24
“Houd diabetes uit het oog1 Houd diabetes uit het oogProjectvoorstel voor tertiaire preventie, gericht op het voorkomen van diabetische retinopathie bij patiënten met Diabetes mellitus 2. juli 2011, Open Universiteit Nederland: Gezondheidspsychologische interventies ten tijde van werkzaamheden bij Koninklijke Visio. Lonneke C. Mechelse [email protected]

Houd diabetes uit het oog

Embed Size (px)

Citation preview

“Houd diabetes uit het oog”

1

“Houd diabetes uit het oog”

Projectvoorstel voor tertiaire preventie, gericht op het voorkomen van diabetische

retinopathie bij patiënten met Diabetes mellitus 2.

juli 2011, Open Universiteit Nederland: Gezondheidspsychologische interventies

ten tijde van werkzaamheden bij Koninklijke Visio.

Lonneke C. Mechelse

[email protected]

“Houd diabetes uit het oog”

2

Samenvatting

Voor u ligt een projectplan voor preventie van diabetische retinopathie bij patiënten

met Diabetes mellitus 2. Diabetes is een zeer veel voorkomende aandoening waarbij

vaak complicaties ontstaan. Een van de meest gevreesde en meest voorkomende

complicaties van diabetes is diabetische retinopathie. Aandacht voor preventie van

deze vermijdbare oogcomplicatie is op dit moment onvoldoende. Dit heeft onnodig

lijden tot gevolg en brengt daarnaast aanzienlijke extra kosten voor de Nederlandse

gezondheidszorg met zich mee. Doel van de hier voorgestelde interventie is dan ook

het beperken/voorkomen van de complicatie diabetische retinopathie bij patiënten

met diabetes mellitus 2. Dit gebeurt volgens een model van planmatige

gezondheidsvoorlichting en gedragsverandering.

Probleemanalyse

Toelichting diabetes mellitus.

Diabetes mellitus is een chronische stofwisselingsziekte die gepaard gaat met een te

hoog glucosegehalte in het bloed door een gebrek aan het hormoon insuline. Insuline

is nodig om glucose uit het bloed te krijgen. Een te hoog glucosegehalte is

bedreigend voor de gezondheid. De twee meest voorkomende vormen van diabetes

zijn type 1 en 2 diabetes (Jacobs-van der Bruggen e.a. 2004).

Diabetes type 1 komt tot stand door een acuut tekort aan het hormoon insuline. Dit

hormoon wordt geproduceerd door cellen in de alvleesklier. Bij diabetes 1 worden

deze beta-cellen afgebroken, waardoor de bloedglucose sterk daalt. Zonder

aanvulling van insuline ontstaat dan snel een levensgevaarlijke situatie. In geval van

de diabetesvariant type 2, is er ook een probleem met de insulinehuishouding

waardoor op termijn een te hoog bloedglucosegehalte ontstaat. De afscheiding of het

gebruik van in het lichaam aanwezige insuline is verstoord. Ook dit geeft allerlei

klachten en complicaties (Baan CA *, 2009).

“Houd diabetes uit het oog”

3

Op jonge leeftijd bestaat de prevalentie van diabetes bijna helemaal uit type 1.

Naarmate de leeftijd stijgt, wordt het aandeel van type 1 diabetes kleiner (Baan,

2009). Over het totaal gezien heeft het leeuwendeel van de diabetespatiënten (circa

90%) type 2 diabetes. Dit type komt met name voor op middelbare en oudere leeftijd.

Nederland heeft 408.000 bij de huisarts bekende diabetes type 2 patiënten: 185.000

mannen en 223.000 vrouwen (Jacobs-van der Bruggen e.a. 2004).

De incidentie.

Het aantal nieuwe diabetespatienten per jaar lag in 2007 op 71.000, waarvan meer

mannen dan vrouwen (4.6 per 1000 mannen en 4.1 per 1000 vrouwen). De incidentie

bleek ook te stijgen met de leeftijd (Baan, 2009). Als er niets verandert, dan groeit

diabetes in de toekomst uit tot volksziekte nummer één, aldus informatie van de

Nederlandse Diabetes Federatie (NDF, 2007).

Naar verwachting zal puur door de vergrijzing het aantal mensen met diabetes in

2020 met 35% zijn gestegen (Gijsen e.a, 2004). Als het overgewicht verder toeneemt

binnen Nederland, zal het werkelijk aantal mensen met diabetes hoger liggen dan nu

ingeschat wordt (Bemelmans e.a., 2004).

Uit toekomstprognoses blijkt het aantal mensen in Nederland met diabetes in 2025

fors hoger uit te vallen dan alleen op basis van de demografie verwacht mag worden,

en kan dit aantal oplopen tot 1,14 miljoen mensen in 2025 (Blokstra e.a., 2007).

De kosten voor de gezondheidszorg.

De directe medische kosten voor diabetes werden in 2007 geschat op 735 miljoen

euro, dat is 1.3% van de Nederlandse gezondheidszorgkosten. De werkelijke kosten

liggen zelfs nog hoger omdat niet alle complicaties zijn meegenomen (Os e.a., 2000).

Patiënten die tien jaar of langer diabetes hebben, hebben vrijwel allemaal

complicaties (Jacobs-van der Bruggen e.a., 2004). Uit een metastudie door het RIVM

(van Wieren e.a., 2010) blijkt de verhouding van directe diabeteskosten en kosten

van diabetescomplicaties op tweederde versus ruim één derde te liggen. Verder blijkt

ongeveer de helft van de diabeteskosten aan medicatie en hulpmiddelen te worden

besteed; ongeveer een kwart aan ziekenhuiskosten en ongeveer één tiende aan

ouderenzorg. Qua leeftijd worden de meeste kosten gemaakt bij diabetici in de

leeftijdscategorie van 65 tot 80 jaar. Ruim 54% van de kosten worden bij vrouwen

gemaakt. (van Wieren e.a., 2010).

“Houd diabetes uit het oog”

4

Gevolgen voor de kwaliteit van leven.

Uit onderzoek bij onder meer Nederlandse patiënten in het kader van de CODE-

studie (Cost of Diabetes in Europe) blijkt dat niet zozeer het hebben van diabetes zelf

de kwaliteit van leven voor de patiënt vermindert. Het zijn met name de complicaties

ten gevolge van diabetes die een grote invloed hebben op de ervaren kwaliteit van

leven van patiënten en die ook de levensverwachting doen dalen (Koopmanschap,

2002; Redekop e.a., 2002). Bij afwezigheid van diabetescomplicaties was in dit

onderzoek de gerapporteerde kwaliteit van leven bijna gelijk aan die van mensen

zonder diabetes, maar de aanwezigheid van diabetescomplicaties leidde tot een

verminderde kwaliteit van leven.

Chronische complicaties komen bij minimaal 40-56% van de diabetes mellitus type 2

patiënten voor (Feskens e.a.,2005). Waarschijnlijk liggen deze percentages hoger.

Daarbij neemt met de ziekteduur het risico op complicaties verder toe, terwijl

diabetes type 2 juist ook steeds meer onder jongeren voor komt (Gijsen e.a.,2003).

De ziekteduur neemt dus alleen maar toe en de kans op complicaties daarmee dus

ook. Een van de meest voorkomende complicaties van diabetes, diabetische

retinopathie (zie ook bijlage), tast het netvlies aan (Guillausseau e.a.,1998).

Deze complicatie die betrekking heeft op verlies van het gezichtsvermogen, blijkt

duidelijk verband te hebben met een verminderde kwaliteit van leven (Fakiri e.a.

2003) . Het blijkt zelfs dat mensen die door diabetes blind zijn geworden, driekwart

van hun resterende levensjaren zouden opgeven om weer te kunnen zien (Hanninen

e.a., 1998; Assendelft e.a. 2007; NDF, 2010).

Het is niet voor niets dat de Nederlandse Diabetes Federatie de onderzoeksprijs

2010 heeft toegekend voor het oogonderzoek van Professor Schlingemann. Zijn

motto luidt “help diabetische oogproblemen de wereld uit”. Een aantal jaren eerder is

een Belgische scriptie met een soortgelijk motto beloond met de Vlaamse

Scriptieprijs (Jolien, 2006). Vanwege de communicatieve kracht is de titel van dit

projectvoorstel hieraan ontleend. Diabetische retinopathie komt uiteindelijk bij

ongeveer 20-60% van de diabetespatiënten voor (Guillausseau e.a.,1998).

De doelgroep.

De doelgroep van dit project zijn patiënten met diabetes mellitus type 2 (DM2), met

een verhoogd risico op het ontwikkelen van diabetische retinopathie.

“Houd diabetes uit het oog”

5

Bepaalde bevolkingsgroepen hebben een verhoogde kans om diabetes mellitus 2 te

ontwikkelen. Hoog risicogroepen voor het ontwikkelen van DM 2 zijn: vijftigplussers,

allochtonen (met name de Surinamers van hindoestaanse afkomst), mensen met een

lage sociaal economische status en mensen met diabetes in de familie (Tacken e.a.,

2001; Baan e.a., 2004; Verheij e.a., 2009). Het Centraal Bureau voor Statistiek

typeert de gemiddelde diabetespatiënt (over de periode 2001-2009) als volgt: 63 jaar,

man, overgewicht, lager opgeleid, iets vaker woonachtig in een grote stad en vaak

van Surinaamse afkomst (CBS, 2010).

Binnen de populatie van diabetespatiënten zijn er specifieke risicogroepen die een

verhoogde kans hebben op het ontwikkelen van de complicatie diabetische

retinopathie (NOG, 2006). Deze risicogroepen zijn diabetespatiënten met een lange

diabetesduur, abdominale obesitas, ongunstige glycemische instelling, hypertensie

en een afwijkend lipidenprofiel. Ook diabetici van negroïde of hindoestaanse afkomst

hebben een verhoogde kans op het ontwikkelen van bovengenoemde

oogcomplicatie. Verder hebben patiënten met geringe retinopathie uiteraard een

verhoogd risico voor het ontwikkelen van visusbedreigende retinopathie.

Dit projectvoorstel is gericht op het voorkomen van de complicatie diabetische

retinopathie bij patiënten met Diabetes mellitus 2 met een verhoogd risico op het

ontwikkelen van die complicatie. Om deze doelgroep te bereiken zal een

intermediaire groep ingezet worden voor de uitvoering.

De uitvoerders van dit project: Praktijk Ondersteuner Huisarts (POH’ers).

Patiënten met diabetes zonder complicaties worden primair via de huisartspraktijk

begeleid (Tacken e.a., 2001). Binnen de huisartspraktijk wordt de diabeteszorg met

name verzorgd door ondersteuners. Dit betreft gespecialiseerd verpleegkundig

personeel dat een groot deel van de begeleiding van de diabetische patiënt van de

huisarts overneemt. Inmiddels heeft 80% van de patiënten met name contact met de

praktijkondersteuner (Verheij e.a., 2010)..Door de centrale rol van de POH’ers is

deze groep mensen zeer geschikt om de interventie uit te gaan voeren. De POH’ers

vormen om die reden de intermediaire groep.

“Houd diabetes uit het oog”

6

Gedrags- en omgevingsanalyse

Risicofactoren voor het ontwikkelen van diabetes mellitus type 2.

Hieronder wordt ingegaan op beïnvloedbare risicofactoren voor het ontwikkelen van

DM 2 (niet beïnvloedbare factoren, zoals leeftijd of etniciteit, vallen hier dus buiten).

Uit uiteenlopend onderzoek (Baan e.a., 2005) blijkt dat overgewicht (PAR 66,2%) de

belangrijkste beïnvloedbare risicofactor is voor het ontwikkelen van DM 2. Bijna 50%

van de Nederlandse bevolking heeft een verhoogd risico op DM 2 door overgewicht

(Poortvliet e.a., 2007). Hierbij is de wijze waarop vet is verdeeld over het lichaam

bepalend voor de mate van dat risico. Abdominale obesitas (appelvormige

vetverdeling) geeft het meeste risico (Baan e.a., 2005). Ook te weinig lichamelijke

activiteit is een risicofactor van belang (PAR 19,2%) (Baan e.a,2005). Te meer omdat

slechts 44% van de volwassenen in Nederland voldoet aan de “Nederlandse norm

gezond bewegen” (Poortvliet e.a., 2007). Verder hebben (ex)rokers een verhoogd

risico (PAR 9,1%). Dit betreft maximaal 59% van de Nederlanders van 15 jaar en

ouder. Ook voeding blijkt van invloed, dit is zowel een risicofactor als een

beschermende factor. Zo verhoogt het gebruik van veel verzadigd vet en

onvoldoende voedingsvezels het risico op DM2. Het consumeren van onverzadigd

vet, veel voedingsvezels en veel groente en fruit heeft juist een beschermend effect

(Baan e.a., 2005).

Risicofactoren voor het ontwikkelen van diabetische retinopathie.

Zoals eerder aangegeven zijn er specifieke risicofactoren te benoemen voor het

ontwikkelen van de diabetes complicatie; diabetische retinopathie (DRP). Een aantal

van deze factoren, zoals ziekteduur en etniciteit, is niet beïnvloedbaar, maar andere

risicofactoren zijn dit wel. In de evidence-based richtlijn “diabetische retinopathie” van

het Nederlands Oogheelkundig Gezelschap (NOG, 2006) wordt hierop ingegaan. Met

name leefstijlfactoren zijn beïnvloedbaar. De belangrijkste in dit verband is

abdominale obesitas en daarmee samenhangend hypertensie, verhoogde

bloedsuikerwaarden en een ongezonde cholesterolverdeling. Uit onderzoek door het

RIVM blijkt 84% van de DM 2 patiënten overgewicht te hebben, meer dan 70% van

de mensen met diabetes type 2 heeft een te hoge bloeddruk en 60% van de

Nederlandse diabetespatiënten heeft een verhoogde bloedsuikerwaarde (Poortvliet

“Houd diabetes uit het oog”

7

e.a., 2007). Daarnaast is ook een afwijkend lipidenprofiel (cholesterolverdeling) een

aantoonbare risicofactor voor DRP. Uit onderzoek blijkt gemiddeld 53% van de

diabetespatiënten met DM 2 een verhoogd cholesterolgehalte te hebben (Berg Jeths

van den e.a., 2006). Tot slot vormt ook roken een aantoonbare risicofactor voor het

ontstaan van DRP, 19% van de patiënten met DM 2 rookt (Poortvliet e.a., 2007).

Voor een aantal andere risicofactoren zijn geen betrouwbare wetenschappelijke

uitspraken bekend over het effect en de mate waarin zij de kans op retinopathie

kunnen verminderen. In dit projectvoorstel zijn die factoren verder buiten

beschouwing gelaten en wordt gekozen voor factoren die leiden tot aantoonbare

risicoreductie. Intensieve behandeling die gericht is op verschillende risicofactoren

blijkt de kans op retinopathie met 58% te doen afnemen (van Leiden, 2003).

Meer in detail is hierover bekend dat strenge regulatie van de bloedglucosewaarden

de kans op retinopathie vermindert met 39% (DCCT, 1996). Hetzelfde geldt voor een

strikte bloeddrukregulatie. Deze kan de kans op het verkrijgen van diabetische

retinopathie met 34% verlagen (UKPDS 1999; Aiello e.a., 2001). Ook aandacht voor

periodieke oogcontrole is van belang (Fakiri e.a., 2003). Minder dan de helft van de

Nederlandse diabetespatiënten wordt jaarlijks op oogafwijkingen gecontroleerd

(Limburg e.a., 2005). Hier blijven dus kansen liggen om de complicatie DRP te

voorkomen.

Concluderend blijkt vooral van belang dat overgewicht - en de hiermee

samenhangende hoge bloedglucose, hoge bloeddrukwaarden en een ongezonde

cholesterolverdeling - gereduceerd wordt. Cruciaal voor het verminderen van

overgewicht is dat energie inname en het energieverbruik niet in balans zijn.

Energiebalans-gerelateerde gedragingen die hieraan ten grondslag liggen zijn

voeding en bewegen (Brug e.a., 2008). Verminderde consumptie van verzadigd vet

kan een cholesterolverlaging van ongeveer 10% mogelijk maken en een zoutarm

dieet draagt bij aan de daling van hoge bloeddruk (Verschuren e.a., 2005).

Verder blijkt ten aanzien van gewichtsvermindering door bewegen, dat matig

intensieve lichamelijke inspanning uiteindelijk het meest effectief is bij het realiseren

van gewichtsreductie, met name omdat dit langer vol te houden is (Brug e.a., 2008).

Dergelijke activiteiten, zoals fietsen en wandelen zijn ook makkelijk te integreren in

de dagelijkse routine. Dit leidt tot onderstaande gedragsdoelen.

“Houd diabetes uit het oog”

8

Gedragsdoelen.

1 Patiënten passen hun voedingsgedrag aan door minder calorie-inname en een

aanpassing van hun voedingspatroon in de gewenste richting (NFI, 2008).

Concreet betekent dit een reductie in porties en een reductie in de inname van zout

en van verzadigde vetten.

2 Patiënten passen hun beweeggedrag aan door meer te bewegen en vaker te

bewegen. Er wordt minimaal vijf maal per week 30 minuten (of meer) matig intensief

bewogen.

Gedragsdeterminanten.

Uit een meta analyse onderzoek door het RIVM naar de onderliggende

gedragsdeterminanten, zowel voor goede voeding als voor lichamelijke activiteit zijn

drie gedragsdeterminanten aangetoond. Dit betreft “attitudes”, “sociale invloeden” en

“eigen effectiviteit” (Jansen e.a., 2002).

In toenemende mate wordt onderkend dat ook omgevingsdeterminanten een rol

spelen (Brug e.a., 2008). Op dit moment kan dit (nog) onvoldoende vanuit

wetenschappelijk onderzoek worden onderbouwd (Jansen e.a., 2002). Voor de

gedragsdeterminant “attitude” is kennis een belangrijke component voor het bepalen

van eigen attitude ten aanzien van gedrag (Brug e.a., 2008). Daarom komt kennis

over DRP - zowel in de eerste tabel over de determinanten van voedingsgedrag, als

in de tweede tabel over beweeggedrag - terug als programmadoel.

Tabel 1 Voedingsgedrag

Determinanten Programmadoelen

Kennis De patiënt is zich bewust van de complicatie

diabetische retinopathie (DRP) en

- kan het ziektebeeld DRP beschrijven;

- weet welke factoren in het voedingsgedrag het

risico op DRP verhogen en verlagen;

- weet 3 concrete gedragsvoorbeelden te noemen

in het eigen voedingspatroon om overgewicht te

reduceren.

“Houd diabetes uit het oog”

9

Attitudes De patiënt kan voordelen noemen van verhoogd

beweeggedrag die niet gerelateerd zijn aan

gezondheid.

De patiënt heeft een reëel beeld van de “nadelen”

van actief bewegingsgedrag.

Sociale invloed De patiënt weet hoe de partner/ nabije omgeving

denkt over actief bewegingsgedrag.

De patiënt kan minimaal 3 argumenten aanvoeren

tegen inactief bewegingsgedrag.

Eigen effectiviteit De patiënt heeft vertrouwen in de eigen

mogelijkheden om het persoonlijk voedingsgedrag

bij te stellen in de gewenste richting.

Het lukt de patiënt dit gedrag te vertonen.

Tabel 2 Bewegingsgedrag

Determinanten Programmadoelen

Kennis De patiënt is zich bewust van de complicatie (DRP)

en

- kan het ziektebeeld DRP beschrijven;

- weet welke factoren in het bewegingsgedrag het

risico op DRP verhogen en verlagen;

- weet 3 concrete gedragsvoorbeelden te noemen

in het eigen bewegingspatroon om overgewicht te

reduceren.

Attitudes De patiënt kan voordelen noemen van verhoogd

beweeggedrag die niet gerelateerd zijn aan

gezondheid.

De patiënt heeft een reëel beeld van de “nadelen”

van actief bewegingsgedrag.

Sociale invloed De patiënt weet hoe de partner/ nabije omgeving

denkt over actief bewegingsgedrag.

De patiënt kan minimaal 3 argumenten aanvoeren

tegen inactief bewegingsgedrag.

“Houd diabetes uit het oog”

10

Eigen effectiviteit De patiënt heeft vertrouwen in de eigen

mogelijkheden om het persoonlijk bewegingsgedrag

te verhogen.

Het lukt de patiënt dit gedrag te vertonen.

Uit bestudering van de psychologische gedragsmodellen lijkt met name de

combinatie van de theorie van Gepland Gedrag (Atzjen, 1991) en de Protectie

Motivatie Theorie (Lazarus, 1966) een goed verklarend kader te bieden. Het centrale

construct is de intentie en het motivatieniveau om in dit geval beweeg- en eetgedrag

aan te passen. De theorie van Gepland Gedrag stelt dat de “gedragsdeterminanten”

attitude, subjectieve normen en waargenomen gedragscontrole leiden tot een

“gedragsintentie” die dan weer tot gedrag leidt. Om tot een attitude te komen moet er

uiteraard voldoende kennis aanwezig zijn. Niet alleen de gedragsdeterminanten en

de gedragsintentie waarin dit resulteert zijn van belang. Ook de (zelf)evaluatie en

feedback op het concrete gedrag kan (via bijstelling van gedragsdeterminanten) tot

ander gedrag leiden. De patiënt met DM 2 die een specifiek beweeggedrag vertoont

en bijvoorbeeld de auto laat staan om met de fiets naar het werk te gaan, kan door

negatieve of positieve (zelf)evaluatie of feedback via bijstelling van

gedragsdeterminanten tot ander beweeggedrag komen. Dit kan zowel meer of

minder wenselijk van aard zijn. Het model heeft meer voorspellende waarde

naarmate het gewenste gedrag concreter gedefinieerd is (Azjen,1991; Brug e.a.,

2008). De Protectie Motivatie Theorie appeleert aan angstgevoelens en biedt

daarmee inzicht in het type motivator. Het model voorspelt wanneer mensen bij een

gezondheidsdreiging een reactie vertonen die gunstig of ongunstig is voor de eigen

gezondheid. De inschatting van de dreiging en de inschatting van de eigen

mogelijkheden om met de dreiging om te gaan, bepalen het uiteindelijk gedrag. Ook

hier is het kennisniveau een cruciale factor. In hoeverre bijvoorbeeld de dreiging van

het krijgen van diabetische retinopathie wel of niet als een reële angst wordt ervaren,

is bepalend om voedings- en beweeggedrag inderdaad aan te passen (Lazarus,

1966; Brug e.a., 2008).

De twee gedragsmodellen bieden een zeer bruikbaar kader voor het ontwikkelen van

een interventie.

“Houd diabetes uit het oog”

11

De interventie

Effectiviteit van eerdere interventies.

Uit recent en uitgebreid vergelijkend onderzoek door het RIVM naar de effectiviteit

van diabetesinterventies, blijken juist interventies gericht op het voorkomen van

complicaties bij diabetes effectief (Hamberg e.a., 2008). Over het nut van preventie

voor het voorkomen van diabetescomplicaties (een tertiaire preventie) is zowel uit

Nederlands en buitenlands onderzoek bekend dat op dit gebied duidelijk winst te

behalen is. Voor de preventie van diabetische retinopathie is, zoals eerder genoemd,

het reguleren van de glucose-instelling en de bloeddrukregulatie van groot belang. In

dit verband zijn interventies gericht op zelfmanagement aantoonbaar effectief

gebleken (Hamberg e.a., 2008). Tegelijkertijd blijkt uit onderzoek door Heijmans e.a.

(2010) dat diabetespatiënten ook zelf aangeven behoefte te hebben aan begeleiding

in de omgang met de lange termijn gevolgen van diabetes en met name aanpassing

op de leefstijlfactoren. Uit deze studie blijkt dat gedragsverandering ten gunste van

gezond gedrag het grootste is bij patiënten die worden begeleid door een

gespecialiseerde verpleegkundige. Ook zijn conclusies getrokken ten aanzien van de

effectiviteit van de diabetesprofessional met het oog op preventie. Hieruit blijkt dat

deskundigheidsbevordering wenselijk is (Heijmans e.a., 2010). Verder wordt met het

oog op effectiviteit maatwerk in de diabetes patiëntzorg bepleit (Hamberg e.a., 2008).

Dit maatwerk is nodig, zowel gezien de diversiteit binnen de patiëntenpopulatie als

gezien de diversiteit van de hulpverleners. Meer variatiemogelijkheden leiden tot

meer effectieve preventieactiviteiten (Houwelingen e.a., 2006).

Ten aanzien van effectieve interventies op het gebied van overgewicht geldt dat met

name gecombineerde interventies - die gericht zijn op voeding, bewegen én gedrag -

effectief blijken. Een van de bekendste voorbeelden in dit verband is “De

Beweegkuur”. De interventie kan na een jaar tot een gewichtsafname leiden van 2 tot

6 kilo (Helmink e.a., 2010). Ook op de langere termijn blijft zo gewichtsverlies

bestaan. Afvalprogramma’s daarentegen zijn op korte termijn wel effectief maar het

resultaat is niet blijvend. Het meest effectief, ook op langere termijn, zijn

aanpassingen die goed te integreren zijn in het dagelijks leven (Verschuren e.a.,

2005).

In het onderzoek “Tijd voor gezond gedrag” blijkt opnieuw dat identificatie werkt voor

alle doelgroepen, ook voor de moeilijker bereikbare lage SES groepen. Bij

“Houd diabetes uit het oog”

12

allochtonen blijkt de aansluiting in eigen taal en cultuur bepalend voor het succes.

Voor structurele effecten van interventies is het van belang dat voldoende capaciteit

en financiën beschikbaar zijn en dat zoveel mogelijk concrete feedback wordt

gegeven over de resultaten van participerende instellingen (Jansen e.a., 2002).

Gedragsverandering ten gunste van gezond gedrag is het grootste bij patiënten die

worden begeleid door een gespecialiseerde verpleegkundige. De doelgroep zelf

wenst ook meer begeleiding door de diabetesprofessional en dit met name op

leefstijlfactoren. Op basis hiervan én op basis van de geformuleerde doelstellingen,

het beschreven theoretisch kader en de bewezen effectiviteit van eerdere

interventies, wordt een passende interventie voorgesteld.

Projectvoorstel.

De interventie bestaat uit een éénjarig traject ter voorkoming van de complicatie DRP

voor de risicogroep patiënten met DM2. Voor de interventie worden de reguliere,

periodieke diabetescontroles benut, maar tevens uitgebouwd. De frequentie van de

controles wordt verhoogd van vier maal per jaar naar acht maal per jaar. Deze

controles worden uitgevoerd door de praktijkondersteuner (POH’er) binnen de

huisartspraktijk. De eerste sessie is een verlengde sessie die de basis vormt voor de

rest van het interventietraject. Hierbij is niet alleen de patiënt, maar ook diens partner

(of een belangrijke naaste) aanwezig. Tijdens deze eerste sessie staat met name

kennisoverdracht, attitudevorming en sociale steun centraal. Voor de

kennisoverdracht wordt gebruik gemaakt van ervaringsverhalen, bestaand uit

videofragmenten met herkenbare rolmodellen. Dit eerste consult wordt afgerond met

het schriftelijke vastleggen van haalbare, concrete individuele afspraken met de

patiënt in een persoonlijk actieplan. De verdere consulten zijn gericht op

voortgangscontrole en bijstellen en verfijning van het individuele actieplan. Hierbij

worden ook de reguliere diabeteschecks meegenomen (te meer daar deze metingen

ook een uitvoeringsmaat vormen voor de te realiseren gedragsdoelen).

Bij de interventie wordt gebruik gemaakt van de bestaande structuur binnen de

eerste lijn diabeteszorg, waarbij de patiënt periodiek op diabetescontrole gaat bij de

POH’er. Dat de POH’er de centrale plek inneemt als begeleider en uitvoerder van de

interventie is tevens het zwakke punt in het geheel. De interventie brengt toch een

aanzienlijke extra tijdsbelasting met zich mee (het aantal diabetesconsulten wordt

“Houd diabetes uit het oog”

13

gedurende het interventie jaar immers verhoogd. Het eerste consult wordt ook

aanzienlijk langer dan een normaal consult (voor wat betreft de overige consulten zal

dit beperkt zijn). Daar bovenop komt de tijd die de POH’er nodig heeft om zich op

deze interventie voor te bereiden. Dit vraagt om hooggemotiveerde POH’ers die

hiertoe bereid zijn en vraagt tevens van huisartspraktijkhouders, dat zij als

eindverantwoordelijke en werkgever bereid zijn deze investering te maken. Dit vraagt

extra aandacht bij de implementatie van de interventie.

In de doelgroep van patiënten zal het aantal allochten oververtegenwoordigd zijn.

Van interventies bij allochtonen is bekend dat deze het beste benaderd kunnen

worden in de eigen taal en aangepast aan de cultuur (Houwelingen e.a., 2006). De

POH’er is over het algemeen echter een autochtone vrouw. Ten dele kan de

aansluiting bij de doelgroep vergroot worden door bij de ontwikkeling van de

gebruikte beeldfragmenten met “rolmodellen” voldoende variatie aan te brengen,

zodat hierbij in ieder geval sprake is van herkenbaarheid. De keuze voor

aanwezigheid van de partner (of direct naaste) van de patiënt bij de eerste sessie

brengt als nadeel met zich mee dat die aanwezigheid dus ook een voorwaarde wordt

voor de aanvang van de interventie.

Methodieken en praktische technieken.

Voor de relevante gedragsdeterminanten, te weten: kennis, attitude, sociale invloed

en eigen effectiviteit, zijn uiteenlopende methodieken bruikbaar gebleken. Op basis

hiervan is gekozen om een combinatie van methoden te gebruiken bij de

ontwikkeling van deze interventie. Dit betreft de methodieken: “Informatieoverdracht”,

“overredende communicatie”, “actieve informatieverwerking”, “model-leren” en

“begeleid leren”. Dit wordt geoperationaliseerd met behulp van een aantal praktische

voorlichtingstechnieken, die aansluiten bij toepassingen die in de interventiepraktijk

effectief zijn gebleken. (Plas e.a., 2006; Schaalsma e.a., 2006). Dit betekent dat de

gehele interventie onder begeleiding van de POH’er plaatsvindt. Met name

gedurende de eerste sessie wordt gebruik gemaakt van “rolmodellen op

beeldmateriaal”. Hiermee wordt kennis vergroot en een positieve attitude ten aanzien

van het verandergedrag bewerkstelligd. Deze mogelijkheid van model-leren legt

tevens een basis om een inschatting te maken van de verwachte eigen effectiviteit. In

lijn met de Protectie Motivatie Theorie wordt aandacht besteed aan angst voor DRP

als motivator voor gezond beweeg- en eetgedrag. Sociale invloed is van belang

“Houd diabetes uit het oog”

14

omdat deze belemmerend of stimulerend werkt voor de patiënt. De partner (of directe

naaste) van de patiënt zal daarom zoals eerder aangegeven aanwezig zijn bij het

eerste consult van de interventie. Hier vindt veel informatie overdracht plaats en voor

het werven van sociale steun, zowel emotioneel als praktisch is dit een voorwaarde.

Om die reden krijgt ook de partner (dan wel de directe naaste) van de patiënt de

simulatiebril aangeboden tijdens het eerste consult. Deze simulatiebril is een

voorlichtingsinstrument van Stichting Koninklijke Visio, de landelijke organisatie voor

visueel gehandicapten en blinden in Nederland (www.visio.org). Deze organisatie

gebruikt dergelijke brillen om “zienden” in de omgeving van een visueel gehandicapte

te laten ervaren wat de visuele handicap inhoudt. Dit maakt het een uitermate

geschikt instrument binnen de hier voorgestelde interventie.

Actieve informatieverwerking krijgt verder vorm doordat de patiënt onder leiding van

de POH’er een individueel schriftelijk actieplan opstelt. Hierin worden de

gedragdoelen concreet benoemd en beschreven op een wijze die inpasbaar is in het

dagelijks leven van de patiënt. Deze aanpak vergroot de eigen effectiviteit en de

uitvoerbaarheid en draagt bij aan het realiseren van gezond beweeg- en eetgedrag

ook op de langere termijn (Verschuren e.a., 2005). Ook in de vervolgconsulten staat

dit actieplan centraal. De voortgang wordt dan steeds besproken en de POH’er geeft

feedback wat desgewenst leidt tot aanpassingen in het actieplan door de patiënt.

De uitvoerders.

Praktijkondersteuners zijn een snel groeiende groep verpleegkundigen, die de HBO

opleiding tot POH’er gevolgd hebben. De functie is in het leven geroepen om de

huisarts te ontlasten. Doel is de (ervaren) werkdruk van huisartsen te verminderen,

de samenwerking tussen huisartsen te bevorderen en de kwaliteit van de

huisartsenzorg te verbeteren (Heijmans e.a., 2010). Sinds 2001 zijn POH’ers

werkzaam in de huisartspraktijk. Zij verlenen medisch inhoudelijke

huisartsgeneeskundige en preventieve zorg, voor met name patiënten met

chronische aandoeningen zoals Diabetes mellitus en Astma/COPD. De groep

POH’ers bestaat vooral uit verpleegkundigen (ruim 50%), dokterassistenten (ruim

40%) en een kleine restgroep met een diverse achtergrond (Houwelingen e.a. 2006).

De invoer van de functie van POH’er is inmiddels aantoonbaar succesvol gebleken

(Lamkaddem e.a., 2004).

“Houd diabetes uit het oog”

15

Implementatie

Om de implementatie van de interventie zo goed mogelijk te laten verlopen wordt op

een aantal vlakken actie genomen.

Voorbereiding van de POH’er

De praktijkondersteuner van de huisarts is nu onvoldoende bekend met de risico’s op

diabetische retinopathie en kan dit dus ook niet overbrengen op de patiënt. Om de

doelen van deze interventie te kunnen realiseren is kennisoverdracht naar en

advisering aan de patiënten in de risicogroep echter cruciaal (Houwelingen e.a.,

2006). Ook regelmatige oogcontroles en tijdige doorverwijzing zijn in dit verband

essentieel. Op dit moment zijn deze echter onvoldoende ingebouwd in de routine

binnen de huisartspraktijk (Houwelingen e.a., 2006).

Dit betekent dat de POH’er voorafgaand aan de start van de interventie bekend dient

te zijn met de risico’s op diabetische retinopathie en dient te weten welk verband er is

tussen het risico op DRP en eet- en beweeggedrag. Daarnaast dient de POH’er er

zorg voor te dragen dat de hoogrisico DM2 patiënt periodiek en tijdig wordt

doorverwezen conform de richtlijn diabetische retinopathie van het Nederlands

Oogheelkundig Genootschap (NOG, 2006). Om dit te realiseren wordt een

trainingsmodule op maat aangeboden die wordt verzorgd door de Nederlandse

Diabetes Federatie, het Nederlands Oogheelkundig Genootschap én de Landelijke

Huisartsen Vereniging.

De Landelijke Huisartsen Vereniging dient reeds vanaf het eerste moment betrokken

te zijn bij de interventie aangezien de huisarts uiteraard de sleutelbewaarder is.

Conform zijn taak- en functieomschrijving is de huisarts verantwoordelijk voor een

breed pakket aan cure, care en preventie activiteiten (LHV/NHG, 2004). De bij de

POH’er belegde preventieactiviteiten voor de DM2 patiënten vallen hier bij uitstek ook

onder.

Klankbordgroepen

Het interventiemateriaal wordt in samenspraak met drie klankbordgroepen

ontwikkeld. De eerste klankbordgroep bestaat uit een groep POH’ers en huisartsen

die geïdentificeerd zijn als zogenaamde early-adaptors. Dat wil zeggen dat deze

“Houd diabetes uit het oog”

16

groep openstaat voor verandering. Om gebruik te maken van reeds bestaande

kennis wordt hierbij geput uit de eerste groep POH’ers en huisartsen die hebben

meegewerkt aan “de Beweegkuur”. Dit was een succesvolle goed onderbouwde

interventie waarbij relevante kennis is opgedaan die ook bruikbaar is voor deze

interventie (Helmink e.a., 2010). Deze eerste klankbordgroep zal zich met name

richten op het opstellen van de interventiehandleiding voor de POH’er en het maken

van een verwijsprotocol voor doorverwijzing in lijn met de DRP richtlijnen van het

NOG. Tevens zal deze groep eenduidige selectiecriteria en procedure opstellen voor

de deelname van patiënten aan de interventie.

De tweede klankbordgroep bestaat uit een representatieve groep van DM2 patiënten

met een verhoogd risico op DRP (hierbij wordt met name gelet op de verdeling qua

sekse, leeftijd, allochtoon/autochtoon en sociaal economische status). Deze tweede

klankbordgroep wordt ingezet om te zorgen dat er voldoende en herkenbare

fragmenten zijn van “rolmodellen op beeld”. Dit is juist gezien de diversiteit van de

doelgroep van groot belang.

De derde klankbordgroep bestaat uit inhoudelijke experts en beleidsmakers met

ervaring op soortgelijke interventieprogramma’s. Deze klankbordgroep wordt ingezet

om de implementatie te ondersteunen, te toetsen en te adviseren bij het gehele

proces. Ook adviseurs vanuit de regionale ondersteuningsstructuur (ROS) eerste lijn

worden hierbij betrokken (Deuning, 2011). De uitrol zal plaatsvinden via deze ROS.

Er is gekozen voor implementatie via de Regionale Ondersteuningsstructuur omdat

dit een logische en effectieve implementatiewijze is gebleken (Helmink, 2010). De

ROS is een maatschappelijke organisatie die de integratie en samenwerking binnen

de eerstelijnszorg stimuleert en ondersteuning biedt in de eerste lijn, waarbinnen de

huisartspraktijk uiteraard de spilfunctie vervult. In Nederland zijn er 20 Regionale

Ondersteuningsstructuren die hiermee een landelijk dekkend netwerk vormen

(Deuning, 2011). Uit onderzoek naar de effectiviteit van implementaties in de praktijk

wordt geconcludeerd dat het beter is om op kleine schaal met implementatie te

beginnen en dan pas uit te breiden (Grol e.a., 2003). Ook bij “de Beweegkuur” is

gekozen voor een beperkte invoer in het eerste jaar, een verdubbeling in het tweede

jaar en in het daaropvolgende jaar vond ook in de laatste regio’s de implementatie

plaats (Helmink e.a., 2011). Voor de hier voorgestelde interventie wordt gekozen

voor een soortgelijke aanpak. In het eerste jaar wordt (op basis van

“Houd diabetes uit het oog”

17

belangstellingsregistratie) gestart met praktijken in 7 van de 20 ROS regio’s. Een

eventueel vervolg van deze uitrol is geen onderdeel van de hier voorgestelde

interventie, maar zou een logische volgende stap kunnen zijn. Dit is echter

afhankelijk van de bevindingen uit het evaluatieonderzoek naar de effectiviteit van de

interventie.

Evaluatieonderzoek

De interventie wordt zowel op effect- als procesniveau geëvalueerd. Voor de

effectanalyse is een quasi experimenteel pre-test/post-test onderzoeksdesign met

controlegroep gebruikt. Binnen de 7 ROS regio’s die participeren worden naast de

participerende praktijken ook spiegelpraktijken geselecteerd die qua samenstelling

en kenmerken zo gelijk mogelijk zijn aan de participerende praktijken.

De primaire uitkomstmaten die gehanteerd worden zijn BMI; bloeddruk- en

cholesterolwaarde. Uit onderzoek blijkt dat met goed opgezette interventieprojecten

10 tot 15% verbetering kan worden behaald op de gedragsdoelen (Grol e.a., 2003).

Voor deze interventie wordt een daling van 10% (ten opzichte van de waardes bij

aanvang van de interventie) gehanteerd als uitkomstwaarde. De metingen hiervoor

worden gedaan door de POH’er in de huisartspraktijk.

Daarnaast neemt de POH’er tijdens het eerste en laatste consult van de interventie

bij iedere patiënt een korte gestandaardiseerde vragenlijst af (de POH’er verwerkt de

scores ter plekke in de computer). Op deze wijze wordt in kaart gebracht of in

hoeverre het voeding- en beweeggedrag in de gewenste richting is veranderd. Qua

voeding wordt een reductie van 10% nagestreefd. Dit betreft de portiegrootte, de

inname van zout en de inname van verzadigde vetten. Veranderingen in het

beweeggedrag worden in kaart gebracht door te meten hoe vaak en hoe lang de

patiënt voor en na afloop van de interventie (matig intensief) beweegt. De

uitkomstmaat is het wel of niet voldoen aan de norm voor gezond bewegen (minimaal

vijf maal per week 30 minuten matig intensief bewegen).

Voor de procesevaluatie wordt gebruik gemaakt van semi-gestructureerde interviews

en vragenlijsten. Deze worden afgenomen door de ROS adviseur die de regionale

implementatie begeleidt. Op deze wijze wordt in kaart gebracht wat de meningen zijn

van de POH’ers, huisartsen, patiënten en hun naasten ten aanzien van de inhoud,

vorm en effectiviteit van de interventie.

“Houd diabetes uit het oog”

18

Het totaal aan gegevens worden vervolgens verzameld, verder verwerkt en

geanalyseerd door een onafhankelijk wetenschappelijk instituut. Op basis van de

resultaten van dit onderzoek zullen onderbouwde aanbevelingen worden

geformuleerd.

Tot slot.

Bij de voorgestelde interventie is gekozen voor een aanpak die zo veel mogelijk

steunt op bestaande structuren en ook de operationalisaties zijn relatief

kosteneffectief. Ook de evaluatie is kosteneffectief vormgegeven. Niettemin moet

uiteraard aanvullende financiering worden gezocht. Aanbevolen wordt om hiervoor in

een vroegtijdig stadium het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport te

benaderen.

“Houd diabetes uit het oog”

19

Bijlage 1

Definitie DRP.

In dit projectvoorstel wordt de definitie van diabetische retinopathie volgens deze

evidence based richtlijn van het Nederlands Oogheelkundig Gezelschap gehanteerd.

Hierbij worden zes vormen van microvasculaire netvliesbeschadigingen

onderscheiden, ook netvliesschade in de vorm van vochtlekkage, macula-oedeem,

wordt hiertoe gerekend (EBRO, 2006).Het NOG benoemt DRP als dé belangrijkste

reden voor blindheid en slechtziendheid in Nederland (EBRO 2006).

“Houd diabetes uit het oog”

20

Literatuurlijst

Aiello lP, Cahill MT, Wong JS. Systemic considerations in the management of

diabetic retinopathy. Am J Ophthalmol 2001;132(5):760-76.

Ajzen I, The theory of planned behavior. Organizational Behaviour and Human

Decision Processes 1991, 50:179-211

Assendelft WJJ, Dolmans AJ, van Exter FMM, Groeneveld Y, Hoornweg J, de Meijer

PHEM. Vorderingen en praktijk: 107-108, POG, LUMC, 2007.

Baan CA, Bos G, Jacobs-van der Bruggen MAM. Modeling chronic diseases: the

diabetes module. Justification of (new) input data. Bilthoven: RIVM, 2005.

Baan CA, Feskens EJM, Screening op type 2 diabetes. Den Haag:

Gezondheidsraad; publicatie nr 2004/16.

Baan CA, Schoemaker CG, Jacobs-van der Bruggen MAM, Hamberg-van Reenen

HH, Verkleij H, Heus S, Melse JM. Diabetes tot 2025. Preventie en zorg in

samenhang. Bilthoven: RIVM, 2009.

Baan CA*, Wolleswinkel- van den Bosch JH, Eysink PED, Hoeymans N. Wat is

diabetes mellitus en wat is het beloop? In: Volksgezondheid Toekomst verkenning,

Nationaal Kompas Volksgezondheid Bilthoven: RIVM,2009.

<http://www.nationaalkompas.nl> (geraadpleegd op 30/01/2011).

Bemelmans WJE, Hoogeveen RT, Visscher TLS, Verschuren WMM, Schuit AJ.

Toekomstige ontwikkelingen in matig overgewicht en obesitas. Bilthoven: RIVM,

2004.

Berg Jeths A van den, Baan CA. Prestatie-indicatoren voor preventie en zorg bij

diabetes. Bilthoven: RIVM, 2006.

Blokstra A, Verschuren WMM, Baan CA, Boshuizen HC, Feenstra RT, Hoogenveen

HSJ, Picavet HA, Smit HA, Wijga AH. Vergrijzing en toekomstige ziektelast.

Prognose chronische ziektenprevalentie 2005-2025. Bilthoven: RIVM, 2007.

“Houd diabetes uit het oog”

21

Boomsma LJ, Lakerveld-heyl K, Gorter KJ, Postma R, Van Laar FA, Verbeek W, Van

Ravensberg CD, Flikweert . Landelijk Eerstelijns Samenwerkings Afspraak Diabetes

mellitus type 2, Huisarts Wet 2006; 49 (8): 418-24.

Brug J, Assema P van, Lechner L, Gezondheidsvoorlichting en gedragsverandering.

2008, Van Gorcum, Assen.

CBS. Nieuwe cijfers over diabetes. Den Haag, 2010. <http://www.cbs.nl>

(geraadpleegd op 23/01/2011)

DCCT Research Group. The absence of glycemic treshold for the development of

long-term complications: the perspective of the Diabetes Control and Complications

Trial. Diabetes 1996;45:1289-98.

Deuning CM (RIVM). ROS-regio’s 2011. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning,

Nationale Atlas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, <http://www.zorgatlas.nl>

(geraadpleegd op 25/07/2011).

Drenthen T (NHG), Busch MCM (RIVM). Preventie in de huisartsenpraktijk. In:

Volksgezondheid Toekomst verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid

Bilthoven: RIVM. <http://www.nationaalkompas.nl> (geraadpleegd op 10/11/2010).

Fakiri FE, Foets M, Rijken M. Health care use by diabetic patients in the Netherlands:

patterns and predicting factors. Diabetes Research and Clinical Practice 61:199-209,

2003.

Feskens EJM, Leest LATM. Hoeveel mensen hebben glucose-tolerantie? In:

Volksgezondheid Toekomst verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid.

Bilthoven: RIVM, 2005. <http://www.nationaalkompas.nl> (geraadpleegd op

19/10/2010).

Gijsen R, Baan C, Feskens E. Hoe vaak komt diabetes mellitus voor en hoeveel

mensen sterven eraan? 2003. Bilthoven: RIVM. <http://www.nationaalkompas.nl>

(geraadpleegd op 19/10/2010)

Grol R, Wensing M, Laurant M, Harmsen M. Implementatie van kennis in de praktijk.

Nijmegen: WOK, 2003.

“Houd diabetes uit het oog”

22

Guillausseau PJ, Massin P, Charles MA, Allaguy H, Guvenli Z, Virally M et al.

Glycaemic control and development of retionopathy in type 2 diabetes mellitus: a

longitudinal study. Diabet Med 1998; 15(2): 151-155.

Hamberg-van Reenen HH, van Meeteren-Schram MT, Heus SM, Baan CA.

Diabetesinterventies in kaart. Bilthoven: RIVM, 2008.

Hanninen J, Takala J, Keinanen-Kiukaanniemi S, Quality of life in NIDDM patients

assessed with the SF-20 questionnaire. Diabetes Res. Clin. Prac. 1998; 42(1): 17-27.

Heijmans M, Spreeuwenberg P, Rijken M. Ontwikkelingen in de zorg voor chronisch

zieken. Rapportage 2010. Utrecht, Nivel, 2010.

Helmink HM, Jesse JM, Weerdt I de, Visser FN, Vries NK de, Kremers SPJ.

Development and implementation of a lifestyle intervention to promote physical

activity and healthy diet in the Dutch general practice setting: the BeweegKuur

programme. International Journal of Behavioral and Nutrition and Psychical Activity.

2010; 7:49.

Houweling ST, Kleefstra N, Van Ballegooie E, Verhoeven S, Bilo HJG, Meyboom,

De Jong B. Taakverschuivingen in de eerstelijns diabeteszorg. Huisarts &

Wetenschap 49(3) maart 2006, 118-122.

Jacobs-van der Bruggen, Baan CA, Feskens EJM, Gijsen R, Diabetes: omvang en

gevolgen. RIVM, Centrum voor Preventie- en Zorgonderzoek PZO, RIVM, 2004/01,

2004.

Jansen J, Schuit AJ, Lucht FJ van der. Tijd voor gezond gedrag; Bevordering van

gezond gedrag bij specifieke groepen. Bilthoven: RIVM, 2002.

Jolien T. Hou diabetes uit het oog, een verpleegkundige benadering.

<http://www.scriptiebank.be>, De Vlaamse Scriptie Prijs, 2006.

Koopmanschap MA. Coping with Type 2 diabetes: the patient’s perspective.

Diabetologia 2002; 45 (7): S18-S22.

Lamkaddem M, De Bakker D, Nijland A, De Haan J, De invloed van

praktijkondersteuning op de werklast van huisartsen, Nivel, 2004.

“Houd diabetes uit het oog”

23

Lazarus RS, Psychological stress and coping process. New York, Mc Graw-Hill,

1966.

Leiden HA van, Dekker JM, Moll AC, Nijpels G, Heine RJ, Bouter lM, et al. Risk

factors for incident retinopathy in a diabetic and nondiabetic population: the hoorn

study. Arch Ophthalmol 2003;121:245-51.

Limburg H, Boon JM den, Hogeweg M et al. Vermijdbare slechtziendheid in

Nederland: het project ‘Vision 2020 Netherlands’. Nederlands Tijdschrift voor

Geneeskunde 2005; 149: 577-582.

Nederlandse Diabetes Federatie, conferentie Preventie als prikkelend perspectief

2020, 1 juni 2007. <http://www.diabetesfederatie.nl> (geraadpleegd op 21/10/2010).

Nederlandse Diabetes Federatie, Toponderzoeker Schlingemann wint

onderzoeksprijs 2010. <http://www.diabetesfederatie.nl> (geraadpleegd op

19/10/2010).

NOG. Richtlijn Diabetische Retinopathie. Screening, diagnostiek en behandeling.

Evidence Based Richtlijn Ontwikkeling Nederlands Oogheelkundig gezelschap, 2006.

Os NV, Niessen LW et al.. Detailed analysis of the societal costs of diabetes mellitus.

Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde 2000; 144(18):842-6.

Plas M, Wensing M, Begrippenkader voor implementatiestrategieen en

beïnvloedende factoren bij implementatie in de gezondheidszorg. Nijmegen: WOK,

2006.

Poortvliet MC, Schrijvers CTM, Baan CA, Diabetes in Nederland. Omvang,

risicofactoren en gevolgen, nu en in de toekomst, Bilthoven: RIVM, 2007.

Redekop WK, Koopmanschap MA, Stolk RP, Rutten GE, Wolffenbuttel BH, Niessen

LW. Health-related quality of life and treatment satisfaction in Dutch patients with

type 2 diabetes. Diabetes Care 2002; 25 (3): 458-463.

Schaalma H, Kok GA (2006). School Aids prevention program in the Netherlands. In

Bartholomew LK, Parcel GS, Kok G & Gottlieb N (Eds.), Planning health promotion

programs. An intervention Mapping approach, 511-544. San Francisco: Josey-Bass.

“Houd diabetes uit het oog”

24

Tacken M, Dijkstra R, Drijver R, Van den Hoogen H, De Bakker D, Braspenning J.

Zorg rondom Diabetes Mellitus, type 2, patiënten in de huisartspraktijk, Nivel, 2001.

UK Prospective Diabetes Study Group (UKPDS). Tight blood pressure control and

risk of macrovascular and microvascular complications in type 2 diabetes: UKPDS

38. Brit Med J 1998;317:703-13.

Verheij RA, Van Dijk CE, Abrahamse H, Davids R, Van den Hoogen H, Braspenning

J, Van Althuis T. Feiten en cijfers over huisartsenzorg in Nederland,

Utrecht/Nijmegen: NIVEL/IQ 2009, <http://www.nivel.nl> (geraadpleegd op 1/11/

2010).

Verschuren WMM, Leest LATM van. Wat zijn de effecten? In: Volkgezondheid

Toekomst Verkenningen, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM.

<http://www.nationaalkompas.nl>.(geraadpleegd op 15 /07/2011)

Wieren S van, Baan CA, Poos MJJC. Welke zorg gebruiken patiënten en wat zijn de

kosten? In: Volkgezondheid Toekomst Verkenningen, Nationaal Kompas

Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM. <http://www.nationaalkompas.nl>.(geraadpleegd

op 23/01/2010).