Upload
hogeschool-has-den-bosch
View
220
Download
3
Embed Size (px)
DESCRIPTION
Inaugurele rede Paul Overgaauw, lectoraat Diergezondheid en dierenwelzijn.
Citation preview
2
Gezonde dieren, Gezonde Mensen
dr. inG. Paul a.M. overGaauw
21 juni 2011
University of Applied Sciences
5
rede uitgesproken bij de benoeming tot lector diergezondheid aan de Hogeschool Has den Bosch, op dinsdag 21 juni 2011door dr. ing. Paul a.M. overgaauw.
Gezonde dieren, Gezonde Mensen
3
leden van HeT ColleGe van BesTuur,direCTie, ColleGa’s, FaMilie, vrienden en BeKenden,
3
waT is een leCTor en een leCToraaT?01
in deze inaugurele rede zal ik eerst kort ingaan op de vraag die bij velen van u leeft, wat nu precies een lector is en wat een lectoraat bij een hogeschool inhoudt. daarna bespreek ik de hoofdonderdelen waaruit mijn leeropdracht ‘diergezondheid’ bestaat en hoe ik dat, samen met mijn collega’s, vorm wil geven binnen de Hogeschool Has den Bosch.
definitiesHet Latijnse woord lector betekent let-
terlijk voorlezer. Volgens de Van Dale is
een lector ‘een leraar (lerares) aan een
inrichting van hoger onderwijs, belast
met het doceren van een onderdeel van
een studievak, maar niet behorend tot de
academische senaat’.
Wikipedia meldt dat ‘in Nederland rond
2001 de functie van lector in het HBO is
geïntroduceerd, vooral door de invoering
van de bachelor-masterstructuur (BaMA-
stelsel), waarbij hogescholen samenwer-
kingsverbanden aangaan met univer-
siteiten of een eigen master-opleiding
opzetten. Een lector bij een hogeschool
vervult hierbij een soortgelijke functie
als een hoogleraar aan een universiteit.
Veelal heeft hij of zij een eigen leerop-
dracht c.q. leerstoel: het lectoraat. Daar
is een kenniskring aan verbonden, dat wil
zeggen docenten uit de hogeschool die
onderzoek en ontwikkeling verrichten in
aanvulling op hun onderwijstaken. Een
soort ‘praktijkprofessor’. Het verschil met
een universitaire hoogleraar wordt als
volgt creatief weergegeven: ‘een hoog-
leraar op een universiteit verricht we-
tenschappelijk onderzoek, verhoogt het
kennisniveau van studenten en collega’s
en beïnvloedt het maatschappelijk debat.
Een lector toetst of alles wel effectief is
wat bedacht wordt’.
doelstellingenDeze weergave komt goed overeen met
de doelstellingen van de Stichting Kennis-
ontwikkeling, die verantwoordelijk is voor
de toewijzing van lectoraten in Nederland.
Deze doelstellingen zijn: het versterken
van de externe oriëntatie (dit betekent
de verbinding tussen bedrijfsleven en
4
publieke instellingen), het professionali-
seren van docenten (het niveau van de
onderzoekers verhogen door meer scho-
ling en door te promoveren), het op gang
brengen van kenniscirculatie en ken-
nisontwikkeling (door publiceren) en het
verbeteren en vernieuwen van curricula.
Kortom, toepassings- en praktijkgericht
onderzoek.
Deze doelen dient het lectoraat te be-
reiken door het accent te leggen op
systematische kennisontwikkeling, de ont-
wikkeling van een eigen langjarig onder-
zoeksprogramma en door zich te richten
op verdieping van kennis voor de profes-
sionele praktijk.
Focus van het onderzoek en kennisontwikkeling Het lectoraat diergezondheid in Den
Bosch bestrijkt, wanneer wordt uitgegaan
van de naam ‘diergezondheid’, een breed
terrein. Maar de focus van het onderzoek
en kennisontwikkeling is gericht op twee
hoofdgebieden, namelijk infectieziekten
van dieren die de mens kunnen besmet-
ten (ofwel zoönosen) en daarnaast on-
derzoek en onderwijs op het terrein van
gezelschapsdieren.
In Nederland vindt onderzoek naar infec-
tieziekten bij dieren vooral plaats bij het
Centraal Veterinair Instituut (CVI) in Lely-
stad, de Gezondheidsdienst voor Dieren
in Deventer en de Faculteit Diergenees-
kunde in Utrecht. Onderzoek bij de mens
wordt uitgevoerd door het Rijksinstituut
voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)
in Bilthoven, door medische faculteiten,
GGD’s en ziekenhuizen. Binnen het lecto-
raat diergezondheid is daarom gekozen
om het langjarige onderzoeksprogramma
te richten op transmissieroutes van in-
fecties tussen mens en dier, dus de wijze
waarop interacties plaatsvinden.
one HealthBij nadere beschouwing van infecties tus-
sen mens en dier komt al snel het tegen-
woordig steeds vaker genoemde ‘One
Health’ concept in beeld. Dit concept gaat
uit van de samenhang tussen dierge-
zondheid en volksgezondheid. In februari
van dit jaar vond het eerste International
One Health Congress plaats in Victoria in
Australië. Het thema hiervan was ‘Human
Health, Animal Health, the Environment
and Global Survival’. Het geeft aan dat er
belangrijke overeenkomsten zijn tussen
HeT leCToraaT dierGezondHeid in den BosCH BesTrijKT, wanneer wordT uiTGeGaan van de naaM ‘dierGezondHeid’, een Breed Terrein
5
mens, dier en leefomgeving die uitda-
gingen en risico’s met zich mee brengen
waarbij samenwerking tussen de humane
gezondheidszorg en de diergeneeskunde
noodzakelijk is. De Q-koorts uitbraak in
Nederland enkele jaren geleden heeft
deze noodzaak tot betere samenwerking
duidelijk gemaakt en was de aanleiding
voor betrokken instanties om goede
afspraken te maken voor samenwerking in
de toekomst. Op het gebied van gezel-
schapsdieren heeft de WSAVA (de World
Small Animal Veterinary Association) in ja-
nuari van dit jaar een One Health Commit-
tee ingesteld waarin o.a. dierenarts-viro-
loog prof. dr. Thijs Kuiken van de Erasmus
Universiteit in Rotterdam zitting heeft2.
Deze groep concludeerde na zijn eerste
bijeenkomst dat het bij One Health op het
gebied van gezelschapsdieren gaat om
drie deelgebieden:
1. overeenkomstige infecties (zoönosen)2. overeenkomstige behandelingen en
medicijnen 3. de relatie mens-dier Aangezien dit nauw overeenkomt met de
focus van het lectoraat zal ik deze nader
bespreken.
de Q-KoorTs uiTBraaK in nederland enKele jaren Geleden HeeFT deze noodzaaK ToT BeTere saMenwerKinG duidelijK GeMaaKT en was de aanleidinG voor BeTroKKen insTanTies oM Goede aFsPraKen Te MaKen voor saMenwerKinG
Bijten, krabbenPasteurella multocida
KattenkrabziekteRabiës
ontlastingToxocara
ToxoplasmaHaakworm
vectorenLeishmania
Ziekte van LymeTekenencefalitis
ContactHuidschimmel
HuidmijtenKoepokken
Transmissieroutes1
6
volGens de deFiniTie van de wereld GezondHeidsorGanisaTie wHo, die al sTaMT uiT 1951, is een zoÖnose een zieKTe die onder naTuurlijKe oMsTandiGHeden wordT overGeBraCHT Tussen dieren en Mensen
6
7
zoÖnosen02oPKoMende zoÖnosen de laatste decennia is men wereldwijd geconfronteerd met een aantal belangrijke ziekte-uitbraken bij de mens die van dieren afkomstig bleken te zijn. Bekende voorbeelden hiervan zijn vogelgriep, gekke koeienziekte, sars, Mexicaanse griep (waarvan de officiële benaming ‘nieuwe influenza a’ is), het west-nijlvirus en de ziekte van lyme. er wordt in dit kader ook wel gesproken van emerging zoonoses of opkomende zoönosen. volgens de definitie van de wereld Gezondheidsorganisatie wHo, die al stamt uit 1951, is een zoönose een ziekte die onder natuurlijke omstandigheden wordt overgebracht tussen dieren en mensen. soms wordt er nog een onderscheid gemaakt tussen antropozoönosen, als infecties worden overgebracht van dieren naar mensen, en zooantropozoönosen wanneer dit omgekeerd het geval is. dit laatste is overigens vrij zeldzaam, maar wordt bijvoorbeeld verondersteld voor de darmparasiet Giardia. onlangs is ook aangetoond dat honden die in zorginstellingen patiënten bezochten vaker besmet werden met Mrsa- en Clostridium difficile infecties. Honden die daar mensen in het gezicht likten en verwennerijen kregen bleken zelfs vaker besmet te worden3.
Het AIDS-virus kan beschouwd worden
als één van de eerste en bekendste
grote opkomende zoönosen in de jaren
tachtig van de vorige eeuw. Het virus is
oorspronkelijk afkomstig van apen en is
hoogstwaarschijnlijk overgebracht op de
mens door het eten van apenvlees (bush
meat). Het is een voorbeeld van een
nieuwe infectie bij de mens die afkomstig
is van dieren. Sinds 1979 zijn meer dan 40
van dit soort nieuwe ziekten bij de mens
beschreven waarvan ongeveer 75% van
7
8
dieren afkomstig is. Van alle ruim 1400
bekende ziekteverwekkers bij de mens
wordt geschat dat 61% gerelateerd is met
dieren4. Infectieziekten staan, na cardio-
vasculaire aandoeningen, op de tweede
plaats bij de sterfte-oorzaken wereldwijd5.
Een recent beschreven nieuwe zoönose
is lepra (Mycobacterium leprae) in en-
kele zuidelijke staten van de USA (Texas,
Louisiana). Met slechts 50 autochtone
gevallen per jaar een zeldzame infectie,
maar wel opvallend was dat de patiënten
hoogstwaarschijnlijk besmet bleken te
zijn door wilde gordeldieren die een groot
natuurlijk reservoir vormen voor deze
bacterie6.
GeschiedenisAls we verder terugkijken in de geschie-
denis, dan wordt al in de Bijbel melding
gemaakt van infecties die eerst het vee
en toen de mensen aantastten, zoals de
uitbraak van etterende puisten in Exodus
9 ‘de tien plagen van Egypte’. Dit was
waarschijnlijk huidmiltvuur dat overge-
bracht werd door steekvliegen.
In de 14e eeuw (1347-1351) was de ‘zwarte
dood’ of pest verantwoordelijk voor de
sterfte van een derde deel van de Eu-
ropese bevolking, een onvoorstelbaar
aantal van circa 25 miljoen mensen. De
van alle ruiM 1400 BeKende zieKTeverweKKers Bij de Mens wordT GesCHaT daT 61% GerelaTeerd is MeT dieren
Cardiovasculaire ziekteninfectieziekten
KankerGeweld, ongelukken, suïcide
Chronische longaandoeningenzwangerschapsziekten
overigeMaagdarmaandoeningen
neuropsychiatrische aand.diabetes mellitus
Totale sterfte
57.029.000
9
ondanKs al onze MedisCHe vooruiTGanG Treden in de HuidiGe Tijd wereldwijd jaarlijKs noG sTeeds Miljoenen zoÖnoTisCHe inFeCTies oP
eerste gedocumenteerde pandemie door
pest, met een geschatte 100 miljoen
doden wereldwijd, dateert echter al uit
de 6e eeuw. De ziekte kent twee vormen,
de builenpest en de longpest en wordt
veroorzaakt door de bacterie Yersinia
pestis die knaagdieren, met name de
bruine rat (Rattus norvegicus) als reservoir
heeft en waarvan de transmissie plaats-
vindt via vlooien van deze knaagdieren
(bv. Ceratophyllus fasciatus). De ziekte
komt vandaag de dag nog steeds voor in
Noord- en Zuid-Amerika, Afrika en Azië.
Voor de Tweede wereldoorlog kwamen
zoönosen vanuit de veestapel zoals
tuberculose (Mycobacterium bovis) en
brucellose (Brucella abortus) nog volop
voor in Nederland. Door de georganiseer-
de dierziektebestrijding, die vanaf eind
jaren veertig van de vorige eeuw door de
Gezondheidsdiensten van Dieren werd
gecoördineerd, zijn deze verdwenen.
Ondanks al onze medische vooruitgang
treden in de huidige tijd wereldwijd jaar-
lijks nog steeds miljoenen zoönotische
infecties op van de mens die gepaard
gaan met sterfte, bijvoorbeeld hondsdol-
heid (rabiës) en de leptospirose (de ziekte
van Weil), en nog vaker met (chronische)
ziekte, zoals de ziekte van Lyme en toxo-
plasmose.
oorzaken van zoönosenDe oorzaken van zoönosen kunnen
onderverdeeld worden in vier groepen
ziekteverwekkers: bacteriën, virussen,
parasieten en schimmels. De virussen
worden verder onderscheiden in arbo-
virussen, deze worden door arthropoden
(dit zijn geleedpotigen) overgebracht, en
non-arbo virussen.
virussen Bacteriën
10
na BesMeTTinG MeT een zoÖnose zal nieT ieder individu zieK worden
De parasieten worden onderverdeeld in
endo- en ectoparasieten. Door de grote
besmettelijkheid en relatief makkelijke
verspreiding vormen virale zoönosen bij
uitbraken het grootste risico en kunnen
dan hoge mortaliteit (sterfte) en morbi-
diteit (ziekte) veroorzaken. Voorbeelden
hiervan zijn aviaire influenza of het West-
Nijl virus.
schimmels endoparasieten ectoparasieten
TransmissieroutesAls we kijken naar de overbrenging of
transmissie van zoönosen, het hoofdon-
derwerp van ons onderzoeksprogramma,
dan kan dat door direct contact met
dieren plaatsvinden (bijvoorbeeld kat-
tenkrabziekte, papegaaienziekte, bijtwon-
den, huidschimmel, salmonellose); door
indirect contact via de omgeving (bijvoor-
beeld spoelwormlarven van hond en kat,
toxoplasmose, Q-koorts); via vectoren
zoals muggen, teken en vlooien (bijvoor-
beeld de ziekte van Lyme, kattenkrab-
ziekte, West-Nile virus) en tenslotte via de
voeding (enterohemorragische E. coli of
EHEC, salmonellose, toxoplasmose).
een zoönose maakt niet iedereen ziek Na besmetting met een zoönose zal niet
ieder individu ziek worden. Dat heeft met
diverse factoren te maken zoals de mate
van besmetting, het vermogen van een
micro-organisme om bij mens en dier
ziekte te kunnen veroorzaken (dit wordt
pathogeniteit genoemd), maar vooral door
de mate van immuniteit van de ontvan-
ger. Van oudsher weten we dat kinderen,
ouderen en zieken een verminderde
weerstand bezitten (ofwel immuungecom-
promitteerd zijn) en daardoor meer dan
gemiddeld risico lopen om ziek te worden
na een infectie. Ook zwangere vrouwen
worden tot deze groep gerekend omdat
die een kwetsbare vrucht bij zich dragen.
Daarnaast is door de verbeterde gezond-
heidszorg van de laatste decennia de
groep ‘zieken’ sterk toegenomen. Hieron-
der vallen bijvoorbeeld patiënten met een
orgaantransplantatie, kanker of HIV.
Dankzij de vooruitgang op het gebied van
11
ooK zwanGere vrouwen worden ToT deze GroeP GereKend oMdaT die een KweTsBare vruCHT Bij ziCH draGen
11
12
diagnostiek en geneesmiddelen kunnen
veel van deze personen beter en langer
in leven worden gehouden dan onge-
veer 30-40 jaar geleden. Het gevolg is
wel dat er een grote groep is ontstaan
die gevoeliger is voor infecties zoals de
darmparasiet Cryptosporidium parvum, de
eencellige parasiet Toxoplasma gondii en
de bacterie Listeria monocytogenes. Als
we de diverse zoönosen die in Nederland
voorkomen zonder nuancering zouden
bespreken, dan kan zich bij het publiek
een beeld vormen dat er iets helemaal
mis is en contact met dieren beter verme-
den kan worden. Denk bijvoorbeeld aan
de overdracht van resistente bacteriën
zoals MRSA en ESBL van dieren. Daarover
straks meer.
Het is daarom van belang om op de angst
en onwetendheid van het publiek om-
trent bepaalde infecties, risicoperceptie
genoemd, zo verantwoord mogelijk te
reageren met duidelijke en onderbouwde
uitspraken over de risico’s. Wanneer de
kans op een infectie laag is, zoals bij veel
zoönosen het geval is, is de onbekend-
heid hoog en onbekendheid over gevaren
versterkt weer de angst. Communicatie
speelt hierbij een grote rol. Dat is pijnlijk
duidelijk geworden tijdens de recente
EHEC-uitbraak in Duitsland.
risico-analyseOm een goed beeld te krijgen van de risi-
co’s van zoönosen is het noodzakelijk om
een risicoanalyse uit te voeren. Daarbij
worden prioriteiten vastgesteld op basis
van de risico’s die gekoppeld zijn aan een
scoresysteem. De verkregen risico-score
is een product van de blootstelling van de
infectie en de consequenties ervan bij de
mens (de kans op ziekte, de ernst en duur
van de ziekte en eventuele sterfte). De
blootstelling van een infectie is afhanke-
lijk van de verwekker, de transmissieroute
en de mate van besmettelijkheid.
Daarnaast kan de ziektelast van een
infectie voor de populatie worden be-
rekend, dat uitgedrukt wordt in DALY’s
(Disability-Adjusted Life-Years). Dit
kwantificeert het gezondheidsverlies en
is opgebouwd uit twee componenten: de
jaren verloren door vroegtijdige sterfte en
de jaren geleefd met ziekte.
CoMMuniCaTie sPeelT HierBij een GroTe rol. daT is PijnlijK duidelijK Geworden Tijdens de reCenTe eHeC-uiTBraaK in duiTsland
13
Op deze wijze kan er voor iedere situ-
atie een geprioriteerde lijst van zoönosen
worden opgesteld, bijvoorbeeld voor de
algemene bevolking, dierenartspraktijken,
veehouders, slachters, kennelhouders en-
zovoort. Voor de Nederlandse bevolking
heeft prof. dr. Arie Havelaar, werkzaam bij
het RIVM en parttime mijn collega bij het
IRAS in Utrecht, dit met zijn team bere-
kend. De ziektelast voor bestaande7 en de
risico’s voor opkomende zoönosen8. Voor
deze laatste groep is de dreiging gekwan-
tificeerd met een multicriteria-analyse
waarbij ziekte en sterfterisico’s ook een
grote rol spelen.
ToxoplasmoseOp basis van de ziektelast wordt in Ne-
derland bij de bestaande zoönosen de
eencellige of protozoaire Toxoplasma gon-
dii parasiet momenteel beschouwd als de
belangrijkste voedseloverdraagbare zoö-
nose. Helemaal indien ook de ziektelast
van de na de geboorte verworven oog-
aandoening (chorioretinitis) ten gevolge
van deze infectie wordt meegenomen in
de berekening. Toxoplasmose veroorzaakt
vooral schade bij de ongeboren vrucht.
Het aantal gevallen van aangeboren toxo-
plasmose blijkt in Nederland erg hoog te
zijn, circa 400 baby’s per jaar, in vergelij-
king met enkele decennia geleden en met
enkele ons omringende landen. Het per-
centage van de Nederlandse bevolking
dat antistoffen heeft tegen deze infectie
en dus beschermd is, nam af van 46% in
1996 tot 26% in 2006. In haar proefschrift
over de dierlijke reservoirs van T. gondii
concludeerde dr. Marieke Opsteegh on-
langs dat vlees van schapen, runderen en
varkens met buitenuitloop relatief vaak is
geïnfecteerd en daarmee de belangrijkste
infectiebron voor de mens is. Daarnaast
kan de infectie van de mens via de tuin of
de zandbak worden opgelopen. De hoofd-
gastheer van de parasiet is namelijk de
kat en deze blijkt in 18% van de gevallen
seropositief te zijn voor T. gondii. Vac-
cinatie van vee en de kat is mogelijk een
interessante optie om de infectie bij de
mens in de toekomst te voorkomen.
HeT aanTal Gevallen van aanGeBoren ToxoPlasMose BlijKT in nederland erG HooG Te zijn, CirCa 400 BaBy’s Per jaar, in verGelijKinG MeT enKele deCennia Geleden en MeT enKele ons oMrinGende landen
14
Infectie van de kat en verspreiding van
eitjes in het milieu kan zoveel mogelijk
worden voorkomen door deze dieren
geen rauw vlees te voeren, te voorkomen
dat ze jagen en te stimuleren de katten-
bak te gebruiken in plaats van de tuin9.
Verder onderzoek is noodzakelijk om de
oorzaken van de hoge humane Toxoplas-
ma-besmetting bij baby’s in Nederland
in beeld te krijgen om daarmee betere
voorlichting te kunnen geven.
ToxocaroseEen andere parasitaire zoönose is toxo-
carose. Dit is de infectie van de mens
met de larve van de honden- en katten-
spoelworm (Toxocara canis respectievelijk
T. cati). Het was het onderwerp van mijn
promotieonderzoek in de jaren negentig10.
Naast een trektocht door het lichaam van
spoelwormlarven, de zogenaamde visce-
rale larva migrans, is ook een oogvorm
bekend waarbij een larve in het netvlies
inFeCTie van de KaT en versPreidinG van eiTjes in HeT Milieu Kan zoveel MoGelijK worden voorKoMen door deze dieren Geen rauw vlees Te voeren, Te voorKoMen daT ze jaGen en Te sTiMuleren de KaTTenBaK Te GeBruiKen
15
terechtkomt en daar plotselinge blind-
heid kan veroorzaken. Dit wordt oculaire
larva migrans of OLM genoemd. Sinds
enkele jaren is bekend dat een infectie
met Toxocara het tot uiting komen van
astma bevordert bij kinderen met aanleg
voor deze aandoening. De oorzaak is dat
overeenkomstige immunologische reac-
ties optreden11. Van een Toxocara-infectie
wordt in Nederland geen grote ziektelast
verondersteld, maar dit kan een onder-
schatting zijn omdat de symptomen alge-
meen zijn en de diagnose niet vaak wordt
gesteld. De veronderstelling dat dit een
onderschatting is kan gebaseerd worden
op diverse onderzoeken. Als eerste is in
1995 door het RIVM vastgesteld dat ge-
middeld 19% (4-40%) van de Nederlandse
bevolking antistoffen had tegen Toxocara.
Hierbij kan geen onderscheid gemaakt
worden tussen een infectie van honden-
of kattenspoelwormlarven. Dat betekent
dat 1 op de 5 Nederlanders besmet is
of besmet is geweest met deze spoel-
wormlarven. Er wordt in ons land echter
nauwelijks melding gemaakt van klinische
toxocarose-gevallen bij de mens en het
Oogheelkundig Genootschap schatte in
de jaren negentig dat er jaarlijks maxi-
maal één keer een larve in een oog werd
gevonden (0.0006/10.000 inwoners). Hoe
groot is dan het contrast met Ierland,
waar in 2004 bij duizenden schoolkin-
deren de ogen werden onderzocht en
een prevalentie (besmetting) van 1 geval
per 10.000 werden vastgesteld? Er werd
een relatie gevonden met het binnenkrij-
gen van grond (pica) en regenwormen
en de aanwezigheid van epilepsie12. De
seroprevalentie (het aantal kinderen met
antistoffen in het serum) van Ierse school-
kinderen bedroeg gemiddeld 31% en er
was een relatie aanwezig met gedrag- en
leerstoornissen. In de Verenigde Staten
meldt het Centers for Disease Control
and Prevention (CDC) een seroprevalentie
van gemiddeld 14% en 700 gevallen van
OLM per jaar (0,02 per 10.000)13. Dat zou
sinds enKele jaren is BeKend daT een inFeCTie MeT ToxoCara HeT ToT uiTinG KoMen van asTMa BevorderT Bij Kinderen MeT aanleG voor deze aandoeninG
16
in de jaren ‘90 Toonden dr. jaaP jansen en ProF. dr. Frans van KnaPen inFeCTieuze eiTjes aan van ToxoCara in 10 ToT 30% van de onderzoCHTe GrondMonsTers uiT ParKen en in 30 ToT 70% van GrondMonsTers uiT oPenBare zandBaKKen in uTreCHT
geëxtrapoleerd naar de Nederlandse be-
volking een jaarlijks aantal van minimaal
50 ooginfecties betekenen. Besmetting
wordt vooral door kinderen opgelopen
die via grondcontact de infectieuze eitjes
via de handen in de mond opnemen. In
de jaren ‘90 toonden dr. Jaap Jansen en
prof. dr. Frans van Knapen infectieuze
eitjes aan van Toxocara in 10 tot 30% van
de onderzochte grondmonsters uit parken
en in 30 tot 70% van grondmonsters uit
openbare zandbakken in Utrecht.
onderzoek naar toxoplasmose en toxocarose
Zowel Toxoplasma als Toxocara kunnen
dus via grondcontact worden opgelo-
pen. Om besmetting van de mens met
deze parasieten te voorkomen is goede
voorlichting noodzakelijk. Naast de die-
renarts, de fokker en de dierenspeciaal-
zaakhouder kunnen ook de huisarts, de
schoolarts, de consultatiebureauarts of
jeugdarts en de jeugdverpleegkundige
een belangrijke rol spelen. Een goed
voorbeeld hoe One Health in praktijk
gebracht kan worden. Voor spoelworm-
bestrijding, waardoor de besmetting van
de omgeving kan worden gereduceerd,
is een goede en regelmatige ontworming
17
van honden en katten noodzakelijk. Bij
voorkeur gebeurt dit na onderzoek van
de ontlasting. In de praktijk wordt veelal
echter op basis van de door de dierenarts
ingeschatte infectierisico’s een zoge-
naamde ‘ontworming op maat’ geadvi-
seerd.
Het onafhankelijke Europese samenwer-
kingsverband van parasitologen, de Eu-
ropean Scientific Council for Companion
Animal Parasites, kortweg ESCCAP, geeft
met behulp van richtlijnen en brochures
hierover voorlichting aan betrokkenen
zoals dierenartspraktijken, dierenspeci-
aalzaken en eigenaren14.
Het voorkómen van contact met katten-
ontlasting in zandbakken en het opruimen
van hondenontlasting is dus belangrijk
voor de volksgezondheid. Ik ben ver-
heugd dat de studenten dierhouderij
Nicole Schuurmans en Esther Steenbergh
binnen het lectoraat diergezondheid
als eersten een afstudeerproject over
het gemeentelijk beleid ten aanzien van
honden- en kattenontlasting in Nederland
hebben uitgevoerd. We hebben de re-
sultaten zojuist kunnen vernemen. Het is
mijn overtuiging dat uniform beleid op dit
gebied door de centrale overheid ontwik-
keld, uitgedragen en gehandhaafd dient
te worden in het belang van de volksge-
zondheid.
In de tweede helft van dit jaar zal het on-
derzoek een vervolg krijgen door veldon-
derzoek door studenten van de opleiding
Toegepaste Biologie van Hogeschool
HAS Den Bosch, waarbij op verschil-
lende locaties de besmettingsstatus van
parken en zandbakken met Toxocara en
met Toxoplasma zal worden vastgesteld.
De begeleiders daarvan zijn dr. Liesbeth
Dingboom en drs. Marielle van Beurden.
Daarbij verwachten we samen te werken
met drs. Rolf Nijsse van de afdeling Klini-
sche Infectiologie van de Faculteit Dierge-
neeskunde. Hij is een promotieonderzoek
gestart waarbij nieuwe aspecten van de
Toxocara epidemiologie zullen worden
onderzocht.
Met het RIVM in Bilthoven zijn we in over-
leg om vanuit het lectoraat ook projecten
HeT voorKóMen van ConTaCT MeT KaTTenonTlasTinG in zand-BaKKen en HeT oPruiMen van HondenonTlasTinG is dus Be-lanGrijK voor de volKsGezondHeid
18
MeT HeT rivM in BilTHoven zijn we in overleG oM vanuiT HeT leCToraaT ooK ProjeCTen oP HeT GeBied van zoÖnosen uiT Te voeren en we zien uiT naar een Goede en sTruCTurele saMenwerKinG
18
19
op het gebied van zoönosen uit te voeren
en we zien uit naar een goede en structu-
rele samenwerking.
Het zal u duidelijk zijn dat ieder individu
een zoönose kan oplopen. Direct contact
met dieren is daarvoor niet noodzakelijk.
Personen die echter veel contact met die-
ren onderhouden lopen vanzelfsprekend
een groter risico omdat daarbij de kans
op het verkrijgen van een directe zoönose
wordt vergroot. Dit is bijvoorbeeld aan-
getoond voor dierenartsen, veehouders
en slachters15. Bij een meta-analyse van
gepubliceerde artikelen over infecties
met zoönosen bij dierenartsen bleek dat
in 84% van de gevallen een vergroot ri-
sico voor deze beroepsgroep kon worden
aangetoond16.
Voor studenten van het middelbaar en
hoger beroepsonderwijs op het gebied
van dierhouderij en veterinaire studenten
is niet bekend of zij zoönosen oplopen
gedurende stageperiodes. Op dit moment
begeleidt het lectoraat diergezondheid in
samenwerking met drs. Sandra van Dam
van de GGD Midden Brabant de Nijmeeg-
se student gezondheidswetenschappen
Petra Woestenberg. Zij voert een vooron-
derzoek uit naar de mogelijkheden om
door middel van veldonderzoek hierover
een indruk te verkrijgen.
In het kader van het onderzoek op het
terrein van de zoönosen kunnen tenslotte
twee activiteiten vermeld worden waarin
Hogeschool HAS Den Bosch momen-
teel participeert. Als eerste Fhealinc,
een samenwerkingsverband tussen
het Jeroen Bosch Ziekenhuis, HAS Den
Bosch, Avans Hogeschool, ZLTO en de
gemeente ‘s-Hertogenbosch. Het voert
toegepast onderzoek uit en ondersteunt
ondernemingen en kennisinstellingen bij
het ontwikkelen en implementeren van
innovatieve producten en diensten op het
snijvlak van voeding en gezondheid.
Het tweede initiatief is het Zoönose In-
novatie Cluster, waar wetenschappelijke
kennis wordt vertaald naar praktijkge-
richte toepassingen. Het doel hiervan is
om innovatiekansen op het grensvlak van
humane en dierlijke gezondheid te bunde-
len. HAS Den Bosch heeft de leiding van
dit project en het lectoraat diergezond-
heid geeft een concrete invulling aan dit
initiatief.
voor sTudenTen van HeT MiddelBaar en HoGer BeroePson-derwijs oP HeT GeBied van dierHouderij en veTerinaire sTu-denTen is nieT BeKend oF zij zoÖnosen oPloPen Gedurende sTaGePeriodes
20
veel MediCijnen die worden GeBruiKT Bij dieren zijn dezelFde als voor de Mens
20
21
overeenKoMsTiGe BeHan-delinGen en MediCijnen03
overeenkomstige behandelingen en medicijnen bij mens en dier vormen het tweede onderdeel op het gebied van one Health. zoals bekend vindt veel onderzoek naar behandelingen en medicijnen voor de mens plaats bij dieren, het zogenaamde dierexperimentele onderzoek. Met de resultaten kunnen conclusies worden getrokken over de risico’s en te verwachten effecten bij toepassing ervan bij de mens. dit is mogelijk omdat er nauwe overeenkomsten bestaan op het gebied van fysiologie tussen bepaalde dieren, zoals apen, varkens, ratten en muizen, en die van de mens. deze diersoorten staan dan model voor de mens. in de diergeneeskunde maken we regelmatig gebruik van de kennis en ervaring die is verkregen uit dit soort onderzoek.
Daarnaast kunnen bepaalde aandoenin-
gen die bij dieren worden bestudeerd
resultaten opleveren die waardevol zijn
voor de humane geneeskunde. Voorbeel-
den zijn suikerziekte bij de kat als model
voor type 2 diabetes mellitus bij de mens,
de expressie van groeihormoon in de
melkklieren van de hond in het kader van
onderzoek naar de pathogenese van het
mammacarcinoom bij de mens, stamcel-
onderzoek (bijvoorbeeld in de lever) en
het onderzoek naar een kunst-tussenwer-
velschijf bij de hond.
Veel medicijnen die worden gebruikt bij
dieren zijn dezelfde als voor de mens.
Vanzelfsprekend is de toepassing ervan
bij de diersoorten onderzocht waarvoor
ze geïndiceerd zijn ten behoeve van de
registratie, maar grote delen van het re-
gistratiedossier kunnen afkomstig zijn uit
het dossier voor de mens. Hierbij kan ge-
dacht worden aan toxiciteitonderzoek van
de werkzame bestanddelen, dat veelal
plaatsvindt bij muizen, cavia’s en ratten.
antibioticaresistentieEen belangrijke groep medicijnen die bij
mens en dier wordt gebruikt zijn anti-
22
biotica. Dit zijn stoffen van organische
oorsprong (veelal schimmelcultures)
die bacteriën in het lichaam bestrijden.
Daarnaast kennen we de zogenaamde
chemotherapeutica, die precies hetzelfde
doen, maar via synthetische weg worden
bereid. Ze worden samen daarom ook wel
als antimicrobiële middelen aangeduid.
In de veehouderij worden antibiotica
relatief vaak toegepast omdat dat kosten-
effectief is. In de meeste gevallen gaat
het om koppelbehandelingen en om veel
antibiotica. Het inzetten van antibiotica
als managementmaatregel kan er echter
toe leiden dat deze middelen na gebruik
gedurende een bepaalde tijd niet meer
werkzaam zijn tegen de bacteriën waarte-
gen ze werden ontwikkeld. Deze bacte-
riën zijn door aanpassingen ongevoelig
of resistent geworden. Vele jaren werd
dit probleem niet als ernstig onderkend.
Er werden immers steeds weer nieuwe
antibiotica ontwikkeld en op de markt
gebracht die weer werkzaam waren tegen
dergelijke resistente ziektekiemen.
Ook werd lang onvoldoende onderkend
dat bacteriële resistentie bij dieren
overgedragen kon worden op de mens.
De bekende en helaas te vroeg over-
leden dierenarts-microbioloog Ton van
den Boogaard, destijds werkzaam bij de
Medische Faculteit in Maastricht, wees
in woord en geschrift al vanaf eind jaren
tachtig op dit probleem.
Mrsa-bacteriënAntibioticumresistentie in relatie met
dieren kwam pas echt in het nieuws toen
in 2005 aangetoond werd dat meticilline-
resistente Staphylococcus aureus (MRSA)
bij de mens ook afkomstig kon zijn van
varkens.Een kwart van de varkenshouders
bleek bij onderzoek positief te zijn met
MRSA-stammen die ook bij de varkens
werden aangetroffen17.
Het is bekend dat ziekenhuisinfecties met
MRSA, de ‘ziekenhuisbacterie’, een hoger
een BelanGrijKe GroeP MediCijnen die Bij Mens en dier wordT GeBruiKT zijn anTiBioTiCa
23
overlijdensrisico en kosten met zich
meebrengt. De twee risicofactoren om
een MRSA-bacterie op te lopen zijn
buitenlandbezoek en diercontact (de
zogenaamde veegerelateerde of livestock
associated MRSA; LA-MRSA). De prevalen-
tie van MRSA bij de mens in Nederland is
overigens de laagste ter wereld, min-
der dan <1% van alle S. aureus infecties
dankzij het strikte MRSA-beleid dat sinds
1988 wordt toegepast. Op dit moment
bestaat de helft van het aantal bij de
mens aangetoonde gevallen uit LA-MRSA.
Kenmerkend is dat deze vooral gevonden
worden in Oost-Brabant, de Gelderse
Vallei en Twente, de gebieden met veel
intensieve veehouderij. De eerste jaren na
de ontdekking veronderstelden huisart-
sen uit regio’s met intensieve veehou-
derij in Nederland dat de bacterie via de
ventilatielucht uit de stallen mensen in de
omliggende gebieden kon besmetten en
tot grote volksgezondheidsproblemen zou
leiden.
In Nederland is momenteel circa 69% van
de varkens- en 88% van de kalverbedrij-
ven besmet met LA-MRSA18. Ook in de
pluimveehouderij komt deze vorm voor.
Het blijkt dat 29% respectievelijk 33% van
de personen die intensief contact hebben
met levende varkens en vleeskalveren
gekoloniseerd wordt met deze bacterie.
Bij hun gezinsleden, die niet in de stal
kwamen, was dit echter slechts in 3% het
geval, terwijl 6% van de begeleidende
dierenartsen van de bedrijven was be-
smet. De helft van de bezoekers van een
bedrijf loopt de bacterie snel op, maar bij
nagenoeg 90% van de personen was de
bacterie de volgende dag al verdwenen.
Veegerelateerde MRSA blijkt uiteindelijk
een meer onschuldige variant te zijn door
de afwezigheid van belangrijke virulentie-
factoren en resistentiegenen. Daardoor
verspreidt de bacterie zich ook zes keer
minder snel dan de ziekenhuis-geasso-
in nederland is MoMenTeel CirCa 69% van de varKens- en 88% van de KalverBedrijven BesMeT MeT la-Mrsa
24
cieerde MRSA19. Het heeft niet geleid tot
grote uitbraken of volksgezondheidspro-
blemen. Onlangs is daarom geadviseerd
om de LA-MRSA uit te sluiten van het
gangbare MRSA-beleid in ziekenhuizen20.
Dat betekent dat veehouders, dieren-
artsen en hun gezinsleden niet meer
standaard geïsoleerd verpleegd hoeven
te worden bij een ziekenhuisopname. Dit
advies is dus niet het resultaat van het
tot dusver gevoerde beleid. De toename
van MRSA in de intensieve veehouderij is
dus niet, zoals snel werd aangenomen, de
belangrijkste oorzaak van de toename en
verspreiding van MRSA bij de mens.
esBl-vormende bacteriënEen andere bacterie die regelmatig in
het nieuws wordt vermeld in relatie met
antibioticumresistentie door dieren, is
de ESBL. Eigenlijk gaat het om ESBL-vor-
mende bacteriën die Extended Spectrum
Bèta-Lactamases uitscheiden. Dit zijn
enzymen die een bepaalde groep antibi-
otica, de bèta-lactam antibiotica, kunnen
afbreken zodat deze onwerkzaam wor-
den. Er wordt in heel Europa een snelle
toename waargenomen van 3e generatie
cefalosporine-resistente E. coli. In Spanje
is het aantal dragers hiervan toegeno-
men van 0.5% in 1991 tot 8% in 2003.
In Azië is al 30-50% van de bevolking
gekoloniseerd en in ontwikkelingslanden
wordt zelfs al gesproken van een ESBL-
pandemie. Ook bij deze bacterie wordt
buitenlandbezoek beschouwd als een
risicofactor voor besmetting. In Nederland
werd recent een gemiddelde prevalentie
in ziekenhuizen vastgesteld van 6.1%. Dit
was 10 jaar geleden nog 0%. Bij gezonde
mensen vormt de bacterie geen risico,
maar bij zieke mensen kan het, evenals
MRSA, tot ernstige en fatale infecties
leiden.
Er wordt nog steeds stellig gewezen naar
de intensieve veehouderij als belangrijke
bron van ESBL-vormende bacteriën. U
kunt gemiddeld iedere maand op televisie
eenzelfde soort reportage bij een van de
actualiteitenrubrieken zien langskomen,
soms zijn het zelfs herhalingen van vorige
jaren. Argumenten die hierbij worden aan-
gevoerd zijn de geconstateerde besmet-
ting van kippenvlees met deze bacteriën
en het hoge antibioticumgebruik in de
Nederlandse veehouderij. Overigens
wordt bij dit onderzoek opvallend genoeg
de ToenaMe van Mrsa in de inTensieve veeHouderij is dus nieT, zoals snel werd aanGenoMen, de BelanGrijKsTe oor-zaaK van de ToenaMe en versPreidinG van Mrsa Bij de Mens
25
onGeveer 20%van de esBl-vorMende BaCTeriën Bij de Mens BlijKT eCHTer GeneTisCH verwanT Te zijn MeT die uiT KiPPen
25
26
one HealTH BeTeKenT een oPTiMale saMenwerKinG Tussen de HuMane en veTerinaire seCTor. daT GeBeurT Helaas noG Te weiniG
geen onderscheid gemaakt tussen kip-
penvlees uit Nederland of geïmporteerd
vlees uit landen als Thailand en Brazilië21.
Ongeveer 20% van de ESBL-vormende
bacteriën bij de mens blijkt echter gene-
tisch verwant te zijn met die uit kippen.
Het risico van rund- en varkensvlees is
heel klein. Aangezien in het ziekenhuis
nauwelijks overdracht van de resistentie
plaatsvindt tussen patiënten, wordt het
hoogste risico op besmetting toegeschre-
ven aan het hanteren van kippenvlees en
niet aan het eten ervan. Verhitting doodt
namelijk de bacteriën. Een interessante
factor, die een rol kan spelen bij de over-
dracht tussen mensen, werd onlangs door
Canadese onderzoekers in een publicatie
besproken. Zij toonden aan dat de zich
snel over de steden verspreidende
bedwantsen (Cimex lectularius) drager
kunnen zijn van zowel MRSA als vancomy-
cine resistente enterococcen22.
De ESBL-vormende bacteriën ontstaan
echter ook in het ziekenhuis door anti-
bioticabehandelingen bij de mens en
zijn intussen ook gevonden op groente
en fruit. Dit laatste heeft te maken met
het relatief gemakkelijk overdragen van
resistentiegenen tussen bacteriën, omdat
deze gelegen zijn in het cytoplasma van
de bacteriën (zogenaamde plasmiden) en
niet in het erfelijke materiaal, het genoom,
zelf. Dit geldt niet alleen voor ziektever-
wekkers, maar ook voor commensalen
(normaal in het lichaam aanwezige bacte-
riën), water- en bodembacteriën.
Het merendeel van de ESBL-besmettin-
gen bij de mens is dus niet afkomstig
uit de veehouderij. One health betekent
een optimale samenwerking tussen de
humane en veterinaire sector. Dat gebeurt
helaas nog te weinig als we zien hoe dis-
cussies als deze eenzijdig en zonder veel
nuancering in de pers worden gevoerd.
De medische en veterinaire beroeps-
groepen kunnen beter overleggen welke
antibiotica exclusief gereserveerd dienen
te worden voor gebruik in de geneeskun-
de, als deze als enige of laatst werkzame
antibiotica bij MRSA- of ESBL-infecties
beschikbaar zijn. Een goed voorbeeld zijn
de carbapenems antibiotica, die niet zijn
geregistreerd als diergeneesmiddel.
27
HeT is de dierseCTor al jaren lanG duidelijK daT er MeT Beleid dienT Te worden oMGeGaan MeT deze THeraPeuTiCa
Het is natuurlijk duidelijk dat ook de vee-
houderij een rol speelt bij het ontstaan
en verspreiden van antibioticaresistentie.
Het antibioticumgebruik in de Neder-
landse veehouderij is hoog, antibiotica
zijn relatief goedkoop en het toepassen
ervan in de veehouderij kosteneffectief.
Het is aantrekkelijk om antibiotica in te
zetten voor preventie en behandeling in
plaats van het nemen van meer zoötech-
nische maatregelen, zoals betere voeding,
huisvesting, vaccinaties en hygiëne, die
vaak duurder zijn. Bij snelgroeiende jonge
dieren die in koppels worden gehouden
zoals vleespluimvee, varkens en kalveren,
is het gangbaar om een infectie al vroeg
met antibiotica te behandelen om te
voorkomen dat de ziekte zich binnen de
koppel uitbreidt23.
Het is de diersector al jaren lang duidelijk
dat er met beleid dient te worden omge-
gaan met deze therapeutica en de Ko-
ninklijke Nederlandse Maatschappij voor
Diergeneeskunde (KNMvD) heeft daarom
samen met de overheid en de voedsel-
producerende sector duidelijke maatre-
gelen afgesproken om antibiotica in de
veehouderij nog restrictiever in te zetten
door vermindering, verfijning, vervanging,
verantwoording en voorlichting. Gezien
de complexiteit hiervan worden er goede
afspraken gemaakt tussen de partijen en
waar nodig wettelijk vastgelegd14. Ove-
rigens wordt ook bij gezelschapsdieren
verantwoord antibioticumgebruik onder-
kend en nagestreefd.
In de veehouderij kan vermindering van
antibioticagebruik worden bereikt door
het ontwikkelen van (bedrijfsspecifieke)
gezondheidsprogramma’s waarbij goede
huisvesting, klimaat en voeding de basis
zijn. Daarnaast is aangetoond dat het ge-
bruik van bijvoorbeeld voederadditieven,
zoals organische zuren en probiotica, kan
leiden tot een betere darmgezondheid
bij productiedieren met als gevolg een
betere weerstand en een lager infectieri-
sico24.
In het kader van het ZonMw Research
Programme ‘Priority Medicines Antimi-
crobial Resistance’ heeft het lectoraat
diergezondheid in samenwerking met de
Divisie Veterinaire Volksgezondheid van
het IRAS, Universiteit Utrecht, ZLTO en
28
in de veeHouderij Kan verMinderinG van anTiBioTiCaGeBruiK worden BereiKT door HeT onTwiKKelen van (BedrijFssPeCi-FieKe) GezondHeidsProGraMMa’s waarBij Goede HuisvesTinG, KliMaaT en voedinG de Basis zijn
de Nederlandse Vereniging Diervoeder-
industrie een projectidee ingediend voor
‘Optimalisering van antibioticatherapie:
dosering en gebruik’. Het voorstel betreft
onderzoek naar de mate waarin veehou-
ders de door hun dierenarts voorgeschre-
ven antibiotica op de juiste wijze toepas-
sen bij hun dieren. Het correct toepassen
van diergeneesmiddelen wordt ook the-
rapietrouw genoemd. Met de resultaten
willen we als Hogeschool HAS Den Bosch
met onze aanwezige expertise bijdragen
aan het ontwikkelen van voorlichting aan
veehouders.
29
HeT voorsTel BeTreFT onderzoeK naar de MaTe waarin vee-Houders de door Hun dierenarTs voorGesCHreven anTiBio-TiCa oP de juisTe wijze ToePassen Bij Hun dieren
30
de relaTie Mens-dier04Huisdieren in nederlandwe zijn aangekomen bij het derde onderdeel van het one Health concept, de relatie mens-dier. een huisdier of gezelschapsdier is een dier dat in of om het huis woont en leeft en door de mens wordt gevoed en verzorgd. vroeger werden huisdieren voornamelijk gehouden als nutsdier, bijvoorbeeld als trek- of waakhond of als kat voor de ongediertebestrijding. door grote veranderingen die vanaf de tweede wereldoorlog in de maatschappij hebben plaatsgevonden, zoals de toegenomen vrije tijd en welvaart, maar ook de individualisering, worden dieren in deze tijd echt als gezelschapsdier gehouden en door 80% van de eigenaren zelfs beschouwd als volwaardig lid van het gezin25.
30
31
leden van HeT ColleGe van BesTuur,direCTie, ColleGa’s, FaMilie, vrienden en BeKenden,
een Huisdier oF GezelsCHaPsdier is een dier daT in oF oM HeT Huis woonT en leeFT en door de Mens wordT Gevoed en verzorGd
32
BeTreFFende de PoPulariTeiT van Huisdieren, HeeFT er de laaTsTe deCennia een oMslaG PlaaTsGevonden van Honden naar KaTTen
Paarden worden ook beschouwd tot de
gezelschapsdieren. Deze diergroep zal ik
in deze rede buiten beschouwing laten.
Ze worden binnen de kenniskring van het
lectoraat diergezondheid overigens wel
vertegenwoordigd. In Nederland neemt
het aantal huisdieren toe en het percen-
tage gezinnen met huisdieren is gestegen
van 50% in 1999 naar 55% in 200526. Vijf
jaar geleden werd berekend dat er onge-
veer 1,5 miljoen honden, 3 miljoen katten,
1 miljoen konijnen en 800.000 knaagdie-
ren aanwezig zijn27. De meest gehouden
huisdieren zijn katten, honden, konijnen,
hamsters, muizen, tamme ratten, cavia’s,
fretten, vogels (zangvogels, papegaaiach-
tigen, watervogels, postduiven) en vissen
(in aquaria en vijvers). Paarden worden
nauwelijks nog als trekdier of voor de
vleesproductie gehouden. Betreffende
de populariteit van huisdieren, heeft er
de laatste decennia een omslag plaats-
gevonden van honden naar katten. Een
verklaring is de sterke toename van het
aantal tweeverdieners en eenpersoon-
shuishoudens in Nederland. Voor veel
mensen is het uit praktisch oogpunt niet
mogelijk om een hond te houden in ver-
band met het uitlaten overdag18.
exotische huisdierenExotische huisdieren worden beschouwd
als een aparte groep gezelschapsdieren.
Hieronder vallen voornamelijk de niet-
gebruikelijk gehouden zoogdieren, vogels
en vissen, evenals reptielen en amfibieën.
Deze dieren zijn moeilijk tam te maken of
soms helemaal niet en worden bovendien
vaak in het wild gevangen. Over het in
huis mogen en kunnen houden van deze
dieren bestaat regelmatig discussie als
het gaat over bedreigde diersoorten, over
risico’s voor de mens of als het welzijn
van de dieren in het gedrang komt omdat
ze niet hun natuurlijke gedrag kunnen
vertonen.
Om die reden heeft de Raad voor Dieren-
aangelegenheden in 2006 Positieflijsten
samengesteld van dieren die, eventueel
onder bepaalde voorwaarden, gehouden
mogen worden. De intentie is om deze op
te nemen in de wet- en regelgeving28. De
criteria die bij het opstellen van de lijsten
werden gehanteerd betroffen de gezond-
heid en welzijn van de diersoort onder
realistische houderij-omstandigheden;
de grootte van de diersoort op volwas-
sen leeftijd; het gevaar dat de diersoort
vormt voor zijn omgeving en de maat-
33
exoTisCHe Huisdieren worden BesCHouwd als een aParTe GroeP GezelsCHaPsdieren. Hieronder vallen voornaMelijK de nieT-GeBruiKelijK GeHouden zooGdieren, voGels en vis-sen, evenals rePTielen en aMFiBieën
schappelijke acceptatie van dit gevaar;
de mogelijkheden, indien noodzakelijk, tot
herplaatsing van de diersoort en de mate
waarin er informatie over of ervaring met
de diersoort beschikbaar is.
De bescherming van bedreigde diersoor-
ten is daarnaast geregeld in de interna-
tionale CITES-wetgeving (Convention on
International Trade in Endangered Spe-
cies of Wild Fauna and Flora). Dat dit niet
altijd een garantie is dat er niet gehan-
deld wordt met bedreigde diersoorten,
komt later aan de orde.
Positieve aspecten van huisdieren op de gezondheidDe functie van gezelschapsdieren be-
staat uit meer dan het verschaffen van
gezelligheid alleen. Honden kunnen een
belangrijke rol spelen bij de ontwikke-
ling van kinderen, het verminderen van
ziekteverzuim en huisartsbezoek en de
behandeling van gedragsproblemen. Ge-
zelschapsdieren bevorderen de socialisa-
tie van (vereenzamende) ouderen, vormen
een doel in het leven, reduceren stress en
zorgen ervoor dat de eigenaar in bewe-
ging blijft. Het uitlaten van de hond heeft
een positieve invloed op de gezondheid
van hart- en bloedvatenen levert meer so-
34
Bij de eMoTionele onTwiKKelinG van Kinderen Kunnen Huisdieren ooK een PosiTieve BijdraGe leveren Bij HeT verKrijGen van een BeTere zelFwaarderinG, vooral in de vroeGe PuBerTeiT
ciale interacties op met andere mensen,
ook niet-huisdierbezitters. Het huisdier
vormt daarbij een goede aanleiding om
een gesprek aan te knopen. Een andere
aangetoonde positieve invloed betreft
het bloeddruk- en hartslagverlagende
effect dat optreedt bij het aaien van een
vriendelijk uitziende hond29. Honden- en
kattenbezitters blijken bij een hartaanval
een significant grotere overlevingskans
te hebben dan mensen zonder huisdier30.
Mogelijk is dit mede een gevolg van de
lagere bloedcholesterol- en trygliceride-
gehaltes die bij de eigenaren van deze
dieren is aangetoond31.
invloed op de ontwikkeling van kinderenAls we specifiek kijken naar kinderen, dan
is de positieve invloed die huisdieren kun-
nen hebben op de ontwikkeling hiervan
opvallend. Dat is duidelijk het geval als
dieren therapeutisch worden ingezet,
bijvoorbeeld bij de behandeling van autis-
tische kinderen die zo beter contact leren
maken met andere mensen. Bij de emoti-
onele ontwikkeling van kinderen kunnen
35
veel eiGenaren BesCHouwen Hun GezelsCHaPsdier nieT alleen als Kind, Maar BeHandelen HeT ooK als zodaniG
huisdieren ook een positieve bijdrage
leveren bij het verkrijgen van een betere
zelfwaardering32, vooral in de vroege pu-
berteit. Kinderen die opgroeien in huis-
houdens met honden blijken een grotere
sociale vaardigheid te vertonen en zich
te ontwikkelen tot sociaal competentere
volwassenen33. Kinderen met een gezel-
schapsdier waaraan ze sterk gehecht zijn,
blijken empathischer te zijn en betere
emotionele en cognitieve vaardigheden te
bezitten dan kinderen zonder dier34.
De aanwezigheid van gezelschapsdieren
kan de spraakontwikkeling van kinderen
stimuleren en hun verbale vaardigheden
vergroten. Een mogelijke verklaring is dat
gezelschapsdieren kinderen prikkelen om
erover en ermee te praten.
antropomorfismeVeel eigenaren beschouwen hun ge-
zelschapsdier niet alleen als kind, maar
behandelen het ook als zodanig35. Het
contact met gezelschapsdieren blijkt
een goede uitlaatklep. Onderzoek van dr.
Nienke Endenburg, klinisch psycholoog
en gedragsdeskundige bij de Faculteit
Diergeneeskunde in Utrecht, liet zien dat
92% van vooral honden- en katteneigena-
ren, praat met zijn of haar dier36. Vrouwen
doen dit significant vaker dan mannen en
houden meer gesprekken. Mannen maken
doorgaans alleen opmerkingen tegen het
dier.
Dit soort gedrag wijst al sterk in de rich-
ting van het toekennen van menselijke
sociale eigenschappen aan dieren, zoals
gelukkig zijn, liefde of schuldig voelen. Dit
wordt antropomorfisme genoemd. Dit kan
36
een vorM van anTroPoMorFisMe KwaM aan HeT liCHT in ons onderzoeK naar de evenTuele aanweziGHeid van, voor de Mens BesMeTTelijKe, ParasieTen Bij Gezonde Honden en KaTTen
welzijnsproblemen bij het dier tot gevolg
hebben omdat de gevoelens van eigena-
ren niet altijd overeenkomen met de be-
hoeften van het dier. Voorbeelden hiervan
zijn de ‘hippe hondenkleding’ en sieraden
waarmee hondjes door de eigenaar wor-
den opgetuigd en de grote toename in
overgewicht van onze huisdieren (‘wij eten
goed en lekker, dus ons huisdier heeft
daar ook recht op’). Enkele jaren geleden
bleek uit onderzoek dat circa 40% van de
honden en katten in Nederland overge-
wicht vertoont37.
andere invloeden van huisdieren op de humane gezondheidEr zijn ook enkele minder positieve effec-
ten die huisdieren kunnen hebben op de
gezondheid. Een vorm van antropomor-
fisme kwam aan het licht in ons onder-
zoek naar de eventuele aanwezigheid van,
voor de mens besmettelijke, parasieten
bij gezonde honden en katten. Opvallend
was het relatief hoge percentage van
60% huisdieren in Nederland dat in de
slaapkamer mag slapen of zelfs op of in
bed. Dit laatste mag namelijk 18% van de
honden en 30% van de katten. De helft
van de eigenaren laat zich verder zonder
gêne in het gezicht likken38. Aangezien
gezonde honden en katten drager kunnen
zijn van diverse ziekteverwekkers die be-
smettelijk kunnen zijn voor de mens, moet
dit beslist worden afgeraden39, 40, 41. Vooral
jongeren, ouderen, zwangeren en perso-
nen met verminderde immuniteit kunnen
gevoelig zijn voor deze pathogenen.
Verder worden bijt- en krabwonden van
in het bijzonder honden en in mindere
mate (5-15%) katten ook als zoönosen be-
schouwd. Jaarlijks vinden in Nederlandon-
geveer 150.000 bijtincidenten plaats,
waarvan er 50.000 door de huisarts of
in het ziekenhuis worden behandeld. Men-
sen kunnen in sporadische gevallen zelfs
aan een hondenbeet overlijden, als er als
complicatie een fulminante sepsis op-
treedt van de bacterie Capnocytophaga
canimorsus die bij 8% van de honden uit
de bek kan worden geïsoleerd42. Huisdie-
ren kunnen tenslotte allergieën veroorza-
ken of activeren en door gedragsproble-
men de eigenaar stress bezorgen.
37
de HelFT van de eiGenaren laaT ziCH verder zonder Gêne in HeT GeziCHT liKKen. aanGezien Gezonde Honden en KaTTen draGer Kunnen zijn van diverse zieKTeverweKKers MoeT diT BeslisT worden aFGeraden
37
38
verantwoord huisdierbezitDames en heren, het zal duidelijk zijn dat
huisdieren een belangrijke rol spelen in
onze maatschappij en belangrijk zijn voor
onze gezondheid. Om te voldoen aan ons
uitgangspunt ‘gezonde dieren, gezonde
mensen’, dienen eventuele risico’s van
huisdieren voor de gezondheid te worden
vermeden.
Dat kan, naast het betrachten van de
gebruikelijke hygiëne in de omgang met
huisdieren, door ze gezond te houden
middels vaccineren, ontwormen en
preventieve behandelingen tegen ec-
toparasieten zoals vlooien en teken. Als
tevens voorkomen kan worden dat dieren
bijten of krabben, dan is het zelfs geen
probleem om huisdieren te houden door
personen met een afweerstoornis, zoals
HIV-patiënten. We noemen dit verant-
woord huisdierbezit.
HeT zal duidelijK zijn daT Huisdieren een BelanGrijKe rol sPelen in onze MaaTsCHaPPij en BelanGrijK zijn voor onze GezondHeid
39
Verantwoord huisdierbezit moet vanzelf-
sprekend een vereiste zijn voor iedereen
die dieren wenst te houden, of dat nu
gezelschapsdieren of voedselproduce-
rende dieren zijn. Dieren zijn namelijk
volledig afhankelijk van de mens, kun-
nen zich niet verdedigen en verdienen
bijzondere bescherming. Uit onderzoek
van dr. Nienke Endenburg blijkt echter dat
meer dan 200.000 gezelschapsdieren in
Nederland niet de medische hulp krijgen
die ze nodig hebben43. Ze zijn meestal
van huisdiereigenaren die het financieel
moeilijk hebben, bijvoorbeeld met een
bijstandsuitkering. Mariëtte Laugeman en
Rob van Aubel van Dierenkliniek Den Herd
in Tilburg hebben daarom de Stichting
MensDierNood opgericht om dergelijke
eigenaren te kunnen helpen. Ons lecto-
raat is momenteel in overleg met deze
stichting om enkele projecten uit te voe-
ren op het gebied van inventarisatie naar
en voorlichting aan dergelijke eigenaren.
Andere zaken die mis kunnen gaan bij het
verantwoord houden van huisdieren, zijn
gepubliceerd in het rapport ‘Gedeelde
Zorg’ uit 2006 door het Forum Welzijn
Gezelschapsdieren. Hierin is te lezen dat
tekortkomingen op dit gebied veroorzaakt
kunnen worden door de handel in dieren,
door slechte verzorging en huisvesting en
de fokkerij44. Op deze aspecten wil ik nog
even kort ingaan.
Handel in dierenAllereerst de handel in dieren. Er wordt
gesteld dat de handel in dieren wereld-
wijd het meest winstgevend is na de
handel in drugs. Economische motieven
zijn daarom vaak de oorzaak van veel
dierenleed en het versneld uitsterven van
diersoorten. Iedereen kent de berichten
en beelden uit derde wereldlanden, maar
ook in Nederland is er een levendige han-
del in huisdieren, vooral via het internet.
In een onderzoek van ing. Heidi van den
Brandt en ing. Jesse Versteegh, dat ik in
2006 mocht begeleiden, werden 14 adver-
tentie-websites in de zomer 2 weken lang
gevolgd. Het bleek dat er in deze periode
27.000 advertenties met dieren waren
geplaatst waarin bijna 90.000 dieren,
verdeeld over 900 diersoorten, werden
aangeboden45. Het is zorgelijk daarbij te
constateren dat 5500 dieren, vooral kit-
tens, zelfs gratis konden worden afge-
veranTwoord HuisdierBeziT MoeT vanzelFsPreKend een vereisTe zijn voor iedereen die dieren wensT Te Houden, oF daT nu GezelsCHaPsdieren oF voedselProduCerende dieren zijn
40
HeT BleeK daT er in deze Periode 27.000 adverTenTies MeT dieren waren GePlaaTsT waarin Bijna 90.000 dieren, verdeeld over 900 diersoorTen, werden aanGeBoden
haald en het in 4000 advertenties CITES-
dieren betrof, die wettelijk niet verhandeld
mogen worden. Een betere controle
hierop is noodzakelijk en een hulpmiddel
daarbij kan een verplicht keurmerk zijn
voor dieren die worden verhandeld, even-
tueel in combinatie met een garantie dat
het dier enkele weken tegen ziektekosten
is verzekerd.
Kennis over het houden van dierenEen andere reden waarom er problemen
optreden bij het houden van dieren, met
vaak verminderd welzijn als resultaat, is
het gebrek aan kennis en/of een ver-
keerde mentaliteit bij houders. De gezel-
schapsdierensector telt vele spelers en
evenveel meningen, denk maar aan het
enorme aantal websites op dit gebied.
Daarom is
het nood-
zakelijk om
voorlichting
te laten
geven door één onafhankelijk landelijk in-
formatiecentrum gezelschapsdieren46. Dit
is het LICG in Barneveld dat sinds 2007
publiekscampagnes verzorgt, een actuele
internetsite heeft en zogenaamde dieren-
bijsluiters ontwikkelt.
Daarnaast wil ik het Platform Verantwoord
Huisdierenbezit (PVH) in Barneveld noe-
men, waarin fokkers, kwekers en hobby-
matige dierhouders zijn verenigd en waar
ik twee jaar als directeur werkzaam ben
geweest om het professionaliseringspro-
ces te begeleiden. De enorme hoeveel-
heid praktijkkennis die daar aanwezig
is wordt naar mijn mening onvoldoende
erkend en benut voor de publieksvoor-
lichting47. De grote trekker van het PVH
gedurende 20 jaar was de heer Tony Ach-
terkamp. Hij heeft als voorzitter ontzet-
tend veel tijd en energie gestoken in deze
organisatie en is helaas in december jl.,
kort na beëindiging van zijn voorzitter-
schap, plotseling overleden.
Kennis en voorlichting dienen al op jonge
leeftijd te beginnen. Hogeschool HAS Den
Bosch heeft voor dit doel al een heel les-
41
een verPliCHTe idenTiFiCaTie & reGisTraTie door Middel van onderHuids aanGeBraCHTe eleKTronisCHe idenTiFiCaTieCHiPs is daarvoor de Basis
pakket ontwikkeld over biologie en welzijn
van productiedieren dat vanaf september
a.s. zal worden uitgetest op een groot
aantal basisscholen en wordt uitgebreid
met lessen over gezelschapsdieren. Van-
uit het lectoraat diergezondheid zijn de
collega’s dr. ir. Lenny van Erp en ir. Manon
de Kort hiervoor verantwoordelijk. Daar-
naast heeft de stichting ‘Met dieren meer
mens’ een lespakket voor groep 5 van de
basisschool ontwikkeld met zowel theo-
rie als praktijk, waarin kinderen van alles
overhuisdieren leren en waarmee een
Dierendiploma kan worden behaald.
Fokken met dierenAls laatste de problemen in de fokkerij.
Uit de praktijk, maar zeker ook uit recente
literatuur, is het duidelijk dat in de fokkerij
van katten en vooral honden een hogere
inteeltgraad aanwezig is dan nodig om de
rassen in stand te houden48, 49. We consta-
teren daar relatief hoge percentages erfe-
lijke gezondheids- en welzijnsproblemen
als gevolg van erfelijke gebreken, typeo-
verdrijving en vitaliteitsverlies36. Dat is het
gevolg van zogenaamde (Europese) ras-
standaarden waarin meer nadruk wordt
gelegd op uitwendige kenmerken dan
op gezondheid en welzijn van de fokdie-
ren. Er zijn gelukkig rasverenigingen en
–organisaties die wel actie ondernemen
om tekortschietende rasstandaarden aan
te pakken en om onderzoek uit te voeren
naar dragers van erfelijke gebreken en
deze vervolgens uit te sluiten van de fok-
kerij. Een verplichte identificatie & regis-
tratie door middel van onderhuids aange-
brachte elektronische identificatiechips is
daarvoor de basis. Dat wordt binnenkort
verplicht voor alle honden in Nederland.
42
uiT onderzoeK BlijKT daT een relaTieF Klein PerCenTaGe van de Honden- en KaTTenPoPulaTie in nederland reGelMaTiG wordT onTworMd en GevaCCineerd
42
43
een zo laGe vaCCinaTieGraad van de HuisdierPoPulaTie is eiGenlijK verwonderlijK oMdaT daarMee een GrooT GezondHeidsrisiCo wordT GenoMen
Maar voor het grootste deel schiet het
al jaren niet echt op met de aanpak
van erfelijke gebreken en men kan zich
afvragen of in de fokkerijsector wel de
wil aanwezig is om daar wat aan te doen.
Het is een goed signaal van dierenverze-
keringen om dergelijke afwijkingen uit te
sluiten van vergoedingen. Dierenartsen
kunnen door zorgvuldig registreren een
belangrijke rol spelen bij de bestrijding
ervan en zouden naar mijn mening alleen
erfelijke gebreken mogen behandelen als
het dier daarbij wordt uitgesloten van de
fokkerij door middel van castratie.
Preventieve gezondheidszorgNog even terugkomend op verantwoord
huisdierbezit. Het gezond houden van
onze huisdieren is een kwestie van ver-
antwoordelijkheid ervoor nemen en het
geven van liefde en verzorging. Hierbij
hoort een stuk preventieve gezondheids-
zorg en is voorlichting onontbeerlijk. Uit
onderzoek blijkt dat een relatief klein
percentage van de honden- en katten-
populatie in Nederland regelmatig wordt
ontwormd en gevaccineerd. Uit telefo-
nisch onderzoek onder 500 eigenaren
door de toenmalige Stichting Vaccinatie
Gezelschapsdieren in 1998, bleek dat
slechts 27% van de katten en 57% van de
honden jaarlijks wordt gevaccineerd. Uit
omzetcijfers van vaccins lijken deze per-
centages nog niet veel veranderd te zijn.
Een zo lage vaccinatiegraad van de huis-
dierpopulatie is eigenlijk verwonderlijk
omdat daarmee een groot gezondheidsri-
sico wordt genomen. In dit kader citeer ik
graag mijn voormalige hoogleraar virolo-
gie, prof. dr. dr. h.c. mult. M. Horzinek, die
stelde dat er meer levens zijn gered in
de wereld door vaccineren dan door alle
medische handelingen samen.
Het is daarom verbazingwekkend te zien
met welke overtuiging leken bewezen ont-
wikkelingen op het gebied van vaccins en
vaccinaties ter discussie blijven stellen en
daarbij hun eigen gezondheid, of die van
hun kinderen of huisdieren, in de waag-
schaal stellen. Publicaties, zoals van de
Britse chirurg Andrew Wakefield in 1998 in
het toonaangevende medische tijdschrift
The Lancet over de vermeende relatie
tussen vaccinaties van kinderen en het
ontstaan van autisme, zijn daarbij desas-
44
vanzelFsPreKend dienen we als onderzoeKers oPen Te sTaan voor nieuwe onTwiKKelinGen en THeraPieën, Maar we zullen deze alTijd MoeTen ToeTsen oP Hun weTensCHaPPelijKe waarde en Bewezen werKzaaMHeid
treus gebleken50. Het feit dat deze Engel-
se arts vorig jaar door the British General
Medical Council uit zijn beroep is gezet
vanwege wetenschappelijke fraude door
ernstige tekortkomingen van zijn onder-
zoek en de dodelijke gevolgen ervan, zegt
genoeg. Vanzelfsprekend dienen we als
onderzoekers open te staan voor nieuwe
ontwikkelingen en therapieën, maar we
zullen deze altijd moeten toetsen op hun
wetenschappelijke waarde en bewezen
werkzaamheid. Ik moet u eerlijk bekennen
dat er vele wetenschappelijke artikelen
in mijn kast staan die de werkzaamheid
van diverse alternatieve geneeswijzen
weerlegt51. Slechts een enkel artikel voert
bewijs aan voor de werkzaamheid van
voornamelijk behandelingen met kruiden,
fytotherapie genoemd. In het kader van
dit gecompliceerde onderwerp verwijs
ik altijd graag naar een boeiend artikel
van cardioloog prof. dr. Dunning in het
Tijdschrift voor Geneeskunde waarin
hij schrijft: ‘Hoewel weinigen naar hun
vakantiebestemming willen vliegen met
een paranormaal begaafde maar niet
gebrevetteerde piloot of hun geld laten
beleggen door een helderziende, drijven
hoop en vrees mensen naar irrationeel
gedrag en magische verwachtingen voor
lijf en ziel’. ‘Ze weerspiegelen de tekorten
van het medisch handelen’52. Maar niet
alleen dat. Volgens dierenarts prof. dr.
dr. h.c. mult. A. Rijnberk zijn ze ook een
voorbeeld van de groeiende en modieuze
belangstelling voor alles wat zich afspeelt
buiten de eigen cultuur53. De stelling bij
het proefschrift van een toxicoloog is in
dit kader kenmerkend en luidt: ‘Van een
homeopathisch geneesmiddel wordt altijd
wel iemand beter54’.… Met andere woor-
den, ‘evidence based medicine’ (kennis
op basis van bewijs) dient de leidraad te
zijn van ons handelen.
Een start op dit gebied is door ons
lectoraat gemaakt met het actualiseren
van het RDA-rapport uit 2006 ‘Feiten en
Cijfers in de Gezelschapsdierensector’
in opdracht van het ministerie van EL&I
onder begeleiding van ing. Koen Ver-
hoeven. Alleen de juiste cijfers over de
gezelschapsdierensector kunnen de basis
vormen vooronderbouwd onderzoek en
beleid op dit gebied.
Er zijn in deze rede al verschillende
45
projecten besproken die zijn opgestart
binnen het lectoraat of waarmee we wil-
len gaan starten. Voor de komende jaren
zal het lectoraat diergezondheid zich
richten op een aantal onderwerpen die
ook vanuit de kenniskring worden aange-
dragen. Deze betreffen onder andere het
ontwikkelen van onderzoekvaardigheden
van docenten uit de kenniskring inclusief
het opstarten van promotietrajecten; het
verder uitbouwen van het onderwijs op
het gebied van gezelschapsdieren en het
verrichten van onderzoek op het gebied
van zoönosen, welzijn en gezondheid van
landbouwhuisdieren, gezelschapsdie-
ren en mogelijk wildlife. Kortom primair
gericht op het voorkomen dat dieren en
mensen ziek worden. Preventieve gezond-
heidszorg in optima forma dus. Met be-
hulp van de collega’s bij de Hogeschool
HAS Den Bosch hoop ik de komende ja-
ren mijn bijdrage hieraan door onderzoek
en onderwijs te kunnen leveren.
slotwoord en dankbetuigingDames en heren, ik ben aangekomen
bij het eind van deze openbare les. In
deze rede heb ik getracht u iets meer te
vertellen over de humane en veterinaire
gezondheid met alle gecompliceerde
interacties, vooral op het terrein van
gezelschapsdieren. Hopelijk is dat gelukt
en is het u duidelijk dat we een duurzame
relatie tussen mensen en huisdieren kun-
nen bereiken als we ervoor zorgen dat
onze huisdieren gezond zijn en blijven.
Met daarbij wat gezond verstand en het
betrachten van hygiëne hoeven we ons
ook geen grote zorgen te maken dat huis-
dieren een risico vormen voor de volksge-
zondheid.
Gezonde dieren in het belang van Ge-
zonde mensen en laat dat nu overeenko-
men met de lijfspreuk van de dierenarts:
hominum animaliumque saluti, tot heil van
er zijn in deze rede al versCHillende ProjeCTen BesProKen die zijn oPGesTarT Binnen HeT leCToraaT oF waarMee we willen Gaan sTarTen
46
in Mijn looPBaan als dierenarTs KwaMen er diverse KoerswijziGinGenoP Mijn Pad
mens en dier. De cirkel is daarmee rond!
Tot besluit wil ik het ministerie van Eco-
nomische zaken, Landbouw en Innova-
tie bedanken voor het instellen van dit
groene lectoraat diergezondheid. Het
College van Bestuur en de direc-
tie van Hogeschool HAS
Den Bosch bedank ik
voor het vertrouwen
dat zij in mij hebben
gesteld door mij
te benoemen als
lector diergezond-
heid. Collega drs.
Gert-Jan Duives
ben ik erkentelijk dat
hij mij voor deze func-
tie heeft voorgesteld.
Ook dank aan alle collega’s
die mij zo hartelijk en behulpzaam
hebben ontvangen en begeleid, in het bij-
zonder ir. Jan Denissen en drs. Patricia de
Cocq. Margriet Hoffmans, Garry Vos en
Gerjon de Vries wil ik hartelijk bedanken
voor de organisatie van deze middag.
Mijn ouders hebben mij de kans gege-
ven om mij te ontwikkelen tot wat ik ben
geworden als mens en dierenarts. Daar-
voor ben ik ze geweldig dankbaar. Fijn
dat jullie in goede gezondheid samen met
mijn schoonmoeder vandaag aanwezig
kunnen zijn.
In mijn loopbaan als dierenarts kwamen
er diverse koerswijzigingen op
mijn pad met als resultaat
dat ik ervaring heb
mogen opdoen als
practicus, technical
manager in het
bedrijfsleven, on-
derzoeker, docent
en als interim-
secretaris van de
Raad voor Dieren-
aangelegenheden
(RDA) bij het toenma-
lige ministerie van LNV. In
de huidige parttime functies bij
Hogeschool HAS Den Bosch en het IRAS,
divisie Veterinaire Volksgezondheid (VPH),
Universiteit Utrecht, kan mijn ervaring,
maar vooral grote interesse op het gebied
van de zoönosen optimaal benut worden.
Daarvoor ben ik in het bijzonder het hoofd
van de divisie VPH en mijn promotor prof.
47
iK HeB GezeGd!
dr. Frans van Knapen dankbaar voor zijn
altijd aanwezige enthousiasme, inspiratie
en vooral vriendschap. Frans, ik stel het
zeer op prijs dat je bereid was om van-
middag een presentatie te verzorgen en
de aanwezigen mee te laten delen injouw
kennis en kwaliteiten.
Prof. dr. Albert Cornelissen en mijn helaas
te vroeg overleden bevriende collega
drs. Jaap Boersema waren mijn andere
promotor respectievelijk begeleider van
mijn promotieonderzoek. Zij hebben
geholpen bij mijn ontwikkeling tot para-
sitoloog. Heel veel dank daarvoor. In dit
kader dank ik ook Virbac Nederland die
mij de kans heeft gegeven om te kunnen
promoveren en te specialiseren.
Evert van Dijk, Peter van Rooijen en Mar-
griet Bos, dank voor jullie vriendschap
en collegialiteit. We kunnen elkaar altijd
uitdagen en staan, indien nodig, voor
elkaar klaar. Bij Evert is dat het geval als
het gaat om moeilijke of verwijspatiënten
en ik waardeer het bijzonder dat ik altijd
welkom ben in jouw praktijk.
Verder dank ik mijn familie waar ik in mijn
jeugd altijd welkom was op het veehoude-
rijbedrijf. Zij hebben voor een belangrijk
deel bijgedragen aan mijn landbouwkun-
dige en veterinaire vorming.
De mensen die mij goed kennen weten
dat ik een dierenliefhebber ben en in
het bijzonder een ‘cat lover’. Om u dat
duidelijk te maken hoef ik alleen maar
wat afbeeldingen van katten te laten zien
en daarbij de woorden van journalist Bert
Dijkstra te citeren: ‘daar lig ik, op m’n rug,
luisterend naar ’t Solexgepruttel uit een
poezenbekje. Hoofd van een gelukzalig
gezin’.
Mijn gezin vormt dan ook de inspiratie en
leidraad in mijn leven. Naast onze kinde-
ren Michèle, Lucienne en Peter staat mijn
grote liefde Marie-José daarbij al meer
dan 30 jaar aan mijn zijde. Heel veel dank
daarvoor.
Ik heb gezegd!
48
liTeraTuur
1 Mims CA et al. Entry, exit and transmission. In: Medical Microbiology. Mosby, St. Louis, 19932 WSAVA One Health Initiative.Eur J Comp An Pract 2011; 21: 113 Lefebre SL. et al. Incidence of acquisition of methicillin-resistant Staphylococcus aureus, Clostridium
difficile, and other health-care–associated pathogens by dogs that participate in animal-assisted
interventions. J Am Vet Med Assoc 2009; 234: 1404–174 Taylor LH., Latham SM., Woolhouse ME. Risk factors for human disease emergence.
Philos Trans R Soc Lond B Biol Sci 2001; 356: 983-95 Fauci AS. Et al. Emerging Infectious Diseases: a 10-Year Perspective From the National Institute of
Allergy and Infectious Diseases. Emerg Infect Dis 2005; 11: 519-25.6 Truman RW. et al. Probable zoonotic leprosy in the Southern United States. N Engl J Med 2011; 364:
1626-337 Havelaar AH, Duynhoven YTHP van, Pelt W van. Incidentie, sterfte, ziektelast en kosten per ziektever
wekker en blootstellingsroute. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas
Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, www.nationaalkompas.nl8 Havelaar AH. et al. Prioritizing emerging zoonoses in the Netherlands. PLoS one, 2010; 5: e139659 Opsteegh M et al. Toxoplasma bij katten kan worden voorkomen.
Tijdschr Diergeneesk 2011; 136: 437-910 Overgaauw PAM. Aspects of Toxocara epidemiology in The Netherlands. Proefschrift, Universiteit
Utrecht, 2007.11 Pinelli E. et al. Infection with the roundworm Toxocara canis leads to exacerbation of experimental
allergic airway inflammation. Clin Exp Allergy 2008; 38: 649–5812 Good B. et al. Ocular toxocariasis in school children. Clin Infect Dis2004; 39: 173–8.13 Won KY. et al. National seroprevalence and risk factors for zoonotic Toxocara spp. infection. Am J
TropMed Hyg. 2008; 79: 552–714 www.esccap.eu 15 Berends BR. Proefschrift, Universiteit Utrecht, 199816 Baker WS., Gray GC. A review of published reports regarding zoonotic pathogen infection in
veterinarians. J Am Vet Med Ass 2009; 10: 1271-8
49
17 Huijsdens XW. et al. Community-acquired MRSA and pig-farming. Ann Clin Microbiol Antimicrobials
2006; 5: 2618 Wagenaar JA., Van de Giessen AW. Veegerelateerde MRSA: epidemiologie in dierlijke
productieketens, transmissie naar de mens en karakterisatie van de kloon. RIVM-rapport 330224001.
Bilthoven, 2009.19 Wassenberg MW et al. Transmissibility of livestock-associated methicillin-resistant
Staphylococcus aureus (T398) in Dutch hospitals. Clin Microbiol Infect 2010 (epub).20 Wassenberg MWM., Bonten MJM. Het Nederlands MRSA-beleid kan en moet anders.
Tijdschr Geneesk 2010; 154: 2079-83 21 Kluytmans J, Vandenbroucke-Grauls C, van der Meer JWM. Antibiotica-resistentie: maatregelen hoog
nodig. Ned Tijdschr Geneesk 201; 154: 226122 Low CF, Romney MG. Bedbugs as vectors for drug-resistant bacteria. Emerg Infect Dis 2011, June
(epub ahead of print)23 KNMvD. De dierenarts: in belang van mens en dier. Rapport, Houten, 2011.24 Klein Haneveld J. Alternatieven voor antibiotica? Tijdschr Diergeneesk 2011; 136: 440-125 Endenburg N. Animals as companions; demographic, motivational and ethical aspects of companion
animal ownership. Proefschrift, Amsterdam, 1991.26 Raad voor Dierenaangelegenheden. Feiten en Cijfers. Rapport 2006/02. Ministerie van Landbouw,
Natuurbeheer en Voedselkwaliteit, Den Haag, 2006.27 Nederlandse Voedingsindustrie Gezelschapsdieren (NVG), Gorinchem. Marktonderzoek 200928 Raad voor Dierenaangelegenheden Positieflijsten. Rapport 2006/10, Ministerie van Landbouw,
Natuurbeheer en Voedselkwaliteit, Den Haag, 2006.29 Friedmann E. et al. Social interaction and blood pressure: The influence of animal companions. J
Nervous Mental Dis 1983; 171: 461-5.30 Friedmann E. et al. Animal companions and one year survival of patients after discharge from a
coronary care unit. Public Health Reports 1980; 95: 307-12.31 Anderson W. Reid P., Jennings GL. Pet ownership and risk factors for cardiovascular disease. Med J
Austr 1992; 157: 298-302.
50
32 Bergesen FJ. The effects of pet facilitated therapy on the self-esteem and socialization of primary
school children. Proceedings of the 5th International conference on the relationship between humans
and animals (Monaco 1989). 33 Endenburg N., Baarda DB. The roles of pets in enhancing human well-being: Effects on child deve
lopment. In: I. Robinson (Ed.), pp. 1-17. In: The Waltham book of Human-Animal Interaction: Benefits
and Responsibilities of Pet Ownership, Exeter, 1995: 1-17.34 Paul ES. Empathy with animals and with humans: Are they linked? Anthrozoös 2000; 13: 194-202.35 Wells DL. The effects of animals on human health and well-being. J Social Iss 2009; 65: 523-43.36 Endenburg N. Communicatie tussen eigenaar en huisdier. Rapport Stichting ‘Met dieren meer mens’,
2007.37 Van Doorn M. Dik, dikker, dikst. Afstudeerscriptie Van Hall Inst., Leeuwarden, 2008.38 Overgaauw, PAM. et al. Zoonotic parasites in fecal samples and fur from dogs and cats in
The Netherlands, Vet Parasitol 2009; 163: 115–22.39 Haesebrouck F. et. al. Bacteriën van huisdieren als oorzaak van maagklachten bij de mens. Vlaams
Diergeneesk Tijdschr 2009; 78: 295-301.40 Booij-Vrieling HE. et al. Comparison of periodontal pathogens between cats and their owners.
Vet Microbiol 2010; 144: 147-15241 Chomel BB. Sun B. Zoonoses in the bedroom. Emerg Infect Dis 2011; 17: 167-7242 Gaastra W., Lipman LJA. Capnocytophaga canimorsus. Vet Microbiol 2010; 140: 339-4643 Bonick D, Stam MAE, Endenburg N. Inventarisatienaar de behoefte aan veterinaire zorg onder huis
diereneigenaren met een bijstandsuitkering. Dier-en-Arts 2009; 4: 118-2444 Raad voor Dierenaangelegenheden. Gedeelde Zorg, Actieplan. Rapport 2006/01, Ministerie van Land
bouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit, Den Haag, 200645 Van den Brandt H., Versteegh J. Dieren gedownload. Een onderzoek naar handel in en aanbod van
gezelschapsdieren via internet. Afstudeerscriptie Van Hall Inst. Leeuwarden, 200646 www.licg.nl47 www.huisdieren.nu48 Asher L. et al. Inherited defects in pedigree dogs. Part 1. Disorders related with breed standards.
Vet J 2009; 182: 402-11
51
49 Summers JF. et al. Inherited defects in pedigree dogs. Part 2: Disorders that are not related to breed
standards. Vet J 2010; 183: 39-45. 50 Wakefield AJ. et al. Ileal-lymphoid-nodular hyperplasia, non-specific colitis, and pervasive
developmental disorder in children. Lancet 1998; 351: 637–41.51 Kleijnen J, TerRiet G, Knipschild P. Effectiviteit van alternatieve geneeswijzen.
Een literatuuronderzoek. Universiteit Limburg 1993.52 Dunning AJ. Gebruik van alternatieve geneeswijzen: tussen hoop en vrees. Ned Tijdschr Geneesk
1994; 138: 284-653 Rijnberk A. Behandelwijzen. Tijdschr Diergeneesk 1998; 123: 81-354 Commandeur JNM. Molecular mechanisms of chemically induced nephrotoxicity:
role of the mercapturic acid pathway in the bioactivation of halogenated hydrocarbons.
Proefschrift VU Amsterdam, 1991.
52
1
University of Applied Sciences
ISBN/EAN: 978-90-817710-0-9