149
ERASMUS UNIVERSITEIT ROTTERDAM NADRUK VERBODEN Erasmus School of Economics Masterscriptie Fiscale Economie De fiscale behandeling van de financieringskosten van eigen en vreemd vermogen in Nederland Auteur:

Hoofdstuk 1 - Erasmus University Rotterdam J.docx · Web viewIn hoofdstuk 6 zal worden afgesloten met een conclusie. Hoofdstuk 2. Invloed van belastingen op de financiering- en investeringsbeslissing

  • Upload
    others

  • View
    2

  • Download
    0

Embed Size (px)

Citation preview

Page 1: Hoofdstuk 1 - Erasmus University Rotterdam J.docx · Web viewIn hoofdstuk 6 zal worden afgesloten met een conclusie. Hoofdstuk 2. Invloed van belastingen op de financiering- en investeringsbeslissing

ERASMUS UNIVERSITEIT ROTTERDAM NADRUK VERBODEN

Erasmus School of Economics

Masterscriptie Fiscale Economie

De fiscale behandeling van de financieringskosten

van eigen en vreemd vermogen in Nederland

Auteur:

Jeroen Spaans (294460)

Begeleider:

Dr. D.A. Albregtse

Rotterdam, januari 2011

Page 2: Hoofdstuk 1 - Erasmus University Rotterdam J.docx · Web viewIn hoofdstuk 6 zal worden afgesloten met een conclusie. Hoofdstuk 2. Invloed van belastingen op de financiering- en investeringsbeslissing

Scriptie MSc Fiscale Economie – J. Spaans (294460)

Voorwoord

De scriptie die hier voor u ligt is geschreven ter afronding van de master Fiscale Economie aan de

Erasmus Universiteit in Rotterdam.

Het doel van de scriptie is te oordelen op welke wijze verstoringen, die ontstaan doordat de

financieringskosten van eigen en vreemd vermogen fiscaal verschillend worden behandeld, het meest

efficiënt verholpen kunnen worden. Ik heb getracht om tot een gefundeerd oordeel te komen door een

toetsingskader op te stellen en een drietal methodes hieraan te toetsen.

Dank ben ik verschuldigd aan Dirk Albregtse, mijn scriptiebegeleider. Zijn kritische commentaren,

snelle reacties en de discussies die wij hebben gevoerd, hebben een grote bijdrage geleverd aan het

eindresultaat. Alle fouten en omissies zijn de mijne.

Daarnaast wil ik mijn ouders, vriendin, vrienden en collega’s bedanken voor de op hun wijze geboden

steun.

Rotterdam, 6 januari 2011

2

Page 3: Hoofdstuk 1 - Erasmus University Rotterdam J.docx · Web viewIn hoofdstuk 6 zal worden afgesloten met een conclusie. Hoofdstuk 2. Invloed van belastingen op de financiering- en investeringsbeslissing

Scriptie MSc Fiscale Economie – J. Spaans (294460)

Inhoudsopgave

1.Inleiding 6

1.1 Problematiek 6

1.2 Onderzoeksvraag en toetsingskader 7

1.3 Hoofdstukindeling 10

2. Invloed van belastingen op de financiering- en investeringsbeslissing 12

2.1 Inleiding 12

2.2 Fiscale behandeling van eigen en vreemd vermogen 12

2.3 De optimale vermogensstructuur 13

2.3.1 Modigliani en Miller 13

2.3.2 Trade-off theorie 16

2.3.3 Pecking order theorie 18

2.3.4 Trade-off theorie vs. pecking order theorie 19

2.3.5 Agency theorie en free cash flow theorie 20

2.3.6 Empirische studies 21

2.4 Verstoringen door onderscheid eigen en vreemd vermogen 23

2.3.1 Financieringsbeslissing 23

2.3.2 Investeringsbeslissing 24

2.5 Conclusie 26

3. Vermogensaftrek, defiscalisering van rente en de groepsrentebox 28

3.1 Inleiding 28

3.2 Vermogensaftrek 28

3.2.1 Inleiding 28

3.2.2 Werking van de vermogensaftrek/ bijtelling 30

3.2.3 Het percentage van de vermogensaftrek/ bijtelling 31

3.2.4 Bepaling eigen vermogen 37

3.2.5 Gevolgen van de vermogensaftrek 40

3.2.6 Kritieken op de vermogensaftrek 44

3.3 Defiscalisering van rente 46

3.3.1 Vormgeving 46

3

Page 4: Hoofdstuk 1 - Erasmus University Rotterdam J.docx · Web viewIn hoofdstuk 6 zal worden afgesloten met een conclusie. Hoofdstuk 2. Invloed van belastingen op de financiering- en investeringsbeslissing

Scriptie MSc Fiscale Economie – J. Spaans (294460)

3.3.2 Gevolgen van het defiscaliseren van rente 49

3.4 Verplichte groepsrentebox 53

3.4.1 Inleiding 53

3.4.2 Vormgeving 53

3.4.3 Gevolgen van de groepsrentebox 55

4. Toetsing en vergelijking 57

4.1 Inleiding 57

4.2 Toetsingscriteria 57

4.2.1 Economische efficiëntie 57

4.2.2 Soliditeit 57

4.2.3 Eenvoud 57

4.2.4 Gelijkheid 58

4.2.5 EU-recht en internationale verhoudingen 58

4.3 De toetsing 58

4.3.1 Economische efficiëntie 58

4.3.2 Soliditeit 61

4.3.3 Eenvoud 63

4.3.4 Europees rechtelijk perspectief 64

4.3.4.1 Vermogensaftrek 64

4.3.4.1.1 Europese verdragsvrijheden 64

4.3.4.1.2 Verboden staatsteun 65

4.3.4.2 Defiscalisering van rente 67

4.3.4.3 Groepsrentebox 67

4.3.5 Internationale verhoudingen 70

4.3.5.1 Vermogensaftrek 70

4.3.5.2 Defiscalisering van rente 70

4.3.5.3 Groepsrentebox 71

4.4 Vergelijking 71

5. Een vermogensaftrek in Nederland 74

5.1 Inleiding 74

5.2 Een vermogensaftrek in de wet VPB 74

5.3 Overige aanpassingen in de wet VPB 75

5.4 Verhouding tussen de wet IB 2001 en de wet VPB 77

4

Page 5: Hoofdstuk 1 - Erasmus University Rotterdam J.docx · Web viewIn hoofdstuk 6 zal worden afgesloten met een conclusie. Hoofdstuk 2. Invloed van belastingen op de financiering- en investeringsbeslissing

Scriptie MSc Fiscale Economie – J. Spaans (294460)

5.5 De termijn van invoering 80

6. Conclusie 82

Bijlage 87

Literatuurlijst 89

5

Page 6: Hoofdstuk 1 - Erasmus University Rotterdam J.docx · Web viewIn hoofdstuk 6 zal worden afgesloten met een conclusie. Hoofdstuk 2. Invloed van belastingen op de financiering- en investeringsbeslissing

Scriptie MSc Fiscale Economie – J. Spaans (294460)

Hoofdstuk 1. Inleiding

1.1 Problematiek

“Bij de vormgeving van een toekomstig fiscaal beleidsscenario moet eindelijk eens een knoop worden

doorgehakt met betrekking tot de ongelijke behandeling van eigen en vreemd vermogen. De lopende

jurisprudentie laat zien dat de kwalificatieproblemen steeds complexer worden, de uitkomst van de

rechtelijke beslissingen steeds minder voorspelbaar is en de grenslijnen tussen wel en niet

aftrekbaarheid diffuser”.1

Een onderwerp waar de wetgever maar niet uitkomt en over blijft tobben is de renteaftrek in de

vennootschapsbelasting. Dit onderwerp heeft de afgelopen jaren bijna voortdurend in de schijnwerpers

gestaan. Zo stonden deze twee jaar geleden gericht op het ‘wetsvoorstel’ van Engelen, Vording en Van

Weeghel2. Een jaar later waren alle ogen gericht op het consultatiedocument van het Ministerie van

Financiën3. Hierin werden mogelijke aanpassingen binnen de vennootschapsbelasting besproken,

waaronder de invoering van een groepsrentebox. In de zogenoemde Sinterklaasbrief van 5 december

20094 werden de meeste rentemaatregelen die in het consultatiedocument werden voorgesteld echter

weer ingetrokken, aangezien deze zouden leiden tot risico’s met betrekking tot het vestigingsklimaat

en het Europese recht. Aan de Studiecommissie Belastingsstelsel5 werd gevraagd om te beoordelen of

door een fundamentele aanpassing van de vennootschapsbelasting de in het rapport genoemde

doelstellingen konden worden gehaald. De studiecommissie heeft op 7 april 2010 een rapport

gepresenteerd met de titel Continuïteit en Vernieuwing. Hierin werd geadviseerd het idee van

renteaftrekbeperkingen los te laten en een vermogensaftrek in te voeren.

Bovenstaande ontwikkelingen hebben te maken een fundamenteel probleem binnen de

vennootschapsbelasting, het verschil in behandeling van de financieringskosten van eigen vermogen

en de financieringskosten van vreemd vermogen. De financieringskosten voor vreemd vermogen zijn

wel aftrekbaar, terwijl de vergoedingen die worden betaald aan eigen vermogen verschaffers niet

aftrekbaar zijn. Hierdoor worden ondernemingen gestimuleerd met veel vreemd vermogen te

financieren. Indien men ervan uitgaan dat het op een efficiënte manier aanwenden van

productiefactoren beter aan de markt kan worden overgelaten dan aan de overheid, dan zorgt het

fiscale systeem voor een verstoring. Het fiscale systeem werkt niet neutraal uit als het gaat om de

keuze tussen financiering met eigen of met vreemd vermogen. 1 L.G.M. Stevens, Fiscale Beleidsnotities 2011, WFR 2010/12002 F.A. Engelen, H. Vording en S. van Weeghel, Wijziging van belastingwetten met het oog op het tegengaan van uitholling van de belastinggrondslag en het verbeteren van het fiscale vestigingsklimaat, WFR 2008/8913 Mogelijke aanpassingen in de vennootschapsbelasting, bijlage bij de brief van de Staatssecretaris van Financiën van 15 juni 2009, nr. DB/2009/227U4 Brief van 5 december 2009, kenmerk DB/2009/647 (Kamerstukken II 2009-2010, 31369. Nr.9)5 Continuïteit en vernieuwing. Een visie op het belastingstelsel, rapport studiecommissie belastingstelsel.

6

Page 7: Hoofdstuk 1 - Erasmus University Rotterdam J.docx · Web viewIn hoofdstuk 6 zal worden afgesloten met een conclusie. Hoofdstuk 2. Invloed van belastingen op de financiering- en investeringsbeslissing

Scriptie MSc Fiscale Economie – J. Spaans (294460)

Vooral multinationale ondernemingen blijken goed in staat om op dit verschil in fiscale behandeling in

te spelen. Dergelijke ondernemingen proberen bijvoorbeeld renteaftrek in Nederland te realiseren

(Nederland heeft een relatief hoog tarief) en vervolgens de rentebaten in een laagbelast land te laten

neerslaan. Nederlandse ondernemingen worden op deze manier opgezadeld met overmatige

rentelasten en de Nederlandse belastinggrondslag wordt uitgehold. De uitkomst van het beruchte

Bosal-arrest6 werkt dergelijke structuren nog eens extra in de hand.

Bovenstaande problematiek toont wel aan dat het verschil in behandeling van de financieringskosten

van eigen en vreemd vermogen de wetgever de nodige zorgen heeft opgeleverd. Het vinden van een

goede oplossing blijkt een bijna onoverkomelijk probleem te zijn. Bij het formuleren van eventuele

oplossingen dient dan ook met een flink aantal factoren rekening te worden houden. Zo mag de te

kiezen oplossing niet ten koste gaan van het vestigingsklimaat, moet ze in overeenstemming zijn met

het Europees recht en dient ze economisch efficiënt uit te werken.

In de loop der jaren zijn er heel wat oplossingen voorbij gekomen. Voorbeelden zijn de

groepsrentebox, aftrekbeperkingen voor deelnemingsrente en overnameholdings, een

earningsstrippingsmaatregel, de vermogensaftrek (wat een vorm van een ACE, Allowance for

Corporate Equity, is), een Allowance for Corporate Capital (ACC) en een Comprehensive Business

Income Tax (CBIT)7.

1.2 Onderzoeksvraag en toetsingskader

De onderzoeksvraag die in deze scriptie centraal staat luidt als volgt:

Wat zijn alternatieven om het verschil in fiscale behandeling tussen de financieringskosten van eigen

en vreemd vermogen in het huidige systeem weg te nemen, hoe werken deze alternatieven uit en welk

alternatief verdient de voorkeur voor Nederland?

In de bovenstaande onderzoeksvraag wordt onder alternatieven een drietal alternatieven verstaan. De

vermogensaftrek zoals voorgesteld door de Studiecommissie Belastingstelsel (wat een vorm van een

ACE is), volledige defiscalisering van rente en tot slot de groepsrentebox. De eerste twee alternatieven

zijn de meest fundamentele oplossingen. Terwijl de groepsrentebox een meer partiële oplossing is.

Om de bovenstaande vraag te kunnen beantwoorden en de alternatieven te kunnen toetsen, zal gebruik

worden gemaakt van een aantal toetsingscriteria. En goed handvat en startpunt vormen de

toetsingscriteria die de Studiecommissie Belastingstelsel hanteerde. In de opdrachtbrief aan de

6 HvJ EU 18 september 2003, zaak C-168-01 (Bosal Holding BV)7 Zie o.a. R.A. de Mooij en M.P. Devereus, Alternative systems of business tax in Europe, an applied analysis of ACE en CBIT reforms; Kamerstukken II, 31369, nr. 5; en Continuïteit en vernieuwing. Een visie op het belastingstelsel, rapport studiecommissie belastingstelsel.

7

Page 8: Hoofdstuk 1 - Erasmus University Rotterdam J.docx · Web viewIn hoofdstuk 6 zal worden afgesloten met een conclusie. Hoofdstuk 2. Invloed van belastingen op de financiering- en investeringsbeslissing

Scriptie MSc Fiscale Economie – J. Spaans (294460)

Studiecommissie Belastingstelsel werd een vijftal kernvragen geformuleerd waaraan het

belastingstelsel zou moeten voldoen. Deze luidden als volgt:

- Soliditeit, de grondslag van een belastingsoort wordt vergeleken met de trendmatige groei van

het bruto binnenlands product (BBP). Een belastingsoort waarvan de groei van de grondslag

achterblijft bij de trendmatige BBP-groei zonder nader beleid is op de lange termijn niet

solide. Het gaat er dus om of een belastingbron stabiel genoeg is om voldoende

belastinginkomsten te generen.

- Solidariteit, worden de lasten op een juiste manier over de samenleving verdeeld? Het gaat

hier voornamelijk om het draagkrachtbeginsel.

- Economische efficiëntie, een belastingstelsel is efficiënt indien het stelsel tot zo min mogelijk

verstoringen van de beslissingen van de economische actoren leidt. Vooral neutraliteit speelt

een grote rol bij dit begrip. Het belastingstelsel dient logisch en consequent te zijn en het

gedrag van burgers en bedrijven niet te verstoren.

- Eenvoud, is het systeem eenvoudig?

- Milieuvriendelijkheid, kan het belastingsysteem bijdragen aan het streven naar een beter

milieu?

Voor dit onderzoek zijn niet alle criteria van belang. Milieuvriendelijkheid speelt geen rol bij het

verschil in fiscale behandeling tussen eigen en vreemd vermogen. Ook zal er niet getoetst worden op

het punt van solidariteit. Wat rechtvaardig is heeft in hoge mate te maken met politieke overtuiging.

Wel zal een ander toetsingselement, dat niet in het rapport van de studiecommissie werd gebruikt,

worden gehanteerd, het gelijkheidsbeginsel. In dit onderzoek wordt met deze term gedoeld op de

gelijkheid in fiscale behandeling van ondernemingen van IB-ondernemers8 en ondernemingen die

worden gedreven in de vorm van een lichaam dat onder de Wet op de vennootschapsbelasting 1969

(hierna: wet VPB). Het hierbij met name om een directeur grootaandeelhouder (hierna: dga) die zijn

onderneming in de vorm van een BV drijft. De wetgever streeft binnen het Nederlandse

belastingstelsel naar een bepaalde mate van gelijkheid tussen beide regimes. De uiteindelijke

effectieve belastingdruk voor een IB-ondernemer en een dga dienen niet teveel te verschillen. Het

belastingstelsel dient neutraal uit te werken als het gaat om de keuze tussen bepaalde rechtsvormen

waarin een onderneming gedreven wordt. Er zal worden getoetst of een bepaalde verandering in wet

VPB niet ten koste gaat van deze neutraliteit tussen de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna wet IB

2001) en de wet VPB.

Daarnaast zijn er nog een drietal criteria waarop zal worden getoetst. Dit zijn de criteria solide,

economische efficiëntie en eenvoud.

8 Ondernemers die onder de Wet Inkomstenbelasting 2001 vallen

8

Page 9: Hoofdstuk 1 - Erasmus University Rotterdam J.docx · Web viewIn hoofdstuk 6 zal worden afgesloten met een conclusie. Hoofdstuk 2. Invloed van belastingen op de financiering- en investeringsbeslissing

Scriptie MSc Fiscale Economie – J. Spaans (294460)

Het criterium solide: Het is belangrijk dat eventuele alternatieven niet de mogelijkheid geven de

belastinggrondslag uit te hollen. Van belang is dat er een stabiele grondslag ontstaat waarover

vennootschapsbelasting kan worden geheven. Een element dat hier een rol speelt zijn

inverdieneffecten. Indien bijvoorbeeld een aftrek voor eigen vermogen zal worden toegestaan, zal dit

in eerste instantie leiden tot een belastingderving. Het gevolg is wel dat de financieringskosten voor

het doen van investeringen zullen dalen. Dit kan het aantal investeringen doen stijgen. Een toename

van het aantal investeringen levert kan een positieve invloed hebben op de belastinginkomsten. Bij

ieder alternatief zal dan ook gekeken worden wat de directe effecten zijn, maar ook wat eventuele

(indirecte) inverdieneffecten zijn.

Het criterium economische efficiëntie: Een efficiënt belastingstelsel houdt in dat de zogenoemde

welvaartskosten van het stelsel tot een minimum worden beperkt. Verschillende actoren binnen een

door de markt gedreven economie maken keuzes als het gaat om de vraag en het aanbod van goederen

en diensten. De keuzes leiden tot een bepaalde allocatie van productiefactoren. Belastingen zorgen

voor een verstoring in de allocatie van de productiefactoren en daarmee voor een verlies in welvaart,

het zogenoemde ‘deadweight loss’. Hoe efficiënter het belastingsysteem hoe kleiner het deadweight

loss. Projecteren we dit criterium op het vraagstuk dat in dit onderzoek centraal staat, dan gaat het

voornamelijk om neutraliteit. Het huidige verschil in behandeling tussen eigen en vreemd vermogen

leidt niet tot neutraliteit. Fiscale motieven in plaats van economische motieven bepalen de keuze voor

een bepaalde vorm van financiering. Het belastingsysteem werkt niet neutraal uit als het gaat om de

financieringsbeslissing. Neutraliteit ten aanzien van de financieringsbeslissing zal dan ook een

belangrijk toetsingspunt binnen dit onderzoek zijn. Daarnaast worden alternatieven getoetst op het

effect op de investeringsbeslissing van ondernemingen. Als een alternatief leidt tot een stijging in de

financieringskosten voor ondernemingen, zullen de rendementseisen stijgen, wat een negatieve impact

heeft op het investeringsklimaat. Een andere belangrijk toetsingspunt is de internationale

concurrentiepositie. Belastingen hebben invloed op het vestigingsklimaat van een land. Nederland

hecht waarde aan een goed vestigingsklimaat. De aanwezigheid van hoofdkantoren van grote

internationaal opererende ondernemingen heeft een positief effect op de economie9. De

concernfinancieringsfunctie, die betrekking heeft op de allocatie van financiële activa binnen een

concern, is voor het hoofdkantoor een belangrijke functie en is erg gevoelig voor de belastingdruk. De

fiscaliteit is dan ook van invloed op de vestigingsplaats van het hoofdkantoor. Daarnaast wordt

onderzocht welke invloed de alternatieven hebben op de directe investeringen vanuit het buitenland.

Het is van belang dat alternatieven niet ten koste gaan van het vestigingsklimaat van Nederland.

Het criterium eenvoud: Bij voorkeur zijn alternatieven eenvoudig. In eerste instantie gaat het om de

regeling op zich. Hoe ingewikkeld is de regeling? Daarnaast zal worden gekeken wat de invloed is op

de gehele wet VPB. De huidige wet VPB is immers verre van eenvoudig. Op dit punt valt dan ook het

9 Continuïteit en vernieuwing. Een visie op het belastingstelsel, rapport studiecommissie belastingstelsel, p. 86

9

Page 10: Hoofdstuk 1 - Erasmus University Rotterdam J.docx · Web viewIn hoofdstuk 6 zal worden afgesloten met een conclusie. Hoofdstuk 2. Invloed van belastingen op de financiering- en investeringsbeslissing

Scriptie MSc Fiscale Economie – J. Spaans (294460)

een en ander te winnen. Het gaat in dit opzicht of een alternatief een verandering van de primaire

structuur van de wet VPB met zich meebrengt. Een vermogensaftrek zal de primaire structuur van de

wet VPB aanpassen. Een groepsrentebox heeft echter veeleer een instrumenteel karakter.

Tot slot zijn er nog twee nadere aandachtspunten. Zo speelt het EU-recht een belangrijke rol. Indien

alternatieven strijdig zijn met het EU-recht kan dit de invoering belemmeren. Het is dan ook van

belang dat er getoetst wordt aan het EU-recht en de huidige jurisprudentie van het Hof van Justitie EU

(hierna: HvJ EU). Daarnaast heeft Nederland door haar open economie er belang bij dat de

verhoudingen met het buitenland goed zijn en blijven. Alternatieven dienen bij voorkeur deze

verhoudingen niet te verstoren. Daarom zal in dit onderzoek ook worden onderzocht wat de gevolgen

in grensoverschrijdende situaties zijn. Van belang hierbij is dat internationale verhoudingen niet

verstoord worden doordat Nederland bijvoorbeeld een buitenlandse belastinggrondslag uitholt.

1.3 Hoofdstukindeling

Dit onderzoek ik als volgt opgebouwd:

In hoofdstuk twee zal het onderscheid tussen eigen en vreemd vermogen worden behandeld. Ten

eerste zal het verschil in fiscale behandeling in het Nederlandse belastingstelsel tussen beide

financieringsvormen beschreven worden. Vervolgens wordt een overzicht gegeven van de literatuur

over de bepaling van de optimale vermogensstructuur. Het gaat hierbij om de vraag op welke wijze

ondernemingen hun vermogensstructuur bepalen, welke factoren daarbij een rol spelen en wat de rol

van belastingen hierbij is. Tot slot komen de verstoringen als gevolg van het verschil in fiscale

behandeling aan bod. Hierbij zal eveneens worden ingegaan op de invloed van de fiscale behandeling

van financieringskosten op de investeringsbeslissing van ondernemingen.

In hoofdstuk drie zal de vermogensaftrek zoals voorgesteld door de Studiecommissie Belastingstelsel,

algehele defiscalisering van rente en de groepsrentebox worden behandeld. Beschreven zal worden

hoe de alternatieven worden of moeten worden vormgegeven. Ook zal worden geanalyseerd wat de

gevolgen zijn. Hier zal onder andere worden gekeken naar de economische gevolgen, de gevolgen

voor mogelijkheden tot belastingarbitrage en de invloed op de belastinginkomsten.

In hoofdstuk vier zullen de verschillende alternatieven worden getoetst en met elkaar worden

vergeleken. Deze toetsing gebeurt aan de hand van het in dit hoofdstuk beschreven toetsingskader.

Gebruik zal worden gemaakt van de analyse uit hoofdstuk drie. Ook zullen de alternatieven in dit

hoofdstuk worden getoetst aan het EU-recht en zullen mogelijke gevolgen voor de internationale

verhoudingen worden besproken. Uiteindelijk zal op basis van het toetsingskader worden geanalyseerd

welk alternatief voor Nederland de voorkeur verdient.

10

Page 11: Hoofdstuk 1 - Erasmus University Rotterdam J.docx · Web viewIn hoofdstuk 6 zal worden afgesloten met een conclusie. Hoofdstuk 2. Invloed van belastingen op de financiering- en investeringsbeslissing

Scriptie MSc Fiscale Economie – J. Spaans (294460)

In hoofdstuk vijf wordt onderzocht hoe het meest ideale alternatief voor Nederland uitwerkt. Wat zijn

bijvoorbeeld de implicaties voor het Nederlandse belastingsysteem? Hierbij zal niet alleen naar de

vennootschapsbelasting worden gekeken. Ook van belang is te onderzoeken hoe kapitaalinkomen in

de inkomstenbelasting wordt belast. Keuzes omtrent de behandeling van eigen en vreemd vermogen

hebben invloed op de behandeling van kapitaalinkomen in de inkomstenbelasting.

In hoofdstuk 6 zal worden afgesloten met een conclusie.

11

Page 12: Hoofdstuk 1 - Erasmus University Rotterdam J.docx · Web viewIn hoofdstuk 6 zal worden afgesloten met een conclusie. Hoofdstuk 2. Invloed van belastingen op de financiering- en investeringsbeslissing

Scriptie MSc Fiscale Economie – J. Spaans (294460)

Hoofdstuk 2. Invloed van belastingen op de financiering- en investeringsbeslissing

2.1. Inleiding

In dit hoofdstuk zal eerst de fiscale behandeling van eigen en vreemd vermogen in het Nederlandse

belastingstelsel worden besproken. Vervolgens wordt aan de hand van verschillende theorieën over de

optimale vermogensstructuur gekeken op welke wijze ondernemingen hun vermogensstructuur

bepalen. Op grond van welke factoren kiezen ondernemingen voor financiering door middel van eigen

of van vreemd vermogen? Daarna wordt bekeken wat de verstoringen zijn van het verschil in fiscale

behandeling tussen eigen en vreemd vermogen.

2.2 Fiscale behandeling van eigen en vreemd vermogen

In het fiscale recht wordt bij de kwalificatie van eigen en vreemd vermogen in principe aangesloten bij

het civiele recht. Echter, door allerlei hybride financieringsvormen wordt dit principe in bepaalde

gevallen losgelaten10. Kwalificatieproblemen zijn de laatste jaren steeds complexer geworden11. Het

belang van een juiste kwalificatie zit hem in het verschil in fiscale behandeling.

Een dividenduitkering is niet aftrekbaar bij de uitkerende vennootschap. Indien de ontvanger een

lichaam is dat onder de Wet VPB valt, dan is het ontvangen dividend in principe belast. Kwalificeert

het lichaam waar het dividend van ontvangen wordt als een deelneming in zin van art. 13 Wet VPB,

dan vallen de ontvangen dividenden bij de moeder onder de deelnemingsvrijstelling en zijn ze

vrijgesteld. Is het aandelenpakket ondernemingsvermogen dan vallen de ontvangen dividenden bij de

ondernemer in box 1 van de Wet IB 2001 en worden ze belast tegen het progressieve tarief. De

aanmerkelijk belang houder wordt voor de dividenden belast in box 2 tegen het vaste tarief. Voor de

particuliere belegger heeft een dividenduitkering geen fiscale gevolgen. Het belang valt in box 3 en

valt daarmee onder de forfaitaire rendementsheffing.

De rente die moet worden betaald over een schuld is in beginsel aftrekbaar, het zijn bedrijfskosten.

Hoe de ontvangen rente bij de crediteur belast wordt hangt af van de fiscale positie van deze crediteur.

Is de crediteur een kapitaalvennootschap (een B.V. of N.V.) dan is de rente in beginsel belast in de

Wet VPB. Valt de vordering onder het verplicht ondernemingsvermogen van een IB-ondernemer, dan

zijn de rentebaten bij de ondernemer belast in box 1 van de Wet IB 2001. Ook voor de aanmerkelijk

belang houder vallen de rentebaten ingevolge art. 3.92 Wet IB 2001 als resultaat uit overige

werkzaamheden in box 1. Voor de particuliere belegger valt de vordering in box 3.

10 Zie o.a. HR 27 januari 1988, BNB 1988/217 (Unilever-arrest)11 Zie voor een goed overzicht: V-N 2010/40.26, Conclusie A-G Wattel, conclusie over afboeking met lening met een onzakelijk debiteurenrisico.

12

Page 13: Hoofdstuk 1 - Erasmus University Rotterdam J.docx · Web viewIn hoofdstuk 6 zal worden afgesloten met een conclusie. Hoofdstuk 2. Invloed van belastingen op de financiering- en investeringsbeslissing

Scriptie MSc Fiscale Economie – J. Spaans (294460)

Ook als het gaat om waardeveranderingen, dan is er een verschil tussen eigen vermogen en vreemd

vermogen. Indien de deelnemingsvrijstelling van toepassing is kan de geldverstrekker een

waardevermindering van het verstrekte kapitaal niet ten laste van de winst brengen. Indien een lening

is verstrekt kan de crediteur een waardevermindering wel ten laste van het resultaat brengen. Hetzelfde

geldt voor de debiteur/dochter. Ook deze kan een waardevermindering alleen ten laste van de winst

brengen indien er sprake is van een lening.

2.3. De optimale vermogensstructuur

In de vorige paragraaf in beschreven hoe twee financieringsvormen fiscaal verschillend worden

behandeld. De vraag is echter op welke manier ondernemingen een keuze maken tussen eigen en

vreemd vermogen en hoe zij inspelen op dit verschil in fiscale behandeling en. Een belangrijke vraag

hierbij is in welke mate belastingen hier een rol bij spelen. Deze paragraaf geeft een overzicht van de

bestaande literatuur over de optimale vermogensstructuur van ondernemingen12.

2.3.1. Modigliani en Miller

Franco Modigliani en Merton H. Miller legden in hun beroemde artikel ‘The cost of capital, corporate

finance and the theory of investment’ uit 1958 de basis voor de hedendaagse financieringstheorie13. In

dit artikel toonden zij aan dat de keuze tussen eigen en vreemd vermogen geen invloed heeft op de

waarde van de onderneming en op de kosten van kapitaal. Wel werden er daarbij een aantal

veronderstellingen gemaakt. Zo gingen Modigliani en Miller uit van perfecte kapitaalmarkten, geen

transactiekosten en geen belastingen.

In de beroemde propositie 1 wordt gesteld dat indien de assets en groeimogelijkheden op de

activazijde van de balans constant zijn, de waarde van de onderneming gelijk blijft, ongeacht de

verhouding van eigen en vreemd vermogen. Voor de waarde van de onderneming is het irrelevant op

welke manier de onderneming gefinancierd is, de waarde van de onderneming wordt namelijk bepaald

door de linkerkant van de balans, de activa. The economische intuïtie achter de theorie is duidelijk:

“the value of a pizza does not depend on how it is sliced’14. Daarnaast zegt propositie 1 dat de

kapitaalskosten voor elke onderneming constant zijn, ongeacht de mate van schuldfinanciering. De

kapitaalskosten van een onderneming worden bepaald door de zogenoemde ‘weighted averege cost of

capital’ (WACC)15, deze luidt als volgt:

12 Hierbij tracht ik geen allesomvattend overzicht te geven. Slechts de naar mijn mening belangrijkste theorieën worden besproken. 13 F. Modigliani en M.H. Miller, The cost of capital, corporate finance and the theory of investment, American Economic Review, juni 195814 S.C. Myers, Capital Structure, Journal of economic perspectives, 2001, p.8515 S.C. Myers, Capital Structure, Journal of economic perspectives, 2001, p.84

13

Page 14: Hoofdstuk 1 - Erasmus University Rotterdam J.docx · Web viewIn hoofdstuk 6 zal worden afgesloten met een conclusie. Hoofdstuk 2. Invloed van belastingen op de financiering- en investeringsbeslissing

Scriptie MSc Fiscale Economie – J. Spaans (294460)

WACC = rt = re D/V + rv E/V (1)

Hierbij zijn rv de kosten voor vreemd vermogen en zijn re de kosten voor eigen vermogen. Deze kosten

voor eigen vermogen bestaan uit het rendement dat wordt geëist door de eigen vermogen-verschaffers.

Volgens Modigliani en Miller is de WACC constant en gaan zij ervan uit dat de kosten voor vreemd

vermogen altijd lager zijn dan de kosten voor eigen vermogen. Dit laatste is het gevolg van het feit dat

vreemd vermogen verschaffers qua claim voorrang hebben op de activa en opbrengsten van de

onderneming ten opzichte van de eigen vermogen-verschaffers.

Uit propositie 1 en formule 1 destilleren Modigliani en Miller vervolgens hun tweede propositie.

Propositie 2 luidt al volgt: Het verwachte rendement op eigen vermogen stijgt met de marktwaarde

van de ratio vreemd en eigen vermogen. De mate waarin het verwacht rendement op eigen vermogen

stijgt, hangt af van de spreiding tussen de totale kosten van kapitaal (WACC) en de kosten van vreemd

vermogen16. Ofwel, het geëiste rendement door eigen vermogen verschaffers is een lineaire functie van

de ratio vreemd en eigen vermogen In formulevorm werkt dit als volgt uit:

Re = rt + (rt – rd) VV/EV (2)

Deze propositie maakt duidelijk waarom door het aangaan van schuldfinanciering de kosten van

kapitaal niet dalen. Indien een onderneming meer gebruik zal maken van de ‘goedkopere’

schuldfinanciering zal het geëiste rendement op eigen vermogen (de kosten van eigen vermogen)

stijgen. Door de stijging van schuldfinanciering zal het financieel risico van de verschaffers van eigen

vermogen ook stijgen. Deze zullen daardoor een hoger rendement eisen, wat er toe leidt dat de totale

kapitaalkosten constant blijven.

Zoals eerder vermeld, gingen Modigliani en Miller om tot deze proposities te komen uit van een aantal

aannames. Indien een van deze aannames, geen belastingen, wordt losgelaten dan verandert de

conclusie. Zo kwamen Modigliani en Miller in 1963 met een correctie op hun eerdere artikel17. In dit

artikel wordt de invloed van belastingen op de vermogensstructuur van ondernemingen beschreven en

wordt aangetoond dat belastingen wel degelijk van invloed zijn op de vermogensstructuur. In dit

artikel gaan Modigliani en Miller ervan uit de kapitaalkosten van vreemd vermogen wel aftrekbaar

zijn en de kapitaalkosten van eigen vermogen niet. Door dit verschil in behandeling bestaat er een

voorkeur voor financiering met vreemd vermogen. De relatieve kosten van vreemd vermogen zijn

immers lager door het belastingvoordeel.

In een situatie zonder belastingen kan de waarde van een onderneming als volgt worden weergegeven:

16 F. Modigliani en M.H. Miller, The cost of capital, corporate finance and the theory of investment, The American Economic Review, juni 1958, p.27117 F. Modigliani en M.H. Miller, Corporate income taxes and the cost of capital: A correction, The American Economic Review, juni 1963

14

Page 15: Hoofdstuk 1 - Erasmus University Rotterdam J.docx · Web viewIn hoofdstuk 6 zal worden afgesloten met een conclusie. Hoofdstuk 2. Invloed van belastingen op de financiering- en investeringsbeslissing

Scriptie MSc Fiscale Economie – J. Spaans (294460)

V = EV + VV = Vl = Vu (3)

De waarde van een onderneming is gelijk aan de totale waarde van het eigen vermogen en het vreemd

vermogen. Ofwel, de waarde van een onderneming die is gefinancierd met vreemd vermogen (V l) is

gelijk aan de waarde van een onderneming die is gefinancierd met enkel eigen vermogen (V u). Voegen

we belastingen aan het model toe, dus het belastingvoordeel dat wordt behaald bij financiering met

vreemd vermogen, dan verandert formule 3. De waarde van een onderneming kan nu als volgt worden

weergegeven:

V = EV + VV = Vl = Vu + t * VV (4)

De waarde van een onderneming die is gefinancierd met vreemd vermogen is gelijk aan de waarde van

een onderneming die enkel is gefinancierd met eigen vermogen plus de contante waarde van het

belastingvoordeel. Indien een onderneming is gefinancierd met vreemd vermogen stijgt de totale

waarde door dit belastingvoordeel. Dit belastingvoordeel wordt de tax shield genoemd. Deze kan op

grond van formule 4 als volgt worden afgeleid:

TS = Vl – Vu = t * VV (5)

De tax shield bestaat uit het belastingtarief (t) vermenigvuldigd met de waarde van het vreemd

vermogen. Op grond van deze formules wordt aangetoond dat de waarde van een onderneming

maximaal is indien deze volledig wordt gefinancierd met vreemd vermogen. Er wordt op die manier

maximaal gebruik gemaakt van de belastingvoordelen van schuldfinanciering.

In het vraagstuk van de optimale vermogensstructuur kan onderscheid worden gemaakt tussen

verschillende soorten belastingen. Naast een ‘corporate income tax’ (hierna: CIT) spelen ook

‘personal income taxes’ (hierna: PIT) een rol18. Indien ook rekening wordt gehouden met een PIT, dan

zal het doel van een onderneming zijn om naast de CIT, ook de PIT te minimaliseren. Ofwel, ook de

PIT die moet worden betaald door aandeelhouders en verschaffers van vreemd vermogen speelt een

rol in het model. Een onderneming zal zijn vermogensstructuur zo vorm geven dat de inkomsten na

belasting maximaal zijn. In het model kunnen nu drie soorten belastingentarieven worden

onderscheiden. PIT op dividendinkomen (tev), PIT op interestinkomen (tvv) en de CIT (tc). Alleen eigen

vermogen wordt belast met de CIT. De kosten van vreemd vermogen zijn immers aftrekbaar.

Schuldfinanciering is dus voordeliger indien de PIT op interestinkomen lager is dan de gecombineerd

belastingruk van de CIT en de PIT op dividendinkomen. Ofwel, als (1 – tvv) groter is dan (1 – tev) * (1

– tc)19. De formule van de tax shield verandert en ziet er nu als volgt uit20:

TS = Vl – Vu = ( 1 – (1-tev)(1-tc) / (1-tvv) ) * VV (6)

18 M.H. Miller, Debt and taxes, Journal of finance, May 1977, p.261-27619 Brealey, Myers en Allen, Corporate Finance, McGraw-Hill international edition, 8e editie, 2006, p. 47320 M.H. Miller, Debt and taxes, Journal of finance, May 1977, p.267

15

Page 16: Hoofdstuk 1 - Erasmus University Rotterdam J.docx · Web viewIn hoofdstuk 6 zal worden afgesloten met een conclusie. Hoofdstuk 2. Invloed van belastingen op de financiering- en investeringsbeslissing

Scriptie MSc Fiscale Economie – J. Spaans (294460)

Op het moment dat tev en tvv verschillen, is de PIT van invloed op de vermogensstructuur van een

onderneming. Zijn deze hetzelfde, dan speelt alleen de CIT een rol, en ontstaat er een tax shield door

schuldfinanciering zoals weergegeven in formule 5. In de praktijk is het echter moeilijk te bepalen wat

nu precies de tev en de tvv zijn. Veelal zijn er veel verschillende investeerders, die vaak verschillend

belast worden voor hun inkomen uit vreemd of eigen vermogen. De onderneming zal erachter moeten

komen wat de tarieven zijn voor de marginale investeerder, dit is een investeerder die indifferent is

tussen het houden van schuld of eigen vermogen21. Dit maakt het in de praktijk ingewikkeld om te

bepalen wat nu de precieze belastingvoordelen zijn van schuldfinanciering.

2.3.2. Trade-off theory

Op basis van de theorie van Modigliani en Miller zouden ondernemingen maximaal gebruik moeten

maken van schuldfinanciering. Graham laat echter zien dat bijna de helft van de door hem onderzochte

ondernemingen hun interest betalingen konden verdubbelen om optimaal gebruik te maken van de tax

shield22. Blijkbaar houden veel ondernemingen er een conservatievere schuldfinanciering op na. Dat

komt doordat er naast voordelen, in de vorm van belastingvoordelen, ook kosten aan

schuldfinanciering zitten. Hier gaat de trade-off theorie over. Aan overmatige schuldfinanciering zitten

ook nadelen. Een onderneming wordt kwetsbaarder naarmate de verhouding vreemd vermogen en

totaal vermogen toeneemt. Hier zitten kosten aan verbonden, zogenoemde ‘costs of financial distress’.

Een situatie van financial distress ontstaat wanneer beloften aan vreemd vermogen verschaffers

moeten worden gebroken23. De onderneming kan niet meer aan zijn financiële verplichtingen voldoen

doordat bijvoorbeeld de verhouding vreemd en eigen vermogen te hoog is vergeleken met de

operationele resultaten van de onderneming. Als gevolg van deze situatie van financial distress zullen

investeerders een hogere vergoeding gaan eisen door de toename in risico. Indien de onderneming

nieuw vreemd vermogen wil aantrekken zullen de rentekosten stijgen. Maar ook kosten voor

faillissement of reorganisaties zijn kosten van financial distress. Bij het bepalen van de optimale

vermogensstructuur maakt de onderneming een afweging tussen de belastingvoordelen en de kosten

van financial distress die samenhangen met schuldfinanciering. Ofwel, er wordt een afweging

gemaakt tussen de kosten en de baten van schuldfinanciering. De trade-off theorie stelt dat de

onderneming gebruik zal maken van schuldfinanciering totdat de contante waarde van de tax shield

van extra schuldfinanciering precies gecompenseerd wordt door de toename in de contante waarde van

mogelijke kosten van financial distress24. Op grond van de trade-off theorie kan de waarde van de

onderneming als volgt worden weergeven25:

21 Brealey, Myers en Allen, Corporate Finance, McGraw-Hill international edition, 8e editie, 2006, p. 47522 J.R. Graham, How Big are the tax benefits of debt?, The journal of finance, Vol. 55 No. 5, 2000, p. 191623 Brealey, Myers en Allen, Corporate Finance, McGraw-Hill international edition, 8e editie, 2006, p. 47624 S.C. Myers, Capital Structure, Journal of economic perspectives, 2001, p.88, 8925 Brealey, Myers en Allen, Corporate Finance, McGraw-Hill international edition, 8e editie, 2006, p. 476

16

Page 17: Hoofdstuk 1 - Erasmus University Rotterdam J.docx · Web viewIn hoofdstuk 6 zal worden afgesloten met een conclusie. Hoofdstuk 2. Invloed van belastingen op de financiering- en investeringsbeslissing

Scriptie MSc Fiscale Economie – J. Spaans (294460)

V = Vu + TS - FD (7)

De waarde van de onderneming is dus gelijk aan de waarde een onderneming die enkel is gefinancierd

met eigen vermogen plus de contante waarde van de tax shield (TS) minus de contante waarde van de

kosten van financial distress (FD). Volgens deze theorie zouden ondernemingen met zekere

activiteiten met een relatief laag risico, materiële activa en een hoog belastbaar inkomen veel gebruik

moeten maken van schuldfinanciering. De opbrengsten van de tax shield zijn immers hoog terwijl de

kosten van financial distress relatief laag zijn. Ondernemingen met risicovolle activiteiten en

immateriële activa zullen daarentegen meer gebruik maken van eigen vermogen. In tegenstelling tot de

theorie van Modigliani en Miller, die stelt dat ondernemingen maximaal gebruik moeten maken van

schuldfinanciering, voorspelt de trade-off theorie een behoudender mate van schuldfinanciering. In de

praktijk blijkt de trade-off theorie echter niet altijd op te gaan. Zo blijkt bijvoorbeeld dat een aantal

van de meeste winstgevende ondernemingen het minst zijn gefinancierd met schuld26. Ook zijn er

ondernemingen met uitstekende credit ratings die toch al jaren opereren met lage schuldratio’s 27. De

trade-off theorie zou juist het tegengestelde voorspellen. In de studie van Graham komt naar voren dat

veel ondernemingen hun schuldfinanciering kunnen verdubbelen, voordat ze op het punt zitten waar

de marginale kosten van financial distress de marginale opbrengsten van de tax shield overschrijden28.

Er zijn echter ook voorbeelden van ondernemingen met veel veilige en materiële activa die er hoge

schuldfinanciering op na houden29. Dit komt juist overeen met de trade-off theorie.

Uit de empirie blijkt dat er gevallen zijn die de trade-off theorie wel kan verklaren, maar dus ook

gevallen waar de theorie geen verklaring voor heeft. Een totaal andere benadering voor de

totstandkoming van een vermogensstructuur geeft de pecking order theorie. Deze theorie kan wel

verklaren waarom winstgevende ondernemingen opereren met lage schuldratio’s.

2.3.3. Pecking order theorie

26 J.K. Wald, How firm characteristics affect capital structure: an international comparison, Journal of financial research 22, 1999, p. 161-187 27 S.C. Myers, Capital Structure, Journal of economic perspectives, 2001, p.89. Myers draagt hier Microsoft als voorbeeld aan.28 J.R. Graham, How Big are the tax benefits of debt?, The journal of finance, Vol. 55 No. 5, 2000, p. 191629 Brealey, Myers en Allen, Corporate Finance, McGraw-Hill international edition, 8e editie, 2006, p. 489. De auteurs gebruiken vliegvaartmaatschappijen als voorbeeld.

17

Page 18: Hoofdstuk 1 - Erasmus University Rotterdam J.docx · Web viewIn hoofdstuk 6 zal worden afgesloten met een conclusie. Hoofdstuk 2. Invloed van belastingen op de financiering- en investeringsbeslissing

Scriptie MSc Fiscale Economie – J. Spaans (294460)

De pecking order theorie30 is ook een theorie die ziet op het verklaren van vermogensstructuren van

ondernemingen. De theorie gaat uit van informatie asymmetrie. Managers weten meer van de risico’s,

vooruitzichten en waarde van de onderneming dan investeerders. Deze informatie asymmetrie heeft

invloed op de keuze van managers tussen interne en externe financiering. De theorie gaat er ook vanuit

dat managers de belangen van de huidige aandeelhouders dienen. Indien een onderneming een

investering wil doen, moet deze gefinancierd worden. Dit kan onder andere door nieuwe aandelen uit

te geven. Doordat managers de belangen van de huidige aandeelhouders dienen, zullen ze nooit

aandelen uitgeven voor minder dan de werkelijke waarde, zogenoemde ondergewaardeerde aandelen.

Het management zal dan ook alleen nieuwe aandelen uitgeven indien deze overgewaardeerd worden.

Het gevolg is dat investeerders bij een aandelenemissie de waarde van de aandelen zullen interpreteren

als overgewaardeerd, waardoor de aandelen in waarde zullen dalen. Dat de aankondiging van een

aandelenemissie de prijs onmiddellijk doet dalen is aangetoond in verschillende studies31. Managers

kunnen kiezen tussen schuldfinanciering en financiering door middel van de uitgifte van aandelen.

Schuldeisers hebben voorrang qua claim op de activa van een onderneming ten opzichte van eigen

vermogen verschaffers. Hierdoor zullen investeerders in het vreemd vermogen van een onderneming

minder te kampen hebben met fouten in de waardering van de onderneming32. Financiering door

middel van schuld verkleint de informatie asymmetrie. Indien managers de mogelijkheid tot

schuldfinanciering hebben, zal uitgifte van aandelen aantonen dat de aandelen overgewaardeerd zijn.

Financiering door middel van eigen vermogen zal door investeerders worden afgewezen indien een

investering met financiering door middel van schuldfinanciering ook tot de mogelijkheden behoort.

Financiering met uitgifte van nieuwe aandelen zal alleen worden gebruikt indien de kosten van

schuldfinanciering te hoog zijn. Dit kan het geval zijn indien de onderneming in een situatie van

financial distress verkeerd.

Op basis van het bovenstaande ontstaat de pecking order theorie. De luidt als volgt33: (1)

Ondernemingen prefereren interne financiering boven externe financiering. (2) Het dividend

uitbetalingbeleid is ‘sticky’, wat inhoudt dat de hoogte van de dividenduitkeringen constant wordt

gehouden. Er wordt niet gesneden in dividenduitkeringen om uitgaven te financieren. Veranderingen

in de beschikbaarheid van financieringsmiddelen worden dan ook veroorzaakt door veranderingen in

externe financiering en niet door het verminderen van dividenduitkeringen. (3) Indien een

onderneming behoefte heeft aan externe financiering zal zij beginnen met het veiligste 30 Deze theorie werd ontwikkeld door Majluf en Myers, zie: N.S. Majluf en S.C. Myers, Corporate financing and investment decisions when firms have information that investors do not have, Journal of financial economics, Vol. 13 No. 2, 1984, p. 187-22131 P. Asquith en D.W. Mullins, Equity issues and offering dilution, Journal of financial economics, 1986, p. 61-89, R.W. Masulis en A.N. Korwar, Season equity offerings: An empirical investigation, Journal of financial economics 15, 1986, p. 91-118, M.J. Barcley en R.H. Litzenberger, Announcement effects of new equity issues and the use of intraday price data, Journal of financial economics 21, 1988, p. 71-9932 S.C. Myers, Capital Structure, Journal of economic perspectives, 2001, p.9233 S.C. Myers, Capital Structure, Journal of economic perspectives, 2001, p.92, 93

18

Page 19: Hoofdstuk 1 - Erasmus University Rotterdam J.docx · Web viewIn hoofdstuk 6 zal worden afgesloten met een conclusie. Hoofdstuk 2. Invloed van belastingen op de financiering- en investeringsbeslissing

Scriptie MSc Fiscale Economie – J. Spaans (294460)

financieringsinstrument. Hierbij wordt schuldfinanciering geprefereerd boven financiering door

middel van uitgifte van nieuwe aandelen. Indien de behoefte aan externe financiering toeneemt, zal de

onderneming de ‘pecking order’ afwerken van veilige schuld naar risicovolle schuld. Vervolgens naar

hybride financieringsvormen en tot slot naar de uitgifte van nieuwe aandelen als een laatste middel. (4)

Uiteindelijk reflecteert de verhouding vreemd en eigen vermogen van een onderneming de behoefte

aan externe financiering.

De pecking order theorie verklaart waarom het merendeel van de externe financiering plaats vindt

door middel van schuldfinanciering. Tevens verklaart het waarom winstgevende ondernemingen

lagere schuldratio’s hebben, iets waar de trade-off theorie dus geen verklaring voor heeft. Dergelijke

ondernemingen hebben immers meer beschikking over interne financieringsmogelijkheden. In

tegenstelling tot de trade-off theorie gaat de pecking order theorie er dus niet van uit dat

ondernemingen optimale schuldratio’s nastreven.

2.3.4. Trade-off theorie vs. pecking order theorie

De trade-off theorie en de pecking order theorie verklaren de vermogensstructuren op verschillende

wijze en spreken elkaar tegen in plaats van elkaar aan te vullen. Maar welke theorie is dan de juiste?

Een interessant onderzoek is dat van Rajan en Zingales34. Zij onderzochten de keuzes tussen eigen en

vreemd vermogen van grote ondernemingen in Canada, Frankrijk, Duitsland, Italië, Japan, het

Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten. Zij concludeerden dat de schuldratio’s van grote

ondernemingen hoofdzakelijk van de volgende vier factoren afhangen:

- Vaste activa: Het gaat hier om de ratio vaste/totale activa. Hoe hoger deze ratio des te hoger

de schuldratio van de onderneming.

- Market-to-book35: Ondernemingen met een hoge market-to-book ratio hebben een lagere

schuldratio.

- Grote: Grotere ondernemingen hebben hogere schuldratio’s.

- Winstgevendheid: Winstgevendere ondernemingen hebben lagere schuldratio’s.

Deze resultaten kunnen zowel de trade-off theorie als de pecking-order theorie ondersteunen. Zo kan

worden beargumenteerd dat grote ondernemingen met veel vaste activa minder snel worden bloot

gesteld aan kosten van financial distress. Hierdoor zullen dergelijke ondernemingen meer lenen.

Aanhangers van de pecking-order theorie zullen daarentegen veel waarde hechten aan het feit dat

winstgevende ondernemingen minder gebruik maken van schuldfinanciering. Beide theorieën lijken

34 R.G. Rajan en L. Zingales, What do we know about capital structure? Some evidence from international data, Journal of finance 50, 1995, p. 1421 - 1460 35 Een lage market-to-book ratio kan aangeven dat de aandelen ondergewaardeerd zijn. Dit kan betekenen dat de vooruitzichten goed zijn en dat de opbrengsten of de waarde kan stijgen.

19

Page 20: Hoofdstuk 1 - Erasmus University Rotterdam J.docx · Web viewIn hoofdstuk 6 zal worden afgesloten met een conclusie. Hoofdstuk 2. Invloed van belastingen op de financiering- en investeringsbeslissing

Scriptie MSc Fiscale Economie – J. Spaans (294460)

bepaalde vermogensstructuren te kunnen verklaren. De vraag welk theorie de werkelijkheid nu het

best benaderd? Uit verschillende studies36 blijkt dat de pecking-order theorie het best uitwerkt voor

grote, volwassen ondernemingen die toegang hebben tot openbare obligatie markten. Dergelijke

ondernemingen geven nauwelijks nieuwe aandelen uit, prefereren interne financiering, maar wenden

zich indien nodig tot externe schuldfinanciering. Kleinere, jonge en snelgroeiende ondernemingen

geven in eerste instantie vooral aandelen uit indien externe financiering benodigd is. Dit kan niet

verklaard worden door de pecking-order theorie, terwijl de trade-off theorie er wel een verklaring voor

heeft.

2.3.5. Agency theorie en free cash flow theorie

In de bovenstaande theorieën wordt er steeds vanuit gegaan dat de belangen van managers en

aandeelhouders op één lijn liggen. In deze laatste theorie over de vermogensstructuur van een

onderneming wordt deze aanname losgelaten. De agency theorie is afkomstig van Jensen en

Meckling37. Het uitgangspunt van de theorie is dat het handelen van het management, de

aandeelhouders en vreemd vermogensverschaffers gericht is op de maximalisatie van het eigen nut.

Volgens de theorie zijn de belangen van de verschillende partijen tegenstrijdig. Kosten die zijn

verbonden aan maatregelen die moeten worden genomen om uitbuiting door een andere partij te

voorkomen worden agency costs genoemd. Deze kosten worden uiteindelijk gedragen door de

aandeelhouder. Voorbeelden van agency costs zijn kosten die samenhangen met het maken van

afspraken (contract kosten), met het toezien op het naleven van de overeenkomsten (monitoring costs),

met het dwingen tot naleving bij dreigende verzaking (enforcement costs) en met het leveren van de

informatie die nodig is om toezicht te houden, denk aan jaarverslagen (bonding costs)38. Op grond van

de agency theorie, die er vanuit gaat dat managers in hun eigen belang handelen, ontwikkelde Jensen 39

de free cash flow theorie. Free cash flow kan worden gezien als overtollig kasgeld. Er is meer geld

beschikbaar dan nodig is om alle investeringen met een positieve contante waarde te financieren. Door

dit overtollige kasgeld hebben managers meer mogelijkheden om hun eigen belangen te behartigen ten

koste van de belangen van de aandeelhouders. Volgens de free cash flow theorie kan

schuldfinanciering een oplossing zijn voor dit probleem. Schuld zorgt ervoor dat de onderneming aan

bepaalde betalingsverplichtingen moet voldoen. Regelmatige rentebepalingen en het doen van

aflossingen zijn contractuele verplichtingen voor een onderneming. Hierdoor wordt een onderneming

gedwongen geld uit de onderneming te halen om aan haar verplichtingen te voldoen. Managers hebben

36 Voor een overzicht van deze studies en een samenvatting van de resultaten zie: Brealey, Myers en Allen, Corporate Finance, McGraw-Hill international edition, 8e editie, 2006, p. 49437 M.C. Jensen en W.H. Meckling, Theory of the firm: Managerial behaviour, agency costs and ownership structure, Journal of financial economics, Vol. 3 No. 4, 1976, p. 305-36038 N.L. van der Sar, Aandelenrendementen: Ratio en Psychologie, Kluwer 2002, p. 79, voetnoot 2239 M.C. Jensen, Agency costs of free cah flow, corporate finance, and takeovers, American economic review, Vol. 76 No.2, 1986, P. 323-329

20

Page 21: Hoofdstuk 1 - Erasmus University Rotterdam J.docx · Web viewIn hoofdstuk 6 zal worden afgesloten met een conclusie. Hoofdstuk 2. Invloed van belastingen op de financiering- en investeringsbeslissing

Scriptie MSc Fiscale Economie – J. Spaans (294460)

nu minder mogelijkheden het geld te verspillen of overbodige investeringen te doen, indien er veel

interest betaald moet worden. Schuldfinanciering kan dus ook rol spelen om managers te dwingen tot

het uitbetalen van beschikbaar geld uit de onderneming. Voor ondernemingen met veel overtollig

kasgeld en daardoor mogelijkheden tot het doen van overinvesteringen kan schuld een oplossing zijn.

Merk op dat managers in de meeste gevallen niet vrijwillig overgaan tot hoge schuldratio’s, maar dat

deze daar vaak toe moeten worden gedwongen. Daardoor helpt de free cash flow theorie niet bij het

voorspellen van hoe managers hun vermogensstructuur bepalen. Het zegt meer iets over de gevolgen

van hoge schuldratio’s40. Ook zal de theorie niet opgaan voor alle ondernemingen. Publieke

ondernemingen zullen bijvoorbeeld niet snel overinvesteringen doen. Jensen zijn voornaamste punt,

dat schuldfinanciering waarde kan toevoegen door de onderneming op een ‘dieet’ te zetten, is uit

meerdere voorbeelden gebleken41.

Deze theorie heeft een geheel andere benadering als het gaat om de rol van schuldfinanciering ten

opzichte van de eerder besproken theorieën. Zo kan schuld blijkbaar ook als een ‘discipline

instrument’ werken voor het management.

2.3.6 Empirische studies

Het bovenstaande overzicht van theorieën over vermogensstructuren geeft een overzicht van de

verschillende gedachten die er zijn over de wijze waarop ondernemingen hun vermogensstructuur

bepalen. Duidelijk is dat er meerdere factoren invloed hebben op de vermogensstructuur en dat

belastingen hier slechts één van zijn. Hoe groot de invloed van belastingen op de

financieringsbeslissing van ondernemingen is en blijft een moeilijk te beantwoorden vraag. Uit de

theorie van Modigliani en Miller en de trade-off theorie blijkt echter wel dat belastingen van

substantieel belang zijn. Er zijn verschillende empirische studies over de rol van belastingen op de

vermogensstructuur van ondernemingen. Gordon en Lee gebruiken het verschil in belastingtarieven

voor grote en kleine ondernemingen in de Verenigde Staten. Zij vinden dat een verhoging van 1% van

het tarief van de vennootschapsbelasting de schuldratio met 0,36% verhoogt42. Dit toont aan in welke

mate dat de hoogte van de tax shield (welke hoger is bij een hoger tarief) de mate van

schuldfinanciering beïnvloedt.

De fiscaliteit speelt ook een rol in de financiële structuren van multinationale ondernemingen.

Dergelijke ondernemingen zijn in meerdere landen actief. Stel dat het hoofdhuis wil investeren in een

dochter die gevestigd is in een ander land. Het hoofdhuis kan deze investering financieren met vreemd

vermogen (lening) of met eigen vermogen (bijvoorbeeld door middel van een kapitaalstorting). Indien

de investering wordt gefinancierd met een lening, dan kan de betaalde rente op deze lening worden

40 S.C. Myers, Capital Structure, Journal of economic perspectives, 2001, p.9941 S.C. Myers, Capital Structure, Journal of economic perspectives, 2001, p.9942 R.H Gordon en Y. Lee, Do taxes affect corporate debt policy? Evidence from U.S. corporate tax return data, Journal of Public Economics 82, 2001, p. 195-224

21

Page 22: Hoofdstuk 1 - Erasmus University Rotterdam J.docx · Web viewIn hoofdstuk 6 zal worden afgesloten met een conclusie. Hoofdstuk 2. Invloed van belastingen op de financiering- en investeringsbeslissing

Scriptie MSc Fiscale Economie – J. Spaans (294460)

afgetrokken in het land waar de dochter is gevestigd43. De ontvangen rente wordt belast in land waar

het hoofdhuis is gevestigd. Indien het hoofdhuis de investering financiert met eigen vermogen, dan is

het dividend (wat deel uitmaakt van de winst van de dochteronderneming) belast in het land van de

dochter. Het uitgekeerde dividend is veelal vrijgesteld, aangezien dit onder de deelnemingsvrijstelling

valt, in het land waar het hoofdhuis is gevestigd. Multinationale ondernemingen zullen dochters die

zijn gevestigd in landen met een hoog tarief dan ook veelal financieren met vreemd vermogen en

dochters gevestigd in landen met een laag tarief met eigen vermogen. Empirische studies blijken dit

gedrag te bevestigen. Altshuler en Grubert maken gebruik van gegevens van buitenlandse vestigingen

van Amerikaanse multinationale ondernemingen. Zij vinden dat bij een tarief in de

vennootschapsbelasting van 25% en een elasticiteit van -0,4 de schuldratio met 10% vermindert indien

het verschil in behandeling tussen eigen en vreemd vermogen zou worden opgeheven 44. Ook dit

resultaat toont aan dat fiscaliteit van invloed is op de financieringsbeslissing. Multinationale

ondernemingen maken gebruik van tariefverschillen tussen verschillende landen om hun totale

belastingdruk te verminderen.

Nederland probeerde in het verleden misbruik van dergelijke internationale structuren te voorkomen

door (rente)kosten die verband hielden met een buitenlandse deelneming niet in aftrek toe te laten 45.

De vrees bestond dat binnenlandse moeders geen belasting meer zouden betalen over hun Nederlandse

winst omdat zij de acquisitie van buitenlandse dochters met leningen zouden financieren. De

inkomsten die met de buitenlandse dochter worden behaald vallen onder de deelnemingsvrijstelling. In

tegenstelling tot binnenlandse dochters wordt de winst van buitenlandse dochters niet in de

Nederlandse heffing betrokken. Hierdoor zou de Nederlandse moeder vrijgestelde inkomsten genieten

en tevens een aftrekpost creëren in de vorm van de rentekosten op de aangetrokken lening. Deze

bepaling in de Nederlandse Wet werd in het beruchte Bosal-arrest46 echter strijdig bevonden met het

EU-recht. Hierdoor was de Nederlandse wetgever gedwongen deze bepaling te schrappen en stond de

deur open voor tal van financieringsconstructies. Al snel daarna werd art. 10d Wet VPB ingevoerd als

reactie op dit arrest. Echter, doordat deze bepaling alleen ziet op leningen binnen concernverband is

het zogenoemde ‘Bosal-gat’ nog steeds niet volledig gedicht.

2.4. Verstoringen door onderscheid eigen en vreemd vermogen

2.4.1. Financieringsbeslissing

Bovenstaande paragraaf maakt duidelijk dat ondernemingen gebruik maken van het belastingvoordeel

dat schuldfinanciering oplevert. Echter, wat zijn nu precies de verstoringen die optreden als gevolg

van het fiscale onderscheid tussen eigen en vreemd vermogen? Binnen de macro economie draait het 43 Eventuele renteaftrekbeperkingen voorbehouden.44 R. Altshuler en H. Grubert, Taxes, repatriation strategies and multinational financial policy, Journal of Public Economics 87, 2003, p. 73-10745 Deze bepaling stond in art. 13 lid 1 Wet op de VPB 1969 (oud)46 HvJ EU 18 september 2003, zaak C-168-01 (Bosal Holding BV)

22

Page 23: Hoofdstuk 1 - Erasmus University Rotterdam J.docx · Web viewIn hoofdstuk 6 zal worden afgesloten met een conclusie. Hoofdstuk 2. Invloed van belastingen op de financiering- en investeringsbeslissing

Scriptie MSc Fiscale Economie – J. Spaans (294460)

om de optimale allocatie van alternatief aanwendbare middelen. De optimale allocatie van de

alternatief aanwendbare middelen geschiedt op basis van marktwerking. Door het fiscale stelsel zijn

het geen economische maar fiscale motieven de het keuze gedrag van ondernemers bepalen. Dit zorgt

voor een verstoring in de marktwerking om tot een optimale allocatie te komen. Door het onderscheid

in fiscale behandeling tussen eigen en vreemd vermogen wordt de financieringsbeslissing van

ondernemingen immers beïnvloed. Hiermee verstoort de overheid de efficiënte allocatie van vermogen

en risico in de economie47. Dit leidt uiteindelijk tot een welvaartsverlies, ook wel een ‘deadweight

loss’ genoemd48.

Daarnaast kan fiscale bevoordeling van schuldfinanciering voor ondernemingen een prikkel zijn er een

hoge schuldquote op na te houden. Een hoge schuld maakt ondernemingen gevoeliger voor overnames

en faillissement. Het verschil in behandeling zorgt er tevens voor dat er verschillen ontstaan tussen

verschillende soorten ondernemingen. Zo zijn er ondernemingen die moeilijker aan leningen kunnen

komen. Jonge ondernemingen ondervinden restricties op de kapitaalmarkt. Deze kunnen minder

makkelijk aan vreemd vermogen komen doordat banken onvoldoende zicht hebben op het risico dat zij

lopen49. Hierdoor worden investeringen in ondernemingen met een goede reputatie bevoordeeld ten

opzichte van jonge ondernemingen. Dit leidt tot allocatieve verstoringen.

Indien in dit onderzoek wordt gesproken over de meest efficiënte vermogensstructuur of een

efficiëntere vermogensstructuur, dan wordt gedoeld op een vermindering van de verstoring in de

financieringsbeslissing doordat economische in plaats van fiscale motieven de vermogensstructuur

bepalen. Dit zal veelal inhouden dat het overmatige deel aan schuldfinanciering, als gevolg van een

gunstigere fiscale behandeling van vreemd vermogen, verdwijnt. Dit betekent dus niet dat

ondernemingen daardoor volledig met eigen vermogen zullen worden gefinancierd. Zoals eerder in dit

hoofdstuk besproken zijn er meerder factoren die invloed hebben op de vermogensstructuur van de

onderneming. Indien de kapitaalkosten van eigen en vreemd vermogen fiscaal gelijk worden

behandeld, kunnen er nog steeds fiscale en economische argumenten zijn voor financiering met

vreemd vermogen. Indien een bepaalde investering, en daarmee de financiering, een relatief hoog

risico heeft, kan het voor een aandeelhouder of een crediteur aantrekkelijker zijn om vreemd

vermogen te verstrekken in plaats van eigen vermogen. Dit heeft te maken met het feit dat de

afwaardering op een vordering wel, en de afwaardering op een deelneming niet aftrekbaar is. Een

economisch argument voor financiering met vreemd vermogen in plaats van met eigen vermogen, is

47 B. Jacobs, Moet kapitaalinkomen worden belast? In: D.A. Albregtse en P. Kavelaars (Redactie), Naar een Europese winstbelasting, p. 151-171 48 Voor grafische weergave en uitleg van het deadweight loss verwijs ik naar; H.S. Rosen en T. Gayer, Public Finance, McGray-Hill International Edition, 8e editie, 2008, p. 334. Verander de goederen op de y-as en x-as voor respectievelijk vreemd vermogen en eigen vermogen. Er ontstaat dan een situatie waar alleen eigen vermogen belast wordt. De uiteindelijk conclusie is dat de kosten voor de onderneming de uiteindelijke belastingopbrengsten overstijgen, het deadweight loss. 49 R.A. de Mooij, Heeft de vennootschapsbelasting een toekomst?, 21 november 2003, p.12

23

Page 24: Hoofdstuk 1 - Erasmus University Rotterdam J.docx · Web viewIn hoofdstuk 6 zal worden afgesloten met een conclusie. Hoofdstuk 2. Invloed van belastingen op de financiering- en investeringsbeslissing

Scriptie MSc Fiscale Economie – J. Spaans (294460)

dat tegenover een lager rendement ook een lager risico staat. Dit kan het, vanuit de onderneming

bezien, aantrekkelijk maken om vreemd vermogen aan te trekken. Door het kleinere risico dat vreemd

vermogen verschaffers lopen, zullen zij minder informatie over de onderneming eisen voordat zij

kapitaal investeren. Indien een onderneming zijn investeerders enigszins op afstand wenst te houden,

kan vreemd vermogen uitkomst bieden. Wat de optimale vermogensstructuur is, indien er geen of een

kleinere verstoring is door de fiscaliteit, zal dan ook per onderneming verschillen.

2.4.2. Investeringsbeslissing

Daarnaast zorgt de vennootschapsbelasting voor een verstoring in de investeringsbeslissing van

ondernemingen. Dit wordt veroorzaakt doordat de kapitaalkosten van eigen vermogen niet aftrekbaar

zijn. Indien een investering volledig is gefinancierd met vreemd vermogen worden alleen de

overwinsten belast. Het normale rendement, dat precies de kapitaalkosten dekt, wordt niet belast

doordat de rentekosten aftrekbaar zijn. Het alleen belasten van overwinsten is economische niet

verstorend. Overwinsten zijn het gevolg van bijvoorbeeld marktmacht, locatie- en

agglomeratievoordelen of merknamen. Dergelijke winsten worden behaald zonder een economische

inspanning. Het belasten van overwinsten verstoort de investeringsbeslissing dan ook niet. Indien een

investering (deels) is gefinancierd met eigen vermogen wordt ook een deel van het normale rendement

belast. De kapitaalkosten zijn immers niet aftrekbaar. De rendementseisen van een investering zullen

hierdoor stijgen. Het gevolg is dat minder investeringen rendabel zijn, waardoor er minder

investeringen gedaan worden en er minder kapitaal geaccumuleerd wordt.

De belastingdruk op het normale rendement van een investering wordt de marginale effectieve druk

genoemd. Deze wordt gedefinieerd als het verschil in kapitaalkosten in aanwezigheid en in

afwezigheid van belasting, in procenten van de kapitaalkosten zonder belasting50. De marginale

effectieve druk meet de invloed van de vennootschapsbelasting op het rendement van een marginale

investering. Concreter, het meet de procentuele afname in het rendement op de marginale investering

als gevolg van de vennootschapsbelasting51. Een marginale investering is de laatste investering die een

onderneming doet en een rendement oplevert dat precies de kosten van financiering en afschrijving

dekt52. Het rendement van een dergelijke investering is dus precies gelijk aan de kapitaalkosten. De

marginale effectieve druk hangt dus onder andere samen met de aftrekbaarheid van

financieringskosten. Worden investeringen gefinancierd met eigen vermogen of met vreemd vermogen

met elkaar vergeleken, dan zijn er grote verschillen in de marginale effectieve druk. Zo laten cijfers

van de Europese Commissie uit 2001 zien dat de marginale effectieve druk in Nederland voor met

50 R.A. de Mooij, Hoe moet de vennootschapsbelasting worden hervormd? In: D.A. Albregtse en P. Kavelaars (Redactie), Naar een Europese winstbelasting, p.189 – 198, p. 19651 R.A. de Mooij, Heeft de vennootschapsbelasting een toekomst?, 21 november 2003, p.1352 R.A. de Mooij, Hoe moet de vennootschapsbelasting worden hervormd? In: D.A. Albregtse en P. Kavelaars (Redactie), Naar een Europese winstbelasting, p.189 – 198, p. 196

24

Page 25: Hoofdstuk 1 - Erasmus University Rotterdam J.docx · Web viewIn hoofdstuk 6 zal worden afgesloten met een conclusie. Hoofdstuk 2. Invloed van belastingen op de financiering- en investeringsbeslissing

Scriptie MSc Fiscale Economie – J. Spaans (294460)

schuld gefinancierde investeringen -21,9% bedraagt en voor investeringen gefinancierd met eigen

vermogen 35,1%53. Dergelijke cijfers tonen aan dat het voor ondernemingen aantrekkelijk is er hoge

schuldratio’s op na te houden. Een hogere effectieve marginale druk impliceert immers dat

ondernemingen een hoger rendement moeten realiseren om de kapitaalkosten te kunnen vergoeden.

Doordat de kapitaalkosten van eigen vermogen niet aftrekbaar zijn, wordt de marginale

investeringsbeslissing negatief beïnvloed. De Mooij en Ederveen54 hebben de relatie tussen het

marginale effectieve tarief en de directe buitenlandse investeringen onderzocht. Zij concluderen dat

een verlaging van het marginale effectieve tarief van 1% leidt tot een toename van de instroom van

buitenlands kapitaal met 4% (een semi-elasticiteit van -4).

Voor multinationale ondernemingen speelt echter naast de marginale effectieve druk ook de

gemiddelde effectieve druk een rol. Waar de marginale effectieve druk meer zegt over de omvang van

de investeringen van een onderneming, zegt de gemiddelde effectieve druk meer over de locatie waar

een onderneming investeert. De gemiddelde effectieve druk is van invloed op de locatiekeuze van

ondernemingen. De gemiddelde effectieve druk meet de gemiddelde belasting die ondernemingen

moeten betalen over hun totale rendement55. Waar de marginale effectieve druk alleen de

belastingdruk op de kapitaalkosten meet, houdt de gemiddelde effectieve druk ook rekening met

overwinsten56. Bij het bepalen van de belastingdruk worden overwinsten, en de belastingdruk hierop,

wel meegenomen57. Vooral multinationale ondernemingen behalen veelal een overwinst door een

bepaalde marktmacht, merknamen of locatievoordelen. In tegenstelling tot de marginale

investeringsbeslissing is de locatiekeuze een zogenoemde inframarginale beslissing. Investeringen

zullen uiteindelijk daar worden gedaan waar de rendementen na belasting het hoogst zijn, ofwel, waar

de gemiddelde effectieve druk het laagst is. De Mooij en Ederveen58 hebben ook de relatie onderzocht

tussen de gemiddelde effectieve druk en de directe buitenlandse investeringen. Deze relatie bevat

echter zowel de marginale investering (waar de marginale effectieve druk rekening mee houdt) als de

inframarginale investering. Om het effect van de gemiddelde effectieve druk te bepalen hebben zij de

marge van de inframarginale investering geïsoleerd. Hieruit kwam een semi-elasticiteit van -3,2.

53 R.A. de Mooij, Heeft de vennootschapsbelasting een toekomst?, 21 november 2003, p.1254 R.A. de Mooij en S. Ederveen, Corporate tax elasticities: a readers guide to emperical findings, Oxford Review of Economic Policy 2008, 34(4), p. 673-697, p. 69455 R.A. de Mooij, Heeft de vennootschapsbelasting een toekomst?, 21 november 2003, p.1656 De neoklassieke benadering gaat ervan uit dat er geen overwinsten in een economie worden behaald. Deze benadering gaat ervan uit dat kapitaal mobiel is. Uiteindelijk behalen ondernemingen eenzelfde rendement na belastingen. Eventuele overwinsten worden weggeconcurreerd doordat er sprake is van een volledige concurrentie en beleggers over de hele wereld kunnen zoeken naar de meeste rendabele investeringsmogelijkheden.57 De gemiddelde effectieve druk schippert tussen de marginale effectieve druk en het statutaire tarief. Is er geen overwinst dan zijn de gemiddelde en de marginale effectieve druk hetzelfde. Is de overwinst oneindig groot, dan is de gemiddelde effectieve druk gelijk aan het statutaire tarief. Zie R.A. de Mooij, Heeft de vennootschapsbelasting een toekomst?, 21 november 2003, p.1658 R.A. de Mooij en S. Ederveen, Corporate tax elasticities: a readers guide to emperical findings, Oxford Review of Economic Policy 2008, 34(4), p. 673-697, p. 694

25

Page 26: Hoofdstuk 1 - Erasmus University Rotterdam J.docx · Web viewIn hoofdstuk 6 zal worden afgesloten met een conclusie. Hoofdstuk 2. Invloed van belastingen op de financiering- en investeringsbeslissing

Scriptie MSc Fiscale Economie – J. Spaans (294460)

Ofwel, een verlaging van de gemiddelde effectieve druk met 1% leidt tot een extra instroom van

buitenlands kapitaal met 3,2%. Dit effect komt dus nog eens op het effect de marginale investering.

Het effect van de inframarginale investeringen is dus belangrijker dan het effect op de marginale

investeringen. Dit toont aan dat multinationale ondernemingen bij hun locatiekeuze rekening houden

met overwinsten en daarmee met de gemiddelde effectieve druk.

2.5. Conclusie

In dit hoofdstuk is beschreven op welke manier vreemd en eigen vermogen in Nederland fiscaal

worden behandeld. Vervolgens is een overzicht gegeven van verschillende theorieën die een

verklaring proberen te geven van de wijze waarop ondernemingen hun vermogensstructuur bepalen.

Hieruit blijkt dat er geen allesomvattende theorie bestaat. Er blijken vele factoren te zijn die invloed

hebben op de keuze tussen financiering met eigen of met vreemd vermogen. Ook de invloed die

belastingen spelen is niet volledig uitgekristalliseerd. Modigliani en Miller benadrukken vooral de

baten van schuldfinanciering (in de vorm van belastingvoordelen), en beargumenteren daarmee dat

ondernemingen voor een optimale vermogensstructuur maximaal gebruik moeten maken van de tax

shield door schuldfinanciering. Uit empirische studies van Graham blijkt echter dat ondernemingen dit

bij lange na niet doen. De trade-off theorie probeert dit te verklaren door ook rekening te houden met

de kosten die samenhangen met schuldfinanciering. Volgens deze theorie maken ondernemingen

gebruik van schuldfinanciering totdat de contante waarde van de tax shield van extra

schuldfinanciering precies gelijk is aan de toename in de contante waarde van mogelijke kosten van

financial distress. Echter, in de praktijk bleken veel winstgevende ondernemingen met goede ‘credit

ratings’ al jaren te opereren met lage schuldratio’s. Iets wat de trade-off theorie niet kan verklaren. De

pecking-order theorie heeft een geheel andere benadering als gaat om de verklaring hoe

ondernemingen hun vermogensstructuur bepalen. Volgens deze theorie kan schuldfinanciering de

informatie asymmetrie tussen investeerders en het management verkleinen. Daarnaast hebben

ondernemingen een bepaalde rangorde als het gaat om financiering. Hierbij wordt interne financiering

geprefereerd boven externe financiering en schuldfinanciering boven financiering door middel van

eigen vermogen. Belangrijk om op te merken is dat belastingvoordelen van schuldfinanciering in deze

theorie een ondergeschikte rol spelen. Hetzelfde geldt voor de agency and free cash flow theorie.

Volgens deze theorie liggen de belangen van aandeelhouders en managers niet op één lijn.

Schuldfinanciering kan als rol hebben het verminderen van overtollig kasgeld. Hierdoor hebben

managers minder mogelijkheden hun eigen belangen te behartigen ten koste van belangen van de

aandeelhouders. Geconcludeerd kan worden dat er geen theorie bestaat die de algemene optimale

vermogensstructuur kan bepalen. De optimale vermogensstructuur zal per onderneming verschillen.

Zo zullen grote ondernemingen er een andere financiering op na houden dan jonge en snel groeiende

ondernemingen. Daarnaast zijn er blijkbaar meerder factoren die invloed hebben op de keuze voor een

26

Page 27: Hoofdstuk 1 - Erasmus University Rotterdam J.docx · Web viewIn hoofdstuk 6 zal worden afgesloten met een conclusie. Hoofdstuk 2. Invloed van belastingen op de financiering- en investeringsbeslissing

Scriptie MSc Fiscale Economie – J. Spaans (294460)

bepaalde financieringsvorm. Naast belastingen kunnen ook het verkleinen van informatiesymmetrie of

het verminderen van overtollig kasgeld factoren zijn bij de keuze voor schuldfinanciering. Hoewel

belastingen slechts één factor zijn, blijkt uit empirische studies dat belastingen een rol spelen in de

financieringsbeslissing van ondernemingen. Het verschil in fiscale behandeling leidt dan ook tot een

gedragsreactie en daarmee tot een economische verstoring. Daarnaast zijn belastingen van invloed op

de investeringsbeslissing van ondernemingen. Het niet in afrek toelaten van financieringskosten van

eigen vermogen, leidt er toe dat de rendementseisen stijgen. Een deel van het normale rendement

wordt belast, wat economisch verstorend werkt. Indien alleen overwinsten worden belast ontstaat er

geen economische verstoring. Tot slot zijn in dit hoofdstuk twee manieren om de belastingdruk op

investeringen te meten beschreven, de marginale effectieve druk en de gemiddelde effectieve druk.

Waar de marginale effectieve druk de invloed van belastingen op marginale investeringen meet, zegt

de gemiddelde effectieve druk iets over de locatiekeuze van multinationale ondernemingen.

27

Page 28: Hoofdstuk 1 - Erasmus University Rotterdam J.docx · Web viewIn hoofdstuk 6 zal worden afgesloten met een conclusie. Hoofdstuk 2. Invloed van belastingen op de financiering- en investeringsbeslissing

Scriptie MSc Fiscale Economie – J. Spaans (294460)

Hoofdstuk 3: Vermogensaftrek, defiscalisering van rente en de groepsrentebox

3.1. Inleiding

In dit hoofdstuk staan drie alternatieven centraal om het verschil in de fiscale behandeling tussen eigen

en vreemd vermogen te laten verdwijnen of doen verkleinen. Eerst wordt de vermogensaftrek

behandeld. Het gaat hier om de vermogensaftrek zoals deze is voorgesteld in het rapport van de

Studiecommissie Belastingstelsel. Deze vermogensaftrek bestaat uit een forfaitaire aftrek voor de

kosten van eigen vermogen, die zal omslaan in een bijtelling indien het eigen vermogen negatief

wordt. Vervolgens wordt een algehele defiscalisering van rente behandeld. Het gaat daarbij om

defiscalisering van rente bij ondernemingen onderworpen aan de vennootschapsbelasting in de niet

financiële sector. Het maakt daarbij niet uit van wie de rente wordt ontvangen en aan wie de rente

wordt betaald. Ook rente ontvangen uit en betaald aan het buitenland zal worden vrijgesteld. Tot slot

wordt de verplichte groepsrentebox uit het consultatiedocument van 15 juni 2009 behandeld.

Belangrijk om op te merken is dat de eerste twee regelingen, de vermogensaftrek en defiscalisering

van rente, de primaire structuur van het belastingstelsel veranderen. De gehele behandeling van eigen

of vreemd vermogen zal daarbij op de schop gaan. Een groepsrentebox heeft daarentegen een

instrumenteel karakter, zonder dat de primaire structuur van het belastingstelsel gewijzigd wordt.

Van elk alternatief wordt gekeken hoe de regeling eruit ziet of eruit zou moeten zien. Vervolgens

worden de gevolgen geanalyseerd. Hierbij zal het toetsingskader uit hoofdstuk één als leidraad

fungeren. Mogelijke voor- en nadelen van een regeling komen daarbij aan bod.

3.2. Vermogensaftrek

3.2.1. Inleiding

In deze paragraaf staat de vermogensaftrek59 centraal. De vermogensaftrek wordt in het rapport van de

Studiecommissie Belastingstelsel voorgesteld als een alternatief om verstoringen die het huidige

stelsel veroorzaakt door het verschil in behandeling van eigen en vreemd vermogen weg te nemen.

Kort gezegd zorgt de regeling dat ook de financieringskosten voor eigen vermogen ten laste van de

fiscale winst kunnen worden gebracht. Een dergelijke benadering is overigens niet nieuw. Zo werden

dividendaftrekstelsels vroeger gebruikt in deze meeste Scandinavische landen60. Op grond van deze

stelsels heeft het in Londen gevestigde Institute for Fiscal Studies een systeem ontwikkeld waarbij een

algemene vergoeding voor het vennootschappelijke eigen vermogen wordt toegestaan. De vergoeding

59 Als in de hoofdstuk wordt gesproken over de vermogensaftrek, dan wordt gedoeld op de vermogensaftrek/bijtelling zoals voorgesteld in het rapport van de studiecommissie belastingstelsel.60 S. Cnossen, Om de toekomst van de vennootschapsbelasting in de Europese Unie, WFR 1996/871

28

Page 29: Hoofdstuk 1 - Erasmus University Rotterdam J.docx · Web viewIn hoofdstuk 6 zal worden afgesloten met een conclusie. Hoofdstuk 2. Invloed van belastingen op de financiering- en investeringsbeslissing

Scriptie MSc Fiscale Economie – J. Spaans (294460)

wordt vastgesteld door het eigen vermogen te vermenigvuldigen met een ‘geëigend nominaal

rentepercentage’, welke wordt vastgesteld door de overheid op basis van de nominale marktrente 61.

Jaarlijks wordt er onafhankelijk van winstuitdelingen een aftrek van winst in aanmerking genomen. De

gedachte hierachter is dat ook in jaren dat er geen winst wordt uitgekeerd, het aanhouden van eigen

vermogen economische financieringskosten met zich mee brengt. De naam van een dergelijke systeem

is Allowance for Corporate Equity (hierna: ACE). Een ACE is de internationale benaming van de

vermogensaftrek. België kent sinds 2006 een dergelijk systeem dat aldaar bekend staat als de notionele

interestaftrek. Zoals in de volgende paragraaf zal blijken werkt de vermogensaftrek zoals voorgesteld

door de Studiecommissie Belastingstelsel enigszins anders uit dan een zuivere ACE. In dit voorstel zal

de aftrek omslaan in een bijtelling in situaties van een negatief eigen vermogen, hierover later meer.

Opgemerkt moet worden dat een ACE of een vermogensaftrek slechts een mogelijkheid is om eigen

vermogen op een eenzelfde manier te behandelen als vreemd vermogen. Een alternatief wat misschien

op een stelsel van een vermogensaftrek lijkt, maar een fundamenteel andere achtergrond kent, is een

stelsel van afrek van primair dividend. Bij een stelsel van aftrek van primair dividend komen de

uitgedeelde winsten gedeeltelijk in aftrek op de winst. Een dividenduitkering kan worden gesplitst in

een deel dat ziet op de ‘normale’ vergoeding van het ter beschikking stellen van vermogen

(vergelijkbaar met rente) en een deel dat ziet op een overwinstvergoeding voor het gelopen risico62.

Alleen het gedeelte van het dividend dat ziet op de ‘normale’ vergoeding is aftrekbaar. Dit is het

zogenoemde primaire dividend. Hierdoor wordt een aandeelhouder gelijkgesteld met een verstrekker

van vreemd vermogen. Merk op dat indien de gehele dividenduitkering ten laste van de winst kan

worden gebracht, de grondslag voor de vennootschapsbelasting nihil wordt. Bij een stelsel van aftrek

van primair dividend bestaat de belastinggrondslag uit overwinsten. Deze grondslag zal echter

verdwijnen indien de gehele dividenduitkering in aftrek kan worden gebracht. Ook het deel van de

dividenduitkering dat ziet op een overwinstvergoeding kan immers ten laste van de fiscale winst

worden gebracht. Bij een stelsel van aftrek van primair dividend vindt de aftrek alleen plaats indien

het dividend daadwerkelijk formeel wordt uitgekeerd. Er bestaat echter een verschil in doelstelling

tussen een stelsel van aftrek van primair dividend en een vermogensaftrek, wat een stelsel van aftrek

van primair rendement is63. Een stelsel van aftrek van primair dividend richt zich in de eerste plaats op

het voorkomen van een dubbele heffing op uitgedeelde winsten, een kenmerk van het door Nederland

gehanteerde klassieke stelsel. Het doel van een stelsel van aftrek van primair rendement, een

vermogensaftrek, is daarentegen de gelijke behandeling van eigen en vreemd vermogen. Er bestaat een

aftrekmogelijkheid van de normale vergoeding van het in de onderneming werkzame vermogen. Zoals

eerder vermeld is het daarbij niet van belang of winsten worden uitgekeerd. Voor de aftrek maakt het

dus niet uit of winsten worden uitgekeerd of worden gereserveerd. Aangezien dit onderzoek zich richt

61 S. Cnossen, Om de toekomst van de vennootschapsbelasting in de Europese Unie, WFR 1996/87162 J. van Strien, Renteaftrekbeperkingen in de vennootschapsbelasting, Kluwer 2007, p. 23963 J. van Strien, Renteaftrekbeperkingen in de vennootschapsbelasting, Kluwer 2007, p. 552

29

Page 30: Hoofdstuk 1 - Erasmus University Rotterdam J.docx · Web viewIn hoofdstuk 6 zal worden afgesloten met een conclusie. Hoofdstuk 2. Invloed van belastingen op de financiering- en investeringsbeslissing

Scriptie MSc Fiscale Economie – J. Spaans (294460)

op alternatieven om de handeling van vreemd en eigen vermogen (meer) gelijk te trekken, zal een

stelsel van een vermogensaftrek en niet een stelsel van aftrek van primair dividend centraal staan.

3.2.2. Werking van de vermogensaftrek/ bijtelling

De vermogensaftrek bestaat uit een forfaitaire aftrek voor de kosten van het aanhouden van het eigen

vermogen. Om dubbeltellingen van het eigen vermogen te voorkomen, dus een vermogensaftrek bij de

moeder én een aftrek bij de dochter over het kapitaal dat door de moeder in de dochter is gestort,

wordt de waarde van het eigen vermogen verminderd met de fiscale waarde van eventuele

deelnemingen waarop de deelnemingsvrijstelling van toepassing is. In het voorstel van de

Studiecommissie Belastingstelsel zal de aftrek omslaan in een bijtelling indien het eigen vermogen

negatief is. Aan de hand van volgende voorbeeld kan de werking van de vermogensaftrek/bijtelling

geïllustreerd worden:

In bovenstaand voorbeeld is het eigen vermogen 900. De fiscale waarde van de deelneming bedraagt

500. Hierdoor ontstaat er een grondslag voor de vermogensaftrek van 900 -/- 500 = 400. Indien de

vermogensaftrek 4% bedraagt, kan er 16 (4% van 400) ten laste van de winst worden gebracht.

In onderstaand voorbeeld ontstaat er echter in plaats van een aftrek een bijtelling, veroorzaakt doordat

de fiscale waarde van de deelneming meer bedraagt dan het eigen vermogen.

De waarde van het eigen vermogen bedraagt 900, de fiscale waarde van de deelneming is 1000. De

grondslag voor de vermogensaftrek is nu 900 -/- 1000 = -100. Bij een vermogensaftrek van 4% dient

er 4 (4% van 100) bij de fiscale winst te worden opgeteld. Merk op dat de bijtelling hier feitelijk

uitwerkt als een renteaftrekbeperking. Veronderstelt kan worden dat de deelneming voor 100 met

30

Page 31: Hoofdstuk 1 - Erasmus University Rotterdam J.docx · Web viewIn hoofdstuk 6 zal worden afgesloten met een conclusie. Hoofdstuk 2. Invloed van belastingen op de financiering- en investeringsbeslissing

Scriptie MSc Fiscale Economie – J. Spaans (294460)

vreemd vermogen is gefinancierd. Tegenover een renteaftrek over deze 100 aan vreemd vermogen

staat een bijtelling. Per saldo zal over deze 100 aan vreemd vermogen de renteaftrek nihil zijn. Dit is

uiteraard alleen het geval indien de hoogte van de bijtelling gelijk is aan de hoogte van de renteaftrek.

Hier zal de volgende paragraaf nader op ingaan.

3.2.3. Het percentage van de vermogensaftrek/bijtelling

Een vermogensaftrek leidt tot een meer neutrale behandeling van eigen en vreemd vermogen, doordat

er voor de kosten van beide financieringsvormen een aftrekmogelijkheid bestaat. Indien de rente die

over de schuld moet worden betaald hoger is dan het percentage van de vermogensaftrek, zullen

ondernemingen nog steeds op zoek gaan naar mogelijkheden om hun schuldfinanciering te

maximaliseren64. Van een volledig neutrale uitwerking is dan geen sprake. Een van de opdrachten van

de Studiecommissie Belastingstelsel was om een oplossing te zoeken voor het eerdergenoemde Bosal-

gat. Als gevolg van het Bosal-gat is in Nederland een fiscale subsidie ontstaan voor het financieren

van buitenlandse deelnemingen. De voordelen uit hoofde van de deelneming vallen onder de

deelnemingsvrijstelling en de rente die moet worden betaald over de schuld waarmee de acquisitie is

gefinancierd kan worden afgetrokken. De vermogensbijtelling is een oplossing voor het Bosal-gat.

Doordat de boekwaarde van de deelnemingen op de balans van de moeder moet worden afgetrokken

van het eigen vermogen, ontstaat er een bijtelling indien het eigen vermogen negatief wordt. Een

negatief eigen vermogen duidt erop dat de deelnemingen gefinancierd zijn met vreemd vermogen.

Zoals eerder vermeld functioneert de bijtelling feitelijk als een renteaftrekbeperking. De

vermogensbijtelling als oplossing voor het Bosal-gat werkt echter alleen volledig indien het

percentage van de bijtelling gelijk is aan de het rentepercentage dat moet worden betaald over de

schuld (de aftrek). Indien het rentepercentage van de schuld hoger is, heeft de onderneming, ondanks

de bijtelling, netto nog steeds een fiscale aftrekpost. Wil de vermogensaftrek goed werken, dan is de

bepaling van de hoogte van de vermogensaftrek/ bijtelling van groot belang.

In het voorstel van de Studiecommissie Belastingstelsel wordt aangesloten bij de normale risicovrije

vergoeding op kapitaal. Bedrijfeconomisch is een vergoeding van eigen vermogen te splitsen in een

deel ‘normale’ vergoeding voor het ter beschikking stellen van kapitaal (het risicovrije deel) en een

deel overwinst (het risicocomponent)65. Om gelijkstelling tussen de behandeling van eigen en vreemd

vermogen te creëren, dient alleen voor de ‘normale’ vergoeding, het risicovrije deel, een

aftrekmogelijkheid te bestaan. Deze normale vergoeding bestaat uit het risicovrije rendement dat een

aandeelhouder kan generen bij een alternatieve investering. Een indicatie voor een normale

vergoeding op risicovrij vermogen vormt de rente op langlopende staatobligaties. Een dergelijke

64 Q.W.J.C.H. Kok, Ondernemingsfinanciering in de vennootschapsbelasting, MBB nummer 7-8, augustus 2010, p. 27465 J. van Strien, Renteaftrekbeperkingen in de vennootschapsbelasting, Kluwer 2007, p. 561

31

Page 32: Hoofdstuk 1 - Erasmus University Rotterdam J.docx · Web viewIn hoofdstuk 6 zal worden afgesloten met een conclusie. Hoofdstuk 2. Invloed van belastingen op de financiering- en investeringsbeslissing

Scriptie MSc Fiscale Economie – J. Spaans (294460)

benadering zal de prikkel tot bovenmatige schuldfinanciering echter niet volledig wegnemen. De

vergoeding voor vreemd vermogen is vrijwel zeker hoger dan de normale risicovrije vergoeding voor

kapitaal66. Daarnaast wordt in het voorstel voorgesteld om de bestaande renteaftrekbeperkingen af te

schaffen en terug te vallen op de algemene antimisbruikdoctrine (fraus legis) 67. Hierdoor zal het

maximaliseren van de voordelen van financiering met vreemd vermogen eenvoudiger worden.

Omwille van de uitvoerbaarheid en eenvoudigheid van de wet VPB lijkt het afschaffen van

verschillende renteaftrekbeperkingen een goed voorstel. Indien de prikkel voor ondernemingen tot

overmatige schuldfinanciering echter niet volledig wordt weggenomen, rijst de vraag of de

renteaftrekbeperkingen toch niet moeten worden gehandhaafd. In België wordt voor de notionele

interest aftrek aangesloten bij de rente op 10 jarige staatsobligaties68. Ondernemingen zullen echter

veelal een hoger rentepercentage moeten betalen dan de overheid. De kans dat de overheid failliet gaat

is immers kleiner dan de kans dat een onderneming failliet gaat69. Deze benadering zal de prikkel tot

schuldfinanciering dan ook niet volledig wegnemen.

Om de aftrek van eigen vermogen gelijk te stellen aan de vergoeding voor vreemd vermogen, stelt

Engelen voor om aan te sluiten bij de gemiddelde rente die door de belastingplichtige is

verschuldigd70. Indien een belastingplichtige geen rente is verschuldigd, stelt hij voor om aan te sluiten

bij de rente op langlopende staatsobligaties. Met deze benadering is het correct dat het voor een

onderneming fiscaal geen verschil maakt of een investering wordt gefinancierd met vreemd of met

eigen vermogen. Indien een investering wordt gefinancierd met eigen vermogen, zal het eigen

vermogen toenemen en daarmee de grondslag voor de vermogensaftrek. Wordt een investering

gefinancierd met vreemd vermogen, dan stijgen de rentekosten en dus de renteaftrek. Doordat de

vermogensaftrek gelijk is aan de gemiddelde verschuldigde rente, is de renteaftrek gelijk aan de

vermogensaftrek. Indien de aankoop van een deelneming wordt gefinancierd met eigen vermogen,

stijgt de waarde van het eigen vermogen. Op de activa zijde van de balans ontstaat echter de post

deelneming. Het eigen vermogen wordt verminderd met de boekwaarde van de deelneming, waardoor

de onderneming geen extra aftrek creëert. Hetzelfde gebeurt indien de aankoop van een deelneming

wordt gefinancierd met vreemd vermogen. Er ontstaat een aftrekpost ter grootte van de verschuldigde

rente. Indien er door de deelneming een negatief eigen vermogen ontstaat, leidt dit tot een bijtelling.

Doordat wordt aangesloten bij de gemiddelde verschuldigde rente is de bijtelling gelijk aan de

renteaftrek. Ook indien er geen negatief eigen vermogen ontstaat (doordat het eigen vermogen groter

66 F.A. Engelen, Herziening van de vennootschapsbelasting: vermogensaftrek of tariefverlaging?, WFR 2010/686267 Continuïteit en vernieuwing. Een visie op het belastingstelsel, rapport studiecommissie belastingstelsel. P.90 68 Continuïteit en vernieuwing. Een visie op het belastingstelsel, rapport studiecommissie belastingstelsel. P.9169 Overigens zal dit in de huidige tijd niet voor alle landen opgaan. Zo bedroeg de rente op een 10 jarige staatsobligatie in Griekenland in juni 2010 ongeveer 9%. Nederland kent daarentegen wel een lager rentepercentage op staatsobligatie, deze bedroeg in juni 2010 minder dan 3%. Bron: www.cbs.nl 70 F.A. Engelen, Herziening van de vennootschapsbelasting: vermogensaftrek of tariefverlaging?, WFR 2010/6862

32

Page 33: Hoofdstuk 1 - Erasmus University Rotterdam J.docx · Web viewIn hoofdstuk 6 zal worden afgesloten met een conclusie. Hoofdstuk 2. Invloed van belastingen op de financiering- en investeringsbeslissing

Scriptie MSc Fiscale Economie – J. Spaans (294460)

is dan de boekwaarde van de deelnemingen) levert het financieren van de aankoop van een

deelneming met vreemd vermogen geen extra voordeel op. De waarde van het eigen vermogen wordt

verminderd met de boekwaarde van de deelneming. De vermindering van de vermogensaftrek die

daarmee gepaard gaat, is gelijk aan de rentekosten van het aangetrokken vreemd vermogen om de

deelneming te financieren. Per saldo ontstaat er dus geen extra aftrekpost. Het probleem van deze

benadering is echter dat het voor de overheid relatief moeilijk is in te schatten wat de vermogensaftrek

budgettair zal kosten. Indien wordt aangesloten bij de normale risicovrije vergoeding op kapitaal is

voor elke onderneming het percentage van de vermogensaftrek gelijk. Door aan te sluiten bij de

gemiddelde verschuldigde rente, hangt de vermogensaftrek samen met het risicoprofiel van de

onderneming. Ondernemingen met lage credit ratings zullen een hogere rente moeten betalen dan

ondernemingen met hoge credit ratings. Ook zal de verschuldigde rente stijgen indien een

onderneming voor een groter deel is gefinancierd met vreemd vermogen. Dergelijke factoren hebben

invloed op de hoogte van de vermogensaftrek en daarmee op de belastinginkomsten van de overheid.

Het voordeel van deze benadering voor de hoogte van de vermogensaftrek is een neutrale uitwerking

op de financieringsbeslissing van ondernemingen. De budgettaire gevolgen zijn echter moeilijker in te

schatten, wat onzekerheid voor overheidsfinanciën met zich mee brengt. Daarnaast zal deze

benadering van de vermogensaftrek minder eenvoudig uitvoerbaar zijn. Voor elke onderneming zal de

gemiddelde verschuldigde rente bepaald moeten worden, wat de uitvoerbaarheid niet ten goede zal

komen.

Griffith, Hines en Sorensen hebben een andere benadering om het percentage van de vermogensaftrek

te bepalen71. Om de vermogensaftrek belastingneutraal te maken, moet het percentage van de

vermogensaftrek op hetzelfde percentage worden gesteld als waartegen de aandeelhouders de

toekomstige fiscale voordelen van de vermogensaftrek verdisconteren. Deze disconteringsvoet hangt

samen met het risico waarmee het fiscale voordeel al dan niet ten gelde kan worden gemaakt. Het

belastingsysteem belast uitkeringen aan aandeelhouders. Maar in het systeem van de vermogensaftrek

zorgt elke kapitaalinjectie van de aandeelhouders tegelijkertijd voor een belastingvoordeel met een

contante waarde die gelijk is aan die kapitaalinjectie.

Als voorbeeld72: aandeelhouders doen een extra kapitaalstorting (eigen vermogen) met een waarde E

in de onderneming. De vermogensaftrek stijgt hierdoor met pE voor alle toekomstige jaren, waarbij p

gelijk staat aan het percentage van de vermogensaftrek. Indien de aandeelhouders de contante waarde

van de toekomstige belastingvoordelen van de vermogensaftrek verdisconteren tegen hetzelfde

percentage p, dan luidt de contante waarde van de toekomstige belastingvoordelen als volgt: pE / p =

E. Dit werkt hetzelfde uit als een regeling waar de aandeelhouders de waarde van hun totale

71 R. Griffith, J. Hines en P.B. Sorensen, H10: International Capital taxation, Dimensions of tax design, the Mirrlees review, 2010, p. 97772 Het voorbeeld is ontleend aan: R. Griffith, J. Hines en P.B. Sorensen, H10: International Capital taxation, Dimensions of tax design, the Mirrlees review, 2010, p. 977

33

Page 34: Hoofdstuk 1 - Erasmus University Rotterdam J.docx · Web viewIn hoofdstuk 6 zal worden afgesloten met een conclusie. Hoofdstuk 2. Invloed van belastingen op de financiering- en investeringsbeslissing

Scriptie MSc Fiscale Economie – J. Spaans (294460)

investering direct in aftrek mogen brengen. Alleen eventuele overwinsten worden nu belast. Merk op

dat het huidige systeem hetzelfde uitwerkt voor investeringen die alleen met vreemd vermogen zijn

gefinancierd. Ook dan worden alleen overwinsten belast, waardoor de investeringsbeslissing niet

verstoord wordt.

Deze benadering om de hoogte van de vermogensaftrek te bepalen, elimineert de verstoring in de

investeringsbeslissing. De vraag is echter of dit ook geldt voor de financieringsbeslissing? Zoals

eerder vermeld werkt de vermogensaftrek pas volledig neutraal indien het rentepercentage waartegen

een onderneming kan lenen gelijk is aan het percentage van de vermogensaftrek. Er moet worden

vastgesteld hoe het risico waarmee het fiscale voordeel van de vermogensaftrek al dan niet ten gelde

wordt gemaakt, bepaald wordt. Op deze wijze wordt immers het percentage van de vermogensaftrek

bepaald. Twee factoren kunnen hier als benchmark gelden73. De eerste factor is de mate waarin

verliezen gecompenseerd kunnen worden. Indien in een jaar verlies wordt gemaakt, zit in dit verlies

ook een deel vermogensaftrek. De vermogensaftrek verlaagd immers het belastbare bedrag en

verhoogd daarmee een eventueel verlies. Indien dit verlies niet onbeperkt verrekend kan worden met

winsten van voorgaande of latere jaren kan een deel van de vermogensaftrek verloren gaan. Dit zal

invloed hebben op de disconteringsvoet van het risico waarmee het fiscale voordeel van de

vermogensaftrek al dan niet ten gelde kan worden gemaakt. Alleen indien verliezen onbeperkt kunnen

worden verrekend met winsten van voorgaande en/of komende jaren is het zo goed als zeker dat de

fiscale voordelen van de vermogensaftrek ten gelde kunnen worden gemaakt (dit hangt uiteraard ook

samen met het risicoprofiel en de winstverwachtingen van de onderneming). In Nederland kunnen

verliezen slechts één jaar terug en negen jaar voorruit worden verrekend. Dit betekent dat het

percentage van de vermogensaftrek moet worden opgehoogd. Het risico dat de vermogensaftrek niet

ten gelde kan worden gemaakt wordt immers groter, waardoor het risicocomponent in de

verdisconteringvoet stijgt. De tweede factor is het risico van faillissement. Indien een onderneming

failliet gaat bestaat er geen mogelijkheid meer om gebruik te maken van de vermogensaftrek. Het

risico van faillissement zit ook verdisconteerd in het rentepercentage waartegen een onderneming kan

lenen. Een goede benadering voor het bepalen van het percentage van de vermogensaftrek (het risico

of de vermogensaftrek al dan niet ten gelden kan worden gemaakt) is dan ook het rentepercentage

waartegen de onderneming kan lenen. Er zijn echter verschillende soorten leningen, met verschillende

voorwaarden. Deze voorwaarden bepalen mede het rentepercentage op een lening. Hierdoor zal een

onderneming tegen verschillende rentepercentages kunnen lenen. Wel zal ten alle tijde het

risicoprofiel van de onderneming in de rente verdisconteerd zitten. Aangesloten zou kunnen worden

bij het gemiddelde rentepercentage waar tegen een onderneming kan lenen. Hierdoor ontstaat er

automatisch neutraliteit in de financieringsbeslissing. Het probleem is dan echter dat per onderneming

73 R. Griffith, J. Hines en P.B. Sorensen, H10: International Capital taxation, Dimensions of tax design, the Mirrlees review, 2010, p. 977, 978

34

Page 35: Hoofdstuk 1 - Erasmus University Rotterdam J.docx · Web viewIn hoofdstuk 6 zal worden afgesloten met een conclusie. Hoofdstuk 2. Invloed van belastingen op de financiering- en investeringsbeslissing

Scriptie MSc Fiscale Economie – J. Spaans (294460)

moet worden bepaald wat dit interestpercentage is. Dit komt de uitvoerbaarheid en eenvoudigheid niet

ten goede.

Een moeilijkheid van de vermogensaftrek is derhalve het creëren van volledige neutraliteit in de

financieringsbeslissing. Er zal een afweging moeten worden gemaakt tussen uitvoerbaarheid en

nauwkeurigheid. Omwille van de uitvoerbaarheid lijkt het bereiken van volledige neutraliteit niet

mogelijk. Dan zal immers voor elke onderneming apart bepaald moeten worden tegen welk

rentepercentage er geleend kan worden of wat de gemiddelde verschuldigde rente is. Gezocht moet

worden naar een methode waarmee dit percentage het best benadert wordt. Griffith, Hines en Sorensen

stellen dat in een land met een goed ontwikkelde markt voor bedrijfsobligaties, het gemiddelde

rentepercentage op deze obligaties de beste benadering is. Op deze wijze wordt het interestpercentage

waartegen ondernemingen kunnen lenen op een natuurlijke manier benaderd. Een nadeel hierbij is

echter dat veelal alleen relatief grote ondernemingen obligaties kunnen uitgeven. Aansluiting bij de

gemiddelde rente op bedrijfsobligaties geeft dan slechts een beeld van de rente waartegen grote

ondernemingen kunnen lenen. Voor kleinere en jongere ondernemingen is het vaak moeilijker en

duurder om leningen aan te trekken, waardoor deze eerder zijn aangewezen op financiering door

middel van eigen vermogen. Mochten kleinere ondernemingen gebruik willen maken van

schuldfinanciering zullen zij zich veelal geconfronteerd zien met een hogere rentelast. Daarom zou

voor kleinere ondernemingen het percentage van de vermogensaftrek verhoogd kunnen worden, zodat

dit een betere benadering is van het rentepercentage waartegen deze ondernemingen kunnen lenen74.

Mijns inziens is het niet nodig een eventuele bijtelling ook volgens dat hogere percentage te

berekenen. De bijtelling dient voornamelijk als een renteaftrekbeperking voor deelnemingsrente of als

een renteaftrekbeperking in gevallen waar na een overname door een overnameholding een fiscale

eenheid met de overgenomen onderneming wordt gevormd. Aangezien kleine ondernemingen zich

over het algemeen minder bezig houden met dergelijke overnamepraktijken, zullen zij minder snel met

een bijtelling worden geconfronteerd.

In plaats van de vermogensaftrek gelijk te stellen aan het rentepercentage op schulden, kan er ook

worden gekozen om de renteaftrek gelijk te stellen aan de vermogensaftrek. Deze benadering wordt

ook wel de Allowance for Corporate Capital (hierna: ACC) genoemd75. Deze oplossing is

budgetvriendelijker dan een vermogensaftrek die aansluit bij de gemiddelde verschuldigde rente of bij

de gemiddelde rente op bedrijfsobligaties. Een ACC komt er feitelijk op neer dat er een forfaitaire

aftrek wordt verleend over het totale vermogen in plaats van enkel op het eigen vermogen. Deze

benadering zorgt voor volledige neutraliteit in de financieringsbeslissing. De prikkel tot het opzetten

van structuren waarbij eigen vermogen wordt gepresenteerd als vreemd vermogen verdwijnt. Ook

74 In België wordt dit gedaan. Voor kleinere ondernemingen is de vermogensaftrek 0,5% hoger. Zie Continuïteit en vernieuwing. Een visie op het belastingstelsel, rapport studiecommissie belastingstelsel. P.9175 F.A. Engelen, Herziening van de vennootschapsbelasting: vermogensaftrek of tariefverlaging?, WFR 2010/6862

35

Page 36: Hoofdstuk 1 - Erasmus University Rotterdam J.docx · Web viewIn hoofdstuk 6 zal worden afgesloten met een conclusie. Hoofdstuk 2. Invloed van belastingen op de financiering- en investeringsbeslissing

Scriptie MSc Fiscale Economie – J. Spaans (294460)

kunnen de verschillende renteaftrekbeperkingen worden geschrapt. De verstoring in

investeringsbeslissing wordt bij een ACC echter niet geëlimineerd. Indien de werkelijk verschuldigde

rente hoger ligt, wordt voor een met vreemd vermogen gefinancierde investering niet alleen de

overwinst belast maar ook een deel van het normale rendement. Slechts een deel van de rentekosten

kan immers ten laste van de fiscale winst worden gebracht. Dit leidt tot een verstoring in de

investeringsbeslissing. Daarnaast is het de vraag op welk percentage de vermogensaftrek wordt

gesteld. Sluit deze aan bij de vergoeding op risicovrij kapitaal, zoals voorgesteld door de

studiecommissie, dan zal dit nadelige gevolgen hebben voor concernfinancieringsactiviteiten. Het

verschil tussen de vermogensaftrek en de ontvangen groepsrente zal dusdanig groot zijn dat de

effectieve belastingdruk zal stijgen76. Het maximeren van de renteaftrek leidt immers tot een

economisch dubbele heffing, doordat de ontvangen rente bij de crediteur wel op een normale wijze

belast wordt.

Nouwen en Van Strien komen met een aantal mogelijkheden om deze nadelige gevolgen van een ACC

te beperken77: Voorgesteld wordt om maximering van de renteaftrek te beperken tot groepsrente. Het

maximeren van renteaftrek zal als extra onrechtvaardig worden ervaren indien deze wordt betaald aan

een niet-gelieerde partij. Aftrek van groepsrente hoeft echter niet gemaximeerd te worden indien er

sprake is van een compenserende heffing bij de crediteur en/of indien de verhouding vreemd

vermogen/eigen vermogen bij de debiteur niet veel groter is de vermogensverhouding binnen de

groep. Deze tweede uitzondering komt overeen met de huidige groepsratio zoals opgenomen in art.

10d wet VPB. Een andere mogelijkheid is om het deel van de niet aftrekbare rente bij de debiteur vrij

te stellen bij de crediteur, een ‘rente-deelnemingsvrijstelling’ voor gemaximeerde groepsrente. Zoals

Nouwen en Van Strien zelf al aangeven gaan deze maatregelen ten koste van de eenvoud en hebben ze

bovendien een budgettaire impact. Vooral de complexiteit lijkt mijns inziens een bezwaar. Allereerst

moet er goed duidelijk worden gemaakt wat gelieerde groepsrente precies is78. Daarnaast moeten ook

de compenserende heffing of een bepaalde vermogensverhouding in de wet gedefinieerd worden. Dit

alles komt de uitvoerbaarheid niet ten goede. Ook wordt op deze wijze de mogelijkheid tot het

opzetten van oneigenlijke structuren open gelaten. Indien alleen groepsrente wordt beperkt en een

buitenlandse deelneming wordt gefinancierd met een externe schuld, levert dit bij de bovenstaande

maatregelen alsnog een netto aftrek op indien de renteaftrek groter is dan de vermogensaftrek of

bijtelling. Ofwel, het ‘Bosal-gat’ wordt slechts gedeeltelijk gedicht. De maatregelen van Nouwen en

Van Strien maken mijns inziens de ACC dan ook niet aantrekkelijker.

76 J.W. Bellinghout en F.A. Engelen, Belastinghervorming bezien vanuit het internationaal belastingrecht, In: Herziening belastingstelsel. Een sprong in het duister of een grote sprong voorwaarts. De Nederlandse orde van Belastingadviseurs.77 M.F. Nouwen en J. van Strien, De groepsrentebox is ‘dood’, lang leve de vermogensaftrek?, NTFR 2010-142378 Als voorbeeld noemen Nouwen en Van Strien de vraag of indirect extern ingeleende gelden kwalificeren als groepsschuld of als schuld aan een niet-gelieerde partij.

36

Page 37: Hoofdstuk 1 - Erasmus University Rotterdam J.docx · Web viewIn hoofdstuk 6 zal worden afgesloten met een conclusie. Hoofdstuk 2. Invloed van belastingen op de financiering- en investeringsbeslissing

Scriptie MSc Fiscale Economie – J. Spaans (294460)

Op basis van het bovenstaande is aansluiting bij de gemiddelde rente op bedrijfsobligaties met een

opslag voor kleinere ondernemingen mijns inziens de beste benadering. Dit is een redelijke benadering

van het rentepercentage waartegen ondernemingen kunnen lenen en is tevens uitvoerbaar. Ook zijn de

budgettaire gevolgen beter te overzien, in plaats van dat voor iedere onderneming de gemiddelde

betaalde rente moet worden bepaald.

3.2.4. Bepaling eigen vermogen

De vermogensaftrek bestaat uit een forfaitaire aftrek over het eigen vermogen. Daarbij moet worden

bepaald op welke wijze het eigen vermogen wordt vastgesteld. Zo geldt bijvoorbeeld in een stelsel van

aftrek van primair dividend het nominaal gestorte kapitaal als grondslag79. Een dergelijk benadering

heeft als voordeel dat de grondslag voor de aftrek eenvoudig te bepalen is en niet zal afhangen van een

gekozen waarderingsstelsel. Een vermogensaftrek streeft er echter naar een aftrekpost te creëren voor

de financieringskosten van eigen vermogen. Indien slechts deze beperkte grondslag wordt gebruikt, en

alleen de financieringskosten voor het nominaal gestorte kapitaal in aftrek worden toegelaten, bestaat

er slechts een gedeeltelijk gelijkheid tussen de behandeling van eigen en vreemd vermogen. Een

dergelijke benadering lijkt dan ook ongewenst voor een vermogensaftrek. Naast aandelenkapitaal zijn

er meerdere posten die eigen vermogen vormen. Denk hierbij aan bijvoorbeeld winstreserves.

Dergelijk posten brengen ook impliciete financieringskosten met zich mee, waarvoor eveneens een

aftrek dient te worden verleend.

Van Strien noemt drie benaderingen voor de invulling van de definitie eigen vermogen80. De eerste

benadering is om een aftrek te verlenen op basis van de werkelijke waarde van de activa. Op deze

wijze wordt ook rekening gehouden met eventuele aanwezige stille reserves. De gedachte hierachter is

dat ook stille reserves een impliciete financieringsbehoefte kennen81. Het grootste bezwaar tegen deze

benadering is echter dat een belastingplichtige drie balansen zal moeten opstellen. Een commerciële

balans (op basis van BW 2/IFRS), een fiscale balans en daarnaast een balans gebaseerd op de

werkelijk waarde van de activa voor de berekening van de vermogensaftrek. Daarnaast zal de

belastingplichtige elke jaar de activa moeten waarderen naar de waarde in het economisch verkeer. Dit

zal de nodige uitvoeringskosten en discussies met de belastingdienst met zich meebrengen. Ook is het

de vraag of een dergelijk benadering budgettair haalbaar is. De aftrek op het eigen vermogen zal

immers groter zijn indien ook rekening wordt gehouden met eventueel aanwezige stille reserves.

79 J. van Strien, Renteaftrekbeperkingen in de vennootschapsbelasting, Kluwer 2007, p. 55580 J. van Strien, Renteaftrekbeperkingen in de vennootschapsbelasting, Kluwer 2007, p. 555-56081 Van Strien illustreert met een voorbeeld dat ook stille reserves een zogenoemde ‘opportunity cost of capital’ hebben. Een pand met een stille reserve wordt verkocht. Gekozen kan worden om de verkoopopbrengst minus verschuldigde belastingen uit te keren. Vervolgens wordt het pand terug gehuurd. Deze huurkosten kunnen in beginsel worden afgetrokken. Zie: J. van Strien, Renteaftrekbeperkingen in de vennootschapsbelasting, Kluwer 2007, p. 555, 556

37

Page 38: Hoofdstuk 1 - Erasmus University Rotterdam J.docx · Web viewIn hoofdstuk 6 zal worden afgesloten met een conclusie. Hoofdstuk 2. Invloed van belastingen op de financiering- en investeringsbeslissing

Scriptie MSc Fiscale Economie – J. Spaans (294460)

Een tweede benadering is om aan te sluiten bij de commerciële jaarrekening. Als belangrijk nadeel van

deze benadering noemt Van Strien dat de omvang van de aftrek wordt bepaald door het gekozen

commerciële waarderingsstelsel82. In bepaalde gevallen kan commercieel worden overgestapt van

bijvoorbeeld een stelsel gebaseerd op historische kostprijzen naar een stelsel gebaseerd op de actuele

waarde. Hierdoor kan de fiscale aftrek toenemen zonder dat er fiscale wijzigingen hebben plaats

gevonden.

Gelet op de bezwaren van de eerste twee benaderingen, zou volgens Van Strien aansluiting moeten

worden gezocht bij het fiscale vermogen83. Door de vermogensbepaling die nodig is om de jaarwinst te

bepalen is dit vermogen reeds bekend. Er wordt aangesloten bij het op de passivazijde van de balans

aanwezige eigen vermogen. Hierdoor worden stille reserves buiten beschouwing gelaten. Echter, het

zou niet juist zijn om alle fiscale reserves in aanmerking te nemen bij de bepaling van de grondslag

voor de vermogensaftrek. Als criterium zou kunnen dienen alleen die fiscale reserves in aanmerking te

nemen die bedrijfseconomische financieringskosten met zich meebrengen84. Een

kostenegalisatiereserve (KER) dient bijvoorbeeld geëlimineerd te worden uit het eigen vermogen voor

de bepaling van de vermogensaftrek. Een KER lijkt sterk op een voorziening en zowel voor de KER

als een voorziening geldt dat voor de toekomstige verplichting geen acute financieringsplicht bestaat 85.

Bij een herinvesteringsreserve (HIR) lijkt er op het eerste gezicht een financieringsplicht te bestaan.

Behaalde winst door middel van dit activum staat open voor uitdeling aan de aandeelhouders. Indien

deze behaalde winst echter in de onderneming blijft, dienen deze gelden wel te worden gefinancierd.

Een belangrijk element van de HIR is echter dat de belastingplichtige een voornemen tot

herinvestering van de opbrengst moet hebben. Hierdoor is de HIR in wezen een tijdelijk zichtbare

stille reserve86 en stille reserves worden niet meegenomen bij de bepaling van de grondslag voor de

vermogensaftrek.

Met Van Strien deel ik de mening dat aansluiting bij het fiscale eigen vermogen voor de bepaling van

de grondslag voor de vermogensaftrek de meest haalbare en werkbare benadering is. Zoals eerder

vermeld wordt er bij de bepaling van de grondslag een correctie gemaakt voor deelnemingen. In een

moeder-dochter situatie zou er anders over hetzelfde vermogen een dubbele aftrek plaats vinden. De

Studiecommissie Belastingstelsel voorkomt deze dubbele aftrek door het eigen vermogen te corrigeren

met de boekwaarde van de deelnemingen. Meerdere benaderingen zijn echter denkbaar. Zo kan ook

worden aangesloten bij het voor de deelneming opgeofferde bedrag exclusief goodwill of bij het eigen

vermogen van de deelneming87. Door aan te sluiten bij de fiscale boekwaarde van de deelneming op de

balans van de moeder zal de vermogensaftrek echter eerder omslaan in een bijtelling en derhalve als

82 J. van Strien, Renteaftrekbeperkingen in de vennootschapsbelasting, Kluwer 2007, p. 55683 J. van Strien, Renteaftrekbeperkingen in de vennootschapsbelasting, Kluwer 2007, p. 55784 J. van Strien, Renteaftrekbeperkingen in de vennootschapsbelasting, Kluwer 2007, p. 55785 M.F. Nouwen en J. van Strien, De groepsrentebox is ‘dood’, lang leve de vermogensaftrek?, NTFR 2010-1423.86 M.F. Nouwen en J. van Strien, De groepsrentebox is ‘dood’, lang leve de vermogensaftrek?, NTFR 2010-1423.87 M.F. Nouwen en J. van Strien, De groepsrentebox is ‘dood’, lang leve de vermogensaftrek?, NTFR 2010-1423.

38

Page 39: Hoofdstuk 1 - Erasmus University Rotterdam J.docx · Web viewIn hoofdstuk 6 zal worden afgesloten met een conclusie. Hoofdstuk 2. Invloed van belastingen op de financiering- en investeringsbeslissing

Scriptie MSc Fiscale Economie – J. Spaans (294460)

een renteaftrekbeperking fungeren. Aangezien de regeling tevens een oplossing dient te zijn voor het

zogenoemde ‘Bosal-gat’, heeft de Studiecommissie Belastingstelsel mijns inziens bewust deze keuze

gemaakt. Indien bijvoorbeeld wordt aangesloten bij het eigen vermogen van de deelneming, blijft

aftrek van deelnemingsrente tot maximaal de hoogte van de vermogensaftrek mogelijk. Aangezien de

voorgestelde vermogensaftrek op een effectieve wijze het ‘Bosal-gat’ dicht, sluit ik mij aan bij de door

de Studiecommissie Belastingstelsel gemaakte keuze met betrekking tot de wijze waarop

deelnemingen uit het eigen vermogen worden geëlimineerd.

Naast een correctie voor deelnemingen dient er ook een correctie plaats te vinden voor het eigen

vermogen dat kan worden toegerekend aan een buitenlandse vaste inrichting of een in het buitenland

gelegen onroerend goed. Het eigen vermogen zou dan kunnen worden verminderd met de boekwaarde

van die bestanddelen die kunnen worden toegerekend aan de buitenlandse vaste inrichting minus de

schulden en voorzieningen die aan de deze vaste inrichting kunnen worden toegerekend. De inkomsten

die samenhangen met een vaste inrichting of in het buitenland gelegen onroerend goed worden immers

niet in Nederland belast. Door deze correctie kunnen echter complicaties met betrekking tot het EU

recht optreden. In hoofdstuk vier zal ik nader ingaan op het EU aspect, hier zal dan nader worden

ingegaan op de behandeling van een vaste inrichting of een in het buitenland gelegen onroerend goed.

Ook kan worden afgevraagd wat met compensabele verliezen dient te gebeuren? Men zou kunnen

overwegen om het eigen vermogen te vermeerderen met de waarde van de compensabele verliezen.

Hiermee wordt voorkomen dat ondernemingen in verliesjaren worden geconfronteerd met een

vermogensbijtelling88. Indien een onderneming een aantal jaren verlies heeft geleden kan dit een

negatief eigen vermogen veroorzaken. De onderneming zou daardoor met een vermogensbijtelling

kunnen worden geconfronteerd. Door het eigen vermogen te corrigeren met de compensabele

verliezen, wordt met deze verliezen rekening gehouden bij de toepassing van de

vermogensaftrek/bijtelling.

Het voordeel van een vermogensaftrek is dat de kwalificatieproblemen die in de loop der jaren zijn

ontstaan met betrekking tot eigen en vreemd vermogen tot het verleden behoren. In de loop de jaren

zijn er producten op de markt gebracht die worden gepresenteerd als vreemd vermogen, maar die

feitelijk functioneren als eigen vermogen. De jurisprudentie hierover is in de loop de jaren steeds

complexer geworden. Een goed functionerende vermogensaftrek zou dit probleem verhelpen. Indien

de vermogensaftrek immers gelijk is aan de renteverplichtingen zijn er geen prikkels meer om

ingewikkelde financieringsproducten op de markt te brengen.

3.2.5. Gevolgen van vermogensaftrek

88 F.A. Engelen, Herziening van de vennootschapsbelasting: vermogensaftrek of tariefverlaging?, WFR 2010/6862

39

Page 40: Hoofdstuk 1 - Erasmus University Rotterdam J.docx · Web viewIn hoofdstuk 6 zal worden afgesloten met een conclusie. Hoofdstuk 2. Invloed van belastingen op de financiering- en investeringsbeslissing

Scriptie MSc Fiscale Economie – J. Spaans (294460)

De vermogensaftrek heeft een aantal voordelen ten opzichte van het huidige systeem waar

vergoedingen op eigen vermogen niet aftrekbaar zijn. Zo zorgt de vermogensaftrek voor fiscale

neutraliteit als het gaat om de keuze tussen financiering met eigen of met vreemd vermogen. Hierdoor

verdwijnt de verstoring in de financieringsbeslissing, mits het juiste percentage voor de

vermogensaftrek wordt gekozen. Om tot volledige neutraliteit te komen moet ook rekening worden

gehouden met de dividendbelasting. Nederland heft immers geen bronbelasting op rente, maar wel op

dividend. Deze problematiek speelt alleen in internationale verhoudingen. In Nederland fungeert de

dividendbelasting immers als een voorheffing op de inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting.

Dividendbelasting die niet kan worden verrekend wordt terug gegeven. Alleen in internationale

verhoudingen resulteert de dividendbelasting in een feitelijke heffing. Indien er wel een bronbelasting

op dividend is en niet op rente, kan dit voor multinationale ondernemingen nog steeds een prikkel zijn

tot overmatige schuldfinanciering89. Hierbij moet wel worden opgemerkt dat veel multinationale

ondernemingen de dividendbelasting kunnen verminderen of vermijden. Dit kan door het opzetten van

bepaalde structuren (bijvoorbeeld door middel van een coöperatie)90. Het afschaffen van de

dividendbelasting is geen geheel nieuw idee. In de literatuur is hier al meerdere malen voor gepleit 91.

Ook het bedrijfsleven heeft baat bij een afschaffing van de dividendbelasting92. Bij een eventuele

invoering van de vermogensaftrek is dit zeker een belangrijk punt om te overwegen. Uiteraard heeft

dit wel budgettaire gevolgen. Zo bedroegen de inkomsten van de dividendbelasting in 2009, 2.1

miljard euro93. In de huidige tijden van bezuiniging is het de vraag of de wetgever de

dividendbelasting zal schappen. Zeker in combinatie met een vermogensaftrek, welke in eerste

instantie ook ten koste van de belastinginkomsten gaat, lijkt dit niet te verwachten.

Daarnaast zorgt de vermogensaftrek ervoor dat het fiscale winstbegrip wordt versmald tot een

overwinstbegrip. Naast rentekosten en loonkosten komen nu ook financieringskosten voor eigen

vermogen in aftrek op de winst. Er wordt vennootschapsbelasting geheven nadat het primair

rendement is afgetrokken. De marginale effectieve druk zal dalen als gevolg van de vermogensaftrek.

Ondernemingen behoeven een lager bruto rendement te generen om de kapitaalkosten van een

investering te vergoeden. Hierdoor kan het niveau van marginale investeringen stijgen. Daarnaast

wordt de verstoring in de investeringsbeslissing geëlimineerd. Zoals eerder vermeld werkt het belasten 89 F.A. Engelen, Herziening van de vennootschapsbelasting: vermogensaftrek of tariefverlaging?, WFR 2010/686290 Voor meer voorbeelden zie D.E. van Sprundel, Het naderende einde van de dividendbelasting – een analyse, WFR 2009/51191 Zie o.a. F.A. Engelen, H. Vording, S. van Weeghel, Wijziging van belastingwetten met het oog op het tegengaan van uitholling van de belastinggrondslag en het verbeteren van het fiscale vestigingsklimaat, WFR 2008/891; E.J.W. Heithuis, Voorstellen Engelen cs voor VPB 2010: ei van Columbus?, WFR 2008/1067; D.E. van Sprundel, Het naderende einde van de dividendbelasting – een analyse, WFR 2009/51192 Zo geven Shell, AkzoNobel, ABN AMRO, ING en Fortis aan dat voor het aantrekken van buitenlands kapitaal de dividendbelasting een negatieve invloed heeft. Ook kan het bij internationale fusies van doorslaggevende betekenis zijn als het gaat om de vestigingslocatie. Zie: Dividendtaks, Het Financieele Dagblad 27 juni 200893 Centraal Bureau voor de Statistiek, Opbrengst rijksbelastingen bijna 7 miljard euro lager, 6 augustus 2010, zie www.cbs.nl

40

Page 41: Hoofdstuk 1 - Erasmus University Rotterdam J.docx · Web viewIn hoofdstuk 6 zal worden afgesloten met een conclusie. Hoofdstuk 2. Invloed van belastingen op de financiering- en investeringsbeslissing

Scriptie MSc Fiscale Economie – J. Spaans (294460)

van overwinsten niet verstorend. De vermogensaftrek heeft dus een positieve invloed op marginale

investeringsbeslissing. De vraag is echter wat het effect van de vermogensaftrek op de gemiddelde

effectieve druk is. Zoals in hoofdstuk twee beschreven is deze van substantiëlere invloed op de

locatiekeuze van ondernemingen dan de marginale effectieve druk. Doordat bij de gemiddelde

effectieve druk ook rekening wordt gehouden met overwinsten speelt het statutaire tarief een rol.

Indien deze stijgt, zal de gemiddelde effectieve druk stijgen, en daarmee negatief uitwerken op de

locatiekeuze van ondernemingen. De vraag is wat de invloed van de vermogensaftrek is op het

statutaire tarief? De forfaitaire aftrek op eigen vermogen kost de staat immers geld. Indien wordt

uitgegaan van een vermogensaftrek van 4% is er sprake van een belastingderving van ongeveer 1,5

miljard euro94. De vraag is of dit gecompenseerd wordt (of moet worden) met een verhoging van het

VPB-tarief? De Studiecommissie Belastingstelsel stelt voor om dit niet te doen. Voorgesteld wordt om

de kosten van de belastingderving te dekken door middel van een beperkte lastenverschuiving van de

vennootschapsbelasting naar de omzetbelasting (0,5 miljard euro), afschaffing van het MKB-tarief in

de vennootschapsbelasting (0,5 miljard euro), de middelen die al zijn gereserveerd voor de

groepsrentebox (0,3 miljard euro) en een objectvrijstelling voor winsten en verliezen van een

buitenlandse vaste inrichting (0,2 miljard euro)95. Voor de internationale concurrentiepositie van

Nederland is het niet goed als het statutaire tarief van de vennootschapsbelasting wordt verhoogd

indien een vermogensaftrek wordt ingevoerd. Bond96 beargumenteert dat voor een kleine open

economie in een wereld met toenemende mobiliteit van kapitaal tussen belastingjurisdicties, het

statutaire tarief en het marginale effectieve tarief invloed hebben op directe inkomende buitenlandse

investeringen97. Een verhoging van het tarief van de vennootschapsbelasting zou dan leiden tot een

daling van directe inkomende buitenlandse investeringen98. In deze situatie zou volgens Bond een

vermogensaftrek negatief uitwerken, omdat een vermogensaftrek gepaard zou gaan met een verhoging

van het statutaire tarief. Griffith, Hines en Sorensen99 delen deze conclusie echter niet. Zij

beargumenteren dat ingeval normale rendementen (deels) worden belast, in een kleine open economie

met bijna perfecte kapitaalmobiliteit, deze belasting op kapitaal wordt afgewenteld op de eigenaren

94 Continuïteit en vernieuwing. Een visie op het belastingstelsel, rapport studiecommissie belastingstelsel. P.9095 Voor deze opsomming zie: F.A. Engelen, Herziening van de vennootschapsbelasting: vermogensaftrek of tariefverlaging?, WFR 2010/686296 S.R. Bond, Leveling up or leveling down? Some reflections on the ACE and CBIT proposals, and the future of corporate tax base, In: S. Cnossen (ed.) Taxing capital income in the European Union, Oxford: Oxford University Press 2000. p. 171,172 en 17397 Bond trekt deze conclusie voor multinationale ondernemingen. Dergelijke ondernemingen hebben de mogelijkheid om kapitaal tussen verschillende jurisdicties te verschuiven. Ze hebben de keuze om in het binnenland te produceren of de productie naar het buitenland te verplaatsen en als exporteur op de binnenlandse markt te concurreren. Doordat multinationale ondernemingen een bepaalde marktmacht hebben, verdienen zij overwinsten. Deze zullen ze tegen een zo laag mogelijk tarief belast willen zijn.98 Dit komt overeen met de resultaten van De Mooij en Ederveen, zie hiervoor hoofdstuk 2.99 R. Griffith, J. Hines en P.B. Sorensen, H10: International Capital taxation, Dimensions of tax design, the Mirrlees review, 2010, p. 974, 975

41

Page 42: Hoofdstuk 1 - Erasmus University Rotterdam J.docx · Web viewIn hoofdstuk 6 zal worden afgesloten met een conclusie. Hoofdstuk 2. Invloed van belastingen op de financiering- en investeringsbeslissing

Scriptie MSc Fiscale Economie – J. Spaans (294460)

van de minder mobiele binnenlandse productiefactoren als land en arbeid100. Doordat de eigenaren van

de binnenlandse productiefactoren de belasting op het normale rendement effectief toch al betalen, is

het niet nodig het statutaire tarief te verhogen als gevolg van de invoering van een vermogensaftrek.

Op de lange termijn zal de afschaffing van de belasting op normale rendementen, daarmee de

stimulering van binnenlandse en buitenlandse inkomende investeringen, de inkomsten uit belastingen

van binnenlandse niet mobiele productiefactoren verhogen met meer dan het verlies in opbrengsten

van de invoering van de vermogensaftrek101. Op basis van inverdieneffecten beargumenteren zij dus

dat de verhoging van de statutaire tarief van vennootschapsbelasting niet nodig is. De vermogensaftrek

zal zich uiteindelijk vanzelf terug betalen. Daarnaast staat tegenover een versmalling van de grondslag

van de vennootschapsbelasting een verbreding van de grondslag van de loonsomheffing.

Investeringen, ondernemerschap, arbeidsproductiviteit en lonen nemen immers toe als gevolg van een

hoger rendement op marginale investeringen102. Daarnaast kunnen de hogere lonen extra arbeidaanbod

uitlokken en de belastingbasis daarmee verder verbreden103.

In de CPB-notitie bij het rapport van de Studiecommissie Belastingstelsel worden de gevolgen van de

invoering van een vermogensaftrek berekend104. Er wordt uitgegaan van een vermogensaftrek die in

eerste instantie leidt tot een budgettaire derving van 0,5% van het BBP. Dit wordt gefinancierd door

middel van een verhoging van de BTW. Uit simulaties van het CPB blijkt dat de vermogensaftrek leidt

tot een daling van de kapitaalkosten, waardoor de investeringen stijgen met 2,1%. Als gevolg van een

stijging van de arbeidsproductiviteit worden de lonen verhoogd. De verhoging van de BTW remt in

eerste instantie het arbeidsaanbod, het hogere loon leidt echter uiteindelijk per saldo tot een vergroting

van het arbeidsaanbod en de werkgelegenheid met 0,1%. Ook neemt door de vermogensaftrek de

bevoordeling van vreemd vermogen af. Hierdoor daalt de schuldquote met 1,6%. Ook blijkt de private

consumptie te stijgen ondanks de verhoging van de BTW. Dit alles leidt uiteindelijk tot een stijging

van het BBP met 0,8%. Hoewel deze uitkomsten slechts een algemene richting geven van de gevolgen

van een vermogensaftrek, zo kan er geen rekening worden gehouden met de specifieke manier waarop

de vermogensaftrek wordt vormgegeven, lijken de resultaten positief. Er is geen verhoging van het

VPB-tarief nodig, met alle negatieve gevolgen van dien, om de kosten van de vermogensaftrek te

dekken. Dit kan door middel van een verhoging van de BTW. Ondanks deze BTW verhoging blijkt

zowel het arbeidsaanbod als de private consumptie niet te dalen. Deze cijfers zien echter alleen op een

100 Deze theorie in ontwikkeld door R.H. Gordon zie: R.H. Gordon, Taxation of investments and savings in a world economy, The American Economic Review, Vol. 76 No. 5, 1986, p. 1086-1102101 R. Griffith, J. Hines en P.B. Sorensen, H10: International Capital taxation, Dimensions of tax design, the Mirrlees review, 2010, p. 974, 975102 A.L. Bovenberg en L.G.M. Stevens, Het fiscale stelsel van de toekomst: eenvoud, neutraliteit en draagkracht, Bijlage bij: Continuïteit en vernieuwing. Een visie op het belastingstelsel, rapport studiecommissie belastingstelsel. P. 146103 R.A de Mooij en M.P. Devereux, Alternative systems of business tax in Europe. An applied analysis of ACE and CBIT reforms.104 CPB notitie 2010/17 van 31 maart 2010, bijlage 3, p.298-299

42

Page 43: Hoofdstuk 1 - Erasmus University Rotterdam J.docx · Web viewIn hoofdstuk 6 zal worden afgesloten met een conclusie. Hoofdstuk 2. Invloed van belastingen op de financiering- en investeringsbeslissing

Scriptie MSc Fiscale Economie – J. Spaans (294460)

vermogensaftrek, en niet op een vermogensaftrek in combinatie met een bijtelling zoals voorgesteld

door de studiecommissie. Indien er overmatig met schuld gefinancierd wordt kan het eigen vermogen

negatief worden, waardoor de vermogensaftrek omslaat in een bijtelling. In feite wordt in het door de

studiecommissie voorgestelde systeem een vermogensaftrek gecombineerd met een

renteaftrekbeperking. Het CPB stelt dat een budgetneutrale combinatie van een vermogensaftrek en

een renteaftrekbeperking leidt tot een stijging van het BBP en de consumptie105. Tegenover de hogere

kapitaalkosten op investeringen gefinancierd met schuld staan lagere kapitaalkosten op investeringen

gefinancierd met eigen vermogen. Er ontstaat een welvaartswinst doordat ondernemingen er een

efficiëntere vermogensstructuur op na houden. Doordat ondernemingen niet meer op fiscale gronden

bewogen worden tot overmatige schuldfinanciering, ontstaat er een economisch efficiëntere mix met

meer eigen vermogen. Een lagere schuldquote leidt er toe dat de risicopremie van banken daalt,

waardoor de financieringskosten zullen dalen. Dit zal de investeringen stimuleren en uiteindelijk

leiden tot een lichte stijging in de consumptie.

Een ander voordeel van de vermogensaftrek is dat verstoringen door het verschil tussen afschrijvingen

gebaseerd op daadwerkelijke economische waardeverminderingen en afschrijvingen voor

belastingdoeleinden verdwijnen106. De mogelijkheid tot versnelde afschrijvingen leidt tot

gedragsreacties bij ondernemingen en daarmee tot verstoringen. Investeringen worden immers

gesubsidieerd doordat versnelde afschrijving tot belastinguitstel leidt. Hierdoor kunnen

investeringsmogelijkheden rendabel worden, die in afwezigheid van belastingen niet rendabel zouden

zijn. Het tegenovergestelde is ook mogelijk. Indien een belastingstelsel lagere afschrijvingen toelaat

dan de daadwerkelijke economische waardevermindering, kunnen bepaalde investeringen ontmoedigd

worden. Een vermogensaftrek heft deze verstoring op. De belastingvoordelen van versnelde

afschrijvingen worden gecompenseerd door een vermindering van de vermogensaftrek. Door

versnelde afschrijvingen daalt de boekwaarde van de activa, maar daarmee ook de waarde van het

eigen vermogen en dus de grondslag voor de vermogensaftrek107. De fiscale prikkel tot versnelde

afschrijvingen zal daarmee verdwijnen.

Door een vermogensaftrek zijn thin-cap regels niet langer nodig. Doordat ondernemingen ook een

aftrek krijgen op het eigen vermogen, hebben multinationale ondernemingen niet langer een prikkel

om deelnemingen in landen met een vermogensaftrek overmatig met schuld te financieren. Dit geldt

ook voor andere renteaftrekbeperkingen die Nederland kent. Dit gaat echter alleen op indien de

vermogensaftrek op een juiste manier wordt ingevoerd, lees een juist percentage wordt gekozen. Zoals

105 CPB notitie 2010/17 van 31 maart 2010, bijlage 3, p. 275106 R. Boadway en N. Bruce, A general proposition on the design of a tax neutral business tax, Journal of Public Economics, Vol.24 No.2, 1984, p.231-239107 Voor een cijfermatig voorbeeld waarmee wordt aangetoond dat bij de vermogensaftrek de mate waarin ondernemingen afschrijven geen invloed heeft op de contante waarde van de belastingen die ze betalen zie: R. Griffith, J. Hines en P.B. Sorensen, H10: International Capital taxation, Dimensions of tax design, the Mirrlees review, 2010, p. 975,976 (box 10.1).

43

Page 44: Hoofdstuk 1 - Erasmus University Rotterdam J.docx · Web viewIn hoofdstuk 6 zal worden afgesloten met een conclusie. Hoofdstuk 2. Invloed van belastingen op de financiering- en investeringsbeslissing

Scriptie MSc Fiscale Economie – J. Spaans (294460)

eerder vermeld blijft de prikkel tot overmatige schuldfinanciering bestaan indien de vermogensaftrek

lager is dan de gemiddelde rente die een onderneming verschuldigd is.

3.2.6. Kritieken op de vermogensaftrek

In de congresbundel ter gelegenheid van het jaarcongres 2010 van de Nederlandse Orde van

Belastingadviseurs stelt Bellingwout dat de vermogensaftrek met name gunstig is voor ondernemingen

met een marginaal rendement (een rendement dat precies de kapitaalkosten dekt)108. De

vermogensaftrek zou geen geschikte stimulans zijn om het vestigingsklimaat te verbeteren, doordat

slechts ondernemingen worden aangetrokken die een laag of marginaal rendement genereren. Mijns

inziens gaat dit argument echter alleen op indien de vermogensaftrek gepaard zou gaan met een

verhoging van het tarief in de vennootschapsbelasting. Het is correct dat bij ondernemingen die een

marginaal rendement genereren de effectieve druk nihil is. Immers, slechts overwinsten worden belast.

Doordat er een aftrekpost bestaat voor alle financieringskosten, en niet slechts voor de

financieringskosten van vreemd vermogen, zal de vennootschapsbelasting de rendementseisen van een

investering niet beïnvloeden. Ondernemingen die meer dan een normaal rendement genereren,

overwinsten, zien alleen hun overwinsten belast. Dat overwinsten worden belast is echter ook in het

huidige systeem het geval. Daarnaast wordt in het huidige systeem ook een deel van het normale

rendement belast, doordat er geen aftrekmogelijkheid bestaat voor de kosten van eigen vermogen. De

conclusie van Bellingwout dat ondernemingen die slechts een marginaal rendement generen beter af

zijn is correct. Incorrect is echter dat ondernemingen die een meer dan normaal rendement generen

slechter af zouden zijn. Zolang de invoering van een vermogensaftrek niet gepaard gaat met een

tariefverhoging worden deze overwinsten immers niet zwaarder belast.

Naast het Bosal-gat bestrijdt de vermogensaftrek ook de overnameholding problematiek. Hierbij trekt

de overnemende partij een schuld aan en neemt vervolgens een andere partij over. Direct na de

overname wordt er aan fiscale eenheid gevormd. Hierdoor kunnen de rentelasten die verband houden

met de overname ten laste van de winst van de overgenomen partij worden gebracht. In het

consultatiedocument werd een overnameholdingmaatregel voorgesteld109. Deze maatregel hield in dat

rentelasten slechts in aftrek komen op de ‘eigen winst’ van de overnemende vennootschap. Deze

maatregel zou zowel voor interne als voor externe leningen gelden. De vermogensaftrek in combinatie

met een bijtelling is tevens ook een maatregel voor de overnameholding problematiek. Zoals de

studiecommissie zelf aangeeft110 zal bij de overname van een onderneming met omvangrijke stille

108 J.W. Bellinghout en F.A. Engelen, Belastinghervorming bezien vanuit het internationaal belastingrecht, In: Herziening belastingstelsel. Een sprong in het duister of een grote sprong voorwaarts. De Nederlandse orde van Belastingadviseurs. P. 50,51. Hier wordt ook een cijfermatig voorbeeld gegeven waar wordt aangetoond dat de effectieve druk stijgt naarmate het rendement stijgt.109 Mogelijke aanpassingen in de vennootschapsbelasting, bijlage bij de brief van de Staatssecretaris van Financiën van 15 juni 2009, nr. DB/2009/227U110 Continuïteit en vernieuwing. Een visie op het belastingstelsel, rapport studiecommissie belastingstelsel. p.89

44

Page 45: Hoofdstuk 1 - Erasmus University Rotterdam J.docx · Web viewIn hoofdstuk 6 zal worden afgesloten met een conclusie. Hoofdstuk 2. Invloed van belastingen op de financiering- en investeringsbeslissing

Scriptie MSc Fiscale Economie – J. Spaans (294460)

reserves en/of goodwill, waarbij schulden zijn aangegaan om de overname te financieren en na de

overname een fiscale eenheid wordt gevormd, veelal sprake zijn van een negatief eigen vermogen.

Hierdoor slaat de vermogensaftrek om in een bijtelling en functioneert dus feitelijk als een

renteaftrekbeperking. De overnameholdingmaatregel zoals voorgesteld in het consultatiedocument

werkte echter beperkter uit dan de vermogensaftrek. In het desbetreffende voorstel was de

aftrekbeperking alleen van toepassing indien de overname bovenmatig met vreemd vermogen

geschiedde. Voorlopig werd voorgesteld om te spreken van overmatige schuldfinanciering indien de

verhouding EV/VV na overname kleiner was dan 1:3. Het aanpakken van de overnameholding

problematiek is op zich een goed streven. Financieel gezonde ondernemingen lopen het risico om na

een overname geconfronteerd te worden met een grote schuldenlast. Dit heeft budgettaire risico’s voor

de overheid en zorgt voor concurrentieverstoringen tussen overgenomen ondernemingen en

ondernemingen die zelfstandig blijven opereren. In de zogenoemde Sinterklaasbrief111 gaf de

staatssecretaris echter nog aan dat reële financieringsverhoudingen worden ontzien. In de

vermogensaftrek zoals voorgesteld door de studiecommissie zou dit standpunt worden losgelaten.

Daarnaast ontstaat er in volledig Nederlandse concerns een feitelijke economische dubbele heffing.

Ontvangen rente wordt immers gewoon in Nederland belast tegen het reguliere tarief. De rente is

weliswaar aftrekbaar, maar hier staat een vermogensbijtelling tegenover, waardoor er per saldo geen

renteaftrek plaats vindt. Waar de overnameholdingsmaatregel uit het consultatiedocument zich met

name richtte op het bestrijden van overmatige renteaftrek, lijkt de vermogensaftrek zoals voorgesteld

door de Studiecommissie Belastingstelsel een ruimer bereik te kennen112.

Eén en ander kan worden opgelost door in een situatie van fiscale consolidatie het eigen vermogen te

corrigeren met de stille reserves en/of goodwill113. Ook kan men overwegen bij de moeder de goodwill

separaat op de balans in aanmerking te nemen en deze te laten staan bij de voeging 114. In de huidige

situatie vallen stille reserves en/of goodwill van een overgenomen onderneming bij fiscale consolidatie

weg. Op de geconsolideerde balans van de overnamehoudster worden de activa namelijk opgenomen

tegen de fiscale boekwaarde. Het eigen vermogen van de overnemende partij neemt op het moment

van fiscale consolidatie af met een bedrag gelijk aan de stille reserves en/of goodwill van de

overgenomen onderneming. Indien het eigen vermogen wordt gecorrigeerd met deze stille reserves

en/of goodwill komt de verhouding EV/VV meer overeen met de commerciële werkelijkheid. Er

wordt rekening gehouden met aanwezige stille reserves en/of goodwill, waardoor voor de bepaling van

de vermogensaftrek/bijtelling uitgegaan wordt van een hoger eigen vermogen. Dit beperkt een

eventuele bijtelling. Een dergelijke benadering komt ook meer overeen met de visie van de wetgever.

111 Brief van 5 december 2009, kenmerk DB/2009/647 (Kamerstukken II 2009-2010, 31369. Nr.9)112 M.F. Nouwen en J. van Strien, De groepsrentebox is ‘dood’, lang leve de vermogensaftrek?, NTFR 2010-1423.113 M.F. Nouwen en J. van Strien, De groepsrentebox is ‘dood’, lang leve de vermogensaftrek?, NTFR 2010-1423114 J. van Strien, Renteaftrekbeperkingen in de vennootschapsbelasting, Kluwer 2007, p. 571-572

45

Page 46: Hoofdstuk 1 - Erasmus University Rotterdam J.docx · Web viewIn hoofdstuk 6 zal worden afgesloten met een conclusie. Hoofdstuk 2. Invloed van belastingen op de financiering- en investeringsbeslissing

Scriptie MSc Fiscale Economie – J. Spaans (294460)

Deze heeft immers aangegeven rekening te houden met de gevolgen van het zogenoemde

‘goodwillgat’115.

3.3. Defiscalisering van rente

3.3.1. Vormgeving

Defiscalisering van rente houdt in dat de betaalde rente niet aftrekbaar is bij de debiteur. De rente

ontvangen bij de crediteur is echter vrijgesteld. De defiscalisering van rente kan op verschillende

manieren worden vorm gegeven. In het rapport van de Studiecommissie Belastingstelsel blijft bij alle

vennootschapsbelastingplichtige ondernemingen de ontvangen rente onbelast, ongeacht wie die rente

betaalt116. Dit zou betekenen dat ook rente ontvangen uit het buitenland, waar de rente wel gewoon

aftrekbaar is, onbelast blijft. Hetzelfde geldt voor rente ontvangen van particulieren en van de staat.

Voor financiële instellingen (banken en beleggingsmaatschappijen) geldt de defiscalisering van rente

niet. De inkomsten van dergelijke instellingen bestaan voornamelijk uit rentebaten. Voor financiële

instellingen vormt het saldo van rentebaten en rentekosten dan ook winst. Het onbelast laten van deze

rentebaten zou betekenen dat financiële instellingen voor het grootste gedeelte worden vrijgesteld van

vennootschapsbelasting.

Een specifieke vorm van defiscalisering van rente is een Comprehensive Business Income Tax (hierna:

CBIT)117. Dit stelsel werd in 1992 in de VS ontwikkeld118. Ook bij een CBIT blijft bij particulieren de

ontvangen rente onbelast indien deze wordt ontvangen van ondernemingen die onder het CBIT regime

vallen, zogenoemde CBIT entiteiten. Het fundament van een CBIT is namelijk dat de

inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting worden geïntegreerd. Alle opbrengsten van de

onderneming worden in de vennootschapsbelasting belast. Er wordt uitgegaan van een gelijkheid

tussen de vennootschapsbelasting, welke wordt geheven aan de bron, en de inkomstenbelasting met

hetzelfde tarief als de vennootschapsbelasting over de uitgedeelde winsten. In de inkomstenbelasting

wordt een volledige credit gegeven voor de onderliggende VPB. Op deze wijze kunnen de

inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting volledig worden geïntegreerd onder een CBIT. Er

wordt geen aftrek toegestaan van het betaalde dividend en de betaalde rente aan de aandeel- en

obligatiehouders en vervolgens worden deze inkomensbestanddelen niet belast bij de genieters,

ongeacht of dit natuurlijke personen of vennootschappen zijn119. Feitelijk wordt er geen

115 Brief van 5 december 2009, kenmerk DB/2009/647 (Kamerstukken II 2009-2010, 31369. Nr.9)116 Continuïteit en vernieuwing. Een visie op het belastingstelsel, rapport studiecommissie belastingstelsel. p.87117 Voor een uitgebreide beschrijving van een CBIT zie: J. Spaans, Comprehensive Business Income Tax, een goed stelsel voor Nederland?, Bachelorscriptie Erasmus Universiteit Rotteram, juli 2009. Voor korte en bondige beschrijving zie: S. Cnossen, Om de toekomst van de vennootschapsbelasting in de Europese Unie, WFR 1996/871118 Integration of individual and corporate tax systems: Taxing business income once, Department of the Treasury, January 1992119 S. Cnossen, Om de toekomst van de vennootschapsbelasting in de Europese Unie, WFR 1996/871

46

Page 47: Hoofdstuk 1 - Erasmus University Rotterdam J.docx · Web viewIn hoofdstuk 6 zal worden afgesloten met een conclusie. Hoofdstuk 2. Invloed van belastingen op de financiering- en investeringsbeslissing

Scriptie MSc Fiscale Economie – J. Spaans (294460)

inkomstenbelasting meer geheven over kapitaal. Rente en dividend zijn bij ontvangers echter alleen

vrijgesteld indien deze worden ontvangen van CBIT entiteiten. In het US treasury report wordt

onderscheid gemaakt tussen CBIT entiteiten en niet-CBIT entiteiten. Alleen op de eerste groep is het

regime van een CBIT van toepassing. In principe worden alle ondernemingen aangemerkt als CBIT

entiteiten, een uitzondering wordt echter gemaakt voor relatief kleine ondernemingen120. In het

voorstel worden ook financiële instellingen als een CBIT entiteit aangemerkt. Indien rente of dividend

wordt ontvangen van niet-CBIT entiteiten, denk aan huishoudens, de overheid of ondernemingen uit

het buitenland waar geen CBIT regime gehanteerd wordt, zijn deze inkomensbestanddelen gewoon

belast. Op deze manier wordt voorkomen dat rente bij niet-CBIT entiteiten kan worden afgetrokken en

vervolgens ook bij ontvanger onbelast blijft. Daar staat wel tegenover dat indien rente wordt betaald

aan een niet-CBIT entiteit, deze niet aftrekbaar blijft. Merk op dat indien rente uit het buitenland wordt

ontvangen er een heffing plaats vind, maar indien rente wordt betaald aan een onderneming in het

buitenland er geen aftrek wordt toegestaan. Invoering van een CBIT zou een drastische hervorming

van het huidige belastingstelsel betekenen. Zoals in het rapport van de US Treasury opgemerkt zou

een volledige implementatie gefaseerd moeten gebeuren en zou deze ongeveer een periode van 10 jaar

bestrijken. Te snelle invoering zou te grote schokeffecten voor de economie veroorzaken121.

Zouden we een CBIT projecteren op Nederland dan zou dit betekenen dat zowel de IB ondernemer als

de vennootschapsbelastingplichtige als CBIT entiteit zou worden aangemerkt. Gezien het grote tarief

verschil tussen de inkomstenbelasting, maximaal 52% in box 1, en de vennootschapsbelasting, 25,5%,

lijkt een dergelijke benadering niet realistisch. In Nederland is het dan ook niet realistisch dat een

dergelijk systeem adequaat zal functioneren. Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld de VS waar de

tariefverschillen veel kleiner zijn122. Daarnaast worden in het originele voorstel van een CBIT

financiële instellingen als CBIT entiteit aangemerkt. Dit zal echter een groot concurrentienadeel

opleveren voor Nederlandse banken123. Deze ontvangen grote bedragen aan rente die in het CBIT

regime gewoon belast zouden zijn, doordat deze worden ontvangen van niet CBIT entiteiten (rente op

hypotheken van huishoudens of rente op staatsobligaties). Hier staat tegenover dat de bank haar eigen

rentekosten niet kan aftrekken. Hierdoor zal een concurrentienadeel ontstaan ten opzichte van

buitenlandse concurrenten. De nadelige gevolgen voor de financiële sector zijn dan ook aanzienlijk 124.

Mijns inziens is het invoeren van een CBIT in Nederland zoals voorgesteld in US Treasury rapport

dan ook niet realistisch. Wel kunnen onderdelen van het CBIT regime worden gebruikt als wordt

nagedacht op welke wijze de rente in gedefiscaliseerd zou moeten worden.

120 Integration of individual and corporate systems: Taxing business income once, Department of the Treasury, januari 1992, p. 42. Als kleine onderneming wordt aangemerkt een onderneming met een bruto omzet van minder dan 100.000 dollar 121 Integration of individual and corporate systems: Taxing business income once, Department of the Treasury, januari 1992, p. 39122 S. Cnossen, Om de toekomst van de vennootschapsbelasting in de Europese Unie, WFR 1996/871123 CPB notitie 25 november 2008, defiscalisering rente, p. 9124 Kamerbrief 15 december 2008, belastingen op inkomen winst en vermogen

47

Page 48: Hoofdstuk 1 - Erasmus University Rotterdam J.docx · Web viewIn hoofdstuk 6 zal worden afgesloten met een conclusie. Hoofdstuk 2. Invloed van belastingen op de financiering- en investeringsbeslissing

Scriptie MSc Fiscale Economie – J. Spaans (294460)

De Studiecommissie Belastingstelsel noemt als groot nadeel van de defiscalisering van rente dat

verdragspartners het zullen interpreteren als uitholling van hun grondslag, wat reacties kan uitlokken.

Rentebaten blijven immers in Nederland onbelast, terwijl de rentelasten in het buitenland wel

aftrekbaar zijn. Een dergelijke probleem kan verholpen worden door, evenals bij een CBIT, de rente

ontvangen uit het buitenland wel te belasten indien deze in het buitenland aftrekbaar is. De vraag is of

een dergelijke benadering wel in overeenstemming is met het EU-recht? Rente ontvangen uit het

buitenland wordt in Nederland nadeliger behandeld dan rente ontvangen uit Nederland. Hier staat

uiteraard wel een aftrekpost in het buitenland tegenover. De vraag is of deze aftrekpost het verschil in

behandeling rechtvaardigt? Wellicht kan een vergelijking worden getrokken met het door het Hof van

Justitie EU gewezen arrest Schempp125. In deze zaak ging het om een in Duitsland wonende Duitse

onderdaan, die sinds zijn echtscheiding alimentatie aan zijn in Oostenrijk wonende echtgenote

betaalde. In Duitsland kan de betaalde alimentatie worden afgetrokken en wordt de ontvangen

alimentatie bij de ontvanger belast. De Duitse fiscus weigerde deze aftrek daar in Oostenrijk

ontvangen alimentatie niet belast wordt. Indien de ontvanger van alimentatie in een andere lidstaat

woont, is de betaalde alimentatie in Duitsland alleen aftrekbaar indien de ontvangen alimentatie in de

andere lidstaat belast is. Had de voormalige echtgenote van Schempp in Duitsland gewoond, dan had

hij de betaalde alimentatie wel kunnen aftrekken, ongeacht of de echtgenote feitelijk belasting over de

ontvangen alimentatie betaald. Een dergelijke regeling werd door het HvJ EU niet in strijd geacht met

het EU recht. De argumentatie hiervoor luidde als volgt: “Volgens vaste rechtspraak heeft artikel 12

EG echter geen betrekking op eventuele verschillen in behandeling welke voor de aan de rechtsmacht

van de Gemeenschap onderworpen personen en ondernemingen kunnen voortvloeien uit verschillen

tussen de wettelijke regelingen van de verschillende lidstaten (…)“126. Er zou geen sprake zijn van

vergelijkbare gevallen tussen een betaling van alimentatie aan een in Duitsland wonende echtgenote of

aan een in Oostenrijk wonende echtgenote. De ontvanger van de alimentatie is in deze twee gevallen

onderworpen aan een verschillende fiscale regeling inzake de belastbaarheid ervan127. Mijns inziens

zou eenzelfde argumentatie kunnen gelden indien Nederland ontvangen rente uit het buitenland, die

aldaar wel kan worden afgetrokken, wel zou belasten, in tegenstelling tot uit Nederland ontvangen

rente. Indien de rente in het buitenland eveneens niet kan worden afgetrokken (doordat een andere

lidstaat bijvoorbeeld ook overgaat tot defiscaliseren van rente), kan Nederland de ontvangen rente ook

onbelast laten. Een dergelijke behandeling zou mijns inziens op grond van eenzelfde argumentatie als

in het arrest Schempp niet in strijd met het EU recht zijn. Het al dan niet belasten van uit het

buitenland ontvangen rente vloeit voort uit verschillen tussen wettelijke regelingen van de

verschillende lidstaten. Derhalve is er sprake van een dispariteit en is er geen sprake van strijdigheid

met de Europese verdragsvrijheden of verboden staatssteun. Het door de Studiecommissie

Belastingstelsel gesignaleerde bezwaar dat verdragspartners defiscalisering van rente kunnen 125 HvJ EU 12 juli 2005, zaak C-403/03126 HvJ EU 12 juli 2005, zaak C-403/03, rechtsoverweging 34.127 HvJ EU 12 juli 2005, zaak C-403/03, rechtsoverweging 35.

48

Page 49: Hoofdstuk 1 - Erasmus University Rotterdam J.docx · Web viewIn hoofdstuk 6 zal worden afgesloten met een conclusie. Hoofdstuk 2. Invloed van belastingen op de financiering- en investeringsbeslissing

Scriptie MSc Fiscale Economie – J. Spaans (294460)

interpreteren als het uithollen van hun belastinggrondslag, kan verholpen worden. De vraag die

overblijft is wat te doen met rente die een onderneming in Nederland betaalt aan een in het buitenland

gevestigde onderneming? Bij de ontvanger is de rente gewoon belast. Moet Nederland daarom de

betaalde rente alsnog is aftrek toe staan? In het voorstel van een CBIT werd deze aftrek niet

toegestaan. Er ontstaat dus een mismatch doordat aan het buitenland betaalde rente niet aftrekbaar is,

maar in het buitenland wel belast. Indien deze mismatch alsnog wordt voorkomen, moet worden

afgevraagd of het defiscaliseren van rente nog van grote toegevoegde waarde is. Met name door

middel van buitenlandse structuren wordt immers getracht de belastinggrondslag uit te hollen. Indien

voor deze buitenlandse situaties de rente gewoon belast wordt en kan worden afgetrokken, ziet de

defiscalisering van rente alleen op nationale situaties. Wordt uit het buitenland ontvangen rente wel

belast, maar aan het buitenland betaalde rente niet in aftrek toegelaten dan is dit zeer nadelig voor

buitenlandse investeerders. Stel een situatie waar de moeder in het buitenland gevestigd is, de dochter

in Nederland en een kleindochter in het buitenland. De moeder leent een bedrag aan de dochter en de

dochter leent vervolgens een bedrag aan de kleindochter. De rente die de dochter ontvangt van de

kleindochter in Nederland is dan belast. Die rente die de dochter aan de moeder betaalt kan echter niet

worden afgetrokken. Dit zal de concurrentiepositie van Nederland als concernfinancieringsland

schaden. Hoewel het vanuit EU rechtelijk perspectief mijns inziens mogelijk is rente ontvangen uit het

buitenland verschillend te behandelen in vergelijking met rente ontvangen van een in Nederland

gevetigde onderneming, is dit niet gewenst. De mismatch die daardoor ontstaat, doordat aan het

buitenland betaalde rente niet kan worden afgetrokken, zal de internationale concurrentiepositie van

Nederland schaden. Het nadeel van het niet belasten van ontvangen rente uit het buitenland is echter

dat dit reacties kan uitlokken van verdragspartners. Zij kunnen een dergelijke behandeling

interpreteren als uitholling van hun belastinggrondslag.

Indien in deze paragraaf wordt gesproken over het defiscaliseren van rente, wordt gedoeld op

defiscalisering van rente bij ondernemingen onderworpen aan de vennootschapsbelasting in de niet

financiële sector. Het maakt daarbij niet uit van wie de rente wordt ontvangen en aan wie de rente

wordt betaald. Ook rente ontvangen uit het buitenland zal dus worden vrijgesteld en betaalde rente aan

het buitenland kan niet ten laste van de winst worden gebracht.

3.3.2. Gevolgen van het defiscaliseren van rente

Bij defiscalisering van rente wordt de heffingsgrondslag verbreed doordat de betaalde rente niet langer

aftrekbaar is. Aan de andere kant wordt de heffingsgrondslag versmald doordat de ontvangen rente

niet langer belast wordt. Per saldo leidt defiscalisering van rente echter tot een verbreding van de

heffingsgrondslag van de vennootschapsbelasting, doordat ondernemingen buiten de financiële sector

49

Page 50: Hoofdstuk 1 - Erasmus University Rotterdam J.docx · Web viewIn hoofdstuk 6 zal worden afgesloten met een conclusie. Hoofdstuk 2. Invloed van belastingen op de financiering- en investeringsbeslissing

Scriptie MSc Fiscale Economie – J. Spaans (294460)

doorgaans per saldo rentebetaler zijn128. In het rapport van de Studiecommissie Belastingstelsel wordt

gesteld dat de opbrengst van de verbreding van de heffingsgrondslag van de vennootschapsbelasting

ongeveer 3 miljard euro bedraagt. Om de vennootschapsbelasting in Nederland international

concurrerend te houden wordt voorgesteld om het tarief te verlagen naar ongeveer 19%129. Het directe

gevolg is dat ondernemingen met veel eigen vermogen zullen profiteren. Zij ondervinden geen tot

weinig nadelige gevolgen van de defiscalisering van rente en profiteren van het lagere tarief.

Ondernemingen met veel vreemd vermogen worden echter getroffen door de maatregel. Doordat de

defiscalisering van rente alleen voor niet-financiële vennootschappen geldt, betekent dit een

lastenverzwaring voor ondernemingen. De verbreding van de grondslag komt volledig op rekening

van niet-financiële vennootschappen, terwijl de verlaging van het tarief in de vennootschapsbelasting

over alle VPB-plichtigen wordt uitgesmeerd. Volgens het CPB betekent dit een lastenverzwaring voor

niet-financiële vennootschappen van ongeveer 0,6 miljard euro en een vergelijkbare lastenverlichting

voor financiële vennootschappen130.

Defiscalisering van rente heft het verschil in behandeling tussen de financieringskosten van eigen en

vreemd vermogen op. De prikkel tot overmatige schuldfinanciering zal verdwijnen en daarmee de

verstoring in de financieringsbeslissing. De marginale investeringsbeslissing zal daarentegen juist

verder verstoord worden. Naast de kapitaalkosten voor eigen vermogen maken ook de rentekosten

voor vreemd vermogen deel uit van de heffingsgrondslag. De kapitaalkosten voor investeringen

gefinancierd met vreemd vermogen zullen stijgen. Investeringen gefinancierd met vreemd vermogen

zullen een hoger rendement moeten genereren om de kapitaalkosten te kunnen dekken. Een gevolg is

dat de investeringen zullen dalen131. Bij een grondslagverbreding in combinatie met een tariefverlaging

verschuift de belastingdruk van overwinsten naar marginale investeringen. Door de daling van het

tarief van de vennootschapsbelasting zal de gemiddelde effectieve druk dalen. Dit is van invloed op de

locatiekeuze van ondernemingen. Door de daling van het tarief in de vennootschapsbelasting zien

multinationale onderneming hun overwinsten tegen een lager tarief belast worden. Een budgetneutrale

grondslagverbreding en tariefverlaging pakt volgens het CPB neutraal tot licht positief uit voor de

locatiekeuze132. Devereux en Griffith tonen empirisch aan dat de locatiekeuze van multinationale

ondernemingen en buitenlandse directe investeringen beïnvloed wordt door de gemiddelde effectieve

druk133. Bond134 beargumenteert dat in de situatie van een kleine open economie en ongecoördineerde

128 Continuïteit en vernieuwing. Een visie op het belastingstelsel, rapport studiecommissie belastingstelsel. p.87129 Continuïteit en vernieuwing. Een visie op het belastingstelsel, rapport studiecommissie belastingstelsel. p.87130 CPB notitie 25 november 2008, defiscalisering rente, p.9131 CPB notitie 2010/17 van 31 maart 2010, p. 275 en p. 299; CPB notitie 25 november 2008, defiscalisering rente, p.10,11132 CPB notitie 2010/17 van 31 maart 2010, p. 275 en p. 299; CPB notitie 25 november 2008, defiscalisering rente, p.10,11133 M.P. Devereux en R. Griffith, Taxes and the location of production: evidence from a panel of US multinationals, Journal of Public Finance, 1998, no. 68, p. 335-367134 S.R. Bond, Leveling up or leveling down? Some reflections on the ACE and CBIT proposals, and the future of corporate tax base, In: S. Cnossen (ed.) Taxing capital income in the European Union, Oxford: Oxford University

50

Page 51: Hoofdstuk 1 - Erasmus University Rotterdam J.docx · Web viewIn hoofdstuk 6 zal worden afgesloten met een conclusie. Hoofdstuk 2. Invloed van belastingen op de financiering- en investeringsbeslissing

Scriptie MSc Fiscale Economie – J. Spaans (294460)

belastingsystemen de overheid de belastinggrondslag dient te verbreden en het statutaire tarief dient te

verlagen. Zoals eerder beschreven stijgt hierdoor de marginale effectieve druk maar daalt de

gemiddelde effectieve druk. Dit zou een positieve invloed hebben op de locatiekeuze van

multinationale ondernemingen en daardoor de investeringen stimuleren. Waar echter geen rekening

mee wordt gehouden zijn reacties van andere landen. Indien Nederland haar vennootschapsbelasting

tarief verlaagt, zal dit een reactie uitlokken van omringend landen. De vraag is dan of de negatieve

invloed op marginale investeringsbeslissing nog wel gemitigeerd wordt door de positieve invloed op

de locatiekeuze door de verlaging van het tarief. Indien omringende landen hun tarief eveneens

verlagen verdwijnt het concurrentievoordeel. Dit wordt bevestigd door simulaties gedaan door het

CPB.

Het CPB heeft een aantal simulaties gedaan om de economische effecten van defiscalisering van rente

voor niet-financiële vennootschappen aan te tonen135. Indien wordt aangenomen dat andere landen

niet reageren op de defiscalisering van rente en de daarmee gepaarde tarief verlaging in Nederland (het

tarief wordt met 5 procentpunten verlaagd, waardoor de maatregel budgetneutraal is) en geen rekening

wordt gehouden met de locatiekeuze van ondernemingen, zien we het volgende gebeuren: De

schuldratio vermindert (overmatige schuldfinanciering als gevolg van het fiscale voordeel verdwijnt)

waardoor er een efficiëntere financieringsstructuur ontstaat. De defiscalisering van rente zorgt wel

voor een daling in de investeringen en daarmee daalt de werkgelegenheid. Hierdoor daalt het BBP.

Door de efficiëntere financieringsstructuur ontstaat er echter een gunstigere winstverschuiving. De

prikkel om rentelasten in Nederland te laten neerslaan zal immers verdwijnen. Tevens maakt het

lagere statutaire tarief het aantrekkelijk winsten in Nederland te laten neerslaan. Dit leidt ex-post tot

een stijging van de vpb-opbrengst. Hier kunnen twee dingen mee worden gedaan. Er kan worden

gekozen het BTW tarief te verlagen of het vpb-tarief nog verder te verlagen. Dit laatste blijkt

positievere gevolgen voor de economie te hebben. Het nadelige effect op de kapitaalkosten en de

investeringen wordt kleiner door de verlaging van het VPB-tarief waardoor uiteindelijk een daling in

het BBP achterwege blijft. Wordt echter rekening gehouden met de locatiekeuze van multinationale

ondernemingen die zien we de resultaten in positieve zin veranderen. De daling in het gemiddelde

effectieve tarief maakt Nederland aantrekkelijker als vestigingslocatie. Ondanks de defiscalisering van

rente stijgen de investeringen. De stijging van de investeringen verhoogt de lonen doordat de

arbeidsproductiviteit stijgt. Mensen reageren hierop door meer arbeid aan te bieden (het substitutie-

effect domineert het inkomenseffect) waardoor de werkgelegenheid stijgt. Uiteindelijk stijgt ook het

BBP. Deze effecten worden nog eens versterkt als de ex-post stijging van de vpb-opbrengst wordt

aangewend voor een extra daling van het vpb-tarief. Deze resultaten liggen in lijn met de eerder

genoemde conclusie van Bond. Echter, het CPB heeft ook een simulatie gedaan indien andere EU-

Press 2000. p. 172 - 175135 CPB notitie 25 november 2008, defiscalisering rente, p.10-12. Het CPB maakt voor deze simulaties gebruik van het CORTAX model. Voor een nadere toelichting van dit model zie pagina 9 en 10 van dezelfde notitie.

51

Page 52: Hoofdstuk 1 - Erasmus University Rotterdam J.docx · Web viewIn hoofdstuk 6 zal worden afgesloten met een conclusie. Hoofdstuk 2. Invloed van belastingen op de financiering- en investeringsbeslissing

Scriptie MSc Fiscale Economie – J. Spaans (294460)

lidstaten wel reageren op de defiscalisering van rente in Nederland en de daarmee gepaarde

tariefsverlaging van de vennootschapsbelasting. In deze simulatie wordt ervan uitgegaan dat andere

EU-lidstaten ook overgaan tot defiscalisering van de rente en het tarief verlagen. Het gevolg is dat de

Nederlandse tarief verlaging geen voordeel oplevert ten opzichte van de buurlanden. Er ontstaat dan

ook een daling van de investeringen, de werkgelegenheid en het BBP. Waar zonder een reactie van de

andere EU lidstaten de welvaart (saldo van de welvaartswinst door efficiëntere financieringsstructuur

en gunstige winstverschuiving en een welvaartsverlies door minder investeringen) in Nederland steeg,

blijkt dit niet te gebeuren indien de buurlanden reageren. De welvaartswinst die in eerste instantie

wordt behaald, gaat ten koste van een lagere welvaart in de andere landen. Door de reactie van de

andere landen wordt deze welvaartswinst niet meer behaald. De ‘tarievenoorlog’ van de afgelopen

jaren heeft wel aangetoond dat de reacties zeker te verwachten zijn. Ook als de andere EU lidstaten

niet massaal overgaan tot het defiscaliseren van rente, zal een tarief verlaging, die

hoogstwaarschijnlijk niet uit zal blijven, het concurrentievoordeel van Nederland opheffen.

Naast de eerder genoemde gevolgen van de daling in de gemiddelde effectieve druk, noemt De Mooij

nog een ander gevolg. Zo stelt hij dat problemen in het kader van kapitaalmarktimperfecties worden

verzacht136. Voor ondernemingen die te weinig kredietwaardig worden geacht is het extra moeilijk om

externe financiering aan te trekken. Dergelijke ondernemingen zijn aangewezen op ingehouden

winsten om hun investeringsprojecten te kunnen uitvoeren. Door een verlaging van de gemiddelde

effectieve druk zal de liquiditeitspositie van deze ondernemingen verbeteren, waardoor problemen in

verband met kapitaalmarktimperfecties worden verzacht. Vooral startende ondernemingen zullen hier

baat bij hebben. Zij zullen veelal meer problemen kennen bij het aantrekken van vreemd vermogen.

Een ander voordeel van defiscalisering van rente is dat de uitvoering eenvoudiger zal worden. De vele

renteaftrekbeperkingen die de Wet VPB kent, kunnen verdwijnen. Rente is immers niet langer

aftrekbaar. Indien financiële instellingen buiten de defiscalisering van rente worden gehouden, moet er

wel een duidelijke definitie van het begrip financiële instelling worden opgenomen.

3.4 Verplichte groepsrentebox

3.4.1. Inleiding

136 R.A. de Mooij, Heeft de vennootschapsbelasting een toekomst?, 21 november 2003, p.15

52

Page 53: Hoofdstuk 1 - Erasmus University Rotterdam J.docx · Web viewIn hoofdstuk 6 zal worden afgesloten met een conclusie. Hoofdstuk 2. Invloed van belastingen op de financiering- en investeringsbeslissing

Scriptie MSc Fiscale Economie – J. Spaans (294460)

De verplichte groepsrentebox (hierna: groepsrentebox) is uitgewerkt in het zogenoemde

consultatiedocument137. De regeling werd hier gepresenteerd in art. 12c Wet VPB138. In de

zogenoemde Sinterklaasbrief139 werd echter besloten de groepsrentebox niet in te voeren. De reële

belangen van buitenlandse investeerders zouden worden geschaad wat negatieve gevolgen zou hebben

voor buitenlandse investeringen in Nederland en daarmee voor de werkgelegenheid. Indien de

belangen van deze buitenlandse investeerders zouden worden ontzien, konden er risico’s ontstaan met

betrekking tot het Europees recht. Uiteindelijk kwam de Staatssecretaris van Financiën tot de

conclusie dat op grond van de destijds geldende inzichten niet voldoende duidelijk was of het klimaat

van de (buitenlandse) investeringen kon worden gespaard. Tevens merkte hij op dat de

Studiecommissie Belastingstelsel bezig was met het verkennen van meer fundamentelere aanpassingen

van de vennootschapsbelasting, waarbij de doelstellingen van de groepsrentebox konden worden

bereikt en tevens een aantal bezwaren van de groepsrentebox zouden worden weggenomen.

Ondertussen is duidelijk dat met deze meer fundamentele aanpassing van de vennootschapsbelasting

de vermogensaftrek wordt bedoeld. In hoofdstuk vier zal de eerder beschreven vermogensaftrek

vergeleken worden met de in het consultatiedocument beschreven groepsrentebox. Beoordeeld kan

dan worden of bij de vermogensaftrek inderdaad dezelfde doelstellingen als bij de groepsrentebox

behaald worden en dat tevens een aantal bezwaren van de groepsrentebox worden weggenomen. Dit

zal gebeuren aan de hand van het in hoofdstuk één geschetste toetsingskader. Eerst zal in deze

paragraaf de groepsrentebox, zoals deze in het consultatiedocument werd gepresenteerd, beschreven

en geanalyseerd worden.

3.4.2 Vormgeving

De groepsrentebox richt zich op arbitrage bij financiering binnen groepen door het verschil in

behandeling tussen eigen en vreemd vermogen. Indien een investering bij de dochter wordt

gefinancierd met schuld zijn de rendementen op deze investering belast in land waar de

moedermaatschappij is gevestigd. De betaalde rente is immers bij de dochter aftrekbaar en de

ontvangen rente bij de moeder belast. Financiert de moeder de investering met eigen vermogen, dan

wordt het rendement op de investering belast in land waar de dochtermaatschappij is gevestigd. Het

betaalde dividend is bij de dochter niet aftrekbaar en het ontvangen dividend valt bij de moeder onder

de deelnemingsvrijstelling en is daardoor niet belast. Binnen de groepsrentebox worden de ontvangen

en de betaalde groepsrente tegen een tarief van slechts 5% in aanmerking genomen, waardoor een

meer gelijke behandeling van groepsrente en groepsdividend wordt verkregen140. Het uitgangspunt van

137 Mogelijke aanpassingen in de vennootschapsbelasting, bijlage bij de brief van de Staatssecretaris van Financiën van 15 juni 2009, nr. DB/2009/227U138 Deze wettekst is opgenomen in de bijlage139 Brief van 5 december 2009, kenmerk DB/2009/647 (Kamerstukken II 2009-2010, 31369. Nr.9)140 Mogelijke aanpassingen in de vennootschapsbelasting, bijlage bij de brief van de Staatssecretaris van Financiën van 15 juni 2009, nr. DB/2009/227U

53

Page 54: Hoofdstuk 1 - Erasmus University Rotterdam J.docx · Web viewIn hoofdstuk 6 zal worden afgesloten met een conclusie. Hoofdstuk 2. Invloed van belastingen op de financiering- en investeringsbeslissing

Scriptie MSc Fiscale Economie – J. Spaans (294460)

de regeling is dat de inkomende en uitgaande groepsrente, evenals de inkomsten uit het aanhouden van

een overnamekas, beperkt in de grondslag worden begrepen. De regeling wordt verplicht per

belastingplichtige ingevoerd. De regeling is voor elke belastingplichtige van toepassing en heeft dan

ook betekenis voor elke belastingplichtige waarbij inkomsten zoals genoemd in art. 12c Wet VPB tot

de winst behoren of kosten op geldleningen die direct of indirect aan een verbonden lichaam zijn

verschuldigd ten laste van de winst worden gebracht. Ook rente die formeel aan een derde is

verschuldigd maar feitelijk aan een concernlichaam, bijvoorbeeld in een back-to-backsituatie, valt

onder de regeling van de groepsrentebox. De situatie dat een groepsmaatschappij zekerheid verstrekt

voor een externe lening die een andere groepsmaatschappij aangaat, leidt er echter niet toe dat de

lening als een groepslening wordt aangemerkt. Ook de situatie dat een groepscrediteur extern heeft

ingeleend, en de op deze wijze verkregen middelen vervolgens ter beschikking stelt aan diverse

onderdelen van het concern, valt niet onder de groepsrentebox. De betaalde rente op dergelijke

leningen is aftrekbaar tegen het normale VPB-tarief141.

De groepsrentebox richt zich specifiek op twee onevenwichtigheden142. Ten eerste maken

multinationale ondernemingen door middel van de allocatie van groepsvorderingen en groepsschulden

gebruik van tariefsverschillen tussen verschillende landen. Concerns laten rentebaten op

groepsvorderingen vallen in laagbelaste jurisdicties. De renteschulden op groepsschulden worden

daarentegen bij actieve groepsmaatschappijen in hoogbelaste jurisdicties gealloceerd. De

groepsrentebox pakt deze arbitrage aan, doordat de renteschulden op groepsschulden slechts tegen een

tarief van 5% kunnen worden afgetrokken. Ten tweede worden overnames van Nederlandse

ondernemingen veelal voor een groot deel gefinancierd met schulden, zowel groeps- als

derdenleningen. Groepsleningen zijn daarbij vaak behulpzaam voor de financiering van de risico’s die

voor derden, bijvoorbeeld banken, te hoog zijn. De bijbehorende renteaftrek wordt vervolgens ten laste

gebracht van de fiscale winst van de overgenomen onderneming. De groepsrentebox zorgt ervoor dat

rente op onzakelijke leningen slechts gedeeltelijk aftrekbaar is. Onder een onzakelijke lening wordt

verstaan een lening verstrekt door een crediteur aan een gelieerde debiteur onder zodanige

voorwaarden dat een onafhankelijke derde deze lening niet verstrekt zou hebben143. Op grond van de

huidige jurisprudentie is een verlies op een dergelijke lening niet aftrekbaar maar de rente kan wel in

aanmerking worden genomen. De groepsrentebox ondervangt zowel de waardemutaties als de

renteschulden en baten op deze onzakelijke leningen.

141 Wel moet er sprake zijn direct verband tussen de externe lening in de groepslening. Voor dit directe verband is vereist dat er sprake is van parallelliteit, wat wordt beoordeeld aan de hand van looptijd, aflossing, rentevergoeding, omvang en het tijdstip van aangaan van de leningen. Verschillen in rentevergoedingen zijn alleen toegestaan indien deze kunnen worden verantwoord doordat er zakelijke overwegingen aan ten grondslag liggen. Zie: Mogelijke aanpassingen in de vennootschapsbelasting, bijlage bij de brief van de Staatssecretaris van Financiën van 15 juni 2009, nr. DB/2009/227U, p. 7 142 Mogelijke aanpassingen in de vennootschapsbelasting, bijlage bij de brief van de Staatssecretaris van Financiën van 15 juni 2009, nr. DB/2009/227U, p. 1143 HR 9 mei 2008, nr. 43 849, BNB 2008/191

54

Page 55: Hoofdstuk 1 - Erasmus University Rotterdam J.docx · Web viewIn hoofdstuk 6 zal worden afgesloten met een conclusie. Hoofdstuk 2. Invloed van belastingen op de financiering- en investeringsbeslissing

Scriptie MSc Fiscale Economie – J. Spaans (294460)

In de toelichting bij het consultatiedocument staat dat de groepsrentebox zich met name richt op

situaties waarin groepsleningen worden verstrekt uit het binnen het concern aanwezige eigen

vermogen144. De ratio van de regeling wordt tweeledig omschreven. Enerzijds biedt de regeling een

instrument ter bescherming van de Nederlandse grondslag tegen uitholling door middel van

groepsleningen die afkomstig zijn uit het eigen vermogen van de groep als geheel. Anderzijds moet de

regeling dienen als een alternatief voor de verplaatsing van mobiel kapitaal naar laag belaste

jurisdicties145, ofwel een maatregel ter bevordering van het concernfinancieringklimaat.

3.4.3. Gevolgen van de groepsrentebox

Het is niet geheel duidelijk of een groepsrentebox per saldo geld oplevert en wat dan de precieze

opbrengsten zijn146. Aangenomen wordt dat de groepsrentebox per saldo leidt tot een

lastenverzwaring147. Het is daarbij niet geheel duidelijk wat de wetgever met de opbrengsten van een

lastenverzwaring wilde doen. Slechts werd opgemerkt dat deze opbrengsten worden teruggesluisd in

de sfeer van de vennootschapsbelasting148. In de verdere analyse wordt aangenomen dat de

groepsrentebox samen kan gaan met een tariefverlaging.

Zoals eerder vermeld werd de groepsrentebox in het consultatiedocument afgewezen, vanwege enkele

bezwaren. Het belangrijkste bezwaar waren de negatieve gevolgen voor buitenlandse investeerders en

daarmee voor de werkgelegenheid. Indien een moedermaatschappij een lening aan haar dochter in

Nederland verstrekt om in Nederland een investering te financieren, kan de dochter de verschuldigde

rente slechts voor 5/25,5 deel ten laste van de winst brengen. De kapitaalkosten van de investering

zullen stijgen, ofwel, de marginale effectieve druk neemt toe. Het zal voor buitenlandse investeerders

dus minder aantrekkelijk worden om investeringen in Nederland te financieren door middel van

groepsleningen. Of een tariefverlaging, en de dus een lagere gemiddelde effectieve druk, dit negatieve

effect kan mitigeren is moeilijk te beoordelen. Zoals eerder vermeld zijn er geen berekeningen van de

opbrengst van een groepsrentebox en bestaat er daardoor geen duidelijkheid met hoeveel procent het

tarief omlaag kan. In de literatuur149 wordt gesteld dat een tariefverlaging voor buitenlandse

investeerders nooit voldoende zal zijn om de gevolgen van de groepsrentebox voldoende te

144 Mogelijke aanpassingen in de vennootschapsbelasting, bijlage bij de brief van de Staatssecretaris van Financiën van 15 juni 2009, nr. DB/2009/227U, p. 7145 Mogelijke aanpassingen in de vennootschapsbelasting, bijlage bij de brief van de Staatssecretaris van Financiën van 15 juni 2009, nr. DB/2009/227U, p. 7146 CPB notitie 25 november 2008, defiscalisering rente, p. 14 en 15. Het CPB kan met het CORTAX model, wat werd gebruikt om de gevolgen van defiscalisering van rente en de vermogensaftrek ik kaart te brengen, niet doorrekenen van de gevolgen zijn van een groepsrentebox. Hier zijn dan ook geen simulaties voor gedaan waardoor geen kwantitatief ondersteunde opmerkingen konden worden gemaakt.147 F.A. Engelen, H. Vording en S. van Weeghel, Eenvoud, evenwicht en een lager tarief vennootschapsbelasting: waar staan we een jaar later?, WFR 2009/953148 Kamerbrief 15 december 2008, Verdeling VPB-druk en renteproblematiek, Kamerstukken II, 31369, nr. 5149 F.A. Engelen, H. Vording en S. van Weeghel, Eenvoud, evenwicht en een lager tarief vennootschapsbelasting: waar staan we een jaar later?, WFR 2009/953

55

Page 56: Hoofdstuk 1 - Erasmus University Rotterdam J.docx · Web viewIn hoofdstuk 6 zal worden afgesloten met een conclusie. Hoofdstuk 2. Invloed van belastingen op de financiering- en investeringsbeslissing

Scriptie MSc Fiscale Economie – J. Spaans (294460)

compenseren. Aangezien deze veronderstelling niet verder onderbouwd wordt, is dit mijns inziens

allesbehalve duidelijk. Wel is duidelijk dat het regime van de groepsrentebox een wezenlijk risico met

zich mee brengt wat het investeringsklimaat in Nederland betreft. Indien omringende landen niet een

soortgelijke regeling invoeren, stimuleert een groepsrentebox het doen van investeringen door

multinationale ondernemingen in omringende landen in plaats van in Nederland150.

Voor de financieringsactiviteiten van multinationale ondernemingen zal de groepsrentebox een

positief effect hebben. De ontvangen rente wordt in Nederland slechts tegen een tarief van 5% belast.

Voor Nederlandse multinationale ondernemingen kan de groepsrentebox gunstig uitpakken. Indien zij

investeringen in dochters in het buitenland financieren met schuld zien zij de rentebaten in Nederland

slechts beperkt belast worden. Het wordt daardoor aantrekkelijk om vanuit Nederland investeringen in

het buitenland te financieren door middel van schuld. Het is echter de vraag of het aantrekken van

concernfinancieringsactiviteiten veel werkgelegenheid met zich mee brengt? Het antwoord hierop lijkt

negatief. Indien een tariefverlaging de negatieve effecten van een stijging in de marginale effectieve

druk niet kan mitigeren, zal de groepsrentebox een negatief effect hebben op het investeringsklimaat

van Nederland. Ook voor buitenlandse ondernemingen kan het minder aantrekkelijk worden

investeringen in Nederland te doen. Weliswaar wordt Nederland aantrekkelijker voor

concernfinancieringsactiviteiten, hier staat een negatief effect voor het investeringsklimaat tegenover.

De kans is groot dat reële investeringen de werkgelegenheid sterker zullen stimuleren dan

concernfinancieringsactiviteiten. In dit opzicht lijkt een groepsrentebox dan ook negatief uit te pakken

voor Nederland.

Voor investeringen in Nederland zal het minder aantrekkelijk worden deze met schuld te financieren.

De voordelen van renteaftrek worden immers beperkt, nu deze in groepsverband voor 20/25,5 deel

worden gedefiscaliseerd. In Nederland zullen investeringen vaker met eigen vermogen worden

gefinancierd. De verstoring in de financieringsbeslissing zal verkleinen151, wat kan leiden tot

gezondere financieringsstructuren. Overmatige schuldfinanciering wordt immers ontmoedigd. Met

betrekking tot de verstoring van de financieringsbeslissing pakt de groepsrentebox positief uit.

150 R.P.C. Cornelisse, Naar een beter vestigingsklimaat?, WFR 2009/911151 Maar niet verdwijnen zoals het bij volledige defiscalisering van rente.

56

Page 57: Hoofdstuk 1 - Erasmus University Rotterdam J.docx · Web viewIn hoofdstuk 6 zal worden afgesloten met een conclusie. Hoofdstuk 2. Invloed van belastingen op de financiering- en investeringsbeslissing

Scriptie MSc Fiscale Economie – J. Spaans (294460)

Hoofdstuk 4: Toetsing en vergelijking

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk zullen de drie alternatieven, zoals deze in hoofdstuk drie zijn beschreven en

geanalyseerd, met elkaar vergeleken worden. Aan hand van de criteria zoals gesteld in hoofdstuk één

zal beoordeeld worden welk alternatief uiteindelijk het best voor Nederland zal uitwerken. Dit

hoofdstuk zal beginnen met een beknopt overzicht van de toetsingscriteria. Vervolgens worden de

verschillende alternatieven, aan de hand van de analyses uit hoofdstuk drie, met elkaar vergeleken en

getoetst aan de gestelde criteria.

4.2. Toetsingscriteria

De volgende criteria worden gebruikt om de verschillende alternatieven te beoordelen: Economische

efficiëntie, soliditeit, eenvoud, gelijkheid, strijdigheid met EU-recht en de internationale

verhoudingen.

4.2.1. Economische efficiëntie

Hier speelt een aantal factoren een rol. Ten eerste de verstoring in de financieringsbeslissing. Ofwel,

hoe neutraal werkt de regeling uit als het gaat om de keuze tussen eigen en vreemd vermogen. Ten

tweede de invloed op het (marginale) investeringsklimaat. Hier gaat het voornamelijk om de invloed

van een regeling op de kapitaalkosten, ofwel de marginale effectieve druk. Tot slot wordt gekeken

naar de internationale concurrentiepositie. Welke invloed heeft de regeling op het vestigingsklimaat?

Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen concernfinancieringsactiviteiten en reële directe

investeringen vanuit het buitenland.

4.2.2.Soliditeit

Hier zal beoordeeld worden of er een solide belastinggrondslag ontstaat. Ontstaan er door de regeling

mogelijkheden om de belastinggrondslag uit te hollen? Ook zal gekeken worden naar de kosten van de

regeling, waarbij ook inverdieneffecten een rol spelen. Ofwel, wat zijn de gevolgen op de lange

termijn voor de belastinginkomsten? Hier wordt een koppeling gemaakt met het criterium

economische efficiëntie. Indien de investeringen als gevolg van een regeling zullen toenemen, zal dit

gevolgen hebben voor de belastinginkomsten.

4.2.3. Eenvoud

Hoe eenvoudig is de regeling? Kan de regeling eenvoudig worden uitgevoerd? Is de regeling duidelijk

of moeten er tal van extra definities in de wettekst worden opgenomen? Ook van belang zijn de

57

Page 58: Hoofdstuk 1 - Erasmus University Rotterdam J.docx · Web viewIn hoofdstuk 6 zal worden afgesloten met een conclusie. Hoofdstuk 2. Invloed van belastingen op de financiering- en investeringsbeslissing

Scriptie MSc Fiscale Economie – J. Spaans (294460)

gevolgen op de gehele wet VPB. Kunnen door een regeling bijvoorbeeld de overige

renteaftrekbeperkingen worden geschrapt?

4.2.4. Gelijkheid

Dit onderzoek richt zich op aanpassingen in de vennootschapsbelasting. De wetgever streeft er echter

naar om de effectieve druk van de inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting zoveel mogelijk

gelijk te laten lopen. Fiscale motieven dienen geen rol te spelen bij de keuze voor een bepaalde

rechtsvorm. Bij de vermogensaftrek en de defiscalisering van rente (en in mindere mate bij de

groepsrentebox) zal de effectieve druk in de wet VPB veranderen. Bij de invoering van de regelingen

dient rekening te worden gehouden met de neutraliteit tussen de wet IB 2001 en de wet VPB. Dit kan

door bepaalde aanpassingen in de wet VPB of door aanpassingen in de Wet IB 2001. In dit hoofdstuk

zal gelijkheid echter niet als toetsingscriterium gelden. Voor de regeling die in hoofdstuk vijf verder

uitgewerkt zal worden, zal hier nader op ingegaan worden. Gekeken zal worden wat de gevolgen voor

de gelijkheid in de effectieve druk tussen de IB en de VPB van een bepaalde regeling zijn. Indien deze

neutraliteit zal worden geschonden wordt onderzocht hoe dit kan worden opgelost.

4.2.5. EU-recht en internationale verhoudingen

Tot slot worden de gevolgen met betrekking tot het Europese recht en de internationale verhoudingen

met elkaar vergeleken.

4.3 De toetsing

4.3.1. Economische efficiëntie

Defiscalisering van rente werkt volledig neutraal uit als het gaat om de financieringsbeslissing. Rente

is onder geen enkel beding aftrekbaar, ongeacht aan wie deze betaald wordt. Hetzelfde geldt voor

vergoedingen op eigen vermogen. Beide financieringsvormen worden fiscaal gelijk behandeld.

Hoewel minder volledig dan bij defiscalisering van rente, werkt ook de vermogensaftrek in beginsel

neutraal uit als het gaat om de financieringsbeslissing. Bij de vermogensaftrek is het van cruciaal

belang bij welk percentage wordt aangesloten. In hoofdstuk drie kwam naar voren dat hier een

afweging moet worden gemaakt tussen nauwkeurigheid en uitvoerbaarheid. Het voorstel van Engelen

om aan te sluiten bij de gemiddelde verschuldigde rente bleek het meest precies, maar was relatief

moeilijk uitvoerbaar. Tevens zaten hier budgettaire risico’s aan. Uiteindelijk bleek de gemiddelde

rente op bedrijfsobligaties (met een opslag voor kleinere ondernemingen) de beste benadering te zijn.

Bij deze benadering blijft het echter mogelijk dat de verschuldigde rente afwijkt van de hoogte van de

vermogensaftrek. Indien de verschuldigde rente hoger is dan de vermogensaftrek kan er een prikkel

blijven bestaan tot schuldfinanciering. Opgemerkt moet worden dan deze prikkel sterk verkleind zal

worden. Afgevraagd kan dan worden of niet andere factoren, in plaats van de fiscaliteit, de overhand

zullen krijgen in de keuze tussen eigen en vreemd vermogen. In hoofdstuk twee bleek immers dat de

58

Page 59: Hoofdstuk 1 - Erasmus University Rotterdam J.docx · Web viewIn hoofdstuk 6 zal worden afgesloten met een conclusie. Hoofdstuk 2. Invloed van belastingen op de financiering- en investeringsbeslissing

Scriptie MSc Fiscale Economie – J. Spaans (294460)

fiscaliteit slechts één factor is bij de keuze tussen eigen en vreemd vermogen. Op het moment dat het

verschil in fiscale behandeling tussen beide financieringsvormen geminimaliseerd wordt, is het de

vraag of de fiscaliteit de overhand zal hebben. De vermogensaftrek zorgt voor een sterke verkleining

van de verstoring in de financieringsbeslissing. Ook de groepsrentebox vergroot de neutraliteit van de

fiscaliteit ten aanzien van de keuze tussen eigen en vreemd vermogen. Doordat het een partiële

oplossing is, zorgt het slechts in beperkte mate voor een verkleining in de verstoring in de

financieringsbeslissing. Immers, alleen in groepsverhoudingen wordt de verstoring in de

financieringsbeslissing verkleind, en dan slechts in beperkte mate (er kan nog steeds tegen een tarief

van 5% rente worden afgetrokken). De groepsrentebox pakt specifiek arbitrage in

groepsverhoudingen, en daarmee mogelijkheden tot uitholling van de belastinggrondslag, aan. Echter,

in niet groepsverhoudingen verhoudingen zal er nog steeds een prikkel tot (overmatige)

schuldfinanciering blijven bestaan. Voor volledige neutraliteit in de financieringsbeslissing zorgt een

groepsrentebox dan ook niet.

Voor het investeringsklimaat werkt vooral een vermogensaftrek positief uit. Met name marginale

investeringen worden gestimuleerd. De belastinggrondslag bevat geen kapitaalkosten meer, zowel de

kapitaalkosten van vreemd vermogen als de kapitaalkosten van eigen vermogen zijn immers

aftrekbaar. Een lager bruto rendement is nodig om de kapitaalkosten van een investering te vergoeden,

de marginale effectieve druk vermindert, waardoor investeringen gestimuleerd worden. Er ontstaat een

belastinggrondslag waar alleen overwinsten worden belast en dus verdwijnt de verstoring in de

investeringsbeslissing die het huidige belastingstelsel kent. Deze analyse wordt ondersteund door

simulaties gedaan door het CPB152. Toch moeten deze conclusies voor de vermogensaftrek zoals

voorgesteld door de Studiecommissie Belastingstelsel enigszins genuanceerd worden. Indien het eigen

vermogen negatief wordt, zal de vermogensaftrek immers omslaan in een bijtelling. Zoals eerder

besproken werkt deze vermogensbijtelling feitelijk uit als een renteaftrekbeperking. Indien

investeringen worden gefinancierd met vreemd vermogen kunnen de kapitaalkosten stijgen als gevolg

van de renteaftrekbeperking in de vorm van een vermogensbijtelling. Hier staat uiteraard een daling

van de kapitaalkosten gefinancierd met eigen vermogen tegenover. Uit simulaties van het CPB blijkt

de vermogensaftrek in combinatie met een bijtelling uiteindelijk, hetzij op een indirecte wijze, de

investeringen te stimuleren. Er ontstaat een welvaartswinst doordat ondernemingen er een efficiëntere

vermogensstructuur op na houden. Er ontstaat een economisch efficiëntere mix met meer eigen

vermogen. Door de lagere schuldquote zullen banken een minder hoge risicopremie in rekening

brengen. Dit zorgt uiteindelijk voor daling in de kapitaalkosten voor vreemd vermogen. In combinatie

met de vermindering van kapitaalkosten voor eigen vermogen, zorgt dit voor een stimulering van de

investeringen.

152 CPB notitie 2010/17 van 31 maart 2010, bijlage 3, p.298-299

59

Page 60: Hoofdstuk 1 - Erasmus University Rotterdam J.docx · Web viewIn hoofdstuk 6 zal worden afgesloten met een conclusie. Hoofdstuk 2. Invloed van belastingen op de financiering- en investeringsbeslissing

Scriptie MSc Fiscale Economie – J. Spaans (294460)

Bij defiscalisering van rente gebeurt voor marginale investeringen het tegengestelde in vergelijking

met de vermogensaftrek. Ook de kapitaalkosten voor vreemd vermogen zijn niet langer aftrekbaar.

Naast de vergoedingen op eigen vermogen, maken nu ook rentekosten deel uit van de

belastinggrondslag. De kapitaalkosten voor investeringen gefinancierd met vreemd vermogen zullen

stijgen. Ofwel, de marginale effectieve druk voor investeringen met vreemd vermogen stijgt. Dit zal

een negatieve invloed hebben op het investeringsklimaat. Doordat defiscalisering van rente per saldo

leidt tot een grondslagverbreding, kan het tarief van de VPB omlaag. Hier zullen ondernemingen met

veel eigen vermogen van profiteren. De grondslagverbreding in combinatie met een tariefverlaging

verschuift uiteindelijk de belastingdruk van overwinsten naar marginale investeringen. De negatieve

invloed op de investeringen door de defiscalisering van rente wordt bevestigd door simulaties van het

CPB153.

Bij een groepsrentebox zullen investeringen in Nederland gefinancierd met groepsleningen minder

aantrekkelijk worden. Voor dergelijke investeringen zal de marginale effectieve druk stijgen, zij het in

mindere mate vergeleken met volledige defiscalisering van rente. Groepsrente is immers nog steeds

aftrekbaar tegen een tarief van 5%. De gevolgen van een groepsrentebox op het investeringsklimaat

zijn verder te vergelijken met de defiscalisering van rente. De groepsrentebox is hier immers een

partiële variant van. De negatieve gevolgen voor het investeringsklimaat zullen dan ook minder sterk

zijn.

De laatste factor voor het criterium economische efficiëntie is het effect op het vestigingsklimaat.

Zoals eerder besproken speelt voor de locatiekeuze en de directe buitenlandse investeringen van

multinationale ondernemingen vooral de gemiddelde effectieve druk een rol154. Voor de

vermogensaftrek is in hoofdstuk drie beschreven dat ondanks de versmalling van de

belastinggrondslag, het statutaire tarief niet omhoog hoeft. De Studiecommissie Belastingstelsel heeft

de nadelige gevolgen van een tariefverhoging van de VBP onderkend. De belastingderving van de

vermogensaftrek kan ondervangen worden met andere maatregelen. Griffith, Hines en Sorensen

beargumenteren op basis van inverdieneffecten dat de belastingderving door een vermogensaftrek zich

uiteindelijk vanzelf terug betaalt155. Indien het statutaire tarief van de VPB niet zal worden verhoogd,

zal de gemiddelde effectieve druk niet stijgen. Hierdoor blijft een negatieve invloed op de locatiekeuze

van ondernemingen achterwege.

Bij defiscalisering van rente kan het VPB tarief omlaag door de grondslagverbreding. Dit zorgt voor

een daling van de gemiddelde effectieve druk, wat buitenlandse investeringen kan aantrekken. Dit

concurrentievoordeel ten opzichte van omringende landen door een lager tarief kan echter alleen

‘verzilverd’ worden indien omringende landen niet zullen reageren. Dit zorgt voor een groot risico.

153 CPB notitie 25 november 2008, defiscalisering rente, p.10-12154 Voor empirisch bewijs zie: M.P. Devereux en R. Griffith, Taxes and the location of production: evidence from a panel of US multinationals, Journal of Public Finance, 1998, no. 68, p. 335-367155 R. Griffith, J. Hines en P.B. Sorensen, H10: International Capital taxation, Dimensions of tax design, the Mirrlees review, 2010, p. 974, 975

60

Page 61: Hoofdstuk 1 - Erasmus University Rotterdam J.docx · Web viewIn hoofdstuk 6 zal worden afgesloten met een conclusie. Hoofdstuk 2. Invloed van belastingen op de financiering- en investeringsbeslissing

Scriptie MSc Fiscale Economie – J. Spaans (294460)

Indien omringende landen wel reageren, door ook het VPB tarief te verlagen, verdwijnt het voordeel

van het lagere tarief door de defiscalisering van rente. Simulaties van het CPB lijken dit te

bevestigen156. Indien omringende landen niet reageren op een tariefverlaging van Nederland, kan

defiscalisering van rente gunstig uitpakken. De daling van de gemiddelde effectieve druk kan de

negatieve gevolgen van een stijging van de marginale effectieve druk mitigeren. Buitenlandse

investeringen door multinationale ondernemingen kunnen daardoor worden aangetrokken, waardoor

per saldo de investeringen stijgen. Een dergelijk scenario komt overeen met de theorie 157. Op het

moment dat omringende landen wel reageren verdwijnt dit voordeel. Doordat het internationale

voordeel van een lager tarief verdwijnt, blijft slechts het negatieve effect door een stijging van de

marginale effectieve druk op investeringen gefinancierd met vreemd vermogen over. Dit leidt tot een

daling in de investeringen, de werkgelegenheid en het BBP. Voor het aantrekken van

concernfinancieringsactiviteiten kan defiscalisering van rente wel gunstig uitwerken. Indien

multinationale ondernemingen een investering in een dochter in het buitenland financieren, kunnen ze

de rente aldaar aftrekken. In Nederland zal deze rente niet belast worden. Op deze wijze worden echter

investeringen in omringende landen gestimuleerd in plaats van in Nederland.

Concernfinancieringsactiviteiten lijken echter minder werkgelegenheid met zich mee te brengen dan

reële investeringen. Het is mijns inziens dan ook zeer onwaarschijnlijk dat het aantrekken van

concernfinancieringsactiviteiten de negatieve gevolgen door een daling in de reële investeringen kan

mitigeren.

Voor de groepsrentebox kan qua internationale concurrentiepositie een soort gelijke analyse worden

gemaakt als voor defiscalisering van rente. Bij een groepsrentebox is het niet duidelijk met hoeveel

procent het tarief precies omlaag kan. Maar ook hier brengt een eventuele tariefverlaging het risico

van reacties van omringende landen mee. Evenals bij de defiscalisering van rente worden in het geval

van investeringen in omringende landen in plaats van in Nederland gestimuleerd. Hoewel

concernfinancieringactiviteiten worden aangetrokken, wordt het doen van directe investeringen uit het

buitenland in Nederland juist minder aantrekkelijk.

4.3.2. Soliditeit

Het invoeren van een vermogensaftrek kost geld. De belastinggrondslag wordt immers versmald.

Zoals eerder beschreven zal een vermogensaftrek de investeringen stimuleren, wat op lange termijn de

belastingopbrengsten kan verhogen. Tevens is de vermogensaftrek een oplossing voor het Bosal-gat,

mits de vermogensaftrek op een juist percentage wordt gesteld. Hierdoor zal Nederland niet langer de

aankoop van buitenlandse deelnemingen fiscaal subsidiëren. Ook is de vermogensaftrek een oplossing

156 CPB notitie 25 november 2008, defiscalisering rente, p.10-12157 S.R. Bond, Leveling up or leveling down? Some reflections on the ACE and CBIT proposals, and the future of corporate tax base, In: S. Cnossen (ed.) Taxing capital income in the European Union, Oxford: Oxford University Press 2000. p. 172 - 175

61

Page 62: Hoofdstuk 1 - Erasmus University Rotterdam J.docx · Web viewIn hoofdstuk 6 zal worden afgesloten met een conclusie. Hoofdstuk 2. Invloed van belastingen op de financiering- en investeringsbeslissing

Scriptie MSc Fiscale Economie – J. Spaans (294460)

voor de zogenoemde overnameholding problematiek. Uitholling van de belastinggrondslag wordt met

de vermogensaftrek bestreden. Zoals eerder opgemerkt zal de vermogensaftrek, bij een gelijkblijvend

tarief, niet leiden tot een verslechtering van de concurrentiepositie van Nederland. Een verslechtering

van de internationale concurrentiepositie zou kunnen leiden tot een belastingderving, hiervan lijkt

geen sprake. Ofwel, de vermogensaftrek zorgt voor een solide belastinggrondslag met minder

mogelijkheden of prikkels tot uitholling van de belastinggrondslag.

Defiscalisering van rente zorgt voor een verbreding van de belastinggrondslag. Tevens wordt

grondslaguitholling tegen gegaan. Het heeft immers geen zin om eigen vermogen te presenteren als

vreemd vermogen en om structuren op te zetten waarbij rentekosten in Nederland vallen. Daarnaast

wordt het Bosal-gat gedicht en zal het oprichten van een overnameholding geen effect meer met

betrekking tot renteaftrek sorteren. Daar staat echter een verslechtering van het investeringsklimaat

tegenover. Door de stijging van de kapitaalkosten zullen investeringen ontmoedigd worden. Een

verlaging van een tarief zal dit negatieve effect niet kunnen mitigeren indien omringende landen

hierop reageren door het tarief eveneens te verlagen. Kortom, er ontstaat een belastinggrondslag met

minder arbitragemogelijkheden, maar door onder andere de verslechtering van het investeringsklimaat

wordt het stelsel toch minder solide en zal de VPB-opbrengst met 0,3% dalen (gemeten als percentage

van het BBP)158.

De groepsrentebox pakt belastingarbitrage op een meer gerichte manier aan dan volledige

defiscalisering van rente. Belastingarbitrage door middel van renteaftrek vindt met name plaats in

groepsverband. Voor specifieke problemen als het Bosal-gat of de overnameholding problematiek

biedt de groepsrentebox echter geen oplossing159. De groepsrentebox richt zich met name op

multinationale ondernemingen, die met behulp van de allocatie van groepsvorderingen en

groepschulden inspelen op effectieve tariefverschillen tussen verschillende landen. Nederland, waar de

effectieve druk relatief hoog is, ziet haar grondslag uitgehold worden door groepschulden en dus

rentekosten die in Nederland gealloceerd worden. Deze grondslaguitholling wordt door de

groepsrentebox tegengegaan, daar de betaalde groepsrente slechts tegen een tarief van 5% kan worden

afgetrokken. In zoverre ontstaat er een meer solide grondslag. Tevens zullen groepsrentebaten worden

aangetrokken, aangezien deze slechts tegen een tarief van 5% worden belast. Dit is slechts een

beperkte heffing, maar in de huidige situatie zouden deze rentebaten waarschijnlijk helemaal niet in

Nederland gealloceerd worden. Hier staat wel een ontmoediging van marginale investeringen

tegenover, door een stijging van de kapitaalkosten. Dit kan op termijn de belastinginkomsten doen

dalen.158 CPB notitie 25 november 2008, defiscalisering rente, p.10-12159 In het consultatiedocument werden echter naast de groepsrentebox enkele specifieke renteaftrekbeperkingen gepresenteerd. Deze zagen op een beperking van aftrek voor deelnemingsrente en een beperking van excessieve rente bij overnames. Dergelijke problemen zouden dus wel worden aangepakt, maar niet door middel van de groepsrentebox zoals deze in het consultatiedocument werd gepresenteerd. Het behandelen van deze specifieke renteaftrekbeperkingen gaat dit onderzoek te buiten.

62

Page 63: Hoofdstuk 1 - Erasmus University Rotterdam J.docx · Web viewIn hoofdstuk 6 zal worden afgesloten met een conclusie. Hoofdstuk 2. Invloed van belastingen op de financiering- en investeringsbeslissing

Scriptie MSc Fiscale Economie – J. Spaans (294460)

4.3.3. Eenvoud

De huidige wet VPB is met haar vele renteaftrekbeperkingen er niet overzichtelijker op geworden. Dit

is de uitvoerbaarheid niet ten goede is gekomen. Bij een vermogensaftrek zoals voorgesteld door de

Studiecommissie Belastingstelsel zouden deze renteaftrekbeperkingen kunnen verdwijnen. De prikkel

tot overmatige schuldfinanciering verdwijnt, nu er voor eigen vermogen ook een aftrekpost bestaat.

Hierdoor is het voor ondernemingen niet langer aantrekkelijk om eigen vermogen als vreemd

vermogen te presenteren en op die manier te profiteren van de gunstigere behandeling van vreemd

vermogen. Doordat de vermogensaftrek omslaat in een bijtelling indien het eigen vermogen negatief

wordt, werkt deze feitelijk als een renteaftrekbeperking. Het voordeel is echter dat dit allemaal in één

regeling kan worden verwerkt. De wet VPB zal dan ook beduidend eenvoudiger worden. Wel is van

belang dat de vermogensaftrek op een duidelijke en overzichtelijke manier wordt vormgegeven. Zo

moet in eerste instantie worden bepaald wat precies als eigen vermogen wordt aangemerkt. Het eigen

vermogen vormt immers de basis voor de aftrek. Vervolgens moet het juiste percentage worden

gekozen. Omwille van de uitvoerbaarheid heb ik eerder er voor gepleit aan te sluiten bij de

gemiddelde rente op bedrijfsobligaties. Bij invoering van de vermogensaftrek zal een aantal keuzes

moeten worden gemaakt. Bijvoorbeeld op welke wijze de hoogte van de vermogensaftrek/ bijtelling

wordt bepaald. Indien dit gebeurt door middel van een benadering, bijvoorbeeld door aan te sluiten bij

de gemiddelde rente op bedrijfsobligaties, zal dit eenvoudiger uitwerken dan indien voor elke

onderneming apart de gemiddelde verschuldigde rente moet worden bepaald. In hoeverre de

vermogensaftrek een eenvoudige regeling wordt, zal onder andere afhangen van deze keuzes.

Defiscalisering van rente is een eenvoudige regeling waarbij alle ontvangen rente niet wordt belast en

alle betaalde rente niet kan worden afgetrokken. Wel moet worden bepaald wat de definitie van een

financiële instelling is. Voor dergelijke instellingen vormt het saldo van de rentebaten en rentekosten

immers winst. In deze sector wordt de rente dan ook niet gedefiscaliseerd. Tevens kunnen bij de

defiscalisering van rente de verschillende renteaftrekbeperkingen verdwijnen. Deze zijn niet langer

nodig, nu rente toch niet kan worden afgetrokken. Hierdoor zal ook de wet VPB overzichtelijker en

eenvoudiger worden.

Een groepsrentebox is niet per definitie een eenvoudige regeling. Zo moet er worden bepaald welke

opbrengsten en kosten in de box vallen en wat onder een groep wordt verstaan. Ook moet worden

bepaald wat met rente gebeurt op leningen aan verbonden lichamen waarbij de lening verbonden is

aan een externe lening. Kortom, er moet duidelijk worden uitgewerkt hoe ruim de regeling uitwerkt.

Daarnaast is de vraag welke invloed een groepsrentebox op andere renteaftrekbeperkingen in de wet

VPB heeft. Zo is niet duidelijk wat met art. 10a wet VPB moet gebeuren. Kan deze vervallen en kan

een beroep worden gedaan op fraus legis of moet dit artikel toch gehandhaafd worden? Omwille van

63

Page 64: Hoofdstuk 1 - Erasmus University Rotterdam J.docx · Web viewIn hoofdstuk 6 zal worden afgesloten met een conclusie. Hoofdstuk 2. Invloed van belastingen op de financiering- en investeringsbeslissing

Scriptie MSc Fiscale Economie – J. Spaans (294460)

de uitvoerbaarheid zou kunnen worden bepleit om dit artikel te laten vervallen160. De thin cap regeling

uit art. 10d wet VPB komt bij een groepsrentebox wel te vervallen. Tevens verliest de ingewikkelde

jurisprudentie inzake de onzakelijke leningen gedeeltelijk haar belang. De waardemutaties en

renteverplichtingen van onzakelijke leningen vallen immers onder het bereik van de groepsrentebox.

4.3.4. Europees rechtelijk perspectief

4.3.4.1.Vermogensaftrek

Volgens de Studiecommissie Belastingstelsel zitten er geen Europees rechtelijke bezwaren aan een

vermogensaftrek161. Aangezien het voor de invoering van de vermogensaftrek van belang is dat deze

niet in strijd is met het EU-recht kan een nadere analyse geen kwaad. Hierbij dient te worden nagegaan

of de vermogensaftrek al dan niet kan worden aangemerkt als strijdig met de Europese

verdragsvrijheden dan wel als verboden staatssteun.

4.3.4.1.1.Europese verdragsvrijheden

Om haar stelling te onderbouwen dat een vermogensaftrek/bijtelling niet in strijd is met het EU-recht

wijst de studiecommissie erop dat ook het aangaan van een fiscale eenheid de hoogte van de

vermogensaftrek/ bijtelling niet beïnvloedt. Dit wordt ook in de literatuur bevestigd162. Aangezien het

aangaan van een fiscale eenheid per saldo geen gezamenlijke voordelen voor de moeder en de dochter

oplevert, lijken er mijns inziens met betrekking tot dit onderdeel geen EU rechtelijke problemen te

ontstaan. Op een ander punt bestaat echter nog wel onduidelijkheid, namelijk hoe moet worden

omgegaan met het eigen vermogen dat kan worden toegerekend aan een buitenlandse vaste inrichting

of een in het buitenland gelegen onroerende zaak? In België worden deze bestandsdelen hetzelfde

behandeld als een in het buitenland gelegen deelneming. Het eigen vermogen wordt verminderd met

de boekwaarde van de bestanddelen die kunnen worden toegerekend aan de buitenlandse vaste

inrichting verminderd met de schulden en voorzieningen die aan de vaste inrichting kunnen worden

160 Hier wordt in de literatuur ook voor gepleit. Zie: F.A. Engelen, H. Vording en S. van Weeghel, Eenvoud, evenwicht en een lager tarief vennootschapsbelasting: waar staan we een jaar later?, WFR 2009/953161 Continuïteit en vernieuwing. Een visie op het belastingstelsel, rapport studiecommissie belastingstelsel. p.90,91. Hier wordt het volgende gesteld: “Een vermogensaftrek/bijtelling lijkt EU-rechtelijk houdbaar omdat geen verschil wordt gemaakt op het punt van de vestigingsplaats van eventuele dochtermaatschappijen waarin wordt deelgenomen. Ook het al dan niet aangaan van een fiscale eenheid is niet van invloed op de uitkomst.162Nouwen en Van Strien tonen met een rekenvoorbeeld aan dat het aangaan van een fiscale eenheid de vermogensaftrek niet verhoogd of de bijtelling verlaagd. Zie: M.F. Nouwen en J. van Strien, De groepsrentebox is ‘dood’, lang leve de vermogensaftrek?, NTFR 2010-1423.Engelen geeft aan dat ook indien en voor zover het eigen vermogen van de dochtermaatschappij ten minste gelijk is aan een negatief verschil tussen het eigen vermogen van de moedermaatschappij en de boekwaarde van de deelneming in de dochtervennootschap, per saldo de moeder er de dochter er gezamenlijk niet op vooruit gaan door het aangaan van een fiscale eenheid. Wel vermeldt Engelen hierbij dat het op basis van de huidige jurisprudentie van het HvJ EU niet zonder meer duidelijk is of de samenhang tussen vermogensaftrek en bijtelling een voldoende rechtvaardiging zou zijn voor een eventuele beperking van de vrijheid van vestiging doordat alleen in binnenlandse verhoudingen ene fiscale eenheid kan worden aangegaan. Zie: F.A. Engelen, Herziening van de vennootschapsbelasting: vermogensaftrek of tariefverlaging?, WFR 2010/6862

64

Page 65: Hoofdstuk 1 - Erasmus University Rotterdam J.docx · Web viewIn hoofdstuk 6 zal worden afgesloten met een conclusie. Hoofdstuk 2. Invloed van belastingen op de financiering- en investeringsbeslissing

Scriptie MSc Fiscale Economie – J. Spaans (294460)

toegerekend163. Voor in het buitenland gelegen onroerende zaken wordt eenzelfde correctie toegepast.

De gedachte achter deze correcties is dat de inkomsten die samenhangen met de vaste inrichting of de

onroerende zaak niet in België belast worden. Op 19 februari 2009 heeft de Europese Commissie in

een brief echter kritiek geuit op deze door België gehanteerde methode 164. De correctieposten voor

vaste inrichtingen en onroerende zaken zouden een belemmering vormen voor de vrijheid van

vestiging en de vrijheid van kapitaal. Het zou Belgische vaste inrichtingen er namelijk van kunnen

weerhouden een vaste inrichting op te zetten in een ander land van de Europese Economische Ruimte

of aldaar een onroerende zaak te verwerven. België heeft dit bestreden en is niet van plan zijn

wetgeving op dit punt aan te passen. De Europese Commissie heeft nog geen reactie gegeven. De kans

bestaat dat de zaak voor het Hof van Justitie EU zal komen. De vraag is echter of de budgettaire

gevolgen voor het toch moeten toestaan van vermogensaftrek over de aan het vaste inrichting

toerekenbare eigen vermogen groot zijn. Nederland verleent op grond van de regels ter voorkoming

van dubbele belasting voorkoming voor de bijdragewinst van de vaste inrichting. Indien de

vermogensaftrek onder de regels van voorkoming van dubbele belasting valt, kan die vermogensaftrek

die toerekenbaar is aan de vaste inrichting gesaldeerd worden met de bijdrage winst. Hierdoor zal de

bijdragewinst waar Nederland een vrijstelling voor verleent verminderen met het bedrag van de

vermogensaftrek dat toerekenbaar is aan het eigen vermogen. Een eventuele bijtelling, indien het eigen

vermogen negatief is, heeft geen invloed op de hoogte van de bijdragewinst. Een negatief eigen

vermogen wordt immers niet veroorzaakt door activa die aan een buitenlandse vaste inrichting kunnen

worden toegerekend, maar doordat de boekwaarde van deelnemingen op balans groter is dan het eigen

vermogen. Onduidelijkheid over het al dan niet moeten toestaan van vermogensaftrek over eigen

vermogen toerekenbaar aan vaste inrichtingen, mag gezien de beperkte budgettaire gevolgen165, geen

obstakel vormen om de vermogensaftrek in te voeren.

4.3.4.1.2.Verboden staatsteun

Van belang is dat de vermogensaftrek niet wordt aangemerkt als verboden staatssteun. Het

staatssteunverbod is opgenomen in art. 107 VwEU-Verdrag166. Een belangrijk criterium in deze

bepaling is het selectiviteitcriterium. Volgens art. 107 VwEU-Verdrag zijn steunmaatregelen van de

staten, in welke vorm ook met de staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begunstiging van

bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen, onverenigbaar met

de gemeenschappelijk markt. Het selectiviteitcriterium doelt op het bevoordelen van bepaalde

163 M.F. Nouwen en J. van Strien, De groepsrentebox is ‘dood’, lang leve de vermogensaftrek?, NTFR 2010-1423164 M.F. Nouwen en J. van Strien, De groepsrentebox is ‘dood’, lang leve de vermogensaftrek?, NTFR 2010-1423 165 In gelijke zin: J.W. Bellinghout en F.A. Engelen, Belastinghervorming bezien vanuit het internationaal belastingrecht, In: Herziening belastingstelsel. Een sprong in het duister of een grote sprong voorwaarts. De Nederlandse orde van Belastingadviseurs. P. 52166 Deze bepaling luidt als volgt: (…) zijn steunmaatregelen van de staten of in welke vorm ook met de staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen, onverenigbaar met de gemeenschappelijk markt, voor zover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt.

65

Page 66: Hoofdstuk 1 - Erasmus University Rotterdam J.docx · Web viewIn hoofdstuk 6 zal worden afgesloten met een conclusie. Hoofdstuk 2. Invloed van belastingen op de financiering- en investeringsbeslissing

Scriptie MSc Fiscale Economie – J. Spaans (294460)

ondernemingen of producties. Aan dit criterium wordt voldaan indien een belastingmaatregel bepaalde

ondernemingen of producties bevoordeelt ten opzichte van andere, die zich in feitelijke of juridische

vergelijkbare positie bevinden167. Dit criterium is van belang om onderscheid te maken tussen

specifieke steunmaatregelen en algemene steunmaatregelen. Specifieke steunmaatregelen voldoen aan

het selectiviteitcriterium en kunnen onder art. 107 VwEU-verdrag vallen en daarmee worden

aangemerkt als verboden staatsteun. Een algemene steunmaatregel voldoet niet aan het

selectiviteitcriterium. Er worden geen bepaalde ondernemingen of producties bevoordeeld ten opzichte

van andere, die zich in feitelijke of juridische vergelijkbare positie bevinden. De wetgever kan

bijvoorbeeld het bedrijfsleven willen stimuleren door het vpb-tarief met een procent te verlagen. Deze

tarief verlaging geldt voor alle vpb-plichtigen. Doordat niet aan het selectiviteitcriterium wordt

voldaan, is er geen sprake van een specifieke steunmaatregel en daarmee van verboden staatssteun.

Door algemene steunmaatregelen kunnen er voordelen worden behaald in het grensoverschrijdend

verkeer. Indien hiervan sprake is, wordt gesproken van een dispariteit. Waar bij verboden staatsteun

sprake is van concurrentieverstoringen als gevolg van het belastingstelsel of bepaalde maatregelen van

één lidstaat, ontstaan er bij dispariteiten concurrentieverstoringen door verschillen in belastingstelsels

van verschillende lidstaten. Indien sprake is van een dispariteit kunnen de artikelen 115,116 en 117

VwEU-verdrag worden gebruikt om distorsies te verminderen die het gevolg zijn van andere

belastingmaatregelen dan die welke onder art 107 VwEU-verdrag vallen168. Voor de vermogensaftrek

is het daarom van belang om te oordelen of deze binnen het bereik van art. 107 VwEU-verdrag valt of

dat er sprake is van een dispariteit. Ten eerste dient de vermogensaftrek te worden getoetst aan het

selectiviteitcriterium. Hierbij kan mijns inziens worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een

bevoordeling van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties. De vermogensaftrek is immers

voor elk soort onderneming, in elke regio en voor alle sectoren van toepassing, doordat deze generiek

in de wet VPB wordt ingevoerd. Weliswaar kunnen bepaalde ondernemingen meer voordeel van een

vermogensaftrek hebben dan andere, daarmee valt de regeling nog niet binnen het bereik van het

selectiviteitcriterium van art. 107 VwEU-Verdrag. Als rechtvaardigheidsgrond hiervoor kan worden

aangevoerd dat een vermogensaftrek invloed heeft op het primaire belastingstelsel. Er is sprake van

een fundamentele verandering van het stelsel, doordat er voor de kapitaalkosten van eigen vermogen

eveneens een aftrekmogelijkheid bestaan. Daarmee worden voordelen die met een vermogensaftrek

worden behaald, gerechtvaardigd door de aard en de opzet van het stelsel waarvan zij deel uitmaakt 169.

Aangezien de vermogensaftrek niet onder art. 107 VwEU-Verdrag kan worden gebracht, is van

verboden staatssteun geen sprake. Indien ondernemingen in het grensoverschrijdend verkeer een

voordeel behalen doordat Nederland een vermogensaftrek heeft ingevoerd, is dit het gevolg van een

dispariteit tussen de verschillende belastingstelsels van de lidstaten.

167 P.C. van der Vegt, Het grensvlak van eerlijke en oneerlijke belastingconcurrentie in Europa, WFR 2009/690168 Conclusie A-G Geelhoed, Zaak C-88-03 (commissie/Portugal), ov. 58169 HvJ EU 8 november 2001, zaak C-143/99 (Adria-Wien Pipeline), 0v. 42

66

Page 67: Hoofdstuk 1 - Erasmus University Rotterdam J.docx · Web viewIn hoofdstuk 6 zal worden afgesloten met een conclusie. Hoofdstuk 2. Invloed van belastingen op de financiering- en investeringsbeslissing

Scriptie MSc Fiscale Economie – J. Spaans (294460)

4.3.4.2. Defiscaliseren van rente

Evenals bij de vermogensaftrek zal de defiscalisering van rente worden getoetst aan het EU-recht,

waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen de Europese verdragsvrijheden en verboden staatssteun.

Defiscalisering van rente zal mijns inziens geen strijdigheden met de Europese verdragsvrijheden

opleveren. Rente ontvangen vanuit het buitenland wordt immers op eenzelfde wijze behandeld als

rente ontvangen vanuit het Nederland. Voor rentelasten wordt in nationale en internationale eveneens

geen onderscheid gemaakt170. Van verboden staatssteun is bij defiscalisering van rente mijns inziens

eveneens geen sprake. Er is sprake van een wijziging van het gehele belastingstelsel. De maatregel

geldt met uitzondering van de financiële sector voor alle vpb-plichtigen. Hierdoor is er geen sprake

van een bevoordeling van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties zoals in art. 107 VwEU-

Verdrag wordt vereist. Er wordt dus niet aan het selectiviteitcriterium voldaan, van staatssteun is

derhalve geen sprake. Hoewel bepaalde bedrijfstakken meer voordeel zullen hebben van het

defiscaliseren van rente dan andere, betekent niet dat er daardoor sprake is een selectief bevoordelende

maatregel. Elke belastingmaatregel verstoort naar haar aard en wezen de concurrentieverhoudingen en

raakt bepaalde rechtssubjecten in meerdere of mindere mate. De concurrentieverstoringen die ontstaan

door een algemene belastingmaatregel kunnen alleen worden opgelost door harmonisatie van de

grondslag van art 115 en 116 VwEU-Verdrag171. Eventuele verstoringen die op de Europese markt

ontstaan doordat Nederland de rente defiscaliseerd zijn immers het gevolg van dispariteiten tussen de

verschillende belastingstelsels. Daarnaast kunnen eventuele voordelen die ondernemingen behalen

door de defiscalisering van rente worden gerechtvaardigd door de aard en de opzet van het stelsel172.

Er is sprake van een fundamentele verandering van het stelsel, doordat er voor de kapitaalkosten van

het vreemd vermogen niet langer ten laste van de winst kunnen worden gebracht. Evenals bij een

vermogensaftrek, zullen eventuele voordelen behaald in het economisch verkeerd het gevolg zijn van

dispariteiten. Van verboden staatssteun is derhalve geen sprake.

4.3.4.3. Groepsrentebox

De groepsrentebox kent een turbulente geschiedenis als het gaat om de beoordeling of deze moet

worden aangemerkt als verboden staatssteun. Na een formeel onderzoek van bijna 30 maanden heeft

de Europese Commissie uiteindelijk op 8 juni 2009 haar staatssteunonderzoek afgerond en een

definitieve beschikking afgegeven173. Tijdens het onderzoek van de Commissie heeft Nederland bij

brief van 18 december 2008 nog een aantal wijzigingen op de in eerste instantie voorgestelde regeling

aangebracht174. Zo werd voorgesteld om de regeling in plaats van optioneel, verplicht te stellen.

Daarnaast werd het begrip verbonden lichaam aangepast en uitgebreid tot alle situaties waar één 170 Ook indien hier wel onderscheid wordt gemaakt, levert dit geen strijdigheid met de Europese verdragsvrijheden op. Zie §3.3.1171 P.C. van der Vegt, Het grensvlak van eerlijke en oneerlijke belastingconcurrentie in Europa, WFR 2009/690172 HvJ EU 8 november 2001, zaak C-143/99 (Adria-Wien Pipeline), 0v. 42173 Beschikking C(2009)4511 van 8 juni 2009174 Beschikking C(2009)4511 van 8 juni 2009, p. 5 en 6

67

Page 68: Hoofdstuk 1 - Erasmus University Rotterdam J.docx · Web viewIn hoofdstuk 6 zal worden afgesloten met een conclusie. Hoofdstuk 2. Invloed van belastingen op de financiering- en investeringsbeslissing

Scriptie MSc Fiscale Economie – J. Spaans (294460)

entiteit direct of indirect de feitelijke zeggenschap over de financiering van de andere entiteit heeft, of

waarbij een derde persoon of entiteit de feitelijke zeggenschap heeft over de financiering van de twee

bij de leenovereenkomst betrokken entiteiten. De laatste wijziging zag op het wettelijk geëiste

minimum kapitaal voor de oprichting van een BV dat door middel van een ander wetsvoorstel zou

worden afgeschaft. Hiermee had ze wetgever een extra argument dat de groepsrentebox niet onder het

zogenoemde selectiviteitscriterium zou vallen en daarmee kon worden aangemerkt als verboden

staatsteun. Zo lijkt de Commissie het van belang te vinden dat aan de groepsrentebox niet kan worden

ontgaan175. Dit zou, in tegenstelling tot een verplichte groepsrentebox, bij een optionele

groepsrentebox wel het geval zijn176. Door voor de definitie van verbonden lichaam aan te sluiten bij

een begrip dat is gebaseerd op zeggenschap in plaats van op minimale deelneming, wordt het aantal

elementen waardoor sprake kan zijn van selectiviteit beperkt, doordat de reikwijdte van de regeling

wordt verruimd177. De Commissie ziet door het nieuwe criterium minder ruimte voor een verschil in

behandeling tussen een tot een groep behorende ondernemingen. Doordat de minimumkapitaal

vereisten voor de oprichting van een BV zouden worden afgeschaft, kon worden beargumenteerd dat

de groepsrentebox voor alle ondernemingen toegankelijk is. De groepsrentebox wordt toegankelijker,

doordat iedere onderneming eenvoudig een (tweede) onderneming kan oprichten om op die manier

een groep te vormen. Daardoor wordt de groepsrentebox voor elke onderneming afzonderlijk

toegankelijk zonder dat er aanzienlijk financiële middelen worden vereist178. De vraag kan worden

gesteld of deze voorwaarde werkelijk noodzakelijk is en of ondernemingen door de gestelde

minimumkapitaal eisen daadwerkelijk hinder ondervinden bij het opzetten van een nieuwe

vennootschap. In praktijk blijken ook veel kleinere VPB ondernemingen deel uit te maken van een

groep179. De Commissie heeft ook onderzocht of niet vooral grote multinationale ondernemingen van

de groepsrentebox zouden profiteren, doordat deze makkelijker toegang tot de regeling zouden hebben

en er daarmee op een onevenredige wijze profijt aan zouden ontlenen. Op basis van door Nederland

verstrekte statistische gegevens bleek dit niet het geval te zijn. Van de 335.000 ondernemingen hebben

er 200.000 verbonden ondernemingen. Hiervan hebben er 50.000 een of meer tot de groep behorende

ondernemingen in het buitenland. Hiervan zijn er 47.000 (95%) kleine of middelgrote

ondernemingen180.

175 Beschikking C(2009)4511 van 8 juni 2009, overweging 108176 In de literatuur (R.H.C. Luja, De groepsrentebox: onbedoeld te gunstig?, WFR 2009/1067) wordt betwist of op basis van de afgegeven beschikking een optionele groepsrentebox aangemerkt moet worden als staatssteun. Doordat de groepsrentebox door de wetgever als verplicht in plaats van als optioneel werd voorgesteld, hoefde de Commissie zich niet meer uit te spreken over een optionele groepsrentebox. Opgemerkt wordt dat de commissie in haar beschikking weinig ruimte laat voor het aanmerken van een optionele groepsrentebox als selectief. Ik zal hier verder niet op ingaan, aangezien voor dit onderzoek alleen van belang is of verplichte groepsrentebox uit het consultatiedocument al dan niet tot problemen leidt met betrekking tot Europees recht.177 Beschikking C(2009)4511 van 8 juni 2009, overweging 108178 Beschikking C(2009)4511 van 8 juni 2009, overweging 127179 R.H.C. Luja, De groepsrentebox: onbedoeld te gunstig?, WFR 2009/1067180 Beschikking C(2009)4511 van 8 juni 2009, overweging 123

68

Page 69: Hoofdstuk 1 - Erasmus University Rotterdam J.docx · Web viewIn hoofdstuk 6 zal worden afgesloten met een conclusie. Hoofdstuk 2. Invloed van belastingen op de financiering- en investeringsbeslissing

Scriptie MSc Fiscale Economie – J. Spaans (294460)

De Commissie vergeleek tevens grensoverschrijdende situaties met nationale situaties181. Hierbij merkt

zij op dat de regeling in nationale situaties neutraal uitwerkt. In grensoverschrijdende transacties hoeft

dit niet het geval te zijn. In Nederland worden de rentebaten belast tegen het lagere tarief van 5%,

terwijl de in het betaalde buitenland betaalde rente onbeperkt tegen het aldaar geldende tarief in aftrek

kan worden gebracht. Dat ondernemingen met grensoverschrijdende transacties hier een extra

voordeel van hebben kan volgens de Commissie niet worden gezien als staatssteun. Ten eerste wordt

opgemerkt dat de specifieke bepalingen van de groepsrentebox in nationale en grensoverschrijdende

situaties gelijk zijn. Daarnaast is het in een grensoverschrijdende situatie verkregen voordeel niet het

resultaat van het lagere Nederlandse tarief voor ontvangen groepsrente, maar van de onbeperkte aftrek

voor betaalde groepsrente in het buitenland. Er is derhalve dus sprake van een dispariteit. Tevens

wordt opgemerkt dat aftrek tegen het normale tarief in het buitenland, wat het voordeel oplevert, niet

wordt bekostigd vanuit Nederlandse middelen182.

Door het afgeven van de beschikking door de Commissie lijken er zich geen problemen voor te doen

met betrekking tot het Europese Recht. Echter, de groepsrentebox zoals deze werd gepresenteerd in

het consultatiedocument als art. 12c VPB, wijkt af van de groepsrentebox waarvoor de Commissie een

beschikking heeft afgegeven. Zo bevatte het originele voorstel van de groepsrentebox een maximering

van de renteaftrek, om te voorkomen dat financiële instellingen onevenredig van de groepsrentebox

zouden profiteren, het oude art. 12c lid 4 VPB. Deze beperking is niet opgenomen in de

groepsrentebox uit het consultatiedocument. Mijns inziens zorgt deze wijziging er echter niet voor dat

de groepsrentebox daardoor aangemerkt zal worden als verboden staatsteun. De Commissie merkt op

dat de grens die wordt gesteld aan het bedrag dat onder het verlaagde tarief kan worden belast of

afgetrokken, wordt gesteld om misbruik van de regeling te voorkomen. Dat bepaalde ondernemingen

meer profiteren van de groepsrentebox maakt de regeling echter nog niet per se selectief. Daardoor

leidt mijns inziens het vervallen van de beperking er niet toe dat regeling een selectief karakter krijgt.

Toch meende de wetgever dat deze afwijking van de goedkeurende beschikking risico’s met zich mee

zou brengen. Daarom is gezocht naar een invulling die past binnen de beschikking van de Commissie

en tevens aansluit bij de aftrekbeperking voor deelnemingsrente. Daarom werd als invulling gegeven

dat verstrekte groepsleningen verminderd met groepsschulden alleen in de groepsrentebox vallen voor

zover zij in totaal niet hoger zijn dan de waarde van het eigen vermogen. In de oude regeling werd het

groepsrentesaldo in de regeling betrokken. In de nieuwe regeling worden de ontvangen en de betaalde

groepsrente los van elkaar bepaald. Dit zal echter geen invloed hebben op de selectiviteit van de

regeling. Verder zijn er nog enkele wijzigingen met betrekking tot het originele voorstel van de

groepsrentebox. Deze leiden er echter niet toe dat de groepsrentebox daardoor een selectief karakter

krijgt183.

181 Beschikking C(2009)4511 van 8 juni 2009, overweging 110 tot en met 117182 Een van de criteria om te toetsen of er sprake is van verboden staatssteun. Zie art. 107 VwEU-Verdrag

69

Page 70: Hoofdstuk 1 - Erasmus University Rotterdam J.docx · Web viewIn hoofdstuk 6 zal worden afgesloten met een conclusie. Hoofdstuk 2. Invloed van belastingen op de financiering- en investeringsbeslissing

Scriptie MSc Fiscale Economie – J. Spaans (294460)

Geconcludeerd kan worden dat de groepsrentebox niet als verboden staatssteun zal worden

aangemerkt.

4.3.5. Internationale verhoudingen

4.3.5.1. Vermogensaftrek

Dan blijft over de vraag hoe verdragspartners zullen reageren indien Nederland een vermogensaftrek

zou invoeren. Zullen zij dit interpreteren als uitholling van belastinggrondslag? Mijns inziens bestaat

er een risico dat door de vermogensaftrek de buitenlandse heffingsgrondslag een nadeel kan

ondervinden. Dit kan doordat er in internationale verhoudingen een zogenoemde ‘double dip’ situatie

kan ontstaan184. Een in het buitenland gevestigde moeder trekt een externe lening aan. Het bedrag van

de lening wordt vervolgens als kapitaal gestort in een Nederlandse dochter. Hierdoor ontstaat er bij de

Nederlandse dochter een toename in het eigen vermogen en daardoor een extra vermogensaftrek.

Indien de dochter dividend aan de moeder uitkeert, kan dit bij de moeder onder de

deelnemingsvrijstelling vallen en daarmee onbelast blijven. Bij de moeder in het buitenland kan de

betaalde rente op de externe lening worden afgetrokken. Hierdoor ontstaat er een dubbele aftrekpost.

Renteaftrek bij de moeder en vermogensaftrek bij de dochter, terwijl eventuele inkomsten van de

kapitaalstorting onbelast blijven. Mijns inziens zal er echter geen sprake zijn van schending van de

goede verdragstrouw. Door invoering van de vermogensaftrek zal Nederland immers niet een bepaald

heffingsrecht naar zich toetrekken, wat in de huidige situatie aan de verdragspartner zou toekomen.

4.3.5.2. Defiscalisering van rente

Zoals eerder vermeld is de kans groot dan defiscalisering van rente de internationale verhoudingen zal

verslechteren. Verdragspartners kunnen de defiscalisering van rente interpreteren als uitholling van

hun belastinggrondslag. Een belangrijk probleem van defiscalisering van rente speelt met name in

grensoverschrijdende situaties. Er zal structureel sprake zijn van een dubbele heffing of een

heffingsvacuüm bij rentestromen tussen Nederland en het buitenland. Indien rente ontvangen wordt

vanuit het buitenland, kan deze in het buitenland worden afgetrokken terwijl deze in Nederland

onbelast blijft. Betaalde rente vanuit Nederland aan het buitenland kan in Nederland niet worden

afgetrokken maar is in het buitenland wel belast. Dit zal de internationale verhoudingen dan ook niet

ten goede komen en de kans op reacties vanuit het buitenland moet zeker in ogenschouw worden

genomen. De dubbele heffing of het heffingsvacuüm kan alleen voorkomen worden indien alle landen

183 Voor een vergelijking van al deze punten zie: R.H.C. Luja, De groepsrentebox: onbedoeld te gunstig?, WFR 2009/1067 §3184 De studiecommissie onderkent dat bij de vermogensaftrek een dergelijk situatie kan ontstaan. Zie: Continuïteit en vernieuwing. Een visie op het belastingstelsel, rapport studiecommissie belastingstelsel. p.91

70

Page 71: Hoofdstuk 1 - Erasmus University Rotterdam J.docx · Web viewIn hoofdstuk 6 zal worden afgesloten met een conclusie. Hoofdstuk 2. Invloed van belastingen op de financiering- en investeringsbeslissing

Scriptie MSc Fiscale Economie – J. Spaans (294460)

tegelijk de rente defiscaliseren. Een dergelijke ontwikkeling lijkt echter niet realistisch. Daarom blijkt

defiscalisering van rente in grensoverschrijdende situaties een ineffectieve regeling.

4.3.5.3.Groepsrentebox

Evenals bij de defiscalisering van rente kunnen verdragspartners de groepsrentebox interpreteren als

een vorm van belastingconcurrentie. Multinationale ondernemingen zullen hun renteontvangsten door

deze regeling in Nederland doen neerslaan. Het voorstel van de drie hoogleraren185, volledige

defiscalisering van rente, werd door de wetgever verworpen omdat gevreesd werd dat andere landen

tegenmaatregelen zouden overwegen indien Nederland vanuit het buitenland ontvangen groeprente

niet zou belasten186. Mijns inziens wordt dit risico niet veel minder nu de uit het buitenland ontvangen

groepsrente slechts beperkt in de heffing wordt opgenomen. Andere landen kunnen dit nog steeds

interpreteren als een vorm van agressieve belastingconcurrentie waarmee

concernfinancieringsactiviteiten naar Nederland worden gehaald. De staatssecretaris heeft reeds

erkend dat gunstige effecten van de groepsrentebox ongedaan worden gemaakt, indien het buitenland

maatregelen tegen de regeling zou nemen. Tevens wees hij erop dat door de maatregel bestaande CFC-

wetgeving van bepaalde landen, met name Japan, van toepassing zou kunnen worden op Nederlandse

dochters van buitenlandse ondernemingen187. Ook de groepsrentebox lijkt de internationale

verhoudingen te schaden.

4.4. Vergelijking

Aan het eind van dit hoofdstuk staan in een schema de verschillende toetsingcriteria opgesomd. De

vraag die in dit hoofdstuk nog beantwoord dient te worden is welk alternatief het best voor Nederland

zal uitwerken. Op basis van de in dit onderzoek gedane analyse is dat mijns inziens de

vermogensaftrek. Met name op basis van economische efficiëntie en de problemen die ontstaan in

grensoverschrijdende situaties bij defiscalisering van rente en in mindere mate bij de groepsrentebox,

lijkt voor Nederland de vermogensaftrek het beste alternatief te zien. Waar defiscalisering van rente en

de groepsrentebox het investeringsklimaat schaden, zorgt een vermogensaftrek juist voor een

stimulering van de investeringen. Een stimulering van het vestigingsklimaat door een verlaging van

het tarief, wat mogelijk is bij de defiscalisering van rente en wellicht ook bij de groepsrentebox, blijkt

uit te blijven indien omringende landen reageren op de tariefverlaging. Vooral in grensoverschrijdende

situaties zorgt defiscalisering van rente en de groepsrentebox voor problemen. Defiscalisering van

rente is alleen een goed alternatief indien dit internationaal wordt ingevoerd. Dan zal er immers geen 185 F.A. Engelen, H. Vording en S. van Weeghel, Wijziging van belastingwetten met het oog op het tegengaan van uitholling van de belastinggrondslag en het verbeteren van het fiscale vestigingsklimaat, WFR 2008/891186 Mogelijke aanpassingen in de vennootschapsbelasting, bijlage bij de brief van de Staatssecretaris van Financiën van 15 juni 2009, nr. DB/2009/227U, p. 2187 Brief van 5 december 2009, kenmerk DB/2009/647 (Kamerstukken II 2009-2010, 31369. Nr.9)

71

Page 72: Hoofdstuk 1 - Erasmus University Rotterdam J.docx · Web viewIn hoofdstuk 6 zal worden afgesloten met een conclusie. Hoofdstuk 2. Invloed van belastingen op de financiering- en investeringsbeslissing

Scriptie MSc Fiscale Economie – J. Spaans (294460)

dubbele heffing of heffingsvacuüm ontstaan. Alle alternatieven bieden oplossingen voor

belastingarbitrage en daarmee uitholling van de belastinggrondslag. De belastingderving die bij de

vermogensaftrek ontstaat door een versmalling van de grondslag kan in eerste instantie worden

opgevangen door een lastenverschuiving van de vennootschapsbelasting naar de omzetbelasting,

afschaffing van het MKB-tarief in de vennootschapsbelasting, de middelen die zijn gereserveerd voor

de groepsrentebox en een objectvrijstelling voor winsten en verliezen van een buitenlandse vaste

inrichtingen. Daarnaast kunnen de belastinginkomsten op lange termijn weer toenemen door

inverdieneffecten. Bij defiscalisering van rente wordt de grondslag verbreed. Op lange termijn kunnen

de belastinginkomsten echter afnemen doordat investeringen ontmoedigd worden. De groepsrentebox

pakt arbitragemogelijkheden aan die multinationale ondernemingen hebben door middel van de

allocatie van groepvorderingen en groepsschulden. Op lange termijn kunnen de belastinginkomsten

echter dalen doordat marginale investeringen gefinancierd met groepsleningen worden ontmoedigd.

Alle alternatieven zorgen dat het brede scala aan renteaftrekbeperkingen kan verdwijnen of sterk

verminderd kan worden. Dit komt de overzichtelijkheid van de wet VPB ten goede. Indien wordt

gekeken naar de regelingen op zich, dan is vooral de groepsrentebox een ingewikkeldere regeling.

Defiscalisering van rente is vrij eenvoudig uit te voeren. De vermogensaftrek kan op een eenvoudige

wijze worden ingevoerd. Qua EU-recht lijken er bij alle alternatieven geen onoverkomelijke

problemen te ontstaan.

72

Page 73: Hoofdstuk 1 - Erasmus University Rotterdam J.docx · Web viewIn hoofdstuk 6 zal worden afgesloten met een conclusie. Hoofdstuk 2. Invloed van belastingen op de financiering- en investeringsbeslissing

Scriptie MSc Fiscale Economie – J. Spaans (294460)

  Vermogensaftrek Defiscalisering van rente GroepsrenteboxEconomische efficiëntie      

Financieringsbeslissing De verstoring wordt marginaal. De verstoring verdwijnt volledig. De verstoring wordt slechts in groepsverhouding ver-

      kleind, maar verdwijnt ook in deze situatie niet volledig.

       

Investeringsklimaat Investeringen worden gestimuleerd door een daling van Investeringen worden ontmoedigd door stijging een van Investeringen met schuld in Nederlandse dochters

  de kapitaalkosten. de kapitaalkosten. worden ontmoedigd.

       

Vestigingsklimaat Bij een gelijkblijvend statutair tarief zal het vestigings- Indien omringende landen reageren op de tarief- Investeringen met schuld in Nederlandse dochters zullen

  klimaat niet verslechteren (doordat de gemiddelde verlaging, zal dit geen positief effect sorteren met be- worden ontmoedigd. Het laten plaats vinden van concern-

  effectieve druk niet stijgt). Investeringen in Nederland trekking tot het vestigingsklimaat. Investeringen met financieringsactiviteiten in Nederland wordt gestimuleerd.

  met eigen vermogen zullen worden gestimuleerd. schuld in Nederland worden ontmoedigd. Het laten  

    plaats vinden van concernfinancieringsactiviteiten in  

    Nederland wordt gestimuleerd.  

SoliditeitZorgt voor een solide belastinggrondslag. Grondslag wordt Grondslag wordt Belastingarbitrage worden aangepakt. Er ontstaan minder

 versmald tot overwinsten, wat op korte termijn leidt tot een verbreed, maar op de lange termijn zullen mogelijkheden om de belastinggrondslag uit te hollen.

  belastingderving. Op lange termijn kunnen de belasting- belastinginkomsten terug lopen doordat de investeringen Marginale investeringen worden daarentegen ontmoedigd,

 inkomsten stijgen door een stimulering van de investeringen. ontmoedigd worden. wat de belastinginkomsten kan doen afnemen.

EenvoudWet VPB zal eenvoudiger worden doordat de verschillende Wet VPB zal eenvoudiger worden doordat de verschillende Wet VPB kan eenvoudiger worden indien renteaftrek-

  renteaftrekbeperkingen kunnen verdwijnen. Regeling zelf renteaftrekbeperkingen kunnen verdwijnen. Regeling zelf beperkingen komen te vervallen. Regeling zelf is

  kan op een eenvoudige manier worden vormgegeven. is erg eenvoudig. complexer, doordat duidelijk moet worden gesteld

      wat onder het bereik van de box valt.

EU - Recht Geen verboden staatsteun of risico's met betrekking tot de Geen verboden staatssteun of risico's met betrekking tot de Geen verboden staatsteun of risico's met betrekking tot de

  verdragsvrijheden. verdragsvrijheden. verdragsvrijheden.

Internationale verhoudingen Risico van een 'double dip' Leidt tot problemen doordat er een dubbele heffing of een Kan worden geïnterpreteerd als een agressieve vorm van

    heffingsvacuüm ontstaat. belastingconcurrentie en daarmee reacties uitlokken. Schema toetsingscriteria

73

Page 74: Hoofdstuk 1 - Erasmus University Rotterdam J.docx · Web viewIn hoofdstuk 6 zal worden afgesloten met een conclusie. Hoofdstuk 2. Invloed van belastingen op de financiering- en investeringsbeslissing

Scriptie MSc Fiscale Economie – J. Spaans (294460)

Hoofdstuk 5: Een vermogensaftrek in Nederland

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de gevolgen voor het Nederlandse belastingstelsel188 van de invoering van een

vermogensaftrek nader geanalyseerd. Ten eerste zal worden geanalyseerd wat de gevolgen voor de wet

VPB zullen zijn. Vervolgens wordt de relatie met de wet IB 2001 nader bestudeerd. Welke invloed

heeft een vermogensaftrek op de wet IB 2001? Wat zijn de gevolgen voor het globale evenwicht

tussen beide belastingen? Moet een vermogensaftrek ook in de wet IB 2001 worden ingevoerd?

Dergelijke vragen zullen aan bod komen. Tot slot wordt gekeken op welke termijn een

vermogensaftrek moet worden ingevoerd. Kan dit direct of moet dit gradueel gebeuren?

5.2 Een vermogensaftrek in de wet VPB

Een vermogensaftrek kan relatief eenvoudig in de wet VPB worden geïmplementeerd. Art. 9 wet

VPB, waar wordt bepaald welke posten bij het bepalen van de winst in aftrek komen, kan worden

uitgebreid. Omwille van de overzichtelijk verdient het mijns inziens echter de voorkeur om de

regeling van de vermogensaftrek/ bijtelling op te nemen in een nieuw artikel 9a. wet VPB. In het

eerste lid kan worden bepaald dat jaarlijks een x% van het eigen vermogen op de winst in aftrek wordt

gebracht of bij de winst wordt opgeteld indien sprake is van een negatief eigen vermogen. In

hoofdstuk drie is behandeld dat dit percentage op verschillende manieren kan worden bepaald. Mijn

aanbeveling is om aan te sluiten bij de gemiddelde rente op bedrijfsobligaties. Om budgettaire redenen

kunnen maatregelen tegen een eventuele schommelingen in het rentepercentage worden opgenomen.

Zo kan worden bepaald dat het percentage slechts in bepaalde mate mag afwijken ten opzichte van het

percentage van het voorgaande jaar. Daarnaast kan er een maximum aan de vermogensaftrek worden

gesteld. Dit kan ten koste gaan van de nauwkeurigheid van de werking van de vermogensaftrek als het

gaat om neutraliteit tussen eigen en vreemd vermogen, maar zorgt wel voor meer budgettaire

zekerheid. In het tweede lid kan worden uitgewerkt op welke wijze het eigen vermogen, de grondslag

voor de aftrek of bijtelling, wordt vastgesteld . Hierin kan worden opgenomen dat de boekwaarde van

deelnemingen gecorrigeerd moet worden, voor welke fiscale reserves een correctie plaats vindt en wat

er met aanwezige compensabele verliezen dient te gebeuren. In het derde lid kan worden opgenomen

dat voor kleinere ondernemingen een extra aftrek geldt. Zoals is hoofdstuk drie beschreven hebben

dergelijke ondernemingen hogere kapitaalkosten. Voor de definitie van een kleine onderneming kan

worden aangesloten bij criteria als het jaargemiddelde van het personeelsbestand, de hoogte van de

omzet en/of het balanstotaal189.

5.3 Overige aanpassingen in de wet VPB

188 Hierbij zal alleen worden ingegaan op de wet IB 2001 en de wet VPB189 Voor de België gehanteerde definitie van een kleine vennootschap zie: art. 15 Wetboek van Vennootschappen

74

Page 75: Hoofdstuk 1 - Erasmus University Rotterdam J.docx · Web viewIn hoofdstuk 6 zal worden afgesloten met een conclusie. Hoofdstuk 2. Invloed van belastingen op de financiering- en investeringsbeslissing

Scriptie MSc Fiscale Economie – J. Spaans (294460)

De invoering van een vermogensaftrek in de wet VPB zal een aantal wijzigingen in de wet met zich

mee brengen. In deze paragraaf zal worden aangegeven welke artikelen kunnen verdwijnen of worden

aangepast.

In art. 2 wet VPB wordt bepaald welke lichamen als binnenlands belastingplichtigen worden

aangemerkt. Interessant hierbij is om na te gaan hoe moet worden omgegaan met rechtspersonen die

slechts gedeeltelijk belastingplichtig zijn. Zo staat bijvoorbeeld in art. 2 lid 1e wet VPB dat

stichtingen, verenigingen en publiekrechtelijke rechtspersonen belastingplichtig zijn indien en voor

zover zij een onderneming drijven. Voor een vereniging of een stichting is het dankbaar dat de

onderneming wordt gedreven met een beperkt deel van het eigen vermogen. In dergelijke gevallen zou

het redelijk zijn de vermogensaftrek slechts toe te passen voor het eigen vermogen waarmee een

onderneming wordt gedreven. Theoretisch is deze splitsing eenvoudig te maken, maar er bestaat wel

een kans dat dit in de praktijk discussies met de fiscus kan opleveren 190. Indien voor een partieel

belastingplichtige een dergelijke splitsing wordt gemaakt, kan dit worden opgenomen in het nieuwe

art. 9a wet VPB.

In art 2 lid 5 wet VPB worden lichamen zoals genoemd in art. 2 lid 1a,b,c, en d wet VPB geacht met

hun hele vermogen een onderneming gedreven. Afgevraagd kan worden of er voor de

vermogensaftrek een correctie moet worden gemaakt voor beleggingen die geen periodieke inkomsten

generen? Een aanmerkelijk belang houder wordt in box 2 belast voor onder andere

dividenduitkeringen en vervreemdingsvoordelen. Door de invoering van een vermogensaftrek kan het

aantrekkelijk worden om te beleggen in een BV in plaats van in privé. Zeker voor beleggingen die

geen periodieke inkomsten opleveren (denk aan goud) is dit het geval. Op deze wijze kan van de

vermogensaftrek gebruik worden gemaakt zonder dat daar een heffing in box 2 tegenover staat. Met

Van Strien191 ben ik het eens dat een beperking van de grondslag voor de vermogensaftrek voor

beleggingen die geen periodieke inkomsten generen onjuist is, aangezien er daardoor een dubbele

heffing kan ontstaan. Indien de beleggingen immers worden vervreemd, ontstaat er immers een

vervreemdingswinst welke wel belast is. Mocht de wetgever het eventueel toch ongewenst vinden dat

beleggingen die geen periodieke inkomsten generen in de BV gestald worden, dan is er altijd nog de

mogelijkheid tot het invoeren van een forfaitair rendement op het niveau van de aandeelhouder voor

dergelijke beleggingen (zie art. 4.14 wet IB 2001 voor soort gelijke benadering) 192. Hierdoor vindt er

periodiek op forfaitaire basis toch een heffing in box 2 plaats. Een dergelijke regeling dient dan echter

te worden opgenomen in hoofdstuk 4 van de wet IB 2001 en niet in de wet VPB. Voor de bepaling van

de vermogensaftrek verandert er immers niets.

190 J. van Strien, Renteaftrekbeperkingen in de vennootschapsbelasting, Kluwer 2007, p. 572191 J. van Strien, Renteaftrekbeperkingen in de vennootschapsbelasting, Kluwer 2007, p. 573192 J. van Strien, Renteaftrekbeperkingen in de vennootschapsbelasting, Kluwer 2007, p. 573

75

Page 76: Hoofdstuk 1 - Erasmus University Rotterdam J.docx · Web viewIn hoofdstuk 6 zal worden afgesloten met een conclusie. Hoofdstuk 2. Invloed van belastingen op de financiering- en investeringsbeslissing

Scriptie MSc Fiscale Economie – J. Spaans (294460)

Een artikel dat geen aanpassing nodig heeft, maar waar ik wel even de nadruk op wil vestigen is art.

8b wet VPB. Het behoud van art. 8b wet VPB, dat stelt dat ondernemingen binnen concerns ‘at arms

length’ moeten handelen, is en blijft vooral bij invoering van een vermogensaftrek van groot belang.

Door de vermogensaftrek wordt de grondslag van de vennootschapsbelasting beperkt tot overwinsten.

Indien verrekenprijzen niet op een juiste wijze worden vast gesteld, kunnen internationale concerns

ervoor zorgen dat er geen overwinsten meer in Nederland neerslaan193. Hierdoor wordt de grondslag

van de vennootschapsbelasting, die door de vermogensaftrek al is versmald, uitgehold en zullen de

vpb-opbrengsten verder dalen. Voor een stelsel dat afhankelijk is van overwinsten zijn transfer pricing

regels van een nog groter belang.

De vraag kan worden gesteld wat dient te gebeuren met art. 10 lid 1d wet VPB. Deze bepaling ziet op

zogenoemde deelnemerschapsleningen. Dit zijn leningen die onder zodanige voorwaarden zijn

aangegaan dat deze feitelijk functioneren als eigen vermogen. De bepaling is gericht op de aftrekkant

en stelt dat vergoedingen op en waardemutaties van de geldlening niet in aftrek kunnen worden

gebracht. Uit de parlementaire behandeling (belastingplan 2002-II) blijkt echter niet of de wetgever

geldleningen zoals bedoeld in art. 10 lid 1d wet VPB daadwerkelijk kwalificeert als kapitaal194. Een

dergelijke kwalificatie is van belang om te bepalen of er sprake is van eigen vermogen en of de

deelnemerschapslening daarmee deel uit maakt van de grondslag van de vermogensaftrek. Door de

invoering van een vermogensaftrek zal het belang van deze bepaling echter afnemen. Doordat er

eveneens een aftrekpost bestaat voor de kapitaalkosten voor eigen vermogen, zal de prikkel om eigen

vermogen ter ‘vermommen’ als een geldlening om daarmee renteaftrek te claimen verminderen. In

zoverre kan deze bepaling dan ook komen te vervallen. Het maakt immers niet meer uit of er nu

sprake is van eigen of vreemd vermogen. De kapitaalkosten kunnen ten laste van de winst worden

gebracht. Echter, de bepaling ziet ook op waardemutaties. Een afwaardering op een vordering kan wel

ten laste van de winst worden gebracht , maar een afwaardering op een deelneming niet. In zoverre

blijft de kwalificatie dan ook relevant en kan de bepaling in stand worden gelaten. Bij de invoering

van een vermogensaftrek dient deze bepaling mijns inziens dan ook aangepast te worden. Het is niet

langer noodzakelijk om de vergoedingen op deelnemerschapsleningen van aftrek uit te sluiten.

Volstaan kan worden met een aftrekbeperkingen van waardemutaties op deelnemerschapsleningen.

Eenzelfde soort analyse kan worden gemaakt voor art. 10b. wet VPB Deze bepaling ziet op leningen

die zijn aangegaan onder onzakelijke voorwaarden in gelieerde verhoudingen in de zin van art. 8b wet

VPB. Specifiek ziet de regeling op geldleningen die geen vaste aflossingsdatum hebben of een

aflossingsdatum die meer dan tien jaar is gelegen na het tijdstip van het aangaan daarvan, terwijl

rechtens dan wel in feite geen vergoeding op die lening is overeengekomen of een vergoeding die in

193 Zie: R.A. de Mooij, Heeft de vennootschapsbelasting een toekomst?, 21 november 2003, p.19. De Mooij verwijst naar enkele empirische studies die aantonen dat winstverschuiving door gemanipuleerde verrekenprijzen een belangrijk fenomeen is.194 MvT, Kamerstukken II 2001/02, 28.034

76

Page 77: Hoofdstuk 1 - Erasmus University Rotterdam J.docx · Web viewIn hoofdstuk 6 zal worden afgesloten met een conclusie. Hoofdstuk 2. Invloed van belastingen op de financiering- en investeringsbeslissing

Scriptie MSc Fiscale Economie – J. Spaans (294460)

belangrijke mate lager is dan hetgeen in het economisch verkeer door onafhankelijke partijen zou zijn

overeen gekomen. Vergoedingen op en waardemutaties van dergelijke leningen kunnen niet in aftrek

op de winst worden gebracht. Hier staat tegenover dat positieve waardemutaties wel belast zijn. Bij de

invoering van een vermogensaftrek kan deze aftrekbeperking beperkt worden tot waardemutaties. De

rentekosten kunnen gewoon in aftrek worden toegelaten, daar ook een aftrekmogelijkheid bestaat voor

de kapitaalkosten op eigen vermogen bestaat.

Art. 10a en art. 10d wet VPB kunnen bij de invoering van een vermogensaftrek komen te vervallen.

Zoals in hoofdstuk drie opgemerkt is het hierbij wel van belang dat de hoogte op een juist percentage

wordt vastgesteld. Indien deze teveel afwijkt van de gemiddelde verschuldigde rente kunnen er nog

steeds prikkels tot overmatige schuldfinanciering blijven bestaan. Indien wordt aangesloten bij de

gemiddelde rente op bedrijfsobligaties zal dit verschil beperkt blijven. Derhalve kunnen art. 10a en art.

10d wet VPB komen te vervallen.

5.4 Verhouding tussen de wet IB 2001 en de wet VPB

In de inleiding is opgemerkt dat een alternatief fiscaal stelsel rekening dient te houden met een

bepaalde mate van gelijkheid, die de wetgever tracht te realiseren, tussen een IB-ondernemer en een

dga die zijn onderneming in een BV drijft. De effectieve druk dient niet te veel te verschillen, zodat de

keuze voor een rechtsvorm niet op grond van fiscale motieven wordt gemaakt. Een vermogensaftrek

maakt een inbreuk op deze zogenoemde leer van het globale evenwicht. Binnen dit stelsel ontstaat er

een verschil tussen persoonsvennootschappen (die onder de wet IB 2001 vallen) en ondernemingen

gedreven in een rechtspersoon (die onder de wet VPB vallen). Om te beoordelen hoe dit probleem

verholpen kan worden, dient eerst gekeken te worden hoe het globale evenwicht in de huidige situatie

al dan niet tot stand komt.

Bij het inkomen van ondernemers kan onderscheid worden gemaakt tussen twee componenten: een

beloning voor hun arbeid en een beloning voor het beschikbaar stellen van kapitaal. Met betrekking tot

het arbeidsinkomencomponent komt de fiscale behandeling van een dga globaal overeen met de

behandeling van loon uit een dienstbetrekking. Tussen de IB-ondernemer en de dga ontstaat er echter

een verschil. Voor de IB-ondernemer wordt er in de belastingheffing geen arbeidsbeloning

onderscheiden. Vanwege de ondernemersfaciliteiten in de inkomstenbelasting is het, zeker tot aan

model niveau, fiscaal voordelig om arbeidsinkomen als zelfstandige te realiseren en niet als

werknemer195. Een (niet startende) IB-ondernemer die aan het urencriterium voldoet, betaalt na

toepassing van de zelfstandigenaftrek en de MKB-winstvrijstelling pas belasting vanaf een inkomen

van ongeveer 19.000 euro. Voor een werknemer of een dga is dit door de algemene heffingskorting en

de arbeidskorting, die overigens ook gelden voor de IB-ondernemer, al vanaf een inkomen van

195 Continuïteit en vernieuwing. Een visie op het belastingstelsel, rapport studiecommissie belastingstelsel. P.9377

Page 78: Hoofdstuk 1 - Erasmus University Rotterdam J.docx · Web viewIn hoofdstuk 6 zal worden afgesloten met een conclusie. Hoofdstuk 2. Invloed van belastingen op de financiering- en investeringsbeslissing

Scriptie MSc Fiscale Economie – J. Spaans (294460)

ongeveer 6250 euro196. Voor het kapitaalcomponent is de rechtsvorm echter bepalend voor de fiscale

behandeling. De wetgever heeft getracht het globale evenwicht vorm te geven door de invoering van

box 2 in de wet IB 2001. Met het lage tarief van 25% in box 2 wordt op het niveau van de dga

rekening gehouden met het feit dat de financieringskosten voor eigen vermogen niet ten laste van de

winst kunnen worden gebracht. Voor de IB-ondernemer wordt daarentegen geen rekening gehouden

met het kapitaalcomponent als zodanig. De totale belastingdruk op het inkomen van de dga (VPB en

box 2), is grofweg gelijk aan het inkomen van een IB-ondernemer (toptarief box 1 na de toepassing

van de MKB-winstvrijstelling). Een dga heeft echter de mogelijkheid om de winstuitdeling, en

daarmee de heffing in box 2, uit te stellen. Dit is vooral aantrekkelijk naarmate de winst hoger wordt.

Geconcludeerd kan worden dat er het huidige fiscale stelsel geen rechtsvormneutraliteit kent ongeacht

de hoogte van de winst. Er is sprake van een omslagpunt. Onder dit omslagpunt is zelfstandig

ondernemerschap aantrekkelijk en boven dit punt wordt het drijven van een onderneming in een BV

aantrekkelijker197. Dit omslagpunt wordt mede bepaald door een factor als de mate waarin een BV haar

winsten uitkeert of vast houdt. Dit onderzoek zal echter niet trachten een manier te vinden om deze

rechtsvormneutraliteit alsnog te bewerkstelligen. Slechts zal worden bekeken op welke manier de

inbreuk op de neutraliteit door een vermogensaftrek kan worden beperkt.

Indien er slechts in de wet VPB en niet in de wet IB 2001 een aftrekmogelijkheid bestaat voor de

kosten van eigen vermogen, zal de effectieve druk voor een dga verminderen. Er ontstaat immers een

lagere effectieve druk in de vennootschapsbelasting. Om dit effect te mitigeren kan worden overwogen

het tarief in box 2 verhogen198. Op deze wijze kan het globale evenwicht in stand worden gehouden.

Ook kan worden overwogen om het ontvangen dividend op eenzelfde wijze te behandelen in de wet IB

2001 als rentebaten. Indien er sprake is van een aanmerkelijke belang vallen deze rentebaten als

resultaat uit overige werkzaamheden in box 1. Inkomsten uit aanmerkelijk belang kan men dan op een

gelijke wijze belasten. Box 2 is immers ingevoerd om de gevolgen van het klassieke stelsel te

verminderen. Nu er ook een aftrekmogelijkheid voor de kapitaalkosten van eigen vermogen bestaat,

wordt het ‘normale’ rendement op kapitaal niet meer in de wet VPB belast. Van een dubbele heffing is

in zoverre geen sprake meer, waardoor box 2 deels overbodig lijkt. Toch is dit niet geheel correct. Er

bestaat immers slechts een aftrekpost voor het ‘normale’ rendement, waardoor overwinsten nog steeds

in de wet VPB worden belast. Voor dit deel is derhalve bij een vermogensaftrek nog steeds sprake van

een dubbele heffing. Het is stand laten van box lijkt daarmee dan ook gerechtvaardigd. In zoverre lijkt

de voorkeur uit te gaan naar een hoger tarief in box 2, in plaats van inkomsten uit aanmerkelijk belang

in box 1 te laten vallen.

Ook de Studiecommissie Belastingstelsel heeft echter aandacht besteed aan het onderscheid tussen

kapitaalinkomen en arbeidsinkomen. Zij komt met een aanbeveling om neutraliteit tussen de IB-

196 Continuïteit en vernieuwing. Een visie op het belastingstelsel, rapport studiecommissie belastingstelsel. P.93197 Continuïteit en vernieuwing. Een visie op het belastingstelsel, rapport studiecommissie belastingstelsel. P.93198 J. van Strien, Renteaftrekbeperkingen in de vennootschapsbelasting, Kluwer 2007, p. 590

78

Page 79: Hoofdstuk 1 - Erasmus University Rotterdam J.docx · Web viewIn hoofdstuk 6 zal worden afgesloten met een conclusie. Hoofdstuk 2. Invloed van belastingen op de financiering- en investeringsbeslissing

Scriptie MSc Fiscale Economie – J. Spaans (294460)

ondernemer en de dga te bewerkstelligen199. Er zijn verschillende argumenten om kapitaalinkomen

lager te belasten dan arbeidsinkomen. Zo is kapitaal bijvoorbeeld mobieler dan arbeid. Hierdoor

werken hoge belastingen op kapitaalinkomen meer verstorend dan hoge belastingen op arbeid. In het

Nederlandse belastingstelsel wordt hiermee rekening gehouden. De tarieven over aanmerkelijk belang

voordelen (box 2) en voordelen uit privé-beleggingen (box 3) zijn immers lager dan het tarief over

arbeidsinkomen (box 1). De Studiecommissie Belastingstelsel acht het wenselijk met dit onderscheid

rekening te houden binnen de belasting over de met de onderneming behaalde winst200. Deze winst is

deels een resultaat van de inzet van arbeid en deels een resultaat van de inzet van kapitaal. Dit

onderscheid kan zowel bij rechtspersonen als bij niet-rechtspersonen tot uiting worden gebracht door

de invoering van een vermogensaftrek (zowel in de Wet VPB als in de wet IB 2001). Terecht wordt

hier bij opgemerkt dat bij de IB-ondernemer de problematiek ten aanzien van deelnemingen niet

speelt. Een correctie van het eigen vermogen met de boekwaarde van de deelneming en een eventuele

bijtelling indien er een negatief eigen vermogen ontstaat is dan ook niet nodig. Naast het eveneens

invoeren van een vermogensaftrek in de inkomstenbelasting wordt ook voorgesteld om de

zelfstandigenaftrek af te schaffen en de effectieve tarieven zo te stellen dat het kapitaalinkomen, het

arbeidsinkomen en de overwinst per saldo ongeveer even hoog worden belast. Op deze wijze wordt

getracht evenwicht tussen de dga en de IB-ondernemer te creëren. Kort luidt het voorstel als volgt201:

Kapitaalinkomen: Ook voor een IB-ondernemer wordt het ‘normale’ rendement op kapitaal forfaitair

vastgesteld (de Studiecommissie Belastingstelsel gaat uit van een percentage van 4%, zoals in

hoofdstuk drie beschreven zijn er verschillende mogelijkheden om dit percentage vast te stellen). Dit

rendement wordt door middel van de vermogensaftrek vrijgesteld van belastingheffing in box 1. Voor

het dga gebeurt hetzelfde op de winst in de vennootschapsbelasting. Bij uitdeling van de winst uit de

BV vindt bij de dga een heffing tegen 25% in box 2 plaats. Daarom zal ook voor de IB-ondernemer

het ‘normale’ rendement op kapitaal in box 2 belast moeten worden. Hierdoor wordt zowel voor de

IB-ondernemer als voor de dga het kapitaalinkomen tegen 25% belast.

Overwinst: het resterende deel van de winst van de IB-ondernemer (de arbeidsbeloning en de

overwinst) worden tegen het progressieve tarief belast in box 1. Na toepassing van de MKB-

winstvrijstelling ontstaat er een effectieve belastindruk van ongeveer maximaal 44%. Bij de dga is de

effectieve belastingdruk gelijk aan de cumulatieve druk van de vennootschapsbelasting, 25,5%, en de

heffing in box 2, 25%. Dit is ongeveer gelijk aan 44% waardoor de effectieve druk tussen de IB-

ondernemer en de dga nagenoeg gelijk is.

199 Continuïteit en vernieuwing. Een visie op het belastingstelsel, rapport studiecommissie belastingstelsel. P.92-99200 Continuïteit en vernieuwing. Een visie op het belastingstelsel, rapport studiecommissie belastingstelsel. P.94201 Zie voor een meer schematische weergave en een berekening van de effectieve druk: Continuïteit en vernieuwing. Een visie op het belastingstelsel, rapport studiecommissie belastingstelsel. P.97-98

79

Page 80: Hoofdstuk 1 - Erasmus University Rotterdam J.docx · Web viewIn hoofdstuk 6 zal worden afgesloten met een conclusie. Hoofdstuk 2. Invloed van belastingen op de financiering- en investeringsbeslissing

Scriptie MSc Fiscale Economie – J. Spaans (294460)

Arbeidsbeloning: Voor de dga wordt de arbeidsbeloning door middel van de gebruikelijkloonregeling

belast in box 1 tegen maximaal 52%. De arbeidsbeloning van de IB-ondernemer wordt eveneens in

box 1 belast. Echter, door toepassing van de MKB-winstvrijstelling is de effectieve druk slechts 44%.

De Studiecommissie Belastingstelsel kiest ervoor dit verschil in stand te laten. Neutraliteit tussen de

werknemer en de dga wordt belangrijker gevonden dan neutraliteit tussen de IB-ondernemer en de

dga. Daarnaast staat tegenover de hogere effectieve belastingdruk bij de dga voor de arbeidsbeloning

een voordeel. De dga heeft immers de mogelijkheid om belastingheffing over een deel van de winst

kan uitstellen.

Er zijn dus meerdere mogelijkheden om neutraliteit in de effectieve druk tussen de IB-ondernemer en

de dga te realiseren. Indien alleen in de wet VPB een vermogensaftrek wordt ingevoerd, kan

overwogen worden het tarief in box 2 te verhogen. Daarmee wordt voorkomen dat de effectieve druk

van een dga verminderd ten opzichte van een IB-ondernemer. Een andere mogelijkheid is om, in

navolging van de Studiecommissie Belastingstelsel, een vermogensaftrek in de wet IB 2001 in te

voeren en het normale kapitaalrendement te belasten in box 2. Mijns inziens zorgt het voorstel van de

Studiecommissie Belastingstelsel tot de grootste vorm van neutraliteit in de keuze van een rechtsvorm.

De fiscale behandeling dient zoveel mogelijk overeen te komen, daardoor wordt er een hogere mate

van rechtsvormneutraliteit bereikt indien de vermogensaftrek zowel in de wet IB 2001 als in de wet

VPB wordt ingevoerd. Gelet op het criteria van gelijkheid tussen de IB-ondernemer en de dga verdient

het aanbeveling een vermogensaftrek ook in de wet IB 2001 in te voeren.

5.5 De termijn van invoering

Kan een vermogensaftrek in één keer worden ingevoerd of moet dit gradueel gebeuren? Jacobs stelt

dat dit gradueel moet gebeuren. De vermogensaftrek dient over te tijd toe te nemen, ‘anders zal een

gratis lunch worden weggeven aan zittende aandeelhouders die zonder een economische inspanning te

verrichten een (gedeeltelijke) vrijstelling ontvangen over hun geïnvesteerd eigen vermogen’ 202. Mijns

inziens zullen de zittende aandeelhouders echter ook bij een graduele invoering profiteren zonder een

economische inspanning. Uiteraard zal dit geleidelijker gaan. Het feit blijft echter dat er een extra

aftrekmogelijkheid wordt gecreëerd waar bepaalde groepen van zullen profiteren. Een geleidelijke

invoering zal onzekerheid met zich mee brengen en ten koste gaan van eenvoud en uitvoerbaarheid.

Bestaande renteaftrekbeperkingen kunnen bijvoorbeeld niet verdwijnen indien een vermogensaftrek

slechts gedeeltelijk wordt ingevoerd. Mijns inziens is het dan ook mogelijk een vermogensaftrek direct

te implementeren203. Er zijn geen gerechtvaardigde belangen die moeten worden ontzien. Uiteraard

houdt dit wel in dat bepaalde belastingplichtigen slechter af zullen zijn. De versmalling van de

grondslag en de daarmee gepaard gaande budgettaire derving zal bekostigd moeten worden. Zoals

202 B. Jacobs, Moet kapitaalinkomen worden belast?, Bijlage bij: Continuïteit en vernieuwing. Een visie op het belastingstelsel, rapport studiecommissie belastingstelsel. P. 15-16203 In gelijke zin: J. van Strien, Renteaftrekbeperkingen in de vennootschapsbelasting, Kluwer 2007, p. 596

80

Page 81: Hoofdstuk 1 - Erasmus University Rotterdam J.docx · Web viewIn hoofdstuk 6 zal worden afgesloten met een conclusie. Hoofdstuk 2. Invloed van belastingen op de financiering- en investeringsbeslissing

Scriptie MSc Fiscale Economie – J. Spaans (294460)

eerder vermeld zal dit gebeuren om een aantal manieren. Zo zal er bijvoorbeeld een beperkte

lastenverschuiving van de vennootschapsbelasting naar de omzetbelasting plaats vinden204. Hierdoor

zullen de kosten van de vermogensaftrek breed in de samenleving worden gedragen. Een andere

maatregel, de afschaffing van het MKB-tarief in de vennootschapsbelasting, zal vooral gevoeld

worden door kleinere ondernemingen. Deze profiteren echter ook van de vermogensaftrek. Deze

belangen wegen mijns inziens echter niet zo zwaar dat deze een graduele invoering rechtvaardigen.

204 Zie voor de gevolgen van een lastenverschuiving van de vpb naar BTW: CPB notitie 2010/17 31 maart 2010, Budgettaire-, koopkracht- en economische effecten van belastinghervormingen, bijlage bij: Continuïteit en vernieuwing. Een visie op het belastingstelsel, rapport studiecommissie belastingstelsel.

81

Page 82: Hoofdstuk 1 - Erasmus University Rotterdam J.docx · Web viewIn hoofdstuk 6 zal worden afgesloten met een conclusie. Hoofdstuk 2. Invloed van belastingen op de financiering- en investeringsbeslissing

Scriptie MSc Fiscale Economie – J. Spaans (294460)

Hoofdstuk 6: Conclusie

In dit onderzoek stond de volgende probleemstelling centraal:

Wat zijn alternatieven om het verschil in fiscale behandeling tussen de financieringskosten van eigen

en vreemd vermogen in het huidige systeem weg te nemen, hoe werken deze alternatieven uit en welk

alternatief verdient de voorkeur voor Nederland?

Aan de hand van vier hoofdstukken, die elk een bepaald aspect van de probleemstelling behandelde, is

geprobeerd een antwoord op deze vraag te geven.

In hoofdstuk twee is beschreven op welke manier vreemd en eigen vermogen in Nederland fiscaal

worden behandeld. Vervolgens is aan de hand van verschillende theorieën over de optimale

vermogensstructuur getracht een overzicht te geven van verschillende factoren die invloed hebben op

de wijze waarop ondernemingen hun vermogensstructuur bepalen. Zo stellen Modigliani en Miller

vast dat ondernemingen door de zogenoemde ‘tax shield’ optimaal gebruik dienen te maken van

vreemd vermogen. Uit empirische studies blijkt echter dat ondernemingen dit bij lange na niet doen.

De trade-off theorie probeert hier een verklaring voor te geven, door ook rekening te houden met de

kosten van schuldfinanciering. Overmatige schuldfinanciering blijkt gepaard te gaan met zogenoemde

‘costs of financial distress’. Volgens deze theorie maken ondernemingen gebruik van

schuldfinanciering totdat de contante waarde van de tax shield van extra schuldfinanciering precies

gelijk is aan de toename in de contante waarde van mogelijke kosten van financial distress. Echter, in

de praktijk blijken veel winstgevende ondernemingen met goede ‘credit ratings’ al jaren te opereren

met lage schuldratio’s. Dit is in strijd met de trade-off theorie. De pecking-order theorie heeft een

geheel andere benadering als gaat om de verklaring hoe ondernemingen hun vermogensstructuur

bepalen. Volgens deze theorie kan schuldfinanciering de informatie asymmetrie tussen investeerders

en het management verkleinen. Daarnaast hebben ondernemingen een bepaalde rangorde als het gaat

om financiering. Hierbij wordt interne financiering geprefereerd boven externe financiering en

schuldfinanciering boven financiering door middel van eigen vermogen. Belangrijk om op te merken

is dat belastingvoordelen van schuldfinanciering in deze theorie een ondergeschikte rol spelen.

Hetzelfde geldt voor de agency en free cash flow theorie. Deze theorie gaat ervan uit dat de belangen

van managers en aandeelhouders niet op een lijn liggen. Schuldfinanciering kan een middel zijn om

het in de onderneming aanwezige overtollige kasgeld te verminderen. Managers hebben daardoor

minder mogelijkheden hun eigen belangen te behartigen ten koste van de belangen van de

aandeelhouders.

Op basis van deze theorieën kan geconcludeerd worden dat er geen algemene optimale

vermogensstructuur bestaat. Deze zal per onderneming verschillen. Zo zullen grote ondernemingen er 82

Page 83: Hoofdstuk 1 - Erasmus University Rotterdam J.docx · Web viewIn hoofdstuk 6 zal worden afgesloten met een conclusie. Hoofdstuk 2. Invloed van belastingen op de financiering- en investeringsbeslissing

Scriptie MSc Fiscale Economie – J. Spaans (294460)

een andere financiering op na houden dan jonge, snel groeiende ondernemingen. Daarnaast zijn er

blijkbaar meerdere factoren die invloed hebben op de keuze voor een bepaalde financieringsvorm.

Naast belastingen kunnen ook het verkleinen van informatiesymmetrie of het verminderen van

overtollig kasgeld factoren zijn bij de keuze voor schuldfinanciering. Uit verschillende empirische

studies blijkt echter wel dat belastingen een significante invloed hebben op de financieringskeuze van

ondernemingen. De fiscaliteit lijkt schuldfinanciering te stimuleren. Het verschil in fiscale

behandeling leidt tot een gedragsreactie en daarmee tot een economische verstoring. In eerste instantie

wordt de financieringsbeslissing verstoord, wat tot overmatige schuldfinanciering kan leiden.

Daarnaast hebben belastingen invloed op de investeringsbeslissing van ondernemingen. Het niet in

aftrek toelaten van financieringskosten van eigen vermogen, leidt er toe dat de rendementseisen van

investeringen stijgen. Een deel van het normale rendement wordt belast, wat economisch verstorend

werkt. Om de investeringsbeslissing niet te verstoren dienen alleen overwinsten te worden belast. Tot

slot zijn in dit hoofdstuk twee manieren beschreven om de belastingdruk op investeringen te meten.

Dit kan worden gedaan aan de hand van de marginale effectieve druk en aan de hand van de

gemiddelde effectieve druk. De marginale effectieve druk meet de belastingdruk op het normale

rendement van een investering. Hiermee kan de invloed van de vennootschapsbelasting op marginale

investeringen worden gemeten. Een lagere marginale effectieve druk zal marginale investeringen

stimuleren. Waar de marginale effectieve druk meer zegt over de omvang van de investeringen van

een onderneming, zegt de gemiddelde effectieve druk meer over de locatie waar een onderneming

investeert. De gemiddelde effectieve druk meet de gemiddelde belasting die ondernemingen moeten

betalen over hun totale rendement, ofwel er wordt rekening gehouden met overwinsten. Uit een

empirische studie blijkt dat multinationale ondernemingen bij hun locatiekeuze rekening houden met

de belastingdruk op overwinsten. De gemiddelde effectieve druk speelt hier een rol.

Nadat in hoofdstuk twee de invloed van belastingen op de financieringsbeslissing en de

investeringsbeslissing zijn besproken, staan in hoofdstuk drie een drietal alternatieven voor het huidige

belastingstelsel centraal. Deze alternatieven zorgen dat het verschil in behandeling tussen eigen en

vreemd vermogen verdwijnt of vermindert. Als eerst kwam de vermogensaftrek, zoals voorgesteld

door de Studiecommissie Belastingstelsel, aan bod. Eigen vermogen wordt fiscaal op eenzelfde manier

behandeld als vreemd vermogen. Bij de vermogensaftrek, een stelsel met aftrek van primair

rendement, kan jaarlijks het ‘normale’ rendement op kapitaal in aftrek worden gebracht. Dit normale

rendement wordt op forfaitaire wijze vastgesteld door jaarlijks het eigen vermogen te

vermenigvuldigen met een geëigend nominaal rentepercentage. In het voorstel van de

Studiecommissie Belastingstelsel slaat de aftrek bij een negatief eigen vermogen om in een bijtelling.

Hierdoor ontstaat er een renteaftrekbeperking op deelnemingsrente en wordt renteaftrek beperkt indien

door middel van een overnameholding een onderneming wordt overgenomen en na de overname een

fiscale eenheid wordt gevormd. De keuze voor de hoogte van de vermogensaftrek/ bijtelling is van

groot belang wil de vermogensaftrek effectief werken (het verschil in fiscale behandeling tussen eigen 83

Page 84: Hoofdstuk 1 - Erasmus University Rotterdam J.docx · Web viewIn hoofdstuk 6 zal worden afgesloten met een conclusie. Hoofdstuk 2. Invloed van belastingen op de financiering- en investeringsbeslissing

Scriptie MSc Fiscale Economie – J. Spaans (294460)

en vreemd vermogen laten verdwijnen). Indien de gemiddelde verschuldigde rente hoger is dan de

vermogensaftrek kan de prikkel tot overmatige schuldfinanciering blijven bestaan. Mijn voorstel is om

voor de hoogte van de vermogensaftrek/ bijtelling aan te sluiten bij de gemiddelde rente op

bedrijfsobligaties. Voor kleine ondernemingen kan dit percentage verhoogd worden. Voor de bepaling

van de grondslag kan worden aangesloten bij het fiscale eigen vermogen. Fiscale reserves die geen

bedrijfseconomische kosten met zich meebrengen dienen uit het eigen vermogen te worden

geëlimineerd. Deelnemingen worden voor de fiscale waarde zoals zij bij de moeder op de balans staan

geëlimineerd. Compensabele verliezen dienen bij het eigen vermogen te worden opgeteld om te

voorkomen dat ondernemingen in verliesjaren met een bijtelling worden geconfronteerd. De

vermogensaftrek zorgt ervoor dat het fiscale winstbegrip wordt versmald tot een overwinstbegrip.

Hierdoor verdwijnt naast de verstoring in de financieringsbeslissing ook de verstoring in de

investeringsbeslissing. Doordat ook de kapitaalkosten van eigen vermogen in aftrek op de winst

kunnen worden gebracht, zal de marginale effectieve druk dalen. De vermogensaftrek stimuleert

daarmee marginale investeringen. Indien het statutaire tarief zou stijgen om de versmalling van de

grondslag te bekostigen, leidt dit tot een stijging van de gemiddelde effectieve druk. Dit werkt nadelig

uit voor het vestigingklimaat, daar de gemiddelde effectieve druk invloed heeft op de locatiekeuze van

multinationale ondernemingen. Mede om deze reden heeft de Studiecommissie Belastingstelsel naar

alternatieve middelen gezocht om de vermogensaftrek te bekostigen. Dit kan als volgt: een beperkte

lastenverschuiving van de vennootschapsbelasting naar de omzetbelasting (0,5 miljard euro),

afschaffing van het MKB-tarief in de vennootschapsbelasting (0,5 miljard euro), de middelen die al

zijn gereserveerd voor de groepsrentebox (0,3 miljard euro) en een objectvrijstelling voor winsten en

verliezen van een buitenlandse vaste inrichting (0,2 miljard euro). Hierdoor kan het vpb-tarief gelijk

blijven. Berekeningen van het CPB tonen aan dat een vermogensaftrek de investeringen zal stimuleren

en tot een lichte stijging in de consumptie zal leiden.

Een andere manier om het verschil in fiscale behandeling tussen eigen en vreemd vermogen weg te

nemen, is door vreemd vermogen op eenzelfde wijze te behandelen als eigen vermogen. Daarom is

onderzocht hoe defiscalisering van rente voor Nederland uitwerkt. Hierdoor blijft bij alle vpb-plichtige

ondernemingen de ontvangen rente onbelast, ongeacht wie die rente betaalt. Daar staat tegenover dat

betaalde rente niet meer ten laste van de winst kan worden gebracht. Dit betekent dat ook rente

ontvangen uit het buitenland, waar de rente wel gewoon aftrekbaar is, onbelast blijft. Maar ook

betaalde rente aan het buitenland kan niet langer ten laste van de winst worden gebracht. Voor

financiële instellingen (banken en beleggingsmaatschappijen) geldt de defiscalisering van rente niet.

Per saldo leidt defiscalisering van rente tot een verbreding van de grondslag van de

vennootschapsbelasting. Hierdoor kan het vpb-tarief worden verlaagd naar ongeveer 19%. De

verstoring in de financieringsbeslissing verdwijnt door de defiscalisering van rente. Daar staat

tegenover dat de investeringsbeslissing verder wordt verstoord. Bij een grondslagverbreding in

combinatie met een tariefverlaging verschuift de belastingdruk van overwinsten naar marginale 84

Page 85: Hoofdstuk 1 - Erasmus University Rotterdam J.docx · Web viewIn hoofdstuk 6 zal worden afgesloten met een conclusie. Hoofdstuk 2. Invloed van belastingen op de financiering- en investeringsbeslissing

Scriptie MSc Fiscale Economie – J. Spaans (294460)

investeringen. Voor investeringen gefinancierd met vreemd vermogen zal de marginale effectieve druk

stijgen. Marginale investeringen worden daardoor ontmoedigd. De gemiddelde effectieve druk zal

daarentegen dalen. Dit heeft een positief effect op de locatiekeuze van multinationale ondernemingen

en daarmee het vestigingsklimaat van Nederland. Dit positieve effect verdwijnt echter indien

omringende landen reageren op de tariefverlaging door eveneens hun tarief te verlagen. De

welvaartswinst die in eerste instantie wordt behaald, gaat ten koste van een lagere welvaart in de

andere landen. Hierdoor verdwijnt deze welvaartswinst indien omringende landen reageren.

Tot slot is in hoofdstuk drie de verplichte groepsrentebox besproken. De groepsrentebox richt zich op

de arbitrage bij financiering binnen groepen door het verschil in behandeling tussen eigen en vreemd

vermogen. Binnen de groepsrentebox worden de ontvangen en de betaalde groepsrente tegen een tarief

van slechts 5% in aanmerking genomen, waardoor een meer gelijke behandeling van groepsrente en

groepsdividend wordt verkregen. De ratio van de regeling wordt tweeledig omschreven. Enerzijds

biedt de regeling een instrument ter bescherming van de Nederlandse grondslag tegen uitholling door

middel van groepsleningen die afkomstig zijn uit het eigen vermogen van de groep als geheel.

Anderzijds dient de regeling als een alternatief voor de verplaatsing van mobiel kapitaal naar laag

belaste jurisdicties, ofwel een maatregel ter bevordering van het concernfinancieringklimaat. De

groepsrentebox ontmoedigt investeringen in Nederlandse dochters indien de financiering plaats vind

door middel van interne leningen. De dochter kan de betaalde rente immers slechts tegen een tarief

van 5% ten laste van de winst brengen. De groepsrentebox brengt een wezenlijk risico met zich mee

voor het investeringsklimaat van Nederland. Indien omringende landen niet een soort gelijke regeling

invoeren, stimuleert een groepsrentebox het doen van investeringen door multinationale

ondernemingen in omringende landen in plaats van in Nederland. Voor de financieringsactiviteiten

van multinationale ondernemingen zal de groepsrentebox daarentegen een positief effect hebben. Voor

Nederlandse multinationale ondernemingen kan de groepsrentebox gunstig uitpakken. Indien zij

investeringen in dochters in het buitenland financieren met interne leningen, worden de rentebaten in

Nederland slechts beperkt belast. Het wordt daardoor aantrekkelijk om vanuit Nederland investeringen

in het buitenland te financieren door middel van interne leningen. Door de groepsrentebox wordt

Nederland aantrekkelijker voor concernfinancieringsactiviteiten. Hier staat echter een negatief effect

voor het investeringsklimaat tegenover. De kans is groot dat reële investeringen de werkgelegenheid

sterker zullen stimuleren dan concernfinancieringsactiviteiten. In dit opzicht lijkt een groepsrentebox

dan ook negatief uit te pakken voor Nederland. De verstoring in de financieringsbeslissing zal door de

groepsrentebox wel verkleind worden. De voordelen van renteaftrek worden immers beperkt, nu deze

in groepsverband voor 20/25,5 deel worden gedefiscaliseerd.

In hoofdstuk vier werden de alternatieven getoetst aan de criteria: economische efficiëntie, soliditeit,

eenvoud, het EU-recht en de internationale verhoudingen. Voor een overzicht verwijs ik naar het

schematische overzicht op pagina 73. Op basis van dit toetsingskader blijkt een vermogensaftrek het

85

Page 86: Hoofdstuk 1 - Erasmus University Rotterdam J.docx · Web viewIn hoofdstuk 6 zal worden afgesloten met een conclusie. Hoofdstuk 2. Invloed van belastingen op de financiering- en investeringsbeslissing

Scriptie MSc Fiscale Economie – J. Spaans (294460)

meest positief uit te werken voor Nederland. Met name op het criteria economische efficiëntie lijkt een

vermogensaftrek beter te presteren. Daarnaast zorgen defiscalisering van rente en de groepsrentebox

vooral in internationaal verband voor problemen.

In hoofdstuk vijf is een aantal aandachtspunten van de invoering van een vermogensaftrek in het

Nederlandse belastingstelsel besproken. In de wet VPB kan de vermogensaftrek worden ingevoerd in

een nieuw artikel 9a. Indien partieel belastingplichtigen (bijvoorbeeld een stichting) een onderneming

drijven met een beperkt deel van het eigen vermogen, dient de vermogensaftrek slechts te worden

toegepast voor het deel van het eigen vermogen waarmee een onderneming wordt gedreven. Voor

beleggingen in een BV die geen periodieke inkomsten generen (bijvoorbeeld goud) kan in hoofdstuk

vier van de wet IB 2001 een aparte bepaling worden opgenomen, waardoor er periodiek op forfaitaire

basis een heffing in box 2 plaats vindt. Art 10 lid 1d en art. 10b wet VPB kunnen worden aangepast

zodat deze alleen negatieve waardemutaties in aftrek beperken. Art. 10a en art. 10d kunnen komen te

vervallen.

Daarnaast is gekeken wat de gevolgen zullen zijn voor de verhouding tussen de wet VPB en de wet IB

2001. Geconcludeerd werd dat de beste manier om tot een globaal evenwicht te komen eveneens

invoering van de vermogensaftrek in de wet IB 2001 vereist. Voor de IB-ondernemer wordt het

normale rendement, dat eveneens forfaitair wordt vastgesteld, vrijgesteld in box 1. Dit wordt

vervolgens belast in box 2 tegen 25%. Hierdoor wordt ook voor de IB-ondernemer een onderscheid

gemaakt tussen de arbeidsbeloning en de kapitaalsbeloning. Het verschil dat tussen de IB-ondernemer

en de dga blijft bestaan, is de effectieve belastingdruk op de arbeidsbeloning. Voor de dga wordt deze

door de gebruikelijkloonregeling belast in box 1 tegen maximaal 52%. De belastingdruk voor de

arbeidsbeloning voor de IB-ondernemer is door de MKB-winstvrijstelling slechts 44%. De dga heeft

echter als voordeel dat deze belastingheffing kan uitstellen door het uitstellen van winstuitdelingen.

Tot slot werd geconcludeerd dat het de voorkeur geniet de vermogensaftrek direct in te voeren in

plaats van gradueel.

86

Page 87: Hoofdstuk 1 - Erasmus University Rotterdam J.docx · Web viewIn hoofdstuk 6 zal worden afgesloten met een conclusie. Hoofdstuk 2. Invloed van belastingen op de financiering- en investeringsbeslissing

Scriptie MSc Fiscale Economie – J. Spaans (294460)

Bijlage

Wettekst groepsrentebox zoals opgenomen in: Mogelijke aanpassingen in de vennootschapsbelasting,

bijlage bij de brief van de Staatssecretaris van Financiën van 15 juni 2009, nr. DB/2009/227U.

Verplichte groepsrenteboxArtikel 12c

1. Bij het bepalen van de winst van een jaar worden in aanmerking genomen voor 5/H gedeelte:

a. rente en kosten ter zake van geldleningen verstrekt aan een verbonden lichaam alsmede de kosten en voordelen ter zake van rechtshandelingen welke strekken tot het afdekken van de rente- of valutarisico’s met betrekking tot die geldleningen;

b. opbrengsten en kosten van kortlopende beleggingen, voor zover aannemelijk is dat deze worden aangehouden met het oog op de verwerving van deelnemingen waarop de deelnemingsvrijstelling van toepassing kan zijn, alsmede de kosten en voordelen ter zake van rechtshandelingen welke strekken tot het afdekken van de rente- of valutarisico’s met betrekking tot die beleggingen;

c. rente en kosten ter zake van geldleningen direct of indirect verschuldigd aan een verbonden lichaam alsmede de kosten en voordelen ter zake van rechtshandelingen welke strekken tot het afdekken van de rente- of valutarisico’s met betrekking tot die geldleningen;

d. waardemutaties van de in onderdelen a en c bedoelde geldleningen en de in onderdeel b bedoelde beleggingen.

Daarbij staat H voor het percentage van het hoogste tarief, bedoeld in artikel 22, geldend voor het desbetreffende jaar.

2. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder een met de belastingplichtige verbonden lichaam verstaan:

a. een lichaam waarover de belastingplichtige de zeggenschap heeft;

b. een lichaam dat de zeggenschap heeft over de belastingplichtige;

c. een lichaam waarover een derde de zeggenschap heeft, terwijl deze derde tevens de zeggenschap heeft over de belastingplichtige.

Hierbij worden zeggenschapsrechten van een samenwerkende groep lichamen of natuurlijke personen toegerekend aan alle leden van die samenwerkende groep. De belastingplichtige die zekerheid wenst over het antwoord op de vraag of in zijn geval sprake is van een samenwerkende groep, kan een verzoek indienen bij de inspecteur, die daarop beslist bij voor bezwaar vatbare beschikking.

87

Page 88: Hoofdstuk 1 - Erasmus University Rotterdam J.docx · Web viewIn hoofdstuk 6 zal worden afgesloten met een conclusie. Hoofdstuk 2. Invloed van belastingen op de financiering- en investeringsbeslissing

Scriptie MSc Fiscale Economie – J. Spaans (294460)

3. Voor de toepassing van dit artikel:

a. wordt onder geldlening verstaan een vordering of schuld die voortvloeit uit een overeenkomst van geldlening of een daarmee vergelijkbare overeenkomst;

b. wordt onder rente en kosten ter zake van geldleningen verstrekt of direct of indirect verschuldigd aan een verbonden lichaam mede begrepen de financieringscomponent in vergoedingen ter zake van het ter beschikking stellen van materiële vaste activa aan of het direct of indirect ter beschikking gesteld krijgen van materiële vaste activa van een verbonden lichaam;

c. worden onder rente en kosten ter zake van geldleningen verstrekt aan een verbonden lichaam mede begrepen ontvangen vergoedingen en kosten ter zake van geldleningen die onder zodanige voorwaarden zijn verstrekt dat deze feitelijk functioneren als eigen vermogen van het verbonden lichaam;

d. worden onder waardemutaties in de zin van het eerste lid, onderdeel d, mede begrepen waardemutaties ter zake van de in onderdeel c bedoelde leningen.

4. Het eerste lid is niet van toepassing met betrekking tot rente en kosten ter zake van een geldlening verstrekt aan een verbonden lichaam voor zover die geldlening direct of indirect verband houdt met de vervreemding van activa aan een verbonden lichaam, tenzij de belastingplichtige aannemelijk maakt dat aan de geldlening en de vervreemding in onderling verband in overwegende mate zakelijke overwegingen ten grondslag liggen. De eerste volzin is niet van toepassing op de vervreemding van deelnemingen waarop de deelnemingsvrijstelling van toepassing is en van activa die uitsluitend opbrengsten genereren waarop het eerste lid van toepassing is.

88

Page 89: Hoofdstuk 1 - Erasmus University Rotterdam J.docx · Web viewIn hoofdstuk 6 zal worden afgesloten met een conclusie. Hoofdstuk 2. Invloed van belastingen op de financiering- en investeringsbeslissing

Scriptie MSc Fiscale Economie – J. Spaans (294460)

Literatuurlijst

Literatuur

Altshuler, R., en H. Grubert, Taxes, repatriation strategies and multinational financial policy, Journal of Public Economics 87, 2003, p. 73-107

Asquith, P., en D.W. Mullins, Equity issues and offering dilution, Journal of financial economics, 1986, p. 61-89

Barcley, M.J., en R.H. Litzenberger, Announcement effects of new equity issues and the use of intraday price data, Journal of financial economics 21, 1988, p. 71-99

Bellinghout, J.W., en F.A. Engelen, Belastinghervorming bezien vanuit het internationaal belastingrecht, In: Herziening belastingstelsel. Een sprong in het duister of een grote sprong voorwaarts. De Nederlandse orde van Belastingadviseurs.

Boadway, R., en N. Bruce, A general proposition on the design of a tax neutral business tax, Journal of Public Economics, Vol.24 No.2, 1984, p.231-239

Bond, S.R., Leveling up or leveling down? Some reflections on the ACE and CBIT proposals, and the future of corporate tax base, In: S. Cnossen (ed.) Taxing capital income in the European Union, Oxford: Oxford University Press 2000

Bovenberg, A.L. en L.G.M. Stevens, Het fiscale stelsel van de toekomst: eenvoud, neutraliteit en draagkracht, Bijlage bij: Continuïteit en vernieuwing. Een visie op het belastingstelsel, rapport studiecommissie belastingstelsel.

Brealey, Myers en Allen, Corporate Finance, McGraw-Hill international edition, 8e editie, 2006

Conclusie A-G Geelhoed, Zaak C-88-03 (commissie/Portugal)

Conclusie A-G Wattel, conclusie over afboeking met lening met een onzakelijk debiteurenrisico, V-N 2010/40.26

Cnossen, S., Om de toekomst van de vennootschapsbelasting in de Europese Unie, WFR 1996/871

Cornelisse, R.P.C., Naar een beter vestigingsklimaat?, WFR 2009/911

Devereux, M.P., en R. Griffith, Taxes and the location of production: evidence from a panel of US multinationals, Journal of Public Finance, 1998, no. 68, p. 335-367

Engelen, F.A., H. Vording en S. van Weeghel, Wijziging van belastingwetten met het oog op het tegengaan van uitholling van de belastinggrondslag en het verbeteren van het fiscale vestigingsklimaat, WFR 2008/891

Engelen, F.A., H. Vording en S. van Weeghel, Eenvoud, evenwicht en een lager tarief vennootschapsbelasting: waar staan we een jaar later?, WFR 2009/953

Engelen, F.A., Herziening van de vennootschapsbelasting: vermogensaftrek of tariefverlaging?, WFR 2010/6862

89

Page 90: Hoofdstuk 1 - Erasmus University Rotterdam J.docx · Web viewIn hoofdstuk 6 zal worden afgesloten met een conclusie. Hoofdstuk 2. Invloed van belastingen op de financiering- en investeringsbeslissing

Scriptie MSc Fiscale Economie – J. Spaans (294460)

Gordon, R.H., Taxation of investments and savings in a world economy, The American Economic Review, Vol. 76 No. 5, 1986, p. 1086-1102

Gordon, R.H., en Y. Lee, Do taxes affect corporate debt policy? Evidence from U.S. corporate tax return data, Journal of Public Economics 82, 2001, p. 195-224

Griffith, R., J. Hines en P.B. Sorensen, H10: International Capital taxation, Dimensions of tax design, the Mirrlees review, 2010

Graham, J.R., How Big are the tax benefits of debt?, The journal of finance, Vol. 55 No. 5, 2000

Heithuis, E.J.W., Voorstellen Engelen cs voor VPB 2010: ei van Columbus?, WFR 2008/1067

Integration of individual and corporate tax systems: Taxing business income once, Department of the Treasury, January 1992

Jacobs, B, Moet kapitaalinkomen worden belast?, Bijlage bij: Continuïteit en vernieuwing. Een visie op het belastingstelsel, rapport studiecommissie belastingstelsel.

Jacobs, B., Moet kapitaalinkomen worden belast? In: D.A. Albregtse en P. Kavelaars (Redactie), Naar een Europese winstbelasting, p. 151-171

Jensen, M.C., en W.H. Meckling, Theory of the firm: Managerial behaviour, agency costs and ownership structure, Journal of financial economics, Vol. 3 No. 4, 1976, p. 305-360

Jensen, M.C., Agency costs of free cah flow, corporate finance, and takeovers, American economic review, Vol. 76 No.2, 1986, p. 323-329

Kok, Q.W.J.C.H., Ondernemingsfinanciering in de vennootschapsbelasting, MBB nummer 7-8, augustus 2010

Luja, R.H.C., De groepsrentebox: onbedoeld te gunstig?, WFR 2009/1067

Majluf, N.S., en S.C. Myers, Corporate financing and investment decisions when firms have information that investors do not have, Journal of financial economics, Vol. 13 No. 2, 1984

Masulis, R.W., en A.N. Korwar, Season equity offerings: An empirical investigation, Journal of financial economics 15, 1986, p. 91-118

Miller, M.H., Debt and taxes, Journal of finance, May 1977

Modigliani, F., en M.H. Miller, The cost of capital, corporate finance and the theory of investment, American Economic Review, juni 1958

F. Modigliani en M.H. Miller, Corporate income taxes and the cost of capital: A correction, The American Economic Review, juni 1963

Mooij, R.A. de, Heeft de vennootschapsbelasting een toekomst?, 21 november 2003

Mooij, R.A. de, Hoe moet de vennootschapsbelasting worden hervormd? In: D.A. Albregtse en P. Kavelaars (Redactie), Naar een Europese winstbelasting, p.189 – 198

Mooij, R.A. de, en M.P. Devereux, Alternative systems of business tax in Europe, an applied analysis of ACE en CBIT reforms, Europese Commissie

90

Page 91: Hoofdstuk 1 - Erasmus University Rotterdam J.docx · Web viewIn hoofdstuk 6 zal worden afgesloten met een conclusie. Hoofdstuk 2. Invloed van belastingen op de financiering- en investeringsbeslissing

Scriptie MSc Fiscale Economie – J. Spaans (294460)

Mooij, R.A. de, en S. Ederveen, Corporate tax elasticities: a readers guide to emperical findings, Oxford Review of Economic Policy 2008, 34(4), p. 673-697

Myers, S.C., Capital Structure, Journal of economic perspectives, 2001

Nouwen, M.F., en J. van Strien, De groepsrentebox is ‘dood’, lang leve de vermogensaftrek?, NTFR 2010-1423

Rajan, R.G., en L. Zingales, What do we know about capital structure? Some evidence from international data, Journal of finance 50, 1995, p. 1421 – 1460

Rosen, H.S., en T. Gayer, Public Finance, McGray-Hill International Edition, 8e editie, 2008

Sar, N.L. van der, Aandelenrendementen: Ratio en Psychologie, Kluwer 2002

Sprundel, D.E. van, Het naderende einde van de dividendbelasting – een analyse, WFR 2009/511

Stevens, L.G.M., Fiscale Beleidsnotities 2011, WFR 2010/1200

Strien, J. van, Renteaftrekbeperkingen in de vennootschapsbelasting, Kluwer - Deventer 2007

Vegt, P.C. van der, Het grensvlak van eerlijke en oneerlijke belastingconcurrentie in Europa, WFR 2009/690

Wald, J.K., How firm characteristics affect capital structure: an international comparison, Journal of financial research 22, 1999, p. 161-187

Arresten

HR 27 januari 1988, BNB 1988/217 (Unilever-arrest)

HvJ EU 8 november 2001, Zaak C-143/99 (Adria-Wien Pipeline)

HvJ EU 18 september 2003, zaak C-168-01 (Bosal Holding BV)

HvJ EU 12 juli 2005, zaak C-403/03 (Schempp)

HR 9 mei 2008, nr. 43 849, BNB 2008/191

Overig

Beschikking C(2009)4511 van 8 juni 2009

Brief van 5 december 2009, kenmerk DB/2009/647 (Kamerstukken II 2009-2010, 31369. Nr.9)

Centraal Bureau voor de Statistiek, Opbrengst rijksbelastingen bijna 7 miljard euro lager, 6 augustus 2010,

Continuïteit en vernieuwing. Een visie op het belastingstelsel, rapport studiecommissie belastingstelsel, april 2010

CPB notitie 25 november 2008, defiscalisering rente

91

Page 92: Hoofdstuk 1 - Erasmus University Rotterdam J.docx · Web viewIn hoofdstuk 6 zal worden afgesloten met een conclusie. Hoofdstuk 2. Invloed van belastingen op de financiering- en investeringsbeslissing

Scriptie MSc Fiscale Economie – J. Spaans (294460)

CPB notitie 2010/17 31 maart 2010, Budgettaire-, koopkracht- en economische effecten van belastinghervormingen, bijlage bij: Continuïteit en vernieuwing. Een visie op het belastingstelsel, rapport studiecommissie belastingstelsel.

Dividendtaks, Het Financieele Dagblad 27 juni 2008

Kamerbrief 15 december 2008, Verdeling VPB-druk en renteproblematiek, Kamerstukken II, 31369, nr. 5

Kamerbrief 15 december 2008, Belastingen op inkomen winst en vermogen

Mogelijke aanpassingen in de vennootschapsbelasting, bijlage bij de brief van de Staatssecretaris van Financiën van 15 juni 2009, nr. DB/2009/227U

MvT, Kamerstukken II 2001/02, 28.034

92