Upload
others
View
0
Download
0
Embed Size (px)
Citation preview
RWS ONGECLASSIFICEERD Pagina 1 van 99
Datum 6 oktober 2016
Nummer RWS-2016/41409 I
Onderwerp Vergunning op grond van de Ontgrondingenwet,
ten behoeve van het verdiepen van de Nieuwe Waterweg
en de Nieuwe Maas tussen Hoek van Holland en de
Beneluxtunnel, alsmede de hoofdvaargeul van de
Botlek Havens. Zaaknummer RWSV2015-00007625
Inhoud:
1. Aanhef
2. Besluit
3. Voorschriften
4. Aanvraag
5. Juridische en beleidsmatige overwegingen
6. Overwegingen naar aanleiding van de aanvraag
7. Procedure
8. Conclusie
9. Ondertekening
10. Mededelingen
11. Bijlagen
1. Aanhef
De minister van Infrastructuur en Milieu heeft op 22 december 2015 een aanvraag
ontvangen van het Havenbedrijf Rotterdam N.V. voor een vergunning ingevolge
artikel 8, eerste lid van de Ontgrondingenwet juncto artikel 4, eerste lid van het
Besluit ontgrondingen in rijkswateren.
Het te ontgronden gebied (Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas, inclusief de met de
Nieuwe Maas in open verbinding staande hoofdvaargeul Botlek Havens) zijn
gelegen binnen het beheergebied van Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid.
De aanvraag heeft betrekking op het structureel verdiepen van de
Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas tussen Hoek van Holland en de Beneluxtunnel
en de hoofdvaargeul Botlek Havens. Door de verdieping kan de maximale
diepgang van schepen met als bestemming Botlek of Vondelingenplaat toenemen
van de huidige 13,7 naar 15,0 meter (op 99% van de Hoog Waters).
De aanvraag is geregistreerd onder zaaknummer RWSV2015-00007625,
met kenmerk RWS-2015/56310. Gelet op het bepaalde in artikel 2 van het
Besluit milieueffectrapportage is een milieueffectrapport (MER) opgesteld. Het MER
vormt een integraal onderdeel van de aanvraag.
RWS ONGECLASSIFICEERD Pagina 2 van 99
pagina’s (inclusief voorblad)
Datum
6 oktober 2016
Nummer
RWS-2016/41409 I
Pagina 2 van 99
Op 2 februari 2016 is de aanvrager per brief, met kenmerk RWS-2016/4902, op
de hoogte gesteld dat de aanvraag op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet
bestuursrecht (Awb) onvoldoende gegevens bevat om in behandeling te kunnen
nemen. De aanvrager is in de gelegenheid gesteld om de ontbrekende gegevens
aan te vullen. De aanvulling op de aanvraag en MER is op 14 april 2016
ontvangen, geregistreerd onder kenmerk RWS-2016/15643. Op grond van
artikel 4:15 Awb is de proceduretermijn opgeschort met 72 dagen.
De leges zijn op 21 januari 2016 ontvangen en geregistreerd onder
zaaknummer RWSV2015-00007625.
De aanvraag omvat de volgende stukken:
• Begeleidend schrijven bij aanvraagformulier, d.d. 21 december 2015;
• Aanvraagformulier Vergunning Ontgrondingenwet NWW, d.d. 5 april 2016;
• Aanvraagformulier Vergunning Ontgrondingenwet Botlek, d.d. 5 april 2016;
• Bijlage 1 Deelkaarten kadastrale percelen Nieuwe Waterweg, RHDHV,
d.d. 31 juli 2015, inclusief tabel met eigenaren;
• Bijlage 1 Deelkaarten kadastrale percelen Botlek, RHDHV, d.d. 31 juli 2015,
inclusief tabel met eigenaren;
• Bijlage 2 Vergunning Ontwerp Nieuwe Waterweg ontgrondingsvergunning
incl. bijlagen, RHDHV, d.d. 19 februari 2016;
• Bijlage 2 Vergunning Ontwerp Botlek ontgrondingsvergunning incl. bijlagen,
RHDHV, d.d. 19 februari 2016;
• Bijlage 3 Aandachtspunten Ontgrondingenwet RWS NWW,
Havenbedrijf Rotterdam, d.d. 5 april 2016;
• Bijlage 3 Aandachtspunten Ontgrondingenwet RWS Botlek,
Havenbedrijf Rotterdam, d.d. 5 april 2016;
• Bijlage 4 Overzichtskaarten Bestemmingsplannen en Structuurvisie,
ongedateerd;
• MER Verdieping Nieuwe Waterweg, Botlek en 2e Petroleumhaven, Arcadis,
d.d. 21 december 2015;
• MKBA verdieping Nieuwe Waterweg_v18, Rebel Group, d.d. 3 december 2015;
• MER Verdieping Nieuwe Waterweg en Botlek, achtergrondstudie morfologie,
Arcadis, d.d. 10 december 2015;
• Review van Arcadis-studie verdieping Nieuwe Waterweg 2015,
Leo van Rijn sediment, d.d. 4 december 2015;
• Grootschalige slibverspreiding uit loswallen, RHDHV, d.d. 18 december 2015;
• Notitie slibverspreiding loswallen, RHDHV, d.d. 11 december 2015;
• Verdieping Nieuwe Waterweg en Botlek, Achtergrondstudie vertroebeling door
baggeren en slibverspreiding, Arcadis, d.d. 4 december 2015;
• Verzilting door verdieping Nieuwe Waterweg en Botlek, Deelonderzoek MER,
Hydrologic, d.d. november 2015;
• Effectbepaling verdieping Nieuwe Waterweg op verzilting in benedenrivierengebied,
Svasek, d.d. 4 november 2015;
• Effectbepaling verdieping Nieuwe Waterweg op KWA, Deltares,
d.d. december 2015;
• Verkenning Beperking Zoutindringing Nieuwe Waterweg, Deltares,
d.d. november 2015;
• Memo Conceptuele werking van inzetten van pompschepen als maatregel om
zoutindringing te reduceren, RHDHV, d.d. 3 december 2015;
RWS ONGECLASSIFICEERD Pagina 3 van 99
pagina’s (inclusief voorblad)
Datum
6 oktober 2016
Nummer
RWS-2016/41409 I
Pagina 3 van 99
• Memo Review Hydrologic studie deelonderzoek verzilting van
8 december 2015, Arcadis, d.d. 22 december 2015;
• Beïnvloeding van de chemische kwaliteit van het grondwater door verdieping
van de Nieuwe Waterweg, Arcadis, d.d. 18 december 2015;
• Aanvulling op het rapport "Beïnvloeding van de chemische kwaliteit van het
grondwater met verontreinigingen door de verdieping van de
Nieuwe Waterweg, Arcadis, d.d. 9 februari 2016;
• Veranderingen in stroming en grondwaterkwaliteit als gevolg van verdieping
Nieuwe Waterweg, Deltares, d.d. 8 december 2015;
• MER verdieping Nieuwe Waterweg en Botlek, deelonderzoek externe veiligheid,
Arcadis, d.d. 6 augustus 2015;
• MER verdieping Nieuwe Waterweg en Botlek, deelonderzoek geluid, Arcadis,
d.d. 8 oktober 2015;
• MER verdieping Nieuwe Waterweg en Botlek, deelonderzoek luchtkwaliteit,
Arcadis, d.d. 23 november 2015;
• Invoergegevens Luchtkwaliteit Realisatiefase C03051.000094 MER verdieping
Nieuwe Waterweg en Botlek, Arcadis, d.d. 5 augustus 2015;
• Klimaatonderzoek MER Botlek Arcadis, d.d. 23 november 2015;
• Verdieping Nieuwe Waterweg, Botlek en Petroleumhavens, een archeologisch
bureauonderzoek ten behoeve van het milieueffectrapport (MER), BOOR,
d.d. oktober 2015;
• Projectgebonden risicoanalyse (PRA), Verdieping Nieuwe Waterweg en Botlek,
Expload, d.d. 26 augustus 2015;
• Faalkansberekening Nieuwe Waterweg Bundel 45-001, DNV,
d.d. 18 december 2015;
• MER verdieping Nieuwe Waterweg en Botlek, deelonderzoek ecologie,
Goderie en Heinis, d.d. 30 november 2015;
• Vooronderzoek verdieping Nieuwe Waterweg, Tauw, d.d. 5 juni 2015;
• Waterbodemonderzoek NEN 5720 Botlekhaven te Rotterdam, Tauw,
d.d. 25 juni 2015;
• Waterbodemonderzoek NEN 5720 Nieuwe Waterweg te Rotterdam, Tauw,
d.d. 3 juli 2015;
• Waterbodemonderzoek NEN5720 kade 8 en 9 bij Koole en 2e Petroleumhaven
te Rotterdam, Tauw, d.d. 10 juli 2015;
• Reactietabel aanvullingen, d.d. 5 april 2016;
• Analyse effect verdieping Nieuwe Waterweg 1/1,1/10 en 1/20 jaar
overschrijdingsfrequenties, Deltares, d.d. 19 februari 2016;
• Memorandum Spreidinggedrag van Nieuw Waterweg-baggerspecie op
stortlocatie Noordzee, Deltares, d.d. 27 juli 2015;
• Indicatie lozingseffecten waterbodem project Verdiepen Nieuwe Waterweg,
Tauw, d.d. 19 november 2015;
• Verdieping 2e Petroleumhaven: effect op verspreiding verontreiniging in
grondwater en naar oppervlaktewater, Deltares, d.d. 2 maart 2016;
• Verduidelijking van effecten van Verdieping NWW, Hydrologic,
d.d. 8 maart 2016;
• Aerius Calculator Gebruiksfase Plan 2017 t.o.v. Autonoom 2017,
d.d. 25 januari 2016;
• Aerius Calculator Realisatiefase 2016, Havenbedrijf Rotterdam,
d.d. 25 januari 2016;
• Notitie chemische toestand voor de KRW, Arcadis, d.d. 7 april 2016;
RWS ONGECLASSIFICEERD Pagina 4 van 99
pagina’s (inclusief voorblad)
Datum
6 oktober 2016
Nummer
RWS-2016/41409 I
Pagina 4 van 99
• Tabel 97 en 98 incl. dekkingseis conform vergunning, d.d. 29 maart 2016;
• Overzicht Zinkers Nieuwe Waterweg-Oost, d.d. 29 maart 2016;
• Overzicht Zinkers Nieuwe Waterweg-West, d.d. 29 maart 2016;
• Brief met betrekking tot voorgenomen overeenkomst waterschappen over door
hen te treffen concrete beheermaatregelen om de effecten van de verdieping te
beperken, d.d. 12 april 2016;
• Addendum Externe Veiligheid Verdieping Nieuwe Waterweg en Botlek,
d.d. 14 april 2016.
• Addendum Cumulatie Luchtkwaliteit Verdieping Nieuwe Waterweg en Botlek,
Arcadis, d.d. 4 augustus 2016;
• Brief met betrekking tot overeenkomst waterschappen over door hen te treffen
concrete beheermaatregelen om de effecten van de verdieping te beperken,
d.d. 6 oktober 2016.
2. Besluit
Gelet op de bepalingen van de Ontgrondingenwet, het Besluit ontgrondingen in
rijkswateren, de Regeling ontgrondingen in Rijkswateren, de Algemene wet
bestuursrecht en de hieronder vermelde overwegingen besluit de minister van
Infrastructuur en Milieu als volgt:
I. De gevraagde vergunning als bedoeld in artikel 8 van de Ontgrondingenwet
voor onbepaalde tijd te verlenen voor het ontgronden van maximaal
3.250.000 m³ bodemmateriaal uit de Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas.
II. De gevraagde vergunning als bedoeld in artikel 8 van de Ontgrondingenwet
voor onbepaalde tijd te verlenen voor het ontgronden van maximaal
1.700.000 m³ bodemmateriaal uit de Hoofdvaargeul Botlek Havens.
III. Aan de vergunning de navolgende voorschriften te verbinden.
Voor een toelichting op de in deze vergunning vermelde begrippen wordt
verwezen naar bijlage 1 van deze vergunning.
RWS ONGECLASSIFICEERD Pagina 5 van 99
pagina’s (inclusief voorblad)
Datum
6 oktober 2016
Nummer
RWS-2016/41409 I
Pagina 5 van 99
3. Voorschriften
3.1 Algemene voorschriften
Voorschrift 1
Algemeen
1.1 De vergunninghouder dient de verdieping zodanig uit te voeren dat
beschadigingen van waterstaatswerken worden voorkomen.
1.2 De vergunninghouder dient degene die in zijn opdracht
verdiepingswerkzaamheden verricht, op de hoogte te brengen van de
gestelde voorschriften.
Voorschrift 2
Verdieping
2.1 Het te verdiepen gebied ‘Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas’ is aangegeven
op de bij deze vergunning behorende tekening: Overzichtskaart
Nieuwe Waterweg, BD8737 - Verdieping Botlek - Nieuwe Waterweg,
d.d. 19 februari 2016. De verdieping dient plaats te vinden binnen het op
deze tekening aangegeven gebied.
2.2 Het te verdiepen gebied ‘Hoofdvaargeul Botlek Havens’ is aangegeven op de
bij deze vergunning behorende tekening: Overzichtskaart Botlek &
3e Petroleumhaven, BD8737 - Verdieping Botlek - Nieuwe Waterweg,
d.d. 19 februari 2016. De verdieping dient plaats te vinden binnen het op
deze tekening aangegeven gebied.
2.3 De verdieping dient plaats te vinden binnen de grenzen van de kadastrale
percelen opgenomen op de bij deze vergunning behorende tekening:
Overzichtskaart Nieuwe Waterweg en Botlek – Perceelgegevens,
BD8737 - Verdieping Botlek - Nieuwe Waterweg, d.d. 30 juli 2015.
Voorschrift 3
Contactpersoon
3.1 De vergunninghouder is verplicht één of meer personen aan te wijzen die in
het bijzonder belast is (zijn) met het toezien op de naleving van het gestelde
in deze vergunning, waarmee door of namens de afdeling Handhaving Water
en Bodem van de Inspectie Leefomgeving en Transport in spoedgevallen
overleg kan worden gevoerd.
3.2 Wijzigingen dienen binnen 14 dagen schriftelijk door de vergunninghouder
te worden gemeld aan de afdeling Handhaving Water en Bodem van de
Inspectie Leefomgeving en Transport.
RWS ONGECLASSIFICEERD Pagina 6 van 99
pagina’s (inclusief voorblad)
Datum
6 oktober 2016
Nummer
RWS-2016/41409 I
Pagina 6 van 99
Voorschrift 4
Peilingen
4.1 Peilingen dienen conform de Nederlandse Normen voor hydrografische
opnamen (Norm A) te worden uitgevoerd.
4.2 In- en uitpeilingen (x-, y-, z-coördinaten) dienen als een Ascii file (van alle
gevalideerde meetpunten, bijbehorende metadata) en op tekening aan de
afdeling Handhaving Water en Bodem van de Inspectie Leefomgeving en
Transport te worden aangeleverd. Hierbij dient de datum van uitvoering
vermeld te worden en welke apparatuur en meetconfiguratie is gebruikt.
4.3 De peilingen dienen een gebied te bestrijken waarbij zowel de verdieping
alsmede de aanliggende omgeving is meegenomen, aangeduid als
lodinggebied (zie begrippenlijst).
Voorschrift 5
Ongewoon Voorval
5.1 Indien zich een ongewoon voorval voordoet of heeft voorgedaan, dienen
onmiddellijk maatregelen te worden getroffen die redelijkerwijs kunnen
worden verlangd, om nadelige gevolgen zoveel mogelijk te beperken en
ongedaan te maken ten aanzien van:
• het veilig en doelmatig gebruik van het waterstaatswerk of bijbehorende
kunstwerken overeenkomstig de daaraan toegekende functies,
• de ecologische toestand van het waterstaatswerk, en
• het kustfundament.
5.2 De vergunninghouder meldt een dergelijk ongewoon voorval zo spoedig
mogelijk aan de afdeling Handhaving Water en Bodem van de Inspectie
Leefomgeving en Transport op werkdagen tijdens kantooruren op nummer
06 53 70 14 94 of 06 46 09 46 47 of e-mailadres [email protected] en
buiten kantooruren via het calamiteitennummer 088 489 00 00.
5.3 De vergunninghouder verstrekt aan de afdeling Handhaving Water en
Bodem van de Inspectie Leefomgeving en Transport tevens, zodra zij
bekend zijn, de gegevens met betrekking tot:
• De oorza(a)k(en) van het voorval en de omstandigheden waaronder het
voorval zich heeft voorgedaan;
• Andere gegevens die van belang zijn om de aard en ernst van de
gevolgen voor het waterstaatswerk van het voorval te kunnen
beoordelen;
• De maatregelen die zijn genomen of worden overwogen om de gevolgen
van het voorval te voorkomen, te beperken en/of ongedaan te maken.
5.4 Binnen drie maanden na een dergelijk ongewoon voorval, dient de
vergunninghouder aan de afdeling Handhaving Water en Bodem van de
Inspectie Leefomgeving en Transport informatie te verstrekken over de
maatregelen die zijn getroffen om te voorkomen dat een zodanig voorval
zich nogmaals kan voordoen.
RWS ONGECLASSIFICEERD Pagina 7 van 99
pagina’s (inclusief voorblad)
Datum
6 oktober 2016
Nummer
RWS-2016/41409 I
Pagina 7 van 99
3.2 Voorschriften vóór start verdieping
Voorschrift 6
Onderzoek brongerichte maatregelen tegen verzilting
6.1 De vergunninghouder dient onderzoek te verrichten naar mogelijkheden om
op een kosteneffectieve wijze de extra verzilting ten gevolge van de
verdieping te voorkomen dan wel te beperken. Dit onderzoek omvat
twee maatregelen:
de inzet van pompschepen; en
het maken van gaten in de splitsingsdam.
6.2 De vergunninghouder stelt hiervoor, in samenwerking met de Waterbeheerder,
een plan van aanpak op. In dit plan van aanpak dient voor elk van de
maatregelen in ieder geval aandacht te worden besteed aan:
• de effectiviteit;
• de uitvoerbaarheid;
• de aanleg en beheerkosten;
• robuustheid en klimaatbestendigheid;
• gevolgen voor de nautische veiligheid en (hoog)waterveiligheid; en
• leefomgevingseffecten (energie, geluid, lucht, natuur etc).
6.3 Uiterlijk 6 maanden na het inwerking treden van deze vergunning dient
vergunninghouder het plan van aanpak schriftelijk in ter goedkeuring bij de
afdeling Vergunningverlening van Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid.
Op deze goedkeuring is de reguliere Awb-procedure van toepassing.
6.4 Na goedkeuring van het plan van aanpak dient het in het plan van aanpak
omschreven onderzoek te worden uitgevoerd overeenkomstig de daarin
aangegeven planning en fasering.
6.5 Het onderzoek wordt afgerond met een rapportage, die ter beoordeling aan
de afdeling Vergunningverlening van Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid
dient te worden gestuurd. De rapportage dient vooraf te worden besproken
met de (regionale) waterbeheerders en de provincie Zuid-Holland.
De bevindingen uit dat overleg worden bij de rapportage gevoegd.
6.6 De afdeling Vergunningverlening van Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid
besluit of het onderzoek met het indienen van de rapportage is afgerond en
of een volgende fase van het onderzoek dient te worden uitgevoerd. Op dit
besluit is de reguliere Awb-procedure van toepassing.
Voorschrift 7
Werkplan
7.1 Minimaal 2 maanden vóór de aanvang van de verdieping, dient de
vergunninghouder schriftelijk een uitgewerkt werkplan in bij de afdeling
Vergunningverlening van Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid waarin in
ieder geval is opgenomen:
1. Het grondstromenplan waarin is aangegeven hoe zoveel mogelijk
gebruik wordt gemaakt van geschikt bodemmateriaal (zand/grind) om
terug te storten op de Oude Maas en hoe zoveel mogelijk gebruik wordt
gemaakt van de toepassing van vrijgekomen bodemmateriaal in natuur
en recreatie projecten;
RWS ONGECLASSIFICEERD Pagina 8 van 99
pagina’s (inclusief voorblad)
Datum
6 oktober 2016
Nummer
RWS-2016/41409 I
Pagina 8 van 99
2. De verlegging- of verwijderingsplannen van de volgende zinkerbundels:
45-009, 45-011, 45-012 ABC, 44-013 en 44-014;
3. De resultaten van het detectieonderzoek naar NGE’s en daaruit
voortvloeiende te treffen maatregelen;
4. De resultaten van het opwateronderzoek ten behoeve van archeologie
en daaruit voortvloeiende archeologische protocollen en bijbehorende
beheersmaatregelen;
5. Het uitvoeringsontwerp van de te realiseren verdieping, waarbij
rekening is gehouden met:
tijdelijke drempel voor zinkerbundel 45-011 (tussensituatie);
stabiliteit van nog te verdiepen kaden en inclusief afwerking (taluds
en randen/overgangen); en
aansluiting op bestaande waterbodem.
6. De inpeiling van het lodinggebied. De inpeiling mag niet ouder zijn dan
1 maand;
7. Het sub bottom profile en bijbehorend 3D model van de Hoofdvaarweg;
8. Planningsoverzicht van de verdieping (inclusief startdatum, einddatum
en fasering);
9. De algemene uitvoeringsmethode en de volgorde waarin de verdieping
wordt uitgevoerd;
10. De specifieke uitvoeringsmethode binnen de beschermings- en
kernzone van de Maeslantkering;
11. De specifieke uitvoeringsmethode binnen 50 meter van de Beneluxtunnel
en het tracé van de nog te realiseren Blankenburgverbinding;
12. De specifieke uitvoeringsmethode ter hoogte van de risicolocaties voor
grondwatereffecten;
13. Het protocol hoe de naam, type, laadvermogen en registratiegegevens
van de te gebruiken vaartuigen voor uitvoering kenbaar worden
gemaakt;
14. De wijze waarop tijdens de uitvoering morsverliezen worden beperkt;
15. De wijze waarop tijdens de uitvoering vertroebeling wordt beperkt;
16. De wijze waarop tijdens de uitvoering emissies (luchtkwaliteit, klimaat
en geluid) worden beperkt;
17. De wijze waarop de maximale roerdiepte wordt bepaald;
18. De voor de realisatiefase in te zetten maatregelen ter herstel en
procedure voor toepassing ter beheersing van de volgende effecten:
Optredende ontoereikende gronddekking op zinkerbundels;
Optredende ontoereikende gronddekking op tunnels;
Optredende erosie in de beschermingszone van primaire keringen;
Optredende significante veranderingen in grondwaterstanden;
19. De wijze waarop de registratie van het te verwijderen bodemmateriaal
plaatsvindt voor het verdiepen van NGD naar NGD;
20. Naam, adres, telefoonnummer en e-mailadres van degene(n) die door
of vanwege de vergunninghouder is (zijn) aangewezen als
contactperso(o)n(en);
21. De procedure hoe met Ongewone voorvallen (Voorschrift 5) en
Bodemvondsten (Voorschrift 14)wordt omgegaan;
22. De procedure hoe de medewerkers dan wel (onder)aannemers op de
hoogte worden gesteld van de gestelde voorschriften.
RWS ONGECLASSIFICEERD Pagina 9 van 99
pagina’s (inclusief voorblad)
Datum
6 oktober 2016
Nummer
RWS-2016/41409 I
Pagina 9 van 99
7.2 De verdieping dient overeenkomstig het werkplan uitgevoerd te worden.
7.3 Met de verdieping mag alleen worden begonnen nadat het werkplan
schriftelijk is goedgekeurd door de afdeling Vergunningverlening van
Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid. Op deze goedkeuring is de reguliere
Awb-procedure van toepassing.
7.4 Zonder schriftelijke toestemming van de afdeling Handhaving Water en
Bodem van de Inspectie Leefomgeving en Transport mag niet van het
goedgekeurde werkplan worden afgeweken.
Voorschrift 8
Monitoringsplan
8.1 Minimaal 2 maanden vóór de aanvang van de verdieping, dient de
vergunninghouder een schriftelijk uitgewerkt monitoringsplan ter goedkeuring in
bij de afdeling Vergunningverlening van Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid
conform het in bijlage 3 opgenomen Raamwerk voor Monitoring.
8.2 Voor alle aspecten opgenomen in het Raamwerk voor Monitoring dient een
representatieve uitgangssituatie bepaald te worden als referentie voor de
beoordeling van eventuele effecten.
8.3 Het monitoringsplan dient een overzicht te bevatten van de voor de
beheerfase, bij te bepalen noodzaak vanuit de uitkomsten van de
monitoring, inzetbare maatregelen ter herstel en procedure voor toepassing
ter beheersing van de volgende effecten:
Optredende ontoereikende gronddekking op zinkerbundels;
Optredende ontoereikende gronddekking op tunnels;
Optredende erosie in de beschermingszone van primaire keringen;
Optredende significante veranderingen in grondwaterstanden.
8.4 Het monitoringsplan dient met betrokkenheid van de (regionale)
waterbeheerders en de Provincie Zuid-Holland te worden opgesteld.
8.5 Met de verdieping mag alleen worden begonnen nadat het monitoringsplan
schriftelijk is goedgekeurd door de afdeling Vergunningverlening van
Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid. Op deze goedkeuring is de reguliere
Awb-procedure van toepassing.
8.6 De monitoring dient te worden uitgevoerd volgens het goedgekeurde
monitoringsplan.
8.7 Zonder schriftelijke toestemming van de afdeling Handhaving Water en
Bodem van de Inspectie Leefomgeving en Transport mag niet van het
goedgekeurde plan worden afgeweken.
8.8 Jaarlijks voor 1 april rapporteert de vergunninghouder schriftelijk aan de
afdeling Handhaving Water en Bodem van de Inspectie Leefomgeving en
Transport over de activiteiten en de resultaten uit de monitoring van het
voorgaande kalenderjaar (1 januari - 31 december).
8.9 De jaarlijkse rapportage dient vooraf te worden besproken met de
(regionale) waterbeheerders en de Provincie Zuid-Holland. De bevindingen
uit dat overleg worden bij de rapportage gevoegd.
RWS ONGECLASSIFICEERD Pagina 10 van 99
pagina’s (inclusief voorblad)
Datum
6 oktober 2016
Nummer
RWS-2016/41409 I
Pagina 10 van 99
8.10 Het monitoringsplan dient te worden bijgesteld indien de resultaten daartoe
naar het oordeel van de afdeling Handhaving Water en Bodem van de
Inspectie Leefomgeving en Transport, gelet op het doel van de monitoring
zoals vastgelegd in het Raamwerk voor Monitoring, aanleiding geven.
De monitoring dient vervolgens te worden uitgevoerd volgens het
bijgestelde monitoringsplan.
8.11 Tien jaar na beëindiging van de verdieping of zoveel eerder wanneer de
monitoringsresultaten een stabiel beeld geven van de effecten van de
verdieping, kunnen op schriftelijk verzoek van de vergunninghouder en
ter beoordeling van Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid, afdeling
Vergunningverlening, onderdelen van het monitoringsplan worden
gewijzigd, dan wel verplichtingen uit het monitoringsplan worden beëindigd.
3.3 Voorschriften tijdens en na afloop verdieping
Voorschrift 9
Beheersing effecten grondwaterstanden
9.1 Grondwaterstanden en -stijghoogten alsmede de (zoute) kwelflux, bepaald
en beoordeeld conform het Raamwerk voor Monitoring, mogen niet
significant verhoogd worden of toenemen door de verdieping.
9.2 Indien een toename, bepaald en beoordeeld conform het Raamwerk voor
monitoring, in grondwaterstanden en –stijghoogten alsmede de (zoute)
kwelflux plaatsvindt, dient dit effect zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk
binnen 6 maanden ongedaan gemaakt te worden.
9.3 De toepassing van de maatregelen opgenomen in het werkplan, conform
voorschrift 7.1, en het monitoringsplan, conform voorschrift 8.3,
ter beheersing van de effecten benoemd in lid 1 dienen minimaal
10 werkdagen voor toepassing schriftelijk aan de afdeling Handhaving
Water en Bodem van de Inspectie Leefomgeving en Transport gemeld te
worden.
Voorschrift 10
Beheersing effecten verzilting
10.1 De vergunninghouder verzekert middels schadeloosstelling de extra inzet of
capaciteitsuitbreiding van noodzakelijke waterstaatswerken in beheer bij
regionale waterbeheerders om - in het geval van een droogtesituatie - de
effecten van de door de verdieping voorzienbare toename van verzilting op
de regionale zoetwatervoorziening te compenseren.
Voorschrift 11
Beheersing effecten op bodemligging
11.1 De bodemligging van oevers binnen de beschermingszone van primaire
keringen, bepaald en beoordeeld conform het Raamwerk voor Monitoring,
mag niet wijzigen door de verdieping.
11.2 De gronddekking boven zinkerbundels, bepaald en beoordeeld conform het
Raamwerk voor Monitoring, mag na de verdieping niet afnemen tot onder
de vereiste gronddekking conform de betreffende (water)vergunning.
RWS ONGECLASSIFICEERD Pagina 11 van 99
pagina’s (inclusief voorblad)
Datum
6 oktober 2016
Nummer
RWS-2016/41409 I
Pagina 11 van 99
11.3 De gronddekking boven tunnels, bepaald en beoordeeld conform het
Raamwerk voor Monitoring, mag na de verdieping niet afnemen tot onder
de vereiste gronddekking conform de betreffende norm.
11.4 De door de verdieping veroorzaakte extra bodemdaling op de Oude Maas
dient te worden gecompenseerd door het eenmalig terugstorten van
minimaal 630.000 m3 nuttig toepasbaar materiaal verdeeld over de
volgende drie erosiekuilen:
Oude Maas km 1002,8 nabij de Spijkenisserbrug;
Oude Maas kmr 1000-1001;
Oude Maas kmr 996.
11.5 De toepassing van de maatregelen opgenomen in het werkplan, conform
voorschrift 7.1, en monitoringsplan, conform voorschrift 8.3, ter beheersing
van de effecten benoemd in lid 1 en 2 dienen minimaal 10 werkdagen voor
toepassing schriftelijk aan de afdeling Handhaving Water en Bodem van de
Inspectie Leefomgeving en Transport gemeld te worden.
Voorschrift 12
Uitvoering
12.1 In de Nieuwe Waterweg van kmr 1035 tot kmr 1022 mogen grondlagen
beneden 16,95 meter minus NAP niet worden verstoord.
12.2 In de Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas van kmr 1022 tot kmr 1009 mogen
grondlagen beneden 17,15 meter minus NAP niet worden verstoord.
12.3 In de Hoofdvaargeul Botlek Havens mogen grondlagen beneden
16,90 meter minus NAP niet worden verstoord, uitgezonderd de slibvangput
in de monding van de Botlekhaven, tot 18,90 meter minus NAP.
12.4 Verdiepen binnen de beschermingszone en kernzone van de Maeslantkering
is tussen 1 oktober en 15 april niet toegestaan. Tevens mogen binnen de
beschermingszone en kernzone van de Maeslantkering twee weken voor en
tijdens de jaarlijkse proefsluiting geen verdiepingswerkzaamheden worden
uitgevoerd.
12.5 Binnen 50 meter van zinkerbundels 45-009, 45-011, 45-012 ABC, 44-013 en
44-014 mag pas verdiept worden wanneer deze zijn verlegd of verwijderd.
Voor zinkerbundel 45-011 geldt in de tussensituatie dat alleen conform het
bij het werkplan aangeleverde uitvoeringsontwerp verdiept mag worden.
Voorschrift 13
Opgave gewonnen hoeveelheden
13.1 Binnen 2 weken na afloop van ieder kwartaal dient de vergunninghouder
aan de afdeling Handhaving Water en Bodem van de Inspectie
Leefomgeving en Transport een schriftelijke opgave te verstrekken van de
in die maanden ontgronde hoeveelheden bodemmateriaal, uitgesplitst in
‘Nieuwe Waterweg’ en Nieuwe Maas’ en ‘Hoofdvaargeul Botlek Havens’.
13.2 De opgave betreft de hoeveelheid bodemmateriaal in kubieke meters
(in situ), datum van baggeren of zuigen, de naam van het vaartuig en de
locatie.
RWS ONGECLASSIFICEERD Pagina 12 van 99
pagina’s (inclusief voorblad)
Datum
6 oktober 2016
Nummer
RWS-2016/41409 I
Pagina 12 van 99
Voorschrift 14
Bodemvondsten
14.1 Indien tijdens het verdiepen niet gesprongen explosieven worden
aangetroffen, dient de vergunninghouder de verdieping onmiddellijk te
(laten) stoppen en de vondst onmiddellijk te melden bij de afdeling
Handhaving Water en Bodem van de Inspectie Leefomgeving en Transport
en de politie.
Voor zover nodig worden door vergunninghouder (veiligheids)maatregelen
getroffen.
14.2 Indien tijdens de verdieping voorwerpen, sporen of overblijfselen worden
aangetroffen die, naar redelijkerwijs kan worden vermoed, van historisch,
oudheidkundig of wetenschappelijk belang zijn, dient de vergunninghouder
de verdieping te (laten) stoppen en de vondst onmiddellijk te melden aan de
afdeling Handhaving Water en Bodem van de Inspectie Leefomgeving en
Transport, de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en aan het
Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam.
14.3 De vergunninghouder draagt de verantwoordelijkheid voor eventuele
berging van archeologisch relevante informatie.
Voorschrift 15
Uitpeiling en oplevering
15.1 Uiterlijk 2 weken na beëindiging van de verdieping dient de vergunninghouder,
overeenkomstig voorschrift 4, een uitpeiling te verrichten van het lodinggebied
en een sub bottom profile van de hoofdvaarweg op te stellen. De uitpeiling en
sub bottom profile dient binnen 1 maand na beëindiging van de verdieping
ter beoordeling aan de afdeling Handhaving Water en Bodem van de
Inspectie Leefomgeving en Transport te worden overlegd.
15.2 Uiterlijk 1 maand na beëindiging van de verdieping dient ter beoordeling aan
de afdeling Handhaving Water en Bodem van de Inspectie Leefomgeving en
Transport een 3D model van de hoofdvaarweg te worden aangeleverd, waarin
de gerealiseerde verdieping is uitgezet in het uitvoeringsontwerp zoals in
voorschrift 7.1 is aangegeven.
15.3 Uiterlijk 1 maand na beëindiging van de verdieping dient ter beoordeling aan
de afdeling Handhaving Water en Bodem van de Inspectie Leefomgeving en
Transport de hoeveelheden ontgrond bodemmateriaal, conform de
goedgekeurde registratieprocedure, te worden voorgelegd.
RWS ONGECLASSIFICEERD Pagina 13 van 99
pagina’s (inclusief voorblad)
Datum
6 oktober 2016
Nummer
RWS-2016/41409 I
Pagina 13 van 99
4. Aanvraag
De aanvraag heeft betrekking op het verdiepen van de huidige NGD van 15,0 meter
minus NAP (tussen Hoek van Holland en de toegang van het Botlekgebied),
respectievelijk 14,5 meter minus NAP (tussen het Botlekgebied en de Beneluxtunnel)
naar gemiddeld 16,3 meter minus NAP van de Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas
plus de hoofdvaargeul Botlek Havens om de nautische bereikbaarheid van de Botlek
en de Vondelingenplaat te verbeteren.
In onderstaande tabel zijn per gebied en/of kilometerraai (kmr) de kenmerken van
de verdieping opgenomen.
Dit is tevens weergegeven in onderstaand figuur, de bijbehorende situatietekening
is in bijlage 2 opgenomen.
De verdiepingswerkzaamheden zullen gefaseerd plaatsvinden:
• Fase 1: In de periode 2016-2018 is de eerste fase gepland (af te graven
circa 4,95 miljoen kuub bodemmateriaal), waarin de voornaamste
baggerwerkzaamheden plaatsvinden. Na voltooiing van deze fase zijn de
Nieuwe Waterweg, Nieuwe Maas en hoofdvaargeul Botlek Havens gereed om
de beoogde schepen met grotere diepgang te kunnen ontvangen.
• Fase 2: In de periode 2018-2025 zijn verdere verdiepingswerkzaamheden
gepland ter verbetering van de nautische bereikbaarheid in aangrenzende
havenbekkens en ligplaatsen (af te graven circa 2 miljoen kuub bodemmateriaal).
De huidige aanvraag en vergunning hebben alleen betrekking op Fase 1.
De verdieping bestaat praktisch gezien uit het opzuigen en afvoeren door
sleephoppers van de bovenste laag van delen van de bodem van genoemde
vaarwegen. De laagdikte van het te verdiepen gebied neemt toe van west naar oost.
Locatie NGD* Maaktolerantie* Roergrens* Hoeveelheid Oppervlakte
Nieuwe Waterweg van kmr 1035 tot kmr 1022 16,20 16,70 16,95
Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas van kmr 1022 tot kmr 1009 16,40 16,90 17,15
Hoofdvaargeul Botlek Havens 15,90 16,40 16,90
Slibvangput Botlek Havens 17,90 18,40 18,901,700 Mm
3 102 ha
3,250 Mm3 460 ha (totaal)
78 ha (verdiept)
* Alle waarden in minus NAP
RWS ONGECLASSIFICEERD Pagina 14 van 99
pagina’s (inclusief voorblad)
Datum
6 oktober 2016
Nummer
RWS-2016/41409 I
Pagina 14 van 99
Dit is weergegeven in onderstaand figuur, de bijbehorende situatietekening is ook
in bijlage 2 opgenomen. Afhankelijk van de kwaliteit zal het ontgronde
bodemmateriaal op de Noordzee of elders nuttig worden toegepast.
Groen is reeds op voldoende diepte en verdiepen is niet nodig. Geel tot Rood betekent wel verdiepen, waarbij rood op een grotere laagdikte
duidt. Daarnaast vindt de verdieping plaats van NGD naar NGD. In onderstaande figuur is dit principe weergegeven. Ook is hierin te zien dat dat de huidige waterbodem een grillig patroon van toppen en dalen kent. Tijdens de verdieping worden alleen
de toppen boven de gewenste te realiseren NGD verwijderd en afgevoerd.
RWS ONGECLASSIFICEERD Pagina 15 van 99
pagina’s (inclusief voorblad)
Datum
6 oktober 2016
Nummer
RWS-2016/41409 I
Pagina 15 van 99
Het Havenbedrijf Rotterdam N.V. is ingevolge de aanvraag verantwoordelijk voor
de uitvoering van de verdieping. De exacte wijze van uitvoering wordt voor
aanvang van de verdieping door de te contracteren uitvoerder bepaald.
De verdieping vindt plaats op kadastrale percelen in eigendom van de gemeente
Rotterdam, Havenbedrijf Rotterdam en De Staat. Het eigendom van de gemeente
Rotterdam is belast met het recht van erfpacht, verleend aan het
Havenbedrijf Rotterdam NV.
De aanvraag heeft betrekking op een zogenaamde secundaire ontgronding
aangezien de aanvraag gericht is op de realisatie van bodemverlaging ten behoeve
van een bepaalde functie, in dit geval een verdieping van de vaarweg, waarbij
oppervlaktedelfstoffen vrijkomen. Het primaire doel van de verdieping is dan ook
niet de winning van oppervlaktedelfstoffen, maar realisatie van een diepere
vaarweg.
5. Juridische en beleidsmatige overwegingen
Ontgrondingenwet
Op grond van de Ontgrondingenwet is het verboden zonder vergunning te
ontgronden. Voor het verlenen, wijzigen en intrekken van een vergunning voor
een ontgronding gelegen in Rijkswater is de minister van Infrastructuur en Milieu
ingevolge artikel 8, eerste lid, van de Ontgrondingenwet het bevoegde gezag.
De wateren waar de Minister het bevoegd gezag is, zijn vastgelegd in de
Regeling ontgrondingen in rijkswateren. Het betreft hier het zomerbed van de
Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas. Daarnaast omvat de verdieping eveneens de
‘Hoofdvaargeul Botlek Havens’. Dit zijn met de Nieuwe Maas in open verbinding
staande havens.
RWS ONGECLASSIFICEERD Pagina 16 van 99
pagina’s (inclusief voorblad)
Datum
6 oktober 2016
Nummer
RWS-2016/41409 I
Pagina 16 van 99
Artikel 8 van de Ontgrondingenwet stelt dat de minister van Infrastructuur en
Milieu het bevoegd gezag is voor een ontgrondingenvergunning voor in bij
ministeriële regeling aangewezen rijkswateren. In artikel 1 van de Regeling
ontgrondingen in rijkswateren is vastgelegd dat als Rijkswateren worden
aangewezen de wateren genoemd in bijlage II, onderdeel 1, bij het Waterbesluit.
Hier staan de Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas genoemd. Ook de daarmee in
open verbinding staande havens onder nautisch beheer van het Rijk en zijwateren
onder waterstaatkundig beheer van het Rijk vallen hieronder. De Botlek Havens
staan in open verbinding met de Nieuwe Maas.
Op grond van artikel 3 worden alle betrokken belangen meegewogen.
Voor de behandeling van een aanvraag om een vergunning of wijziging van een
vergunning voor ontgrondingen krachtens artikel 8, eerste lid, van de
Ontgrondingenwet in de aangewezen rijkswateren, wordt een recht (leges)
geheven. De aanvrager heeft het verschuldigde recht op 21 januari 2016 voldaan.
Tracéwet
De Tracéwet is niet van toepassing, omdat er minder dan 5 miljoen m3 in de
hoofdvaarweg wordt ontgrond. Conform de aanvraag bestaat de hoeveelheid te
ontgraven bodemmateriaal in de hoofdvaarweg uit circa 3,25 miljoen m3. Het te
ontgronden volume in alleen de hoofdvaarweg is maatgevend voor het al dan niet
van toepassing zijn van de Tracéwet. Ondersteunend hieraan is dat op het
kaartbeeld van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) de
hoofdvaarweg zich beperkt tot de Nieuwe Waterweg en de Nieuwe Maas en niet de
havens omvat. Naast de hoofdvaarweg is de hoeveelheid te ontgraven
bodemmateriaal uit de havenbekkens circa 1,7 miljoen m3, waarmee het totaal te
ontgraven materiaal op 4,95 miljoen m3 neerkomt.
Waterwet
Op grond van artikel 6.12, tweede lid, onder g van het Waterbesluit is voor een
ontgronding geen watervergunning vereist. Ingevolge de Nota van toelichting op
de wijziging van de Waterbesluit van 16 april 2012 worden de Waterwetbelangen
via onder meer het Nationaal Waterplan en het Beheer- en Ontwikkelplan voor de
Rijkswateren 2016-2021 (BPRW) in de Ontgrondingenvergunning afgewogen.
Milieueffectrapportage
Het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is wettelijk verankerd in
hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Dit besluit bepaalt of bij de voorbereiding
van een plan of een besluit een m.e.r.-(beoordelings)procedure moet worden
doorlopen. Het doel van een m.e.r.-procedure is het milieubelang volwaardig te
laten meewegen bij de voorbereiding en vaststelling van plannen en besluiten die
kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu.
RWS ONGECLASSIFICEERD Pagina 17 van 99
pagina’s (inclusief voorblad)
Datum
6 oktober 2016
Nummer
RWS-2016/41409 I
Pagina 17 van 99
De verdieping van de Nieuwe Waterweg, de Nieuwe Maas en de hoofdvaargeul
Botlek Havens valt onder categorie C.3; de aanleg, wijziging of uitbreiding van een
binnenvaarweg. Een structurele verdieping is m.e.r.-plichtig, wanneer bij de
verdieping meer dan 5 miljoen m3 grond wordt verzet. De verdieping van de
Nieuwe Waterweg en de Nieuwe Maas leidt tot een baggervolume van
circa 3,25 miljoen m3, terwijl de verdieping van de havens in de Botlek nog eens
circa 1,70 miljoen m3 extra volume oplevert voor Fase 1. In Fase 2 wordt nog eens
2 miljoen m3 in met name de havenbekkens Botlek ontgrond. In totaal wordt de
drempelwaarde voor de m.e.r.-plicht daarmee ruim overschreden. Het criterium uit
het Besluit m.e.r. heeft betrekking op de uitbreiding van een binnenvaarweg en
beperkt zich niet tot hoofdvaarwegen.
Voor het vaststellen van het MER is een uitgebreide m.e.r.-procedure doorlopen
door de minister van Infrastructuur en Milieu. Op 22 december 2015 is het MER
ter advies voorgelegd aan de Commissie voor de m.e.r. (de Commissie).
De Commissie heeft op 22 februari 2016 haar toetsingsadvies gepubliceerd
(rapportnummer 2991). De Commissie is van oordeel dat het MER de essentiële
informatie bevat om een besluit te kunnen nemen over de vergunningaanvraag
Ontgrondingenwet waarin het milieubelang volwaardig wordt meegewogen.
Het advies van de Commissie is meegenomen in de verdere besluitvorming op
grond van de Ontgrondingenwet.
De Commissie heeft grote waardering voor de professionaliteit, veelzijdigheid en
diepgang waarmee de effecten van de verdieping op de verzilting en de morfologie
zijn onderzocht. Het morfologisch onderzoek heeft de systeemkennis van het
gebied aanmerkelijk vergroot en reikt voor dit onderwerp daarmee zelfs verder
dan de specifieke kennis die voor het te nemen besluit nodig was. Voor resultaten
uit het MER wordt verwezen naar het MER die samen met deze vergunning
ter inzage is gelegd.
Het bevoegd gezag is verantwoordelijk voor de evaluatie van de effecten van de
verdieping. De vergunninghouder is, ingevolge de voorschriften opgenomen in
paragraaf 3.2, verantwoordelijk voor het aanleveren van de juiste
monitoringinformatie op grond waarvan het bevoegd gezag de evaluatie kan
uitvoeren. Daartoe is een monitoringverplichting in de vergunning opgenomen.
Beleidsregels
Op ontgrondingen in rijkswateren zijn de Beleidsregels ontgrondingen in
rijkswateren, vastgesteld op 20 september 2010, met kenmerk
VENW/BSK-2010/127556, van toepassing. De beleidsregels hebben als doel een
nadere invulling te geven aan de wijze waarop Rijkswaterstaat omgaat met
aanvragen, de wijze van beoordelen hiervan en het stellen van voorwaarden.
De aanvraag is getoetst aan de Beleidsregels ontgrondingen in Rijkswateren.
In onderstaande tabel is aangegeven welke relevante kunstwerken of objecten in
de toetsing zijn opgenomen en welke afstanden tussen kunstwerk of object en
verdieping worden gehanteerd.
RWS ONGECLASSIFICEERD Pagina 18 van 99
pagina’s (inclusief voorblad)
Datum
6 oktober 2016
Nummer
RWS-2016/41409 I
Pagina 18 van 99
Type kunstwerk of object Rivieren en havens
Waterkeringen
Primaire waterkeringen (afstand tot de teen van dijk) 50 meter
Natuur en milieu
Vogelconcentraties Niet aan de orde
Archeologie en cultuurhistorie
Wettelijk beschermde monumenten van
archeologische vondsten, locaties met melding van
archeologische vondsten en wrakken
100 meter
Overige objecten
Olie- en gasleidingen in de bodem van het betreffende
rijkswater 100 meter
In gebruik zijnde telecommunicatiekabels in de bodem
van of boven het betreffende rijkswater 100 meter
Overige vaste objecten van het Rijk of van derden 50 meter
Naast op de afstanden is getoetst of de verdieping:
• geen ongewenste erosie of sedimentatie van het rivierbed tot gevolg heeft,
noch op de locatie van de ontgronding, noch elders;
• het rivierkundig gewenste evenwicht in de bodemligging en de stabiliteit van
infrastructuur niet verstoort;
• niet leidt tot substantiële waterstandsverhogingen in maatgevende situaties als
bedoeld in de Beleidsregels grote rivieren en hoofdstuk 6, §6 van het
Waterbesluit;
• geen belemmering vormt voor huidige/geplande/toekomstige
rivierverruimingsprojecten;
• niet leidt tot een structurele beperking van de scheepvaart;
• en niet leidt tot ongewenste grondwaterstandveranderingen.
De beleidsregels hebben een ‘intern bindend’ karakter, hiervan kan gemotiveerd
worden afgeweken indien de gevolgen van het strikt volgen van de beleidsregels
niet in verhouding staan tot de met de Ontgrondingenwet te dienen belangen.
De resultaten van de toetsing van de aanvraag aan de beleidsregels zijn
opgenomen in hoofdstuk 6. De conclusies van de toetsing aan de beleidsregels zijn
vetgedrukt.
Ruimtelijke plannen
Op grond van artikel 10 van de Ontgrondingenwet is op 29 december 2015 aan de
gemeenten Maassluis, Rotterdam, Vlaardingen en Schiedam en aan de
Provincie Zuid-Holland per brief (kenmerk RWS-2015/56397) gevraagd of de
verdieping waar de aanvraag op ziet past binnen de ruimtelijke plannen.
De Provincie Zuid-Holland heeft op 22 februari 2016 (kenmerk RWS-2016/8282)
meegedeeld dat er geen provinciale ruimtelijke regels zijn die zich verzetten tegen
de verdieping. Ter plaatse geldt geen inpassingsplan en is evenmin sprake van
strijd met regels uit de provinciale ruimtelijke verordening. Het provinciale
beoordelingskader voor ruimtelijke ordening en water is vastgelegd in de
provinciale Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM).
RWS ONGECLASSIFICEERD Pagina 19 van 99
pagina’s (inclusief voorblad)
Datum
6 oktober 2016
Nummer
RWS-2016/41409 I
Pagina 19 van 99
In de VRM is de Nieuwe Waterweg aangemerkt als onderdeel van het
internationale vaarwegennet. De aanvraag voor de verdieping is functioneel
daarmee in overeenstemming, zodat er uit oogpunt van direct ruimtebeslag geen
strijdigheid bestaat met de verlening van de ontgrondingenvergunning. De voor de
verdieping relevante aandachtspunten die de provincie Zuid-Holland heeft
meegegeven worden in het volgende hoofdstuk meegewogen.
De gemeente Maassluis heeft op 22 april 2016 (kenmerk RWS-2016/18706)
meegedeeld dat de verdieping in overeenstemming is met het bestaande
planologisch regime. De voor de verdieping relevante aandachtspunten die de
gemeente Maassluis heeft meegegeven worden in het volgende hoofdstuk
meegewogen.
De gemeente Rotterdam heeft op 11 februari 2016 (kenmerk RWS-2016/6711)
meegedeeld dat de verdieping in overeenstemming is met het bestaande
planologisch regime. Daarnaast heeft de gemeente Rotterdam op 26 april 2016
(kenmerk RWS-2016/18307) de voor de verdieping relevante aandachtspunten
meegegeven, deze worden in het volgende hoofdstuk meegewogen.
De gemeente Vlaardingen heeft op 7 maart 2016 (kenmerk RWS-2016/10490)
meegedeeld dat de verdieping in overeenstemming is met het bestaande
planologisch regime. De voor de verdieping relevante aandachtspunten die de
gemeente Vlaardingen heeft meegegeven worden in het volgende hoofdstuk
meegewogen.
De gemeente Schiedam heeft op 6 januari 2016 (kenmerk RWS-2016/13079) per
mail meegedeeld dat de verdieping plaats vindt buiten het grondgebied van de
gemeente Schiedam. Daarmee is het toetsen van de verdieping aan het
planologisch regime van de gemeente Schiedam niet aan de orde.
Zoals aangeven onder de paragraaf Ontgrondingenwet worden bij de
besluitvorming op grond van artikel 3 van de Ontgrondingenwet alle betrokken
belangen meegewogen. Dit geldt niet voor de belangen die binnen andere
wettelijke kaders worden beschermd, tenzij op grond van die wettelijke kaders
geen specifieke besluitvorming nodig is voor de verdieping en het belang dusdanig
is dat vanuit de Ontgrondingenwet voorwaarden gesteld dienen te worden.
De overige wet- en regelgeving waaraan de bij de ontgrondingenvergunning
betrokken belangen in dat kader zijn meegewogen zijn de Wet milieubeheer,
de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Wet ruimtelijke ordening,
de Wet geluidhinder, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet
met onderliggende regelgeving en beleidsregels.
Beheer en Onderhoud
De Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas zijn in beheer bij het Rijk (Rijkswaterstaat) en
zijn onderdeel van het hoofdvaarwegennet. Het beheer van het hoofdvaarwegennet is
de taak van Rijkswaterstaat. Het beheer en onderhoud van de Botlek Havens wordt
uitgevoerd door het HbR. De beheertaak van het Rijk is gekoppeld aan de in de
legger Rijkswaterstaatswerken vastgelegde vereiste dimensies van de vaarweg.
RWS ONGECLASSIFICEERD Pagina 20 van 99
pagina’s (inclusief voorblad)
Datum
6 oktober 2016
Nummer
RWS-2016/41409 I
Pagina 20 van 99
De verdieping viel daar niet binnen en is gestart als een initiatief van het
Havenbedrijf Rotterdam. In september 2016 heeft de minister van Infrastructuur
en Milieu de Tweede Kamer laten weten dat in het licht van de vervallen vrijstelling
vennootschapsbelasting het Rijk maximaal 35 miljoen euro zal bijdragen aan de
verdieping. Daarmee is de verdieping een publiek gefinancierd initiatief geworden en
is het niet nodig om een voorschrift over beheer en onderhoud in de vergunning op
te nemen.
Omdat het beheer van het hoofdvaarwegennet een taak van Rijkswaterstaat is zal
de uitvoering van de verdieping op de hoofdvaarweg ook door Rijkswaterstaat
worden uitgevoerd. Het toezicht op ‘werken’ uitgevoerd door Rijkswaterstaat
wordt door de Inspectie Leefomgeving en Transport uitgevoerd. Daarom is in de
voorschriften opgenomen dat de afdeling Handhaving Bodem en Water van de
Inspectie Leefomgeving en Transport het aanspreekpunt en contact is voor zaken
met betrekking tot toezicht en handhaving. Het betreft hier een ambtshalve
wijziging, aangezien in de ontwerpvergunning de afdeling Handhaving van
Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid was opgenomen. Deze wijziging heeft geen
inhoudelijke consequenties.
Economisch belang
De haven van Rotterdam is als 4e haven van de wereld van groot belang voor de
regionale en nationale Nederlandse economie vanwege de omzet (3,3% BBP) die
er wordt gegenereerd en de werkgelegenheid (150.000 banen) die wordt
geboden. Aldus is de haven belangrijk voor het vestigingsklimaat in Nederland en
de internationale concurrentiepositie van de in Nederland gevestigde bedrijven.
De laatste decennia is er in de scheepvaart een belangrijke trend gaande:
er wordt steeds vaker gebruik gemaakt van schepen met een grotere diepgang.
Voor handelaren en gebruikers van grondstoffen is het immers voordeliger gebruik
te maken van schepen waarin zij in één keer hun lading kunnen vervoeren. Om
deze reden kiezen zij voor een haven waarin zij met deze dieper stekende schepen
terecht kunnen.
In de huidige situatie zijn de Botlekhaven en de Tweede Petroleumhaven niet
bereikbaar voor deze dieper stekende schepen, zonder aan het begin van de
haven al een deel van de lading te lossen (het zogenaamde lichteren).
Deze havens hebben daarmee een concurrentienadeel ten opzichte van andere
havens in Europa die de vaargeul blijven verdiepen en meer moderne
tankcapaciteit gerealiseerd hebben of nog gaan realiseren.
De verdieping van de Botlekhaven en de Tweede Petroleumhaven heeft dan ook
als doel de toegankelijkheid te vergroten en daarmee het petrochemisch cluster in
deze twee havens en de haven als geheel te versterken.
RWS ONGECLASSIFICEERD Pagina 21 van 99
pagina’s (inclusief voorblad)
Datum
6 oktober 2016
Nummer
RWS-2016/41409 I
Pagina 21 van 99
6. Overwegingen naar aanleiding van de aanvraag
Op grond van het afwegingskader van artikel 3, tweede lid, van de Ontgrondingenwet,
worden bij de verlening van een ontgrondingenvergunning alle relevante betrokken
belangen meegewogen. Alle bij de ontgronding, de herinrichting van de ontgronde
onroerende zaken en de aanpassing van de omgeving van de ontgronde onroerende
zaken betrokken belangen worden hiermee beschermd. Dit geldt niet voor belangen
die door andere wetgeving dan de Ontgrondingenwet worden beschermd en er op
grond van die wettelijke kaders ook een besluit dient te worden genomen voor de
verdieping. In dat geval dienen de belangen binnen dat specifieke wettelijke kader
te worden afgewogen.
In het kader van de belangenafweging is op grond van artikel 3 en 10 van de
Ontgrondingenwet op 29 december 2015 per brief advies gevraagd aan de
zes betrokken waterschappen, negen betrokken gemeenten, provincie Zuid-Holland,
Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond, de Inspectie Leefomgeving en Transport,
Rijkdienst voor het Cultureel Erfgoed en Ministerie van Economische Zaken (kenmerk
RWS-2015/56397) en op 21 januari 2016 aan de Divisie Rijkshavenmeester
Rotterdam (kenmerk RWS-2016/3180). Tevens is de volledige aanvraag op
12 januari 2016 beschikbaar gesteld op de website van het Platform Participatie van
het Ministerie van Infrastructuur en Milieu. De ontvangen adviezen zijn betrokken bij
het opstellen van de vergunning.
Op 26 november 2014, 20 januari en 31 maart 2016 zijn drie informatiebijeenkomsten
geweest om het project nader toe te lichten. De daar ontvangen reacties zijn tevens
betrokken bij het opstellen van dit besluit.
Bij de behandeling van voorliggende aanvraag is tevens getoetst aan de
doelstellingen uit artikel 2.1 van de Waterwet. De doelstellingen zijn uitgewerkt in
onder meer het Besluit kwaliteitseisen en monitoring water 2009 (Bkmw),
het Nationaal Waterplan, het BPRW en bijbehorende documenten zoals de
KRW-factsheets en het Handboek Immissietoets. De invulling van de basisfuncties
veiligheid, voldoende, schoon en (ecologisch) gezond water in het BPRW dienen
ter voorkoming van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste.
In onderstaande paragrafen wordt het effect van de verdieping op de waterveiligheid,
de ecologische en chemische toestand van het water, en de maatschappelijke
functies van het water, toegelicht.
6.1 Overwegingen t.a.v. de beperking van overstromingen,
wateroverlast en waterschaarste (waterveiligheid en voldoende
water)
6.1.1 Primaire Waterkeringen
In de Nieuwe Waterweg vindt de verdieping plaats binnen de kernzone van de
Maeslantkering, een primaire kering in beheer bij Rijkswaterstaat. Tevens zijn
langs de Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas dijken aanwezig.
Dit zijn primaire keringen in beheer bij Hoogheemraadschap van Delfland en
Waterschap Hollandse Delta.
RWS ONGECLASSIFICEERD Pagina 22 van 99
pagina’s (inclusief voorblad)
Datum
6 oktober 2016
Nummer
RWS-2016/41409 I
Pagina 22 van 99
Primaire Waterkering Rijkswaterstaat (Maeslantkering)
Voor de Maeslantkering is een Failure Mode and Effects Analysis (FMEA) opgesteld.
Op basis van de FMEA leidt de verdieping niet tot een toename van de
beheerkosten of een toename van de faalkans. Tevens is een onderzoek
uitgevoerd naar de invloed van de verdieping op de volgende drie aspecten:
1. De golfcondities bij de Maeslantkering;
2. Het responsiegedrag van de Maeslantkering;
3. Het effect van seiches op de Maeslantkering.
Uit het onderzoek is gebleken dat de effecten van de verdieping van de
Nieuwe Waterweg op de drie beschouwde aspecten zeer beperkt is. De verdieping
leidt relatief lokaal tot een verhoging met maximaal 1 cm van de maatgevende
hoogwaterstand. Dit is zo gering dat dit niet van invloed zal zijn op de
inzetfrequentie van de Maeslantkering. Op basis hiervan is de verwachting dat dit
in de praktijk de inzet van de kering niet beïnvloedt.
De NGD ter plaatse van de Maeslantkering bedraagt momenteel 15,00 meter
minus NAP en na verdieping 16,20 meter minus NAP. De huidige werkelijke
bodemligging van de Nieuwe Waterweg is grotendeels al dieper dan 16,20 meter
minus NAP, namelijk gemiddeld 17,00 meter minus NAP.
Uit archiefonderzoek is gebleken dat de Maeslantkering ontworpen is op een NGD
van maximaal 17,00 meter minus NAP. Aanvullend is onderzoek gedaan naar de
integriteit van de relevante onderdelen van de Maeslantkering. Uit dit onderzoek is
gebleken dat de verdieping ter hoogte van de Maeslantkering zeer beperkte
effecten heeft.
Aandachtspunten zijn:
• De wijze van uitvoering. Deze dient binnen de werkgrenzen en gecontroleerd
uitgevoerd te worden.
• De ontgrondingskuil aan de westkant van de Maeslantkering. Uit het
morfologisch onderzoek blijkt dat de kans dat de verdieping deze lokale erosie
gaat beïnvloeden zeer klein is.
Beide punten worden gereguleerd. De wijze van uitvoering binnen de kern- en
beschermingszone van de Maeslantkering wordt door de uitvoerder bepaald en
dient in het werkplan te worden aangegeven. Hierbij dient in het bijzonder
rekening gehouden te worden met de drempelconstructie, bodembescherming en
oeverbescherming.
De verdiepingswerkzaamheden binnen de kern- en beschermingszone van de
Maeslantkering (zie legger Stormvloedkering Nieuwe Waterweg/Europoort) dienen
buiten het stormseizoen plaats te vinden. Tevens mag de verdieping geen invloed
te hebben op de jaarlijkse proefsluiting. In het voorschrift uitvoering is dit
opgenomen.
RWS ONGECLASSIFICEERD Pagina 23 van 99
pagina’s (inclusief voorblad)
Datum
6 oktober 2016
Nummer
RWS-2016/41409 I
Pagina 23 van 99
De verdieping betreft een ontgronding in de kern- en beschermingszone van een
primaire kering in beheer van het Rijk. Hierop is artikel 6.14 van het Waterbesluit
van toepassing. De aard en omvang van de verdieping hebben echter geen
nadelige invloed op het waterstaatkundig beheer. Op grond van artikel 6.12,
tweede lid, onder f van het Waterbesluit en artikel 6.12a van de Waterregeling is
dan ook geen watervergunning nodig. De waterstaatskundige belangen zijn in
deze vergunning meegenomen en in voorschriften voldoende geborgd.
In het Raamwerk voor Monitoring (bijlage 3) is voorgeschreven om de
ontgrondingskuil ook na de verdieping te monitoren.
Primaire waterkeringen Waterschappen
De macrostabiliteit van de oevers van de Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas
(primaire keringen van de waterschappen) is door middel van vier representatieve
doorsneden bepaald. Op basis van stabiliteitsberekeningen is geconcludeerd dat
de stabiliteitsfactor gelijk blijft. De berekende stabiliteitsfactor blijft voldoen aan
de norm. De kritische glijcirkel ligt daarnaast op voldoende afstand van de
verdieping.
Aan de zes betrokken waterschappen is onder meer gevraagd naar
aandachtspunten op het gebied van primaire waterkeringen. Op 23 februari 2016
(kenmerk RWS-2016/8537) is een gezamenlijke reactie van de waterschappen
ontvangen. De waterschappen geven aan dat op basis van de beschikbare
informatie de waterveiligheid niet in het geding is. Het voorkomen van mogelijke
effecten op primaire waterkeringen in de Rijn-Maasdelta door bodemerosie blijft
een belangrijk aandachtspunt. Dit krijgt daarom specifiek aandacht in het
Raamwerk voor Monitoring. In de voorschriften is opgenomen dat de
monitoringsresultaten jaarlijks met de (regionale) waterbeheerders besproken
dienen te worden. Daarnaast vindt een jaarlijkse toetsing van de rapportage door
Rijkswaterstaat plaats.
Conclusie: De stabiliteit van waterkeringen wordt niet verstoord,
bodemerosie wordt gemonitord.
6.1.2 Overige vaste objecten van het Rijk of derden
Langs het traject van de verdieping liggen diverse vaste objecten in beheer bij het
rijk of bij derden.
Oevers en kribben langs de Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas
De macrostabiliteit van de oevers van de Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas is
door middel van vier representatieve doorsneden bepaald. Op basis van
stabiliteitsberekeningen is geconcludeerd dat de stabiliteitsfactor gelijk blijft.
De berekende stabiliteitsfactor blijft voldoen aan de norm. De kritische glijcirkel
ligt daarnaast op voldoende afstand van de verdieping.
Uit de beoordeling is gebleken dat over het algemeen de kribben en oevers zich op
ruime afstand van de verdieping bevinden en daarom geen effect ondervinden van
de verdieping.
RWS ONGECLASSIFICEERD Pagina 24 van 99
pagina’s (inclusief voorblad)
Datum
6 oktober 2016
Nummer
RWS-2016/41409 I
Pagina 24 van 99
Kaden en constructies nabij de hoofdvaargeul Botlek Havens
De macrostabiliteit van de kaden nabij de hoofdvaargeul Botlek Havens is door
middel van vier representatieve doorsneden bepaald. Op basis van
stabiliteitsberekeningen is geconcludeerd dat de stabiliteitsfactor gelijk blijft.
De berekende stabiliteitsfactor voldoet ook na verdieping aan de norm.
De kritische glijcirkel ligt daarnaast op voldoende afstand van de verdieping.
In de aanvraag is aangegeven dat in het uitvoeringsontwerp de tijdelijk te treffen
maatregelen ten behoeve van de stabiliteit van kaden en oevers, die pas in Fase 2
verdiept worden, opgenomen worden. Het aanleveren van een uitvoeringsontwerp
is in het voorschrift werkplan geborgd.
Blankenburgverbinding en Beneluxtunnel
Ter hoogte van kmr 1017 van de Nieuwe Waterweg is de Blankenburgverbinding
gepland. In het Tracébesluit Blankenburgverbinding is opgenomen dat het
uitgangspunt voor de tunnel een vaarwegdiepte van maximaal 17,00 meter minus
NAP is. De NGD na de verdieping bedraagt ter hoogte van de tunnel 16,40 meter
minus NAP. Hiermee heeft de verdieping geen effecten op de stabiliteit van de
tunnel. Om de stabiliteit van de bodem na aanleg van de tunnel te monitoren is de
tunnel in het Raamwerk voor Monitoring opgenomen.
Ter hoogte van kmr 1009 van de Nieuwe Maas ligt de Beneluxtunnel.
De verdieping (blauwe en groene lijnen) vindt plaats tot op een afstand van
circa 35 meter van de Beneluxtunnel.
In onderstaande figuur is dit grafisch weergegeven.
Het mogelijke invloedgebied van de verdieping op de bodemligging van de tunnel
loopt tot circa 9 meter naast de tunnel. Gezien de afstand van 35 meter tot de
tunnel heeft de verdieping geen invloed op de stabiliteit van de tunnel. Omdat de
Beneluxtunnel nabij de overgang van huidige bodemligging naar verdiepte
bodemligging ligt, wordt in het morfologisch onderzoek aanbevolen om de
bodemligging regelmatig te monitoren. De Beneluxtunnel is daarom in het
Raamwerk voor Monitoring opgenomen.
Vanwege mogelijke nadelige effecten op bodemligging dient de wijze van
uitvoering binnen 50 meter van de Beneluxtunnel en (toekomstige) tunnel in het
werkplan specifiek te worden aangegeven. Hierbij dient in het bijzonder rekening
gehouden te worden met de aanwezige bodembescherming.
RWS ONGECLASSIFICEERD Pagina 25 van 99
pagina’s (inclusief voorblad)
Datum
6 oktober 2016
Nummer
RWS-2016/41409 I
Pagina 25 van 99
De Beneluxtunnel is een Rijkswaterstaatswerk waarop de
Wet beheer Rijkswaterstaatswerken van toepassing is. De verdieping heeft geen
betrekking op functionele onderdelen of voorwaarden voor de tunnel.
Dat wil zeggen dat de noodzakelijke gronddekking van de tunnel niet wordt
weggegraven of anderszins beïnvloed wordt door de verdieping. De reeds
genoemde voorwaarden voor monitoring en wijze van uitvoering zijn in deze
vergunning opgenomen.
Een aparte vergunning op grond van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken is
hiermee niet nodig.
Conclusie: De stabiliteit van aanwezige en geplande infrastructuur wordt
niet verstoord. De bodemligging wordt gemonitord.
6.1.3 Morfologie en Rivierkundig evenwicht
De verdieping leidt tot een toename van de landgerichte (en afname van de
zeewaarts gerichte) stroomsnelheden dicht boven de bodem in de
Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas. De effecten van de verdieping op de
waterbeweging in de Rijn-Maasmonding zijn klein tot zeer klein. Door het beperkte
effect van de verdieping op de waterbeweging is het effect op de morfologie ook
relatief klein. Dat laat onverlet dat de analyse van morfologische effecten
onzekerheden kent, zo wordt ook in de reactie van de waterschappen aangegeven.
Door monitoring en verdere modelontwikkeling wordt hierin voorzien.
De Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas zullen na de verdieping iets meer sediment
importerend worden en daarmee zullen de onderhoudsvolumes van slib en zand
naar verwachting met circa 10-20% toenemen. Het beheer en onderhoud van de
hoofdvaarweg is de taak van Rijkswaterstaat. Dit blijft ook na de verdieping het
geval.
Door de verdieping is te verwachten dat op langere termijn een verlaging zal
optreden van de evenwichtsbodemligging van circa 5-10 cm aan de westzijde van
de Oude Maas tot circa 0-5 cm aan de oostzijde. Effecten verder stroomopwaarts
worden niet voorzien. Deze bodemverlaging is ongewenst en komt bovenop de
reeds bestaande trend in bodemverlaging. Dit wordt ook door de waterschappen
benoemd als risico voor de stabiliteit van waterkeringen. Daarom is in de
vergunning een voorschrift opgenomen om de verwachte extra erosie op de
Oude Maas te compenseren door het eenmalig terugstorten van nuttig toepasbaar
bodemmateriaal in de bovenloop van de Oude Maas.
Er is een beperkt risico op het ontstaan van ontgrondingskuilen op de
Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas. Voornaamste reden is dat de dieper gelegen
zandlaag (pakket I) bestaat uit sediment met ongeveer gelijke
sedimentkarakteristieken als de laag die momenteel aan het oppervlak ligt
(Pakket III). De verwachting is dan ook niet dat indien pakket I wordt
aangesneden er zich in een kort tijdsbestek een (diepe) kuil kan ontwikkelen.
RWS ONGECLASSIFICEERD Pagina 26 van 99
pagina’s (inclusief voorblad)
Datum
6 oktober 2016
Nummer
RWS-2016/41409 I
Pagina 26 van 99
In het Raamwerk voor Monitoring wordt voorgeschreven dit te volgen om tijdig
ongewenste ontwikkelingen te signaleren. Indien ongewenste ontwikkelingen
optreden is in de voorschriften opgenomen dat deze gerapporteerd dienen te
worden zodat door of ten laste van vergunninghouder passende maatregelen
genomen worden.
In het raamwerk is tevens opgenomen om gebruik te maken van een goed
modelinstrumentarium dat naast de waterbeweging (NSC-model) ook de
morfologische effecten van ingrepen op een relatief snelle manier kan identificeren
en kwantificeren.
Conclusie: De verdieping leidt tot ongewenste erosie in de Oude Maas, om
deze erosie te compenseren wordt eenmalig bodemmateriaal
teruggestort.
6.1.4 Maatgevende Hoogwaterstand
De Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas vallen onder het bergend regime van de
Beleidsregels Grote Rivieren (Bgr). De verdieping valt onder artikel 4 van de Bgr.
Artikel 7, tweede lid van de Bgr vereist dat waterstandseffecten worden
gecompenseerd. Op basis van de uitgevoerde Maatgevend Hoogwater-analyse
wordt geconcludeerd dat het waterstandseffect van de verdieping afgerond
maximaal één centimeter is. Dit effect is lokaal en strekt zich niet uit over de hele
Rijn-Maasmonding. De verdieping heeft geen negatieve invloed op het
waterbergend vermogen van deze rivieren.
De gemeente Rotterdam heeft aandacht gevraagd voor de effecten van de
verdieping op het buitendijks gebied. Voor overstromingsrisico’s voor buitendijks
gebied is een separate analyse uitgevoerd. Hieruit blijkt dat het effect van de
verdieping op buitendijkse gebieden van gelijke orde is als de effecten uit
voornoemde Maatgevend Hoogwater-analyse.
Het betreft hier een unieke situatie waarbij het opstellen van de beleidsregels
geen rekening mee is gehouden en waarin de compensatiemogelijkheden van de
beleidsregels dan ook niet in voorzien. Het waterbergend vermogen is immers niet
in het geding en het achterland wordt beschermd door de inzet van de
Maeslantkering. De duidelijke maatschappelijke nut en noodzaak voor de
verdiepte Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas rechtvaardigt vanuit een integrale
afweging de acceptatie van de beperkte en lokale waterstandsverhoging in
afwijking van de beleidsregels.
Conclusie: De verdieping leidt niet tot substantiële verhoging van de
maatgevende waterstanden in de Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas.
6.1.5 Verzilting oppervlaktewater
In de overgangswateren Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas behoort landinwaartse
indringing van de zouttong vanuit zee tot de natuurlijke karakteristiek en
dynamiek. De verdieping leidt tot een grotere en verdere zoutindringing.
RWS ONGECLASSIFICEERD Pagina 27 van 99
pagina’s (inclusief voorblad)
Datum
6 oktober 2016
Nummer
RWS-2016/41409 I
Pagina 27 van 99
In de Nieuwe Maas en verder bovenstrooms gelegen waterlichamen en de
aanliggende regionale wateren speelt verzilting een belangrijke rol in de
zoetwatervoorziening voor diverse functies, met name in droge perioden met lage
rivieraanvoer. De gezamenlijke reactie van de waterschappen, de reactie van de
gemeenten Maassluis, Rotterdam en Vlaardingen, de Omgevingsdienst Haaglanden
en de Provincie Zuid-Holland vragen daarom om extra aandacht voor verzilting.
Het MER bevat een zeer uitgebreide analyse van de effecten op verzilting door middel
van (model)simulaties. Deze analyses zijn gedurende het traject intensief besproken
met de betrokken waterschappen, extern getoetst en beoordeeld door de Commissie.
Er is brede waardering voor de professionaliteit en diepgang waarmee de effecten
van de verdieping op de verzilting zijn onderzocht. Desalniettemin blijven
modelanalyses een benadering van de werkelijkheid en kennen de uitkomsten
onzekerheden, zo wordt door de waterschappen benadrukt. Om die reden wordt via
het Raamwerk voor Monitoring toegewerkt naar een evaluatie van de effecten in de
praktijk. In de voorschriften is opgenomen dat de monitoringsresultaten jaarlijks met
de (regionale) waterbeheerders en de Provincie Zuid-Holland besproken dienen te
worden. Daarnaast vindt een jaarlijkse toetsing van de rapportage door
Rijkswaterstaat plaats.
De Commissie voor de m.e.r. concludeert tevens dat de onderzoeken terecht
beschrijven dat verzilting in het plan- en studiegebied op dit moment reeds een
probleem is. In historisch perspectief is de omvang van de verdieping beperkt en
leidt daarom - ook in worst-case analyses - naar verwachting tot geringe extra
effecten op de verzilting van het oppervlaktewatersysteem. Het is daarom
navolgbaar dat de onderzoeken zijn gericht op het benoemen van risicogebieden,
goede monitoring en het in beeld brengen van mogelijke mitigerende maatregelen
in plaats van maatregelen gericht op beperken van de toename van verzilting.
Hoewel de toename van verzilting naar verwachting beperkt blijft, is het vanwege
mogelijke additionele effecten van klimaatverandering zinvol het onderzoek naar
maatregelen om de zoutindringing via de Nieuwe Waterweg te verminderen, voort
te zetten. Daarbij is het van belang ook aandacht te schenken aan negatieve
milieueffecten en het energieverbruik die aan deze maatregelen kunnen kleven.
In de voorschriften is een onderzoeksverplichting opgenomen naar de
bronmaatregelen ‘aanleg gaten in de splitsingsdam’ en ‘inzet van pompschepen’.
Ook de resterende onzekerheden over de omvang van effecten en effectiviteit van
getroffen maatregelen zijn reden om verder onderzoek te doen naar
bronmaatregelen. Mocht uit het gevraagde onderzoek blijken dat de maatregelen
toepasbaar zijn, dan zullen deze maatregelen aan het Deltaprogramma Zoetwater
worden toegevoegd. Binnen het Deltaprogramma vindt de integrale afweging voor
toepassing van maatregelen binnen het hoofdwatersysteem plaats.
Voor beoordeling van de verzilting van oppervlaktewater, is getoetst aan het
Nationaal Waterplan en de doelstellingen voor het relevante oppervlaktewaterlichaam
in het BPRW. Hierbij is gebruik gemaakt van de Handreiking Verzilting. Belangrijk
doel uit het Nationaal Waterplan is dat de zoetwatervoorziening voor regionale
gebieden op peil blijft.
RWS ONGECLASSIFICEERD Pagina 28 van 99
pagina’s (inclusief voorblad)
Datum
6 oktober 2016
Nummer
RWS-2016/41409 I
Pagina 28 van 99
In het MER wordt geconcludeerd dat voor de Noord,
het Spui (Bernisse/Brielse Meer), de Oude Maas en de Lek de effecten van de
verdieping zeer beperkt zijn, enerzijds vanwege het verziltingsmechanisme
(de verziltingssituatie verslechtert niet noemenswaardig) en anderzijds vanwege de
forse inlaatcapaciteit bij Kinderdijk (Lek), die er voor zorgt dat er ook in droge
maanden voldoende zoetwater beschikbaar is voor de regionale watervoorziening.
Hier zijn dan ook geen aanvullende maatregelen voor opgenomen in de vergunning.
De verzilting op de Nieuwe Maas en Hollandsche IJssel neemt wel toe als gevolg van
de verdieping. Hierdoor neemt de zoetwaterbeschikbaarheid bij Boerengat en
Middelwatering beperkt af en bij met name Sluizen Vlaardingen, Schiedam en
Parksluizen neemt de zoutindringing beperkt toe. Dit werkt nadelig uit voor de
zoutbelasting van het achterliggend regionaal watersysteem. Door doorspoeling en
aanpassing van de inlaat van diverse waterstaatswerken worden deze effecten
gemitigeerd. De Hollandsche IJssel laat ook een beperkte toename van de verzilting
zien door de verdieping. Bepalend voor de regionale zoetwatervoorziening is de inlaat
bij Gouda. In het verleden is daarvoor een alternatieve watervoorziening (KWA)
gerealiseerd met water uit het Amsterdam-Rijnkanaal en Lek om de
zoetwatervoorziening in perioden van grote droogte veilig te stellen.
Deze voorziening wordt in het kader van het Deltaprogramma Zoetwater uitgebreid.
De verdieping leidt niet tot een frequentere inzet (gemiddeld 1 keer per 8 jaar), maar
wel tot een meer langdurige inzet met vijf dagen per keer van deze uitgebreide KWA.
De maximale duur van de inzet is 3 maanden. Het karakter van de KWA als
calamiteitenmaatregel verandert zo niet. Met de inzet van deze uitgebreide
KWA-maatregel zijn effecten op de regionale zoetwatervoorziening geheel te
voorkomen. Het op peil houden van de regionale zoetwatervoorziening is onderdeel
van de reguliere taak en zorg van de waterschappen.
Aanvullend op de genoemde taak en zorg heeft de vergunninghouder overeenkomsten
afgesloten met de betrokken waterschappen over schadeloosstelling voor de door de
waterschappen uit te voeren aanpassingen aan waterstaatswerken en extra beheer bij
droogtesituaties. Hiervoor worden de waterschappen financieel door de
vergunninghouder gecompenseerd.
In de overeenkomsten zijn de volgende passende maatregelen opgenomen:
1. Maatregelen ter compensatie van de door de hogere zoutindringing door de
Parksluizen veroorzaakte verminderde beschikbaarheid van zoet water.
2. Maatregelen ter compensatie van de verminderde beschikbaarheid van
zoet water bij Boerengat.
3. Financiële compensatie voor een langer durende inzet van de KWA met daarbij
behorend beheer en onderhoud.
De maatregelen hanteren als uitgangspunt dat de effecten zoveel mogelijk
ongedaan worden gemaakt met gebiedseigen water. Daarmee voldoen de
maatregelen aan de Deltaprogramma doelstelling zuinig en efficiënt omgaan met
zoetwater.
RWS ONGECLASSIFICEERD Pagina 29 van 99
pagina’s (inclusief voorblad)
Datum
6 oktober 2016
Nummer
RWS-2016/41409 I
Pagina 29 van 99
Door de getroffen mitigerende en compenserende maatregelen voor de
Nieuwe Maas en de Hollandsche IJssel blijft de regionale zoetwatervoorziening op
peil en treedt geen extra watertekort op voor de daarvan afhankelijke
gebruiksfuncties. Daarmee zijn geen negatieve effecten van de verdieping voor de
achterliggende regionale waterlichamen te verwachten.
Zoetwatervoorziening in breder perspectief
Onder andere door de waterschappen en gemeente Rotterdam wordt aandacht
gevraagd voor de effecten van de verdieping op zoetwaterbeschikbaarheid in relatie
tot de klimaatverandering. De stresstest zoetwatervoorziening (Deltaprogramma)
heeft laten zien dat het Deltaprogramma Zoetwater voldoende maatregelen bevat om
de levering van zoetwater aan de regionale watersystemen op het huidige niveau te
houden bij de combinatie van een zout Volkerak-Zoommeer, de verdieping van de
Nieuwe Waterweg én de aanleg van een nieuwe zeesluis bij IJmuiden. Bij uitvoering
van deze ingrepen zullen enkele zoetwatermaatregelen wel vaker of eerder dienen te
worden ingezet. In sommige gevallen zijn dit meer ingrijpende maatregelen die om
een zorgvuldige afweging vragen. Initiatiefnemers van ingrepen die tot extra
verzilting leiden, zijn verantwoordelijk om binnen hun handelingsbereik negatieve
effecten te mitigeren of te compenseren. Verzilting van waterwinlocaties voor
drinkwatervoorziening wordt voorkomen. Daarbij wordt onder meer gekeken naar de
waterverdeling op het hoofdwatersysteem.
Bij een omvangrijke toename van de zoetwatervraag op lange termijn zou
aanscherping van het Deltaprogramma Zoetwater nodig kunnen zijn, maar zeker
voor de komende jaren is hier geen aanleiding voor.
Drinkwaterfunctie
De drinkwatervoorziening is in de Deltabeslissing Zoetwater 2016 benoemd als
cruciale functie die beschermd moet worden. Daarom is het beleid ten aanzien van
nieuwe activiteiten restrictief om achteruitgang te voorkomen. Om die reden is
specifiek gekeken naar de effecten van de verdieping op de in het BPRW als
zodanig aangegeven waterwinlocaties voor de drinkwatervoorziening. Vanuit de
Lek wordt drinkwater gewonnen door de drinkwaterbedrijven Oasen
(oeverinfiltratie bij Krimpen en Bergambacht) en Dunea (noodonttrekking bij
Bergambacht). De noodonttrekking bij Bergambacht wordt mogelijk een
permanente onttrekking. In de huidige praktijk is de zoetwatervoorziening vanuit
de Lek zeer robuust. Daarnaast is gekeken naar de Oude Maas (noodinlaat
Beerenplaat), Haringvliet (Middelharnis) en Biesbosch (gat van Kerksloot).
Voor oppervlaktewater dat wordt gebruikt voor de bereiding van water voor
menselijke consumptie gelden Europese milieukwaliteitseisen voor water die zijn
opgenomen in het Bkmw. Voor waterwinlocaties geldt de jaargemiddelde norm voor
chloride van 150 mg/l. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen
oeverinfiltratie of oppervlaktewateronttrekkingen. Ook maakt het hiervoor niet uit of
er een verhoging van het jaargemiddelde beneden de grenswaarde optreedt. Voor
geen van de waterwinlocaties is er sprake van een overschrijding van de betreffende
grenswaarde, niet in de huidige situatie en niet na de verdieping. De overschrijding
van de grenswaarde als innamenorm is en blijft incidenteel en zal voor Bergambacht
toenemen van 0,2% naar 0,3% van het aantal dagen in een beschouwde periode van
50 jaar.
RWS ONGECLASSIFICEERD Pagina 30 van 99
pagina’s (inclusief voorblad)
Datum
6 oktober 2016
Nummer
RWS-2016/41409 I
Pagina 30 van 99
Vanuit de drinkwaterfunctie zijn daarom op dit moment geen extra maatregelen
noodzakelijk.
Omdat klimaatinvloeden dominant zijn voor eventuele verdergaande verzilting van de
Lek kan op lange termijn wel de noodzaak bestaan voor extra maatregelen.
Bestrijding van deze klimaateffecten op lange termijn (bijvoorbeeld meer water
naar de Lek via stuw Hagestein) zit in de scope verkenning zoetwatervoorziening
van het Deltaprogramma en zal bij besluiten in dat kader worden meegenomen.
Het verdere onderzoek naar praktisch toepasbare bronmaatregelen, zoals in deze
vergunning is voorgeschreven, zal aan deze verkenning bijdragen.
Conclusie: De verdieping leidt tot meer verzilting in Nieuwe Waterweg,
Nieuwe Maas en Hollandsche IJssel. De getroffen en nog te treffen
maatregelen zorgen ervoor dat daardoor de regionale
zoetwatervoorziening niet gaat verslechteren.
6.2 Overwegingen t.a.v. de bescherming en verbetering van de
chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen (schoon en
gezond water)
De verdieping vindt plaats in de oppervlaktewaterlichamen Nieuwe Waterweg en
Nieuwe Maas. Ingevolge de Kader Richtlijn Water (KRW) behoren deze waterlichamen
tot het watertype Overgangswater, Estuarium met matig getijverschil, waarbij de
status respectievelijk Kunstmatig (Nieuwe Waterweg) en Sterk Veranderd
(Nieuwe Maas) is. De ecologische en fysisch-chemische doelen voor deze wateren
zijn vastgelegd in het BPRW (KRW-factsheets).
Bij de beoordeling is gekeken of de verdieping leidt tot achteruitgang op één van
de kwaliteitselementen binnen de planperiode (2016-2021) en of de verdieping
het behalen van doelen structureel in de weg staat voor zowel de betreffende
oppervlaktewaterlichamen als daardoor beïnvloede grond- en
oppervlaktewaterlichamen (Wezer-arrest). Voor de beoordeling is van belang
welke maatregelen in het BPRW zijn opgenomen, of reeds rekening is gehouden
met de te vergunnen activiteit en of er sprake is van eventuele afwijkingen van de
KRW-doelen conform de vereisten van de KRW. Het geheel van doelstellingen,
maatregelen en eventuele afwijkingen vormt het toetsingskader voor de
vergunningverlening. Daarom is in artikel 6.1a van het Waterbesluit geregeld dat
bij de vergunningverlening rekening moet worden gehouden met de waterplannen,
hier het BPRW.
6.2.1 Chemie en Ecologie
Bij toetsing van de aanvraag aan de ecologische en chemische doelstellingen van
het relevante oppervlaktewaterlichaam is gebruik gemaakt van de het
“toetsingskader Waterkwaliteit’’ voor individuele besluiten uit het BPRW (bijlage 5).
De effecten van een ingreep op de oppervlaktewaterkwaliteit worden getoetst aan
de ecologische waterkwaliteit (overige specifieke verontreinigende stoffen) en aan
de chemische waterkwaliteit (prioritaire stoffen). Voor beoordeling van de mogelijke
effecten van de verdieping op de chemische toestand is middels het Handboek
Immissietoets getoetst aan de normen zoals vastgelegd in het Bkmw. De huidige
kwaliteit van het oppervlaktewaterlichaam voldoet niet of is matig/ontoereikend.
RWS ONGECLASSIFICEERD Pagina 31 van 99
pagina’s (inclusief voorblad)
Datum
6 oktober 2016
Nummer
RWS-2016/41409 I
Pagina 31 van 99
Voor de prioritaire stoffen en de overige specifieke verontreinigende stoffen in het
oppervlaktewater is gekeken naar de huidige verontreinigingen in het
oppervlaktewaterlichaam en mogelijk toevoer van verontreinigingen vanuit het
grondwater. Uit de modelmatig berekende fluxtoenames van het grondwater naar het
oppervlaktewaterlichaam in combinatie met de locaties van de verontreinigingen is
geconcludeerd dat deze geen extra bedreiging zal vormen voor de kwaliteit van het
oppervlaktewaterlichaam en niet leidt tot een achteruitgang van de waterkwaliteit.
Ook is gekeken naar invloed op de kwaliteit van het oppervlaktewaterlichaam door
opwerveling van de bodem (tijdens het baggeren). Bestaande vervuiling kan zich
verspreiden door nalevering van de nieuwe waterbodem (oude vervuiling komt
weer bovenop te liggen) of door opwerveling.
De effecten van re suspensie ten gevolge van vertroebeling blijken relatief
beperkt. In de waterbodem zijn incidenteel overschrijdingen van de
interventiewaarden uit het Besluit bodemkwaliteit gemeten. Zolang de
baggerspecie die de interventiewaarde overschrijdt niet met een AMOB-installatie
wordt ontgraven, zal de oppervlaktewaterkwaliteit niet significant verslechteren.
Aangezien de nog te contracteren uitvoerder de exacte wijze van uitvoering
bepaalt, is tevens in het voorschrift werkplan de verplichting opgenomen om aan
te geven hoe in de realisatiefase vertroebeling en morsverliezen beperkt worden.
De toename van het chloridegehalte heeft geen effect op de huidige beoordeling
van de kwaliteit. Voor de concentraties van prioritaire en overige specifieke
verontreinigende stoffen worden geen significante effecten verwacht als gevolg
van de verdieping. De verdieping zorgt aldus niet voor een verslechtering van de
chemische waterkwaliteit en staat het behalen van een goede waterkwaliteit voor
de oppervlaktewaterlichamen in de toekomst niet in de weg.
Voor zes oppervlaktewaterlichamen (Nieuwe Waterweg, Nieuwe Maas, Oude Maas,
Zeeuwse kust, Noordelijke deltakust en Hollandse kust) is onderzocht of de
verdieping leidt tot een mogelijk effect op de ecologische toestand. De conclusie
luidt dat alleen voor het oppervlaktewaterlichaam Nieuwe Waterweg een tijdelijk
beperkt negatief effect op fytoplankton, macrofauna en vissen tijdens
uitvoeringsfase niet is uit te sluiten. Er zijn geen negatieve effecten ten gevolge
van het gebruik na de verdieping. Er is dus geen aanleiding om structurele
achteruitgang in kwaliteit voor de ecologie te verwachten. In het Raamwerk voor
Monitoring wordt voorgeschreven de tijdelijke effecten in beeld te brengen.
In de overgangswateren Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas is periodieke indringing
van chloride via zeewater onderdeel van de natuurlijke karakteristiek van die wateren
en dus niet bezwaarlijk. De Nieuwe Waterweg en de Nieuwe Maas hebben daarom
ook geen norm voor het chloridegehalte. Het oppervlaktewaterlichaam Oude Maas
omvat de Oude Maas (bovenstrooms Hartelkanaal), het Spui, de Noord,
de Dordtsche Kil en de Lek tot aan Hagestein. Het zomergemiddelde voor chloride in
de afgelopen jaren ligt rond de 65 mg/l. De norm voor de goede toestand voor dit
oppervlaktewaterlichaam bedraagt 300 mg/l chloride. Ook met de voor een extreem
lage afvoer berekende hoogste toename van ca. 53 mg/l zal het chloridegehalte in dit
oppervlaktewaterlichaam nog steeds voldoen aan de norm.
RWS ONGECLASSIFICEERD Pagina 32 van 99
pagina’s (inclusief voorblad)
Datum
6 oktober 2016
Nummer
RWS-2016/41409 I
Pagina 32 van 99
Verder bovenstrooms op de Lek bij Bergambacht en Koekoek worden grenswaarden
uit de waterakkoorden voor regionale onttrekkingen nooit overschreden.
In het oppervlaktewaterlichaam Hollandsche IJssel ligt de jaargemiddelde
chlorideconcentratie met 121 mg/l nog ruim onder de norm van 300 mg/l en zal door
de beperkte toename van enkele mg/l niet worden overschreden. Resumerend is er
geen reden te verwachten dat door de verdieping oppervlaktewaterlichamen niet aan
de norm voor chloride zullen kunnen voldoen. De fysisch-chemische toestand levert
dus ook geen beperking voor een goede toestand van de ecologie.
Conclusie: de verdieping leidt niet tot nadelige beïnvloeding van de
fysisch-chemische en ecologische kwaliteit van de betreffende
oppervlaktewaterlichamen en daardoor beïnvloede
oppervlaktewaterlichamen.
6.2.2 Waterbodem
Voor zover de aanvraag gevolgen heeft voor de waterbodem, is in het kader van
deze vergunning getoetst aan de doelstellingen voor het relevante
oppervlaktewaterlichaam. Hierbij is gebruik gemaakt van het Handboek
Immissietoets - onderdeel Waterbodemimmissietoets. De gehalten in de
waterbodem na de verdieping liggen onder de interventiewaarden uit het
Besluit bodemkwaliteit. Een nadere toetsing is dan ook niet nodig.
Na de verdieping blijft de kwaliteit van de aanvoer van bodemmateriaal vanuit zee
en stroomopwaarts gelijkwaardig. Over het geheel genomen is de verwachting dat
de kwaliteit van onderhoudsvolumes van slib en zand gelijkwaardig blijft of zal
verbeteren.
Conclusie: de verdieping leidt niet tot nadelige beïnvloeding van de
chemische kwaliteit van de waterbodem.
6.2.3 Grondwaterstandveranderingen en verzilting grondwater
In de gezamenlijke reactie van de waterschappen, de reactie van de gemeente
Maassluis en de Provincie Zuid-Holland is extra aandacht gevraagd voor
veranderingen in de grondwaterstand en verzilting van grondwater. Door het
Hoogheemraadschap van Delfland is aanvullend aandacht gevraagd voor de
nutriënten die met het kwelwater kunnen meekomen. Voor zover de aanvraag
gevolgen heeft voor de verzilting van grondwater, is in het kader van deze
vergunning getoetst aan de doelstellingen voor het relevante
oppervlaktewaterlichaam in het BPRW. Bij de beoordeling is gebruik gemaakt
van de Handreiking Verzilting.
In de onderzoeken zijn vier risicogebieden voor de toenamen van kwel en
stijghoogte en toename verzilting onderscheiden. Deze risicogebieden zijn
gedefinieerd als ‘gebied met een kwel meer dan 10% ten opzichte van het huidig
kwel met een ondergrens van 0,05 mm/dag.’ Een toename van kwel van
0,05 mm/dag is zo minimaal dat er geen effecten te verwachten zijn.
De vier risicogebieden liggen in de directe nabijheid van het plangebied NWW
(zie bijlage 3). In gebieden 1 en 2 (tussen Vlaardingen en Maassluis) wordt een
toename van de kwel onder de huidige aannames verwacht.
RWS ONGECLASSIFICEERD Pagina 33 van 99
pagina’s (inclusief voorblad)
Datum
6 oktober 2016
Nummer
RWS-2016/41409 I
Pagina 33 van 99
In gebieden 3 (Rozenburg) en 4 (landbouwpolder ten westen van Spijkenisse) zijn
de risico’s niet uit te sluiten.
Het westen van het plan en studiegebied ten noorden van de Nieuwe Waterweg is
geen risicogebied, omdat de toename van kwel en zoutvracht onder de aannames
verwaarloosbaar is. Ook het westen van het studiegebied ten zuiden van de
Nieuwe Waterweg is geen risicogebied, de waterscheiding blijft ten noorden van
het Brielse Meer. Ook daar waar de polderpeilen hoog zijn (>0,5 meter plus NAP)
wordt geen verandering verwacht; dit blijven ook na de verdieping
infiltratiegebieden. Deze gebieden zijn eveneens geen risicogebied voor toename
van kwel of verzilting.
Of een toename van kwel met meer dan 0,05 mm/dag ongewenst is, hangt af van
het feit of dit effect heeft op de gebruiksfuncties. Zowel de Provincie Zuid-Holland
als het Hoogheemraadschap van Delfland hebben daarvoor geen concreet
beoordelingskader beschikbaar. Het effect op de gebruiksfuncties hangt af van de
huidige geohydrologische situatie in de polder (zoet-zout verdeling, stijghoogte,
grondwaterstanden) in relatie tot de aanwezige gebruiksfuncties en hun
gevoeligheid voor eventuele toenames. Bij deze toenames zullen ook de met het
kwelwater meekomende nutriënten beoordeeld dienen te worden. Daartoe zal
eerst de nulsituatie vastgesteld moeten worden met behulp van monitoring en
modelberekeningen met meer detail. Het Raamwerk voor Monitoring schrijft dit
voor. In de voorschriften is tevens opgenomen dat de monitoringsresultaten
jaarlijks met de (regionale) waterbeheerders en de Provincie Zuid-Holland
besproken dienen te worden. Daarnaast vindt jaarlijkse toetsing van de
rapportage door Rijkswaterstaat plaats, hieruit dient te blijken dat de
grondwaterstanden en -stijghoogten alsmede de (zoute) kwelflux door de
verdieping niet zijn toegenomen conform de beoordeling uit het Raamwerk voor
Monitoring.
Vanuit voorzorg wordt voorgeschreven dat de verdieping bepaald en beoordeeld
conform het Raamwerk voor Monitoring, niet tot toename in grondwaterstanden
en –stijghoogten of tot toename van het chloridegehalte mag leiden. Wijzigingen
in de stijghoogte zijn vrijwel direct vast te stellen met metingen gedurende de
verdieping waardoor er zo nodig passende maatregelen toegepast kunnen worden.
Het op te stellen werkplan zal ter hoogte van de risicolocaties specifieke aandacht
dienen te geven aan de wijze van uitvoering van de verdieping om verstoring van
weerstandsbepalende lagen zoveel mogelijk te beperken. Ook zal het werkplan en
monitoringsplan een werkwijze dienen te bevatten om een opgetreden effecten
binnen een periode van zes maanden te herstellen dan wel te voorzien in een
tijdelijk opschorting van de uitvoering ter plaatse totdat een adequate mitigerende
maatregel is uitgewerkt en toegepast.
Een spoedige start en voldoende detail van metingen over een lange periode
(tenminste een half jaar) om de nulsituatie (T0) vast te stellen en daarnaast de
verbetering van het ‘Rotterdam model’ om prognoses van toename kwel en
verzilting ruimtelijk te kwantificeren, zijn belangrijk om inzicht te bieden in te
treffen mitigerende maatregelen. Bovenstaande is opgenomen in het Raamwerk
voor Monitoring.
RWS ONGECLASSIFICEERD Pagina 34 van 99
pagina’s (inclusief voorblad)
Datum
6 oktober 2016
Nummer
RWS-2016/41409 I
Pagina 34 van 99
Conclusie: De verdieping geeft in enkele gebieden een risico op geringe
veranderingen in grondwaterstand, stijghoogten en verzilting.
De voorgeschreven werkwijze in het werkplan en zo nodig te treffen
mitigerende maatregelen beheersen dit risico.
6.2.4 Grondwaterverontreiniging
Alleen in de omgeving van de verdieping van de hoofvaargeul Botlek Havens
speelt het aspect grondwaterverontreiniging. Er zijn nauwelijks tot geen bodem-
en grondwaterverontreinigingen in de Botlek ten noorden van de waterscheiding.
De effecten van de verdieping op de stijghoogten in het gebied zullen dus geen
invloed hebben op de verplaatsing van verontreinigingen ten noorden van de
waterscheiding.
Voor de eventuele verontreinigingen die er nog wel zijn, zorgt de lange verblijftijd
in de bodem voor voldoende afbraak.
Ten noorden van de waterscheiding wordt daarom een verwaarloosbaar effect
verwacht op de verspreiding van verontreinigingen in het grondwater en naar het
oppervlaktewater. Daarnaast is gekeken naar eventuele effecten van
verontreinigingen via het grondwater op de emissie vanuit grondwater naar de
Nieuwe Maas en Botlek Havens. Er zijn geen emissies vanuit het grondwater onder
de Botlek naar de Nieuwe Maas en Botlek Havens. Een geringe, berekende,
theoretische, maximale toename ten opzichte van bijna niets betekent geen effect.
Op bekende locaties met verontreiniging vindt geen toename van de verspreiding
door de verdieping plaats. Daarom is risico op extra grondwaterverontreiniging
niet aanwezig.
In het Bkmw zijn ten aanzien van een goede chemische grondwatertoestand de
grondwaterkwaliteitseisen van bijlage I bij de Grondwaterrichtlijn en de overige
vereisten van punt 2.3.2 van bijlage V bij de KRW overgenomen en zijn regionale
drempelwaarden voor zes stoffen vastgelegd. De ontgronding vindt plaats binnen
het grondwatergebied Zout Rijn-West, in het Bkmw aangegeven als NLGW0011 in
tabel II van bijlage II. De huidige toestand van het grondwaterlichaam en de
normen en doelstellingen uit het Bkmw zijn bij het beoordelen van de effecten van
de verdieping betrokken.
De mogelijke beïnvloeding van de grondwaterkwaliteit door versterkte inzijging van
rivierwater waarin verontreinigingen aanwezig zijn is tevens onderzocht.
Enkele verontreinigingen kunnen in opgeloste vorm in het rivierwater voorkomen in
concentraties die hoger zijn dan de streefwaarden voor het grondwater.
Vijf stoffen/stofgroepen komen mogelijk in opgeloste vorm voor in concentraties die
boven de bijbehorende streefwaarde grondwater uitkomen (benzo(g,h,i)peryleen,
indeno(1,2,3-c,d)pyreen, koper, DDT/DDE/DDD en aldrin).
De stoftransportberekeningen laten zien dat in de referentiesituatie en in de situatie
na verdieping deze stoffen zich nauwelijks in de ondergrond verspreiden. Er worden
geen verhogingen van de concentraties van deze stoffen in het watervoerend
pakket berekend.
RWS ONGECLASSIFICEERD Pagina 35 van 99
pagina’s (inclusief voorblad)
Datum
6 oktober 2016
Nummer
RWS-2016/41409 I
Pagina 35 van 99
De conclusie is dat verdieping van de Nieuwe Waterweg geen effect heeft op de
verspreiding van verontreinigende stoffen vanuit de rivier naar het grondwater.
Hiermee wordt tevens voldaan aan de voorwaarde voor de uitzonderingsbepaling
in artikel 6.3 Grondwaterrichtlijn dat de hoeveelheid of concentratie van de
ingebrachte stoffen zo klein is dat enig onmiddellijk of toekomstig gevaar van
achteruitgang van de kwaliteit van het ontvangende grondwater uitgesloten is.
Conclusie: De verdieping leidt niet tot een risico voor een toename van
grondwaterverontreiniging of achteruitgang van de huidige toestand.
6.3 Overwegingen ten aanzien van vlot en veilig verkeer over het
water
Op grond van artikel 3 en 10 van de Ontgrondingenwet is op 21 januari 2016 aan
de Divisie Havenmeester Rotterdam (DHMR) per brief (kenmerk RWS-2016/3180)
advies gevraagd.
Door de verdieping van de Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas zal het aantal
scheepvaartbewegingen licht toenemen, zowel voor de zeevaart als de
binnenvaart. Deze groei bedraagt respectievelijk 0,2% en 2%. Hiermee heeft de
verdieping geen noemenswaardig effect op de veilige en vlotte doorstroming van
de zee- en binnenvaart.
Voor specifieke situaties, zoals bijvoorbeeld het afmeren van zeeschepen aan
kades is het ontwerp geoptimaliseerd. Daarnaast zijn deze situaties afgestemd
met de DHMR en het Loodswezen. Van de DHMR is op 9 maart 2016
(kenmerk RWS-2016/11130) een positief advies ontvangen.
Door de gemeente Maassluis is gewezen op de mogelijke effecten van grotere
boeggolven door de grotere schepen op de aanliggende havens aan de
Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas. De maatgevende scheepsgolven (‘boeggolven’)
die als golfbelasting de oevers en in de havens afgemeerde vaartuigen bereiken
worden niet veroorzaakt door de grootste schepen, maar door kleine, snelle
vaartuigen. De grootte van de schepen van en naar het Botlekgebied (Suezmax en
Aframax) verandert niet; wel de diepgang van deze schepen.
Naast golfbelasting is aandacht gevraagd voor zuigingseffecten. De vereiste kielspeling
op de Hoofdvaarweg blijft 10% van de diepgang, de vaarsnelheden van de grotere
schepen blijven ook gelijk. Bovendien wordt de hoofdvaarweg over een breedte van
circa 300 meter verdiept, terwijl een dergelijk schip maximaal circa 50 meter breed is.
De zuiging door langsvarende schepen neemt dus niet toe maar af. Dit is een positief
effect op de oevers en in de havens afgemeerde vaartuigen. Daarnaast geldt altijd de
wettelijke eis uit het Binnenvaartpolitiereglement (Bpr) dat schepen geen hinderlijke
waterbeweging mogen veroorzaken.
Naast de gebruiksfase zal ook in de uitvoeringsfase het verkeer veilig en vlot
gebruik van de scheepvaartweg moeten kunnen maken. Om dit te waarborgen
heeft de DHMR nautische voorwaarden voor de verdieping opgesteld die zijn
afgestemd met Rijkswaterstaat. Tijdens de uitvoering zal aan deze voorwaarden
voldaan moeten worden, waarmee het veilig en vlot gebruik van de
scheepvaartweg niet wordt gehinderd. De borging vindt plaats in een separate
toestemming op grond van het Bpr af te geven door de DHMR.
RWS ONGECLASSIFICEERD Pagina 36 van 99
pagina’s (inclusief voorblad)
Datum
6 oktober 2016
Nummer
RWS-2016/41409 I
Pagina 36 van 99
Conclusie: De verdieping leidt niet tot beperking van het vlot en veilig
gebruik van de scheepvaartweg en niet tot grotere scheepsgolven op
oevers en afgemeerde vaartuigen.
6.4 Overwegingen t.a.v. de maatschappelijke functievervulling door
watersystemen (gebruiksfuncties)
Het Nationaal Waterplan kent aan de Rijkswateren verschillende gebruiksfuncties
toe die specifieke eisen stellen aan het beheer of gebruik van het betreffende
rijkswater. De functies zijn nader uitgewerkt in het BPRW. De effecten van de
verdieping op diverse gebruiksfuncties, zoals drinkwater en zoetwatervoorziening,
zijn in eerdere paragrafen getoetst. Voor de Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas,
inclusief Hoofdvaargeul Botlek Havens, waar de verdieping plaats gaat vinden,
gelden de volgende aanvullende gebruiksfuncties:
• Natuur;
• Archeologie, gebouwd erfgoed en historisch landschap;
• Kabels en Leidingen;
• Koel- en proceswater;
• Waterrecreatie.
Zoals reeds vermeld onder Juridische en beleidsmatige overwegingen heb ik bij de
besluitvorming op grond van artikel 3 van de Ontgrondingenwet alle betrokken
belangen meegewogen.
Dit geldt niet voor de belangen die binnen andere wettelijke kaders worden
beschermd, tenzij op grond van die wettelijke kaders geen besluitvorming
plaatsvindt voor de verdieping. Hieronder volgt een overzicht van deze belangen.
Natuur
Bij de besluitvorming heb ik niet de natuurbelangen afgewogen, omdat dit dient te
geschieden binnen de vergunning- en ontheffingverlening op grond van de
Natuurbeschermingswet 1998 en Flora- en faunawet.
Een Natuurbeschermingswetvergunning is op 22 december 2015 aangevraagd bij
het Ministerie van Economische Zaken.
Uit het MER blijkt dat geen ontheffing op grond van de Flora- en faunawet van de
minister van Economische Zaken (de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland)
nodig is. In het raamwerk voor monitoring zijn enkele Flora- en faunasoorten
opgenomen, aangezien er geen aparte beoordeling onder de Flora- en faunawet
plaatsvindt. Deels is dit aanvullend op de KRW belangen en deels worden de
belangen hierbij dusdanig geacht dat separate monitoring hiervan op zijn plaats is.
Archeologie, gebouwd erfgoed en historisch landschap
Op basis van het Europese verdrag inzake de bescherming van het archeologisch
erfgoed is Nederland verplicht om archeologische belangen in een vroegtijdig
stadium te betrekken bij de besluitvorming. Aangezien het afwegingskader van
artikel 3, tweede lid van de Ontgrondingenwet alle bij de verdieping betrokken
belangen omvat, is bij deze vergunningverlening ook de bescherming van
archeologische waarden betrokken.
RWS ONGECLASSIFICEERD Pagina 37 van 99
pagina’s (inclusief voorblad)
Datum
6 oktober 2016
Nummer
RWS-2016/41409 I
Pagina 37 van 99
In opdracht van het Havenbedrijf Rotterdam heeft de afdeling Onderzoek en
Rapportage van het Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam (BOOR) van de
gemeente Rotterdam op 20 en 21 januari en in mei-juni 2015 een archeologisch
bureauonderzoek uitgevoerd voor het plangebied Nieuwe Waterweg, Botlek en
Petroleumhavens (gemeenten Maassluis, Rotterdam en Vlaardingen).
In de waterbodem binnen het plangebied dient rekening gehouden te worden met
het mogelijk aantreffen van scheepsresten of -wrakken, maar ook met
zogenaamde losse vondsten. Ten aanzien van losse vondsten geldt een onbekende
archeologische verwachting. De aanwezigheid van deze vondsten valt namelijk
niet te voorspellen. De conclusie van het BOOR is voorgelegd aan de Rijksdienst
voor het Cultureel Erfgoed (RCE). Door de gemeenten Vlaardingen en Schiedam is
tevens aandacht gevraagd voor archeologie.
Aanvullend op het onderzoek is aangegeven dat een aanvullend opwateronderzoek
zal worden uitgevoerd. In voorschrift met betrekking tot het werkplan is
opgenomen dat de resultaten van dit onderzoek aangeleverd dienen te worden.
De vergunninghouder dient rekening te houden met het feit dat bij de ontgronding
oude scheepsresten aangetroffen kunnen worden. In de vergunning is de
voorwaarde opgenomen dat het werkplan voorziet in een ‘archeologisch protocol’
waarin is aangegeven hoe de vergunninghouder zal handelen indien tijdens de
ontgrondingenwerkzaamheden zaken, in het bijzonder indien oude scheepsresten,
worden aangetroffen waarvan het vermoeden bestaat dat deze een archeologische
waarde hebben.
In dit protocol moeten in ieder geval de volgende zaken opgenomen:
• De wijze waarop het uitvoerend personeel ingelicht wordt over hoe
archeologische scheepsvondsten herkend kunnen worden en hoe zij vervolgens
dienen te handelen;
• Afspraken van de initiatiefnemer met een archeologische uitvoerder met
maritiem archeologische expertise, die ter plekke bevindingen kan doen en
hierover rapporteert;
• Melding van de vondst aan de afdeling Handhaving Water en Bodem van de
Inspectie Leefomgeving en Transport, RCE en BOOR.
Kabels en Leidingen
Binnen het te verdiepen gebied zijn 21 zinkerbundels met kabels en leidingen
aanwezig. De resterende gronddekking na de verdieping is hiervan in beeld
gebracht. Deze resterende gronddekking is getoetst aan de norm opgenomen in
de betreffende (water)vergunning en tevens getoetst aan de normen opgenomen
in de Richtlijn Vaarwegen 2011. Ankers van zeeschepen kunnen, afhankelijk van
type en gewicht, zeker 1,0 meter dieper in de grond dringen dan ankers van
binnenschepen. Op de Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas is een dekking van
2,5 meter daarom het minimum. De gronddekking wordt gemeten beneden de
maximum geroerde diepte na verdiepen. Een aantal zinkerbundels dient
verwijderd dan wel verlegd te worden.
RWS ONGECLASSIFICEERD Pagina 38 van 99
pagina’s (inclusief voorblad)
Datum
6 oktober 2016
Nummer
RWS-2016/41409 I
Pagina 38 van 99
Bij vijf van de 21 zinkerbundels is na de verdieping te weinig gronddekking
aanwezig. Door het verleggen of verwijderen van deze zinkerbundels wordt de
veiligheid gewaarborgd. Voor vier (45-009, 45-012 ABC, 44-013 en 44-014) van
deze zinkerbundels is in het voorschrift Uitvoering aangegeven dat op deze
locaties pas verdiept mag worden, nadat deze zinkerbundels verlegd of verwijderd
zijn. De verlegging- of verwijderingsplannen dienen tevens bij het werkplan te
worden gevoegd.
Van één van deze zinkerbundels (45-011) is het nog onzeker of tijdige verlegging
dan wel verwijdering mogelijk is. Het betreft hier de zinkerbundel van onder meer
de Gasunie. Mocht deze niet tijdig verlegd kunnen worden dan zal hiermee in het
uitvoeringsontwerp rekening gehouden worden. Het uitvoeringontwerp moet
samen met het werkplan aangeleverd worden. Voor deze situatie gelden specifieke
voorwaarden die in het voorschrift uitvoering zijn opgenomen.
De leidingen met gevaarlijke stoffen, die vallen onder het Besluit Externe Veiligheid
Buisleidingen (Bevb), houden een gronddekking van meer dan 3,0 meter en
voldoen daarmee aan de gestelde eisen met betrekking tot veiligheid. Het Bevb zelf
stelt geen eisen aan diepteligging of minimale gronddekking.
Ter plaatse van zinkers 33-012 en 33-024 ligt de huidige rivierbodem reeds onder
de door verdieping te realiseren NGD, daar vindt dan ook geen verdieping plaats
en daarmee is er geen effect.
Na verdieping zal het gedrag van de gronddekking gemonitord dienen te worden,
zodat een eventuele afname van de gronddekking tijdig kan worden vastgesteld
en eventueel maatregelen kunnen worden getroffen. De 16 zinkerbundels die
blijven liggen zijn in het Raamwerk voor Monitoring opgenomen. De te treffen
maatregelen dienen in het werkplan en monitoringsplan opgenomen te worden.
Voor het verwijderen dan wel verleggen van de zinkerbundels zullen de benodigde
toestemmingen verkregen dienen te worden. Dit betreft een water- en/of
omgevingsvergunning.
Koel- en proceswater
De verdieping heeft geen invloed op de beschikbaarheid en kwaliteit van het koel-
en proceswater. Van een nadelige beïnvloeding van deze functie is geen sprake.
Waterrecreatie
De verdieping vindt plaats in de hoofdvaarweg Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas
en in de hoofdvaargeul van de Botlek Havens. Deze vindt niet plaats nabij oevers
en plaatsen waar waterrecreatie plaatsvindt. Van een nadelige beïnvloeding van
deze functie is geen sprake.
RWS ONGECLASSIFICEERD Pagina 39 van 99
pagina’s (inclusief voorblad)
Datum
6 oktober 2016
Nummer
RWS-2016/41409 I
Pagina 39 van 99
6.5 Overige belangen
Niet gesprongen explosieven
Het te verdiepen gebied Nieuwe Waterweg, Nieuwe Maas en hoofdvaargeul
Botlek Havens is verdacht voor Niet gesprongen explosieven. Daarom is een
Projectgebonden Risicoanalyse (PRA) uitgevoerd. Uit dit onderzoek is gebleken dat
binnen de hoofdvaargeul Botlek Havens geen opsporingsgebieden aanwezig zijn.
Binnen de Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas zijn wel opsporingsgebieden
aanwezig. In deze gebieden zal door de vergunninghouder aanvullend
detectieonderzoek worden uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek en
mogelijk te treffen maatregelen dienen samen met het werkplan aangeleverd te
worden.
Externe Veiligheid
Externe veiligheid is een belang dat wordt beschermd door de Wet milieubeheer
en de Wet ruimtelijke ordening. Voor de verdieping zijn geen besluiten voorzien op
grond van deze wetten. Door de gemeenten Maassluis en Vlaardingen is om extra
aandacht gevraagd bij de beoordeling van het aspect externe veiligheid.
Voor toetsing van activiteiten aan externe veiligheid zijn de Beleidsregels Externe
Veiligheid-beoordeling tracébesluiten van toepassing. Hieruit volgt dat de
referentiewaarden van de Regeling Basisnet gehanteerd moeten worden voor de
beoordeling van het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) bij
tracé- of omgevingsbesluiten.
In het MER en het addendum voor externe veiligheid is beoordeeld hoe de huidige
situatie en de ontwikkeling in scheepspassages door de verdieping zich verhoudt
tot de referentiewaarden uit de Regeling Basisnet. Er kunnen geen kwantitatieve
risicoberekeningen worden uitgevoerd met het risicoberekeningsmodel RBMII,
omdat sprake is van zogenaamde zeevaartroutes. Voor de Hoofdvaarweg is
daardoor geen vastgesteld rekenprotocol beschikbaar. Daarom is op basis van de
beschikbare data over de zee- en binnenvaart de procedure voor een inschatting
van de risico’s van zeevaartroutes uit de Handleiding risicoanalyse transport
(versie 1 april 2015) gevolgd.
Uit de vergelijking van de huidige scheepspassages met die van na realisatie van de
verdieping komt naar voren dat er sprake zal zijn van een aantal scheepspassages
met de stofcategorie Liquid Toxic 2 (LT2) en Gas Flammable 2 (GF2) dat niet binnen
de referentiewaarden valt van de Regeling basisnet. Deze scheepspassages maken
slechts een gering deel uit van het totale aantal scheepspassages.
Door geringe aantal scheepspassages en de relatief geringe effecten die de
betreffende stofcategorieën veroorzaken, is het aandeel in het totale risico van
geringe betekenis. De hoeveelheden scheepspassages met LT2 en GF2 zullen
daarom niet leiden tot overschrijding van de vastgelegde risicoplafonds, omdat de
overige categorieën tanktransporten ruim onder de referentiewaarden blijven.
Op basis van deze procedure zijn het PR en GR kwalitatief beoordeeld en is de
conclusie dat na verdieping de hoogte van de PR-plafonds niet gewijzigd hoeft te
worden en tevens zal worden voldaan aan de oriëntatiewaarde van de GR.
RWS ONGECLASSIFICEERD Pagina 40 van 99
pagina’s (inclusief voorblad)
Datum
6 oktober 2016
Nummer
RWS-2016/41409 I
Pagina 40 van 99
Het tracé van de vaarweg wijzigt eveneens niet, dus er zal ook geen verschuiving
van de contour optreden. Voor de ruimtelijke ontwikkelingen geldt daardoor dat de
GR’s zoals deze voor de bestemmingsplannen zijn verantwoord, niet zullen
wijzigen.
Er zijn daarom geen effecten op de externe veiligheid die een beletsel opleveren
voor het verlenen van de ontgrondingenvergunning.
Geluid
Bij de besluitvorming heb ik alle betrokken belangen afgewogen. Geluid is een
belang dat wordt beschermd, door de Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer,
de Wet ruimtelijke ordening, en de Algemene Plaatselijke Verordeningen van de
betreffende gemeenten. Voor de verdieping zijn geen besluiten voorzien op grond
van deze wetten.
Tijdens de realisatie is er een beperkte toename van 0,02 dB (A) van de gewogen
geluidsbelasting ten opzichte van de huidige situatie. Dit betreft geen relevante
wijziging van de geluidsbelasting. Voor de gebruiksfase geldt dat er geen toename
is van de geluidsbelasting die het gevolg is van de autonome ontwikkeling.
Daarmee is de toetsing aan het Regionaal afsprakenkader Geluid & Ruimtelijke
ontwikkeling van 8 juli 2015 niet aan de orde.
Aangezien de nader te contracteren uitvoerder de exacte wijze van uitvoering
bepaalt, is in het voorschrift werkplan de verplichting opgenomen om aan te
geven hoe in de realisatiefase de geluidemissies beperkt worden.
Door de gemeenten Maassluis en Vlaardingen is extra aandacht gevraagd voor geluid
in het kader van Regionaal afsprakenkader Geluid & Ruimtelijke ontwikkeling. Uit het
MER blijkt dat in het Milieueffectrapport Havenbestemmingsplannen al uitgegaan is
van een verdere intensivering van scheepvaart in dit gebied, met grotere, dieper
stekende schepen of met meerdere ‘kleinere’ schepen. Deze intensivering is
ruimtelijk vastgelegd in het betreffende Bestemmingsplan. Daarnaast dient de
intensivering bij bedrijven te passen binnen de voorwaarden van de
omgevingsvergunning voor de activiteit milieu. Wanneer de intensivering niet past
binnen het ruimtelijk dan wel milieukader, zal een wijziging dienen plaats te vinden.
Deze wijziging zal dan getoetst worden aan het Regionaal afsprakenkader
Geluid & Ruimtelijke ontwikkeling.
Lucht en Klimaat
Bij de besluitvorming heb ik alle betrokken belangen afgewogen. Luchtkwaliteit en
klimaat zijn belangen die worden beschermd door de Wet milieubeheer en de
Wet ruimtelijke ordening. Voor de verdieping zijn geen besluiten voorzien op grond
van deze wetten.
In de gebruiksfase is de uitstoot van CO2 iets hoger in 2017 dan in 2026. Dit is te
verklaren door de afname van emissiefactoren voor CO2 van scheepvaart in de
toekomst.
RWS ONGECLASSIFICEERD Pagina 41 van 99
pagina’s (inclusief voorblad)
Datum
6 oktober 2016
Nummer
RWS-2016/41409 I
Pagina 41 van 99
In de realisatiefase is het mogelijk om emissies te beperken. Hierbij kan gedacht
worden aan:
• Inzet van schonere brandstof (zoals LNG) voor de baggerschepen. Hierdoor
nemen o.a. de emissies NOx en PM10 af ten opzichte van inzet van diesel.
• Indien mogelijk routes en stortlocaties kiezen die zo gunstig mogelijk liggen
ten opzichte van gevoelige bestemmingen en woningen.
Aangezien de nader te contracteren uitvoerder de exacte wijze van uitvoering
bepaalt, is in het voorschrift werkplan de verplichting opgenomen om aan te
geven hoe in de realisatiefase de emissies beperkt worden.
Nuttig toepassen van vrijgekomen bodemmateriaal
In het MER zijn diverse projecten geïnventariseerd die, naast het verspreiden van
vrijgekomen bodemmateriaal op de Noordzee, in aanmerking komen voor het nuttig
toepassen van bodemmateriaal. Door de gemeente Maassluis wordt gewezen op de
kansen om materiaal toe te passen in het getijdenpark. De gemeente Rotterdam
ziet ook graag een sterke koppeling tussen de uitvoering van de verdieping en
toepassing van materiaal in projecten gericht op natuur en recreatie.
Aangezien de nader te contracteren uitvoerder de exacte wijze van uitvoering
bepaalt, is in het voorschrift werkplan de verplichting opgenomen om in een
grondstromenplan aan te geven hoe vrijgekomen bodemmateriaal zoveel mogelijk
nuttig toegepast kan worden in recreatie en natuurprojecten.
7. Procedure
De aanvraag is ontvangen op 22 december 2015 en geregistreerd met
kenmerk RWS-2015/56310. Op grond van artikel 10 van de Ontgrondingenwet is
advies gevraagd aan gedeputeerde staten van de Provincie Zuid-Holland en
burgemeester en wethouders van de gemeenten Maassluis, Rotterdam, Schiedam
en Vlaardingen. Hierop is van genoemde adviseurs een positief advies ontvangen.
Daarnaast zijn van diverse andere adviseurs eveneens schriftelijke adviezen
ontvangen. Deze adviezen worden bij de stukken gevoegd die ter inzage worden
gelegd.
In artikel 10 van de Ontgrondingenwet is opgenomen welke procedure bij de
totstandkoming van een vergunning van toepassing is. Deze procedure is geregeld
in de afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Dit betekent dat in eerste
instantie een ontwerpvergunning is opgesteld en ter inzage is gelegd. Tegen deze
ontwerpvergunning zijn zienswijzen ingediend. De zienswijzen zijn bij het
opstellen van de definitieve vergunning betrokken.
De aanvraag en de ontwerpvergunning zijn toegezonden aan gedeputeerde staten
van de Provincie Zuid-Holland en burgemeester en wethouders van de negen
betrokken gemeenten, het Dagelijks Bestuur van de zes betrokken waterschappen,
de Inspectie Leefomgeving en Transport, het Ministerie van Economische Zaken, de
Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond, de Omgevingsdienst Haaglanden, de DCMR,
het Rijksvastgoedbedrijf, de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, de Commissie
voor de milieueffectrapportage en de belanghebbenden die een reactie hebben
gegeven op de Notitie Reikwijdte en Detailniveau (NRD).
RWS ONGECLASSIFICEERD Pagina 42 van 99
pagina’s (inclusief voorblad)
Datum
6 oktober 2016
Nummer
RWS-2016/41409 I
Pagina 42 van 99
De aanvraag, inclusief MER en de ontwerpvergunning hebben van 12 mei 2016 tot
en met 22 juni 2016 voor het indienen van zienswijzen ter inzage gelegen.
Naar aanleiding van de terinzagelegging van de ontwerpvergunning zijn negen
zienswijzen ingebracht. De vergunning is gewijzigd vastgesteld ten opzichte van
het ontwerp. Zowel de voorschriften als de overwegingen zijn hiertoe gewijzigd.
In bijlage 4 ‘Nota van Beantwoording’ zijn de zienswijzen en reacties hierop
opgenomen.
7.1 Procedure Milieueffectrapportage
Op 14 oktober 2014 heeft het Havenbedrijf Rotterdam het voornemen tot verdiepen
van de Nieuwe Waterweg, Nieuwe Maas en Hoofdvaargeul Botlek Havens bekend
gemaakt aan Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid. Het initiatief is in een
openbare kennisgeving van onze Minister en gedeputeerde staten van de
Provincie
Zuid-Holland aan de omgeving kenbaar gemaakt.
De NRD heeft van 20 november tot en met 17 december 2014 ter inzage gelegen.
De kennisgeving hiervan is gepubliceerd in de Staatscourant van
19 november 2014. In totaal zijn daarop 11 adviezen en zienswijzen ingebracht.
Deze waren afkomstig van de Commissie voor de milieueffectrapportage,
twee particulieren/ ondernemingen, twee gemeenten, LTO, VNO/NCW, Deltalinqs,
de Provincie Zuid-Holland, de gezamenlijke waterschappen, de natuur- en
milieufederatie Zuid-Holland en het drinkwaterbedrijf Oasen. Op 19 januari 2015
heeft Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid in overeenstemming met de Provincie
Zuid-Holland advies gegeven aan het Havenbedrijf Rotterdam over de reikwijdte en
detailniveau voor het MER. Ten tijde van het opstellen en publiceren van de NRD was
er sprake van dat de Provincie Zuid-Holland nog gedurende de proceduretermijn het
bevoegd gezag zou worden op grond van de Ontgrondingenwet voor de verdieping
van hoofdvaargeul Botlek Havens.
Deze aanpassing is uitgesteld en heeft tot gevolg dat Rijkswaterstaat het bevoegd
gezag op grond van de Ontgrondingenwet is voor zowel de verdieping van de
Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas als voor verdieping van de hoofdvaargeul
Botlek Havens.
Op 22 december 2015 is de vergunningaanvraag met de MER voor de besluitvorming
op grond van de Ontgrondingenwet door het Havenbedrijf Rotterdam ingediend bij
Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid. De Commissie heeft op 22 februari 2016 haar
toetsingsadvies gepubliceerd (rapportnummer 2991). Het MER is op basis van het
advies van de Commissie meegenomen in de verdere besluitvorming.
Datum6 oktober 2016
8. Conclusie NummerRWS-2016/41409 1
Niet is gebleken dat enig bij de voorgenomen ontgronding betrokken belang opdusdanige wijze wordt geschaad dat op grond daarvan de gevraagde vergunningzou moeten worden geweigerd. Gelet op het belang dat de aanvrager heeft bij deontgronding kan de vergunning onder daaraan te verbinden voorschriften wordenverleend.
9. Ondertekening
DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU,namens deze,hoofd Vergunningverlening Rjjkswaterstaat West-Nederland Zuid
N.C. Knaap
RWS ONGECLASSIFICEERD Pagina 43 van 99
RWS ONGECLASSIFICEERD Pagina 44 van 99
pagina’s (inclusief voorblad)
Datum
6 oktober 2016
Nummer
RWS-2016/41409 I
Pagina 44 van 99
10. Mededelingen
I. Op grond van de Algemene wet bestuursrecht kunnen belanghebbenden
met ingang van de dag na die waarop de vergunning ter inzage is gelegd
gedurende zes weken beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak
van de Raad van State.
Het beroepschrift moet in elk geval bevatten:
De naam en adres van de indiener;
De dagtekening van het beroep;
Een opgave van de reden waarom u zich met het besluit niet kunt
verenigen;
De melding van het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen en de
datum en kenmerk van het besluit.
Het beroepschrift moet worden gericht aan de Raad van State,
Afdeling bestuursrechtspraak, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag, onder
overlegging van een afschrift van deze vergunning.
Geen beroep kan worden ingesteld door een belanghebbende aan wie
redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijze over het ontwerp
van deze vergunning naar voren heeft gebracht.
Voor de behandeling van het beroepschrift wordt een bedrag van griffierecht
geheven. De griffier van de Raad van State wijst de indiener van het
beroepschrift na de indiening op de verschuldigdheid van het griffierecht en
bericht de indiener binnen welke termijn en op welke wijze het
verschuldigde griffierecht moet worden voldaan.
II. Vergunninghouder dient er rekening mee te houden dat er naast de
onderhavige vergunning voor de handelingen waarop de vergunning
betrekking heeft andere vergunningen en/of ontheffingen vereist kunnen
zijn dan wel meldingsplichten van toepassing kunnen zijn.
III. Voor eventueel financieel nadeel dat onverhoopt ontstaat als gevolg van de
rechtmatige uitvoering van de verdieping kan een benadeelde een verzoek
om schadevergoeding indienen als bedoeld in artikel 26 van de
Ontgrondingenwet. Dit artikel bepaalt dat aan degene die als gevolg van de
rechtmatige schade lijdt of zal lijden, op zijn verzoek door het betrokken
bestuursorgaan een vergoeding wordt toegekend, voor zover de schade
redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en voor
zover de vergoeding niet of niet voldoende anderszins is verzekerd.
Het verzoek tot vergoeding van de schade bevat een motivering en een
onderbouwing van de hoogte van de gevraagde schadevergoeding.
IV. Een afschrift van deze vergunning is verzonden aan:
• Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Postbus 1600,
3800 BP Amersfoort;
• Inspectie Leefomgeving en Transport, Postbus 16191,
2500 BD Den Haag;
RWS ONGECLASSIFICEERD Pagina 45 van 99
pagina’s (inclusief voorblad)
Datum
6 oktober 2016
Nummer
RWS-2016/41409 I
Pagina 45 van 99
• Ministerie van Economische Zaken, Directoraat-Generaal Bedrijfsleven en
Innovatie (B&I), Postbus 20401, 2500 EK Den Haag;
• Provincie Zuid-Holland, Postbus 90602, 2509 LP Den Haag;
• Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond,
Directie Risico- en Crisisbeheersing, Postbus 9154, 3007 AD Rotterdam;
• Waterschap Hollandse Delta, Postbus 4103, 2980 GC Ridderkerk;
• Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, Postbus 550,
3990 GJ Houten;
• Hoogheemraadschap van Rijnland, Postbus 156, 2300 AD Leiden;
• Waterschap Rivierenland, Postbus 599, 4000 AN Tiel;
• Hoogheemraadschap van Delfland, Postbus 3061, 2601 DB Delft;
• Hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard, Postbus 4059,
3006 AB Rotterdam;
• Gemeente Rotterdam, Postbus 6575, 3002 AN Rotterdam;
• Gemeente Maassluis, Postbus 55, 3140 AB Maassluis;
• Gemeente Vlaardingen, Postbus 1002, 3130 EB Vlaardingen;
• Gemeente Schiedam, Postbus 1501, 3100 EA Schiedam;
• Gemeente Nissewaard, Postbus 25, 3200 AA Spijkenisse;
• Gemeente Brielle, Postbus 101, 3230 AC Brielle;
• Gemeente Westvoorne, Postbus 550, 3235 ZH Rockanje;
• Gemeente Midden-Delfland, Postbus 1, 2636 ZG Schipluiden;
• Gemeente Westland, Postbus 150, 2670 AD Naaldwijk;
• Rijksvastgoedbedrijf, Postbus 2222, 4800 CE te Breda;
• Omgevingsdienst Haaglanden, Postbus 14060, 2501 GB Den Haag;
• DCMR Milieudienst Rijnmond, Postbus 843, 3100 AV Schiedam;
• Commissie voor de m.e.r., Postbus 2345, 3500 GH Utrecht;
• LTO Noord, Provinciaal Bestuur Zuid-Holland, Postbus 240,
8000 AE Zwolle;
• Oasen Drinkwater, Nieuwe Gouwe O.Z. 3, 2801 SB Gouda;
Evides Waterbedrijf, Postbus 4472, 3006 AL Rotterdam;
• VNO-NCW, Bezuidenhoutseweg 12, 2594 AV Den Haag;
• Deltalinqs, Waalhaven Z.z. 19, 3089 JH Rotterdam;
• Den Hollander Advocaten, Postbus 50, 3240 AB Middelharnis;
• Natuur en Milieufederatie Zuid-Holland , Bezuidenhoutseweg 50,
2594 AW Den Haag;
Kabel en Leiding exploitanten Nieuwe Waterweg en Botlek,
digitaal per email.
11. Bijlagen
Bijlage 1: Begrippenlijst
Bijlage 2: Situatietekeningen
Bijlage 3: Raamwerk voor Monitoring
Bijlage 4: Nota van Beantwoording