IFTV-dictaat

  • Upload
    franshk

  • View
    142

  • Download
    1

Embed Size (px)

Citation preview

Universiteit Tvventefaculteit der chemische technologie

l

inleidingtrancportverschijnset er!dictaat

(jr. ir. hl. Jaii SintAn~aiai;d2 1 ~ 5 . ir. J.A.M. Kuipers dr.

--

I

VOORWOORDHet vak "Inleiding Fysische Transportverschijnselen" vormt, zoals de naam reeds doet vermoeden, een eerste kennismaking met het vakgebied van de fysische transportverschijnselen en zal zich toespitsen op de (technische) stromingsleer. Dit vakgebied is voor een chemisch technoloog van zeer groot belang aangezien bij het ontwerp van procesapparatuur vaak een beroep wordt gedaan op de hier verworven kennis. Fysische transportverschijnselen legt de basis voor de procestechniek, fysische scheidingen, schaalvergroting en chemische reaktorkunde en is bovendien van belang voor de materiaalkunde.

Om tot een goede beheersing van dit vak te komen is een grondige bestudering van dit diktaat noodzakelijk, tevens strekt het volgen van de hoorcolleges tot (sterke) aanbeveling. Deze twee elementen zijn echter niet voldoende: Daarnaast is het grondig voorbereiden en volgen van de werkcolleges van uitermate groot belang en derhalve wordt dringend aangeraden om veel aandacht te schenken aan de uitwerking van de problemen welke in het bijbehorende vraagstukkenboek zijn geformuleerd. In aanvulling op het voorbereiden en volgen van de werkcolleges vormt het Computer Qndersteund Qnderwijs (COO) voor IFTV een nuttig additioneel leerinsument.Uiteraard wordt binnen het vak IFTV slechts de basis gelegd voor het vakgebied van de fysische transportverschijnselen. Een verdere verdieping in dit vakgebied vindt plaats in het tweede jaars vak Fysische Transportverschijnselen I. Tenslotte bestaat het keuzevak Fysische TransportverschijnselenII waarin ondermeer diepgaand aandacht wordt geschonken aan het formuleren van de algemene micro- en macrobalansen voor behoud van massa, impuls en energie. Daarnaast wordt binnen dit vak veel aandacht besteed aan het analytisch oplossen van de gereduceerde micro- en macrobalansen. Dit vak is met name van belang voor studenten die hun afstudeeropdracht binnen de vakgroep Proceskunde willen gaan uitvoeren.

Ir. M . van Sint Annaland Prof .dr.ir. J.A.M. Kuipers

INHOUDSOPGAVE

1. FYSISCHE TRANSPORTVERSCHIJNSELEN1 . 1 . INLEIDING 1 . 2 . BEHOUDSWETTEN 1 . 3 . SNELHEID VAN MOLEKULAIRE TRANSPORTPROCESSEN

1 1 18

2. MICROBALANS VOOR MASSA

18

3. MICROBALANS VOOR IMPULS3 . 1 . EENVOUDIGE STROMINGSPROBLEMEN 3 . 1 . 1 . STATIONAIRE STROMING TUSSEN PLATEN 3 . 1 . 2 . STATIONAIRE STROMING DOOR RONDE BUIS3.1.3. STATIONAIRE STROMING DOOR ANNULAIRE RUIMTE

25 29 32 35 37

3 . 2 NAVIER-STOKES VERGELIJKINGEN 3 . 3 WERKEN MET DE NAVIER-STOKES VERGELIJKINGEN

4. WET VAN BERNOULLI VOOR WRIJVINGSLOZE STROMING 3 94 . 1 . AFLEIDING 4 . 2 . TOEPASSINGEN 39 43

5. LAMINAIRE EN TURBULENTE STROMING; GRENSLAGEN5. l . LAMINAIRE EN TURBULENTE STROMING

49 49

5 . 2 . GRENSLAGEN 5 . 2 . 1 . INSTATIONAIRE STROMING LANGS VLAKKE PLAAT 5 . 2 . 2 . STATIONAIRE STROMING LANGS VLAKKE PLAAT 5 . 2 . 3 . STATIONAIRE STROMING OM CYLINDER EN BOL

6 . WET VAN BERNOULLI VOOR STROMING MET WRIJVING; STROMINGSWEERSTANDEN6 . 1 . UITGEBREIDE WET VAN BERNOULLI 6 . 2 . STROMINGSWEERSTANDEN 6 . 2 . 1 . STROMINGSWEERSTANDEN VAN OMSTROOMDE LICHAMEN 6 . 2 . 2 . STROMINGSWEERSTANDEN VAN DOORSTROOMDE BUIZEN 6 . 2 . 3 . STROMINGSWEERSTANDEN VAN GEPAKTE BEDDEN 6 . 3 UITGEWERKTE VOORBEELDEN

1.FYSISCHE TRANSPORTVERSCHIJNSELEN

In de praktijk spelen bij het ontwerp van procesapparatuur zowel kwalitatieve als kwantitatieve benaderingswijzen een grote rol. Bij de kwalitatieve benaderingswijzen worden met behulp van kwalitatieve beschouwingen ontwerpen geselecteerd, die op grond van ervaring economisch haalbaar worden geacht. Echter, om tot een uiteindelijke keuze te komen is een kwantitatieve benadering m.b.v. mathematische modellen noodzakelijk. De kwantitatieve beschouwingswijzen zijn (mede) gebaseerd op de behoudswetten voor massa, impulsl) en energie. In het vakgebied van de fysische transportverschijnselen wordt bij de behandeling van problemen veelvuldig gebruik gemaakt van deze behoudswetten. Bij het ontwerp van procesapparatuur wordt men geconfronteerd met systemen die zich niet in thermodynamisch evenwicht bevinden; er is uitwisseling van materie, impuls en energie. De klassieke thermodynamica voorspelt slechts naar welke evenwichtstoestand het systeem streeft en niet de snelheid waarmee deze evenwichtstoestand wordt bereikt. Het vakgebied van de fysische transportverschijnselen houdt zich bezig met het voorspellen van de snelheid waarmee het thermodynamische evenwicht in een systeem wordt bereikt. Met name is men genteresseerd in de snelheid waarmee de transportprocessen verlopen teneinde tot een ontwerp (bepaling van de hoofdafmetingen) van de procesapparatuur te komen.

Voordat we overgaan tot de formulering van de behoudswetten is het van groot belang dat we de volgende vragen stellen: a) Wat wordt er getransporteerd? Is er transport van uitsluitend materie, impuls of energie of treedt er gecombineerd transport op? In procesapparatuur vindt vaak simultaan transport van materie, impuls en energie plaats. b) Welke transportmechanismen welen een rol? Voorlopig kan een onderscheid worden gemaakt tussen convectief en molekulair transpor$). Convectief transport is transport door meevoering (convectie); een fludum transporteert materie (fludum of eventueel in het fludum opgeloste stof), impuls of energie door zich te verplaatsen.1) Aangezien impuls een vectorile grootheid is kan men in het algemeen 3 impulsbalansen formuleren

(x-impulsbalans, y-impulsbalans en z-impulsbalans in Cartesische cordinaten).2) Later zullen we ook straling tegenkomen.

2 Stroomt een fludum met een volumestroom @ m31s door een buis, dan wordt daardoor , meegevoerd:

- een massastroom @,p (kg/s) als p de dichtheid (in kg,m3) van het fludum is. - een molenstroom @,ci (kmoVs) als Ci de concentratie (in kmol/m3) van component iis. - een thermische energiestroom @,pu (J/s) als u de thermische energie per massaeenheid is (in Jlkg). - een impulsstroom @,,pi (N) als i de stroomsnelheid (in mls) van het fludum is. Merk op dat ook opgevat kan worden als impuls per massa-eenheid (N.s/kg). Naast convectief transport is er molekulair transport mogelijk waarbij het medium waarin het transport plaatsvindt zich niet verplaatst in de richting van het transport, maar het getransporteerde slechts "doorgeeft". De molekulaire transportprocessen worden in paragraaf 1.3 nader besproken. c) Welke variabelen ziin in het spel? Het is van belang om een overzicht te krijgen van de variabelen waarmee het beschouwde systeem eenduidig beschreven kan worden. Indien er n variabelen in het spel zijn dan zal men in het algemeen ok n vergelijkingen (behoudswetten) moeten formuleren. d) C@ welke schaal speelt het proces zich af? Bij het formuleren van de behoudswetten speelt de schaal waarop het proces zich afspeelt een grote rol. De fysische technologie is gebaseerd op drie belangrijke empirische wetten: de wet van behoud van massa (Lavoisier), impuls (Newton) en energie (Joule). Voor de drie fysische grootheden massa, impuls en energie is een boekhouding op te stellen over een te kiezen volume (het zogenaamde controle volume) welke resulteert in respektievelijk de massabalans, de impulsbalans en de energiebalans. Voor de keuze van het geschikte (naar vorm en grootte) controle volume is enige goede fysische intutie onontbeerlijk. Ten aanzien van de afmetingen van het controle volume kan men een onderscheid maken tussen macrobalansen en microbalansen.I

macrobalansenAls we genteresseerd zijn in de macroscopische systeemeigenschappen, zoals de gemiddelde waarde van een grootheid in het gekozen controle volume, dan stellen we een balans op over dit gehele controle volume voor de betreffende grootheid. Balansen over een apparaat (destillatiekolom, chemische reaktor) of een fabriek behoren tot deze categorie.

3microbalansenAls we genteresseerd zijn in microscopische systeemeigenschappen, zoals de verdeling van een grootheid in het gekozen controle volume, dan stellen we een balans op over een infinitesimaal klein volume-elementje van het beschouwde systeem. Vervolgens bepalen we d.m.v integratie en toepassing van bekende randvoorwaarden op de systeemgrenzen de verdeling voor de betreffende grootheid. De drie behoudswetten kunnen als volgt algemeen in woorden worden geformuleerd (Zie ook Fig. 1.l) :

toename van hoeveelheid X in V per tijdseenheid = ingaande stroom van X uitgaande stroom van X + produktie van X in V per tijdseenheid

-

Bij het formuleren van de balans wordt X uitgedrukt als een hoeveelheid per volume-eenheid:

-

transport van massa transport van component i transport van thermische energie transport van impuls

:

X=p X=ci X=pu

(kglm3)

x=p;

(kmolJm3) (~/m~) (N. s/m3=kg/(m2.s))

Het voordeel van deze aanpak is dat we slechts n balans hoeven te formuleren welke geldig is voor verschillende transportprocessen.I

.

Ov,in

I

CONTROLE VOLUME V

l

a v,uit l

X uit

Fig. 1.1. Een open systeem met gelijktijdige invoer, uitvoer en produktie van X. Definities: @v,in, @v,,it V r&n9

: : ::

respektievelijk in- en uitgaande volumestroom in m%. volume (m3). hoeveelheid X geproduceerd per volume-eenheid en per tijdseenheid..respektievelijk in- en uitgaande hoeveelheid X per volume-eenheid.

Xuit

In formulevorm luidt de algemene balans:

Ter verduidelijking van deze algemene balansformulering zullen vervolgens twee specifieke voorbeelden nader worden uitgewerkt en wel:

- een macroscopische warmtebalans voor een goed geroerd, doorstroomd vat voorzien/ '

1

-

van een verwarmingsspiraal. een macroscopische impulsbalans voor stroming van een fludum door een leiding met een haakse bocht.

Voorbeeld van een macroscopische warmtebalans voor een goed geroerd. doorstraomd,va~ J voorzien van een verwarmingss~iraal, Als eerste voorbeeld werken we een macroscopische warmtebalans uit voor een goed geroerd, gesloten vat dat aanvankelijk geheel gevuld was met koud water met een uniforme . temperatuur T (Zie Fig. 1.2). Vanaf t=O wordt er warm water van een constante temperatuur Tin toegevoerd met een volumedebiet terwijl water uit het vat met een debiet @v,,it wordt afgevoerd. De waterafvoer is zodanig dat het vat telkens geheel gevuld blijft. Bovendien wordt op tijdstip t=O een electrisch verwarmingselement ingeschakeld waardoor een vermogen Q>, (W) aan de vloeistof wordt afgestaan. De inhoud van het vat wordt zeer goed geroerd zodat er geen verschillen in watertemperatuur bestaan. De dichtheid van het water p en de warmtecapaciteit worden konstant verondersteld.

5

t = O T=TO

vQ>v,in

Q>

v,uit

T. in

Lcdsr,. Een warmtebalans.overhet hele vat V luidt (met constante pcp):

Merk op dat het door de verwarmingsspiraal geleverde vermogen OWals een produktieterm in de warmtebalans (1.2) verschijnt. Indien aangenomen wordt dat de inhoud van het vat ideaal gemengd is, dan is de gemiddelde vloeistoftemperatuur T in het vat gelijk aan de uitgangstemperatuur Tuitvan de vloeistof:

Bovendien geldt voor een volledig met vloeistof gevuld vat volgens de wet van behoud van massa dat de ingaande en uitgaande massastromen aan elkaar gelijk zijn (Ga dit zelf na door een massabalans over het vat op te stellen!):

hetgeen voor constante dichtheid impliceert dat de in- en uitgaande volumestroom gelijk aan elkaar zijn. Onder deze en de eerder gemaakte aannames reduceert vergelijking (1.2) tot de volgende eenvoudige eerste orde differentiaalvergelijking:

De oplossing van (1.5) met (1.6) als beginvoorwaarde luidt:

Ti,

W + - Tuit -

-

pCp@v

a

= exp(-

v t)v

(9

Merk op dat het effekt van de electrische verwarmingsspiraal equivalent is aan het' verhogen van de ingangstemperatuur ter grootte ATin,met:

,J

Ga zelf na wat de uitgangstemperatuur van het water T wordt na zeer lange doorstroming , van het vat. Is het resultaat in overeenstemmingmet hetgeen U verwacht? Voorbeeld van een macroscopische impulsbalans voor stroming;van een fludum door een leiding met een haakse bocht. Als tweede voorbeeld beschouwen we de stroming van een fludum door een leiding met een haakse bocht (Zie Fig. 1.3). We willen de kracht (naar grootte en richting) Er., berekenen welke het stromende fludum op de bocht uitoefent. De diameter van de leiding veronderstellen we constant en tevens verwaarlozen we de wrijving tussen het stromende fludum en de binnenwand van de leiding. Bovendien nemen we aan dat er aan de ingang "1" en aan de uitgang "2" geen snelheidsverschillen over de doorsnede van de leiding bestaan. In het vorige voorbeeld lag de keuze van het controle volume voor de hand: het vat met volume V. Hier is een geschikte keuze voor het controle volume het fludum volume dat zich tussen de referentiepunten "1"en "2" in de leiding bevindt. Naast de specificatie van het controle volume moet een assenstelsel gekozen worden; een mogelijke keuze is in onderstaande figuur weergegeven. ' l -r

Fig. 1.3. Stroming van een fludum door een leiding met een haakse bocht.

7 De kracht Rf..,, kan worden ontbonden in R,,f., en RySf-,, respektievelijk de kracht welke het stromende fludum in de x-richting en de y-richting op de bocht uitoefent. Als deze twee componenten van Rf__,, bekend zijn, dan kennen we Rf,,,, naar grootte en richen Ryf.-, zijn respektievelijk een ting. De uitgangspunten voor de berekening van R,$, impulsbalans voor de x-richting en de y-richting.

-

-

Irnpulsbalans voor de x-richting:

Impulsbalans voor de y-richting:

en Ry,f--, met een min-teken verschijnen in respektievelijk (1.8) en Merk op dat (1.9) aangezien ze als negatieve produktietermen van impuls zijn op te vatten. Invullen van de in Fig. 1.3. gedefinieerde grootheden in de vergelijkingen (1.8) en (1.9) levert, na combinatie met de massabalans (Ga dit zelf na!), in de stationaire situatie de volgende gereduceerde impulsvergelijkingen:

Met behulp van de vergelijkingen (1.10a) en (1.10b) kunnen respektievelijk de x- en ycomponent van de gevraagde kracht worden bepaald, voor de grootte van de resulterende kracht lkf--,wl valt eenvoudig af te leiden dat:

Als laatste voorbeeld van een macrobalans zal een algemene energiebalans worden afgeleid welke in feite een generalisatie van de eerste hoofdwet van de thermodynamica is. Volgens de eerste hoofdwet van de thermodynamica geldt:l

de toename van de inwendige energie van een systeem per tijdseenheid = de aan dat systeem toegevoerde warmte per tijdseenheid + de op dat systeem verrichtte uitwendige arbeid per tijdseenheid

Oftewel in formulevorm:

waarbij Q de per tijdseenheid aan het systeem toegevoerde warmte voorstelt en W de per tijdseenheid op het systeem verrichtte uitwendige arbeid Voor een stromend medium of een doorstroomd systeem moeten de inwendige energie U en de op het systeem verrichtte arbeid W worden uitgebreid, bovendien is het zinvol om de inwendige energie per massa- of volume-eenheid in te voeren. We definieren u als de inwendige energie per massa-eenheid (dimensie van u: Jkg). Voor een stromend medium moeten bij de inwendige energie de kinetische energie en de potentile energie worden opgeteld om de totale energie-inhoud te verkrijgen. Uitgedrukt als totale energie per massa-eenheid e (dimensie van e: Jkg) levert dit dus:

of uitgedrukt als totale energie per volume-eenheid pe (dimensie van pe: ~/m3):

De aan het systeem toegevoerde warmte per tijdseenheid zal worden aangeduid met B Met , . deze aanpassingen kunnen we de volgende algemene balans voor totale (inwendige + kinetische + potentile) energie formuleren:

( l .15a)

Vaak wordt voor doorstroomde systemen uit de arbeidstem W de op het systeem verrichtte drukarbeid nog afgesplitst zodat (1.15a) ook te schrijven is als:

9 waarbij We de per tijdseenheid op het systeem verrichtte externe arbeid is met uitzondering van de vemchtte drukarbeid. Het zal duidelijk zijn dat de grootheid pe in het linkerlid van vergelijkingen (1.15a) en (1.15b) de over het systeemvolume V gemiddelde waarde representeert. De eerste twee termen in het rechterlid van deze vergelijking representeren respektievelijk het in- en uitgaande convectieve transport van totale energie.

1.3.SNELHEID VAN MOLECULAIRE TRANSPORTPROCESSENIn paragraaf 1.2. is reeds aangegeven dat we naast convectief transport van massa, impuls en (thermische) energie (warmte) ook molekulair transport van deze grootheden kunnen onderscheiden. De Brownse beweging van molekulen is primair verantwoordelijk voor dit type transport en wordt?iaarom molekulair transport genoemd. Molekulair transport kan worden onderscheiden in diffusie (massatransport), inwendige wrijving (impulstransport) en geleiding (warmtetransport) en wordt respektievelijk veroorzaakt door concentratie- of dichtheidsgradinten, snelheidsgradinten en temperatuurgradintenl). Vaak treedt er zowel convectief als molekulair transport van de genoemde grootheden op, echter voor doorstroomde oppervlakkken is in het algemeen het convectief transport dominant ten opzichte van het molekulaire transport. Molekulair transport wordt belangrijk in niet-doorstroomde media, in de direkte omgeving van niet-doorstroomde grenzen (wanden) van een systeem of loodrecht op de hoofdstromingsrichting van het medium. Achtereenvolgens zal nader ingegaan worden op molekulair stoftransport (diffusie), molekulair warmtetransport (geleiding) en molekulair impulstransport (inwendige wrijving).Molekulair stoftransport (diffusie). Beschouw een lange buis waarin zich een niet-stromend fludum bevindt met een daarin opgeloste component i. De concentratie van i is hoog aan het begin van de buis en laag aan het eind van de buis. Indien men voldoende lang wacht dan zullen deze initile concentratieverschillen in de axiale of x-richting volledig worden vereffend ten gevolge van diffusie, zelfs in totale afwezigheid van stroming in het fludum. Molekulair stoftransport wordt beschreven door de wet van Fick die stelt dat de stofstroomdichtheid of molflux2) van een II component i, (kmo~(m2.s)) de x-richting gegeven wordt door (Zie Fig. 1.4): in (o~ec 7 2,U-

y

-

f

-

waarjn ci de concentratie van component i (kmollm3) en Di de diffusiecofficint van1) Een gradint geeft de verandering van een grootheid (b.v. temperatuur) per eenheid van lengte weer.

2) Het begrip "flux", geeft aan een hoeveelheid (b.v. materie, impuls of warmte) welke per tijdseenheid per

oppervlakte eenheid wordt getransporteerd. Hierbij staat het bedoelde oppervIak loodrecht op de richtingvan het transport.

10 component i in het beschouwde medium is (m21s). De molflux van component i is evenredig met de concentratiegradint van component i welke de drijvende kracht voor het molekulaire stoftransport is.

Fig. 1.4. Illustratie van de wet van Fick. Tengevolge van een concentratiegradint in de x-richting vindt er molekulair stoftransport plaats van component i. Indien er concentratiegradinten aanwezig zijn in zowel de x-, y- als z-richting dan vindt er in alle drie cordinaatrichtingen molekulair stoftransport plaats. Vergelijking (1.16) wordt dan de volgende vectorile vergelijking voor de molflux:

(l.17a)

Hierbij is grad of V de gradint-operator welke in Cartesische cordinaten als volgt is gedefinieerd:

- -

-

waarbij 6,, liy, en 6, de eenheidsvektoren in respektievelijk de x-, y- en z-richting zijn.

Molekulair warmtetransport (geleiding). Beschouw een lange metalen staaf welke aan de mantelzijde perfekt is gesoleerd. Aan het begin wordt de staaf in kokend water gedompeld terwijl de staaf aan het eind aan de atmosfeer wordt blootgesteld. Indien men voldoende lang wacht dan zullen de initile temperatuurverschillenin de axiale of x-richting volledig worden vereffend tengevolge van geleiding en zal de temperatuur aan het eind van de staaf gelijk zijn aan die van het begin van

11 de staaf. Hierbij wordt warmteuitwisseling aan het eind van de staaf met de atmosfeer verwaarloosd. Molekulair warmtetransport wordt beschreven door de wei van Fourier die stelt dat de warmtestroomdichtheid of warmteflux 0; (Wlm2) in de x-richting gegeven wordt door (Zie Fig. 1.S):

waarin T de temperatuur (K) en h de warmtegeleidingscofficint van het medium is (W/(m.K)). De warmteflux is evenredig met de temperatuurgradint welke de drijvende kracht voor het molekulaire warmtetransport is. Indien er temperatuurgradinten aanwezig zijn in zowel de x-, y- als z-richting dan vindt er in alle drie cordinaatrichtingen molekulair warmtetransport plaats. Vergelijking (1.18) wordt dan de volgende vectorile vergelijking voor de warmteflux.

Fig. 1.5. Illustratie van de wet van Fourier. Tengevolge van een temperatuurgradintin de x-richting vindt er molekulair warmtetransportplaats. De wet van Fick en de wet van Fourier zijn feitelijk analoog hetgeen nog duidelijker tot uiting komt als de laatste herschreven wordt in de onderstaande vorm welke geldig is voor constante dichtheid p en constante warmtecapaciteit CP:

waarbij a de temperatuurvereffeningscofficint (Engels: "thema1 diffusivity") is, die

12 dezelfde eenheid heeft als de diffusiecofficintDi (m%) en gedefinieerd is volgens:

De grootheid pCpT representeert de warmte-inhoud per volume-eenheid ("warmteconcentratie" in ~/m3) hetgeen analoog is aan de grootheid Ci, de hoeveelheid i (uitgedrukt in h o l ) per volume-eenheid.

Molekulair impulstransport (inwendige wrijving). De beschrijving van molekulair impulstransport verloopt in essentie analoog aan de beschrijving van molekulair stof- en warmtetransport. De analogie is echter niet volledig aangezien impuls een vectorile grootheid is; naast de grootte is ook de richting van belang. Bovendien bestaan er bij de interpretatie van molekulair impulstransport twee complementaire zienswijzen welke respektievelijk nauw aansluiten bij het vakgebied van de fysische transportverschijnselen en bij het vakgebied van de mechanica.Molekulair impulstransport zal hier aan de hand van een stationaire n-dimensionale stroming worden behandeld. Beschouw daartoe de stroming van een fludum in de positieve x-richting waarbij een snelheidsgradint in de y-richting aanwezig is (Zie Fig. 1.6). Uiteraard hebben we in deze situatie convectief impulstransport in de x-richting, echter we nemen aan dat v, uitsluitend een funktie van de y-cordinaat is, zodat er geen xafhankelijkheid is.

Fig. 1.6. Molekulair impulstransport in een stromend fludum. De stroming is stationair en vindt slechts in de positieve x-richting plaats. Het subscript "1" betekent "langzaam", het subscript "s" betekent "snel".

13 In deze situatie schuiven fludumlagen over elkaar hetgeen in inwendige wrijving zal resulteren tengevolge van de molekulaire interacties (Van der Waalskrachten en polaire krachten). Daarnaast kunnen molekulen ook door botsingen nog impuls uitwisselen hetgeen oefenen krachten op elkaar uit in de bij gassen van dominant belang is. ~e.fludumla~e? x-richting hetgeen x-impulsuitwisseling tussen de lagen impliceert, d.w.z. molekulair transport van x-impuls in de y-richting en dus loodrecht op de stromingsrichting.Fludumlagen met een hoge snelheid (hoge impulsconcentratie) zullen impuls afstaan aan fludumlagen met een lage snelheid (lage impulsconcentratie). Het gearceerde fluidumlaagje zal enerzijds impuls opnemen van de sneller stromende bovenlaag maar anderzijds ook impuls afstaan aan de langzamer stromende onderlaag. In bovenstaande figuur stellen zYx,,,~ en zyX,~-,, krachten per oppewlakteeenheidvoor (werkend in respektievelijk de positieve en negatieve x-richting) welke respektievelijk door de sneller stomende bovenlaag en de langzamer stromende onderlaag op het gearceerde fludumlaagje worden uitgeoefend. Aangezien er sprake is van stationaire stroming is er echter geen nettoimpuls opname van deze en alle andere fludumlagen aangezien er geen versnelling of vertra= - 2yx~-->s. ging kan optreden, en dus moet %x,s-->l Molekulair impulstransport wordt beschreven door de wet van Newton die stelt dat de II impulsstroomdichtheid aiSF a = ~ / min ) y-richting gegeven wordt door (Zie Fig. 1.7): (~ 2 de

waarin q de dynamische viskositeit van het fludum is (kg/(m.s)). De impulsstroomdichtheid is evenredig met de snelheidsgradint welke de drijvende kracht voor het molekulaire impulstransport is. Het eerste subscript geeft aan dat het transport in de y-richting plaatsvindt, het tweede subscript geeft aan dat er x-impuls wordt getransporteerd. Ga zelf na dat voor het in Fig. 1.6. weergegeven snelheidsprofiel de impulsstroomdichtheid inderdaad negatief is. De analogie met de andere molekulaire transportprocessen wordt nog duidelijker als de wet van Newton wordt herschreven in onderstaande vorm welke geldig is voor constante dichtheid p:

waarbij V de kinematische viskositeit is, die dezelfde eenheid heeft als de diffusiecofficint Di (m%) en gedefinieerd is volgens:

14 De kinematische viskositeit v kan worden op gevat als een diffusiecofficint voor impuls.

Fig. 1.7. Molekulair impulstransport (inwendige wrijving) in termen van impulsstroomdichtheid. Naast de formulering in termen van de impulsstroomdichtheid,welke nauw aansluit bij de formuleringen van stof- en warmtetransport, wordt de formulering in termen van de schuifspanningij (Engels: "shear stress") zyx gebruikt. Voor vergelijking (1.22) kunnen we in ook termen van een schuifspanning schrijven (Zie Fig. 1.8):

De schuifspanning zy,ligt in het vlak y=constant en wijst in de x-richting en wordt als volgt gedefinieerd: zr,op y=yo is de kracht per oppervlakte-eenheid die het fludum met y- waarden kleiner dan y0 uitoefent op het fludum met y-waarden groter dan yo. Ga zelf na dat voor het in Fig. 1.8. weergegeven snelheidsprofiel de schuifspanning zy, op y=yo inderdaad positief is.

Transportcofficinten De wetten van Fick, Fourier en Newton kunnen worden opgevat als de definitievergelijkingen van de transportcofficinten (Di, a, h, v en q). Deze grootheden zijn in principe afhankelijk van de druk en temperatuur, maar praktisch onafhankelijk van de gradint van de grootheid welke de drijvende kracht voor het transport is. Voor het maken van schattingen is het van belang dat men een indruk heeft van de orde-grootte van Di, h en q in gassen, vloeistoffen en vaste stoffen.1) Een spanning geeft de kracht per eenheid van oppervlak weer, de dimensie van een spanning is dus

dezelfde als die van een druk, namelijk ~ a = ~ / r n ~ .

Fig. 1.8. Molekulair impulstransport (inwendige wrijving) in termen van schuifspanning.

Gassen: Bij normale druk en temperatuur zijn Di, a en v voor gassen van de orde 0.5.10-5 tot 2.10-5 m2/s. Dat deze transportcofficinten voor gassen van dezelfde orde-grootte zijn hangt samen met het feit dat materie, warmte en impuls door de gasmolekulen "lijfelijk wordt getransporteerd, d.w.z. tengevolge van hun eigen beweging. Volgens de kinetische gastheoriel) gelden voor de dynamische viskositeit q en de warmtegeleidingscofficinth respektievelijk:

en:

waarin m de massa van de molekulen voorstelt, k de constante van Boltzmann en d de botsingsdiarneter welke m.b.v. n experimenteel bekende waarde van q of h bepaald dient te worden. Merk op dat deze theorie voorspelt dat q en h met de wortel uit de absolute temperatuur T toenemen en dat beide grootheden onafhankelijk van de druk zijn hetgeen in overeenstemmingis met experimentele data tot drukken van circa 10 atm. Een meer verfijnde kinetische theorie is door Chapman en Enskog ontwikkeld2).1) Vergeiijking (1.27) is strikt genomen geldig voor een n-atomig gas. 2) Zie voor een uitgebreide beschrijving van deze theorin het boek "MolecularTheory of Gases and

Liquids" door J:O. Hirschfelder, C.F. Curtiss en R.B. Bird.

16 De kinetische theorin voor het voorspellen van transportcofficinten in vloeistoffen zijn veel minder ver ontwikkeld dan die voor gassen, als gevolg is de kennis omtrent deze grootheden voornamelijk empirisch van karakter. Voor diffusiecofficinten in vloeistoffen ~ vindt men bij kamertemperatuur waarden in de orde van 1 0 - tot 10-9 m2ls. Voor vloeistoffen maakt men vaak gebruik van de vergelijking van Einstein-Nernst-Eyring welke een verband geeft tussen de diffusiecofficintvan een bepaalde component i in een oplosmiddel Di, de dynamische viskositeit van het oplosmiddel q en de absolute temperatuur T:

-- - constant T

(1.28)

De dynamische viskositeit van vloeistoffen is sterk variabel: q=0.001 kg/(m.s) voor water en q=1.5 kg/(m.s) voor glycerine (beide bij 20 "C). De viskositeit van een vloeistof is in het algemeen sterk temperatuurafhankelijk:

waarbij T de absolute temperatuur is, T. een referentietemperatuur (in K), E, de "aktiveringsenergie" (in Jlmol) en R de gasconstante. Merk op dat de viskositeit van vloeistoffen, in tegenstelling tot die van gassen, daalt met toenemende temperatuur. Dit feit geeft aan dat het mechanisme voor impulstransport in vloeistoffen fundamenteel verschillend is van dat in gassen. De warmtegeleidingscofficint h van de meeste vloeistoffen ligt tussen 0.1 W/(m.K) (organische verbindingen) en 0.6 W/(m.K) (water).

Vaste stofleen:De diffusiecofficintenin vaste stoffen zijn op grond van de geringere beweeglijkheid ten opzichte van die in gassen en vloeistoffen relatief klein: 10-l1 tot 10-13 m2/s. Voor de warmtegeleidingscofficint dient een onderscheid gemaakt te worden tussen amorfe stoffen, kristallijne stoffen en metalen. Voor amorfe stoffen is h ongeveer 1 W/(m.K), voor kristallijne stoffen is h iets hoger, terwijl voor metalen h het hoogst is tengevolge van het (aanzienlijke) warmtetransport door de vrije electronen: voor metalen varieert h tussen 10 en 500 W/(m.K). Volgens de wet van Wiedemann, Franz en Lorenz bestaat er voor metalen een verband tussen de warmtegeleidingscofficinth, en de electrische geleidingscofficint

h:

met L het Lorenz-getal.Het Lorenz getal L varieert voor zuivere metalen van ongeveer 22 tot

17 29.10-9 volt21~2 is praktisch onafhankelijk van de temperatuur. Voor niet-metalen is en deze vergelijking ongeschikt aangezien dan de transportprocessen van warmte en electrische lading niet meer door de vrije electronen worden gedomineerd. Onder normale condities treedt er in vaste stoffen geen "stroming" op zodat het begrip viskositeit bij het bestuderen van de deformatie van vaste stoffen niet wordt gehanteerd. Het bestuderen van de deformatie van vaste stoffen en de hiermee samenhangendeverschijnselen behoort tot het vakgebied van de mechanica en zal daarom hier geen verdere aandacht krijgen.

2.MICROBALANS VOOR MASSAIn het vorige hoofdstuk hebben we reeds kennis gemaakt met de macrobalansen, in dit hoofdstuk zal een microbalans aan de orde komen en wel de microbalans voor massa, oftewel de continuteitsvergelijking.Zoals reeds vermeld levert een microbalans informatie m.b.t. de microscopische systeemeigenschappen zoals de verdeling van een grootheid (b.v. massa) over een zeker gekozen controle volume. We gaan uit van een systeem waarbij er in alle drie cordinaatrichtingen (x, y en z) stroming optreedt van een compressibel (samendrukbaar) medium, d.w.z. een medium waarvan de dichtheid niet constant is. De drie componenten van de stroomsnelheid v,, vy en v, zijn plaatsafhankelijk, d.w.z. een funktie van x, y en z en bovendien tijdsafhankelijk. Voor de afleiding van de continuteitsvergelijking plaatsen we in gedachten een stilstaand, differentieel11 volume-elementje in het stromende medium waarbij de afmetingen van dit elementje dx, dy en dz in respektievelijk de x-, y- en z-richting bedragen (Zie Fig. 2.1).

Fig. 2.1. Een stilstaand, differentieel volume-element met volume dV=dxdydz, waarbij doorstroming met een compressibel medium plaatsvindt in de drie cordinaatrichtingen x,y en z.1)

Met een differentieel volume-elementje wordt bedoeld dat de afmetingen dx, dy en dz oneindig (willekeurig) klein worden gekozen. Deze keuze is noodzakelijk aangezien de systeemgrootheden (dichtheid en snelheidscomponenten)continue (geleidelijk) vatieren met de positie.

19 De wet van behoud van massa voor het volume-element dV=dxdydz luidt in woorden: de toename van massa in dV=dxdydz per tijdseenheid = netto instroming van massa per tijdseenheid in de x-richting + netto instroming van massa per tijdseenheid in de y-richting + netto instroming van massa per tijdseenheid in de z-richting + produktie van massa per tijdseenheid in dV=dxdydzInstrorning van massa in de y-richting per tijdseenheid door oppervlak dxdz (kg/s): pv I dxdzYY

Uitstroming van massa in de y-richting per tijdseenheid door oppervlak dxdz (kgls):

pvy'y+dy dxdz

Netto instroming van massa in de y-richting per tijdseenheid (kg/s): ~(PV ( P i y - pvJY,.q)dxdz = (pvYIY - (pvY IY + d y L ) ) d x d z ay

Instrorning van massa in de x-richting per tijdseenheid door oppervlak dydz (kgls):

Uitstroming van massa in de x-richting per tijdseenheid door oppervlak dydz (k&):

Netto instroming van massa in de x-richting per tijdseenheid (kgls):

~(Pv,) (PvXlx PV,?+& )dydz = (pvX IX - (pvxlx + dxax)Wydz

- -- a(pvx)dxdydz ax

20 Instroming van massa in de z-richting per tijdseenheid door oppervlak dxdy (kgs): pvz I dxdy z Uitstroming van massa in de x-richting per tijdseenheid door oppervlak dxdy (kgls):

Netto instroming van massa in de z-richting per tijdseenheid (kgls):

- -- acpv, 1dxdydz

az

De toename van de massa per tijdseenheid in het beschouwde differentile volume-element dV=dxdydz bedraagt (kgs):

-(pdV) = -dVatat

a

ap

- dxdydz -at

Aangezien we hier de wet van behoud van (totale) massa formuleren is de massa die per tijdseenheid in dV wordt geproduceerd gelijk aan nul1). Invullen van de vergelijkingen (2.1), (2.2), (2.3) en (2.4) in de wet van behoud van massa welke in woorden is geformuleerd levert na deling door dV=dxdydz de microbalans voor massa, of continuteitsvergelijking:

De fysische interpretatie van bovenstaande vergelijking is als volgt: in het linkerlid staat de accumulatie van massa per volume-eenheid terwijl in het rechterlid de netto instroming van massa per volume-eenheid en per tijdseenheid staat. In vergelijking (2.5) is div of V . de divergentie operator. Met de notatie (V . p;) wordt weergeven dat het inwendige produkt ; tussen de vector-differentiaal-operator V en de vector p gevormd dient te worden, met een1)

Indien er chemische reakties optreden in het medium dan is de totale (netto) massa-productie ook gelijk

aan nul op grond .van de wet van Lavoisier.

21scalaire grootheid als uitkomst:

Indien de dichtheid constant is, hetgeen voor vloeistoffen onder normale omstandigheden een goede benadering is, dan reduceert de continuteitsvergelijkingtot:

De grootheid -(V . G) kan analoog aan de term -(V pv) worden opgevat als de netto instroming van volume per volume-eenheid en per tijdseenheid, oftewel de relatieve volumeverandering per tijdseenheid. In veel boeken op het gebied van de fysische transportverschijnselen treft men een alternatieve vorm van de continuteitsvergelijkingaan waarbij gebruik wordt gemaakt van het begrip "substantile afgeleide naar de tijd" (Engels: "derivative following the motion"). Aangezien dit begrip bovendien van belang is bij de formulering van de microbalansen voor impuls zal het hier aan de hand van een eenvoudig voorbeeld worden gentroduceerd. Vervolgens zal de continuteitsvergelijking met behulp van dit begrip opnieuw geformuleerd worden. Beschouw daartoe een rivier waarin de concentratie van de vissen c bedraagt, waarbij c het aantal vissen per volume-eenheid weergeeft. Aangezien de vissen bewegen zal c een funktie van de positie, d.w.z. van de x, y en z-cordinaat, en de tijd t zijn. We zijn nu genteresseerd in de contratieverandering per tijdseenheid ct die geregistreerd wordt door drie waarnemers A, B en C: waarnemer A bevindt zich in rust aan de rivieroever, waarnemer B verplaatst zich in een roeiboot met snelheid terwijl waarnemer C in een boot met de waterstroom meedrijft en dus dezelfde snelheid heeft als de waterstroom. Waarnemer A bevindt zich op een vaste positie en zal een concentratieverandering per tijdseenheid registreren welke overeenkomt met de partile afgeleide van c naar de tijd aclat, dus:

.

-

De positie (x, y en z-cordinaat) van waarnemer B is een funktie van de tijd en daardoor zal in dit geval de geregistreerdeconcentratieverandering per tijdseenheid ct veroorzaakt worden door enerzijds de concentratieveranderingin de tijd t welke geregistreerd wordt op een vaste

positie en anderzijds de concentratieveranderingdie geregistreerd wordt tengevolge van de

22 beweging van waarnemer B. Waarnemer B zal een concentratieverandering per tijdseenheid registreren welke overeenkomt met de totale afgeleide van c naar de tijd dcldt, dus:

waarbij u,, uy en u, respektievelijk de x-, y- en z-component van de snelheid u zijn waarmee de waarnemer zich in de roeiboot verplaatst. Aangezien waarnemer C zich met de.(momentane en lokale) watersnelheid verplaatst kunnen we in (2.9) u,, uy en u, vervangen door respektievelijk v,, vy en vz. Waarnemer C zal een concentratieverandering per tijdseenheid registreren welke (per definitie) overeenkomt met de substantile afgeleide van c naar de tijd DcPt, dus:

Voor de substantile afgeleide van de dichtheid p naar de tijd geldt volgens vergelijking (2.10):

terwijl volgens de continuteitsvergelijking (2.5) geldt:

hetgeen met behulp van vergelijking (2.11) te schrijven is als:

23 Voor een incompressibel medium is op grond van (2.7) de tweede term in het linkerlid van (2.13) gelijk aan nul zodat de continuteitsvergelijkingreduceert tot:

3.MICROBALANS VOOR IMPULSIn dit hoofdstuk zal de aandacht zich enerzijds richten op de analyse van een aantal eenvoudige stromingsproblemen en 'anderzijds op de afleiding van de microbalans voor impuls oftewel de Navier-S tokes vergelijkingen. De Navier-Stokes vergelijkingen zijn van uitermate groot belang voor het vakgebied van zowel de theoretische als toegepaste stromingsleer aangezien in feite alle laminairel)nfasestromingen met deze vergelijkingen te beschrijven zijn. Deze vergelijkingen zijn echter uitermate gecompliceerd en slechts in betrekkelijk eenvoudige gevallen kunnen er (benaderende) analytische oplossingen worden verkregen. De kwantitatieve analyse van complexe stromingsverschijnselen is pas mogelijk geworden door enerzijds de ontwikkeling van efficinte numerieke technieken en anderzijds de beschikbaarheid van snelle computers. In dit verband kan de ontwikkeling van het relatief "jonge" vakgebied "computational fluid dynarnics" worden genoemd, een vakgebied dat zich concentreert op het ontwikkelen en het toepassen van numerieke technieken voor het oplossen van de Navier-Stokes vergelijkingen.

3.1.EENVOUDIGE STROMINGSPROBLEMENMet eenvoudige stromingsproblemen wordt hier bedoeld dat alle beschouwde stromingen aan de volgende kenmerken voldoen:

- de stroming is stationair en laminair. - er treedt stroming in slechts n richting op. - het medium gedraagt zich als een Newtons fludum21en is incompressibel.In alle gevallen zijn we genteresseerd in de ruimtelijke verdeling van de snelheidscomponent (in de hoofdstromingsrichting) binnen het beschouwde systeemvolume zodat er telkens een microbalans voor impuls (impulsbalans voor een differentieel volume-element dV) geformuleerd dienen te worden. De methode die daarbij in de volgende voorbeelden gehanteerd zal worden is ongeschikt voor systemen met gekromde stroomlijnen. Bij de analyse van deze systemen dient men van de (algemene) Navier-Stokes vergelijkingen voor het betreffende cordinatensysteem uit te gaan. Ten aanzienvan de snelheidsverdelingen kan nog opgemerkt worden dat men vaak niet in de verdelingen zelf is genteresseerd maar meer in hieruit af te leiden grootheden zoals de 1) Stromingen kunnen worden onderscheiden worden in laminaire en turbulente stromingen. In een fludumdat laminair ("laagsgewijs") stroomt snijden de stroomlijnen (banen van fludumdeeltjes) elkaar niet terwijl dit in een turbulent ("met wervels") stromend fludum voortdurend gebeurt.2) Dit betekent dat het verband tussen de impulsstroomdichtheid of schuifspanning en de snelheidsgradint

volgens de wet van Newton wordt gegeven (Zie paragraaf 1.3).

25 maximale snelheid, de gemiddelde snelheid en de schuifspanning op systeemwanden. Deze laatste grootheid is ondermeer van belang voor drukvalberekeningen.

De wet van behoud van impuls kan als volgt worden geformuleerd voor een differentieel volume-element dV:

de toename van impuls in dV per tijdseenheid = ingaande hoeveelheid impuls per tijdseenheid uitgaande hoeveelheid impuls per tijdseenheid + som van de krachten werkend op dV

-

Het uitwerken van deze balansformulering resulteert telkens in een differentiaalvergelijking voor de snelheidscomponent in de hoofdstromingsrichting. Integratie van deze vergelijking levert na toepassing van de randvoorwaarden op de systeemwanden, de uitdrukking voor het snelheidsprofiel. Ten aanzien van het formuleren van deze randvoorwaarden maakt men een onderscheid naar het type grensvlak (G=gas, L=vloeistof, S=vaste stofl)): a) L-S-grensvlak of G-S-grensvlak: Op dit type grensvlak geldt dat de fludumsnelheid gelijk is aan de snelheid waarmee de vaste wand beweegt. Dit type randvoorwaarde heet de "no-slip" randvoorwaarde. Op stilstaande vaste wanden is de fludumsnelheid dus gelijk aan nul. b) L-G-grensvlak: Op dit type grensvlak is de impulsstroomdichtheid (en dus de snelheidsgradint) in de vloeistof erg klein en kan voor praktische berekeningen gelijk aan nul worden verondersteld. Dit type randvoorwaarde heet de "free-slip" randvoorwaarde. c) L-L-grensvlak2): Op dit type grensvlak is zowel de impulsstroomdichtheid loodrecht op het grensvlak als de snelheid continue, d.w.z. aan beide zijden van het grensvlak hebben deze grootheden dezelfde waarde. Het molekulaire impulstransport beschrijven we in termen van een impulsstroomdichtheid waarvoor we in het vervolg, in verband met de conventie in de literatuur, het symbool z zullen gebruiken.

l

3.1.1.STATIONAIRE STROMING TUSSEN PLATENEen incompressibel Newtons fludum stroomt stationair onder invloed van een opgelegde drukgradint laminair tussen twee oneindig uitgestrekte vlakke platen (Zie Fig. 3.1). Voor de analyse van de stroming tussen de vlakke platen wordt het assenstelsel centraal tussen de1) Onder "vaste stof' wordt hier ook verstaan een vaste systeemwand zoals de (binnen-) wand van een

doorstroomde leiding.2) Er wordt aangenomen dat de twee in contact zijnde vloeistoffen onderling niet mengbaar zijn.

26 platen gekozen waarbij de positieve x-cordinaat in de stromingsrichting van het fludum wijst. Voorts wordt een differentieel volume-element dV bdxd als uitgangspunt genomen11 & voor het formuleren van de x-impulsbalans, waarin b de breedte van de platen loodrecht op het xy-vlak is. In Fig. 3.1. zijn de verschillende transporttermen van x-impuls aangegeven.

+ uitgaand molehilair

x-impuls transport ingaand convectief x-impuls transportX

td

uitgaand convectief x-impuls transport

I ingaand molekulairstromingsrichting x-impuls transport

----)

Fig. 3.1. Stroming tussen twee oneindig uitgestrekte vlakke platen. In deze figuur zijn de verschillende transporttermen uit de x-impuls balans aangegeven.In deze situatie treedt er convectief transport van x-impuls in de x-richting op en molekulair transport van x-impuls in de y-richting dus loodrecht op de stromingsrichting. In de y-richting is er namelijk een snelheidsgradint aanwezig21 welke de drijvende kracht voor het molekulaire transport is. Naast de transporttermen hebben we in dit geval ook nog te maken met de netto drukkrachten welke op het controle-volume worden uitgeoefend: de drukkracht p.bdylx wordt op het "linkervlak" van het controle-volume in de positieve x-richting uitgeoefend terwijl de drukkracht p.bdylx+d, op het "rechtervlak" van het controle-volume in de negatieve x-richting wordt uitgeoefend. De microbalans voor x-impuls luidt als volgt:

- + rYX b d xYl - rYX bdx Y + ~ Y+ p < - p b d y z -

Y

+ he- $ a

Ihir- h.

I

y8&&%.

(3.1)\

In de stationaire situatie is er geen accumulatie van x-impuls in het beschouwde, I controle-volume en derhalve is het linkerlid van (3.1) gelijk aan nul.1) De afmetingen van het volume-element in zowel de x-richting als de y-richting zijn oneindig klein

gekozen aangezien v, in principe met beide cordinaten continue kan variren.2) Op de wanden (y&d/2) zal v, op grond van de "no-slip"conditie de waarde nul hebben terwijl v, elders

een zekere (positieve) waarde heeft.

De eerste twee termen in het rechterlid van (3.1) representeren respektievelijk het in- en uitgaande convectieve x-impuls transport, de volgende twee termen geven respektievelijk het in- en uitgaande molekulaire x-impuls transport weer, terwijl de laatste twee termen de netto drukkracht voorstelt welke op het controle-volumewerkt (Ga zelf na dat alle termen in (3.1) de dimensie van een kracht hebben). De convectieve transporttermen zijn geformuleerd als het produkt van x-impuls per volume-eenheid pv, (N.s(m3) en een volumestroom v,bdy (m3/s). De molekulaire transporttermen zijn geformuleerd als het produkt van een x-impulsstroomdichtheid in de y-richting (hoeveelheid x-impuls welke per oppervlakte- eenheid en 2 per tijdseenheid in de y-richting getransporteerd wordt) zyx((N.s)/(m2.s) = ~ / m = Pa) en de grootte van het oppervlak bdx waardoor het transport wordt gerealiseerd. Met betrekking tot de tekens in (3.1) dient nog het een en ander opgemerkt te worden. Een ingaande impulsstroom welke in de positieve as-richting wijst is positief terwijl een ingaande impulsstroom negatief is als deze in de negatieve as-richting wijst. Een uitgaande impulsstroom welke in de positieve as-richting wijst is negatief terwijl een uitgaande impulsstroom positief is als deze in de negatieve as-richting wijst. In de onderstaande tabel 3.1 zijn deze regels nog eens samengevat. Tabel. 3.1. Het teken van de impulsstroom in verschillende situaties.

impulsstroom

wijzend in positieve asrichting positief

wijzend in negatieve asrichting negatief

ingaande impulsstroom uitgaande impulsstroom

negatief

positief

Vergelijking (3.1) wordt gedeeld door dV=bdxdy, en vervolgens wordt de limiet11 dx-->O en dy-->O genomen zodat de volgende vergelijking resulteert:

Voor een incompressibel medium is op grond van de continuteitsvergelijkingde eerste term in het rechterlid van (3.2) gelijk aan nul, indien bovendien wordt aangenomen dat de druk1) Als alternatief kan men ook gebruik maken van een getrunceerde Taylor-ontwikkeling zoals bij de

afleiding van de continuteitsvergelijking is gedaan.

28 gradint aplax onafhankelijk van y is dan volgt de volgende eenvoudige eerste orde differentiaalvergelijking(Ga dit zelf na!):

welke met de randvoorwaarde z ~ ~ =voor y=O gentegreerd kan worden tot: O

waarbij tevens de (Newtonse) relatie tussen de impulsstroomdichtheid en de snelheidsgradint is ingevuld. Merk op dat de impulsstroomdichtheid zy, lineair met de y-cordinaat varieert. Aangezien de drukgradint dpldx negatief is, is de impulsstroomdichtheid voor y>O positief en voor y 1000. Zoals gezegd is de Ergun-vergelijking geldig voor zowel het laminaire als turbulente strorningsregime. De Ergun-vergelijking kan ook in de onderstaande dimensieloze vorm worden herschreven welke samen met de dimensieloze vergelijkingen van Blake-Kozeny en Burke-Plummer in Fig. 6.8 is weergegeven:

Indien de Ergun-vergelijking wordt toegepast voor gassen dan dient de dichtheid p gevalueerd te worden bij (po + pL)/2 waarbij po en p~ respektievelijk de druk aan de in- en uitgang van het gepakte bed zijn. Indien de drukval Ap = po - p~ groot is dan dient men met de differentile vorm van (6.44) te werken waarbij de de drukval per lengte-eenheid Ap/L vervangen wordt door (-dp/dz) waarbij z de hoofdstromingsrichtingdoor het bed is:

Hierbij is tevens de superficile snelheid v0 uitgedrukt in de massaflux Go en de dichtheid p.

92 Op grond van de wet van behoud van massa is Goin de statioqaire toestand constant (en dus onafhankelijk van z), echter de dichtheid p van het gas is (via de toestandsvergelijking) een (bekende) funktie van de druk. Invullen van de toestandsvergelijking in (6.48) levert dan een (niet-lineaire) eerste orde differentiaalvergelijking welke de druk als funktie van z beschrijft.

Fig. 6.8. Weergave van de dimensieloze vorm van de Ergun-vergelijking (6.47). De dimensieloze vergelijkingen van Blake-Kozeny en Burke-Plummer zijn evenals de experimentele data ook weergegeven.

93 6.3.UITGEWERKTE VOORBEELDEN Ter illustratie van de in de voorgaande paragrafen behandelde theorie zal in deze paragraaf een drietal voorbeelden worden behandeld. Voorbeeld 1; Stroming door een leidingsysteem.

Uit een reservoir A wordt door een pomp P water naar een hoger gelegen reservoir B gepompt (Zie onderstaande figuur). De leiding tussen A en B bestaat uit een ronde buis, waarin zich vier korte 90" bochten, een open schuifafsluiter S en een meetschijf M bevinden. a) Bereken de drukval over de leiding tussen de punten 1 en 2. b) Welk vermogen moet de pomp leveren ? Hierbij mag de drukval over de leiding tussen reservoir A en de pomp P verwaarloosd worden.

Fig. 6.9. Een leidingsysteem voorzien van verschillende appendages. Aanvullende gegevens: totale lengte van de buis tussen de punten 1 en 2: L=200 m; inwendige buisdiameter: Di*. l m; gemiddelde relatieve ruwheid van de buiswand: x/Di=O.OOQ; volumestroom: @,,=0.01 m3/s; dichtheid van water: p=1000 kg/rn3; dynamische viskositeit van water: q=0.001 kg/(m.s); hoogteverschil tussen de punten 2 en 1: h2 - hi=10 m; verhouding tussen de kleinste en de grootste doorsnede van de meetschijf: m=0.5 gravitatieconstante: g=10

94 Oplossing: Voor de oplossing van onderdeel a) gebruiken we vergelijking (6.3) als uitgangspunt:

Voor turbulente stroming (hetgeen achteraf gecontroleerd dient te worden) is het snelheidsprofiel "vlak en kan in goede benadering worden gesteld dat:

waarbij de gemiddelde snelheid simpelweg met v wordt aangegeven. Aangezien water (zoals alle vloeistoffen) als een incompressibel medium opgevat mag worden geldt op grond van de wet van behoud van massa: vl=v;! en bovendien:

Tussen "1"en "2" wordt er geen arbeid met de omgeving uitgewisseld zodat hier a,=O. Indien we alle vereenvoudigingen in (El-l) invullen dan krijgen we:

De term e, is opgebouwd uit de mechanische energieverliezen in de leiding, de vier bochten, de schuifafsluiter S en de meetschijf M:

Verliezen in de leiding: Voor deze verliezen geldt vergelijking (6.27), met dh=Divoor ronde buizen:

Berekening van de gemiddelde snelheid v in de leiding:

zodat voor de waarde van

96 volgt:

Voor de totale verliezen geldt dan volgens vergelijking (El-5):ew = (ew)ieidine (ew)bochten+

+

(ew)schuifafsluiter (ew)meetschijf =+

Hieruit blijkt dat de mechanische energieverliezen in de leiding het meest belangrijk zijn. Invullen van dit resultaat in vergelijking (El-4) levert het drukverschil tussen de punten "1" en "2":

Voor de berekening van het vermogen dat de pomp P moet leveren gaan we uit van vergelijking (6.3) welke we nu toepassen tussen de punten "3"en "2". Met gebruikmaking van de resultaten van onderdeel a) reduceert (6.3) in dit geval tot:

Hierbij stelt A, het vermogen voor dat de pomp P moet leveren. Herschrijven van (El-l l ) en combinatie met vergelijking (El-10) levert tenslotte:

Berekening van Re in verband met de bepaling van de friktiecofficint f:

Een dergelijk hoge Re-waarde betekent dat we met sterk turbulente stroming te maken hebben zodat de aanname van het "vlakke" snelheidsprofiel gerechtvaardigd is. Met behulp van Fig. zodat voor volgt: 6.6 volgt dan (met x/dha.004) voor de friktiecofficint: f~O.008

Verliezen in de bochten; Voor deze verliezen geldt volgens vergelijking (6.28):

Met behulp van Fig. 6.7 volgt: kw=0.9 zodat we (e,)bhk,

kunnen berekenen (4 bochten):

Hierbij is de maximale kW-waarde Fig. 6.7 gebruikt in de berekening. uit Verliezen in de schuifafsluiter S: Hiervoor geldt ook (El-7a) met kw=O.17 volgens Fig. 6.7 zodat voor (ew)schuifafsluiter volgt:

Verliezen in de meetschiif M: Hiervoor geldt ook (El-7a) met:

Voorbeeld 2;

97 Stroming uit een bak welke voorzien is van een leiding.

Aan een zeer brede bak hangt een lange, inwendig ruwe buis waardoor water stroomt (Zie onderstaande figuur). Voor de friktiecofficintvan de stroming door de buis geldt: 4f=0.0#, als het Reynoldsgetal Re>4000. De buis heeft een lengte van 5 m en een diameter van 0.02 m. Terwijl door de buis water stroomt, wordt het (lage) waterniveau in de bak constant gehouden door een geregelde toevoer.

bak met constant waterniveau

diameter van 2 cm

a) Wat wordt de stationaire uitstroomsnelheid van het water als de instroom- en uitstroomverliezen verwaarloosd kunnen worden? (dichtheid van water: p,=1000 kg/m3, dynamische viskositeit van water: qw=O.OOl kg/(m.s), gravitatieconstante: g=9.8 m/s2). b) Hoe verandert deze uitstroomsnelheid als men in plaats van water kwik als doorstromend fluidum gebruikt ? (dichtheid van kwik: pk=13600 kg/mf, dynamische viskositeit van kwik: qk=0.002 kg/(m.s)) c) Onder aan de buis sluit men een turbine aan die een overall mechanisch rendement heeft van (u=0.5. Achter de turbine bevindt zich nog een korte buis met dezelfde eigenschappen als de bovenste buis. Leid een vergelijking af voor de stroomsnelheid van het water waarbij het maximale vermogen wordt opgewekt.~ereken tevens de grootte van dit vermogen. Bekijk hierbij alleen het gebied waarvoor Re > 4000. (verwaarloos wederom in- en uitstroomverliezen)-

Oplossing: Het uitgangspunt voor dit probleem is wederom de uitgebreide wet van Bernoulli, vergelijking (6.3), waarin we de kinetische energieterm langs dezelfde weg vereenvoudigen als in het eerste voorbeeld:

Voor onderdeel a) passen we (E2-1) toe tussen de punten "1" en "2"waarvoor respektievelijk het waterniveau in de bak en de uitstroomopening aan de onderzijde van de buis worden gekozen. Er wordt in deze situatie geen uitwendige arbeid op het stromende water verricht in tussen de punten "1"en "2"zodat: a,=O, bovendien staan zowel de punten "1" als "2" kontakt met de atmosfeer, zodat:

Voor de mechanische energieverliezen is alleen de wrijving in de vertikaal buis van belang, zodat:

met d en L respektievelijk de inwendige diameter en de lengte van de vertikale buis en v=v2 de gemiddelde stroomsnelheid in de buis. Tenslotte is de snelheid v1 aan het wateroppervlak in de bak te verwaarlozen zodat (E2-1)reduceert tot:

Voor het hoogteverschil tussen de onderzijde van de buis en het waterniveau in de bak geldt in goede benadering: h2 - hl= -L, zodat (E2-4) te schrijven is als:

Invullen van de gegevens levert:

Controle van het Reynoldskental Re in verband met de aanname 4f=0.04:

Re=--pvd - 1000.2.98.0.02 = 59600 > 4000 0.001 ri Aangezien aan de voorwaarde Re>4000 is voldaan, is de volgens (E2-6) berekende snelheid correct. Deze vergelijking kan ook gebruikt worden voor de beantwoording van onderdeel b). Volgens (E2-6) is de snelheid v onafhankelijk van de dichtheid p en de dynamische viskositeit r\ indien tenminste aan de voorwaarde Re>4000 blijft voldaan. Voor de waarde van het Reynoldskental Re geldt in dit geval: pvd Re=-= "l 13600.2.98.0.02 = 4.05, 105 > 4000 0.002

zodat we kunnen concluderen dat de snelheid ongewijzigd zal blijven ten opzichte van onderdeel a). Voor de beantwoording van onderdeel c) gaan we wederom van vergelijking (E2-1) uit. Hier passen we de uitgebreide wet van Bernoulli tussen de punten "1" en "2" toe waarvoor we respektievelijk het waterniveau in de bak en de uitstroomopening van het "korte" stuk buis achter de turbine nemen. We definiren P als het electrische vermogen dat de turbine levert. Toepassen van vergelijking (E2-1) en de resultaten uit onderdeel a) levert:

Herschrijven van (E2-9) en invullen van de uitdnikking voor het massadebiet O,,, levert:

Uit vergelijking (E2- 10) kunnen we aflezen dat het vermogen P een funktie is van de stroomsnelheid v in de vertikale buis. Voor de bepaling van de snelheid v* waarbij het maximale vermogen P* wordt geleverd dient (E2- 10) naar v gedifferentieerd en vervolgens gelijk aan nul worden gesteld, met als resultaat (Ga dit zelf na!):

Hieruit volgt de optimale snelheid v*=1.72 m/s en met behulp van (E2-10) volgt voor het bijbehorende vermogen P* (Ga na dat dit inderdaad het maximale vermogen is!):

Controle van het Reynoldskental Re in verband met de aanname 4f4.04 bij de berekening van v* volgens (E2-l l) levert:

Aangezien aan de eis is voldaan zijn de berekende resultaten correct.

101

Voorbeeld 3; In een vat met diameter D=2.0 m (Zie onderstaande figuur) bevindt zich water met initile hoogte ho=2.0 m. Aan de onderzijde van het vat bevindt zich een geheel met water gevulde, gladde ronde buis, met diameter d=0.01 m en lengte L= 6.0 m. Het water stroomt uit het vat door de ronde buis. De bovenzijde van het vat en de uitstroomopening van de buis staan in contact met de atmosfeer. Voor de friktiecofficint geldt: 4*f=0.04 indien het Reynoldskental

Bereken de tijd (in s) benodigd voor het leeg laten lopen van het vat (Dichtheid van water p=1000 kglm3, dynamische viskositeit van water q=0.001 kg/(m.s)).

ODlossincr;Dit probleem lijkt veel op het vorige probleem, er is echter n belangrijk verschil: Het onderhavige probleem is namelijk een instationair probleem. Tengevolge van het uitstromen van het water neemt de waterhoogte in het vat (welke we zullen aanduiden met z) af met toenemende tijd t. Aangezien de "waterkolom" welke zich boven de buis bevindt de drijvende kracht voor de uitstroming is, zal de uitstroomsnelheid ook -afnemenmet toenemende tijd t. Het startpunt voor de berekening is een instationaire massabalans voor het vat:

waarbij M de massa water is die zich op ieder tijdstip in het vat bevindt, V het corresponen derende volume en mmsin @mpit respektievelijk het in- en uitgaande massadebiet. De dicht-

102 heid p is constant en (E3-1) reduceert feitelijk tot een volumebalans welke te schrijven is als:

waarbij z de vloeistofhoogte in het vat is (gemeten vanaf de bodem van het vat), en v de gemiddelde watersnelheid in de vertikale buis. Vergelijking (E3-2) is te vereenvoudigen tot:

De uitstroomsnelheid v is afhankelijk van z en we zullen derhalve v in z moeten uitdrukken hetgeen mogelijk is met behulp van de uitgebreide wet van Bernoulli. We passen deze wet toe tussen " 1" en "2" waarvoor we respektievelijk het waterniveau in de bak en de uitstroomopening aan de onderzijde van de vertikale buis nemen:

De snelheid v2 komt overeen met v terwijl v1 gelijk is aan dzldt. Uit (E3-3) volgt met (d/D)l dat v1 te verwaarlozen is ten opzichte van v2(=v). Bovendien geldt (h2 - hl) = -(z+L). De mechanische energieverliezen worden gedomineerd door de wrijving in de vertikale buis zodat voor e, geldt:

Invullen van al deze resultaten in (E3-4) levert:

Uit (E3-6) volgt de uitdrukking voor de uitstroomsnelheid v:

Indien het Reynoldskental Re tijdens de uitstroming groter dan 5000 blijft dan geldt 4f=0.04. De kleinste Re-waarde wordt bereikt voor z=0. Voor z=0 volgt uit (E3-7) voor de waarde van de snelheid v:

De waarde van het bijbehorende Reynoldskental Re bedraagt:

zodat er altijd aan de eis Re>5000 wordt voldaan tijdens de uitstroming. Invullen van de uitdrukking @3-7) voor de uitstroomsnelheid v in de gereduceerde massabalans @3-3) levert de onderstaande differentiaalvergelijking:

Na separatie van (E3-10) en integratie met de beginvoorwaarde z=ho voor t=O resulteert de onderstaande vergelijking voor z als funktie van t (Ga dit zelf na!):

Invullen van z=0 levert dan de uitdrukking voor de gevraagde tijd t:

Indien alle gegevens worden ingevuld dan volgt de waarde van de gevraagde tijd t: