91
K i n d l a b y r i n t Het is bedtijd En ik heb een vraag Ik sta voor het raam En zie de maan Ik vraag de maan waarom ik besta Waarom ik word geboren En straks weer ga Maar ze zwijgt En kijkt me lachend aan. 1

Het geheim van zijn

Embed Size (px)

DESCRIPTION

Verhaal voor kinderen en volwassenen over de zin van het bestaan vanuit wetenschappelijk en religieus perspectief.

Citation preview

K i n d l a b y r i n t

Het is bedtijdEn ik heb een vraagIk sta voor het raam

En zie de maan

Ik vraag de maan waarom ik bestaWaarom ik word geboren

En straks weer gaMaar ze zwijgt

En kijkt me lachend aan.

(vrij naar een gedicht uit de krant zonder vermelding van de naam van de auteur)

Het geheim van zijnDe vraag voor de juf

1

Het is maandagochtend en alle kinderen zitten in een kring in de klas. Dat doen ze elke

maandagochtend want dan vertellen ze elkaar over de leuke en spannende dingen die

ze in het weekend hebben meegemaakt. Een van de kinderen in de kring is Hugo. Hugo

steekt direct zijn vinger op als de juf vraagt wie wil beginnen.

‘Hugo, wil jij wat vertellen?’ zegt de juf.

‘Uh nee, juf, ik wil iets vragen. Ik heb een moeilijke vraag en kan zelf het antwoord niet

bedenken.’

‘Vragen mag altijd. Laat maar eens horen,’ zegt de juf.

‘Mijn vraag is: waarom besta ik?’ vraagt Hugo.

‘Hoe bedoel je, Hugo?’

‘Nou gewoon, waarom besta ik; waarom ben ik op de wereld?’

De juf is even stil want zij vindt het geen gemakkelijke vraag.

Dan zegt ze: ‘Dat is een moeilijke vraag, Hugo, want er zijn wel honderd verschillende

antwoorden op jouw vraag.’

‘Wel honderd, dat is veel,’ vindt Hugo.

‘Ja,’ zegt de juf, ‘dat komt omdat de mensen niet samen één antwoord hebben bedacht

bij die vraag. Het is niet zo’n vraag als: Waar woont de zon? In het heelal.’

Ze zucht en zegt: ‘Ik kan je geen antwoord geven.’

Hugo kijkt teleurgesteld.

De juf ziet zijn gezicht en zegt: ‘Ik zal jullie vertellen waar je de antwoorden op zulke

moeilijke vragen vindt. Hebben jullie weleens gehoord van het kindlabyrint?’

Het blijft stil in de klas.

‘In het kindlabyrint ga je op zoek naar de antwoorden op ingewikkelde vragen over het

leven. Het kindlabyrint, zegt de juf, is een soort doolhof. Er wonen heel slimme mensen

die antwoorden geven op vragen zoals die van Hugo.’

‘Mogen we daar naar toe?’ roepen de kinderen door elkaar.

‘Nou,’ zegt de juf, ‘het is niet eenvoudig om de weg te vinden in het kindlabyrint. Het is

handig als je een volhouder bent en je moet niet bang zijn uitgevallen. Bovendien is de

regel dat er maar één kind tegelijk naar binnen mag.’

‘Juf, mag ik?’ vraagt Hugo hoopvol.

‘Ik zal je de weg wijzen maar ik beslis niet of je naar binnen mag. Voordat je wordt

toegelaten, mag je eerst op bezoek bij de filosoof’.

De juf kijkt de klas rond en vraagt: ‘Weten jullie wat dat is een filosoof?’

2

Weer blijft het stil.

‘We leren veel nieuwe woorden door jouw vraag, Hugo,’ zegt de juf blij. Dan begint ze uit

te leggen. ‘Een filosoof is iemand die zijn hele leven nadenkt over de ingewikkelde

vragen van het leven. Hij zoekt ook antwoorden net als Hugo. Dat is zijn werk.’

‘Is de filosoof de baas van het kindlabyrint?’ vraagt Hugo.

In het kindlabyrint zijn geen bazen. Iedereen is gelijk en iedereen heeft gelijk. De filosoof

is één van de pientere mensen, net als alle anderen. Hij bepaalt alleen of je vraag

moeilijk genoeg is. Wanneer de filosoof geen antwoord weet, mag je naar binnen.’

‘Waar is het kindlabyrint, juf?’

‘Het kindlabyrint ligt verscholen in het grote bos. Je krijgt van mij een speciale kaart en

daarop staat de weg die je moet volgen.’

‘Net als bij een schatkaart, juf?’ vraagt Hugo opgewonden.

‘Ja, net als bij een schatkaart. Kun je dat, kaartlezen?’

‘Ja hoor,’ zegt Hugo stoer.

De juf geeft hem de kaart en Hugo mag meteen op weg.

‘Vergeet niet deze rugzak mee te nemen, zegt de juf terwijl ze Hugo een rode rugzak

aanreikt.

‘Je zult de inhoud ervan hard nodig hebben.’

Hugo pakt de rode rugzak aan en vertrekt.

Op bezoek bij de filosoof

3

Met de kaart in zijn hand loopt Hugo blij in de richting van het bos. Hij voelt zich best een

beetje speciaal. Wanneer hij bij de bosrand aankomt, speurt hij met zijn ogen naar twee

grote eiken. Daar moet hij tussendoor lopen en daarna het pad volgen, staat er op de

kaart. Links, rechts en weer links, een heel stuk rechtdoor en tot slot rechtsaf. Na de

laatste bocht ziet Hugo in de verte een groot statig huis. ‘Daar zal het zijn.’ denkt hij. Zijn

hart begint sneller te kloppen van opwinding. Even later staat hij voor het huis. Hij ziet

nergens een bel maar de grote houten deur staat op een kiertje. Voorzichtig duwt hij de

deur een eindje open en gluurt naar binnen. Overal liggen stapels boeken maar er is

geen filosoof.

‘Hallo, is daar iemand?’ roept Hugo zachtjes.

‘Hallo, ik zoek het antwoord op een moeilijke vraag.’

Een man met grijs haar komt van achter een stapel boeken tevoorschijn. Hij loopt naar

Hugo toe en geeft hem een hand.

‘Ik ben de filosoof van het kindlabyrint, kom binnen’ zegt de man en kijkt Hugo

onderzoekend aan.

‘Ik ben Hugo en ik ben op zoek naar het antwoord op een ingewikkelde vraag.’

‘Hugo, je bent hier op de juiste plaats maar of je vraag ingewikkeld is, dat bepaal ik.’

De filosoof kijkt heel ernstig en zegt: ‘Alleen als ik het antwoord op je vraag niet weet,

mag je op zoek gaan in het kindlabyrint.’

‘Goed,’ zegt Hugo,’ maar mijn vraag is echt heel ingewikkeld hoor, dat heeft mijn juf

gezegd. En mijn juf is heel slim.’

‘Laat horen, jongeman, wat is je vraag?’ zegt de filosoof

Hugo stelt zijn vraag: ’ Mijn vraag is: Waarom besta ik?’

‘Kijk Hugo, dat is nu echt een vraag voor filosofen. Wij denken ons hele leven na over

het leven.’

Daar moet Hugo op zijn beurt even over nadenken.

‘Dat snap ik niet, alleen over het leven? Denken filosofen nooit aan fietsen, eten of

vriendjes?’

De grijze man lacht: ‘Ja, wel hoor, wij denken na over alles wat bij het leven hoort.

Fietsen, eten, vriendjes en zelfs over de was die wappert in de wind.’

‘Maar weet je het antwoord op mijn vraag, filosoof?’ zegt Hugo.

‘Uuuh, het zit zo: Filosofen denken vooral na over de reden van ons leven en over hoe

de mens functioneert.’

4

‘Wat betekent dat, functioneert?’ vraagt Hugo.

‘Vergeef me mijn onduidelijke woorden,’ zegt de filosoof.

‘Dat geeft niets,’ zegt Hugo, ‘mijn juf wordt blij van nieuwe woorden want daar leer je

van.’

‘Gelukkig maar’, lacht de filosoof. ‘Functioneert betekent hoe mensen doen en waarom

ze zo doen.’

‘Dat snap ik maar wat is nou het antwoord op mijn vraag?’

‘Het antwoord op je vraag, Hugo, dat heb ik niet.’ zegt de filosoof.

‘Waarom niet?’ vraagt Hugo verbaasd. ‘Als je jouw hele leven nadenkt, heb je het

antwoord toch wel gevonden.’

Stiekem is Hugo blij want hij vermoedt dat zijn vraag moeilijk genoeg is om naar binnen

te mogen.

‘Ik zou je veel verschillende antwoorden kunnen geven,’ zegt de filosoof, ‘maar ik weet

niet of je daar wat aan hebt. Zie je, bijna alle filosofen hebben een ander antwoord op

jouw vraag, dat betekent dat er eigenlijk geen antwoord is. Iedereen kiest zijn eigen

antwoord.’

De filosoof kijkt Hugo doordringend aan en zegt: ‘Luister Hugo, je bent hier op de goede

plek om je eigen antwoord te vinden. Daarvoor is het kindlabyrint. Ik vind je vraag

moeilijk genoeg dus je mag aan je tocht beginnen.’

‘Waar moet ik heen? Waar is de ingang?’

Hugo kan niet wachten om aan het avontuur te beginnen.

‘Krijg ik een kaart om de weg te vinden?’ vraagt hij.

‘Nee Hugo, van het kindlabyrint bestaat geen kaart. Voor iedereen die een antwoord

zoekt, is de weg anders,’ zegt de filosoof.

De filosoof legt Hugo eerst de spelregels van het kindlabyrint uit.

‘Vertrouw op jezelf. Luister goed naar het stemmetje van je hart, dat zal je helpen de

weg te vinden. En geef nooit op.’

Hugo luistert aandachtig naar de aanwijzingen van de filosoof.

‘Je moet dus zelf je weg vinden maar ik help je met het begin.’

De filosoof zet Hugo midden in de ruimte tussen alle stapels boeken. Hij gaat achter

hem staan en beweegt Hugo zijn hoofd.

‘Kijk maar naar links en kijk maar naar rechts. Je ziet twee deuren. Eén deur voor weten

en één deur voor geloven. Je mag hier kiezen tussen weten of geloven. Dat zijn de

enige twee mogelijkheden bij het zoeken naar het antwoord op jouw vraag.’

5

Hugo ziet een blauwe deur waarop staat: WETEN en een rode deur waarop staat

geschreven: GELOVEN.

‘Zijn er dan maar twee antwoorden, de juf zei dat er wel honderd antwoorden zijn?’

‘De juf heeft gelijk, er zijn heel veel antwoorden, maar alle antwoorden horen of bij weten

of bij geloven.’

Hugo knikt om te laten zien aan de filosoof dat hij hem begrijpt. De filosoof gaat verder

met zijn uitleg.

‘De mensen die kiezen voor het weten, dat zijn de mensen van de logica. Zij vinden dat

iets waar is, wanneer je kunt bewijzen dat het waar is. De mensen die kiezen voor

geloven, vinden dat iets waar is als je gelooft dat het waar is.’

‘Wat is beter?’ vraagt Hugo, ‘weten of geloven?’

‘Het is allebei goed. Weten en geloven geeft de mensen zekerheid en dat is wat de

meeste mensen verlangen. Het maakt hun leven makkelijker als ze begrijpen waarom ze

bestaan.’

‘Net als ik. Ik wil ook begrijpen waarom ik besta,’ zegt Hugo.

‘Ja, net als jij zoekt iedereen een antwoord op die vraag en iedereen kiest zijn eigen

antwoord.

Hugo denkt na: ‘Weten of geloven, wat zal ik kiezen?’

‘Zo nu is het bijna tijd om te gaan,’ zegt de filosoof. Eerst krijg je nog iets van mij maar

dan moet ik wel weten voor welke deur je kiest.’

‘Rood is mijn lievelingskleur, dus ik neem de rode deur,’ zegt Hugo.

‘Goed. Ik geef je dit doosje, het is een talisman. Doe hem in je broekzak.’

Hugo pakt het ronde doosje aan en doet het in de diepste broekzak die hij heeft.

‘Mocht je onderweg bang zijn of je raakt in de war, pak dan je talisman, wrijf er over met

je linkerhand en de talisman zal je helpen je zoektocht voort te zetten.’

Hugo bedankt de filosoof en is blij dat hij het toch niet helemaal alleen hoeft te doen. Hij

pakt de talisman even stevig vast. Dan haalt hij de hand uit zijn zak om de rode deur

open te maken en loopt het kindlabyrint in.

‘Veel plezier jongeman,’ roept de filosoof hem na.

Het plein van de heilige huizen

6

Achter de rode deur ligt een smal pad met aan beide kanten een hoge heg. Er hangt een

bordje aan een tak waar met witte letters op staat geschreven: welkom in het domein

van geloven. De heg heeft prachtige felgroene blaadjes. Hugo kan maar één kant op en

begint te lopen. Steeds op het moment dat hij denkt dat het pad ophoudt, zit er een

poortje in de heg. Daarachter begint weer een smal pad met dezelfde hoge heg. Hij

loopt en loopt en ziet alleen maar heel veel mooie groene blaadjes. Er lijkt geen einde

aan te komen. Hugo vindt het best spannend. Er zitten kriebels in zijn buik. Na het zesde

poortje in de heg stopt hij en denkt: ‘Zal ik doorlopen of teruggaan?’.

Hij twijfelt.

‘Bij de filosoof was het eigenlijk veel gezelliger dan hier in mijn eentje. Misschien kan ik

beter teruggaan.’

Hij draait zich om en zet drie stappen terug. Dan stopt hij en luistert naar het stemmetje

van zijn hart: ‘Als ik terugga, word ik niet veel wijzer. Ik wil graag een antwoord op mijn

vraag. De filosoof heeft gezegd dat ik dat hier in het kindlabyrint ga vinden en dat ik niet

op moet geven.’

Hugo kijkt omhoog. De heg is zo hoog dat hij er op geen enkele manier overheen kan

kijken. Er zit zelfs geen gaatje in om door te gluren. Hij steekt zijn handen in zijn

broekzakken en voelt de talisman die de filosoof hem heeft gegeven. Hugo houdt de

talisman in zijn hand en wrijft er zachtjes over. Opeens hoort hij een stem: ‘Heb

vertrouwen, je zult de weg vinden. Houd je linkerhand tegen de heg en loop verder. Niet

loslaten. Je komt vanzelf bij iemand die jou kan helpen.’

De talisman gaat terug in zijn broekzak. Hugo steekt zijn linkerhand uit en houdt die

tegen de heg. Terwijl hij loopt, laat hij de heg niet meer los. De kriebels in zijn buik

worden gelukkig al wat minder. De poortjes telt hij niet meer; het zijn er zoveel. Hij gaat

opnieuw door een poortje in de felgroene heg en ziet aan het eind van het pad een groot

plein. Er staan vreemde gebouwen op het plein. Hij stopt en grabbelt in zijn rode rugzak

op zoek naar een verrekijker.

‘Het zijn huizen,’ zegt Hugo hardop tegen zichzelf, ‘heel bijzondere huizen.’ Hij houdt zijn

ogen stevig tegen de verrekijker gedrukt en draait hem van links naar rechts en terug.

Plotseling houdt hij hem stil. Daar zit iemand op een hoge stoel midden op het plein. Het

is net een troon. De talisman had gelijk, dit is vast degene die mij gaat helpen. Zijn hart

maakt een sprongetje.

‘Jippie, ik heb eindelijk iemand gevonden die mij een antwoord gaat geven.’

7

Hugo loopt het plein op. Nu hij dichterbij komt, ziet hij dat het een man is die op de troon

zit. De troon lijkt wel van goud en de man heeft een paars pak aan. Hij ziet er een beetje

deftig uit met zijn kleren en de kettingen om zijn nek. De man gebaart hem dichterbij te

komen.

Hugo loopt naar hem toe en steekt zijn hand naar de man uit.

Hij zegt: ‘Ik ben Hugo en ik ben op zoek naar een antwoord op mijn vraag.’

De man op de troon antwoordt: ‘ Wees welkom Hugo, dit is het plein van de heilige

huizen en ik ben de gids van de godsdiensten.’

De gids wijst terwijl hij praat naar de grote huizen op het plein. Alle huizen zien er anders

uit maar allemaal hebben ze een hele grote deur aan de voorkant.

‘In die huizen moeten veel mensen passen,’ denkt Hugo. ‘Ik zou weleens binnen willen

kijken.’

Alsof hij gedachten kan lezen, zegt de gids: ‘Ik kan je alle heilige huizen laten zien.’

‘Vind ik in één van die huizen misschien het antwoord op mijn vraag?’ zegt Hugo.

‘Dat zou kunnen,’ zegt de gids, ‘maar op dit plein geef ik de antwoorden op de vragen.

Daarvoor ben ik gids. Ik leg de mensen van alles uit maar het moet wel over

godsdiensten gaan.’

Hugo doet zijn mond open om te vragen wat dat zijn godsdiensten, maar voordat hij iets

kan zeggen, zegt de gids: ‘Weet je wat godsdiensten zijn?’

De gids wacht het antwoord van Hugo niet af maar begint direct uit te leggen:

‘Dat zijn alle manieren die er zijn om te geloven in een god. Alle mensen die geloven in

een god hebben een godsdienst.’

‘Wat is een god?’ vraagt Hugo.

‘Een god is een bovenwezen. Het is een hogere kracht, slimmer dan wij mensen.’

‘Is er maar één god of woont er in elk huis op dit plein een god?’ vraagt Hugo.

‘Er zijn heel veel goden maar ze wonen niet in de heilige huizen. Een god is iemand die

niet op de aarde woont maar die wel voor de aarde zorgt.’

‘Waar wonen die goden dan wel?’ vraagt Hugo verbaasd.

‘De meeste bovenwezens wonen boven ons, in een hemel. Dat is een wereld die wij met

onze ogen niet kunnen zien.’

Hugo vindt het jammer voor de goden dat ze niet in die mooie huizen op het plein

mogen wonen. De huizen lijken zo groot dat je binnen zou kunnen fietsen of

skateboarden. Hij wil wel verhuizen naar zo’n mooi huis.

8

‘Maar,’ denkt Hugo, ‘een andere wereld klinkt ook spannend. Je hebt er alleen niets aan

als je die wereld niet kunt zien.’

‘Hoe weet je dat die hemel bestaat als je hem niet ziet?’ vraagt hij.

‘De aarde is zo bijzonder dat er wel een hemel moet zijn.

‘Dat klinkt helemaal niet logisch,’ zegt Hugo. Mijn juf zou dat geen goed antwoord

vinden.’

‘Ik zal het proberen uit te leggen,’ zegt de gids.

‘Mensen zijn niet handig en slim genoeg om de aarde te hebben gemaakt. Er moet dus

iets of iemand zijn die slimmer is dan wij. Dat is een god. We weten dat hij niet op onze

aarde woont, dus er moet een andere wereld zijn waar hij woont. Dat noemen we een

hemel.’

‘Maar je weet het dus niet zeker?’

‘Bij ons gaat het om geloven,’ zegt de gids nadrukkelijk.

Hugo knikt om te laten merken dat hij het begrijpt en weer stelt de gids een vraag.

De blauwe ogen van gids kijken Hugo ernstig aan. Hij vraagt: ‘Weet je wat dat is

geloven?’

‘Ja,’ zegt Hugo snel en hij kijkt er heel wijs bij, ‘dat betekent dat je erop vertrouwt dat iets

waar is.’

‘Precies,’ zegt de gids, ‘en voor mij en alle gelovige mensen betekent dat, dat wij erop

vertrouwen dat er een god bestaat. Iemand die de aarde en het leven heeft gemaakt.

De gids stopt met zijn verhaal en zegt geschrokken: ‘Ik praat teveel. Ik ben helemaal

vergeten dat jij hier kwam om mij een vraag te stellen.’

Hij slaat zijn handen voor zijn mond en zegt luid: ‘Ik luister Hugo, ik ben één en al oor.

Wat is je vraag?’

‘Mijn vraag is een hele moeilijke vraag. Ik wil weten waarom ik besta?’ zegt Hugo.

‘Dat is een mooie vraag voor de gids van de godsdiensten. Want jouw vraag, Hugo, is

een vraag over godsdiensten.’

De gids begint te vertellen. Hugo luistert aandachtig en zegt na een tijdje: ‘Dus de reden

dat ik besta, is dat een bovenwezen het leven heeft gemaakt.’

Hugo fronst zijn wenkbrauwen en zegt: ‘Maar wat was zijn plan toen hij het leven

maakte?’

‘Zo wijsneus,’ zegt de gids terwijl hij diep moet na denken over het antwoord.

‘Over plannen van bovenwezens zijn veel heilige boeken geschreven.’

9

‘Waarom zijn die boeken heilig?’ onderbreekt Hugo de gids. ‘Mijn boeken zijn normaal

van papier met plaatjes en letters erin.’

De gids lacht en pakt een boek onder zijn troon vandaan. Hij zegt: ‘Deze boeken zijn ook

van papier. Ik noem de boeken heilig omdat ze gaan over het eren van goden.’

De gids denkt kort na en zegt dan: ‘Nu zijn we bij het antwoord op je vraag. We zijn op

aarde om een god te eren. Zo laten we een god zien dat wij van hem houden.’

‘Hoe dan?’ vraagt Hugo.

‘We houden van een god door een goed mens te zijn.’

‘Dat is niet zo moeilijk. Mijn moeder zegt altijd dat je daarvoor alleen maar je best hoeft

te doen.’

‘Inderdaad en als je goed je best hebt gedaan, mag je aan het eind van je leven naar

een god terugkeren.’

‘Maar je gaat toch gewoon dood aan het eind van je leven?’

‘Je lichaam gaat dood maar je ziel keert terug naar een hemel, de woonplaats van de

bovenwezens.’

‘Dit is mijn lijf,’ zegt Hugo, terwijl hij naar zichzelf wijst. ‘Maar wat is mijn ziel, die heb ik

nog nooit gezien.’

De gids lacht en wijst met zijn wijsvinger naar de borst. Hij zegt: ‘Je ziel zit van binnen.

Je kunt hem niet zien. Je ziel is wat jou bijzonder maakt.’

‘Kan ik hem dan voelen?’ vraagt Hugo.

‘Je ziel is ongrijpbaar net als de wind. Soms wanneer je heel goed luistert, kun je jouw

ziel horen praten,’ zegt de gids.

‘Ik heb goede oren,’ denkt Hugo, ‘maar ik heb nog nooit een stem gehoord die uit mijn

borst kwam.’

‘Wat zegt de ziel dan?’ vraagt hij ongelovig.

‘De ziel vertelt wie je echt bent. Als je goed naar je ziel luistert, leer je jezelf beter

kennen,’ zegt de gids.

‘Is dat handig?’

‘Het helpt je om een goed en gelukkig leven te hebben,’ zegt de gids, ‘dus het is best

handig om goed te luisteren.’

‘Hoort iedereen de stem van zijn ziel?’

‘Iedereen kan de stem van zijn ziel horen, maar dan moet je wel oefenen met luisteren.’

‘Maar ik kan toch niet mijn oren op mijn borst leggen om te luisteren, zo lenig ben ik niet.’

zegt Hugo terwijl hij zijn hoofd richting zijn borst buigt.

10

‘Die stem hoor je niet met je oren, die hoor je met je hart.’

‘Ooh nu begrijp ik het, dat stemmetje ken ik wel. Ik wist alleen niet dat het mijn ziel was,’

zegt Hugo opgelucht.

‘Hoe weet je dit eigenlijk allemaal, gids?’

‘Ik lees daarover in de heilige boeken en praat erover in heilige huizen met andere

gelovige mensen’

Hugo zegt: ‘Staan daarom al die bijzondere huizen op dit plein?’

‘Inderdaad,’ zegt de gids, ‘elk geloof heeft zijn eigen heilige boek en zijn eigen heilige

huis.’

Hugo begint het steeds beter te begrijpen maar vraagt zich wel af waarom niet iedereen

in hetzelfde boek leest.

‘Waarom gelooft niet iedereen in dezelfde god?’

‘Daarvoor zijn wij mensen. Allemaal verschillende mensen. Er zijn mensen die geloven

en mensen die niet geloven.’

‘Dat weet ik,’ zegt Hugo. Mensen die niet geloven, die kiezen voor het weten, dan moet

je bij de filosoof door de blauwe deur gaan.

‘Ja, maar er zijn ook mensen die wel geloven maar niet in een bovenwezen. Er zijn

mensen die geloven in een wijze vrouw of een wijze man. En er zijn mensen die geloven

in moeder natuur of in een nieuwe tijd. Je zult iedereen ontmoeten hier in het domein

van geloven.’

De gids denkt even na en zegt: ‘Ik denk dat het verstandig is dat ik je naar de weg van

de keuzes stuur. Je ontdekt dan welke antwoorden er nog meer zijn op je vraag.’

De gids haalt een kralenketting van zijn nek en doet hem bij Hugo om. Hij zegt: ‘Deze is

voor jou, de ketting zal je helpen mijn antwoord te herinneren.’

Hij geeft hem een hand en zegt: ‘Ik wens je veel geloof toe.’

Hugo volgt het pad tussen de hoge groene heg tot hij bij een rozenpoort komt. ‘Daar

begint de weg van de keuzes,’ had de gids gezegd.

‘Onthoud dat je op de weg van de keuzes altijd rechtsaf gaat. Zodra je een nieuwe

rozenpoort ziet, ga je weer rechtsaf. Pas wanneer je vier rozenpoorten bent gepasseerd,

heb je het hele domein van geloven gezien.

De weg naar de eerste rozenpoort is gemakkelijk te vinden. Hugo ziet de schitterende

rode en paarse rozen al van verre. De rozen staan in volle bloei en ruiken heerlijk zoet.

11

Vlak voor de rozenpoort hoort hij een vriendelijke stem, die zegt: ‘Vertel eens, Hugo, wat

heb je geleerd op het plein van de heilige huizen?’

‘Waar ben je aardige stem? Ik hoor je wel maar ik zie je niet,’ zegt Hugo verbaasd.

‘Ik ben de stem van het kindlabyrint. Ik controleer of de gids zijn werk goed heeft

gedaan,’ zegt de vriendelijke stem.

‘De gids heeft zijn best gedaan, hoor. Hij heeft mij geleerd over geloven in een god en ik

heb een mooie ketting van hem gekregen,’ vertelt Hugo.

Hij laat de kralen van de ketting door zijn handen glijden en denkt na over wat de gids

van de godsdiensten hem heeft verteld.

‘Maar wat heb je geleerd over geloven in een god?’ vraagt de stem.

‘Ik heb geleerd dat een god de aarde en de mensen heeft gemaakt. Een god is een

bovenwezen die voor de aarde zorgt en in de hemel woont. Het bovenwezen had een

plan toen hij de aarde maakte. Hij had een plek nodig waar de mensen hem kunnen

laten zien dat ze van hem houden. Als de mensen dood gaan, mogen ze weer

terugkomen bij die god. Ik geloof dat ze dan wel hun best moeten doen om goed te

leven.’

‘Je hebt goed geluisterd, Hugo,’ zegt de stem.

‘Het was ook heel interessant,’ zegt Hugo. ‘Wat ik grappig vind, is dat niet iedereen

gelooft in dezelfde god, er zijn heel veel verschillende. Je kiest gewoon welke god het

beste bij je past.

De stem lacht tevreden en wenst Hugo een goede reis.

De tuin der wijzen

12

Hugo loopt onder de rozenpoort door en ziet na een eind lopen de tweede rozenpoort.

Hij gaat rechtsaf. Nu staat Hugo in een prachtig park. Er bloeien schitterende bloemen.

Hij ziet vlinders en vogels en hoort het stromende water van de beek die tussen de hoge

bomen doorloopt. Er lopen twee paden door de tuin.

‘Welke kant moet ik op?’ vraagt Hugo zich af.

Hij kijkt om zich heen en ziet bij het rechter pad een bordje staan. Op het bordje staat

geschreven: begin van het levenspad.

‘Je moet bij het begin beginnen,’ denkt hij en wandelt het pad op. Hugo geniet van de

vrolijke natuur en zwaait naar de dieren. Na een tijdje buigt het pad naar links en loopt

door een donker bos. Dat voelt heel anders. Hij begint een beetje te rillen en zijn

vrolijkheid is plotseling verdwenen. In het bos lijkt het alsof achter elke boom een eng

beest zit. Hugo hoort onbekende geluiden en voelt zich niet op zijn gemak. Hij neemt zijn

talisman in de hand en versnelt zijn pas.

‘Dit is helemaal niet leuk, ik loop snel door,’ denkt hij.

Opeens hoort hij de stem van de talisman.

‘Vervolg rustig je weg, Hugo. Dit is het levenspad. Het is net als het echte leven met

vrolijke en minder vrolijke dagen. Je zult zien, straks volgen nog de pieken en de dalen

die je in je leven zult meemaken.’

Na een uurtje lopen door het schimmige bos, komt Hugo in een heuvellandschap. Het

gras op de heuvels is prachtig groen en Hugo bewondert de mooie kleuren van de

natuur. Hij loopt de heuvels op en af.

‘Dit zijn vast de pieken en de dalen waar de talisman het over had,’ denkt Hugo.

‘Makkie!’ schreeuwt hij heel hard. Zijn stem echoot door de lucht. Maar als hij de

volgende heuvel afloopt, staat hij onverwachts voor een diepe kloof. Er is geen brug te

zien en de kloof is te breed om overheen te springen. Hugo fronst zijn gezicht.

‘Oei, dit is een echt diep dal, zeg maar rustig een ravijn,’ mompelt Hugo bij zichzelf. ‘Hoe

kom ik naar de overkant?’

Hij pakt zijn talisman maar die geeft deze keer geen antwoord. Hugo gaat op zijn hurken

zitten. Hij begint in de rode rugzak te rommelen en pakt er een paar dingen uit.

‘Een touw, kan ik daar wat mee? Een zaag, dat is ook niks. Een paraplu, een

notitieblokje, een deken, een lampje,... Ik geloof niet dat de inhoud van de rugzak me

helpt.’

Hij tuurt om zich heen en komt op een idee.

13

‘Als ik nu eens probeer om die boom daar verderop om te zagen; dan valt hij misschien

wel precies over het ravijn heen. Dat moet lukken. Hugo loopt naar de boom en vraagt

zijn hulp.

‘Zaag mij niet om,’ zegt de boom ‘maar gebruik mijn takken om met een touw over het

ravijn te slingeren.’

Dat vindt Hugo een nog beter idee. Hij pakt het touw weer uit de rugzak en klimt in de

boom. Het is een lastige klus maar na een paar pogingen staat hij aan de overkant. En

opnieuw moet hij een heuvel over. Achter deze laatste heuvel ligt een tuin. Hugo loopt

door een groot wit hek naar binnen. Er staan overal bomen en onder sommige van die

bomen staat een beeld.

‘Het lijken wel stenen mensen’, denkt Hugo.

In het hoge gras zit een kale man in een gele jurk. Hugo komt dichterbij en ziet dat de

man zijn ogen dicht heeft en zijn benen gekruist zijn in kleermakerszit. Hij heeft blote

voeten. Hugo blijft staan kijken. Als de man zijn grote bruine ogen opent, zegt Hugo: ‘Ik

ben Hugo en ik ben op zoek naar het antwoord op een moeilijke vraag.’

De man antwoordt: ‘Ik ben een monnik en probeer een wijze man te worden, misschien

kan ik je helpen.’

‘Ik wil graag weten waarom ik besta,’ zegt Hugo.

De monnik vindt het een moeilijke vraag maar hij weet wel een antwoord. Hij spreekt

heel rustig: ‘Jij zoekt naar het geheim van het leven.’

Zachtjes praat hij door: ‘Veel mensen maken van hun leven een speurtocht, ze zijn elke

dag op zoek naar dat geheim.’

Hij wijst naar zichzelf en zegt:‘Ik deed dat ook toen ik jong was. Nu heb ik mijn antwoord

gevonden.’

‘Wat is dat antwoord dan?’ vraagt Hugo.

‘Mijn antwoord,’ zegt de monnik, ‘zit daar’ en hij wijst naar een beeld dat onder een

boom staat. Het is een groot stenen beeld dat een beetje op de monnik lijkt. Het beeld

zit als een kleermaker en heeft ook een kaal hoofd en blote voeten. Alleen de bolle blote

buik is anders. Door de brede lach op zijn ronde gezicht, is het een heel vrolijk beeld.

Hugo wil wel even over die bolle buik aaien; die ziet er zo heerlijk zacht uit.

‘Ik heb die wijze meester leren kennen, hij geeft mij het antwoord,’ zegt de monnik.

‘Kunnen de beelden in het kindlabyrint praten?’

‘Nee, het beeld kan niet praten. Het beeld stelt mijn wijze meester voor toen hij nog

leefde. Dat is heel lang geleden.’

14

Hoe kan hij dan antwoord geven?

‘Ik heb over mijn meester gehoord en gelezen, zo vond ik zijn antwoord.’

De monnik staat op. Hij geeft Hugo een hand en loopt met hem door de tuin langs de

bomen. Ondertussen vertelt hij: ‘Je bent hier in de tuin der wijzen. Hier hebben alle wijze

meesters een beeld gekregen. Deze wijzen kennen het geheim van het leven.’

‘Ik heb een juf’, zegt Hugo ‘en zij is heel wijs maar toch kon ze geen antwoord geven op

mijn vraag.’

‘De wijzen hier in deze tuin, zijn mensen die heel bijzonder waren,’ zegt de monnik. ‘Ze

hebben hun hele leven alleen maar gezocht naar de juiste manier van leven op aarde.

Uiteindelijk hebben ze die manier gevonden.’

‘Verklap je mij wat die manier is?’ vraagt Hugo.

De monnik fronst zijn voorhoofd en antwoordt: ‘Alle wijzen hebben andere manieren

bedacht.’

‘Daarom zijn er zeker zoveel verschillende beelden,’ zegt Hugo.

‘Dat is juist. Allemaal hebben ze een ander verhaal. Ze zijn het er alleen over eens dat je

op aarde bent om op de goede manier te leven.’

De monnik loopt langs het witte hek naar het pad waarover Hugo naar deze tuin der

wijzen liep. Hij zegt: ‘Dit pad slingerde langs blije, spannende en verdrietige dingen. Zo

gaat het leven ook. Het leven is dan weer eens leuk en dan weer eens verdrietig. Soms

is het leven zo spannend dat je er bang van wordt.’

‘Ik ben wel eens heel bang, maar dan zeg ik tegen mezelf: ‘Bang zijn helpt niet, denk

aan leuke dingen. Dat werkt. De knopen in mijn buik gaan dan vanzelf weer weg. Dat is

mijn manier.’

‘Dat vind ik heel wijs,’ zegt de monnik rustig. ‘De wijzen zeggen dat ook. Ze zeggen dat

het leven is zoals het is. Aan de pieken en dalen kun je niets veranderen. Maar je kunt

wel leren om op een juiste manier met het leven om te gaan.’

‘Maar hoe dan?’ probeert Hugo nog eens.

‘Dat kan zijn door met het leven mee te bewegen, zoals het water van de beek tussen

de hoge bomen in het park. Of door jezelf beter te leren kennen door naar je ziel te

luisteren.’

De monnik wijst in de richting van het bos en vervolgt: ‘Of door in harmonie met de

natuur te leven. Of door goede dingen voor andere mensen te doen. Alle wijzen doen

dat anders.’

Zijn er veel monniken?

15

‘Ja, en er zijn nog meer volgelingen: mensen die geloven in een wijze meester.’

‘Willen zij net zo wijs worden als hun meester?’

‘Dat heb je goed geraden. Uiteindelijk hopen de meeste volgelingen zo wijs te worden

dat ze het leven op aarde mogen verlaten.’

Hugo begrijpt opeens hoe het zit.

‘O, dan gaan ze zeker naar hun wijze meester toe. De mensen van de godsdiensten

gaan namelijk terug naar een god.’

De monnik glimlacht en zegt: ‘Daar zeggen de wijzen meestal niets over.’

‘Dat is jammer want ik wil het wel weten,’ zegt Hugo.

‘Ik vind het niet belangrijk,’ zegt de monnik. ‘En wat niet belangrijk is, hoef je niet te

weten,’

Hugo vindt dat wijs klinken maar denkt toch: ‘Ik wil wel alles weten’.

De monnik zwijgt en gaat in het gras zitten. Hij kruist zijn benen in kleermakerszit en

vouwt zijn handen voor zijn borst. Hij zegt: ‘Ik ga nu weer mediteren. Het was leuk je te

ontmoeten.’

‘Maar wat is dat mediteren?’ vraagt Hugo snel.

‘Dat zal ik je tot slot nog uitleggen,’ zegt de monnik geduldig.

‘Mediteren is rustig worden in je hoofd. Dat is belangrijk want je kunt niet alles geloven

wat je hoofd denkt. Als je hoofd rustig is, kun je beter voelen.’

‘Wat voel je dan als je mediteert?’ vraagt Hugo nieuwsgierig.

De monnik gebaart hem ook met gevouwen knieën te gaan zitten. Hugo gaat tegenover

de monnik in het gras zitten.

‘Sluit je ogen maar eens en haal diep adem.’

De monnik ademt met veel geluid in en uit om Hugo voor te doen wat hij bedoelt.

‘Nu rustig door ademen en alleen maar op je adem letten. Nergens aan denken.’

De monnik kijkt naar Hugo en na een paar minuten ziet hij dat Hugo ontspannen zit en

zegt zachtjes: ‘Merk je het. Het wordt stiller in je hoofd. Nu begin je te voelen.’

Hugo voelt dat zijn billen in het gras zitten en hoort de adem zijn neus uit vliegen.

‘Ik word wel rustiger maar wat voel ik nou eigenlijk?’ denkt hij.

De monnik zegt: ‘Als je veel oefent, leer je voelen wat jouw antwoorden zijn op vragen

die je hebt.’

Hugo voelt geen antwoorden maar hij heeft wel weer een volgende vraag bedacht.

‘Is het moeilijk mediteren? Mij lukt het niet echt.’

16

‘Wees geduldig Hugo, niets gaat vanzelf. Het klinkt misschien ingewikkeld maar

wanneer je gaat oefenen, ga je ervaren wat ik bedoel,’ zegt de monnik.

‘Ik denk dat ik een andere keer ga oefenen. Ik moet nu eerst op zoek naar nog meer

antwoorden in het kindlabyrint,’ zegt Hugo en staat op.

De monnik geeft Hugo een ring met allerlei figuurtjes erop.

‘Ik geef je deze ring. De ring is het symbool van de loop van het leven. Zo vergeet je

mijn antwoord niet.’

De monnik sluit zijn ogen, buigt zijn hoofd voorover en zegt:’Dag, Hugo, ik wens je veel

wijsheid toe.’

Hugo loopt door het witte hek de tuin uit en daar is weer de vriendelijke stem. Ze zegt:

‘Vertel eens, Hugo, wat heb je geleerd in de tuin der wijzen?’

‘De monnik heeft zijn best gedaan, hoor. Hij heeft mij geleerd over geloven in een wijze

meester en ik heb een mooie ring van hem gekregen,’ vertelt Hugo.

Hij houdt zijn hand met de ring eraan omhoog.

‘Het is een mooie ring, kijk er maar goed naar. Wat herinner je je dan van de monnik zijn

verhaal?’

Hugo denkt even na.

‘De monnik heeft verteld dat er wijze meesters zijn die weten hoe je moet leven. Het

leven is soms leuk en soms verdrietig. Zij denken dat je dat niet kunnen veranderen. Je

moet er aan wennen, de meesters hebben daar manieren voor uitgevonden. Als je zo

leeft als zij, dan word je wijzer. Wijsheid is een soort slimheid.’

‘Je hebt goed geluisterd, Hugo,’ zegt de stem.

‘Het was heel interessant,’ zegt Hugo. ‘Wat ik grappig vind, is dat ze in kleermakerszit

gaan zitten en dan hun hoofd rustig maken. Het is vast heerlijk als dat werkt want bij mij

is het best vaak druk in mijn hoofd.’

De stem lacht tevreden en wenst Hugo een goede reis.

Engelenbezoek

Hugo is moe, hij heeft zoveel nieuwe dingen geleerd, zijn hoofd is er vol van.

17

‘Ik heb nog geen simpel antwoord op mijn vraag gekregen. Zou het antwoord werkelijk

zo ingewikkeld zijn,’ vraagt hij zich af.

Het wordt al donker en Hugo loopt over een slingerpad door de heuvels. Hij is zo moe

dat hij nauwelijks meer zijn ene been voor het andere kan zetten. Hij wenst een bed en

twee passen later komt hij langs een bankje. Het is net alsof het bankje op hem staat te

wachten.

‘Het is dan geen bed,’ denkt Hugo ‘maar ik kan hier prima even uitrusten.’

Hij rommelt in zijn rugzak en vindt alles om een heerlijk bed mee te maken. Zodra hij zijn

hoofd heeft neergelegd, slaapt hij. Er verschijnt een witte engel in zijn droom. De engel

komt naar Hugo toe en fluistert in zijn oor:

‘Ik hoorde dat je een moeilijke vraag hebt en dat je het antwoord nog niet gevonden

hebt. Ik zal je het antwoord geven.’

De engel begint te vertellen: ‘Ik vlieg al jaren boven de aarde en zie alle mensen zoeken

naar het antwoord op diezelfde vraag. Maar weet je, Hugo, zolang de mensen blijven

zoeken, zullen ze het antwoord niet vinden. Het is beter de vraag aan een vlieger te

binden en los te laten. Na een poosje merk je dat het antwoord in je hart zit. Je hoeft de

vraag niet meer te stellen want diep van binnen weet je dat het enige wat telt, liefde is.

Liefde voor jezelf, voor andere mensen en voor alles wat er is. Daarom zijn we hier op

aarde om lief te hebben.’

De engel kust Hugo en vliegt weg.

De volgende ochtend wordt Hugo wakker en herinnert zich direct zijn bijzondere droom.

‘Dat was een simpel antwoord. Ik ben benieuwd of er mensen in het labyrint zijn die het

met de engel eens zijn. Het wordt weer tijd om verder te zoeken naar antwoorden.’

Hij staat op van zijn slaapbankje en ziet dat er in het zand bij zijn voeten staat

geschreven: Geloof in liefde. Dat brengt een glimlach op zijn gezicht en hij begint

opgewekt aan de terugtocht naar de rozenpoort. Het slingerpad gaat over de heuvels,

door het bos en het park maar duurt veel minder lang dan op de heenweg en er is

gelukkig geen ravijn te bekennen. Wanneer de zon hoog aan de hemel staat, loopt Hugo

al weer op de weg van de keuzes.

‘Rechtsaf en bij de volgende rozenpoort ook rechtsaf,’ zegt hij tegen zichzelf.

De levenskring

18

Hugo ziet een boom met een reuze dikke stam. Daarin staat met een mes een

boodschap gekerfd: Volg de kringen van mos naar de drie rode beuken van de uil.

Dichtbij de boom begint een smal paadje van mos. ‘Dit zal het pad zijn dat ze bedoelen,

het loopt rond en er groeit mos.’

Hugo doet zijn schoenen uit en loopt op blote voeten over het mos. Dat voelt heerlijk.

Het mos kriebelt zachtjes aan de onderkant van zijn voeten. Hij kijkt zijn ogen uit. Er zijn

zoveel prachtige kleuren langs het pad. De kleuren van de bloemen en planten. Er

groeien zelfs paddenstoelen.

Na een paar rondjes lopen, komt Hugo bij een boom. Het is een rode beukenboom.

‘Daar is de boom van de uil, die heb ik snel gevonden,’ zegt Hugo tevreden tegen

zichzelf.

Hij loopt naar de voet van de boom. De boom is heel hoog met een stam zo dik dat

Hugo er achter kan verdwijnen. Hij kijkt omhoog maar ziet geen uil.

‘Uil,’ roept hij, ‘uil ben je daar?’

Er komt geen antwoord. Hij loopt om de dikke stam van de rode beukenboom heen,

terwijl hij met zijn ogen de takken langs speurt. Er is geen uil te bekennen. Hij haalt zijn

verrekijker uit de rode rugzak en zet hem tegen zijn ogen. Opnieuw kijkt hij naar alle

takken, terwijl hij blijft roepen: ‘Uil, waar ben je, uil, uil.’

Hugo ziet hoog in de boom wat bewegen. Het is een pikzwarte vogel.

‘Hallo, is daar iemand?’

Opeens vliegt de zwarte vogel hard op hem af en scheert over zijn hoofd. Het is een

kraai. Hij vliegt in cirkels boven Hugo en krijst: ‘Wegwezen jij, maak dat je wegkomt.’

Hugo schrikt en pakt vliegensvlug zijn rugzak op en loopt weg van de boom. De kraai

vliegt achter hem aan en blijft krijsen. Opeens denkt Hugo: ‘Wacht eens even, ik laat me

toch niet weg jagen door een kraai. Ik kom voor de uil.’

Hij roept naar de krijsende vogel: ‘Ik kom niet voor jou. Ik kom voor de uil.’

Maar de kraai luistert niet; hij neemt een duikvlucht en landt op Hugo zijn hoofd. Daar

schrikt hij zo van dat hij het op een lopen zet. Hij rent zo hard hij kan. Eindelijk laat de

kraai zijn haren los en vliegt weg. Hugo laat zich op het mos vallen. Hij hijgt van het

rennen en van de schrik.

‘Wat nu,’ denkt hij. ‘Hoe vind ik de uil?’

Hij peinst en wrijft over zijn hoofd dat nog pijn doet van de scherpe kraaienklauwen.

‘De talisman! Ik vraag het aan de talisman’

19

Hij haalt het ronde doosje uit zijn zak en wrijft er met zijn linkerhand over. Dan hoort hij

heel zachtjes: ‘Drie, het zijn drie beukenbomen. Blijf in rondjes lopen en je zult de drie

beukenbomen vinden, daar woont de uil.’

‘Het was handiger geweest als ik aandachtiger had gelezen wat er in de boom stond

gekerfd,’ denkt Hugo. ‘Dan had mijn hoofd nu niet zeer gedaan.’

Hij staat op en loopt door. Net als hij bijna duizelig is van het rondjes lopen, staat hij met

zijn neus voor de drie bomen. In één van de bomen hangt een touwladder. Op een

bordje ernaast staat geschreven: Iedereen is welkom in de levenskring.

Hugo klimt naar boven en daar staat de uil in een prachtige boomhut. De uil slaat zijn

vleugels om Hugo heen om hem te begroeten.

‘Dag Hugo, ik ben blij dat je er bent.’

‘Hallo uil,’ zegt Hugo onwennig, ‘wat woon je in een mooie boomhut.’

De uil is opgetogen over Hugo zijn bezoek.

‘Ik krijg niet meer zo vaak bezoek van mensen,’ zegt de uil met teleurstelling in zijn stem.

‘Vroeger kwamen de mensen met hun vragen naar mij toe en luisterden ze naar mijn

wijze woorden. Maar de mens is de natuur een beetje vergeten. Ze denken er niet meer

aan een wijze uil te bezoeken als ze vragen hebben. Ze weten alles zelf.’

‘Ze weten niet alles zelf, uil,’ zegt Hugo. ‘Ik heb een belangrijke vraag en de mensen die

ik de vraag heb gesteld, gaven allemaal een ander antwoord. Sommigen zeiden zelfs

dat er geen antwoord is.’

‘O, ja,’ zegt de uil hoopvol.

‘Ik ben nieuwsgierig geworden naar je vraag Hugo, stel hem eens.’

‘Mijn vraag is: Waarom besta ik?’

‘Dat Hugo,’ zegt de uil, ‘dat is het geheim van zijn.’

‘Van wie is dat geheim?’ vraagt Hugo verbaasd. ‘Wat een rare naam: zijn. Kan die zijn

mij het antwoord geven.’

De uil schudt zijn hoofd: ’Neeeeee, Hugo, zijn betekent het leven op aarde. Het is het

geheim van het leven op aarde.’

De uil duwt Hugo met zijn vleugel in de richting van het raam.

‘Kijk maar naar buiten, dan zie je degene die het antwoord heeft.’

Hugo kijkt uit het raam en zegt: ‘Ik zie niemand, wie bedoel je uil?’

‘Kijk goed, wie zie je?’

‘Er is niemand uil, ik zie alleen maar natuur,’ antwoordt Hugo.

20

‘Maak eens een brilletje van je handen,’ zegt de uil ‘en kijk dan met andere ogen. Zie je

nu wat ik bedoel?’

‘Ik zie weer de natuur,’ zegt Hugo, ‘en ze is prachtig. Het lijkt wel of alles perfect bij

elkaar past, daarom is ze zo mooi.’

‘Klopt,’ zegt de uil, ‘dat is wat ik bedoel: moeder natuur. Ze is zo mooi omdat alles één

geheel is. Alles is met elkaar verbonden: de sterren, de planeten, de dieren, de planten

en de mensen. Het is één grote kring van leven.’

De uil raakt Hugo met zijn vleugels aan, om te laten zien dat zij ook met elkaar

verbonden zijn.

‘We noemen de natuur niet voor niets moeder natuur. Zij is de moeder van alle dingen.

Ook van jou en mij,’ zegt de uil.

‘Ooh, dus ik heb nog een moeder’ zegt Hugo en hij wordt er stil van.

De uil lacht en zegt: ‘Alleen moeder natuur kent het geheim van zijn.

‘Waarom wij niet?’ vraagt Hugo.

Het geheim van zijn, is groter dan jezelf, het is groter dan de hele wereld. En iets wat

groter is dan jezelf, kun je niet begrijpen en dat hoeft ook niet.’

Hij wijst naar zichzelf en zegt: ‘Dieren vragen zich niet af waarom ze bestaan. Wij horen

bij elkaar. Als je dat weet, weet je genoeg.’

‘Is het geheim van zijn soms niet belangrijk?’

‘Hoe bedoel je?’

Hugo kijkt naar zijn figuurtjesring en zegt: ‘De monnik zei dat als het niet belangrijk is, je

het niet hoeft te weten.’

De uil knikt en zegt: ‘Dat klopt. Je hoeft je niet af te vragen waarom je op aarde bent. Je

bent hier gewoon.’

De uil stopt even met praten en vraagt of Hugo het begrijpt.

‘Ja, maar ik wil toch weten wat het geheim van zijn is,’ zegt Hugo een beetje vinnig. ‘Ik

wil een echt antwoord op mijn vraag.’

‘Het enige antwoord dat ik heb op je vraag, is dat je hier bent om te groeien.’

‘Dat is simpel. Ik groei vanzelf, ik ben al bijna 1 meter en 44 centimeter.’

‘Je bent inderdaad groot maar met groeien bedoel ik iets anders. Ik bedoel dat je wijzer

wordt door te leren. Dat is ook groeien.’

‘Dat antwoord heb ik al eerder gehoord. De monnik zei dat ook. De wijze meesters

vinden het leven net een school.’

‘Ik ook,’ zegt de uil. ‘Je bent hier om te leren hoe je dit leven het beste kunt leven.’

21

‘Wat is het beste? Op welke manier doe je dat?’ vraagt Hugo.

‘Die manier moet jezelf ontdekken en moeder natuur kan je daarbij helpen.’

De uil wrijft met zijn vleugel langs zijn neus. Hij denkt diep na.

‘Wat het beste is, is voor iedereen anders. Ik kan je wel een voorbeeld geven. Kijk maar

eens naar alle planten en bloemen. Ze groeien allemaal naar het licht. Dat kun jij ook

doen.’

‘Naar het zonlicht, dan moet ik heel hoog groeien?’ grapt Hugo.

‘Ik bedoel met het licht: de liefde, daarvan gaan alle dingen die schitteren.’ De uil maakt

met zijn vleugels een groot hart om zijn woorden uit te beelden. Hij zegt: ‘Als je groeit

naar het licht word je een liefdevol mens.’

‘Zijn de mensen op aarde alles wat je mij nu vertelt soms vergeten?’ vraagt Hugo.

‘Niet alle mensen,’ zegt de uil. ‘Er zijn mensen die geloven in de verbondenheid met

moeder natuur.’

‘Wie dan?’

‘Kijk maar uit dat raam,’ zegt de uil terwijl hij naar een raam aan de andere kant van de

boomhut wijst. Hugo loopt naar het raam en kijkt naar buiten. Beneden ziet hij allemaal

mensen in een kring staan.

‘Dat is de levenskring. De mensen in de kring omarmen moeder natuur,’ zegt de uil.

Hugo ziet vrouwen die in hun ene hand een kaars houden en in hun andere hand een

bosje planten. Ze zingen. Daarnaast dansen bontversierde mensen rondom grote

stenen. In het midden van de kring staan mannen met lang haar die op trommels spelen.

‘Wat zijn ze aan het doen?’ vraagt Hugo aan de uil.

‘Ze voeren rituelen uit. Weet je wat dat zijn?’

Hugo schudt zijn hoofd.

‘Het ziet er wel mooi uit, ik wil best mee doen.’

De uil vindt het leuk dat Hugo enthousiast is en vertelt verder.

‘Ze bewegen en zingen voor moeder natuur. Ze praten eigenlijk zonder woorden met

haar. Zo voelen ze wat moeder natuur te vertellen heeft. Dat zijn rituelen.’

‘Hé’ denkt Hugo, ‘voelen dat deed de monnik ook. Hij ging mediteren om te voelen. Ik

ben benieuwd hoe mensen in de levenskring voelen.’

Hugo draait zich om naar de uil en vraagt nieuwsgierig: ‘Hoe voel je wat moeder natuur

zegt?’

22

‘Eenvoudig door te voelen,’ zegt de uil. ‘Voelen is het meest normale wat er is, maar bij

veel mensen zit het hoofd in de weg. Zet de denkknop maar uit, dan zul je merken dat je

kunt voelen.’

‘Ik heb al geoefend met voelen bij de monnik. Hij noemt dat mediteren. Ik vond het best

moeilijk,’

zegt Hugo.

‘Je kunt alles leren. Zet dat knopje van je hoofd even uit. Kijk naar buiten en voel wat je

moeder natuur je kan leren. Ze geeft je alles wat je nodig hebt.’

‘Is het weten of geloven?’ vraagt Hugo plotseling.

‘Hoe bedoel je?’ zegt de uil verbaasd.

‘Nou,’ dat zei de filosoof, ‘je hebt maar twee mogelijkheden: weten of geloven.’

‘Dit is geloven door te voelen, Hugo, we noemen dat ervaren. De mensen in de kringen

ervaren de antwoorden van moeder natuur.’

‘Ervaren,’ mompelt Hugo, ‘dat is nieuw.’

‘Kom nog maar eens terug, dan kun je meedoen met de rituelen in de levenskring.’

De uil begint in een kast te rommelen en haalt een houten ratel tevoorschijn.

‘Dit instrument is voor jou Hugo, zo herinner je je altijd dat moeder natuur het geheim

van zijn kent. Het belangrijkste om te onthouden is dat je in verbondenheid met moeder

natuur leeft. Zo kun je groeien en word je een liefdevol mens.’

Hugo bedankt de uil en slaat zijn armen om zijn vleugels heen. De uil zegt: ‘Ik wens je

veel verbondenheid toe.’

De uil zwaait met zijn vleugels.

‘Veel plezier nog in ons kindlabyrint. Vergeet niet dat je weer in cirkels moet lopen om je

weg te vinden naar het volgende domein. Je zult dit domein van geloven spoedig

verlaten.’

Hugo klimt uit de boomhut en staat bij de wortels van de drie rode beuken. Daar is de

vriendelijke stem weer.

Ze zegt: ‘Vertel eens, Hugo, wat heb je geleerd bij de uil?’

‘De uil heeft zijn best gedaan, hoor. Hij heeft mij geleerd over moeder natuur en ik heb

een mooie ratel van hem gekregen,’ vertelt Hugo.

Hij beweegt het instrument en er klinkt een luid geratel door de lucht.

‘Ho maar, ik word er haast doof van. Laat maar horen wat je nog weet van het verhaal

van de uil.

23

Hugo zegt: ‘De uil heeft me de levenskring laten zien. De mensen in de kring houden

van moeder natuur. Ze vinden het niet belangrijk om het antwoord op mijn vraag te

weten. Ze weten dat moeder natuur de enige is die het geheim van zijn kent en dat is

genoeg om te weten.’ Hij kucht een paar keer en zegt: ‘Ik ben hier om te groeien als een

bloem naar het licht, dat is voor mij belangrijk.’

‘Je hebt goed geluisterd, Hugo,’ zegt de stem.

‘Het was heel interessant,’ zegt Hugo. ‘Wat ik grappig vind, is dat ze dansen en zingen in

mooie kleurige kleren. Dat zijn rituelen om met moeder natuur te praten.’

De stem lacht tevreden en wenst Hugo een goede reis.

24

De klim naar de nieuwe tijd

Hugo loopt weer op zijn blote voeten over het mos van de kringen en na een paar

rondjes ziet hij aan de zijkant van het pad een touwladder hangen.

‘Dat is grappig,’ denkt hij. ‘Waar zou die ladder naar toe gaan?’

Hij gaat voor de ladder staan en kijkt naar boven. Een stem van boven roept: ‘Klim maar

omhoog naar de nieuwe tijd.’

‘Hé,’ denkt Hugo, ‘de gids van de godsdiensten zei volgens mij dat er mensen zijn die

geloven in de nieuwe tijd. Daarboven is vast weer iemand die een antwoord heeft op

mijn vraag.’

Hugo roept naar boven: ‘Even mijn schoenen aan doen en dan klim ik omhoog.’

Er lijkt geen einde te komen aan de touwladder. Hij ziet alleen maar touw en nog meer

houten treden.

‘Ik wens dat ik er ben.’

Net als hij dat denkt, voelt Hugo dat iemand hem van achteren zachtjes vastpakt.

‘Stap hier maar even af,’ zegt een aardige jongensstem.

Hugo stapt van de ladder en staat nu tegenover een jongen met een blij gezicht. De

jongen draagt kleren in alle kleuren van de regenboog en het is net of zijn voeten de

grond niet raken.

‘Alles is hier anders,’ denkt Hugo als hij om zich heen kijkt. Alles is vrolijker en lichter.

Het voelt alsof ik een beetje zweef.’

De jongen zegt: ‘Ik ben het waterkind en ik heet je welkom in de nieuwe tijd.’

‘Hallo, ik ben Hugo en ook een kind, maar jij bent vast ouder dan ik.’

‘Mijn leeftijd is niet belangrijk, ik blijf altijd jong,’ zegt het waterkind.

‘Hoe doe je dat?’

‘Eenvoudig door te geloven in een eeuwig leven. Ik geloof dat mijn ziel altijd zal blijven

leven.’

‘Geloof jij ook in de nieuwe tijd?’ vraagt Hugo.

‘Ik geloof er niet alleen in; ik ben in de nieuwe tijd. Dit hier is de nieuwe tijd,’ zegt het

waterkind.

‘Ik zie wel dat het hier anders is, maar wat is precies de nieuwe tijd?’ vraagt Hugo.

Het waterkind pakt Hugo zijn hand en samen lopen ze naar een soort laag tafeltje

waarop allerlei spullen liggen en een wierookstokje staat te branden. Hugo snuift de

25

geur op; het ruikt heerlijk zoet. Het waterkind gebaart hem voor het tafeltje op de grond

te gaan zitten. Hij gaat zelf ook zitten en vervolgt zijn verhaal.

‘Ik leg je eerst het verschil uit tussen de oude tijd en de nieuwe tijd. Daar beneden leven

we in de oude tijd, de derde dimensie noemen we dat,’ zegt het waterkind terwijl hij naar

beneden wijst.

‘Hierboven is de nieuwe tijd. Je mag hier al op bezoek komen maar de meeste mensen

verblijven nog in de oude tijd. Over een poosje stappen we allemaal over van de oude

naar de nieuwe tijd.’

‘Overstappen, je bedoelt net zoals met de trein? Wij moeten ook altijd overstappen als

we met de trein naar oma gaan.’

Het waterkind vindt dat slim van Hugo bedacht en zegt: ‘Daar kun je het mee vergelijken.

Je ziel gaat naar een volgend station.’

Hij vertelt verder: ‘De nieuwe tijd is de tijd van aquarius. In de tijd van aquarius zullen wij

alles over het leven en de kosmos leren begrijpen. Op dit nieuwe station gaat je ziel

nieuwe dingen leren.’

‘Dat komt goed uit,’ zegt Hugo, ‘dan kom ik eindelijk achter het antwoord op mijn vraag.’

‘Jouw vraag is vast heel interessant maar eerst maak ik mijn verhaal af,’ zegt het

waterkind beslist.

‘Het is namelijk zo dat er meerdere dimensies zijn. Je bent hier in een nieuwe dimensie.

Zo noemen we dat.’

‘Dus een station is een dimensie,’ aarzelt Hugo.

‘Ja, zo is het. Het is een andere wereld waar we nieuwe dingen ervaren. Je kunt het ook

een school noemen.’

‘Waar zijn die dimensies?’ vraagt Hugo.

‘Toen je net omhoog klom, zag je dat de touwladder oneindig leek. Hoe hoger je klimt,

hoe meer dimensies je tegenkomt.’

‘Hoeveel dimensies zijn er?’

‘Dat weten we niet. Sommige mensen denken twaalf en andere mensen denken vier.

Misschien zijn het er oneindig maar het is niet belangrijk. We leven nu.’

‘Ja maar het is een leuk weetje,’ protesteert Hugo.

‘Het is beter om belangrijke weetjes te verzamelen. Weetjes die goed zijn voor je ziel.’

‘Welke weetjes bedoel je?’ vraagt Hugo fronsend.

‘Ik bedoel de energieën, de goden, de engelen, de edelstenen, de bloemen en planten,

het lichaamswerk,’ zegt het waterkind terwijl hij naar de spullen op het lage tafeltje wijst.

26

‘Alle weetjes die de mens in de afgelopen duizenden jaren heeft geleerd. Alle dingen

die helpen om jou heel te maken en het goddelijke te ervaren,’ zegt het waterkind.

Het waterkind gaat als een boom staan met zijn handen in de lucht, om Hugo te laten

zien wat hij met lichaamswerk bedoelt.

‘Dat heb ik op school ook wel eens gedaan, dat is yoga,’ zegt Hugo en om te laten zien

dat hij de waarheid spreekt, maakt hij een bruggetje met zijn lichaam.

‘Maar wat zijn energieën? En wat doe je met edelstenen en engelen? En wat betekent

goddelijk?’ vraagt Hugo als een waterval.

‘Ho ho, één vraag tegelijk. Ik hoor dat je nog veel te leren hebt,’ zegt het waterkind.

‘Let op, ik zal je wat dingen uitleggen. Het eerste is: wij geloven in heelheid. Jij bent hier

om heel te worden.’

‘Ik ben toch heel, kijk maar er is nergens een stukje af,’ zegt Hugo terwijl hij naar zichzelf

probeert te kijken.

‘Ik bedoel niet je lichaam maar je ziel. Je weet wel, dat wat binnen in je zit en je maakt

wie je bent,’ zegt het waterkind terwijl hij met zijn vinger naar zijn hart wijst.

‘Je ziel heeft een rugzakje bij zich met dingen die je hebt meegemaakt in je leven, dat

noemen we karma. Om heel te worden mag je dat rugzakje met karma leeg maken.’

‘Hé, over de ziel heb ik al eerder iets gehoord, volgens mij zei de gids van de

godsdiensten daar iets over,’ zegt Hugo.

‘Dat kan kloppen. We hebben alle goede dingen uit beide domeinen geleend. Alles wat

mensen weten en geloven, gebruiken wij om ons rugzakje leeg te maken.

‘Mijn volle rode rugzak is anders erg handig,’ zegt Hugo een beetje eigenwijs.

‘Hugo, je moet echt leren om je gevoel toe te laten en niet alles met je hoofd te zeggen,’

zegt het waterkind streng.

‘Karma kan er voor zorgen dat je bang of verdrietig bent of dat je je heel erg alleen voelt.

Als je jouw rugzakje leegmaakt, is je leven prettiger.’

‘Ik snap het en mijn vraag hoef ik niet meer te stellen. Ik weet het antwoord al. Ik besta

om mijn rugzakje leeg te maken en zo een hele ziel te worden,’ zegt Hugo trots.

‘Je bent toch wijzer dan ik dacht Hugo, je hebt mij heel goed begrepen,’ zegt het

waterkind tevreden. ‘In deze dimensie word je heel als je het goddelijke leert kennen.’

‘Je hebt al veel verteld maar hoe zit het nu met het goddelijke en die spullen op dit

tafeltje?’ vraagt Hugo.

Het waterkind is blij met Hugo zijn nieuwsgierigheid en zegt:

27

‘Luister, Hugo. Mensen hebben in alle jaren die achter ons liggen van alles ontdekt om

er voor te zorgen dat het rugzakje leger kan worden. Edelstenen helpen je maar ook

engelen of oefeningen voor je lichaam,’ zegt het waterkind terwijl hij een stapeltje

kaartjes pakt met engelen erop.

‘Ik kan bijvoorbeeld een engel vragen om mij te helpen, die pak ik dan uit dit stapeltje.

Zo zijn er heel veel dingen. Je kunt er mee spelen en zelf uitzoeken wat bij jou werkt.’

‘En als ik speel met al die dingen ervaar ik het goddelijke?’ vraagt Hugo.

Het waterkind knikt. ‘Dat kan. Het is natuurlijk wel belangrijk om veel te oefenen en

eerlijk te zijn tegen jezelf. Als dat lukt dan ben je verbonden met alles in hele grote

wereld en dat is het goddelijke.’

‘Vertel eens hoe dat voelt?’ vraagt Hugo nieuwsgierig.

‘Je voelt dat je verbonden bent met alles wat leeft. Mensen voelen zich vaak alleen maar

dat is niet zo. We horen allemaal bij elkaar want we zijn verbonden door energie.’

‘Het waterkind denkt ook dat we allemaal bij elkaar horen, dat zegt iedereen in het

domein van geloven. Maar over energie heb ik nog niet eerder gehoord. Dat maakt het

weer ingewikkeld,’ denkt Hugo.

‘Wat is dat, energie?’ vraagt hij.

‘Energie is waar de hele wereld van is gemaakt. Alles is energie: de sterren, de

planeten, de lucht en ook de mensen en dieren.’

‘Is het een soort grondstof van alles?’

‘Dat heb je mooi gezegd, Hugo. Energie is de grondstof van alles.

‘Hoe ziet energie er uit?’

‘Energie kun je niet altijd zien. Energie trilt en alleen als het langzaam trilt kun je het

zien. Ik zal een voorbeeld geven. Je lichaam is energie die heel langzaam trilt, dat kun je

zien. Rondom je lijf zit je aura. Je aura zie je niet omdat het energie is die heel snel

beweegt. Je ziet het niet maar het is er wel.’

‘Kan ik het wel voelen?’ aarzelt Hugo.

‘Ja, je kunt je aura voelen, dat kun je ook oefenen,’ zegt het waterkind. ‘Kom nog maar

eens terug, dan leg ik je uit hoe het werkt. Voor nu weet je genoeg.’

‘Nee hoor. Ik moet nog weten wanneer ik naar de volgende dimensie kan?’

‘Dat moeten we afwachten. Je merkt het vanzelf. Er zijn mensen die zeggen dat je naar

de nieuwe tijd mag, als je op deze wereld alles hebt geleerd wat je moest leren. Anderen

geloven dat over een paar jaar iedereen tegelijk gaat.’

28

Het waterkind geeft Hugo een kaartje en een knuffel. Hij zegt: ‘Dit kaartje heb ik voor je

getrokken, bewaar het goed dan onthoud je mijn verhaal.’ Hugo bedankt het waterkind

en leest op het kaartje: Ik wens je heelheid toe.

Hugo klimt naar beneden en als hij weer stevig met zijn voeten op de grond staat, is

daar opnieuw de vriendelijke stem. Ze zegt: ‘Vertel eens, Hugo, wat heb je geleerd in de

nieuwe tijd?’

‘Het waterkind heeft zijn best gedaan, hoor. Hij heeft mij geleerd over geloven in de

dimensies en ik heb een kaartje van hem gekregen,’ vertelt Hugo.

Hij leest het kaartje voor.

‘Dat is een mooie zin, wat betekent het?’

Hugo denkt even na.

‘Het waterkind heeft verteld dat er dimensies zijn. Hij weet niet precies wanneer, maar

over een poosje gaan we naar een andere dimensie. Het waterkind noemt dat de

nieuwe tijd. In elke dimensie leert je ziel nieuwe dingen en daar word je weer heel van.

Dat betekent dat je alle onplezierige dingen bent vergeten en je verbonden voelt met het

hele heelal.’

‘Je hebt goed geluisterd, Hugo,’ zegt de stem.

‘Het was heel interessant,’ zegt Hugo. ‘Wat ik grappig vind, is dat ze een verzameling

van allerlei spullen hebben die je kunt gebruiken om heel te worden. Ze hebben

edelstenen, engelen, bloemen, energie en oefeningen voor je lijf.’

De stem lacht tevreden en wenst Hugo een goede reis.

29

Op weg naar het domein van weten

Hugo loopt over de kringen van mos richting de rozenboog. Een vrouw met een bezem

in haar hand loopt hem tegemoet. Ze zegt: ‘Wil je mijn bezem lenen?’

‘Hoezo?’ vraagt Hugo. ‘Moet ik het paadje vegen?’

‘Nee, mallerd. Dit is een bijzondere bezem, hij kan je overal naar toe brengen. Zo ben je

sneller op je volgende bestemming.’

‘Is het soms een heksenbezem?’ vraagt Hugo want nu hij beter kijkt, ziet hij dat de vrouw

een cape om heeft.

‘Dat klopt,’ zegt de vrouw.

‘Oeps, dit is vast één van de vrouwen uit de kring die de uil me aanwees. Gelukkig is ze

geen boze toverheks want ze heeft geen kromme neus met een pukkel erop.’

‘Kun je toveren?’ vraagt Hugo.

‘Vraag niet zoveel kind, ga zitten.’

Hugo vliegt op de bezemsteel over het labyrint heen, zo kan hij goed zien dat er nog

veel te ontdekken valt. Hij is blij dat de heks haar bezem heeft uitgeleend. Nu komt hij

zonder te verdwalen in het domein van weten. Hij moet de bezem bij de deur

achterlaten.

‘Met de steel naar boven neerzetten’, heeft ze erbij gezegd. ‘Dan door de deur lopen en

niet meer omkijken.’

‘Maar hoe komt de bezem dan terug?’ had hij gevraagd.

De heks had geheimzinnig gelachen en gezegd: ‘Mijn bezem weet mij altijd te vinden.’

Hugo geniet van zijn vliegreisje. De bezem gaat landen. Hij gaat steil naar beneden en

Hugo moet de steel stevig tussen zijn benen klemmen.

‘Dit moet het domein van weten zijn.’

De bezem landt precies voor een deur. Hugo stap af, zet de bezem neer en loopt, zoals

de heks hem heeft opgedragen, meteen de deur door. Hij draait zich om, om de bezem

te bedanken. Maar er is niets meer, de bezem is al verdwenen.

‘Dit lijkt toch wel op toverkunst’, denkt Hugo glimlachend.

‘Hé, hallo Hugo, ben je er weer!’ zegt de filosoof opgetogen.

Hugo is verbaasd dat hij weer bij de filosoof terecht is gekomen.

.‘Heb je het hele domein van geloven gezien?’ vraagt de filosoof.

30

‘Ja, en ik heb heel veel interessante dingen geleerd maar mijn antwoord heb ik nog niet

gevonden. Ik dacht eigenlijk dat ik nu in het domein van het weten zou komen.’

‘Als je een paar stappen terug zet, ben je er ook. Kijk je liep zojuist door de blauwe

deur.’

‘Okay, ik snap het. Wel gezellig om je weer te zien filosoof.’

‘Nou, jongen dat is niet alleen voor de gezelligheid. Ik wil horen wat je geleerd hebt in

het domein van geloven.’

‘Ik weet niet of ik alles nog weet,’ zegt Hugo twijfelend. ‘Wacht eens even. Ik zal de

spullen laten zien, die ik heb gekregen. De gids; de monnik; de uil en het waterkind

hebben gezegd dat ik me hun verhaal weer herinner als ik de voorwerpen bekijk.’

Hugo loopt naar de tafel, schuift een stapel boeken opzij en legt de kralenketting, de

figuurtjesring, de houten ratel en het kaartje neer. Hij begint te vertellen.

‘Deze kralenketting heb ik van de gids van godsdiensten gekregen. Hij geloof dat je leeft

om god te laten zien dat je van hem houdt. Als je goed je best doet mag jouw ziel als je

lichaam doodgaat weer bij god gaan wonen.’

De filosoof knikt om Hugo te laten zien dat hij het goed heeft uitgelegd.

‘Deze figuurtjesring heb ik gekregen van de monnik. De ring laat zien hoe het leven

gaat, door vrolijke tuinen en donkere bossen. De mens kan dat niet veranderen, maar

wel een manier zoeken om daar aan te wennen.’

‘Dat heb je heel mooi gezegd,’ zegt de filosoof, ‘vertel me nu eens over dat houten ding.’

‘Dat is een instrument, een ratel. De mensen in de levenskring bij de uil maakten er

muziek mee. Zo praten ze met moeder natuur. Weet je wie dat is?’

De filosoof zegt: ‘Vertel jij het me maar.’

‘Moeder natuur is de enige die het geheim van zijn kent. De uil zegt dat zij de moeder is

van iedereen. Ze helpt je om te groeien dan wordt je een liefdevol mens. De bloemen

laten je zien hoe dat moet.’

‘Hoe bedoel je? Moet ik voortaan beter naar de bloemen kijken?’

‘Ja, want de bloemen groeien naar het licht en dat is voor ons ook belangrijk. Als ik het

goed heb begrepen zijn licht en liefde hetzelfde.’

‘Ik denk dat je dat goed hebt begrepen, Hugo.’

Hugo pakt het kaartje van de tafel. Hij leest voor: ‘Ik wens je veel heelheid. Deze wens

heb ik van het waterkind gekregen. Hij gelooft dat we moeten leren in het leven. In de

oude tijd moeten we leren om heel te worden. Het is niet zo dat mijn lichaam kapot is

hoor. De ziel moet heel worden door alle onplezierige dingen uit je rugzak te gooien.’

31

‘Hoe zit dat, welke rugzak bedoel je?’ vraagt de filosoof.

‘Iedereen heeft een rugzak, geen echte, maar dat noem je zo. In die rugzak zit alles wat

we hebben meegemaakt en waar we geen fijne herinnering aan hebben. Als je die

herinneringen opruimt, word je een gelukkiger mens.’

‘Heeft het waterkind ook verteld hoe je die herinneringen opruimt?’

‘Dat zit zo. Je kunt daar van alles voor gebruiken: edelstenen, engelen, energie en nog

veel meer. Dat hebben ze geleend van alle anderen uit de domeinen van weten en

geloven. Ze houden van verzamelen, denk ik.’

De filosoof lacht.

‘Je hebt al veel verschillende antwoorden op je vraag.’

‘Nou,’ zegt Hugo, ‘ze gebruiken andere woorden maar ze zeggen vaak wel hetzelfde.

Iedereen zegt dat je moet leren. Ze hebben alleen allemaal een andere reden bedacht

waarom we moeten leren en een andere manier bedacht hoe we moeten leren.’

De filosoof kijkt Hugo tevreden aan en zegt: ‘Was dat het?’

‘Nee, ik droomde ook over een engel die zei dat je alleen maar hoeft te geloven in liefde.

Dat vond ik eigenlijk wel een goed antwoord omdat het zo simpel is.

‘Heb je jouw antwoord al gevonden?’

‘Ik weet het niet,’ zegt Hugo, ‘ik zoek liever verder.’

‘Mooi zo,’ zegt de filosoof. Let op, dan zal ik je nu instructies geven voor het domein van

weten.’

‘Ik luister,’ zegt Hugo.

‘In het domein van weten bestaan geen rozenbogen maar de weg van de keuzes is er

wel. Op deze weg moet je iedere keer naar links gaan wanneer je een stenen boog ziet.

Op de boog staat geschreven waar heen je zoektocht gaat. Let goed op want deze kant

van het kindlabyrint kent ook moeilijke wegen naar de antwoorden.’

De filosoof kijkt Hugo aan en vraagt: ‘Heb je er zin in?’

‘Natuurlijk,’ zegt Hugo, ‘ik wil mijn antwoord vinden.’

‘Goed, ga dan door de blauwe deur.’ De filosoof wijst met zijn hand in de richting van de

deur. ‘Ooh, dat zou ik bijna vergeten. De talisman werkt niet in het domein van weten. Je

krijgt van mij een heel bijzonder kompas. Het kan je helpen bij het vinden van je weg.’

De filosoof overhandigt hem een blauw kompas en Hugo steekt het in zijn lege rechter

broekzak.

‘Dag filosoof!’

32

Het denkveld

Hugo loopt door de blauwe deur en komt in een doolhof van gebouwen terecht. In het

midden loopt een smalle weg. De gebouwen hebben allen een naam en heten: school

van de logica, bibliotheek, onderzoeksbureau, laboratorium, sterrenwacht, universiteit.

Alle deuren zijn dicht en er hangen bordjes aan de deurklink. Hugo loopt naar het eerste

gebouw. Op het bordje van de bibliotheek staat: ‘Hier moet je niet zijn, zoek het

denkveld.’

‘Goed denkt Hugo, dat is mooi opgeschreven maar waar vind ik dat denkveld.’

Hij besluit om naar het volgende gebouw te lopen. Daar staat op het bordje geschreven:

Verzamel alle bordjes waar maar één woord op staat. Zij wijzen de weg.

Hugo gaat aan de slag en loopt alle gebouwen langs. Aan het eind van de weg heeft hij

al zeven bordjes verzameld.

‘Nu vind ik het wel genoeg. Wat doe ik met die bordjes?’

Opeens hoort Hugo een stem; het is het blauwe kompas. Hij haalt het uit zijn zak.

‘Nee Hugo,’ zegt het kompas streng. ‘je bent nog lang niet klaar.’

‘Hé, ik wist niet dat een kompas kan praten.’

‘De meeste kompassen hebben alleen een pijl om de weg te wijzen, maar ik ben een

bijzonder computerkompas. Ik kan praten.’

‘Dat is handig. Wat moet ik doen kompas?’

Het kompas antwoordt: ‘Ga rechtsaf en volg de weg net zolang tot je elf bordjes met één

woord hebt. Daarna maak je een elfje. Het elfje vertelt je hoe je het denkveld vindt.’

‘Een elfje,’ denkt Hugo, ‘makkelijk dat ken ik van school. Ik ben best goed in gedichten

van elf woorden.’

Na een tijdje lopen, begint de stapel die Hugo in zijn handen houdt best groot te worden.

‘Nu heb ik er vast wel elf,’ denkt Hugo. Hij legt de bordjes op straat en begint te tellen.

‘...Negen, tien, elf. Ik heb ze allemaal. Nu moet ik er een elfje van maken.’

Hij schuift ermee tot er een gedichtje staat.

Gloeilampen

Branden geel

Kies hun kant

Buig links of rechts

33

Volg

‘Ik snap het,’ juicht Hugo. ‘Op zoek naar de brandende gloeilampen.’

De eerste gloeilamp is aan en staat aan de linkerkant van de weg.

‘Hier moet ik dus linksaf buigen, simpel.’

Zo loopt Hugo door tot hij elf brandende gloeilampen heeft geteld. De weg eindigt bij een

enorme gloeilamp, die met witte verf op een plein is geschilderd. Bij de fitting staat

geschreven: welkom op het denkveld.

‘Jippie, ik heb het denkveld gevonden. Nu nog iemand vinden die mijn vraag kan

beantwoorden.’

Er komt een man naar hem toe gelopen. Hij draagt een mooi pak waaraan allemaal

dingen hangen. Hugo ziet een vergrootglas, een liniaal, een pen, een telraam, een

passer.

De man geeft Hugo een hand en zegt:

‘Je bent in het denkveld. Wij beoefenen hier de wetenschap. Wij onderzoeken. We

meten en we tellen. Wij bestuderen alles in het leven en maken zo theorieën. Weet je

wat dat is een theorie?

‘Nee, eigenlijk niet,’ stamelt Hugo die wordt overrompeld door zoveel woorden.

‘Een theorie is een verzameling van regels en ideeën die samen het antwoord zijn op

een vraag. Dat is wat wij van het denkveld doen. Bij elke vraag bedenken wij een

theorie.’

De man vertelt zonder pauze en Hugo concentreert zich om het allemaal te begrijpen.

‘Die theorie gaan we steeds opnieuw uitproberen om te kijken of het antwoord altijd

hetzelfde is. Als dat zo is, weten we dat het waar is. Dan klopt de theorie. Dat is logisch,

vind je niet?’

Hugo knikt maar het duizelt hem wel een beetje. Er komt een vraag in hem op: ‘Doen ze

dat in de gebouwen die ik op weg hier naar toe ben tegengekomen?’

‘Juist, daar wordt gewerkt aan theorieën. In elk gebouw op een andere manier. Maar we

zijn het er allemaal over eens dat een theorie alleen waar is, als je bewijst dat de theorie

waar is. Dat is voor ons logica.’

‘Hangen er daarom allemaal dingen aan uw pak; om theorieën te maken?’ vraagt Hugo.

34

‘Dit zijn mijn instrumenten. Ik ben namelijk ingenieur en die instrumenten heb ik nodig

om te onderzoeken. Dat doet een ingenieur, hij onderzoekt, hij meet, hij telt en schrijft

theorieën.’

‘En hij praat heel veel,’ denkt Hugo.

De man pakt een kleine telescoop vast en haakt hem van zijn pak af.

‘Kijk met deze telescoop bekijk ik de sterren en planeten. Zo kan ik vaststellen of er

leven is buiten de aarde.’

‘Is dat zo, is er leven op de andere planeten?’ vraagt Hugo opgetogen.

‘Dat weet ik niet.’ zegt de ingenieur. ‘We hebben nog geen goede theorie over het

buitenaardse leven. Maar over heel veel andere dingen wel.’

Hugo kijkt sip.

‘Heb jij geen vraag,’ zegt de ingenieur, ‘dan kan ik je een theorie uitleggen.’

‘Ja,’ zegt Hugo, ‘ik heb een hele moeilijke vraag.’

‘Laat maar horen’

‘Ik wil weten waarom ik besta?’

‘Je maakt het de ingenieur niet gemakkelijk, jongeman. Dat is een heel ingewikkelde

vraag.’

De ingenieur kijkt heel gewichtig, terwijl hij zegt:

‘We weten veel over het leven hier op aarde. We weten waar we vandaan komen en we

weten hoe de aarde is ontstaan. We weten hoe onze hoofd en de hersenen werken. We

weten....’

‘Maar weet je ook waarom jij en ik bestaan?’ onderbreekt Hugo de ingenieur.

De ingenieur fronst zijn wenkbrauwen en zegt: ‘Ik moet je eerst wat theorieën uitleggen

voordat ik deze vraag kan beantwoorden.’

Hugo wijst met zijn vinger naar zijn oor en zegt: ‘Ik luister ingenieur, want ik wil nog wel

meer theorieën horen.’

De ingenieur schraapt zijn keel en begint te vertellen.

‘Wij van het denkveld denken dat de aarde en het heelal lang geleden zijn ontstaan door

een hele harde knal. Toevallig was er een planeet, onze aarde, waar bijzondere dingen

konden gebeuren. Er was water, er was een zon en er waren sterren en die kenden met

zijn allen een ingewikkeld trucje waardoor er kleine dieren konden leven. Er gingen jaren

voorbij en die kleine dieren werden grotere dieren. Eén van die dieren was een aap en

uit de aap groeide langzamerhand de mens.

35

‘Dat is bijzonder. Lijken mensen daarom ook een beetje op apen,’ vraagt Hugo

verwonderd.

‘Precies, zegt de ingenieur, ‘zo logisch is het. Deze theorie konden we maken doordat er

een onderzoeker was die goed naar de dieren keek. Toen hij de aap zag, ging bij hem

een lampje branden. Hij zocht en hij zocht. Zo kwam er een theorie over het ontstaan

van de mens.’

De ingenieur zucht zelf van zoveel woorden en zegt: ‘Zo nu weet je waar het leven

vandaan komt.’

‘Zoeken onderzoekers met een lampje?’ vraagt Hugo.

Hoe bedoel je, Hugo?’

‘Nou je zei net dat er een lampje ging branden bij de onderzoeker.’

‘Bij iedereen van het denkveld gaat een lampje branden als hij iets ontdekt. Kijk hier is

mijn lampje.’

De ingenieur wijst naar de voorkant van zijn pak en daar ziet Hugo inderdaad een

gloeilampje, dezelfde die hij onderweg moest zoeken.

‘Toen het lampje ging branden bij de onderzoeker wist hij dat zijn ideeën over het begin

van het leven waar konden zijn,’ zegt de ingenieur. ‘Hij moest de ideeën wel testen om

het zeker te weten.’

‘Het is een interessante theorie. Maar is er bij deze theorie ook een bovenwezen die een

plan heeft met de aarde?’ vraagt Hugo terwijl hij denkt aan wat de gids van de

godsdiensten hem heeft verteld.

‘Nee, de oerknal heeft de aarde gemaakt en er is geen plan. Het is domweg zo

gebeurd,’ antwoordt de ingenieur.

‘We hebben het van alle kanten bekeken en alleen de oerknal kunnen we bewijzen. Je

weet nu dat alleen dat wat je kunt bewijzen waar is. Niet iets wat je bedenkt in je hoofd.

Ons hoofd is heel slim maar kan ons ook voor de gek houden,’ zegt de ingenieur terwijl

hij naar zijn hoofd wijst.

‘Dat heb ik eerder gehoord,’ denkt Hugo.

‘We moeten dat wat we denken altijd testen. Niet één keer maar wel honderd keer, dan

pas weten we of iets waar is.’

De ingenieur blijft maar nieuwe dingen vertellen en Hugo zijn hoofd moet heel hard

werken.

‘Daarom horen jullie bij het domein van weten,’ besluit Hugo.

36

‘Precies, zo is het. Nu kan ik jouw vraag over het bestaan beantwoorden,’ zegt de

ingenieur.

‘Het is eigenlijk heel eenvoudig. We weten dat het heelal toevallig is ontstaan door een

harde knal. We weten dat toevallig op de aarde de mens kon ontstaan, dus is het

toevallig dat wij hier nu zijn.

‘Dat klinkt wel heel toevallig,’ giechelt Hugo.

‘Er is dus geen speciale reden waarom wij bestaan. Het is gewoon zo gekomen. Maar

heeft ons leven dan wel zin?’ twijfelt Hugo.

‘De enige zin die ik kan bedenken, is dat je zin moet hebben om te leven,’ lacht de

ingenieur.

‘Weet je wat het is, wij vinden dat alles een reden moet hebben en zeker ons bestaan.

Dat komt omdat mensen kunnen fantaseren. Je weet wel, leuke verhaaltjes bedenken in

je hoofd. Maar het leven op aarde heeft geen reden.’

‘Ja maar alles heeft toch een reden,’ protesteert Hugo. ‘De zon schijnt om ons warm te

houden en de zwaartekracht zorgt dat ik niet van de aarde val.’

‘Bijna alles heeft een reden maar ons bestaan op aarde niet,’ zegt de ingenieur stellig.

Het is even stil maar in Hugo zijn hoofd wordt druk gewerkt aan een nieuwe vraag.

‘Hoe weet ik dan hoe ik moet leven?’

‘Dat bepaal je zelf, daar kan ik je niet bij helpen.’ zegt de ingenieur.

‘Maar dat wordt lastig kiezen,’ zegt Hugo, er zijn zoveel leuke dingen te doen. Hij peinst

even en zegt dan: Ik denk dat ik elke dag ga skateboarden en alleen nog maar de drie

P’s wil eten.’

De drie P’s wat zijn dat?’ vraagt de ingenieur verbaasd.

‘Pizza, pannenkoek en patat,’ lacht Hugo.

De ingenieur steekt zijn vinger bestraffend omhoog en zegt: ‘Het is natuurlijk wel

belangrijk dat je verstandig leeft. Je moet wel nuttig zijn.’

Hij legt Hugo uit dat je nuttig bent als je iets doet dat niet alleen voor jezelf belangrijk is.

‘Ik kan je wel zeggen wat mijn leven belangrijk maakt. Ik onderzoek, meet en tel en door

mijn theorieën word ik slimmer. En ik niet alleen, ook alle andere mensen die weten dat

het waar is wat ik zeg.’

De ingenieur ziet dat Hugo zijn hoofd duizelt van alles wat hij heeft verteld.

Hij zegt: ‘Wandel nu maar rustig verder door de straten van de wetenschap, dan kun je

over alles nadenken.’

‘Dat zal niet gaan, ik moet me concentreren om de weg te vinden,’ zegt Hugo.

37

‘De weg naar de stenen boog is gemakkelijk te vinden. Wij houden van duidelijkheid,’

zegt de ingenieur.

‘Bedankt, ingenieur. Ik heb veel geleerd.’

De ingenieur geeft Hugo een vergrootglas en haakt die aan zijn jas.

‘Ik wens je veel logica toe,’ zegt hij als afscheid.

De ingenieur had gelijk. De weg naar de volgende boog kan Hugo bijna met zijn ogen

dicht vinden. Hij loopt onder de boog door en daar is de vriendelijke stem weer. Ze zegt:

‘Vertel eens, Hugo, wat heb je geleerd op het denkveld?’

‘De ingenieur heeft zijn best gedaan, hoor. Hij heeft mij geleerd over theorieën en ik heb

een vergrootglas van hem gekregen,’ vertelt Hugo.

‘Dat is een mooi vergrootglas. Maar vertel eens wat heb je geleerd?’

Hugo denkt even na.

‘De ingenieur heeft verteld dat de aarde en de mens toevallig zijn ontstaan. Omdat dat

toeval is, is er geen speciale reden waarom wij op de aarde zijn. Als ik een belangrijk

leven wil hebben, moet ik zelf bedenken wat ik wil doen.

‘Je hebt goed geluisterd, Hugo,’ zegt de stem.

‘Het was heel interessant,’ zegt Hugo. ‘Wat ik grappig vind, is dat ze denken heel

belangrijk vinden maar dat ze hun eigen hoofd pas geloven als ze wel honderd testen

hebben gedaan.’

De stem lacht tevreden en wenst Hugo een goede reis.

38

Het mensenrijk

Het is een lange wandeling maar zijn gedachten worden weer rustig. Hugo is klaar voor

een nieuw antwoord.

‘Hoeveel antwoorden volgen er nog?’ vraagt Hugo zichaf.

Hij loopt op de weg van de keuzes. De kleine grindsteentjes kraken onder zijn schoenen.

Na een paar minuten ziet hij een volgende stenen boog. Toegang tot het mensenrijk

staat erop. Hij buigt linksaf.

Hugo staat nu in een soort doolhof waar hij alle kanten op kan. Overal zijn hoge heggen

met poortjes erin. Boven de heggen uit, ziet hij in de verte een hoge toren.

‘Daar moet ik zijn,’ denkt hij. ‘Ik begin gewoon te lopen in de richting van de toren, dan

kom ik er vast wel.’

Zo gezegd, zo gedaan. Na een tijdje lijkt het wel of de toren maar niet dichterbij wil

komen.

Alle gangen en poortjes leiden hem in de verkeerde richting.

‘Ik wil naar de toren,’ roept Hugo in de hoop dat iemand hem hoort. Er komt geen

reactie. Hij roept iets harder: ‘Ik wil naar de toren!’

Maar het blijft stil; zelfs schreeuwen helpt niet.

‘Ik ga terug. Ik heb vast de verkeerde afslag gekozen. Dit kan de goede weg niet zijn.’

Hugo loopt terug maar na een paar poortjes is hij weer de weg kwijt. Hij doet zijn rode

rugzak af, legt hem op de grond en gaat erop zitten.

‘Ik ben verdwaald.’ snift hij. Hij steekt zijn hand in zijn zak op zoek naar een zakdoek en

voelt het kompas.

‘Natuurlijk dat ik daar niet eerder aan heb gedacht, ik heb een kompas.’

Hij vraagt aan het blauwe kompas om hem de weg te wijzen. Het kompas antwoordt:

‘In een doolhof heb je niks aan een kompas. Ik kan je wel zeggen dat je naar het zuiden

moet lopen maar dan moeten er wel poortjes zijn die richting het zuiden gaan.’

‘Maar weet je dan geen andere manier?’ vraagt Hugo verdrietig. ‘Jij bent toch een

computerkompas.

39

‘Kijk eens in je rugzak, je vindt misschien wel iets dat je op een idee brengt.’

Hugo maakt zijn rode rugzak open en begint te rommelen.

In de rugzak zit een schaar en dat brengt Hugo op een idee.

‘Ik knip nieuwe poortjes in de heg, dat mag vast wel.’ Hij zegt het heel hard om zichzelf

te overtuigen dat het geen probleem is.

‘De poortjes groeien vast wel weer dicht ‘Weet je wat, ik zal ze zo mooi mogelijk maken.

Dan zijn ze er in het mensenrijk vast wel blij mee.’

Hugo knipt leuke poppetjes in de heg en vijf nieuwe poortjes later, staat hij voor het hoge

gevaarte. Het is net een uitkijktoren. Hij drukt op de bel en de deur gaat vanzelf open.

Binnen brengt een lift hem vliegensvlug naar boven; hij hoeft niet eens op een knopje te

drukken. Als Hugo boven is, zwaait de deur open en een stem zegt: ‘Ja jongeman, de

techniek doet hier zijn werk.’

Hugo stapt in een grote ruimte met aan alle kanten ramen. Midden in de ruimte staat

een man bij een groot schilderij op een schildersezel. De man draagt een wijde broek

met een kiel en zit helemaal onder de verf. Zelfs in zijn wilde bos haar zitten verfspetters.

De man is druk in de weer met kwasten en gebaart Hugo dichterbij te komen.

‘Zo, ik zal mezelf even voorstellen: Ik ben de kunstenaar van het leven.’

Hugo geeft de kunstenaar van het leven een hand en zegt: ‘Ik ben Hugo. Wat heb je een

mooi huis en wat maak je een mooi schilderij.’

‘Wees welkom’ zegt de kunstenaar. ‘Ik ben blij dat je oog hebt voor mijn kunst.’

De kunstenaar wijst naar het schilderij op de ezel.

‘Kijk, ik schilder de zin van mijn leven. Of beter gezegd de reden waarom ik op aarde

ben.’

‘Wat is die reden?,’ vraagt Hugo.

‘Ik ben op deze aarde om te leren. Niet alleen om te leren lezen en schrijven maar om te

leren leven. En dat is best ingewikkeld, vind je niet?’

Hugo schudt zijn hoofd en zegt: Maar leven gaat toch vanzelf, dat hoef ik toch niet te

leren?’

‘Nee, Hugo, leven moet je leren.’

‘Hoezo? Ik adem gewoon, zie je wel.’ Hugo haalt heel diep adem om de kunstenaar te

laten zien dat het heel eenvoudig is.

‘Leven is niet alleen ademhalen. Leven is weten wat goed voor je is. Weten waar je

gelukkig van wordt. Dat moet je leren en daar moet jezelf voor zorgen.’

40

‘Is dat soms jouw theorie?’ zegt Hugo terwijl hij denkt aan wat de ingenieur hem heeft

geleerd.

‘Dat is de theorie van het mensenrijk en dat is waar je nu bent.’ De kunstenaar zwaait

met zijn armen door de ruimte en wijst naar de ramen.

‘Kijk maar naar buiten dan zul je het zien. Bij ons staat de mens in het midden.’

Hugo kijkt door het raam en ziet dat de uitkijktoren staat op een veld dat de vorm heeft

van een mens. Daarom heen staan allemaal mensenheggen in dezelfde vorm.

‘Het lijkt wel een baboesjka-poppetjes-doolhof,’ zegt Hugo.

‘Dat heb je goed gezien. Onze hagen hebben de vorm van een mens, want alles draait

hier om ons.’

De kunstenaar tikt zichzelf met zijn kwast op de borst. ‘Wij vinden de mens en de

manier waarop hij zijn leven kleurt, het belangrijkste. En wij vinden dat de mens zijn

eigen baas moet zijn.’

De kunstenaar pakt zijn kwast en zet met rode strepen een groot hart op het

schildersdoek.

Ondertussen zegt hij: ‘Daar word ik nu gelukkig van. Ik voel dat ik moet schilderen. Ik

moet de mensen het leven laten zien.’

‘Maar kunstenaar hoe weet je dat?’

‘Ik heb geleerd om naar mijn hart te luisteren. En luister jij maar eens naar het vervolg

van mijn theorie.’

De kunstenaar legt zijn kwast neer en gaat voor Hugo staan.

‘Het zit zo. In onze wereld zorgt de techniek ervoor dat je alles kan doen. Je mag uit

zoveel dingen kiezen. De techniek laat jou autorijden, fietsen, computeren,

televisiekijken, op vakantie gaan en nog veel meer. Maar wie zegt dat het nodig is.’

‘Ik weet het niet,’ zegt Hugo, ‘maar ik vind de meeste dingen die je opnoemt wel heel

leuk.’

‘Leuk! Aan het leuk heb je niks. De dingen die je doet, moeten je gelukkig maken. Dat

betekent dat je moet luisteren naar je hart.’

‘Hoe doe je dat?’

‘Misschien heb je dat stemmetje van binnen wel eens gehoord. Dat is de stem van je

hart.’

‘Ik heb dat stemmetje weleens gehoord maar hoe weet ik nou of het klopt wat dat

stemmetje zegt,’ vraagt Hugo.

41

‘Je hart heeft altijd gelijk. ‘Als je er goed naar luistert, kun je van je leven je eigen

kunstwerk maken.’

Het is even stil en Hugo kijkt de kunstenaar van het leven vragend aan.

De kunstenaar wijst met zijn kwast naar het rode hart op het doek en zegt: ‘Het leven is

net als schilderen. Jij bent de kunstenaar van je eigen leven. Je kiest je eigen plaatjes

en kleuren. Je oefent met de kwasten om vormen te maken, precies zoals je het graag

wilt. Zo wordt het jouw bijzondere kunstwerk.’

Terwijl de kunstenaar praat, schildert hij kleurige vormen op het doek. Hugo vindt dat het

schilderij steeds mooier wordt. De kunstenaar geeft Hugo een kwast en zegt: ‘Probeer

het maar, jij kunt het ook. Jij maakt jouw eigen bijzondere leven. Het leven dat bij jou

hoort en waar jij je gelukkig mee voelt.’

‘Dus ik ben op aarde om van mijn leven een kunstwerk te maken.’ giechelt Hugo.

‘Ja, maar wel een kunstwerk waar je gelukkig van wordt,’ zegt de kunstenaar.

‘Als iedereen dat doet, krijgen we een wereldmuseum vol met prachtige unieke mensen.

Zou dat niet geweldig zijn?’ vraagt de kunstenaar aan Hugo en geeft hem een hand.

‘Ik neem nu afscheid, mijn kwasten wachten op me. Ik geef je deze kwast, zodat je

onthoudt dat je zelf je leven kleur moet geven.’

De kunstenaar overhandigt Hugo de kwast.

‘Denk alleen aan vandaag en niet aan gisteren of morgen. Je zult zien dat jij ook een

kunstenaar van het leven wordt.’

Hugo is onder de indruk van deze man. Hij heeft zelden iemand ontmoet die niet lijkt te

twijfelen aan wat hij zelf zegt. De kunstenaar zoekt geen bewijzen, hij luistert gewoon

naar zichzelf en dat is genoeg. De kunstenaar roept hem achterna: ‘Ik wens je veel

levenskunst toe.’

Hij loopt weer in de baboesjka-doolhof en ziet opeens een raar gat in de heg. Het gat

heeft de vorm van een trein.

‘Dat gat heb ik niet geknipt!’ roept hij hardop tegen zichzelf.

Hugo is nieuwsgierig. Hij kruipt door het treinpoortje en daar is de vriendelijke stem

weer. Ze zegt: ‘Vertel eens, Hugo, wat heb je geleerd in het mensenrijk?’

‘De kunstenaar heeft zijn best gedaan, hoor. Hij heeft mij geleerd over levenskunst en ik

heb een kwast van hem gekregen,’ vertelt Hugo.

‘Dat is een mooie kwast, wat kun je daarmee doen?’

‘Met de kwast kan ik mijn eigen leven kleur geven. De kunstenaar heeft verteld dat je

moet leren om je leven zo te leven dat je gelukkig wordt. Het is net als schilderen.’

42

‘Je hebt goed geluisterd, Hugo,’ zegt de stem.

‘Het was heel interessant,’ zegt Hugo. ‘Wat ik grappig vind, is dat de kunstenaar luistert

naar zijn hart en dan weet hij wat hij moet doen. Ik denk dat ik daarom niet eens mijn

vraag hoefde te stellen. Hij wist al waarom ik kwam.’

De stem lacht tevreden en wenst Hugo een goede reis.

Lerarenwijsheid

Aan de andere kant van het gat in de heg is een treinstationnetje. Er staat één

treinwagon met de deur open te wachten op een passagier. Hugo is nieuwsgierig en

stapt in. Als hij de deur dicht wil doen, is daar uit het niets een man.

De man beveelt: ‘Schuif een beetje op, dan kom ik naast je zitten.’

Hugo verschuift en vraagt beduusd: Wie bent u?

‘Ik ben leraar en ik hoorde dat je een moeilijke vraag hebt. Ik zal je het antwoord geven.

Maar eerst geef ik de machinist het teken dat hij kan vertrekken. Ik neem je mee op reis

door de innerlijke wereld.’

Hugo begrijpt niet wat de leraar bedoelt, maar besluit rustig af te wachten wat er gaat

gebeuren. Hij heeft al veel geleerd in het kindlabyrint en weet dat je niet alles direct

begrijpt. De locomotief met het ene treinwagonnetje erachter begint te rijden en verdwijnt

direct in een donkere tunnel. Na een paar minuten ziet Hugo licht voor hem opdoemen

en niet lang daarna rijden ze een grote bol binnen. De leraar begint te vertellen: ‘Ik reis

al jaren door de innerlijke wereld van de mens. Kijk, zie je dat.’

Hij wijst naar een groepje mensen die driftig rondlopen en allemaal door elkaar lijken te

praten. De woorden schieten door de lucht en Hugo kan de onrust van de mensen

voelen.

‘Overal zoeken mensen naar het antwoord op diezelfde vraag: Waarom besta ik? Maar

weet je, Hugo, zolang de mensen blijven zoeken, zullen ze het antwoord niet vinden.’

‘Waarom niet?’ vraagt Hugo terwijl hij zijn ogen uitkijkt.

‘Omdat de meeste mensen het antwoord in de uiterlijke wereld zoeken. Dat is de wereld

buiten zichzelf. Ze denken dat anderen het antwoord weten.’

‘Maar dat is toch zo! Er zijn veel wijze mensen die het antwoord weten,’ zegt Hugo terwijl

hij aan het antwoord van de monnik denkt.

‘Nee,’ zegt de leraar beslist. ‘Als je stopt met zoeken, zul je merken dat je het antwoord

alleen in jezelf vindt. Je hoeft niet om je heen te zoeken want diep van binnen weet je

wat het antwoord is.’

43

‘Wat is het antwoord dan?’ vraagt Hugo.

‘Het antwoord is wijsheid.’

‘Wat is dat, wijsheid?’

De leraar glimlacht en zegt: ‘Dat is nu precies een vraag voor mij. Wijsheid is mijn vak.’

‘Ooh’, zegt Hugo niet begrijpend.

‘Ik leg het je uit. Wijsheid is een soort slimheid. Het is weten. Weten hoe het zit.’

‘Wat zit?’

‘Het leven, jouw leven. Wat het leven is. Waarom je leeft. Waar je vandaan komt. Dat

bedoel ik.’

Hugo knikt begrijpend en zegt: ‘En dat kom ik te weten door diep binnen in mijzelf te

zoeken?’

‘Precies’, zegt de leraar.

‘Daarom zijn we op aarde om die wijsheid in onszelf te vinden. Wijsheid is de sleutel tot

een goed leven. Daarover bestaat een wet: een levenswet. Ik zal hem je voorlezen.’

De leraar rommelt in zijn broekzak en haalt een papiertje te voorschijn. Hij leest:

‘Luister naar je wijsheid, die diep van binnen woont. Trek je niets aan van hoe het hoort.

Je mag van iedereen leren maar beslis zelf wat waar is. Volg alleen je eigen wijsheid.

Kies voor het leven en vertrouw op het leven. Dan word je een gezond en gelukkig

mens. Dat is een levenswet.’

De leraar vouwt het papiertje op en stop het terug in zijn zak.

‘Maar hoe vind ik die wijsheid diep van binnen?’ vraagt Hugo.

‘Dat staat in deze levenswet. Het klinkt misschien ingewikkeld maar je moet op jezelf

vertrouwen. Geloof nooit zomaar iets......... .’ De leraar slaat zijn hand voor zijn mond.

‘O wat zeg ik nu. Even een verkeerd woord ingetypt. Ik bedoel niet geloven maar weten.

Dit is het domein van weten. Wij weten alles.’

De leraar praat door.

‘Ik bedoel dus: Weet nooit zomaar iets dat je van iemand anders hoort. Probeer naar

jezelf te luisteren om te weten of iets waar is.’

Het is wel handig om je ogen en oren open te houden, hoor. Je kunt altijd wijzer worden

van wat andere mensen je laten beleven.’

‘Ik zal het eens proberen’ zegt Hugo, ‘het lijkt eenvoudig.’

‘Iedereen kan het. Jij ook.’

Dan rijdt de trein opeens de stilte in, er zijn hier ook allemaal mensen maar iedereen is

rustig. Af en toe dwarrelen er als vlokjes sneeuw zachte woorden door de lucht. De

44

leraar wijst naar een groep mensen waaraan ze voorbij rijden en zegt: ‘Zie je die

mensen? Zij vertrouwen op hun eigen wijsheid. Zie je hoe mooi ze zijn?’

Hugo knikt en hij voelt de rust.

‘Zo mooi zijn alle mensen. Ze gaan het zelf pas zien wanneer ze hun wijsheid hebben

gevonden.’

De trein rijdt het station weer in.

‘Hier eindigt de reis. Ik zet je uit dit wagonnetje. Je mag nu weer alleen verder gaan door

het domein van weten.’

Hugo stapt uit en ziet het gat in de heg waar hij eerder die dag door was gekropen.

‘Leer je eigenwijsheid kennen.’ zegt de leraar tegen hem.

Hugo denkt bij zichzelf: ‘Eigenwijs ben ik al, dus hoef ik alleen heid nog maar te vinden.’

Hij zwaait naar de leraar. Even later kruipt Hugo door het gat in de heg en staat weer

tussen de hagen van het mensenrijk. Het is schemerig geworden.

Hugo voelt dat hij moe is en zoekt een plekje om te slapen.

‘Morgen is er weer een dag. Nu moet ik eerst slapen.’

Hij pakt het dekentje en het opblaaskussen uit zijn rode rugzak en zoekt een zacht

plekje in het gras onder de haag op. Als Hugo lekker ligt, sluit hij zijn ogen.

‘Zo nu ga ik slapen,’ fluistert hij. Maar door zijn hoofd beginnen alle verhalen die hij

vandaag heeft gehoord zich te herhalen. Hij hoort de uil en de vrouw van de toekomst.

Hij ziet de kunstenaar met zijn kwasten zwaaien. En opeens zit hij weer in het

treinwagonnetje door de innerlijke wereld. Het wordt zo druk in zijn hoofd dat hij de slaap

niet kan vatten. Hugo ligt ongeduldig te draaien onder zijn deken. Plots herinnert hij zich

wat de monnik hem heeft verteld over mediteren.

‘Ik ga mediteren. Ik kan het nu wel gebruiken. Ik moet rustig worden in mijn hoofd.’

Net zoals de monnik gaat Hugo in kleermakerszit zitten,. Hij sluit zijn ogen en luistert

naar zijn adem. Hij wacht, maar er gebeurt niets. Er klinken nog steeds stemmen in zijn

hoofd.

‘Mediteren werkt zeker niet in het domein van weten.’

Hij gaat weer liggen en zegt: ‘Ik beveel mezelf: Ga nu slapen.’

Dat werkt want even later worden alle insecten in het mensenrijk wakker door het harde

gesnurk van Hugo.

De volgende ochtend wordt hij gewekt door zijn kompas.

‘Hé, word wakker, de zon schijnt al. Je moet door met je zoektocht door het kindlabyrint.’

45

Hugo opent zijn ogen en vraagt zich af waar de stem vandaan komt. Hij gaat rechtop

zitten en kijkt om zich heen. Hij ziet niemand maar voelt opeens iets in zijn broekzak

bewegen.

‘Natuurlijk, dat is mijn kompas.’

Hij haalt het blauwe kompas uit zijn zak en vraagt:

‘Weet jij waar ik ben?’

‘Loop door met je rechterhand langs de heg. Laat de heg niet los. Je komt snel op de

weg van de keuzes terecht.’

Hugo pakt zijn slaapspullen in. Hij vindt een lekker broodje en een pakje drinken terwijl

hij in zijn rugzak rommelt en denkt: ‘Ik heb eigenlijk wel honger. Terwijl hij loopt, eet hij

met zijn linkerhand zijn ontbijt. De rechterhand houdt hij strak tegen de heg aan. Als hij

de laatste hap op heeft, loopt hij alweer op de weg van de keuzes. Dat gaat snel denkt

Hugo. Ik vraag me af of ik wel op dezelfde plaats wakker ben geworden als waar ik in

slaap ben gevallen gisteravond. Hij hoort het kompas lachen in zijn broekzak.

46

De nieuwe velden

Hugo loopt op het pad van keuzes en na een tijdje is er weer een stenen boog. Op de

boog staat in grote letters: de weg naar de nieuwe velden.

Als hij onder de boog door loopt, hoort hij een zware stem zeggen: ‘Loop rechtdoor tot

je niet verder kunt en zoek dan naar een opening in de wand. Wees voorzichtig! Gebruik

je gevoel, want je ogen zullen je dit keer niet helpen.’

Hugo ziet geen wanden en geen openingen. Hij ziet alleen ver weg allemaal kleuren en

vormen. Na een paar stappen botst hij tegen een bijna onzichtbare muur.

‘Alles lijkt hier van glas. Hoe ga ik mijn weg vinden?’

Hugo pakt opnieuw zijn blauwe kompas en dat zegt maar één woord: speuren.

‘Natuurlijk,’ denkt Hugo, ‘ik doe net als een dier. Ik snuffel wat rond, gebruik mijn instinct

en voel met mijn poten, o nee, handen welke kant ik op moet.’

Als een hond kruipt hij door een wirwar van doorzichtige wanden met gaten erin. Het lukt

hem heel goed en binnen de kortste keren staat hij op een open plek met allemaal

kleurige figuren.

‘Dat speuren voelde goed, net de plek waar ik nu sta,’ denkt Hugo terwijl hij om zich

heen kijkt.

Hij ziet een man die in zijn richting komt gelopen. De man draagt een opvallende bril en

een zeeblauwe trui met een witte broek. Hij stapt met stevige passen op Hugo af en

geeft hem een hand.

‘Zo jongen, vertel eens wie ben jij en wat kom je doen?’ zegt de man.

‘Ik ben Hugo en ik kom hier met mijn vraag.’

‘Een ingewikkelde vraag zeker?’ zegt de man en hij gluurt over het randje van zijn

bijzondere bril.

‘Ja, het is een lastige vraag en ik heb al veel ingewikkelde antwoorden gekregen.’

‘Wat je vraag ook is, mijn antwoord zal zeker ook ingewikkeld zijn,’ zegt de man.

‘Waarom?’ vraagt Hugo.

47

‘Dat komt omdat ik mij bezig houd met hele nieuwe dingen, dingen die wij mensen bijna

niet kunnen begrijpen.’

‘Oooh,’ zegt Hugo verbaasd.

‘ Ik loop namelijk voorop in het nieuwe denken. Ik ben de voorloper,’ zegt de man.

‘Wat doet een voorloper dan behalve vooraan in de rij lopen?’ vraagt Hugo.

‘Een voorloper is een wetenschapper die anders naar de wereld om hem heen kijkt. Hij

probeert anders te denken.’

‘Weet je eigenlijk al wat een wetenschapper is?’ vraagt de man.

‘Ja hoor, dat is een ingenieur die werkt aan theorieën. Daar ben ik al op bezoek

geweest.’

‘Inderdaad, dat is een wetenschapper en dat ben ik ook. Alleen ik ben een

nieuwerwetse. Ik doe de dingen anders.

De voorloper kijkt hem aan en zegt: ‘Stel je vraag maar.’

‘Ik wil graag weten waarom ik besta,’ zegt Hugo.

‘Dat is inderdaad een lastige vraag, Hugo. Ik zal je eens vertellen hoe het zit. Ga lekker

zitten.’

Hugo kijkt om zich heen maar ziet nergens iets wat er uitziet als een bank of stoel. Wel

ziet hij overal de bijzondere figuren met kleurige vormen die door draden met elkaar

worden verbonden. ‘Ga maar in een van mijn velden zitten, het maakt niet uit waar,’ zegt

de voorloper terwijl hij naar de figuren wijst.

‘Hugo gaat op een paarse driehoek zitten in een grote bol. De man in de zeeblauwe trui

kiest een groene vorm tegenover hem. Die kleuren staan niet echt mooi bij elkaar, denkt

Hugo bij zichzelf.

‘Zo je zit nu in een van mijn velden,’ zegt de voorloper.

‘Een veld is toch plat, dit lijkt meer op een bal,’ zegt Hugo.

‘Een grasveld is inderdaad plat’, zegt de voorloper, ‘maar deze velden hebben andere

vormen.

Dit zijn de velden die het universum besturen. Ik heb ze in het klein nagemaakt om aan

mijn theorie te kunnen werken,’ zegt de man.

Hij wijst naar de figuren die her en der verspreid liggen en zegt: ‘Ik heb al heel wat

velden gevonden en nagemaakt.’

‘Is het universum de wereld?’ merkt Hugo op.

Het universum is de aarde en alles er omheen. Het universum is de maan; de sterren;

de planeten en het onbekende veld. Je kunt het ook het heelal noemen.

48

‘Wat is het onbekende veld?’ vraagt Hugo.

‘Dat vertel ik zo, eerst moet ik je mijn theorie uit leggen. Weet je wat dat is een theorie?’

‘Ja,’ zegt Hugo, ‘dat heb ik al geleerd van de ingenieur. Een theorie geeft antwoord op

een vraag maar je moet het antwoord wel minstens honderd keer testen.’

‘Dat heb je goed onthouden,’ zegt de voorloper

Heb je eigenlijk ook een theorie van het bestaan, voorloper?’ vraagt Hugo.

‘Ja, maar eerst ga ik je vertellen over de theorie van de nieuwe velden. Ik noem het de

theorie van alles. Dat is mijn theorie over het universum. Als je die theorie begrijpt,

begrijp je ook waarom wij bestaan.’

‘Goed, ik spits mijn oren om te luisteren,’ zegt Hugo en trekt terwijl hij dat zegt aan zijn

oren.

‘Kijk om je heen, je zit nu in de theorie van alles.’

‘Bedoel je deze figuren?’ Hugo wijst met zijn vinger in het rond.

‘Ja, dat zijn de velden van het universum, maar dan in het klein.’

‘Oh, wat mooi gedaan,’ roept Hugo opgewonden.

‘Hoe weet je dat allemaal?’

‘Er zijn veel mensen geweest, die allerlei theorieën hebben gemaakt, maar het was altijd

maar een klein stukje van de grote puzzel. Alle theorieën die ik kon gebruiken, heb ik bij

elkaar gebracht. Zo heb ik een nieuwe theorie gemaakt; dat is de theorie van alles.’

De voorloper is even stil en kijkt met glimmende ogen naar zijn werk.

‘Het is mooi, hè? Ik raak zelf ook niet uitgekeken,’ zegt hij.

‘In het echte grote universum kun je dit niet zien. Maar wat je niet kan zien, kan er wel

zijn.’

‘Dat weet ik,’ zegt Hugo, ‘ik heb al geleerd dat ik niet alleen met mijn ogen moet zoeken.’

De voorloper knikt en vertel verder.

‘Mijn theorie is dus dat alles in het universum gebeurt door de werking van de velden. De

velden zorgen ervoor dat we op de aarde kunnen blijven staan, dat de bomen kunnen

groeien en dat alles met elkaar verbonden is.’

‘Dat heb ik eerder gehoord,’ zegt Hugo. ‘De uil heeft me dat ook verteld.’

‘De uil heeft gelijk, hij is natuurlijk ook het slimste dier dat er bestaat,’ zegt de voorloper.

‘Hebben de velden ook namen?’ vraagt Hugo.

‘Ja, hoor. Er is een veld dat jij ook wel kent, dat heet zwaartekracht.’

Hugo laat zijn rugzak op de grond vallen en zegt lachend: ‘ja, die ken ik, kijk maar.’

‘Maar hoe zit dat nu met het onbekende veld? Dat klinkt zo spannend,’ zegt Hugo.

49

‘Het onbekende veld is de computer van ons universum. Daarin zit alles opgeslagen:

vroeger, vandaag en alle dagen van de toekomst.

‘Dat is bijzonder,’ zegt Hugo. ‘Is dat echt zo?’

‘Het bestaat, dat weet ik zeker, maar ik kan nog niet bewijzen dat het waar is,’ zegt de

voorloper.

‘Waar is het dan?’ vraagt Hugo.

‘Dat is onbekend. Ik speur er naar, maar ik heb tijd nodig. Uiteindelijk zal ik de hele

theorie van alles compleet hebben en alle velden hebben gevonden. En dan heb ik het

antwoord op jouw vraag.’

‘Dus eigenlijk geef je mij nu geen antwoord,’ besluit Hugo.

‘Jawel, ik heb wel een antwoord. Ik kan alleen niet bewijzen dat het waar is.’

De voorloper praat door: ‘Mijn onbewijsbare antwoord is dat er geen speciale reden is

waarom wij bestaan. Het is zo. Wij zijn slechts een klein onderdeel van een heel groot

geheel dat wordt geprogrammeerd door het onbekende veld.’

De voorloper kijkt naar de lucht en zegt: ‘Het universum is oneindig. Er is zoveel meer.’

‘Maar alles heeft toch een reden. Waarom het bestaan van de mensen niet. Dat vind ik

raar,’ zegt Hugo met teleurgestelde stem.

‘Is het toeval dat wij hier zijn?’ vraagt Hugo terwijl hij denkt aan wat de ingenieur zei.

‘Nee, toeval bestaat niet. Alles ligt vast in de universumcomputer.’

‘Maar dan moet daar ook in staan waarom ik hier op aarde ben?’ zegt Hugo blij.

De voorloper vindt Hugo een pientere jongen. Hij antwoordt: ‘Misschien vinden we dat

antwoord ooit nog wel als we de computer helemaal hebben onderzocht.’

‘Dus ik moet nog lang wachten op mijn antwoord,’ besluit Hugo.

‘Voorlopig lijkt het mij het beste om voor je zelf te bepalen wat jij belangrijk vindt in je

leven. Zo maak je jouw eigen levensdoel en is het fijn om te bestaan,’ zegt de voorloper.

‘Okay,’ zegt Hugo, ‘dat heb ik eerder gehoord. Ik snap het.’

‘Wacht, ik zal je iets geven. De voorloper haalt een piepklein bolletje met allemaal

draden en gekleurde vormpjes uit zijn zak. Dit is een mini veld. Zo onthoudt je mijn

theorie.’

Hugo bedankt de voorloper en neemt afscheid.

‘Ik wens je veel inzicht toe,’ zijn zijn laatste woorden.

Hugo speurt zijn weg door het glazen doolhof en daar is de vriendelijke stem weer. Ze

zegt: ‘Vertel eens, Hugo, wat heb je geleerd bij de nieuwe velden?’

50

‘De voorloper heeft zijn best gedaan, hoor. Hij heeft mij geleerd over de velden die het

universum besturen en ik heb een mini veld gekregen,’ vertelt Hugo.

‘Wat heeft hij je voor antwoord gegeven op je vraag?’

‘De voorloper werkt aan de theorie van alles. Het is best ingewikkeld. Hij verzamelt

theorieën van velden en maakt er een grote puzzel van. Zo weet hij hoe het universum

werkt. De theorie is nog niet af. Hij zoekt nog naar het onbekende veld, de computer van

de wereld. Zolang de theorie niet af is, heeft hij geen antwoord op mijn vraag dat hij kan

bewijzen. Dus tot die tijd moet ik gewoon zelf doen met mijn leven wat ik leuk vind.

‘Je hebt goed geluisterd, Hugo,’ zegt de stem.

‘Het was heel interessant,’ zegt Hugo. ‘Wat ik grappig vind, is dat het universum een

computer heeft die alles onthoudt en alles weet over de toekomst. Die moet wel heel

groot zijn.’

De stem lacht tevreden en wenst Hugo een goede reis.

51

Het eiland in de zee van kennis

Hugo speurt weer als een hond door het glazendoolhof en komt uit op een strand. Hij

tuurt over het water.

‘Daar is een eiland. Zou daar iemand wonen om mijn vraag aan te stellen?’

Verderop langs het strand ziet hij een bootje liggen.

‘Het is vast en zeker de bedoeling dat ik daarmee naar het eiland vaar.’

Hij loopt naar het bootje en roeit naar het eiland. Als hij aanlegt, staat er een man op

hem te wachten. De man draagt een lang gewaad met symbolen en plaatjes erop.

‘Welkom op mijn eiland in de zee van kennis,’ zegt de man. ‘Jij hebt vast een moeilijke

vraag.’

‘Ja’, zegt Hugo, ‘ik wil weten waarom ik besta.’

‘Dan ben je hier op de juiste plek. Ik ben de mysticus en dit is het eiland van de mystiek.’

‘Wat is dat, mystiek? Het woord klinkt spannend,’ zegt Hugo verwachtingsvol.

‘Mystiek is proberen om je te verbinden met de bron. Dat doe je door kennis te

verzamelen.’ De mysticus fronst zijn wenkbrauwen en zegt: ‘Dat klinkt ingewikkeld, vind

je niet?’

‘Ja, kun je me eerst vertellen wat de bron is,’ zegt Hugo.

‘De bron is de plek waar het leven vandaan komt. Wat het precies is, is voor alle mensen

van de mystiek anders. Het ligt eraan bij welke groep je hoort.’

‘Hoezo, zijn er hier groepen?’

De mysticus glimlacht en gebaart Hugo in het zand te gaan zitten.

‘Ik zal het je uitleggen. Jij bent in je eentje op zoek gegaan naar het antwoord op je

vraag.’

‘Ja’ zegt Hugo, ‘maar mijn juf zei dat er maar één kind tegelijk naar binnen mag in het

kindlabyrint. Ik had best een vriendje mee willen nemen.’

‘Precies, zo zijn er veel mensen die liever samen zoeken naar antwoorden dan alleen.

Twee weten altijd meer dan één.’

52

Hugo kijkt verbaasd en zegt: ‘Maar waarom moest ik dan in mijn eentje het kindlabyrint

in.‘

De mysticus lacht. ‘Als je begint aan je zoektocht is het goed om alleen te gaan. Je kunt

je dan goed concentreren zodat je alles onthoudt. En je moet natuurlijk bewijzen dat je

echt heel graag je antwoord wilt vinden.’

‘Ik twijfel soms wel,’ zegt Hugo, ‘want ik vind het hier af en toe best spannend.’

De mysticus zegt: ‘Twijfel is goed. Zonder twijfel word je nooit een wijze jongen. Twijfel

zorgt ervoor dat je leert.’

‘O, dus daarom brengen die smalle paadjes die geen einde lijken te hebben en een

griezelig kraai.... en die heksenbezem mij aan het twijfelen.’

‘Zo zit het Hugo. Er zullen altijd hindernissen zijn als je zoekt.’

‘Waar zoek jij naar, mysticus?’ zegt Hugo.

‘Ik zoek net als jij ook naar antwoorden op vragen over het leven.’

‘Zoek jij ook alleen of met een vriend?’

‘Ik zoek samen met veel vrienden. Wij delen wat we weten. Straks als je weer thuis bent,

wil jij misschien ook met anderen delen wat je hebt beleefd. Je maakt dan een groep en

praat er samen over. Zo’n groep noem je een vereniging.’

‘Net zo als mijn voetbalvereniging,’ zegt Hugo blij.

‘Het lijkt er inderdaad een beetje op. Jullie verenigen je om te voetballen en bij deze

verenigingen zoeken de mensen samen de weg naar de bron.’

Hugo legt zijn hoofd in zijn handen en zegt nadenkend: ‘Hoe zit het ook al weer. De bron

is waar het leven begint?’

‘Ja, dat is waar het leven begint en waar naar toe de mens zijn weg terug zoekt. Dat

noemen we opnieuw verbinden met de bron,’ zegt de mysticus.

‘Waarom moeten we die weg zoeken? Staan er geen bordjes die de weg wijzen?’

‘Nee, Hugo, wij van de mystiek geloven dat wij daarom bestaan. Dat is het antwoord op

je vraag.’

‘Wat is het antwoord op mijn vraag?’ zegt Hugo.

‘Het antwoord is dat ieder mens leeft om zijn weg terug vinden naar de bron,’ zegt de

mysticus.

Hugo denkt even na en zegt dan:

‘Ik weet de weg wel hoor. Ik kom uit mijn moeders buik. Makkelijk, die weet ik wel te

vinden.’

53

‘Dat klopt. Uit je moeders buik werd je geboren, maar je ziel komt ergens anders

vandaan.’

Hugo begrijpt het en zegt: ‘Dus mijn ziel komt van de bron.’

‘Ja, en je ziel moet de weg terug vinden.’

‘Het lijkt wel een speurtocht, net als de weg zoeken in dit kindlabyrint,’ zegt Hugo.

‘Dat heb je goed gezien, Hugo. Dit labyrint hebben wij zo gemaakt dat je er hetzelfde

gevoel bij krijgt, als bij je zoektocht in het leven hier op aarde.’

‘Ik begin het te begrijpen en nu wil ook nog graag weten waarom er allemaal tekeningen

op je jurk staan,’ zegt Hugo.

‘Die tekeningen dat noemen wij symbolen. Wij gebruiken de symbolen om kennis te

verzamelen. Dat betekent dat we proberen te leren door de symbolen te begrijpen.’

‘Ik leer door in mijn boeken te lezen en rekenen,’ zegt Hugo.

‘Dat doen wij ook maar woorden alleen zijn niet genoeg. Symbolen zijn veel sterker dan

woorden en door ze te bestuderen ervaren we eenvoudiger welke weg we moeten

volgen.’

‘Hoe komen jullie aan die symbolen?’

‘Kijk eens om je heen, Hugo. Het leven zit vol symbolen. Kijk eens naar die bloemen,’

zegt de mysticus terwijl hij naar een zonnebloemen even verderop wijst.

‘Kijk hier staat hij op mijn gewaad, dat is voor ons een symbool van leven.’

‘Ik snap het,’ zegt Hugo, ‘vind je die symbolen ook in de zee van kennis?’

‘Dat is slim opgemerkt, Hugo. Ik moet je nog vertellen hoe we in de mystiek de weg naar

de bron proberen te vinden. Zoals ik al zei, staan er geen bordjes.’

‘Dat was anders wel handig geweest.’

De mysticus grinnikt en zegt: ‘ Je moet de weg vinden door het leven te onderzoeken en

door jezelf goed te leren kennen.’

De mysticus wijst naar het water en zegt: ‘In de zee rondom dit eiland vind je alle kennis

die je nodig hebt. Het zoeken valt niet altijd mee. Een zee kan rustig kabbelen maar ook

spookachtig golven. Daarom doen we het samen.’

‘En waarom zijn er dan verschillende groepen op dit eiland van de mystiek? Waarom

doen jullie het niet allemaal samen?’

‘Omdat elke groep op een andere manier zoekt en andere dingen gelooft.’

Hugo denkt nog eens diep na. Dan zegt hij: ‘Je verhaal lijkt wel op dat over de heilige

huizen en heilige boeken, daar zijn ook meerdere groepen.’

‘Dat klopt en we zijn er zelfs mee verbonden.’

54

Hugo fronst zijn wenkbrauwen en zegt: ‘Maar dit is toch het domein van weten.’

‘Weten of geloven, het maakt voor ons niet veel verschil. Wij bevinden ons dicht bij de

middenweg. Veel van onze verenigingen komen bij de godsdiensten vandaan. Maar

omdat we meer wilden wéten, hebben we onze verenigingen van de mystiek opgericht.’

‘Wat is de middenweg, daar heb ik nog niet eerder van gehoord,’ zegt Hugo verbaasd.

‘Er is weten en er is geloven. Daar tussenin ligt de middenweg. De middenweg brengt

weten en geloven bij elkaar,’ legt de mysticus uit.

‘Woont er ook iemand aan de middenweg?’

‘Ja, zeker. Aan de middenweg woont de vrouw van de toekomst. Ik raad je aan met haar

te gaan praten. Zij kan zo mooi vertellen.’

‘Hoe kom ik bij de middenweg?’

De mysticus gebaart naar de boot en zegt: ‘Kom ik loop met je mee naar de boot, dan

zal ik je de weg wijzen.’

Hij geeft Hugo als aandenken een hengel en zegt erbij: ‘Met deze hengel kun je vissen

in de zee van kennis.’

De mysticus helpt Hugo in de boot en geeft de boot een duwtje de zee op. Hij roept hem

na: ‘Vaar naar de rode vuurtoren aan de overkant, daar ga je aan land en loop je richting

de boog. Daarna vind je de weg vanzelf.’

Zijn laatste woorden vliegen in flarden naar Hugo toe: ‘Ik wens je veel kennis toe.’

Hugo stapt bij de vuurtoren uit de boot en daar is de vriendelijke stem weer. Ze zegt:

‘Vertel eens, Hugo, wat heb je geleerd op het eiland in de zee van kennis?’

‘De mysticus heeft zijn best gedaan, hoor. Hij heeft mij geleerd over de weg naar de

bron en ik heb een hengel van hem gekregen,’ vertelt Hugo.

‘Wat ga je met die hengel doen?’

‘Met die hengel kan ik vissen in de zee, zo vang ik dingen om mezelf te leren kennen.

De mysticus heeft verteld dat je daardoor de weg terug kan vinden naar de bron. Er zijn

namelijk geen bordjes die de weg wijzen, maar wel symbolen.’

‘Je hebt goed geluisterd, Hugo,’ zegt de stem.

‘Het was heel interessant,’ zegt Hugo. ‘Wat ik grappig vind, is dat de mensen van de

mystiek in groepen zoeken, ze vinden het volgens mij belangrijk om bij elkaar te horen.’

De stem lacht tevreden en wenst Hugo een goede reis.

55

De glazen bol aan de middenweg

Hugo vindt eenvoudig zijn weg terug naar de stenenboog van de nieuwe velden. Als hij

onder de boog doorloopt, staat er een verkeersbord dat de weg wijst naar de

middenweg.

‘Dat is makkelijk, nu hoef ik niet meer te zoeken.’

Hij komt na een tijdje lopen bij een brede laan die de middenweg heet. Aan het eind van

de weg staat een grote doorzichtige bol. Als hij dichterbij komt, ziet hij dat er een kleine

opening in het glas zit en kruipt erdoor.

‘Welkom in mijn glazen bol,’ zegt een vrouw met lang golvend grijs haar en een klein

brilletje.

‘Hallo, ik ben Hugo,’ zegt Hugo, ‘ik kom zojuist bij de mysticus vandaan. Ik heb het

domein van geloven en het domein van weten helemaal doorzocht op zoek naar het

antwoord op mijn moeilijke vraag.’

‘Was het een bijzondere belevenis?’ vraagt de vrouw.

‘Het was heel interessant maar ik denk niet dat ik al een antwoord heb gevonden dat

helemaal bij mij past. Iedereen heeft wel een beetje gelijk.’

Hugo kijkt de vrouw vragend aan en zegt: ‘De mysticus zei dat ik naar de middenweg

moest gaan. Bent u soms de vrouw die mooi kan vertellen?’

‘Dat klopt,’ zegt de vrouw, ‘dit is de middenweg en ik ben de visionaire. Dat is een

moeilijk woord voor vrouw van de toekomst.’

De visionaire haalt haar rechterhand uit de zak van haar lange rode vest en geeft Hugo

een hand. Ze blijft Hugo zijn hand vasthouden terwijl ze praat.

‘De middenweg betekent dat wij vinden dat het weten en geloven allebei nodig is om

het antwoord te vinden op ingewikkelde vragen over het leven en het universum. Wij

staan in het midden.’

56

De visionaire kijkt hem aan en zegt: ‘Ik zal je vertellen hoe het zit maar stel eerst je

vraag maar.’

‘Ik zoek het antwoord op de vraag waarom ik besta,’ zegt Hugo.

‘Dat is een heel interessante vraag,’ zegt de visionaire. ‘Ik zal je uitleggen wat ik weet

over het universum en dan komen we vanzelf bij jouw vraag.’

De vrouw rolt haar lange haar in een knotje, steekt er een haarspeld in en gaat op de

grond zitten. Ze gebaart Hugo naast haar te komen zitten. Dan begint ze haar verhaal.

‘Het universum heeft regels die voor alles en iedereen gelden. Die regels bepalen hoe

het universum werkt en ik heb die regels verzameld.

‘Waar heb je die dan vandaan gehaald?’ vraagt Hugo.

‘Kijk, dat maakt het zo bijzonder,’ zegt de visionaire. ‘Die regels kent iedereen. De

mensen van geloven en de mensen van weten.’

‘De gids van de godsdiensten en de mensen van de heilige huizen geloven bijvoorbeeld

dat je altijd verbonden blijft met waar je vandaan komt, zij noemen dat god, dat is een

regel. Een ander voorbeeld is dat de wijzen en hun volgelingen geloven dat je met het

leven mee moet bewegen, dat is ook een regel.‘

‘En de uil, welke regel kent hij?’ vraagt Hugo.

De uil en de mensen van de levenskring weten dat moeder aarde alles met elkaar heeft

verbonden: de sterren, de mensen, de dieren, alles. Het waterkind en de mensen van de

nieuwe tijd geloven dat er meerdere dimensies zijn en dat alles bestaat uit energie. En

de geleerde mensen van het denkveld weten dat het hoofd heel slim is maar ons ook

voor de gek kan houden.’

En de levenskunstenaar weet dat jezelf verantwoordelijk bent voor alles wat je doet,’

zegt Hugo, is dat ook een regel?’

‘Heel goed, Hugo, dat is er ook één.

‘De voorloper weet dat de oorzaken van wat er in de wereld gebeurt in de onzichtbare

velden te vinden zijn en dat toeval niet bestaat. En de mysticus tot slot, weet dat

symbolen hem kunnen helpen om te leren.’

‘En wat is de regel van de vrouw van de toekomst?’ vraagt Hugo.

De visionaire lacht en zegt: ‘Ik heb die wijsheden van iedereen verzameld en toen de

regels van het universum opgeschreven. Ze staan in dit schrift.’

De visionaire haalt een paars boekje uit haar vestzak en laat het aan Hugo zien.

‘Staat daar ook in waarom we bestaan?’ vraagt Hugo hoopvol.

57

De visionaire denkt even na en zegt dan: ‘Eigenlijk wel. Als we leven volgens de regels

van het universum dan leven we in harmonie en kunnen we groeien.’

‘Wat is dat leven in harmonie?’

‘Harmonie betekent in vrede met jezelf, met de natuur en alle andere mensen. Zonder

dat je iets of iemand kwaad doet.’

‘Maar ik ben best weleens kwaad. Houd ik me dan niet aan de regels van het

universum?’

De visionaire lacht.

‘Iedereen is weleens kwaad, dat geeft niets. We zijn hier om te leren.’

Ze pakt Hugo zijn beide handen vast en zegt: ‘Het belangrijkste is dat je groeit. Dat jij je

zelf leert kennen, zodat je op aarde kunt doen wat bij jou past. Dat maakt je een mooi

mens.’

Hugo denkt bij zichzelf: ‘Ook hier gaat het weer over leren.’

‘Als je weet wat de regels zijn van het universum, gaat het groeien makkelijker,’ vervolgt

de visionaire haar wijze raad.

‘Mag ik ook zo’n paars schrift want ik weet niet of ik alle regels wel kan onthouden?’

vraagt Hugo. De visionaire geeft haar schrift aan Hugo.

‘Als je uitleg nodig hebt, kom je nog maar eens terug,’ zegt de visionaire.

‘Is dit de waarheid?’

‘Ik denk dat dit de waarheid is, maar jij bepaalt zelf wat jouw waarheid is.’

‘Ik heb tot nu toe heel veel geleerd,’ zegt Hugo, ‘maar ik vind het lastig om mijn antwoord

te kiezen.’

‘Daarvoor is de spiegel,’ zegt de visionaire.

‘De spiegel,’ zegt Hugo niet-begrijpend.

‘De spiegel gaat je helpen je antwoord te kiezen.’

‘Waar is die spiegel?’

‘Loopt maar terug over de middenweg, aan het eind ga je rechts of linksaf. Loop alle

bogen of rozenpoorten voorbij totdat je een bord ziet waarop staat groeipad. Die weg

neem je.’

‘Dank je wel, vrouw van de toekomst. Dan ga ik nu maar.’

‘Ik wens je veel harmonie toe,’ zijn haar laatste woorden.

Hugo loopt over de middenweg en daar is de vriendelijke stem weer. Ze zegt: ‘Vertel

eens, Hugo, wat heb je geleerd in de glazen bol?’

58

‘De vrouw van de toekomst – ze heet eigenlijk visionaire maar dat vind ik zo’n moeilijk

woord -heeft haar best gedaan, hoor. Zij heeft mij geleerd over de regels van het

universum en ik heb haar paarse schrift gekregen,’ vertelt Hugo.

‘Wat zijn dat, de regels van het universum?’ vraagt de stem.

‘Die regels vertellen hoe het universum werkt. Als we de regels volgen kunnen we in

harmonie met het universum te leven. Dat moeten we leren.’

‘Je hebt goed geluisterd, Hugo,’ zegt de stem.

‘Het was heel interessant,’ zegt Hugo. ‘Wat ik grappig vind, is dat eigenlijk iedereen in

het kindlabyrint wel een regel kent en dat de vrouw van de toekomst ze heeft

verzameld.’

De stem lacht tevreden en wenst Hugo een goede reis.

59

Onderweg naar de spiegel

Hugo vervolgt zijn weg en ziet twee borden. Eén bord wijst in de richting van een grote

houten deur van het huis van de filosoof. Het andere bord wijst naar links en daar staat

op: groeipad naar de spiegel.

Hugo twijfelt. Het huis van de filosoof is wel heel ver lopen. Op dat moment gaat de

grote houten deur open en er stapt iemand naar buiten. Hugo loopt naar het huis en als

hij dichterbij komt, ziet hij dat het de filosoof is.

‘Gezellig om je weer te zien filosoof,’ zegt Hugo als hij aankomt bij het huis.

‘Nu jongen, je bent hier niet alleen voor de gezelligheid. Ik wil horen wat je geleerd hebt

in het domein van weten.’

‘Ik zal de spullen laten zien, die ik heb gekregen. De ingenieur, de kunstenaar, de

voorloper en de mysticus hebben gezegd dat ik me hun verhaal weer herinner als ik de

voorwerpen bekijk.’

Hugo loopt naar de tafel, schuift een stapel boeken opzij en legt het vergrootglas, de

kwast, het miniveld en de hengel neer. Hij begint te vertellen.

‘Dit vergrootglas heb ik van de ingenieur gekregen. Hij weet dat je toevallig hier op aarde

bent omdat het helaal toevallig is ontstaan door een harde knal. Hij zegt dat ik zelf iets

moet bedenken om mijn leven belangrijk te maken.’

De filosoof knikt om Hugo te laten zien dat hij het goed heeft uitgelegd.

‘Deze kwast heb ik gekregen van de kunstenaar. Met de kwast kan ik mijn eigen leven

kleur geven. De kunstenaar weet dat de mens het belangrijkst is in het universum en dat

de mens alles kan. Ook zichzelf gelukkig maken.’

‘De voorloper is de ontdekker van alle velden. De velden bepalen hoe het universum

werkt. Eén van de velden ken ik wel dat is de zwaartekracht maar zo zijn er nog veel

meer. Er is zelfs een onbekend veld, dat is de supercomputer van het heelal.’

‘Dat heb je heel mooi gezegd,’ zegt de filosoof, ‘vertel me nu eens over die hengel.’

60

‘De hengel is om te vissen in de zee van kennis, dat doet de mysticus samen met zijn

vrienden.´

De filosoof vraagt: ‘Waarom doen ze dat?’

‘Zo onderzoeken ze zichzelf en het leven. Dat doen ze om de weg terug te vinden naar

de bron.’

´Naar de waterput?´ lacht de filosoof.

´Nee, natuurlijk niet. De bron is waar het leven begint en eindigt.´

Hugo denkt opeens aan het paarse schrift. Hij zegt: ‘Ik vergeet bijna de middenweg.

Daar woont de visionaire, maar je mag haar ook vrouw van de toekomst noemen. Zij

brengt weten en geloven bij elkaar.’

‘Dat is interessant,’ zegt de filosoof.

‘Dat vind ik ook. De vrouw van de toekomst heeft de regels van het universum

verzameld en opgeschreven in een schrift.’

De filosoof kijkt Hugo tevreden aan en zegt: ‘Was dat het?’

‘Nee, ik ben met een leraar in een treintje door de wereld van de innerlijke mens

gereden. De leraar zegt dat je alleen je eigen wijsheid moet volgen. Dat vond ik eigenlijk

wel een goed antwoord omdat het zo simpel is.

De filosoof lacht. ‘Je hebt al veel verschillende antwoorden op je vraag.’

‘Ja maar zo verschillend zijn de antwoorden, nu ik er over nadenk, eigenlijk niet.’

Hugo fronst zijn wenkbrauwen en legt de filosoof uit wat hij bedoelt.

‘Het zit zo: ze gebruiken andere woorden maar ze zeggen hetzelfde. Iedereen zegt dat

je moet leren.

‘Is er dan geen verschil?’ vraagt de filosoof.

‘Jawel. Het verschil is waarom je moet leren, wat je moet leren en hoe je moet leren.’

‘Het leven is dus leren,’ zegt de filosoof.

‘Volgens mij is dat wat ik hier heb geleerd,’ zegt Hugo lachend.

‘Dus je hebt jouw antwoord gevonden?’

‘Ik weet het niet,’ zegt Hugo, ‘ik moet nog uitzoeken waarom, wat en hoe ik moet leren.

Ik geloof dat de spiegel mij daarbij gaat helpen.’

‘Dat klopt,’ zegt de filosoof.

61

De spiegel

Hugo loopt over het groeipad dat de vorm heeft van een spiraal. Onderweg denkt Hugo

na. ‘Ik begrijp dat ik op aarde ben om te leren. Om een wijzer en liefdevoller mens te

worden. Ik vraag me wel af of ik moet vertrouwen op een god, op een wijze meester, op

de natuur of op de goddelijke kosmos.’

Hij laat alle mensen en de uil van het domein van geloven in zijn hoofd voorbij komen.

‘Ik kan ook kiezen voor de logica of een levenskunstenaar worden. Ik kan de weg terug

naar een god zoeken of er op vertrouwen dat er een supercomputer bestaat. En die

verzameling van regels over het universum, waren ook heel interessant.’

Hugo is zo in gedachten verzonken dat hij vergeet te kijken waar hij loopt. Daardoor

botst hij aan het eind van de spiraal tegen de spiegel aan.

‘Oeps. Zit ik toch weer teveel in mijn hoofd. Ik had beter naar de uil moeten luisteren.’

Hij kijkt naar zichzelf in de spiegel en ziet dat zijn gezicht in de denkstand staat.

‘Nu sta ik hier voor een spiegel. Wat kan daar de bedoeling van zijn?’

‘Ik ben het orakel van het kindlabyrint. Ik geef antwoord zonder dat je de vragen stelt.

Mijn antwoord is altijd hetzelfde. Je hoeft alleen maar te zeggen: Spiegeltje,

spiegeltje, ...’

‘Dat komt goed uit, denkt Hugo. Op weg hier na toe heb ik me afgevraagd wie van de

pientere mensen van het kindlabyrint de waarheid spreekt. Zou deze spiegel het weten?’

Hugo aarzelt even en zegt dan Spiegeltje, spiegeltje, ....

‘Zo dat heb ik mooi gezegd,’ denkt hij tevreden. ‘Ik ben benieuwd wat de spiegel nu gaat

zeggen.’

Het blijft een tijdje stil.

De spiegelt zegt: ‘Jij hebt zelf het antwoord op al je vragen. Jij bepaalt hoe jouw wereld

eruit ziet. Jij kiest wat je weet en wat je gelooft. ‘

De spiegel is even stil zodat Hugo de woorden goed in zich op kan nemen.

62

‘Vertrouw vooral op jezelf en houd van jezelf.’

Er verschijnt een groot rood hart op de spiegel.

‘Geloof in liefde en luister naar je eigenwijsheid. Wees geduldig en doe dat wat bij je

past.’

Als laatst verschijnen de woorden ‘wees vooral een gelukkig kind’ op de spiegel en dan

wordt het stil.

De volgende avond staat Hugo voor het raam. Hij kijkt naar de maan en zegt: Dag

maan. Ik ben een gelukkig kind. Ik ben een beetje wijzer geworden over waarom ik

besta. Het fijnste is dat ik nu begrijp dat ik zelf het antwoord op mijn vraag kan weten of

geloven. Mijn waarheid is voor mij waar. De maan knipoogt en kijkt hem lachend aan.

Hester Kiestra

2009

63