Upload
frank-thevissen
View
168
Download
6
Embed Size (px)
DESCRIPTION
‘Er waart een spook door Europa.’ Zobegon Karl Marx 160 jaar geleden zijnCommunistisch Manifest. Ook in 2008waart er een spook door Europa, door dehele westerse wereld zelfs. Het spook vanhet politiek en – vooral – cultureel-correctdenken. Het spook van een cultureleelite die haar denken en doen baseert opde barricadefi losofi ëen van mei 68, maarer een eigen draai aan gaf …Zoals het Communistisch Manifest de‘verworpenen der aarde’ een toekomstvan vrijheid, gelijkheid en verdeling derkapitalistische goederen in het vooruitzichtstelde, zo beriepen de 68ers zichevenzeer op de principes van individuelebevrijding, sociale gelijkheid en herverdelingvan de rijkdom.In West-Europa werd een nieuwe Internationalegeboren die langzaam maarzeker de toon zette. De oude opvattingenover gezag, onderwijs, opvoeding,gezin, cultuur en seks werden één na éénverlaten.‘Het is verboden te verbieden’ luidde hetdevies van 68. Dat devies was gerichttegen een intolerante en repressieverechterzijde. Veertig jaar later wordt erechter meer verboden dan ooit.Is het toeval dat de nieuwe regelneven deoude 68ers en hun directe erfgenamenzijn? Neen. Want ze mogen dan wel hunrevolutionaire gewaden afgelegd hebben,hun dogmatisch denken hebben ze nietafgelegd.De erfenis van 68 is voor een groot stukin verkeerde handen gevallen. De regelsvan het testament werden immers in deloop der jaren moedwillig verdraaid. Vande fraaie principes hebben de erfgenamenweinig over gehouden.Vrijheid werd verrijking, blije onbezorgdheidwerd bloedige ernst, protesterenwerd profi teren, de gebalde vuistwerd het opgestoken vingertje, en hetoude verbod werd het nieuwe gebod.
Citation preview
het spook van 68
Gust De Meyer, Wim Schampen Frank Thevissen
Het spook van 68De ontsporing van een ideaal
uitgeverij pelckmans • kapellen
Postuum opgedragen aan Eric Arthur Blair (George Orwell)
(1903-1950).
Voor meer info: www.pelckmans.be
© 2008, Uitgeverij Pelckmans, Kapelsestraat 222, 2950 Kapellen en
Gust De Meyer, Wim Schamp en Frank Th evissen.
© Foto omslag: Peter Muyldermans, Foto-Design
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden
verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand
of openbaar gemaakt, op welke wijze ook, zonder de uitdrukkelijke
voorafgaande en schriftelijke toestemming van de uitgever. Informatie
over kopieerrechten en de wetgeving met betrekking tot de reproductie
vindt u op www.reprobel.be.
All rights reserved. No part of this book may be reproduced, stored or
made public by any means whatsoever, whether electronic or mechanical,
without prior permission in writing from the publisher.
d/2008/0055/167
isbn: 978 90 289 5157 0
nur: 736 / 740
5
Inhoud
woord vooraf 7
De geest heeft een spook gebaard. En wij zijn bang
van spoken.
Gust De Meyer, Wim Schamp en Frank Th evissen
inleiding 9
Een spook waart door Europa. Het spook van 68
Gust De Meyer, Wim Schamp en Frank Th evissen
De Grote Vertekeningsshow. Over de representatie 24
van de realiteit in de media
Gust De Meyer
De realisatie van de Modelstaat (1968–2008) 121
Ontsporingen uit de wereld van politiek, reclame,
merken, communicatie, onderwijs en opinieonderzoek.
Welkom in het land van Nooit.
Frank Th evissen
De stem van Meensel-Kiezegem. Pleidooi voor een 186
nieuw kiessysteem
Wim Schamp
7
DE GEEST HEEFT EEN SPOOK GEBAARDEn wij zijn bang van spoken
Wat ondergetekenden met elkaar verbindt, is niet
hun gemeenschappelijke ergernis over het gedachtengoed van 68.
Met het gedachtengoed op zich is er immers niets mis.
Wat de zelfuitgeroepen erfgenamen van 68 met het door hen
geschreven testament hebben gedaan, is andere koek. Uitgerekend
de totalitaire zwart-wit-denkers lapten achteraf de eigen principes
aan hun laars en deden vrolijk het omgekeerde van wat ze tevoren
beleden. Een deel van hen liet zich gezwind de voordelen van het
door de belastingbetaler onderhouden ‘staatskapitalisme’ welge-
vallen. Een ander deel nam even gezwind de ‘repressieve’ metho-
des over van de vroegere ‘klassevijand’. Een nieuwe regelneverij
installeerde zich, en wat vroeger ‘verboden was te verbieden’, werd
gaandeweg allemaal verboden.
Moet kunnen? Ja, want een ander basisprincipe van 68 was dat
‘voortaan alles moet kunnen’. Ook dus dat een mens van mening
verandert en dat hij de revolutionaire technieken van weleer niet
langer geschikt acht voor de reformatie van vandaag.
Maar dat deze gereformeerde lieden hun huidige handel en wandel
blijven omhangen met de gelijkhebberige slagzinnen van weleer,
daarbij luidkeels het monopolie van de ‘progressiviteit’ opeisend, is
er voor ons over. Want dit is niets minder dan intellectuele oneer-
lijkheid. Temeer omdat de kazakkendraaiers hun ‘tegenstanders’
– de gereformeerden denken altijd in tegenstellingen tussen ‘goed’
8
en ‘kwaad’, tussen ‘wij’ en ‘zij’ – uitmaken voor ‘rechts’ of ‘populist’,
zonder daar ook maar één zinnig motief voor op te geven.
Om die reden voelen ondergetekenden zich niet alleen rechtstreeks
maar ook persoonlijk aangesproken. Om die reden durven onderge-
tekenden openlijk, én gemotiveerd, stellen dat de verleidelijke geest
van 68 plaats heeft gemaakt voor een bangmakend spook.
De hierna volgende hoofdstukken zijn geen uitingen van ergernis
of frustratie, waartoe onze ‘tegenstanders’ graag onze standpunten
reduceren. Wij kijken enkel naar voren. Wij paren de kritiek op het
heden aan de kijk op de toekomst. Wij proberen de barricades te
doorbreken die de post-68’ers tegen hun eigen stellingen hebben
opgeworpen. En daarbij voelen we niet de behoefte om bomen te
ontwortelen of auto’s in brand te steken.
Gust De Meyer
Wim Schamp
Frank Th evissen
9
EEN SPOOK WAART DOOR EUROPA Het spook van 68
Gust De Meyer, Wim Schamp, Frank Th evissen
‘Een spook waart door Europa, het spook van het
communisme’, luidde de aanhef van het Communistisch Manifest
dat de aartsvaders Karl Marx en Friedrich Engels in 1848 schreven.
Twee eeuwen later waart er een ander spook door Europa, het spook
van 68. Zoals het Communistisch Manifest de ‘verworpenen der
aarde’ een toekomst van vrijheid, gelijkheid en verdeling der kapi-
talistische goederen in het vooruitzicht stelde, zo beriepen de 68’ers
zich in hun manifesten evenzeer op de principes van individuele
bevrijding, sociale gelijkheid en herverdeling van de rijkdom.
De oproep van Marx en Engels leidde na 1917 eff ectief tot de in het
Manifest voorspelde spooktaferelen, met dien verstande dat het
spook van het communisme vooral de geroemde klasse der proletari-
ers de stuipen op het lijf joeg. Het spook wierp pas zijn schaduw neer
toen in 1989 de eerste Trabantjes door de Berlijnse Muur reden.
Precies 120 jaar na het Communistisch Manifest waarde 68 doort
Europa en door de wereld. Waar Marx en Engels slechts één revo-
lutie op het oog hadden, met name de ‘proletarische revolutie’ die
de ‘bourgeois-dictatuur’ moest omverwerpen, stonden in de agenda
van de 68-revolutionairen meerdere revoluties ingeschreven: de
proletarische revolutie uiteraard, maar ook de anti-koloniale revo-
lutie, de pedagogische revolutie, de studentenrevolutie, de vrouwen-
revolutie en de seksuele revolutie, om er maar enkele te noemen.
De revoluties van 68 dienden zich niet aan als spoken, integendeel.
10
EEN SPOOK WAART DOOR EUROPA
Na 68 zou immers ‘de verbeelding aan de macht’ komen. Het zou
ook ‘verboden worden te verbieden’. Geweerschoten zouden niet
weerklinken, hooguit zou er al eens een kassei door de lucht vliegen.
Maar dat laatste was niet erg, want volgens de 68’ers lag onder de
kasseien het strand (‘Sous les pavés, la plage!’). Een mens zou voor
minder op straat komen.
Tet-offensief
Nog geen jaar na de ‘Oktoberrevolutie’ van 1917 was Lenins ‘Unie
van Raden’ (Sovjet-Unie) al ontaard in een bloedige dictatuur. In
tegenstelling tot de ‘proletarische democratie’ van Lenin waakten
de ‘bourgeois-dictaturen’ van Johnson, Kiesinger en De Gaulle
erover dat de 68-manifestaties even vreedzaam als vrij konden
verlopen. In Amsterdam hielden John Lennon en Yoko Ono hun
legendarische ‘sleep-in’, waardoor ‘Give Peace A Chance’ het orde-
woord werd van een hele generatie.
Alleen in het communistisch deel van de wereld weerklonk er in 68
geweervuur. De ‘Praagse Lente’ werd door de gewapende opvolgers
van Marx en Engels bloedig onderdrukt. In Vietnam waagde het
Noord-Vietnamese leger zich aan een verrassingsaanval tegen het
Zuiden, in volle Amerikaanse verkiezingscampagne nog wel. Het
zogenaamde Tet-off ensief van de Noorderlingen werd moeizaam
afgeslagen, hetgeen ten koste ging van tienduizenden doden bij de
burgerbevolking. Het leverde de ‘oorlogshavik’ Nixon een nipte
verkiezingsoverwinning op tegen de ‘vredesduif ’ Humphrey.
Een en ander betekende niet dat de 68’ers zonder wapens kampten
en daardoor een bij voorbaat verloren strijd leverden. De denkbeel-
den van 68 hadden een veel breder draagvlak dan de meeste ‘bour-
geois’ in die tijd dachten. De democratisering van het onderwijs, de
voornaamste eis van ‘Leuven-Vlaams’, was een eis waarin een grote
meerderheid der Vlaamse gezinnen zich kon herkennen.
Ook in Frankrijk, Duitsland en Nederland maakten de contesta-
tairen onderwerpen bespreekbaar die totdantoe taboe waren. Dat
gold bij uitstek voor de seksuele thema’s. Voorhuwelijkse betrek-
kingen, echtscheiding, anticonceptie, abortus, homofi lie, prosti-
11
EEN SPOOK WAART DOOR EUROPA
tutie, het behoorde allang tot het leven van elke dag, doch er kon
niet luidop over gepraat worden, laat staan dat de West-Europese
regeerders klaar stonden met een wettelijke regeling terzake. Wat
het Noord-Vietnamese Tet-off ensief niet vermocht, lukte het West-
Europese ‘tet’-off ensief wel. Mei 68, dat in Parijs begon met het
verzoek van enkele jongensstudenten om hun liefj es op hun kot te
mogen bezoeken, luidde de defi nitieve ondergang van het Victo-
riaans tijdperk in. De seksuele revolutie, vooruitgestuwd door de
televisie, de fi lm, de mode, de magazinepers, de reclame, de litera-
tuur en de nieuwe wetenschap, was een feit. Geen enkele borst zou
er nog uitzien als voorheen.
De revolutie of de frigo?
Op de andere terreinen viel het bilan magerder uit. De ‘proletari-
sche revolutie’ kwam nooit van de grond. Het proletariaat, dat elke
ochtend om 5 uur opstond om zich met tegenzin naar de fabriek van
het ‘bourgeois-profi tariaat’ te spoeden, bekeek het studentenvolkje,
waarvan de wekker ten vroegste afl iep om 12 uur, met wantrouwen.
Uitgerekend op het moment dat de vakbonden de ene loonopslag
na de andere bedongen, waardoor het bij de vakbond aangesloten
proletariaat zich eindelijk een televisie, een auto, een frigo en een
wasmachine kon aanschaff en, dreigden enkele rijkeluiszoontjes
het feestje te verstoren. Niet dus. De uit ‘revolutionaire’ studenten
bestaande Amada (‘Alle Macht Aan De Arbeiders’) ondervond aan
de fabriekspoorten aan de lijve hoe het ‘revolutionair proletariaat’
over de nakende ‘rode ochtend’ dacht. De revolutie of de frigo? Voor
de doorsnee-arbeider was de keuze snel gemaakt. De rijkeluiszoon-
tjes werden aangemaand zo snel mogelijk op te hoepelen, wouden
ze niet een van hun kasseien tegen hun gezicht krijgen.
De houding van de arbeiders was typerend voor het hele 68-tijd-
perk: de West-Europese sociaaldemocratie, de Franse en de Ita-
liaanse communistische partijen en de door hen gecontroleerde
vakbonden stelden zich onverholen vijandig op tegenover de 68’ers.
De nieuwe revolutionairen werden ervan beschuldigd de recente
en met veel moeite in de wacht gesleepte verworvenheden op een
lichtzinnige manier op het spel te zetten.
12
EEN SPOOK WAART DOOR EUROPA
De nieuwe Internationale
Daarin schuilt ook een van de paradoxen van 68. Uitgerekend de
‘uitverkoren klasse’, de arbeidersklasse, wou niets weten van de
wereldverbeteraars die haar het paradijs op aarde voorspiegelden.
De ‘kleinburgerlijke’ middengroepen daarentegen, waartoe de con-
testataire studenten zichzelf ootmoedig rekenden, ervaarden de
boodschappen der 68’ers wel als bevrijdend. Die bevrijding situeer-
den ze vooral op het mentale vlak: seksueel, intellectueel, moreel,
familiaal, levensbeschouwelijk, civiek.
In West-Europa werd een nieuwe Internationale geboren. De nieu-
we Internationale bestond uit leerkrachten, journalisten, kaders,
studenten, opvoeders, ondernemers, vorsers, artiesten, geestelij-
ken en welzijnswerkers. Niet direct de verworpenen der aarde, in
wie Marx en Lenin hun vertrouwen hadden gesteld, integendeel.
In het Communistisch Manifest heetten deze kleinburgers ‘niet t
revolutionair, maar conservatief. Erger nog, zij zijn reactionair, zij
trachten het rad der geschiedenis terug te draaien’.
De nieuwe Internationale zette langzaam maar zeker de toon. De
oude opvattingen over gezag, onderwijs, opvoeding, gezin, cultuur
en seks werden één na één verlaten. Popmuziek en piratenstati-
ons hielden miljoenen jongeren in hun ban, de minirok veroverde
de catwalk, en een nieuwe lichting tv-journalisten deed wat het
Noord-Vietnamese leger niet vermocht: de Amerikanen vanuit de
huiskamer een verpletterende nederlaag toedienen.
Van Marx tot Merckx
Hoe verging het achteraf de zelfverklaarde revolutionairen en hun
erfgenamen? Wat Vlaanderen betreft hebben ze op één uitzonde-
ring na allen de revolutie afgezworen. Dat is natuurlijk hun goed
recht. Maar of het afzweren van de revolutie meer te maken had
met het verstand dat bij sommigen met de jaren komt, dan wel
met de portemonnee waarmee de ‘burgerlijke samenleving’ stond
te zwaaien, is een andere vraag. De vraag stellen is ze ook beant-
woorden.
De stam der rode Mohikanen wordt in Vlaanderen alleen nog ver-
13
EEN SPOOK WAART DOOR EUROPA
tegenwoordigd door Kris Merckx. Merckx was tijdens zijn studies
geneeskunde de ‘lieveling van de proff en’. Niemand twijfelde eraan
dat de jonge Merckx, net als zijn tijd- en naamgenoot Eddy Merckx,
een glanzende en internationale carrière tegemoetging. Merckx ii
paste echter voor de carrière. Hij koos voor de revolutie, en richtte
samen met de ideoloog Ludo Martens Amada op. Merckx wou zijn
talenten enkel nog ter beschikking stellen van de verworpenen der
aarde. Hij hield woord. Veertig jaar na 68 gelooft hij nog altijd in
de wereldrevolutie. Hij stond aan de wieg van ‘Geneeskunde voor
het Volk’, waarmee hij het denken over de medische zorgverstrek-
king eff ectief revolutionariseerde.
Hetzelfde kan niet gezegd worden van zijn kompaan Martens. De
‘Pol Pot’ van Amada (nu ‘Partij van de Arbeid van België’) opereerde
het liefst vanuit de schaduw. Tien jaar geleden liet hij zich tegen
zijn gewoonte in uitgebreid fotograferen aan de zijde van de Con-
golese dictator Kabila sr. Bleek dat kameraad Martens niet alleen
de ‘anti-imperialistische revolutie’ van Kabila welgezind was, maar
dat hij zich ook de materiële faciliteiten van de Afrikaanse mas-
samoordenaar liet welgevallen.
De klasseverraders
Het echte boegbeeld van 68 in Vlaanderen was Paul Goossens. De
charismatische studentenleider richtte tijdens zijn legerdienst de
Soldatenvakbond (Solvak) op, naar analogie met de Studentenvak-
bond (svb). Voor velen kwam het als een verrassing dat Goossens
ineens zijn intrede deed als journalist bij De Standaard, de ‘krant
van het Vlaams grootkapitaal’, waarvan de toenmalige eigenaars,
de Familie Sap, bovendien een collaboratieverleden hadden.
Toch verloor Goossens zijn idealen niet. Hij zette zich actief in
voor de redding van De Standaard, toen de krant in 1976 failliet
ging. Hetzelfde kunstje verrichtte hij exact tien jaar later, toen De
Morgen, waarvoor hij door Karel Van Miert als hoofdredacteur was
aangetrokken, op zijn beurt failliet ging. De onverzettelijkheid van
Goossens werd snel een spook dat door de Vlaamse socialistische
gelederen waarde. Vandaag is Goossens nog altijd dezelfde als vroe-
ger: hij heeft nog altijd evenveel vijanden als vrienden.
14
EEN SPOOK WAART DOOR EUROPA
Over de rest kunnen we kort zijn. Ze bevinden zich allen aan de
‘overkant’, daar waar het veilig en comfortabel kamperen is, ver
van onprettige revolutionaire verrassingen. De meeste ex-revolu-
tionairen hebben het daarbij opvallend handig gespeeld. Voor een
loopbaan in de privé, een aantal journalisten niet te na gesproken,
hebben ze bewust gepast. Want zulk een loopbaan houdt risico’s in,
al was het maar het risico om zoals de eertijds aanbeden arbeiders
van de ene dag op de andere ontslagen te worden.
Het overgrote deel van de revolutionaire voorhoede haastte zich
het kamp der verfoeide ‘reformisten’ te vervoegen. Ze zochten en
vonden hun toevlucht bij de partijen, de syndicaten, de mutualitei-
ten en de studiediensten van de ‘klasseverraders’. Ze werden er ook
met open armen ontvangen, want midden de jaren zeventig heerste
bloedarmoede in de verkalkte sociaaldemocratie. De nieuwkomers
van burgerlijken huize drumden snel de minder getalenteerden van
proletarische afkomst opzij. Ze werden parlementslid, vakbonds-
baas, mutualiteitshoofd, gouverneur, kabinetschef en burgemeester.
De slimsten schopten het zelfs tot minister.
Le coeur à gauche, la portemonnaie à droite
Ook de minder slimmen hoefden geen honger te lijden. Het aantal
overheids- en parastatale instellingen is in dit land immers groot
genoeg. En in al die instellingen heeft men directeuren en dienst-
hoofden nodig. In ‘noodgevallen’ worden er gewoon functies en
diensten bij gecreëerd. Allemaal via de politieke verdeelsleutel die
de benoemingen in dit land vandaag evenzeer beheerst als gisteren
en eergisteren. Geen haan die ernaar kraait, tenzij wanneer de pers
getipt wordt door een ongelukkige die uit de boot is gevallen.
Is de politieke benoeming van duizenden 68’ers en post-68’ers het
spook dat door Vlaanderen en de rest van Europa waart? Niet echt,
hoewel de belastingbetaler zich inmiddels blauw betaald heeft
aan de voormalige rode oproerkraaiers. Want duidelijk is wel dat
de vroegere kameraden eieren voor hun geld kozen. De Fransen
hebben daar een uitdrukking voor: ‘le coeur à gauche’ en ‘la por-
temonnaie à droite’.
15
EEN SPOOK WAART DOOR EUROPA
Dat de portefeuille zich allang in de rechterbroekzak bevindt, lijdt
voor niemand twijfel. Of de harten nog links kloppen, wordt wel
voorwerp van twijfel. ‘Het is verboden te verbieden’ was het devies
van 68. Het devies was toen gericht tegen een intolerante en repres-
sieve rechterzijde. Veertig jaar later wordt er echter meer verboden
dan ooit. Gerechtelijke veroordelingen en torenhoge boetes vallen
de euvele overtreders van de nieuwe verbodswetten, in regel de
kleine man, ten deel.
Is het toeval dat de nieuwe regelneven de oude 68’ers en hun directe
erfgenamen zijn? Neen. Want ze mogen dan wel hun revolutio-
naire gewaden afgelegd hebben, hun streng en dogmatisch denken
hebben ze niet afgelegd. Netzomin als hun zwart-wit-opvattingen
over ‘goed’ en ‘kwaad’ (de kwaden zijn altijd de anderen). Ordenen,
schematiseren, reglementeren, controleren, domineren en op het
einde van de rit verbieden en bestraff en, het zit in de genen van de
voormalige apostelen van Trotski en Mao.
68 is niet het monopolie van links
68 doordrong niet alleen de geesten van ‘links’ zoals menigeen
verkeerdelijk aanneemt. De dogmatische uitwassen van 68 beïn-
vloedden evengoed ‘conservatieve’ als ‘progressieve’ kringen. Het
onderwijs is daar een goed voorbeeld van. In Vlaanderen is het
onderwijs van oudsher in handen van de katholieke, en dus ‘recht-
se’ zuil. Toen de post-68-generatie de oude generatie leerkrachten
in het katholiek onderwijs afl oste, veranderde er in wezen weinig.
Het onderwijs werd weliswaar vanaf het begin van de jaren 1970
bestookt met op ‘nieuwe inzichten’ berustende onderwijshervor-
mingen, doch de aard van de relatie leerkracht-leerling bleef gro-
tendeels dezelfde.
Meer nog, de ‘anti-autoritairen’ hadden sneller de techniek van het
opgeheven vingertje onder de knie dan hun ‘autoritaire’ voorgan-
gers. Tussen de hervormingsgezinde ‘linkse’ leerkrachten en hun
hiërachisch denkende ‘rechtse’ collega’s ontwikkelde zich op dat
vlak een opmerkelijke verstandhouding. Streng werd de leerlingen,
geheel volgens de dogmatische zwart-wit-schema’s, aan het prille
verstand gebracht wat als ‘goed’ en als ‘kwaad’ diende beschouwd
16
EEN SPOOK WAART DOOR EUROPA
te worden. Het zwart-wit-denken en de intolerantie tegenover
andermans denken verdreven gaandeweg de archaïsche geest die
tot in de jaren ’60 door het onderwijs in Vlaanderen zou gewaard
hebben. De geest had plaats gemaakt voor het spook.
Ook de politieke partijen aan de rechterzijde kregen bezoek van
het spook. In de pvv organiseerde zich in de jaren ’70 een klein
groepje ‘jongeren’ op leninistische leest. Verhofstadt, Dewael en
De Gucht hadden tijdens hun studententijd vlug in de gaten dat in
Leuven, Gent en Brussel een handvol extreem-linkse agitatoren de
hele studentenbeweging naar zijn hand kon zetten, enkel door een
strenge en centralistisch geleide organisatie. De pvv-nieuwlichters
namen de methode over, en met succes. Congressen, algemene ver-
gaderingen en bureaubijeenkomsten werden vooraf eerst binnen
het eigen groepje voorbereid. Daar werd afgesproken wie wanneer
het woord zou nemen, en welke voorstellen en amendementen op
tafel zouden gelegd worden.
De jonge wolven namen met verbluff end gemak de oude partij over.
De oude gloriën wisten niet wat hen overkwam. Ze waren dit soort
manoeuvers niet gewend. Een doorsnee liberale partijbijeenkomst
had zich totdantoe gekenmerkt door een gezapige toespraak van
de voorzitter, enkele beleefde vraagjes vanuit het publiek en vooral
een gezellige receptie achteraf. Voor Willy De Clercq, Frans Groot-
jans en Herman De Croo restte uiteindelijk de onvoorwaardelijke
capitulatie. De ‘blauwe versnelling’ van Verhofstadt was als een
Blitzkrieg over hen heen geraasd.
Opmerkelijk, doch niet verwonderlijk, was dat de nieuwbakken
pvv/v vld-leiding op haar beurt de macht niet meer uit handen zou
geven. Aan mogelijke tegenstanders van de partijlijn werd m.a.w.
niet gegund wat de voormalige partijpatriarchen de nieuwkomers
twintig jaar eerder wel hadden gegund. Elk ‘burgercongres’ van de
vld werd tot in de kleinste puntjes voorbereid en met ijzeren hand
geregisseerd. De uitkomst van het congres stond op voorhand vast,
en geen enkel congres zou daar ooit verandering in brengen.
Behalve door een ‘stalinistische’ organisatie van de partij onder-
scheidde de nieuwe liberale leiding zich van haar voorgangers
17
EEN SPOOK WAART DOOR EUROPA
door een rigide ideologische lijn die berustte op een messianis-
tisch geloof in het eigen gelijk. Ook op dat vlak toonden de ‘neo-
liberalen’ zich goede leerlingen van de 68-school. Het zou de
Vlaamse liberalen gedurende tien jaar het politiek leiderschap
in Vlaanderen opleveren, én de eerste liberale premier in hon-
derd jaar.
Nieuwe Politieke Cultuur
In de tweede helft van de jaren ’90 deed, in de nasleep van de
aff aires Agusta en Dutroux, de ‘Nieuwe Politieke Cultuur’ (npc)
haar intrede in het gemoedelijke Vlaanderen. De npc moest een
‘nieuwe ethiek’ brengen in het door ‘corruptie’ en ‘ondoorzichtig-
heid’ gekenmerkt politiek landschap. De ‘Oude Politieke Cultuur’
werd vergeleken met het ‘ancien régime’, waarbij maar één verhoog
paste: de guillotine. Elimineren en likwideren, luidde de boodschap,
hetgeen er in de praktijk op neerkwam dat alles wat de npc’ers niet
zinde, moest verboden worden.
Zo geschiedde ook. Cumul van mandaten, politiek dienstbetoon,
verkiezingsuitgaven, politieke reclame, historische kiesarrondis-
sementen, de kiesdrempel ‘D’Hondt’, het werd ineens allemaal in
een verdacht daglicht geplaatst en vervolgens in mootjes gehakt.
Ook hier zou niets nog worden als voorheen, zo predikten de nieu-
we verbodsbepalers. De ‘oude krokodillen’ stonden erbij en keken
ernaar. Verbijsterd, doch machteloos.
Het fanatisme waarmee de npc-strijders hun missie ter hand
namen, moest in niets onderdoen voor de blinde ijver waarmee
de Rood-Gardisten van ‘Voorzitter Mao’ in 1968 de ‘Grote Culturele
Revolutie’ doorvoerden. De gevolgen van die revolutie zijn onder-
tussen genoegzaam bekend. Wat in China resteerde aan econo-
mische productiviteit, werd met de grond gelijkgemaakt. ‘Contra-
revolutionairen’ werden verplicht om, besmeurd met pek en veren,
door de straten te paraderen, zich de hoon en de steniging van de
‘massa’s’ te laten welgevallen, en nadien hun beulen te verzoeken
om het fatale nekschot. De populaire en tolerante Chinese presi-
dent Liu-Chao-Chi werd door het krapuul brutaal vermoord, de
moedige en hervormingsgezinde Deng-Xiaoping verdween voor
18
EEN SPOOK WAART DOOR EUROPA
tien jaar in de Chinese goelag. Had het van sommige npc’ers afge-
hangen, dan ondergingen Dehaene en De Croo hetzelfde lot als Liu
en Deng (Tobback werd beschouwd als een randgeval).
Het is geboden te verbieden
De verbodsdrift die de npc’ers bezielde, beperkte zich al snel niet
tot het politiek domein. Eenmaal de meeste politieke lekkernijen
van de kaart geschrapt waren, diende het jachtterrein verplaatst te
worden. Sindsdien werd het voor de machteloze burger een kunst
om aan de grijparmen van de nieuwe inquisitie te ontsnappen. De
inquisitoren begonnen immers overal toe te slaan, en op gelijk welk
moment. 51 km rijden in een ‘zone 30’? Gerechtelijke veroordeling,
strafblad, zware boete, bijdrage voor ‘Slachtoff erhulp’, rijbewijs
kwijt en verplichte psychiatrische begeleiding. Alles breeduit uit-
gesmeerd in de krant. Alstublieft!
Roken op café? Wat in 1997 begon met een algemeen verbod op
tabaksreclame, waarbij België de Europese verbodsreglemente-
ring drie jaar te vroeg af wou zijn – waarom? -, mondde snel en
voorspelbaar uit in een rookverbod voor restaurantbezoekers. De
restauranthouders legden er zich knarsetandend bij neer. Tegelijk
dachten de cafébazen dat ze de dans ontsprongen waren. Zo was
het hen ook min of meer beloofd. Niet dus. Binnenkort geldt ook
in café’s, waar de ‘oude’ Belgen bijeenkomen om gezellig te zeve-
ren, pinten te drinken en blauwe tabakswalmen richting plafond
te sturen, een met totalitaire redenen omkleed rookverbod.
Waar moet je voortaan nog roken? Op straat? Hola! Wie zijn peuk
op straat gooit, riskeert een fi kse boete wegens het ‘achterlaten van
zwerfvuil’. Op het werk? Allang verboden. In de cafetaria van de
zwemkom? Nog veel minder, tenzij je Freya Vandenbossche heet.
Th uis dan maar? Ocharme de kinderen. Het veiligste is tegenwoor-
dig een ‘joint’ op te steken. Want deze soft-drug valt onder een
‘gedoogbeleid’, ook al bevat de ‘onschuldige’ joint vier maal meer
schadelijke ingrediënten dan de ‘dodelijke’ sigaret.
Als de wetgevers van het verbodsparlement consequent zijn, dan
verbieden ze gewoon het product zelf, in plaats van op een hypo-
19
EEN SPOOK WAART DOOR EUROPA
criete manier het gebruik ervan aan banden te leggen. Begin met
de benzine te verbieden. Dan rijden er geen auto’s meer en krijgt
het overgesubsidieerd openbaar vervoer nog meer kansen dan het
vandaag al krijgt (en niet benut). Dan zijn er geen fi les meer. Dan
zijn er geen dodelijke ongelukken meer. Dan rijdt niemand meer te
snel. En dan halen we bij gebrek aan co2-uitstoot de Kyoto-norm
sneller dan Dedecker kan rijden.
Laat ons ook de tabak verbieden. Dan hoeft de tegenwoordig heel
snel gestoorde niet-roker niet langer ‘mee’ te roken met zijn dam-
pende vriend. Dan gaat het gehate Philip Morris sneller failliet.
Dan hoeven longkankerpatiënten niet langer op kosten van de
gemeenschap verzorgd te worden. Dan leven natuurlijk ook een
pak mensen een pak langer, hetgeen de pensioenkost en de ouder-
domszorg voor diezelfde gemeenschap een pak duurder maakt.
Maar uiteraard is dit een detail.
Politieke correctheid
Benzine aan de pomp of een pakje sigaretten, de consument dient
er inmiddels een aanzienlijk deel van zijn maandloon voor op te
hoesten. Wat de doorsnee-consument niet weet, is dat de staat met
het grootste deel van zijn betaling gaat lopen. Van de prijs van 1
liter benzine of van 1 pakje sigaretten steekt de staat tot 80 in zijn
zak, via taksen, accijnzen en btw. Tabak en benzine zijn voor de ww
overheid melkkoeien. In Indië noemen ze dat heilige koeien. Spe-
ciaal voor die koeien richten ze in het land van Ghandi tempels op
of roepen ze nieuwe goden in het leven.
De politieke correctheid beperkt zich niet tot het criminaliseren
van de roker en de automobilist. Het eerstvolgende, en meest voor
de hand liggende slachtoff er is de alcohol. Hoelang duurt het nog
voordat sterke drank defi nitief drooggelegd wordt? Dat winkels
geen alcoholische dranken meer mogen verkopen? Dat de promille-
grens van 0,5 naar 0,0 afgetrokken wordt? Dat er op restaurant
geen wijn meer wordt ingeschonken? Last but not least dat café’s
geen bier meer mogen verkopen? Het antwoord op die vragen stond
zestig jaar geleden al profetisch in 1984, het nimmer gedateerde en
evenmin geëvenaarde meesterwerk van George Orwell.
20
EEN SPOOK WAART DOOR EUROPA
‘Want dieren zijn precies als mensen. Met dezelfde mensenwen-sen’
Wie kind was in 68, heeft het ‘Meneer Den Uyl’ (de slimste van
de twee) in die tijd ontelbare malen horen voorlezen uit de Fabel-
tjeskrant. Vandaag staan de teksten van de Fabeltjeskrant in het t
Staatsblad. Want de gelijke behandeling van mens en dier is een
van de dogma’s geworden waarop de verbodswetgevers zich graag
inspireren. Waar de mensen tegen zichzelf moeten beschermd
worden, daar moeten de dieren tegen de mensen beschermd wor-
den, zo luidt de redenering.
Een koe met een stok het slachthuis injagen geldt voor de revolu-
tionaire bewakers van het dogma als een erger vergrijp dan een
Chinees staatsburger aan de ketting naar het vuurpeloton leiden.
Waarom er intussen nog biefstuk mag gegeten worden, is ons in
dat opzicht een raadsel.
Is het drinken van levende visjes even erg als een koe met een stok
op haar achterwerk slaan? De organisatoren van de Geraardsberg-
se Krakelingenworp hielden de adem in, doch het verdict van de
jury was onverbiddelijk: levende visjes naar binnen gieten moet
beschouwd worden als een stuitend gebrek aan respect voor de vis,
en moet daarom ten strengste verboden worden. Zo geschiedde
ook. Van enige weerstand was geen sprake.
Trek de redenering door, en vanaf morgen wordt er geen vis meer
uit de Noordzee gehaald. Wat nog rest van onze ‘vissersvloot’, kan
dan defi nitief voor anker gaan. Viswinkels en visrestaurants mogen
hun deuren sluiten en wetenschappers kunnen zich eindelijk bui-
gen over de vraag of een mossel even ‘dierlijk’ is als een vis. Stel dat
het antwoord op deze vraag ‘ja’ is, dan kunnen we ook een kruis
maken over het mosselseizoen.
Wat een cirque!
Even hilarisch is het verbod op het opvoeren van dieren in circussen.
Sinds de actiegroep Gaia pleitte voor de invoering van zo’n verbod,
konden de meeste Vlaamse gemeenten er niet snel genoeg bij zijn
om circusnummertjes met dieren op hun grondgebied te verbie-
21
EEN SPOOK WAART DOOR EUROPA
den. De onverdrotenheid waarmee onze dappere gemeentenaren
naar de eerste rij spurtten, deed denken aan de snelheid waarmee
ze enkele jaren eerder hun gemeente in alle ernst en heel offi cieel
als ‘kernwapenvrij territorium’ hadden uitgeroepen (George Bush
zal ongetwijfeld op zijn benen getrild hebben). Zonder dat er enig
debat aan te pas kwam, werd de nietsvermoedende circusdirecteur
van de ene dag op de andere op één lijn gezet met de snode boer
Jones uit Orwells Animal Farm.
Wat heeft onze stoere gemeentebestuurders toen belet om gelijktij-
dig de paardenrennen, ‘Waregem Koerse’ op kop, op hun grondge-
bied te verbieden? Of de talloze jumpings en paardendemonstraties
die in Vlaanderen georganiseerd worden, en waarbij de beestjes
torenhoge horden moeten nemen, of op drie poten moeten voor-
uitschrijden teneinde het publiek te vermaken? Politiepaarden, die
permanent gevaar lopen om met allerlei projectielen bekogeld te
worden? Eén adres: Veeweyde! Apen in de dierentuin? Loslaten!
Dolfi jnen in het Boudewijnpark? Naar de zee ermee!
Buff els voor een ploeg in een verzopen rijstveld? Dat is pas dieren-
slavernij in de Orwelliaanse zin van het woord. Nochtans zijn er
in de Derde Wereld miljoenen boeren die deze vorm van dieren-
mishandeling bedrijven. Waarom dient België geen voorstel van
resolutie in bij de Verenigde Naties om paal en perk te stellen aan
deze ‘uit het koloniaal tijdperk stammende vorm van onderdruk-
king’? Spektakel gegarandeerd, en Oxfam heeft weer iets om tegen
te protesteren.
Eet koeskoes in plaats van friet!
Dezelfde verbodspredikers legden tegelijk een merkwaardige tole-
rantie aan de dag tegenover ‘minderheidsgroepen’, die ze in hun
politieke rechten en culturele eigenheid bedreigd achtten. De ‘nieu-
we tolerantie’ ging gepaard met het introduceren van een ‘new-
speak’, die zo uit een geactualiseerde versie van 1984 kon komen,
en die gretig opgepikt werd door de politieke klasse en de journa-
listieke elite.
Zo werden de inwoners van ons land van de ene dag op de andere
ingedeeld in ‘autochtonen’ en ‘allochtonen’. Als ‘autochtoon’ diende
22
EEN SPOOK WAART DOOR EUROPA
de ‘bange blanke man’ beschouwd te worden, die de pech had zijn
wortels te hebben in dit bekrompen en ongastvrij land. De ‘alloch-
toon’ onderscheidde zich van de autochtoon door zijn huidskleur
en door zijn land van herkomst. De autochtoon werd te kennen
gegeven dat hij de allochtoon in zijn rechten miskende, hem dis-
crimineerde en racistisch behandelde. De allochtoon werd op zijn
beurt aangemoedigd om voor zijn rechten op te komen. Overheid,
onderwijs, cultuur en media keken op geen miljoen euro om de
‘multiculturaliteit’, de ‘veelkleurigheid’, de ‘diversiteit’ en de ‘gelijke
kansen’ te promoten.
De hoge criminaliteitsgraad bij migranten, de openlijke vrouwen-
discriminatie en homo-haat binnen de moslimgemeenschap, de
oproepen tot (politiek) geweld in de moskee, incestueuze verhou-
dingen op grote schaal en het uithuwelijken van kinderen op prille
leeftijd? Allemaal zinsbegoocheling, te wijten aan de diepgewor-
telde angst van de achterlijke autochtoon en diens onvermogen
zich ‘in te leven in andere culturen’. Mocht de autochtoon wat meer
koeskoes eten in plaats van elke dag friet, dan zou hij ongetwijfeld
tot andere inzichten komen.
België zenuwcentrum van het Al Qaida-netwerk? Het is niet omdat
die mensen de Koran lezen dat ze ook bommen leggen. Uiteindelijk
waren het de Marokkaanse (!) veiligheidsdiensten die het Al Qaida-
netwerk in België (!) blootlegden en daardoor mogelijk een ramp
vermeden. Wie zegt er dat Marokkanen nergens goed voor zijn?
In de bres voor de ‘bange blanke man’
De ‘bange blanke man’ blijft achter met een wrang gevoel. Hij voelt
zich gediscrimineerd in zijn eigen land. ‘Die zwarten mogen alles,
wij mogen niks’ is een veelgehoorde uitspraak in de café’s.
Tegelijk heeft de ‘brave burger’ het gevoel dat precies hij door de
arm der wet genadeloos wordt aangepakt en dat hem ook zijn laat-
ste pleziertjes ontnomen worden, terwijl de echte criminelen nau-
welijks verontrust worden en onruststokers overal en ongestoord
hun gang kunnen gaan.
De erfenis van 68 is voor een groot stuk in verkeerde handen
23
EEN SPOOK WAART DOOR EUROPA
gevallen. De regels van het testament werden immers in de loop
der jaren moedwillig verdraaid. Van de fraaie principes hebben de
erfgenamen weinig overeind gehouden.
Vrijheid werd verrijking, blije onbezorgdheid werd bloedige ernst,
protesteren werd profi teren, de gebalde vuist werd het opgestoken
vingertje, en het oude verbod werd het nieuwe gebod.
Tijd voor een nieuw 68? Laat dit een oproep zijn!
24
DE GROTE VERTEKENINGSSHOWOver de representatie van de realiteit in de media
Gust De Meyer
Er is in Leuven slechts één zichtbaar overblijfsel
van mei 68. Als u de volgende keer het Leuvense stadspark bin-
nenwandelt langs de kant van de Tiensestraat, kijk dan eens links
naar het opschrift op het gebouw – dat nu een café herbergt – maar
waar indertijd het studentencafé Politica gevestigd was. Dit enige
Leuvense aandenken aan de woelige jaren zou moeten beschermd
worden. Een medestudent van ons jaar heeft daar, liggend op zijn
buik op het platte dak, in grote letters op de gevel geschreven:
‘BOERZWAS BUITEN’. Alles moest veranderen, zelfs de spelling.
Er is een letter weggevallen met restauratiewerken maar de tekst is
nog altijd goed leesbaar. Die zogeheten progressieve spelling heeft
niet lang stand gehouden, de verf van de letters wel. ‘Boerzwa’ was
de allesomvattende scheldterm voor de tegenstander, later werd
dat ‘fascist’ en vandaag is het ‘racist’ of ‘populist’.
*
* *
‘Na het blijspel gaan we tevreden naar huis want de dochter
van de patroon trouwt met zijn arbeider, de meid met de baron
25
DE GROTE VERTEKENINGSSHOW
en de baron wordt zelfs een koff er geld opgelicht. Is dat niet
mooi? Helaas niet, want eigenlijk hebben we gelachen om het-
geen we eigenlijk in opstand moesten komen. Wij hebben, met
andere woorden, gelachen met de tegengestelde verhouding
die in het dagelijks leven bestaat tussen de patroon en arbei-
der of bediende, tussen onderdrukker en onderdrukten. Het
toneelstuk is dus niet zomaar amusement, maar amusement
dat ons eigenlijk een rad voor de ogen draait, amusement dat
ons doet lachen om dingen die ons in de realiteit, in het leven
van elke dag zouden moeten doen wenen In realiteit trouwt
een prins nooit met de meid. Interessanter ware het dat een
toneelstuk de ware klassetegenstellingen zou laten zien en hoe
de onderdrukten in opstand kunnen komen om te komen tot
een betere maatschappij’.
Bovenstaand citaat komt uit een bespreking van een theaterstuk,
opgevoerd door een lokaal gezelschap, die ondergetekende schreef
in een lokale maatschappijkritische dorpskrant, waarmee wij de
basisdemocratie opnieuw zouden gaan invoeren, begin jaren zeven-
tig van vorige eeuw. Toen ik het aan het schrijven was, voelde ik al
dat er iets niet klopte. Maar de maatschappijkritische drang van
de jeugdige leeftijd in de post-mei 68-sfeer en de maatschappijkri-
tische drang van de redactie destijds resulteerden in bovenstaand
proza waarvoor ik mij nu diep schaam.
Wat kraamde ik destijds voor onzin uit? Het toneelstuk – veralge-
meen gerust naar kunst of de media – weerspiegelt niet de realiteit.
Dat is één. Twee: die realiteit is niet wat het moet zijn. Twee keer
fout! Pretentieus en vol van het eigen gelijk bood ik in de toneel-
bespreking zelfs aan dat de zeer geëngageerde redactie van onze
lokale dorpskrant graag wou meewerken om na te denken over een
toneelstuk dat meer de realiteit zou representeren en dat tegelijk
een oproep zou zijn om die te veranderen. Zich doodgewoon ont-
spannen, even de realiteit ontvluchten, dat mocht niet. Nogmaals:
diepe schaamte overvalt mij.
26
DE GROTE VERTEKENINGSSHOW
Niet echt
Spijtig genoeg is mijn toneelbespreking vandaag, veertig (!) jaar na
mei 68, nog steeds het model van de kritiek op de media. Hoog tijd
dus voor een discoursanalyse.
Wie immers dacht dat het gezond verstand het ondertussen wel zou
gehaald hebben van ideologische woordenkramerij, van theoreti-
sche constructies die niks meer met de realiteit te maken hebben,
komt bedrogen uit. Niet vergeten: gezond verstand is verstand dat
gezond is omdat het zich afzet tegenover een zich vergalopperend
intellectualisme. Hoe vaak horen we bij de intello’s vandaag niet
iets in de zin van: ‘De media representeren de realiteit niet (meer)‘.
Of in eenvoudiger mensentaal: ‘Wat je op tv ziet, is niet echt, komt
niet overeen met de echte werkelijkheid’. Men zou kunnen denken
dat de criticasters tevreden zouden zijn indien televisie – het jour-
naal, bijvoorbeeld – wel zou overeenkomen met de realiteit. Maar
daar stopt het niet: doorgaans gaat het gebrek aan de juiste weer-
spiegeling van de realiteit (stap één) gepaard met een oproep om via
een ingreep in de media die realiteit zelve te veranderen, natuurlijk
altijd in progressistische zin (stap twee). Bijvoorbeeld: vreemde-
lingen zijn ondervertegenwoordigd in tv-programma’s (stap één)
en we moeten er meer in tv-programma’s stoppen of er meer tv-
programma’s laten maken opdat ons ideaal van de multiculturele
samenleving zou gerealiseerd kunnen worden (stap twee).
Wat we net stellen, wordt perfect geïllustreerd door wat we kun-
nen vinden op de website van het minderhedenforum.be waar
een Handleiding mediawatch te vinden is waaruit we hier citeren:
‘Het beeld van etnische minderheden in de media klopt niet met
de werkelijkheid. Ongeveer 10 van de Vlaamse bevolking heeft
elders roots. Media weerspiegelen de realiteit niet. Etnische min-
derheden komen dus te weinig aan bod. Komen ze wel aan bod, dan
is het overwegend negatief en stereotiep’. En hoe zou dat komen?
We vinden het antwoord elders op dezelfde website: ‘15 jaar gele-
den werd de relatie tussen de berichtgeving over etnische groepen
voor het eerst onderzocht… Anno 2008 is slechts 0,9 procent van
de journalisten van allochtone afkomst’.
Allochtonen komen te weinig in de media (stap één) en om er
meer in de media te kunnen hebben, moet men ophouden met in
27
DE GROTE VERTEKENINGSSHOW
diezelfde media allochtone mensen de toegang tot het beroep van
journalist te ontzeggen: zo wordt de multiculturele samenleving
als vanzelf gerealiseerd (stap twee). Zo wordt het door de progres-
sivo’s doorgaans ook voorgesteld: er is een overweldigend overschot
aan bekwame allochtone journalisten maar die worden geweerd
door de (bijna) racistische media. Als er voldoende allochtonen een
bepaalde antistudieuze mentaliteit afzweren (vooral jongens, want
zoals overigens ook bij autochtonen: de meisjes scoren best in de
studieresultaten) en zich gedreven begeven aan de studie, dan zal
er een voldoende aanbod van capabel opgeleide allochtone jour-
nalisten komen, die zelf en vanzelf de weg naar de media zullen
vinden. Van onderuit opkomend, niet van bovenaf gedicteerd door
theorieën over onjuiste representatie.
Het vermeende ontbrekende deel aan representatieve, etnisch
gekleurde journalisten wordt overigens meer dan behoorlijk – en
zelfs ver daarboven – ingenomen door politiek correcte witte jour-
nalisten, die nog meer ijveren voor de zaak van de allochtonen, dan
allochtone journalisten fatsoenlijk zouden vinden. Er is werkelijk
een overkill in de media aan verontwaardigde berichtgeving over
vormen van racisme, xenofobie, seksisme, minderheidsgroepen
schoff erende incidenten. Welke witte journalist wenst immers
niet voor ‘progressief ’ en dus ‘multicultureel’ door te gaan? Zij
zijn het die de zaak van de vreemdelingen menen te dienen door
in de berichtgeving over hen een hygiënisch, dus een gezuiverd
taalgebruik te hanteren, met andere woorden: door hun schrijf-
sels door politieke correctheid te laten dicteren. Immers, als de
media-inhouden dan al eens de realiteit min of meer representatief
afbeelden (of minstens: relevant voor de maatschappij) maar dan
in negatieve zin – denk aan amok makende allochtone jongeren
– wordt de stigmatiseringkritiek bovengehaald: dan mag plots de
representatie-idee niet meer gelden. Want door negatieve feiten
werkelijkheidsgetrouw op het scherm of op de krantenpagina te
brengen, stigmatiseer je die mensen. Dan zwijgt men liever of laat
de realiteit onbenoemd, in naam van de politieke correctheid.
De kritische representatiedenkers vergeten er bovendien constant
bij te vermelden dat hun representatieanalysen een gretig gehoor
vinden in dezelfde media die zij zo bekritiseren. Zij krijgen een
overvloedig forum in de (politiek correcte) media.
28
DE GROTE VERTEKENINGSSHOW
Overigens – en ter vergelijking met de allochtone afwezigheid in de
media – zou de situatie van volwassen geachte jongeren van acht-
tien jaar niet nog erger zijn dan die van allochtonen, om nog niet te
spreken van bejaarden, toch ook een grote groep in de samenleving?
En komen alle beroepen representatief aan bod in de media – en
alle provincies en alle categorieën van zieke mensen en alle seksuele
geaardheden (homo, lesbo, bi, travestiet, fetisjist en – als het even
mag – gewoon hetero) …? Dementerende mensen zijn ook al een
grote groep aan het worden met de vergrijzing, ja toch? Moet er
nu uit al die categorieën een representatief aantal binnengehaald
worden op de redacties, opdat die er zouden voor zorgen dat hun
eigen categorie voldoende aan bod komt in de media?
Politiek correct
Een paar voorbeelden van politieke correctheid uit mijn dagblad,
De Morgen, waarmee ik, juist omwille van die politieke correct-
heid – en dan weer niet – een haatliefde-relatie onderhoudt (is
overigens ook de meest interessante want goed om je oordeel te
scherpen). Overigens moeten we toegeven dat onze krant vaak in
eerste instantie voor dwingende berichtgeving een beroep doet
op het nieuwsagentschap Belga, alwaar het te rapen nieuws blijk-
baar aan de bron reeds door de fi lter van de politieke correctheid
wordt gehaald.
De Morgen 3.12.2007: ‘In Antwerpen zijn drie mensen gewond
geraakt na een steekpartij in café Zomerhof op de Dageraadplaats.
Een vrouw verkeert in shock. In het café was een Sinterklaasfeestje
aan de gang voor kleine kinderen. Een groepje jongeren van naar
schatting tien tot twaalf jaar gooide tijdens het feestje een paar
bommetjes naar binnen. Enkele vaders van de aanwezige kinderen
renden achter de jongeren aan en het kwam tot een handgemeen,
waarbij één van de vaders een jongen een tik gaf. Het groepje kwam
later terug met versterking van oudere jongeren, gewapend met
messen. In het gevecht dat daarop ontstond, liepen twee vaders
een steekwonde op. Een derde ouder werd met een verkeersbord
geslagen en is zwaargewond aan het hoofd. Een moeder die de kin-
deren wilde beschermen is in shock naar het ziekenhuis gevoerd.
De jongeren konden na de vechtpartij ontkomen. De politie is een
29
DE GROTE VERTEKENINGSSHOW
grootschalig onderzoek gestart’. Jongeren? Het vtm-Nieuws sprak
meteen niet van jongeren in het algemeen maar van allochtone
jongeren. Johan Sanctorum becommentarieerde het incident als
volgt op zijn website: ‘De Zurenborgwijk, waarin het incident zich
afspeelde, is namelijk géén probleemwijk of een achterbuurt, maar
een vernieuwd, hip stadskwartier waar vooral links-progressieve
bobo’s multiculturele straatanimaties organiseren, ten behoeve
van de allochtone medeburgers. Daar kon het dus niet aan liggen.
Het was echter ook méér dan een uit de hand gelopen tienerstreek:
ik vermoed dat het Sinterklaasfeestje Christelijk-religieuze conno-
taties opriep, die het bij ons nauwelijks nog heeft, maar die bij de
moslimbroeders enige strijdlust opwekten. Een ‘religieus symbool’
dus, weliswaar in een café, maar de kinderen speelden op de stoep
en veroorzaakten heidense spruitjeslucht. Het ging hier dus wel
degelijk om een kleine Jihad, die Jan Leyers doorheen zijn boek ziet
opdoemen: ook op de Dageraadplaats tracht de Islam haar grenzen
te verleggen. Telkens weer botst de Westers-progressieve toleran-
tie met een religieus expansionisme dat zich plekken tracht toe te
eigenen om die niet meer af te staan’. Dat kan volstaan als repliek.
De multiculturelen weigeren in zulke incidenten de godsdienst met
de vinger te wijzen en zullen – bijvoorbeeld – wijzen op de sociaal-
economische positie waarin wij deze mensen duwen. Wij hebben
in Vlaanderen nog geen stemmen weten opgaan (zoals in Groot-
Brittannië) waar een opperrechter en een opperpriester in 2008
voor de invoering van de sharia hebben gepleit, maar wij vermoe-
den dat de multiculturalisten de idee niet ongunstig gezind zouden
kunnen zijn. Wellicht zullen zij ook instemmend knikken bij een
ideetje waar ze – alweer in Groot Brittannië – mee spelen. Begin
juli 2008 berichtte namelijk de Sunday Times dat de Britse politie
haar speurhonden met schoeisel wil uitrusten voor onderzoek in
woningen van moslims ‘om de religieuze gevoelens van moslims
niet te kwetsen’. Honden worden in bepaalde islamitische landen
immers als onrein beschouwd. Verdachte moslims – verdacht,
want anders moet je geen speurhonden inzetten – worden met
de hoogste religie-gerelateerde égards behandeld. Doorgedraaid
multiculturalisme.
De multiculturalisten zouden er goed aan doen defi nitief te stop-
pen met godsdiensten te omarmen – tegen de katholieke hebben
30
DE GROTE VERTEKENINGSSHOW
ze vanzelfsprekend zo hun bezwaren –, defi nitief te stoppen met
emotie te plaatsen boven rede, met hun nostalgisch omzien naar
de romantische opvatting over de vreemde (de moslim) als de
ongewassen maar onbedorven wilde mens en over het vreemde (de
vreemde godsdienst) als een onbezoedeld authentieke vreemde cul-
tuur. Uit schuldgevoel om niet meer in een vorm van kolonialisme
te vervallen, omarmt men nu de vreemde godsdienst, irrationele
kronkels … Destijds is in Vlaanderen door de soixante-huitards
de aanval ingezet op de katholieke kerk, vandaag halen de multi-
culturalisten (dezelfde mei-68’ers, met wat nieuw broedsel) in een
ware masochistische refl ex, de islam binnen. Vandaag wordt op
islamofobie het stempel ‘racisme’ geplakt terwijl de katholicisme-
fobie het stempel ‘progressief ’ meekreeg. Een van de iconen van
mei 68 heeft destijds nochtans gezongen:
Imagine there’s no heaven
It’s easy if you try
No hell below us
Above us only sky
Imagine all the people
Living for today
Imagine there’s no countries
It isn’t hard to do
Nothing to kill or die for
And no religion too
Imagine all the people
Living life in peace
You may say that i’m a dreamer
But i’m not the only one
i hope someday you’ll join us
And the world will be as one
Imagine, hoewel natuurlijk van alle tijden, is toch profetisch omdat
John Lennon toen hij deze song schreef (al met al in een onbezorgde
tijd, zonder de hevigheid van de islam- en nationalismeproblematiek
van vandaag), er nationalisme en religie in noemt als grote verstoor-
31
DE GROTE VERTEKENINGSSHOW
ders van de jaren ’70-droom: ‘No countries… Nothing to kill or die
for, And no religion too’ … Geen nationalisme en geen religie.
Terug naar de politieke correctheid. Nog een voorbeeld. In onze
krant van 7 mei 2008 wordt geschreven over het toenemend aan-
tal hardnekkige spijbelaars in het Vlaams onderwijs. Dat zouden
er 5 478 zijn en nog eens 672 die helemaal niet naar school gaan.
Er wordt gesproken over ‘jongeren’ in het algemeen. Enkel wordt
verwezen naar problemen bij de Slowaakse gemeenschap en meer
bepaald bij de Roma-zigeuners. Wij vermoeden dat de 6 000 pro-
bleem-jongeren niet allemaal Roma-zigeuners zijn. Op het vtm-
Nieuws van die avond vernemen we dat het overgrote deel van de
spijbelaars allochtonen zijn. Staat niet in onze krant. Zou nochtans
de realiteit beter weergeven.
Eenmaal op school moeten de migrantenjongeren, na de verkeer-
de voorstelling in en de discriminatie door de media, echter een
nieuwe klap verwerken, meer bepaald door de schoolboeken die ze
daar voorgeschoteld krijgen door het welhaast racistische onder-
wijs-instituut. In die schoolboeken dreigen de allochtone of andere
kindertjes geschoff eerd te worden en tegelijk de blanke kindertjes
gebrainwasht te worden. Immers: ‘Ondanks alle goede bedoelingen
bevestigen schoolboeken nog heel vaak de bestaande stereotypen.
Leerlingen die ‘anders zijn’ krijgen daardoor nog meer het gevoel dat
ze afwijken van de norm… Wanneer leerlingen op school over het
gezin leren, krijgen ze als voorbeeld meestal een vader en moeder
met een of twee kinderen. Wanneer ze over het Zuiden leren, gaat
het meestal om arme mensen in hutjes. Dat blijkt uit een screening
door het steunpunt Diversiteit en Leren (Universiteit Gent) van
twaalf – terwijl er natuurlijk duizenden zijn – recente handboeken
die in het lager en secundair onderwijs vaak worden gebruikt. Voor
kinderen in een nieuw samengesteld of holebi-gezin is dat een sig-
naal dat zij niet normaal zijn, zo concludeert het steunpunt. En de
stereotypering gaat nog een stap verder, maar dan op een sluipende
manier. Zo worden bijvoorbeeld in het taalhandboek Taalsignaal
bijna uitsluitend Vlaamse namen gebruikt, tot er een verhaal wordt
verteld over een lastige leerling; die heet Hassan…’
Over de aanpak van de wegzuivering van die anti-emancipatorische
elementen uit schoolboeken, zijn de diversiteitaanhangers het niet
32
DE GROTE VERTEKENINGSSHOW
eens. De ene wil de behandeling van vooroordelen en racisme als
een apart thema, de andere meent dan weer: ‘Het is goed dat leer-
lingen leren dat anders zijn aanvaardbaar is, en dat racisme niet
toelaatbaar is. Maar door dat in een apart hoofdstuk te behande-
len, stigmatiseer je die ‘andere’ leerlingen nog eens extra.’ Stig-
matisering is een zoemwoord om te doen alsof er geen verschil is
tussen man-vrouwgezin en – bijvoorbeeld – man-mangezin, want
daar bloeit de liefde toch op eenzelfde manier, niet? Inclusief foto-
illustratie in het schoolboek? ‘Leerlingen die ‘anders zijn’ krijgen
daardoor nog meer het gevoel dat ze afwijken van de norm’. Waar
slaat dat op? Ofwel is men niet anders en dan geldt de norm, ofwel
is men anders en dan wijkt men af van de norm. We nemen rede-
lijkerwijze natuurlijk nog even aan dat het man-vrouwgezin ergens
toch nog de norm blijft. Als het traditionele huwelijk niet meer
als norm mag gelden (zelfs bij een steeds toenemend aantal echt-
scheidingen), dan had het samenleven van man met man of vrouw
met vrouw ook niet tot de status van huwelijk moeten verheven
worden. De norm zelve wordt door de pamperaars van ‘de andere’
echter uitgehold. Niet de normovertreders maar de normvolgers
dreigen nu ‘gestigmatiseerd’ te worden. Wat ‘normale’ kinderen van
ongetwijfeld conservatieve ouders zich eventueel zouden kunnen
afvragen, is van geen tel: zijn wij dan abnormaal in ons traditioneel
gezin (niet holebi, niet ‘nieuw samengesteld’)? Zijn wij een uitzon-
dering als wij nog een natuurlijke ma en pa hebben? Of: wij leren
hier wel in onze schoolboeken dat het traditionele gezin zoniet
voorbijgestreefd dan toch niet de enige vorm van liefdesnestje is,
maar wij zitten toch met een pak vragen sinds onze pa ons ma
heeft buitengezet – dat was al een hele schok waar we nog lang niet
over zijn – om even later een andere pa in huis te halen. Zijn die
zwartjes daar in Afrika dan helemaal geen arme mensen die vaak
nog in hutten leven – we kunnen dagelijks toch op tv zien dat in
Afrika iedereen in een riante villa woont? Zullen wij een bepaald
percentage Marokkaanse, Turkse, Poolse, Chinese, Oezbeese …
namen verhoudingsgewijs opleggen? Zijn die allochtonen dan
niet wel eens lastige leerlingen? ‘Racisme niet toelaatbaar’ ? Hoe
racisme? Waar racisme? Het gemak waarmee de multiculturo’s en
progressivo’s de beschuldiging ‘racisme’ bovenhalen is niet meer
normaal maar integendeel propaganda en een zuiver-retorische
33
DE GROTE VERTEKENINGSSHOW
truc van het ergste soort: als geleerde en dus geloofwaardige – het
ene heeft met het andere natuurlijk niets te maken, maar voor
velen is dat spijtig genoeg nog wel zo – als dus geleerde en dus (?)
geloofwaardige heren (en dames, natuurlijk) iets racistisch noemen,
wie durft dat nog te verdedigen zonder vanzelfsprekend zelf voor
racist door te gaan? De Evens Stichting, die de opdracht voor het
schoolboekenonderzoek gaf, grijpt dit alles aan om te pleiten voor
een soort code voor uitgevers. Nog maar eens een politiek correcte
code die zal gaan dicteren hoe ‘de nieuwe realiteit’ in schoolboe-
ken dient gerealiseerd.
Schoolboeken zijn racistisch. Maar lectuur buiten de klas al even-
zeer. Ja, ook Kuifj e is ‘een vehikel voor racistische vooroordelen’
zoals in ons land een Congolese student oordeelde over het album
Kuifj e in Afrika eind 2007, nota bene zeventig jaar na publicatie. Dat
men dat laatste en de context van toen zou mogen in aanmerking
nemen alvorens de sticker ‘racisme’ op het album te plakken, alvo-
rens zo’n anachronistisch moralistische uitspraken te doen, mocht
niet baten. Bobbie, de hond van Kuifj e, noemt immers een aantal
Congolese spoorarbeiders ‘luilakken’, waar hij dat nooit doet voor
blanken, aldus de student. Zwarten zouden er als apen in worden
voorgesteld die buigen voor een blanke tiener. En ze hanteren een
haast onbegrijpelijk en debiel koeterwaals. Het album is ook een
rechtvaardiging van de kolonisatie natuurlijk. Mag een Congolees
striptekenaar zijn papegaai dan niet laten zeggen dat Belgische
kolonisten ‘overstresste yuppies’ zijn, die een arrogant-chique Frans
hanteren, maar toch maar ‘petits Belges’ blijven die alleen van friet
en bier houden, wiens grote leider er plezier in schept om handjes
af te hakken en wiens witte paters met een injectienaald de katho-
lieke godsdienst inspuiten? Stereotype, karikatuur en waarachtige
representatie: waar ligt de grens? Is er een grens nodig? Toch niet
om censuur te gaan opleggen als de eerste de beste – aangetast
door het virus van de politieke correctheid – denkt dat de realiteit
niet ‘echt’ is weergegeven?
De Morgen, 19.4.2008: ‘In Anderlecht zijn donderdagavond twee
politiewagens beschoten met een luchtdrukgeweer. De auto’s reden
rond zeven uur op de Bergensesteenweg, ter hoogte van het kruis-
punt met de Habermanstraat, toen ze geraakt werden door loden
kogeltjes. Op het moment dat de wagens beschoten werden, reden
34
DE GROTE VERTEKENINGSSHOW
ze net voorbij een groep van een tiental jongeren die op het voet-
pad stonden. Toen de agenten uitstapten, werden ze omsingeld en
omvergeduwd. Twee 19-jarige jongeren werden opgepakt omdat
ze zich agressief gedroegen en de groep ophitsten. Een van hen
had peperspray op zak. Vijf jongeren kwamen op het commissa-
riaat de vrijlating van hun vrienden eisen. Een 21-jarige viel daar-
bij een agent aan en werd ook ingerekend’. Zoals men alweer kon
vermoeden, maar pas later door andere bronnen (zoals het vtm-
Nieuws, weer het vtm-Nieuws – chapeau voor het vtm-Nieuws)
werd bevestigd, zijn de herrieschoppers niet zomaar jongeren, maar
allochtonen (of het Berbers/Marokkanen waren, weten we offi cieel
nog altijd niet maar door de groep herrieschoppers bij zijn etni-
sche naam te noemen, zou de waarheid en objectiviteit nog beter
gediend zijn). Een lezersbrief in dezelfde krant even later zegt
uitdrukkelijk dat de media een vertekend beeld brengen van de
Anderlechtse wijk Kuregem: ‘Een ‘beruchte en onveilige’ wijk – met
aanhalingstekens -, althans volgens de media. In één adem wor-
den onveiligheid, jongerenbendes en straatcriminaliteit genoemd.’
Hoe zou men anders dan in één adem onveiligheid, jongerenben-
des en straatcriminaliteit kunnen noemen wanneer men de feiten
leest? En het zijn natuurlijk slechts de media die die wijk daar als
‘berucht en onveilig’ voorstellen. Onterecht dus: het is daar goed’
wonen in een liefl ijke omgeving. De lezersbrief spreekt ook niet
over allochtonen maar van jongeren en is een typevoorbeeld van
politiek correcte analyse, ditmaal echt van ‘in één adem noemen’
van de schuldige oorzaken: ‘… uitzichtloze toekomst van deze jon-
geren, de gebrekkige economische kansen, het falende onderwijs-
systeem in Brussel, het gebrek aan leefbare ruimte en groen; doe
daar op de eerste plaats iets aan… Maak deze wijken sociaal en
economisch leefbaar en laat dan de tram van het optimisme ook
maar eens hierlangs rijden’. Kortom: de economie, het onderwijs,
de openbare infrastructuur ‘in één adem genoemd’ hebben het
gedaan, de allochtonen zelf treft geen enkele schuld.
Krimi
Vooraleer ‘de tram van het optimisme’ door onze grootsteden rijdt
en – niet te vergeten – door onze dorpen (dorpen zijn voor de pro-
35
DE GROTE VERTEKENINGSSHOW
gressivo’s nog de onderontwikkelde brousse: in de stad speelt zich
het ware leven af), zullen we nog wel even met de representatie- of
vertekeningsdenkers geconfronteerd worden. Nog eens hun theo-
retische constructie: wat er in de media-inhouden te zien is, stemt
– ten eerste – niet overeen met de maatschappij (kwantitatief niet,
dus in percentages uitgedrukt, of inhoudelijk niet, zoals de voor-
stelling van perfecte vrouwenlichamen in de media/reclame wat
niet klopt met de ‘reële’ vrouwen). En wat er in de media-inhouden
te zien is, is – ten tweede – niet wenselijk in de maatschappij. Niet
wenselijk want vol stereotiepe, conservatieve, seksistische, niet
emanciperende voorstellingen van vrouwen, gekleurde mensen,
holebi’s, derde wereldbewoners …, minderheidsgroepen in het
algemeen.
Wij citeren uit het boek Nieuws op televisie. Televisiejournaals als
venster op de wereld, onder redactie van Marc Hooghe, Knut De
Swert en Stefaan Walgrave (Acco, 2005): ‘De vraag is … of we ons
noodzakelijk zorgen moeten maken over die systematische verte-
kening in de inhoud van het televisienieuws… Vaak is het onmo-
gelijk een perfecte afspiegeling te maken van de werkelijkheid. In
vele gevallen is niet eens geweten wat die werkelijkheid juist is. Als
we bijvoorbeeld kijken naar criminaliteitscijfers, dan is het duide-
lijk dat zij geen perfecte weergave bieden van de reëel gepleegde
feiten, zodat we ook geen absolute uitspraken kunnen doen over
bijvoorbeeld het aantal feiten dat gepleegd wordt door autochto-
nen en allochtonen. Hoe weten media dan of ze dat thema in de
juiste proporties brengen?’ Ondertussen beschikken we wel over
harde cijfers, bezorgd in 2005 door toenmalig minister van Justitie
Laurette Onkelinx.
Gevangenisbevolking per nationaliteit op 26 september 2005:
Totaal 9 083
Belgische 5 160
Marokkaanse 1 071
Algerijnse 323
Turkse 250
Italiaanse 249
Ex-Joegoslavische (*) 233
(*) Joegoslavische, Kroatische, Macedonische en Bosnische nationaliteit
samengeteld.
36
DE GROTE VERTEKENINGSSHOW
Met andere woorden: Van de 9 083 personen in onze gevangenis-
sen hebben er slechts 5 160 de Belgische nationaliteit. Meer dan 40
procent heeft een andere nationaliteit dan de Belgische. Toch nog
even meegeven dat genaturaliseerde allochtonen (dankzij onder-
meer de snel-Belgwet) en ook Belgen van allochtone afkomst in de
genoemde cijfers onder de Belgische gevangenen worden gerekend.
Wanneer men de genaturaliseerde allochtonen meetelt, komt men
niet tot 40 maar gemakkelijk tot 60 gevangenen met allochtone
roots. Tel daar dan de niet gestrafte/niet gepakte misdadigers en
vrij rondlopende wangedragplegers bij die zorgen voor de zogehe-
ten kleine criminaliteit (handtassendiefstal, winkeldiefstal, fi etsen-
diefstal, beschadiging van auto, gevels (tags), bushokjes vernielen,
in bendevorm mensen bestelen of afmotten, vuilniszakvoetbal …)
wat vaak al niet meer tot klachten leidt, laat staan tot straff en en
waarvan we mogen verwachten dat allochtonen er voldoende in
vertegenwoordigd zijn. Of zijn die zogeheten kleine criminelen
toevallig alleen autochtonen?
De radical chic-politiek correctelingen, zelf woonachtig in Ant-
werpse Cogels-Osylei-achtige straten of de groene suburbs, ver-
schonen overigens die ‘kleine criminaliteit’ als bijna vrijetijdsbe-
steding, die we zeker niet mogen meetellen inzake de sfeer van
onveiligheid en die slechts pure inbeelding is van de verzuurde
burger. Pure inbeelding? Bij wijze van voorbeeld: in het televisie-
journaal van vtm van 21 juni 2008 werd gewag gemaakt van 30 000
gestolen fi etsen per jaar in Vlaanderen. Fiets gestolen? Dat laten
we toch niet aan onze zuurtegraadmeter komen zeker.
Nog harde cijfers. Na het tragisch busincident in Antwerpen in
2006, waarbij een man het leven liet na een handgemeen met
allochtonen, werd gezegd dat ‘slechts’ 40 van de delicten op bus
of tram zaak zou zijn van vreemdelingen. Niks aan de hand, werd
gezegd: Belgen zijn immers nog meer gewelddadig op het openbaar
vervoer, voor 60. Zullen we de zaken enigszins in perspectief
plaatsen? Niet 40 doch slechts ongeveer 10 van de bevolking is
vreemdeling en in die 60 Belgen zitten ook nog eens de alloch-
tonen die genaturaliseerd zijn.
Komen we nu niet tot een absoluut perfecte, maar toch redelijk
‘perfecte weergave van de reëel gepleegde feiten’ ? Moeten wij, met de
harde feiten over de gevangenisbevolking voor de neus, er nu nog
37
DE GROTE VERTEKENINGSSHOW
echt voor ijveren dat het criminaliteitsthema in de juiste proporties
op de buis komt in het tv-nieuws? En dat we er dus voor zorgen dat
60 van de criminaliteitberichtgeving allochtoon-gerelateerd is?
Wedden dat progressieve criminologen zullen zeggen dat allochto-
nen zo hoog scoren in de criminaliteit omdat de politie, broeihaard
van racisme – dat is toch bekend, niet? – er een sport van maakt
achter de allochtonen aan te zitten en de autochtone criminelen
met rust laat. We schreven dit nog maar pas en zie: bij de rellen in
Anderlecht eind mei 2008 (naar aanleiding van een voetbaldiscus-
sie) zegt de schepen van Preventie (zelf overigens Marokkaanse,
althans afgeleid uit haar naam: Fatima el Ikdimi) dat ‘beide groe-
pen (Noord-Afrikaanse jongeren en zogeheten skinheads) geweld
pleegden. Volgens onze informatie waren de supporters (hooligans)
aggressiever. Waarom zijn dan hoofdzakelijk Noord-Afrikaanse
jongeren aangehouden en slechts één skinhead?’ Van de bijna 200
aangehoudenen waren er inderdaad maar een handvol skinheads/
Anderlecht-supporters/hooligans. De woordvoerster van de poli-
tie was formeel: ‘Vooral die jongeren (allochtonen) zijn opgepakt
omdat door die groep negentig procent van de vernielingen is aan-
gericht’. Feit is ook dat het de Noord-Afrikaanse jongeren geweest
zijn die via gsm en een website gemobiliseerd hebben in heel Brus-
sel om een café kort en klein te slaan (wat de politie grotendeels kon
verhinderen); feit is ook dat wij op het tv-nieuws beelden gezien
hebben van dezelfde bruine jonge gasten die een metrostation aan
het vernielen waren, maar die beelden werden ongetwijfeld gescho-
ten door een racistische cameraman. Wat zouden de pamperaars
van de criminele allochtone jongeren wensen: dat de feiten verdoe-
zeld en verschoond worden via een nietszeggende, abstracte, socio-
economische analyse waarin gewezen wordt op de ‘uitzichtloze
toekomst van deze jongeren, de gebrekkige economische kansen,
het falende onderwijssysteem in Brussel, het gebrek aan leefbare
ruimte en groen’? Waarna de tram van het optimisme door deze
liefl ijke wijken kan rijden?
Naast de vermeende vertekening inzake de vreemdelingencri-
minaliteit, beroert nog een ander thema de gemoederen van de
representatiedenkers, namelijk dat van de hoeveelheid en het soort
criminaliteit dat in de ‘echte’ realiteit bestaat en dat vervolgens in
38
DE GROTE VERTEKENINGSSHOW
de media wordt opgevoerd. We zullen zien dat hier eens te meer
een grote vertekening wordt vastgesteld, waarvan we ons eens te
meer zullen afvragen of dat ook maar enigszins ter zake doet. In een
recent onderzoek stellen Stefaan Walgrave en Volkan Uce (in Marc
Hooghe, Knut de Swert & Stefaan Walgrave, De kwaliteit van het
nieuws, 2007) het volgende: ‘In de onderzoeksperiode (2003-2005)7
werd 12,6 van de totale beschikbare tijd (gemeten in seconden)
op het Vlaamse tv-nieuws besteed aan criminaliteit. vtm besteed-
de in Het Nieuws duidelijk veel meer aandacht aan criminaliteit:
15,5 van de zendtijd werd vrijgemaakt voor criminaliteitsnieuws
tegenover 9,7 op Het Journaal van Eén… Het is opvallend dat op
beide zenders de aandacht voor criminaliteit in de hoofdnieuws-
uitzendingen een duidelijke stijgende trend vertoont (van 2003 tot
2005)… We hebben nu wel een aanduiding voor het verschil in cri-
minaliteitsnieuws op vtm en op Eén, maar we tasten nog steeds
in het duister of dat nu veel of weinig is. Begrippen zoals ‘veel’ en
‘weinig’ worden pas zinvol als je de Vlaamse criminaliteitsbericht-
geving kan vergelijken met de berichtgeving in andere landen…
De vergelijking met de Duitse en Britse zenders stelt ons in staat
te constateren dat de Vlaamse media-aandacht voor criminaliteit
bijzonder groot is… De plotse, heel sterke stijging van het percen-
tage criminaliteitsitems op de Britse commerciële omroep (itv)
kan verklaard worden door de terroristische aanslagen van 7 juli
2005 in Londen… De federale politiestatistieken voor het Vlaamse
landsgedeelte bevatten voor 2003 in totaal 492.842 geregistreerde
feiten, in 2004 zijn dat 486.093 geregistreerde feiten en in 2005 zet
de lichte daling zich verder tot 470.853 feiten. Volgens de offi ciële
cijfers van de federale politie is er dus doorheen onze onderzoeks-
periode geleidelijk minder criminaliteit voorgekomen… Terwijl de
globale criminaliteit in werkelijkheid daalde, steeg de media-aan-
dacht er voor… Vier criminaliteitsvormen worden zwaar tot zeer
zwaar overschat op televisie. De tv-kijkers krijgen vooral een heel
ernstige overdosis moorden te verwerken (zelfs bijna niet zicht-
baar in de werkelijkheid). Ook gevallen van pedofi lie krijgen erg
veel media-aandacht terwijl ze in werkelijkheid, of toch volgens de
politie, weinig voorkomen. Voor overvallen geldt hetzelfde: ze zijn
spectaculair en komen veel op tv maar maken maar een heel klein
aandeel van de totale criminaliteit uit. Ook voor verkrachtingen
39
DE GROTE VERTEKENINGSSHOW
zitten we met een gelijkaardig patroon. Bij de zes andere vormen
van criminaliteit zien we het omgekeerde: ze maken een groter deel
uit van de geregistreerde dan van de gemediatiseerde criminali-
teit. Het verschil is veruit het grootste bij diefstallen… Dan volgen
inbraken, brandstichting en vandalisme, slagen en verwondingen,
drugs en fraude… Fraude wordt het meest realistisch afgeschilderd
of, ten minste, er is het meest overeenstemming tussen politiesta-
tistiek en nieuwsaandacht. Al deze vaststellingen wijzen er op dat
de Vlaamse tv-zenders dus zeker geen realistisch beeld schetsen
van het voorkomen van specifi eke criminaliteitsvormen. Som-
mige vormen van criminaliteit worden zwaar overgemediatiseerd,
andere worden zwaar ondergerepresenteerd’.
Nu zijn wij geen expert in criminaliteitsstatistieken. Maar dat er
sprake is van een dalende trend in criminaliteit in onze samen-
leving, durven wij betwijfelen of moet in elk geval met een grote
korrel zout genomen worden. Stefaan Walgrave en Volkan Uce
maken zelf melding van ‘de categorie ‘vandalisme’ die volgens de
politie doorheen de onderzoeksperiode met bijna negen procent
is gedaald’. Dat durven wij betwijfelen gewoon door eens rond te
kijken in de stad wanneer we ’s morgens van het station naar het
werk trekken: vernielde bushokjes, tags op gebouwen, graffi ti op
treinen, kapot gemaakte zetels in trein en bus, vuilniszakken-
voetbal, kapot getrapte fi etsen, gekraste auto’s, wildplakken … wij
zien ze slechts toenemen. Bovendien moet men zeer op de hoede
zijn wat betreft het aantal aangegeven criminaliteitsfeiten wat de
zogeheten kleine criminaliteit betreft. Wie geeft nog een kras op
zijn auto aan of een winkeldiefstal onder een bepaald bedrag of
een fi etsdiefstal (het ondertussen gekende verhaal bij de politie: ‘Je
mag een aangifte doen, maar we vinden die fi ets toch nooit terug’
en dus doe je geen aangifte). Wij zijn dus geen experts in crimi-
naliteitsstatistieken maar zelfs als de afnemende trend in crimi-
naliteit in de samenleving zou kloppen, dan heeft het geen enkele
zin om te eisen dat die trend ook in het tv-nieuws weerspiegeld
zou worden. Tenzij men een ijkpunt meent te kunnen kalibreren
waartegenover criminaliteitnieuws en zijn verschillende soor-
ten zou kunnen afgezet worden (ook ten opzichte van de andere
items die in het nieuws zouden dienen te komen). Moest zo’n ove-
rigens nooit te realiseren ijkpunt kunnen gevonden worden, zou
40
DE GROTE VERTEKENINGSSHOW
het kunnen dat het tv-nieuws, met stijgend criminaliteitnieuws,
nog bezig is aan een inhaalbeweging omdat het ijkpunt nog niet is
bereikt. Idem voor de vergelijking van de Vlaamse met de buiten-
landse situatie. Die brengt ons op een ander punt. Herinner u wat
de onderzoekers schreven: ‘De plotse, heel sterke stijging van het
percentage criminaliteitsitems op de Britse commerciële omroep
(itv) kan verklaard worden door de terroristische aanslagen van
7 juli 2005 in Londen’. Die terroristische aanslagen kunnen in
de categorieën van criminaliteit niet anders ondergebracht wor-
den dan onder moord. Nu is zo’n moorddadige aanslag natuurlijk
geen dagelijkse kost en totaal verwaarloosbaar in het totaal van
de criminaliteitscijfers – en toch heeft het tv-nieuws daar zo veel
belangstelling voor: ‘zeker geen realistisch beeld van het voorko-
men van specifi eke criminaliteitsvormen’ . Hopelijk voelt men via
dit voorbeeld aan wat er niet klopt met het representatiedenken,
ditmaal toegepast op soorten criminaliteit in de samenleving en
de al dan niet vertekende voorstelling in de media. Goed dat de
media niet representatieve accenten leggen op criminaliteit die in
de politiestatistieken misschien weinig tot nauwelijks voorkomen.
Op criminaliteit die ertoe doet, die de samenleving in haar greep
houdt, die relevant is, die een beeld geeft van hoe de samenleving
er aan toe is en evolueert. Op die manier vervullen de media hun
informatieve plicht, spelen ze waakhond van de democratie, nemen
ze hun specifi eke verantwoordelijkheid op, dwingen ze de politiek
van na te denken en oplossingen te bedenken. Moesten de media
destijds in de Dutroux-aff aire zich misschien beperkt hebben tot
een eenmalig verslag in een paar zinnen van wat er gebeurd was?
Dat zou een realistisch beeld geweest zijn. Kinderontvoering, kin-
derverkrachting en kindermoord komen in de statistieken toch veel
minder voor (in 2005: 1 550 keer voor de globale categorie ‘pedofi lie’
en 405 voor de globale categorie ‘moord’) tegenover, bijvoorbeeld,
68 687 gevallen van diefstal of 55 715 gevallen van vandalisme!
Wat een onzinnige, ja zelfs onfatsoenlijke redenering. Zonder de
‘overgemediatiseerde’ belangstelling voor de Dutroux-aff aire was
opsporing van vermiste kinderen (Childfocus) wellicht geen item
geweest in de politiek. Media proberen de vinger aan de pols te
houden van de samenleving en dan is een verwaarloosd kind dat
moet sterven bij drugverslaafde ouders, waard om opgenomen te
41
DE GROTE VERTEKENINGSSHOW
worden in het nieuws en is een kras op een auto dat niet. Dan is
een voor de lol in mekaar getimmerde en bijna vermoorde toeval-
lige passant door enkele zatte aanvallers een belangrijk nieuwsfeit
omdat het symptomatisch is (en niet representatief met de cijfers,
gelukkig maar) voor een samenleving waarin wij leven. Dan is het
uitmoorden van een gezin, gevolgd door zelfmoord, een relevant
item over een dolgedraaide samenleving. Dan is het op één hand
te tellen aantal gevallen van erge geweldagressie een item dat duidt
op de mobiel vastgelopen en een overstresste samenleving. Dan is
de wellicht enige beschuldiging per jaar van moord ten aanzien
van een dokter die een gecompliceerd geval van euthanasie opge-
lost heeft, een thema dat de maatschappij beroert. Idem voor de
ongetwijfeld ‘overgemediatiseerde’ aandacht voor pedofi elen die
op het internet kinderen proberen te strikken, een nieuw gegeven
in onze informatiemaatschappij. Media signaleren (nieuwe) trends
en maken die bespreekbaar. ‘De tv-kijkers krijgen vooral een heel
ernstige overdosis moorden te verwerken (zelfs bijna niet zicht-
baar in de werkelijkheid). Ook gevallen van pedofi lie krijgen erg
veel media-aandacht terwijl ze in werkelijkheid, of toch volgens de
politie, weinig voorkomen’, aldus de onderzoekers. Wat ‘bijna niet
zichtbaar is in de werkelijkheid’ zou dan ook niet zichtbaar mogen
zijn op het tv-scherm en wat zeer zichtbaar is in de werkelijkheid,
zou dus ook zeer zichtbaar moeten zijn op het tv-scherm: veel dief-
stallen en vandalisme dus. Vanuit het volk dat bekommerd is om
zijn samenleving dienen media de vinger aan de pols te houden
van de samenleving en mogen relatief minder voorkomende – maar
voor het samenleven belangrijke vormen van criminaliteit – veel
aandacht krijgen in het nieuws.
Overigens, over die aandacht gesproken. De onderzoekers heb-
ben niet het aantal criminaliteititems geteld in het nieuws maar
hebben het totaal aan tijd (in seconden) besteed aan die items als
analyse-eenheid gekozen. Wie zegt dat – wanneer men de items
zou tellen – er niet een compleet ander beeld zou opduiken? Mis-
schien zelfs dat criminaliteitberichtgeving eveneens gedaald is en
dus realiteitsgetrouw is met de ‘echte’ criminaliteit. Misschien zijn
de items de jongste jaren slechts langer geworden: minder, maar
langere items dus. Dezelfde methodologische truc is misschien
zelfs verantwoordelijk voor de conclusie dat ‘vtm in Het nieuws
42
DE GROTE VERTEKENINGSSHOW
duidelijk veel meer aandacht besteedde aan criminaliteit: 15,5 van
de zendtijd werd vrijgemaakt voor criminaliteitsnieuws tegenover
9,7 op Het Journaal van Eén’. Misschien maakt vtm wel meer tijd
vrij voor een criminaliteititem (met interviews van betrokkenen
en zo) dan Eén, maar besteden ze beide evenveel – of vtm zelfs
minder – aan geturfde items. Hier ziet men andermaal geïllus-
treerd dat de gekozen methode van (inhoud)analyse de resultaten
verregaand kan beïnvloeden.
Heel onze kritiek op het representatiedenken inzake soorten crimi-
naliteit kan ook analoog toegepast worden op de vraag of de media
nu te veel, te weinig of net genoeg criminaliteitnieuws in het alge-
meen (ten opzichte van ander nieuws) brengen. Ook hier is een ver-
tekeningsdenken uit den boze. Wanneer de onderzoekers vaststel-
len dat ‘12,6 van de totale beschikbare tijd (gemeten in seconden)
op het Vlaamse tv-nieuws besteed wordt aan criminaliteit’, dan
stelt ons dat gerust. 12,6 criminaliteitnieuws, dat is in elke geval
niet het stereotiepe beeld dat sommigen ons willen voorhouden,
namelijk dat de media vandaag de dag nauwelijks nog geïnteres-
seerd zijn in ander nieuws dan criminaliteitberichtgeving en dus
niet meer in politiek, sociaal-economisch, internationaal nieuws,
cultuur … Trouwens zo’n 12,6 criminaliteitnieuws lijkt ons niet
te veel wanneer we de bedenking maken dat criminaliteit in de
samenleving een fundamenteel thema is en wel in volgende zin.
Sinds wij mens zijn geworden hebben we onze natuurlijke driften
(seks en agressie) leren beheersen in naam van de gemeenschap die
ons een culturele dwang heeft opgelegd om onze lusten niet meer
zomaar bot te vieren. Vandaar dat we die zijn gaan sublimeren in
kunst, religie, politiek. In dit culturele beschavingsproces hebben
we onze wapens onder onze gewaden afgestaan aan de staat, die
we het geweldmonopolie hebben toegekend. We beslechten onze
confl icten niet meer persoonlijk met onze buurman maar we gaan
naar de rechter en vragen aan de overheid om toe te zien op een
rechtvaardige geweldregeling. Omdat we aan een andere instantie
het geweldmonopolie hebben afgestaan, interesseert het ons wel
te zien of en hoe die instantie, de overheid dus, die taak ter harte
neemt. Criminaliteit in het nieuws – zie ook de grote boven- en
onderstroom van criminaliteit in fi ctie, naast een ander funda-
menteel menselijk thema, de liefde – criminaliteit in het nieuws
43
DE GROTE VERTEKENINGSSHOW
is dus een belangrijk maatschappelijk thema dat ons bovendien
persoonlijk raakt: wij wensen onze integriteit bewaard te zien, ons
leven beschermd te zien en tevens dat van onze dierbaren en kin-
deren. Wij wensen ook dat onze bezittingen gerespecteerd worden
en dat de overheid zorgt dat die gerespecteerd worden. Dit heeft
een belangrijke evolutionaire ondergrond. Sinds wij immers van
nomaden zijn overgestapt naar een sedentaire levenswijze en dus
gewassen en dieren kweken, hebben we iets te verdedigen. We zijn
in wezen nog altijd dezelfde verdedigers gebleven in deze natuurlijk-
biologische evolutie en dus nog altijd bereid om te vechten voor
bezit en familie. Daarom zal criminaliteit ook nooit uitgeschakeld
worden – ze zit in de natuur van de mens, bij wijze van spreken –
maar cultureel wellicht hopelijk voldoende onder controle kunnen
gehouden worden door de monopoliehouder inzake geweld. Een
voldoende aandacht voor geweld en criminaliteit in ons tv-nieuws
is dus niet meer dan een algemeen menselijk gegeven: we willen
weten wie ons bedreigt en of de overheid ons wel voldoende kan
beschermen. Voor het audiovisuele tijdperk stelde zich deze thema-
tiek natuurlijk ook al. Een van de meest geliefde onderwerpen van
volkszangers was trouwens ‘de wrede moord te …’. Het ging om een
regionaal gebeuren waar natuurlijk moord en diefstal toch ook al de
gemoederen van de mensen wist te beroeren. Vandaag is Vlaande-
ren ons dorp – vandaar dat criminaliteit, waar ook in Vlaanderen,
de interesse wekt – en zelfs de wereld is ons dorp – vandaar dat,
bijvoorbeeld, islamitische terreurdaden relevant zijn voor ons. Wie
zegt dat er te veel criminaliteit in onze mediaberichtgeving zit, is
niet alleen van slechte wil – slechts 12,6, een verdedigbaar per-
centage gezien de grote maatschappelijke repercussie – maar zegt
dat vaak ook nog om een niet-intrinsieke reden: criminaliteitbe-
richtgeving zou mensen bang maken en dus verzuren en dus klaar
maken om te stemmen op het Vlaams Belang. Quod non: mensen
zijn terecht en oprecht geïnteresseerd in hoe veilig zij zich kunnen
voelen, in nieuwe trends inzake geweldpleging in de samenleving.
De media mogen vaak tot zeer vaak trouwens positief berichten
over criminaliteitbestrijding, die geen verzurende maar wel een
verzoetende impact heeft: aanhoudingen van criminelen, rechtsza-
ken, assisenzaken werken louterend en versterken het geloof in de
samenleving en dienen dus overvloedig door de media te worden
44
DE GROTE VERTEKENINGSSHOW
gepresenteerd. Indien de overheid haar taak voldoende ter harte
neemt inzake criminaliteitbeheersing en –bestrijding (niet alleen
van de grote maar ook van de zogeheten kleine criminaliteit, die
door ideologiedenkers vaak geminimaliseerd wordt maar wel zeer
dicht bij de burger staat), dan zouden de media geen democratische
taak ter zake meer te spelen hebben door daar voldoende over te
berichten. Zover zal het nooit komen en laten we hopen dat het
nooit zover komt, want dan dreigt de politiestaat. Laat de media
dus hun taak naar behoren vervullen op de manier overigens die
zij best achten, zonder de druk van vertekeningsdenkers.
Representatiedenken en multicultureel denken
Het is een open deur intrappen maar de representatiedenkers heb-
ben het nog altijd niet begrepen: het is niet omdat het exacte aantal
allochtonen/(‘gewone’)vrouwen in media-inhouden of in mediapo-
sities (als bijvoorbeeld journalisten) niet overeenkomt met de rea-
liteit, dat allochtonen niet aan bod komen en niet zelfs meer dan
behoorlijk kunnen verdedigd worden door de gekende autochtone
luidsprekers van de multiculturaliteit. Geen open deur: het repre-
sentatiedenken is in feite geïnspireerd door een soort etnisch den-
ken dat misschien zelfs een soort verdoken racisme/seksisme ver-
hult. Het gaat in elk geval uit van de tegenstelling tussen gekleurde
en witte mensen, tussen mannen en vrouwen, tussen vrouwen die
zich laten leiden door het schoonheidsideaal en vrouwen die ‘nor-
maal’ zijn … Au fond: van een wij-zij denken. Het afspiegelingsden-
ken gooit ook nog alle gekleurde mensen/vrouwen op één hoop: als
er bij wetenschappelijke onderzoeken in de representatietraditie
maar een bruine kleur/vrouw te zien is op het tv-scherm wordt er
geturfd, terwijl binnen de geviseerde groepen op het scherm de
verschillen natuurlijk groot kunnen zijn. Het ergste is nog dat de
representatiedenkers minstens impliciet van oordeel zijn dat een-
maal de mediawerkelijkheid klopt met de ‘echte’ werkelijkheid, dat
dan ook de hersenen van de mediaconsumenten positief zullen
geprogrammeerd zijn en dat dan voor alle minderheidsgroepen
alle problemen zullen zijn opgelost in de ideale samenleving en
het multicultureel en gendervrij paradijs. Quod non.
In onze opvatting van interculturaliteit keren wij ons af van het
45
DE GROTE VERTEKENINGSSHOW
wij/zij-denken dat dus niet alleen bij de foute mensen leeft maar
onderhuids evenzeer bij de multiculturalisten en wensen wij de
andere – met kleine letter – als gelijke partner te beschouwen, als
hij zijn reinheid ook maar afzweert en bereid is onzuiver en zondig
te creoliseren. Als hij zich maar bekeert tot het kamp van de bas-
taarden, die we tenslotte allemaal zijn en nog meer moeten worden.
Op dat moment kunnen wij evenzeer en evengoed de belangen
van allochtonen werkelijk verdedigen. Dat is in de praktijk ook
reeds op grote schaal geprobeerd maar mislukt, omdat de poging
geschiedde via het tot faillissement leidende multiculturalisme. In
een interculturalistische opvatting verdedigen wij alle mensen van
goede wil, maar dan als vrijgevochten individuen die zich bevrijd
hebben van de ketens van de irrationaliteit. Dan kunnen autochto-
nen evengoed de belangen van allochtonen verdedigen en kunnen
mannen evengoed de belangen van vrouwen verdedigen (al zullen
– wat het laatste betreft – sommigen dat toch nog altijd een beetje
sullig vinden). Maar geldt dat momenteel ook andersom?
In de representatieve democratie waarin wij leven is de represen-
tatiegedachte ook niet letterlijk gerealiseerd. Er is – bijvoorbeeld
– een kiesdrempel die al te kleine politieke ‘minderheidsgroepen’
zelfs de toegang ontzegt tot het parlement. Zonder te willen plei-
ten voor een navenante drempel tot toegang tot het tv-scherm van
‘minderheidsgroepen’ – zou pas echt belachelijk zijn, alhoewel: wijst
toch op een zekere reserve ten opzichte van weinig voorstellende
groepen – leert de representatieve democratie ons dat eenmaal
gekozenen min of meer representatief in het parlement zijn gaan
zetelen (en ook daar is vertekening mogelijk: twee maal meer stem-
men betekent niet automatisch twee maal meer afgevaardigden),
dat vanaf dat ogenblik van de vertegenwoordigers van het volk
verwacht wordt dat zij het algemeen belang zullen dienen en niet
meer de persoonlijke belangen of die van de eigen clan.
We moeten hoognodig het hele plaatje van de representatie-ideo-
logie omkeren. Niet hoe de realiteit gerepresenteerd wordt in de
media is pertinent onderzoek waard, wel hoe de media gerepresen-
teerd worden in de realiteit. Natuurlijk weer niet met percentages
die moeten aantonen dat er andermaal sprake is van een verteke-
ning maar globaal. Hoe media weerspiegeld worden in de realiteit,
hoe media impact hebben op concrete mensen: dat moet onze
46
DE GROTE VERTEKENINGSSHOW
interesse wegdragen. Hoe mensen – bijvoorbeeld – media-inhou-
den waarin het goede leven, een betere wereld, het geluk … wordt
opgeroepen, voor zichzelf gebruiken om er dagelijks mee om te
gaan in de realiteit. Hoe mensen uit de media-inhouden empower-
ment halen voor hun reële leven. Niet de mediarepresentatie moet
meer afgesteld worden op de realiteit, wel de realiteit op de media.
En dan liefst niet op de voorgeprogrammeerde media-inhouden
van multiculturele intello’s, welzijnswerkers, genderspecialisten …,
maar op media-inhouden waarin het goede leven al voorgesteld
wordt ter navolging door de kijkers.
Het tellen van allochtonen, vrouwen, gehandicapten, ouderen,
homo’s, lesbiennes … van gelijk welke minderheids- of zogehe-
ten onderdrukte groep ook, zo’n tellen heeft geen enkele zin: het
is niet omdat een groep niet zichtbaar is op tv dat – bij wijze van
spreken – één enkele verschijning van een geloofwaardig indivi-
du uit die groep, niet het verschil kan maken. Afspiegelingsden-
ken verwart kwantiteit met kwaliteit. Het tellen van allochtonen,
vrouwen, enz. is natuurlijk ook nietszeggend in deze zin dat men
turft van zodra men een gekleurd gezicht, vrouw, enz. opgemerkt
heeft maar de context compleet verdwijnt. Tellen heeft niets te
maken met de betekenis, met het verhaal dat achter de te weinig
of te veel getelde allochtonen, vrouwen, gehandicapten, ouderen,
homo’s, lesbiennes … zit. Het representatiedenken stelt cijfertjes
gelijk aan wat ze betekenen, kwantiteit aan belang. Eenvoudig uit-
gedrukt: één redding van een blank kindje uit een brand door een
gekleurde mens is natuurlijk van veel grotere importantie dan dat
10 van de mensen op het scherm een donkere huidskleur hebben.
Eén allochtone journalist die zijn job goed doet, met plezier en de
kijkers aanspreekt, heeft natuurlijk minstens evenveel eff ect als
dat er 10 saaie pieten van allochtone komaf op het scherm ver-
schijnen. Maar wat ons betreft, mogen er meer dan 10 bekwame
journalisten van vreemde komaf de mediaredacties bevolken. Idem
overigens voor wat de genderproblematiek betreft. Maar dan wel
verdiend en niet van boven opgelegd – dat werkt toch verkeerd.
Op die manier kunnen we al die geminoriseerde groepen in de
samenleving ernstig nemen als volwaardige partners. In de grote
vertekeningsshow wordt hun slachtoff erschap slechts gecultiveerd
en worden ze niet geresponsabiliseerd (om het nog maar eens met
47
DE GROTE VERTEKENINGSSHOW
een hip modewoord uit te drukken). De eis tot juiste representatie
is in feite in hetzelfde bedje ziek als de eis tot zogeheten positieve
discriminatie via invoering van percentuele quota’s (om bijvoor-
beeld het zogeheten glazen plafond voor vrouwen te doorbreken).
Een geminoriseerde groep krijgt onterecht een onverdiend voor-
deel waardoor de werkelijkheid juist gemanipuleerd wordt. Bij
positieve discriminatie – blijft discriminatie – omdat niet de juiste
man – pardon: vrouw – op de juiste plaats komt (met bijvoorbeeld
het risico van minderwaardige prestatie). Bij een ‘juiste’ represen-
tatie in de media (in representatieve percentages en in de zin van
een overtrokken positieve beeldvorming) omdat niet de werkelijke
betekenisvolle aanwezigheid in de samenleving van deze groepen
aan de orde is.
Het tv-nieuws vertekent
We proberen onze kritiek op de kritiek op de misrepresentatie van
de realiteit in tv-nieuws te kanaliseren via het boek Nieuws op tele-
visie. Televisiejournaals als venster op de wereld onder redactie vand
Marc Hooghe, Knut De Swert en Stefaan Walgrave (Acco, 2005).
Deze onderzoekers stellen: ’Uit een longitudinaal onderzoek blijkt
overduidelijk dat de tv, en dan gaat het zowel om de vrt als om
vtm, sinds het begin van de jaren negentig meer aandacht zijn gaan
besteden aan thema’s als onveiligheid, criminaliteit, en integra-
tie van allochtone groepen… Uit verkiezingsonderzoek blijkt ook
nog eens dat kiezers zich juist omwille van hun bezorgdheid over
deze onderwerpen laten leiden tot een stem voor het Vlaams Blok/
Belang. Als we de feiten op een rijtje zetten, kunnen we moeilijk
anders dan tot de conclusie komen dat de media toch op zijn minst
een gunstig opinieklimaat hebben gecreëerd of in stand gehouden
voor het electoraal succes van het Vlaams Blok in de jaren negen-
tig … Voor het verklaren van onveiligheidsgevoelens, en het koeste-
ren van vooroordelen ten aanzien van allochtone groepen blijft de
televisie een belangrijke verklarende factor’ (bedoeld worden vtm-
kijkers, niet vrt-kijkers: vtm-kijkers waren/zijn Vlaams Bokkers/
Belangers zeggen vooraanstaande sociologen). Over de kwaliteit
en de ideologische vooringenomenheid van dergelijk onderzoek
hebben we het al gehad in ons boek Manifest van een cultuurpo-
48
DE GROTE VERTEKENINGSSHOW
pulist. Wat ons hier interesseert, is dat wordt gesuggereerd dat
de media onterecht over onveiligheid, criminaliteit, allochtonen
zijn gaan berichten en ze die in de realiteit onbestaande thema’s
aan de burger hebben opgedrongen die daardoor dan verzuurd is
geworden (ook al omdat die voor zijn tv hangt en dus niet meer
deelneemt aan het sociaal leven – geen sociaal kapitaal heeft, zeg-
gen de apocalyptische mediakenners: hoe heerlijk simpel kan de
wetenschap toch zijn). Niets is minder waar: de media hebben hun
plicht gedaan, misschien zelfs niet voldoende. Moesten de progres-
sivo’s in de media niet tegengehouden hebben dat over de realiteit
nog adequater bericht zou zijn en de politiek misschien onmid-
dellijk tot de zich opdringende maatregelen aangezet hebben, het
succes van het Vlaams Blok zou bijlange niet zo groot geweest zijn
en de burgers zouden niet ‘verzuurd’ zijn geworden. Die verzuring
is overigens een stereotiep en onterecht gebruikt begrip: wat ver-
zuring wordt geheten, is in feite terechte kritiek van de mens met
gezond verstand. Bob Dylan, coryfee van mei 68 wist het al: ‘You
don’t need a weatherman to know from where the wind blows’; de
gewone man heeft genoeg aan zijn eigen waarnemingen, als men
hem tenminste niet zet in een kamer zonder wind (of: voor een poli-
tiek correct gefi lterd tv-toestel). Gesundes Volksempfi nden, zouden
wij zeggen, ware het niet dat die term denigrerend gebruikt wordt
door de critici van het populisme; vandaar dat we de onbesproken
liedmeester aan het woord laten. Wat in de onderbuik blijft smeu-
len, wat verdrongen wordt (in de media) keert terug in een meer
extreme vorm; we hebben het gezien bij de opkomst van het Vlaams
Blok. De politieke correctheid is medeverantwoordelijk voor het
succes van het Vlaams Blok. Wanneer je dreigt door het Centrum
voor Gelijkheid van Kansen en Racismebestrijding te worden ver-
oordeeld omwille van een stomme ongecontroleerde roepnaam
voor een allochtoon, wanneer er aan de toog geen moppen over
allochtonen meer mogen verkocht worden, dan wordt het ranzige
gevoel pas goed aangedikt. De Liga voor Mensenrechten heeft eind
2007 trouwens geprotesteerd in naam van de vrije meningsuiting
tegen een nieuwe formulering in de antiracismewet die niet alleen
meer systematische aanzetten tot haat, discriminatie of geweld als
strafbaar stelt, maar zelfs elke eenmalige racistische uitlating.
Het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en Racismebestrijding
49
DE GROTE VERTEKENINGSSHOW
is overigens gedegenereerd tot inquisitierechtbank, die niet alleen
het lachen verleerd is maar elke zin voor relativering kwijt is. Dat
moest Jean-Marie Pfaff in 2007 nog ondervinden toen een goed-
bedoeld licht tikje met de voet, als grapje en uit sympathie, tegen
het achterwerk van een zwarte tuinman, die ondertussen een
dagelijkse kennis was geworden, door de multiculturo’s als niet
minder dan een kolonialistische en racistische daad werd betiteld.
De beroemde doelwachter moest zijn excuses aanbieden: iedereen
gelijk voor de wet. En is hij niet een rolmodel voor jongeren, die nu
geleerd hebben van tv dat op zwarten stampen – doelbewust en uit
volle kracht stampen dus – een rechtmatige daad is en die nu dus
ook massaal zullen gaan stampen op zwarten in de realiteit? Het
Centrum voor Gelijkheid van Kansen en Racismebestrijding nam
echter geen genoegen met de excuses: ‘Het stampen van zwarten
mag niet gebanaliseerd worden. Een rijke, blanke man die een arme
zwarte zomaar schopt, mogen we niet laten passeren. Het beeld
toont een soort van machtverhouding tussen mensen die we niet
kunnen tolereren’. De letterlijke woorden van de voorzitter van het
Centrum voor Gelijkheid van Kansen en Racismebestrijding voor
ditmaal dus reële – het gaat om reality-tv met werkelijkheidsaan-
spraak – maar niet gewenste actie op het scherm. Hiermee wordt
niet alleen een doorgeschoten ridiculiteit gedemonstreerd maar
wordt een grens overschreden die van het Centrum voor Gelijkheid
van Kansen en Racismebestrijding een dictatoriaal censuurorgaan
maakt. Als makers van tv-programma’s werkelijk op dergelijke
onzin moeten gaan letten, staat dit voor gedwongen zelfcensuur
van de grofste soort, aangestookt door het Centrum voor Gelijk-
heid van Kansen en Racismebestrijding.
Nog even herhalen wat Marc Hooghe, Knut De Swert en Stefaan
Walgrave menen te weten gekomen te zijn: ‘Als we de feiten op
een rijtje zetten, kunnen we moeilijk anders dan tot de conclusie
komen dat de media toch op zijn minst een gunstig opinieklimaat
hebben gecreëerd of in stand gehouden voor het electoraal succes
van het Vlaams Blok in de jaren negentig… Voor het verklaren van
onveiligheidsgevoelens, en het koesteren van vooroordelen ten
aanzien van allochtone groepen blijft de televisie een belangrijke
verklarende factor’. De media hebben het onveiligheidgevoel aan-
50
DE GROTE VERTEKENINGSSHOW
gewakkerd en vooroordelen gepropageerd over allochtonen en zijn
dus verantwoordelijk voor de opmars van het Vlaams Blok. Deze
wetenschappers spreken nog net niet van een groot complot van de
media (en van met hen verbonden machtsgroepen) zoals vakgeno-
ten als Jan Blommaert, Eric Corijn, Marc Holthof en Dieter Lesage
dat wel doen in hun boek Populisme (2004). Blommaert e.a. defi ni-
eren populisme, in het gelijknamig getiteld boek, als ‘een bepaalde
soort band tussen politici en de massa en een nieuwe inhoud, aan-
gepast aan mediaformats die snelheid, oppervlakkigheid en vorm-
geving als kenmerk hebben. In die manier van politiek bedrijven
hebben bemiddeling, kritische afstand, gelaagdheid of tegenspraak
geen plaats meer’. Over de rol van de media, wordt – bijvoorbeeld –
gezegd: ‘De invloed van de media op de Belgische politiek uit zich
bijvoorbeeld in het feit dat er over de reële problemen nog nauwe-
lijks gesproken wordt. De economische crisis, …, de vergrijzing en
het daarmee samengaande steeds groter wordende pensioen- en
zorgenprobleem, de globalisering en haar vele neveneff ecten: het
lijkt alsof ze niet bestaan’. Niet bestaan in onze media? Je wordt in
alle media, elk op hun manier, om de oren geslagen met de oliecrisis,
de daling van de koopkracht, de vergrijzing, zorgenproblematiek
(gebrek aan sociale woningen, onbetaalbaarheid seniorentehuizen,
gebrek aan gevangenisplaatsen …), globalisering en co2-problema-
tiek ... ‘Kritische afstand, gelaagdheid of tegenspraak geen plaats
meer’ ? Lezen wij dat wel goed? Kijken deze heren wel eens naar tv,
om nog niet te spreken van kranten lezen? ‘Aangepast aan media-
formats’? Natuurlijk moet televisie werken binnen ‘mediaformats’.
Wat Blommaert en co. presenteren is natuurlijk ook gebonden aan
een ‘format’; niet dat hun format nu kritisch en minder oppervlak-
kig zou zijn of vele lagen zou bevatten of tegenspraak dulden.
Blommaert en co. gaan verder: ‘Producten, incluis cultuurpro-
ducten en politieke standpunten, zijn pas legitieme producten
als ze populair zijn: als het producten zijn die commodifi catie
(verkoopbare ruilwaren) en massifi catie (voor een anonieme
markt) kunnen ondergaan. Massale verspreiding schept legiti-
miteit en geloofwaardigheid vanwege de associatie tussen mas-
sale verspreiding en “wat de mensen willen”. Over die massale
verspreiding (de dictatuur van de (kijk)cijfers): ‘Extreem-rechts
maakt zoals steeds gebruik van de meest geavanceerde massa-
51
DE GROTE VERTEKENINGSSHOW
communicatietechnieken, (gericht) op geatomiseerde mensen
via massamedia’.
Politiek, cultuur, comodifi catie en massamedia worden onder-
steund door een merkwaardige verrechtsende instantie, het pmcc:
‘Ondanks alle retoriek over ‘klantvriendelijkheid’ houden de nieuwe
politieke en culturele verbanden in de samenleving, gedragen door
commercialisering en massamedia, onvermijdelijk een verrechts-
ing in: een eenheidsdenken, een ‘pensée unique’ wordt gedragen
door het pmcc, het Politiek-Mediatiek-Commercieel Complex. Het
maakt een geloofwaardige en krachtige kritiek steeds moeilijker…
In België wordt deze evolutie nog versterkt door de aanwezigheid
van extreem-rechts, dat electoraal een eerste doorbraak beleeft
in 1991. In precies dezelfde periode werd in Europa overigens ook
het medialandschap geliberaliseerd: vtm bijvoorbeeld ontstond
in 1989’. Het ‘Politiek-Mediatiek-Commercieel Complex’! De mei-
68’ers zullen het zich nog wel herinneren: in de jaren zestig, zeventig
van vorige eeuw was het modieus uit te pakken met ‘het militair-
industrieel complex’. Naast dit geheimzinnig, tegen de arbeiders
complotten smedend complex van de bourgeoisie, werd het vlug
modieus om voor cultuur en media analoge clichés te gebruiken:
cultuurindustrie en zelfs bewustzijnsindustrie (over de laatste
zoemterm heeft de bedenker zich overigens later vrolijk gemaakt).
Ziehier de nieuwe variant van ‘het militair-industrieel complex’
annex cultuurindustrieel complex van mei 68: het pmcc, het Poli-
tiek-Mediatiek-Commercieel Complex. En dat pmcc draagt dus
een pensée unique, onvermijdelijk een verrechtst eenheidsdenken.
Zo’n eenheidsdenken kan natuurlijk slechts bestaan aan de kant
van de rechtsen. Wat u net las, neergepend door Blommaert en co.,
is daarom dus niet de neerslag van een eenheidsdenken maar wel
van een waarlijk links meerduidig denken. En zeg nu eerlijk: het
Vlaams Blok brak electoraal door twee jaar na de oprichting van
vtm; dat kan toch geen toeval meer zijn!
Terug naar de collega’s Marc Hooghe, Knut de Swert en Stefaan
Walgrave: ‘Als er een rode draad loopt door de bijdragen (aan het
boek), dan is dat allicht het thema van de vertekening: brengt
televisienieuws op een waarachtige en objectieve manier de wer-
kelijkheid in beeld, of treden daar allerlei vormen van vertekening
52
DE GROTE VERTEKENINGSSHOW
op?’ Het antwoord ligt al besloten in de vraag: allerlei vormen van
vertekening, in de zin dat de onderdrukte groepen in de samen-
leving – voor progressivo’s zijn dat nog altijd vooral vrouwen en
allochtonen – te weinig aan bod komen en indien ze sporadisch
dan toch aan bod komen, verkeerdelijk aan bod komen. Het valt
allemaal nog wel te bezien: dat is wat we proberen aan te tonen.
In verband met de etnische problematiek worden Marc Hooghe,
Knut de Swert en Stefaan Walgrave al vlug geconfronteerd met een
merkwaardige vaststelling: ‘Bijna een op de vier items (in het tv-
nieuws) heeft een etnische dimensie’. 25 van het tv-nieuws heeft
met etnische feiten te maken! En zeer optimistisch ingeschat leven
er in België zo’n 10 al dan niet genaturaliseerde allochtonen. Con-
clusie: etniciteit is zwaar oververtegenwoordigd; de autochtonen
worden gediscrimineerd. Ja toch? Marc Hooghe, Knut de Swert
en Stefaan Walgrave voelen ook wel aan dat er iets niet klopt aan
hun stelling van misrepresentatie van allochtonen in de media en
ze continueren: ‘Meer problematisch is echter de manier waarop
dit gebeurt: de ‘gekleurde’ items blijken vooral uit negatieve asso-
ciaties met etniciteit te bestaan. Ze hebben meestal te maken met
criminaliteit, geweld en fundamentalisme/extremisme. Allochto-
nen in een normaal sociaal functioneren, of in een meer leiding-
gevende of verantwoordelijke functie komen nauwelijks aan bod
in de berichtgeving’. Tweede stapje van de verdedigers van de
stelling van de tv-nieuwsvertekening: ‘En als ze dan al eens in het
nieuws of in de media in het algemeen komen, worden de alloch-
tonen altijd in een negatief daglicht gesteld’. Zou – bij wijze van
voorbeeld – Dyab Abou Jahjah, die op 26 mei 2008 voor het Hof
van Beroep van Antwerpen in beroep ging tegen de uitspraak van
de Rechtbank van Eerste aanleg welke hem veroordeelde tot zware
straff en voor zijn aandeel in de rellen die in Antwerpen uitbraken
na de moord op een islamleerkracht op 26 en 27 november 2002
– zou die Abou Jahjah, spreekbuis van de Arabisch-Europese Liga,
‘leidinggevende en verantwoordelijke functie’ toch, op zijn beurt
meer dan behoorlijk verdedigd door mediafi guur Tom Lanoy, niet
meer dan behoorlijk in het nieuws geweest zijn? Als er relevante
feiten gebeuren rond allochtone beleidsdragers, zouden die dan niet
door de media gecoverd worden? Zoals bijvoorbeeld de wel van alle
kanten fel bevochten oproep van de zwarte Wouter van Bellingen,
53
DE GROTE VERTEKENINGSSHOW
schepen in Sint-Niklaas en nationaal secretaris van VlaamsPro-
gressieven begin juni 2008, tot progressieve frontvorming, Wel
te verstaan: relevante feiten rond allochtonen! Van autochtonen
wordt ook niet de plaatselijke koekenbak op het tv-nieuws getoond
(maar zou wel kunnen als die multicultureel bedoeld is). Over de
link met criminaliteit, waarover Marc Hooghe, Knut de Swert en
Stefaan Walgrave het hebben, hebben we eerder al uitgewijd. En
de link met ‘geweld en fundamentalisme/extremisme’? Is die dan
niet representatief voor wat de islamitische acties zijn: geweld-
dadig en fundamentalistisch/extremistisch? Wat nieuws is in de
media wordt nu eenmaal gedirigeerd door wetten: het negatieve,
gewelddadige, sensationele, liefst dicht bij huis of wat voor ons
burgers direct eff ect heeft, krijgt voorrang. Die wetten kan men
betwisten maar die worden niet geschonden voor berichtgeving
over etnisch gerelateerde items. Van die items horen er nu een-
maal meer thuis in de hedendaagse opvatting over het tv-nieuws
en als allochtonen daarmee geassocieerd worden, moeten wij dan
met onze camera de andere kant opkijken? Mag er over islamiti-
sche terreurcellen in ons land dan niet meer bericht worden – de
ccc-heropfl akkering kwam voorjaar 2008 toch ook in het nieuws?
Mag er niet meer bericht worden over Anderlechtse allochtonen
die naar het openluchtzwembad Huizingen trekken en een spoor
van vernieling (gebroken ruiten en spiegels van auto’s, gebroken
vensters van huizen) achterlaten, fi etsen en gsm’s stelen, amok
maken, meisjes lastigvallen, bommetjes laten knallen … Bij de eer-
ste warme dagen in mei van 2008 moest de burgemeester zeventig
– je leest het goed – zeventig agenten inzetten plus een waterkanon
om de zaak in bedwang te houden. Is dat geen relevant nieuws over
allochtoon geweld? De burgemeester van Huizingen had ook lange
zwemshorts verboden, offi cieel wegens hygiënische redenen maar
duidelijk bedoeld om macho allochtone jongeren, nochtans preuts
opgevoed, af te schrikken. Een verbod – het is niet verzonnen en
waarlijk surrealistisch – waarvoor de burgervader zich zelfs heeft
moeten verantwoorden voor het Centrum voor Gelijkheid van
Kansen en Racismebestrijding. Stond inderdaad allemaal in mijn
politiek correcte en soms dus toch ook krant met ‘open geest, die
meer beleeft’.
De hedendaagse wetten van het tot vertekening gedoemde tv-
54
DE GROTE VERTEKENINGSSHOW
nieuws (dat – niet te vergeten – ook nog geen half uur duurt om
een ‘venster op de wereld’ te bieden) gelden voor witte en gekleurde
items. Wanneer een oliepijpleiding in het Midden-Oosten in brand
vliegt – liefst moeten er daar ook nog beelden van zijn, desnoods
met een amateurcamera – en dat een mogelijke impact heeft voor
ieder van ons die deze week nog moet tanken aan de benzinepomp,
dan is dat relevant nieuws. Als een benzinestation in brand vliegt in
Zuid-Afrika, dan is dat mogelijk geen relevant nieuws voor Vlaan-
deren, ook al zijn er misschien slachtoff ers bij gevallen. Het mag
misschien spijtig zijn maar de positieve kanten van het leven (à la
de slogans van de Bond zonder Naam) zijn inderdaad weinig op tv
te zien. (Hoewel: vtm maakt er zaak van het Nieuws af te sluiten
met een leuk item). Spijtig voor de honderdduizenden allochtonen
die geïntegreerd in onze samenleving leven en werken, net zo spijtig
als voor nog tien keer meer autochtonen overigens. Maar als mor-
gen de oudste inwoner van ons land van Marokkaanse origine is –
het zal wel een inwoonster zijn: vrouwen leven nu eenmaal langer
– dan zullen de media daarover berichten, net alsof het een oerechte
Vlaamse was. Maar voor Tom Boonen die aan de coke heeft geze-
ten, moet niet alleen één jaar Leterme maar ook een vliegtuigramp
in Soedan met een tiental slachtoff ers wijken als ‘item één’ in alle
nieuwsuitzendingen én op de voorpagina van elke krant.
Laat alstublieft de nieuwsredacties zelf beslissen, in dialoog met
de kijkers, hoe het tv-nieuws er moet uitzien. Hopelijk krijgen de
representatiedenkers nooit de kans om voor de openbare omroep
een denkoefening te doen over het percentueel aandeel van binnen-
lands, buitenlands, politiek, sociaal, positief of negatief … nieuws of
over het percentage kijkers die deze categorieën, opgelegd door de
politiek, moeten halen. Zoals de 20 van de bevolking die de vrt
met zijn cultuuritems/programma’s moet halen (25 voor educa-
tie). Ook al wordt de defi nitie van cultuur en educatie zeer breed
gehanteerd – terecht overigens -, zo’n quotum is absurd omdat alles
wat televisie uitzendt natuurlijk cultuur is, hedendaagse cultuur.
En dan denken wij niet aan een ‘volksverheff end’ – die paterna-
listische term mag weer ongegeneerd gebruikt worden – boeken-
programma – die fetisj van het boekenprogramma als synoniem
voor cultuur op tv! – , zoals de Raad van Bestuur van de vrt dat
(bij monde van Jozef Deleu) vraagt eind juni 2008. Dan denken wij
55
DE GROTE VERTEKENINGSSHOW
zelfs niet aan ‘arty’ fi lms of zelfs maar fi lmklassiekers, maar aan
reality-tv of series als Sara: Sara is de hedendaagse variant van de
Griekse blijspelen en tragedies, van het klassieke drama, van het
romantisch narratief, van het Assepoestersprookje, van het lelijke
eendje dat een mooie zwaan wordt, van het bijbels motief van de
Verloren Zoon … met thema’s als onmogelijke liefde, onbeantwoor-
de liefde, berekende liefde, de betekenis van (innerlijke) schoonheid,
de vader/zoon-verhouding, …
Geen van boven opgelegde quota’s maar spontaan en organisch van
onderuit emergerende belangstellingen dicteren de ‘cultuuragenda
van een omroep (idem voor streefcijfers voor ‘Vlaamse’ muziek,
welke mediaminister Bourgeois nochtans wil vastleggen). Zonder
quota’s levert de commerciële omroep (vtm) zelfs meer ‘cultuur’ in
zijn Nieuws: men probeert daar in te spelen op wat bij de kijker leeft
(cf. infra)! Midden 2008 werd overigens bekend dat de Vlaamse
Regulator van de Media die, op vraag van de Europese Commissie,
de beheersovereenkomst tussen overheid en omroep evalueerde,
moest vaststellen dat de vrt in 14 van de 52 weken niet 20 van
zijn publiek bereikt met cultuuritems. Wat door de culturo’s als
een pover resultaat wordt voorgesteld. Men zou het ook positief
kunnen bekijken: in 38 weken op 52 wordt de norm wel gehaald,
een hoge norm trouwens. Wat wil het culturokliekje nog meer? Dat
misschien 50 van het vrt-publiek dagelijks geconfronteerd wordt
met Cultuur, liefst dan nog met de grote C? Weg met die 20. En
zou men nu eens niet stoppen met dat boekenprogramma dat er
was, en dan weer niet meer, dat er komt of dan weer niet meer, dat
er misschien komt maar dan in een andere vorm … Midden 2008
wordt er strijd geleverd binnen de culturosector zelve, waarbij de
voorstanders van een ‘puur’ literair programma zich distantiëren
van de vervlakkers. Een cultuurstrijd binnen de Culturele sector.
Weg met dat boekenprogramma!
We schreven net: hopelijk krijgen de representatiedenkers nooit de
kans om voor de openbare omroep een denkoefening te doen over
het percentueel aandeel van … positief of negatief nieuws. En zie:
eind juni 2008 bereikt ons het bericht dat in Roemenië, op initiatief
van (ultra)nationalistische politieke partijen, in de Senaat aldaar
een wet gestemd is (weliswaar nog niet bekrachtigd door de presi-
dent) die zegt dat voortaan de helft moet besteed worden aan goed
56
DE GROTE VERTEKENINGSSHOW
of positief nieuws op de Roemeense radio en televisie. Ridiculer
kan niet meer, zeker wanneer men leest (De Morgen, 27.6.2008) dat
de initiatiefnemers van de wet hun wetsvoorstel hebben ingediend
‘nadat studies bewezen hadden dat slecht nieuws schadelijk is voor
de gezondheid’. Welke wetenschapper krijgt het voor mekaar om
iets dergelijks te bewijzen? Voor het overige: de doorgeschoten
representatiegedachte.
Relevantie dicteert mede de media-agenda: een egoïstisch maar
belangrijk perspectief voor de overlevingsstrategie van ieder van
ons en van onze lokale gemeenschap. Relevantie dus en daarnaast
ook perspectief en relativeringsvermogen dicteren wat wij kijkers
op het tv-nieuws willen zien. Marc Hooghe en Dietlind Stolle con-
cluderen naar aanleiding van hun onderzoek naar de berichtgeving
over de eerste Golfoorlog in het boek Nieuws op televisie: ‘Wat van
doorslaggevender belang is, is de culturele stereotypering waar
media actief toe bijdragen. De media besteden duidelijk veel min-
der aandacht aan de opvattingen van de ‘vijand’, dan dat ze de eigen
positie belichten… De slachtoff ers in de westerse legers krijgen over
het algemeen meer aandacht dan de slachtoff ers onder de Irakese
bevolking. De oude cynische waarneming dat het overlijden van
een Europeaan veel meer nieuwswaarde heeft dan het overlijden
van een Afrikaan of een Aziaat wordt hierin nog eens bevestigd.
De media functioneren dan wel als een venster op de wereld, maar
in de praktijk blijkt dat we door dat venster ook niet al te ver kij-
ken maar eerder de blik gericht houden op onze eigen kleine leef-
wereld’. Terecht overigens. Hoe zou trouwens de Vietnam oorlog
destijds beëindigd zijn? Toch door de druk van de media, die niet
alleen beelden lieten zien van de eigen slachtoff ers – denk ook aan
de beroemde World Press-foto van het naakte, verbrande Vietna-
mese meisje op de brug – maar die door de beelden over de eigen
slachtoff ers de publieke opinie wel tegen de oorlog heeft laten keren.
Idem voor de oorlog die half 2008 nog steeds gevoerd wordt in Irak
door de Amerikanen. Hoe komt het dat de Amerikanen stilaan
genoeg krijgen van de oorlog? Misschien door de ‘bodybags’ die
op het nieuws in de vs te zien zijn, inderdaad van de eigen jongens
die gesneuveld zijn? Dat ‘de slachtoff ers in de westerse legers over
het algemeen meer aandacht krijgen dan de slachtoff ers onder de
57
DE GROTE VERTEKENINGSSHOW
Irakese bevolking’ is, in perspectief gezien, doodnormaal voor ons
westerlingen. Zouden de Irakese media dan evenveel aandacht heb-
ben voor de Amerikaanse slachtoff ers? Tenzij dat ze als geslachte
prooien worden opgevoerd of voor een camera worden gekeeld? Het
is geen ‘oude cynische waarneming’ maar gewoon doodnormaal en
pertinent dat we de dingen vanuit ons eigen perspectief en dat van
onze gemeenschap bekijken, natuurlijk met enig zicht op het totale
plaatje. We hebben de indruk dat de westerse media hun taak, wat
dat globale plaatje betreft, meer dan behoorlijk vervullen. Wat die
Amerikaanse oorlogen betreft nog dit: waar de soixante-huitards
hun protest tegen de Amerikaanse oorlog in Vietnam hadden, heb-
ben de nieuwe pacifi sten gelukkig de Amerikaanse inmenging in
het Midden-Oosten om er hun anti-Amerikaanse gevoelens in te
projecteren. Wat dat betreft zijn de nieuwe utopisten de objectieve
bondgenoten van de islamieten; ze hebben wellicht nog net niet
durven mee juichen met de islamitische jongeren toen zich de
vliegtuigen in de Twin Towers boorden maar in de commentaren
was de ondertoon: het is de eigen schuld van de Amerikanen. Dat
de media ‘in de praktijk door dat venster ook niet al te ver kijken
maar eerder de blik gericht houden op onze eigen kleine leefwereld’
heeft minder te maken met een ‘oude cynische waarneming’ dan
met tijdsbestek en wetten van het tv-nieuws en relevantie, inder-
daad voor ‘onze eigen kleine leefwereld’. Men moet niet zo cynisch
doen over de eigen leefwereld, alsof die allen maar ‘klein’ zou zijn.
Is het ook cynisme wanneer deze kijkers naar de ‘grote leefwereld’
slechts naar het weerbericht kijken op Vlaamse tv-zenders en niet
op cnn of een buitenlandse zender (waar eventueel ook een zware
dodentol eisende tsunami wordt aangekondigd)?
In het boek Nieuws op televisie concludeert Baldwin Van Gorp dat
zowel vrt als vtm vooral het nieuws uit eigen huis brengen en dat
‘de journalisten van de nieuwsredacties niet kritisch berichten over
het reilen en zeilen in eigen huis’. Is dat dan niet de normaalste zaak
van de wereld? Heeft Baldwin Van Gorp zijn andere thema in zijn
bijdrage in het boek, zijnde dat tv-nieuws niet objectief kan zijn en
dat er slechts een indruk gewekt wordt van objectiviteit, aan een
kritisch onderzoek onderworpen en evenveel aandacht gegeven aan
de stellingen van de tegenpartij(en), namelijk dat journalisten een
goede poging doen om werkelijk objectief te zijn? Het kan toeval
58
DE GROTE VERTEKENINGSSHOW
zijn maar toen we speciaal op Van Gorps stelling begonnen te let-
ten, konden we het meemaken dat het vtm-nieuws op amper één
week tijd uitpakte met twee voor het eigen huis bezwarende feiten.
Op 17 juni 2008 kwam het vtm-nieuws met een bericht over een
gerechtelijk onderzoek naar fi scale fraude bij de Pfaff ’s, de protago-
nisten van de naar hen genoemde docu-soap op datzelfde vtm; de
dag nadien wordt het item nog eens hernomen in datzelfde vtm-
Nieuws met de specifi cering dat de aanleiding een ruzie was over
zwart geld. Een paar dagen later, op 25 juni 2008, pakt hetzelfde
vtm-nieuws uit met een bericht over vtm-coryfee Daisy Van Cau-
wenbergh wiens computerfi rma, gerund met haar man, failliet is
gegaan; er is in de commentaarstem sprake van frauduleus bank-
roet en de geïnterviewde vakbondsman suggereert hetzelfde. Is
dat dan ‘niet kritisch berichten over het reilen en zeilen in eigen
huis’? Trouwens, wanneer een alom gewaardeerd journalist van
de openbare omroep overlijdt, wordt daar in het vtm-nieuws mel-
ding van gemaakt (en andersom). Van Gorp sluit zich ook aan bij
de grote vertekeningstheorie stellende: ‘Wat minder navelstaren
en wat meer zelfkritiek zou het evenwicht in de tv-verslaggeving
en de geloofwaardigheid ervan ten goede kunnen komen. In dat
geval wordt het bovendien ook mogelijk om over het komen en gaan
bij de concurrerende zenders te berichten, zodat de tv-kijker een
minder vertekenend beeld van de journalistieke praktijk en van de
twee grote tv-zenders in Vlaanderen krijgt’. Dat ‘minder verteke-
nend beeld’, betekent dat dan dat de omroepen nu maar eens radi-
caal aan nestbevuiling moeten gaan doen? In hun concurrentiële
positie zou dat van (media)bedrijven nogal dom zijn.
In het boek Nieuws op televisie onder redactie van Marc Hooghe,
Knut De Swert en Stefaan Walgrave, kunnen we over de represen-
tatie van vrouwen in het tv-journaal het volgende lezen: ‘De afge-
lopen jaren is het percentage vrouwen in de Belgische en Vlaamse
politiek sterk gestegen. De toegenomen gelijkheid wordt echter
nauwelijks weerspiegeld in het televisiejournaal. Sonja Spee en
Knut De Swert stellen vast dat vrouwen slechts 17 procent uitma-
ken van alle geïnterviewde politici in het journaal, en dat terwijl
vrouwen toch ruim een derde van de parlementszetels bezetten.
Verder mogen vrouwelijke politici minder lang aan het woord blij-
59
DE GROTE VERTEKENINGSSHOW
ven dan hun mannelijke collega’s en zijn de onderwerpen waarbij
ze aan bod komen vooral de traditionele, vrouwelijke thema’s als
sociale zaken, mobiliteit en milieuzaken. De auteurs concluderen
dan ook dat de representatie van vrouwelijke politici in het tv-
nieuws behoorlijk achterop hinkt ten opzichte van de maatschap-
pelijke ontwikkelingen’.
Kortom, de ondertussen gekende analyse: wat getoond wordt is
geen weerspiegeling maar een vertekening van de realiteit en wat
er aan gebrekkige representatie op het scherm dan toch te zien
is, is dan nog eens gekleurd en tegen een goede voorstelling van
de betrokken groep gericht. ‘Traditionele, vrouwelijke thema’s als
sociale zaken, mobiliteit en milieuzaken’, begrijpen wij dat nu goed?
Sociale zaken, mobiliteit en milieu: zijn dat nu typisch vrouwelijke
besognes? Als men nu nog zou zeggen: gezin. Inderdaad – alweer –
het gezin maar zou een vrouw niet beter kunnen inschatten wat de
problemen zijn van hedendaagse gezinnen? Dat vrouwelijke politici
minder lang aan het woord komen, kan ook betekenen dat zij er
in slagen om wat ze te zeggen hebben ook bondig en zonder veel
woordenkramerij te formuleren, conform de hedendaagse regels
van het tv-interview. Wedden dat vandaag de dag de situatie ook
al een stuk beter is voor vrouwen? Overigens: van alle mannelijke
parlementariërs zijn er ook slechts een kleine minderheid die in
het nieuws aan het woord komen. Ook een vertekende representa-
tie? En dat een minister in het voorjaar van 2008 bijna dagelijks op
het scherm kwam – er mocht bij wijze van spreken geen pamper
ververst worden in de kleuterschool of de minister was ter plaatse
met een cameraploeg – is dat dan een vertekening ten opzichte
van zijn collega’s? Men zou dus de redacteurs van het genoemde
boek nog gelijk geven als ze schrijven: ‘Een bron van vertekening
waar politici zich zorgen over maken, is het feit dat sommige poli-
tici en partijen meer aandacht krijgen in het televisiejournaal dan
andere’, ware het niet dat ze zich tussen de regels waarschijnlijk
zorgen maken over de media-aandacht voor ‘rechtse’ of zogehe-
ten populistische politici en partijen – we kunnen ons vergissen.
Wat ze verder schrijven over de zogeheten kanselierbonus – dat de
premier heel veel aan het woord komt – is dan weer de gewoonste
zaak van de wereld, evenals: ‘Vooral de regeringsbonus is domi-
nant: regeringsleden krijgen veel meer media-aandacht dan ande-
60
DE GROTE VERTEKENINGSSHOW
re politici en ze overvleugelen in belangrijke mate het parlement’.
De regering neemt nu eenmaal beslissingen die de mensen direct
treff en en daarover willen die natuurlijk op de eerste plaats geïn-
formeerd worden, hoe interessant de visie van de oppositie ook is
– en die komt overigens vaak ook voldoende aan bod. Wat zou men
willen? Dat zoals dat in vroegere tijden is gebeurd de tv-aandacht
gechronometreerd wordt naar regeringspartij of naar partijkaart
van de journalist? Dat het gepalaver in het parlement meer aan
bod komt en de regeringsbeslissingen – die morgen iedere burger
aanbelangen – minder?
Eind 2007 presenteren Stefaan Walgrave en Marc Hooghe een
vervolgonderzoek over de vertegenwoordiging van allochtonen,
vrouwen, ouderen en ook gehandicapten in het Vlaamse televisie-
landschap. We lezen: ‘Volgens de beheersovereenkomst, het con-
tract tussen de Vlaamse overheid en de openbare omroep, moe-
ten de verschillende zenders van de vrt de verscheidenheid in de
Vlaamse samenleving weerspiegelen en bevorderen. Daarvoor heeft
de omroep een tweesporenbeleid uitgedokterd: de multiculturele
maatschappij moet zowel voor als achter de schermen te zien zijn.
Kortom, zowel in de programma’s als in het personeelsbestand.
Daarvoor heeft de vrt een eigen cel diversiteit opgericht. Die heeft
voor de tweede keer onderzocht hoe goed die diversiteit – in ras,
geslacht en mensen met of zonder handicap – in de programma’s
merkbaar is… Tussen 8 januari en 25 februari van dit jaar werden
632 programma’s of 392 uur televisie onder de loep genomen…
Opvallend is dat de verhouding tussen vrouwen en mannen op tv
niet strookt met de realiteit. Op alle zenders samen hebben man-
nen een aandeel van 60 procent. In de werkelijke populatie is dat
maar 51 procent… De enige zender waar meer vrouwen (55 procent)
dan mannen op tv komen, is vijftv’. Discriminatie ten opzichte
van mannen dus op vijftv. ‘Vooral op het vlak van leeftijd is wat
we op tv zien niet representatief voor de samenleving. Drie pro-
cent van de mensen op tv is ouder dan 65 jaar, terwijl die groep
17,8 procent van de totale bevolking uitmaakt… Volgens het Nati-
onaal Instituut voor de Statistiek (nis) heeft 12,9 procent van de
bevolking een ernstige of lichte handicap. Op tv is dat amper 1,4
procent. Het onderzoek naar het aantal niet-blanke personen op
61
DE GROTE VERTEKENINGSSHOW
tv werd opgedeeld in twee categorieën: non-fi ctie en fi ctie. In de
categorie non-fi ctie blijkt dat 10,9 procent van alle mensen op alle
Vlaamse zenders gekleurd is. In hoeverre dat onze samenleving
weerspiegelt, is moeilijk te defi niëren. Volgens het vrind, de over-
heidsinstelling die een beeld probeert te schetsen van de Vlaamse
samenleving, is op dit moment net geen 5 procent van de Vlaamse
bevolking vreemdeling, maar daar horen bijvoorbeeld Marokka-
nen of Italianen met een Belgische nationaliteit niet bij. Bovendien
heeft 30 procent van deze vreemdelingen de Nederlandse nationa-
liteit en bijna twee derden komt uit een lidstaat van de Europese
Unie. Volgens het nis telt België 932.161allochtonen op een totale
bevolking van 10.584.534’. Weeral geen probleem dus wat alloch-
tonen op het scherm betreft, meer zelfs: ‘In de categorie non-fi ctie
doet Eén het veel beter dan de andere zenders: 17,4 procent van de
mensen die er in non-fi ctieprogramma’s in beeld komen, hebben
een gekleurde huid. De enige zender die in de buurt van dat cijfer
komt, is Vijftv met 15,3 procent. vtm, vt4 en – opvallend – Can-
vas scoren beduidend minder’. De meerwaardezender vertekent de
werkelijkheid, maar Eén en vijftv geven gekleurde mensen zelfs
een streepje voor. Hoog tijd dus, de correcte afspiegelingstheorie
getrouw, om die trend een halt toe te roepen! En ook met die ande-
re steeds gehoorde kritiek, namelijk dat gekleurde mensen alleen
in een negatieve context, van criminaliteit, bijvoorbeeld, worden
opgevoerd, zit het goed snor: ‘(Het) blijkt dat 64 procent van de
gekleurde acteurs op de vrt-zenders te zien is in een familiale of
maatschappelijke context, zoals Th uis of Emma… ‘Veel allochtonen
in Vlaanderen hebben hun roots in het Middellandse Zeegebied,
Turkije en Marokko’, meldt de vrt in een persbericht. ‘In vergelij-
king met 2004 zie je ze op de vrt-netten vaker in alledaagse maat-
schappelijke en familiale situaties. Vooral fi ctieprogramma’s als
Emma, Th uis en Kinderen van Dewindt doorbreken daarmee de
stereotypen. Op de commerciële zenders duiken gekleurde acteurs
(vooral Afro-Amerikanen) nog altijd eerder op in het misdaad- en
komediegenre’. (De Morgen, 5.12.2007; Conclusies uit de Monitor
Diversiteit 2007, in het vrt-Jaarverslag, 2007, waar gehandicapten
overigens politiek zeer correct ‘personen met een functiebeperking’
worden genoemd) Dus van die negatieve stereotypering zijn we stil-
aan ook vanaf. Vooral op de vrt-netten worden dus ‘allochtonen in
62
DE GROTE VERTEKENINGSSHOW
een normaal sociaal functioneren’ getoond waar dat uit het vorige
onderzoek nog helemaal niet bleek. Voor gehandicapten en oude
mensen – die zelf liever naar jonge mensen op tv kijken natuurlijk
– is er voor de vertekeningsdenkers nog werk aan de winkel maar
voor vrouwen (bijna) en voor gekleurde mensen dreigt de grote
vertekening in de andere richting! Hoe moet dat nu?
Sprekende over gehandicapten: bij de volgende tv-uitzending over
de intrede in ons land van Sinterklaas, kan de openbare omroep
zijn taak ten opzichte van ‘personen met een functiebeperking’ mis-
schien in volgende zin opvatten: ‘In Nederland wordt Sinterklaas
dit jaar bij zijn intocht in veel plaatsen vergezeld door zwarte pie-
ten in een rolstoel.’ We dachten dat we in het verleden het ergste
al gehad hadden met pleidooien voor een zwarte, vrouwelijke Sint
Niklaas geassisteerd door een blanke ‘zwarte’ Piet. Maar nee, nu is
er dus de ‘rolstoelpiet’ (wordt zo genoemd). De argumentatie van
een Nationaal Comité van gehandicapten is andermaal zeer politiek
correct voor de hand liggend: ‘De participatie van gehandicapten
bij de intocht draagt bij tot de integratie in de samenleving en is
goed voor de beeldvorming.’ (De Morgen, 26.10.2002) Voor de ouder,
die nog vasthoudt aan het goede ouderwetse Sinterklaasverhaal, is
dat natuurlijk wel een probleem: hoe kan die nog enige geloofwaar-
digheid krijgen van de kids, als hij ze moet gaan uitleggen hoe de
rolstoelpiet door de schouw komt gekropen?
De reclame vertekent
Als er naast de zogenaamde vertekening van de realiteit in het tv-
nieuws inzake de mediale voorstelling nog kritiek wordt geformu-
leerd, mag je er donder op zeggen dat die gaat over reclame en met
name over de representatie van het vrouwbeeld in de reclame. We
laten onze bedenkingen ter zake nog maar eens kanaliseren door
een boek, namelijk door Seksistische reclame. Dromen van een
betere wereld voor M/V met talent van de hand van Corine Vant
Hellemont (Acco, 2008). Corine van Hellemont schrijft: ‘In het
reële leven nemen in België vrouwen 93 van de wastijd voor hun
rekening en mannen 7. Vrouwen poetsen in 73 van de tijd en de
afwas doen ze in 67 van de tijd… In reclame besteden vrouwen, in
verhouding tot mannen, omzeggens evenveel tijd aan huishoude-
63
DE GROTE VERTEKENINGSSHOW
lijk werk als ze dat in werkelijkheid doen. Wassen, poetsen, koken,
voor de kinderen zorgen en de boodschappen doen, zijn in reclame
geen exclusief vrouwelijke talenten meer. Mannen nemen die rol in
bijna twee vijfde van de tijd op zich, net als ze dat in de 21ste eeuw
ook in het reële leven doen… In televisiereclame besteden mannen
tien procentpunten meer tijd aan hun kinderen dan ze in werke-
lijkheid doen in verhouding tot hun partner of echtgenote’. Corine
van Hellemont besluit dan ook: ‘De reclame weerspiegelt vandaag
de huidige werkelijkheid, waarin mannen in bijna twee vijfde van
de tijd huishoudelijke taken op zich nemen. Er wordt enkel vast-
gehouden aan de rolpatronen, maar ook dat is een weerspiegeling
van een reële taakverdeling, waarbij in gezinnen mannen meestal
de klusjes opknappen en vrouwen voor de was en de plas zorgen’.
Merkwaardige redenering. Toen vrouwen in het verleden nog hele-
maal alleen de huishoudelijke taken op zich namen en de reclame
overeenkomstig zich – wat die taken betreft – voor 100, ook wel
gericht heeft op die vrouwelijke taken, ja toen was de reclame toch
een juiste weerspiegeling van de realiteit? Er is nu zelfs sprake van
een overdreven positieve evolutie want ‘in televisiereclame beste-
den mannen tien procentpunten meer tijd aan hun kinderen dan
ze in werkelijkheid doen in verhouding tot hun partner of echtge-
note’. In de reclame zijn mannen meer geëmancipeerd dan man-
nen in het reële leven! Kortom niks aan de hand, integendeel zelfs.
Niet dat we dit zouden toejuichen, wanneer we ons uitgangspunt
getrouw blijven dat het geen zin heeft de vraag te stellen of het tele-
visiebeeld met de realiteit klopt of niet. Wat maakt het uit? Is er
een fundamentele natuur- of andere wet die zegt dat het zo hoort?
Dat het wenselijk is? Zelfs in het kader van zogeheten emancipatie?
Mogen vrouwen én mannen geacht worden zelf te oordelen over
wat ze in de media krijgen voorgeschoteld? En reclamemakers en
merken desnoods afstraff en als ze niet akkoord zijn met wat ze zien?
Waarom zou – zo bekeken – zogenaamde seksistische reclame niet
emanciperend kunnen werken? Niet dat reclame dat moet nastre-
ven, natuurlijk. Reclame moet doen verkopen, en als ze dat doet is
ze goed, vertekend of niet, seksistisch of niet.
Corine van Hellemont laat duidelijk na ons tweede element, onze
tweede stap (naast de eerste: de al dan niet eff ectieve vertekening)
inzake mediarepresentatie in haar betoog te sluiten: de wenselijke
64
DE GROTE VERTEKENINGSSHOW
werkelijkheid die media/reclame zou(den) moeten representeren.
In dit geval – zo kunnen we ons voorstellen – dat mannen evenveel
huiselijke taken (dus 50) voor hun rekening zouden nemen. Inzake
voorkomen op de werkvloer en leeftijd, is er een duidelijke verteke-
ning, althans zo zouden representatiedenkers dat verwoorden – cfr.
even verder in het citaat ‘seksisme’ – tussen reclame en realiteit.
Maar neen, Corine van Hellemont weet dat ook weer te relative-
ren: ‘De reclame toont een arbeidsparticipatie van 27, terwijl het
aandeel vrouwen op de arbeidsmarkt vandaag 40 bedraagt. Op
het eerste zicht lijkt er sprake van seksisme. Maar de percentages
kunnen moeilijk worden vergeleken. Het percentage van 40 slaat
op het aantal vrouwen die een baan hebben, niet op de tijd die ze
doorbrengen op de werkvloer (dat vermindert het percentage van
40 ondermeer door deeltijds werk en tijdskrediet) … Waarom
meer mannen dan vrouwen in de leeftijdscategorie 35-49 jaar in
beeld brengen? Omdat reclame seksistisch is? Het antwoord is
wellicht stukken eenvoudiger. In het reële leven kiezen vrouwen
ook doorgaans een partner die gemiddel drie jaar en negen maan-
den ouder is dan henzelf. Bovendien besteden vrouwen meer tijd
en energie aan hun uiterlijk dan mannen. Dat maakt dat vrouwen
rond 34 jaar ook op televisie of in de reclame kans maken om jon-
ger te worden geschat dan ze in werkelijkheid zijn’. Andermaal een
les voor de profeten van de Grote Vertekening: er is eigenlijk niets
aan de hand. Maar de etnische inkleuring dan? Allochtonen moe-
ten toch ondervertegenwoordigd zijn in de reclame in vergelijking
met hun voorkomen in de realiteit? Maar neen: ‘Actoren met een
andere huidskleur dan blank komen in vijf procent van alle tijd in
beeld… Over hoeveel personen er in België een gekleurde huids-
kleur hebben, bestaan geen statistieken. Het enige wat gekend is, is
het aantal personen van vreemde afkomst, hetzij 8,8 van de Belgi-
sche bevolking in 2007. Maar in dat percentage zijn ook personen
opgenomen uit landen die, net als België, overwegend een blanke
bevolking tellen. Wat huidskleur betreft, kan bijgevolg met betrek-
king tot televisiereclame en de spiegel die de reclame vormt van de
maatschappij, moeilijk een uitspraak worden gedaan’. Het lijkt niet
onredelijk aan te nemen dat er in België zo’n 3 à 4 blanke vreem-
delingen rondlopen, zodat het percentage van 5 voor gekleurde
personen wellicht weeral mooi kan kloppen met de realiteit. En als
65
DE GROTE VERTEKENINGSSHOW
u nu moest denken dat ‘reclame vrouwenlichamen fragmenteert.
In de op de Universiteit Antwerpen onderzochte tv-spots is daar
alvast niets van aan. Er werd op een hele week primetimetelevisie-
reclame amper twee keer ingezoomd op de borsten van een vrouw
en – wat is nog zo’n erogene plek bij de vrouw? – één keer op haar
rug. Gedurende twee seconden kregen de kijkers een close-up van
een achterwerk van een man te zien’. Zou men nu niet wensen dat
(communicatie)wetenschappers voor eens en voor altijd verbo-
den worden nog mankracht – pardon: vrouwkracht of zullen we
zeggen: menskracht – in te zetten om tijd- en (subsidie)geld ver-
slindend kwantitatief onderzoek te doen? Niet alleen omwille van
ideologische uitgangspunten en gebruikte methoden maar gewoon
ook omdat zo’n cijfers niets, maar dan ook niets zeggen en men
er alle kanten mee uitkan. Twee keer vrouwenborsten en één keer
een vrouwenrug en één mannenachterwerk! Wat zou men daar
nu uit afl eiden, zelfs als elke reclame close-ups zou vertonen van
lichaamsonderdelen. Gefragmenteerde vrouwenlichamen? Weer
zo’n mondvol feministische woordenkramerij. Mag de camera nu
niet meer inzoemen tot een close-up van gelijk welk lichaamsdeel,
kwestie van het holistische vrouwbeeld niet meer te ‘fragmente-
ren’? Ook niet in bijvoorbeeld lipstickreclame of in beenontharings-
reclame die zich toch ook op erogene zones richten?
De preoccupatie met het vergelijken van beeldwereld en ‘reële’
wereld noopt Corine Van Hellemont tot amusante conclusies die
wij u hier niet wensen te onthouden: ‘Een persoon met een han-
dicap werd in de onderzochte televisiespotjes geen enkele keer in
beeld gebracht, althans niet manifest… Maar als een persoon ver-
lamd is aan de onderbenen en neerzit, valt net als in de werkelijk-
heid ook in de reclame de handicap niet op’. Voor homoseksuelen
wordt een gelijkaardig argument ontwikkeld: aan iemands uiterlijk
is de seksuele geaardheid moeilijk af te lezen! Alhoewel? En dat
slappe handje van homo’s dan en die manwijven van lesbiennes?
Het wordt hoog tijd dat de holebi-beweging protesteert tegen der-
gelijke stereotiepe voorstelling van de achterban in de media (zoals
Marnix, de modeontwerper in de telenovela Sara).
66
DE GROTE VERTEKENINGSSHOW
Het vertekende vrouwbeeld
Feministische representatiedenkers zouden wel eens consequent
mogen zijn. Toen Mercator in 2007 reclame maakte voor autover-
zekeringen, deed het dat met twee spotjes. In het eerste was een
vrouw te zien die probeert een gat in de muur te boren maar die
bijna helemaal verhakkelt. Mercator: ‘Omdat uw vrouw ook met de
auto rijdt’. Ongeloofl ijk inventief maar buiten de waard gerekend
van de feministische vertekeningszoekers: vrouwen beschikken
helemaal niet over een slechte rijkunst; zij veroorzaken zelfs min-
der ongevallen dan mannen. Dus dat kon niet, maar male-baching
in een andere Mercator-spot, daar werd geen klacht over gehoord.
In die spot zouden mannen zich beledigd kunnen voelen – als we
dat representatiegewijs zouden interpreteren maar dat doen we dus
niet – want wanneer de man in zijn auto wil plaatsnemen, staat op
de bestuurderszetel een kinderzitje gemonteerd. Mercator: ‘Omdat
mannen achter het stuur soms kinderen zijn’. Dat zijn ze dus ook
vaak – daar niet van – net zoals vrouwen vaak minder goed met
een boormachine kunnen omgaan – realiteit! – maar als we de twee
spots mogen vergelijken is hetzelfde procédé aangewend. Mercator
is blijkbaar sterk in gender-evenwicht maar kreeg van de feministen
andermaal weerwerk toen de fi rma, onder de slogan ‘Dames, spaar
voor uw pensioen’, het in ongunstige zin evoluerend achterwerk
van een dame in drie fasen liet afbeelden waar echter in de vierde
fase (in 2037) opnieuw een strak kontje tevoorschijn komt. ‘Schoon-
heidsideaal opgedrongen’, scandeerden de mei 68-feministen, die in
feite natuurlijk gefrustreerd zijn omdat hun derrière waarschijnlijk
nooit meer het ideaal van destijds zal halen omtrent deze tijd (niet
dertig maar veertig jaar later). Toen Mercator iets gelijkaardig deed,
maar ditmaal onder de slogan ‘Heren, spaar voor uw pensioen’, met
in drie stadia een alsmaar kalender man, tot die in 2037 weer een
volgroeide haarbos vertoont, was er geen protest te horen. Niet van
de mannen – die weten ondertussen wel beter – maar ook niet van
de vrouwelijke mediawatchers. Terwijl natuurlijk hetzelfde procédé
werd gebruikt. Overigens weer goed gevonden.
We hebben in België een waar censuurorgaan inzake reclame: de
Jury voor Ethische Praktijken inzake Reclame (jep). Het gaat om een
tribunaal dat men eerder in totalitaire staten zou verwachten. In
67
DE GROTE VERTEKENINGSSHOW
2001 beval de jep de stopzetting van een reclamespot van Adecco
waarin een dikke vent op een bureau springt en een stripact uit-
voert voor een vrouw, waarmee deze gewaarschuwd wordt ‘zich
niet te snel te laten verleiden’. Prachtige spot die eindelijk ook nog
eens de zo bestreden rolpatronen doorbreekt – men zou denken dat
vrouwen eerder in de rol van stripteaseuse worden ingeschakeld.
Niet dat rolpatronen doorbreken de taak is van reclame maar het
mag: als het maar leuke en eff ectieve beelden oplevert. De jep oor-
deelde dat er ongewenst seksueel gedrag op het werk werd getoond!
Om te lachen? Neen, het was ernstig bedoeld. In 1999 heeft de jep
een campagne veroordeeld waarin het magazine Apart adverteerdet
met de slogan ‘Apart slaat alles’ en dat slaan ook letterlijk liet zien
door Kelly Pfaff met een bloedneus en zangeres Zohra met een
blauw oog af te beelden. De hulpverleners van opvangtehuizen
voor geweld stonden meteen op hun achterste poten. Hier werd
immers geweld tegen vrouwen aangemoedigd. De jep oordeelde dat
de reclamecampagne kwetsend en onterend was voor vrouwen en
strijdig met de regels inzake de waardige voorstelling van de vrouw
in de reclame. In 2006 was in een reclamespot voor Opel voor de
slogan ‘Opel biedt je wel de kans om drie dagen lang te testen’ een
gesprek te zien tussen een dokter en transseksuele man die er zich
na drie dagen erover beklaagde dat hij zich had laten ombouwen.
Een transseksueel voelde zich in zijn kruis getast en diende klacht
in bij de jep omdat hij de reclamespot discriminerend en kleinerend
en een kaakslag vond voor de hele transgendergemeenschap en in
het bijzonder voor transseksuele mensen die het toch al zo moei-
lijk hebben in de maatschappij. Bovendien strookte het beeld niet
met de realiteit omdat een man over het hele proces van ombouw
tot vrouw zeker een jaar doet en geen drie dagen, zoals Opel sug-
gereerde. De jep gaf hem gelijk en formuleerde een voorbehoud-
advies, niet echt een verbod. Is het trouwens niet godgeklaagd dat
een instantie als jep een reclame-uiting – toch ook een product
van meningsuiting en creativiteit – mag verbieden? Dat deed de jep
ook daadwerkelijk in 2005 toen het Liberaal Ziekenfonds reclame
maakte voor de Borstvoedingspremie door blote vrouwenborsten
te tonen met daarnaast de slogan ‘Natuurlijk kan je geld verdienen
door je borsten te tonen’. Goed gevonden toch. Trouwens Agalev
(nu Groen!) publiceerde in oktober 2002 een reclamecampagne in
68
DE GROTE VERTEKENINGSSHOW
de bladen, waarop niet meer dan een paar fraaie vrouwenborsten te
zien was, met daarover de gedrukte tekst ‘kinderen toegelaten’ en
eronder in kleine lettertjes iets over zuivere moedermelk. Daarover
hebben we geen reactie gehoord maar de campagne voor de Borst-
voedingspremie werd door de jep verboden omdat ze seksistisch,
choquerend en foutief zou zijn geweest: ze zou zelfs naar betaalde
seks verwijzen. Om te lachen? Neen, waar gebeurd.
We hebben in Vlaanderen nog een waakhond voor seksistische
reclame, al dan niet bondgenoot van de jep: Zorra (Zien, opspo-
ren en reageren op rolpatronen in advertenties en media). In 2002
adverteerde kbc met de slogan ‘De kbc-verzekeringsagent. U kan
beter zijn cliënt zijn dan zijn vrouw’ boven een foto van een twee-
persoonsbed waarin slechts een verveelde vrouw te zien is, wach-
tend op haar man (kbc-agent) die nog op bezoek is bij klanten
(‘kbc – We hebben het voor U’). Zorra was niet te spreken want
het ging hier toch om een achterhaald rolpatroon: vrouwen zijn
immers evenveel ’s avonds op weg om hun verzekeringsklanten te
plezieren. Daar had beter dus een man alleen in bed gelegen die
misnoegd op zijn vrouw wacht! Maar wat zegt Corine Van Helle-
mont in haar boek Seksistische reclame? ‘Als de kbc-bank opmerkt
dat 98 van al haar verzekeringsagenten man is, dan is dat de reali-
teit. Die realiteit verzwijgen, ook in reclame, zou pas oneerlijk zijn
en de status-quo in stand houden’.
Het is overigens merkwaardig dat het oordeel van de jep, al dan
niet gesteund door Zorra, tot een fenomeen heeft geleid waarbij
reclamejongens zich eerst eens ferm seksistisch laten gaan, om
daarna gas terug te nemen, kwestie van (vooral nu bij Zorra) op
een goed blaadje komen te staan. Dat was zo met de Adecco-cam-
pagne waarvan de sequel een heer in een prostitutievitrine toonde
met dezelfde boodschap: ‘Laat u niet te snel verleiden’. Applaus bij
Zorra. Dat was ook zo voor de kbc: die pakte in een sequel uit met
mannen én vrouwen in hetzelfde streepjespak. Weer applaus bij
Zorra. En Vastiau-Godeau dat eerst voor zijn meubelzaak geadver-
teerd had onder de slogan ‘Getrouwd met een oud meubel?’, met op
de affi che een dame die men in de volksmond inderdaad moeilijk
anders kon noemen dan een ‘oud meubel’ – prachtige associatie
toch -, hetzelfde Vastiau-Godeau dus kwam met een sequel waarin
dezelfde dame hartelijk lachend werd afgebeeld – geen ‘oud meubel’
69
DE GROTE VERTEKENINGSSHOW
meer – met op de achtergrond een sofa waarin zelfs een allochtoon
mocht plaatsnemen. Tegelijk was de eerste slogan, die bij jongere
en oudere meubels op boegeroep was onthaald, vervangen door ‘Bij
Vastiau-Godeau zit je altijd goed’. Reclamemakers lijken zich in het
eerste stadium toe te leggen op mediaheibel, daarin lekker gebruik
makend van Zorra, om dan in een tweede stadium te corrigeren
met een politiek correcte boodschap, met de goedkeuringsstempel
van Zorra: de zondaar die zijn zonde opbiecht. Very katholiek.
Nog even terug naar Corine Van Hellemont: ‘De reclame die van-
daag wordt gevoerd, kan niet langer op dezelfde manier seksistisch
worden genoemd als een halve eeuw geleden. Op het vlak van huis-
houdelijke arbeid weerspiegelt televisiereclame in de 21ste eeuw bij-
zonder goed de werkelijkheid’ en ‘net als in het reële leven’ weerspie-
gelt de reclame rolpatronen… ‘Als mannen in de reclame vandaag
meer dan vroeger zorgarbeid verrichten, dan is dat omdat man-
nen dat in de werkelijkheid ook hoe langer hoe meer zijn beginnen
te doen’. Kortom: eindelijk een representatiedenker die vindt dat
media/reclame bijzonder goed de realiteit weerspiegelen. Corine
van Hellemont heeft evenwel nog een paar ideetjes voor bestraf-
fi ng van diegenen die toch nog seksistische reclame maken. Wat
dat dan is, seksistische reclame, daar is ze zelf overigens niet zo
goed uitgekomen: ‘Er wordt niet door iedereen op dezelfde manier
naar reclame gekeken. Wat voor de enen man-, vrouw- of transgen-
dervernederend, schokkend, seksistisch of zelfs racistisch is, is dat
niet voor de andere. Seksistische reclame is een glibberig fenomeen
en niet zomaar in een defi nitie te vatten’. Toch meent Corine van
Hellemont: ‘Maar als dan toch moet worden gestraft, waarom het
dan niet op een creatieve manier aanpakken?’ Wat mogen we ons
dan zoal voorstellen bij bestraffi ng (?!) van delinquenten van het
seksistisch reclamedelict? Corine Van Hellemont vindt dat wie de
seksistisch toer is opgegaan tot een sequel verplicht moet worden
die wel door de beugel kan. Of nog dat de klager een soort van recht
op antwoord zou kunnen opeisen. Of ook: indien de adverteerder
niet wil luisteren en geen sequel wil laten maken, dat er dan een
balkje onder de reclame wordt opgenomen met als tekst: ‘Stereo-
typen consumeer je met verstand’, naar analogie van ‘Bier met
liefde gebrouwen, drink je met verstand’. Wellicht goedbedoeld
maar naïef: er is nog geen pint minder gedronken en er zal geen
70
DE GROTE VERTEKENINGSSHOW
stereotype minder geconsumeerd worden met zo’n betuttelende
slogans. Leve dus de stereotypen: stereotypen consumeer je met
je pleziergenen (overigens als er ergens met verstand stereotypen
en stereotypetheorietjes moeten geconsumeerd worden, dan zal
dat toch wel zijn bij de criticasters op de stereotypen). Maar het
kan nog erger – en hopelijk komt het er niet van – waar sommi-
gen in Wallonië van dromen: daar ligt namelijk een wetsvoorstel
klaar ‘tot bestraffi ng van bepaalde door seksisme ingegeven daden’
(ingediend door Ecolo in 2006).
Gefotoshopte schoonheid
Nog even iets over het onrealistische schoonheidsideaal. Op de
website van onderzoeksbureau Fé (www.fe-online.be) kunnen we
lezen: ‘Wordt het stereotiepe en vooral onrealistische schoonheids-
ideaal niet te slaafs gevolgd? Fé.research onderzocht … hoeverre
reclameadvertenties grossieren in gefotoshopte perfectie. Belang-
rijke conclusie is dat vooral vrouwen moeten beantwoorden aan de
Westerse stereotypen. We worden om de oren geslagen – laat maar
komen – met gemanipuleerde beelden van gestroomlijnde langbe-
nige en rondborstige deernes. 86 van de 488 advertenties toonden
een onrealistisch ideaal beeld van vrouwen. Dat dit schoonheids-
beeld allesbehalve realistisch is – deze vrouwen hebben zelfs geen
poriën meer – en zo massaal aanwezig is heeft uiteraard gevolgen
voor het zelfbeeld’. Vooral jonge vrouwen ervaren de druk van de
media, getuige de onrustbarende stijging van het aantal eetstoor-
nissen en cosmetische ingrepen’.
Wat is er mis met perfectie? Met een (schoonheids)ideaal? Op
andere gebieden worden we aangespoord zo’n idealen te halen
en perfectie na te streven. Zullen we de David van Michelangelo d
in de kelder opbergen, weg van blikken die geïnteresseerd zijn in
een perfect lichaam/schoonheidsideaal? ‘Eetstoornissen’? Ano-
rexia – dat moet nu toch al wel genoegzaam gekend zijn – hebben
niks maar dan ook niks met media te maken maar alles met de
psyche. Als dat schoonheidsideaal dan zo dwingend is: van waar
komen dan al die vette tot moddervette mensen vandaan (in Bel-
gië lijdt 12 aan obesitas, aangevuld met nog eens 32 is bijna de
helft van de bevolking te dik). Hoe kan boulimie dan vaste grond
71
DE GROTE VERTEKENINGSSHOW
krijgen? Och, ja, door de reclame natuurlijk voor al die vette pro-
ducten. Al eens nageteld op tv voor wat er vandaag reclame wordt
gemaakt? Niet anders dan voor lightversies, voor evenwichtige
voeding, voor een gezonde levensstijl, voor vitaminerijke produc-
ten, zelfs in Cola en zelfs bij hamburgers … Dat is nu de dictatuur
van het nieuwe schoonheidsideaal. ‘Cosmetische ingrepen’? Al
eens naar het verhaal van de telenovela Sarah gekeken op vtm of
naar het make over-programma Beautiful? Met de ene keer een
minder de andere keer een meer ingrijpende cosmetische ingreep
kunnen vrouwen (én mannen) eindelijk zichzelf zijn, gebukt als ze
gingen in het verleden door pesterijen, gebrek aan sociaal contact
of gewoon zelfvertrouwen. ‘Ik ben een nieuw iemand’, ‘Ik heb mijn
ware ik gevonden’, dat zijn de positieve kanten van een cosmetische
ingreep. Dat ‘dit schoonheidsbeeld allesbehalve realistisch is … en
zo massaal aanwezig is heeft uiteraard gevolgen voor het zelfbeeld’.
Gelukkig toch dat er een onrealistisch massaal aanwezig ideaal is
waarop vrouwen zich kunnen baseren voor een positief zelfbeeld,
door aan zichzelf te werken, zich te culturaliseren. En zeggen dat
er wetsvoorstellen geschreven zijn om mensen die een esthetische
ingreep willen laten uitvoeren, tegen zichzelf te beschermen door
ze te verplichten een psycholoog te raadplegen en een grote periode
te laten gaan over beslissing tot uitvoering van de ingreep. Alsof
deze mensen al niet uit zichzelf en al lang genoeg bezig zijn met
hun uiterlijk: die moeten niet meer betutteld worden.
Maar we wijken af! Reclame biedt dus een irreëel beeld van vrou-
wen. So what? Maar goed ook: mogen we nog dromen van mooie
vrouwen/mannen? Mogen we ons nog eens ongegeneerd neerleg-
gen bij wat de mensen in maatschappelijk verband allemaal samen
geoordeeld hebben dat het schoonheidsideaal er nu zus en zo uit-
ziet? Is er nu een fundamentele natuurwet die zegt dat reclame
– of media in het algemeen – een realistisch beeld moeten repre-
senteren? En wat moet dat realistisch beeld dan zijn? Vette buiken,
onverzorgd uiterlijk, stinkend okselhaar (allemaal onder het mom
van ‘puur natuur’)? Dat is vaak de realiteit/natuur! Gelukkig is er
de reclame om ons te wijzen op de mogelijkheden om de natuur
te culturaliseren. Culturaliseren impliceert dan ook de plicht tot
het naleven van het schoonheidsideaal, slaafs dan wel individueel
ingevuld, of tenminste toch de plicht om zich mooi te maken, al
72
DE GROTE VERTEKENINGSSHOW
was het maar om het leven met anderen wat esthetischer te maken.
Esthetiek en schoonheid in een lelijke wereld. Overigens, wie zegt
zich niet te willen conformeren aan het schoonheidsideaal (en dat
ook moet tonen via onverzorgd uiterlijk of de kleding), conformeert
zich op de meest naturalistische wijze en sluit zich extreem op in
het systeem van de schoonheids- en kledingcode. De pragmatiek
van de communicatie leert immers: men kan niet ‘niet commu-
niceren’. En iedereen kan mooi zijn, zoals de telenovela Sara ons
heeft geleerd.
De plicht tot culturaliseren, duidt er op dat mensen als enige soort
over een zelfbewustzijn beschikken dat kan ingaan tegen de trend
van de natuur maar er evolutionair gezien, toch nog altijd aan
onderworpen blijft in de long run. Wellicht is culturaliseren ook
sociobiologisch en evolutionair bepaald. Zo kan het schoonheids-
ideaal – dat vooral voor vrouwen geldt – mooi verklaard worden
in termen van Darwins evolutieleer waarin het principe van de
survival of the fi ttest centraal staat: een dier met sterk genetisch
materiaal is fi t, kan zich goed aanpassen aan de omgeving en maakt
daarom grotere overlevingskansen, heeft dus ook meer kans op
voorplanten, produceert dus het grootste nageslacht en geeft zijn
genetisch materiaal dominant door aan de volgende generatie.
Mannen moeten zich daarom als de intelligentste presenteren,
vrouwen als de gezondste (vooral in het uiterlijk voorkomen: via
hun aangezicht en hun huid mogen ze geen zwakke momenten
tonen aan de man). Er wordt beweerd dat de blanke en vooral
gladde, schone huid (en de blonde haarkleur), grote of minstens
stevige borsten en dikke en rode lippen, een blos op de wangen
(vandaar rouge), een wespentaille en zandloperfi guur, gepronon-
ceerde jukbeenderen, lange benen ook (vandaar de naaldhakken)
perfect passen in dit beeld en vruchtbaarheid connoteren. Jeugdig-
heid (synoniem voor stevige borsten en blonde of althans glanzende
haren) past vanzelfsprekend in dit plaatje (vandaar de drang naar
de eeuwige jeugd). Bij mannen adverteren taal en kunst de fi tness-
graad. Cultuur is ontstaan als een middel om partners te vinden
voor de voortplanting en gaat dus over seksuele selectie. Kunst
heeft niets te maken met romantische ideeën over uitdrukken van
sensibiliteit of esthetische expressie maar meer met de behoefte
om vrouwen te veroveren. Pronken met intellectuele, culturele en
73
DE GROTE VERTEKENINGSSHOW
karakteriële vermogens: dat is de taak van de man. Wanneer het
op seksuele selectie aankomt, heerst in de evolutieleer het primaat
van de vrouwelijke partnerkeuze waaraan de mannen zich in de
loop van de evolutie hebben aangepast. Vrouwen zijn op zoek naar
de mooiste praters die immers getuigen van een grotere mentale
fi tness. Het brein als sterkste seksueel orgaan, taalvaardigheid als
mannelijke pauwenstaart: pronken met intellectuele, culturele en
karakteriële vermogens. Een grote taalvaardigheid (en cultuur in
het algemeen) is een weerspiegeling van een meer dan gemiddelde
ontwikkeling van de hersenen, waarnaar vrouwen zoeken voor de
meest succesvolle voortplanting. Omdat vrouwen in taalvaardige,
creatieve, fantasierijke, grappige, intellectuele, cultureel beslagen
mannen geïnteresseerd zijn, zijn mannen deze eigenschappen ook
speciaal gaan ontwikkelen. De meeste vrouwen kiezen niet voor de
mooiste man als het er werkelijk op aan komt, wel voor de man met
de grootste mentale fi tness. Een Chippendale-type dat geen twee
woorden kan formuleren, is hooguit goed voor een onenightstand.
Men zou kunnen stellen dat – in tegenstelling tot de natuur – waar
mannelijke pronkzucht lichamelijk wordt uitgedrukt (de manne-
tjesdieren hebben daar de meeste kleuren, cfr. de pauwenstaart)
– de mens in de cultuur het middel van natuurlijke selectie heeft
gevonden en dat het belang van uiterlijke schoonheid daarom naar
vrouwen is overgeslagen. Door de omgevingsfactoren zijn ook het
belang van spieren en testosteron (met daaraan gerelateerd ruige
lichaamsbeharing, stevige kin en brede voorarmen) bijgestuurd en
zijn vrouwen mannen gaan kiezen met minder uitgesproken man-
nelijke eigenschappen (cfr. ontharing bij mannen). Ook al kunnen
we ons wellicht moeilijk onttrekken aan de door de evolutie inge-
bakken opvattingen over wat mooi is en over hoe we best voor de
overleving van de soort kunnen zorgen, recente ontwikkelingen
in de opleiding van vrouwen (aan sommige studierichtingen aan
de universiteit zitten meer vrouwen dan mannen) en in hun maat-
schappelijke positie als zelfstandige verdieners van de kost – dat
zijn invloedrijke omgevingsfactoren – dreigen de bevindingen van
de evolutieleer aan te tasten. Waar de oervrouw bij wijze van spre-
ken viel voor intellect en (daarmee samengaand) overlevingskan-
sen en minder voor schoonheid, kan de hedendaagse, zelfstandige
vrouw helemaal gaan voor mooie mannen (cultuur en intelligentie
74
DE GROTE VERTEKENINGSSHOW
zijn meegenomen). Wat dan de mannen op hun beurt er toe aan-
zet ook met hun schoonheid te gaan pronken (zoals de pauw in de
natuur). Vrouwen passen zich aan aan het feit dat ze economisch
onafhankelijker worden. Vrouwen die het fi nancieel goed stellen,
laten zich meer leiden door het uiterlijk van een man en minder
door zijn fi nanciële draagkracht. Dus rijke mannen die interessante
vrouwen willen, zullen zich meer met hun uiterlijk moeten bezig-
houden. De sociobiologie kan een verklaring bieden voor het door
religies gedicteerde afdekken van delen van het lichaam en vooral
voor het scheren van het vrouwelijk hoofdhaar (en pruiken dra-
gen) of afdekken door een hoofddoek van het vrouwelijk hoofdhaar
als seksueel connoterend deel van het lichaam; de mannen leggen
dit op om hun vrouwen niet aantrekkelijk te doen overkomen bij
de buitenwacht. De sociobiologie kan ook een verklaring bieden
voor het feit dat instituten – men denke aan religieuze of intel-
lectuele instellingen – die ver van biologie, esthetiek, seksualiteit
en emotie staan en deze ofwel sublimeren ofwel sterk afzonderen
van het intellect, dat dergelijke instituten in het verleden bevolkt
zijn door mannen die daar elkaar konden bekampen in sublimi-
nerende of verstandelijke vermogens, niet gehinderd door vrou-
welijke afl eiding en dat dergelijke instellingen minder geven om
het schoonheidsideaal van in of aan de rand van deze instellingen
opduikende vrouwen.
Sinds 2005 heet het dat Dove de echte vrouw ontdekt heeft in zijn
reclamecampagnes, die gelanceerd worden onder de slogan ‘Echte
schoonheid’. Zorra riep in 2005 de reclamecampagne van Dove
zelfs tot meest vrouwvriendelijke uit. De motivatie: ‘De campagne
2005 van Dove telt vier tv-spots en negen verschillende printadver-
tenties. De Jury nomineerde ze allemaal wegens hun vrouwvriende-
lijk én roldoorkruisend karakter. De advertenties brengen de diver-
siteit van vrouwen in beeld. Vrouwen in verschillende maten en
gewichten, met verschillende huidtypen en huidskleuren, bezaaid
met sproeten of niet, en al of niet door het leven getekend door
zwangerschap, ouderdom, een medische ingreep, enz. De Dove-
campagne gaat niet alleen in tegen het klassieke schoonheidsideaal
in reclame, maar stemt ook tot nadenken over ieder ‘anders zijn’
van mensen’. Als de media/reclame maar een representatief beeld
75
DE GROTE VERTEKENINGSSHOW
voorschotelen van ‘vrouwen in verschillende maten en gewichten,
met verschillende huidtypen en huidskleuren, bezaaid met sproe-
ten of niet, en al of niet door het leven getekend door zwangerschap,
ouderdom, een medische ingreep’. Het kan aan ons liggen, maar wij
kunnen met de beste wil van de wereld op de foto niet zien welk van
deze stralende meiden ‘door het leven getekend zijn door zwanger-
schap – wij zien geen striemen of hangbuiken -, ouderdom – wij
zien geen vrouwen op gevorderde leeftijd -, een medische ingreep
– wij zien geen sporen van gruwelijke littekens’. En dan moet er in
het tijdperk van de multiculturaliteit willens nillens natuurlijk ook
ieder ‘anders zijn’ van mensen bijgesleurd worden. Op het repre-
sentatief karakter van de Dove-campagne valt trouwens nog het
een en ander op te merken. Het afspiegelingsdenken ging namelijk
niet zo ver dat Dove ook echt dikke, laat staan moddervette vrou-
wen op de affi che zette, nochtans een niet te veronachtzaam deel
van de bevolking. Wat we te bewonderen krijgen, zijn al met al zo
te zien, stevige billen, geen sinaasappelhuid en geen hangborsten
of michelinbandjes. Zo zien die stralend-gelukkige dames daar op
de foto er uit; ze benaderen meer het ‘klassieke schoonheidsideaal’
dan Zorra probeert te ontkennen. De campagne van Dove verdient
alle lof, niet omdat zij een juist beeld geeft van de vrouwenbevolking
– dat doet ze niet: er worden geen moddervette, evenmin als graat-
magere dames afgebeeld – maar omdat zij op een dubbelzinnige
wijze inspeelt op de heimelijke wensen van vrouwen: een strakke
huid, verstevigen van rondingen en geen cellulitis (daar verwijst
trouwens de begeleidende tekst bij de foto naar). Goed uitgekiend
ook, inspelend op ‘ieder is authentiek, ieder verdient zelfvertrou-
wen, ieder is mooi op zijn manier’. Reclamemakers hebben door dat
met de frustraties van vrouwen zaken te doen zijn als men die maar
weet om te turnen tot authenticiteit. De bedenkers van de Dove-
campagne spelen in op het heimelijk verborgen verlangen naar
schoonheid dat toch – hoe men het draait of keert – leeft bij alle
mensen. Daarom hebben zij ‘normale’, mooie mensen op de affi che
gezet om vergelijkbare consumenten een product aan te smeren dat
helpt of niet helpt – wie zal het zeggen? Of Dove helpt, is trouwens
een zinloze vraag en het enige dat Zorra siert, is dat het niet op een
Test Aankoop-achtige wijze het eff ect van dergelijke Dove-zalfj es
bevraagt maar dus zelf inspeelt op het schoonheidsverlangen dat
76
DE GROTE VERTEKENINGSSHOW
dergelijke zalfj es hoe dan ook promoot. Dat dus niet wordt gerefe-
reerd naar de gebruikswaarde maar resoluut wordt ingestemd met
de symbolische, tekenwaarde van het Dove-product.
Wij lezen hier (De Morgen, 30.12.2005) dat 79 van de Belgische
vrouwen overtuigd is ‘dat schoonheid niets met uiterlijk te maken
heeft, maar dat schoonheid van binnen komt’. Als het dan toch zo
is dat schoonheid binnenin zit – wat overigens een rationalisatie
is voor gebrek aan schoonheid aan de buitenkant – waarom maakt
Zorra zich dan nog zorgen over dat ‘klassieke schoonheidsideaal’?
Als het dan toch zo is dat schoonheid binnenin zit, waarom zouden
vrouwen zich dan nog zorgen maken over hun uiterlijk? Waarom
zouden ze dan nog geïnteresseerd zijn in verstevigende verzorging
aan de buitenkant – Dove kan slechts daar hulp beloven? Dat softe
gedoe over innerlijke schoonheid is natuurlijk een wegredeneren
van frustratie. Bij Dove weten ze wel beter. Daar weten ze ook wat
we hier nog lezen: ‘63 van de Belgische vrouwen heeft er moeite
mee zichzelf als mooi te omschrijven’. Bij Dove zijn ze zeer te spre-
ken over de positieve aandacht van Zorra en vooral: ‘We kunnen
geen cijfers geven, maar we zijn heel tevreden met het resultaat’.
(De Morgen, 29.12.2005) ‘Heel tevreden over het resultaat’, dat wil
zeggen dat de Dove-campagne geslaagd is, dus een boel mensen,
die aan een drempel zaten waar een keuze moest gemaakt wor-
den (‘doe ik er iets aan?’) getriggerd heeft om Dove te kopen. Met
dank aan het politiek correcte certifi caat van Zorra dat nu ook
de ‘geëmancipeerde’ dames (en niet enkel die schoonheidsideaal-
adepten) over die drempel geholpen heeft en ervan overtuigd heeft
dat er aan de schoonheid mag gewerkt worden.
Op 10 mei 2008 kregen we bevestiging van wat we net schreven,
meer zelfs: de realistische lijven van de dames in de Dove-campag-
nes zouden zelfs gefotoshopt geweest zijn. Lees even mee wat er in
de krant over verscheen onder de titel ‘’Echte’ bijgewerkte vrouwen’:
‘De campagne voor echte schoonheid waarvoor cosmeticamerk
Dove niet-perfecte vrouwen liet poseren in hun ondergoed blijkt
dan toch niet zo echt als iedereen dacht. In een interview met New
Yorker Magazine vertelt Photoshopartiest Pascal Dangin dat hij
heel wat werk had aan de foto’s van topfotograaf Ian Rankin. Hij
zegt dat hij het een fi jne uitdaging vond om de huid en de kilome-
terteller in de gezichten en lichamen van de vrouwen te behouden
77
DE GROTE VERTEKENINGSSHOW
zonder dat ze er onaantrekkelijk uitzagen. Een woordvoerster van
Ogilvy & Mather, het reclamebureau dat de campagne bedacht,
beweert dat ze niet op de hoogte is van Dangins medewerking. Als
er al iets veranderd is op de foto’s zou dat misschien een los haartje
of zo zijn, zegt ze. Voeg daar maar aan toe: wallen, een pukkel, cou-
perose, zwangerschapsstriemen en cellulitis. We vonden het al een
beetje vreemd dat die vrouwen op de foto er zo vlekkeloos uitzagen.
Misschien was dat zelfs de afspraak. ‘Ja, ik ga in mijn ondergoed op
de foto, en nee, ik vind het niet erg dat ik geen maatje 36 heb. Maar
kun je wel iets aan mijn wallen en spataders doen, alsjeblieft?’ Te
vroeg victorie gekraaid, blijkbaar want Dove, dat zijn merkrepu-
tatie al gekelderd zag, reageerde in alle toonaarden en beweerde
dat er niet gefotoshopt was. De ontkenning dat er geprutst is met
de dames kwam wat gezwollen over maar de offi ciële versie is nu
dat Pascal Dangin zich vergist heeft van fotograaf en dat hij niet
betrokken was bij de foto’s in ondergoed onder het thema ‘Echte
schoonheid’ waarbij slechts stofpluizen op de fi lm verwijderd zou-
den zijn en een minieme kleurcorrectie zou uitgevoerd zijn. Dus
toch een ‘kleurcorrectie’, hoe miniem ook. Maar wat is miniem in
dit geval? Overigens, het reclameblad Advertising Age schreef dat
Dangin heeft toegegeven dat hij ontsierende adertjes heeft verwij-
derd bij de oudere modellen. En Dove weigerde Advertising Age de
originele afdrukken van de fotosessie te geven, zodat die vergeleken
kunnen worden met de uiteindelijke reclamefoto’s.
In dit hoofdstuk over de vertekende representatie van echte vrou-
wen en reclamemadammen en de verderfelijke rol die het schoon-
heidsideaal daar in speelt, kunnen we het niet laten een giller van
formaat te citeren. In De Morgen (26.1.2007) konden we namelijk
het volgende lezen onder de titel ‘Spaanse etalagepoppen krijgen
maatje meer’: ‘De Spaanse overheid heeft met kledingketens Zara
en Mango een overeenkomst bereikt om de standaardmaten aan
te passen aan de werkelijke maten. Elena Salgado, Spaans minis-
ter voor Volksgezondheid, heeft in overleg met de mode-indus-
trie enkele maatregelen vastgelegd om de magerzuchtepidemie te
bedwingen. Zo zullen de etalagepoppen van enkele grote Spaanse
kledingzaken, zoals Zara, Mango, Massimo Dutti en Corte Inglés
binnenkort niet slanker mogen zijn dan maatje 38. Ook de maten
die in de winkels hangen zullen worden aangepast aan de realisti-
78
DE GROTE VERTEKENINGSSHOW
sche maten. Daardoor zal de nu ‘speciale maat’ 46 binnen de stan-
daardcategorie vallen en dus in gewone winkels beschikbaar zijn,
terwijl meisjes met maat 36, wat door velen als ideaal wordt gezien,
al bij de speciaalzaak kleine maten zullen moeten zoeken. Volgens
de Spaanse minister past de maatregel binnen de strijd tegen ano-
rexia. Ze verklaarde dat de schoonheidsstereotypen die de mode-
industrie verspreidt niet bereikbaar zijn voor de meeste vrouwen
en dus in sommige gevallen zware gezondheidsproblemen kunnen
veroorzaken… Salgado laat nu een bijkomend onderzoek uitvoeren
om na te gaan wat de realistische standaardmaten zijn. Op basis
daarvan zouden eenduidige afspraken gemaakt worden over de
grootte van de maten… Over een jaar hoopt de regering een nauw-
keurig beeld te hebben van de maten van de gemiddelde Spaanse
vrouw. Het is niet de eerste keer dat de Spaanse overheid zich actief
bemoeit met het heersende mode-ideaal. Tijdens de modeweek in
Madrid besloot de regering al om graatmagere modellen van de
catwalk te weren. De Italiaanse overheid nam dezelfde beslissing bij
een mode-evenement in Milaan. Volgens de Spaanse en Italiaanse
regeringen is het ideaalbeeld dat tijdens modeshows wordt uitge-
dragen niet meer van deze tijd en ver verwijderd van de realiteit.
Bovendien vormt het een direct gevaar voor de volksgezondheid…
In de grote Spaanse kledingketens zullen de poppen binnenkort
niet slanker mogen zijn dan maatje 38’. Een lang citaat om te laten
aanvoelen hoe representatiedenken (‘werkelijke maten’, ‘realisti-
sche maten’, ‘realistische standaardmaten’, ‘nauwkeurig beeld van
de gemiddelde Spaanse vrouw’) door de nieuwe moralisten door
dezelfde molen gedraaid worden met het schoonheidsideaal, ano-
rexia, modellen op de catwalk (‘ideaalbeeld ver verwijderd van de
realiteit’). We wachten geduldig – maar het kan niet ver af meer
zijn – dat een minister van een geciviliseerd land de body mass
index van tuinkabouters laat bestuderen: het vermoeden bestaat
namelijk dat dat vetzakjes zijn met door cholesterol aangevreten
aders. Belachelijk? Mogen we nog even teruggrijpen naar de poli-
tiek correcte attitude van enkele niet-gouvernementele organisa-
ties. Die meten voortaan namelijk iemands sociale betrokkenheid
af aan zijn lichaamsomvang. Dat mocht Luciano Pavarotti half
oktober 2002 ondervinden. De man met de brave en bovendien
ook omvangrijke inborst zong toen in Monaco een benefi et voor
79
DE GROTE VERTEKENINGSSHOW
de Voedsel- en Landbouworganisatie van de vn en riep daarbij
op tot een wereldwijde strijd tegen honger en ondervoeding. (De
Morgen, 14.10.2002) Mooi toch? Dat was evenwel buiten de waard
gerekend van enkele ngo’s. Die vonden namelijk dat Pavarotti’s
wel doorvoede lichaamsomvang niet meer geschikt was om een
pleidooi tegen de honger te houden waarvoor door ngo’s door-
gaans uitgemergelde Afrikaantjes worden opgevoerd. Pavarotti’s
fi guur botst met de realiteit. Hallo? Niet meer of niet minder dan
lichaamsdiscriminatie is dit, nog wel van ngo’s die heten te strijden
tegen alle soorten onrecht.
Seksistisch lichaamsracisme
De zogeheten seksuele revolutie van mei 68 heeft weinig meer
opgebracht dan de zogeheten nieuw-samengestelde gezinnen. Voor
mei 68 mochten vrouwen zich nog ongegeneerd spiegelen aan wat
mooi was – nadien zouden de feministen hun bh’s verbranden, hun
okselhaar laten groeien, make-up afzweren en zich in sandalen
heff en. En op zoek gaan naar vormen van seksisme en vrouwon-
vriendelijke ‘teksten’ in de media, tot en met vormen van wat zij
lichaamsracisme durven heten.
Vandaag vindt men deze nieuwe vermaners – bijvoorbeeld – aan-
gaande de vraag: voor of tegen schaamhaar. Goedele Liekens heeft
daarover het volgende inzicht geformuleerd (Humo, 18.10.2005):
‘Veel jonge meisjes zijn kaal daar beneden. Alles eraf. Ik vind het
ook een beetje beangstigend. Je hoeft geen psycholoog te zijn om
daar het kindse en het perfi de van in te zien. Draai of keer het zoals
je wil, maar als er niks op die schaamheuvel staat, is het wel een
kindervagina… Soms denk ik: nu gaan we echt in de richting van
pedofi lie. De maatschappij wil altijd jonger en kindser. We wil-
len niet alleen fotomodellen van veertien jaar maar ook sekspart-
ners van veertien jaar – of nog jonger’. Representatiedenken in de
intieme sfeer: kaal ‘daar beneden’ representeert een kindervagina
en wie zo’n kindvrouwtje penetreert, is in feite een pedofi el. Lees
even mee wat een onbekende – naam en adres bekend – daarover
als repliek geeft in datzelfde Humo een week later: ‘We vinden het
best dat mevrouw Liekens zich tot seksuologe uitroept…Dat is ech-
ter geen vrijgeleide om belachelijke uitspraken te doen. Het scheren
80
DE GROTE VERTEKENINGSSHOW
van intieme delen (zowel bij man als vrouw) is niet zo’n recent ver-
schijnsel als mevrouw Liekens wil doen geloven, en met fantasmen
van het pedofi ele soort heeft dat niets te maken. Er zijn een aantal
zeer goede redenen voor. Het is onmiskenbaar zo dat gladgescho-
ren intieme delen anders en vooral aangenamer aanvoelen. Er is
een groot verschil tussen penetratie met een ruige borstelkwast en
een geschoren penis, zowel voor hem als voor haar. Ook geschoren
schaamlippen zijn veel gevoeliger dan beboste wangen en zijn dus
sneller in ‘opwinding’. Mevrouw Liekens zou ook moeten weten
dat het visuele aspect van fundamenteel belang is bij het opwek-
ken van seksuele appetijt… Het is onmiskenbaar zo dat behaarde
intieme delen omgevings- en andere geurtjes opnemen, en dus ook
afgeven. Meestal zijn die niet zo aangenaam… Het scheren van lul
en kut heeft dus absoluut niks te maken met pedofi ele neigingen.
Integendeel! Het is het bewijs dat men op een volwassen en taboe-
loze manier kan omgaan met zijn of haar seksualiteit’. Ja toch?
Een statement van cultuur tegenover ‘natuurlijk is authentieker’.
Als we het lichaam even mogen voorstellen als een medium – dat
is het ook: via ons lijf communiceren we met anderen – dan is er
niets mis met vertekende realiteit, niet in het cultureel opsmukken
van het (natuurlijke) lichaam en niet in de ontharing ‘daar bene-
den’, evenmin als met de zogeheten vertekende realiteit op tv. Als
mevrouw Liekens het ‘een beetje beangstigend’ en zelfs ‘ perfi de’
vindt ‘als er niks op die schaamheuvel staat’, maakt ze dezelfde
hier tot in den treure bekritiseerde representatiefout: het is niet
omdat het lichaam-medium een vertekend beeld presenteert van
de behaarde realiteit, dat mannen gaan denken dat ‘het wel een
kindervagina (is)’, en vervolgens dat mannen pedofi elen worden
die er slechts op uit zijn om jonge meisjes ‘van veertien jaar – of
nog jonger’ te verkrachten.
De zogenaamde ontsporing vandaag waartoe het feminisme van
destijds heeft geleid, wordt verwoord door Ariel Levy, die het boek
schreef Female Chauvinist Pigs: Women and the Rise of Raunch Cul-
ture om de nieuwe vormen van zelfbewustzijn van vrouwen neer
te sabelen. Zij noemt het ‘De nieuwe cultuur van de goorheid’? Als
lage heupbroeken (butt cleavage), blote en gepiercete navels, strings,
topjes die de borstenwelving zichtbaar maken, gewaxte vagina’s
en geschoren schaamlippen – alle verketterd door Ariel Levy als
81
DE GROTE VERTEKENINGSSHOW
zondig – al moeten doorgaan voor goor, kun je inderdaad beter de
boerka opleggen. Eind juni 2008 werd in het islamitische Malei-
sië de bimbo-look verboden, waaronder wordt verstaan – houdt
u vast voor de extreme zondigheid van die producten – lipstick
en stiletto’s: wie zich gemaquilleerd en op hoge hakken op straat
waagt, riskeert een boete! Ariel Levy als thematische bondgenoot
van de Taliban of conservatief America (herinner je de Nipplegate-
aff aire waar warempel gedurende een seconde een niet eens hele-
maal ontblote borst van Janet Jackson te zien was maar die wel tot
verhevigde censuur op tv geleid heeft). De visie van Ariel Levy is
denigrerend ten opzichte van de doorsnee-vrouw vandaag, conser-
vatief, old-fashioned elitair, old-style feminisme. Maar we kunnen
haar begrijpen. Zij schrijft immers dat ze aan de Wesleyan Univer-
sity heeft gestudeerd waar je kon weggestuurd worden wanneer je
het ook maar probeerde het woord ‘girl’ te gebruiken in plaats van
‘woman’ (een beetje zoals feministen in Frankrijk onlangs nog eisten
dat het woord ‘mademoiselle’ uit het woordenboek wordt geschrapt
omdat ‘men daarmee beschikbaarheid uitdrukt’). Er is een zalige
tijd geweest dat garagisten nog pin-ups in hun garage mochten
ophangen. Nu zijn er feministen die daar een andere garagehouder
voor opzoeken. En vandaag verbiedt de Antwerpse burgemeester
zedige pin-ups bij zijn pompiers omdat er ‘verschillende soorten
publiek bij de brandweer komen’ – lees: opdat moslims niet zou-
den geshockt worden. In hetzelfde Antwerpen zorgde een geplande
tentoonstelling met – al met al brave – foto’s uit Louis-Paul Boons
Feminateek voor de nodige commotie: dat zoiets nog mogelijk is, k
zoveel decades na de seksuele revolutie van de seventies. Terwijl
die hooghouders van de moraal natuurlijk alle plezierige websites
in hun surfbestand zitten hebben.
Laat ons nog een voorbeeld geven, dat niet direct maar toch onrecht-
streeks verweven is met de thematiek van de misrepresentatie van
het lichaam. Toen in maart 2008 het Amerikaanse modetijdschrift
Vogue voor het eerst in meer dan een eeuw een zwarte man op
zijn cover toonde, zorgde dat voor verhitte discussies, niet omdat
zwarten protesteerden omwille van het lange uitblijven van een
zwarte op de cover, ook niet omdat racistische blanken mogelijk
aanstoot zouden nemen aan die zwarte daar op de cover, maar
82
DE GROTE VERTEKENINGSSHOW
omdat de afgebeelde zwarte ‘de sterspeler van de Cleveland Cava-
liers is, een reus, die door zijn fans King James genoemd wordt en
die model Gisele Bündchen vasthoudt op een wijze die doet den-
ken aan de legendarische apenkoning van het witte doek: King
Kong. De morele scherpslijpers zien daar meteen de bevestiging
van raciale en seksuele stereotypes in: de agressieve, zwarte man
die de frêle hulpeloze blanke deerne in zijn klauwen heeft. Beelden
van zwarte atleten in bedreigende pose ‘versterken de criminali-
sering van zwarte mannen’, zei een prof van de universiteit van
Maryland. James heeft zelf trouwens inmiddels laten weten dat
hij bepaald opgezet is met de cover. Bovendien heeft hij de eer dat
hij nog maar de derde man is die ooit de cover van het vermaarde
blad haalde. De enige twee die hem voorgingen, zijn Richard Gere
en George Clooney. (De Morgen, 28.3.2008) Nu eens een zwarte
wordt afgebeeld – eindelijk, de allereerste – is het weer niet goed:
de media-inhoud misrepresenteert de zwarte als een agressieve
aap – een gevoelig thema in de Amerikaanse cultuurgeschiedenis
– die bovendien ook nog eens een blanke dreigt te gaan opeten, of
zoiets. Het model op de cover schijnt dat niet zo erg te vinden: ze
lacht breed. En van King Kong menen we ons te herinneren dat de g
relatie tussen de reuzenaap en de hoofdrolspeelster complexer was
dan men laat uitschijnen. Anyway: racisme en seksisme.
We sluiten het hoofdstuk over lichaamsracisme af met een kritiek
op de kritiek die half juli 2008 kwam op een Indiase reclamespot
waarin warempel witmakende gezichtscrème, White Beauty, wordt
aangeprezen. Wat wordt afgebeeld, zou ongeveer als volgt kunnen
beschreven worden: twee Bollywoodactrices vechten voor de aan-
dacht van dezelfde man, welke resoluut kiest voor de vrouw met
de lichte huid. De vrouw met de donkerder huid blijft eerst achter
maar mag weer hopen op de liefde van de man als ze de bleekcrè-
me in handen krijgt. Een Amerikaanse prof en genderspecialiste
beweerde dat ‘het spotje leert dat jonge meisjes een lichte huid moe-
ten hebben om een man te vinden. Dat is verschrikkelijk. In India
wordt de donkere huid door de meerderheid van de bevolking als
onaantrekkelijk gezien’ en de feministes voegden er aan toe: ‘De
reclamespots van Unilever stellen schoonheid gelijk aan een witte
huid. Dat is gewoon racistisch… Het heeft waarschijnlijk te maken
met ons koloniaal verleden. Ergens is het idee blijven hangen dat
83
DE GROTE VERTEKENINGSSHOW
Arische types beter en knapper zijn dan de oorspronkelijke Dra-
vidische bevolking met zijn donkere huid’. (De Morgen, 11.7.2008)
Laten we nu eens even redelijk proberen te blijven. Wanneer ‘de
donkere huid door de meerderheid van de bevolking als onaan-
trekkelijk wordt gezien’ – dat het Arische ras-kolonialisme dat zou
ingepompt hebben, lijkt ons te simpel want dan zou iedere Indische
vandaag, zich verzettend tegen het gehate witte kolonialisme, zo
bruin mogelijk willen zien, niet? Wanneer dus de meerderheid van
de Indiase bevolking – de meerderheid – liever iets minder bruin
wil zien, om welke reden dan ook – de meest stupide mag ook wat
ons betreft – dan is dat toch hun goed recht. Net als de meerder-
heid van lelijke mensen er iets mooier wil uitzien. Niet Unilever stelt
dus schoonheid gelijk aan een witte huid maar de bevolking zelf.
En Unilever speelt gewoon in op die behoefte aan witter makende
crème zodat vrouwen zich gemakkelijker naar het nu heersende
maar niet absolute en eeuwige schoonheidsideaal in India kunnen
richten, zich daardoor zelfzekerder voelen, ja, ook om een man aan
de haak te slaan. Net zoals onze vrouwen al wel eens rouge gebrui-
ken of fond de teint. Maakt bruiner! Dat is nu net een aspect van
het schoonheidsideaal bij ons: een lichtelijk tot zwaar getinte huid.
Voor velen geldt zelfs: hoe bruiner, hoe mooier. Wij denken dat ons
koloniaal verleden daar waarschijnlijk ook mee te maken heeft:
bij onze kolonialen in Congo is ‘ergens het idee blijven hangen dat
bruine types beter en knapper zijn dan de Belgische met hun witte
huid’. En zijn de populaire bruiningscenters en de reclame die zij
maken voor de bruine huid dan geen stap te ver? Wie schakelt het
Centrum voor Gelijkheid van Kansen en Racismebestrijding in om
bruinigscenters aan te klagen wegens racisme? Vervang in de com-
mentaar van onze prof en genderspecialiste Unilever door Dove
(die heeft zo’n bruincrème in de aanbieding en is overigens ook een
dochter van Unilever) en ‘wit’ door ‘bruin’: ‘De reclamespots van
Dove stellen schoonheid gelijk aan een bruine huid. Dat is gewoon
racistisch’. Dove werpt het in zijn reclamecampagne dan wel over
de boeg van een gezellig clubje, op bh en slip na, uitgeklede en met
elkaar stoeiende dames en dus niet rechtstreeks op mannenverlei-
ding maar wij zijn er van overtuigd dat dames zich bronzen om in
het verleidingsspel zelfzekerder te kunnen scoren. Wanneer dat
door de zon kan, zelfs op gevaar af voor huidkanker, is er niks aan
84
DE GROTE VERTEKENINGSSHOW
de hand want dat is toch natuurlijk, niet? Maar bruinerende crèmes:
die zijn artifi cieel (positief uitgedrukt: cultureel). ‘De witte huid
die door de meerderheid van de (Vlaamse) bevolking als onaan-
trekkelijk wordt gezien’ proberen kunstmatig te verbruinen (met
de tekst: ‘De tijd van bleke armen en melkfl essen ligt achter ons’
(http://www.dove-moments.nl/geschenken/)? Ruikt naar racisme.
‘Echte’ vrouwen zijn in India bruin en bij ons wit en wie dat anders
voorstelt, bezondigt zich aan racistische vertekening.
De fi lm vertekent
Tot wat voor goede grappen en vermakelijke conclusies het repre-
sentatiedenken in verband met fi lm aanleiding geeft, moge blijken
uit volgend bericht in De Morgen (4.10.2005), daar te lezen onder
de titel ‘Hollywood-fi lms schadelijk voor de gezondheid’: ‘Veel van
de grootste fi lms van de voorbije twintig jaar moedigen onveilige
seks en drugsgebruik aan, waardoor de gezondheid van het publiek
gevaar loopt’. In geen enkele fi lm wordt immers gesproken over
de risico’s van onveilige seks. In succesrijke fi lms duiken geregeld
seksscènes op tussen partners die niet denken aan anticonceptie
of het risico van aids of andere seksueel overdraagbare ziekten.
Een onderzoek van de tweehonderd meest succesvolle fi lms ooit
stelt dat ze nefast zijn voor veilige seks en de ‘Zeg nee’-boodschap
waarop volksgezondheidscampagnes gebaseerd zijn. In slechts een
enkele fi lm wordt het gebruik van condooms gesuggereerd. In Basic
Instinct, uitgebracht in 1992, verleidt hoofdactrice Sharon Stone de
rechercheur die een moordonderzoek naar haar voert. Er volgen
zes seksscènes tussen nieuwe en getrouwde partners waarbij geen
sprake is van condooms, anticonceptie of gezondheidsrisico’s. In
American Pie komen zeven seksscènes voor, allemaal tussen nieuwe
partners, zonder condooms of anticonceptie en met sociale gêne
als enig ongewenst gevolg. De bespreking verscheen in het tijd-
schrift van de Royal Society of Medicine. Volgens de auteurs van
dit onderzoek ‘moedigen de opmerkingen van de fi lmpersonages
vrij seksueel verkeer aan en wordt er gespot met monogamie en
seksuele onthouding’. Drugsgebruik komt minder aan bod dan
losse seksuele contacten, maar wordt eveneens getoond zonder
schadelijke gevolgen. In 8 procent van de fi lms komt cannabis voor
85
DE GROTE VERTEKENINGSSHOW
en in 7 procent andere illegale niet-geïnjecteerde drugs, altijd in
een positieve of neutrale context. In een derde van de fi lms komt
dronkenschap voor, in twee derde wordt gerookt. In het algemeen
komt in een op de vier fi lms gedrag voor dat potentieel schadelijk is
voor de gezondheid, waaronder onbeschermde seks tussen nieuwe
partners, drugsgebruik, roken en dronkenschap’.
Nick James, uitgever van het fi lmmagazine Sight and Sound, zegt
over het voorstel van de media-onderzoekers: ‘Het is een belachelijk
pleidooi. Binnenkort krijgen we gezondheids- en veiligheidswerkers
die zeggen dat mensen die in actiefi lms uit instortende gebouwen
vluchten of vuurwapens gebruiken zonder opleiding een slecht
voorbeeld stellen. Het is absurd.’ En gelijk heeft hij. Moet nu ver-
plicht worden dat voor elke – al met al brave en verre van pornogra-
fi sche seksscène – een condoom in beeld gebracht wordt? Eventjes
voor de sex condoompje omdoen. En mag dat dan expliciet in beeld,
inclusief de penetratie, of doen we het – bijvoorbeeld – met een
banaan, om educatief te tonen hoe zo’n condoom dient gebruikt te
worden en om te bewijzen hoe goed zo’n condoom beschermt? Er
breken gouden tijden aan voor product placement van condoom-
producenten. Moet nu vóór elke vrijscène in een fi lm een discus-
sietje opgezet worden over al dan niet gewenste zwangerschap?
Moet nu elk gebruik in fi lms van drugs, alcohol of tabak verboden
worden onder het mom van de (representatie)gedachte dan dit de
kijkers op slechte gedachten zou kunnen brengen?
Enkele weken later (De Morgen, 8.12.2005) hebben communicatie-
wetenschappers van de universiteit van Californië bevestigd dat
Hollywoodfi lmsterren weer sexy mogen rondlopen op het scherm
met een sigaret tussen de lippen, net zoals dat in de zalige jaren
vijftig het geval was geweest – herinner u Humfrey Bogart of de
vroege James Bond. De onderzoekers: ‘Opvallend is dat rokers in
fi lms overwegend blank en rijk zijn, terwijl dat in werkelijkheid
niet zo is. En de negatieve gevolgen van roken worden nauwe-
lijks in beeld gebracht’. Waarom zouden in een fi ctieve speelfi lm
– fi ctief betekent zoiets als: gefantaseerd en dus niet dé realiteit
– waarom zouden dus in zo’n fi ctieve speelfi lm rokers niet-blank
en arm moeten zijn? Roken is in een speelfi lm een middel om een
personage te typeren, om een sfeer te creëren (bijvoorbeeld, een
samenzweerderige scène in een schaars verlichte ruimte waarin de
86
DE GROTE VERTEKENINGSSHOW
sigarettenrook van een maffi abaas kringelt onder een lamp). Moet
er nu in een speelfi lm getoond worden dat rokers in hun hoest ver-
stikken of moet er door een medepersonage op gewezen worden
dat ze kanker zullen krijgen? Hoe kan men nog fi ctie maken als het
getoonde niet meer mag afwijken van de realiteit? En vervolgens:
moet het getoonde dan gecensureerd, ja zelfs verboden worden
– de onderzoekers eisen dat in fi lms die ook niet alleen voor vol-
wassenen toegankelijk zijn, niet meer gerookt wordt – eventueel
zelfs als het getoonde de realiteit exact zou kopiëren? De Motion
Picture Association of America heeft in 2007 onder druk van de
anti-tabakactivisten, die overigens een totaal rookverbod in fi lms
eisen, wel moeten toegeven en de categorie ‘glamour-roken’ of
‘roken sterk aanwezig’ moeten toevoegen aan fi lms die jongeren
onder de zeventien jaar alleen onder begeleiding van een volwas-
senen mogen bekijken. Disney, dat van de ideologie-onderzoekers
in het verleden al bakken kritiek heeft moeten slikken omwille van
zijn racistische, vrouwonvriendelijke, dieronvriendelijke, wat-al-
niet-onvriendelijke tekenfi lms die de zwakke hersentjes van onze
kindjes in die richting blijvend hebben gebrainwasht, Disney dus
zwichtte voor nog maar eens kritiek uit de anti-tabakclan en kon-
digde aan dat in zijn fi lms voortaan geen rokers meer te zien zul-
len zijn. In Frankrijk hebben ze overigens op de kaft van een bio-
grafi e over J.-P. Sartre de onafscheidelijke Gauloise van de fi losoof
weggeretoucheerd… Politiek correcte verdraaiing van de realiteit.
Disney komt half 2008 nogmaals onder vuur te liggen: het verhaal
van de nieuwste tekenfi lm, De Kikkerprinses, is nauwelijks bekend
– enkel het verhaal, de fi lm zou pas in 2010 in de bioscoopzalen te
zien zijn – of critici wijzen al op racistische en seksistische ele-
menten. Mammy is een zwart kamermeisje dat voor een verwen-
de debutante werkt en gekidnapt wordt door een voodoopriester
maar gelukkig gered wordt door haar blanke droomprins. Al ver-
klaarde Disney trots te zijn op zijn ‘eerste zwarte tekenfi lmheldin’,
zo’n verhaal is racistisch: een zwarte die het hulpje is van de rijke,
blanke Southern Belle. Men gelooft zijn oren niet wanneer een cri-
ticus mag zeggen dat ‘de naam Maddy doet denken aan Mammy,
een bekende slavennaam in de jaren vijftig’. Een feministe wees
dan weer op de vrouwonvriendelijke ondertoon: de vrouw moet
passief wachten tot de prins haar komt redden (zoals in vele Dis-
87
DE GROTE VERTEKENINGSSHOW
neyfi lms en sprookjes/tekenfi lms in het algemeen) en ‘zolang de
heldin mooi, braaf en onderdanig blijft, komt alles goed op het
einde’. Walt Disney geeft toe aan de kritiek en zegt dat de hoofd-
rol zal weggelegd worden voor de negentienjarige zwarte prinses
Tiana en dat alle personages en verhaalelementen ‘correct en met
respect’ zullen worden uitgebeeld. Om negatieve connotaties met
de zwarte Tiana te vermijden, wordt de titel getransformeerd in De
prinses en de kikker. (rr De Morgen, 18.7.2008) Naast Disney heeft een
ander Amerikaans popicoon, namelijk Barbie, altijd al de kritiek
van feministen moeten incasseren: Barbie zou het Amerikaanse,
blanke schoonheidsideaal representeren. Wanneer Mattel half
2008 onthult dat tegen september een Barbie in de winkel zal lig-
gen die gebaseerd is op de stripheldin Black Canary (lederen pak,
netkousen en naaldhakken) wordt gezegd dat Barbie altijd wel een
beetje een del is geweest maar dat nu een stap te ver wordt gezet
via de seksueel suggestieve kledij. Nochtans is deze Black Canary-
Barbie net een doorbreken van de stereotiepe representatie van
Barbie als een pop voor zedige en huiselijke meisjes. Als stripfi guur
sprak Black Canary slechts jongens aan en dat werd dan ook nog
aanvaard. Nu met een stereotiepe voorstelling gebroken wordt, is
het weer niet goed. In de verdediging gedrongen verklaart Mattel
dat de nieuwe pop de sticker ‘14+’ zal dragen en bedoeld is als col-
lectors item. Feministen hebben overigens altijd een bondgenoot
gehad in leiders van moslimlanden waarvan sommigen (Iran) de
pop zelfs hebben verboden.
In mei 2008 barste op het fi lmfestival van Cannes een confl ict
los tussen fi lmregisseurs Spike Lee en Clint Eastwood. De eerste
– zoals bekend een geëngageerde zwarte – kwam er zijn nieuw-
ste fi lm voorstellen, Miracle at Santa Anna, met het verhaal van
een divisie zwarte soldaten van het Amerikaanse leger tijdens de
Tweede Wereldoorlog. Hij kon het niet nalaten Clint Eastwood
ervan te beschuldigen dat deze in zijn oorlogsfi lm, Letters from Iwo
Jima, geen zwarten had opgevoerd, ‘terwijl die wel degelijk een rol
hadden gespeeld tijdens de gevechten op het Japanse eiland Iwo
Jima’, aldus Lee. Eastwood repliceerde dat het verhaal draait rond
het met veel moeite plaatsen van de Amerikaanse vlag op Mount
Suribachi, ‘waarbij zwarte soldaten geen rol hebben gespeeld… Wat
moest ik doen? Er een Afro-Amerikaanse acteur tussen plaatsen?...
88
DE GROTE VERTEKENINGSSHOW
Iemand als Spike Lee moet zijn mond houden’. Alhoewel keurig
politiek correct sprekend van Afro-Amerikanen had Clint toch
wel iets te paternalistisch gereageerd – zo bleek – met zijn laat-
ste opmerking. Tegen een blanke mag je zeggen dat hij zijn mond
moet houden maar tegen een zwarte moet je toch even opletten.
Lee repliceerde: ‘We zitten, niet meer op de plantages, Clint’. Het
incident werd overigens bijgelegd. Eastwood kondigde een nieuwe
fi lm aan: ‘Mijn volgend project heet Th e Human Factor, een fi lmrr
over Nelson Mandela. En nee, ik ben niet van plan om voor die rol
een blanke acteur te casten’. (De Morgen, 10.6.2008)
Wie de fi lm Kassablanka (2002) van Guy Lee Th ys heeft gezien,
zal een zeer politiek correct ondertitelaar (uit het Antwerps in het
Nederlands) aan het werk gezien hebben. De fi lm gaat over de zich
emanciperende zoon van een rechtse vader (aanvankelijk draagt hij
de jekker met rechtse emblemen van zijn vriend, later geeft hij die
terug en neemt het ook op voor de moeder) die een relatie begint
met een dochter uit een moslimfamilie die zich ook emancipeert
(aanvankelijk draagt ze een hoofddoek, later niet meer). In de fi lm
wordt er van blanke kant kwistig omgesprongen met uitspraken als
‘ze moesten ze allemaal tegen de muur zetten’, zo kwistig dat het
op den duur bijna een stopwoord of zoiets als onbewust vloeken
wordt en men zich kan afvragen – overigens net als in het echte
leven – of dat nu wel gemeend is – mensen zeggen zoveel. Ver-
der is de term ‘makaken’ niet uit de lucht. De vertaler van dienst
heeft zichzelf blijkbaar zodanige zelfcensuur opgelegd dat in zijn
onderschriften de term ‘makaken’ niet een keer in het onderschrift
verscheen maar telkens vervangen werd door een door hemzelf
uitgevonden scheldwoord, in de zin van ‘zandvreter’ of ‘woestijn-
neger’ en dergelijke. Merkwaardig maar typisch politiek correct:
de juiste representatie van de realiteit moet verborgen worden. In
dit geval op een potsierlijke wijze: als kijker word je in de dialogen
geconfronteerd met een door de gedachtepolitie verboden woord,
dat in het onderschrift ‘vertaald’ wordt door een soort ter plaatse
verzonnen neologisme. Zeer bevreemdende ervaring! Kassablanka
illustreert wat onder interculturaliteit verstaan mag worden: terwijl
de Antwerpse en de Marokkaanse vader elk met een blauw oog (uit
een gevecht voordien) eindigen, bedrijven de blanke zoon en het
moslimmeisje de liefde. Overigens, wanneer ooit een sequel van
89
DE GROTE VERTEKENINGSSHOW
de fi lm zou gemaakt worden en daarin een uit hun liefde geboren
kind zou opgevoerd worden, zal het gaat om een onzuivere bas-
taard. Mooiste voorbeeld van interculturaliteit.
Vertekent reality-tv dan niet?
Reality-tv: is dat nu – zoals de term suggereert – eindelijk dé
representatie van de realiteit op tv? Ja en neen. Dat zullen we zo
dadelijk beargumenteren. Vooraf moeten we echter toch nog eens
expliciet wijzen op het feit dat, nu gesuggereerd wordt dat de rea-
liteit – eindelijk, zou men kunnen zeggen – op tv gerepresenteerd
wordt, het volgens de criticasters weer niet goed is. We herinneren
ons de kritiek die op Big Brother, de baanbreker en het oer-reality-rr
tv-programma, kwam: gluurtelevisie, voyeurtelevisie, sleutelgat-
televisie of – erger nog – een televisiepeepshow (er was een blote
vrouwenborst te zien! – in de werkelijke wereld krijgen we die
natuurlijk nooit te zien); de concurrentiesfeer (de bewoners van
het huis waren concurrenten en moesten elkaar dus wegstemmen
– in de werkelijke wereld gebeurt dat dus vanzelfsprekend niet en
al helemaal niet in de intello-milieu’s van de criticasters, om maar
iets te zeggen); vrijwillige slavernij of fascistoïde concentratiekamp
en voorafbeelding van een maatschappij waarin ieder zich onder-
werpt aan de commando’s van Big Brother (in de werkelijke wereld
leven we natuurlijk in een ideale maatschappij waarin geen klas-
sentegenstellingen meer bestaan, iedereen gelijk is en geen bazen
iets opleggen); … Nu we reële mensen aan het werk zagen en geen
onrealistische zoals in de reclame, was de realiteit zelve een steen
des aanstoots. We zagen zelfs bij gelegenheid de klassieke represen-
tatiediscussie opduiken. De voorzitter van de Vlaamse dwergen-
vereniging – ze bestaat! – nagelde vtm aan de schandpaal omdat
die het had aangedurfd om in de derde reeks in het najaar 2002
van Big Brother een medemens te stoppen die qua lichaamslengte r
klein uitviel. Nu Vlaanderen eindelijk eens op een positieve manier
geconfronteerd kon worden met dergelijke mensen – Hans, de
dwerg (mag dat nog gezegd of moet het zijn: persoon met beperkte
lichaamslengte), gedroeg zich als een aimabel persoon in het huis
en werd gewoon geaccepteerd door allen – was het verwijt: ‘Het
is de producenten om de kijkcijfers en om de commercie te doen.
90
DE GROTE VERTEKENINGSSHOW
Hans is gekozen precies omdat hij een dwerg is, niet vanwege zijn
boeiende persoonlijkheid’. (De Morgen, 05.09.2002) Zo is het en
komt het natuurlijk ook nooit goed. Kan iemand van al die vereni-
gingen van dikke, magere, korte, lange, misschien ook gemiddelde
mensen qua lichaamslengte, van dikke, magere en misschien ook
gemiddelde mensen qua lichaamsomvang, van mensen met een
lange neus en een korte neus of misschien ook wel een gemiddeld
lange neus, van grote, al dan niet silicone en kleine borsten of mis-
schien wel gemiddeld gevormde borsten nu eens uitleggen hoe zij
precies de opname van hun zwaar gediscrimineerde groep in de
maatschappij zien op (reality-)televisie?
Is reality-tv nu eindelijk dé representatie van de realiteit op tv? Ja, en
wel in volgende zin. Het private leven, het dagelijkse, de verborgen
kantjes van de mensen, het ongewone – we zijn alle toch gewoon
en tegelijk zeer ongewoon – de realiteit en de verborgen realiteit
duiken op op het scherm. De reële mensen die daar op het scherm
verschijnen – het zou ieder van ons elke dag kunnen gebeuren:
iedereen kan ook tv-beroemdheid worden – moeten niet langer
tegen zichzelf beschermd worden. Zij verdienen alle respect omdat
ze zichzelf willen tonen in alle intimiteit, in al hun miserie, in al
hun afwijkingen van de norm, in hun kleine maar ook hun grote
kanten. Zo zijn wij privé en dat mag iedereen publiekelijk weten:
‘Kijk ik heb niets te verbergen’. Tegenover de morele verontwaardi-
ging van de brave burger worden nu belachelijke taboes doorbroken.
Hier ontluikt een nieuwe visie op privacy: wie niets te verbergen
heeft, moet ook niks wegstoppen onder het mom van privacy. In
bovenstaande zin spreekt men ook over ‘fi rst person-tv’, waarmee
de nadruk wordt gelegd niet op de objectieve, pedagogische bena-
dering van een buitenstaander maar op de subjectieve inbreng van
(gewone) mensen. En die echte mensen die daar op het scherm in
hun echte leven/leed/blijdschap/ontreddering/twijfel/goede en
slechte kanten worden getoond zijn geen sukkelaars, maar helden
alhoewel ‘heroes for one day’ (David Bowie). Deze mensen stellen
zich kwetsbaar op en verdienen alle respect. Wie hen veroordeelt,
laat zich leiden door een ouderwetse burgerlijke moraal. In plaats
van hen te veroordelen, is de enige gepaste reactie: kijk eens wat
prachtige mensen daar op het scherm, die zich er niet meer voor
schamen ons deel te laten nemen aan hun leven (met repercussies
91
DE GROTE VERTEKENINGSSHOW
op het leven van ieder van ons).
Die ‘repercussies op het leven van ieder van ons’ zijn overigens
niet te onderschatten. We citeren hier uit een bij 4571 responden-
ten gevoerde enquête door Flair (in het eerste nummer van 2006 r
gepubliceerd), meer bepaald de antwoorden op de vraag ‘Hoe beïn-
vloedt reality-tv jouw leven?’:
37,7 is gezonder gaan leven (cfr. De Afvallers)
28,9 heeft zijn/haar kledingsstijl veranderd
(cfr. Beautiful, De Heren maken de Man)
21 heeft zijn/haar relatie geanalyseerd
(bijvoorbeeld aan de hand van Temptation Island)
20,9 heeft grote schoonmaak gehouden met tips uit
Schoon en Meedogenloos
16,4 heeft een dieet gevolgd (cfr. De Afvallers)
16 heeft zijn/haar uiterlijk onder handen genomen
(cfr. Beautiful)
10,5 is aan de renovatie van een huis begonnen
(cfr. Th e Block)kk
9,1 heeft een verre reis ondernomen
(cfr. Expeditie Robinson)
3,8 heeft plastische chirurgie ondergaan (cfr. Beautiful)
1,5 heeft een huis gekocht
1,2 heeft professionele hulp gezocht
1,1 heeft een relatie beëindigd
Als we ervan uitgaan dat het geen zin heeft zich de vraag te stellen
hoe de realiteit gerepresenteerd wordt in de media maar wel hoe
de media-inhoud gerepresenteerd wordt in de werkelijkheid op de
echte mensen, hebben we hier de resultaten: bijna 38 is gezonder
gaan leven, enz. Als we ons dus vanaf nu niet meer moeten afvra-
gen hoe de werkelijkheid afgebeeld wordt in de media – doorgaans
vertekend, zeggen de critici – maar wel hoe de media de realiteit
kunnen veranderen, zien we hier percentages, die we natuurlijk
weer niet gaan vergelijken met de ‘tv-realiteit’ in de zin van ‘38
zegt in de realiteit dat ze gezonder zijn gaan leven en nu gaan we
ons afvragen of dat ook klopt met het aantal uitzendingen dat aan
gezondheid is gebaseerd op het tv-scherm’, bijvoorbeeld. Moest
92
DE GROTE VERTEKENINGSSHOW
de enquête eind mei 2008 gehouden geweest zijn, zou ongetwij-
feld een groot aantal mensen meedelen dat ze beïnvloed zijn door
Mijn Restaurant. De inschrijvingen aan kokscholen, ook van ama-
teurs, zijn sterk gestegen sinds dat programma en de waardering
voor de hondenstiel van restaurateur in dezelfde mate (zodat kan
gehoopt worden dat onterecht veeleisende restaurantgangers zullen
ophouden met pedant-onredelijke eisen te stellen). Mijn Restaurant
was niet alleen talk of the town – televisie (re)presenteerde hier
niet het nieuws maar maakte nieuws – en toonde tot in de fi nale
ook nog eens een zwaar verliefd, knuff elend en zoenend koppeltje
lesbiennes, wat deze groep in de samenleving meer aanvaardbaar
heeft gemaakt dan een representatief staal op het scherm van de
echte lesbische populatie of dan gelijk welk lesbo-pamfl et ook. Met
andere woorden: ongeacht de vraag of er sprake is van een juiste
dan wel vertekende representatie van lesbiennes op het tv-scherm.
Moest de enquête eind juni 2008 gehouden geweest zijn, zou onge-
twijfeld een groot aantal mensen meedelen dat ze in kledingsstijl,
analyse van de amoureuze relatie, het onder handen nemen van
hun uiterlijk, … beïnvloed zijn door de telenovela Sara.
De representatieproblematiek lijkt in reality-tv niet meer te gel-
den: wat getoond wordt is realiteit, representeert niet meer maar
valt samen met de realiteit. Idealiter doet de camera niet meer dan
registreren wat er zich in zijn blikveld afspeelt, wordt er zo weinig
mogelijk gemanipuleerd. Omdat mensen meer en meer met de aan-
wezigheid van camera’s geconfronteerd worden (al was het maar in
de supermarkt), gaan de mensen voor de camera al vlug over van
acteren naar zichzelf zijn (is ook altijd natuurlijk een beetje: zich-
zelf spelen). In reality-tv geen acteurs – wie teveel acteert ,wordt
als onauthentiek afgewezen – en ook geen (gekunstelde) decors:
wat door de ‘afwezige’ camera wordt geregistreerd, speelt zich af
tegen de achtergrond van het ware leven. Authenticiteit, doorleefde
realiteit en gewone burgers in reële omstandigheden zijn de tref-
woorden van het koepelbegrip reality-tv.
Is reality-tv nu eindelijk dé representatie van de realiteit op tv?
Neen, en wel in volgende zin. Om te beginnen: non-fi ctie, ja zelfs
documentaires en het journaal, kunnen onder de koepel reality-tv
ondergebracht worden. Want die zijn toch ook bezig met ‘realiteit’?
De meest ‘reële’ documentaire is ‘soap’, is in beeld gebrachte rea-
93
DE GROTE VERTEKENINGSSHOW
liteit. En dat in beeld brengen, is een drastische ingreep in de rea-
liteit: niet alleen wat er geregistreerd wordt door de camera maar
ook wat er geknipt wordt in het geregistreerde materiaal, hoe het
overgehouden materiaal gemonteerd wordt, wat de commentaar-
stem toevoegt aan wat er te zien is, … En ja, het nieuws is vaak een
echte real life-soap. Men denke aan de dood van Hugo Claus. Het
ging hier om een ware euthanasiedocu-soap: we hadden de Groot-
ste Schrijver van Vlaanderen al op tv gezien in lichtelijk demente
momenten, het bericht van de euthanasie op nummer één in het
nieuws, de krantenbijlagen, de commentaren van de minister van
Cultuur tot de kring van ‘beste vrienden’, de discussie of eutha-
nasie wel toepasselijk was, de vraag of een groot schrijver dan in
die problematiek een voetje voor heeft, de begrafenis met de bv’s,
het interview in een weekblad met de euthanasiedokter, wat dan
weer kwaad bloed zette bij de weduwe Claus, enkele dagen later:
een lege stoel met naamplaatje op de eerste rij gereserveerd voor
de afwezige Claus op een boksmatch met Sugar Jackson. De media
brachten zonder dat ze het zelf beseften één grote reality-tv. De
grote euthanasieshow is dus al opgevoerd, voor wie moest denken
dat reality-tv dat stadium nog niet heeft bereikt.
Vervolgens representeert reality-tv niet de realiteit omdat het gaat
om realiteit in een soapstructuur. Representatie van de ‘realiteit’,
in gelijk welk tv-programma, is wellicht altijd een mengvorm van
fi ctie en non-fi ctie, van facts en dramatisering, van het echte leven
en van acteren, van facts en fi ction: faction. Real life-soap heeft
enerzijds een zeer hoog realiteitsgehalte maar bevat anderzijds ook
de kenmerken van een traditionele soap die als niet reëel en fi ctief
wordt beschreven. Reality-soap is op de realiteit geconcentreerd
maar doet dat vanuit een televisielogica van fi ctie. Pure reality-
tv, als registratie van de realiteit, in extreme vorm (bijvoorbeeld,
iemand die zijn tijd doorbrengt op kantoor) levert vanzelfsprekend
geen boeiende televisie. Daarom moet het handelingsverloop in de
realiteit altijd wel enigszins in een scenario gegoten worden. In vele
reality-soaps moeten de deelnemers zich houden aan spelregels
waar in de dagdagelijkse samenleving geen sprake van is (in Big
Brother bijvoorbeeld of in r Star Academy: uitvoeren van opdrachten).
Anderzijds ziet men handelingen waarbij regels ontbreken die in
het normale leven wel spelen: de fatsoensregel bijvoorbeeld dat men
94
DE GROTE VERTEKENINGSSHOW
zich niet fi guurlijk (Boer zoekt vrouw) dan wel letterlijk Big Brother,
Temptation Island) blootgeeft aan mensen (én aan de kijkers) die
men nauwelijks kent. Sommige acties en gebeurtenissen in reality-
soaps verlopen verre van spontaan en worden in feite geënsceneerd
wat ook weer een hypotheek legt op de realiteitsaanspraken. Boer
zoekt vrouw is totaal geënsceneerde dating. En ook in de opnamen
van zo’n programma zullen wel afspraken gemaakt worden over
wat wel en niet kan gezegd worden, wat wel en niet kan gedaan
worden, kortom: wat wel en niet past in een scenario. Hoe geën-
sceneerd ook, nochtans wordt alles in het werk gesteld om dat te
verdoezelen: reality-soap dient authentieke spontaniteit te ademen.
Net zoals reality-soap altijd geënsceneerd is, zullen in fi ctieve soap
improvisatie en spontane invallen niet uitgesloten worden.
Verleggen we nu in het televisielandschap de aandacht van reality-
tv, die voor een stuk ook soap is (want gedeeltelijk fi ctie en geën-
sceneerd), naar echte fi ctie-soap. Als u nu denkt dat wat volgt een
één-aprilgrap is, neen, het is de waarheid: doorgeslagen ridicuul. De
Vlaamse soap Th uis is namelijk door het voedselagentschap op de
vingers getikt omdat in die soap een weinig hygiënische manier van
eten wordt afgebeeld. De Morgen (1.6.2006) schrijft: ‘Het Federaal
Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen (favv) heeft
een controle gehouden op de set van de Eénsoap Th uis. De hygiëne
in het fi ctieve hotel-restaurant Ter Smissen en broodjeszaak Baget
laat namelijk te wensen over.
Het Voedselagentschap grijpt in als het dioxinegehalte in kippen te
hoog is en er vogelgriep op komst is. Maar ook als er op de tv-set
van Th uis op een weinig hygiënische manier eten wordt bereid, zo
blijkt uit de nieuwsbrief van het favv van mei. Een logische stap,
vindt woordvoerder Pascal Houbaert. ‘Onze taak is niet alleen
controle uit te voeren. We moeten ook de bevolking sensibiliseren
en informeren. Het is hetzelfde als wanneer iemand op televisie
autorijdt en zijn gordel niet om heeft. Dan moet je ook reageren.’…
Niet alleen bij het favv groeide het besef dat er een probleem was,
ook bij de vrt zelf. Die vroeg uiteindelijk zelf om een inspectie.
Vanuit zijn luie stoel voor de televisie was Houbaert al het een en
ander opgevallen. ‘Die keuken van Ter Smissen ziet er een halve
woonkamer uit, met zo’n canapé, een tafel en gordijnen.’ Maar een
95
DE GROTE VERTEKENINGSSHOW
bezoek ter plaatse bracht nog veel meer gebreken aan het licht. Zo
was er in de keuken van het restaurant nergens een aparte wastafel
om handen te wassen, het vleessnijtoestel stond op een tafel die ook
gebruikt werd voor de administratie en de onderhoudsproducten
bevonden zich op een rekje boven de plank waar voeding bereid
wordt. Het favv heeft de producenten een checklist gegeven om
dit soort missers te vermijden. De eerste tekenen van beterschap
zijn er inmiddels. ‘Het haar van Femke (Vanya Wellens) van de
broodjesbar hing bij de bereiding van sandwiches boven het beleg.
Dat kan niet, want er kunnen haren in het eten terechtkomen. Je
moet je haar dus samenbinden. Maar met een half oog meen ik nu
gezien te hebben dat Femke haar haar zelfs geknipt is.’ Kan het nog
surrealistischer? Overigens, als de zaken op tv dan toch moeten
voorgesteld worden zoals in de realiteit, zullen we dan de brood-
jeszaak in Th uis maar vervangen door een pitatent? Wie immers
in Vlaanderen vandaag de dag voor een snelle hap gaat, zal nog
met moeite een frietkraam vinden. Zelfs van hamburgerketens,
component van het Amerikaans cultuur/eet-imperialisme, zijn er
slechts een paar in een stad te vinden. Maar pita- of kebapzaken
zijn er in overvloed (en we hebben ze nog nooit genoemd gezien
in het kader van de imperialismethesis, in tegenstelling tot de
McDonaldisering). Dus die broodjeszaak in Th uis moet dringend
een pitabar worden, uitgebaat door allochtonen, kwestie van de
werkelijkheid geen geweld aan te doen. En zouden de controleurs
van het favv dan ook controle mogen uitvoeren?
Pitabars zijn in het openbare leven trouwens de enige zichtbare
verrijking – als men dat zo mag noemen – die de multiculturele
samenleving te bieden heeft. Bij de voor moslims gedicteerde kle-
ding hebben we nog maar weinig fraais gezien. Evenmin in hun
huisvesting, die slechts één element gemeen heeft, namelijk de
schotelantenne om de tv-programma’s van het thuisland te kunnen
capteren. Maar waarmee hebben die Anderen – met hoofdletter
– ons al verrijkt? Wat is de zogeroemde multiculturele verrijking
in het dagelijkse leven? Concreet? Behalve een verwijzing naar het
‘kleurige’ van restaurantjes en wat schrale winkeltjes (die waren er
voor het multiculturele tijdperk ook al), een verwijzing naar wat
naar hier gehaalde kunstenaars in naam van het multicultureel
programma, blijft het op zo’n vraag beangstigend stil.
96
DE GROTE VERTEKENINGSSHOW
Videogames vertekenen
Op momenten dat videogames morele paniek oproepen bij veront-
ruste ouders en gezinsbonden, is vaak de representatiethematiek
rechtstreeks aan de orde. Zo deed de trailer van Resident Evil 5 in
april 2008 de controverse ontstaan over racisme in gewone com-
merciële games omdat het gaat om een blanke man die een horde
Afrikaanse zombies neermaait. De reeks draait traditioneel om het
neerknallen van zombies – bezeten en ontzielde menselijke licha-
men – maar dat kan het verwijt van racisme en zelfs van uitlokken
van verkoopbare controverse niet temperen. In dit spel worden
dus antagonisten geliquideerd die verdomd veel lijken op zwarte
medewereldburgers. Heikel punt! Maar als je een game in Afrika
situeert, moet je daar dan blanken laten fi gureren?
Games balanceren op de slappe koord tussen representatie en spel.
De eerste games konden de realiteitsaanspraak moeilijk waarmaken
met de toenmalige techniek. Je moest al je verbeelding inzetten
om uit de pixels een fi guur te distilleren. Maar zelfs in dat tijdperk
van schamele realiteitsillusie waren er al games die voor morele
paniek zorgden. Zo werd in 1976 de goegemeente opgeschrikt
door een videospel dat op het eerste gezicht helemaal onschuldig
zou moeten zijn. Het ging immers om een driving-game. Alleen
moest de bestuurder aan het stuur ditmaal niet alleen op de weg
zien te blijven in zijn race over een gesimuleerd parcours, hij moest
bovendien ook nog eens zo veel mogelijk kwelgeesten – gremlins
geheten – neermaaien. Voor elke omvergereden pechduivel kwam
er een grafsteen in de plaats. Naarmate het spel vorderde, moesten
de grafstenen dan weer vermeden worden, zoniet volgde een luide
crash. Het eerste controversiële videospel was geboren. De naam
van het spel loog er niet om en leek de controverse nog wel te zoe-
ken ook: Death Race. De ontwerper van Death Race noemde het
spel ‘good, clean fun’. ‘Ziekelijk en morbide’, repliceerde de Natio-
nal Safety Council in de usa.
Gestuwd echter door de voortschrijdende computertechnologie
waren videogames meer en meer in staat een werkelijkheid te repre-
senteren en wordt de representatielogica ook toegepast op deze
spellen. Spellen inderdaad: dat zijn videogames ook – niet alleen
representatie. Wie destijds van Sinterklaas een cowboyuitrusting
97
DE GROTE VERTEKENINGSSHOW
kreeg – vandaag de dag is het uitgesloten dat kinderen van pro-
gressivo’s ‘oorlogje spelen’ – om cowboy en indiaan (sorry: native
American) te spelen, was bevoordeeld tegenover diegenen die het
met een uit het bos geplukte stok als vuurwapen moesten stellen.
Maar die laatste gooide zich, met galopperende benen – een paard
had niemand natuurlijk – met even veel plezier in de strijd met de
speelkameraden. Zelfs wie een ‘echte’ revolver kon richten, haalde
niet noodzakelijk meer plezier uit het spel.
Dat videospellen niet alleen verhalen zijn met een representatie-
aspect maar ook spellen, blijkt uit het feit dat sommige games geen
representatieaspect bezitten. Denk aan Tetris (het blokkenspel van
Ben Crabbé) en dat er dus geen vertekende fi ctieve voorstelling van
de reële wereld mogelijk is. Zelfs bij spellen die wel iets voorstellen, is
een analyse op basis van de representatiegedachten, zoals in reclame
bijvoorbeeld gebeurt op bijvoorbeeld Lara Croft in Tomb Raider (in r
de zin van een vrouwvriendelijk dan wel vrouwonvriendelijk spel)
niet ter zake. Dat Lara Croft (met haar grote borsten en wespentaille
– wordt door feministen in de reclame bekritiseerd) nu seksistisch
zou zijn dan wel net een element van ‘girlpower’, dergelijke analysen
doen niet ter zake. Niettemin hebben serieuze wetenschappers bere-
kend dat als Lara Croft in het echt dergelijke borstomvang zou heb-
ben boven dergelijke smalle wespentaille, ze haar ruggengraat zou
breken. Echt waar! Eenmaal aan het spel denken – laat staan: kijken
– de spelers echter niet meer aan/naar die grote borsten maar slechts
aan punten scoren. Wanneer men aanneemt dat niet de gerepresen-
teerde werkelijkheid ertoe doet en dat games niet gespeeld worden
omwille van de borstomtrek van Lara Croft, kunnen videospellen in
feite niet seksistisch of politiek incorrect zijn. Bovendien: het gebrek
aan realisme van de personages of hun elementaire, stereotiepe psy-
chologische tekening situeert de inhoud helemaal buiten de reële
wereld en dus ook buiten de daar heersende moraal. Het gaat om
een allegorisch spel, om mythologische tegenstellingen die gecon-
fronteerd worden: het goede en het kwade, de held en het monster.
En als we dan toch naar de representatie blijven kijken: waarom zou
het erotiseren van vrouwelijke krijgers niet precies vrouwelijkheid
kunnen promoten, al was het maar door het geslacht extra dik in
de verf te zetten als verschil? Of vrouwen zelfbewustzijn kunnen
geven, een gevoel van eigen macht?
98
DE GROTE VERTEKENINGSSHOW
Niettemin zijn de spelmakers gezwicht voor de kritiek van de
politiek-correcte meute. In de sequel van 2005 van Tomb Raider
heeft Lara Croft een borstverkleining ondergaan en oogt de taille
realistischer in de hoop – althans volgens de producenten – dat
ook vrouwen Tomb Raider zullen willen spelen. Hopelijk hebben
dezelfde producenten er ook een complex uitdagend spel bij ver-
zonnen want realistische of onrealistische borsten: het kan slechts
gunstig zijn om de feministische brigade gunstig te stemmen en de
spellenindustrie zichzelf een air van sérieux aan te meten.
Buiten het narratieve frame of back story (zoals men die in de hand-
leiding kan lezen) kunnen videogames moeilijk dus exclusief als
een representatie (en daarom ook moeilijk als een misrepresenta-
tie, vertekening of te bevechten representatie) van iets echt gezien
worden. Narrativiteit veronderstelt verwijzing naar de realiteit en
als narrativiteit wordt opgeheven en vervangen door interactiviteit
(een eigenschap van het spel) is ook de referent weg.
Het zogeheten zintuiglijk realisme, de gangbare defi nitie van rea-
lisme zoals men die hanteert in de representatielogica, is vandaag
de dag ongetwijfeld groot in videogames. Maar zelfs als ze een rea-
liteit voorstellen, moeten we ons niet verkijken op dat zintuiglijke
realisme van games maar moeten we naar het realisme kijken via
de omweg van het spel en de simulatie. Games zijn in de eerste
plaats simulaties. En hoe geloofwaardiger de manipulaties/simu-
laties, hoe realistischer de video game bestempeld zal worden. Hoe
meer keuzevrijheden men heeft in de simulatie, hoe realistischer
het spel (in het dagelijkse leven hebben we immers ook keuzes te
maken). Hoe meer gelijkenissen er bestaan tussen de werkelijkheid
en de simulatie ervan, hoe realistischer het spel. Als de verwach-
tingen die de speler heeft met betrekking tot de wereld waarin men
speelt en wat er kan gebeuren in het spel, overeenkomstig zijn aan
wat er daadwerkelijk voorkomt, zal het spel realistischer aanzien
worden doordat de verwachtingen van de speler, op basis van zijn
ervaringen in de werkelijkheid, ingelost worden. Maar ondanks
de groeiende geloofwaardigheid van wat in een spel te zien is: zo’n
spel blijft op de eerste plaats een spel, een spel met een zeker wer-
kelijkheidsgehalte.
Indien ideologieanalyse op zichzelf al niet een politiek correcte,
bevooroordeelde bezigheid is, is het zaak op te passen met te strak
99
DE GROTE VERTEKENINGSSHOW
bindende representatieanalysen van videogames. Sommige van
dit soort analysen doen niet alleen de wenkbrauwen fronsen maar
werken zelfs aanstekelijk op de lachspieren. Een voorbeeld: Th e
Sims is veroordeeld omdat het onderhuids de individualisering in
de maatschappij zou bevestigen – we kunnen immers onze Sims
individueel manipuleren! En natuurlijk als een bevestiging van
de traditionele kapitalistische maatschappij met zijn patriarchale
waarden – de sociale relaties zouden slechts om materiële bekom-
mernissen draaien; het gaat slechts om materieel welzijn.
Representatie in (conceptuele) kunst en cultuurpolitiek
Inzake de media proberen de intello’s ons wijs te maken dat de
media de werkelijkheid niet weerspiegelen en/of dat ze dat niet doen
op een manier zoals die werkelijkheid zou moeten veranderen om
ons in de ideale maatschappij binnen te leiden. Dat ze in hun laatst
genoemde ijver vaak de werkelijkheid zelf geweld aandoen en dus
niet correct weergeven in hun hygiënisch taalgebruik en politieke
correctheid, moeten we er maar bijnemen. Inzake kunst en cul-
tuur nu proberen de culturo’s ons wijs te maken dat kunst niet de
werkelijkheid direct mag representeren maar dat kunst ons een
ander beeld van de werkelijkheid moet laten zien, de werkelijkheid
daarom moet vervreemd worden, dat kunst ons met andere ogen
moet leren kijken naar de werkelijkheid en dat soort van retoriek.
In de tweede helft van de negentiende eeuw stelde de toen ontdekte
fotografi e het probleem van de realistische representatie. Als je
met een foto nu werkelijk echt alles kan vastleggen in de realiteit,
waarom zou je dan nog zoveel moeite doen om met kwast en verf
hetzelfde proberen te bereiken maar – in vergelijking met een foto
– toch altijd tekort schieten? Op het moment dat de fotografi e de
kunstzinnige afbeelding in vraag stelde, worden de wortels gelegd
voor alle kunst die nadien zal komen. De moderne kunst gleed
steeds verder weg van de afbeelding,
Postmoderne kunst laat weer realisme toe, weliswaar niet op basis
van de natuur zoals bij de voormodernen maar wel op basis van
de vraagstelling ‘hoe verschijnt ‘realisme’ in een bepaalde maat-
schappij?’
Laat ons eens een blik werpen op wat vandaag voor kunst door-
100
DE GROTE VERTEKENINGSSHOW
gaat, met steeds de gedachte in het achterhoofd dat kunst de rea-
liteit niet mag representeren – want dan is ze alleen maar ‘mooi’
– of als ze dat wel doet en postmoderne kunst doet dat zeer graag
– om die afgebeelde werkelijkheid, die representatie te gebruiken
om de kunstliefhebber te doen nadenken over nieuwe zienswijzen
op de realiteit.
In Knack (14.5.2008) verscheen een recensie van een expositie k
van hedendaagse kunst in Aalst onder de voor onze bekommer-
nis relevante titel: ‘Realiteitenkabinet’. Doorgaans spreekt men
over rariteitenkabinet – en misschien was dat door de recensent
in een subtekst ook wel bedoeld – maar nu dus over realiteitenka-
binet waarmee weer gewezen wordt op het feit dat hedendaagse
(conceptuele) kunst graag de realiteit representeert, niet om de
realiteit zelve natuurlijk maar om de ‘realiteit achter de realiteit’
als het ware. De tentoonstelling zelf loopt onder de titel Cabinet of
imagination. Op een plaats in de tentoonstelling staan twee witte
Audi’s met koplampen tegen een muur te schijnen. Als je dat zo
ziet: twee auto’s in een parkeergarage waarvan de eigenaar verge-
ten is zijn lichten uit te schakelen. De realiteit zelve, maar wat je er
moet achter zoeken? Bij ons kan zo’n uitsnede uit de realiteit met
de beste wil van de wereld geen ‘imagination’ in gang zetten. De
recensent geeft zelf toe in de ondertitel boven zijn recensie: ‘De
installaties van tien kunstenaars zeggen alle iets over de wereld
van vandaag, maar wàt is niet altijd duidelijk’.
Wat we willen aantonen over de relatie tussen hedendaagse kunst
en werkelijkheid wordt subliem verwoord in de aankondiging van
de tentoonstelling over het werk van Guillaume Bijl in het smak
in Gent voorjaar 2008. Op de website van het smak kunnen we
lezen – een perfecte doorslag van het hippe kunstdiscours van
vandaag: ‘Sinds het einde van de jaren ’70 verkent Guillaume Bijl
(Antwerpen, °1946) de grenzen tussen kunst en maatschappelijke
werkelijkheid. Hij put inspiratie uit de dagdagelijkse realiteit die
hem omringt. Banale, vaak zelfs triviale, elementen vormen een
uitgangspunt voor zijn werken. Bijl rukt de realiteit uit zijn alle-
daagse context en plaatst ze in een neutrale, onverwachte setting.
Hierdoor wordt de toeschouwer verplicht een andere houding aan
te nemen tegenover die ‘geplaatste’ realiteit. De nadruk verschuift
van een participerende rol binnen de realiteit naar een observe-
101
DE GROTE VERTEKENINGSSHOW
rende rol aan de zijlijn van die zelfde realiteit’. Een perfecte hand-
leiding voor hedendaagse (conceptuele) kunst. Bijl heeft voor de
smak-tentoonstelling bijvoorbeeld een matrassenwinkel (‘Matras-‘
senland’) nagemaakt. Je kan het verschil met een ‘echte’ matrassen-
winkel niet zien. Realiteit of kunst? De niet vertekende representa-
tie van de realiteit als kunst? Maar wat laat ons deze representatie
meer zien dan de ‘echte’ matrassenwinkel waar wij zelf onlangs een
nieuwe matras hebben gekocht? Als de grote, ogen openende en
hersens stimulerende boodschap misschien is: ‘de realiteit is ook
kunst’ dan is dat op zijn zachtst gezegd platjes en wisten wij dat al
lang en dan moesten onze centen niet via overheidssubsidies aan
die boodschap besteed worden. Waar zit de innovatie, het taboe-
doorbrekende, stereotiepe zienswijzen doorbrekende … in onze
hedendaagse (conceptuele) kunst, die de realiteit representeert
maar dan niet ‘echt’?
De representatiegedachte is niet alleen in de hedendaagse kunst
een hot item, zij is het ook al in de cultuurpolitiek. Ook daar is men
gaan denken in termen van ‘er leven bij ons zoveel allochtonen,
dus moeten er percentsgewijs ook zoveel allochtonen aan cultuur
deelnemen of moeten er percentsgewijs ook zoveel allochtonen in
bestuursraden van culturele instellingen vertegenwoordigd zijn’. In
gebreke blijven, kan tot rampzalige gevolgen leiden voor een sec-
tor die teert op subsidie want het niet halen van de doelstellingen
kan verlies van subsidie betekenen. Het culturele aanbod wordt
met andere woorden verallochtoniseerd. Sinds Cultuurminister
Bert Anciaux begin 2006 een toespraak hield in de Gentse Voor-
uit, waarin hij zijn Actieplan Interculturaliseren voorstelde, is het
hek van de dam. Karl van Den Broeck schrijft daarover in Knack
(1.3.2006): ‘Tien procent van de Vlamingen is van gemengde etni-
sche origine (Europees en niet-Europees). Toch zijn er maar wei-
nig clubs, verenigingen, instellingen, cultuurcentra, opera’s, festi-
vals of jeugdbewegingen die dat quotum halen. In de steden, waar
meer allochtonen wonen, is het soms wat beter gesteld, maar toch
bleek uit onderzoek dat zelfs de laagdrempelige jeugdsector bit-
ter weinig allochtonen rekruteert. In de kunstensector is er zelfs
sprake (met enige overdrijving) van ‘witte kunst voor een kleur-
rijke samenleving’. De sportsector boekt soms goede resultaten,
102
DE GROTE VERTEKENINGSSHOW
maar haalt bijlange na de 10 procent niet. Bert Anciaux voert nu
de forcing. Vanaf juni 2008 moeten de bestuursraden van zo’n
tachtig organisaties uit het kunsten-, cultuur-, jeugd- en sport-
veld voor minstens tien procent uit allochtonen bestaan. Het gaat
hier bijvoorbeeld om beoordelingscommissies, grote instellingen
als deSingel en de opera, grote cultuurcentra, koepelorganisaties,
steunpunten en volkshogescholen. Kleinere theaters of culturele
vzw’s vallen niet onder die verplichting, maar ze moeten in hun
beleidsplannen wel aangeven hoe ze denken meer allochtonen te
kunnen bereiken.
De reacties vanuit de sector waren tamelijk positief… Enkel het
Muziekcentrum, de ab en de Vlaamse Opera gaven blijk van wat
koudwatervrees. Hun grootste angst is dat er niet genoeg bekwa-
me allochtonen gevonden zullen worden… Om de diversiteit in
deze sectoren te vergroten is het trouwens veel verstandiger om
quota op te leggen op het niveau van de raad van bestuur dan op
het niveau van het publiek – zoals Patrick ‘sociale mix’ Janssens
ooit voorstelde.
Deze maatregel zal niet zonder gevolgen blijven. Als allochtonen
hun plaats krijgen in adviescommissies en bestuursraden, dan zal
het aanbod in de zalen en op de podia ook anders worden. Op ter-
mijn zal ook het publiek anders worden. De tien procent allochto-
nen hoeft niet gehaald te worden bij elke voorstelling of in elke club.
Een voetbalclub zal makkelijker allochtonen aantrekken dan een
biljartvereniging. Een hiphopconcert zal meer jongeren aantrek-
ken dan een symfonie. Het is het globale plaatje dat telt. Meedoen,
daar gaat het om…De keuze is simpel: ofwel gooien onze voetbal-
ploegen, cultuurcentra en jeugdbewegingen de deuren open voor
allochtonen, ofwel richten de allochtonen hun eigen zuil op’. Wij
zijn zo geen grote sportliefhebbers maar in veel sporten (voetbal-,
basketploegen) zijn vreemdelingen goed vertegenwoordigd, soms
wellicht zelfs oververtegenwoordigd. En jeugdbewegingen en cul-
tuurcentra: zouden die niet open staan voor allochtonen? Die
zouden de ‘Andere’ maar wat graag met open armen ontvangen.
De jeugd vanaf het eerste studiejaar en de culturo’s zijn multicul-
tureel geïndoctrineerd. Alleen, de allochtonen zelf zijn niet geïn-
teresseerd in onze cultuur. Het enige wat je als cultuurcentrum of
als popfestival voor bijvoorbeeld Turkse of Marokkaanse jongeren
103
DE GROTE VERTEKENINGSSHOW
– Turkse ‘of ’ Marokkaanse want beide zijn niet verzoenbaar qua
‘culturele identiteit’ – zou kunnen doen, is de popartiesten uit het
thuisland naar hier halen. Die zijn bij hen via schotel-tv blijkbaar
zeer populair, zoals men kan horen uit hun voorbijrijdende boom-
cars. Het blijkt uit onderzoek dat allochtone jongeren iets meer
over alle media op hun persoonlijke kamer kunnen beschikken
dan autochtonen (op pc na) maar dat ze van autochtonen zwaar
verschillen door de beschikking over schotelantenne en wereld-
ontvanger. Op de optredens van Vlaamse artiesten, op grote pop-
festivals, op Rimpelrock … blijven de allochtonen weg, zelfs als ze
gratis zijn, al was het maar omdat daar geen halal-voedsel wordt
geserveerd en er alcohol gedronken wordt. Denk ook maar niet dat
je allochtonen en autochtonen liefl ijk te samen kan scharen rond
zogeheten wereldmuziek, zelfs niet als daar een Turkse of Marok-
kaanse artiest centraal staat. Die wereldmuziek spreekt natuurlijk
enkel westerse multiculturalisten aan. Idem voor de min of meer
gekleurde festivals; daar vind je trouwens nog de oudere hippies
uit de jaren zeventig. Als zelfs deze geassimileerde wereldmuziek,
waarin westerlingen zich toch zo openstellen voor vreemde muzi-
kale invloeden, voor de Andere, geen gehoor vindt bij de gekleurde
medemensen, moet men zich toch de vraag stellen naar de open-
heid van de Andere voor ons. De progressieve elite was er wel op
de door dEUS in gang gestoken 01.10-manifestatie voor culturele
diversiteit (en tegen het Vlaams Belang gericht) maar geen alloch-
tonen. Ondertussen verschijnen steeds meer artiesten met vreemde
wortels spontaan in onze hitparades door westerse stijlen op hun
manier aan te pakken, zoals Brahim bijvoorbeeld, of Hadise die
zelfs van hieruit met haar verwesterde liedjes Turkije veroverd
heeft. Dat is interculturaliteit aan het werk en niet het multicultu-
reel terugplooien op de eigen, zogezegd authentieke cultuur.
Als er al ‘genoeg bekwame allochtonen gevonden zullen worden’
mogen ernstige vragen gesteld worden bij de stelling dat ‘als alloch-
tonen hun plaats krijgen in adviescommissies en bestuursraden,
dan zal het aanbod in de zalen en op de podia ook anders worden.
Op termijn zal ook het publiek anders worden’. Als een bekwame
allochtoon in een adviescommissie zit en niet puur als alibi-Ali,
hoe gaan dan de te subsidiëren initiatieven verdeeld worden? Ook
via de 10-sleutel? Mag die bekwame allochtoon in een bestuurs-
104
DE GROTE VERTEKENINGSSHOW
raad of in een cultureel centrum ook beslissen over 10 van de
acts op het podium, bijvoorbeeld? Zodat we in de culturele sector
netjes alles representerend hebben opgedeeld, zonder ons vragen
te stellen naar ware interculturele uitwisseling. Als men dit laatste
natuurlijk niet meer wil – nogmaals – dan is een nieuwe, aparte
zuil de enige mogelijkheid en dan zal een op de tien avonden in het
cultureel centrum gevuld worden – hopelijk! – met alleen maar
allochtonen. Inderdaad: een eigen zuil – nu we in Vlaanderen stil-
aan ontzuild zijn – dat is waar het naar toegaat. Zouden vandaag de
dag multiculturalisten al niet bezig zijn met aandacht voor kunst
en cultuur van de Andere? Heeft de vrt diversiteit al niet tot een
prioriteit gemaakt? Wordt er al niet genoeg onzin verkocht over
de representatie van allochtonen in de media? Staat dat thema al
niet veel te hoog op de agenda?
Een eigen cultureel circuit voor allochtonen dus. En niet eens één
eigen cultureel circuit voor allochtonen maar meerdere, ieder con-
form de ‘eigen culturele identiteit’. Als het dat is wat men wil, zitten
we weer bij het multicultureel verhaal waarvan wij nu het failliet
meemaken maar dat nog altijd in stand wordt gehouden door de
erfgenamen van mei 68 in hun pleidooi voor een ‘reële’ en dus niet
vertekenende voorstelling van vreemdelingen in de media. Wan-
neer wordt de oekaze geformuleerd dat 50 van het bestuur van
de culturele instellingen uit vrouwen moet bestaan, x uit homo’s
en x uit lesbiennes, x uit gehandicapten, x uit gepensioneer-
den ...? En is het dan noodzakelijk zo dat al die percentages exact
in de zaal zullen zitten ook? Het opleggen van quota in de bestuur-
sorganen van culturele producenten dan wel in de culturele pro-
ducten zelf, is geen oplossing. We hebben het eerder al uitgelegd:
de netwerktheorie heeft ons geleerd dat algemene maatregelen
voor alle betrokkenen in of tussen netwerken compleet de bal mis-
slaan. Wat nodig is, is aandacht voor deze noden die vanuit hun
eigen netwerk een link leggen naar andere netwerken, door zich
dus te richten op die noden of individuen die in beide netwerken
naar mekaar linken.
105
DE GROTE VERTEKENINGSSHOW
Expo 58: toen het nog goed was
Al heeft het niet direct iets te maken met onze centrale thematiek,
zijnde de weerspiegeling van de werkelijkheid in de media, laat ons
toe even uit te weiden over een verfoeilijke bezigheid des mensen,
die consumeren wordt geheten. Ze heeft met onze centrale thema-
tiek natuurlijk wel iets te maken in de zin dat consumeren altijd in
een adem wordt genoemd met reclame en schoonheidsideaal.
De mei-68’ers hebben zich voor het eerst gericht tegen de naar
het Amerikaanse model gesculpteerde consumptiemaatschappij,
natuurlijk zelf tot over hun oren (Amerikaanse) producten consu-
merend – denk aan Cola of rockplaatjes. Vandaag lopen de anti-
globalisten – erfgenamen trouwens van het tiersmondisme van
de jaren zeventig – te demonstreren met Colablikjes in de hand
en Nikeschoeisel aan de voeten en degraderen ze Che Guevara tot
consumptie-product – de fotogenieke Che Guevara van destijds –
waarvan waarschijnlijk maar weinige anti-globalisten weten waar
die voor stond.
Sinds de mei-68’ers zich gericht hebben tegen de naar het Ame-
rikaanse model gesculpteerde consumptiemaatschappij is consu-
meren verdacht. Vandaag de dag wordt die anti-consumptiemaat-
schappijhetze door utopisten vertaald in ‘consuminderen’ wat voor
de gewone man overigens al een realiteit is geworden, niet om
ideologische redenen maar omwille van de lege portemonnee. Over
consumeren – het zogeheten commodifi ceren van cultuurgoede-
ren tot hun ruilwaarde – tegenover het zogeheten echte, authen-
tieke gebruik – de gebruikswaarde – van (cultuur)goederen, kan
het volgende ter bedenking meegegeven worden. Marxisten bewe-
ren dat de omslag van de gebruikswaarde/nut naar de ruilwaarde
een beslissend moment is in de kapitalistische maatschappij. Jean
Baudrillard zal nog een stap verder zetten door te ontkennen dat
in de kapitalistische maatschappij nog zoiets als behoefte of nut
bestaat. Het concept behoefte is zelf een creatie van de kapitalisti-
sche maatschappij. Er bestaat alleen nog ruilwaarde. Consumptie
is een taal waarbij de goederen de tekens zijn, die alleen gebruikt
kunnen worden in zoverre ze zich van elkaar onderscheiden. Door
Baudrillard-denkers wordt elke vorm van symboliek in de con-
sumptiecultuur ontkend. Marxisten hebben altijd het onderscheid
106
DE GROTE VERTEKENINGSSHOW
tussen ware en valse behoeften proberen aan te tonen in hun ver-
klaring waarom mensen niet levensnoodzakelijke goederen willen
hebben. Maar nu schijnt te worden gesuggereerd door Baudrillard-
aanhangers dat koopwaren in zichzelf – als materiële waren – geen
gebruikswaarde meer hebben. Mensen spenderen hun geld aan
producten die nog slechts waarde hebben als tekens in relatie tot
andere tekens. Op die manier komt men tot een extatische com-
municatie. Resultaat is het simulacrum dat geen enkele verwijzing
meer heeft naar de werkelijkheid. Deze nachtmerrie wordt, voor
Baudrillard, nu een reden tot verheerlijking. De onmogelijkheid
van de mensen om zin te geven aan de wereld stelt hen nu net in
staat de burgerlijke orde te ontvluchten. Baudrillard ziet de passi-
viteit van de massa als een gigantisch black hole waarin de bour-
geoismythen worden verzwolgen en betekenisloos gemaakt. Wij
amuseren/consumeren ons kapot in een gefi ngeerd paradijs. Is
die waan – misschien met mate en slechts bij tijd en stond – niet
essentieel om (daarna) het echte leven (weer) aan te kunnen? Wel-
licht zinniger dan de nog grotere waan de mens te kunnen maken
en het paradijs op aarde te kunnen plannen volgens progressivo-
theorietjes (en natuurlijk dan de al even grote waan dat de kritiek
op de laatste ook maar iets uithaalt)?
Wat is er nu van die pomofi losofi eën? Laten we ons afvragen of het
wel zo is dat in de kapitalistische maatschappij de gebruikswaarde
van de goederen helemaal verdwenen is (ook al heeft zij de keer-
zijde van de ruilwaarde) en opgegaan is in een spel van goederen
als tekens, in het simulacrum. De vraag is of – zelfs als men nog
zou willen aannemen dat onder het mom van gebruikswaarde din-
gen worden verkocht en dat authenticiteit, waarheid, oprechtheid,
echte leven ... als verkoopsargumenten dienst doen – men zo ver
kan gaan te beweren dat elke vorm van gebruikswaarde, nut, func-
tie verdwenen is. We zouden durven suggereren: integendeel. Men
moet eindelijk erkennen dat consumptie niet gewoonweg plezierig
is maar zelfs progressief en – waarom niet? – subversief kan zijn; dat
consumptie dus wel degelijk een gebruikswaarde, een zeker nut kan
hebben. Althans in zekere zin. Aangezien mensen weinig gevoel
van keuze of controle hebben in de wereld van de arbeid, bouwen
ze betekenis en een eigen individualiteit op in de consumptie. Het
gebrek aan macht in de economische sfeer wordt beantwoord door
107
DE GROTE VERTEKENINGSSHOW
consumptie en mode. Meteen wordt door maatschappijcritici ech-
ter gewaarschuwd dat het om een schim van autonomie gaat, dat
de macht van de consument over zijn eigen leven niet de politieke
en de economische macht uitmaakt, dat het om een private eerder
dan een sociale aangelegenheid gaat, dat consumptie – met andere
woorden – wordt geassocieerd met bezit in de kapitalistische maat-
schappij. Wie dacht dat eindelijk gewoon de ongeconditioneerde
plezierbeleving van het consumeren zou erkend worden, komt dus
bedrogen uit. Het gaat er nog steeds om dat de linkerzijde zich dient
te bezinnen over de mogelijkheden die de consumptie biedt voor
haar eigen doelstellingen. Maar voor ons, gewone consumenten,
is consumeren én gebruikswaarde én ruilwaarde én symbolische
waarde, mogelijk natuurlijk in verschillende proporties. Voor ons
is consumeren: het verschil maken, anders zijn, in plaats van toe te
geven aan conformiteitdruk en clan- of kuddedenken (zoals over
consumeren doorgaans wordt gedacht).
Consumptiecultuur mag dan al – met veel moeite – voor de critici
een middel geacht worden ter ontwikkeling van de persoonlijke
‘identiteit’, het zou slechts gaan om een vage voorafbeelding van
de werkelijke autonomie van het individu. Dat consumptie ook
werkelijk vrij maakt, dat de mens via consumptie werkelijk zijn
eigen identiteit mede ontwikkelt of beter – want wat is die zwaar
beladen term ‘identiteit’? – zijn individualiteit construeert, dat
alles wordt nog altijd als een ontoelaatbare verrechtvaardiging
beschouwd van het (neo)liberalisme. Het weze opgemerkt dat
individualisme geen egoïsme is – integendeel: het is de bron voor
ware solidariteit, ook geen puur hedonisme of onverschilligheid.
Het individualisme plaatst wel het vrijgevochten en verantwoor-
delijk individu boven een onvrij makende groepsidentiteit en een
betuttelende overheid. Niet consuminderen maar consumeerderen,
is de boodschap. Consumeren maakt gelukkig. Consumeren kan
mensen werkelijk vrij maken, mensen kunnen zichzelf ontwikke-
len via consumptie. Alleen: dit is voorlopig niet voor iedereen op
dezelfde manier het geval. Vandaar dat een sterke sociale zeker-
heid, een hoog minimuminkomen (te regelen door een effi ciënte
staat) een vereiste is, willen mensen hun individualiteit via con-
sumptie kunnen ontwikkelen. Geld verdienen, is synoniem voor
consumeren. Wie niet wenst te werken, heeft evenwel recht op
108
DE GROTE VERTEKENINGSSHOW
een leefl oon, al was het maar om niet hoeven te stelen of drugs te
dealen, maar wel kleiner dan het minimuminkomen. Zo iemand
die van het recht op luiheid gebruik wenst te maken, kan echter
niet eisen gelijke kansen tot consumeren te krijgen. Maar wie niet
kan werken, fysiek en mentaal gehandicapten, moeten fatsoenlijk
kunnen consumeren. Dit alles geldt voor autochtonen zowel als
allochtonen en minderheidsgroepen: via consumptie kunnen ze
integreren. Vreemdelingen trekken zich vandaag vaak terug in het
getto en verschuilen zich achter een antiwesterse houding omdat zij
niet kunnen deelnemen aan de consumptie. Vandaar de frustratie
van de zoveelste generatie al van allochtonen. Wie wenst deel uit te
maken van het consumptieparadijs (en iedereen wil dat, natuurlijk:
wie dat ontkent verraadt eigenlijk zichzelf als consumptiewelluste-
ling), moet zich (kunnen) integreren in onze maatschappij.
Niet voor de mei-68’ers, die zich graag presenteerden als de eerste
critici van de consumptiemaatschappij – zogezegd niet voor de
mei-68’ers want stiekem waren zij natuurlijk de grootste consu-
menten! Waar haalden ze anders die Levi’s? – maar voor de gewone
man is consumeren sinds de jaren vijftig (met Expo 58 als symbo-
lisch moment) synoniem voor ongebreidelde vooruitgang geweest,
toen nog zonder schuldbesef. De wonderen van de vooruitgang
stimuleerden de wonderen van de consumptie. Dat is ondertus-
sen nogal veranderd. Om dat te illustreren, luisteren we even naar
wat een anticonsumptie/antivooruitgangsdenker te zeggen had op
de autoloze zondag in Brussel. Op 11 mei 2008 was het inderdaad
weer zover: de jaarlijkse autoloze zondag in Brussel. Daar hebben
ze in de Wetstraat overigens het hele jaar door al een rijstrook voor
auto’s opgeoff erd aan fi etspaden, waar je een paar fi etsers per dag
kan tellen die op het einde van de rit door de Wetstraat x-aantal
keer meer smog binnen hebben dan wanneer ze met de auto naar
het werk kwamen. Ja, je moet al een beetje zelfdestructieve neigin-
gen hebben om mee de co2 te stoppen. Om nog niet te spreken
van het kinderkarretje dat ecologisten graag aan hun fi ets hangen:
ze spannen er niet alleen de fi etsweg mee af voor andere fi etsers
maar laten hun kinderen – die op hoogte en op geringe afstand
van de uitlaatgassen van bussen, camions en slecht onderhouden
auto’s zitten – meer smog dan zuurstof happen. Zelfdestructie, tot
daar aan toe, maar toch niet je kinderen off eren op het ecologisch
109
DE GROTE VERTEKENINGSSHOW
altaar! Maar dit terzijde. Ter gelegenheid dus van die autoloze zon-
dag hoorden we een groene fundi op het tv-nieuws kirren over de
stad zonder auto’s, dat zulks meer zou moeten gebeuren en dat we
een halt moeten toeroepen aan de ideeën van Expo 58, toen de auto
nog volop gepromoot werd en er zelfs heuse autostrades werden
voor aangelegd. Hoe dom! Overigens, als die ‘terug naar de natuur’-
jongen dacht dat hij origineel uit de hoek kwam: de provo’s hadden
in de jaren zestig al hun witte-fi etsenplan.
Die verwijzing naar Expo 58 is interessant. Niet alleen omdat de
mei-68’ers rond die tijd hun puberteitsjaren doormaakten – ze
waren immers even na de Tweede Wereldoorlog geboren, wat hun
de naam van babyboomers zou opleveren. De teenagers van de
tweede helft van de jaren vijftig vormden de eerste generatie die
over een jongerencultuur kon beschikken waarin voor het eerst het
gevecht met de cultuur van hun ouders werd gevoerd via de sti-
listische revolte van rock ‘n’ roll en jeans. Die non-verbale revolte
konden ze tien jaar later laten uitlopen in een mondige, verbale en
fysieke revolte van mei 68. Overigens zou deze babyboomgeneratie,
gewoon al door haar grote aantal, het mooie weer blijven uitma-
ken voor de rest van de twintigste eeuw. Een deel evolueerde later
tot young urban professionals, anderen zetten de trend van het
cocoonen toen ze gesetteld waren. Ze vormden de middenklasse
met voldoende geld om de vrijetijdsindustrie (reizen, gezondheid
en wellness) te doen marcheren en – nog later, in de 21ste eeuw –
vormden ze de aankomende seniorenklasse die – anders dan de
vorige generatie gepensioneerden – eeuwig jong willen blijven.
Men noemt ze vandaag midolescenten of medioren: ze wensen zo
laat mogelijk jong te sterven (al hadden Th e Who in hun woelige
jaren nog gezongen: Hope I die before I get old (My Generation).
De verwijzing naar Expo 58 is ook interessant omdat Expo 58 het
paradepaardje was van de moderniteit op zijn hoogtepunt (waarin
de mei-68’ers dus sinds hun apenjaren waren ondergedompeld).
De wereldtentoonstelling ademde de sfeer van beton en gewaagde
betonnen constructies, van aluminium, veel glas, van plastic, van
atoomenergie, van technologie, van de spoetnik en ruimtevaart. De
huisvrouw kon beschikken over wonderen van techniek als stof-
zuiger en koelkast. De sfeer van de wereldtentoonstelling was de
sfeer van enthousiasme, van euforie, van geloof in de toekomst, van
110
DE GROTE VERTEKENINGSSHOW
optimisme op alle vlakken: alles kan (nog niet aangevuld met: alles
mag – dat zou pas door de mei-68’ers ingevoerd worden). Werkloos-
heid was nog geen probleem. Ecologie was een woord dat nog moest
uitgevonden worden. Gaia teisterde ons nog niet: er konden nog
onbeschaamd laboratoriumonderzoeken met muizen uitgevoerd
worden, bijvoorbeeld voor de ontwikkeling van een minder onge-
zonde sigaret (om die reden is in Leuven een sigarettenfabrikant
in 2008 een uitbreiding van zijn labo verboden). De auto zou ieder
zijn vrijheid schenken en voor de wereldtentoonstelling werden
vele autostrada’s aangelegd die we vandaag nog gebruiken. Er was
nog geen sprake van verkeersfi les. Niemand had ooit gehoord van
Tsjernobyl. Kortom: onbelemmerd vooruitgangsoptimisme, geen
maatschappij in crisis. Expo 58 was ook de wereldtentoonstelling
van de solidariteit onder de volkeren, ook al woedde de Koude Oor-
log tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie volop. Expo 58
was de wereldtentoonstelling van internationalisme en kosmopo-
litisme. Televisie zou de internationale wereld in onze huiskamers
brengen. Separatisme was een slogan die nog moest uitgevonden
worden. Op de wereldtentoonstelling kon nog probleemloos het
beschavingswerk in de verf gezet worden dat België had gebracht
in Congo, dat toen nog Belgisch was.
Expo 58 ademde dus de sfeer van bijna onbegrensde euforie die de
moderniteit beloofde. En wanneer wij vandaag 50 jaar achteruit-
kijken naar Expo 58, mag dat met de nodige portie nostalgie maar
ook met een herijking van de idealen van toen. Wij weten onder-
tussen dat het ongebreideld vooruitgangsoptimisme van vijftig
jaar geleden ook zijn negatieve neveneff ecten heeft. In onze hui-
dige postmoderne maatschappij, waarin de zekerheden van vijftig
jaar geleden zijn verdwenen, doet het goed nog eens te kunnen
terugblikken naar een wereldtentoonstelling die nog een samen-
leving en een wereld representeerde waarin het goed was om te
leven. Nostalgie dus, akkoord. Maar laat ons Expo 58 opnieuw
aangrijpen om het geloof in de vooruitgang te herijken. Waarlijk
progressief is, bijvoorbeeld, een pleidooi voor bredere autostrades,
tegelijk met een ijver voor minder vervuilende wagens natuurlijk
(en-en, niet of-of). In de periode van Expo 58 zijn de autostrades
naar de kust aangelegd voor de opkomende mobiele burger. Sinds
de werkmens zich – weliswaar door diep in de zak te tasten – een
111
DE GROTE VERTEKENINGSSHOW
auto kan permitteren, zitten diezelfde autostrades natuurlijk vol.
Nu moeten we over plagerige verkeersdrempels kruipen en tus-
sen allerhande auto-onvriendelijke staketsels en asverschuivingen
manoeuvreren, met bloeddruk verhogende stress en schade aan
auto’s en meer co2-uitstoten door het steeds maar weer optrek-
ken – dat is bewezen, ook voor vaste fl itspalen. Nu komen de fun-
damentalistische groene jongens ons nog eens de schuld geven van
de vervuiling. We moeten nu schuld bekennen over alles en nog
wat, berouw ophoesten. Het is zover gekomen dat vliegtuigreizigers
boven hun vliegtuigticket ‘vrijwillig’ een extra prijstoeslag beta-
len voor een co2-compensatieorganisatie (Flying Group) puur uit
berouw over hun zondige daad. Eerder is al de trend gesignaleerd
om de vakantie op te off eren door te gaan werken in ontwikkelings-
landen. In beide gevallen zullen dat dan wel geen arbeiders aan de
lopende band zijn. We mogen ook al geen hamburgers meer eten,
straks niet eens meer roken in het openbaar – als ik een sigaret
opsteek, wachtend op de bus onder zo’n afdakje, is het me al meer
dan eens overkomen dat een ecologisch verantwoorde medereizi-
ger zich ostentatief buiten positioneert als ware ik een lepralijder,
waar hij dan wel de uitstoot van de bussen merkelijk hoger in zijn
ecologische strot krijgt. Buiten is het trouwens ongezonder dan in
een berookt café. Naar aanleiding van een grootschalig epidemio-
logisch onderzoek in de Verenigde Staten wordt half maart 2002
immers bekend dat het inhaleren van de Amerikaanse stadslucht
even schadelijk is als samenleven met een nicotineverslaafde. In
België is de luchtverontreiniging dan nog dubbel zo hoog als in de
Verenigde Staten: Belgische lucht inhaleren is met andere woor-
den een stuk schadelijker dan samenleven met een verstokte roker.
Studies van de Wereldgezondheidsorganisatie tonen aan dat een
passieve roker slechts één duizendste van de schadelijke stoff en
binnenkrijgt die de roker zelf inhaleert. Die studie wordt door de
anti-tabakijveraars – door wat worden die overigens gedreven, toch
niet door medelijden zeker? – natuurlijk weggemoff eld. Van ander
onderzoek uitgevoerd in Groot-Brittannië vielen we zelf bijna steil
van achterover: ‘In Oxford komt de gemiddeld gemeten luchtver-
vuiling (stikstofoxide) overeen met het roken van 61,4 sigaretten
per dag – drie pakjes per dag! – zelfs met een piek van 185 siga-
retten per dag’. Wanneer ik de, soms schrijnende, toestanden zie
112
DE GROTE VERTEKENINGSSHOW
in bejaardenhuizen en bedenk dat de laatste jaren van het leven
veruit de duurste zijn (is in juli 2008 aangetoond), zou ik zeggen:
stimuleer het roken – en niet alleen vanuit geldbesparend oogpunt.
Immers, die paar jaren extra leven – is dat nog leven, soms als een
plant, met als maximale fysieke inspanning handjes draaien op ’k
Zie zo geire mijn duivenkot? – willen wij voorlopig rustig inruilen?
voor het schuldvrije genot van de sigaret.
We moeten op onze body mass index letten, sporten tot we er bij
doodvallen, willen ze in zijn moeten dames vandaag de dag een fl es
water onder de arm meezeulen alsof ze elk moment in de woes-
tijn dreigen uit te drogen, we moeten consuminderen, we moeten
producten kopen van de fair trade-organisaties of ethisch beleg-
gen (straks worden niet alleen schadelijke praktijken als dictaturen,
arbeidsrechten en wapens geviseerd maar ook de productie van
vette voedingsmiddelen – ‘het vernietigen van onze leefomgeving’
staat nu al op de index van onethische beleggingen) …zonder dat
we echt geïnformeerd worden over het hele plaatje. Een terreur- en
gedachtepolitie is onherkenbaar aan het werk op alle gebieden in de
maatschappij. Het verbod op verbieden – ‘Verboden te verbieden’
was een slogan van mei 68 – is ontaard in een gebod tot verbieden.
En als er een grote rode draad door dat gebod loopt, is het die van
de zuiverheid, in feite een romantisch gebod tot natuurlijkheid (de
verwerping van genetisch gemanipuleerde gewassen, nochtans een
oplossing voor de voedselschaarste in de arme landen, is nog zo’n
symptoom van zuiverheid, van romantiek voor de natuur, versus
een cultureel-intelligente dynamiek). Onderhuids is dit een gevaar-
lijk denken: cultuur is namelijk altijd besmet, een bastaardproduct.
Soms komt de idee van zuiverheid ongegeneerd bovendrijven, zoals
bij de natuurbeschermers die gewapend met hakbijl en zaag er op
uit trekken om Amerikaanse eik, een ‘boom-immigrant’ en onzui-
ver tegenover de Vlaamse eik, uit te roeien. Natuurbeschermers
zijn er in het algemeen op uit om verloederde gebieden opnieuw
te herstellen in hun ‘oorspronkelijke’ staat (wat niet meer is dan
hun eigen voorstelling van een paar decennia geleden). Terug naar
de natuur was in feite ook al zeer sterk aanwezig in de hippiebe-
weging van de jaren zestig, zeventig. Woodstock was ‘tree days of
love, peace and music’ midden in de natuur en de ‘children of the
revolution’ trokken zich terug uit de consumptiemaatschappij door
113
DE GROTE VERTEKENINGSSHOW
naar de natuur te vluchten. In hun communes werd geëxperimen-
teerd met alternatieve bio-landbouw (met daarnaast vanzelfspre-
kend een hennepplantage) en compleet van de Westerse vooruit-
gangsgedachte afgesneden Oosterse irrationele mystiek. Vandaag
leeft hun erfenis verder bij ‘de zoekers naar het ware zelf ’ of de
zoekers naar de zogeheten authentieke ervaringen in allerhande
alternatieve therapieën en groepspraktijken (gaande van bachbloe-
semtherapie over pinkster-gebedsgenezers, rebirthing, chakra’s,
astrologie, pendelaars, bomenomarmers, homeopathie …), waar-
door ze in hun newage-irrationaliteit aansluiten bij alles behalve
gelaïciseerde religies zoals de islam. Dat een mens geen dier mag
eten dat niet geslacht is met de kop naar Mekka, voorafgegaan door
een rituele spreuk, is irrationeel, redelijkerwijze onbegrijpelijk. Als
de katholieke kerk opnieuw een gebod tot vis eten op vrijdag zou
invoeren – onwaarschijnlijk, maar je weet maar nooit met een
paus die de hostie opnieuw met de hopelijk goed gewassen vingers
van de priester rechtstreeks in de mond van de gelovige wil laten
consumeren – is dat evenzeer redelijkerwijze onbegrijpelijk en zal
dat geen navolging meer vinden – zo ver staat de katholieke kerk
tenminste al af van irrationele praktijken.
De antiautoritaire opvoeding van destijds leeft dan weer voort in
de steiner-, de freinet- en, nieuw vanaf 2008, de daltonscholen (‘De
kinderen kiezen wat ze wanneer doen’), elitair-alternatieve onder-
onsjes van intello-ouders die de multiculturaliteit van de ordinaire
school niet zien zitten maar dan wel in de buurt een benefi etop-
treden in multiculturele zin zullen organiseren.
Laat ons opnieuw geloven in de ongebreidelde mogelijkheden van
wetenschap en techniek, ook om ecologische problemen op te los-
sen (nog veiliger kerncentrales, bijvoorbeeld, naast schone energie
vanzelfsprekend: en-en niet of-of), in de mogelijkheden van het
transhumanisme, niet in de eugenetische zin van het kweken van
een ras van Übermenschen, maar wel in lichamelijke en psychische
verbetering van de menselijke conditie en de evolutie tot cyborgs.
Dat is de ware progressiviteit, die nu wordt tegengewerkt door de
doemdenkerige anti-vooruitgangsdenkers. Die zijn ook niet nieuw.
De huidige anti-vooruitgangsdenkers kunnen misschien een les
trekken uit Limits to Growth, het rapport van de sinds 1968 ope-
rerende Club van Rome, een select genootschap van zeer geleerde
114
DE GROTE VERTEKENINGSSHOW
heren wiens doemdenken destijds een spoedig apocalyptisch einde
van de wereld voorspelde – zo zou de mondiale olievoorraad al
moeten uitgeput geweest zijn in 1992 – maar wiens voorspellingen
over de hele lijn dus verkeerd zaten.
Genoeg uitweidingen nu. Maar hopelijk heeft de lezer begrepen
dat wij ons willen inschakelen in een vooruitgangsoptimistisch,
consumptief, hedonistisch en door interculturaliteit en schoon-
heidsidealen en niet-politieke correct denken gedicteerde visie, het
tegendeel van het ideologisch representatiedenken. Nostalgie naar
de tijd toen het nog goed was? Dat wil zeggen naar de tijd dat de
zogenaamde consumptiemaatschappij zich aankondigde maar nog
niet onterecht bekritiseerd werd door de mei-68’ers? Expo 58 – niet
vergeten – vond plaats net tien jaar voor de zogeheten verbeelding
aan de macht kwam (in feite ging het om zorgeloze en nieuwe con-
sumenten, die niet wisten wat met hun vrije tijd doen en spelletjes
speelden met de politie). Toen was consumeren nog heel gewoon.
Nostalgie? Misschien, maar ook een voedingsbodem voor een
nieuw niet door schuld beladen vooruitgangsoptimisme.
Overigens heeft België, het gastland voor Expo 58, op de wereldten-
toonstelling een merkwaardige, ja contradictorische representatie
van zichzelf laten zien. Terwijl Expo 58 het paradepaardje was van
kosmopolitisme en van de moderniteit op zijn hoogtepunt, presen-
teerde men aldaar in feite een pre-modern België. Het beeld van
België werd ondermeer gevormd door een bordkartonnen mid-
deleeuwse stad, ‘Vrolijk België – La Belgique Joyeuse’ geheten, met
centraal natuurlijk de drankgelegenheid. Het beeld dat men van
België presenteerde was dat van de idyllische gemeenschap, van
breugeliaanse folklore. Met andere woorden een beeld dat een nos-
talgische herinnering aan het verleden opriep: met de kasseien van
de nagemaakte stad, met volksdansen, Vlaamse vendelzwaaiers, de
Gilles van Binche, carnaval en onbezorgd pinten pakken en worst-
broodjes eten. Modernisme versus pre-modernisme. Vooruitgang
versus een wereld waarin de tijd wel leek te hebben stil gestaan. De
weldaden die de opkomende consumptiecultuur beloofde versus
de volkscultuur van weleer. Volksdansen versus rock ‘n’ roll. Nie-
mand overigens die zich toendertijd zorgen maakte over deze grote
vertekeningsshow.
115
DE GROTE VERTEKENINGSSHOW
Het failliet van het vertekeningsdenken
In mei 68 werd voor het eerst geformuleerd dat men kritisch moest
denken. Sindsdien is dat kritisch project blijven hangen: je kan geen
project, geen cursus, geen verklaring, geen lezing … meer horen
of er wordt gezegd dat we kritisch moeten zijn. Ondertussen is dat
kritische uitgehold tot een cliché, erger nog: onder het mom van
het kritische wordt nu de grootste nonsens verkocht als progres-
siviteit. Anti-intellectualisme, terugkeer naar de religie, irrationeel
mysticisme, in plaats van vrij denken en zoeken naar de waarheid:
dat is in de plaats gekomen van kritiek. Of een tot clichés verstarde
en gelijkhebberige kritiek, die zo abstract is dat je er in de praktijk
niets kan mee aanvangen en die slechts dient als lijm om de pro-
gressivo-stam te binden. Vandaar dat een systematisch kritische
houding ten opzichte van wie zegt – vooral zegt – kritisch te zijn,
een must geworden is voor elke rechtgeaarde intellectueel op zoek
naar de waarheid. Ja, ze moet bestaan die waarheid, objectiviteit,
wetenschappelijkheid, zo niet dreigt het relativistische ‘ieder zijn
waarheid’ (ook diegene die tegen de culturele mens gericht is, zoals
intelligent design) alles kapot te maken. Wie kritische nonsens
uitkraamt over de consumptiemaatschappij of over massacultuur,
bijvoorbeeld, doet dat natuurlijk ook op een zeer dubbelzinnige
wijze (is overigens normaal in alles wat we zeggen of doen), maar
niet expliciete wijze. De cliché-criticaster presenteert zich als de
nauwelijks verhulde wellusteling die in zijn kritiek op de consump-
tiemaatschappij of de massacultuur, zelf blootgeeft hoe zeer hij
verlekkerd is op hun producten. Deze cliché-criticaster verhult zijn
wellust in een niets ontziende kritiek maar zit binnenin natuurlijk
met een grote verscheurdheid. Niet zo bij de criticus die waarlijk
houdt van zijn object van kritiek.
De gewone mens die ook maar enigszins zijn mond durfde open
te doen over wat hij zag aankomen, werd verweten dat hij het niet
zo goed begrepen had. Hij werd al vlug tot verzuurde mens uitge-
roepen en al even vlug voor latente fascist uitgescholden door de
elite, ook al probeerde hij op zijn eigen onbeholpen toon (en niet
in het modieus links jargon) iets wezenlijks te zeggen. Precies alsof
90 van de Vlaamse bevolking – nu ja, tel daar de echte racisten
vanaf – niet al zo voorbeeldig zijn best doet inzake multiculturali-
116
DE GROTE VERTEKENINGSSHOW
teit. Die echte racisten, de die-hardmonoculturelen zijn trouwens
een minderheid, ook binnen de Vlaams Belang-aanhang. Wanneer
die die-hardracisten, ook negationisten, revisionisten wettelijk het
zwijgen wordt opgelegd, slaat de democratie dan niet een gevaar-
lijke weg in inzake vrije meningsuiting? Zou rede en redelijkheid
het uiteindelijk niet moeten halen ten opzichte van domheid?
Voor de mei-68’ers waren de scheldwoorden ‘(petit) bourgeois’ (ze
waren overigens zelf de kinderen van de bourgeoisie), later werd
dat ‘fascist’ en nu is het ‘racist’ of ‘populist’ geworden. Lichtzin-
niger kon met deze termen niet omgesprongen worden. Het zijn
fetisjbegrippen. Kenmerkend voor een fetisjbegrip is dat het een
betoog blokkeert en zo een gesprek doet verstarren tot een pure
uitwisseling van emotionele reacties. De politiek correcten pre-
senteerden zich als de enigen die het begrepen hadden. In feite
zijn het nog altijd deze mei-68’ers, die een soort yup-engagement
hebben verworven via hun lange mars door de instellingen: zij zit-
ten nu overal gesetteld om de maatschappelijke agenda blijvend te
dicteren. En ze zeggen van zichzelf dat ze nog altijd socialist zijn.
Kaviaarsocialisme op zijn best. In mei 68 was de leuze: ‘Studen-
ten en arbeiders één front’. (Er waren er ook die ‘Alle macht aan
de arbeiders’ wilden geven, conform de richtlijnen van Stalin en
Mao). Dat front met de arbeiders, was natuurlijk ook maar utopie
maar niettemin: men geloofde er naïefweg in. Vandaag de dag zijn
de arbeiders en de laagsten op de sociale ladder in de steek gelaten
door de socialisten, loftsocialisten, die hun neus richten naar de
intello-progressivo-middenklasse, die met dédain neerkijkt op het
klootjesvolk dat de dingen durft te zeggen zoals ze zijn.
Ze waren ook met veel, die babyboomgeneratie van toen, en hun
impact is navenant vandaag dan ook heel groot. Toen de grote
linkse droom dreigde weg te deemsteren, toen de muur van Ber-
lijn gevallen was, toen de grote verhalen fake bleken – het com-
munisme is er één van (hoeveel mei-68’ers zouden destijds niet
gedweept hebben met grote roerganger Mao?) – op dat moment
kwam de migrantenstroom vanuit Marokko en Turkije als een
geschenk uit de hemel voor het linkse kamp dat dreigde onderge-
sneeuwd te worden door het aan belang herwinnende liberalisme.
Zoemwoorden als ‘respect voor de Ander’ (liefst met hoofdletter),
‘verdraagzaamheid’, ‘multiculturele dialoog’, ‘de meerwaarde van
117
DE GROTE VERTEKENINGSSHOW
het verschil’ maakten opgang zonder erbij te vertellen wat men er
precies moest onder verstaan. Onder dergelijke vlaggen werd in
feite een eenheidsdenken gepropageerd, drammerig en moralise-
rend, de democratie onwaardig. En wie eventjes twijfelde en oprecht
naar de waarheid probeerde te peilen, zonder vooraf afgrende-
lend denken, werd meteen verketterd tot ‘racist’ of ‘populist’. Die
migrantenstroom waarvan sprake, kon dan ook nog eens gemak-
kelijk gekoppeld worden aan de nieuwe modeterm ‘globalisering’.
Het progressivo-broederschap wist weer wat te doen.
Respect. Deze meer recentelijk ingelepelde zoemterm werd een
nieuw multiculturele modewoord: men moet de andere gewoon
respecteren om wat hij is; hij heeft het recht gelijk wat te verkondi-
gen of te doen. Respect moet niet langer afgedwongen worden, laat
staan de kritische analyse doorstaan maar als vanzelf opgebracht
worden. Door te zwijgen over verplichtingen werd de term ’respect’
gewoon geperverteerd. De andere kon op die manier gemakkelijk de
slachtoff errol aannemen: je moet niet eens scheef kijken naar een
vreemdeling of je wordt al beschuldigd van xenofobie of racisme.
Lichtgevoeligheid en zere tenen. Relativering en zelfrelativering zijn
geschrapt in het vocabulaire van de slachtoff ers én van de progres-
sivo’s: met jezelf lachen, zelfrelativering is er niet meer bij. Respect
is niet onvoorwaardelijke begrip opbrengen voor de Andere, maar
een houding van onbegrip niet laten escaleren.
Zalig dan ook de soixante-huitards die het licht hebben gezien
en de kant van de kapitalistische maatschappij hebben gekozen.
Op je twintigste mag je nog de revolutie preken, als je dat blijft
doen tot je zestigste is er iets mis met je psyche. Wat de onverbe-
terlijke soixante-huitards echter aangericht hebben bij de jongere
generatie, is uniek in de geschiedenis: niet de wijsheid van de
leeftijd maar de domheid van een ideologie heeft jongere gene-
raties ervan overtuigd dat hun jeugdige, onbezonnen kritiek kon
gelegitimeerd worden door een mei 68-attest. De babyboomgene-
ratie, de eerste generatie die opgroeide met de nieuwe jeugdcul-
tuur – het is vandaag onbegrijpelijk maar wij hebben met onze
ouders nog moeten vechten voor de eerste jeans en het eerste
rockplaatje – en die nadien de revolutie zou preken (en ook het
aanzicht van de rest van de eeuw zou bepalen), die generatie wou
voor haar kinderen niet meer de rol vervullen die hun ouders
118
DE GROTE VERTEKENINGSSHOW
hadden gespeeld. Hun ouders waren ofwel burgerlijk ofwel arbei-
ders die hun kinderen graag in een burgerlijke richting zouden
zien evolueren. Eenmaal zelf ouder, was deze mei 68-generatie
de eerste generatie die begrip kon opbrengen voor revolterende
kids, ja hun kinderen oplegden om kritisch te zijn tegenover alles
en nog wat. Wie als opgroeiende jongere van deze generatie nog
echt wou revolteren tegenover de ouders, moest zich welhaast
conservatief gedragen.
Zonder de ideologie van mei 68 is het niet te begrijpen hoe – inzake
media – zich een vertekeningsdenken heeft ontwikkeld in de loop
van de tweede helft van de twintigste eeuw tot op de dag van van-
daag. In hun ongetwijfeld goed bedoelde maar doorgedraaide kri-
tische instelling hebben de representatiedenkers de mythe weten
te voeden dat de media in staat zijn de werkelijkheid getrouw te
representeren en – erger nog dan deze denkfout – dat de media dan
ook de werkelijkheid willens nillens moeten weerspiegelen. Van-
daag doen ze dat niet en dus worden eisen gesteld om allerhande
aspecten van de realiteit (zoals de afbeelding van allochtonen en
vrouwen) in de juiste (dit is realistische) zin te corrigeren. Merk-
waardig is echter dat de reële maar onwenselijk geachte negatieve
voorstellingen moeten worden geweerd uit de media. Gedreven
door politieke correctheid mag bijvoorbeeld werkelijk crimineel
gedrag van allochtonen niet meer bij naam genoemd worden, wordt
het gebagatelliseerd of moet het minstens vergezeld gaan van een
vergoelijkende verklaring (‘schuld van de westerse maatschappij’
of ‘schuld van de sociaaleconomische positie van vreemdelingen’).
De ideologie van mei 68 is de achtergrond waartegen representa-
tieve/ideologische en politiek correct corrigerende analysen die-
nen gesitueerd te worden, waarachter in feite een tirannie van de
moralistische mening schuilgaat. Politieke correctheid maakt dat
elke kritiek omgekeerd wordt tot ‘stigmatisering’ van een minder-
heidsgroep. Achter de representatie-ideologie gaat het eenheids-
denken schuil van de progressistische gedachtepolitie.
Al is er de jongste jaren, vooral sinds 9/11, toch wel wat kritiek te
horen op die politieke correctheid, ze is er nog altijd. Al is wat
twintig jaar geleden door de eerste verzuurde burgers als een pro-
bleem van het multiculturalisme werd gezien en op dat moment
119
DE GROTE VERTEKENINGSSHOW
door het Vlaams Blok gretig aangegrepen werd, al is dus het fail-
liet van het multiculturele denken destijds al voorzien, het werd
genegeerd door de intello’s. Als men het multiculturalisme toen
als te verwerpen optie had opzijgezet en de problemen destijds al
aangepakt in de richting van interculturalisme, was het Vlaams
Blok misschien niet van de grond gekomen.
De grote vertekeningsshow is een geliefde truc van de intello’s om
de media de schuld te geven van het al even grote verzuringsdra-
ma. Wie televisie kijkt, komt niet meer buiten, heeft geen sociaal
contact meer (in het zogeheten middenveld), raakt daardoor ver-
zuurd en dat geldt – merkwaardig genoeg in een tijd waar sprake
is van de grote vervlakking van de openbare omroep – vooral
voor de kijkers van commerciële zenders. En wie verzuurd is, was/
is rijp voor de lokroep van het VlaamsBlok/Belang – het wordt zo
wel niet altijd gezegd maar wel zo bedoeld. Zo eenvoudig is dat.
En daar komt dan nog eens bij dat de media in hun programma’s
zelf racistisch, seksistisch, anti-emancipatorisch … ten opzichte
van minderheidsgroepen zijn – het wordt zo wel niet altijd gezegd
maar wel zo bedoeld. Zo wordt de grote vertekeningsshow – niet
genoeg of verkeerd afgebeelde allochtonen, vrouwen, homo’s, les-
biennes, transseksuelen, gehandicapten … – zo wordt die grote
vertekeningsshow een soort trechter waarmee racisme, seksisme
en onbegrip voor minderheidsgroepen in de koker van de kijkers
wordt gegoten en wordt die dus nog een extra element in de verzu-
ring. Was het maar zo simpel! Dan waren de oplossingen voor alle
problemen toch even simpel? Iedereen representatief en niet meer
in een negatieve context maar positief op het scherm! We hebben
het zinloze van de vertekeningstheorie uiteengezet en komen daar
niet meer op terug, tenzij op een belangrijk punt: de vertekenings-
theorie blijft in een wij/zij-schema hangen, een multicultureel sche-
ma. Omdat dit niet blijkt te werken, moeten we resoluut naar de
(moeilijker) te bewandelen weg van de interculturaliteit. Daarin kan
een wij het voor de zij opnemen, maar ook een zij voor de wij. Wij
en zij zijn allemaal mensen met au fond ‘dezelfde mensen-wensen
en dezelfde mensen-streken’ (Dat komt allemaal in de Fabeltjes-
krant!). Men moet dan wel bereid zijn de pakjes waarin die wensen
zijn opgeborgen (irrationaliteit van zowel godsdienst als politieke
correctheid) te verbranden. Op dat moment, op het moment dat
120
DE GROTE VERTEKENINGSSHOW
we autochtonen en allochtonen, mannen en vrouwen, hetero’s en
holebi’s, mensen zonder lichamelijke of geestelijke problemen en
gehandicapten, jongeren en ouderen … als gelijkwaardige mensen
behandelen, op dat moment is het afspiegelingsdenken hopeloos
achterhaald. Dan kan er geen sprake meer zijn van foute representa-
tie of vertekening van de realiteit in de media. Representatiedenken
slaat hooguit op de kwantiteit, niet op de kwaliteit. Representatie-
cijfers zeggen niets over de betekenis, de beleving van wat geteld
wordt. Vertekeningsdenken, zoals dat opgevoerd wordt in de grote
vertekeningsshow – het is inderdaad maar show en dan nog een
slechte, alhoewel bij wijlen toch een vermakelijke zij het absurde
show, zoals blijkt uit een aantal voorbeelden supra – dergelijk ver-
tekeningsdenken staat het ideaal van de grote vermenging in de
weg; niet de geforceerde, maar de spontaan groeiende assimilatie
tussen verschillen die uitgevlakt worden. Spontaan van onderuit
emergerend, niet van bovenaf opgelegd door theorieën over juiste
representatie.
Een laatste anekdote, met een link tussen islam en schoonheidside-
aal – de twee voornaamste thema’s in de grote vertekeningsshow.
Ik zie vaker allochtone jonge dames paraderen op hoge hakken,
perfect passend in het gedoodverfde schoonheidsideaal, in uiterst
modieuze kleding en met Dolce & Gabbana-zonnebril, weliswaar
met hoofddoek – en het staat hen nog goed ook: esthetiek maakt
veel goed. In het hoofddoekendebat is esthetiek ook een belangrijk
criterium, naast scheiding van godsdienst en neutrale staat: een
vrouw die zich mooi maakt volgens onze westerse normen van de
kapitalistische consumptiemaatschappij en daar dan ook nog een
goed ogende hoofddoek bij draagt, die dus eigenlijk zegt dat ze
nagekeken mag worden door en openstaat voor iedereen, zowel
autochtonen als allochtonen: die mag rustig achter een openbaar
loket plaatsnemen, wat ons betreft. Dat komt wel goed.
121
DE REALISATIE VAN DE MODELSTAAT (1968 – 2008)Ontsporingen uit de wereldvan politiek, reclame, merken, communicatie, onderwijs enopinieonderzoek. Welkom in het land van Nooit.
Frank Th evissen
Inleiding
De volgende keer dat er uitgebreid zal worden
teruggeblikt op het magische jaar 1968 zal in 2018 zijn. De vol-
tallige generatie van 68 zal dan met pensioen zijn en bij die gele-
genheid zal er ongetwijfeld nog breedvoeriger dan nu gemijmerd
en geanalyseerd worden over de maatschappelijke impact en de
reikwijdte van die periode. In 2018 zal de romantische hunkering
naar de ambities, verzuchtingen en idealen van deze generatie een
halve eeuw rondspoken. Maar over tien jaar zullen – schat ik – de
laatste illusies van 68 roemloos aan fl arden geschoten zijn en zijn
ingehaald door de nietsontziende realiteit.
Anno 2008, veertig jaar na 68, is de verbeelding evenwel nog altijd
aan de macht. Ze heeft na vier decennia het land van Nooit voortge-
bracht. In 1999 vond Guy Verhofstadt dat de tijd rijp was om werk te
maken van de Modelstaat. Ruim acht jaar nadat de Modelstaat werd
neergezet op de funderingen van 68 bladdert de verf van de muren en
zijn de scheuren en barsten in de politiek krammikkige staat waarin
de Modelstaat zich bevindt onmiskenbaar zichtbaar, al blijven de
architecten volhouden dat het slechts om een perceptieprobleem
handelt. In het land van Nooit – de Modelstaat die nooit was – waart
de illusie van 68 met andere woorden nog altijd rond in de media,
de journalistiek, de reclame, het onderwijs en het (opinie)onder-
122
DE REALISATIE VAN DE MODELSTAAT (1968 – 2008)
zoek. Het zijn stuk voor stuk domeinen die ik de afgelopen twintig
jaar beroepshalve intensief heb gevolgd, geobserveerd, onderzocht
en beschreven in tientallen columns en opiniestukken. Toevallig
of niet zijn de media, de journalistiek, de reclame, het onderwijs en
het opinieonderzoek stuk voor stuk domeinen waarin de realisaties
van het land van Nooit perfect kunnen waargenomen en bestudeerd
worden. Met een verouderde terminologie zouden we ze immers als
dé ideologische staatsapparaten van de Modelstaat kunnen aandui-
den. Hoe verschillend de vermelde domeinen ook zijn en hoe ver ze
ogenschijnlijk ook uit elkaar liggen, in het land van Nooit zijn ze meer
dan ooit met elkaar versmolten. In de Modelstaat worden journalis-
ten verkozen tot marketeer van het jaar, worden politici benoemd
tot docenten aan universiteiten, wordt onderzoek journalistiek (in
plaats van onderzoeksjournalistiek) en krijgen politici merkadviezen
die vroeger enkel voor waspoederfabrikanten waren weggelegd. Dat
de ontmaskering van de Modelstaat geen vrijblijvende en risicoloze
operatie is, is ondertussen gebleken. Zolang de kritiek op het land
van Nooit beperkt blijft tot dartele opinies wordt dit in de Model-
staat probleemloos getollereerd. Wie echter door de bordkartonnen
decors van de Modelstaat rijdt mag zich aan de Gedankenpolizei ver-
wachten in de hoedanigheid van politicus, journalist, academicus-
onderzoeker, spin doctor of merkenspecialist. Alvorens de netwerken
in de Modelstaat zich sluiten, zal men nog eerst trachten je enige
paranoia toe te schrijven. Of zoals Yves Desmet van De Morgen mij
op 21 november 2006 schreef: 'Het is niet omdat je paranoïde bent,
dat je niet achtervolgd wordt'. En Desmet had, zoals steeds, weer
gelijk. Welkom in het land van Nooit.
(Prelude) De kiezer zegt …
van de looverbosch (vrt): ‘De Paarse regering krijgt 5,5 op 10. Ik
denk, mijnheer Vande Lanotte, moest uw kind met zo’n rapport
thuiskomen, u zou niet goed gezind zijn?’
vande lanotte: (sp.a): ‘Neen, dat is juist, maar dat zijn inderdaad rap-
porten die men op deze manier samenstelt. Ik vind echt dat we
moeten kijken wat de kiezer zegt en bovendien moeten we ook een
beetje leren uit het gegeven van rapporten en dergelijke meer. De
vraag is: waar gaan we naar toe met de toekomst van ons land?’
123
DE REALISATIE VAN DE MODELSTAAT (1968 – 2008)
van de looverbosch: ‘Maar goed is het in elk geval niet, hé?’
vande lanotte: ‘Het is echt de vraag: waar gaan we in de toekomst
naar toe met ons land? Wat bieden de partijen aan? En ik denk
dat de kiezer dat weet. En in elk geval: men weet waar wij voor
staan, wat wij rond werk, rond energie, rond sociale zekerheid
willen. En je moet je keuze maken. En ik denk: rapporten dat
kan iedereen schrijven op dit moment, maar de kiezingen (sic)
daar gaat het om. En wij zijn toch vertrouwend (sic) dat we een
aantal sterke punten hebben en die ook aan de kiezer gaan kun-
nen voorleggen.’
vrt-journalist Marc Van de Looverbosch 8 juni 2007, twee dagen
voor de federale verkiezingen van 10 juni 2007 in gesprek met Johan
Vande Lanotte, op dat ogenblik Sp.a-voorzitter en kandidaat-pre-
mier.
vtm: ‘Hebt u zelf echt voeling met hoeveel de dingen kosten? Hoe-
veel kost een brood?’
verhofstadt: ‘Ik koop er altijd eentje met rozijnen van 60 frank.’
Bron: Vragen van kijkers aan Guy Verhofstadt, t vtm, 8 juni 2007,
zeven jaar na de invoering van de euro.
Welkom in het land van Nooit
‘Negen van de tien Vlamingen zijn tevreden over hun job, levensstan-
daard, woning, buurt, vrijetijdsbesteding en sociale contacten’1’’ .
‘Belgen behoren tot de gelukkigste mensen van Europa’2.
‘Politici, managers, artiesten hebben 'echt' ontdekt’3.
‘80 procent wenst te werken voor een bedrijf dat oog heeft voor de
maatschappij’4’’ .
Welkom in het land van Nooit!
1 Fons Van Dyck, Het merk mens. Consumenten grijpen de macht, Leuven, 2008,
p. 77.
2 Ibidem, p. 75.
3 Ibidem, p. 97.
4 Ibidem, p. 199.
124
DE REALISATIE VAN DE MODELSTAAT (1968 – 2008)
De geest van 68 is een spook geworden
Als jaartal heeft 1968 gaandeweg een waaier van betekenissen
gekregen. De globale reconstructie van de betekenis en reikwijdte
van een reeks relatief onsamenhangende en ruimtelijk verspreide
gebeurtenissen – van ‘Leuven Vlaams’ tot Woodstock – vormt elk
jubileumjaar – zoals 2008 – voer voor oude en nieuwe bespiegelin-
gen. En elke keer wordt er wel weer een nieuwe betekenissamen-
hang ontdekt voor een kantelperiode die uiteindelijk strekt van
het midden van de jaren ’60 tot aan de oliecrisis in 1973, waarin
uiteindelijk weinig kantelde.
Veertig jaar na 68 zitten we volop in de uitkristallisatie van acht jaar
paars dat tussen 1999 en 2007 grotendeels de utopieën, dromen en
verzuchtingen van 68 heeft gerealiseerd, zij het door middel van
‘image politics’, impressiemanagement en perceptietechnologie. De
idealen en illusies van deze generatie zijn verder optimaal gerecu-
pereerd door de mode, muziek, design, marketing en reclame. Na
vier decennia is 68 de materialisering van een droom geworden,
waarbij inhoud verpakking werd, revolte design en journalistiek
public relations. In 2007 werd een hoofdredacteur verkozen tot
‘marketeer van het jaar’. Eind jaren ’60 zou dat wellicht nog aanlei-
ding hebben gegeven tot een rel. Vandaag is het een eretitel.
Symbolischer kon het haast niet: toen ik ergens in het voorjaar van
2008 via Google-beelden ‘mei 68’ intikte, verscheen als eerste beeld
een foto van de Rue St. Jacques in Parijs, waar studenten met kas-
seien als gewapend verzetsmiddel het establishment te lijf gingen.
Het eerste beeld dat ik tegenkwam toen ik via dezelfde Google ‘May
2008’ ingaf, was dat van Madonna volledig gerestyled volgens de
iconografi e van de jaren ’60.
De opstandige generatie van 68 symboliseert vandaag niet alleen
het establishment maar ook de realisatie van de droom van 68.
En hoewel die utopie nooit duidelijk werd geformuleerd of uitge-
tekend – in dat opzicht was 68 slechts een schim van de Franse
Revolutie – is de droom van 68 ondertussen nagenoeg tot in de
puntjes gerealiseerd.
125
DE REALISATIE VAN DE MODELSTAAT (1968 – 2008)
Burgers, activisten, actieven, zelfstandigen, werklozen, hardwerken-
de Vlamingen die in die droom wonen, leven en werken, hebben er
allemaal dezelfde status gekregen en worden er nu door de politieke
klasse collectief aangesproken als 'de mensen'. In 2007 schafte een
politieke partij, Open Vld, daarbij zelfs de notie van doelgroepen af.
'Omdat we geen partij zijn van doelgroepen, maar een partij die er
voor iedereen is', zo staat het onder andere te lezen in de Wegwijzer
voor nieuwe leden van Open Vld. De egalitaire, gelijkekansenstaat
waar voor ‘de mensen’ niet de afkomst maar de toekomst telt. En
die ziet er, zoals we zullen uiteenzetten, veelbelovend uit.
In Vlaanderen kende de Modelstaat zijn politieke hoogtepunt vanaf
het einde van de jaren ’90, met de uitvinding van paars. Ze kreeg
vorm onder de paars-groene regering Verhofstadt i in 1999. Ver-
hofstadt i was de eerste regering die communicatie en perceptie
boven beleid verhief. Hij bouwde in die periode de overheidscom-
municatie grotendeels af en verving die door onvervalste rege-
ringspropaganda.
De regering Verhofstadt i veroorzaakte daarmee een belangrijke
trendbreuk inzake politiek bedrijven. Communicatie- en media-
kwesties gingen voor het eerst zwaarder wegen dan beleidsvraag-
stukken en creëerden, met behulp van de media, een nieuwe rea-
liteit: de mediatieke realiteit van de Modelstaat. Binnen het kader
van de Modelstaat werd beleid ondergeschikt aan beleidscommu-
nicatie. Beleidsrealisaties en -prestaties moesten plaats ruimen
voor beleidsmarketing (megaministerraden, de ‘tien werven’ van
Verhofstadt, in 2007 vlak voor de verkiezingen voorgesteld als een
ultiem actieplan ...) en een onophoudelijke communicatiestroom
van ambitieuze beleidsvoornemens, ideeën en plannen.
De reden waarom de Federale Voorlichtingsdienst (fvd) bij de aan-
vang van de paars-groene regering in 1999 werd afgeschaft, was
duidelijk: de nieuwe federale Belgische Modelstaat moest zoveel
mogelijk vereenzelvigd worden met de regering Verhofstadt. Voor
een gedepolitiseerde, professionele overheidscommunicatie was
in zo’n visie geen plaats.
126
DE REALISATIE VAN DE MODELSTAAT (1968 – 2008)
In die gelijkekansenstaat zijn de politici evenwel moe. Sommi-
gen rusten uit in Toscane. Ze zijn uitgeblust en uitgepraat. Moe
vanwege het harde labeur dat de realisatie van de Modelstaat met
zich meebracht. Daar hebben politici, samen met hun spindoctors,
reclame- en communicatieadviseurs, de afgelopen veertig jaar
immers hard aan getimmerd. Politici zijn door overvloedige media-
training en communicatieadvies het menselijke stadium voorbij en
klampen zich vast aan geconstrueerde realiteiten van poppolls en
opiniepeilingen. De media verbinden hen met de buitenwereldwe-
reld. Ze zijn de navelstreng tussen de politiek en ‘de mensen’.
En aangezien zowat alles binnen die Modelstaat gerealiseerd werd,
rest politici enkel de media te voeden met oneliners en dipsausnieuws
in allerhande programmaformats, te poseren voor fi ctieve platen-
hoezen en irrelevante mediaoptredens te verzorgen in quizprogram-
ma's, culinaire magazines, sportuitzendingen en lichtvoetige zomer-
talkshows. Er is stilaan sleet gekomen op de aantrekkingskracht van
deze dagelijkse verplichte, veelal uitgelokte en kunstmatige brok
politieke actualiteit. Dus moet de entertainmentwaarde van het
politieke nieuws dringend worden opgeschroefd om de schwung
in de berichtgeving te houden en de afgestompte publieksaandacht
te prikkelen. Het celebrityprogramma De Rode Loper staat daarbij r
zonder enige twijfel model als hét nieuwsformat van de toekomst.
Het is stilaan de meeste geduchte concurrent van Het Journaal.
Afgelopen zomer was Vlaams Belang-politica Marie-Rose Morel op
die manier nog ‘hot news’ toen ze door Dag Allemaal gesignaleerd l
werd op de datingsite www.nl.rendez-vous.be. Het nieuws werd in
de media paginavullend opgediend, met feiten, interviews, com-
mentaren en bespiegelingen. Goed voor een aanzienlijke media-
oppervlakte met een marktwaarde van tienduizenden euro’s en
knarsetandende collega’s. Politici beseff en immers hoe belangrijk
het is om ook buiten hun politieke biotoop (op) te treden en zo hun
bekendheid, bv-status en marktwaarde op peil te houden.
Wie veertig jaar na de feiten een bodemonderzoek start naar de
restanten van 68, stuit daarbij onvermijdelijk op de Modelstaat.
Hoewel de geest van 68 grotendeels als utopie is verdampt, is de
127
DE REALISATIE VAN DE MODELSTAAT (1968 – 2008)
revolutionaire droom anno 2008 door het establishment in een
recupereerde, gefrabiceerde, autoritaire en strak gecontroleerde
en geregisseerde verpakking werkelijkheid geworden.
In 68 bleken de gevestigde maatschappelijke structuren te taai om
door de antiautoritaire beweging van hippies, provo's, anarchisten
en kabouters gekraakt te worden. De voortrekkers van het antiau-
toritair verzet, het anti-establishment, de ontvoogding en emanci-
patiebeweging, restte na de uitdoving van het protest van 68 niets
anders dan hun tomeloze ambitie te vertalen binnen de establish-
mentstructuren en er het bv-statuut aan te vragen. Zij brachten de
illusie aan de macht. Op die manier is de geest van 68 als een spook
blijven ronddwalen. Ondertussen heeft het grootste deel van de
roergangers van 68 de pensioengerechtigde leeftijd bereikt en heeft
het spook een ‘fi ctitious reality’ gebaard: een op fi ctie gebaseerde
realiteit. Niet verwonderlijk dus dat veel volksmenners van weleer
vandaag aan de establishmentzijde zijn opgedoken.
Onze Modelstaat is uiteraard geen concrete realisatie op het ter-
rein maar een onhandig verpakte droom gebleven, waarbij zelfs op
de kwaliteit van het gebruikte inpakpapier en het inpakpersoneel
één en ander aan te merken valt. Vandaag moet dwangmatige pro-
gressiviteit de repressie verdoezelen en is de vrijheidsgedachte een
door camera’s en registratiesystemen bewaakte illusie die vooral
door de mode, reclame, marketing en design wordt verwoord. De
‘vrijheid blijheid’-gedachte is er vertaald in talloze reclameslogans
en kan enkel door middel van consumptiegedrag in praktijk wor-
den gebracht. Rebellie en anti-establisment vormen vandaag nog
hoofdzakelijk zakelijke poses; een marketingattitude. Goedele, het
magazine, voert guerilla ‘op hoge hakken’, maar dan wel van het
meest salonfähige soort. De Rolling Stones leveren daarvan het
overtuigende, levende bewijs. De boodschap van Love, Peace &
Understanding wordt er vooral via commerciële merken bij de con-g
sument ingehamerd. De wereldwijde communicatiegroep Saatchi
& Saatchi positioneert zich anno 2008 als ‘Th e Love Marks Com-
pany’ en gebruikt daarbij het beeld van het Volkswagenbusje met
het hippie-imago uit de jaren ’60. ‘Music is love’ zo affi cheert tege-
lijkertijd Coca-Cola.
128
DE REALISATIE VAN DE MODELSTAAT (1968 – 2008)
De wereld van de Lovemarks en Peace Companies
Ruim de helft van de marktwaarde van een onderneming zit van-
daag in de hoofden van stakeholder gestockeerd in de vorm van
visibiliteit, imago en reputatie: in de niet-tastbare en op perceptie
gebaseerde mentale grondstoff en. Merken zijn getransformeerd
in ‘Lovemarks’. De emotionele perceptie is daarbij overheersend.
Keven Roberts, ceo van Saatchi & Saatchi, schrijft daarover in zijn
boek, Lovemarks, the future beyond brands: ‘Th e idealism of Love
is the new realism fo business. By building Respect and inspiring
Love, business can move the world.’
Merken, marketing, reclame en communicatie werpen zich van-
daag op als de voortrekkers en behoeders van het utopia van de
Modelstaat. De Modelstaat putte trouwens zijn inspiratie uit recen-
te ontwikkelingen in vakgebieden zoals communicatie, marketing
en reclame. De consument wordt daarbij de illusie aangepraat dat
hij eigenaar van merken is geworden. Op hun beurt dragen die
merken permanent bij tot een betere wereld. Het hoeft dan ook
niet te verbazen dat geleidelijk aan, vanaf de jaren ’80, bedrijven
in hun profi leringsijver zich massaal op ecologische issues en
duurzaam ondernemen zijn gaan storten. Bij alles wat merken
en bedrijven ondernemen, moesten zij verantwoording afl eggen
tegenover de media en de publieke opinie. Maatschappelijk, eco-
logisch, duurzaam en ethisch ondernemen, werd de norm. Onder-
nemingen schuwen daarbij de grote woorden en principes niet.
Grote energiebedrijven profi leren zich vandaag zonder verpinken
als partnerorganisaties van Greenpeace. Aspirineproducent Bayer
werft met de slogan ‘competentie en verantwoordelijkheid’. Shell
beroept zich op zijn ecologische voortrekkersrol en Nike portret-
teert zichzelf als een collectief dat zich liefdevol inzet voor de
Nike-familie van sportliefhebbers, werknemers en consumenten.
McDonald’s is buitengewoon bezorgd om onze eetgewoonten. Ze
huren ‘celebrities’ in om hun maatschappelijk engagement en ver-
antwoordelijkheid te ondersteunen en te bewijzen, in de hoop dat
hun boodschap zo extra weerklank krijgt. Kim Gevaert laat via de
website van McDonald’s het volgende weten: ‘Voeding is voor mij
een echte ‘partner’ en helpt mij te presteren. (...) Af en toe neem ik
129
DE REALISATIE VAN DE MODELSTAAT (1968 – 2008)
wel eens een snoepje, maar nooit veel. En wanneer ik naar McDo-
nald’s ga, neem ik een grilled chicken caesar salad, daar ben ik dol
op!’ Maar de verantwoordelijkheden en weldaden van de fast-food
producent reiken aanzienlijk verder: ‘Wereldwijd zet McDonald's
zich in om oplossingen te zoeken voor problemen die de gezond-
heid van kinderen en hun families aanbelangen. Best gekend zijn
de Ronald McDonald Huizen (...). Maar er zijn nog voorbeelden:
de ‘Orbis dc-10’, een vliegende oog-kliniek voor kinderen in ont-
wikkelingslanden, de ‘Ronald McDonald Care Mobile’ (...) of de
‘Changing the face of the world’-actie, een partnership met Inter-
plast en Operation Smile (...).’
Ook celebrities bij ons gekortwiekt tot bv's – storten zich mas-
saal op de ‘goede doelen’-markt. Het zijn de designerbrands van
het nieuwe millennium. Als lucratieve activiteit is naakt poseren
in Playboy niet langer verantwoord (in de jaren ’60 was het dat
overigens wel). En hoewel dit het enige aannemelijke motief is en
blijft moet het dus op een dubbelzinnige manier aan een goed doel
worden opgehangen. De bv-industrie is op die manier gegroeid tot
één van de lucratievere segmenten van de arbeidsmarkt. Bedrijven
en merken zoeken er vandaag hun competitief en onderscheidend
voordeel, in jargon verpakt onder de codenaam csr: ‘Corporate
Social Responsibility’. Het is steevast ook het antwoord dat in
enquêtes hierover door bedrijfsleiders het meest wordt omcirkeld.
Geen onderneming ontsnapt aan wat sommigen ‘de terreur van het
goede doel’ zijn gaan noemen. Zelfs Phaedra Hoste liet vorig jaar
nog een persbericht rondsturen waarin ze liet weten dat ze 5 400
kg hondenvoeding doneerde aan asielen. Ook een ‘goed doel’.
csr is de sleutel tot succesvol ondernemerschap. De moderne
onderneming legt immers best een zo groot mogelijke ethische,
sociale, maatschappelijke, milieuvriendelijke en duurzame activi-
teit aan de dag en rapporteert daarover regelmatig – via de media
– aan het grote publiek. In hun permanente zoektocht naar toege-
voegde waarde hebben ondernemingen de afgelopen halve eeuw
diverse stadia doorlopen. Aanvankelijk trachtten bedrijven zich te
onderscheiden door simpelweg betere waar te produceren. In een
volgende fase werd het zaak toegevoegde waarde te realiseren via
130
DE REALISATIE VAN DE MODELSTAAT (1968 – 2008)
betere dienstverlening. Ook hier stuitte men na verloop van tijd op
competitieve grenzen. Eind jaren tachtig moesten imago-ingrepen
meerwaarde helpen creëren – toen nog een prikkelende uitdaging
die stilaan met slijtageverschijnselen kampt. In de competitieve
zoektocht naar goodwill bij consumenten, werknemers en aandeel-
houders lijkt csr dé uitkomst, ook al begeven bedrijven zich met
sterk wisselend succes en geloofwaardigheid op dit terrein.
Het weinige zinvolle dat ik de afgelopen tien jaar over csr heb
gehoord of gelezen, kwam van Fouad Hamdan, een internationale
pr-expert die talloze ngo's – waaronder Greenpeace – adviseerde
en ooit door de Libanese media werd uitgeroepen tot ‘Man of the
Year’. Ik ontmoette de man afgelopen jaar op een internationale
conferentie, georganiseerd door de School of Media, Business &
Politics (smbp), waar we beiden te gast waren om te spreken over
de internationale trends, ontwikkelingen en de toekomst van de
strategische bedrijfs- en organisatiecommunicatie. Fouad ont-
wikkelde er de these dat commerciële bedrijven dringend moeten
stoppen zich uit te putten in datgene waar ze over het algemeen
bijzonder slecht in blijken te zijn, namelijk ‘social responsibility’.
Die boodschap kwam hard maar indringend aan bij de aanwezige
communicatiemanagers van grote internationale ondernemin-
gen. Bedrijven van de toekomst zullen zich, zo voorspelt Hamdan,
opnieuw moeten concrentreren op hun winstgerichte corebusi-
ness, en zullen dat op een transparante, ethisch verantwoorde
en zo duurzaam mogelijke manier moeten doen. Dat is een effi -
ciëntere en vooral meer geloofwaardige strategie dan csr-public
relations.
Desalniettemin blijven goede doelen meer dan ooit big business.
Duurzaam en maatschappelijk verantwoord ondernemen levert
vooral symbolische legitimatie op. Het Zwartboek Wereldmerken
van de journalisten Klaus Werner en Hans Weiss legde de realiteit
achter die façade van csr en duurzaam en ethisch ondernemen
genadeloos bloot. Maar in de Modelstaat geldt vooral de allesover-
heersende wet van de perceptie en die heeft ruimschoots voorrang
op de realiteit. Ook in de wereld van merken zijn de perceptie en
de verbeelding volop aan de macht.
131
DE REALISATIE VAN DE MODELSTAAT (1968 – 2008)
Veelal getuigt de manier waarop ondernemingen en merken zich
een ecologische, ethische en maatschappelijke verantwoordelijk-
heidsrol aanmeten, van een naïviteit die velen de mei 68-generatie
verweten hebben, met dat verschil dat die façade nog zelden wordt
doorprikt. Ook politieke partijen en overheden bezondigen zich
aan eenzelfde verkleutering. De Modelstaat is immers een vluchtige,
snelle en simpele wereld, die vooral gedragen wordt door symbo-
liek. Aan de realiteit wordt nauwelijks geraakt. Je kan zowaar de
mate waarin een maatschappij haar greep verliest op de realiteit,
afl ezen aan het aantal symbolische acties.
Welkom in de Open Poppoll-samenleving
Ook het politieke bedrijf heeft zich met veel ijver op de idealen van
68 gestort. Niet verwonderlijk trouwens aangezien politici overwe-
gend beroep doen op adviseurs en consultants uit de wereld van
de marketing en de reclame. Die schrijven uiteindelijk soortgelijke
recepten voor aan het politieke bedrijf. Zo zit er vandaag onmis-
kenbaar een desinformerende strategie in het overaanbod van poli-
tieke pseudo-informatie dat vanuit de politieke hoofdkwartieren
onophoudelijk op ons wordt afgevuurd. Verkiezingsslogans als ‘Ons
land staat er weer’ (vld-campagne 2003) en begrippen als ‘gratis’,
‘respect’, ‘goed bestuur’ en ‘de mensen’ zijn typevoorbeelden van
de manier waarop politici de utopieën en idealen van 68 in taal
hebben omgezet. Om die utopie te realiseren, heeft de politiek de
newspeak op grote schaal ingevoerd en werden beleidsregeringen
vervangen door communicatieregeringen, drijvend op de maat van
de media en de poppolls. Graadmeter voor de performantie van het
politieke systeem werd niet de kwaliteit en impact van het beleid,
maar het succes en de persoonlijke populariteit van politici in de
poppolls. Ook binnen de partijhoofdkwartieren werd de score in
de poppolls de maatstaf voor de politieke carrièreplanning en de
politieke strategie. De huidige generatie politici is op een obses-
sionele wijze bezig met imago, communicatie en ‘het halen van
een goede pers’.
Qua belang overtroeven de politieke populariteitspolls van politici
ondertussen de klassieke peilingen naar de electorale marktaan-
132
DE REALISATIE VAN DE MODELSTAAT (1968 – 2008)
delen van de politieke partijen, precies omdat de huidige genera-
tie politici er danig veel belang aan hecht. In 2006 wond Karel De
Gucht zich op zijn kabinet tegenover mij op omdat, volgens hem,
De Stemmenkampioen – de internetpeiling die tussen 2004 en
2007 in opdracht van Het Laatste Nieuws liep – zijn populariteit
onvoldoende hoog inschatte. Het irriteerde De Gucht bovendien
mateloos dat zijn partijgenoot Herman De Croo in diezelfde poll
hoger scoorde dan hijzelf. ‘U moest eens weten hoe populair ik ben
in Berlare, en niet alleen bij vrijzinnigen, maar ook bij de katho-
lieken’, zo klonk hij uiterst geïrriteerd. De politicus was met geen
mogelijkheid aan zijn verstand te brengen dat de reikwijdte van de
imago- en reputatiemetingen van De Stemmenkampioen, iets ver-
der strekte dan Berlare. Het incident staat evenwel symbool voor
de manier waarop sommige politici gebiologeerd zijn geraakt door
hun eigen populariteitsvraagstuk.
Maar datzelfde geldt ook voor de media. Op 27 maart 2006 lazen
we over de La Libre Belgique-peiling in De Morgen dat ‘Als er nu
federale verkiezingen zouden plaatsvinden, die zouden uitdraaien
op een spannende tweestrijd tussen Verhofstadt en Yves Leterme’.
De conclusie werd getrokken op basis van een ex aequo van beide
politici in de poppoll, terwijl het verschil inzake geschatte electo-
raal marktaandeel tussen cd&v/v n-va en vld/Vivant in diezelfde
peiling acht procent bedroeg.
Populariteitspolls en resultaten over kiesintenties hebben door-
gaans bitter weinig met elkaar te maken. Het statistisch verband
tussen beide is uitgesproken zwak. Dat komt onder meer omdat
de populariteit van een politicus slechts electoraal verzilverd kan
worden indien kiezers ook bereid zijn op zijn of haar partij te stem-
men. Net zomin als Yves Leterme destijds voordeel puurde uit zijn
populariteit extra muros (die was namelijk signifi cant groter dan
de 800 000 voorkeurstemmen die hij bij de federale verkiezingen
van 2007 behaalde), net zomin heeft Vlaams Belang-politicus Filip
Dewinter electoraal last van zijn immense impopulariteit buiten
zijn eigen partij. Toch wordt de populariteit één van de belangrijk-
ste drijfveren voor het politieke handelen. Vandaar is het nog maar
een kleine stap naar populisme.
133
DE REALISATIE VAN DE MODELSTAAT (1968 – 2008)
Politici als Steve Stevaert en Guy Verhofstadt – deze laatste vooral
via zijn spindoctor Noël Slangen – waren meesters in het beoefenen
van de kunst van het populisme. Ze staan er symbool voor. Iedereen
die die illusie niet wou aanvaarden of doorprikte, werd consequent
als verzuurde, populist of rechts-extremist gebrandmerkt.
Aangezien de Modelstaat al die tijd bitter weinig verband hield met
enige politieke, economische of sociologische realiteit, moest die
utopie vooral in de hoofden van mensen worden gerealiseerd. De
mentale en perceptuele manipulatie die daarmee gepaard ging was
aanzienlijk. Aan socialistische zijde was het vooral Steve Stevaert
die de toon zette, met een nooit eerder geziene populistische one-
linerpolitiek en -retoriek. In de hele periode vanaf 1999 tot aan de
verkiezingen van 2007 was de ‘Teletubbie’-aanpak van de socialis-
ten trouwens een stuk succesvoller dan die van de vld.
Dat was meteen ook de reden waarop de Open Vld steeds dichter
ging aanschurken bij de sp.a en er het stempel van ‘progressieve
centrumpartij’ van kopieerde. Verhofstadt nam dat ‘aanschurken’
zelfs letterlijk, samen met Freya Van den Bossche op het bankje
in het Gentse Citadelpark. In de tekstballonnen van de affi che
voor de gemeenteraadsverkiezingen van 2006 de tenenkrullende
opschriften: ' 't Is goe geweest, hè, Guy?' ‘Zeg dat wel … nog ne
keer, Freya?’
Slangen had bij zijn comeback de vld-voorzitter ingefl uisterd dat
de begrippen links en rechts achterhaald waren. Somers verklaarde
daarop in 2006 dat ‘links en rechts begrippen zijn die slechts voor
meetkundigen zijn weggelegd’. Als er nu ergens een domein is waar
de begrippen links en rechts zeer betrekkelijke betekenis hebben,
is het wel in de meetkunde. De uitspraak zei dus zeer weinig over
meetkunde maar alles over de expertise waarmee de vld zich door
het kersverse vld-lid Slangen liet leiden. De politicologen Devos,
Van Lieff eringe en Verlet hadden trouwens net een uitstekend
gedocumenteerd boek gepubliceerd over het meest essentiële en
betekenisvolle ordeningsprincipe uit de politiek, nl. links en rechts.
Waar de nieuwe progressieve centrumprofi lering concreet voor
stond, kreeg niemand duidelijk uitgelegd.
134
DE REALISATIE VAN DE MODELSTAAT (1968 – 2008)
De verbouwingsoperatie van de vld in de Open Vld in 2007 was
een perfecte illustratie van een merkoperatie, zonder aan welke
realiteit dan ook maar te raken. Op het niveau van een commerci-
eel kinderprogramma, zo doorprikbaar was de visie en de strategie
van de Open Vld. Open Vld leende zich daarbij vooral tot fl etse
woordspelingen, zoals de afbeelding van een open conservenblik
met daarboven de tekst: ‘Met een open blik naar 2008’. Dat melig
niveau werd gretig gesleten aan de media, hoe doorzichtig het ver-
haal ook was. De verpletterende leegheid van het nieuwe 'open' dis-
cours à la Slangen was bij momenten zo stuitend, dat journalisten
radeloos gingen denken dat die nietszeggendheid wel virtuositeit
moest verbergen. Dat had veel te maken met de even ongelukkige
als zwakke positioneringstrategie die de 'hernieuwde' partij voor
zichzelf had uitgestippeld. In het nieuwe discours van de liberale
partij die vlak voor de federale verkiezingen van 2007 beweerde
zichzelf te hebben heruitgevonden, werd het liberale project en
de visie op de samenleving immers ei zo na neergehaald tot het
niveau van een commercieel kinderprogramma: Open Vld for kids.
De man die beweerde zwaar in te zetten op ideologie en inhoud
verklaarde in een weekendinterview met een krant dat ‘etiketten
als socialist, liberaal en christendemocratisch bij de kiezer zijn
vervaagd’. En dus moest er naar eigen zeggen een ‘eigen project’
op poten worden gezet.
De strategie van Slangen liet enkele slappe demagogische lijntjes
doorschemeren waarmee hij de vld voor de verkiezingen uit het
electorale slop trachtte te kleuren. De mate waarin een strategie
aanslaat en succesvol is, kan je doorgaans afl eiden aan de mate
waarin een boodschapper zich al dan niet moet uitputten in auto-
promotie. In die optiek waren na de verkiezingen blijkbaar nog vele
potentiële kiezers niét overtuigd van het Open Vld-project. Dat
bleek ook uit de uitgestelde evaluatie die Slangen begin 2008 aan
de Open Vld-top presenteerde.
In de herontdekte en heruitgevonden ideologie van het liberalisme
die de Open Vld vandaag proclameert, wordt de wereld nog hoofd-
zakelijk omschreven in termen van ‘open’ en ‘gesloten’. De interne
partijtwisten gingen trouwens veelal over inhoudelijke kwesties.
135
DE REALISATIE VAN DE MODELSTAAT (1968 – 2008)
Ideologisch is en blijft de partij trouwens tot op vandaag gespleten.
Maar de spanningen worden vandaag door de ‘uitvinder’ van de
‘open debat’-cultuur middels coachingprogramma’s zo veel mogelijk
onderdrukt, ook al werden die vroeger zelden als problematisch
ervaren maar steeds afgedaan als inherent aan de liberale organi-
satiecultuur. Electoraal bleek die dubbelgelaagdheid evenwel onver-
koopbaar. Om dat te camoufl eren, werd het begrip ‘progressief ’
van stal gehaald. De begripsverwarring die daarop volgde, legde
de identiteitscrisis binnen de partij pas goed bloot.
Sindsdien grossiert de liberale partij in een alles verhullende reto-
riek, waarbij Slangen de persoonlijke campagne van Guy Ver-
hofstadt – naar het lokale voorbeeld van Patrick Janssens – aan de
media moest slijten in de vorm van ‘een toekomstgericht project
voor een open samenleving’ en een ‘partijhervorming’. Dat ‘open’
niet veel meer dan een stoplap is, die de ontideologisering van de
partij moet verbergen en een zweem van cohesie moet simuleren,
werd diplomatisch verzwegen.
En aangezien de nieuwe strategie van de Open Vld volledig is opge-
hangen aan interne cohesie en positief groepsgevoel, kan de partij
zich geen enkele inhoudelijke verhitting meer permitteren. Daar-
mee heeft ze zichzelf onomkeerbaar veroordeeld tot de cultuur van
de Pravda. De inhoudelijke verdieping van de Open Vld krijgt dan
ook vooral gestalte in de vorm van een grotendeels vrijblijvend toe-
komstdenken. Daartoe dient de tweede dichotomie, namelijk die
van het ‘optimisme’ versus de ‘verzuring’: een intellectuele draak
vanjewelste maar wel adequaat in het uitschakelen van kritische
opinies. Bovendien moeten in de simplistische, cartoonachtige
wereld van Slangen de zaken simpel worden voorgesteld: het opti-
misme zal overwinnen en ‘de verzuring ligt achter ons’. Daarmee
wordt de eenstemmigheid tot feitelijke partijpolitieke norm verhe-
ven en elk spatje kritiek meteen afgedaan als ‘unfaire kritiek’. De
retorische truck van het optimisme versus het pessimisme vinden
we vandaag ook bij de socialisten terug. Ook volgens minister van
Onderwijs Frank Vandenbroucke kan de onderwijswereld opge-
deeld worden in twee strekkingen: de tegenstanders van zijn beleid,
‘de pedagogische pessimisten’ en de voorstanders van zijn beleid, ‘de
136
DE REALISATIE VAN DE MODELSTAAT (1968 – 2008)
pedagogische optimisten’. Vandenbroucke zelf is uiteraard de pleit-
bezorger van het ‘pedagogisch optimisme’ en daarmee plaatst al wie
kritiek uitoefent op zijn beleid zichzelf automatisch in het kamp van
de pessimisten. Die tweedeling is – net zoals het cordon sanitaire
– een strategie om het maatschappelijk debat uit te schakelen en
de confrontatie uit de weg te gaan. De Modelstaat heeft zo op een
populistische en verkleuterende manier de samenleving verdeeld
in ‘de goeden’ en ‘de slechten’. Als je het mentale landschap op die
sprookjesachtige manier indeelt, krijg je wat we vandaag zien: een
verkrampte samenleving die niet meer vrij denkt maar voortdurend
op sociaal wenselijk clichédenken wordt betrapt om toch maar niet
bij het ‘slechte’ kamp te worden ingedeeld. Het gevolg is dat samen
met Modelstaat een staat van verkleutering over de publieke sfeer
is neergedaald. In de progressief-populistische ideologie van paars
is de Modelstaat immers een feit en is er bijgevolg geen plaats meer
voor maatschappijkritiek. Ze is gedoofd onder populistische reto-
riek, censuur, statistische vervalsing en spinning.
In de periode van 1999 tot 2003 stuwde paars nagenoeg automa-
tisch voort op de verafschuwing van de kiezer voor alles wat met de
cvp-staat en de oude politieke cultuur te maken had. Noël Slangen
kon zich op deze golf van succes werpen die in de onderstroom
van het electoraat aanwezig was. De dioxinecrisis had het lot en
de verkiezingsuitslag bovendien een handje toegestoken. Zo kon
de spindoctor, ondanks enkele matige verkiezingscampagnes, met
het electorale succes van de vld worden geassocieerd. Tijdens de
regeerperiode ondermijnde Slangen het succes met doorprikbare
recepten, zoals de open debat-cultuur. Naarmate deze recepten hun
ondeugdelijkheid bewezen en hoe langer hoe meer beslag legden op
het belangrijkste kapitaal van een partij, namelijk geloofwaardig-
heid en reputatie, werden deze uitgelezen voorbeelden van slechte
marketing stuk voor stuk afgevoerd.
Desondanks mondde die aanpak in 2003 uit in de slogan die de
rode draad vormde voor de federale verkiezingscampagne: ‘Ons
land staat er weer’. De Modelstaat was – althans op de tekentafel
van de communicatie-adviseur van Verhofstadt – toen reeds een
fait accompli. Omdat de toonzetting van de campagne echter ver
137
DE REALISATIE VAN DE MODELSTAAT (1968 – 2008)
vooruitliep op het gerealiseerde beleid, klonk de slogan toen al als
een karikatuur, temeer omdat zich steeds meer tekenen van recessie
aandienden. Maar psychologisch appelleerde ze aan het herwon-
nen zelfvertrouwen. Op dat moment was echter al duidelijk dat de
neerwaartse conjunctuur de illusie snel uit elkaar zou laten spatten
en de onwerkzaamheid en ongeloofwaardigheid van de gevolgde
communicatiestrategie snel aan het licht zou brengen.
In de regeerperiode Verhofstadt ii (van 2003 tot 2007) kapseist
de Modelstaat in de volle zee van ongeloofwaardigheid. In de
evaluatie die Noël Slangen na de federale verkiezingen van 2007
zelf opstelde, valt in de sterkte-zwakteanalyse te lezen dat de vld
vanaf 2003 zijn positie verspeelde aan interne ruzies en externe
ruzies en 'een ongewillige pers'. Het is precies in het klimaat van
ongeloofwaardigde goednieuwsshows dat boodschappen als ‘res-
pect’ (cd&v-campagne 2004), het sloganeske ‘goed bestuur’ en
‘wie gelooft die mensen nog?’ (cd&v-campagne 2007) inslaan als
een bom. Ze puurden hun eff ect uit de systematische herhaling
van de boodschap die als aanvalsstrategie naadloos rond nage-
noeg elke claim van paars kon worden gelegd. Het daaropvol-
gende, overweldigende (electorale) succes van deze mantra’s was
slechts mogelijk doordat de bestuurlijke ongeloofwaardigheid en
de permanente goed-nieuws-shows van de regering Verhofstadt
de ideale voedingsbodem hadden geleverd om dergelijke bood-
schappen met succes ingang te laten vinden bij de media en het
grote publiek.
Megafoon van die impactvolle boodschap was Yves Leterme. Het
leverde hem 800 000 stemmen op. Maar uiteindelijk was die aanpak
even populistisch als risicovol. Het sterk merk-Leterme schiep hoge
verwachtingen bij de bevolking inzake effi ciëntie, doeltreff endheid,
daadkracht en goed bestuur. Ook de bestuurlijke mislukking van
die communicatieaanpak stond in de sterren geschreven.
De opvolgers van paars hebben met hun mantra’s als ‘goed bestuur’
en ‘wie gelooft die mensen nog?’ ondertussen een koekje van eigen
deeg gekregen. Een hele politieke generatie struikelt vandaag over
haar eigen, populistische misleidingsstrategieën.
138
DE REALISATIE VAN DE MODELSTAAT (1968 – 2008)
Peter Vandermeersch schreef daarover in De Standaard van 16 d
juli 2008 op de voorpagina: ‘In een rush naar de macht beloofden
ze (het kartel cd&v/v n-va) het Vlaamse walhalla en spiegelden ze
‘vijf minuten politieke moed’ voor. Zodra ze aan de macht waren,
waren er te veel onhandige gaff es, was er ontstellend slechte com-
municatie en was er zelfs een gebrek aan politiek talent’.
Het merk Leterme brokkelde dan ook zienderogen af en leidde tot
een nooit geziene impasse en controverse rond zijn fi guur. De man
die in december 2007 in La Capitale werd betiteld als ‘Monsieur
800 000 gaff es’ heeft ondertussen een onontwarbaar beeldvor-
mingprobleem opgelopen, een perceptieprobleem dat zijn poli-
tieke positie permanent ondermijnt. De communicatiestrategen
en imagoadviseurs die op 11 juni 2007 nog beweerden dat ze het
imago van Leterme onder een perfecte regie hadden geleid naar
een onovertroff en verkiezingsoverwinning, houden zich sedert-
dien gedeisd.
Jean-Marie Dedecker parodieerde die gang van zaken en stichtte
begin 2007 een eigen partij die het links-progressieve populisme
onderuit haalde met een parodie in de vorm van een logo van een
snackbar.
Het nuchtere, onomfl oerste verhaal van ‘gezond verstand’ en ‘rechts
voor de raap’ was meteen goed voor een onverhoopt electoraal suc-
ces. In de media bleef het meest opvallende element van de nieuwe
politieke partij onbesproken, namelijk het merkbeeld. Politieke
partijen staan immers niet meteen bekend om hun innoverende
merkideeën, ook niet wat beeldmerken betreft: houterigheid, risi-
covermijding en een hoge voorspelbaarheid zijn er de belangrijkste
ordewoorden. ‘Alleen daarom verdient Wim Schamp met dit ont-
werp de prijs van het meest opmerkelijke politieke merkbeeld uit
de vaderlandse geschiedenis’, schreef ik daarover in De Standaard
van 30 januari 2007. Allereerst zorgde het logo van Lijst Dedec-
ker voor een trendbreuk: het was de eerste keer dat de grafi sche
vertaling van het woordmerk (Lijst Dedecker) van een politieke
partij nadrukkelijk de uitstraling imiteerde van een commercieel
merkproduct.
139
DE REALISATIE VAN DE MODELSTAAT (1968 – 2008)
Het is ook één van zeldzame keren dat er voor het politieke woord-
merk werd gekozen voor de naam van de initiatiefnemende politie-
ke fi guur, zonder de minste verwijzing naar de ideologische positio-
nering van de partij. Een zuiver gepersonaliseerd en gedepolitiseerd
politiek cultmerk dat perfect past binnen de risicoloze bv-cultuur
waar populaire media hun commerciële strategie liefst aan ophan-
gen, ook als het over politiek gaat. Als Jean-Marie Dedecker heeft
gekozen om z’n eigen naam als politieke merknaam te promoten,
is dat in de eerste plaats het gevolg van de onvermoeibare manier
waarop diezelfde aan Jean-Marie verslaafde media hem als licht
ontvlambare circusattractie blijven portretteren. Door zijn eigen
naam als partijnaam te promoten, verengt Jean-Marie Dedecker
zijn politiek partij evenwel tot een nichemerk. Dat is op termijn
electoraal risicovol omdat we uit poppolls en peilingen weten dat
kiezers populariteit slechts met mondjesmaat belonen met voor-
keurstemmen. Grafi sch is de Lijst Dedecker een merkbeeld met
een hoog Pringles-gehalte: met een lettertype dat sterke associa-
ties oproept met bijtgrage snacks in schreeuwerige verpakkingen.
Opvallend en laagdrempelig maar ook oppervlakkig door de vette
contourlijnen en goedkope rondingen van de letters, populair door
de trendy kleurencombinatie. Kortom, een merkbeeld met een
hoge fun factor. Met Debby en Nancy op Eén: de perfecte combi-
natie. Voor het overige: uitgelaten als de John Massis van de poli-
tieke kitsch, Las Vegas in het stemhokje. Trek een denkbeeldige
slinger van felgekleurde knipperende lampjes rond dit merkbeeld
en je zal meteen zien dat dit logo perfect z’n werk doet als buiten-
verlichting van een snackbar, een schietkraam of een discotheek.
Een ideaal merkbeeld ook dat zich leent voor allerlei leuke gadget-
toepassingen.
Anderzijds illustreert dit merkbeeld dan weer perfect de idee van
het politieke bedrijf als kunstmatige mediafabriek. In die zin is
dit ontwerp een even krachtige als cynische parodie op de manier
waarop sommige media met de politiek in het algemeen en Dedec-
ker in het bijzonder omspringen. Het is een logo dat ongenadig
en sluw de draak steekt met journalisten en politici die Dedec-
ker te pas en te onpas als curiosum opvoeren om zich nadien met
gespeelde ernst te verbazen over het hoge gehalte aan populisme
140
DE REALISATIE VAN DE MODELSTAAT (1968 – 2008)
van diezelfde, aan het publiek opgedrongen stereotiepe karikatuur.
Daarom is het logo van Lijst Dedecker de verzinnebeelding van de
politieke popart. Een logo dat met een merk-waardige precisie de
draak steekt met het politieke bedrijf anno 2008.
Belangrijker dan de inhoud, de stijl en de vorm van hun standpun-
ten, beleid en visies, werden de communicatie-optredens van de
politici zelf, hun mediaoptredens, hun verschijning in populaire
en populistische randprogramma’s en de bekommernis over hun
imago en populariteit. De periode tussen 1999 en 2007 bracht het
politieke bedrijf haast op een obsessionele manier in de ban van
media. Een belangrijk deel van de politieke activiteit kwam in func-
tie te staan van mediaoptredens en daarmee ook de beeldvorming.
Binnen die context kreeg beleid hoe langer hoe meer een sym-
bolisch karakter. Om optimale media-aandacht te scoren, werd
de ‘government by announcement’-cultuur geïntroduceerd. Het
begrip nam onder Verhofstadt bij momenten hilarische vormen
aan. ‘Government by announcement’ werd al vlug synoniem voor
slecht beleid en onbehoorlijk bestuur maar was tegelijkertijd ook
tekenend voor de onmacht van een politieke generatie om greep te
krijgen op de dominante maatschappelijke impact van een mondi-
ale economie en haar globalisering.
Al onder de regering Dehaene, tijdens de naweeën van de Agusta-
aff aire en na de zaak Dutroux, was de opvatting gegroeid dat (meer)
communicatie als een probaat middel kon dienen om het gefnuik-
te vertrouwen van de burger in de politiek, de overheid en haar
instellingen te herstellen. Er zou en moest daarbij vooral méér in
communicatie worden geïnvesteerd. De invulling die Verhofstadt
i gaf aan de vraag om ‘meer communicatie met de burger’ vertrok
evenwel vanuit een volstrekt andere fi losofi e en doelstelling.
Verhofstadt hanteerde het instrument communicatie nadrukke-
lijk als een instrument ter ondersteuning van het imago van de
regering en de individuele regeringsleden. Communicatie werd
een doel op zich. Verhofstadt had in zijn regeringsverklaring van
1999 de kiezer een nieuwe Modelstaat beloofd en moest nu alles
in het werk stellen om die notie te laten doordringen in de percep-
141
DE REALISATIE VAN DE MODELSTAAT (1968 – 2008)
tie van de burger. Het communicatie- en imagobewustzijn van de
regering was – zeker in de nasleep van de dioxinecrisis – zo groot
dat er opvallend meer aandacht ging naar de styling van het in het
vooruitzicht gestelde beleid dan naar het soortelijk gewicht van
het gevoerde en gerealiseerde beleid zelf.
De zogenaamde open debat-cultuur die de vernieuwde commu-
nicatieopvatting moest onderstrepen, legde de klemtoon op de
politieke debatten en de meningsverschillen in de schoot van de
regering en zwengelde zo de communicatie- en profi leringsdrift
onder politici aan. Het resultaat van deze aanpak, die Verhofstadt
zich zonder veel voorbehoud had laten voorschrijven door Noël
Slangen, was dat de regen aan voorstellen – en vooral de interne
meningsverschillen daarover – met de regelmaat van de klok de
burger in opperste verwarring bracht … en achterliet.
Die voluntaristische en populistische kortetermijnaanpak onder-
mijnde niet alleen het vertrouwen in de politiek maar tastte ook
de geloofwaardigheid van bepaalde media aan. Journalisten zoals
Yves Desmet gingen gewillig en openlijk aanschurken bij invloed-
rijke hoofdrolspelers uit die politieke kaste. Daarover liet Karel de
Gucht zich in het lente-zomer nummer van het society-magazine
Look-Out het volgende ontvallen: ‘Een gewaardeerde hobbykok is t
bijvoorbeeld de politiek hoofdredacteur van De Morgen. Die heeft
het echt in zijn vingers. Dat proef je. Hij weet niet alleen heel veel
over producten, maar heeft ook de feeling om iets bijzonder lek-
kers te bereiden. Kennis en praktijk zijn hem duidelijk niet vreemd
en dat is het type hobbykok dat ik waardeer.’
Paradoxaal bij die aanpak is dat uitgerekend de regeringen Ver-
hofstadt i en ii, die zo prat gingen op open communicatie, onop-
houdelijk worstelden met ronduit slechte communicatie. Het werd
een constante zowel tijdens Verhofstadt i als ii. De communica-
tie omtrent de eenmalig bevrijdende aangifte, het dossier van de
nachtvluchten, het migrantenstemrecht, de nieuwe verkeerswet-
geving … allemaal hadden ze een slordige, onafgewerkte en ver-
warrende communicatie als gezamenlijk kenmerk.
De vld verengde in haar analyse van de situatie vooral de idee dat
142
DE REALISATIE VAN DE MODELSTAAT (1968 – 2008)
de partij aan populariteit inboette door interne ruzies. Die vast-
stelling bood alvast het voordeel van de eenvoud.
De hogergeschetste aanpak past geheel in de gangbare politieke-
marketingopvattingen in de Verenigde Staten waar in de jaren
negentig onder meer het concept van de ‘permanent campaign’ of
‘doorlopende campagne’ opgeld deed. Volgens dat begrip dienen
politici de publieke beeldvorming permanent gunstig te beïnvloe-
den door systematische public-relationsactiviteiten en communi-
catie-inspanningen die dus niet beperkt blijven tot kortstondige
electorale campagnepieken vlak voor de verkiezingen. Wervende
campagnes, louter in functie van verkiezingen, hebben voorname-
lijk een vervreemdend en irriterend eff ect op de potentiële kiezer
en tasten uiteindelijk ook de geloofwaardigheid van de politieke
communicatie in haar geheel aan. In de Belgische vertaling van
de ‘permanent campaign’ gaat verkiezingspropaganda in het ideale
geval naadloos over in regeringspropaganda.
Deze politieke-marketingvisie, die in belangrijke mate op impres-
siemanagement steunt, anticipeert op een snel veranderende com-
municatie – en informatieomgeving. In die snel wijzigende com-
municatieomgeving circuleert er alsmaar meer (tegenstrijdige)
informatie aan een steeds hoger tempo. De gevolgen hiervan zijn
onder andere meer oppervlakkige en aff ectieve verwerking die
burgers, kiezers, consumenten versnipperd bereikt. In die gewij-
zigde context wordt communicatie tevens een belangrijk tijds-
economisch gegeven, waarbij de burger, kiezer of consument uit
het aanzwellende informatieaanbod zijn eigen realiteit bij elkaar
zappen. Ook de mentaliteitswijziging bij het publiek is daarbij niet
onbelangrijk: burgers zijn niet alleen mondiger geworden maar
staan ook steeds kritischer of onverschilliger ten opzichte van
commerciële, politieke en overheidsboodschappen. In die context
verdienen het imago, de reputatie en de geloofwaardigheid van de
informatiebronnen uitzonderlijk veel aandacht.
Paars heeft ondertussen de newspeak verheven tot ultieme politieke
en maatschappelijke strategie, met een repertorium aan begrippen
als ‘gelijke kansen’, ‘diversiteit’, ‘de open samenleving’, ‘gratis’, ‘de
143
DE REALISATIE VAN DE MODELSTAAT (1968 – 2008)
mensen’, ‘de Modelstaat’, ‘de nieuwe politieke cultuur’, ‘de actieve
welvaartsstaat’ … Die kernbegrippen verraden een hoog cosmeti-
cagehalte en leveren de grondstof voor de verbale spitstechnologie
waarmee zij het politiek correcte denken hebben geïntroduceerd en
aan de publieke opinie opgedrongen. Verhofstadt en Slangen pasten
trouwens reclamestrategieën uit de cosmeticabranche toe, geba-
seerd op de formule van de illusie en de hoop. De werkzaamheid
van advertenties over antirimpelcrèmes steunt hoofdzakelijk op
de bereidheid van de consument om de illusie die de reclame hem
of haar voorhoudt, te koesteren. Naar de toenmalige maatschap-
pelijke context vertaald, hielp een relatief gunstige internationale
conjunctuur aanvankelijk de kwetsbare illusie van de Modelstaat
bij de publieke opinie intact te houden. Maar wie de illusie van de
doeltreff endheid van antirimpelcrème gaaf wil houden, kan niet
anders dan allergisch zijn voor de realiteit van het verouderings-
proces. Het was dan ook niet verwonderlijk dat een regering die
voor de realisatie van haar perceptiedoelstellingen vooral mikte
op impressiemanagement, de politieke, sociale en economische
realiteit slechts als hinderlijk ervoer.
De totalitaire trekjes van de Modelstaat komen bijgevolg sterk tot
uiting in zijn woordenschat. De Modelstaat hanteert niet alleen
een taal die uitblinkt door een niet-afl atende optimistische en
ambitieuze woordkeuze, maar het is tevens ook een perfi ce taal
die voortdurend verwarring sticht omdat ze gebruik maakt van de
strategie van de betekenisomkering. Populisme wordt er bedre-
ven door tegenstrevers constant te beschuldigen van populisme.
Karel de Gucht publiceerde met zijn essay Pluche een aanklacht
tegen het populisme maar schuwt daarin het populisme niet.
Concepten als ‘gelijke kansen’ worden op bedenkelijke wijze in
politieke beleidstaal omgezet en dienen er als deklaag om beleid
waterdicht voor kritiek te maken. Wie kritiek levert op ‘gelijke
kansen’ kan immers meteen worden gestigmatiseerd als antide-
mocraat en vormt meteen een extremistische bedreiging voor
de Modelstaat. Non-wetenschap en pseudowetenschap worden
gepresenteerd als wetenschap en in de journalistiek gepopulari-
seerd tot ‘weetjes-schap’.
144
DE REALISATIE VAN DE MODELSTAAT (1968 – 2008)
Doorgedreven marketing wordt er bedreven onder het motto ‘Meer
inhoud, minder marketing’. ‘Weg met het politieke en electorale
marktonderzoek’, ‘Weg met de doelgroepen’, riep partijvoorzit-
ter Bart Somers en bestelde daarop prompt een marktonderzoek
om te kijken hoe die boodschap bij de doelgroep was aangeslaan.
Waarom huurt een partij een marketeer in, indien die partij af wil
van marketing? Het klinkt als iemand die een jager inhuurt om het
wildbestand op z’n eigendom te laten beschermen.
Zo wees Karel de Gucht, in een essay in De Morgen over peilingen,
naar Al Gore als prototype van een politicus die wars van alle mar-
keting, marktonderzoek en peilingen, radicaal voor de inhoud ging,
onder andere met diens lancering van An Inconvenient Truth. Dat
uitgerekend An Inconvenient Truth, met inbegrip van Al Gore zelf,
een van de meest overdonderende professionele marketingprojec-
ten is die de laatste decennia met succes over de planeet zijn geraasd,
blijkt de politicus volledig te zijn ontgaan. De notoire tegenstander
van (internet)peilingen binnen de Open Vld, vertelde er evenmin
bij dat de strategie binnen zijn eigen partij onder andere berust op
internetpeilingen die gebeuren op bestelling van de partij en, tot
voor de verkiezingen van 2007, maandelijks werden uitgevoerd
door een internetbedrijf.
Dezelfde ondubbelzinnige praktijken zijn ondertussen ook in
zwang geraakt in de wetenschappelijke onderzoekspraktijk, die
onderzoeken bij losse stalen van de bevolking verkoopt als ‘weten-
schappelijk’ en ‘representatief ’. Slecht bestuur wordt in het taalge-
bruik ‘goed bestuur’. Censuur wordt toegepast op de Nacht van de
Censuur. Zo organiseerde de Humanistisch-Vrijzinnige Vereni-rr
ging (hvv) op 21 juni 2008 in Antwerpen de eerste Nacht van de
Censuur. Op het programma stond onder andere een debat overrr
‘vrije meningsuiting’ met de jongerenvoorzitters van alle ‘deftige
Vlaamse politieke partijen’. Dat laatste hield – volgens de organi-
satoren – in dat het Vlaams Belang bewust werd geweerd om aan
dit debat deel te nemen. Daardoor kreeg de eerste Nacht van de
Censuur de allure van een ‘Nacht voor Censuur’. Björn Siff er enr
Rik Pinxten publiceerden diezelfde dag ook een opiniestuk in De
Standaard met als titeld Censuur, een veelkoppig monster. Daarinrr
145
DE REALISATIE VAN DE MODELSTAAT (1968 – 2008)
hekelen beide organisatoren de vele vormen van oprukkende cen-
suur en zelfcensuur in onze samenleving. ‘De selectieve mediatoe-
gang bijvoorbeeld is een minder bekend voorbeeld van censuur’, zo
constateerden de auteurs.
Onder wijzen? De vloek van Verdana 9
vrt-tv-uitzending Phara op Canvas, 25 februari 2008
luc van der kelen: ‘Wat er gebeurd is met professor Th evissen
vind ik schandelijk voor een universiteit. Voor een stuk is daar
politieke druk geweest, dat is onmiskenbaar zo. Er zijn schan-
delijke dingen gebeurd. Het persoonlijke dossier van profes-
sor Th evissen is bijvoorbeeld gepubliceerd in een krant met
alle details. Dat is iets wat voor geen enkele arbeidsrechtbank
aanvaard wordt. Als men de professor laat beoordelen, dan is
dat door zijn grootste tegenstander van een andere universiteit,
waarvan je perfect wist dat hij hem neer zou sabelen.
lieven van gils: (copresentator Phara): Het is veel meer dan een
slechte evaluatie geweest volgens u?
luc van der kelen: ‘Dat is natuurlijk zo. Dat is begonnen in de tijd
dat hij de peiling De Stemmenkampioen in onze krant gedaan
heeft en sindsdien heeft hij moeilijkheden, ook aan zijn univer-
siteit. Als je dus aan de vub de liberalen en de socialisten tegen
hebt, dan heb je een probleem.’
lieven van gils: Dus Frank Th evissen moest hangen?
luc van der kelen: ‘Ik denk dat ja.’
We hebben een van de meest prijzige onderwijssystemen ter wereld.
Maar daarom hebben we ook het beste onderwijs. Althans, dat
laatste verkondigen we graag zelf, ook al spreken de betere inter-
nationale rankings ons steeds luider tegen. Als ik tegenwoordig
in mijn eigen vakgebied rondkijk en studenten aan het werk zie
uit Maleisië, Brazilië, India of China, dan maant die zelfkwalifi -
catie alleen maar aan tot schroom. Het ongemakkelijke inzicht dat
de fl atterende windowdressing-taal, gedompeld in begrippen als
innovatie, fl exibilisering, mobiliteit en gelijke kansen, vooral de
afbladderende kwaliteit van het onderwijs in de Modelstaat moet
146
DE REALISATIE VAN DE MODELSTAAT (1968 – 2008)
verdoezelen, groeit jaar na jaar. In het universitair onderwijs is de
middelmatigheid in sommige afdelingen ondertussen verheven tot
academische norm en is de leer-, prestatie- en verantwoordelijk-
heidscultuur vervangen door een beleid dat onder gelijkekansenvlag
aan zoveel mogelijk mensen een hoger diploma wil uitreiken. De lat
moest daarvoor niet alleen ogenschijnlijk gelijk worden gelegd; ze
kwam in een aantal afdelingen meteen ook een stuk lager te liggen.
Volgens de onderwijsminister waarborgen de zogenaamde visitatie-
commissies de kwaliteit van het universitair onderwijs. Dat laatste
is hoogste bedenkelijk als je je realiseert dat deze commissies om
de zes jaar in nauwelijks 48 uur moeten doordringen tot de vaak
kunstmatige realiteit die achter de zelfevaluatierapporten van de
vakgroepen schuilgaat.
Bij de aanvang van het academiejaar in 2007 schreef ik in een opi-
niestuk voor De Standaard een aantal kritische bedenkingen bij de d
realiteit van dat zogenaamde gelijkekansenbeleid (De Standaard,
27/09/2007). De Vlaamse Onderwijsminister maakt zich immers
sterk dat hij meer mensen aan een hoger diploma kan helpen, zon-
der kwaliteitsdaling en zonder ontwaarding van diploma’s. Uni-
versiteiten worden tegenwoordig gedeeltelijk gefi nancierd op basis
van het aantal afgeleverde gediplomeerden. Een weinig doordachte
beleidsmaatregel, zo stelde ik, die alles behalve bevorderlijk is voor
de onderwijskwaliteit. Hoe bezorg je immers aan substantieel meer
mensen een diploma hoger onderwijs, zonder fundamentele toe-
gevingen te doen inzake vereisten? Eenvoudig, zo redeneert de
minister; door de verantwoordelijkheid voor het slagen in eerste
instantie bij het academisch personeel te leggen. ‘Professoren die
buizen leveren immers niet het bewijs dat ze goede proff en zijn’,
zo poneerde Vandenbroucke in dit verband opvallend populistisch.
‘Professoren bij wie de studenten op grote schaal slagen, leveren
daarmee evenmin het bewijs van hun pedagogische kwaliteit’, zo
zou de al even triviale tegenredenering kunnen luiden.
Overigens was er in de oorspronkelijke plannen van Vandenbroucke
geen sprake van gelijke kansen, maar werd er melding gemaakt van
‘het streven naar gelijke uitkomsten’. In de beleidsnota Onderwijs en
Vorming 2004-2009 van Vandenbroucke stond daarover de lezen:
147
DE REALISATIE VAN DE MODELSTAAT (1968 – 2008)
‘Het streven naar gelijke uitkomsten (sic) vormt trouwens de rode
draad doorheen de vier speerpuntacties die we hierboven heb-
ben besproken.’ Die hoogst bedenkelijke terminologie werd later
ingetrokken en vervangen door ‘gelijke kansen’, maar de fi losofi e
erachter bleef overduidelijk gehandhaafd.
Zelf koester ik een natuurlijk wantrouwen tegenover politici die met
veel omhaal evidenties tot speerpunt van hun beleid proclameren.
Gelijkekansenbeleid is zo’n stellige evidentie. Geen weldenkend
mens pleit immers voor een beleid van ongelijke kansen. Maar in
de Modelstaat heeft het politieke bedrijf op een even handige als
perfi de manier de notie ‘gelijke kansen’ gerecupereerd om het beleid
immuun te maken voor kritiek. Dat beleid steunt bovendien op een
drogredenering: instellingen krijgen extra fi nanciële middelen voor
het aantal afgeleverde diploma’s die vervolgens daarmee het bewijs
leveren dat meer mensen in de samenleving gelijke kansen krijgen.
Qua redeneerkwaliteit een tegenvallende prestatie, zeker voor een
minister die zelf een eliteopleiding genoot in Cambridge en Oxford.
Zo’n beleid is niet alleen nefast voor de onderwijskwaliteit, maar
heeft ook een vernietigende impact op een gezonde, professionele
en prestatiegerichte onderwijscultuur, zo luidde mijn stelling. Door
de verantwoordelijkheid voor het behalen van een diploma niet
langer bij de student, maar bij het academisch personeel te leggen,
stimuleer je vooral onder zwak gemotiveerde en begaafde studen-
ten een cultuur die het diploma ervaart als een verworven sociaal
recht in plaats van een certifi caat dat borg staat voor kennis, kunde,
competentie en prestatie. Met een ontwaarding van diploma’s en
een toenemende juridisering van het onderwijs als onvermijdelijk
gevolg. Binnen die cultuur wordt het recht op een hoger diploma
zonodig afgedwongen via beroepsprocedures of met behulp van
advocaten die in het juridisch aanvechten van onvoldoendes vooral
opportuniteiten zien voor nieuwe, lucratieve business.
Meer dan eens werden studenten die tijdens hun universitair par-
cours een onvoldoende tegenkwamen, door mijn collega’s aange-
moedigd een klacht in te dienen. Op die manier konden onvol-
doendes en een tweede zittijd eenvoudig omzeild worden. Voor
professoren betekende het een welgekome verlichting van hun
148
DE REALISATIE VAN DE MODELSTAAT (1968 – 2008)
door cumuls overbelaste opdrachten. Zo’n eenvoudige hande-
ling had doorgaans het nodige succes: via een eenvoudige valse
klacht konden onvoldoendes zonder enige vorm van procedure
ongedaan worden gemaakt door de ombudsvrouw van de vub.
Ook bij eindverhandelingen kwamen zulke wanpraktijken voor.
De voormalige decaan van de faculteit Economische, Politieke en
Sociale Wetenschappen liet aan het einde van het academiejaar
2004-‘05 een onvoldoende oplossen die ik zonder aarzeling aan
een ondermaatse eindverhandeling van een studente Toegepaste
Economische Wetenschappen had toegekend. Ook mijn uitgebrei-
de gemotiveerd verslag verdween op mysterieuze wijze. Ik diende
voor deze onverbeterlijke verdwijntruck een klacht in bij rector
Benjamin Van Camp, die het evenwel niet nodig vond om deze
‘futiliteit’ te behandelen. Enig speurwerk leerde dat de studente
proactief klacht had ingediend omdat ze de bui had zien hangen.
Zonder meer een bewijs van intelligentie want die voorzienigheid
volstond om de dreiging van een onvoldoende af te wenden en
vooralsnog probleemloos met een graad aan de Vrije Universiteit
Brussel af te studeren. De eindverhandeling over de campagne van
het 200 000-banenplan van Guy Verhofstadt maakt vandaag deel
uit van de uitgebreide eindverhandelingencollectie van de vub.
En zo halen zwakke studenten, aan deze zwaar fi nancieel noodlij-
dende instelling, er vandaag in sommige afdelingen zonder al te
veel inspanning hun diploma. Bovendien is veertig jaar na 68 het
protest tegen het autoritair gezag er defi nitief beslecht. Studen-
ten met enige verbeelding hebben vandaag wel degelijk de macht,
namelijk om met een minimum aan talent en weinig inspanningen
een gedevalueerd diploma te behalen met welwillende steun van
de academische overheid. Professoren weten hoezeer hun promo-
tiekansen kunnen afhangen van studentenevaluaties.
Ook door politieke inmenging en een doorgedreven fi nanciële
afhankelijkheid van onze universiteiten, is de middelmatigheid als
een gif de ‘tuin van academos’ binnengesijpeld. Middelmatigheid
was immers de heersende norm en moest vooral de norm blijven,
zowel voor de studenten als onder collega’s. Diezelfde middelma-
tigheid knaagt ondertussen trouwens ook fl ink aan de kritische en
onafhankelijke rol die universiteiten behoren te spelen. Vandaag
149
DE REALISATIE VAN DE MODELSTAAT (1968 – 2008)
is de politieke bevoogding een stuk kwalijker dan in 68. Alleen is
anno 2008 elk protest daartegen verstomd. Naarmate een univer-
siteit in een fi nancieel zwakkere positie verkeert, treft men aan de
top ook meer middelmatige fi guren aan, die zich maar al te graag
gewillig plooien naar hun politieke broodheren. Anderzijds heerst
er aan studentenzijde dan weer een groeiende pampercultuur die
voor eenieder een goedkoop universitair diploma in het vooruit-
zicht stelt.
Als straks de status van het hogeronderwijsdiploma is vergleden
naar een voor iedereen quasi veralgemeend recht, zullen prijzige
buitenlandse en private kwaliteitsopleidingen, de netwerken van
geprivilegieerde gezinnen of hun dure advocaten, de ‘gelijke kansen’
frontaal in de vernieling rijden. Bovendien schuilt er in dit zoge-
naamde ‘gelijksheidsprincipe’ een aanzienlijk onrecht tegenover
het getalenteerde en gemotiveerde deel van de studenten, die in
ruil voor de ondoordachtheid van het gelijkekansenbeleid een even
minderwaardig universitair diploma ontvangen waarop de profes-
sionele markt straks slechts meewarig neerkijkt. Wie kan en wil
trouwens nog strikte kwaliteitsmaatstaven toepassen, binnen een
context waarbij het niet-slagen van studenten wordt voorgesteld
als een zaak van slechte professoren, en die zogenaamde ‘slechte
professoren’ er bovendien voor zorgen dat de onderwijsinstellingen
een deel van hun overheidssubsidies mislopen?
Maar blijkbaar stonden de inhoudelijke tegenargumenten ten aan-
zien van de kritiek danig op rantsoen, dat de onderwijsminister
ijlings naar persoonlijke afrekeningstactieken moest grijpen om de
kritiek op het beleid te smoren en elke discussie uit de weg te gaan.
Ook een uitgebreid kritisch interview dat ik gaf op vraag van Klasse
(Klasse, november 2007, nr. 179) naar aanleiding van mijn onder-
wijsbijdrage in De Standaard, moest op het allerlaatste moment
sneuvelen en werd vervangen door paginagrote kleurenfoto’s van
pinguins, opgesmukt met citaten die de krachtlijnen uit het beleid
van de onderwijsminister paginabreed bejubelden.
Professor Rik Torfs (ku Leuven) mocht een tijd geleden eventjes in
de zure appel bijten toen hij in een column de gebrekkige kennis
150
DE REALISATIE VAN DE MODELSTAAT (1968 – 2008)
bij studenten op milde wijze hekelde. Binnen de kortste keren werd
de discussie omgebogen tot de irrelevante kwestie of de hoogleraar
het examengeheim nu al dan niet had geschonden. Daarmee werd
nog maar eens met een grandioze bocht om het echte knelpunt
heen geschaatst, namelijk het tanende kennis- en kwaliteitsniveau
van het universitaire onderwijs en de gevolgen voor de waarde
van de diploma’s. Daarover deed collega Torfs eerder in Het Laat-
ste Nieuws de volgende uitspraak: ‘Nog even en een universitair
diploma is even gewoon als dat van het secundair. En even weinig
waard’ (Het Laatste Nieuws, 23 maart 2006).
Collega Torfs had nog geluk: aan de Vrije Universiteit Brussel
zou diezelfde kritische bedenking hem hoogstwaarschijnlijk een
tuchtprocedure hebben opgeleverd, zoals mijzelf overkwam naar
aanleiding van een kritische bijdrage in De Standaard waarin ikd
het gelijkekansenbeleid van onderwijsminister Vandenbroucke
op de korrel nam. In principe hoort het kritisch becommentarië-
ren van het beleid tot de corebusiness van academici. Toen mijn
opiniestuk verscheen kreeg ik vrijwel meteen van een collega uit
de vakgroep vermanend te horen dat ‘de minister niet te spreken
was over uw opiniestuk’. Niet verwonderlijk, want diezelfde col-
lega was enkele maanden tevoren nog samen met Vandenbroucke
op electorale campagne. In een normale, gezonde en hoogstaande
academische cultuur zou diezelfde opmerking een compliment
van formaat hebben betekend. Niet echter in de academische
variant van de Modelstaat waar politici – zoals de onderwijs-
minister zelf, of fi guren als Karel De Gucht hun ministerpost
cumuleren met academische functies en er de vrije geesten aan
de ketting hebben gelegd. Niet dat deze politici-professoren er
de deuren platlopen: het werk laten ze meestal opknappen door
hun assistenten, maar hun invloed en macht laten ze er uiteraard
wel graag gelden.
In een opiniestuk in De Standaard van 22 augustus hekelde Jean-d
Marie Dedecker diezelfde graai-en-paai-cultuur die sommige
Vlaamse universiteiten zo typeert en dit naar aanleiding van een
manklopend sportbeleid én onderwijssysteem. ‘Zo werd er onlangs
500 000 euro cadeau gedaan aan de vub om een studie uit te voe-
151
DE REALISATIE VAN DE MODELSTAAT (1968 – 2008)
ren over de ‘na-carrière’ van topsporters. (...) Bevriende professoren
moeten blijkbaar meer bediend worden voor bewezen diensten dan
atleten’, zo stelde Dedecker. De politieke zelfbedieningspraktijken
aan universiteiten werd op 5 juni 2008 ook nog eens concreet aan-
gekaart door Trends. Het magazine onthulde hoe de Vlaamse rege-
ring onder minister-president Patrick Dewael destijds een som geld
vrijmaakte om een universitair centrum – Institute for European
Studies (ies) – aan de Vrije Universiteit Brussel te fi nancieren ter
facilitering van Karel De Gucht, toen nog partijvoorzitter, indien
het ooit mis mocht lopen met zijn politieke carrière. Via dezelfde
politieke infi ltratie regent het ook aan politieke benoemingen.
Veelal zwakkere fi guren voor wie de politieke aanhorigheid en
partijtucht meer doorslaggevend is dan hun academische referen-
ties en kwalifi caties, komen zo aan het roer van onze academische
instellingen. Nog meer dan in andere universiteiten worden de
sociale, politieke en communicatiewetenschappen gedomineerd
door militante socialisten, met een rechtstreekse lijn naar de cock-
pit van minister Vandenbroucke (sp.a). De manier waarop kul-
professor Marc Hooghe, bij het begin van het academiejaar 2007,
in De Standaard de onderwijsminister prees voor zijn gelijkekan-d
senbeleid en de manier waarop Vandenbroucke daaropvolgend in
zijn openingsrede aan de universiteit van Gent, professor Hooghe
in ruil prees door hem te parafraseren uit diezelfde bijdrage in De
Standaard was behalve pathetisch, vooral genant. Dit soort vand
kruiperige onderdanigheid is uiteraard bijzonder handig voor een
minister, die op die manier moeiteloos elke kritische oprisping als
een spons opzuigt. Aan instellingen als de vub komen er daar ook
nog de onvermijdelijke logenetwerken bovenop: wie er deel van
uitmaakt is – volgens eens vub-collega die via de loge opklom tot
te hoogste academische rangen – ‘letterlijk onfeilbaar’. Wie geen
deel uitmaakt van de loge, en een kritisch opiniestuk over het
onderwijsbeleid van Vandenbroucke publiceert, loopt een schor-
sing op met volledig loonverlies: volgens onverdachte waarnemers
een voorval zonder precedent in de naoorlogse Europese academi-
sche geschiedenis. Als de generatie van 68 vandaag zichzelf zou
observeren, zou ze zonder enige twijfel in opstand komen tegen
zichzelf. Ook Henri Poincaré, moet zich ondertussen al verschil-
lende keren hebben omgekeerd in zijn graf. De natuurfi losoof die
152
DE REALISATIE VAN DE MODELSTAAT (1968 – 2008)
in 1909 een eredoctoraat mocht ontvangen van de ulb sprak bij
die gelegenheid zijn vermaarde omschrijving van het vrij onder-
zoek uit: ‘het denken mag zich nooit onderwerpen, noch aan een
dogma, noch aan een partij, noch aan een hartstocht, noch aan een
belang, noch aan een vooroordeel, noch aan om het even wat, maar
uitsluitend aan de feiten zelf, want zich onderwerpen betekent het
einde van alle denken’. De vub pakt in brochures en folders graag
uit met die gevleugelde woorden van Poincaré, maar net zoals
in de Modelstaat is ook hier de schaamteloze dubbelzinnigheid
nooit ver weg. Maar precies op deze dubbelzinnige manier heb ik
mijn alma mater steeds weten functioneren aan de bovenkant van
het systeem. Anderzijds is aan de onderkant van het systeem de
verkleutering van het onderwijs nog maar een relatief recent ver-
schijnsel dat sedert de invoering van het bachelor/master-systeem
met rasse schreden toeneemt. Eén van mijn studenten omschreef
die ontwikkeling ooit bijzonder treff end als ‘de vloek van Verda-
na 9’, verwijzend naar een opdracht die ze had gekregen waarbij
de kinderachtige instructies tot en met het lettertype (Verdana),
de interlinie (anderhalf) en de lettergrootte (9) waren bepaald.
Behalve met daling van de onderwijskwaliteit en diploma-infl atie
hebben de opleidingen ook steeds meer te kampen met een rem-
mende onderwijscultuur waarin prestatiegerichtheid, competitie
en responsabilisering – overigens veelgeprezen kwaliteiten op de
arbeidsmarkt – zijn vervangen door procedurecomfort voor de
studenten en de stimulering van de mondigheid.
Nochtans is er geen gebrek aan talent in het hoger onderwijs, alleen
geraakt dat talent vandaag ondergesneeuwd door een nivellerings-
cultuur en prestatiematiging waarbij uiteindelijk aan de prima
studenten hetzelfde diploma wordt uitgereikt als de procederende
student die, zodra ingeschreven, het diploma beschouwt als een
verworven sociaal recht. Steeds lagere prestatie-eisen en grotere
verkleutering gaan er hand in hand met hogere cijfers. Een vub-stu-
dente communicatiewetenschappen uit de derde Bachelor schreef
me daarover op 18 augustus 2008 de volgende spontane bekentenis
over haar universitaire loopbaan veertig jaar na de mei-revolte: ‘Ik
heb het laatste jaar meer uren gefeest dan op de bank gezeten. Hoe
kan ik ook lang op een bank zitten als ik wekelijks maar 14 uur les
153
DE REALISATIE VAN DE MODELSTAAT (1968 – 2008)
heb? Ik lieg niet. 14 uur les, te rekenen dat ik nog drie lessen had
van het voorgaande jaar. Wel, ik sta al te popelen om te laten zien
wat ik kan op mijn stageplaats! Wat me nog meer de strot uithangt
is dat de meesten onder ons het zelfs ontzettend leuk vinden. Want
wat is er aangenamer dan je diploma te halen zonder er iets voor
te moeten doen?’
Ironisch genoeg levert die hierboven beschreven nivelleringsten-
dens nog geld op ook, want straks bepaalt het aantal afgeleverde
diploma’s, en dus niet de kwaliteit, mede de omvang van de uni-
versitaire fi nancieringsstroom. Was het niet Aristoteles die zei dat
de ergste vorm van ongelijkheid is proberen ongelijke dingen gelijk
te maken? De gevolgen van die ontwikkeling laten zich trouwens
ook voelen in het vakgebied communicatie.
Zelf ben ik ruim twintig jaar in het communicatievak actief – lang
genoeg om een duidelijke visie te hebben ontwikkeld op het vak-
gebied, te lang om mij niet op regelmatige tijdstippen te ergeren
aan praktijken die ons vakgebied op professioneel en onderwijs-
gebied ontsieren, beduidend te kort om er op uitgekeken te zijn.
In het najaar van 1986 mocht ik mij ‘licentiaat in de communi-
catiewetenschappen’ noemen: een academische titel die destijds
nogal eens de wenkbrauwen deed fronsen. Wat heb je immers
gestudeerd als je communicatiewetenschappen hebt gestudeerd?
Communicatie-afdelingen aan universiteiten ontstonden in de
jaren ’70, veelal als zijtak van politieke en sociale wetenschappen.
In de beginjaren heette de afdeling nog ‘pers- en communicatiewe-
tenschappen’, waardoor de buitenwereld in het beste geval dacht
dat de afdeling studenten opleidde tot journalist. Onder de eerste
lichtingen afgestudeerden zaten trouwens eff ectief latere journa-
listen als Yves Desmet.
In de tweede helft van de jaren ’80 ‘boomde’ de communicatie-
sector als nooit tevoren. In die periode brak de in Vlaanderen nog
geheel onbekende corporate communicatiediscipline door. Ik her-
inner me nog het boek Het corporate image van Ed Blauw die het
vuur aan de lont stak en ook hier een welhaast obsessionele belang-
stelling voor ‘het imago’ ontketende die tot laat in de jaren ’90 zou
duren. Het vak ‘reclame’ werd aan de Vrije Universiteit Brussel op
154
DE REALISATIE VAN DE MODELSTAAT (1968 – 2008)
dat moment nog quasi clandestien gedoceerd. Nederland had op
dat moment al een leerstoel reclamewetenschap aan de Vrije Uni-
versiteit van Amsterdam.
Hoewel sterk conjunctuurgevoelig, groeide het aantal communica-
tiefuncties in de jaren ’80 wereldwijd exponentieel en de toekomst
van wat toen al – ook zonder het internet – het communicatietijd-
perk heette, leek onbegrensd. In China experimenteerde Deng Xia-
oping met het kapitalisme in de zogenaamde Free Economic Zones
en bestudeerde ik er hoe de eerste importreclame uit Japan en de
Verenigde Staten ‘mainland China’ binnendruppelde en maakte
ik mijn eerste China-reportage over de reclame-industrie volgens
het Rode Boekje voor de krant De Morgen en het magazine pub.
Ondertussen heb ik het communicatievak, zowel academisch als
praktisch, vanuit alle hoeken kunnen bekijken en in alle wind-
streken beoefend. Ik heb vastgesteld hoe het vakgebied de afge-
lopen twintig jaar op wereldwijde schaal op korte tijd gevoelig is
geprofessionaliseerd. In 2005 kon ik voor het eerst op de interna-
tionale fi nale van de jaarlijkse L’Oréal Marketing Award in Parijs
met eigen ogen vaststellen hoe sterk universiteiten in landen als
Maleisië, Turkije, Brazilië, Singapore en Rusland zich ondertussen
hadden vastgebeten en opgewerkt in het bedrijfscommunicatie- en
marketingonderwijs.
Vandaar dat ik niet bijzonder optimistisch gestemd ben over de
ontwikkeling van het vakgebied in Vlaanderen: internationaal
hinkt het communicatie-onderwijs in onze regio stevig achterop
en wordt er in academische milieus nog steeds meewarig gedaan
over de praktijkgerichte benadering van de vakdiscipline en het
tegemoet komen van communicatie-opleidingen aan de elemen-
taire professionele vereisten van het internationale bedrijfsleven.
In Nederlandse onderwijsinstellingen buigen we ons in adviesra-
den samen met vertegenwoordigers uit de industrie over de oplei-
dingsprogramma’s om internationale communicatieopleidingen
voortdurend te sturen, te verbeteren en af te stemmen op een sterk
evoluerende internationale arbeidsmarkt. In Vlaanderen verklaarde
rector Els Witte in een interview in De Tijd van 22 september 2007:d
‘Dat men stopt te zeggen dat universiteiten inzetbare arbeidskrach-
155
DE REALISATIE VAN DE MODELSTAAT (1968 – 2008)
ten moeten afl everen. Universiteiten moeten intellectuelen vormen.
Punt.’ In mijn vakgroep communicatiewetenschappen is het onder-
wijs in vele opzichten in de jaren ’60 blijven steken, en worden vele
communicatiecursussen nog steeds opgevrolijkt met herkauwde,
wereldvreemde neomarxistische heilsleer. De inbedding van aca-
demische opleidingen communicatiewetenschappen in Vlaanderen
in overwegend richtingen als politieke en sociale wetenschappen,
maakt dat onze afgestudeerden doorgaans een totaal gebrekki-
ge kennis hebben van marketing, management, economische en
fi nanciële wetenschappen om in het bedrijfsleven mee te kunnen
draaien op managementniveau, laat staan om op internationaal
niveau mee te spelen: zeker in vergelijking met het buitenland waar
bedrijfscommunicatie niet toevallig is ingebed binnen faculteiten
bedrijfskunde of in business schools. De verbeten weerstand tegen
de dringend noodzakelijke bedrijfseconomische heroriëntatie van
het communicatieonderwijs betekent vandaag een verspilling aan
belastinggeld en talent en plaatst ons in een internationale con-
text manifest achterop. In de plaats daarvan is de geest van het vrij
onderzoek er vooral één van het links-dogmatische soort, waar in
vakgroepvergaderingen politieke kandidaten – van sp.a-signatuur
uiteraard met de rechtstreeks inmenging van Frank Vandenbrou-
cke – worden voorgesteld tijdens offi ciële vakgroepvergaderingen
en de vakgroepvoorzitter openlijk oproept ‘om voor de socialisten
te stemmen’, net zoals de pastoors in de jaren ’60 vanop de kansel
dezelfde oproepen lanceerden voor de toenmalige cvp. Achter de
schermen werd de vakgroep Communicatiewetenschappen van
de vub smalend het ‘bijkantoor van de sp.a’ genoemd. Zelfs de
voormalige woordvoerder en campagneleider van de sp.a werd er
enige tijd geleden als gastdocent aangesteld binnen de vakgroep
Communicatiewetenschappen, ook al beschikte die niet eens – net
zoals professor Karel De Gucht overigens – over een doctoraats-
diploma, zoals dat normaal gesproken aan universiteiten is vereist.
Een voorgestelde tegenkandidate met alle vereiste kwalifi caties en
een indrukwekkend academisch dossier, moest het afl eggen tegen
deze politieke benoeming. De afwezigheid van academische kwa-
lifi caties is immers de beste garantie om de middelmatigheid te
bewaken.
156
DE REALISATIE VAN DE MODELSTAAT (1968 – 2008)
En toch slaagde de afdeling Communicatiewetenschappen van
de vub erin om, na twee offi ciële onderwijsvisitaties achter elkaar,
een onvoldoende te hebben gehaald inzake personeelsondersteu-
ning en fi nanciële middelen – nochtans dé twee basisvoorwaar-
den bij uitstek om kwaliteitsvol onderwijs te kunnen verzekeren
– het predikaat van ‘beste communicatieopleiding in Vlaanderen’
te behalen. Een pareltje van spinning, perfect uitgevoerd volgens
manipulatiekunst binnen de Modelstaat.
Overbodig aan te stippen dat de stiefmoederlijke investeringen in
bedrijfscommunicatie-opleidingen, ook z’n sporen nalaat op de
arbeidsmarkt, waarbij het opleidingsniveau in Vlaanderen stevig
achterop hinkt als je dit vergelijkt met de internationale maatsta-
ven. Het lijkt symptomatisch voor hetgeen ik enkele jaren geleden
in een interview in Knack (politieke) ‘communicatie à la fl amande’k
noemde – maar het geldt evenzeer de andere disciplines van toe-
gepaste bedrijfs- en organisatiecommunicatie: we spelen behoorlijk
amateurtoneel maar blijven fors achterop als we ons niveau toet-
sen aan het internationale professionele landschap dat razendsnel
ontwikkelt en het communicatievak de komende tien jaar onher-
kenbaar zal doen veranderen. In die zin verontrust het mij als ik zie
hoe talloze praktijkbeoefenaren bij ons fundamenteel nog quasi op
identiek dezelfde wijze het communicatievak benaderen als pakweg
dertig jaar geleden toen Yves Desmet er studeerde.
De ontsporing van een communicatierevolutie
De grootste en wellicht enige échte revolutie die naam waardig, die
zich vanaf de jaren ’60 heeft voltrokken – bovendien geheel los van
de gebeurtenissen van 68 – is de technologische en communicatie-
revolutie. Bij veel organisaties, bedrijven en zelfs communicatiepro-
fessionals is de gigantische impact van deze revolutie op het maat-
schappelijke communicatieverkeer nog nauwelijks doorgedrongen.
In De Modellen van C, het kookboek waarmee het communicatie-C
bureau Groep C zijn strategische communicatierecepten prepa-
reert, lezen we daarover het volgende: ‘Van principes die al dertig
jaar geldig zijn, mag je aannemen dat ze ook de volgende decen-
nia mee zullen gaan’. Uitgerekend in een tijdvak waarin zowat alle
157
DE REALISATIE VAN DE MODELSTAAT (1968 – 2008)
wetten inzake strategische communicatie drastisch overhoop zijn
gehaald en er nauwelijks nog een traditioneel communicatiemodel
overeind is gebleven, geeft zo’n uitspraak te denken. Enkel en alleen
al de gevolgen van de toenemende informatieoverbelasting op ons
individuele, privé en professionele leven, zijn gigantisch.
De communicatierevolutie heeft als geen enkele andere tendens
of stroming bijgedragen tot de realisatie van de Modelstaat. Geen
Modelstaat zonder communicatierevolutie. De mechanische com-
municatieschema’s die in boeken als De Modellen van C wordenC
gesleten als 'evergreens' verklaren een belangrijk deel van de vaak
inadequate inzet van communicatie. En hoewel uitgerekend com-
municatie de Modelstaat hielp realiseren, zijn inadequate commu-
nicatiestrategieën die Modelstaat ook gaan ondermijnen. Trou-
wens: communicatie op het terrein gedraagt zich zelden volgens
mechanische, lineaire modellen maar neemt veelal epidemische
vormen aan, zoals onder meer voortreff elijk beschreven in de best-
seller Th e Tipping Point van journalist Malcolm Gladwell.t
Anders dan de auteurs van De Modellen van C beweren, hebbenC
er zich de afgelopen decennia wel degelijke fundamentele trends
voorgedaan die de wereld van de strategische communicatie vol-
komen op hun kop hebben gezet. We zetten de tien belangrijkste
trends en ontwikkelingen binnen de communicatiediscipline op
een rijtje.
1 Eerste markante vaststelling is de gestage internationale spe-
cialisatie van het communicatievak. Sedert de jaren ’60 heeft
communicatie zich van een hoofdzakelijk uitvoerende discipline
ontwikkeld tot een strategische managementdiscipline. Vooral
vanaf de jaren ’80 zijn er talloze nieuwe specialisaties ontstaan.
Was men in de jaren ’60 hoofdzakelijk vertrouwd met communi-
catiedisciplines als journalistiek, reclame en public relations, dan
krijgen we er vanaf de jaren ’80 een heleboel nieuwe deeldiscipli-
nes bij zoals geïntegreerde marketingcommunicatie, ‘corporate
communication’, ‘issues management’, ‘concern communicati-
on’, imagocommunicatie, reputatie- en impressiemanagement.
158
DE REALISATIE VAN DE MODELSTAAT (1968 – 2008)
2 Een tweede trend is het toenemend gewicht en belang van cor-
porate communicatie in bedrijven en organisaties. De discipline
brak nog maar pas in het midden van de jaren ’80 door. Eind
jaren ’90 is daar ook nog corporate reputatie bijgekomen. Cor-
porate communicatie verlegt de focus van producten en mer-
ken naar ‘the company behind the brand’ en tracht positieve
zichtbaarheid, goodwill en acceptatie voor ondernemingen en
organisaties te creëren. Reden trouwens waarom bedrijven zich
massaal op issues zoals ethisch, maatschappelijk en ecologisch
verantwoord ondernemen zijn gaan storten. De nadruk op de
‘company behind the brand’ heeft ook nieuwe communicatie-
issues naar boven gebracht, zoals ethiek, corporate culture, cor-
porate governance, csr, ecologie, transparantie, dierenwelzijn …
3 Een andere belangrijke ontwikkeling is de uitbreiding en accu-
mulatie van informatie- en communicatietechnologie. De com-
puterisering en digitalisering van informatie en de commerciali-
sering van die technologie, hebben een enorme impact gehad op
het communicatieverkeer. Informatie- en communicatietechno-
logie kwam door de commercialisering in ieders bereik en had
een verregaande impact op het informatieverkeer in termen
van volume, snelheid en reactie- en interactiemogelijkheden:
de zogenaamde interactiviteit. Een doorsnee huisgezin is wat
betreft informatie- en communicatietechnologie vele malen
beter uitgerust dan ‘state of the art’-nieuwsagentschappen uit
de jaren ’60 en ’70.
4 De technologische vooruitgang en de commercialisering van
al deze communicatieinfrastructuur, leverden de maatschappij
etiketten op als ‘informatiemaatschappij’ en ‘communicatiesa-
menleving’. En hoewel de twee begrippen vaak als synoniemen
worden gebruikt, heeft de exponentiële toename van het infor-
matieverkeer zelden tot een sterke verbetering van de com-
municatie gezorgd. Het onderscheid kan nog het best worden
weergegeven met het beeld van een piramide. Onderaan de basis
van de piramide zorgt de technologie voor een enorme toename
van de registratie, de opslag en de verspreiding van data. Bedenk
welk volume aan gegevens er dagelijks wordt geregistreerd en
159
DE REALISATIE VAN DE MODELSTAAT (1968 – 2008)
opgeslagen alleen al via de elektronische kassa's van de groot-
warenhuizen, of denk aan al het beeldmateriaal dat dagelijks via
videocamera's wordt opgenomen. Die data leveren de grondstof
tot gegevens maar zijn op zich betrekkelijk waardeloos zolang
ze niet omgezet worden in informatie. Technologie en software
helpen ons bij de omzetting van massa’s geregistreerde en ver-
zamelde data naar informatie. Die omzetting gaat gepaard met
datareductie: op die manier worden gegevens immers handel-
baar en krijgen ze pas na comprimering, aggregatie en bewer-
king betekenis. In deze fase – hoger op de piramide – worden
data informatie, maar zulke informatie krijgt maar (mogelijke)
relevantie op het ogenblik dat ze deel uit gaat uitmaken van het
communicatieverkeer. In tegenstelling tot informatieregistra-
tie, -opslag en -transport, blijft communicatie hoofdzakelijk een
menselijke activiteit. Bij informatieverwerking komt meestal
zowel de technologie als het menselijk brein aan te pas. Pas als
mensen na blootstelling aan informatie deze ook gaan verwer-
ken en daardoor iets (kunnen) gaan betekenen, is de elementaire
voorwaarde vervuld opdat er sprake kan zijn van communicatie
in de meest brede betekenis van het woord. Vooraleer commu-
nicatie ontstaat, zijn we dus al een heel eind gevorderd in onze
klim op de piramide. Het grootste deel van het gigantische
informatieverkeer bereikt ons echter niét en krijgt dus geen rol
toebedeeld in ons communicatieverkeer. In onze dagelijkse com-
municatie behelpen we ons dus slechts met een absoluut mar-
ginaal gedeelte om van de beschikbare en voor ons bestemde
informatie. Helemaal aan de top van piramide belanden we bij
de ultieme vorm van strategische communicatie. De top van de
piramide wordt letterlijk en fi guurlijk gevormd door het soort
impactvolle communicatie die het gewenste resultaat oplevert.
Aan de ene kant is het inzicht gegroeid welke kapitale rol com-
municatie speelt in het maatschappelijk verkeer. Anderzijds heb-
ben zich op dit terrein nog nooit zoveel problemen en knelpunten
voorgedaan als nu. Uitgerekend door de intensiteit en de waaier
aan technische mogelijkheden, de snelheid van het informatie-
verkeer en het veelrichtingsverkeer van de informatie, ontstaan er
steeds grotere communicatieuitdagingen. Bekijk hoeveel bedrij-
160
DE REALISATIE VAN DE MODELSTAAT (1968 – 2008)
ven en organisaties strijd leveren met hun imago en hun reputatie.
Communiceren in het communicatietijdperk is dan ook een stuk
ingewikkelder dan pakweg veertig jaar geleden, niettegenstaan-
de een enorme uitbreiding en een onvoorstelbare toename in de
toegankelijkheid tot de informatie- en communicatietechnolo-
gie. De communicatiesamenleving moet zich daarbij trouwens
hoe langer hoe meer rekenschap geven van het adagium ‘less is
more’. Ervaring leert trouwens dat een overvloed aan data en
informatie een negatieve impact heeft op de communicatiekwa-
liteit. Het dossier Dutroux telde destijds 450 000 pagina’s, een
onmenselijke hoeveelheid aan gegevens en informatie. Het vergt
weinig verbeeldingskracht om te beseff en dat de kwaliteit van
beslissingen en beoordelingsprocessen niet evenredig toeneemt
met het volume informatie wel integendeel. Er is in elk commu-
nicatieproces steeds een kantelpunt waarop bijkomende data of
informatie niets meer toevoegen aan de communicatiekwali-
teit, tenzij in negatieve zin. Er is trouwens een reeks belangrijke
gevolgen verbonden aan blootstelling aan teveel informatie: ver-
hoogde bias, negatieve impact op de informatieverwerkingstijd,
negatieve impact op de diepgang van de verwerking, negatieve
impact op de cognitieve samenhang van de verwerkte infor-
matie, stress en een neiging om van cognitieve informatiever-
werking over te stappen op aff ectieve informatieverwerking.
De samenleving van vandaag, waarin permanente informatie-
overbelasting aan de orde is, zorgt met ander woorden voor de
perfecte omgeving waarin imago- en impressiemagement en
merken kunnen fl oreren. Bij informatieoverbelasting zullen
onze hersenen technieken toepassen om deze te fi lteren en te
reduceren tot verwerkbare en betekenisvolle brokken. Een cou-
rante manier is via aff ectieve verwerking. Om tijd te winnen,
baseren we ons vaak niet op de beschikbare informatie of kennis
maar laten we onze beslissingen afhangen van de informatie-
bron. Daardoor worden imago en reputatie van zenders extreem
belangrijk in het strategisch communicatieproces. David Shenk
zegt hierover in het boek Het Informatiemoeras het volgende:
'Onder omstandigheden van cognitieve overbelasting zullen
we zelden de tijd en/of concentratie opbrengen om afstand te
161
DE REALISATIE VAN DE MODELSTAAT (1968 – 2008)
nemen en onze aanvankelijke instemming in twijfel te trekken.
Beweringen worden bijgevolg sneller aanvaard in een omgeving
van informatieoverbelasting. Gevolg: bij informatieoverbelasting
worden consumenten gevoeliger voor bijvoorbeeld politieke of
commerciële verlokkingen.'
5 Een volgende trend heeft te maken met onze communicatie-
omgeving. Tussen de jaren ’60 en nu is de publieke commu-
nicatieruimte voor bedrijven en organisaties overgegaan van
een 'shareholderomgeving’ – waarbij bedrijven hoofdzakelijk
verantwoording moesten afl eggen aan en dus rekening hielden
met klanten en aandeelhouders – naar een uitgebreide ‘stake-
holderomgeving’. Bedrijven en organisaties staan binnen die
omgeving in verbinding met talloze doelgroepen en publieks-
groepen, zoals media, publieke opinie, aandeelhouders, druk-
kingsgroepen, vakbonden, werknemers, overheden, politieke
partijen ... Het is evident dat die veelheid aan publieks- en doel-
groepen zorgt voor complexe communicatienetwerken en een
ingewikkeld informatiemanagement.
6 Een andere trend is de versplintering of fragmentatie van onze
communicatieomgeving. Naarmate het aanbod van zowel media
als media-inhoud verruimt, neemt ook de versplintering van de
informatieconsumptie toe. Dat heeft direkte gevolgen bij het
toepassen van relevante marktsegmentaties en het bereik van
doelgroepen. De samenleving wordt meer en meer gestructu-
reerd en opgedeeld volgens gespecialiseerde niches en formele
en informele netwerken. Dat plaatst de communicatiespecialist
voor grote uitdagingen op het vlak van geïntegreerde commu-
nicatie- en mediaplanning.
7 De snelheid van het geavanceerde communicatieverkeer die
technologisch mogelijk werd gemaakt, zorgt ervoor dat instant-
communicatie vandaag de bovenhand heeft. Ze draagt aan-
zienlijk bij tot de waan van de dag. Haal even het Perzische rijk
terug voor ogen dat geroemd werd om zijn postdiensten. Koning
Darius i liet destijds een reusachtig wegennet aanleggen met
posthuizen, waarlangs dag en nacht paarden galoppeerden. De
162
DE REALISATIE VAN DE MODELSTAAT (1968 – 2008)
Koningsweg, van Serdes naar Susa, was verreweg de beroemste
en strekte over ruim 2 000 kilometer. Over die lengte waren
meer dan 100 tussenstations. Binnen een week konden ze zo
brieven op hun bestemming brengen. Het was destijds een hoog-
standje inzake effi ciënt communicatieverkeer maar het is niets
vergeleken met de manier waarop we actueel de klok rond met
één druk op de knop instant communiceren door boodschap-
pen te versturen en te reageren.
8 Ongetwijfeld het belangrijkste gevolg van de hogergeschetste
communicatierevolutie is dat we met permanente communica-
tieoverbelasting te maken hebben. Tussen de jaren ’60 en nu is
de informatieproductie en het informatieverkeer, als gevolg van
de digitalisering en gestage miniaturisering en het goedkoper
worden van informatieproductie- en verspreidingsapparatuur
dramatisch gestegen. Wie vandaag een weekendeditie van Th e
New York Times in een krantenkiosk vastneemt, heeft qua volu-
me ongeveer evenveel informatie in handen als een gemiddelde
sterveling honderd jaar geleden in de loop van heel zijn leven
te verwerken kreeg. Stel dat je de krantenpagina's aan elkaar
zou kleven die alleen al in Groot-Brittannië in een gemiddelde
week over de toonbank gaan, dan zou je in staat zijn vier keer
de afstand tussen de aarde en de maan te overbruggen. Door
(onder andere) een toenemende vrije tijd is onze informatiecon-
sumptie de afgelopen decennia weliswaar signifi cant gestegen,
maar ze houdt op geen stukken na gelijke tred met de fenome-
nale, exponentiële groei van de informatieproductie. Dat zou
trouwens ook niet kunnen: onze informatieconsumptie wordt
strikt begrensd door tijd en de informatieverwerking wordt
beperkt door onze hersencapaciteit. Daardoor is een ongelimi-
teerde consumptie, verwerking en opslag van informatie uitge-
sloten. Het verschil tussen de informatieproductie, het aanbod,
en de informatieconsumptie wordt doorgaans aangeduid met
het begrip ‘information overload’ of informatieoverbelasting.
Eenvoudig gesteld, is de informatieoverbelasting alle informa-
tie die voor ons is bestemd, maar waaraan we ons omwille van
tijdsgebrek, motivatiegebrek, etc. niet blootstellen, laat staan dat
we die informatie op de een of andere manier zouden (willen)
163
DE REALISATIE VAN DE MODELSTAAT (1968 – 2008)
verwerken. Het is de informatie die bekend staat als blindganger.
De Engelsen gebruiken een mooie term: zij spreken over ‘infor-
mation dissemination’, de verspreiding van informatie, maar
in dit geval zonder dat de boodschap de bestemmeling bereikt.
De groeiende kloof tussen informatieproductie- en consump-
tie, en meerbepaald het gigantische overaanbod, heeft enorme
gevolgen voor onze professionele en interpersoonlijke commu-
nicatie. In cijfers uitgedrukt, zijn de gevolgen van de commu-
nicatierevolutie weinig bemoedigend. Bij zowel de generieke,
traditionele als nieuwe media – zoals het internet – bedraagt
de informatieoverbelasting meer dan 99 procent. Het betekent
concreet dat we ons slechts aan een fractie van het beschikbare
en voor ons bestemde aanbod kunnen en willen blootstellen. Als
gevolg daarvan leeft de huidige communicatiesamenleving in
een voortdurende staat van informatievermijdingsgedrag. We
proberen ons met allerlei middelen af te schermen voor het over-
aanbod aan impulsen en gaan in dat overaanbod steeds strenger
selecteren. Daardoor passen we zowel fysieke als mentale fi lters
toe die ons communicatieverkeer moeten regelen. Dat gaat van
spamfi lters, 'geen reclame aub'-stickers of eenvoudigweg via
concentratieverlies en het uitschakelen van onze aandacht. Een
afstandsbediening waarmee we informatie – reclame bijvoor-
beeld – wegzappen, geldt dikwijls als een voorbeeld van beiden.
Een ander gevolg is een verkorte aandachtsduur. Die evolutie
zien we bijvoorbeeld duidelijk weerspiegeld in de televisiere-
clame, maar ook programmamakers en journalisten hebben
zich op grote schaal aan onze verkorte aandachtscurves aan-
gepast. De gemiddelde reclamespot is van soms minutenlange
lengte in de jaren ’60 geslonken tot gemiddeld 20 à 30 seconden.
Naast de kortere blootstelling en aandachtsduur is er ook nog
sprake van oppervlakkige informatieverwerking. Daardoor is
de nadruk in het communicatieverkeer vooral komen te liggen
op beeldverwerking en emotionele informatieverwerking. De
aff ectieve informatieverwerking is in vele gevallen belangrijker
geworden dan onze rationele, cognitieve informatieverwerking.
Vergelijk reclamebeelden uit de jaren ’60 en nu. In advertenties
en televisie- of bioscoopcommercials heeft de tekst en het ver-
bale vaak plaats gemaakt voor beelden en muziek. Rationele
164
DE REALISATIE VAN DE MODELSTAAT (1968 – 2008)
argumentatie heeft er plaats geruimd voor aff ectieve, emotio-
nele overredingstechnieken die gebruik maken van ‘emotional
appeals’. Beelden en muziek ondersteunen die emoties sterker
dan woorden. De eerste full page computeradvertentie uit 68
voor de Digi-Comp1, First table-top operating digital computer,
besloeg een duizendtal woorden. Apple volstaat vandaag met de
slogan: 'Ceci n'est pas un PC', een sobere productafbeelding en
het merkbeeld van Apple. Johnson & Johnson speelt al jarenlang
nadrukkelijk en bewust in op de emoties van de consument via
zijn overbekende gamma aan babyverzorgingsproducten. Die
blijken allesoverheersend in de beeldvorming en merkassoci-
aties bij de consument, al maken ze nauwelijks vijf procent uit
van de totale productportfolio van het bedrijf. Met behulp van
mysterie, intimiteit en impressionisme worden merken van-
daag omgetoverd tot Lovemarks. Albert Heijn brengt vandaag
een margarine op de markt onder de naam ‘Bewust’. Diezelfde
impressionistische, gevoelsmatige vertimmering waarmee een
productrealiteit in een gevoelsrealiteit van een gevoelsmerk
wordt omgebogen is ook typerend voor de Modelstaat. Kevin
Roberts surft met zijn Lovemarks enthousiast verder op de golf
die half de jaren ’80 door auteurs als Goos Geursen – Emoties en
Reclame, uit 1985 – de hoogte in werd gestuwd en waarin gevoe-
lens in de reclame meer en meer een prominente plaats gingen
opeisen. Sedertdien is het thema niet meer van de communi-
catieagenda verdwenen en verkeert Roberts ondertussen in het
goede gezelschap van een hele rist degelijk onderbouwde onder-
zoeken die het onmiskenbare belang van emoties in commu-
nicatieprocessen hebben blootgelegd. Tegelijkertijd verwoordt
Lovemarks een kritiek op de klinische en routinematige manier
waarop vele marketeers en brand managers het sap uit merken
persten door ze louter rationeel te benaderen. ‘Brands have been
captured by formula’ zo stelt Roberts. Roberts schuwt trouwens
niet om te stellen dat Lovemarks de wereld zullen redden en
bijdragen om de wereld om te toveren in ‘a better place’. Con-
sumenten worden er in opgevoerd als de ‘owners of Lovemarks’.
9 Interactiviteit en ‘user generated content’ heff en in principe het
dominante zender/ontvanger-gestructureerde communicatie-
165
DE REALISATIE VAN DE MODELSTAAT (1968 – 2008)
paradigma van de jaren ’60 op. Verschillen tussen zenders en
ontvangers lijken vandaag voor een belangrijk deel opgeheven,
al domineren precies door de gestage infl atie van het ‘zender-
begrip’ (iedereen is via nieuwslijnen als 4545 en het internet
journalist) de sterke en gezaghebbende zenders (merken, nieuws-
bronnen, bedrijven, politici, bv’s) meer dan ooit.
10 Vandaag is de meeste informatie die we ontvangen en kennis
die we opsteken, gemedieerd. Dat wil zeggen dat we de meeste
ervaringen opdoen via de media en niet via onze persoonlijke,
individuele leefwereld. Zo zijn we geëvolueerd van een ‘perso-
nal experiences world’ naar een ‘media mediated experiences
world’. Ook die ontwikkeling opent enorme perspectieven om
'de realiteit' te verwarren met communicatie over 'de realiteit'
of via de media geconstrueerde realiteiten. Wellicht daarom is
geen enkele realiteit zo kunstmatig als die van reality-tv.vv
Al deze trends tesamen hebben de communicatiewereld op z’n
kop gezet. Ze hebben toenemende competitie doen ontstaan om
de aandacht. Aandacht is in onze samenleving een schaars en dus
waardevol goed geworden. Al Ries en Jack Trout hadden het al ind
1981 over Th e Battle for your mind, maar in de jaren ’80 was die strijd
van ‘aandachtsvragers’ om een plaats in ons brein te veroveren, nog
niets in vergelijking met de concurrentiestrijd die er vandaag heerst.
Veel organisaties, bedrijven en merken opereren bovendien in een
geglobaliseerde wereld waarin – naast gecontroleerde – steeds
meer ongecontroleerde boodschappen circuleren via allerhande
media met allerhande gewenste en ongewenste gevolgen en eff ec-
ten. Binnen die brede waaier verliest betaalde communicatie steeds
meer terrein ten voordele van alternatieve vormen van zogenaamde
‘free publicity’, zoals redactionele aandacht, public relations, ‘pro-
duct placement’, ‘branded entertainment’, enz.
Gebruikers van informatie – wij allemaal dus – bedienen ons van-
daag het liefst zelf van informatie, op de plaats en het moment die
wij zelf uitkiezen, ongeveer zoals in het grootwarenhuis, maar dan
met een fl exibiliteit die deze van de supermarkt vele malen over-
treft. Minstens willen we de illusie koesteren dat we zelf instaan
166
DE REALISATIE VAN DE MODELSTAAT (1968 – 2008)
voor die keuzes. Dat maakt dat we ons steeds minder ontvankelijk
gedragen ten opzichte van opgedrongen signalen, die ongevraagd
of onaangekondigd op ons afkomen. Naarmate er meer informatie
op ons afgevuurd wordt, hebben we meer de neiging om ons van
die informatie af te schermen. Voor vele mensen betekent dat een
dagelijkse aanval van duizenden prikkels: signalen van merken,
mensen, bedrijven, partijen, media die een stukje van onze aan-
dacht hopen op te eisen. Informatieafscherming door fi ltering en
selectiviteit is een elementaire verdedigingsrefl ex. Sommige bedrij-
ven, organisaties, partijen, merken, personen, verliezen daardoor
evenwel controle over hun communicatie. Ze voeren niet meer
rechtstreeks de regie over hun communicatie. Die is voor een groot
deel in handen van derden en dat leidt op den duur tot hoofdza-
kelijk reactieve en defensieve communicatie en een gebrek aan
transparantie. Een ander probleem is dat de resultaten van deze
veelzijdige, versnipperende communicatie steeds moeilijker te
meten zijn. Betaalde communicatie (zoals reclame) kampt boven-
dien met een geloofwaardigheidsprobleem, waardoor bedrijven en
organisaties steeds meer op zoek gaan naar alternatieve vormen
(‘free publicity’) en externe bronnen (‘third party credibility’) om
geloofwaardig en impactvol te communiceren. De 'aanslag' van
pr-professionals op de journalistiek is dan ook aanzienlijk. In het
nieuwe blad Goedele wordt naast advertentieruimte ook redacti-
onele ruimte verkocht. In Groot-Brittannië is er voor elke twee
journalisten, één pr-professional actief. Het is nog een kwestie
van tijd vooraleer die verhouding omgebogen zal zijn. Tenslotte
moedigt onze nieuwe communicatieomgeving kortetermijntac-
tieken aan, waarbij we op zoek gaan naar instant respons en de
duurzame, langetermijneff ecten van communicatie (zoals reputa-
tie-, imago-opbouw of realisatie van goodwill) uit het oog worden
verloren. Hoe langer hoe meer dringt het besef door dat de impact
van een boodschap niet meer in hoofdzaak wordt bepaald door
het informatievolume en zelfs niet de inhoud van de boodschap,
maar door de lanceringskracht, de bron, de kwaliteit en de timing.
Wellicht het meest verstrekkende gevolg van onze intensieve bron-
nen- en informatiefi ltering, onze kortere aandachtsduur en meer
oppervlakkige informatieverwerking, is een tanende impact van
167
DE REALISATIE VAN DE MODELSTAAT (1968 – 2008)
het informatie- en communicatieverkeer. Daarom dat bij de selec-
tie van informatie en de selectieve toewijzing van onze aandacht,
het broneff ect sterk aan belang heeft gewonnen. Het valideren
van de inhoud van een boodschap gebeurt veel meer dan vroeger
op basis van de bron. Vaak is daarbij de bekendheid van de bron
allesbepalend. In de reclame is men al langer vertrouwd met het
promoten van producten en diensten via merken en ‘celebrity
endorsers’. Bekende fi guren uit de sport-, entertainment-, zaken-
en politieke wereld worden gretig ingezet om allerhande merken
aan te prijzen: Karel de Gucht helpt zo mee de krant De Morgen
verkopen met de slogan ‘Th e fi rst thing i do every morning is to
open my mind.’ Kim Gevaert geeft sportieve tips aan de consu-
menten van McDonald’s, Koen Wauters promoot de Nederlandse
Dela-uitvaartverzekeringen. In de celebrity-cultuur worden ‘high
celebrities, high impact sources’. En ‘high impact sources’, zoals
Steve Jobs, Richard Branson, Paris Hilton of Maria Sharapova
zorgen vandaag voor ‘high impact messages’. Immers, doordat de
stroom aan informatie toeneemt, wordt de selectie en fi ltering van
informatie ook steeds belangrijker. In de praktijk doen we daarbij
vooral een beroep op vertrouwde en bekende gezichten en merken.
Zo zullen ‘high impact sources of branded messages’ sneller door de
‘clutter’ heendringen en opgemerkt worden dan de niet-ge'merk'te
of ‘unbranded messages’.
De toenemende informatiebelasting en -overbelasting heeft ook
een nieuwe markt geopend voor ‘simplifi er’-strategieën. ‘Com-
munication symplifi er management’ is een nog volstrekt nieuwe
communicatiediscipline, zoals imagomanagement en ‘corporate
communication’ in de jaren ’80 en ’90 hun opmars beleefden. Sym-
plifi er strategieën reduceren complexe gegevens tot snel verwerk-
bare gehelen van informatie. Een merk is in feite een uitgelezen
voorbeeld van een simplifi er-stategie. Het vat meestal een complex
geheel aan kenmerken samen in een heldere, snel vatbare visuele
en mentale notie of gevoel. Wie Coca-Cola, Apple of bmw zegt,
roept in een oogwenk een hele belevingswereld op.
Ook de Modelstaat is hoofdzakelijk gebaseerd op communicatie
en perceptie. Merken spelen er de hoofdrol. Ze moeten het verlies
168
DE REALISATIE VAN DE MODELSTAAT (1968 – 2008)
aan identiteit als gevolg van de massifi catie van de samenleving
compenseren. Datzelfde geldt trouwens voor het individu. Het pret-
park Walibi pakte in de zomer van 2008 uit met affi ches waarop
te lezen stond: ‘Word de held van het jaar’. In de Modelstaat is
iedereen een held. Iedereen participeert, iedereen communiceert,
iedereen heeft inspraak. Verschillen tussen zender en ontvanger
zijn opgeheven. Volgens de extremisten die deze ideologie aankle-
ven, grijpen de consumenten, de kiezers, de burgers, de mensen
zelfs de macht. Time Magazine riep ‘you’ – ons allemaal dus – uit
tot persoon van het jaar 2006.
De ideologie van de perceptie en de statistiekenleugen
Opvallend verschijnsel is dat in die van informatie uitpuilende
Modelstaat nauwelijks nog een eenduidige statistiek met betrekking
tot het beleid circuleert waarvan het realiteits-, betrouwbaarheids-
en geloofwaardigheidsgehalte niet meteen in twijfel wordt getrokken
of zelfs manifest wordt tegengesproken. Of het nu gaat om criminali-
teitscijfers, veiligheidsstatistieken, statistieken over de belastingdruk
of de verlaging van de inkomensbelasting, de deelnemers aan het
publieke debat slagen er steeds moeilijker in om via één of andere
gezaghebbende onverdachte en ongecontesteerde bron, referentie-
cijfers omtrent het gevoerde beleid naar voren te schuiven. Statis-
tieken verwerven de status van wegwerpmateriaal door een infl atie
van het aanbod en hun dikwijls tanende kwaliteit. Dit versterkt vaak
de idee dat de Modelstaat een loopje neemt met de realiteit en er
systematisch op uit is de publieke opinie te manipuleren.
In de Modelstaat dienen cijfers en statistieken immers ook om
virtuele realiteiten te construeren. Gecombineerd met het onver-
mogen van talloze journalisten om elementair kritisch met cijfer-
materiaal (afkomstig van opiniepeilingen) om te gaan, beschikt
men vaak over de perfecte voorwaarden om in de Modelstaat te
bewijzen wat je maar wil.
Een voorbeeld: in mei 2006 scoorde het Vlaams Belang in de peiling
van vrt/De Standaard// een marktaandeel van 23,1 procent. Afge-d
wogen aan de omvang van de steekproef: een equivalent van 233
169
DE REALISATIE VAN DE MODELSTAAT (1968 – 2008)
ondervraagden. De algemene populariteit van de toenmalige Vlaams
Belang-voorzitter, Frank Vanhecke, bedroeg volgens diezelfde pei-
ling 14 procent. Dat stemt overeen met een equivalent van 141 res-
pondenten. De interne populariteit van Vanhecke (zijn populariteit
bij de vb-kiezer) klokte volgens de peiling af op 41. Dat komt neer
op een equivalent van 96 respondenten. Vanhecke haalde in deze
peiling dus 45 stemmen buiten zijn eigen partij. Een groot deel van
zijn populariteit haalt hij bijgevolg bij kiezers die volgens de peiling
niet voor het Vlaams Belang stemmen. In de toelichting werd de
relatief geringe populariteit van de Vlaams Belang-kopstukken in de
poppoll toegeschreven aan het feit dat deze kopstukken niet populair
zijn buiten de eigen kiezers. Een interpretatie die door het cijferma-
teriaal volstrekt werd tegengesproken. In juni 2006 confronteerde ik
– via een omweg – vrt-journalist Ivan De Vadder met deze opmerke-
lijke, foutieve vaststelling of berekeningswijze. Veelzeggende reactie
die Ivan De Vadder op 7 juni 2006 per e-mail liet weten: ‘Ik ben niet
slim genoeg om dit soort vragen op te lossen …’.
Er is geen boek waarin de politieke ideologie van de perceptie beter
is samengebundeld dan in Het Merk Mens, Consumenten grijpen
de macht van Fons Van Dyck. Het is een absolute must voor de t
aanhangers van de perceptierealiteit en de gevoelstemperatuur.
Maar ook omdat het een perfecte bundeling is van de ideologie van
de Modelstaat zoals men die 40 jaar na 68 heeft verwezenlijkt. En
hoewel het boek de indruk wekt uitsluitend over merken en con-
sumenten te gaan, is Het Merk Mens in eerste instantie een boek
dat de receptuur prijsgeeft van de Modelstaat die door de fusie van
liberalen en socialisten ontstond.
Hoewel elke verwijzing naar zijn politieke achtergrond handig
wordt verzwegen voor het doelpubliek van managers en marketeers
– over transparantie gesproken! – is de politieke achtergrond van
de auteur nochtans wezenlijk relevant om de politieke reikwijdte
van het boek te duiden.
Van Dyck staat momenteel aan het hoofd van think.bbdo, een
onderdeel van de werelwijde communicatiegroep bbdo. Hij werkte
ook in opdracht van de politieke partijen sp.a en (Open) vld. De
170
DE REALISATIE VAN DE MODELSTAAT (1968 – 2008)
communicatiestrateeg was in het midden van de jaren ’90 – in volle
Agusta-aff aire – woordvoerder en campagneleider van de toen-
malige sp en bundelde in 1995 zijn wedervaren in het boek Agusta.
Overleven met een aff aire. Met zijn bureau tekende hij in 2007 voor
de verkiezingscampagne van de Open Vld en ontwikkelde ook het
nieuwe merkbeeld de Open Vld. De vld veranderde kort voor de
verkiezingen in ‘Open Vld’ en startte tegelijkertijd haar electoraal
off ensief met een discours over ‘de open samenleving’. Het was
met deze communicatie-ingreep dat de liberalen ultiem hoopten
de ‘goed bestuur’-mantra van cd&v/v n-va te counteren.
Het boek neemt een loopje met de meest elementaire principes
van economische en sociale analyse. Op een naïeve manier wordt
de ene na de andere gemeenplaats aan elkaar geregen. Gedrenkt
in marketingjargon zet Van Dyck in zijn boek een derderangs eco-
nomische en sociologische analyse neer die op een nauwelijks ver-
hullende manier de verkiezingsretoriek van paars verderzet via een
langerekte, gemanipuleerde goednieuwsshow: het gaat uitmuntend
met het land en zijn bewoners en dus heeft niemand nog reden tot
klagen. Op basis van de statistieken over het consumentenvertrou-
wen voorspelt Van Dyck een lange, duurzame economische groei,
waarbij we met ons inkomen en ons geluk de komende decennia
geen bleef meer zullen weten. Ook in Het merk mens is de Model-
staat van Verhofstadt tot in de kleinste details gerealiseerd. Op
maatschappelijk vlak worden de barbecuechecques van Steve Ste-
vaert of het vrt-programma Fata Morgana, zonder verpinken aan-
gehaald als bewijs van vernieuwde sociale cohesie in de Vlaamse
samenleving van de 21ste eeuw.
Het merk mens schetst de blauwdruk waarin het nieuwe paradigma
voor mens en maatschappij in de 21ste eeuw wordt voorgesteld.
Behalve ‘boeiend en noodzakelijk’ – dixit Steve Stevaert op de ach-
terfl ap van het boek – een opzet niet vrij van risico, maar verpakt
als ‘merkenboek’ was de kans geringer dat de uiterst betwistbare
analyse die in het boek wordt opgetekend op merk, mens en maat-
schappij aan het begin van de 21ste eeuw zou worden doorprikt.
Het boek gaat namelijk uit van de premisse dat de mens als con-
171
DE REALISATIE VAN DE MODELSTAAT (1968 – 2008)
sument, kiezer en burger vandaag de macht in handen heeft. Een
voor het overige uitdagende en opwindende gedachte, mocht ze niet
zo breed populistisch zijn uitgesmeerd. De auteur levert trouwens
allerminst het bewijs van zijn prikkelende stelling en bedient zich
van een reeks voortvarende analyses, vaak met de diepgang van
een petrischaaltje, steunend op uiterst betwistbare interpretaties
van economische en sociologische bronnen. De kromme en mani-
pulatieve 'Kijk van Van Dyck' wordt bovendien gemarineerd in een
stevige politiek en ideologisch gekleurde saus van een bijzonder
bedenkelijke samenstelling.
‘De wereld is een vrouw’, ‘Het individu is empowered’, ‘Iedereen is
een ster’, ‘Belgen behoren tot de gelukkigste mensen van Europa’.
Voortdurend wordt de lezer met dit soort van beschamende clichés
geconfronteerd, hierbij geruggesteund door een handvol eenzijdige,
gekleurde en ongenuanceerde pseudowetenschappelijke onderzoe-
ken gaande van de Socialistische Mutualiteit tot en met de vrind-
statistieken. Met de bewijskracht van deze onderzoeken – zoals de
geluksenquêtes van socioloog Marc Elchardus – wordt bovendien
de strijd ingezet tegen de verzuring, overigens óók een uitvinding
van paars. Maar Van Dyck gaat nog een stap verder en deinst er niet
voor terug om elementaire feitelijkheden omtrent de economische
en sociologische realiteit onder de mat te vegen.
Beweren dat de nieuwe consument van de 21ste eeuw – anders dan
zijn illustere voorgangers – fundamenteel gedreven wordt door
‘empowerment’, deed ons toch spontaan de uitgang opzoeken zoals
bij een onaangekondigd gastoptreden van Emile Ratelband. Ook
de hang naar verbondenheid, authenticiteit, synthese, beleving
en zingeving doen voorkomen als de nieuwe genetica van mens,
merk en maatschappij in het vitaal tijdperk is bijzonder kort door
de bocht. Op eenzelfde manier kan je probleemloos aantonen dat
diezelfde drijfveren het gedrag van de de Bosjesmannen uit de
Kalahari-woestijn, de Hells Angels, de Siciliaanse maffi a als de
koninklijke fanfare Nut & Vermaak uit Overpelt aansturen. Het
merk mens schetst daarmee een hoogst misleidend verhaal, verpakt
in een dubbelzinnig en halfslachtig politiek-ideologisch discours.
Als sociologisch-maatschappelijk tractaat over mens en maatschap-
172
DE REALISATIE VAN DE MODELSTAAT (1968 – 2008)
pij in de 21ste eeuw schiet het betoog manifest tekort, onder meer
omdat de auteur de bewijskracht voor de aangedragen stellingen
grotendeels puurt uit een wel erg verdacht selectieve greep aan
tweederangs-sociologische wetenschap die in dit boek wordt ver-
malen tot anecdotische en fragmentarische ‘weetjes-schap’. Tenzij
je echt bereid bent te geloven dat geluk of eender welke sociologisch
realiteit kan gemeten worden door middel van gestandaardiseerde
vragenlijsten of dat je in het televisieformat Fata Morgana of de
barbecuecheques (die Steve Stevaert eertijds uitdeelde om Vlamin-
gen aan te moedigen 11 juli te vieren) daadwerkelijk het bewijs ziet
van vernieuwde maatschappelijke cohesie, kan je deze hyperopti-
mistische refl ectie over mens en maatschappij aan het begin van
de 21ste eeuw onmogelijk ernstig nemen.
Een voorbeeld: volgens gestandaardiseerde vragenlijsten ‘wenst
bijna 80 procent te werken voor een bedrijf dat oog heeft voor de
maatschappij’ of ‘zijn negen van de tien Vlamingen tevreden over
hun job, levensstandaard, woning, buurt, vrijetijdsbesteding en
sociale contacten’. Elke onderzoeker weet dat zulke bevindingen
massaal gebiased zijn door sociale wenselijkheid die bij zulke direc-
te bevragingen een onuitwisbare rol speelt. En zo houdt het betoog
zich voortdurend recht aan pseudo-wetenschappelijk onderzoek
dat systematisch foute conclusies trekt op basis van al even foute
onderzoeksmethoden. Van Dyck stuit in zijn analyse regelmatig
op paradoxen. ‘Intussen zijn we gewend aan een perfecte service’
versus ‘Consumenten klagen over een gebrek aan service en slechte
oplossingen voor problemen’, maar hij walst zulke tegenstellingen
genadeloos plat tot ze eenduidige signalen opleveren die allemaal
wijzen in de richting van het dogmatisch uitgangspunt dat dit boek
zo typeert. Daarin wordt de nieuwe consument aan het begin van
de 21ste eeuw bedolven onder de welvaart als gevolg van duurza-
me economische groei. Van Dyck verwijst daarbij bij voorkeur (en
bij herhaling) naar statistieken over het consumentenvertrouwen.
Die ongebreidelde welvaart strijkt bovendien neer in een nieuwe
maatschappij die overloopt van geluk, welzijn, verbondenheid, har-
monie en ga zo maar door. Op dit punt krijgt het boek gênante
trekjes, zeker waar in de tekst ergerlijke gemeenplaatsen worden
opgevoerd: 'Kortom (sic) het gaat goed met de jeugd in Vlaanderen',
173
DE REALISATIE VAN DE MODELSTAAT (1968 – 2008)
'Belgen behoren tot de gelukkigste mensen van Europa' of 'Politici,
managers, artiesten hebben ‘echt’ ontdekt' … en bijgevolg heeft nie-
mand nog reden tot klagen. In vergelijking daarmee klinken zelfs de
opbeurende bezinningsteksten die Phil Bosmans in 1972 in Mens-
lief, ik hou van je bundelde, minder melig en doet de authenticiteit
die Van Dyck beschrijft steevast denken aan de echtheid van een
plastieken tulp. Het is hetzelfde soort authenticiteit zoals die tegen-
woordig geëtaleerd wordt in de campagnes van ‘Boodschap zonder
naam’, die het vreugdevuur in de samenleving brandend houden.
Begin mei van dit jaar lanceerde de organisatie de ‘Week van de
Goeiedag’. De campagne toonde perfect hoe in de Modelstaat illusie
en realiteit worden verwisseld ‘Zeg goeiedag en win 25 000 euro.’
Met deze campagne wou de organisatie naar eigen zeggen bijdra-
gen tot ‘een vriendelijkere en warmere samenleving’.
Het hoeft dus niet te verbazen dat de consument, kiezer, burger in
deze opgeleukte samenleving in ruil voor zijn naïeve en kritiekloze
houding de status van held krijgt opgespeld. 'Iedereen is tegenwoor-
dig een held', schrijft Fons Van Dyck. En die helden zitten – nog
steeds volgens de auteur – eindeloos machtig aan de regieknop-
pen om merken en ondernemingen te bedienen. Maar zoals de
(her)ontdekking van de ‘echtheid’, zoals Van Dyck die in zijn boek
omschrijft, heeft de macht van de consument in realiteit slechts
de ampleur van een als macht verpakte illusie. Burgers, kiezers en
consumenten mogen en kunnen tegenwoordig overal hun zegje
doen, hun mening ‘posten’ en zo meebepalen wie de meest sexy
politicus (m/v) van het land wordt. De technologie staat hen daar-
in bij maar veel meer dan een symbolisch en vrijblijvend karakter
heeft die participatiegolf – die zich overigens voor een groot deel
langs betaallijnen voltrekt – niet om het lijf. De ideologie van het
ongebreideld en onvoorwaardelijk optimisme zoals door Van Dyck
gepromoot, wordt zelfs gevaarlijk op het punt waar ze intolerantie
vertoont tegenover elke maatschappijkritiek. Het is de dictatuur
van de vitale en optimistische samenleving die niet langer tegen-
spraak duldt. Al wie binnen die context van ongebreideld geluk,
harmonie en verbondenheid kritiek uitoefent op het reilen en zeilen
in de samenleving wordt meteen verketterd tot verzuurde burger.
Waar hebben we dat nog gehoord?
174
DE REALISATIE VAN DE MODELSTAAT (1968 – 2008)
Zowat alle denkbare negatieve fenomenen als angst, wantrouwen,
onveiligheid en geweld zijn volgens Van Dyck louter perceptiegeba-
seerde problemen. De redenering luidt daarbij als volgt: 45 van de
misdaden op televisie hebben met seks of geweld te maken, terwijl
dat in werkelijkheid in slechts drie procent van de feiten het geval
is. ‘Er is dus niet meer geweld, maar wel een grotere gevoeligheid
voor geweld’, stelt Van Dyck zonder verkrimpen. Op die manier
wordt intolerantie tegenover geweld voorgesteld als een vorm van
intolerantie.
De remedies die het boek aandraagt zijn soms op het potsierlijke
af: 'Boombals zijn de perfecte remedie tegen de verzuring en de
vervreemding’. In Het merk mens weerklinkt constant de echo van
de retoriek van paars: niets meer dan populistische verkiezingspro-
paganda verpakt in een aantal pseudo-wetenschappelijke gezagsar-
gumenten. Van Dyck verzoent de socialistische en liberale verkie-
zingsretoriek met dubieuze begrippen als ‘sociaal-individualisme’,
een middenklasseterm die zo uit de Teletubbiefabriek lijkt gerold.
Het boek heeft als zodanig dan ook weinig of niets te maken met de
titel en de problematiek van het merk komt erin nauwelijks aan bod.
Wel weerklinkt op nagenoeg elke pagina een vulgariserend door-
slagje van Karl Popper’s levensdevies ‘Optimism is a moral duty’, dat
eveneens populistisch werd vertaald door Steve Stevaert (sp.a) in de
slogan ‘Het socialisme zal gezellig zijn, of het zal niet zijn’. Ooit werd
dat door reclamemaker Guillaume Van der Stichelen treff end het
Bertolli-socialisme genoemd, verwijzend naar het populaire merk
Bertolli; de fruitige, smaakvolle en tegelijkertijd gezonde olijfolie
die je in zijn reclame de illusie van de eeuwige, ondeugende jeugd
verschaft. Waarom Van Dyck zijn lezers anno 2008 zo dwangma-
tig blijft vermoeien met impressionistische woordkunst om het
bestaan van zijn optimistisch samenlevingsmodel te bewijzen,
blijft een raadsel. Het zijn wellicht de laatste stuiptrekkingen van
de Modelstaat. De methode die Van Dyck hanteert, vereist immers
dat grote delen van de hedendaagse maatschappelijke, economische
en sociologische realiteit – in de beste propagandistische traditie –
straal worden genegeerd. Want wie zich elementair documenteert
over de groeiende kloof tussen arm en rijk, de positie van Europa
175
DE REALISATIE VAN DE MODELSTAAT (1968 – 2008)
binnen een geglobaliseerde wereldeconomie, de vergrijzingspro-
blematiek, de fi scale druk, de consumptie van antidepressiva of
zelfmoordstatistieken, weerlegt moeiteloos de banale stellingen die
in dit boek voorkomen en bewijst daarenboven vlot dat de heden-
daagse consument op vele vlakken monddood is en zich in ruil de
machteloze eigenaar mag noemen van een pak illusies.
Elke negatieve realiteit – zoals zelfmoordstatistieken, armoede, ver-
paupering en geweld – vormt een bedreiging voor de Modelstaat en
dient dus zoveel mogelijk bestreden te worden. Dat gebeurt door
deze fenomenen consequent af te schilderen als perceptiefouten.
Kritiek wordt gelijkgesteld aan verzuring en maatschappelijke pro-
blemen zijn het gevolg van uitvergroting door de media. Daarbij
wordt constant geschermd met (vaak) dubieuze opinieonderzoeken,
statistische gemiddelden en macroanalyses die als wetenschappe-
lijk gezagsargument worden aangedragen. Het eindeloos geluk van
de Vlamingen wordt in de Modelstaat wetenschappelijk gemeten
aan de hand van ‘geluksenquêtes’. Die bewijzen dat 'de mensen'
gelukkig zijn en al wie niet gelukkig is, heeft een perceptieprobleem.
Dat is – kort samengevat – de retoriek die de politieke ideologie
van de perceptie hanteert.
Een voorbeeld van dergelijk statistisch gesjacher. Maandagochtend
7 juni 2008, De Standaard. De krant pakt paginagroot uit met een
bericht over de ijlingse verrechtsing van de Vlaamse jeugd. 'Links
scoort slecht bij nieuwe kiezers', zo luidt de vette kop. Een weten-
schappelijk opiniepeilingonderzoek van de ku Leuven had dat
becijferd. De vrt stortte zich meteen op het nieuwsfeit en maakte
er een uitgesponnen openingsnummer van tijdens het middagjour-
naal. In onvervalste breaking news-stijl was Ivan De Vadder erbij
gehaald om analytische commentaar te leveren bij de kleurrijke
pancarte die de verrechtsing van de Vlaamse jeugd tot een cijfer
na de komma in beeld bracht. ‘18-jarigen conservatief?’, zo viel er
beeldbreed te lezen. ‘Van de nieuwe kiezers stemt één derde voor
het Vlaams Belang’ en ‘Als je de score van Vlaams Belang en Lijst
Dedecker samentelt’, zo rekende De Vadder verder voor, ‘dan stemt
bijna de helft van de Vlaamse jongeren op een rechts-populistische
partij’. De timing waarmee het bericht werd verspreid, leek perfect
176
DE REALISATIE VAN DE MODELSTAAT (1968 – 2008)
gekozen. Op de weide van Rock Werchter was de Vlaamse jeugd
net z’n tenten aan het oprollen. Een voorzienige cameraploeg van
de openbare omroep was er zondagnamiddag blijkbaar al op uit-
getrokken om in Werchter bevestiging te krijgen van de onder-
zoeksresultaten.
Op de montagetafel van de nieuwsredactie lag het uit Werchter
afkomstige, onomstotelijk gefi lmde bewijs van de juistheid van de
resultaten die het ispo-onderzoek van de ku Leuven had bloot-
gelegd. In een weinig fl atterend beeldverslag zette een onverschil-
lige, puberende festivalganger zijn motief om voor het Vlaams
Belang te stemmen voor de camera uiteen met de opmerking:
'Omdat iederéén op die partij stemt, zekers?' Daarop sprak par-
tijvoorzitster Caroline Gennez (sp.a) – tijdens dezelfde reportage
– televisiekijkend Vlaanderen met een mediagetrainde, bezorgde
gelaatsuitdrukking toe en waarschuwde dat 'de trend populistisch
onweer aangaf' en 'er lessen moesten worden getrokken' uit deze
wetenschappelijke onheilstijding. Ze klonk alsof ze diezelfde dag
nog een spoedvergadering op het sp.a-hoofdkwartier zou bijeen-
roepen om het jongerenhoofdstuk uit het partijprogramma onver-
wijld bij te spijkeren.
Bij het Vlaams Belang klonk het sedert lange tijd nog eens euforisch
in verband met politieke opiniepeilingen. 'Het gaat hier natuurlijk
niet om een zoveelste banale opiniepeiling, maar om een weten-
schappelijk onderzoek van het Instituut voor Sociaal en Politiek
Opinieonderzoek (ispo) van de Leuvense universiteit', zo bezwoer
de website van de partij, met fl inke nadruk op het wetenschappe-
lijke gezagsargument.
Dat laatste was echter zonder de cijferkunde van professor Marc
Swyngedouw (ku Leuven) gerekend, die de resultaten van dit post-
electorale onderzoek met veel academisch gezag de wereld had
ingestuurd. Wat politieke en electorale opiniepeilingen betreft,
worden er via de media wel meer dubieuze onderzoeksresultaten
over Vlaanderen gestort maar eenmaal onder een zeker niveau
– zoals hier – zorgt het schouwspel enkel nog voor plaatsvervan-
gende schaamte.
177
DE REALISATIE VAN DE MODELSTAAT (1968 – 2008)
Het gaat in dit concrete geval immers hooguit om een onzinnige
recordpoging waarbij de opinies van een handvol jongeren wor-
den geëxtrapoleerd naar de totale populatie ‘nieuwe kiezers’ (18 tot
21 jaar) in Vlaanderen. De 'wetenschappelijke' conclusies werden
getrokken op basis van welgeteld 64 (vierenzestig) respondenten.
Dat nogal essentiële getal werd in de rapportering handig gecamou-
fl eerd door uitsluitend de nadruk te leggen op de percentagescores.
De belabberde aantrekkingskracht van de Sp.a bij de jongeren die
Caroline Gennez zo acuut verontrustte (7,6 stemt sp.a/Vl.Pro),
steunt met andere woorden op welgeteld vijf Vlaamse jongeren.
En het pijnlijke lot van Groen! in deze studie werd bezegeld door
twee geïnterviewden.
Overigens, als je de percentages van vb, cd&v/v n-va, ldd, Open
Vld, sp.a/Spirit (nu Vl.Pro) en Groen! optelde, geraakte je slechts
aan 92 en is het raden waar die ontbrekende acht procent (oftewel
een equivalent van vijf jongeren) naar toe waren. Als je bovendien
deze 64 bevraagde jongeren laat uitwaaieren over deze acht poli-
tieke partijen en vervolgens extrapoleert naar de nieuwe Vlaamse
kiezers, dan ontstaan er al gauw foutenmarges die groter zijn dan
de meetresultaten zelf.
In de politieke sfeer blijft de schade weliswaar beperkt tot enkele
euforische en enkele depressieve partijhoofdkwartieren, maar in
de farmaceutische sector of de automobielindustrie zouden derge-
lijke werkwijzen voor duizenden doden zorgen en een stevig aantal
rechtszaken. (Dat laatste volkomen terecht overigens.) Verder ver-
wacht je in een wetenschappelijk rapport evenmin tendentieuze
kwalifi caties van het type 'het etnocentrische Vlaams Belang' of
'twee als populistisch geduide partijen ldd en Vlaams Belang'.
Verder heeft de studie het in haar conclusies ook nog steeds over
'Vlaams Blok'.
Als er één zaak populistisch is, dan is het alvast deze studie zelf.
Met de driestheid immers waarmee de notie 'wetenschappelijk
onderzoek' in studies van dergelijk beschamend niveau geweld
wordt aangedaan, lijkt het alarmpeil ruim overschreden en neemt
het politiek-academisch opiniemanagement via media – gretig mis-
178
DE REALISATIE VAN DE MODELSTAAT (1968 – 2008)
bruik makend van het predicaat 'wetenschappelijk' – niet alleen
gênante maar manifest ook onaanvaardbare vormen aan.
Op die manier worden de inkomensdaling en het koopkrachtverlies
afgedaan als perceptiefouten die ontstaan in het brein. Er wordt
nog net niet beweerd dat het om een psychische afwijking gaat,
maar er komt ongetwijfeld een moment waarop het ontkennen van
een perceptie op basis van een statistisch vastgestelde realiteit zal
beschouwd worden als een psychische stoornis. Over die perceptie-
fouten in relatie tot het koopkrachtverlies, verklaart Fons Van Dyck
in De Standaard van 17 juni 2008 trouwens het volgende: ‘Om het d
in kmi-termen uit te drukken: er bestaat een groot verschil tussen
de reële temperatuur in de thermometerhut van de weerman en
de gevoelstemperatuur bij de bevolking voor wat betreft de koop-
kracht’. ‘Koopkrachtverlies’, wordt vervolgens via newspeak ver-
vangen door ‘koopkrachtpsychose’. Van Dyck: ‘Verklaringen voor
de koopkrachtpsychose zijn niet ver te zoeken. De campagne die
de vakbonden, versterkt door de winkelkarretjes van de nieuwsre-
dacties, sinds het najaar systematisch hebben gevoerd, heeft haar
eff ect niet gemist. Nu al is duidelijk dat de koopkrachtcampagne,
samen met de campagne rond ‘goed bestuur’ enkele jaren geleden,
de geschiedenis zal ingaan als een van de sterkste staaltjes van
publieke agendasetting van de nog prille 21ste eeuw.’
De sekte van de zuurpruimen en de orde van de vrienden van deVRIND
Zo zijn we terecht gekomen in de dictatuur van de hyperoptimisti-
sche samenleving die ons de perfecte inspraakillusie aanbiedt. Van-
daag kan je als burger, consument of kiezer inderdaad op quasi elke
hoek van de straat en op elke internetsite je mening kwijt. Bedrijven
en partijen verzamelen aan de lopende band opinies en beweren
met stelligheid hoe belangrijk het is om rekening te houden met de
wensen en verzuchtingen van de burger, kiezer, consument.
‘We moeten kijken en goed luisteren’, verklaarde Kathleen van
Brempt ergens in juni 2008 in de Terzake-studio, nadat Lieven
Verstraete de minister er al twee keer op attent had gemaakt dat
179
DE REALISATIE VAN DE MODELSTAAT (1968 – 2008)
zij zijn vraag omtrent haar positie tegenover de Lange Wapperbrug
in Antwerpen had ontweken. Het kabinet van Van Brempt heeft
vier man (m/v) communicatiepersoneel in dienst. Daarmee is de
dienst groter dan de beleidscel ‘gelijke kansen’. Elk media-optreden
wordt dan ook gretig gebruikt om voorgekauwde, verkleuterde,
glimlachende, stereotype boodschappen aan de man te brengen.
Zeven maal ging het over gelijke kansen en vijf keer gaf de minis-
ter aan ‘héél bezorgd’ te zijn. Deze vorm van hoofdschuddende
verkleutering zien we op grote schaal terug op politieke websites,
in de media en zowat bij alle traditionele vensters die uitgeven op
de publieke sfeer. De toon is vlug herkenbaar: doorgaans gaat het
om het voorspelbare, ingestudeerde nummertje van het politiek
correcte en optimistische denken: ‘De huidige crisis is niet goed
voor de mensen, die bezorgd zijn over de koopkracht, de welvaart
en de pensioenen. De politiek mag hen niet in de steek laten’, zo
verwoordt Bart Somers zijn politieke kijk op de website van de
Open Vld.
In 1995 liet de vld, vanuit haar oppositierol, de Vlaamse bevolking
bevragen over een twaalftal maatschappelijke issues, via eenvou-
dige referendumachtige vragen. De antwoorden zouden de leidraad
vormen voor het programma waarmee de liberale partij aan de
regeringsonderhandelingen zou deelnemen. De partij had 30 000
reacties vooropgesteld om van een succes te kunnen spreken. Uit-
eindelijk reageerden ruim 400 000 Vlamingen. Met het Groot
Referendum van de vld was meteen ook de vraaggestuurde poli-
tiek defi nitief doorgedrongen.
Onlangs stelde Koen Meulenaere in Knack cynisch vast dat na k
acht jaar regeringsdeelname, de (Open) vld niets van haar toen-
malige engagementen had gerealiseerd. De referendumdemocra-
tie werd angstvallig opgeborgen. Dat neemt niet weg dat er in de
Modelstaat voortdurend gepeild en gepolst wordt naar de mening
van de mensen. De praktijk van het luisterend oor werd ‘common
practice’ in het politieke bedrijf. Ze verloopt in de praktijk echter
vooral via betaallijnen en opiniepeilingen en politici verheerlijken
die praktijk zolang er aan dat luisteren niet al te veel dwingende
consequenties zijn gekoppeld.
180
DE REALISATIE VAN DE MODELSTAAT (1968 – 2008)
Overigens stoot al die inspraak en zeggenschap op het nodige
misprijzen bij opinieleiders die lange tijd het monopolie uitoefen-
den over de opinievorming. En hoewel – of juist doordat – er door
bedrijven en politieke partijen nog nooit zo massaal op de publieke
opinie werd gejaagd als tegenwoordig, kijken sommige traditionele
opiniemakers, zoals Yves Desmet, doorgaans met veel dedain neer
op de laagdrempeligheid van de opiniemarkt. 'Vlamingen zijn een
tevreden volk', zo schreef Desmet op 28 juni 2008 in De Morgen,
‘Je zou het niet zeggen na een vluchtige rondgang langs de lezers-
brieven en de internetfora, die door de sekte van de zuurpruimen
onder ons gekoloniseerd worden, maar toch is het zo.’ Eigenaardig
genoeg zijn het dezelfde opiniemakers die met veel ontzag opkijken
als diezelfde publieke opinie haar mening ventileert in allerhande
pseudowetenschappelijke onderzoeken, zoals geluksenquêtes, de
vrind-statistieken over de tevredenheid van de Vlaming of de
rechts-populistische kiesintenties van Vlaamse jongeren.
Dat de inwoners van de Modelstaat ‘een tevreden volk’ zijn, ‘blijkt
uit de jaarlijkse vrind-indicatoren, zowat het grootste en meest
wetenschappelijk onderbouwde onderzoek naar ‘the state of mind’
van de Vlaamse bevolking’, schreef politieke hoofdredacteur Yves
Desmet daarover op 28 juni 2008. Elk jaar brengt De Morgen kri-
tiekloos verslag uit over de vrind-rapporten van de Vlaamse over-
heid die zichzelf jaar telkens mag herhalen. Elk jaar kijkt Desmet
met groeiend ontzag aan tegen hetzelfde pr-materiaal dat jaarlijks
kant en klaar aan de pers wordt afgeleverd. ‘We zijn tevreden met
onze buurt, onze familie, ons werk, onze huisvesting, onze familie
en onze levensstandaard. En niet zo'n klein beetje: telkens meer
dan 90 van de bevolking zegt tevreden tot zeer tevreden te zijn
over deze omgevingsfactoren. Zelfs het loon valt nog voor meer
dan driekwart van de ondervraagden mee, al is het waarschijnlijk
het onderwerp waarover we het meest mekkeren aan de toog van
ons geliefd stamcafé.’
Daarmee zegt Desmet precies hetzelfde als Marleen Vanderpoor-
ten. ‘Vlaanderen mag trots zijn op zijn prestaties’, zo begon ze haar
11 julitoespraak dit jaar, als voorzitter van het Vlaams Parlement.
‘Dat bewijzen de Vlaamse regionale indicatoren jaar na jaar. Ook nu
181
DE REALISATIE VAN DE MODELSTAAT (1968 – 2008)
blijkt dat Vlamingen zich over het algemeen goed in hun vel voelen.
Ze zijn tevreden tot zeer tevreden met hun sociale contacten, hun
woning en de buurt waar ze wonen, met hun werk, hun levensstan-
daard en hun inkomen. Ze zijn ook duidelijk meer tevreden dan
de doorsnee-Europeaan. Klachten over toenemend individualisme,
egoïsme en minder sociale inzet worden niet bevestigd. Als tachtig
procent van de bevolking zegt pas gelukkig te zijn als ze belange-
loos iets voor iemand anders kan doen, kan je moeilijk zeggen dat
de solidariteit onder de bevolking onder druk staat.’
Dezelfde dankbare verwijzing naar de jaarlijkse vrind-statistieken
om het reële bestaan van de Modelstaat statistisch-wetenschappe-
lijk aan te tonen, dook ook in 2007 als een mantra op in de columns
van Yves Desmet.
Op 7 juli 2007 schreef Yves Desmet in De Morgen naar aanleiding
van de vrind-statistieken: ‘Maar toch zijn onze normen en waar-
den in gevaar, wat die dan ook mogen zijn. Misschien is het gewoon
de uiting van een luxeprobleem. Aangezien Vlamingen zich nog
ternauwernood zorgen moeten maken over materiële dingen, moet
er wel een alternatief gevonden worden om over te klagen. Angst
voor werkloosheid is diep weggezakt in de tabellen, de woning en
het persoonlijke confort scoren ongekend hoog, eigenlijk is op dat
vlak alles het beste in de beste der werelden. Dus vragen we ons af
hoe het toch komt dat we, badend in onze welvaart, zo angstig en
ongelukkig blijven rondlopen. (...) Vlaanderen staat volgebouwd
met Huisjes Weltevree, maar de fundamenten zijn aangetast door
de angst het te verliezen. We zijn in de wolken over onze huisves-
ting, ons werk, ons loon en onze omgeving. Alleen kunnen we
er niet ten volle van genieten omdat we angst hebben ze kwijt te
spelen. Het is een absurde paradox: hoe meer men toegeeft dat de
dingen eigenlijk behoorlijk gemanaged worden, hoe meer de angst
en de onverdraagzaamheid toenemen tegen alles en iedereen die
dat idyllische zou kunnen verstoren. Th e culture of contentment, t
de angst van de gelukkige om dat geluk te verliezen, dreigt groter
te worden dan dat geluk zelf. Waarmee meteen de uitslag van 10
juni verklaard is.'
182
DE REALISATIE VAN DE MODELSTAAT (1968 – 2008)
Yves Desmet herhaalde met die tekst niet alleen letterlijk en kri-
tiekloos de tekst van het vrind-rapport, maar ook zichzelf. Een
jaar tevoren, op 17 juni 2006, schreef hij over datzelfde vrind-rap-
port: 'De Vlaming voelt zich in overgrote meerderheid redelijk tot
zeer goed in zijn vel. Dat blijkt uit de jaarlijkse grote enquête bij de
bevolking die haar weerslag vindt in de vrind-statistieken. Onze
job valt best mee, alleen de werkdruk zou wat minder mogen. Maar
zeven op de tien zijn tevreden over hun loon, acht op de tien hebben
geen angst hun job te verliezen en net zoveel mensen vinden dat
ze een leuke baan hebben. Vlaanderen staat ook volgebouwd met
Huisjes Weltevree. Zeker op het platteland, want daar vindt liefst
98 procent zijn woning voortreff elijk. Maar ook in het hartje van
de boze grootstad is nog 94 procent meer dan tevreden over zijn
woning. Eenzaam zijn we ook al niet echt. Zeven op de tien hebben
minstens wekelijks contact met de buren of de vrienden.'
De Vlaamse Regionale Indicatoren, afgekort vrind-rapporten,
zijn nochtans – wat het terugkerende tevredenheidsluik van het
rapport betreft – niet veel meer dan een voorbeeld van maat-
schappelijke spinning. Ze vormen het statistisch jaarboek van de
Vlaamse overheid en zijn een product van de studiedienst van de
Vlaamse regering. Sedert 1994 bundelen zij jaarlijks een hele reeks
beleids- en maatschappelijke indicatoren, die een statistisch beeld
ophangen van de Vlaamse samenleving. Of het daarbij nu gaat
om geluksenquêtes of tevredenheidsonderzoeken: die resultaten
zijn uiteraard in eerste instantie het produkt van de bevragings-
methode. De validiteit is bijgevolg uitermate gering, omdat zulke
enquêtes nu eenmaal zwaar te lijden hebben van sociale wenselijk-
heid en de gebruikte methode er nu eenmaal naar streeft om snel
en relatief goedkoop tot resultaten te komen. Ze construeren dus
kunstmatige realiteiten die zelden iets prijsgeven over de achter-
liggende sociologische realiteit. Dat zo’n tweederangssociologie
aanleiding geeft tot derderangsanalyses en -conclusies hoeft dus
niet te verwonderen.
De vrind-rapporten bevatten bovendien kant-en-klaar pr-vriende-
lijk cijfermateriaal, inclusief interpretaties en afgeronde besluiten.
Media kunnen zo de voorgekauwde boodschappen quasi onbe-
183
DE REALISATIE VAN DE MODELSTAAT (1968 – 2008)
werkt overnemen. Journalisten als Yves Desmet laven zich jaar
na jaar gretig en kritiekloos aan deze bezoedelde pr-bron, niet
wat de harde kerndata betreft, wel wat het sociologische luik van
het statistisch jaarboek aangaat dat jaar op jaar, met bedenkelijke
methodes, het welzijn, geluk en de tevredenheid van de Vlaamse
bevolking 'bewijst'. Concreet dienen de vrind-rapporten daarbij
vooral om de staat van welzijn, welvaart en geluk in Vlaanderen
cijfermatig en met een zweem van wetenschappelijkheid, hard te
maken. Bronnenkritiek komt er nauwelijks aan te pas. De vrind-
statistieken zijn één van de zovele instrumenten voor beleidsmar-
keting waarmee de beleidsmakers de Modelstaat promoten. Zeker
als je weet dat het in en rond de Vlaamse regering gonst van con-
sultants en reclamebureaus die het beleid moeten verkopen, is enig
gezond wantrouwen wel op z’n plaats. Het is dan ook vreemd als
je in een journalistiek commentaar van Yves Desmet moet lezen
dat ‘het vrind-rapport dan ook leest als een goed rapport voor de
beleidmakers (…)’. ‘Ván de beleidsmakers’, was journalistiek alvast
correcter geweest.
Je zou verwachten dat een krant die zich graag profi leert als kwa-
liteitskrant, minstens enkele kritische kanttekeningen zou plaat-
sen bij een rapport dat de staat van genade, welvaart en ongebrei-
deld geluk uitroept over z’n onderdanen. Als je wandelt doorheen
de samenlevingstatistieken met onvervalste Oostblokallures, die
stellen dat we collectief gelukkig zijn met ons werk, onze buurt,
onze buren, onze woning, ons inkomen, onze levensstandaard
en onze sociale contacten, dan zou er automatisch toch enig kri-
tisch licht moeten branden. Maar neen, prompt roept De Morgen
verschijnselen als individualisering en vereenzaming uit tot een
mythe. Logisch, want ze ontsieren de Modelstaat en moeten dus
– zoals criminaliteitscijfers – gecriminaliseerd worden. Vereen-
zaamde bejaarden bijvoorbeeld … volgens de vrind-statistieken
en De Morgen, hebben ze geen poot meer om op te staan, want –
zo vervolgt De Morgen – ‘het beeld van de eenzame bejaarde gaat
niet op’.
Nooit hadden we gedacht dat er na de val van de Berlijnse Muur
nog ‘wetenschappelijke’ statistieken zouden worden verspreid die
184
DE REALISATIE VAN DE MODELSTAAT (1968 – 2008)
zo snel en adequaat komaf maken met samenlevingsproblemen als
verpaupering, vereenzaming, achterstelling, werkloosheid, onvei-
ligheid, de groeiende kloof tussen rijk en arm, zonder dat dergelijke
wankele conclusies worden ontmaskerd.
Dat de Vlaamse regering via een eenzijdige lectuur van selec-
tieve indicatoren en twijfelachtige wetenschappelijke methoden
een optimaal fraai beeld van de Vlaamse samenleving tracht aan
te leveren, is één zaak. Dat sommige media dit public relations-
verhaal klakkeloos overnemen en zelfs durven gebruiken in een
pseudowetenschappelijk gefundeerde argumentatie om te stellen
dat niemand in dit land nog reden tot klagen heeft, is een andere
veelbetekenende vaststelling, maar wellicht symptomatisch voor de
verwevenheid tussen journalistiek en politiek in de Modelstaat.
*
* *
‘We beleven volgens mij een stille mei 68’, mijmerde Jean-Marie
Dedecker laatst in een zomerinterview in De Tijd uitkijkend over
de Noordzee. Het land van Nooit, dat nooit heeft bestaan, takelt
verder af.
Rik Van Cauwelaert noteerde hierover in zijn woord vooraf in
Knack van 20 augustus 2008 dat het armoedepeil de voorbije jarenk
angstwekkend steeg, dat de lage pensioenen de armoede in de
hand werken en dat betaalbare gezondheidszorg een fi ctie werd.
‘België is de voorbij tien jaar zowel fi nancieel als politiek volkomen
kapot geregeerd. De Wetstraat is een grote zelfbedieningszaak
voor partijen en hun kongsi’s van kopstukken van wie de carrières
met bijbehorende politieke en fi nanciële status op de eerste plaats
komen. De federale regering is een ruilbeurs voor partijbelangen
en persoonlijke voordelen. De federale staat is de cashautomaat
die jaarlijks ruim 48 miljoen euro uitspuwt, waar de partijen zich,
naargelang hun electorale sterkte, van mogen bedien.’ Welkom in
het land van Nooit.
185
DE STEM VAN MEENSEL-KIEZEGEMPleidooi voor een nieuw kiessysteem
Wim Schamp
Halverwege de jaren ’90 stelde het Vlaams Parle-
ment in scherpe bewoordingen het politiek dienstbetoon aan de
kaak. Het parlement, dat toen nog Vlaamse Raad heette, riep de
verkozenen op – ook die van de Belgische Kamer en Senaat – om
een einde te stellen aan deze ‘laakbare praktijk’.
De verkozenen van het volk haalden opgelucht adem. Dankzij de
resolutie van de Vlaamse Raad voelden ze zich van de verplichting
verlost om tijdens het weekend spreekuur te houden in de rokerige
achterzaaltjes van Zoetenaaie en Zoutleeuw. Voortaan konden ze
zonder schuldgevoel ‘happy hour’ vieren op de zonovergoten ter-
rassen van het Zoute. Voortaan hoefden ze ook niet langer naar de
klaagverhalen van hun immer ontevreden volk te luisteren.
Zolang zo’n klaagverhaal zich beperkte tot de vraag om een belas-
tingaangifte in te vullen of om informatie te verstrekken over dop
en ziekenkas ging het nog. Een verkeersboete in de doofpot stop-
pen of het versneld goedkeuren van een bouwaanvraag lag een stuk
moeilijker. Het regulariseren van een bouwovertreding daarente-
gen of dochterlief aan de job helpen – waarvoor ze op basis van
haar examenresultaten niet in aanmerking kwam – was er teveel
aan. Vroeger werden zo’n verzoeken zonder verpinken ingewilligd.
Eén bouwvergunning leverde immers vijf stemmen op, één job
waarschijnlijk het dubbele. Doch de tijden veranderden.
186
DE STEM VAN MEENSEL-KIEZEGEM
Sinds het midden van de jaren ’90 heerste in Vlaanderen de Nieu-
we Politieke Cultuur (npc). De npc, die de Vlaamse politieke
zeden grondig dooreenschudde, was een gevolg van de Agusta- en
Dutroux-schandalen. In de ogen van de npc-adepten, die zichzelf
tot Witte Ridder geslagen hadden, was het hele politieke systeem
verrot. Symbool bij uitstek van deze verrotting was het dienstbe-
toon. De politicus die aan dienstbetoon deed, werd door de witte
ridders, aangevoerd door de latere minister Vincent Van Quic-
kenborne, publiekelijk met de vinger gewezen. De publieke doch
nooit bewezen aanklacht aan het adres van de dienstbetoon-politici
luidde dat ze de deur openzetten voor corruptie en dat ze daarbij
ook geld in hun zakken staken.
Het Stasi-archief van Michelbeke
Practisch alle politici bogen als volleerde Pontius Pilati het hoofd
voor het verdict van de nieuwe Tempeliers. Ze beloofden plechtig
zich niet langer schuldig te maken aan wat moest beschouwd wor-
den als ‘een van de ergerlijkste uitwassen van de Oude Politieke
Cultuur’. De enige die het hoofd niet boog, was Herman De Croo
die net Guy Verhofstadt opgevolgd was als voorzitter van de vld.
De Croo nodigde de pers uit in zijn roemruchte kelders. Het kelder-
gewelf van De Croo in Michelbeke doet denken aan de archieven
van de Oost-Duitse Stasi. Niet minder dan 80 000 dossiers heb-
ben daar onderkomen gevonden. ‘Ga uw gang, u krijgt de hele dag,
haal eruit wat u wil en aarzel niet om mij teken te doen mocht u
iets vinden wat naar corruptie ruikt’. De uitnodiging van De Croo
aan het verzameld journaille was ondubbelzinnig. De journalisten
vonden niets, ze deden ook niet de moeite om iets te vinden.
Niet alleen het ‘corrupte’ dienstbetoon lag in de vuurlinie van de
Nieuwe Politieke Cultuur. De Tempeliers stond een dubbele agen-
da voor ogen. In de eerste plaats diende defi nitief komaf gemaakt
te worden met het oude, ‘vermolmde’ politiek systeem, waartoe
ook de vermaledijde coryfeeën behoorden die dat systeem beli-
chaamden.
In de tweede plaats diende er iets nieuws in de plaats te komen.
Waarin dat nieuws moest bestaan, bleek moeilijker te bepalen. De
187
DE STEM VAN MEENSEL-KIEZEGEM
npc’ers die uit alle politieke windrichtingen aangewaaid kwamen,
konden het niet eens worden over de richting die uiteindelijk moest
ingeslagen worden. Er werd heel veel gediscussieerd en nog meer
gemorreld, gesleuteld en gewrongen. Het gevolg was dat ineens
ook het Belgisch kiesstelsel – dat na de invoering van het algemeen
stemrecht bewezen had representatief te zijn voor de volkswil en
dat zelfs in het buitenland model stond voor een parlementaire
democratie op proportionele basis – ter discussie stond.
‘Den Uyl is in den olie’
Het Belgische systeem-D’Hondt poogde proportionaliteit te verbin-
den aan effi ciëntie. Zo verleende de sleutel-D’Hondt een ‘pro-card’
aan partijen die in een bepaald kiesarrondissement boven-proporti-
oneel scoorden. Wie 3 in een bepaald kiesarrondissement binnen-
haalde, kon vaak twee nationale mandaten via dat arrondissement
in de wacht slepen. Wie daarentegen nationaal 1 van de stemmen
haalde, kon niet automatisch rekenen op 1 van de zetels.
In Nederland kan zoiets wel. Daar geldt een quasi-100 proportionele
vertegenwoordiging. Er is ook maar één kiesomschrijving: het land
zelf, van Groningen tot Vlissingen. Kleine protestantse, radicale of
boerenpartijtjes hadden in het verleden vaak aan 1 van de stem-
men genoeg om net die ene zetel binnen te halen die hen toeliet in de
Tweede Kamer veel lawaai te maken en elke week vaste gast te zijn in
de praatprogramma’s van de verzuilde Nederlandse televisie.
Zo slaagde het duo Van der Lek & Van der Spek, de generaals van
de troepenarme Pacifi stisch-Socialistische Partij (psp), er in de
jaren ’70 in om meerdere verkiezingen op rij met amper 2 van de
stemmen verkozen te worden tot kamerlid én politiek te wegen op
de in de maak zijnde ‘progressieve frontvorming’ rond PvdA-leider
Joop Den Uyl. Aan de andere zijde van het politiek spectrum kaapte
‘Boer Koekoek’ de aandacht weg. Koekoeks Boerenpartij, die in de
jaren ’60 verrassend hoge toppen scheerde, was op het laatst nog
amper goed voor een luttel percentje. Doch Hendrik Koekoek bleef
Tweede Kamerlid als vertegenwoordiger van zijn eenmanspartij.
In 1974 maakte hij zich zelfs onsterfelijk door samen met Vader
Abraham de carnavalshit Den Uyl is in den olie naar de top van de
hitparade te stuwen.
188
DE STEM VAN MEENSEL-KIEZEGEM
Ook vandaag biedt het Nederlands kiessysteem een uitlaatklep voor
‘one issue’-partijen of tijdelijke kiesverenigingen. Het ‘succes’ van de
Partij van de Dieren bij de verkiezingen van 2006, wat neerkwam
op twee zetels met 1,8 van de stemmen, werd gevierd als een ‘his-
torische verkiezingsoverwinning’. In Vlaanderen zat Vivant zeven
jaar eerder in zak en as. De partij van Wilde Weldoener Duchâtelet
had bij de parlementsverkiezingen van 1999 ‘slechts’ 2,1 van de
stemmen behaald doch geen zetel.
Gauche contre Droite
In Frankrijk riep De Gaulle in 1958 de Vijfde Republiek uit. De
Gaulle werd gesmeekt om orde op zaken te stellen in de voorma-
lige wereldmacht, die tot voor de Tweede Wereldoorlog samen met
Groot-Brittannië de continenten beheerste. Van die wereldmacht
schoot in 1958 maar weinig over. De koloniën Algerije, Marokko,
Tunesië en Vietnam bedankten het moederland voor bewezen
diensten en maakten zich één na één los van Parijs.
Bovendien was het kiessysteem van de toenmalige Vierde Republiek
een voortdurende bron van politieke onstabiliteit. Het volstond dat
een kleine meerderheidspartij zich van de ene dag op de andere tot
de oppositie bekeerde, om de regering te doen vallen en nieuwe
verkiezingen uit te lokken. Dat laatste gebeurde in Frankrijk tussen
1945 en 1958 gemiddeld elk jaar. Het is dan ook niet verwonderlijk
dat de meeste ministers van de Vierde Republiek in die periode
ook een keertje eerste minister werden.
De Gaulle kwam, zag en overwon. Zijn eerste werk was een dras-
tische hervorming van het kiessysteem. Frankrijk werd ingedeeld
in 342 kiesdistricten. De kandidaat met de meeste stemmen in het
kiesdistrict kreeg een zitje in de Assemblée Nationale’, de Franse
Kamer van Volksvertegenwoordigers. Wie in de eerste stemronde
50 van de stemmen haalde, was meteen verkozen. Zo niet viel het
verdict in de tweede stemronde waaraan in de praktijk enkel nog
de twee kandidaten met de meeste stemmen deelnamen.
Het leverde Frankrijk na 1958 duidelijke en stabiele meerderheden
op. Bovendien zagen de kandidaten, die in de eerste ronde uitge-
schakeld werden, zich verplicht een stemadvies uit te brengen voor
189
DE STEM VAN MEENSEL-KIEZEGEM
de tweede ronde. Dat laatste kwam er in de praktijk op neer dat de
links-georiënteerde kandidaten – van centrum-links tot extreem-
links – opriepen om te stemmen voor de linkse kandidaat. De uit
de boot gevallen rechtse kandidaten deden hetzelfde ten voordele
van de laatst overgebleven rechtse kandidaat in hun district. Het
kiessysteem van de Vijfde Republiek deelde op die manier het par-
tijenlandschap op in een links en een rechts kamp. Wie stemde
voor een van beide kampen, stemde tegelijk voor de toekomstige
regering of voor de oppositie, al naargelang de uitslag.
De keuze voor ‘la Gauche’ of voor ‘la Droite’ beheerst tot vandaag
de Franse politiek. Ze maakt het voor de kiezer duidelijk, over-
zichtelijk en eenvoudig. Voor de kiezer is het voor of tegen, ‘oui’ ou
‘non’. Is hij ‘la Gauche’ beu, dan stemt hij de volgende keer voor ‘la
Droite’ en omgekeerd. Elke poging van het politiek centrum of van
het politiek extremisme om een wig te drijven tussen klassiek links
en klassiek rechts, liep na 1958 onveranderlijk uit op een sisser. Dat
ondervonden achtereenvolgens Jean Lecanuet (Centre Démocrate
et Social), Jean-Jacques Servan-Schreiber (Parti Radical), Arlette
Laguiller (Lutte Ouvrière) en Jean-Marie Le Pen (Front Natio-
nal). Of het de nieuwe herauten van de politieke herverkaveling
– François Bayrou (Mouvement Démocrate – Modem) en Olivier
Besancenot (Ligue Communiste Révolutionnaire – lcr) – beter
zal vergaan, is twijfelachtig.
‘Iron Lady’ of ‘Bliar’
De oudste parlementaire democratie ter wereld is Groot-Brittan-
nië. In tegenstelling tot de Fransen hadden de Engelsen in de 17de
eeuw geen revolutie nodig om de afstammelingen van Kelten, Sak-
sen, Ieren en Normandiërs de soevereiniteit over hun eiland toe
te vertrouwen. Er kwam geen straatgeweld aan te pas, er werden
geen barricaden opgeworpen en er volgde ook geen bestorming
van de City. Meer nog, de koningen en de koninginnen konden na
de ‘machtsoverdracht’ rustig op Buckingham Palace blijven. De
guillotine bleef in de kerkers van de Tower.
Het Brits kiessysteem is nog radicaler dan het Franse. Net zoals
Frankrijk is Groot-Brittannië opgedeeld in kleine kiesdistricten.
190
DE STEM VAN MEENSEL-KIEZEGEM
Wie de meeste stemmen haalt in zijn kiesdistrict, wordt ‘Member
of Parliament’ (mp). Eén stemronde volstaat daartoe. Vaak volstaan
ook 35 van de stemmen, als de concurrenten slechts 32, 21 en
12 hebben gehaald. Toch weerspiegelt de zetelverdeling telkens
de kiesuitslag, met een bonus voor de winnende partij. Op die
manier kan zich na elke verkiezing een duidelijke parlementaire
meerderheid aftekenen.
Hoewel elke partij aan de verkiezingen mag deelnemen, speelt de
strijd zich in de praktijk af tussen de twee partijen die van oudsher
het Brits politiek landschap beheersen: het socialistische Labour en
de conservatieve Tories. De kiezer weet dat ook en verkiest daarom
nuttig te stemmen. Zo weet hij dat zijn stem niet verloren gaat. Het
belangrijkste slachtoff er van het nuttig stemmen is de Liberaalde-
mocratische Partij (de ‘LibDems’), die sinds de jaren ’90 steevast
20 van de stemmen haalt maar geen 10 van de zetels.
De verkiezingscampagnes worden op het scherp van de snee uitge-
vochten. Margareth Th atcher stootte in 1979 Labour van de macht
met de even provocatieve als legendarische campagne ‘Labour
Isn’t Working’. De campagneposter liet een lange rij werklozen
aan het stempellokaal zien. Labour schreeuwde moord en brand
en verweet Th atcher een ‘Iron Lady’ te zijn, een vrouwmens dat
met ijzeren hand de sociaal zwakkeren onder de knoet houdt. De
Tories sloegen twee decennia later terug door Tony Blair ‘Bliar’ te
noemen: ‘Blair, de leugenaar’. De oprichter van New Labour kan-
dideerde voor een tweede ambtstermijn als premier, hetgeen de
Tories de reactie ontlokte dat Blair tijdens zijn eerste regeerperiode
geen enkele van zijn beloftes had ingelost en dus als een leugenaar
moest beschouwd worden.
De Engelse kiezer smult van dit soort confrontaties. Hij dient niet
te kiezen uit een kluwen van partijen en kartels, die zich qua pro-
gramma nauwelijks van elkaar onderscheiden en die bewust ondui-
delijk blijven over de coalitie die ze na de verkiezingen wensen aan
te gaan (‘Dat zal de kiezer uitmaken’). Niets daarvan in Engeland
en Frankrijk. Daar is het erop of eronder, banco of bankroet. En
altijd één kans op twee dat de uitgebrachte stem het verhoopte
resultaat oplevert.
191
DE STEM VAN MEENSEL-KIEZEGEM
Kiessleutel is geen Engelse sleutel
De Fransen en de Engelsen piekeren er niet over hun kiessys-
teem te veranderen. De Duitsers, de Nederlanders, de Spanjaar-
den en de Scandinaviërs doen dat evenmin. Hun regeringen wor-
den geschraagd door een stabiele meerderheid in het parlement
dat van de (nieuwe) regeringsleider een duidelijk en herkenbaar
regeerprogramma te horen krijgt. De regeringen in die landen
doen doorgaans ook de volledige rit uit. Vervroegde verkiezingen
zijn er eerder uitzondering dan regel.
Nog minder komt het in de hoofden van de regeringsleiders op
om aan het kiessysteem te gaan sleutelen wegens tegenvallende
opiniepeilingen of een dreigende verkiezingsnederlaag. Wie klop
krijgt bij de verkiezingen, geeft zijn nederlaag ootmoedig toe en
wenst zijn opvolger succes toe. De winnaar hoedt er zich op zijn
beurt voor de verslagen tegenstander te vernederen en belooft het
land te regeren ‘in het belang van àlle kiezers, ook degenen die niet
voor mij hebben gestemd’.
Wie zondigt tegen deze regel, krijgt de boemerang in het gezicht.
Dat ondervond de Franse president Mitterrand in 1986. François
Mitterrand was in 1981 president van de republiek geworden na
een spannend duel met de uittredende president Valéry Giscard
d’ Estaing. Het was de eerste keer dat links (‘La Gauche’) de presi-
dentsverkiezingen won sinds de invoering van de Vijfde Republiek
in 1958. Bovendien won de ‘Union de la Gauche’ – een alliantie van
socialisten, communisten en links-radicalen – ook de parlements-
verkiezingen die een maand later plaatsvonden.
De euforie ebde snel weg. De nationaliseringsgolf bracht een enor-
me kapitaalvlucht teweeg, het werklozenleger zwol onrustwekkend
aan en de franc diende in allerijl gedevalueerd te worden om verder
onheil te voorkomen. In 1984 mobiliseerde het katholiek onderwijs
een half miljoen betogers tegen de onderwijsplannen van de linkse
regering, waarop Mitterrand zijn trouwe luitenant Pierre Mauroy
ontsloeg als premier en de communisten uit de regering gooide.
In de plaats van Mauroy werd de ambitieuze en hautaine veertiger
Laurent Fabius tot eerste minister benoemd.
192
DE STEM VAN MEENSEL-KIEZEGEM
Mitterrand roept Le Pen ter hulp
Twee jaar voor de parlementsverkiezingen van 1986 voelde Mitter-
rand de bui al hangen. De ontevredenheid bij de bevolking werd
bevestigd door de uitslag van de Europese verkiezingen van 1984.
De socialistische lijst, aangevoerd door Lionel Jospin, haalde amper
20 van de stemmen. De communisten strandden op 11, even-
veel als het Front National van Jean-Marie Le Pen dat zich als de
revelatie van de verkiezingen ontpopte. Zoals de zaken er in 1984
voorstonden, zou de oppositie onder leiding van Jacques Chirac de
parlementsverkiezingen van 1986 met vlag en wimpel winnen. Het
meerderheidssysteem van de Vijfde Republiek zou haar bovendien
een comfortabele meerderheid aan zetels opleveren.
Zulks zou betekenen dat de linkse president Mitterrand het bewind
zou moeten delen (‘cohabitation’) met een rechtse eerste minister,
in casu zijn uitgesproken tegenstander Jacques Chirac. Een derge-
lijke situatie was onuitgegeven in de Vijfde Republiek. De rechtse
presidenten De Gaulle, Pompidou en Giscard d’ Estaing hadden
telkens het geluk dat hun partijen ook bij de parlementsverkiezin-
gen de overwinning behaalden.
In Mitterrands brein ontspon zich een duivels plan. Begin 1985 liet
hij zijn kersverse premier Fabius bekendmaken dat de parlements-
verkiezingen van 1986 volgens het proportioneel systeem zouden
plaatsvinden, met één stemronde in plaats van twee. ‘Le retour de
la Quatrième République!’ schreeuwden de rechtse partijen in koor.
Alleen Le Pen zweeg.
Volgens het rekensommetje van Mitterrand zou Chiracs alliantie
van rpr en udf geen 50 van de zetels behalen via het propor-
tioneel kiesstelsel. Mitterrand gokte erop dat het Front Natio-
nal voldoende stemmen zou halen om Chirac van een absolute
zetelmeerderheid af te houden. Tegelijk ging hij ervan uit dat ‘la
proportionnelle’ zijn eigen Parti Socialiste voor de voorspelde
afslachting zou behoeden. Daardoor zou een patstelling ontstaan
en kon hij als president van de republiek alsnog de kaarten schud-
den naar believen.
Mitterrands rekensommetje klopte slechts gedeeltelijk. Met zijn
193
DE STEM VAN MEENSEL-KIEZEGEM
10 van de stemmen haalde het Front National – ondanks het nieu-
we kiessysteem – ‘slechts’ 35 zetels. rpr en udf behaalden samen
nipt de absolute meerderheid zodat Chirac toch zijn regering kon
vormen. De gevreesde ‘cohabitation’ was een feit. Mitterrand had
de les begrepen en liet Chirac het vertrouwde meerderheidsstel-
sel in ere herstellen. Het zou Mitterrand in 1988 een nieuwe linkse
meerderheid opleveren. De 35 Front National-verkozenen verloren
allen hun zitje. Geen van hen zou later nog terugkomen.
Grote affi ches vervuilen het straatbeeld
Bij de parlementsverkiezingen van 1995 behield de regering Dehaene-
Tobback (cvp/sp) relatief eenvoudig haar meerderheid, ondanks het
Agusta-schandaal dat de socialisten gedurende maanden nacht-
merries had bezorgd. Toch was er iets veranderd. Op de Agusta-
aff aire die symbool stond voor ‘de corruptie in de politiek’, entte
zich de aff aire Dutroux waarmee België voor het eerst sinds de tri-
omf van de Rode Duivels op het wk-Voetbal in Mexico de wereld-
pers haalde.
De Witte Mars groeide uit tot de grootste Belgische manifestatie
aller tijden. Vooruitgestuwd door een hijgerige pers riep ze de poli-
tieke gezagsdragers op om zich dringend te bezinnen over het hele
systeem: politiek, gerechtelijk, maatschappelijk, moreel. ‘Gooi al
het oude overboord, en herbegin vanaf nul’, was de boodschap van
de Witte Mars. Die boodschap werd versterkt door de oproepen
voor een Nieuwe Politieke Cultuur.
Eerste minister Dehaene liet zich slechts met tegenzin onder druk
zetten door de ouders van de vermoorde kinderen. Ook de Nieuwe
Politieke Cultuur was aan hem niet besteed. Hetzelfde gold voor
zijn socialistische ‘buddy’ Louis Tobback. Toch zouden beiden de
eerste stappen zetten naar een hervorming van het Belgisch kies-
stelsel.
De hervorming van Dehaene ii bestond erin dat er voor de Senaat
voortaan in slechts één kiesomschrijving per taalgebied zou
gestemd worden, net zoals bij de Europese verkiezingen. Op een
uitgesproken reden voor die hervorming blijft het tot vandaag
wachten. In één adem besliste de regering Dehaene ook om het
194
DE STEM VAN MEENSEL-KIEZEGEM
gebruik van affi ches van 20m2 in verkiezingscampagnes te verbie-
den. Ook hiervoor werd geen formele reden opgegeven. Informeel
viel wel te horen dat ‘grote reclameborden de verkiezingsuitgaven
de hoogte injagen en bovendien het straatbeeld vervuilen’.
Tiens! Wie de tarieven van een 20m2-campagne naast die van
een dag- of weekbladcampagne legt, kan enkel constateren dat de
gewraakte affi checampagnes veruit het goedkoopst zijn. Doch die
objectief meetbare calculatie werd bewust niet gemaakt. De slui-
pende invloed van de Nieuwe Politieke Cultuur – waarvan de zelf-
verklaarde herauten zich nota bene in de straat en in de oppositie
bevonden – liet zich toen al duidelijk voelen. Op de vraag waarom
verkiezingsaffi ches wél een vervuiling van het straatbeeld waren, en
de affi checampagnes van het bivv (Belgisch Instituut voor de Ver-
keersveiligheid) langs de autosnelwegen niét, kwam nooit een ant-
woord. De nieuwe regelneven hadden nieuwe off ersymbolen nodig,
zoveel was duidelijk. In hun ogen waren grote affi ches uitingen van
de Amerikaanse Marlboro- en Coca Cola-cultuur. Ineens leken de
Vietnam-demonstraties van dertig jaar eerder akelig dichtbij.
De afgevaardigde van de minister
Onder Dehaene werd ook het systeem van de opvolgers geïntrodu-
ceerd. De tot minister verkozen parlementairen werden ontslagen
van hun plicht zitting te hebben in het parlement en werden er
vervangen door een opvolger. ‘Als we ons werk als minister goed
willen doen, moeten we onze tijd niet blijven verdoen in de Kamer’
klonk het op de ministerraad. Meteen wist de meerderheid in het
parlement waar de nieuwe grenzen van haar macht lagen: op de
groene stemknop.
Het spektakel op de parlementsbanken was bijwijlen pijnlijk om
zien. Bij belangrijke debatten of stemmingen over het regeringsbe-
leid gebeurde het niet zelden dat hooguit één minister op de royaal
voorziene regeringsbanken plaatsnam. Een Kamerdebat over de
begroting op het scherp van de snee, meerderheid tegen oppositie?
De Chinese vrijwilliger met dienst – in casu de voor Begroting vol-
strekt onbevoegde staatssecretaris van Ontwikkelingssamenwer-
king – wachtte geduldig tot alle interpellanten het spreekgestoelte
195
DE STEM VAN MEENSEL-KIEZEGEM
verlaten hadden en las nadien een vooraf geschreven antwoord in
beide landstalen voor. Waarna hij zich snel uit de voeten maakte,
het verder verloop van het debat latend voor wat het was.
Intussen zaten op de banken van de meerderheid een aantal fi gu-
ranten geconcentreerd naar hun papieren te staren of zenuwachtig
in hun neus te peuteren. Hun mond opendoen – laat staan luid-
keels tussenkomen – zat er om begrijpelijke redenen niet in. Onder
de meest prominente fi guranten bevonden zich de opvolgers van
de afwezige ministers. Dankzij de afwezige ministers waren zij
immers parlementslid geworden. Het was dan ook uitgesloten dat
zij kritische bedenkingen zouden formuleren bij het beleid van de
minister, zoals het nog meer uitgesloten was dat ze hun onvrede
zouden uiten met een ministeriële beslissing.
Meer nog dan de eff ectief verkozen volksvertegenwoordigers en
senatoren werden de parlementaire opvolgers de vrome en trouwe
misdienaars van de eredienst. Tot vandaag spelen de opvolgers die
rol met enthousiasme en bravoure. Waarin hun rol verschilt van
die van de parlementaire bodes of dactylo’s mag Joost weten.
Het parlementair leven van de opvolger beperkt zich tot de levens-
duur van de regering waarvan zijn minister deel uitmaakt. Nadien
is het opnieuw hopen op een verkiesbare opvolgersplaats en tege-
lijk hopen dat ‘zijn’ minister er weer bij is. In het beste geval krijgt
hij een verkiesbare plaats op de eff ectieve lijst waardoor hij recht-
streeks verkozen wordt. Als de kiezer meewil natuurlijk…
Het parlementair kastensysteem
Met de opvolgers deed het kastensysteem zijn intrede in de Belgi-
sche parlementaire democratie. Tot de hoogste kaste behoren de
verkozenen die minister worden. Zij dienen voor de duur van hun
regering niet te zetelen in het parlement waarnaar de kiezer hen
afgevaardigd heeft.
Tot de tweede kaste behoren de eff ectief verkozenen. Zij danken
hun parlementair mandaat aan de stem van de kiezer (en aan de
goede plaats op de lijst waarvoor de partij gezorgd heeft). Zij bena-
deren het dichtst het in de grondwet ingeschreven ideaaltype van
196
DE STEM VAN MEENSEL-KIEZEGEM
de verkozene des volks – die geacht wordt de soevereine volkswil
te vertolken – waarbij hij ‘enkel verantwoording afl egt tegenover
het volk’ en dus niet tegenover zijn partij of een andere belangen-
groep.
Het is in die kaste dat zich af en toe een vrijbuiter manifesteert.
Iemand die zich al eens durft te roeren tegen zijn eigen meerder-
heid en daarmee ook zijn parlementaire onafhankelijkheid onder-
streept. Het aantal vrijbuiters dat de laatste twintig jaar de scène
betrad, dient echter niet overschat te worden. Vergeleken met het
aantal ongeleide projectielen dat in de jaren ’60 en ’70 door het
parlement zoefde, kan men ze op de spreekwoordelijke vingers
van één hand tellen.
In 1968 liet de cvp-volksvertegenwoordiger van het kiesarrondis-
sement Oudenaarde Jan Verroken zijn eigen cvp/pvv-regering
Vanden Boeynants-De Clercq in het parlement vallen over ‘Leu-
ven-Vlaams’. Verroken kreeg voor zijn soevereine daad niet direct
felicitaties van het toen nog unitaire cvp/psc-partijbureau maar
geëxcommuniceerd werd hij evenmin. Zijn daad werd – tot in de
eigen partijgelederen – beschouwd als een bewijs van moed van
een volksvertegenwoordiger die het met de parlementaire controle
op de uitvoerende macht ernstig nam en die als gevolg daarvan
naar eigen eer en geweten zijn beslissing nam (ook al een grond-
wettelijke plicht).
Tien jaar later dorst zelfs eerste minister Leo Tindemans (cvp) –
die net als alle andere ministers parlementslid was – zijn eigen
regering doen vallen over het Egmontpakt. Of was het de cvp-
voorzitter Wilfried Martens – eveneens parlementslid – die zijn
eerste minister en zijn regering deed vallen?
Het doet er weinig toe. Feit is dat in die tijd het parlement het
zenuwcentrum was van de politieke macht. Ministers moesten
er niet aan denken afwezig te blijven uit het parlement. Al was
het maar dat ze door hun afwezigheid hun eigen meerderheid in
stemmennood brachten. De ministers waren toen beducht voor
de macht van het parlement en namen vaak met knikkende knieën
zitting op de regeringsbanken vooraan.
De vrijbuiters van de laatste twintig jaar die de eigen meerderheid
197
DE STEM VAN MEENSEL-KIEZEGEM
al eens tegen de haren durfden te strijken, luisteren naar de illus-
tere namen van Jef Sleeckx (sp.a), Jos Ansoms (cd&v), Guido de
Padt (vld) of Michel Doomst (cd&v) en daarmee hebben we ze
ongeveer gehad (ontgoochelde ex-ministers niet meegeteld). De
onafhankelijkheid die ze aan de dag legden, beperkte zich boven-
dien tot één welbepaald terrein (vakbond, verkeer, Brussel-Halle-
Vilvoorde) waarop ze van hun partij hun gang mochten gaan. Als
de rangen echter moesten gesloten worden via een algehele ver-
trouwensstemming, vervoegden ze via de groene stemknop trouw
de stem van hun partijgenoten. In de hoofden der vrijbuiters kwam
het nooit op de regering in gevaar te brengen.
Nostradamus in plaats van Copernicus
De derde parlementaire kaste – de kaste der opvolgers – geniet zelfs
de grondwettelijke bescherming van de Indische onderkaste der
‘Untouchables’ niet. De opvolgers zitten vanaf dag één in de schiet-
stoel. Zij gaan ’s avonds niet slapen met hun werk maar met de hoop
dat hun minister ’s anderendaags nog minister is. Zij zijn ook de
enige parlementairen die niet rechtstreeks door het volk verkozen
zijn. In die zin kunnen – en moeten – zij ook niet de soevereine
volkswil vertolken hoewel de grondwet hen daartoe verplicht.
Dienen de vertegenwoordigers van de onderkaste – net zoals in
India – als paria’s beschouwd te worden? Dat ook weer niet, inte-
gendeel zelfs. Om te beginnen zijn ze geheel uit vrije wil en op
eigen verzoek lid geworden van de kaste. Hun vrijwillige opoff e-
ring wordt ook vergemakkelijkt doordat de beroepen waaruit de
meeste opvolgers komen hen toelaten gebruik te maken van het in
de privé onbestaande systeem van de loopbaanonderbreking. Wie
zijn opvolgermandaat onverwachts beëindigd ziet, neemt zijn oude
loopbaan bij de overheid, in het onderwijs of in de gesubsidieerde
sector gewoon weer op.
Voor de ‘besten – versta: de meest ijverige en niet onintelligente
slippendragers – ligt in geval van eliminatie zelfs promotie in het
verschiet. Bij de overheid en de parastatale instellingen liggen de
hooggekwalifi ceerde en navenant betaalde jobs immers voor het
198
DE STEM VAN MEENSEL-KIEZEGEM
grijpen. Net zoals vroeger dient de gegadigde voor zo’n job niet
noodzakelijk over specifi eke kwalifi caties te beschikken. Als de
politieke meerderheid beslist dat de job naar kandidaat X gaat, dan
gaat die job ook naar X, zelfs al kunnen de formeel uitgenodigde
kandidaten Y en Z meetbaar aantonen dat ze professioneel meer
in aanmerking komen.
Ook de kaste der woordvoerders en ‘kabinettards’ doet zich tegoed
aan het manna der politieke benoemingen. Voor hen geldt evenmin
dat ze diploma’s of bekwaamheidscertifi caten moeten voorleggen
om in aanmerking te komen voor de topfunctie die hun politieke
broodheer voor hen in petto heeft.
Wie het systeem durft aan de kaak stellen, wordt gebrandmerkt als
gefrustreerd, onbekwaam en ontoerekeningsvatbaar. Copernicus?
Even voorspelbaar als Nostradamus.
De Amerikanisering van het scherm
De verkiezingen van 1999 waarbij tegelijk voor het Europees, het
federaal en de regionale parlementen werd gestemd, speelden zich
af tegen de surrealistische achtergrond van de dioxinecrisis, die
koren op de molen was van de Witte Ridders en de blauw-groene
oppositie. Zoals te verwachten was, hadden de media quasi-uitslui-
tend oog voor de titanenstrijd die op de nationale Senaatslijsten
uitgevochten werd tussen Dehaene, Tobback en Verhofstadt.
De mediatisering van de verkiezingen was daarmee defi nitief een
feit. vrt en vtm – in een ongenadige strijd om de kijkcijfers gewik-
keld – bedachten nieuwe tv-formats – inclusief spelletjes via het
nieuwe medium sms, dat verondersteld werd ‘de politiek dichter-
bij de burger te brengen’. Bracke & Crabbé ené Polspoel & Desmet
stonden in die jaren symbool voor een nieuw tv-tijdperk waarin
voor de kandidaat uit de provincie hooguit een fi gurantenrol weg-
gelegd was: drie seconden in beeld in ruil voor drie uur geduldig
wachten in de studio. Dankzij deze vindingrijke tv-pioniers kre-
gen de verfoeide Amerikaanse toestanden eindelijk voet aan wal
op Vlaamse mediabodem.
De avond van de verkiezingen werd snel duidelijk dat de rege-
ringspartijen cvp en sp (die elk 5 verloren) hun meerderheid
199
DE STEM VAN MEENSEL-KIEZEGEM
in de Kamer kwijt waren. Even snel werd duidelijk dat zich een
gedroomde gelegenheid aandiende om de cvp voor het eerst in
veertig jaar naar de oppositiebanken te verwijzen. Bij velen her-
leefde het oude 68-gevoel. De socialisten lieten van het ene uur op
het andere hun christen-democratische regeringspartner vallen,
de principiële opposanten van Agalev en Ecolo geilden hetzelfde
uur al op ministeriële kabinetten en de liberalen – die als grootste
politieke formatie in de Kamer de eerste minister konden leveren
– haastten zich om de tijdens de verkiezingscampagne verketterde
socialisten en groenen in de armen te sluiten. De politiek correc-
te schrijfster Kristien Hemmerechts verwoordde het gevoel een
maand later treff end: ‘Heerlijk is het om elke ochtend wakker te
worden met een regering zonder cvp!’.
Paars i zag het licht nog voor de defi nitieve verkiezingsuitslag
bekend was. Het was de snelste regeringsvorming sinds de Tweede
Wereldoorlog.
‘Waar zijn de stemmen van Dehaene?’
Maar waar bleven de uitslagen voor de Senaat waarnaar weken op
voorhand uitgekeken was? De avond van de verkiezingen klokte
cvp-lijsttrekker Dehaene af op een dikke 300 000 voorkeurstem-
men, hetgeen eerder schamel was. In het licht van de paarse euforie
die zich in een paar uur tijd ook van de media had meester gemaakt,
leek het echter weinigen nog te interesseren. De ochtend nadien
wierp Dehaene ontgoocheld de handdoek in de ring. De schuchtere
poging van uittredend Vlaams minister-president Vandenbran-
de – die erop wees dat de cvp zich in het Vlaams Parlement als
grootste partij had weten te handhaven – om alsnog het initiatief
te nemen voor de vorming van de Vlaamse regering, werd door de
rest van het cvp-partijbureau op hoongelach onthaald. Daarmee
had paars de handen vrij om ook op Vlaams niveau een regering
te boetseren naar het evenbeeld van de in de steigers staande nati-
onale regering.
Pas drie dagen later, op woensdag, maakte Binnenlandse Zaken
(Luc Vandenbossche) bekend dat er met de uitslagen voor de Senaat
iets misgegaan was. Door een ‘computerpanne’ waren immers een
200
DE STEM VAN MEENSEL-KIEZEGEM
aantal voorkeurstemmen bij de eerste telling niet meegerekend.
De defi nitieve uitslag leerde dat Dehaene geen 300 000 maar bijna
600 000 stemmen had behaald waarmee hij de nieuwe premier
Verhofstadt en zijn oude coalitiegenoot Tobback vele lengten ach-
ter zich hield.
In zijn boek Er is nog leven na de 16 (Van Halewyck, 2002) haalde 6
Dehaene het onderwerp aan op pagina 1. Neen, het achterblijven
van de defi nitieve uitslag had geen invloed op zijn beslissing om
er daags nadien mee te kappen. Ja, de cvp moest maar even op
alle niveaus naar de oppositie, ook op Vlaams niveau. Zij die toen
twijfels mochten gehad hebben over zijn gedachtegang hadden
het verkeerd voor. Zo ondermeer zijn toenmalige adviseur Wim
Schamp, die om die reden ook op de eerste pagina van Dehaenes
boek geciteerd wordt. Ik vermeld dit even omdat niet iedereen
de eer geniet om de eerste pagina te halen van een boek van een
(voormalig) eerste minister.
De nationalisering van de kieskring
Onder de nieuwe eerste minister Guy Verhofstadt raakte het insti-
tutioneel hervormingswerk in een stroomversnelling. Dat de lijst-
stem werd gehalveerd, wekte geen verwondering en riep ook geen
weerstand op. Het was een oude blauwe belofte waarover inmiddels
over de partijgrenzen heen consensus bestond. Meer fundamenteel
was de herschikking van de kiesomschrijvingen. De arrondisse-
mentele kieskringen in Vlaanderen werden immers afgeschaft en
vervangen door de veel grotere provinciale kieskringen. In Wallo-
nië gebeurde dat merkwaardig genoeg niet, om nog te zwijgen van
het handhaven van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde waarvan
het Arbitragehof (vandaag Grondwettelijk Hof) de ongrondwette-
lijkheid had bevestigd.
Nog fundamenteler was de invoering van een kiesdrempel van
5. Wie in de nieuwe provinciale kieskring geen 5 van de stem-
men haalde, haalde ook geen Kamerzetel binnen. Hetzelfde gold
voor de Senaat waarvoor het hele taalgebied als kiesomschrijving
bleef gelden. De regering motiveerde haar beslissing door op ‘de
gevaren van een toenemende versnippering van het politiek land-
schap’ te wijzen.
201
DE STEM VAN MEENSEL-KIEZEGEM
Opvallend was dat aan beide beslissingen geen noemenswaardig
debat in het parlement voorafging. Even opvallend was dat de
zogenaamde kwaliteitsmedia zich evenmin druk maakten over de
belangrijkste ingreep in het Belgisch kiessysteem sinds de invoe-
ring van het vrouwenstemrecht in 1948.
De kieshervorming van Verhofstadt i ging dus verder dan de her-
vormingen waartoe de regeringen Dehaene zich hadden laten ver-
leiden. De provinciale kieskringen maakten brutaal komaf met de
historische en op herkenbare regio’s geënte kiesarrondissementen.
In het arondissementeel kiessysteem had de kiezer het gevoel dat
hij ‘zijn’ vertegenwoordiger koos. Niet alleen de vertegenwoordi-
ger die nationaal het best zijn belangen kon behartigen, maar ook
de vertegenwoordiger die bereid was naar de stem van zijn streek
te luisteren. Met de invoering van de provinciale kieskringen viel
die geborgenheid weg.
Zoals verwacht ontpopten de verkiezingen in de provinciale kies-
kringen zich van meet af aan tot nationale confrontaties tussen de
partijkopstukken wier domicilie zich in de provincie bevond. Vande
Lanotte tegen Leterme en Bourgeois in West-Vlaanderen, Freya
Vandenbossche tegen De Gucht en De Croo in Oost-Vlaanderen,
Vervotte tegen Janssens en Somers in Antwerpen, en Stevaert tegen
Vandeurzen en Dewael in Limburg (de moeilijke provincie Vlaams-
Brabant buiten beschouwing gelaten).
De provinciale herverkaveling van het kiessysteem werd niet alleen
voor de federale verkiezingen (Kamer en Senaat) ingevoerd maar
ook voor de regionale verkiezingen (Vlaams Parlement). Met het
voorspelbaar en hilarisch gevolg dat voor de federale verkiezingen
van 2003 en de regionale verkiezingen van 2004 dezelfde partij-
kopstukken met mekaar in het strijdperk traden in elke Vlaamse
provincie. Wie achteraf waar moest gaan zetelen, was een probleem
voor later. Dat regelden de partijhoofdkwartieren wel op het gepas-
te moment; tegen dan was de kiezer het toch alweer vergeten.
202
DE STEM VAN MEENSEL-KIEZEGEM
Nooit meer Ruiselede
Het nieuwe kiessysteem leverde twee winnaars op. De eerste win-
naar was het centraal partijapparaat dat naar believen met de pop-
petjes kon schuiven in elke provincie en daardoor op voorhand uit-
maakte welke trouwe partijsoldaat naar de Kamer of het Vlaams
Parlement mocht. De tweede winnaar waren de media. Dankzij de
botsingen tussen nationale partijkopstukken in de provinciale kies-
kringen werd het voor de media niet alleen spannender maar ook
een stuk eenvoudiger. Eén ‘nationale’ uitspraak van Yves Leterme
kon immers eindeloos uitgesponnen worden in de West-Vlaamse
kiesstrijd. Zoals één opwaaiend rokje van Freya Vandenbossche
zowel bij de Vlaamse tv-kijker als de Oost-Vlaamse kiezer com-
mentaar uitlokte.
Ver waren ineens de tijden dat de verslaggever van de krant zich
bij donkerte naar Ruiselede moest begeven, in het illustere kiesar-
rondissement Roeselare-Tielt, om in de plaatselijke parochiezaal
een debat tussen Luc Martens en Louis Bril te verslaan. Nog los
van de nieuwsrelevantie van dat debat raakte het verslag niet meer
in de krant van ’s anderendaags waardoor er vaak ook geen ver-
slag meer volgde. Met de laatste kieshervorming hebben kranten
en televisie dit soort problemen niet meer. De provinciale lijst-
trekkers komen vandaag gedwee en op het afgesproken uur naar
de tv-studio en ze schikken zich met opvallend gemak naar de
agenda van de journalist die hen wil interviewen. Voor de krant
en het tv-station betekent dit een nooit geziene tijdswinst en
een nog minder geziene luxe. Het betekent tegelijk dat de poli-
ticus niet langer het initiatief, het tempo en de thema’s van zijn
verkiezingscampagne in handen heeft. De media hebben die rol
overgenomen.
De Duitse kiesdrempel
In Duitsland bestaat de kiesdrempel al sinds de oprichting van de
Bondsrepubliek in 1949. De hoogte van de kiesdrempel werd toen
vastgelegd op 5. Hij gold zowel voor de federale verkiezingen
(voor de ‘Bundestag’) als voor de regionale verkiezingen (voor de
203
DE STEM VAN MEENSEL-KIEZEGEM
parlementen van de ‘Länder’ of deelstaten). De offi ciële motivatie
om een kiesdrempel van 5 in te stellen, luidde dat een versnippe-
ring van het politiek landschap moest voorkomen worden – waar
hebben we dat achteraf nog gehoord? Hoe minder partijen over
de kiesdrempel raakten, hoe homogener en stabieler immers de
regeringsmeerderheid zou zijn.
Hiermee werd slechts de helft van de waarheid gezegd.
Evenzeer telde de schrik mee van de nieuwe West-Duitse leiders
om extremistische partijen hun intrede te zien doen in de parle-
menten. Die schrik gold niet zozeer de communistische kpd die
sinds de Berlijn-crisis van 1948 zichzelf in diskrediet gebracht had.
De zorg van Adenauer en consorten sloeg vooral op de ‘mogelijke
heropleving van het neo-fascisme’ en meer concreet op de nieuw
opgerichte partijen aan de uiterste rechterzijde. De Wereldoorlog
en het Nürnberg-Tribunaal lagen nog maar enkele jaren achter
de rug en de Geallieerden keken met argusogen toe of het met de
nieuwe democratie op Duitse bodem de juiste richting uitging.
Het resultaat van de invoering van de 5-kiesdrempel in West-
Duitsland was conform de verwachtingen. De communisten van
de kpd (later dkp) raakten nooit in enig parlement. Voor de naza-
ten van de nsdap (npd, dvu, Republikaner) was het beeld genuan-
ceerder. De Bundestag was duidelijk te hoog gegrepen maar in de
deelstaatverkiezingen haalden zij regelmatig de kiesdrempel. Veelal
duurde het succes echter niet langer dan één legislatuur.
De gevestigde partijen (de christen-democratische cdu, de socia-
listische spd en de liberale fdp) konden decennialang ongestoord
de lakens uitdelen. Tussen 1949 en nu werd de Bondsrepubliek
gekenmerkt door een alom geprezen politieke stabiliteit die boven-
dien gepaard ging met een opvallende economische vooruitgang.
Zelfs de 68-revolutie bracht het regime niet uit evenwicht. In Bonn
regeerde in 1968 ‘die Grosse Koalition’ tussen cdu en spd. Kanselier
was de voormalige nazi Georg Kiesinger (cdu), vicekanselier was de
voormalige verzetsman Willy Brandt (spd). Noch Dutschke noch
Cohn-Bendit slaagden erin het koppel uit elkaar te spelen. Toen
Willy Brandt in 1969 een paarse coalitie vormde met de fdp werd
dat door de Duitse kiezer niet beschouwd als een breuk met het
204
DE STEM VAN MEENSEL-KIEZEGEM
verleden maar als een noodzakelijke opfrisbeurt van het politiek en
economisch model waaraan hij onvoorwaardelijk gehecht bleef.
De instemming van de kiezer met het bestel werd nog versterkt
toen de Rote Armee Fraktion (raf) in 1976 het land in vuur en
vlam zette. De kopstukken van het zelfuitgeroepen Rode Leger
(dat minder volwaardige spelers telde dan een gemiddeld voetbal-
elftal) waren zonen en dochters uit de rijke bourgeoisie. Zij vonden
dat ze met mama en papa nog een eitje te pellen hadden. Mama
en papa waren immers aanhanger geweest van het Hitler-regime.
Sommige papa’s hadden zich zelfs niet geschroomd om joden te
vermoorden tijdens de oorlog.
Fischer Price
Toch hadden de 68’ers in West-Duitsland onderhuids wat in bewe-
ging gezet. De beweging was bovendien radicaler dan in de andere
Europese landen. Politiek viel ze uiteen in twee stromingen. Tot de
eerste stroming behoorden de zogenaamde ‘K-Gruppen’, de in tal
van varianten grossierende communistische groupuscules die zich
alle op het marxisme-leninisme beriepen en die met elkaar in een
meedogenloze strijd gewikkeld waren, met als inzet de heerschap-
pij over de toekomstige proletarische volksstaat (sic).
De tweede stroming was de ‘realo’-stroming. Onder leiding van de
vroegere kasseigooier en latere minister van Buitenlandse Zaken
Joshka Fischer evolueerden ‘Die Grüne’ snel tot een vaste politieke
waarde in de Bondsrepubliek. Zij entten zich daarbij handig op de
veranderingen die ze bij een deel van de publieke opinie – voorna-
melijk bij jongeren – waarnamen. De groenen overschreden voor
het eerst de kiesdrempel in 1980 in de deelstaat Baden-Württem-
berg. Vijf jaar later werd Fischer minister van Leefmilieu in de
rood-groene regering van de deelstaat Hessen. Bij de Bondsdag-
verkiezingen van 1987 volgde de defi nitieve doorbraak. Met 8,3
overschreden de Duitse groenen de federale kiesdrempel voor het
eerst – en met verve.
Twintig jaar later deed de pds (de opvolger van de Oost-Duitse
205
DE STEM VAN MEENSEL-KIEZEGEM
communistische sed) de oefening over. Na de val van de Berlijnse
Muur raakte de pds zonder probleem in de parlementen van de
Oost-Duitse Länder. Net zoals Die Grüne gebruikte de pds/Die
Linke de successen in de opeenvolgende deelstaatverkiezingen als
hefboom voor het verhoopte succes in de Bondsdagverkiezingen.
Daarmee is ook de essentie van het Duits verkiezingssysteem met
zijn kiesdrempel van 5 geschetst. Voor elke nieuwe partij begint
de oefening in één van de zestien deelstaten. Wie daar slaagt voor
het ingangsexamen heeft slaagkansen voor de andere deelstaten.
Nadien ligt het overschrijden van de federale kiesdrempel binnen
handbereik. De Duitse publieke opinie beschouwt immers een
partij, van zodra ze zitting heeft in meerdere deelstaatparlemen-
ten, als een geloofwaardig alternatief voor de gevestigde partijen
in de Bundestag.
‘Wie kan ons wat maken?’
Zoals de Fransen en de Engelsen zorg dragen voor hun resultaat-
gebonden meerderheidssysteem, beschermen de Duitsers evenzeer
hun traditie met de 5-kiesdrempel waarin de deelstaten de rol van
katalysator vertolken. Ook de Nederlanders houden vast aan hun
systeem. De daar geldende proportionaliteit laat toe dat minori-
taire fracties hardop hun stem kunnen laten horen.
De Belgische regeringen Dehaene en Verhofstadt daarentegen lie-
ten het alom geprezen kiessysteem-D’Hondt met een opvallende
lichtzinnigheid vallen. De eerste ernstige motivatie voor het onbe-
houwen afbreken van het systeem moeten we nog altijd horen.
De omvorming van het arrondissementeel kiesstelsel op propor-
tionele basis tot een provinciaal kiesstelsel met een kiesdrempel
van 5 werd beslist door een regering van liberalen, socialisten
en groenen. Daarbij springt de rol van de laatste twee in het oog.
Geheel in tegenspraak met de door hen geproclameerde principes
hielpen rood en groen de bewuste kieshervorming schaamteloos
én geruisloos door het parlement.
Nochtans hadden de socialisten en de groenen best wat meer
schaamtegevoel gehad. De socialisten herdenken tot vandaag hun
206
DE STEM VAN MEENSEL-KIEZEGEM
gesneuvelden in de strijd voor het algemeen stemrecht. Ten onrech-
te, zo blijkt een eeuw later. De groenen bleken nog korter van geheu-
gen te zijn. Agalev kreeg zijn eerste kamerzetel in 1981 toen Ludo
Dierckx verkozen werd in het toenmalig arrondissement Antwer-
pen. Agalev had in Vlaanderen 3,9 van de stemmen behaald, ruim
onder de latere kiesdrempel van 5.
Dat uitgerekend de socialisten en de groenen hun handtekening
zetten onder de constitutionele staatsgreep waarop de invoering
van de kiesdrempel neerkwam, was dus onthutsend. Maar kwam
hun handtekening ook onverwachts? Niet echt. In het eendimen-
sionaal wereldbeeld van menige post-68’er, gekoppeld aan een mis-
plaatst intellectueel superioriteitsgevoel, raakte de voeling met de
realiteit van elke dag gaandeweg op de achtergrond. De oorspronke-
lijke verontwaardiging over onrecht maakte plaats voor een gecal-
culeerd machtsdenken. Van machtsdenken naar machtsmisbruik
is het dan maar een stap. ‘Wie kan ons wat maken?’ hoorde je ze
luidop denken. De kiezer misschien?
Loontje kwam om zijn boontje
De kiezer heeft altijd gelijk en loontje komt altijd om zijn boon-
tje. Beide adagia werden pijnlijk bevestigd in 2003 toen Agalev in
geen enkele kieskring de kiesdrempel haalde en in één klap al haar
federale parlementsleden verloor. Verbijstering alom! Slecht voor
de democratie? Ja. Maar Agalev had het zelf gezocht. De groene
partij die tot voor haar regeringsdeelname in 1999 de ‘basisdemo-
cratie’ hoog in het vaandel voerde, was door haar eigen basis afge-
straft. In een paar uur tijd en zonder dat er verontschuldigingen
aan te pas kwamen.
Een verrassing komt nooit alleen. Bij de parlementsverkiezingen
van 2007 overschreed Lijst Dedecker (ldd) tot verrassing – en
alweer tot consternatie – van de kenners de geduchte kiesdrempel.
Het resultaat van ldd was niet alleen onverwacht, het was vooral
ongewenst. Dat er als gevolg van de kiesdrempel al eens een partij
uit de boot kon vallen, tot daar aan toe. Maar dat ondanks die kies-
drempel een nieuwe partij haar intrede kon doen in het parlement,
207
DE STEM VAN MEENSEL-KIEZEGEM
behoorde niet tot het vooraf uitgedachte en door het politiek bestel
ondertekende scenario. A priori niet wanneer het een foute partij
betrof, die aangevoerd werd door een nog foutere lijsttrekker.
Bewijst het succes van Dedecker dat het met de kiesdrempel van
5 alsnog meevalt? Neen. De marge van 5 is een smalle marge.
Veel te smal om er een duurzaam bestaan van een nieuwe partij
te laten van afhangen. Voor partijen als ldd, Groen, VlaamsPro-
gressieven en n-va is de kiesdrempel niets minder dan een om de
vier jaar terugkerende nachtmerrie. De eerste twee wanen zich
voorlopig sterk genoeg om in hun eentje de strijd met de kies-
drempel aan te gaan. De laatste twee hebben eieren voor hun geld
gekozen. In plaats van Don Quichot te spelen, verkiezen ze in een
kartel met een grotere partij naar de kiezer te stappen. Alleen op
die manier weten ze zich – voorlopig – verzekerd van parlemen-
taire mandaten.
Het selectieve protest
Dat in 2003 de linkerzijde geen protest liet horen tegen de invoering
van de kiesdrempel, was verbijsterend. Minder verbijsterend doch
niet minder opvallend was dat de Vlaamse rechterzijde nauwelijks
protest liet horen. Nochtans zaten de voormalige regeringspartij
cd&v en de eeuwige oppositiepartij Vlaams Blok in 2003 op de
oppositiebanken. Dat de cd&v zich niet verzette tegen de kies-
drempel was behalve begrijpelijk tegelijk plat-opportunistisch.
Hoe minder partijen in het parlement, hoe meer parlementairen
een grote partij als de cd&v in het nieuwe kiessysteem in de wacht
kon slepen, leerde een snelle berekening.
Het Vlaams Blok/Vlaams Belang maakte een gelijkaardige optel-
som. Toen de kiesdrempel werd ingevoerd, stond het Blok op het
zenit van zijn populariteit. 20 van de stemmen in Vlaanderen was
voor de als extreem-rechts gecatalogeerd staande partij de ‘bot-
tom’, de ‘sky’ was de ‘limit’. Elke wetswijziging die de parlementaire
vertegenwoordiging van grote partijen in de kaart speelde, werd
bij het Blok – dat zich toen onoverwinnelijk waande – binnens-
kamers toegejuicht. Net zoals Agalev speelde het Vlaams Blok het
208
DE STEM VAN MEENSEL-KIEZEGEM
geheugen parten.
Het Vlaams Blok haalde zijn eerste parlementszetel in 1978. Het
Blok was toen nog geen partij, maar een verkiezingsalliantie tussen
de Vlaams-Nationale Partij (vnp) van Karel Dillen en de Vlaamse
Volkspartij (vvp) van Lode Claes, lijsttrekker in Brussel-Halle-
Vilvoorde. De zetel ging naar Karel Dillen. Dillen werd – net als
de Agalev’er Dierckx – verkozen in het kiesarrondissement Ant-
werpen. En net als Dierckx bleef hij in dat arrondissement ver
beneden de 5.
De N-VA was niet nodig
Het blijft een raadsel waarom de n-va in 2003 niet het speerpunt
was van het verzet tegen de kiesdrempel. De n-va mocht zich, na
een jarenlange en uitputtende strijd tussen de diverse stromin-
gen die zich op het traditioneel Vlaams-nationalisme beriepen,
beschouwen als de rechtmatige erfgenaam van de ter ziele gegane
Volksunie (vu). Ik poogde Geert Bourgeois, de voorzitter van de
nieuwe partij, ervan te overtuigen dat hij van het overschrijden
van de net ingevoerde kiesdrempel het hoofdthema van zijn ver-
kiezingscampagne moest maken. In het kader daarvan stelde ik het
partijbestuur van de n-va een precampagne voor onder de werktitel
‘de n-va is nodig’, vergelijkbaar met de gelijknamige sp-campagne
nadat het Agusta-schandaal aan het licht was gekomen.
Doel van de campagne was de Vlaamse opiniemakers ervan te
overtuigen dat een democratische Vlaams-nationale partij haar
stem moest blijven behouden in het nationaal parlement. In dat
kader stelde ik Bourgeois ook voor de oproep te laten onderte-
kenen door al degenen die acht jaar eerder de sp-oproep hadden
beantwoord. ‘U hoeft niet akkoord te zijn met ons programma’, zo
luidde de boodschap, ‘maar als u vindt dat er voor een partij als
de onze plaats moet blijven in het parlementair landschap, onder-
teken dan vanuit democratische overwegingen deze oproep’. De
toenmalige sp-voorzitter Louis Tobback had zich in 1995 in exact
dezelfde bewoordingen geuit.
Bourgeois ging niet in op mijn voorstel. De nieuwbakken n-va-
voorzitter vond de kiesdrempel geen onoverkomelijk probleem.
209
DE STEM VAN MEENSEL-KIEZEGEM
Veel belangrijker vond hij dat zijn partij moest uitleggen ‘waar we
voor staan’. Met andere woorden het zogenaamd inhoudelijk ver-
haal, waarbij alleen op de ratio van de kiezer een beroep gedaan
wordt maar niet op diens emotie. Bourgeois haalde enkel in zijn
eigen provincie West-Vlaanderen de kiesdrempel. Het kartel met
de cd&v bood hem een jaar later gelukkig soelaas, ook al werd er
in 2003 intern met de tanden geknarst, niet het minst door Bart
De Wever, Frieda Brepoels en Kris Van Dijck.
‘Laat 100 Bloemen bloeien’
In 1956 zag de Chinese partijleider Mao-Tse-Tung dat de revolu-
tie in zijn land zich vast reed in corruptie en bureaucratisme. Als
reactie daartegen lanceerde Mao de beweging ‘Laat 100 Bloemen
bloeien’. Daarbij werden ‘alle creatieve krachten’ opgeroepen om
het ‘oude dogmatische denken af te werpen’ en ‘onbevangen nieuwe
denkbeelden’ te formuleren.
De stichter van de Volksrepubliek schrok zich een hoedje toen
hem gerapporteerd werd welke dynamiek de ‘100 Bloemen’ in zijn
rijk teweegbrachten. De onbevangenheid van de onderdanen ging
zover dat ze open en bloot de heerschappij van de communistische
partij in vraag stelden. Voor de stalinist Mao was dit het teken dat
er moest ingegrepen worden. Honderdduizenden bloementelers
verdwenen in de kampen van de Chinese Goelag, de belangrijkste
fl euristen werden geëxecuteerd.
Los van het unhappy end dat de ‘100 Bloemen’ in China kende, is
er een parallel te trekken tussen de verwording van de volksdemo-
cratie in China in de jaren ’50 en de ontsporing van het Belgisch
parlementair systeem sinds de jaren ’90. Naarmate meer kunst- en
vliegwerk ingeschakeld werd om het democratisch defi cit tegen te
gaan, bleek het defi cit alleen maar groter te worden. Bij zoverre dat
nieuwe maatregelen, de kiesdrempel van 5 voorop, zelfs omge-
keerde en ongewenste eff ecten sorteerden.
Daarom is het tijd voor de grote ommekeer. Tijd om het bord af te
vegen en met een schone lei te herbeginnen, wars van elk dogma
210
DE STEM VAN MEENSEL-KIEZEGEM
en van elke vooringenomenheid. Onbevangen en zonder schrik
om aan veronderstelde taboes te raken. Waarom en van wie zou
men trouwens schrik moeten hebben? In ons land komt de macht
nog altijd uit de punt van een stempotlood en niet uit de loop van
een geweer.
Moge de beste eindelijk winnen
Mijn voorstel bestaat erin het huidig federaal parlement, bestaande
uit Kamer en Senaat, om te vormen tot een eenkamerparlement
waarvan de volksvertegenwoordigers verkozen worden via een
meerderheidskiesstelsel in twee stemrondes.
Wat moet men zich daar concreet bij voorstellen?
– Alleen de Kamer van Volksvertegenwoordigers wordt recht-
streeks verkozen. De Senaat wordt afgeschaft.
– Het aantal Kamerleden bedraagt 200.
– Het Belgisch grondgebied wordt opgedeeld in 200 kiesdistric-
ten.
– Elke partij kan aan de verkiezingen deelnemen. Haar recht tot
deelname geldt voor alle kiesdistricten.
– Het aantal deelnemende kandidaten per kiesdistrict is beperkt
tot één kandidaat per partij.
– Het aantal gekozenen is beperkt tot één gekozene per kiesdis-
trict.
– Gekozen wordt wie meer dan 50 van de stemmen haalt in zijn
kiesdistrict.
– Haalt niemand meer dan 50 in de eerste stemronde, dan valt
de beslissing in de tweede stemronde.
– Aan de tweede stemronde mogen enkel de twee best geplaatste
kandidaten uit de eerste ronde deelnemen.
– De ministers die de daaropvolgende regering vormen, blijven
Kamerlid. Het systeem van de parlementaire opvolgers wordt
afgeschaft.
211
DE STEM VAN MEENSEL-KIEZEGEM
Partijen en media buitenspel
In onze parlementaire democratie wordt het volk verondersteld de
macht uit te oefenen via zijn verkozen vertegenwoordigers, die op
hun beurt verondersteld worden in het parlement uiting te geven
aan de soevereine volkswil. Al tientallen jaren wordt dit grondwet-
telijk beginsel in de praktijk met de voeten getreden, wat door de
meeste parlementsleden ‘off the record’ ook toegegeven wordt. Het
bestaande kiessysteem koestert hen in hun geestelijke en materiële
inertie. In het nieuwe kiessysteem daarentegen zal de volksverte-
genwoordiger van morgen uit een ander vaatje moeten tappen dan
dat van vandaag.
Vandaag is 75 der kandidaten wiskundig zeker van zijn verkie-
zing, nog voordat de kiezer zijn stem heeft uitgebracht. Die zeker-
heid dankt de kandidaat aan zijn plaats op de lijst, het provinciaal
kiessysteem, de kiesdrempel van 5 en de mediatisering van de
kiescampagne die in het voordeel speelt van de beter geplaatste
kandidaten. De 25-onzekerheid is voor het grootste deel toe te
schrijven aan de ‘wispelturigheid’ van de kiezer, die onverwachts
en ongewenst een partij mandaten ontneemt en even onverwachts
en ongewenst een andere partij mandaten toespeelt. Het aantal
kandidaten dat over een hoger geplaatste kandidaat van de eigen
partij springt, blijft ondanks de opwaardering van de voorkeur-
stem eerder marginaal.
In het nieuwe meerderheidssysteem is er van lijstvorming geen
sprake meer vermits er geen lijsten meer zijn. Elke partij kan slechts
één kandidaat voordragen per kiesdistrict. Voor die kandidaat is
het erop of eronder. Want per kiesdistrict is er ook maar één zetel
te begeven. Die zetel gaat naar de kandidaat die (na twee stemron-
des) de meeste voorkeurstemmen heeft behaald.
Op de intensieve steun van zijn partij hoeft de kandidaat niet langer
te rekenen want de partij dient haar aandacht ineens te verdelen
over meer dan 100 kiesdistricten in Vlaanderen. Van de nationale
media hoeft hij evenmin veel heil te verwachten. Net als de natio-
nale partijen zullen de nationale media immers – zeer tegen hun
zin – hun berichtgeving moeten heroriënteren naar het voor hen
212
DE STEM VAN MEENSEL-KIEZEGEM
ongekend hoog aantal kiesdistricten, waar in hun ogen weinig
spectaculair nieuws te rapen valt. Want de kans dat de grote jon-
gens elkaar voor de voeten zullen lopen in eenzelfde kiesdistrict
is onbestaande. Geen enkele topper zal het immers riskeren zijn
verkiezing op die manier roekeloos in de waagschaal te leggen.
Vademecum van de nieuwe kandidaat
De kandidaat staat er dus alleen voor. Zijn enige toeverlaat wordt
de kiezer, de enige die hem volgens de grondwet toelaat in het par-
lement te zetelen. Wil hij de kiezer achter zich krijgen, dan zal hij
zijn truitje moeten nat maken. Niet enkel in de laatste weken voor
de verkiezingen maar vier jaar aan een stuk. Herman De Croo
hierover: ‘Mijn volgende verkiezingscampagne begint de avond
van de verkiezingen’.
Voor de gemotiveerde kandidaat is deze situatie tegelijk een oppor-
tuniteit. Het uitkammen van zijn kiesdistrict is immers geen Sisyp-
husarbeid. De oppervlakte van het kiesdistrict bedraagt gemiddeld
1/20 van de provincieoppervlakte, hetgeen in de praktijk neerkomt
op een cluster van enkele gemeenten of op een stadsdeel. De kandi-
daat kan zich dus gemakkelijk meerdere keren per jaar op dezelfde
plaatsen vertonen.
Wie er wil voor gaan, moet ook snel een pak mensen leren kennen.
Mensen van vlees en bloed, niet de statistische eenheden uit studies
en opiniepeilingen die men vandaag op zijn bureau legt. Ook hier
bestaat de uitdaging erin om een deel van die mensen meerdere
keren per jaar te ontmoeten. Een kiesdistrict telt immers niet meer
dan 50 000 kiezers, wat iets anders is dan het miljoen kiezers dat de
kandidaat met het huidige kiessysteem in zijn provincie moet pro-
beren te bereiken en die daardoor een anonieme massa blijven.
Wat er bij de burger echt leeft, zal de kandidaat snel vernemen. De
marktstudies die hem totnogtoe een virtuele werkelijkheid voor-
spiegelen, kunnen zo de prullenmand in. Om te vernemen wat er
allemaal leeft, hoeft de kandidaat niet van ’s morgens tot ’s avonds
op café te zitten. De plaatsen en activiteiten waarbij mensen elkaar
ontmoeten, zijn immers heel divers. Bovendien staat de kalender
van die activiteiten elke dag in de krant, zodat het voor de kandi-
213
DE STEM VAN MEENSEL-KIEZEGEM
daat een koud kunstje is een agenda op te stellen van prioritaire
aanwezigheden.
De communicatie kandidaat-kiezer hoeft bovendien geen een-
richtingsverkeer te zijn. Wie zijn dienstbetoon goed uitbouwt, zal
namelijk ook bezoek krijgen van zijn kiezer. Bij die gelegenheden
kan de kandidaat in de praktijk doen wat doorgaans blijft steken
in het stadium van de vrome verkiezingsbeloften: luisteren naar
de mensen, met de mensen praten en de mensen helpen.
Betekent dit dat de kandidaat de mensen altijd gelijk moet geven
en naar de mond praten? Absoluut niet. In zijn herhaalde en per-
soonlijke contacten met de kiezer heeft de kandidaat mogelijkhe-
den te over om aan de kiezer zijn eigen visie uiteen te zetten, ook
al strookt die visie niet met die van de kiezer. Aan de kandidaat
om in zo’n geval te argumenteren en te overtuigen. De kans dat
hij daarin slaagt, is groot. Zeker wanneer zijn argumenten betrek-
king hebben op concrete dingen die de voor hem zittende kiezer
nauw aanbelangen.
Applaus op de 68-banken?
De kandidaat die op die wijze zijn kiesdistrict heeft doorploegd,
hoeft geen fortuin meer te besteden aan zijn verkiezingscampagne.
Hij hoeft ook geen schrik te hebben van de confrontatie met de
kiezer. Bij zijn huisbezoeken tijdens de campagne zal hij nergens
de deur op zijn neus krijgen. Zijn verkiezingspropaganda kan zich
beperken tot het afgeven van zijn visitekaartje. Het handjes schud-
den op de markt krijgt voor het eerst een authentiek karakter: het
is de handdruk tussen twee mensen die elkaar in de voorbije jaren
hebben leren kennen.
Het nieuwe kiessysteem biedt dus alles om applaus te doen weer-
klinken op de 68-banken. Gedaan met de geldverslindende verkie-
zingscampagnes, gedaan met de bemoeienissen van de partijhoofd-
kwartieren die op voorhand bepalen wie verkozen wordt, gedaan
ook met de naar Amerikaanse toestanden ruikende mediatisering
van de politiek. Wat kan een 68’er zich meer toewensen?
Wat de 68’ers bovenmatig moet verheugen, is de installatie van de
DE STEM VAN MEENSEL-KIEZEGEM
lang verhoopte ‘basisdemocratie’ die dankzij het nieuwe kiessys-
teem voor het eerst gestalte krijgt. De utopisten van 68 stond een
nieuw type democratie voor ogen waarbij het volk rechtstreeks de
macht zou uitoefenen. In de democratie van het nieuwe type moest
de gekozene zo dicht mogelijk bij zijn kiezer staan en moest hij de
verzuchtingen van zijn kiezer zo goed mogelijk proberen vertolken
in het nieuw volksparlement. Hij diende ook permanent en per-
soonlijk aanspreekbaar te zijn voor zijn kiezer en in het slechtste
geval door die kiezer naar huis gestuurd te worden.
Het in 68 geponeerde model oversteeg het niveau van de utopie
nooit. Ontgoocheld of niet lieten de 68’ers zich welwillend opvan-
gen door de vertegenwoordigers van de ‘burgerlijke democratie’,
om er enkele jaren later zelf de herauten van te worden.
Het nieuwe kiessysteem biedt de discipelen van 68 alsnog de kans
hun historisch gelijk te halen. Wars van elke utopie zorgt het meer-
derheidsstelsel op basis van 200 overzichtelijke kiesdistricten
ervoor dat er zich tussen kiezer en kandidaat een rechtstreekse dia-
loog kan ontwikkelen en dit rond reële en relevante thema’s. In de
mate dat de kandidaat zich niet of onvoldoende aan de zijde van zijn
potentiële kiezer vertoont, slinken ook zijn kansen op verkiezing.
Idem voor de gekozene die denkt dat de buit binnen is en daarom
zijn activiteiten in het kiesdistrict op een lager pitje zet. Vier jaar
later komt hij gegarandeerd de man met de hamer tegen.
De ultieme hallucinatie
Aangesteld door het volk, aanspreekbaar voor het volk en afzetbaar
door het volk! Het nieuwe type van volksvertegenwoordiger komt
opvallend dicht in de buurt van het ideaaltype ‘volksraadafgevaar-
dige’ dat de revolutionaire prediker en 68-icoon Lev Trotski voor
ogen stond. Het kan dus geen twijfel lijden dat het nieuwe kiessys-
teem enthousiast onthaald wordt door de voormalige promotoren
van ‘een échte volksdemocratie’.
Actieve steun mag ook verwacht worden van de burgerdemocraten
van de vld, voor wie de inspraak van de burger via rechtstreekse
verkiezingen op alle niveaus een stokpaardje is. Voeg daarbij de
215
DE STEM VAN MEENSEL-KIEZEGEM
stemmen van de cd&v die er heimelijk van droomt via het meer-
derheidsstelsel meer mandaten in de wacht te slepen dan nu het
geval is en je krijgt in Vlaanderen gemakkelijk een comfortabele
tweederde meerderheid op de been.
Of is deze inschatting te optimistisch? Zal een burgercongres van
de vld eveneens een tweederde meerderheid opleveren, zodat de
partij offi cieel gemandateerd is om de kieshervorming door te
duwen? Zal de cd&v de zekerheid en de zetelbonus die het provin-
ciaal kiesstelsel met zijn kiesdrempel van 5 haar vandaag garan-
deert, inruilen voor een ongewis avontuur?
Nog ongewisser is de houding die de post-68’ers zullen aannemen.
Zullen zij eindelijk handelen volgens de door hen verkondigde prin-
cipes? Of zullen zij barricades opwerpen tegen een systeem waar-
mee ‘progressief Vlaanderen in de verdrukking dreigt te geraken’?
Want wat goed is voor het volk is daarom niet noodzakelijk goed
voor de partij, laat staan voor haar mandatarissen. De partij mag
er niet aan denken dat sommige van haar Wetstraatnotabelen in
het zand bijten tegen een onbekende terreinwerker uit De Haan-
aan-Zee of Heist-op-den-Berg!
Of de groenen staan te springen voor het nieuw kiessysteem is nog
twijfelachtiger. Nochtans pleit alles ervoor dat ze dat wel doen. De
groenen hebben immers al eens op een onaangename wijze kennis
gemaakt met de kiesdrempel want in 2003 speelden ze in één klap
al hun federale parlementsleden kwijt. En vermits een ezel zich geen
twee keer aan dezelfde steen stoot... Als nog doorslaggevender zou
moeten gelden dat de ‘basisdemocratie’, de ‘echte’ democratie in
het groene partijprogramma, een even belangrijke peiler is als de
verdediging van het leefmilieu.
Maar wat als de groene basisdemocraten er in geen enkel kiesdistrict
in slagen hun eigen basis te overtuigen? In dat geval verdwijnt Groen!
voor de tweede keer uit het parlement, wat voor het gereduceerd par-
tijapparaat de ultieme hallucinatie is. Dan nog liever de kiesdrempel
van 5. Beter een half risico dan een heel risico. Beter de helft van
de mandatarissen behouden dan het geheel van de principes.
Ook aan de andere kant van de zijlijn staat men niet te wachten
DE STEM VAN MEENSEL-KIEZEGEM
op een nieuw kiessysteem. In 2007 stapte Lijst Dedecker (ldd)
zeer tegen zijn zin op eigen benen naar de kiezer. De nieuwe partij
legde zich op voorhand neer bij haar verlies, ervan uitgaande dat de
kiesdrempel van 5 haar enkel de windeieren van haar lijsttrekker
kon opleveren. Op 10 juni 2007 veranderde het plaatje ineens. Tot
ieders verrassing haalde ldd de door haar lijsttrekker in duizend-
bommen-en-granaten vervloekte kiesdrempel wél. Sindsdien is het
in de buurt van Dedecker, – gesterkt door peilingen die de Oos-
tendenaar over de 10 tillen – opvallend stil geworden over het
‘systeem dat enkel in de kaart van de grote partijen speelt’.
Vist Vogels achter het net?
De mogelijke vrees voor de negatieve gevolgen van het nieuw kies-
systeem is niet meer dan pleinvrees. Het is de vrees voor het onbe-
kende, de onzekerheid over de afl oop van het proces dat men tot-
nogtoe dacht onder controle te hebben. Het is de reactie van de
bange man (of vrouw).
Waarom niet ‘progressief ’ en pro-actief tewerk gaan? Waarom zou
de groene primadonna Mieke Vogels niet (met glans) verkozen
worden in een Antwerps kiesdistrict? Om te beginnen kandideert
ze in een district waar ze andere partijkanonnen ontloopt. Daarna
doet ze een beroep op het geweten van de ‘democratische kiezer’.
‘U gaat er toch niet verantwoordelijk voor zijn dat er geen groene
gekozene meer in het parlement zetelt, in casu Mieke Vogels?’ luidt
de uitnodiging in dat geval.
Komt er een tweede stemronde aan te pas, dan kan la Vogels zich
gegarandeerd verzekeren van de ‘local heroes’ die er na de eerste
ronde uitliggen en die vinden dat Mieke Vogels zeker moet verko-
zen worden. In het geval van Vogels zullen de nationale partijboeg-
beelden eveneens hun duit in het zakje doen. De partij die in het
district in kwestie geen kandidaat meer heeft in de tweede ronde,
zal niet nalaten een stemoproep pro of contra Vogels te doen. Het-
geen dan weer de aandacht van de nationale media wekt – daar
is de mediatisering weer! – en de kansen dat het vogeltje verder
tsjirpt, doen stijgen.
Het scenario dat voor Vogels klaar ligt, ligt evengoed klaar voor
217
DE STEM VAN MEENSEL-KIEZEGEM
Wouter van Bellingen in het Waasland, voor Jean-Marie Dedecker
aan de middenkust en voor Filip Dewinter in de noordrand van
Antwerpen. Geen van hen hoeft schrik te hebben van zijn herver-
kiezing. Geen enkele partij hoeft er tegelijk bevreesd voor te zijn
uit het parlement gewipt te worden.
Maar de kandidaten moeten er wel iets voor doen. Elke stem zul-
len ze moeten verdienen, elke dag. Wie op het einde van de rit niet
verkozen wordt, hoeft niemand met de vinger te wijzen. Die heeft
het – last but not least – enkel aan zichzelf te wijten.
Vlaamse blokvorming
Wie in de eerste stemronde niet verkozen raakt, kan twee dingen
doen. Ofwel geeft hij er ontgoocheld de brui aan en geeft hij tijdens
het verder verloop van de stemverrichtingen taal noch teken meer.
De kandidaat die zo handelt, hoeft zich over zijn verdere politieke
loopbaan geen illusies meer te maken. In het andere geval geeft
de in de eerste stemronde gebuisde kandidaat een uitdrukkelijk
stemadvies pro of contra een van de twee overgebleven kandidaten
en stelt hij zijn campagneploeg ten dienste van de kandidaat naar
wie zijn voorkeur in de tweede ronde uitgaat. De kandidaat die zo
handelt, hoeft zich over zijn verdere politieke loopbaan geen zor-
gen te maken. Vroeg of laat krijgt hij immers de beloning voor zijn
loyauteit, hetzij in de vorm van een overheidsbenoeming, hetzij in
de vorm van een verkozen mandaat op een ander niveau of op een
later tijdstip.
Het nieuwe meerderheidsstelsel laat niet alleen toe dat de stem van
de zogenaamde politieke minderheden blijft weerklinken, het laat
vooral toe dat zich voortaan ook een duidelijke regeringsmeerder-
heid aftekent.
Wie steunt wie in de tweede ronde? Wordt het een gevecht tussen
de ‘progressieven’ en de ‘conservatieven’? Tussen de ‘linksen’ en
de ‘rechtsen’? Niet noodzakelijk. Het kan evengoed ‘rechts’ tegen
‘rechts’ zijn of – nog waarschijnlijker – regering tegen oppositie. In
de praktijk zullen de nationale partijen al voor de eerste stemronde
een advies uitbrengen hoe men nuttig kan stemmen. Op die manier
218
DE STEM VAN MEENSEL-KIEZEGEM
krijgt de politieke blokvorming al voor de verkiezingen vorm en
kan elk blok na de tweede ronde zijn gekozenen tellen.
Op basis van die telling zal zich veel sneller dan vandaag een homo-
gene regering vormen. Bovendien zal die regering de rechtstreekse
emanatie zijn van de wil van de kiezer.
‘In The Right Hand’?
Valt Vlaanderen met het nieuwe kiessysteem onvermijdelijk in
rechtse handen? Waarom zou het? De tijd dat de kiezer in links/
rechtstermen dacht, ligt ver achter ons. In 2007 was het bikkel-
harde gevecht tussen uittredend premier Guy Verhofstadt en uit-
dager Yves Leterme de inzet van de verkiezingscampagne. Was dit
rechts tegen rechts? Oud-rechts tegen nieuw-rechts? Progressief
rechts tegen conservatief rechts? Neen dus. Het was regering tegen
oppositie. Het was kiezen tussen Verhofstadt iii en Leterme i. Even-
eens in 2007 kaapte Dedecker – tot zijn eigen verbazing – even-
veel stemmen weg bij de socialisten als bij de liberalen. Nochtans
had Dedecker zich tijdens de campagne uitdrukkelijk als rechts
gepositioneerd.
Het bewijst dat de moderne kiezer zijn stemgedrag niet langer
bepaalt op basis van de ideologische schema’s van de vorige eeuw.
Veel belangrijker voor hem zijn de geloofwaardigheid van partij en
kandidaat, de (on)tevredenheid met het regeringsbeleid en de pro-
blemen waarmee hij dagelijks geconfronteerd wordt en waarvoor hij
de politiek de verantwoordelijk stelt. Tussen 2003 en 2007 scoorden
aanvankelijk Verhofstadt, vervolgens Stevaert en tenslotte Leterme
het best op deze punten. Vanuit de klassieke links/rechtsredenering
vallen dit soort onverhoedse ommezwaaien niet te verklaren.
Het meest aannemelijk scenario is dat de door een homogeen par-
lementair blok gesteunde regering haar meerderheid behoudt of
verliest, naargelang de appreciatie die de kiezer vier jaar later in
petto heeft. Stel dat rechts-rechts vier jaar lang regeert maar er in
de ogen van de kiezer niets van bakt, dan komt links automatisch
terug. Niet met een schamel aantal gekozenen maar – in het beste
geval – met een absolute meerderheid.
De Vijfde Republiek in Frankrijk is daar een goed voorbeeld van.
219
DE STEM VAN MEENSEL-KIEZEGEM
De Gaulle installeerde in 1958 het meerderheidssysteem via twee
stemrondes, ervan overtuigd zijnde dat hij daarmee zijn eigen partij
voor eeuwig aan de macht had geholpen. In 1981 werd François Mit-
terrand de vierde president van de Vijfde Republiek. De socialisten
zouden in het post-Mitterrandtijdperk vijftien jaar lang de lakens
uitdelen. Onder het parlementair regime van de Vierde Republiek
reikten de socialisten niet verder dan 25 van de stemmen (op zich
een heel pak). Als ze al eens de premier mochten leveren (Blum,
Daladier, Mollet) was het veeleer voor de hoofdrol in de poppenkast.
De regeringen waarvan ze deel uitmaakten, bestonden steevast uit
drie partijen (christendemocraten, radicalen en socialisten), waar-
door een coherent regeringsbeleid onmogelijk was.
Pas na de invoering van de linksvijandige Vijfde Republiek slaagde
links erin om in het gepolariseerd kiessysteem een absolute meer-
derheid van volksafgevaardigden achter zich te scharen.
Brussel-Halle-Vilvoorde in rook opgegaan
Lost het nieuwe kiesstelsel ook de communautaire problemen op?
Grotendeels wel. Zo wordt ondermeer de lont uit het kruitvat Brus-
sel-Halle-Vilvoorde (b-h-v) getrokken, om de eenvoudige reden dat
b-h-v in het nieuwe kiessysteem niet meer bestaat. Het betwiste
arrondissement wordt via de kieshervorming immers opgedeeld
in pakweg twintig kiesdistricten.
Wie gaat met die zetels lopen? Dat zal de kiezer uitmaken. Wie
komt waar op? Dat maken de partijen en de kandidaten uit. Voelt
Olivier Maingain zich geroepen om het kiesdistrict Vilvoorde te
veroveren? Aan hem om de poging te wagen, aan de kiezer om die
poging naar waarde te schatten. Wie weet wil Jean-Luc Dehaene
zijn politieke loopbaan glorierijk afsluiten door zich in het sym-
bolische district Brussel-Centraal te laten verkiezen? Ook in dat
geval zal de kiezer soeverein oordelen. Op het einde van de rit zien
we hoe de kaart eruitziet, hoe ze politiek kleurt en welke taal ze
spreekt. De regels inzake taalpariteit waaraan de regeringsvorming
onderworpen is, blijven gewoon gelden.
Essentiëler voor de communautaire vrede is dat het nieuwe kiessys-
teem doorgetrokken wordt naar het regionale niveau. In Vlaanderen en
220
DE STEM VAN MEENSEL-KIEZEGEM
Wallonië kan dat perfect via de federale kiesdistricten. Voor Brussel zal
onvermijdelijk – en alweer! – een speciale regeling moeten uitgewerkt
worden, waarbij voor de zoveelste keer de hoop wordt gekoesterd dat
het stadsgewest eindelijk en defi nitief uit het taalmoeras kruipt.
Brussel is meer dan de optelling van taalgroepen. Brussel is een
internationale grootstad waar nota bene de hoofdzetel van de
Europese Unie gevestigd is. Vlakbij ligt een luchthaven die binnen-
kort in Europa haar gelijke niet kent. Tegelijk telt Brussel ook een
abnormaal hoog aantal allochtonen. Vooral de concentratie van
Maghrebinwijkelingen zorgt in verschillende Brusselse gemeenten
voor overlast en onveiligheid. Brussel is daarnaast ook de enige stad
in België waar evenveel niet-Brusselaars werken als er Brusselaars
wonen. Dat laatste heeft zijn invloed op de fi scale inkomsten die
Brussel ontvangt (of derft), en op de (extra-)uitgaven die het moet
doen om zijn infrastructuur op peil te houden of uit te bouwen.
Het is in de context van al deze factoren dat de ‘defi nitieve’ regeling
voor Brussel dient uitgewerkt te worden. Om redenen van effi ci-
entie en omdat de kiezer het allemaal nog moet blijven begrijpen,
kan alvast begonnen worden met de Brusselse gewestverkiezingen
te laten samenvallen met de gemeenteraadsverkiezingen, die wat
Brussel betreft binnen dezelfde grenzen plaatsvinden.
De terugkeer van Sus Antigoon
De ‘hervorming van Meensel-Kiezegem’ geeft de kiezer wat de
kiezer toekomt. Zijn keuze beperkt zich voortaan niet langer tot
een handtekening waarvan hij niet weet wat de partijen er achteraf
mee doen. Met het nieuwe kiessysteem staat de kandidaat met de
billen bloot. Het door hem geproclameerde principe dat de poli-
tiek dichter bij de burger moet staan, mag hij nu eindelijk in daden
omzetten. Met alles wat dat praktisch inhoudt. Uitvluchten tellen
niet meer, excuses zijn enkel nog misplaatst.
Evengoed als de gekozene zal de regering – welke haar samenstel-
ling ook is – de hete adem van de kiezer in haar nek voelen. Elke
vier jaar zal ze afgerekend worden op haar prestaties, waarna ze in
haar homogene samenstelling zegevierend kan verder besturen of
strijdend zal ten onder gaan.
221
DE STEM VAN MEENSEL-KIEZEGEM
‘Meensel-Kiezegem’ is geen spook. Hooguit zullen een aantal kandi-
daten er ’s nachts hun slaap voor laten. Voor de kiezer is ‘Meensel-
Kiezegem’ echter de langverwachte goede geest, de Sus Antigoon
van het eiland Amoras. Van het paradijselijke Amoras naar het
Belgische politieke moeras is het een hele weg. Maar Sus heeft het
vroeger al eens klaargespeeld. Waarom dus geen tweede keer?
222
DE STEM VAN MEENSEL-KIEZEGEM
In de bijdrage De realisatie van de Modelstaat werden fragmentent
verwerkt van opiniestukken die Frank Th evissen publiceerde in De
Standaard, Knack,kk De Tijd, Pub, Jobat ent Achter het Nieuws.
frank thevissen en v. willems, Ons land stond er weer even, of: het troe-
bele en delicate onderscheid tussen politieke communicatie en overheids-
communicatie. In: Overheidcommunicatie in België – Een overzicht. (D.
Coninckx, red.), Antwerpen – Apeldoorn. Garant, 2004. pp. 167 – 183.
frank thevissen, Gepeild, ge-poppolled, gepruts, In: Knack, 12 juni 2006.kk
frank thevissen, De vrienden van de vrind. In: Achter het Nieuws, jrg. 3,
nr. 6/7, juni/juli 2006. pp. 9 -11.
frank thevissen, We lopen achter. Elders bijten universiteiten zich vast in
bedrijfscommunicatieonderwijs. In: cv NEWSv , 2006. pp. 27 – 29.
frank thevissen, Het logo van een snackbar. In: rr De Standaard, 30 januari
2007, p. 22.
frank thevissen, Een Open vld op kinderniveau. In: De Standaard, 1
maart 2007, p. 22.
frank thevissen, Op een onbewoond eiland. In: De Standaard, 20 maart
2007. pp. 20 – 21.
frank thevissen, Een bank vooruit met wat hulp van de advocaat. In: De
Standaard, 27 september 2007, p. 22.
frank thevissen, De formatie is een communicatiemonster geworden. In:
De Standaard, 23 november 2007, p. 22.
frank thevissen, Het merk Leterme in crisis. In een half jaar van waarmerk
naar fl atermerk. In: De Standaard, 11 december 2007, p. 24.
frank thevissen, Vandenbroucke pleit voor pedagogisch optimisme in hoger
onderwijs: iedereen gediplomeerd!? In: ? Onderwijskrant, nr. 144, januari-
maart, 2008, pp. 44 – 48.
frank thevissen, De vloek van Verdana 9, In: Jobat, 16 februari 2008.
frank thevissen, Spiegeltje, spiegeltje aan de wand. Van periodieke popula-
riteitspoll tot professioneel zichtbaarheidsimago en reputatiemanagement
voor politici via de media. In: In de vuurlinie. Armworstelen met de pers
(P.F. Anthonissen, red.), Lannoo, 2008. pp. 97 – 111.
frank thevissen, Illusies grijpen de macht. In: Pub, nr. 8, juni 2008, pp.
22 -23.
frank thevissen, Een Oosterweelbrug te ver. Overheidscommunicatie:
Strategen hebben fl inke kluif aan redden Antwerps infrastructuurpoject.
In: De Tijd, 5 juli 2008, p. 14.
frank thevissen, De jeugd van tegenwoordig. Een bedenkelijke opinie-
peilingsrecordpoging. In: Knack blogt (www.knack.be/blog/blog-alge-t
meen/71-89/de-jeugd-van-tegenwoordig--een-bedenkelijke-opiniepei-
lingsrecordpoging-.html), 10 juli 2008.
frank thevissen, Politieke ‘rendez-vous’ met sociaalnetwerksites. Marie-
Rose Morel meet zich medidatiek hoogrendementsprofi el aan op datingsite.
In: De Tijd, 5 augustus 2008, p. 14.
223
DE STEM VAN MEENSEL-KIEZEGEM
Verder werd in deze bijdrage verwezen naar de volgende werken:
ed blauw,ww Het Corporate Image, De Viergang, Amsterdam, 1986. 198 p.
goos geursen, Emoties en reclame. De rol van emoties bij reclameplanning. gg
1985. 124 p.
karel de gucht, Pluche. Over de banalisering van extreemrechts. Antwer-
pen, Houtekiet, 2007. 175 p.
malcolm gladwell, Th e Tipping Point. How Little Th ings Can Make A Big
Diff erence. New York, Boston, London, Back Bay Books, 2000, 301 p.
al ries and jack trout, Positioning: Th e Battle for Your Mind. McGraw-Hill
Professional, 2000, 246 p.
kevin roberts, Lovemarks. Th e future beyond brands. Milan, Amilcare
Pizzi, 2004, 223 p.
david shenk, Het informatiemoeras. Uitgeverij Contact, 205 p.
noël slangen, Modellen van C. Strategische communicatie in 62 verras-
sende modellen. Den Haag, Sdu, 2006, 215 p.
fons van dyck, Het Merk Mens. Consumenten grijpen de macht. Leuven,
Schiedam, Lannoo Campus / Scriptum, 2008, 288 p.
klaus werner en hans weiss, Zwartboek wereldmerken en hun praktijken.
Rijswijk, Uitgeverij Elmar, 2004, 384 p.
224
De auteurs
gust de meyer (1948) is hoogleraar aan het Centrum voor Mediacultuur
en Communicatietechnologie van de ku Leuven. Zijn vakgebied is populaire
cultuur. Hij heeft verschillende boeken op zijn naam staan waaronder Mani-
fest van een cultuurpopulist. Over de media, het middenveld en de cultuur
van het volk (Acco, 2003), Cultuur met een kleine c (Acco, 2004), Zuur-zoet.
Media en cultuur in de samenleving (Acco, 2004) eng Spelen in cyberspace.
Ludologie voor het cybertijdperk (Acco, 2007)k .
wim schamp (1954) was in de jaren ’70 studentenleider, o.m. als nationaal
secretaris van de Vereniging van Vlaamse Studenten (vvs) in 1978. In 1986
richtte hij zijn eigen reclamebureau op: wim – Welcome In Massmedia. Hij
verwierf vooral bekendheid door zijn verkiezingscampagnes voor sp, vld
en cd&v. Toeval of niet, Schamp is een oud-student van Gust De Meyer (vv ku
Leuven) en gaf meermaals gastcollege bij Frank Th evissen (vub).
frank thevissen (1962) is doctor in de Communicatiewetenschappen.
Hij stond tot 2007 aan het hoofd van het profi el strategische bedrijfscom-
municatie en (politieke) marketing van de vakgroep Communicatieweten-
schappen (vub). Hij is sedert 2003 voorzitter van de expertencommissie voor
overheidscommunicatie in het Vlaams Parlement en publiceert regelmatig
kritische opiniebijdragen over media, politiek en communicatie. Communica-
tion Director rekende Frank Th evissen in een recent overzicht tot de ‘Leading r
communications intellectuals from across the continent’.