49
HOGER BEROEPSONDERWIJS – APRIL 2008 1 Treden naar succes, werk en leren Het hoger beroepsonderwijs in het Vlaamse onderwijs April 2008 Frank Vandenbroucke Vlaams minister van werk, onderwijs en vorming 1 INLEIDING ................................................................................................................................................. 3 2 PROBLEEMSTELLING ............................................................................................................................ 3 2.1 VANUIT DE ARBEIDSMARKT.................................................................................................................. 3 2.2 VANUIT ONDERWIJS .............................................................................................................................. 4 2.3 EUROPESE ONTWIKKELINGEN ............................................................................................................... 5 2.4 ONTWIKKELINGEN ROND KWALIFICATIESTRUCTUUR............................................................................ 6 3 DOELSTELLINGEN.................................................................................................................................. 8 3.1 ARBEIDSMARKTKANSEN VERSTERKEN VAN LERENDEN, WERKENDEN EN WERKZOEKENDEN ................ 8 3.1.1 Beroepsgerichte opleidingen afstemmen op evoluties op de arbeidsmarkt ..................................... 8 3.1.2 Eén kader creëren voor alle postsecundaire beroepsgerichte opleidingen ..................................... 9 3.2 PARTICIPATIE AAN LEVENSLANG LEREN BEVORDEREN ......................................................................... 9 3.2.1 Ontbrekende trede tussen secundair onderwijs en hoger onderwijs invullen ................................. 9 3.2.2 Een opstap naar de bacheloropleiding bieden .............................................................................. 10 3.2.3 Opleidingen toegankelijk maken voor verschillende doelgroepen ................................................ 11 4 DEFINITIE VAN HET HOGER BEROEPSONDERWIJS .................................................................. 11 4.1 BEROEPSOPLEIDING NA HET SECUNDAIR ONDERWIJS .......................................................................... 12 4.2 EEN OPLEIDING HBO LEIDT OP TOT EEN BEROEPSGERICHTE KWALIFICATIE ....................................... 13 4.3 EEN HBO-OPLEIDING LEIDT OP TOT MINSTENS ÉÉN BEROEPSKWALIFICATIE VAN NIVEAU 4 OF NIVEAU 5 IN HET EUROPEAN QUALIFICATION FRAMEWORK EN DE VLAAMSE KWALIFICATIESTRUCTUUR ..................... 14 4.3.1 Niveau 4 en 5 in de Vlaamse kwalificatiestructuur ....................................................................... 14 4.3.2 Overwegingen bij de term ‘hoger beroepsonderwijs’ ................................................................... 15 4.4 HBO 4 EN HBO 5 ZIJN TOEGANKELIJK VOOR VERSCHILLENDE DOELGROEPEN ..................................... 16 4.4.1 Korte beroepsopleidingen ............................................................................................................. 16 4.4.2 Een flexibel aanbod ....................................................................................................................... 17 4.4.3 De erkenning van verworven competenties (EVC) in HBO........................................................... 20 4.5 HBO 4 - EN HBO 5 -OPLEIDINGEN KOMEN TOT STAND DOOR EEN DOORGEDREVEN SAMENWERKING MET DE BEDRIJFSWERELD, TUSSEN VERSCHILLENDE ONDERWIJSNIVEAUS EN MET DE PUBLIEKE OPLEIDINGSVERSTREKKERS SYNTRA EN VDAB ............................................................................................... 20 4.5.1 Samenwerking met het bedrijfsleven ............................................................................................. 20 4.5.2 Samenwerking tussen verschillende onderwijsniveaus ................................................................. 21 4.5.3 Samenwerking met de publieke opleidingsverstrekkers Syntra en VDAB ..................................... 21 4.5.4 Proefprojecten waarin samenwerking centraal staat .................................................................... 22 4.6 WERKPLEKLEREN IS INGEBED IN ALLE HBO 4 - EN HBO 5 -OPLEIDINGEN ........................................... 23 4.6.1 Kenmerken/principes..................................................................................................................... 23 4.6.2 Begeleiding.................................................................................................................................... 25 4.6.3 Evaluatie ....................................................................................................................................... 25

Het hoger beroepsonderwijs in het Vlaamse onderwijs April ...ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/STAF_DOC_08_100.pdfHet Bologna-proces leidde tot een zeer belangrijke

  • Upload
    others

  • View
    0

  • Download
    0

Embed Size (px)

Citation preview

Page 1: Het hoger beroepsonderwijs in het Vlaamse onderwijs April ...ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/STAF_DOC_08_100.pdfHet Bologna-proces leidde tot een zeer belangrijke

HOGER BEROEPSONDERWIJS – APRIL 2008 1

Treden naar succes, werk en leren Het hoger beroepsonderwijs in het Vlaamse onderwijs

April 2008

Frank Vandenbroucke

Vlaams minister van werk, onderwijs en vorming

1 INLEIDING ................................................................................................................................................. 3 2 PROBLEEMSTELLING............................................................................................................................ 3

2.1 VANUIT DE ARBEIDSMARKT.................................................................................................................. 3 2.2 VANUIT ONDERWIJS.............................................................................................................................. 4 2.3 EUROPESE ONTWIKKELINGEN ............................................................................................................... 5 2.4 ONTWIKKELINGEN ROND KWALIFICATIESTRUCTUUR............................................................................ 6

3 DOELSTELLINGEN.................................................................................................................................. 8 3.1 ARBEIDSMARKTKANSEN VERSTERKEN VAN LERENDEN, WERKENDEN EN WERKZOEKENDEN................ 8

3.1.1 Beroepsgerichte opleidingen afstemmen op evoluties op de arbeidsmarkt ..................................... 8 3.1.2 Eén kader creëren voor alle postsecundaire beroepsgerichte opleidingen..................................... 9

3.2 PARTICIPATIE AAN LEVENSLANG LEREN BEVORDEREN ......................................................................... 9 3.2.1 Ontbrekende trede tussen secundair onderwijs en hoger onderwijs invullen ................................. 9 3.2.2 Een opstap naar de bacheloropleiding bieden.............................................................................. 10 3.2.3 Opleidingen toegankelijk maken voor verschillende doelgroepen ................................................ 11

4 DEFINITIE VAN HET HOGER BEROEPSONDERWIJS.................................................................. 11 4.1 BEROEPSOPLEIDING NA HET SECUNDAIR ONDERWIJS.......................................................................... 12 4.2 EEN OPLEIDING HBO LEIDT OP TOT EEN BEROEPSGERICHTE KWALIFICATIE ....................................... 13 4.3 EEN HBO-OPLEIDING LEIDT OP TOT MINSTENS ÉÉN BEROEPSKWALIFICATIE VAN NIVEAU 4 OF NIVEAU 5 IN HET EUROPEAN QUALIFICATION FRAMEWORK EN DE VLAAMSE KWALIFICATIESTRUCTUUR ..................... 14

4.3.1 Niveau 4 en 5 in de Vlaamse kwalificatiestructuur ....................................................................... 14 4.3.2 Overwegingen bij de term ‘hoger beroepsonderwijs’ ................................................................... 15

4.4 HBO4 EN HBO5 ZIJN TOEGANKELIJK VOOR VERSCHILLENDE DOELGROEPEN..................................... 16 4.4.1 Korte beroepsopleidingen ............................................................................................................. 16 4.4.2 Een flexibel aanbod....................................................................................................................... 17 4.4.3 De erkenning van verworven competenties (EVC) in HBO........................................................... 20

4.5 HBO4- EN HBO5 -OPLEIDINGEN KOMEN TOT STAND DOOR EEN DOORGEDREVEN SAMENWERKING MET DE BEDRIJFSWERELD, TUSSEN VERSCHILLENDE ONDERWIJSNIVEAUS EN MET DE PUBLIEKE OPLEIDINGSVERSTREKKERS SYNTRA EN VDAB ............................................................................................... 20

4.5.1 Samenwerking met het bedrijfsleven ............................................................................................. 20 4.5.2 Samenwerking tussen verschillende onderwijsniveaus ................................................................. 21 4.5.3 Samenwerking met de publieke opleidingsverstrekkers Syntra en VDAB ..................................... 21 4.5.4 Proefprojecten waarin samenwerking centraal staat.................................................................... 22

4.6 WERKPLEKLEREN IS INGEBED IN ALLE HBO4 - EN HBO5 -OPLEIDINGEN ........................................... 23 4.6.1 Kenmerken/principes..................................................................................................................... 23 4.6.2 Begeleiding.................................................................................................................................... 25 4.6.3 Evaluatie ....................................................................................................................................... 25

Page 2: Het hoger beroepsonderwijs in het Vlaamse onderwijs April ...ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/STAF_DOC_08_100.pdfHet Bologna-proces leidde tot een zeer belangrijke

HOGER BEROEPSONDERWIJS – APRIL 2008 2

4.6.4 Opvolging en monitoring van gegevens ........................................................................................ 25 5 PROGRAMMATIE EN KWALITEITSZORG VAN HBO-OPLEIDINGEN..................................... 26

5.1 PROGRAMMATIE ................................................................................................................................. 26 5.1.1 Commissie HBO............................................................................................................................ 26 5.1.2 Criteria voor programmatie van opleidingen ............................................................................... 27 5.1.3 Procedure voor programmatie...................................................................................................... 28

5.2 KWALITEITSZORG............................................................................................................................... 32 5.2.1 Onderwerpen en criteria van kwaliteitszorg ................................................................................. 32 5.2.2 Interne kwaliteitszorg.................................................................................................................... 34 5.2.3 Externe kwaliteitszorg ................................................................................................................... 35 5.2.4 Samenwerking en kwaliteitszorg ................................................................................................... 37

6 ORGANISATIE VAN HET HOGER BEROEPSONDERWIJS .......................................................... 37 6.1 ONDERWIJSBEVOEGDHEID .................................................................................................................. 37 6.2 STUDIEGEBIEDEN................................................................................................................................ 38 6.3 TOELATINGSVOORWAARDEN.............................................................................................................. 38 6.4 STUDIEBEKRACHTIGING...................................................................................................................... 40

6.4.1 Certificering van het HBO ............................................................................................................ 40 6.4.2 Behalen van een diploma secundair onderwijs ............................................................................. 40 6.4.3 Aansluiting met professionele bachelors....................................................................................... 41

6.5 PERSONEEL......................................................................................................................................... 42 6.5.1 Bestaande opleidingen .................................................................................................................. 42 6.5.2 Nieuwe opleidingen....................................................................................................................... 42 6.5.3 Uitwisseling................................................................................................................................... 42 6.5.4 Inschakelen van externen .............................................................................................................. 42

6.6 FINANCIERING .................................................................................................................................... 43 6.7 INSCHRIJVINGSGELDEN....................................................................................................................... 43 6.8 STUDIEFINANCIERING IN HET HOGER BEROEPSONDERWIJS ................................................................. 43

6.8.1 Rechtspositieregeling van de cursisten ......................................................................................... 44 7 JURIDISCH KADER................................................................................................................................ 45

7.1.1 De federale regelgeving inzake minimale voorwaarden voor de uitreiking van diploma’s .......... 45 7.1.2 Europese afspraken....................................................................................................................... 46 7.1.3 Het gelijkheidsbeginsel ................................................................................................................. 47

8 COMMUNICATIE.................................................................................................................................... 47 9 BELEIDSMONITORING EN -EVALUATIE........................................................................................ 48

Page 3: Het hoger beroepsonderwijs in het Vlaamse onderwijs April ...ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/STAF_DOC_08_100.pdfHet Bologna-proces leidde tot een zeer belangrijke

HOGER BEROEPSONDERWIJS – APRIL 2008 3

1 Inleiding

Het Vlaams onderwijs scoort internationaal bijzonder goed, maar de kloof tussen sterke en zwakke leerlingen is nergens zo groot als bij ons. Daarom staat het Vlaamse onderwijsbeleid volledig in het teken van gelijke kansen. Gelijke kansen op toponderwijs, want de weg naar gelijke kansen kán niet lopen via onderwijs van onbeduidende of middelmatige kwaliteit. Net de jonge mensen die thuis niet over het sociale, het culturele, of het financiële kapitaal beschikken om hogerop te raken, hebben uitstekend onderwijs nodig. Die uitdaging waar maken gaat niet vanzelf, integendeel het zal heel wat inspanning vragen van iedereen die betrokken is. Daarom is het beeld van de tienkamp een goede metafoor. Op élke sport van de onderwijsladder zijn grote inspanningen nodig om kinderen en jongeren meer uitzicht op succes te bieden, van in de kleuterklas tot in de aula’s.

Het hoger beroepsonderwijs oprichten is een belangrijke proef in deze tienkamp voor gelijke onderwijskansen. Het hoger beroepsonderwijs is op de eerste plaats bedoeld om in te spelen op de behoeften van al wie na het secundair onderwijs via korte trajecten een beroepskwalificatie wil verwerven. Dit veld van opleidingen vindt dus zijn plaats tussen het secundair onderwijs en de bacheloropleidingen. Het bestaat uit op te richten en bestaande opleidingen, die een duidelijk extra meegeven voor de arbeidsmarkt: het vroegere hoger onderwijs voor sociale promotie (HOSP), de zevende jaren in het technisch secundair onderwijs en de vierde graad beroepssecundair onderwijs, en alle nieuwe opleidingen die naar aanleiding van duidelijke noden op de arbeidsmarkt daaraan kunnen worden toegevoegd. Met het hoger beroepsonderwijs bouwen we dus een stevige sport bij op de onderwijsladder. We moeten immers vermijden dat de sporten zo ver uit elkaar komen te staan, dat sommige mensen geen geschikt niveau vinden op de onderwijsladder.

Tegelijk komt het erop aan om bij de uitbouw van de onderwijsladder een evenwichtige samenwerking te vinden tussen het onderwijs en de arbeidsmarkt. Met name in het hoger beroepsonderwijs zal de kwaliteit van de opleidingen hier in grote mate van afhangen. Aansluiten op de noden van de arbeidsmarkt, voluit de kaart trekken van werkplekleren,…. daarvoor is een structurele samenwerking tussen het onderwijsveld en het bedrijfsleven noodzakelijk. In de competentieagenda werden de kiemen voor een dergelijke samenwerking gelegd. Hierop zullen we verder bouwen en zo de bruggen tussen onderwijsinstellingen en bedrijven en organisaties verstevigen.

2 Probleemstelling

2.1 Vanuit de arbeidsmarkt

Er zijn belangrijke veranderingen aan de gang in ons economisch weefsel en op de arbeidsmarkt, vooral ten gevolge van technologische ontwikkelingen, veranderingen

Page 4: Het hoger beroepsonderwijs in het Vlaamse onderwijs April ...ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/STAF_DOC_08_100.pdfHet Bologna-proces leidde tot een zeer belangrijke

HOGER BEROEPSONDERWIJS – APRIL 2008 4

in productieprocessen en globalisering. Deze veranderingen uiten zich in wijzigende kwalificatienoden op de Vlaamse arbeidsmarkt. Vanuit het perspectief van een goede aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt is het noodzakelijk deze ontwikkelingen in de gaten te houden en na te gaan hoe het onderwijs zich moet ontwikkelen om op deze wijzigende kwalificatienoden een antwoord te bieden.

Het is duidelijk dat Vlaanderen in de toekomst nood zal hebben aan meer hooggeschoolden. De instroom in en uitstroom uit het hoger onderwijs moet dus toenemen. Maar ook bij de middengeschoolden tekenen zich belangrijke ontwikkelingen af. Uit de vacatureanalyse van de VDAB blijk dat er op het niveau van de middengeschoolden heel wat jobs zijn waarvoor de werkgevers te weinig kandidaten vinden in de populatie die het secundair onderwijs heeft afgemaakt. Bij de technische knelpuntberoepen gaat het onder meer om onderhoudsmecaniciens en –electriciens, tekenaars mechanica en bouwelectriciens. Bij de administratieve knelpuntberoepen gaat het om boekhouders, dispatcher-transportplanners, bedienden planning en logistiek en systeembeheerders-informatica1. Waar vroeger een diploma secundair onderwijs nog garant stond voor een succesvolle overgang naar een job, is dit vandaag minder het geval. Ook voor functies waarvoor geen hoger onderwijsdiploma wordt gevraagd, nemen de kwalificatie-eisen toe. Vandaar de nood aan postsecundaire opleidingen. De goede tewerkstellingskansen van gegradueerden uit het vroegere HOSP en van mensen met een diploma van het 7de jaar TSO tonen dit aan.

Precies op dit niveau van de middengeschoolden zijn er bovendien ook inhoudelijke wijzigingen in kwalificatienoden, samenhangend met verschuivingen tussen sectoren en specifieke ontwikkelingen binnen sectoren. Vanuit verschillende sectoren wordt de vraag naar nieuwe opleidingen gesteld. In de chemische sector bijvoorbeeld, waar productieprocessen en technische installaties complexer worden, is een nood ontstaan aan proces- en onderhoudstechnici die competenties bezitten die men niet met een opleiding secundair onderwijs kan verwerven. De vliegtuigindustrie heeft te kampen met een gelijkaardige problematiek. Ook in de bouw is men vragende partij voor een nieuwe opleiding tot werfleider en/of bouwploegbaas.2

De arbeidsmarkt heeft dus nood aan mensen met bepaalde competenties waarvoor de opleidingen in het secundair onderwijs ontoereikend zijn en een bacheloropleiding tot ‘overkwalificatie’ zou leiden.

2.2 Vanuit onderwijs

Het Bologna-proces leidde tot een zeer belangrijke hervorming van het hoger onderwijs. De aanpassing van de standaarden voor de bachelorgraden in het structuurdecreet aan internationale normen zorgden voor een opwaardering van de hogeschoolopleidingen. Tegelijk werd beslist om bepaalde bestaande postsecundaire kwalificaties buiten de BaMa-structuur van het hoger onderwijs te 1 Van Hauwermeiren, A. (2007). Naar een nieuwe vorm van tertiair onderwijs. In: Vlaamse Onderwijsraad, Tertiair onderwijs, een verkenning. (Antwerpen-Apeldoorn: Garant).

2 De Rick, K. (2007). De bouwnijverheid: een sector op zoek naar gekwalificeerde werknemers. In: Vlaamse Onderwijsraad, Tertiair onderwijs, een verkenning. (Antwerpen-Apeldoorn: Garant).

Page 5: Het hoger beroepsonderwijs in het Vlaamse onderwijs April ...ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/STAF_DOC_08_100.pdfHet Bologna-proces leidde tot een zeer belangrijke

HOGER BEROEPSONDERWIJS – APRIL 2008 5

houden. Sindsdien is de nood groot om aan deze zinvolle opleidingen een duidelijke plaats in de opleidingenstructuur te geven en het diploma dus een heldere waarde en betekenis te geven.

In het beleidsdenken en -debat gedurende de voorbije jaren over het opleidingen- en kwalificatielandschap tussen secundair en hoger onderwijs is de overtuiging gegroeid dat bepaalde opleidingen in het volwassenenonderwijs en in het secundair onderwijs een gelijkaardig niveau van kwalificatie nastreven dat postsecundair is, maar niet gelijkgeschakeld kan worden aan een bachelorgraad. Deze opleidingen, die zeer waardevol zijn voor de arbeidsmarkt, hebben nood aan een duidelijke positionering en erkenning, zodat de verschillende mogelijke doelgroepen gemakkelijker hun weg vinden naar het verwerven van deze kwalificaties. Dit blijkt onder meer in de beleidsnota en de beleidsbrief 2006-2007 en in diverse toespraken.3 Zowel vanuit het secundair onderwijs als het hoger onderwijs zelf werd een standpunt over HBO voorbereid. De VLOR hield in december 2006 een toekomstverkenning over tertiair onderwijs (nu hoger beroepsonderwijs genoemd), die uitmondde in een platformtekst in het voorjaar van 2007. Het ontwerpdecreet volwassenenonderwijs voert het begrip “hoger beroepsonderwijs” (HBO) in als derde niveau van het volwassenenonderwijs en bepaalt aspecten als instroomvoorwaarden en studiebekrachtiging.

De nood aan nieuwe kwalificaties op de arbeidsmarkt en aan opleidingen die daartoe leiden, heeft ook spontaan tot initiatieven en experimenten in het onderwijs geleid. In verschillende regio’s kwamen al samenwerkingsverbanden tussen instellingen van verschillende onderwijsniveaus en andere publieke opleidingsverstrekkers tot stand om voorstellen te ontwikkelen om aan die behoefte tegemoet te komen..

2.3 Europese ontwikkelingen

In een studie van EURASHE worden de opleidingen binnen de ‘tertiary short cycle education’ (TSC) of ‘sub-degree education’ beschreven als programma’s die niet leiden tot een Bachelor’s degree, met een maximum studieduur van twee jaar of gevalideerd met minder dan 180 ECTS punten.4 Het is een erg heterogene groep van programma’s en studies. In sommige landen worden deze programma’s gezien als deel uitmakend van het hoger onderwijs, in andere landen wordt geen van deze programma’s als hoger onderwijs erkend. Een zelfde type van onderwijs dat leidt tot dezelfde professionele kwalificaties kan – volgens de studie – in één land als deel van het hoger onderwijs worden erkend, terwijl het in een ander land binnen het postsecundair onderwijs wordt geplaatst. Ook de plaats waar het georganiseerd wordt (in universiteiten, hogescholen, secundair onderwijs) verschilt sterk van land tot land. Deze verschillen in aanpak bemoeilijken uiteraard de vergelijkbaarheid van de studies en dus ook de mobiliteit van de studenten.

In vele Europese landen stellen we nieuwe ontwikkelingen in de richting van korte hogere beroepsopleidingen vast. Nederland is gestart met het oprichten van de Associate Degrees. Dit is een deelprogramma van de bacheloropleiding dat 3 Zie onder meer de toespraak Een toekomst voor lerende volwassenen in het hoger en tertiair onderwijs (september 2004), Zie www.vandenbroucke.com 4 Kirsch, M., Beernaert, Y. & Norgaard, S. (2003).Tertiary short cycle education in Europe. A comparative study. (Brussels: EURASHE).

Page 6: Het hoger beroepsonderwijs in het Vlaamse onderwijs April ...ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/STAF_DOC_08_100.pdfHet Bologna-proces leidde tot een zeer belangrijke

HOGER BEROEPSONDERWIJS – APRIL 2008 6

ongeveer 120 studiepunten bestrijkt. Afgestudeerden kunnen daarmee terecht op de arbeidsmarkt, maar kunnen evengoed de eigenlijke bacheloropleiding verder zetten. De Associate Degrees bestaan – net zoals het geplande HBO in Vlaanderen – uit korte opleidingen die op de arbeidsmarkt gericht zijn. Ze verschillen echter ook wezenlijk van onze opvatting over het HBO omdat ze een integraal onderdeel van een bacheloropleiding moeten vormen en enkel door hoger-onderwijsinstellingen kunnen ingericht worden. Wij willen in de ontwikkeling van het HBO ook het secundair onderwijs en het volwassenenonderwijs een belangrijke rol laten spelen en geven prioriteit aan de arbeidsmarktfinaliteit van de opleidingen.

In het Verenigd Koninkrijk kunnen kortdurende en arbeidsmarktgerichte opleidingen ingericht worden in de ‘further education’-sector. Further Education Colleges bieden opleidingsmogelijkheden aan post-leerplichtige jongeren (in dit geval ouder dan 16) die kunnen, maar niet noodzakelijk moeten leiden naar het hoger onderwijs. Ze leiden wel tot erkende kwalificaties. Een specifiek initiatief zijn de zogenaamde Foundation Degrees, die sinds 2001 bestaan in Engeland. De opleidingen worden ontworpen door een partnerschap van bedrijven en opleidingsorganisaties (universiteiten en hogescholen) en hebben een flexibele structuur. Op die wijze willen ze tegemoet komen aan de opleidingsnoden van werknemers. Deze opleidingen worden ontwikkeld om tegemoet te komen aan knelpuntberoepen en hebben de bedoeling meer gekwalificeerden van een hoger technisch en professioneel niveau te vormen. Een opleiding duurt twee jaar en kan ook een opstap zijn naar het behalen van een bachelor. Foundation Degrees worden ingeschaald in level 5 van het National Qualifications Famework.5 Een uitgebreid kwaliteitszorgsysteem ziet toe op de kwaliteit van de opleidingen (cfr. Foundation Degree Forward). Er bestaan nu reeds 1.600 Foundation Degrees. De intense samenwerking met de bedrijven en het kwaliteitszorgsysteem van de Foundation Degrees leveren interessante inzichten voor de ontwikkeling van het HBO in Vlaanderen.

Zoals uit de studie van EURASHE duidelijk blijkt, is er geen internationaal aanvaard concept van de ‘tertiary short cycle education’ (TSC) of ‘sub-degree education’. Het is een erg heterogene groep van programma’s en studies. Voor Vlaanderen is het dan ook aangewezen om een eigen model uit te werken, inspelend op de lokale context, noden en behoeften, maar met aandacht voor de Europese context.

2.4 Ontwikkelingen rond kwalificatiestructuur

De Europese Raad van 2000 in Lissabon stelde het streven naar transparantie op het gebied van kwalificaties en het stimuleren van levenslang leren voorop als twee belangrijke pijlers van de inspanningen om de Europese onderwijs- en opleidingsstelsels af te stemmen op de behoeften van de kennismaatschappij. Het European Qualifications Framework for Life Long Learning (EQF) moet een antwoord bieden op de vraag naar meer transparantie. Het EQF wil een gemeenschappelijke taal creëren om kwalificaties te beschrijven. Door het EQF zullen in de verschillende lidstaten werkgevers, werkenden, werkzoekenden en lerenden kwalificaties op een eenduidige wijze kunnen beschrijven en vergelijken. Het Europese Parlement heeft op 24 oktober de aanbeveling over het European Qualifications Framework (EQF)

5 http://www.fdf.ac.uk/

Page 7: Het hoger beroepsonderwijs in het Vlaamse onderwijs April ...ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/STAF_DOC_08_100.pdfHet Bologna-proces leidde tot een zeer belangrijke

HOGER BEROEPSONDERWIJS – APRIL 2008 7

aangenomen die eind januari verscheen in het Europees Publicatieblad6. Omdat het EQF een metaraamwerk is, worden de lidstaten aanbevolen om een eigen nationaal kwalificatiesysteem te ontwerpen en dit tegen 2010 aan het Europese kwalificatiekader te koppelen. Ook wordt gesteld dat lidstaten maatregelen nemen tegen 2012 om waar nodig alle nieuwe certificaten, diploma’s en “Europass”-documenten die door de bevoegde autoriteiten worden afgegeven via de nationale kwalificatiesystemen te koppelen aan het passende niveau van het Europees kwalificatiekader. Ook de OESO heeft recent een belangwekkend rapport over kwalificatiestructuren gepubliceerd.7

Denken in termen van kwalificatiestructuren zal het onderwijs ingrijpend veranderen. De VLOR spreekt in zijn advies over de Vlaamse kwalificatiestructuur van een paradigmawissel: “In plaats van te focussen op de input van leren wordt nu gewerkt en gedacht vanuit de notie ‘leerresultaten’, ‘kunnen functioneren in levensechte contexten’. Vanuit een onderwijskundig perspectief is het een Copernicaanse revolutie om te vertrekken van functioneringsvereisten in levensechte contexten. Dit veronderstelt een integratie van kennis, vaardigheden en attitudes om datgene wat een lerende kan, te valoriseren in plaats van te vertrekken vanuit de hiaten die de lerende nog heeft en de leercontext waarin het leren plaats heeft gevonden”.8

Vlaanderen is momenteel bezig met het uittekenen van de Vlaamse kwalificatiestructuur. De Vlaamse kwalificatiestructuur zal – net zoals het EQF – acht niveaus onderscheiden waarin kwalificaties een plaats krijgen. Een kwalificatie is een afgerond en gevalideerd geheel van competenties. Een afgerond geheel betekent dat de competenties in hun onderlinge samenhang maatschappelijk relevant en waardevol zijn. Voor elk niveau van de Vlaamse kwalificatiestructuur bestaat er een algemene omschrijving van de karakteristieken van de competenties die behoren tot de kwalificatie op dat niveau. Dit zijn de niveaudescriptoren. Die algemene omschrijving laat toe kwalificaties van verschillende niveaus van elkaar te onderscheiden.

De Europese Hoger Onderwijsruimte hanteert vooralsnog een eigen ordening van kwalificaties in het hoger onderwijs naast het EQF. De niveaus daarvan worden onderscheiden aan de hand van de Dublin-descriptoren. Binnen het Bologna-proces werd het ‘Short Cycle Higher Education’ sinds 2005 expliciet gelinkt aan de eerste cyclus van het hoger onderwijs.9 Er is echter gezorgd voor een compatibiliteit van EQF met het kwalificatiekader van de Europese ruimte voor hoger onderwijs. “De descriptor voor het hoger onderwijs korte cyclus (binnen of gekoppeld aan de eerste cyclus) door het Joint Quality Initiative” ontwikkeld als onderdeel van het Bolognaproces, stemt overeen met de leerresultaten van EQF niveau 5.10

6 http://ec.europa.eu/education/policies/educ/eqf/rec08_nl.pdf 7 OECD (2007). Qualifications systems. Bridges to lifelong learning (Paris:OECD). 8 VLOR-Algemene Raad, Advies over het werkdocument "Naar een Europees kwalificatiekader voor een leven lang leren", 24 november 2005. 9 Zie http://www.bolognabergen2005.no/EN/Bolsem/Other_sem/050124_Amsterdam/ 050124_Recommendations.pdf 10Zie bijlage 2 van de Europese aanbeveling omtrent EQF: http://ec.europa.eu/education/policies/educ/eqf/rec08_nl.pdf

Page 8: Het hoger beroepsonderwijs in het Vlaamse onderwijs April ...ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/STAF_DOC_08_100.pdfHet Bologna-proces leidde tot een zeer belangrijke

HOGER BEROEPSONDERWIJS – APRIL 2008 8

Vlaanderen heeft dus niet enkel de opdracht om een eigen kwalificatiekader uit te tekenen. Ook verwacht Europa dat studiebewijzen in de toekomst via het nationale kader aan het EQF gekoppeld worden.

3 Doelstellingen

3.1 Arbeidsmarktkansen versterken van lerenden, werkenden en werkzoekenden

De centrale doelstelling van het hoger beroepsonderwijs is de competentieontwikkeling van mensen met het oog op het versterken van hun kansen op de arbeidsmarkt. Om hiertoe te komen is een eerste voorwaarde dat beroepsgerichte opleidingen vlot kunnen inspelen op evoluties op de arbeidsmarkt. Een nauwe samenwerking met het bedrijfsleven is hierbij onontbeerlijk, bijvoorbeeld door werkplekleren te integreren in de opleiding. Om de kansen op de arbeidsmarkt te versterken moeten de opleidingen ook inspelen op reële behoeften op de arbeidsmarkt. Hiertoe dient een gemeenschappelijk kader gecreëerd te worden voor alle postsecundair beroepsgerichte opleidingen.

3.1.1 Beroepsgerichte opleidingen afstemmen op evoluties op de arbeidsmarkt

Om arbeidsmarktkansen te vergroten, is het noodzakelijk dat het civiel effect van studiebewijzen op de arbeidsmarkt nog versterkt wordt. Op de arbeidsmarkt moeten mensen een vlotte start kunnen nemen. Opleidingen moeten dus relevant zijn voor de arbeidsmarkt. Het succes van het vroegere hoger onderwijs voor sociale promotie (HOSP) toont dat het maatschappelijk relevante opleidingen zijn. Hetzelfde geldt voor de meeste zevende jaren in het technisch secundair onderwijs en vierde graden beroepssecundair onderwijs.

Het civiel effect van een studiebewijs van een opleiding in het HBO op de arbeidsmarkt wordt door volgende aspecten bepaald:

- door de vraag die er op de arbeidsmarkt is naar die bepaalde kwalificatie,

- de mate waarin de opleiding geënt is op de kwalificatie(s) die de betrokken sector vraagt

- door de intense samenwerking tussen onderwijs- en opleidingsverstrekkers en het bedrijfsleven/non-profit organisaties

De intense samenwerking met de beroepswereld zal zich voor het HBO niet enkel situeren bij de vormgeving van een opleiding, maar ook bij het realiseren ervan en het nagaan van de kwaliteit van de opleiding. In de mate dat bepaalde beroepskwalificaties voorwerp vormen van regelgeving die de uitoefening ervan regelt, zullen we ervoor zorgen dat het diploma HBO daarin als een toelatingsvoorwaarde wordt opgenomen.

De kwalificatiestructuur is een goed instrument om opleidingen vlot af te stemmen op de evoluties op de arbeidsmarkt. De sociale partners leveren

Page 9: Het hoger beroepsonderwijs in het Vlaamse onderwijs April ...ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/STAF_DOC_08_100.pdfHet Bologna-proces leidde tot een zeer belangrijke

HOGER BEROEPSONDERWIJS – APRIL 2008 9

beroepscompetentieprofielen. Nadien worden deze beroepscompetentieprofielen door de SERV of door een andere erkende instantie ingediend voor inschaling in de kwalificatiestructuur. Periodiek zullen de kwalificaties op hun ‘houdbaarheidsdatum’ gecontroleerd worden. De kwalificaties bestaan uit de competenties die minimaal in een opleiding terug te vinden moeten zijn.

3.1.2 Eén kader creëren voor alle postsecundaire beroepsgerichte opleidingen

Opleidingen in het vroegere HOSP, de specialisatiejaren TSO en de vierde graad BSO bieden belangrijke kansen op de arbeidsmarkt. Niettemin hebben deze opleidingen in het verleden te kampen gehad met een onduidelijke positionering: enerzijds ten opzichte van opleidingen in het secundair onderwijs, anderzijds ten opzichte van de bacheloropleidingen. Het creëren van een gemeenschappelijk kader voor deze postsecundaire beroepsgerichte opleidingen die niet tot een bachelor leiden dringt zich dus op.

In het decreet volwassenenonderwijs streefden we een modernisering en kwaliteitsverbetering van de opleidingen in de centra voor volwassenenonderwijs na. De HOSP-opleidingen werden in uitvoering van dit decreet al omgevormd naar het hoger beroepsonderwijs. We willen ook andere en nieuwe postsecundaire opleidingen in dit perspectief brengen.

Via de koppeling met het EQF en de Vlaamse kwalificatiestructuur zullen deze opleidingen in binnen- en buitenland duidelijk herkenbaar zijn binnen onderwijs en op de arbeidsmarkt.

3.2 Participatie aan levenslang leren bevorderen

Met het hoger beroepsonderwijs willen we de ontbrekende trede op de onderwijsladder invullen met opleidingen met een duidelijke arbeidsmarktfinaliteit. Deze trede moet vervolgens ook een opstap kunnen bieden naar opleidingen die naar een professionele bachelorgraad leiden. Door deze opleidingen toegankelijk te maken voor zowel jongeren als volwassenen, op verschillende momenten in hun loopbaan, willen we de participatie aan levenslang leren bevorderen.

Tevens zullen we stimuleren dat werkzoekenden en (kandidaat-) ondernemers die een arbeidsmarktgerichte kwalificatie behaalden via VDAB of Syntra de weg naar het hoger beroepsonderwijs vinden om hun competenties nog verder te ontwikkelen.

3.2.1 Ontbrekende trede tussen secundair onderwijs en hoger onderwijs invullen

Met het nieuwe financieringssysteem en de flexibele trajecten wordt een verhoogde en succesvolle deelname van nieuwe doelgroepen aan het hoger onderwijs beoogd. Maar voor sommige jongeren is de sprong naar het hoger onderwijs te groot: 34 % van de jongeren uit TSO en 68,5% van de jongeren uit BSO die naar de hogeschool of de universiteit gaan, haken af in het eerste jaar, t.o.v. 9% van de jongeren uit het

Page 10: Het hoger beroepsonderwijs in het Vlaamse onderwijs April ...ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/STAF_DOC_08_100.pdfHet Bologna-proces leidde tot een zeer belangrijke

HOGER BEROEPSONDERWIJS – APRIL 2008 10

ASO11. Uit de databank tertiair onderwijs12 blijkt bovendien dat de kans op slagen voor jongeren uit het 7e jaar BSO in het hoger onderwijs zeer klein is. Informatie over slaagkansen wordt in deze databank weergegeven als de verhouding van het aantal verworven credits ten opzichte van het aantal oorspronkelijk opgenomen studiepunten, voor verschillende groepen studenten. Met andere woorden: in welke mate behalen deze studenten de doelstellingen die ze voor zichzelf hebben vooropgesteld? Een gemiddelde student in het hoger onderwijs realiseert 61% van wat hij zich heeft voorgenomen bij het begin van het academiejaar. Voor jongeren uit het 7e jaar BSO (4% van alle studenten in het hoger onderwijs) is dit slechts 27%. Ook jongeren uit het 6e jaar TSO doen het minder goed dan hun collega’s uit het ASO, 54% t.o.v. 70%. Op die wijze gaat er ontzettend veel talent verloren.

De overgang van secundair onderwijs naar hoger onderwijs mag geen ‘kwalificatie-val’ worden voor mensen voor wie de stap naar een bacheloropleiding te groot is. Gepaste tussentreden zou sommigen kunnen helpen om toch de ladder te beklimmen. Met het hoger beroepsonderwijs vullen we die ontbrekende trede op de onderwijsladder in met opleidingen met een duidelijke arbeidsmarktfinaliteit.

3.2.2 Een opstap naar de bacheloropleiding bieden

Opleidingen HBO zijn in de eerste plaats gericht op het verwerven van een kwalificatie die onmiddellijk inzetbaar is op de arbeidsmarkt. Toch willen we met het HBO eveneens een opstap bieden naar opleidingen die naar een professionele bachelorgraad leiden. Op die wijze hopen we talenten te ontwikkelen die nu omwille van een ontspoorde loopbaan in het secundair onderwijs of een verkeerde studiekeuze dreigen verloren te gaan. Het HBO opent perspectieven voor diegenen die een opleiding in het hoger onderwijs willen volgen, maar zich niet meteen klaar voelen om aan een bachelor-opleiding te beginnen. Illustratief hiervoor is de 4e graad verpleegkunde uit het BSO, waarvoor uit de databank tertiair onderwijs blijkt dat jongeren met dit diploma op zak met succes doorstromen naar de professionele bachelors die erop aansluiten. Het gaat slechts om 0,3% van de studenten in het hoger onderwijs, maar zij slagen er wel in om voor 73% van de vooropgestelde studiepunten ook effectief te slagen.

Het civiel effect van het hoger beroepsonderwijs voor doorstroming naar het hoger onderwijs zal decretaal worden vastgelegd. Een studiebewijs van een HBO-opleiding zal steeds toegang verlenen tot het hoger onderwijs. Daarnaast willen we voor zoveel mogelijk opleidingen HBO de aansluiting nog versterken door het uittekenen van verkorte trajecten in de aansluitende professionele bachelors te stimuleren. Het EVK-HOSP project uitgevoerd door de VLOR13 heeft bewezen dat dit mogelijk is. In dit project werd een samenwerking tot stand gebracht tussen CVO’s en een of meer hogescholen om een verkort bachelortraject vanuit een HOSP-opleiding - in het nieuwe decreet op het volwassenenonderwijs HBO-opleidingen - uit te tekenen. Niet enkel heeft men binnen dit project al een heel aantal verkorte trajecten uitgewerkt, de

11 De Rick, K., Maes, L. & Saliën K. (2007). De mogelijke doelgroep voor het tertiair onderwijs. In: Vlaamse Onderwijsraad, Tertiair onderwijs, een verkenning. (Antwerpen-Apeldoorn: Garant). 12 Cijfers van het academiejaar 2005-2006 13 VLOR – Algemene Raad, Advies over de organisatie van aanvullingstrajecten tussen het CVO en de hogeschool en Eindrapport Project EVK-HOSP (2005-2007), 31 mei 2007

Page 11: Het hoger beroepsonderwijs in het Vlaamse onderwijs April ...ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/STAF_DOC_08_100.pdfHet Bologna-proces leidde tot een zeer belangrijke

HOGER BEROEPSONDERWIJS – APRIL 2008 11

betrokken CVO’s en hogescholen hebben samen ook een transparante methodiek ontwikkeld voor de toekenning van studieduurverkorting en de ontwikkeling van aanvullingstrajecten in het hogescholenonderwijs. Deze methodiek dient verder geïmplementeerd te worden binnen het HBO. Hierbij is het belangrijk dat gestreefd wordt naar voldoende schaalgrootte. Indien meerdere CVO’s samen met een of meerdere hogescholen eenzelfde verkort traject kunnen realiseren, is er meer potentiële instroom mogelijk in de verkorte trajecten van de bacheloropleidingen en wordt het dus interessanter voor hogescholen om aangepaste trajecten op maat aan te bieden.

Deze doelstelling toont meteen aan dat een nauwe samenwerking tussen onderwijsinstellingen kenmerkend zal zijn voor HBO-opleidingen.

3.2.3 Opleidingen toegankelijk maken voor verschillende doelgroepen

Met het HBO willen we inspelen op de behoeften van mensen die niet geïnteresseerd zijn in lange bacheloropleidingen, maar via kortere of deeltijdse trajecten een erkende beroepskwalificatie willen verwerven, onmiddellijk na het secundair onderwijs of later in hun loopbaan. Het HBO moet daarom toegankelijk zijn voor een brede doelgroep. Zowel jongeren die zich verder willen kwalificeren, werkenden die een nieuwe uitdaging willen of moeten opnemen en werkzoekenden die hun arbeidsmarktkansen willen vergroten, moeten er terecht kunnen. Daarnaast willen we – onder bepaalde voorwaarden – via het hoger beroepsonderwijs ook een kwalificatiemogelijkheid bieden aan lerenden die het secundair onderwijs ongekwalificeerd hebben verlaten.14

4 Definitie van het hoger beroepsonderwijs

Het Hoger Beroepsonderwijs is een veld van opleidingen – bestaande én nieuwe – die een aantal basiskenmerken gemeenschappelijk hebben. Die basiskenmerken zijn de volgende:

• De opleiding volgt op het secundair onderwijs

• De opleiding leidt op naar een beroepskwalificatie

• De beroepskwalificatie situeert zich op niveau 4 of niveau 5 van de Vlaamse kwalificatiestructuur

• Het HBO is toegankelijk voor verschillende doelgroepen

• Werkplekleren is ingebed in elke HBO-opleiding

14 Ongekwalificeerd wordt hier gedefinieerd als niet in het bezit zijn van het ASO-diploma, het KSO/TSO-diploma of het BSO-getuigschrift derde graad.

Page 12: Het hoger beroepsonderwijs in het Vlaamse onderwijs April ...ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/STAF_DOC_08_100.pdfHet Bologna-proces leidde tot een zeer belangrijke

HOGER BEROEPSONDERWIJS – APRIL 2008 12

• Een opleiding HBO komt tot stand en wordt gerealiseerd door een nauwe samenwerking met het bedrijfsleven, met de andere onderwijsniveaus, en met VDAB en Syntra

4.1 Beroepsopleiding na het secundair onderwijs

Ten eerste gaat het om een opleiding die kan gevolgd worden na het secundair onderwijs, maar die geen professionele bachelor is. De opleidingen veronderstellen e en bereikt niveau van algemene vorming dat gevalideerd wordt door het diploma secundair onderwijs. De opleiding zelf bouwt voort op de beroepsgerichte vorming in het secundair onderwijs. Hoewel een opleiding HBO zal verder bouwen op de competenties die men in de beroepsopleidingen van het secundair onderwijs heeft verworven, zal het mogelijk zijn voor leerlingen van het ASO om een opleiding in het HBO aan te vangen ook al hebben zij de nodige technische vaardigheden nog niet verworven. De vereiste startcompetenties die nodig zijn om de opleiding aan te vangen, moeten steeds duidelijk gecommuniceerd worden. Indien iemand voldoet aan de toelatingsvoorwaarden, maar een aantal startcompetenties niet bezit dan kan de instelling de mogelijkheid voorzien om inhaallessen te organiseren. In het hoger onderwijs organiseren sommige instellingen voorbereidende cursussen, bijvoorbeeld zomercursussen wiskunde of Latijn. Dit doen ze met hun eigen werkingsmiddelen, en is verder niet gereglementeerd. Ook in het volwassenenonderwijs kunnen cursisten in een HBO-opleiding bijgeschoold worden via modules in het secundair volwassenenonderwijs. Ook in het secundair onderwijs is het mogelijk bijscholing te organiseren. Voor het hele HBO moet het dus mogelijk zijn dat jongeren uit het ASO kunnen instappen in een opleiding HBO en dat de inrichters van de opleidingen HBO het initiatief kunnen nemen om deze instromers goed voor te bereiden. Of dit nodig zal zijn is echter sterk afhankelijk van het soort opleiding en de instroom die men vanuit het ASO verwacht.

Ook cursisten die het secundair onderwijs ongekwalificeerd hebben verlaten, krijgen onder bepaalde voorwaarden toegang tot het HBO (zie 5.3 Toelatingsvoorwaarden).

Er bestaan reeds jaren binnen het onderwijs dergelijke beroepsgerichte opleidingen. Deze opleidingen zullen dan ook opgenomen worden in het HBO. Het gaat om de zevende specialisatiejaren TSO, de zevende specialisatiejaren KSO in zoverre deze opleiding beroepsgericht zijn en alle opleidingen van het hoger beroepsonderwijs in het volwassenenonderwijs (dit zijn de voormalige opleidingen van het hoger onderwijs voor sociale promotie).

De zevende jaren BSO worden bekroond met een diploma secundair onderwijs. Ze behoren dus integraal tot het secundair onderwijs en kunnen bijgevolg niet opgenomen worden in het hoger beroepsonderwijs ook al leiden ze tot een kwalificatie van niveau 4. Deze algemene regel betekent niet dat in een opleiding HBO geen vrijstellingen voorzien kunnen worden op basis van overlappende competenties.

Hoewel een opleiding van de 4e graad BSO (Modevorming, Verpleegkunde en Plastische Kunsten) ook een diploma secundair onderwijs uitreikt, is dit niet de eindfinaliteit van de opleiding. Daarom zullen deze opleidingen wel opgenomen worden in het HBO.

Page 13: Het hoger beroepsonderwijs in het Vlaamse onderwijs April ...ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/STAF_DOC_08_100.pdfHet Bologna-proces leidde tot een zeer belangrijke

HOGER BEROEPSONDERWIJS – APRIL 2008 13

Vorig jaar namen 31.876 leerlingen en cursisten deel aan het bestaande aanbod van beroepsgerichte opleidingen dat zal opgenomen worden in het HBO. Het grootste deel hiervan, 25. 461, volgde een opleiding van het hoger onderwijs voor sociale promotie van het volwassenenonderwijs15. 4.609 leerlingen volgden een opleiding 4e graad BSO (waarvan 4.219 in de 4e graad Verpleegkunde) en 1806 leerlingen een 7e specialisatiejaren TSO. In totaal spreken over een 120-tal bestaande opleidingen die zullen opgenomen worden in het HBO. 46 van de opleidingen van het bestaande aanbod zijn zevende specialisatiejaren TSO, 3 opleidingen situeren zich in de 4e graad BSO en 63 opleidingen in het HBO van het volwassenenonderwijs. Ongeveer de helft van de opleidingen wordt slechts door één of twee instellingen ingericht. Alle bestaande opleidingen zullen, eventueel via een omvormingstraject moeten voldoen aan de vereisten van een HBO-opleiding (zie verder onder 5. Programmatie en kwaliteitszorg)

4.2 Een opleiding HBO leidt op tot een beroepsgerichte kwalificatie

Elke opleiding in het HBO leidt op tot minstens één beroepskwalificatie. Een beroepskwalificatie in de kwalificatiestructuur is een afgerond en erkend geheel van competenties waarmee mensen de handelingen kunnen stellen die men van hen in een specifieke beroepscontext verwacht. Een beroepskwalificatie is met andere woorden een verzameling van competenties die bij een bepaald beroep horen en die mensen in staat stellen effectieve, kwaliteitsvolle prestaties te leveren gericht op een beroep of op maatschappelijke rollen die verwant zijn met een beroep (vb. vrijwilligerswerk). De competenties vervat in de beroepskwalificaties worden bepaald door de sociale partners. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren onder de vorm van een beroepscompetentieprofiel. De beroepskwalificatie wordt pas erkend wanneer deze ook ingeschaald wordt in de Vlaamse kwalificatiestructuur en bekrachtigd wordt door de Vlaamse Regering. Beroepskwalificaties krijgen een geldigheidsdatum. Hun levensduur wordt vastgelegd op zes jaar. Na die periode moet nagegaan worden of de kwalificaties voldoende aansluiten op maatschappelijke en technologische ontwikkelingen.

Voor elke HBO-opleiding, ook reeds bestaande opleidingen, zal op termijn aangeduid worden tot welke beroepskwalificatie(s) de opleiding leidt. Elke HBO-opleiding zal dan minimaal die competenties moeten nastreven die in de beroepskwalificatie beschreven zijn. De opleiding kan uiteraard nog eigen accenten leggen en kiezen hoe men deze competenties in leerdoelen en didactiek vorm geeft of de mate waarin ze naast specifieke beroepscompetenties ook sleutelcompetenties als richtsnoer voor de opleiding nemen.

Momenteel wordt het decreet over de kwalificatiestructuur, gelijklopend met het decreet HBO voorbereid. De afstemming van de HBO-opleidingen op de beroepskwalificaties zal dus een geleidelijk proces zijn, waarbij opleidingen de tijd zullen krijgen om de opleiding af te stemmen op de beroepskwalificatie. Op het

15 In deze telling werd de specifieke lerarenopleiding meegerekend. Het gaat hier ongeveer over

1/3de van de cursisten. In het decreet op het volwasseenenonderwijs wordt deze lerarenopleiding gerekend tot het HBO. Ze volgt echter een geheel eigen regelgeving, die naar aanleiding van het decreet op het HBO niet gewijzigd zal worden.

Page 14: Het hoger beroepsonderwijs in het Vlaamse onderwijs April ...ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/STAF_DOC_08_100.pdfHet Bologna-proces leidde tot een zeer belangrijke

HOGER BEROEPSONDERWIJS – APRIL 2008 14

studiebewijs dat uitgereikt wordt, zal duidelijk zijn tot welke beroepskwalificatie(s) de opleiding leidt.

4.3 Een HBO-opleiding leidt op tot minstens één beroepskwalificatie van niveau 4 of niveau 5 in het European Qualification Framework en de Vlaamse kwalificatiestructuur

4.3.1 Niveau 4 en 5 in de Vlaamse kwalificatiestructuur

Het HBO in Vlaanderen kan niet los gezien worden van internationale ontwikkelingen, meer bepaald de ontwikkelingen rond de Short Cycle in het kader van het European Qualification Framework. en de ontwikkelingen naar aanleiding van de Bolognaverklaring. De Short Cycle opleidingen uit de Europese Hoger Onderwijsruimte wordt gekoppeld aan niveau 5 van het EQF. Deze opleidingen zullen in Vlaanderen tot het HBO horen. Echter, indien we enkel opleidingen in het HBO zouden opnemen die leiden tot kwalificaties van niveau 5, dan zouden nog heel wat beroepsgerichte opleidingen op postsecundair niveau uit de boot vallen. Het HBO heeft een ruimere doelstelling voor ogen, namelijk een gemeenschappelijk kader creëren voor àlle opleidingen die zich na het secundair onderwijs positioneren maar geen bachelor zijn. De visie op wat nu het HBO genoemd wordt is geïnspireerd op het model van Further Education in het Verenigd Koninkrijk, waarbij in één systeem zowel opleidingen op het niveau van secundair onderwijs als bachelors of onderdelen daarvan worden aangeboden. Vandaar dat ervoor gekozen wordt om binnen het HBO zowel opleidingen op te nemen die leiden tot kwalificaties van niveau 4 en van niveau 5. Het HBO zal dus berusten op twee volwaardige pijlers: het HBO van niveau 4, verankerd in het secundair onderwijs, en het HBO van niveau 5, dat behoort tot het hoger onderwijs en de Vlaamse invulling van de Short Cycle wordt. Beide pijlers van het HBO worden evenwaardig uitgebouwd.

De omschrijving van niveau 4 en 5 in het Vlaamse raamwerk komt grotendeels overeen met die van het EQF. In de discussienota over de Vlaamse kwalificatiestructuur worden niveau 4 en niveau 5 omschreven als:

“Kwalificaties van niveau 4 omvatten vaardigheden die gericht zijn op het oordeelkundig oplossen van diverse niet-vertrouwde, maar concrete en domeinspecifieke problemen en op het efficiënt uitvoeren van taken. Dat gebeurt door het ontwikkelen van een strategische aanpak op basis van afgewogen en geïntegreerde informatie. Concrete én abstracte gegevens uit een specifiek domein worden geïnterpreteerd. De taken zijn divers en hebben betrekking op een combinatie van wisselende contexten. De vaardigheden zijn van reflectieve (cognitieve) en van productieve motorische aard. De persoonlijke inbreng is substantieel, met volledige autonomie en verantwoordelijkheid ten opzichte van het eigen functioneren en zelfs met enig initiatief. Men evalueert het eigen handelen en stuurt het bij met het oog op het bereiken van collectieve resultaten.

Een kwalificatie van niveau 5 omvat het vermogen om de informatie uit een specifiek domein met concrete en abstracte gegevens uit te breiden (extrapolatie) of met ontbrekende gegevens aan te vullen (interpolatie) en om begrippenkaders te hanteren. Anderzijds is men zich bewust van de reikwijdte of de beperktheid van de domeinspecifieke kennis. Geïntegreerde cognitieve en/of motorische vaardigheden worden toegepast. Theoretische en praktische kennis worden getransfereerd.

Page 15: Het hoger beroepsonderwijs in het Vlaamse onderwijs April ...ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/STAF_DOC_08_100.pdfHet Bologna-proces leidde tot een zeer belangrijke

HOGER BEROEPSONDERWIJS – APRIL 2008 15

Procedures en strategisch denken worden flexibel en inventief ingezet bij de uitvoering van taken en bij de oplossing van problemen. Verworven kennis en vaardigheden worden gebruikt in een reeks van nieuwe, complexe contexten. De autonomie, het initiatief en de verantwoordelijkheid reiken verder dan het eigen werk en het eigen handelen; ook groepsresultaten worden gestimuleerd.”

De gemeenschappelijkheid van de HBO opleidingen zit vooral in de sterke arbeidsmarktgerichtheid (i.e. de afstemming op beroepscompetentieprofielen), het belang van het werkplekleren en de nadruk op samenwerking met de arbeidsmarkt en andere onderwijs- en opleidingsverstrekkers. Een gemeenschappelijke procedure voor programmatie en gemeenschappelijke kwaliteitseisen specifiek voor het HBO zal deze homogeniteit mee moeten vormgeven en bewaken.

Uiteraard behoudt elke pijler binnen het HBO voor een stuk zijn eigenheid. Ze leiden immers op tot verschillende kwalificatieniveaus. Opleidingen die leiden tot kwalificaties van niveau 4 en niveau 5 zullen respectievelijk aan specifieke criteria moeten voldoen eigen aan het kwalificatieniveau en het onderscheid in kwalificatieniveau binnen het HBO zal zich uiten in een verschillende studieomvang, onderwijsbevoegdheid en studiebekrachtiging (zie verder).

4.3.2 Overwegingen bij de term ‘hoger beroepsonderwijs’

In de beleidsnota Onderwijs en Vorming ‘Vandaag kampioen in wiskunde, morgen in gelijke kansen’ van 23 december 2004 werd in eerste instantie de term ‘tertiair onderwijs’ gehanteerd. Deze term werd in de beleidsbrieven verlaten en vervangen door de term ‘hoger beroepsonderwijs’ omwille van twee redenen: ten eerste legde deze term te weinig nadruk op het beroepsgerichte aspect van deze opleidingen. Ten tweede zorgde deze term internationaal voor verwarring. In de OESO hanteert men tertiair onderwijs immers om het gehele postsecundaire onderwijs te benoemen, inclusief het hoger onderwijs. Het ‘hoger beroepsonderwijs’ werd als begrip decretaal verankerd in het decreet op het volwassenenonderwijs. Op de term ‘hoger beroepsonderwijs’ zijn echter nog twee opmerkingen te maken. Het eerste en belangrijkste probleem is de mogelijke verwarring met Nederland. In Nederland is het hoger beroepsonderwijs (HBO) immers het professioneel gerichte onderwijs in de hogescholen (cf. HBO-bachelors, HBO-masters en associate degrees). Het tweede probleem is dat het moeilijk is een duidelijk antwoord te geven op de vraag ‘Is hoger beroepsonderwijs hoger onderwijs’? Het antwoord is: ‘voor een deel’. Enkel het HBO van niveau 5, de short cycle, behoort immers tot de Europese Hoger Onderwijsruimte. Voor HBO van niveau 4 is dat niet het geval (voor een bespreking van de niveaus zie verder onder 4.4). De vlag dekt dus in dit opzicht de lading niet. Anderzijds is heel het HBO postsecundair, en in die zin uiteraard wel ‘hoger onderwijs’. Om na te gaan of er een beter alternatief voor ‘hoger beroepsonderwijs’ mogelijk is, werden enkele denkoefeningen gedaan. Eerst werd een inventaris gemaakt van de bestaande internationale terminologie voor het veld van vergelijkbare opleidingen. Vervolgens werden de voor- en nadelen van alle mogelijke alternatieven voor ‘hoger beroepsonderwijs – HBO’ opgesomd. Daaruit bleek dat het moeilijk is een aanvaardbare term te vinden die echt beter is. Tot slot werd onderzocht welke namen er in de buurlanden circuleren voor opleidingen en diploma’s die als analoog

Page 16: Het hoger beroepsonderwijs in het Vlaamse onderwijs April ...ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/STAF_DOC_08_100.pdfHet Bologna-proces leidde tot een zeer belangrijke

HOGER BEROEPSONDERWIJS – APRIL 2008 16

aan het HBO kunnen worden beschouwd, in de hoop daar enige samenhang in te kunnen vinden. Hieruit blijkt echter dat de verschillende nationale systemen verschillende tradities hebben in het benoemen van opleidingen en diploma’s. De denkoefening geeft aan dat onderwijsterminologie in eerste instantie binnen de eigen nationale context en rekening houdend met lokale tradities, duidelijk moet aangeven waarover het gaat. De term ‘hoger beroepsonderwijs’ blijkt voor Vlaanderen de best mogelijke benaming te zijn voor het veld van opleidingen die bovenstaande basiskenmerken gemeenschappelijk hebben. De term zegt immers duidelijk waarover het gaat: onderwijs dat volgt op het secundair onderwijs, en dat beroepsgericht is. De vertaling voor internationaal gebruik luidt ‘higher vocational education’. Om verwarring met Nederland te vermijden, zullen we in onze benaming van HBO echter steeds verwijzen naar het niveau van de kwalificatiestructuur waarnaar de opleidingen leiden. Zo zullen we spreken van HBO4 en HBO5, verwijzend naar de twee treden die we in het HBO in Vlaanderen zullen onderscheiden. Deze benaming zal gebruikt worden in alle officiële documenten (zoals vb. de studiebewijzen). De mogelijke verwarring met Nederland blijft dus nog wel een aandachtspunt, maar op deze manier menen we de verwarring met het HBO in Nederland te beperken. Daarnaast zal er extra aandacht worden besteed aan een doorgedreven en heldere communicatie naar de Nederlandse overheid en hogescholen, met bijzondere aandacht voor het grensgebied. De eerste contacten daarvoor werden reeds gelegd.

4.4 HBO4 en HBO5 zijn toegankelijk voor verschillende doelgroepen

In functie van levenslang leren moeten HBO4 –en HBO5 – opleidingen toegankelijk zijn voor verschillende doelgroepen. We denken hierbij aan leerlingen die hun studies willen verder zetten in een postsecundaire beroepsopleiding, werkenden die zich willen herscholen of een hogere kwalificatie willen bereiken, werkzoekenden die hun kansen op de arbeidsmarkt via een opleiding willen versterken en diegenen die in het hoger onderwijs niet slagen en toch voortgezette studies willen aanvangen om eventueel later opnieuw de stap naar een bacheloropleiding te kunnen zetten. Daarom moeten HBO4 en HBO5 korte opleidingen aanbieden, die voldoen aan een aantal minimale voorwaarden qua flexibiliteit van het aanbod en is het van belang dat in alle instellingen die HBO inrichten een EVC-beleid wordt uitgebouwd. Hierin moeten ook afspraken worden gemaakt omtrent de erkenning van kwalificaties die werkzoekenden en (kandidaat-)ondernemers verworven hebben via de VDAB en de Syntra. En ook in- en non-formeel leren moet maximaal gevaloriseerd worden via de uitwerking van een begeleidingsaanbod en laagdrempelige assessmentprocedures.

4.4.1 Korte beroepsopleidingen

We stellen voor opleidingen in het HBO een bepaalde studieomvang voorop. Hoewel HBO-opleidingen in de eerste plaats gedefinieerd worden door het niveau en de inhoud van de kwalificatie waartoe ze leiden, vinden we het ook belangrijk dat het korte opleidingen zijn. Dit betekent dat de globale studielast haalbaar moet zijn voor het doelpubliek en dat de opleiding hen binnen een redelijke termijn moet voorbereiden op het uitoefenen van een beroep.

Page 17: Het hoger beroepsonderwijs in het Vlaamse onderwijs April ...ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/STAF_DOC_08_100.pdfHet Bologna-proces leidde tot een zeer belangrijke

HOGER BEROEPSONDERWIJS – APRIL 2008 17

We kiezen ervoor om de studieomvang van het HBO te beschrijven in studiepunten. In het hoger onderwijs is men hier al geruime tijd mee vertrouwd. Studiepunten in het hoger onderwijs zijn gebaseerd op het European Credit Transfer System (ECTS). Eén studiepunt betekent voor de gemiddelde student 25 à 30 uren effectieve studietijd (hierin worden zowel contactonderwijs als verwerkingstijd verrekend). De opleidingen van de Short Cycle binnen het Bolognaproces worden gelijkgesteld met een studieomvang van 120 ECTS.

In Vlaanderen stellen we voor de HBO4 -opleidingen een studieomvang van minimum 60 en maximum 90 ECTS-studiepunten voorop. Hiervoor zijn verschillende redenen: ten eerste moet de opleiding minimaal alle competenties bevatten die in de beroepskwalificatie worden opgenomen. Daarnaast moet er voldoende aandacht zijn voor generieke competenties zodat een afgestudeerde van het HBO4 flexibel inzetbaar blijft op de arbeidsmarkt en desgewenst ook vlot kan doorstromen naar het hoger onderwijs. Het is immers de bedoeling dat opleidingen HBO zich niet beperken tot het bijbrengen van specifieke beroepscompetenties . Hier zullen opleidingen HBO4 zich onderscheiden van en complementair zijn aan bijvoorbeeld sectorale opleidingen of opleidingen van de VDAB waar men in een beperkte tijd kan bijgeschoold worden om een specifieke functie in een bedrijf op te nemen. Bovendien zal elke opleiding een component van werkplekleren moeten omvatten.

HBO5-opleidingen zullen een minimum van 90 en een maximum van 120 studiepunten hebben, zodat ze beantwoorden aan de definitie van de Short Cycle binnen de Europese Hoger Onderwijsruimte.

Bij de aanvraag tot programmatie van een HBO4 - of een HBO5 -opleiding zullen de onderwijsverstrekkers aantonen dat de studieomvang van de opleiding zich binnen de vooropgestelde grenzen bevindt (zie verder 4.2. Programmatie). Bestaande opleidingen kunnen een motivering indienen voor het overschrijden van de vastgelegde minimum- of maximumomvang. Nieuwe opleidingen zullen zich moeten houden aan de voor HBO4 - of HBO5 bepaalde studieomvang. Daarvan afwijken zal enkel mogelijk zijn indien bijvoorbeeld de reglementering van het beroep dit vereist. Een controle op de studieomvang wordt opgenomen in het systeem van kwaliteitszorg voor het HBO (zie 5.2).

Op Europees niveau wordt momenteel gewerkt aan het Europees creditsysteem voor beroepsonderwijs en -opleidingen (ECVET). Dit ECVET systeem moet nog verder uitgewerkt worden. Een werkgroep heeft in 2007 het eerste voorstel over ECVET, dat voorwerp was van een consultatieronde in alle lidstaten, herwerkt op basis van de resultaten van de consultatieronde. De Europese Commissie zal dit herwerkte ECVET-voorstel vrijgeven in de loop van maart 2008. Voor het HBO zullen de evoluties rond dit systeem uiteraard nauw opgevolgd worden. Het is momenteel echter nog onvoldoende duidelijk op welke manier ECVET in het HBO zal gebruikt kunnen worden.

4.4.2 Een flexibel aanbod

In zowel HBO4 als HBO5 zullen lerenden, werkenden en werkzoekenden op korte tijd een beroepsgerichte kwalificatie kunnen verwerven. Een flexibel aanbod is dan ook een vereiste om aan de noden en behoeften van deze diverse doelgroep tegemoet te kunnen komen.

Page 18: Het hoger beroepsonderwijs in het Vlaamse onderwijs April ...ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/STAF_DOC_08_100.pdfHet Bologna-proces leidde tot een zeer belangrijke

HOGER BEROEPSONDERWIJS – APRIL 2008 18

Flexibiliteit kan op verschillende manieren in HBO worden ingebouwd:

• in de structuur van het aanbod, waarbij cursisten op verschillende momenten kunnen instappen en eventueel ook tijdelijk de opleiding kunnen onderbreken.

• als mogelijkheid om een traject sneller te doorlopen indien bepaalde competenties reeds verworven zijn.

• in het tijdstip waarop men een opleiding kan volgen. Zoals bijvoorbeeld avond- of dagonderwijs.

• in de wijze waarop men (delen van) de opleiding kan volgen, via bijvoorbeeld contactonderwijs, afstandsonderwijs of werkplekleren.

• in de wijze waarop men bij verschillende onderwijs- en opleidingsverstrekkers onderdelen van de opleiding kan volgen

In het nieuwe decreet op het volwassenenonderwijs wordt resoluut voor modularisering gekozen. Bovendien worden de meeste opleidingen in avondonderwijs aangeboden. In de 4e graad BSO verpleegkunde loopt een experiment rond modularisering. Men kan de opleiding op verschillende momenten aanvangen. Modules worden bekroond met een deelcertificaat. Het hoger onderwijs is volledig geflexibiliseerd. Men kan naast een diplomacontract ook een contract sluiten voor het behalen van afzonderlijke credits of er zelfs voor kiezen om enkel examens af te leggen met een examencontract. In het hoger onderwijs worden credits verleend per opleidingsonderdeel dat met succes werd afgelegd. In elk van de onderwijsniveaus zijn dus meerdere vormen van flexibiliteit terug te vinden, die ook zullen bestaan voor opleidingen in HBO die op een bepaald onderwijsniveau ingericht worden.

In de 7e jaren TSO en de 7e jaren KSO die opgenomen zullen worden in het HBO zijn geen van bovenstaande elementen van flexibiliteit terug te vinden. De opleidingen worden momenteel in dagonderwijs aangeboden en hebben een lineaire structuur volgens een jaarsysteem. Er bestaat geen soepel systeem van vrijstellingen dat het leertraject kan verkorten. Door het jaarsysteem en de daaraan verbonden personeelsreglementering is flexibiliteit niet evident.

Voor de opleidingen ingericht door instellingen secundair onderwijs zoeken we naar haalbare vormen van flexibiliteit:

- De instellingen van het secundair onderwijs kunnen gebruik maken van de regelingen rond BPT16-uren zoals die momenteel in de 4e graad verpleegkunde gehanteerd worden of ‘HBO-uren’, die we willen invoeren analoog aan de seminarie-uren die momenteel in het ASO gehanteerd worden. In beide systemen wordt gewerkt met gelijkstellingen van vakken en wordt zo de link naar de bekwaamheidsbewijzen en salarisschalen gelegd.

- Ook is het nu al mogelijk om binnen het huidige systeem af te stappen van de strikte opdeling in vakken en een meer competentiegerichte benadering te

16 Bijzondere pedagogische taken

Page 19: Het hoger beroepsonderwijs in het Vlaamse onderwijs April ...ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/STAF_DOC_08_100.pdfHet Bologna-proces leidde tot een zeer belangrijke

HOGER BEROEPSONDERWIJS – APRIL 2008 19

hanteren. Dat kan door in het beroepsgerichte deel van de opleiding bijvoorbeeld de leerdoelen uit verschillende praktische en technische vakken inhoudelijk te integreren tot één groot “vak” en vervolgens hierin betekenisvolle eenheden te onderscheiden. Bij het clusteren in betekenisvolle eenheden, wordt het accent gelegd op het verwerven van competenties nodig om bepaalde beroepstaken naar behoren uit te oefenen. De eenheden kunnen gekoppeld worden aan wat binnen het systeem van bekwaamheidsbewijzen als een erkend vak wordt beschouwd. Een belangrijk voordeel van het werken met eenheden is de mogelijkheid om voor studenten een extra instapmoment te voorzien in de loop van een schooljaar. Een dergelijke herschikking van doelen en inhouden is al zichtbaar in verschillende leerplannen. Als leerplannen grotere clusters van vakken onderscheiden, worden mogelijkheden gecreëerd om afgeronde gehelen van verworven competenties te certificeren, de blokken consecutief aan te bieden en indien de inhoud dit toelaat, verschillende instapmomenten te voorzien voor cursisten. De mogelijkheid om twee instapmomenten te hebben, zal decretaal voorzien worden, waarbij een cursist dan enkel meetelt voor het deel van de opleiding die hij/zij feitelijk volgt.

- Instellingen secundair onderwijs zullen in hun opleidingen HBO vrijstellingen kunnen verlenen op basis van competenties die reeds verworven zijn (zie verder 5.4.3.). De regelgeving hierrond die reeds in het secundair onderwijs bestaat zal voor HBO opleidingen versoepeld worden.

- In principe kunnen HBO-opleidingen ook via avondonderwijs aangeboden worden. Een instelling moet hier zelf kiezen of het opportuun is dat te doen. Dit zal sterk afhangen van de doelgroep die men in de opleiding beoogt. In het volwassenenonderwijs en het hoger onderwijs kunnen instellingen vrij de keuze maken. In het secundair onderwijs is er de regel op de lesspreiding die bepaalt dat het onderwijs tijdens de dag moet plaatsvinden. Men kan in uitzonderlijke gevallen hiervan afwijken, mits verantwoording bij de inspectie. Voor het HBO dat zich op +18 jarigen richt zal deze regelgeving ook versoepeld worden.

Uiteraard moet het lokaal comité onderhandelen over de aangelegenheden die repercussies kunnen hebben op de arbeidsomstandigheden en de arbeidsvoorwaarden van het personeel.

Een belangrijke voorwaarde voor elke vorm van flexibiliteit is voldoende helderheid. Een opleiding moet heldere leerwegen omvatten en voor elke opleiding moet duidelijk zijn tot welke beroepskwalificatie(s) die leidt en dus welke competenties verworven worden in de opleiding. Om deze transparantie te verhogen zal bij elk studiebewijs op het einde van een opleiding een certificaatsupplement uitgereikt worden waarin de competenties worden vermeld die in de opleiding verworven werden. Dit certificaatsupplement wordt in het kader van Europass aanbevolen om de mobiliteit tussen landen te stimuleren. Ook binnen opleidingen in Vlaanderen kan dit een middel zijn om meer helderheid te creëren en zo EVC-regelingen in het kader van de beoogde flexibiliteit eenduidiger te maken (zie 6.4. Studiebekrachtiging).

Een flexibel onderwijsaanbod vereist een goede trajectbegeleiding van cursisten. Leertrajectbegeleiding start met de begeleiding van het studiekeuzeproces. Maar ook tijdens de opleiding is leertrajectbegeleiding belangrijk om de vorderingen van de cursist permanent te evalueren en het leertraject eventueel bij te sturen. Een

Page 20: Het hoger beroepsonderwijs in het Vlaamse onderwijs April ...ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/STAF_DOC_08_100.pdfHet Bologna-proces leidde tot een zeer belangrijke

HOGER BEROEPSONDERWIJS – APRIL 2008 20

(elektronisch) portfolio kan hiervoor een hulpmiddel zijn. Ook hier is het in eerste plaats de onderwijsinstelling zelf die instaat voor de trajectbegeleiding. Centra voor leerlingenbegeleiding in het secundair onderwijs en het volwassenenonderwijs of diensten voor studentenvoorzieningen in hogescholen kunnen de nodige ondersteuning bieden. 17

4.4.3 De erkenning van verworven competenties (EVC) in HBO

Een EVC-beleid in het HBO zal zich richten op het bekomen van vrijstellingen in HBO-opleidingen nadat werd bewezen welke competenties al zijn verworven. Uiteindelijk moet dit zich vertalen in verkorte leertrajecten op maat. Een EVC-beleid is er dus op gericht wat mensen reeds verworven hebben te valoriseren en de leertrajecten zo kort mogelijk te houden.

Ongeacht de instelling waar de HBO –opleiding wordt aangeboden is het van belang om een kwaliteitsvol EVC - systeem uit te werken. In het hoger onderwijs is hier met de invoering van het flexibiliseringsdecreet reeds een EVC- praktijk tot stand gebracht. Ook het volwassenenonderwijs heeft een start genomen met het creëren van een systeem van erkenning van verworven competenties. Binnen instellingen voor secundair onderwijs heeft men vooral ervaring met zij-instromers in de 4e graad verpleegkunde. Er zijn dus al verschillende systemen in gebruik. Alleen voor de zevende jaren TSO en KSO is er nog geen systeem voorhanden. Ook hier moet minimaal een vrijstellingenbeleid mogelijk worden. Belangrijk is echter dat op termijn een Vlaanderen-breed EVC-beleid wordt uitgewerkt dat niet enkel betrekking heeft op HBO, maar ook op het hoger onderwijs. We willen op termijn dus een overkoepelend EVC beleid uitwerken. Het EVC-beleid zal in afzonderlijke teksten verder vorm krijgen.

4.5 HBO4- en HBO5 -opleidingen komen tot stand door een doorgedreven samenwerking met de bedrijfswereld, tussen verschillende onderwijsniveaus en met de publieke opleidingsverstrekkers Syntra en VDAB

4.5.1 Samenwerking met het bedrijfsleven

Zowel bij de Foundation Degrees in Engeland als de Associate Degrees in Nederland is een doorgedreven samenwerking met beroepssectoren een kernelement en grote troef van deze opleidingen.18 Een nauwe samenwerking met de beroepswereld zal voor nieuwe HBO-opleidingen een belangrijke voorwaarde zijn voor het toekennen van een opleiding aan een of meerdere onderwijsverstrekkers. Die samenwerking moet er voor zorgen dat de opleiding maximaal is afgestemd op de nood van de arbeidsmarkt en dat werkplekleren kwaliteitsvol aangeboden kan worden. Niet enkel zal de beroepswereld via de SERV instaan voor het uittekenen van de beroepscompetentieprofielen die de basis vormen voor de kwalificatie en de opleiding. Ook bij de uittekening van het curriculum en meer in het bijzonder bij de 17 In de VLOR zal in het voorjaar van 2008 een project opstarten over de verschillende aspecten van samenwerking tussen onderwijsinstellingen in het kader van HBO. Het aspect van trajectbegeleiding is een van de thema’s waarrond een samenwerking uitgediept kan worden. 18 http://www.foundationdegree.org.uk/uploads/documents/dfes_task_force_report.pdf en www.leido.nl

Page 21: Het hoger beroepsonderwijs in het Vlaamse onderwijs April ...ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/STAF_DOC_08_100.pdfHet Bologna-proces leidde tot een zeer belangrijke

HOGER BEROEPSONDERWIJS – APRIL 2008 21

vormgeving van werkplekleren, zullen de onderwijsverstrekkers de beroepswereld nauw moeten betrekken. Bij een aanvraag voor programmatie zullen ze deze samenwerking moeten aantonen.

4.5.2 Samenwerking tussen verschillende onderwijsniveaus

Om een transparant aanbod te verzekeren zal het noodzakelijk zijn dat verschillende onderwijsniveaus nauw samenwerken. Samenwerking tussen onderwijsinstellingen wordt gezien als een continuüm.

De samenwerking zal minimaal een inhoudelijke samenwerking zijn. De omliggende onderwijsniveaus worden dan betrokken bij de vormgeving van het curriculum en uittekening van voor- en natrajecten. Daarbij wordt bepaald welke opleidingen uit het secundair onderwijs of het volwassenenonderwijs voorbereiden op de HBO-opleiding en welke EVC en EVK regelingen gelden. Wanneer een opleiding inhoudelijk aansluit bij een opleiding van een hoger niveau moet nagekeken worden of een verkort traject uitgetekend kan worden. Inhoudelijke samenwerking tussen onderwijsniveaus moet ervoor zorgen dat het gehele traject voor een kandidaat cursist helder is.

Samenwerking tussen onderwijsniveaus kan verder gaan dan een inhoudelijke samenwerking. De samenwerking kan ook organisatorisch zijn waarbij men bijvoorbeeld leerkrachten of docenten uitwisselt, elkaar logistieke ondersteuning biedt en/of zelfs aan gezamenlijke diplomering doen. Deze organisatorische vorm van samenwerking is niet verplicht, al kan hier een grote meerwaarde van HBO zitten, zeker in opleidingen die zich bevinden in eenzelfde studiegebied. In uitzonderlijke gevallen zullen aanvragers van dezelfde opleidingen in een regio verplicht worden tot een samenwerking19. Deze laatste vorm van samenwerking ontstaat echter best organisch vanuit het veld eerder dan door dit op te leggen.

Indien een samenwerkingsverband tussen instellingen wordt aangegaan met betrekking tot de organisatie van de opleiding, dient steeds een samenwerkingsovereenkomst tussen de participerende instellingen opgesteld worden. Hierin worden bijvoorbeeld afspraken omtrent het gezamenlijk bewaken van de interne kwaliteitszorg van de opleiding, het uitreken van studiebewijzen, het uitlenen van personeel en infrastructuur.

4.5.3 Samenwerking met de publieke opleidingsverstrekkers Syntra en VDAB

De samenwerking blijft niet beperkt tot onderwijsverstrekkers. Het zal eveneens mogelijk zijn om een verregaande samenwerking aan te gaan met de publieke opleidingsverstrekkers Syntra en VDAB, waarbij Syntra en VDAB de mogelijkheid krijgen om onderdelen van zowel een HBO4 - als HBO5 -opleiding te verzorgen en hiervoor eventueel competentiebewijzen uit te reiken20.

Ook in dit geval dient een samenwerkingsovereenkomst opgesteld te worden. Minimaal dienen afspraken te worden gemaakt over de equivalentie van deze 19 Deze samenwerking kan ook netoverschrijdend verplicht worden. 20 Het uitreiken van deelcertificaten kan enkel in een samenwerking het een CVO of een 4e graad verpleegkunde omdat enkel hier modulair onderwijs georganiseerd wordt.

Page 22: Het hoger beroepsonderwijs in het Vlaamse onderwijs April ...ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/STAF_DOC_08_100.pdfHet Bologna-proces leidde tot een zeer belangrijke

HOGER BEROEPSONDERWIJS – APRIL 2008 22

competentiebewijzen met de studiebewijzen uit onderwijs en over het gezamenlijk bewaken van de kwaliteitszorg.

4.5.4 Proefprojecten waarin samenwerking centraal staat

PROEFPROJECTEN ROND NIEUWE OPLEIDINGEN HBO

Momenteel wordt in het kader van een proefproject voor nieuwe opleidingen in het HBO in een eerste fase nauw samengewerkt met de SERV. De SERV werd bereid gevonden om drie beroepscompetentieprofielen te leveren waarvoor nog geen opleiding in het onderwijs bestaat en waarvan sectoren menen dat er een nood is aan een opleiding. De SERV heeft reeds de beroepscompetentieprofielen van dispatcher (internationale handel), ploegbaas schilder en decoratie en fitness begeleider geleverd. Einde juli zal de SERV nog twee bijkomende beroepscompetentieprofielen leveren, nl. operationeel manager distributiesector (winkelmanager)en polyvalent medewerker grafimedia.

In een tweede stap van het proefproject zullen sectorale vertegenwoordigers aangeduid door de SERV, opleidingsverstrekkers en inschalingsexperts de beroepscompetentieprofielen inschalen in niveau 4 of 5 van de Vlaamse kwalficatiestructuur.

In een derde stap zal de ontwikkeling van nieuwe HBO-opleidingen die naar deze beroepscompetentieprofielen leiden, gestimuleerd worden. Daartoe zullen er in 2008 via een gerichte oproep per beroepscompetentieprofiel enkele samenwerkingsverbanden van instellingen worden geselecteerd die een beperkte financiële ondersteuning ontvangen om hun aanvraagdossier voor een nieuwe opleiding voor te bereiden. Deze oproep wordt via de koepels van de inrichtende machten aan de secundaire scholen gericht, via de stuurgroep aan de centra voor volwassenenonderwijs, en rechtstreeks aan de hogescholen.

Bij de ontwikkeling van deze opleidingen wordt opgevolgd hoe de samenwerking zowel tussen onderwijsverstrekkers onderling als met de beroepswereld concreet vorm krijgt.

PROEFPROJECT ROND SAMENWERKING IN BESTAANDE HBO-OPLEIDINGEN

Een ander proefproject rond samenwerking tussen onderwijsverstrekkers in het kader van HBO krijgt momenteel vorm in de VLOR. In een vervolg op het EVK-HOSP project waarin een nauwe samenwerking tot stand werd gebracht tussen centra voor volwassenenonderwijs en hogescholen in het kader van het uittekenen van verkorte trajecten, zal men in dit project bekijken welke mogelijke vormen en modaliteiten van samenwerking in het kader van opleidingen HBO mogelijk zijn. Naast centra voor volwassenenonderwijs en hogescholen zullen in dit project ook instellingen voor secundair onderwijs betrokken worden alsook de SYNTRA en VDAB. Het project heeft tot doel generieke conclusies te trekken over samenwerking in het HBO.

Page 23: Het hoger beroepsonderwijs in het Vlaamse onderwijs April ...ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/STAF_DOC_08_100.pdfHet Bologna-proces leidde tot een zeer belangrijke

HOGER BEROEPSONDERWIJS – APRIL 2008 23

4.6 Werkplekleren is ingebed in alle HBO4 - en HBO5 -opleidingen

Momenteel worden zowel in de literatuur als in de praktijk allerhande termen gehanteerd om de methodiek van leren en werken te benoemen. Onstenk omschrijft leren op de werkplek als “het verwerven van een arbeids- en beroepsgericht handelingsrepertoire (competenties) waarbij de problemen uit de arbeidspraktijk het leerobject vormen en de arbeidssituatie de leeromgeving is”.21 Werkplekleren is dus enerzijds een methodiek waarbij leren en vaardigheden op de werkvloer worden toegepast. Anderzijds doet de werkplek zelf dienst als leeromgeving.

Werkplekleren kent vele vormen. In zijn meest zuivere vorm is werkplekleren op ervaring gebaseerd leren in een arbeidssituatie. Daarbinnen zijn er twee leerwegen mogelijk: een leerweg waarbij competenties uit de opleiding worden toegepast en verder geëxploreerd binnen de realiteit van de arbeidssituatie enerzijds (vb. stages, leerwerktrajecten,…), en een leerweg waarbij competenties verworven in een reële arbeidssituatie verder worden geëxploreerd en verwerkt in de opleiding anderzijds (vb. alternerend leren en werken). 22

In het HBO - met een missie, doelgroep en aanbod gericht op een arbeidsmarktgerichte kwalificaties - zal een intensieve samenwerking met de arbeidsmarkt één van de kernelementen zijn. Het HBO leent zich dus uitstekend om werken en leren geïntegreerd aan te bieden. Werkplekleren zal dan ook in alle HBO-opleidingen vorm dienen te krijgen. Niet alles van wat men in een opleiding aanbiedt, leent zich echter voor werkplekleren. En ook de arbeidsmarkt kan niet altijd op maat de nodige praktijkervaringen bieden. Over de meest geschikte en ook haalbare formules van werkplekleren (korte stage in bedrijf, praktijkoefening, simulaties, langdurig leerwerktraject, duaal traject) binnen het HBO kan maar beslist worden tegen de achtergrond van de eigenheid en doelstellingen van de specifieke opleiding en de mogelijkheden van de participerende sector en bedrijven en organisaties.

4.6.1 Kenmerken/principes

Gezien de sterke affiniteit met beroepsgerichte kwalificaties, is werkplekleren een minimumvoorwaarde in HBO-opleidingen. Het uitdenken en vormgeven van werkplekleren binnen HBO-opleidingen kan gebeuren aan de hand van een samenwerkingsverband (cfr. pedagogisch partnerschap) tussen de lerenden en de publieke opleidingsverstrekkers, in nauw overleg met de betrokken beroepensector. Voor bestaande en voor nieuwe opleidingen binnen HBO kan dit gegarandeerd worden in de vorm van een samenwerkingsprotocol op hoger niveau tussen de betrokken instellingen en sectoren, rekening houdend met de eigenheid van de betrokken actoren. Het samenwerkingsprotocol is een kader waarin generieke afspraken omtrent minimumvereisten voor kwaliteitszorg opgenomen worden (waaronder infrastructuur, begeleiding en evaluatie), conform het ruimere kwaliteitskader van werkplekleren. Deze afspraken worden verder geconcretiseerd in leerprogramma’s binnen de instellingen en contracten met de lerenden.

21 Onstenk, J. (1999). Het duale leertraject als krachtige leeromgeving. In: K. Schlusmans, R. Slotman, C. Nagtegaal & G. Kinkhorst eds., Competentiegerichte leeromgevingen. (Utrecht: Lemma). 22 VLOR – Algemene Raad, Advies over werkplekleren in onderwijs en vorming, 22 maart 2007.

Page 24: Het hoger beroepsonderwijs in het Vlaamse onderwijs April ...ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/STAF_DOC_08_100.pdfHet Bologna-proces leidde tot een zeer belangrijke

HOGER BEROEPSONDERWIJS – APRIL 2008 24

Binnen HBO hebben we te maken met verschillende doelgroepen. Dit heeft gevolgen voor de inrichting van werkplekleren.We onderscheiden twee grote doelgroepen: de niet-werkende en werkende lerenden De eerste doelgroep zijn de klassieke stagiairs en volgen hun stage dan ook onbezoldigd. Voor de werkende lerenden moet een onderscheid gemaakt worden tussen diegenen die al dan niet hun stage op het eigen werk kunnen inrichten. Diegenen die dit wel kunnen, ondertekenen voor dat deel een stageovereenkomst en ontvangen geen extra vergoeding voor de tijd die ze aan werkplekleren besteden. Anderzijds zijn er werknemers die hun stage niet op de eigen werkplek kunnen doen of waarvan de werkplek inhoudelijk niet overeenstemt met de opleiding. Deze cursisten moeten loopbaanonderbreking kunnen nemen of educatief verlof.

De VLOR werkt momenteel aan een advies over het werkplekleren in het volwassenenonderwijs. De aanbevelingen die hieruit voortvloeien zullen meegenomen worden in de verdere uitwerking van het werkplekleren in het volwassenenonderwijs

Het vinden van een optimale match tussen de competenties die de cursist moet verwerven en de werkplek en het creëren van een persoonlijk ontwikkelingstraject op basis van de verdere competentieontwikkeling is hierdoor van wezenlijk belang. Een eerste stap om dit te bekomen is een screening van de lerende om na te gaan welke competenties die beheerst en in welke mate. Dit kan op basis van een portfolio en een gesprek..

Werkplekleren in HBO zal voornamelijk in de vorm van stages worden geconcretiseerd. Bedrijven of organisaties hebben dan ook een zeer grote inbreng. Deze begint al met het garanderen van een aanbod van stageplaatsen en het ter beschikking stellen van infrastructuur. De onderwijsinstellingen blijven evenwel een actieve betrokkenheid bij de praktijkcomponent behouden, zelfs indien die integraal plaatsvindt binnen een bedrijf of organisatie.

Door het aangaan van samenwerkingsverbanden voor HBO-opleidingen tussen verschillende onderwijsinstellingen en met het beroepenveld, kunnen materiële en structurele middelen gedeeld worden en kan eveneens geput worden uit een grotere pool van kwaliteitsvolle werkplekplaatsen. Regionale Technologische Centra hebben hier een belangrijke ondersteunende functie te vervullen. Stageplaatsen voor lerenden in HBO-opleidingen kunnen in het regionaal aanbod mee opgenomen worden, en RTC-bruggenbouwers brengen scholen en bedrijven dichter bij elkaar. Zij kunnen tevens het belang van kwaliteitsvoorwaarden in Vlaanderen verder verspreiden zoals de noodzaak van mentorenopleidingen.

Alle samenwerkingsmodaliteiten, ook met sectoren en opleidingsverstrekkers buiten onderwijs, vallen onder het kwaliteitszorgsysteem van het HBO. Het opzetten van een degelijk intern kwaliteitszorgsysteem is met andere woorden een essentieel criterium voor programmatie. Een samenwerkingsprotocol en concrete overeenkomsten zijn de voorwaarden om dit te bekomen. Dit neemt niet weg dat gedurende de opleidingen aanpassingen aan deze afspraken dienen te gebeuren. Hiervoor moet tijd en ruimte voorzien worden, door alle partners. Het regelmatig aftoetsen met de verschillende betrokkenen kan hieraan tegemoet komen.

Page 25: Het hoger beroepsonderwijs in het Vlaamse onderwijs April ...ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/STAF_DOC_08_100.pdfHet Bologna-proces leidde tot een zeer belangrijke

HOGER BEROEPSONDERWIJS – APRIL 2008 25

Een goed zicht op de competenties van de cursist en de vergelijking met de te verwerven competenties maakt het ook makkelijker om een flexibel aanbod in te richten, ook voor werkplekleren. Zo is het mogelijk om voor lerenden, die reeds heel wat competenties bezitten, werkplekleren tot een minimum te herleiden, wat kan leiden tot verkorte trajecten. Flexibiliteit voor werkplekleren impliceert eveneens de mogelijkheid om in dag- of avondonderwijs of gedurende vakantieregelingen een stage of ander vorm van werkplekleren te volgen.

4.6.2 Begeleiding

Begeleiding aan de hand van twee peilers, de begeleider van de onderwijsinstelling en de mentor vanuit het bedrijf impliceert een opvolging vanaf de eerste dag, de intake. De lerende ontdekt, in interactie met de verantwoordelijken, maar ook met collega-werknemers hoe men de eigen competenties verdiept en verbreedt. Een continue actualisering van deze competenties gedurende het leertraject en de onderliggende opdrachten terzake, dient gepromoot te worden. Hierbij moet er aandacht zijn voor een goede opbouw. In een competentiegerichte aanpak in het onderwijs past immers een toenemende zelfsturing. In het begin van de opleiding zal werkplekleren gepaard gaan met beperkte, goed afgelijnde opdrachten en een strakke begeleiding. Naargelang de opleiding vordert kunnen meer ongestructureerde opdrachten gegeven worden waarin het realiteitsgehalte van de werkplek steeds groter wordt met een soepelere begeleiding. Cursisten leren geleidelijk mee functioneren in een bedrijf. Afhankelijk van doelgroep en leertraject moet het mogelijk zijn het lesgedeelte in een vorm van afstandsleren met het werkgedeelte te combineren.

Gezien de eindverantwoordelijkheid van de praktijkcomponent bij de onderwijsinstelling ligt, dient de begeleider optimaal toegankelijk te zijn voor de lerende. Dit impliceert aanwezigheid gedurende de les- en de werkcomponent, ook wanneer deze in vakantie- of verlofperiodes plaatsvindt. Deze aanwezigheid kan bijkomend ook op een virtuele manier gebeuren, bijvoorbeeld aan de hand van een digitaal cursistenvolgsysteem, waar veel centra voor volwassenenonderwijs nu reeds over beschikken.

4.6.3 Evaluatie

Alle betrokkenen bij het traject van werkplekleren, zowel de onderwijsinstellingen als het bedrijf als de begeleiding als de lerende zelf, hebben een rol te vervullen bij de evaluatie van werkplekleren. Dit wordt in de eerste plaats vastgelegd door middel van het afsprakenkader waar de taken in functie van de aan te leren competenties verduidelijkt worden, het regelmatig case-overleg met de betrokkenen en de bijdrage in de schriftelijke en/of digitale opvolging van het leertraject. Net zoals bij de begeleiding, blijft de eindverantwoordelijkheid voor de evaluatie bij de onderwijsinstelling.

4.6.4 Opvolging en monitoring van gegevens

Werkplekleren binnen HBO heeft een duidelijke arbeidsfinaliteit. Afhankelijk van de specificiteit van de lerende, diens traject en de eigenlijke opleiding, kan de vorm van werkplekleren hieraan tegemoet komen. Om de kansen op aansluiting te bevorderen,

Page 26: Het hoger beroepsonderwijs in het Vlaamse onderwijs April ...ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/STAF_DOC_08_100.pdfHet Bologna-proces leidde tot een zeer belangrijke

HOGER BEROEPSONDERWIJS – APRIL 2008 26

dient te allen tijde, dus niet enkel bij de inrichting maar ook gedurende het proces, rekening gehouden worden met de competenties die ofwel in het hoger onderwijs ofwel in de bedrijven beoogd worden.

De praktijkproeven of andere evaluaties voortvloeiende uit werkplekleren, zijn belangrijk in die zin dat ze leiden tot specifieke competenties. Het succesvol beëindigen van werkplekleren is met andere woorden een cruciale factor voor het verwerven van een kwalificatie en moet als dusdanig opgenomen worden.

Werkplekleren opvolgen, gebeurt nu slechts ten dele. Enkel de registratie van stages in de zevende jaren wordt aan de hand van de stagedatabank opgevangen. Dit instrument dient voor alle cursisten HBO gebruikt te worden. Als werkplekleren binnen HBO als minimumvoorwaarde wordt omschreven, dan moet bewezen worden dat de lerende dit ook effectief opneemt. Uiteraard is dit een kwantiteitsbehoefte. De kwaliteitsbehoefte is dan weer minder in absolute cijfers te vatten.

5 Programmatie en kwaliteitszorg van HBO-opleidingen

De programmatie en kwaliteitszorg van een opleiding hangen nauw met elkaar samen. Wanneer men op een systematische manier wil werken aan de kwaliteit van het onderwijs, zal er steeds gewerkt worden met criteria om na te gaan op welke vlakken de gewenste kwaliteit al dan niet bereikt wordt. De criteria gehanteerd bij het kwaliteitszorgsysteem en de programmatie moeten nauw op elkaar afgestemd zijn. De programmatieprocedure gaat immers het proces van kwaliteitszorg vooraf. De instanties die belast zullen zijn in HBO met programmatie en kwaliteitszorg zullen de opdracht krijgen de procedures en criteria tot in detail verder uit te werken. In wat volgt, worden de belangrijkste aspecten van programmatie en kwaliteitszorg.

5.1 Programmatie

5.1.1 Commissie HBO

OPDRACHT VAN DE COMMISSIE

Een Commissie HBO zal belast worden met de procedure voor programmatie van een opleiding. Bij programmatie wordt bekeken of een bepaalde instelling onderwijsbevoegdheid krijgt voor een bepaalde opleiding.

Vooraleer een uitspraak te doen over de programmatie van een opleiding kan de Commissie HBO telkens wanneer een beroepskwalificatie erkend wordt van niveau 4 of 5 en waarvoor nog geen opleiding in het onderwijs bestaat een advies verlenen aan de Vlaamse regering over het rationeel aanbod van de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs die leiden tot deze beroepskwalificatie. Daarbij kan de commissie bijvoorbeeld adviseren dat de opleiding een unieke opleiding wordt in Vlaanderen, of dat er slechts één opleiding per provincie kan ingericht worden. De Vlaamse regering bekrachtigt het advies van de Commissie of motiveert waarom het advies niet gevolgd werd.

Page 27: Het hoger beroepsonderwijs in het Vlaamse onderwijs April ...ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/STAF_DOC_08_100.pdfHet Bologna-proces leidde tot een zeer belangrijke

HOGER BEROEPSONDERWIJS – APRIL 2008 27

SAMENSTELLING VAN DE COMMISSIE

De Commissie HBO zal de Vlaamse Regering adviseren inzake de programmatie van HBO-opleidingen. Ze zal samengesteld zijn uit vijf permanente leden en minstens twee wisselende leden per dossier:

- Eén permanent lid is deskundig met betrekking tot beroepsgerichte opleidingen in het secundair onderwijs.

- Eén permanent lid is deskundig met betrekking tot het hoger beroepsonderwijs van het volwassenenonderwijs.

- Eén permanent lid is deskundig met betrekking tot de professionele bachelor.

- Eén permanent lid is deskundig met betrekking tot de publieke opleidingsverstrekkers

- Eén permanent lid is deskundig met betrekking tot arbeidsmarktregie

- De wisselende leden zijn vertegenwoordigers van de betrokken sector of sectoren.

Elk advies van de Commissie HBO moet bekrachtigd worden door de Vlaamse Regering.

5.1.2 Criteria voor programmatie van opleidingen

Een opleiding moet voor programmatie aan volgende voorwaarden voldoen:

1° De opleiding leidt naar een beroepskwalificatie van niveau 4 of 5 in de Vlaamse kwalificatiestructuur.

2° De opleiding beantwoordt aan een door de beroepswereld duidelijk geformuleerde kwalificatiebehoefte.

3° De opleiding wordt op een heldere wijze georganiseerd zodat de leertrajecten voor de cursisten duidelijk zijn. Een opleiding heeft een helder leertraject als ze minimum aan volgende voorwaarden voldoet:

- de studieomvang van de opleiding en haar onderdelen is geëxpliciteerd in studiepunten

- de verdeling van de competenties over de onderdelen van de opleiding is duidelijk. Ten minste alle competenties van de beroepskwalificatie zijn in het curriculum vervat. Daarnaast is er ook aandacht voor algemene beroepscompetenties.

- de met de opleiding te behalen studiebewijzen zijn geëxpliciteerd - de voor- en natrajecten binnen het publieke aanbod zijn geëxpliciteerd

4° De opleiding bevat een aandeel werkplekleren. Mogelijke verkorte trajecten van vervolgopleidingen in het hoger beroepsonderwijs en het hoger onderwijs zijn geëxpliciteerd.

Page 28: Het hoger beroepsonderwijs in het Vlaamse onderwijs April ...ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/STAF_DOC_08_100.pdfHet Bologna-proces leidde tot een zeer belangrijke

HOGER BEROEPSONDERWIJS – APRIL 2008 28

5° De opleiding wordt op een flexibele wijze georganiseerd: dit betekent dat de inhoud en de organisatie van het programma goed aansluiten bij de beoogde doelgroep.

6° De instelling beschikt over een intern kwaliteitszorgsysteem.

7° Een opleiding toont de macrodoelmatigheid aan. Een opleiding is macrodoelmatig als minimaal volgende aspecten worden aangetoond:

- een (regionale) nood aan de opleiding - voldoende potentiële instroom - beschikbaarheid van essentiële infrastructuur - beschikbaarheid van plaatsen voor werkplekleren - beschikbaarheid van geschikte lesgevers en begeleiders - beschikbaarheid van personeel en middelen om het volledige opleidingstraject te

kunnen aanbieden - de betrokkenheid van het bedrijfsleven, andere onderwijsniveaus en, indien van

toepassing, de publieke opleidingsverstrekkers Syntra en VDAB bij de totstandkoming van het programma.

5.1.3 Procedure voor programmatie

Voor de procedure van programmatie moeten we een onderscheid maken tussen bestaande opleidingen die in het HBO zullen opgenomen worden en nieuwe opleidingen die zullen uitgewerkt worden na de in werking treding van het decreet HBO.

PROGRAMMATIE VAN NIEUWE OPLEIDINGEN

Wanneer een instelling een nieuwe opleiding wil aanvragen, dient deze een dossier in bij de Commissie HBO waarin bovenstaande criteria aangetoond worden.

Hoe de verschillende elementen van het dossier aangetoond worden kan sterk verschillen tussen de onderwijsniveaus:

- Voor alle opleidingen in instellingen voor secundair onderwijs dienen bijvoorbeeld leerplannen opgemaakt te worden door de inrichtende macht van een school, maar in de praktijk gebeurt dit door de koepels van de inrichtende machten. Een leerplan bevat de doelstellingen die noodzakelijk zijn om de eindtermen of basiscompetenties te bereiken of om de ontwikkelingsdoelen na te streven. Het leerplan geeft aan welke ruimte gelaten wordt voor de inbreng van de scholen, de leraren en de lerarenteams. Het bevat geen doelstellingen die tegenstrijdig zijn met de vastgelegde eindtermen, ontwikkelingsdoelen of basiscompetenties. Ten slotte vermeldt het leerplan welke materiële vereisten minimaal noodzakelijk zijn voor een goede uitvoering.23

23 Besluit van de Vlaamse Regering van 10 november 2006 tot vaststelling van de

goedkeuringscriteria en indieningsmodaliteiten van de leerplannen.eovember 2006).

Page 29: Het hoger beroepsonderwijs in het Vlaamse onderwijs April ...ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/STAF_DOC_08_100.pdfHet Bologna-proces leidde tot een zeer belangrijke

HOGER BEROEPSONDERWIJS – APRIL 2008 29

- In het volwassenenonderwijs worden in ontwikkelcommissies onder coördinatie van de stuurgroep van pedagogische begeleidingsdiensten, Vocvo, opleidingsprofielen opgesteld die voor alle centra die de betreffende opleiding willen inrichten, gelden. De overheid bekrachtigt deze opleidingsprofielen. Deze opleidingsprofielen beperken zich tot meer generieke doelen en nemen zo weinig mogelijk concretiseringen en volgorderelaties op. Dit betekent dat ook in het volwassenenonderwijs verder met leerplannen gewerkt zal worden, waarbij de inrichtende macht zelf een verdere invulling geeft aan het opleidingsprofiel.

- In het hoger onderwijs wordt een erkenningsaanvraag24 ingediend voor een nieuwe opleiding in Vlaanderen. Deze aanvraag bevat een motivering van de macrodoelmatigheid van de opleiding naast een beschrijving van de doelstellingen, het programma, de inzet van personeel, de voorzieningen, de interne kwaliteitszorg en de verzekering van de continuïteit. Binnen het programma moet men aangeven hoe de doelstellingen in het programma worden vertaald en wordt een beschrijving gegeven van het didactische concept.

De instellingen kunnen tweemaal per jaar een aanvraag tot programmatie indienen bij de Commissie. Voor de Commissie HBO moeten alle criteria aangetoond en verantwoord worden. Een secundaire school kan bijvoorbeeld een aantal criteria aantonen via het goegekeurde leerplan opgemaakt door de koepel. De instelling zal wel steeds bijkomend de macrodoelmatigheid en andere criteria die niet aangetoond worden door het leerplan, moeten inbrengen in het dossier om een volledig dossier voor programmatie te hebben.

De commissie bekijkt steeds alle aanvragen samen zodat het geheel van programmaties tegelijkertijd bewaakt wordt. De Commissie staat zo in voor het bewaken van de gehele programmatie om een rationeel aanbod te garanderen en ervoor te zorgen dat elk onderwijsniveau kansen krijgt. Indien zich problemen van concurrentie tussen verschillende opleidingsverstrekkers voordoen in het geval van een nieuwe opleiding, kan de commissie een advies uitbrengen tot programmatie van een gezamenlijk aanbod. De Vlaamse regering beslist over dit advies. Dit is bijvoorbeeld mogelijk als een hogeschool en een centrum voor volwassenenonderwijs in eenzelfde regio een aanvraag tot programmatie van eenzelfde opleiding ingediend hebben. Indien de Vlaamse Regering het advies volgt, krijgen de betrokken onderwijsverstrekkers de kans om opnieuw één dossier tot programmatie gezamenlijk bij de commissie HBO in te dienen. Ook indien onderwijsverstrekkers een aanvraag tot programmatie indienen zonder samen te werken met de publieke opleidingsverstrekkers Syntra en VDAB terwijl dit toch relevant zou zijn, kan de commissie HBO adviseren tot een betere samenwerking. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren indien een centrum voor volwassenenonderwijs zonder samen te werken een aanvraag tot programmatie indient voor een opleiding waarvan een nabijgelegen Syntra reeds substantiële onderdelen aanbiedt.

24 Erkenning en programmatie worden in het hoger onderwijs niet onderscheiden.

Page 30: Het hoger beroepsonderwijs in het Vlaamse onderwijs April ...ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/STAF_DOC_08_100.pdfHet Bologna-proces leidde tot een zeer belangrijke

HOGER BEROEPSONDERWIJS – APRIL 2008 30

PROGRAMMATIE VAN BESTAANDE OPLEIDINGEN

Voor bestaande opleidingen wordt een eigen aanpak voor programmatie voorzien. Voor bestaande opleidingen dient men slechts een dossier in te dienen binnen de twee jaar nadat de beroepskwalificatie waartoe de opleiding leidt, erkend wordt door de Vlaamse Regering25.

In de tussentijd wordt ervan uitgegaan dat alle bestaande opleidingen voorlopig voldoen aan bovenstaande criteria en krijgen de opleidingen een voorlopig niveau toegewezen bij de inwerking treding van het decreet HBO:

• Van de 7de specialisatiejaren TSO verwachten we dat de kwalificaties waartoe ze leiden, zich situeren op niveau 4 aangezien deze opleidingen verder bouwen op een technische opleiding van de derde graad technisch secundair onderwijs. 7e specialisatiejaren TSO worden dus HBO4 - opleidingen

• Ook van opleidingen uit de vierde graad BSO verwachten we dat ze leiden naar kwalificaties van niveau 4. Een uitzondering hierop vormt mogelijks de opleidingen van de vierde graad BSO Verpleegkunde. Gezien haar lange studieduur en haar nauwe aansluiting met de bacheloropleiding, gaan we er voorlopig van uit dat deze opleiding een opleiding van HBO5 is.

• De opleidingen uit het HBO van het volwassenenonderwijs behoorden vroeger tot het hoger onderwijs van het korte type. We gaan er hierdoor vanuit dat alle opleidingen die meer dan 900 lestijden bedragen, HBO5.zijn. Opleidingen met minder dan 900 lestijden worden HBO4.

• Voor de 7de jaren KSO zal gekeken worden wat de finaliteit van deze opleidingen is. Indien ze leiden tot beroepsgerichte kwalificaties, kunnen ze meegenomen worden in HBO4. Indien deze opleidingen als eerste finaliteit de doorstroom naar het hoger onderwijs hebben, dan zullen deze opleidingen niet mee opgenomen worden in het HBO. We gaan ervan uit dat enkel de opleidingen Industriële vormgeving en Ruimtelijke vormgeving arbeidsmarktgericht zijn.

Om deze veronderstellingen te toetsen, loopt momenteel in de VLOR een proefproject waarbij voor vijf bestaande opleidingen gekeken wordt op welk niveau van het EQF de leerdoelen van de opleiding zich situeren. Het gaat om de vierde graad BSO Verpleegkunde, het zevende specialisatiejaar TSO Chemische procestechnieken, het zevende specialisatiejaar KSO Industriële vormgeving, de vierde graad BSO Modevormgeving en de opleiding Gids- en reisleider in het volwassenenonderwijs.

25 In het volwassenenonderwijs dienen op basis van het decreet volwassenenonderwijs alle bestaande opleidingen tegen 2012 omgevormd te worden tot een definitief modulaire structuur. De programmatie van bestaande opleidingen in het HBO zal op deze omvorming afgestemd worden. Indien mogelijk worden beide processen geïntegreerd.

Page 31: Het hoger beroepsonderwijs in het Vlaamse onderwijs April ...ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/STAF_DOC_08_100.pdfHet Bologna-proces leidde tot een zeer belangrijke

HOGER BEROEPSONDERWIJS – APRIL 2008 31

De programmatie van bestaande opleidingen zal dus automatisch gebeuren bij de aanvang van het decreet. Er zal dan ook bij de inwerking treding van het decreet HBO geen dossier voor programmatie ingediend moeten worden bij de Commissie HBO. Van zodra een beroepskwalificatie erkend wordt door de Vlaamse Regering, krijgt de bestaande opleiding die naar de betrokken beroepskwalificatie leidt een definitief niveau in de kwalifcatiestructuur toegewezen. De opleiding krijgt dan twee jaar de tijd om een dossier voor programmatie in te dienen, waarbij bovenstaande criteria voor programmatie worden aangetoond. Zo moet bijvoorbeeld worden aangetoond dat alle competenties uit de beroepskwalificatie vervat zijn in het curriculum.

Indien blijkt dat een bestaande opleiding die werd opgenomen in het HBO leidt naar een kwalificatie van niveau 3 of niveau 6, dan worden deze opleidingen afgebouwd in het HBO. Hiervoor zal een termijn voorzien worden. Indien blijkt dat de opleiding leidt naar een beroepskwalificatie van niveau 5 terwijl oorspronkelijk verondersteld werd dat ze leidde naar niveau 4, dan vervalt voor het secundair onderwijs de onderwijsbevoegdheid, uitgezonderd voor de opleiding Verpleegkunde. In het geval van het volwassenenonderwijs zal deze opleiding dan omgevormd worden en zal de instellingen in haar programmatiedossier moeten aantonen te voldoen aan de criteria en voorwaarden die opgesteld werden aan het niveau.

De Vlaamse Regering beslist, na advies van Commissie, over de goedkeuring van de opleidingen.

Eens bestaande opleidingen toestemming tot programmatie gekregen hebben, en telkens wanneer de aanvraag tot programmatie van een nieuwe opleiding door de regering bekrachtigd wordt, zullen deze opleidingen opgenomen worden in het kwaliteitszorgsysteem van HBO. Dit kwaliteitszorgsysteem staat in voor de periodieke evaluatie van de opleiding.

OVERGANGSPERIODE

In afwachting van het decreet op het hoger beroepsonderwijs, blijven de bestaande decretale programmatieprocedures gelden voor de verschillende onderwijsniveaus. Dit betekent dat secundaire scholen en CVO’s zo lang volgens de vigerende procedures programmatieaanvragen kunnen indienen voor nieuwe opleidingen die later zullen worden opgenomen in het HBO. Hogescholen kunnen dit niet.

Voor de nieuwe opleidingen uit het proefproject die naar de door de SERV voorgestelde beroepscompetentieprofielen26 zullen leiden, willen we dat deze volledig aan de basiskenmerken van hoger beroepsonderwijs voldoen. Bijzondere aandacht dient te gaan naar de toegankelijkheid voor verschillende doelgroepen, werkplekleren en de nauwe samenwerking met het bedrijfsleven en met de andere

26 Uitgezonderd tandartsassistent: dit is een opleiding waarvoor enkele CVO’s en secundaire scholen in het verleden al volledig uitgewerkte programmatieaanvragen hadden ingediend, die echter nog niet werden goedgekeurd omdat er nog geen beroepscompetentieprofiel beschikbaar was. Nu dit wel het geval is, kunnen deze programmatieaanvragen – eens het beschikbare beroepscompetentieprofiel is ingeschaald - verder volgens de bestaande programmatieprocedures behandeld worden. Ook nieuwe aanvragen kunnen op deze manier ingediend worden.

Page 32: Het hoger beroepsonderwijs in het Vlaamse onderwijs April ...ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/STAF_DOC_08_100.pdfHet Bologna-proces leidde tot een zeer belangrijke

HOGER BEROEPSONDERWIJS – APRIL 2008 32

onderwijsniveaus/publieke opleidingsverstrekkers. De Commissie HBO zal deze dossiers moeten beoordelen.

Uiteraard kunnen ook instellingen die van de overheid via proefprojecten geen financiële ondersteuning ontvangen voor de ontwikkeling van een aanvraagdossier, een dossier voorbereiden. Deze aanvraagdossiers zullen begin 2009 moeten worden ingediend.

5.2 Kwaliteitszorg

Aan een werkgroep werd begin januari 2008 de opdracht gegeven de krijtlijnen van een kwaliteitszorgsysteem uit te tekenen. Deze werkgroep bestond uit een vertegenwoordiging van de VLHORA, de NVAO, de inspectie, de pedagogische begeleidingsdiensten, het VOCVO, SYNTRA-Vlaanderen, VDAB. De werkgroep bracht een advies uit op 29 maart 2008. Het advies wordt in deze nota op bepaalde aspecten gevolgd. Op andere aspecten wordt afgeweken van het advies.

In de drie betrokken onderwijsniveaus worden systemen van interne kwaliteitszorg gecombineerd met systemen van externe kwaliteitszorg. De externe kwaliteitszorg van het secundair onderwijs en het volwassenenonderwijs wordt verzorgd door hun respectievelijke inspecties. In het hoger onderwijs wordt de externe kwaliteitszorg georganiseerd door de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR) of Vlaamse Hogescholenraad (VLHORA). Het evaluatierapport van de VLIR of VLHORA vormt voor de bachelor- en masteropleidingen de basis voor het verlenen van een accreditatie door het Nederlands-Vlaams accreditatieorgaan (NVAO).27

Een eigen systeem van kwaliteitszorg is een belangrijk harmoniserend element voor alle opleidingen van HBO. Voor alle opleidingen van het HBO zal in het kader van kwaliteitsverantwoording een uitspraak gedaan worden over de kwaliteit van een opleiding. Er zullen inhoudelijke criteria gesteld worden aan de HBO-opleidingen die expliciet moeten nagegaan worden. Dat deze opleidingen ingebed zijn in een centrum of een school die als instelling ook beoordeeld wordt (cfr. Inspectieopdracht in instellingen voor volwassenenonderwijs en hogescholen), staat hiermee niet in contradictie. De kwaliteitszorg van het HBO zal zowel een component van interne als van externe kwaliteitszorg zal hebben. De interne kwaliteitszorg is gericht op kwaliteitsverbetering en kwaliteitsborging. Externe kwaliteitszorg is naast kwaliteitsverbetering en kwaliteitsborging ook gericht op kwaliteitsverantwoording.

5.2.1 Onderwerpen en criteria van kwaliteitszorg

Alle opleidingen in het HBO zullen aan dezelfde kwaliteitscriteria moeten voldoen. Een voorstel voor kwaliteitscriteria wordt hieronder besproken. Deze zullen verder uitgewerkt moeten worden in een Besluit van de Vlaamse Regering. Daarnaast zullen HBO4 - opleidingen moeten voldoen aan de descriptor van niveau 4 zoals

27 De NVAO brengt momenteel ook advies uit aan de Nederlandse regering over opleidingsvoorstellen van de Associate Degrees.

Page 33: Het hoger beroepsonderwijs in het Vlaamse onderwijs April ...ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/STAF_DOC_08_100.pdfHet Bologna-proces leidde tot een zeer belangrijke

HOGER BEROEPSONDERWIJS – APRIL 2008 33

beschreven in de Vlaamse kwalificatiestructuur en zullen zij moeten beantwoorden aan een bepaalde studiebelasting. HBO5 - opleidingen moeten voldoen aan de descriptor van niveau 5 in de Vlaamse kwalificatiestructuur en deze opleidingen hebben eveneens een eigen studiebelasting (zie boven). In onderstaande tabel worden zes gezamenlijke onderwerpen met bijhorende criteria besproken die gebruikt zullen worden bij de kwaliteitszorg van alle opleidingen in het HBO (en alle onderdelen ervan).

Onderwerpen en criteria voor de kwaliteitszorg van het HBO

1. Doelstelling van de opleiding

1.1. Arbeidsmarktgerichtheid

De doelstellingen en het curriculum van de opleiding sluiten aan bij de vereisten van het beroepenveld zoals omschreven in de beroepskwalificatie (inspelen op verandering)

1.2. Doorstroming

1.2.1. Transparante leerwegen werden uitgetekend in samenwerking met andere onderwijsverstrekkers van een lager en een hoger niveau

1.2.2. De toelatingsprocedure voor kandidaten die niet voldoen aan de toelatingsvoorwaarden wordt adequaat toegepast

1.2.3. Het vooropgestelde EVC-beleid wordt toegepast

2 Programma

2.1. De vormgeving van het programma sluit goed aan bij de doelgroep

2.2. Samenhang van programma: de inhoudelijke samenhang van het programma wordt goed aangetoond

2.3. Werkplekleren: stageplannen en opdrachten zijn goed afgestemd op te bereiken competenties

2.4. Beoordeling en toetsing: door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat en voor cursisten inzichtelijk getoetst of de cursisten de competenties hebben bereikt.

2.5. Studeerbaarheid: de studiebelasting komt overeen met de vooropgestelde studieomvang

2.6. De instelling werkt samen met andere instellingen i.f.v. de afstemming van het programma

2.7. Bovenstaande criteria zijn ook van toepassing op de verkorte programma’s binnen de opleiding (ofwel zetten bij EVC-beleid)

3 Inzet van personeel

3.1. Professionele gerichtheid: het onderwijs wordt verzorgd door gemotiveerd personeel dat een verbinding legt tussen de opleiding en de beroepspraktijk

3.2. Er wordt gewerkt aan het competentiemanagement van het personeel betrokken bij de opleiding

3.3. Kwaliteit van de samenwerking met andere onderwijsverstrekkers of publieke opleidingsverstrekkers bij de uitwisseling van docenten/personeel (indien van toepassing)

3.4. Kwaliteit van de samenwerking met bedrijfsleven

Page 34: Het hoger beroepsonderwijs in het Vlaamse onderwijs April ...ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/STAF_DOC_08_100.pdfHet Bologna-proces leidde tot een zeer belangrijke

HOGER BEROEPSONDERWIJS – APRIL 2008 34

4. Voorzieningen

4.1. Materiele voorzieningen: de huisvesting en materiele voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren

4.2. Trajectbegeleiding wordt voorzien bij instroom, doorstroom en uitstroom van (kandidaat)-cursisten

4.3. Er worden voldoende werkleerplekken voorzien

5.Interne kwaliteitszorg

5.1. De instelling beschikt over een intern kwaliteitszorgsysteem dat zich richt op de organisatie van het aanbod, leertrajectbegeleiding op het niveau van de individuele cursist, de organisatie en het beheer van de instelling zodat de doelstellingen van de opleiding behaald kunnen worden; de behandeling van de cursist en van de personeelsleden met respect voor hun rechten en plichten, de permanente vorming van het personeel.

5.2. In het kader van interne kwaliteitszorg werden verbeteracties geformuleerd en uitgevoerd op basis van de evaluaties gericht op toetsbare streefdoelen.

5.3. Acties werden ondernomen in het kader van de kwaliteitszorg van werkplekleren.

5.4. Tot de interne kwaliteitszorg hebben rechtstreekse betrokken actoren bijgedragen

6.Resultaten

6.1. Hoeveel cursisten behaalden een studiebewijs in de opleiding? In hoeverre komt dit overeen met de voorziene streefdoelen?

6.2. In welke mate worden de competenties zoals beschreven in het beroepscompetentieprofiel op een betrouwbare en valide wijze geëvalueerd?

6.3. In welke beroepen kwamen de cursisten terecht? Komt dit overeen met de verwachtingen vanuit de beroepssector?

5.2.2 Interne kwaliteitszorg

Voor het HBO zal elke instelling moeten kunnen aantonen te beschikken over een intern kwaliteitszorgsysteem. Voor het HBO maken we voor het interne kwaliteitszorgsysteem een combinatie van de decretale vereisten die in het decreet van het volwassenenonderwijs en het structuurdecreet van het hoger onderwijs werden vastgelegd met betrekking tot interne kwaliteitszorg. Het decreet op het volwassenenonderwijs spreekt zich uit over welk aspecten de interne kwaliteitszorg moet nagaan: het interne kwaliteitszorgsysteem moet betrekking hebben op de organisatie van het aanbod, de leertrajectbegeleiding op het niveau van de individuele cursist, de organisatie en het beheer van de instelling zodat de doelstellingen van de opleiding behaald kunnen worden; de behandeling van de cursist en van de personeelsleden met respect voor hun rechten en plichten, de

Page 35: Het hoger beroepsonderwijs in het Vlaamse onderwijs April ...ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/STAF_DOC_08_100.pdfHet Bologna-proces leidde tot een zeer belangrijke

HOGER BEROEPSONDERWIJS – APRIL 2008 35

permanente vorming van het personeel. Het structuurdecreet van het hoger onderwijs legt de wijze vast waarop de interne kwaliteitszorg moet nagegaan worden: de instelling verzamelt gegevens aan de hand van toetsbare streefdoelen. Deze gegevens vormen de basis voor verbeteracties. Relevante actoren worden in het interne kwaliteitsproces betrokken. De gegevens verzameld in het kader van interne kwaliteitszorg kunnen ingebracht worden in het kader van de externe kwaliteitszorg. Indien men wenst gegevens van interne kwaliteitszorg in te brengen, dan zal dit gebeuren onder de vorm van een zelfevaluatierapport (waarvan het informatiedossier deel uitmaakt). Aspecten die in het kader van een eventuele zelfevaluatie ingebracht worden door de instelling zelf, zullen door de evaluatiecommissie in het kader van verantwoording niet meer inhoudelijk bevraagd worden. Ongeacht of men ervoor kiest om een zelfevaluatierapport op te stellen, zal het systeem van interne kwaliteitszorg zelf voorwerp van evaluatie zijn in de externe kwaliteitszorg. Hoe men het verzamelen van gegevens aanpakt (vb. via vragenlijsten, discussierondes) en wie men betrekt en op welke manier is de keuze van de instelling.

5.2.3 Externe kwaliteitszorg

PROCES

Het proces van externe kwaliteitszorg start met de verzameling van gegevens, en een reflectie op de eigen sterktes en zwaktes al dan niet aangeleverd door de onderwijsinstelling in een zelfevaluatierapport. Daarna volgt een bezoek van de evaluatiecommissie aan de onderwijsinstelling om de informatie aan de realiteit te toetsen. Hierop volgt een kwaliteitscontrole door een evaluatiecommissie met een bezoek aan de opleiding, gesprekken en consultatie van documenten. De evaluatiecommissie bespreekt alle belangrijke gegevens voor de opmaak van het eindrapport. In het eindrapport wordt een eindoordeel wordt gegeven. Binnen het HBO wordt eenzelfde opleiding (of een cluster van opleidingen) in éénzelfde ronde in alle aanbiedende instellingen door dezelfde evaluatiecommissie doorgelicht. Dit is een essentieel punt waarin afgeweken wordt van het advies van de werkgroep. In de werkgroep werd ervoor gekozen om de opleidingen HBO te evalueren op het moment dat de school of het centrum haar doorlichting had of op het moment dat de aansluitende bachelor wordt gevisiteerd. Dit vanuit het oogpunt om de kwaliteitszorg voor instellingen haalbaar te houden. Vanuit een beleidsstandpunt is het echter belangrijk om na te gaan of een opleiding, ongeacht de instelling waarin deze wordt aangeboden, voldoende kwaliteit heeft. Voor een evaluatiecommissie is het eveneens efficiënter om experts samen te brengen voor één periode.

PERIODICITEIT

Na een initiële doorlichting in het kader van de externe kwaliteitszorg worden opleidingen die een positieve evaluatie krijgen slechts om de acht jaar opnieuw beoordeeld. Opleidingen die een negatieve evaluatie krijgen, hebben de tijd (bijvoorbeeld 2 jaar) om bij de Commissie HBO een herstelplan in te dienen waarin aangetoond wordt op welke manier de tekortkomingen weggewerkt zullen worden.

Page 36: Het hoger beroepsonderwijs in het Vlaamse onderwijs April ...ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/STAF_DOC_08_100.pdfHet Bologna-proces leidde tot een zeer belangrijke

HOGER BEROEPSONDERWIJS – APRIL 2008 36

Na afloop van de termijn volgt opnieuw een beoordeling. Indien niet voldoende verbetering gerealiseerd werd, verliest de instelling haar onderwijsbevoegdheid voor de geëvalueerde opleiding.

EVALUATIECOMMISSIE

De inspectie en de VLHORA zijn verantwoordelijk voor het samenstellen van de evaluatiecommissies belast met de HBO-opleidingen in secundaire scholen en centra voor volwassenenonderwijs, respectievelijk hogescholen. Indien een opleiding zowel in een centrum voor volwassenenonderwijs als in een hogeschool aangeboden wordt (cfr. nieuwe opleidingen van niveau 5) dan zijn inspectie en VLHORA gezamelijk verantwoordelijk voor het samenstellen van de evaluatiecommissie. In een evaluatiecommissie voor een HBO-opleiding moet minimaal volgende expertise aanwezig zijn: pedagogische expertise, expertise uit het afnemend beroepenveld en expertise rond kwaliteitszorg. Ook een cursist maakt deel uit van de evaluatiecommissie.

RAPPORTERING

Na een evaluatieronde van een HBO-opleiding maakt de evaluatiecommissie een gezamenlijk eindrapport dat publiek wordt gemaakt. Ook dit is een essentieel punt waarin afgeweken wordt van de werkgroep. De wergroep pleitte voor het opleveren van een apart rapport per instelling. Dit hing samen met de keuze voor het doorlichten van de opleiding op het moment van de instelling. Dit maakte het immers onmogelijk om alle zelfde opleidingen in één periode door te lichten.

Twee jaar na het in werking treden van het decreet HBO en vervolgens minstens om de vier jaar zal een rapport opgesteld worden voor opleidingen in het HBO, analoog aan de Onderwijsspiegel van de inspectie, waarin een aantal algemene bevindingen en trends worden weergegeven over het HBO. Het rapport zal opgemaakt worden door de inspectie en de VLHORA. Het rapport wordt bezorgd aan de Vlaamse Regering.

ACCREDITATIE

Momenteel wordt de mogelijkheid tot accreditatie bekeken. Accreditatie is een formele en onafhankelijke uitspraak die aangeeft dat het programma al dan niet aan een aantal standaarden voldoet. Accreditatie zou volgen op het proces van externe kwaliteitszorg door de evaluatiecommissies. Het voordeel van accreditatie in het HBO zou zijn dat een instantie een keurmerk geeft aan een opleiding op basis van het werk van de evaluatiecommissie, maar hier onafhankelijk van oordeelt. De accreditatie kan de overgang en doorstroming faciliteren van haar afgestudeerde naar andere opleidingen, zowel in binnen- als in buitenland. De precieze modaliteiten voor accreditatie moeten nog uitgewerkt worden. Er zal in elk geval voor gezorgd worden dat de stap tussen visitatie en accreditatie een beperkte extra inspanning vergt van onderwijsinstellingen. Ook zal gekeken worden of met accreditatie gewerkt wordt voor zowel HBO4 als HBO5 opleidingen.

Page 37: Het hoger beroepsonderwijs in het Vlaamse onderwijs April ...ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/STAF_DOC_08_100.pdfHet Bologna-proces leidde tot een zeer belangrijke

HOGER BEROEPSONDERWIJS – APRIL 2008 37

5.2.4 Samenwerking en kwaliteitszorg

Bij nagenoeg elk samenwerkingsverband zal er steeds een ‘hoofdinstelling’ zijn, die het einddiploma uitreikt. Enkel in geval van een gezamenlijke diplomering kunnen er meerdere hoofdinstellingen zijn. Een hoofdinstelling is steeds eindverantwoordelijke voor de opleiding en dus ook voor het verantwoorden van de kwaliteit van de opleiding. Bij een organisatorische samenwerking tussen verschillende instellingen, dient steeds een samenwerkingsovereenkomst tussen de participerende instellingen te zijn. In deze overeenkomst moet aangegeven worden op welke manier gezamenlijk de kwaliteitszorg van de opleiding bewaakt zal worden.

Indien dit overeengekomen wordt in de samenwerkingsovereenkomst kunnen de eigen kwaliteitszorgsystemen van bv. Syntra-Vlaanderen en VDAB aangewend worden om binnen de HBO-opleiding de kwaliteitszorg van het gedeelte van het uitgetekende leertraject dat door VDAB, respectievelijk Syntra wordt verzorgd, aan te tonen.

6 Organisatie van het hoger beroepsonderwijs

6.1 Onderwijsbevoegdheid

Momenteel worden postsecundaire opleidingen onder het bachelorniveau in het secundair onderwijs en in het volwassenenonderwijs georganiseerd. Het gaat hier over de 7e specialisatiejaren TSO en KSO, de 4e graad BSO en de HBO-opleidingen van het volwassenenonderwijs. Deze opleidingen blijven bestaan en zullen in het HBO worden opgenomen als ze aan een aantal basisvoorwaarden voldoen (zie boven). Daarnaast zullen ook hogescholen onderwijsbevoegdheid krijgen om nieuwe opleidingen in het HBO in te richten.

Voor de bestaande opleidingen uit het secundair en het volwassenenonderwijs (7de jaren TSO/KSO, 4e graad BSO en HOSP) geldt dat als zij worden geprogrammeerd als HBO-opleidingen, ze in principe verder worden ingericht in de instellingen met het huidige aanbod, tenzij als voor opleidingen in instellingen van het secundair onderwijs blijkt dat deze opleidingen tot een kwalificatie van niveau 5. Een uitzondering hierop vormt de opleiding van de 4e graad Verpleegkunde. Indien deze opleiding leidt tot een kwalificatie van niveau 5 wordt deze opleiding toch nog aangeboden in het secundair onderwijs.

Indien een instelling een bestaande opleiding wil inrichten die ze voorheen nog niet inrichtte, dan kan dit enkel indien die opleiding al in het betreffende onderwijsniveau wordt ingericht (vb. De opleiding Gids-reisleider kan enkel door CVO’s ingericht worden. Hogescholen of instellingen van het secundair onderwijs mogen deze opleiding niet inrichten). Opleidingen uit het volwassenenonderwijs die nu van een lineaire structuur omvormen naar een definitief modulaire structuur, blijven beschouwd worden als bestaande opleidingen.

Voor nieuwe HBO-opleidingen hanteren we de algemene regel dat HBO4 -opleidingen georganiseerd zullen kunnen worden door instellingen van het secundair onderwijs en centra voor volwassenenonderwijs. HBO4 -opleidingen hebben immers

Page 38: Het hoger beroepsonderwijs in het Vlaamse onderwijs April ...ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/STAF_DOC_08_100.pdfHet Bologna-proces leidde tot een zeer belangrijke

HOGER BEROEPSONDERWIJS – APRIL 2008 38

hun verankering in het secundair onderwijs. HBO5 -opleidingen zullen enkel ingericht kunnen worden door centra voor volwassenenonderwijs en hogescholen omdat deze opleidingen behoren tot de Short Cycle. Hogescholen kunnen enkel opleidingen inrichten die een aansluiting hebben in een bacheloropleiding van ten minste één hogeschool. Er dient dan ook steeds een verkort traject in de bacheloropleiding worden uitgetekend.

Syntra en VDAB zullen in opleidingen HBO onderdelen van een opleiding kunnen verzorgen. Syntra en VDAB kunnen voor deze onderdelen competentiebewijzen uitreiken die erkend worden in de HBO-opleiding (zie verder 6.4. Studiebekrachtiging). Deze equivalentie wordt vastgelegd in de samenwerkingsovereenkomst tussen de betrokken instellingen.

6.2 Studiegebieden

Een opleiding behoort steeds tot een bepaald studiegebied. In het nieuwe decreet op het volwassenenonderwijs worden voor het HBO de studiegebieden van het hoger onderwijs uit het decreet van 4 april 2003 overgenomen.28 Voor alle opleidingen HBO in het volwassenenonderwijs zullen deze studiegebieden blijven gelden. Opleidingen HBO in secundaire scholen zullen de studiegebieden van het secundair onderwijs overnemen. HBO-opleidingen in hogescholen worden ingepast in de studiegebieden die gelden in het hoger onderwijs.

6.3 Toelatingsvoorwaarden

Gemeenschappelijke toelatingsvoorwaarden voor heel het HBO zijn een belangrijk harmoniserend element. We gaan daarbij uit van de toelatingsvoorwaarden voor HBO zoals ze uitgewerkt zijn in het decreet volwassenenonderwijs. Daarnaast stellen we dat HBO-opleidingen inhoudelijk qua niveau volgen op het secundair onderwijs: ze veronderstellen een bereikt niveau van algemene vorming dat gevalideerd wordt door het diploma secundair onderwijs. Dit is dan ook meteen de reden waarom de 7e jaren BSO geen deel zullen uitmaken van het HBO. Deze opleidingen dienen om een diploma secundair onderwijs te verwerven.

De toelatingsvoorwaarden uit het decreet volwassenenonderwijs toepassen op heel het HBO, opent de mogelijkheid dat leerlingen met enkel een getuigschrift van de 3e graad BSO instromen in het HBO. Dat leerlingen meteen na het 6e jaar BSO deze stap zouden zetten (in concreto naar een 7e jaar TSO), vinden we echter niet wenselijk. Het volgen van een 7e BSO zal de opstap naar het HBO4 vergemakkelijken. Uiteraard is het dus aangewezen dat leerlingen BSO eerst hun diploma secundair onderwijs behalen in het 7e jaar BSO, vooraleer ze doorstromen naar het HBO. Dat zullen we ook blijven onderstrepen, omdat het niveau van het HBO die voorbereiding veronderstelt. In HBO vertrekken mét een diploma secundair onderwijs moet de regel zijn. Daarnaast moet er echter ook ruimte zijn voor de uitzondering.

28 Decreet van 16 juni 2007 betreffende het volwasenenonderwijs (B.S. 27-04-2007)

Page 39: Het hoger beroepsonderwijs in het Vlaamse onderwijs April ...ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/STAF_DOC_08_100.pdfHet Bologna-proces leidde tot een zeer belangrijke

HOGER BEROEPSONDERWIJS – APRIL 2008 39

HBO moet immers ook een belangrijke tweedekansfunctie kunnen vervullen voor mensen zonder diploma secundair onderwijs. We zullen daarom de toelatingsvoorwaarden voor het HBO zoals ze uitgewerkt zijn in het decreet volwassenenonderwijs, vooropstellen voor alle HBO-opleidingen. Dat betekent inderdaad dat HBO ook rechtstreeks toegankelijk zal zijn voor cursisten met een getuigschrift van het tweede jaar van de derde graad BSO.

Het is dus zeker niet de bedoeling van het HBO om het diploma secundair onderwijs te devalueren. Daarom zullen die lerenden met enkel een getuigschrift BSO van bij de start uitdrukkelijk gewezen worden op de mogelijkheden waarover zij beschikken om alsnog een diploma secundair onderwijs te behalen in combinatie met het HBO en om hen hiertoe ook te stimuleren. Indien een leerling zonder diploma secundair onderwijs start in het HBO, zal voor deze leerling steeds een leertraject uitgewerkt worden om alsnog het diploma secundair onderwijs te behalen. Hij is evenwel niet verplicht dit te behalen: het komt bovenop zijn HBO-traject en zal dus een sterke motivatie veronderstellen.

Rechtstreekse toegang in het HBO wordt verleend aan cursisten die beschikken over tenminste één van de volgende studiebewijzen:

• een getuigschrift van het tweede jaar van de derde graad BSO;

• een diploma van het secundair onderwijs;

• een certificaat van een opleiding van het secundair onderwijs voor sociale promotie van minimum 900 lestijden;

• een certificaat van een opleiding van het secundair volwassenenonderwijs van minimum 900 lestijden;

• een diploma van het hoger beroepsonderwijs;

• een diploma van het hoger onderwijs voor sociale promotie

• een diploma van bachelor of master;

• een diploma van het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan

Cursisten die niet in het bezit zijn van het diploma secundair onderwijs of het getuigschrift van de derde graad BSO krijgen eveneens toegang tot het HBO als zij slagen in een proef die wordt georganiseerd door de inrichters van de HBO-opleiding die de cursist wil volgen.

De proef zal enerzijds peilen naar de motivatie van de kandidaat-cursisten, anderzijds nagaan of zij over voldoende algemene vorming beschikken om een opleiding HBO met succes te kunnen volgen en afronden.

Omdat werkenden en werkzoekenden belangrijke doelgroepen zijn voor het HBO, zal maximaal rekening worden gehouden met verworven competenties bij het bepalen van verkorte trajecten. We willen de laagdrempeligheid van deze procedures garanderen door ervoor te zorgen dat ze voor iedereen betaalbaar zijn.

Page 40: Het hoger beroepsonderwijs in het Vlaamse onderwijs April ...ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/STAF_DOC_08_100.pdfHet Bologna-proces leidde tot een zeer belangrijke

HOGER BEROEPSONDERWIJS – APRIL 2008 40

6.4 Studiebekrachtiging

Cursisten moeten zekerheid hebben over waar ze met hun opleiding terecht kunnen. Enerzijds is het dus van belang dat het diploma of certificaat wordt erkend op de arbeidsmarkt. Anderzijds moet het diploma korte trajecten mogelijk maken in vervolgopleidingen in het hoger onderwijs.

6.4.1 Certificering van het HBO

In het nieuwe decreet op het volwassenenonderwijs wordt de term van gegradueerde gebruikt voor de graad die overeenkomt met een succesvolle afronding van een HBO-opleiding die meer dan 900 lestijden heeft. Het diploma van gegradueerde zal in de toekomst algemeen worden gehanteerd als de diplomabenaming voor HBO5-opleidingen. HBO4 -opleidingen worden bekrachtigd met een certificaat HBO. Het diploma van gegradueerde en het certificaat HBO hebben een civiel effect op de arbeidsmarkt omdat ze afgestemd zijn op arbeidsmarktbehoeften. Beide studiebewijzen geven ook toegang tot vervolgopleidingen van het hoger onderwijs.

Wanneer de cursist met succes een samenhangend geheel van competenties heeft verworven in een HBO-opleiding van het volwassenenonderwijs of in een modulaire opleiding van het secundair onderwijs (met name Verpleegkunde), zal hij/zij hiervoor een deelcertificaat ontvangen. De cumulatie van de deelcertificaten van één opleiding leidt eveneens tot een diploma of certificaat van die opleiding. Het bewijs van deelcertificaten zal in eerste instantie voorbehouden worden aan deze opleidingsverstrekkers. Hogescholen zullen per opleidingsonderdeel een creditbewijs uitreiken. Instellingen voor secundair onderwijs zullen voorlopig een attest van verworven competenties kunnen uitreiken bij afgeronde gehelen, minstens één per 30 studiepunten.

Gezamenlijke diplomering of certificering vanuit verschillende onderwijsinstellingen zal mogelijk gemaakt worden in het HBO. Hiervoor zullen juridische mogelijkheden gecreëerd worden. In het hoger onderwijs is het nu reeds mogelijk dat hogescholen gezamenlijk diplomeren. We hebben de intentie dit systeem zodanig uit te breiden dat op termijn hogescholen en CVO’s gezamenlijk diploma’s kunnen uitreiken. Ook CVO’s en secundaire scholen zullen gezamenlijk een certificaat kunnen uitreiken.

6.4.2 Behalen van een diploma secundair onderwijs

Vandaag leiden een aantal beroepsopleidingen in het secundair volwassenenonderwijs in combinatie met een opleiding aanvullende algemene vorming tot een diploma secundair onderwijs. Het is de bedoeling om ook in het HBO de mogelijkheid te creëren om een diploma secundair onderwijs te verwerven. Dit betekent dat deze opleidingen gecombineerd met een opleiding aanvullende algemene vorming van het secundair volwassenenonderwijs leiden tot een diploma secundair onderwijs. Deze opleiding aanvullende algemene vorming zal op een flexibele wijze georganiseerd worden zodat cursisten hier terecht kunnen voor een individueel traject. Indien een kandidaat cursist zonder diploma secundair onderwijs zich aanbiedt voor een HBO-opleiding in een instelling voor secundair onderwijs, moet de aanvullende vorming toch gevolgd worden in een CVO. Het gaat hier immers om een tweedekansfunctie in het verwerven van het diploma secundair

Page 41: Het hoger beroepsonderwijs in het Vlaamse onderwijs April ...ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/STAF_DOC_08_100.pdfHet Bologna-proces leidde tot een zeer belangrijke

HOGER BEROEPSONDERWIJS – APRIL 2008 41

onderwijs. Leerlingen in het secundair onderwijs moeten blijven aangemoedigd worden om allereerst in tijdens de studies in het secundair onderwijs het diploma te behalen.

Opleidingen van de 4e graad BSO zullen blijvend het diploma secundair onderwijs kunnen uitreiken tot op het moment dat ze een programmatieaanvraag bij de Commissie HBO indienen binnen de twee jaar nadat de beroepskwalificatie erkend werd door de Vlaamse Regering. Vanaf dan dient ook in deze opleidingen het diploma secundair onderwijs verworven te worden met een aangepast traject in de opleiding Aanvullende algemene vorming van het volwassenenonderwijs. De laagdrempeligheid van dit traject is in deze opleidingen van groot belang aangezien in deze opleiding het merendeel van de cursisten nog geen diploma secundair onderwijs heeft bij de aanvang van de opleiding. De CVO waarmee een samenwerkingsovereenkomst in dit verband wordt afgesloten zal bijvoorbeeld best ter plekke de modules komen geven, eerder dan dat cursisten gedwongen worden zicht te verplaatsen. Deze modaliteiten moeten onderling afgesproken worden.

Het behalen van het diploma secundair onderwijs kan dus nooit de eindfinaliteit van een opleiding HBO zijn. Niemand zal verplicht worden om het diploma secundair onderwijs te verwerven tijdens de opleiding HBO. Cursisten die deze stap zetten, doen dit op basis van een individueel traject. Het luik aanvullende algemene vorming wordt m.a.w. niet geïntegreerd in de HBO-opleiding. De opleiding aanvullende algemene vorming voorziet in een goede leertrajectbegeleiding indien een cursist zich uit het HBO aanbiedt voor het behalen van het diploma secundair onderwijs en zorgt voor een aangepast traject voor de cursist.

6.4.3 Aansluiting met professionele bachelors

We zullen decretaal vastleggen dat een graduaatdiploma of een certificaat van het HBO steeds toegang geeft tot het hoger onderwijs.

De mate waarin het graduaatsdiploma leidt tot een verkort traject in een vervolgopleiding in het hoger onderwijs zal afhangen van de mate waarin de kwalificatie waartoe de HBO5 -opleiding leidt, inhoudelijk aansluit bij de kwalificatie die met een professionele bacheloropleiding wordt nagestreefd. De hogescholen nemen de nodige maatregelen om de doorstroming vanuit het HBO5 naar de professionele bachelors te faciliteren. Hiertoe ontwerpen zij aangepaste studietrajecten in functie van de vooropleiding HBO5 of voorzien zij in specifieke voorbereidingsprogramma's. Voor elke opleiding die de hogeschool zelf in het kader van het HBO5 aanbiedt wordt ten minste de doorstroom naar één professionele bacheloropleiding gefaciliteerd. Indien een HBO5 -opleiding georganiseerd wordt in een centrum voor volwassenenonderwijs en inhoudelijk aansluit bij een bacheloropleiding, is het de taak van de instelling die een nieuwe opleiding wil inrichten om daarover met minstens één bacheloropleiding overleg te organiseren. Men kan hierbij de methodiek gebruiken die werd ontwikkeld binnen het EVK-HOSP project van de VLOR waar CVO’s en hogescholen samenwerken om verkorte trajecten uit te tekenen. Een dergelijk verkort traject in de bacheloropleiding moet minimum 60 studiepunten bedragen. Een verkort traject vanuit een HBO4-opleiding is niet mogelijk naar een bacheloropleiding. Wel kunnen vrijstellingen verleend worden op individuele basis.

Page 42: Het hoger beroepsonderwijs in het Vlaamse onderwijs April ...ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/STAF_DOC_08_100.pdfHet Bologna-proces leidde tot een zeer belangrijke

HOGER BEROEPSONDERWIJS – APRIL 2008 42

6.5 Personeel

De inrichtende instelling van het HBO behoort telkens tot één onderwijsniveau (secundair onderwijs, volwassenenonderwijs of hoger onderwijs). De wettelijke, decretale en reglementaire bepalingen die gelden voor het personeel van het onderwijsniveau van de instelling waaraan de personeelsleden verbonden zijn, zullen binnen het HBO behouden blijven. Als er wordt samengewerkt met VDAB of Syntra zullen ook onverkort de personeelsreglementen van deze organisaties gelden. Indien er toch wijzigingen noodzakelijk blijken, zullen deze uiteraard overlegd worden met de vertegenwoordigers van de inrichtende machten en de vakorganisaties in de daarvoor bevoegde onderhandelingscomités.

6.5.1 Bestaande opleidingen

Aangezien deze opleidingen worden ingericht in bestaande instellingen in respectievelijk het secundair onderwijs en het volwassenenonderwijs zal de aldaar geldende reglementering voor personeel ook van toepassing zijn op het personeel van het HBO.

6.5.2 Nieuwe opleidingen

De personeelsstatuten blijven ook voor nieuwe opleidingen ongewijzigd.

6.5.3 Uitwisseling

Indien men ervoor kiest leerkrachten of docenten uit te wisselen tussen onderwijsniveaus, wordt voor leerkrachten uit het secundair onderwijs gedacht aan het werken met het systeem van de Tijdelijke Andere Opdracht (TAO). Een vast benoemd personeelslid uit het secundair onderwijs wordt dan tijdelijk belast met een opdracht of met opdrachten in een ander onderwijsniveau waarvoor het niet vast benoemd is maar waarvoor men wel anciënniteit opbouwt. Hetzelfde stelsel van TAO is ook van toepassing op vastbenoemde personeelsleden van het volwassenenonderwijs.

Voor het inzetten van docenten hoger onderwijs in opleidingen die ingericht worden door andere onderwijsniveaus geldt dat een overeenkomst tussen de betrokken hogeschool en de inrichtende instelling wordt gesloten om de opdracht te duiden. Het betrokken personeel blijft dus ook hier juridisch en administratief behoren tot de eigen instelling.

6.5.4 Inschakelen van externen

Indien men gebruik wil maken van gastlectoren van buiten het onderwijsveld, zoals lectoren uit het bedrijfsleven of publieke opleidingsverstrekkers, zullen we het systeem van DBSO en het volwassenenonderwijs van voordrachthouders overnemen. Deze voordrachthouders worden betaald via een techniek van omzetting van lesuren naar geld. Om dit principe mee te nemen in het HBO is een decretale basis vereist.

In het hoger onderwijs is het inschakelen van externen reeds decretaal voorzien.

Page 43: Het hoger beroepsonderwijs in het Vlaamse onderwijs April ...ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/STAF_DOC_08_100.pdfHet Bologna-proces leidde tot een zeer belangrijke

HOGER BEROEPSONDERWIJS – APRIL 2008 43

6.6 Financiering

HBO-opleidingen zullen gefinancierd worden volgens de regels van het onderwijsniveau van de instelling die de opleiding inricht. De opleidingen van de 4e graad BSO en de 7e jaren TSO en KSO werden opgenomen in het nieuwe financieringsdecreet. HBO5-opleidingen in hogescholen zullen op dezelfde wijze gefinancierd worden als de bacheloropleidingen.

6.7 Inschrijvingsgelden

Net zoals het inrichten van HBO-opleidingen zal gefinancierd worden volgens de regels van het onderwijsniveau van de instelling die de opleiding inricht, zullen ook de inschrijvingsgelden geregeld worden op basis van het onderwijsniveau waarin het HBO is georganiseerd.

Voor HBO-opleidingen die in instellingen voor het secundair onderwijs worden ingericht (7e jaren TSO en 4e graad BSO), wordt dus geen inschrijvingsgeld gevraagd. Voor HBO-opleidingen in het volwassenenonderwijs schrijft men in per module en wordt 1 euro per lestijd gevraagd met een plafond van 400 euro op jaarbasis. In het hoger onderwijs geldt voor het academiejaar 2006-2007 een forfaitair bedrag van 55 euro met daarnaast 7.5 euro per credit. Voor een voltijds jaar studeren wordt in het hoger onderwijs 533 euro gevraagd.

6.8 Studiefinanciering in het hoger beroepsonderwijs

Het systeem van schooltoelagen zal gelden in het secundair onderwijs voor cursisten die hierop recht hebben. In het recent goedgekeurde decreet van 8 juni 2007 betreffende de studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap worden alle voorwaarden om in aanmerking te komen voor een financiële tussenkomst, namelijk de nationaliteitsvoorwaarde en financiële voorwaarden, gelijk gesteld voor het basisonderwijs, het secundair onderwijs en het hoger onderwijs.29 Dat betekent dat de inkomensgrens om recht te hebben op financiering voor alle niveaus gelijk is. Voor de 7e jaren TSO en de 4e graad BSO betekent dit dat de inkomensgrens werd opgetrokken en dat in de toekomst dus meer studenten recht zullen hebben op een schooltoelage. De hoogte van de uitgereikte premie verschilt per onderwijsniveau en per studiegebied:

- Voor de 4e graad zal de minimumschooltoelage voor externe en interne leerlingen 584 euro bedragen. Voor de 4e graad geldt geen maximumleeftijd waarop men recht heeft op de schooltoelage.30 31

29 Dit geld voor het basisonderwijs, het secundair onderwijs en het hoger onderwijs, niet voor het volwassenenonderwijs. 30 Simulaties wijzen uit dat dan 932 leerlingen van de 1.240 aanvragers van de 4e graad in aanmerking zullen komen voor een schooltoelage. Er mee rekening houdend dat er dankzij de gunstigere financiële voorwaarden ook meer leerlingen een aanvraag zullen indienen, gaan we er van uit dat 25% van de leerlingen in de vierde graad in aanmerking zullen bekomen. We ramen het aantal voor volgend schooljaar bijgevolg op 1.104

Page 44: Het hoger beroepsonderwijs in het Vlaamse onderwijs April ...ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/STAF_DOC_08_100.pdfHet Bologna-proces leidde tot een zeer belangrijke

HOGER BEROEPSONDERWIJS – APRIL 2008 44

- Voor leerlingen van het 7e jaar TSO zal de minimumschooltoelage 84 euro bedragen voor externe leerlingen met een volledige schooltoelage van 372 euro voor externe leerlingen. Voor de 7e graad ligt de leeftijdsgrens op 22 jaar. 32. Deze leeftijdsgrens zal verlaten worden zodat ook oudere cursisten in aanmerking kunnen komen voor een schooltoelage, analoog aan de 4e graad.

In het hoger onderwijs geldt naast het systeem van studiefinanciering, een systeem van verminderd inschrijvingsgeld, op basis van inkomenscategorieën. Een vermindering van inschrijvingsgeld op basis van inkomenscategorieën zal ook gelden voor HBO-opleidingen in het hoger onderwijs.

In het volwassenenonderwijs is vrijstelling of reductie van het inschrijvingsgeld momenteel het enige sociale correctiemechanisme: daar worden bepaalde ruimere sociale categorieën geheel of gedeeltelijk vrijgesteld van inschrijvingsgeld.33

We erkennen de noodzaak om op termijn studiefinanciering volwaardig in te bouwen in het hoger beroepsonderwijs. In de context van de meerjarenbegroting van de huidige Vlaamse Regering is dit niet mogelijk. Het HBO kan echter pas ten volle zijn maatschappelijke opdracht opnemen wanneer ook cursisten in het HBO zowel in hogescholen als in centra voor volwassenenonderwijs een studiefinanciering kunnen krijgen. Dit moet als één van de prioritaire punten opgenomen worden wanneer zich nieuwe budgettaire mogelijkheden aftekenen: intussen wordt de invoering van studiefinanciering in het HBO inhoudelijk en operationeel voorbereid.

6.8.1 Rechtspositieregeling van de cursisten

De rechtspositie van de cursist in het HBO zal bepaald worden door de instelling waaraan deze cursist verbonden is. Een eigen decreet over de rechtspositieregeling van studenten in het hoger onderwijs werd in 2004 ingevoerd. In dit decreet wordt ondermeer een raad voor examenbetwisting opgericht. In het decreet op het volwassenenonderwijs worden beroepsmogelijkheden voor de cursisten voorzien in het evaluatiereglement. In het secundair onderwijs hebben leerlingen inspraak in de leerlingenraad en de klassenraad en kan de leerling een examenbetwisting inroepen, een georganiseerd bestuurlijk beroep aanteken of naar de Raad van State gaan.

31 Er is eveneens een sectoraal akkoord voor de opleiding verpleegkunde. Dit betekent dat personen die tewerkgesteld zijn in de zorgsector doch als niet-verpleegkundige, na selectie, een opleiding verpleegkunde kunnen starten met dienstvrijstelling maar met behoud van loon (dit geldt voor verpleegopleidingen in het secundair onderwijs én in het hoger onderwijs). Verpleegkunde wordt bovendien erkend als een knelpuntberoep. Dit heeft tot gevolg dat werklozen onder bepaalde voorwaarden een opleiding kunnen volgen met behoud van uitkering.

32 Ook hier wordt het aantal leerlingen 7e TSO die in aanmerking komt voor een schooltoelage geschat op 25% 33 Voor een overzicht verwijzen we naar artikel 109 in het nieuwe decreet betreffende het volwassenenonderwijs van 16 juni 2007.

Page 45: Het hoger beroepsonderwijs in het Vlaamse onderwijs April ...ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/STAF_DOC_08_100.pdfHet Bologna-proces leidde tot een zeer belangrijke

HOGER BEROEPSONDERWIJS – APRIL 2008 45

7 Juridisch kader

Wettelijke bepalingen i.v.m. het HBO zullen waar nodig opgenomen worden in de regelgeving van het volwassenenonderwijs, het hoger onderwijs en het secundair onderwijs. Daarnaast zal het HBO in een apart decreet worden geregeld om overkoepelende aspecten zoals programmatie en kwaliteitszorg vast te leggen, zodat éénzelfde beleid ten opzichte van alle opleidingen die hieronder vallen kan gevoerd worden. Tenslotte moet gekeken worden hoe het HBO past in de federale wetgeving.

Bij het uitwerken van de regelgeving dient men rekening te houden met 3 cruciale omgevingsfactoren:

• de federale regelgeving inzake minimale voorwaarden voor de uitreiking van diploma’s;

• het geheel van bestaande Europese afspraken;

• het gelijkheidsbeginsel.

7.1.1 De federale regelgeving inzake minimale voorwaarden voor de uitreiking van diploma’s

Omwille van deze federale bevoegdheid, bepaald in artikel 127, §1, eerste lid, 2° van de Grondwet, is het onmogelijk in de volle uitoefening van de onderwijsbevoegdheid een nieuw onderwijsniveau te creëren en/of voor reeds bestaande onderwijsniveaus nieuwe voorwaarden vast te stellen.

De federale bevoegdheid dient volgens de grondwetgever zelf beperkt geïnterpreteerd te worden omdat met ‘minimale voorwaarden voor het uitreiken van diploma’s’ bedoeld wordt:

“De voorwaarden die werkelijk bepalend zijn voor de waarde en dus de gelijkwaardigheid van diploma’s: dit zijn enkel de grote indelingen van het onderwijs in niveaus, leidend tot de uitreiking van diploma’s en eindgetuigschriften, alsook de minimale globale duur die aan elk van deze niveaus moet worden besteed.”

Doordat de federale overheid geen apart onderwijsniveau voorziet tussen het secundair onderwijs en het hoger onderwijs, is het zonder een aanpassing van die wet niet mogelijk een volwaardig onderwijsniveau te maken van het hoger beroepsonderwijs. Dus moet het worden ingebed in het secundair onderwijs en/of het hoger onderwijs.

Op inhoudelijke gronden is het niet wenselijk om HBO-opleidingen uitsluitend in het secundair onderwijs te positioneren. Het gaat hier immers om opleidingen postsecundair beroepsonderwijs, waarin ook opleidingen uit de Europese ‘short cycle’, worden opgenomen. Short Cycle opleidingen worden door de Europese Hoger Onderwijsruimte mee opgenomen in de Bolognacyclus. Het is evenmin wenselijk om het HBO uitsluitend in het hoger onderwijs in te bedden. Men kan immers niet stellen dat opleidingen die leiden tot een kwalificatie van niveau 4 beantwoorden aan de vereisten waaraan de short cycle in Europa moet tegemoet

Page 46: Het hoger beroepsonderwijs in het Vlaamse onderwijs April ...ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/STAF_DOC_08_100.pdfHet Bologna-proces leidde tot een zeer belangrijke

HOGER BEROEPSONDERWIJS – APRIL 2008 46

komen. We kiezen er daarom voor om het HBO leidend tot een kwalificatie van niveau 4 en niveau 5 respectievelijk binnen het secundair en het hoger onderwijs de positioneren.

In het secundair onderwijs stelt zich uiteraard het probleem niet van de globale minimale duur, aangezien de duur door een HBO4-opleiding alleen maar verlengt in een postsecundair traject dat momenteel ook al bekend is in de vierde graden. Maar wat betreft de minimale globale duur in het hoger onderwijs is er een probleem. De federale wet van 7 juli 1970 bepaalt immers dat een opleiding van het korte type aan een hogeschool uit één cyclus van ten minste 2 jaar bestaat, en het lange type uit twee cycli van 2 jaar. De wijzigingen die het Bamadecreet hierin aanbracht zijn door het Arbitragehof aanvaard, maar zijn hier verder niet relevant omdat die wijzigingen de professionele en academische bachelor betreffen die we hier niet gaan regelen.

Het arrest van het Arbitragehof stelt de uitdrukking van de minimale globale duur in jaren in vraag: “De minimale globale duur wordt omschreven als de resultante van het aantal studiejaren, het aantal weken per jaar en het aantal uren per week. De duur kan worden uitgedrukt in een totaal aantal uren of kredietpunten en eventueel in een aantal minimumjaren.” We kunnen daarin een aanmoediging lezen om de minimale globale duur niet langer louter in studiejaren uit te drukken. Toch zal het voor HBO5 -opleidingen van 90 studiepunten een uitdaging zijn om deze opleidingen in te passen binnen de huidige federale wetgeving.

7.1.2 Europese afspraken

In de mate dat er over een onderwijsaangelegenheid bindende afspraken zijn binnen de Europese Unie, of binnen andere internationale verdragen, moeten we daarmee al rekening houden.

Van die afspraken kan zowel een verplichting tot regelgevend optreden uitgaan als een verbod om een initiatief te nemen dat daarmee strijdig is.

De afspraken die deel uitmaken van het brede Bolognaproces (met inbegrip van de uitbouw van de Short Cycle) en het Kopenhagenproces (met inbegrip van het European Qualification Framework) zijn niet dwingend recht. Het betreft noch verordeningen noch richtlijnen. Ze kunnen dus niet als directe bron van rechten of plichten worden beschouwd.

In de mate dat de bevoegde overheden in ons land (de gemeenschappen) hierin engagementen hebben aangegaan, is het vanuit de gedachte van een coöperatief federalisme noodzakelijk dat de federale overheid dit proces niet bemoeilijkt en zonodig belemmeringen binnen haar bevoegdheidssfeer wegneemt. Het spreekt voor zich dat het beleid dat men als gemeenschap zou kiezen in uitvoering van die Europese engagementen moet overeenstemmen met die engagementen, zoniet is het juridisch moeilijk te argumenteren dat Europese engagementen een doorbreken van de federale regels noodzaakt. De nauwe aansluiting van het HBO met het Europese en Vlaamse kwalificatieraamwerk en de positionering van HBO5 -opleidingen in de Short Cycle van de Europese Hoger Onderwijsruimte zijn een vertaling van deze argumenten.

Page 47: Het hoger beroepsonderwijs in het Vlaamse onderwijs April ...ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/STAF_DOC_08_100.pdfHet Bologna-proces leidde tot een zeer belangrijke

HOGER BEROEPSONDERWIJS – APRIL 2008 47

7.1.3 Het gelijkheidsbeginsel

Elke onderwijsregeling moet voldoen aan het gelijkheidsbeginsel. Bij het positioneren van het HBO in zowel het secundair onderwijs als in het hoger onderwijs, moet terdege worden verantwoord op welke vlakken er een gemeenschappelijkheid is (= gelijkheid), en op welke vlakken er verschillen blijven. In dat laatste geval moeten die verantwoord worden. Die oefening moet gebeuren op het vlak van onderwijsinhouden, kwaliteitscontrole, financiering, personeelsstatuut.

Het vertrekpunt van elke juridische verantwoording mag de noodzaak zijn om te voorzien in dat specifiek aanbod. Dat aanbod kan, gezien de ontwikkelingen en engagementen in het Bolognaproces, geen professionele bachelor zijn. Anderzijds is het niet realistisch dat aanbod volledig in te bedden in het (post)secundair onderwijs, dus is het verantwoordbaar het HBO deels in het secundair onderwijs en deels in het hoger onderwijs in te bedden.

Het Europese Kwalificatieraamwerk kan, met invulling van wat momenteel al bestaat, deze hele verantwoording goed onderbouwen: het ontbreken in ons onderwijsaanbod van opleidingen op niveau 5, het feit dat opleidingen in hogescholen en in 7e jaren TSO of 4de graden BSO op een gelijkaardig publiek mikken en EQF-niveau 4 hebben. Het is evident dat dit bij voorkeur niet zomaar geponeerd wordt maar zal worden onderbouwd met onderzoek.

8 Communicatie

Om het HBO als veld van opleidingen met gemeenschappelijke basiskenmerken bekend te maken bij toekomstige cursisten, in de onderwijswereld, op de arbeidsmarkt en bij het brede publiek, zullen onderstaande acties op het vlak van communicatie ondernomen worden.

Vanuit het departement onderwijs wordt vooral naar de onderwijswereld gecommuniceerd, via de bestaande kanalen:

- Voor de goedkeuring van het decreet HBO zal het hoger beroepsonderwijs al opgenomen worden in de brochure ‘Onderwijs in Vlaanderen’ onder de rubriek ‘Actualiteit’. Deze brochure verschijnt begin schooljaar 2008-2009.

- In aanloop naar de Sid-ins van 2009 wordt HBO al opgenomen in de brochure ‘Wat na het secundair onderwijs?’ Informatie over HBO zal ook aanwezig zijn in de stand van het departement onderwijs op deze Sid-In.

- Wanneer het decreet HBO wordt goedgekeurd, wordt dit gecommuniceerd via Schooldirect, Lerarendirect, Klasse voor Leraren (10 sterren), Klasse.be en Maks!

- Bij de inwerkingtreding van HBO, wordt dit via onderstaande kanalen gecommuniceerd:

Page 48: Het hoger beroepsonderwijs in het Vlaamse onderwijs April ...ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/STAF_DOC_08_100.pdfHet Bologna-proces leidde tot een zeer belangrijke

HOGER BEROEPSONDERWIJS – APRIL 2008 48

a. Schooldirect, Lerarendirect (HBO als aspect binnen alle nieuwe maatregelen voor het nieuwe schooljaar), Klasse voor Leraren (nieuwspagina), Maks! (nieuwspagina), Klasse.be

b. Website Onderwijsaanbod (niveau HBO toevoegen)

c. Webpagina niveau HBO op website Onderwijs Vlaanderen (naar analogie met pagina Basisonderwijs, Secundair Onderwijs …)

d. Persconferentie minister bij begin van schooljaar waarin nieuwe zaken worden toegelicht

- Na implementatie, in het schooljaar 2009-2010, kan HBO in de kijker worden gezet via bvb. een reportage in Klasse voor Leraren over goede samenwerking tussen SO en HO, een filmpje of webreportage op Klasse.be, enz.

Voor de communicatie naar de beroepswereld zullen we een beroep doen op het netwerk van de sectorconsulenten en de communicatiekanalen van de interprofessionele en sectorale sociale partners

9 Beleidsmonitoring en -evaluatie

Bij de invoering van een belangrijke onderwijsvernieuwing zoals het hoger beroepsonderwijs, is het belangrijk nauwgezet de implementatie, de resultaten en de effecten van het nieuwe beleid op te volgen.

Een goed uitgebouwd monitoringsysteem voor hoger beroepsonderwijs is daarbij een eerste voorwaarde. Dit moet van bij de invoering van het HBO via indicatoren periodiek beschrijvende informatie opleveren over de implementatie en de resultaten van het gevoerde beleid.

Onder meer voor volgende variabelen moeten indicatoren ontwikkeld worden om in dit systeem op te nemen:

- Noden o Op de arbeidsmarkt: nood aan ‘middengeschoolden’ o Vanuit onderwijs: jongeren die in de hogescholen in het eerste jaar

uitvallen - Doelgroep: aantal/profiel cursisten HBO - Input/middelen

o Jaarlijks budget dat instellingen spenderen aan HBO o Inschrijvingsgeld betaald door cursisten

- Processen o Aantal/aard HBO-opleidingen o Aantal opleidingen in dag-/avondonderwijs o Aantal verkorte trajecten o Aantal/aard werkplekplaatsen o EVC-beleid in het HBO o Aantal/aard samenwerkingsverbanden

- Output

Page 49: Het hoger beroepsonderwijs in het Vlaamse onderwijs April ...ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/STAF_DOC_08_100.pdfHet Bologna-proces leidde tot een zeer belangrijke

HOGER BEROEPSONDERWIJS – APRIL 2008 49

o Aantal afgeleverde certificaten/diploma’s o Tewerkstelling uitstroom HBO o Doorstroom naar de professionele bachelor

- Effecten o Invulling kwalificatienoden op de arbeidsmarkt o Deelname aan HO/LLL

Een aantal van deze indicatoren worden al verzameld door vb. VDAB, departement onderwijs, e.a. Het is echter belangrijk dat deze gegevens op een plaats worden samengebracht en ook op gezette tijden als geheel worden gerapporteerd. Zo zou het hoger beroepsonderwijs bijvoorbeeld een terugkerend hoofdstuk kunnen worden in het Statistisch jaarboek van het Vlaams onderwijs.

De informatie uit het monitoringsysteem kan vervolgens dienen als input voor beleidsevaluatie, waarbij op zoek kan gegaan worden naar verbanden, verklaringen en verbeterpunten. Nadat de inspectie en de VLHORA hun eerste rapport over bevindingen en trends in het HBO hebben gepubliceerd, zal een eerste beleidsevaluerend onderzoek worden uitgevoerd naar enkele centrale vragen m.b.t. effectiviteit, doelbereiking en adequaatheid van het hoger beroepsonderwijs.