109
Faculteit Letteren & Wijsbegeerte Jorien Saelens Topicalisering zonder inversie: een ingveonisme? Een corpusstudie van de inversiealternantie in het Frans- en West-Vlaams Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van Master in de taal- en letterkunde Nederlands - Engels 2014 Promotor Prof. dr. Timothy Colleman Copromotor Prof. dr. Jacques Van Keymeulen

Jorien Saelens - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/698/RUG01-002162698... · 2014-12-17 · iii Dankwoord Aan het begin van een universitaire studie weerklinken al

  • Upload
    others

  • View
    3

  • Download
    0

Embed Size (px)

Citation preview

Page 1: Jorien Saelens - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/698/RUG01-002162698... · 2014-12-17 · iii Dankwoord Aan het begin van een universitaire studie weerklinken al

Faculteit Letteren & Wijsbegeerte

Jorien Saelens

Topicalisering zonder inversie: een ingveonisme?

Een corpusstudie van de inversiealternantie in het

Frans- en West-Vlaams

Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van

Master in de taal- en letterkunde

Nederlands - Engels

2014

Promotor Prof. dr. Timothy Colleman

Copromotor Prof. dr. Jacques Van Keymeulen

Page 2: Jorien Saelens - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/698/RUG01-002162698... · 2014-12-17 · iii Dankwoord Aan het begin van een universitaire studie weerklinken al

ii

Page 3: Jorien Saelens - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/698/RUG01-002162698... · 2014-12-17 · iii Dankwoord Aan het begin van een universitaire studie weerklinken al

iii

Dankwoord

Aan het begin van een universitaire studie weerklinken al waarschuwingen over die beruchte

masterproef op het einde van de rit. Hoewel er inderdaad vele uren werk ingekropen zijn, zal

ik aan het schrijven van deze scriptie vooral terugdenken als een interessant leerproces en

een unieke ervaring, kortom, met een goed gevoel. Daarvoor wil ik hier enkele mensen

bedanken.

Ik wil graag mijn promotor, prof. dr. Timothy Colleman en mijn copromotor, prof. dr. Jacques

Van Keymeulen bedanken voor hun opbouwende kritiek, een antwoord op al mijn vragen en

het nalezen van mijn scriptie. Daarnaast wil ik ook prof. dr. Cor van Bree van harte

bedanken voor de feedback en de tips over het Ingveoons van de afgelopen twee jaar, niet

alleen bij het schrijven van deze scriptie, maar ook van mijn bachelorproef.

Mevrouw Valérie Bouckaert ben ik heel dankbaar voor alle hulp in de bibliotheek, bij de

zoektocht naar boeken, bij het vele inscannen en kopiëren van dialecttranscripties en voor

het begrip wanneer ik weer eens de limiet van het maximum aantal ontleende boeken had

overschreden. Ik dank ook de redactie van het Woordenboek van de Vlaamse Dialecten,

waar ik steeds mocht storen om nog enkele nieuwe transcripties te kopiëren. In het bijzonder

wil ik mevrouw Liesbet Triest bedanken voor het geduld bij het uittekenen van dialectkaarten

en mevrouw Véronique De Tier en mevrouw Melissa Farasyn om mij verder te helpen

wanneer ik een opname of een transcriptie niet kon vinden.

Ten slotte had ik dit project niet tot een goed einde gebracht zonder de steun van vrienden

en familie. Het kan niet altijd gemakkelijk zijn om samen te leven met iemand die een

masterproef schrijft, maar toch kan ik steeds rekenen op de emotionele (en ondertussen

zelfs professionele) steun van mijn vriend Nils, waarvoor heel veel dank. Bij Nives kan ik

altijd terecht voor peer feedback. Vanwege mijn gewoonte het maximum aantal woorden in

papers te overschrijden, wil ik haar nog eens extra bedanken voor het nalezen van die

papers, mijn bachelor- én mijn masterproef. Ook Febe wil ik bedanken voor de geregelde

sportieve – en minder sportieve – pauzes de afgelopen maanden en jaren. Mijn ouders en

mijn zus Annelies bedank ik niet alleen voor de steun en oprechte interesse, maar ook voor

de vele constructies zonder inversie na topicalisering die uit onze conversaties voortvloeiden

en mij steeds van nieuwe inspiratie konden voorzien.

Page 4: Jorien Saelens - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/698/RUG01-002162698... · 2014-12-17 · iii Dankwoord Aan het begin van een universitaire studie weerklinken al

iv

Page 5: Jorien Saelens - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/698/RUG01-002162698... · 2014-12-17 · iii Dankwoord Aan het begin van een universitaire studie weerklinken al

v

Gebruikte afkortingen

(B)SVX Rechte volgorde na een getopicaliseerde bijzin

(B)VSX Inverse volgorde na een getopicaliseerde bijzin

(B)vVS Inverse volgorde na een verwijswoord dat de getopicaliseerde bijzin herhaalt

C Continentaal West-Vlaanderen

FR Frans-Vlaanderen

N Noordelijk West-Vlaanderen

OSV Rechte volgorde na een getopicaliseerd object

OV Overgangszone met West- en Oost-Vlaamse dialectkenmerken

OVS Inverse volgorde na een getopicaliseerd object

SV Rechte volgorde (onderwerp + persoonsvorm)

SvZ Stand van Zaken

TVX Topic-georiënteerde woordvolgorde

Vf1 Persoonsvorm op de eerste zinsplaats

Vf2 Persoonsvorm op de tweede zinsplaats

Vf3 Persoonsvorm op de derde zinsplaats

VS Inverse volgorde (persoonsvorm + onderwerp)

W Westelijk West-Vlaanderen

XSV Rechte volgorde na een getopicaliseerd zinsdeel

XVS Inverse volgorde na een getopicaliseerd zinsdeel

Page 6: Jorien Saelens - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/698/RUG01-002162698... · 2014-12-17 · iii Dankwoord Aan het begin van een universitaire studie weerklinken al

vi

Page 7: Jorien Saelens - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/698/RUG01-002162698... · 2014-12-17 · iii Dankwoord Aan het begin van een universitaire studie weerklinken al

vii

Lijst van tabellen

Tabel 1: Absolute frequentie van XVS-, OVS-, XSV- en OSV-volgorde in de Anglo-Saxon

Chronicle (Bean 1977: 145). .............................................................................................. 20

Tabel 2: Relatieve frequentie van XVS- en XSV-volgorde ten opzichte van alle instanties met

getopicaliseerde X in de Anglo-Saxon Chronicle (Bean 1977: 145). ................................ 20

Tabel 3: Invloed van de functie van het getopicaliseerde zinsdeel op de inversiealternantie in de

Middle English Sermons (Swieczkowski 1962: 43). .......................................................... 24

Tabel 4: Absolute en relatieve frequentie van XSV- en XVS-volgorde in het corpus van Burridge

(1993: 25). ......................................................................................................................... 28

Tabel 5: Aantal zinsdelen voor de persoonsvorm in het Middelnederlands en het gemiddelde per

eeuw (Coussé 2004: 236, 238). ........................................................................................ 32

Tabel 6: Absolute en relatieve frequentie van zinnen zonder en met inversie per dialectzone. ..... 46

Tabel 7: Absolute en relatieve frequentie van zinnen zonder en met inversie per plaats. .............. 47

Tabel 8: Bestudeerde plaatsen gerangschikt op relatieve frequentie zonder inversie. ................... 49

Tabel 9: Absolute en relatieve frequentie van zinnen zonder en met inversie in de nieuwe

regionale indeling op basis van tabel 8 (zonder Heule). ................................................... 52

Tabel 10: Invloed van de vorm van het onderwerp op de inversiealternantie. .................................. 56

Tabel 11: Invloed van het aantal zinsdelen voor de persoonsvorm op de inversiealternantie. ......... 58

Tabel 12: Het aantal zinsdelen voor de persoonsvorm en het gemiddelde in de West-Vlaamse

steekproef. ......................................................................................................................... 59

Tabel 13: Regionale verdeling van het gemiddelde aantal zinsdelen voor de persoonsvorm. ......... 60

Tabel 14: Inversie na getopicaliseerde bijzinnen in het corpusonderzoek van Vanacker (1967: 853-

854). ................................................................................................................................... 62

Tabel 15: Absolute en relatieve frequentie van zinnen zonder en met inversie na een

getopicaliseerde bijzin per dialectzone.......................................................................... ... 63

Tabel 16: Invloed van de vorm van het getopicaliseerde zinsdeel op de inversiealternantie. .......... 64

Tabel 17: Absolutie en relatieve frequentie van de woordvolgordes zonder inversie (B)SVX, met

een verwijswoord (B)vVS en met inversie (B)VSX na een getopicaliseerde bijzin. .......... 66

Tabel 18: Regionale verdeling van absolute en relatieve frequentie van de woordvolgordes zonder

inversie (B)SVX, met een verwijswoord (B)vVS en met inversie (B)VSX na een

getopicaliseerde bijzin. ...................................................................................................... 67

Tabel 19: Vergelijking van de absolute en relatieve frequentie XSV- en XVS-volgorde in het

Middelnederlands (Burridge 1993: 25) en het West-Vlaams. ........................................... 70

Tabel 20: Invloed van de functie van het getopicaliseerde zinsdeel op de inversiealternantie. ........ 72

Tabel 21: Absolute en relatieve frequentie van zinnen zonder en met inversie na satellieten en

zinsmodificeerders volgens de indeling van Dik et al. (1990: 28). .................................... 76

Tabel 22: Invloed van de semantische categorie van satellieten op de inversiealternantie. ............ 79

Page 8: Jorien Saelens - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/698/RUG01-002162698... · 2014-12-17 · iii Dankwoord Aan het begin van een universitaire studie weerklinken al

viii

Tabel 23: Invloed van de semantische categorie van satellieten op de inversiealternantie met de

statistisch significante data uit tabel 22. ............................................................................ 80

Tabel 24: Onderlinge vergelijking van conditionele en causale bepalingen in de vorm van een

constituent. ........................................................................................................................ 81

Tabel 25: Invloed van een pauze na het getopicaliseerde zinsdeel op de inversiealternantie. ........ 83

Tabel 26: Invloed van de vorm van het getopicaliseerde zinsdeel op de aanwezigheid van een

pauze. ................................................................................................................................ 83

Tabel 27: Invloed van het tekstgenre op de inversiealternantie in de dialectopname van Kemmel. 84

Page 9: Jorien Saelens - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/698/RUG01-002162698... · 2014-12-17 · iii Dankwoord Aan het begin van een universitaire studie weerklinken al

ix

Lijst van kaarten

Kaart 1: Een geografische weergave van het gebied waar de Ingveonen volgens Tacitus leefden

in de eerste eeuw na Christus, gemaakt door Markey (1976: 78). ..................................... 1

Kaart 2: Verspreiding van topicalisering zonder inversie volgens de DynaSAND (2006). ............. 10

Kaart 3: De indeling van het West-Vlaams (Devos en Vandekerckhove 2006: 29). ...................... 40

Kaart 4: De bestudeerde plaatsen geografisch voorgesteld. .......................................................... 42

Kaart 5: Indeling van de relatieve frequentie zonder inversie in intervallen van tien procent. ........ 50

Kaart 6: Indeling van de relatieve frequentie zonder inversie in intervallen van twintig procent. ... 51

Kaart 7: Een nieuwe indeling op basis van de relatieve frequentie zonder inversie per plaats. ..... 53

Kaart 8: De relatieve frequentie zonder inversie per plaats, voorgesteld door kleurvlakken. ......... 54

Page 10: Jorien Saelens - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/698/RUG01-002162698... · 2014-12-17 · iii Dankwoord Aan het begin van een universitaire studie weerklinken al

x

Page 11: Jorien Saelens - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/698/RUG01-002162698... · 2014-12-17 · iii Dankwoord Aan het begin van een universitaire studie weerklinken al

xi

Inhoud

DANKWOORD III

GEBRUIKTE AFKORTINGEN V

LIJST VAN TABELLEN VII

LIJST VAN KAARTEN IX

INHOUD XI

1 INLEIDING 1

2 TOPICALISERING ZONDER INVERSIE IN DE LITERATUUR 7

2.1 VORM EN VERSPREIDING VAN DE CONSTRUCTIE 7

2.2 VERKLARINGEN VOOR DE CONSTRUCTIE 13

3 DE GESCHIEDENIS VAN INVERSIE 17

3.1 INVERSIE IN DE GESCHIEDENIS VAN HET ENGELS 17

OUDENGELS 18 3.1.1

MIDDELENGELS 22 3.1.2

VROEGMODERN EN MODERN ENGELS 25 3.1.3

3.2 INVERSIE IN DE GESCHIEDENIS VAN HET NEDERLANDS 26

OUDNEDERLANDS 26 3.2.1

MIDDELNEDERLANDS 27 3.2.2

NIEUWNEDERLANDS 33 3.2.3

3.3 SAMENVATTING 36

4 HET CORPUSONDERZOEK 39

Page 12: Jorien Saelens - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/698/RUG01-002162698... · 2014-12-17 · iii Dankwoord Aan het begin van een universitaire studie weerklinken al

xii

4.1 MATERIAAL EN METHODOLOGIE 39

4.2 RESULTATEN VAN HET CORPUSONDERZOEK 45

4.2.1 REGIONALE INDELING 45

4.2.2 INTERN-LINGUÏSTISCHE VARIABELEN 55

4.2.2.1 Vorm van het onderwerp 56

4.2.2.2 “Verb second” in het Frans- en West-Vlaams 57

4.2.2.3 Vorm van het getopicaliseerde zinsdeel 62

4.2.2.3.1 Getopicaliseerde bijzinnen 62

4.2.2.3.2 Getopicaliseerde constituenten 69

4.2.2.4 Functie van het getopicaliseerde zinsdeel 71

4.2.2.4.1 Kern van de zin 72

4.2.2.4.2 Periferie en marge van de zin 75

4.2.2.5 Pauzes 82

4.2.2.6 Attitude van de spreker tegenover de constructie 84

4.2.2.6.1 Kemmel 84

4.2.2.6.2 Torhout 87

4.2.2.6.3 Samenvatting 88

5 CONCLUSIE 89

LITERATUURLIJST 93

(29510 woorden)

Page 13: Jorien Saelens - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/698/RUG01-002162698... · 2014-12-17 · iii Dankwoord Aan het begin van een universitaire studie weerklinken al

1

1 Inleiding

“Wat is Ingveoons?” vraagt Heeroma (1965: 1) zich af in een artikel dat de twijfel over het

Ingveoons samenvat. De term Ingveoons werd bedacht door Tacitus in de eerste eeuw van

onze jaartelling (Heeroma 1965: 1, Markey 1976: 87, Van Bree 1977: 7) en ondertussen

bestaat er een ruime literatuur over wat de term precies kan hebben ingehouden. Tacitus

zelf gaf de naam Ingveones aan een “onderafdeling van de Germanen die in de buurt van

de zee woonde” (Heeroma 1965: 1). Markey (1976: 87) maakte op basis van het werk van

Tacitus een kaart die afbeeldt waar de Ingveonen zouden hebben geleefd rond het jaar 100.

Uit dat kaartje blijkt dat het Ingveoons toen vooral in Denemarken, Duitsland en het noorden

van Nederland werd gesproken (zie kaart 1). Buccini (1992: 424) neemt aan dat het

Ingveoons in de hedendaagse Lage Landen terechtkwam in de periode tussen 250 en 400.

Kaart 1: Een geografische weergave van het gebied waar de Ingveonen volgens Tacitus leefden in de

eerste eeuw na Christus, gemaakt door Markey (1976: 78).

Page 14: Jorien Saelens - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/698/RUG01-002162698... · 2014-12-17 · iii Dankwoord Aan het begin van een universitaire studie weerklinken al

2

Of er echt een volk van “Ingveonen” heeft bestaan is zeer twijfelachtig. Saelens (2013: 7-8)

gaat al kort in op de verschillende standpunten rond het Ingveoons; hieronder worden die

beknopt herhaald. Schönfeld en Van Loey (1970: XXXIII) bijvoorbeeld geloven niet dat er

ooit zoiets als één “Ingveoonse stam” geweest is. Buccini (1992: 439) associeert

verschillende stammen en ook verschillende dialecten met “het Ingveoons”. Net als

Schönfeld en Van Loey (1970: XXXIII) gebruikt Van Bree de term Ingveoons niet om een

volk te beschrijven, maar om “oorspronkelijke taaleenheid tussen het dialect van de

kustgebieden, het Fries en het Engels” te benoemen (1997: 7). Hier wordt, zoals in Saelens

(2013: 7), voor die (veiligste) stelling geopteerd. Het Ingveoons was dus minstens een

verzameling gedeelde linguïstische kenmerken.1

De oorspronkelijk continentale Ingveoonse taalkenmerken zouden in Engeland

terechtgekomen zijn doordat een deel van de continentale Germanen de Britse Eilanden

koloniseerden in de vijfde eeuw (Derolez 1974: 1, Van Bree 1997: 16, Nielsen 1998: 63).

Daar is het Engels verder gegroeid uit het Ingveoons (Heeroma 1965: 2) en verdrong het

langzaam de al aanwezige talen, zoals het Pictisch, Keltisch en Latijn (Nielsen 1998: 59-61).

Op het continent werd het Ingveoons vanaf de achtste eeuw verdrongen door een Frankisch

superstraat uit het oosten (Markey 1976: 38, Buccini 1992: 438, Van Bree 1997: 7, 22,

Saelens 2013: 9). Van de Angelsaksische kolonisatie en de reducering tot substraat op het

continent is niet alleen de taal getuige, maar ook de archeologie, geschreven bronnen uit die

tijd en toponiemen (Nielsen 1998: 63-77). Volgens Buccini (1992: 438-9) is er genoeg

linguïstisch en historisch bewijs om vast te stellen dat in het westelijke derde van de Lage

Landen sprekers van het “North Sea Germanic” woonden.

Het linguïstische bewijs voor het bestaan van het “Ingveoons” leveren allerlei

gemeenschappelijke innovaties of – in mindere mate – gemeenschappelijke retenties.

Retenties, ofwel kenmerken die in beide taalvariëteiten zijn blijven bestaan nadat die van

elkaar zijn afgesplitst, zijn minder betrouwbaar omdat ze gemakkelijker op toeval kunnen

berusten (Markey 1976: 10). De gemeenschappelijke innovaties en retenties zijn terug te

vinden in het Engels en het Fries, aangezien dat talen zijn die op het Ingveoons zijn

gebaseerd (Heeroma 1965: 2; Van Bree 1997: 22). Daarnaast zijn er ook relicten terug te

vinden in de dialecten waar het Ingveoons de rol van substraat heeft aangenomen, zoals in

het Hollands, Zeeuws en West-Vlaams. Taeldeman (1982) noemt die verschijnselen

“ingveonismen”. Zo wordt het wegvallen van de nasaal voor de labiodentale fricatief /f/ als

1 Voor meer standpunten en argumenten voor en tegen de aanname dat er een volk als “de Ingveonen” heeft

bestaan, zie onder meer Heeroma (1965), Markey (1976), Buccini (1988, 1992), Van Bree (1997) en Nielsen (2000).

Page 15: Jorien Saelens - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/698/RUG01-002162698... · 2014-12-17 · iii Dankwoord Aan het begin van een universitaire studie weerklinken al

3

een ingveonisme beschouwd, wat gepaard gaat met verlenging van de voorafgaande

klinker. Dat is gebeurd in het Engelse five en in het Nederlandse vijf, maar niet in het Duitse

fünf (Heeroma 1965: 9, Schönfeld en Van Loey 1970: XXIV, Markey 1976: 64, Taeldeman

1982: 279, Van Bree 1997: 12, Saelens 2013: 16). Ook voor stemloze dentale fricatieven

werd de n achterwege gelaten, zoals in Oudengels ōðer en modern Engels other (Nielsen

1998: 73). Hier heeft het Standaardnederlands in ander, net zoals in het Duitse andar, wel

de n bewaard. Hetzelfde geldt voor Oudengels mûþ en modern Engels mouth tegenover

Nederlands mond en Duits Mund (Van Bree 1997: 14, Saelens 2013: 37).

Sommige ingveonismen blijven tot de kustdialecten beperkt en andere niet, wat Van Bree

(1997) gebruikt als criterium om ze in te delen volgens hun relatieve chronologie. “Vroege

ingveonismen” zijn die “waarvoor de term kustverschijnsel dus te beperkend is” en soms zijn

die zelfs tot in de Nederlandse standaardtaal doorgedrongen (Van Bree 1977: 11) De

redenering is dat de kenmerken die in de standaardtaal te vinden zijn (zoals vijf), hun

ontwikkeling al hebben doorgemaakt vóór het Ingveoons tot substraat werd gereduceerd,

want kenmerken van een substraat komen niet gemakkelijk in de economisch sterkere

standaardtaal terecht (Buccini 1992: 441). Nog een vroeg ingveonisme dat onder andere

Van Bree (1997: 12) als voorbeeld geeft, is deletie van de z in “monosyllabische

voornaamwoorden”, die dan later tot r evolueerde. Dat is te zien in een vergelijking van het

Engelse we en het Nederlandse wij enerzijds, en het Duitse wir anderzijds (Markey 1976:

63, Buccini 1992: 416, Van Bree 1997: 12, Nielsen 1998: 73, Saelens 2013: 14).

Onder andere Schönfeld en Van Loey (1970: XXXIII-XXXVII), Markey (1976: 44-74), Buccini

(1992: 402-424), Van Bree (1997: 12,14-15) en Nielsen (1998: 73-74) geven voorbeelden

van ingveonismen, zij het nooit met als opzet een exhaustieve lijst te verschaffen. Het valt

echter op dat in die bronnen vooral de fonologie en de morfologie worden besproken. Er

bestaan ook heel wat lexicale items die uit een gemeenschappelijke Noordzeegermaanse

erfenis voortkomen; Löfstedt bespreekt die uitgebreid in zijn

“Nordseegermanischenordischen Lexikographie” (1965, 1966, 1969). Het linguïstische

domein dat achterwege blijft in de besprekingen, is de syntaxis van het Ingveoons; ook

Buccini (1992: 401) en Van Bree (1997: 33) wijzen daar al op. Een syntaxis van het

Ingveoons in het algemeen heeft nog niemand opgesteld. Enkele specifieke syntactische

ingveonismen zijn wel al genoemd; Van Bree (1997: 36-39) bijvoorbeeld somt enkele

syntactische “frisismen” op. Taeldeman (1982: 284-285) noemt vier syntactische

ingveonismen uit het West-Vlaams: gebrek aan inversie bij vooropplaatsing van een

bijwoordelijke bepaling van tijd (zie voorbeeld 1), bepalingen van richting die buiten de tang

Page 16: Jorien Saelens - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/698/RUG01-002162698... · 2014-12-17 · iii Dankwoord Aan het begin van een universitaire studie weerklinken al

4

vallen (2), substituerend doen, wat overigens niet beperkt blijft tot West-Vlaanderen (3), en

het gebruik van komen of zijn waar het Standaardnederlands worden zou gebruiken (4).

(1) Gisteren ’t was koud.

(2) Hij is vandaag gegaan naar Duinkerken.

(3) “Je hebt goed geslapen.” – “’k En doen!”

“Ik heb goed geslapen.” – “Doe je?”

(4) Hij komt ziek.

‘Hij wordt ziek.’

Hij is geslagen.

‘Hij wordt geslagen.’

Ook Devos en Vandekerckhove vermelden het “Kustwestgermaans” een enkele keer bij hun

bespreking van de syntaxis, meer bepaald met betrekking tot het “koppelwerkwoord komen”

(2006: 90). Zij schrijven ook dat inversie soms ontbreekt wanneer een zinsdeel in het West-

Vlaams voorop wordt geplaatst in mededelende zinnen, maar zij vermelden geen verband

met het Ingveoons (2006: 100).

Naast het feit dat het Engels en het Fries vaak gelijksoortige constructies hebben en het

Duits niet, vermelden noch Taeldeman (1982), noch Devos en Vandekerckhove (2006)

bijkomende argumenten waarom de bovengenoemde verschijnselen als ingveonismen

kunnen of moeten worden beschouwd. In tegenstelling tot bepaalde fonologische,

morfologische en lexicale kenmerken lijkt er voor de syntaxis nog geen diepte-onderzoek

uitgevoerd te zijn. De uitspraken van Taeldeman (1982) en Devos en Vandekerckhove

(2006) zijn namelijk niet gebaseerd op systematisch corpusonderzoek: de auteurs halen

gewoon enkele voorbeelden aan om aan te tonen dat zich bepaalde syntactische

verschijnselen voordoen. De vraag is of die syntactische verschijnselen dan wel echt

ingveonismen zijn.

Het is voorlopig niet bekend hoe vaak, in welke context en met welke geografische

verspreiding die zogenaamde syntactische ingveonismen effectief voorkomen. Om een

complete grammatica van het Ingveoons op te stellen, is er in deze scriptie uiteraard geen

plaats. Daarom legt deze studie zich toe op een enkel syntactisch fenomeen dat al

verscheidene keren tot het Ingveoons werd gerekend. De keuze viel daarvoor op de inversie

die na een vooropgeplaatst zinsdeel in het Frans- en West-Vlaams soms wel en soms niet

achterwege blijft, zoals in voorbeeld (1) hierboven. In de literatuur bestaan er al

verschillende opvattingen over waar die alternantie tussen constructies met en zonder

Page 17: Jorien Saelens - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/698/RUG01-002162698... · 2014-12-17 · iii Dankwoord Aan het begin van een universitaire studie weerklinken al

5

inversie vandaan komt en niet iedereen is het erover eens dat het om een ingveonisme gaat,

zoals uit hoofdstuk 2 zal blijken. Deze studie zal die opvattingen in wat meer detail en met

behulp van kwantitatief materiaal bestuderen.

Het doel van het onderzoek is om meer inzicht te krijgen in de alternantie tussen de

constructie met en zonder inversie in het Frans- en West-Vlaams. Daarvoor is er in eerste

instantie een corpus met taalgebruik van die dialecten nodig. Daartoe lenen zich de

dialectopnames die door de Universiteit Gent vanaf de jaren 1960 werden verzameld:

banden van elk ongeveer 45 minuten waarin een of meerdere dialectsprekers vrijelijk praten

over uiteenlopende onderwerpen. In een selectie van die dialectopnames zal de constructie

systematisch worden bestudeerd. Eventueel draagt het onderzoek bij tot de hypotheses over

de afkomst van het verschijnsel.

Om een globaal beeld te krijgen van de constructie, wordt topicalisering zonder inversie

bestudeerd op twee niveaus: taalextern en taalintern. Op taalextern niveau wordt gekeken

naar de geografische verspreiding. Van Bree (1997: 7) beschouwt ingveonismen

voornamelijk als kustverschijnselen, zoals hierboven werd vermeld. Als de redenering van

Van Bree anders wordt benaderd, dan zou topicalisering zonder inversie als ingveonisme

frequenter moeten zijn aan de kust. Vanacker (1967: 854) maakt duidelijk dat vooral in

Frans-Vlaanderen de inversieloze volgorde het bekendst is. Ryckeboer noemt het frequente

gebrek aan inversie in Frans-Vlaanderen een “typisch Frans-Vlaams kenmerk” dat in West-

Vlaanderen ook wel eens voorkomt, zij het “niet (meer) systematisch” (2004: 82). Met behulp

van het corpus zal de geografische verdeling van de constructie binnen Frans- en West-

Vlaanderen kwantitatief in kaart worden gebracht. Op het taalinterne niveau zal worden

nagegaan in welke talige contexten inversie wel of niet achterwege blijft. Daarvoor wordt de

invloed van verschillende linguïstische variabelen uit de literatuur bestudeerd in het corpus

West- en Frans-Vlaams.

Twee onderzoeksvragen staan centraal. Nog eens geëxpliciteerd zijn dat de volgende:

1. Is er een graduele afname van instanties zonder inversie na topicalisering van west

naar oost of van de kust naar het binnenland binnen Frans- en West-Vlaanderen? Zo

ja, wijst dat erop dat topicalisering zonder inversie in mededelende zinnen een

ingveonisme is?

2. Wat is de motivatie van de Frans- of West-Vlaamse spreker om binnen de alternantie

van constructies met en zonder inversie een keuze te maken? Zijn er daarin

parallellen te vinden met bepaalde taalfases van het Engels die op een Ingveoonse

afkomst kunnen wijzen?

Page 18: Jorien Saelens - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/698/RUG01-002162698... · 2014-12-17 · iii Dankwoord Aan het begin van een universitaire studie weerklinken al

6

Na een bespreking van wat in de literatuur al over het gebrek aan inversie na topicalisering

in het West-Vlaams is geschreven (hoofdstuk 2), volgt in hoofdstuk 3 een literatuurstudie

waarin wordt nagegaan hoe inversie wordt toegepast in verschillende taalfases van het

Engels en het Nederlands. In hoofdstuk 4 worden die data vergeleken met de data van het

corpusonderzoek in het West-Vlaams. Eerst komt de methodologie aan bod (4.1), daarna

volgen de resultaten en interpretatie (4.2). De conclusies en suggesties voor verder

onderzoek worden samengevat in hoofdstuk 5.

Page 19: Jorien Saelens - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/698/RUG01-002162698... · 2014-12-17 · iii Dankwoord Aan het begin van een universitaire studie weerklinken al

7

2 Topicalisering zonder inversie in de

literatuur

Enkele bronnen gingen al kort in op de constructie zonder inversie na een vooropgeplaatst

zinsdeel. Hieronder volgt een samenvatting van die bevindingen uit de literatuur. Eerst gaat

2.1 dieper in op de definitie en de verspreiding van de constructie. Vervolgens bespreekt 2.2

de verklaringen voor het verschijnsel die in de literatuur te vinden zijn.

2.1 Vorm en verspreiding van de constructie

Devos en Vandekerckhove (2006: 100) vermelden topicalisering zonder inversie heel kort in

het boekje West-Vlaams. Zij beschrijven de inversieregel in het Standaardnederlands,

waarbij “het onderwerp na het vervoegde werkwoord [komt] te staan” (2006: 100). Het West-

Vlaams wijkt daar soms van af, “hoe meer naar het westen, hoe vaker” (2006: 100). Ze

geven daar ook enkele voorbeelden bij:

(5) Achter de vieren ‘k ga nog mijn gras afrijden.

‘Na vieren ga ik nog mijn gras afmaaien.’

(6) Al de kanten van Kortrijk de textielfabrieken gaan de ene achter de andere toe.

‘In de streek van Kortrijk gaan de textielfabrieken de ene na de andere dicht.’

(7) Als ’t geijzeld is, ze risschiert heur niet buiten.

‘Als het geijzeld heeft, waagt ze zich niet naar buiten.’

Ryckeboer (2004: 82) haalt enkele voorbeelden aan uit het Frans-Vlaams. Ook hier zijn die

weergegeven met de vertaling van de auteur:

(8) Morren ’t komt ten langen leste schooën weere.

‘Morgen wordt het eindelijk mooi weer.’

(9) Alle vuuf voet den triek is weg.

‘Om de haverklap valt de elektriciteit uit.’

Debrabrandere (1976) bespreekt het gebrek aan inversie in het West-Vlaams in het artikel

“De SVf-woordorde in zinnen met aanloop”. Hij geeft onder andere het volgende voorbeeld

uit Kortrijk (1976: 88):

Page 20: Jorien Saelens - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/698/RUG01-002162698... · 2014-12-17 · iii Dankwoord Aan het begin van een universitaire studie weerklinken al

8

(10) Van eeuwige armoe je moste zijn huus verkopen.

‘Van armoede moest hij zijn huis verkopen.’

Debrabandere (1976: 87) definieert het verschijnsel als

...zinnen die de gewone woordvolgorde van een hoofdzin (SVf), nl. het onderwerp

gevolgd door de persoonsvorm, behouden na een aanloop. Die aanloop kan een

bijwoord of bijwoordelijke bepaling zijn, ofwel een vooropgestelde bijzin of

voegwoordgroep.

“Aanloop” lijkt de term te zijn die Debrabandere (1976) gebruikt voor alles wat in een

mededelende zin voor de persoonsvorm komt. De E-ANS maakt echter een onderscheid

tussen de “aanloop” van een zin en het “voorveld” (Vandeweghe 2010: 46, 258; E-ANS

2012: 21.8.1). Het voorveld, of de “eerste zinsplaats”, is de plaats net voor de eerste pool.

Die laatste wordt in een gewone mededelende zin ingenomen door de persoonsvorm. Het

voorveld bevat in het Nederlands maximum één zinsdeel. In (11) uit de E-ANS (2012:

21.8.1) wordt het voorveld ingevuld door het terugverwijzend voornaamwoord die. Alles wat

nog vóór het voorveld komt, in dit geval z’n broer, staat in de aanloop. Die is geen deel meer

van de “eigenlijke zin”, en wordt daarvan gescheiden door een pauze in de intonatie of een

komma (E-ANS 2012: 21.8.1).

(11) Z’n broer, die heeft altijd al graag een glas bier gedronken.

Om verwarring te vermijden, volgt deze studie de terminologie van de E-ANS. Het is

namelijk cruciaal om te kunnen onderscheiden welk element inversie opwekt. Een “aanloop”

zoals gebruikt in de traditionele terminologie (E-ANS 2012: 21.8.1), doet dat in het

Standaardnederlands immers nooit.

De aanloop en het voorveld gedragen zich niet helemaal hetzelfde in het West-Vlaams als in

het Standaardnederlands. Volgens Van der Horst (2008: 1974) blijft de opvulling van het

voorveld in het West-Vlaams niet altijd beperkt tot een enkel zinsdeel, wat hij met de

volgende voorbeelden uit Veurne illustreert.

(12) Achter den doop, voader Blaawvoet, Peter Gusten, meter Uzenie en de minne mi de

kleenen bubbel op neuren oarme, lik dat ’t toen ollegoare gynk, ze trokken van d’eene

érberge noa d’and’r.

Page 21: Jorien Saelens - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/698/RUG01-002162698... · 2014-12-17 · iii Dankwoord Aan het begin van een universitaire studie weerklinken al

9

‘Na de doop trokken vader B., P.G., meter U. en de mijne met de kleine bubbel op

haar arm van de ene herberg naar de andere, zoals dat toen allemaal ging.’

(13) O je gy je broek an’t bedde oeng, ‘t snuchtens ‘t zaten dikkers muzen in je beuzen.

‘Als je je broek aan het bed hing, zaten er ‘s morgens dikwijls muizen in je zakken.’

Van der Horst (2008: 1974) gebruikt voorbeeld (12) om te illustreren dat er drie zinsdelen

voor de persoonsvorm kunnen staan, maar de zin vraagt toch iets meer uitleg. In voorbeeld

(12) is het lange onderwerp eigenlijk een aanloopsubject is dat herhaald wordt in ze. Die

constituent staat dan per definitie niet in het voorveld, maar in de aanloop. Zoals hierboven

besproken, is dat lange aanloopsubject dan geen deel van de eigenlijke zin. De tijdsbepaling

achter den doop gaat het aanloopsubject vooraf, dus staat die constituent ook niet in het

voorveld. Als lik dat ’t toen ollegoare gynk in gesproken taal gescheiden werd door komma-

intonatie, is dat bovendien gewoon een interjectie. Op basis van die analyse staat enkel het

(herhaalde) onderwerp ze op de eerste zinsplaats en is er bijgevolg helemaal geen afwijking

van de standaardtaal. De intonatie van de spreker zou in dit geval eigenlijk moeten uitmaken

hoeveel constituenten er echt in het voorveld staan. Voorbeeld (13) toont duidelijker aan dat

er ook verschillende bepalingen voor het onderwerp kunnen staan. Daar staan er drie

verschillende zinsdelen voor het vervoegde werkwoord: een conditionele bepaling in de

vorm van een bijzin (o je gy je broek an ’t bedde oeng),2 een tijdsbepaling (‘t snuchtens) en

het plaatsonderwerp in de vorm van presentatief ‘t.3 Het “getalsonderwerp”, het eigenlijke

onderwerp, in (13) is muzen. Deze voorbeeldzinnen bewijzen dus niet zo zeer het

voorkomen van meerdere zinsdelen voor de persoonsvorm in het West-Vlaams, maar

eerder de dubbelzinnigheid van het voorveld en de aanloop in de gesproken taal, zeker in

het dialect.

Volgens Willemyns (1971: 353), Debrabandere (1977: 87) en Taeldeman (1982: 284) kan

inversie enkel bij bepalingen achterwege blijven. Ryckeboer (2004: 82) beperkt het

verschijnsel niet tot zinnen met getopicaliseerde bepalingen, maar heeft het over zinnen

waar “een ander zinsdeel dan het onderwerp” voorop staat. Zoals uit het corpusonderzoek

zal blijken, blijft de constructie inderdaad niet beperkt tot bepalingen (zie 4.2.2.4). Ook

Vanacker betrekt enkele voorzetselobjecten bij zijn analyse, maar vermeldt geen invloed van

die zinnen op zijn resultaten en geeft geen voorbeelden van dergelijke zinnen (1967: 849).

2 In oudere taalfases van het Nederlands behoorde een conditionele bijzin volgens sommige bronnen (bv.

Coussé 2004: 240) nooit tot het voorveld, maar altijd tot de aanloop. In dat geval staan er in voorbeeld (13) ook slechts twee zinsdelen in het voorveld: de tijdsbepaling en het onderwerp. Over de inversieregels in het Middelnederlands wordt meer gezegd in 3.2.2. 3 Het “plaatsonderwerp” is een term van de E-ANS (2012: 8.6.3.1) om de syntactische functie van presentatief er

(’t in veel dialecten, zoals hier) te benoemen. Het “getalsonderwerp”, waarmee het vervoegde werkwoord congrueert, is dan het “eigenlijke” onderwerp. Volgens de E-ANS introduceert het presentatieve onderwerp “als

het ware dat informatief belangrijke onderwerp” (E-ANS 2012: 8.6.3.1).

Page 22: Jorien Saelens - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/698/RUG01-002162698... · 2014-12-17 · iii Dankwoord Aan het begin van een universitaire studie weerklinken al

10

Taeldeman (1982: 283) bespreekt kort de sociolinguïstische verspreiding van de constructie

zonder inversie. Volgens hem komt topicalisatie zonder inversie vooral voor bij oudere,

laagopgeleide dialectsprekers uit Frans-Vlaanderen en de Westhoek. Kaart 2 toont de

geografische verspreiding van de constructie volgens de Dynamische Syntactische Atlas

van de Nederlandse Dialecten (DynaSAND 2006). Op die kaart staan de resultaten van een

onderzoek met de testzin Met zulk weer je kunt niet veel doen. In het totaal moesten 107

informanten, voornamelijk uit het westen van het taalgebied, aangeven of die zin in hun

dialect voorkomt (SAND 2005: 74). De kaart toont 11 plaatsen over het hele Nederlandse

taalgebied waarin de sprekers de testzin zonder inversie niet “verbeterden” naar een zin met

inversie. Zes van die gebieden zijn Frans-Vlaams: Waals-Kappel, Merkegem, Moerbeke,

Sint-Marie-Kappel, Steenvoorde en Bray-Duinen. De overige vijf plaatsen waar topicalisering

zonder inversie voorkwam, waren verspreid over West-Vlaanderen: Oostende aan de kust,

Wervik, Izenberge en Wulveringem aan de grens met Frankrijk en Oostveld aan de grens

met Oost-Vlaanderen (DynaSAND 2006).

Kaart 2: Verspreiding van topicalisering zonder inversie volgens de DynaSAND (2006).

Vanacker (1967, 1977) gebruikt de Reeks Nederlandse Dialectatlassen (RND) en enkele

dialectopnames uit Frans- en westelijk West-Vlaanderen om het ontbreken van verwachte

Page 23: Jorien Saelens - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/698/RUG01-002162698... · 2014-12-17 · iii Dankwoord Aan het begin van een universitaire studie weerklinken al

11

inversie te bestuderen. Het onderzoek voert hij uit in Vanacker (1967); in Vanacker (1977)

herhaalt hij de resultaten daarvan en combineert hij die met enkele nieuwe inzichten over

“Onnederlandse constructies” (Vanacker 1977: 207). De RND bestaat uit testzinnen die een

informant kreeg voorgelezen, waarna hij die in zijn eigen dialect moest herhalen. Onder

leiding van professor Blancquaert en later professor Pée van de universiteit Gent werden die

testzinnen vanaf 1924 in zoveel mogelijk plaatsen in het Nederlandse taalgebied verzameld.

De RND werd afgewerkt in 1976 (Triest 2012). Uit de RND gebruikt Vanacker (1967: 846-

849) de volgende testzinnen:

(14) Op dat schip kregen ze beschimmeld brood. (zin 5)

(15) In die fabriek is niets te zien. (zin 8)

(16) Toen kwaamt gij hier alle jaren naar de kermis. (zin 61)

(17) Tegenwoordig spinnen ze niet anders meer dan met machines. (zin 3)

(18) In maart is het nog te koud om te kaatsen. (zin 58)

(19) Na schafttijd spannen we ’t paard in de nieuwe kar. (zin 74)

(20) Als de kippen een sperwer zien, zijn ze bang. (zin 1)

Bij elk van die zinnen wordt in vrijwel elke Frans-Vlaamse plaats een variant zonder inversie

gebruikt (zoals op dat schip ze kregen... of tegenwoordig ze spinnen...). In West-Vlaanderen

zijn er bij elke zin maximum zes gebieden waar de constructie zonder inversie voorkomt. Op

zin (16) volgt er bijvoorbeeld geen inversie in Helkijn en Dottenijs, terwijl dat voor zin (19)

Houtem en Komen zijn. Andere plaatsen waar soms geen inversie voorkomt volgens de

RND zijn Wervik, Nieuwkerke, Kemmel, Langemark, Kortrijk, Eggewaartskapelle,

Roesbrugge-Haringe, Passendale, Watou en Ieper. De meeste daarvan liggen vlakbij de

Franse grens (Vanacker 1977: 208). Uit de RND blijkt dus dat inversie in West-Vlaanderen

zelden achterwege blijft. Een uitzondering vormt zin (20): na de conditionele bijzin (zonder

een pauze in de intonatie die de bijzin van de rest van de zin scheidt) volgt in West-

Vlaanderen geen inversie in meer dan vijftig plaatsen (Vanacker 1967: 854). In Frans-

Vlaanderen wordt bijna nooit inversie toegepast. Opnieuw is er steeds minder inversie

naarmate de gebieden westelijker liggen (Vanacker 1967: 846). Vanacker (1977: 208) twijfelt

aan de verspreiding van de constructie volgens de RND, bijvoorbeeld omdat Pée de

zinnetjes in Frans-Vlaanderen in het Frans, dus zonder inversie, voorlas. Mogelijk

beïnvloedde het Franse voorbeeld dus de inversie. Bovendien vermoedt Vanacker dat

spontaan taalgebruik tot betrouwbaardere conclusies zal leiden (1967: 849).

Bijgevolg controleert Vanacker (1967: 849) het beeld dat de RND schetst van topicalisatie

zonder inversie aan de hand van enkele dialectopnames die aan de universiteit Gent werden

Page 24: Jorien Saelens - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/698/RUG01-002162698... · 2014-12-17 · iii Dankwoord Aan het begin van een universitaire studie weerklinken al

12

opgenomen in de jaren 1960. Voor Frans-Vlaanderen gebruikt Vanacker de opnames van

Tetegem, Herzele, Winnezele, Noordpene, Boeschepe, Godewaarsvelde en Meteren; voor

West-Vlaanderen zijn dat Koksijde, Wulveringem, Beveren-IJzer, Poperinge en Dikkebus. In

elk van die plaatsen lieten de sprekers inversie wel eens achterwege (Vanacker 1967: 845).

In totaal bevat 67,3 procent ofwel 53 van de 105 bestudeerde zinnen in West-Vlaanderen

geen inversie (Vanacker 1967: 845), wat wil zeggen dat daar een alternantie tussen de twee

constructies bestaat. In Frans-Vlaanderen leverden de resultaten ook nieuwe inzichten op.

Ryckeboer bespreekt de topicalisering zonder inversie in het boekje Frans-Vlaanderen

(2004: 82). Hij beweert dat er in het Frans-Vlaams nooit omkering van onderwerp en

werkwoord plaatsvindt, noch in het dialect, noch in (oudere) geschreven bronnen. De

resultaten van Vanacker (1967: 852) spreken dat voor de gesproken taal echter tegen: niet

100, maar 89,4 procent van de Frans-Vlaamse zinnen die hij verzamelde vertoont geen

inversie. Dat is nog steeds een grote meerderheid, meer bepaald 161 van 180 beluisterde

zinnen, maar het bewijst wel dat de constructie met inversie na topicalisering in Frans-

Vlaanderen niet helemaal onbekend is. In Frans-Vlaanderen bestaat er met andere woorden

ook een alternantie tussen twee constructies.

Vanacker benadrukt het belang van de pauze in de intonatie van sprekers die inversie niet

altijd toepassen (1967: 847). De spreker zet het getopicaliseerde zinsdeel dan syntactisch of

semantisch iets verder van de kernzin met behulp van een stop in de intonatie (Vanacker

1967: 847-848). Vanacker wijst er echter op dat de zinnen met pauze helemaal niet beperkt

blijven tot zinnen zonder inversie; ook in zinnen met inversie wordt de intonatie soms

duidelijk onderbroken (1967: 852). Vanacker geeft geen voorbeelden van dergelijke zinnen.4

Een polaire indeling van instanties in een categorie met en een zonder pauze, brengt

natuurlijk ook praktische moeilijkheden met zich mee. Vanaf wanneer is er een pauze?

Vanacker (1967: 849) wijst er zelf op dat er altijd een “subjektives Element” in die analyse

zit. De grens tussen met en zonder pauze is eigenlijk een artificiële lijn in een continuüm.

Uiteindelijk had de pauze “procentueel geen merkbare onderscheidend invloed” in het

corpus van Vanacker (1977: 209). Vanacker (1977: 209) besluit dat de RND een verkeerd

beeld schetst en dat in West-Vlaanderen veel meer zinnen zonder de verwachte inversie

voorkomen dan de RND laat uitschijnen.

Over de intern-linguïstische kenmerken van de constructie zegt Vanacker enkel dat er

tussen de concurrerende constructies geen merkbaar betekenisverschil is en dat “uit de

cijfers alleen [kan] worden afgeleid dat de tendens om geen inversie te gebruiken, in Frans-

4 In het corpus West-Vlaams van deze studie kwamen ook zinnen met pauze voor, met én zonder inversie.

Voorbeelden daarvan zijn te vinden in 4.2.2.5.

Page 25: Jorien Saelens - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/698/RUG01-002162698... · 2014-12-17 · iii Dankwoord Aan het begin van een universitaire studie weerklinken al

13

Vlaanderen sterker is” (1977: 210). In deze studie wordt die verspreiding van de alternantie

die Vanacker (1967, 1977) vaststelde verder onderzocht, net als de intern-linguïstische

kenmerken van de constructie.

2.2 Verklaringen voor de constructie

In de inleiding werd al kort vermeld dat er verschillende opvattingen bestaan over de

afkomst van de constructie zonder inversie. De SAND gaat daar heel kort op in: “het is niet

toevallig dat we deze constructie juist aantreffen in het deel van het taalgebied dat het

dichtst bij Frankrijk en Engeland ligt” (2005: 74). De theorieën in de literatuur over de

afkomst van het verschijnsel leggen inderdaad vaak een verband met het Engels of het

Frans. Hieronder worden die opvattingen op een rijtje gezet.

Paardekooper (1955: 242-3) legt de oorzaak van de zinnen zonder inversie na topicalisering

bij invloed van het Frans. Hij wijst erop dat steeds minder inwoners van Frans-Vlaanderen

het Vlaamse dialect machtig zijn en hij wijt dat aan de “verfransingspolitiek van de regering”

(1955: 243). Het Frans-Vlaamse dialect was ten tijde van Paardekoopers publicatie

bijvoorbeeld helemaal uit de scholen gebannen en bepaalde Frans-Vlaamse gebieden

waren al volledig verfranst (Paardekooper 1955: 243). Paardekooper zegt ook dat

zinspatronen enkel worden overgenomen in zulke extreme omstandigheden, waar een

andere taal een dialect compleet onderdrukt. Voor hem is dat overigens een teken dat het

Frans-Vlaams op het punt staat volledig te verdwijnen (1955: 243).

Vanacker (1967: 851, 854) vermeldt ook de mogelijke invloed van het Frans en bovendien

blijkt uit zijn corpusonderzoek dat het verschijnsel relatief het vaakst voorkomt in Frans-

Vlaanderen (zie 2.1). In zijn tweede artikel over inversie verwoordt Vanacker diezelfde

stelling als de “invloed van de twee verschillende cultuurtalen”: Frans uit het westen en

Nederlands uit het oosten (1977: 210). Daarnaast vermeldt hij ook de mogelijke Ingveoonse

afkomst van het verschijnsel (Vanacker 1977: 211). Hij noemt de toepassing van inversie

overigens typisch voor het Nederlands (en ook voor het Duits) en het gebrek eraan

“Onnederlands” (1977: 207). De basis voor de hypothese dat het verschijnsel Ingveoons is,

vindt Vanacker (1977: 211) in de vormgelijkenis die West-Vlaamse zinnen hebben met

(weliswaar geconstrueerde) Engelse zinnen als (21) en (22). Taeldeman (1982: 284) volgt

die laatste hypothese.

(21) In maart ’t is te koud – In March it is too cold

Page 26: Jorien Saelens - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/698/RUG01-002162698... · 2014-12-17 · iii Dankwoord Aan het begin van een universitaire studie weerklinken al

14

(22) Thuis hij is op zijn gemak – At home he is at ease

Hij denkt daarnaast aan mogelijke invloed van het Frans op het Engels en eventueel via het

Engels op het Vlaamse dialect. Vanacker (1977: 210-211) vindt geen bevestiging van die

hypothese in de literatuur, maar vermeldt wel dat in het Oudengels onder andere inversie

voorkwam na ontkennend ne en þa. Dat die constructie is verdwenen, zou kunnen

betekenen dat de Franse constructie dominanter werd na de Normandische invasie in 1066

(Vanacker 1977: 210).

Debrabandere stelt dat het gebrek aan inversie “een eigen zinspatroon is, dat niet door

invloed van het Frans te verklaren is” (1976: 93). Meer bepaald noemt hij het verschijnsel

een algemenere “kontinentaal-Westgermaanse konstruktie” (Debrabandere 1976: 96).

Debrabandere (1976: 96) staaft die hypothese met een Oudhoogduits voorbeeld uit het

Hildebrandslied (800), overgenomen in (23).

(23) Ibu du mi enan sages, ik mi de odre uuet.

‘Als je me er een noemt, weet ik de anderen, kan ik de anderen noemen.’

Voorbeeld (23) bevat echter een conditionele bijzin, en daarin blijft inversie om redenen van

syntactische integratie in het Middelnederlands veel vaker achterwege (zie 3.2.2). Misschien

is dat voor het Duits dus ook zo; uit dit ene voorbeeld kan met andere woorden geen

conclusie volgen. Debrabandere geeft ook nog voorbeelden uit het Middelnederlands (1976:

96).5 Ook Willemyns (1971: 355) en Van der Horst (2008: 1975) benadrukken de

mogelijkheid dat de constructie zonder inversie een relict is, dat enkel nog in de archaïsche

westelijke dialecten is bewaard. Van der Horst (2008: 1975) wijst er wel op dat de

verschillende theorieën enigszins verenigbaar zijn: een Ingveoons verschijnsel kan zich

bijvoorbeeld ook verder hebben ontwikkeld in het West-Vlaams of beïnvloed zijn door het

Frans.

Samengevat zijn de hypotheses die al gegeven werden voor de inversieloze constructie na

topicalisering in het Frans- en West-Vlaams de volgende:

1. Het verschijnsel is ontstaan door invloed van het Frans.

2. Het gaat om een Ingveoons verschijnsel dat net als vele andere ingveonismen enkel

nog voorkomt in het West-Vlaams.

5 3.2.2 behandelt de inversiealternantie in het Middelnederlands.

Page 27: Jorien Saelens - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/698/RUG01-002162698... · 2014-12-17 · iii Dankwoord Aan het begin van een universitaire studie weerklinken al

15

3. Een autochtoon Middelnederlands verschijnsel is in het conservatieve West-Vlaams

bewaard gebleven.

Hypothese 2 en 3 lijken meer op elkaar dan 1: ze gaan er beide vanuit dat het West-Vlaams

een relict heeft bewaard. Het verschil ligt in het oorspronkelijke bereik van het relict:

hypothese 3 gaat uit van een algemener West-Germaans verschijnsel (zoals Debrabandere

1976: 96 illustreert met een voorbeeld uit het Duits, zie hierboven). Het Frankisch, waar het

Middelnederlands op gebaseerd is, zou het Ingveoons immers vanuit het oosten in een

substraatrol hebben geduwd (Buccini 1992: 441). Hypothese 2 veronderstelt een kleinere

geografische verspreiding: als ingveonisme zou het verschijnsel niet in het Frankische

Middelnederlands geraakt zijn, maar vanaf de zevende en achtste eeuw teruggedrongen zijn

tot de kust van de Lage Landen en de Britse Eilanden (Buccini 1992: 441). In het volgende

hoofdstuk zullen deze hypotheses verder worden onderzocht door te kijken hoe de inversie

is ontwikkeld in het Engels en het Nederlands. In hoofdstuk 4 worden de bevindingen uit de

vorige hoofdstukken vervolgens vergeleken met de resultaten van het corpusonderzoek.

Page 28: Jorien Saelens - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/698/RUG01-002162698... · 2014-12-17 · iii Dankwoord Aan het begin van een universitaire studie weerklinken al

16

Page 29: Jorien Saelens - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/698/RUG01-002162698... · 2014-12-17 · iii Dankwoord Aan het begin van een universitaire studie weerklinken al

17

3 De geschiedenis van inversie

Het huidige hoofdstuk vat het relevante onderzoek rond de constructie met en zonder

inversie in het Engels en het Nederlands samen in een literatuurstudie. Als de constructie

zonder inversie in het West-Vlaams een Ingveoons relict is, vertoont die misschien

gelijkenissen met dezelfde constructie in het Engels. De ontwikkeling van inversie in het

Nederlands komt aan bod om te kijken hoe de Middelnederlandse constructie eruitzag en of

het mogelijk is dat de West-Vlaamse constructie een relict is van die oudere, algemenere

constructie, zoals Debrabandere voorstelt (1976: 93). Er wordt ook aandacht besteed aan

taalinterne kenmerken van de concurrerende constructies in het verleden.

Voor de ontwikkeling van inversie in het Engels en Nederlands wordt besproken, is een

centrale notie die eerst moet worden verduidelijkt verb second (Vf2) (Lass 1994: 224-5). Van

der Horst (2008: 320) definieert die regel voor het Nederlands als volgt:

Meestal wordt wel aangenomen dat het finiete werkwoord om pragmatische redenen

[...] gaandeweg vaker en vaker de tweede positie innam, en dat deze positie op den

duur “vast” werd, “regel” werd, oftewel grammaticaliseerde tot taalteken.

Met andere woorden, in het hedendaagse Nederlands is er een regel die zegt dat het

vervoegde werkwoord in de mededelende hoofdzin altijd op de tweede zinsplaats moet

staan. Als een zinsdeel wordt getopicaliseerd zonder inversie, wordt aan die regel niet

voldaan. In wat volgt wordt daarom ook aandacht besteed aan de ontwikkeling van Vf2.

3.1 Inversie in de geschiedenis van het Engels

Volgens Fischer et al. (2000: 105) was er in het Oudengels ooit een “Verb-Second

constraint” net als in het Nederlands (en de andere Germaanse talen). Volgens Gerritsen

was die regel niet erg strikt: “Modern Dutch matches the word order of Old English with the

exception of the stronger verb second character of Modern Dutch” (1980: 125). Als er in het

Engels ooit een dergelijke regel was, dan is die ondertussen verloren gegaan; inversie in het

huidige Engels komt nauwelijks nog voor. In het moderne Engels is er bijvoorbeeld nog

inversie na emfatische topicalisering van een bijwoordelijke bepaling (Debrabandere 1976:

94):

Page 30: Jorien Saelens - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/698/RUG01-002162698... · 2014-12-17 · iii Dankwoord Aan het begin van een universitaire studie weerklinken al

18

(24) Never had such a hurricane been raging over this town!

(25) Thus ends the sad story of Cordelia!

Vanacker (1977: 211) wijst erop dat in het Engels vaak inversie optreedt na een

vooropgeplaatste adverbiale constituent wanneer die een negatieve betekenis uitdrukt, zoals

voorbeeld (26) illustreert.

(26) Nowhere have these complaints been louder.

In oudere taalfases van het Engels was de situatie anders. Hieronder wordt de evolutie van

de alternantie chronologisch besproken. Eerst komt het Oudengels aan bod, vervolgens het

Middelengels en ten slotte het Vroegmoderne en moderne Engels.

Oudengels 3.1.1

In het Oudengels was er meer inversie dan in het hedendaagse Engels en volgens

sommigen (zoals Gerritsen 1980 en Fischer et al. 2000, zie hoger) een voorkeur voor Vf2.

Nielsen (1998: 129-131) merkt ook Vf2-volgorde op in het Oudengels. Hij geeft het volgende

voorbeeld van rond 755 uit de Anglo-Saxon Chronicle (Nielsen 1998: 130):

(27) Ond þa ongeat se cyning þæt...6

‘En toen ontdekte de koning dat...’

In de data van Nielsen (1998: 131) komt de Vf2-volgorde vooral voor bij bijwoorden van tijd.

Baker vermeldt naast “þa ‘then’” ook nog andere elementen die inversie opwekken in het

Oudengels: “þonne ‘then’, þær ‘there’, þanon ‘thence’, þider ‘thither’, the negative adverb

ne, and the conjunctions and/ond and ac ‘but’” (2003: 114). In een voorbeeld dat Baker

eigenlijk gebruikt om de volgorde van vraagzinnen te illustreren, staat er ook inversie na een

indirect object (2003: 115):

(28) Him cwæđ Nicodemus to: [...]

‘Tot hem sprak Nicodemus: [...]’

Jacobsson (1951: 16) stelt dat getopicaliseerde elementen die een semantisch nauwere

band met het werkwoord hebben in het Engels vaker inversie zullen veroorzaken. Volgens

6 Het nevenschikkend voegwoord valt buiten de structuur van de zin (Van der Horst 1981: 179).

Page 31: Jorien Saelens - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/698/RUG01-002162698... · 2014-12-17 · iii Dankwoord Aan het begin van een universitaire studie weerklinken al

19

die stelling is de inversie in (28) te verklaren: gezien de centrale rol van objecten in de Stand

van Zaken (SvZ) hoeft het niet te verwonderen dat daar inversie optreedt. Ook in het West-

Vlaamse corpus komt inversie relatief het vaakst voor bij objecten (zie 4.2.2.4). Nochtans

wekken vooropgeplaatste objecten in het vroegmoderne Engels geen inversie meer op,

tenzij ze voldoen aan bepaalde semantische voorwaarden voor inversie die Jacobson (1951:

122, 215) oplijst (zie 3.1.3).

Fischer et al. (2000: 49-50, 117-118) introduceren een andere variabele: zij stellen dat XVS-

volgorde enkel “de norm is” bij nominale objecten in het Oudengels. Volgens hen kunnen

voornaamwoorden gemakkelijker het vervoegde werkwoord voorafgaan. Fischer et al.

(2000: 50) geven voorbeelden van constructies met inversie met nominaal onderwerp (29)

en voorbeelden van constructies met een pronominaal onderwerp, zonder inversie (30).

(29) Đas đreo đing forgifđ God his gecorenum

‘these three things gives God his chosen’

(30) Forđon we sceolan mid ealle mod & mægene to Gode gecyrran

‘therefore we must with all mind and power to God turn’

In de voorbeelden staan zowel objecten als bijwoordelijke bepalingen vooraan; het is niet

duidelijk of het verschil in semantische relatie met het werkwoord een invloed heeft gehad

op de data van Fischer et al. (2000). Jacobsson (1951: 121) merkt ook een verschil op in

hoofdzinnen met nominale en pronominale subjecten, maar volgens hem neemt de invloed

van dat onderscheid op inversie af in het Middelengels. In de eerste helft van de veertiende

eeuw bijvoorbeeld vindt hij toch regelmatig inversie bij zinnen met een pronominaal subject

(Jacobsson 1951: 121). De invloed van pronominale subjecten op de inversieregel wordt ook

getest in het West-Vlaams in 4.2.2.2.

Ten slotte voert Bean (1977) een uitgebreid corpusonderzoek uit naar woordvolgorde in de

Anglo-Saxon Chronicle. Aangezien die teksten zijn begonnen vóór 755 en aangevuld tot in

1140, voorzien ze de onderzoeker van enkele eeuwen aan data over Oudengelse

woordvolgorde (Bean 1977: 109). Bean deelt de Anglo-Saxon Chronicle op in negen

periodes en bestudeert drie verschillende handschriften (1977: 109). Bean (1977: 145)

brengt de verhouding van alle woordvolgordes die in de teksten voorkomen samen in een

tabel. In tabel 1 zijn daaruit de constructies met een vooropgeplaatst zinsdeel overgenomen.

Die zijn onderverdeeld in getopicaliseerde objecten met (OVS) en zonder inversie (OSV) en

andere getopicaliseerde zinsdelen (XVS, XSV).

Page 32: Jorien Saelens - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/698/RUG01-002162698... · 2014-12-17 · iii Dankwoord Aan het begin van een universitaire studie weerklinken al

20

Volgorde Pre-

755

755-

860

865-

884

855-

891

892-

900

958-

1001

1049-

1066

1122-

1124

1132-

1140 Totaal

XVS 38 41 59 22 39 21 64 37 29 350

OVS 2 1 3 1 2 2 1 2 4 18

XSV 93 38 2 8 3 0 14 5 9 172

OSV 5 2 1 2 2 2 8 4 6 32

Tabel 1: Absolute frequentie van XVS-, OVS-, XSV- en OSV-volgorde in de Anglo-Saxon Chronicle

(Bean 1977: 145).

Bean (1977: 145) vermeldt ook de percentages van elk type woordvolgorde in haar tabel. In

tabel 2 is op basis van de data van Bean (1977: 145) in tabel 1 de relatieve frequentie

berekend van instanties met enkel XVS- of XSV-volgorde ten opzichte van alle instanties

met een vooropgeplaatst zinsdeel X. Met andere woorden, de percentages zijn berekend

voor de twee constructies ten opzichte van elkaar om een beter zicht te krijgen op de

alternantie. OVS en OSV worden voor de berekening van de percentages buiten

beschouwing gelaten omdat het kleine sample geen statistisch relevante resultaten kan

opleveren. Bovendien wisselt de verhouding tussen OVS- en OSV-volgorde in tabel 1 in

bijna iedere periode. Wel relevant is de totale verhouding OVS/OSV: een getopicaliseerd

object wordt in het Oudengels twee keer zo vaak niet door inversie gevolgd als wel (32

tegenover 18). Dat is opmerkelijk aangezien al werd beweerd dat die volgorde niet

Germaans is en aan het Frans zou zijn ontleend (bv. Paardekooper 1955: 243). Ook het

percentage inversie na X spreekt die Franse invloed tegen. In tabel 2 is immers te zien dat

er helemaal niet minder inversie was in de eerste eeuw na 1066. Uiteraard wil dat niet

zeggen dat het Engels doorheen de eeuwen niet steeds meer beïnvloed kan zijn door het

Frans. Getuige van de invloed zijn bijvoorbeeld de vele Franse leenwoorden in het Engels:

die zijn in veel gevallen helemaal aangepast aan het Engelse taalsysteem, wat getuigt van

verregaande ontlening (Nielsen 1998: 10-12).

Volgorde Pre-

755

755-

860

865-

884

855-

891

892-

900

958-

1001

1049-

1066

1122-

1124

1132-

1140 Totaal

XVS 29,0 51,9 96,7 73,3 92,9 100,0 82,1 88,1 76,3 67,0

XSV 71,0 48,1 3,3 26,7 7,1 0,0 17,9 11,9 23,7 33,0

Tabel 2: Relatieve frequentie van XVS- en XSV-volgorde ten opzichte van alle instanties met

getopicaliseerde X in de Anglo-Saxon Chronicle (Bean 1977: 145).

De data van Bean tonen geen “straightforward progressions” (1977: 144). Ook in tabel 2 is

er geen consistente evolutie. In de latere periodes is de volgorde met inversie na X altijd de

Page 33: Jorien Saelens - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/698/RUG01-002162698... · 2014-12-17 · iii Dankwoord Aan het begin van een universitaire studie weerklinken al

21

frequentste. Het is in elk geval duidelijk dat voor de Normandische invasie al een XSV-

volgorde mogelijk was in het Oudengels, en dat voor 755 de “verb-third-order” (Vf3) zelfs

frequenter was dan Vf2 (Bean 1977: 146). Dat versterkt de hypothese dat het om een

ingveonisme gaat: dan zou de constructie immers samen met de andere ingveonismen

kunnen zijn geïntroduceerd in de Britse Eilanden na de Angelsaksische kolonisatie van de

vijfde eeuw, zoals Debrabandere (1976: 94) ook opmerkt. Bean vermoedt dat de sectie van

voor 755 een oudere bron als basis heeft (1977: 235). Het hogere percentage met inversie

in de latere eeuwen zou dan een resultaat kunnen zijn van de opkomende “Martyr style”

(Saitz 1955: 115, geciteerd in Bean 1977: 236), die inhoudt dat er veel correlatieve

schikkingen van het in die periode inversieopwekkende type “þa... þa... ‘when... then...’”

voorkomen.

In tegenstelling tot de bronnen hierboven betwijfelt Bean (1977: 146) het bestaan van de

Vf2-regel in het Oudengels na haar corpusonderzoek. Haar verklaring daarvoor is dat lang

niet alle constituenten inversie kunnen veroorzaken (zoals ook blijkt uit de opsomming van

elementen die inversie veroorzaken in het Middelengels van Jacobsson 1951, zie 3.1.2).

Een mogelijke verklaring voor de vele Vf2-zinnen is dat het Oudengels (en specifieker, de

Anglo-Saxon Chronicle) een fase heeft doorgemaakt waarin door de narratieve stijl nieuwe

informatie voorop werd geplaatst. De taal was in die periode dan een “TVX language,” met

een “topic” vooraan (Fourquet 1938: 294). Vooral in zinnen waar het onderwerp niets nieuws

introduceert, komen bijvoorbeeld bepalingen met nieuwe informatie voorop te staan (Bean

1977: 147).

Bean zelf volgt de stelling van Fourquet (1938: 294) niet. Er rijzen immers drie problemen bij

een analyse van het Oudengels als topic-prominente taal. Ten eerste is er op die manier

geen verklaring voor de afwijkende data in haar corpus van voor 755 (zie tabel 2). Ten

tweede vindt ze geen verklaring voor de overgang van Vf3 naar TVX en, daarop volgend,

vindt ze ten derde geen verklaring waarom er dan een terugval naar Vf3-volgorde zou

hebben plaatsgevonden (1977: 149). Haar data leveren immers geen bewijs voor een Vf3-

volgorde door Franse invloed. Daarom stelt ze een alternatief voor. Bean (1977: 149-150)

stelt dat de zinnen met inversie deel zijn van “the development of a ‘(lively) narrative’

rhetorical device” (Bean 1977: 149-150). Zoals gezegd vermoedt ze dat het materiaal van

voor 755 in de realiteit een stuk vroeger is geschreven en misschien zelfs “Early Old

English” vertegenwoordigt. In dat geval bevatten die teksten, die duidelijk Vf3-volgorde

vertonen, de echte XSV-volgorde die in het vroegste Oudengels het meest voorkwam en die

vandaag nog steeds bestaat. Dat staaft Bean met de bevinding dat de Chronicle doorheen

de tijd steeds meer opeenvolgende acties uitdrukt; de toenemende percentages van XVS-

Page 34: Jorien Saelens - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/698/RUG01-002162698... · 2014-12-17 · iii Dankwoord Aan het begin van een universitaire studie weerklinken al

22

volgorde drukken dan immers enkel een logische toename van die bijbehorende narratieve

stijl uit (1977: 150). Het huidige Engels spreekt die theorie ook niet tegen: vandaag komt nog

inversie voor na getopicaliseerde zinsdelen in hoofdzinnen wanneer het een emfatisch

woord betreft (zie hoger en 3.1.3). Dat is dus, net als in de hypothese van Bean voor het

Oudengels (1977), een retorisch hulpmiddel om het dramatische effect te versterken

(Jacobsson 1951: 215).

Middelengels 3.1.2

In Inversion in English bespreekt Jacobsson (1951) verschillende categorieën van

vooropgeplaatste constituenten waarna in oudere taalfases van het Engels inversie kon

optreden. Net als Debrabandere (1976: 94) besteedt hij aandacht aan de getopicaliseerde

“negative or restrictive introductory members” zoals neither, nor, little, only en seldom (1951:

5), maar daarnaast zijn er ook nog andere categorieën. Er bestaat, net als in het Oudengels,

een alternantie. Hieronder zijn de categorieën die Jacobsson (1951) opsomt uit het

Middelengels weergegeven, telkens met een voorbeeld mét (a) en zonder inversie (b).7

1. Connective adverbials

a) And þanne gon men be desert vnto the vale of Elyn (uit Mandeville, Mandeville’s Travels c.

1370-1400, Jacobsson 1951: 88)

b) And þanne sche turned aƷen in to hire cave… (uit Mandeville, Mandeville’s Travels c.

1370-1400, Ibid. 89)

2. Non-connective adverbials

a) In a most desperate state therefore do tailors and cooks stand, by means of their offices;

for both those trades are apple-squires to that couple of sins (uit Dekker, The Gull’s

Hornbook, 1600-1650, Ibid. 114)

b) When al this is doen the curate is a craftie knaue: … (uit Bullein, A Dialogue against the

Feuer Pestilence, 1550-1600, Ibid. 114)

3. Adverbial clauses8

a) Also as men gon to Ierico sat the blynde man cryenge: Ihesu Fili Dauid meserere mei (uit

Mandeville, Mandeville’s Travels, c. 1370-1400, Ibid. 119)

4. Non-negative direct objects9

7 Sommige van de voorbeelden (zoals van Dekker), behoren al tot het “Early Modern English”. Jacobsson (1951:

221) neemt die categorieën echter samen, dus hij geeft niet altijd voorbeelden van beide. In elk geval vermeldt hij wel dat de inversieregels steeds strikter werden en dat er dus ook in het Middelengels telkens inversie mogelijk was bij bovengenoemde categorieën (Jacobsson 1951: 213). 8 Bij deze categorie geeft Jacobsson (1951: 118-121) geen voorbeelden zonder inversie. Inversie na bijzinnen

was volgens hem zeldzaam, en dus geeft hij enkel voorbeelden van die uitzonderingen. Een b-zin ontbreekt hier, maar kwam dus wel vaak voor (Ibid. 118). 9 “Negative Direct Objects” veroorzaken vaker inversie dan neutrale DO’s, zie 3.1.3.

Page 35: Jorien Saelens - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/698/RUG01-002162698... · 2014-12-17 · iii Dankwoord Aan het begin van een universitaire studie weerklinken al

23

a) The smale elementis of lernyng receyued he first in þe same cite where he was bore (uit

Capgrave, Lives, 1400-1500, Ibid. 122).

b) … and many oþer vertues it hath… (uit Mandeville, Mandeville’s Travels, c. 1370-1400,

Ibid. 123).

5. Predicative complements

a) Ffor such was þe Duke of Lancastre, þat warred þe kynge off Spayne… (uit Fortescue, The

Governance of England, 1400-1500, Ibid. 141).

b) And sorie the King’s Highnesse is that… (uit Ellis, Letters, 1400-1500, Ibid. 142).

6. Infinitives and participles

a) And yeat wish wold I, for all that, vppon condicion that all hereseyes were suppressed, that

all my books were burned and my labour vtterly lost (uit Roper, The Lyfe of Sir Thomas

Moore, 1550-1600, Ibid. 163).

b) Ride yit to London mi self I can not (uit Harvey, Letter-Book, 1550-1600, Ibid. 163).

Uit dit overzicht blijkt dat inversie ook in het Middelengels nog vaker voorkwam dan in het

hedendaagse Engels. Al deze categorieën kwamen ook al in het Oudengels met en zonder

inversie voor, zij het als deel van bepaalde retorische strategieën (zie 3.1.1), en ook in het

Vroegmoderne Engels blijven ze nog even bestaan (zie 3.1.3).

Swieczkowski (1962) voerde een corpusstudie uit in Piers Plowman en de Middle English

Sermons om de woordvolgorde in de veertiende-eeuwse teksten te onderzoeken. In Piers

Plowman vindt hij 9272 zinnen met een vervoegd werkwoord, waarvan het onderwerp in

7527 of 77,6 procent vóór de persoonsvorm staat (Swieczkowski 1962: 14). 1745 of 22,4

procent van de instanties in Piers Plowman vertonen dus inversie. Die verdeling is 89

procent zonder en 11 procent met inversie in de Middle English Sermons (Swieczkowski

1962: 51). Uit voorbeelden (31) en (32) blijkt dat er in het Middelengels nog steeds meer

inversiemogelijkheden zijn dan in het huidige Engels (Swieczkowski 1962: 15, 45), en niet

enkel na emfatische bijwoorden of bijwoordelijke bepalingen zoals in het hedendaagse

Engels (Debrabandere 1976: 94).

(31) And thanne gan alle the comune crye (Piers Plowman).

(32) Ageyns suche speketh Crist in the gospell (Middle English Sermons).

Swieczkowski (1962: 31) bekijkt ook de invloed van het nominale of pronominale karakter

van het onderwerp op de inversiealternantie. In zijn corpusstudie ontdekt hij hetzelfde

patroon als Fischer et al. (2000) voor het Oudengels: nominale subjecten verschijnen vaker

na de persoonsvorm dan pronominale onderwerpen (1962: 25). Vooral het ritme van de

tekst speelt volgens hem een rol in de keuze voor inversie. Het is zelfs mogelijk, zegt

Page 36: Jorien Saelens - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/698/RUG01-002162698... · 2014-12-17 · iii Dankwoord Aan het begin van een universitaire studie weerklinken al

24

Swieczkowski, op basis van de getopicaliseerde constituent te voorspellen of er een “zwaar”

of “licht” onderwerp zal volgen (1962: 25). Hetzelfde geldt voor het werkwoord: een

hulpwerkwoord zal vaker een onbeklemtoonde plaats innemen terwijl een zelfstandig

werkwoord vaker een beklemtoonde positie zal innemen.10

In zijn corpusstudie deelt Swieczkowski (1962: 43) daarnaast alle vooropgeplaatste

zinsdelen in volgens syntactische categorie; voor bijwoorden onderscheidt hij ook de

semantische categorieën “Manner”, “Place” en “Time”. Er tekent zich een duidelijke trend af

naar semantische inherentie met de zinsrelator (Swieczkowski 1962: 43). De tabel met alle

zinnen met een getopicaliseerd zinsdeel uit de Middle English Sermons uit Swieczkowski

(1962: 43) werd voor de duidelijkheid overgenomen. “PS” staat voor de volgorde predikaat +

subject.

Character of

prepositional11 Percentage of PS Number of PS

Predicative 63,0 29

Object 42,0 152

Adverb of Place 39,1 97

Adverb of Manner 20,3 106

Adverb of Time 17,2 135

Other 14,3 58

Tabel 3: Invloed van de functie van het getopicaliseerde zinsdeel op de inversiealternantie in de

Middle English Sermons (Swieczkowski 1962: 43).

Enigszins verrassend hier is dat Manner zich tussen Place en Time bevindt. De normale

volgorde van inherentie met het werkwoord is immers Manner-Place-Time (Vandeweghe

2010: 181). Dezelfde functionele indeling in Piers Plowman levert wel de verwachte

verdeling op (Swieczkowski 1962: 21-22). Swieczkowski besluit: “[T]he closer was the

connection of the prepositional with the predicate, the stronger the tendency to predicate-

subject patterns” (1962: 43).

10

De prominente rol van het ritme heeft uiteraard te maken met de aard van de tekst; Swieczkowski (1962) gebruikt enkel literaire bronnen. In het corpus West-Vlaams werd die variabele dan ook niet gebruikt aangezien er helemaal geen geconstrueerd karakter is in de teksten zoals bij Swieczkowski. Een uitzondering daarop kan eventueel gevonden worden in de dialectopname van Kemmel, zie 4.2.2.6.1. 11

Met prepositional bedoelt Swieczkowski niet een voorzetselconstituent of iets dergelijks, maar wel “an element (or elements) not belonging to the associative group of the subject, that is, by any form of a verbal modifier, an object (direct or indirect), or a dependent clause” (1962: 15). Hij gebruikt de term dus voor vooropgeplaatste constituenten of bijzinnen die het voorveld innemen en niet het subject van de zin zijn (Swieczkowski 1962: 12).

Page 37: Jorien Saelens - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/698/RUG01-002162698... · 2014-12-17 · iii Dankwoord Aan het begin van een universitaire studie weerklinken al

25

Vroegmodern en Modern Engels 3.1.3

In “Early Modern English” is inversie nog steeds frequenter dan in hedendaags Engels, maar

minder frequent dan in de vorige taalfases (Jacobsson 1951: 217). De patronen van inversie

vandaag zijn wel al af te leiden uit tendensen die in het Vroegmoderne Engels voorkomen

en die in het hedendaagse Engels tot min of meer vaste regels zijn geëvolueerd (Jacobsson

1951: 216). Jacobsson (1951: 213-217) herkent vier motivaties om inversie toe te passen in

het Vroegmoderne Engels die vandaag nog bestaan. Ten eerste is er in het Engels een

aantrekkingskracht tussen het werkwoord en een negatief zinsdeel (Jacobsson 1951: 213).

Een negatief vooropgeplaatst zinsdeel wekt dan ook inversie op; zo staat het werkwoord

dichter bij de negatieve constituent (zie voorbeeld 33). Ten tweede is een belangrijke factor

volgens Jacobsson (1951: 214) een “anticipatory correlation,” dat wil zeggen een

woordgroep van het type so + X die een verband uitdrukt met wat volgt in de zin (34). Drukt

de getopicaliseerde constituent een verband uit met de voorafgaande propositie, dan volgt

vaker inversie. Opnieuw is een semantisch verband dus de voornaamste motivatie voor

inversie. Een derde motivatie is “emphasis”, zoals in (35). Met andere woorden, het

retorische of emotionele effect van het getopicaliseerde zinsdeel wordt versterkt door de

(gemarkeerde) constructie met inversie toe te passen (Jacobsson 1951: 215). Ten slotte kan

ook het ritme van de zin een invloed hebben op het gebruik van inversie: het huidige Engels

is immers geëvolueerd naar een structuur met secundaire klemtoon op het eerste en

primaire klemtoon op het laatste zinsdeel (Jacobsson 1951: 216). Dat levert semantische

verschillen op, zoals nog te zien is in constructies als (36); daar betekent (a) zoveel als ‘dat

was ik ook’, terwijl (b) betekent: ‘dat was ik inderdaad’.

(33) Never had I even dreamed of such a thing.

(34) So high did political animosities run that …

(35) Bitterly did we repent our decision.

(36) a. So was Í.

b. So I wás.

In sommige gevallen is inversie, die nochtans zeldzaam is in het moderne Engels, toch

verplicht. Jacobsson (1951: 16) vraagt zich af waarom een spreker in een zin als (37) nog de

keuze heeft om al dan niet inversie te gebruiken en waarom dat in (38) niet meer het geval

is. Uit de voorbeelden blijkt overigens dat inversie in het hedendaagse Engels beperkt is tot

hulpwerkwoorden, indien nodig via do-support (Fischer et al. 2000: 104).

(37) a. Bitterly did we repent our decision.

Page 38: Jorien Saelens - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/698/RUG01-002162698... · 2014-12-17 · iii Dankwoord Aan het begin van een universitaire studie weerklinken al

26

b. Bitterly we repented our decision.

(38) a. Never had I even dreamed of such a thing.

b. *Never I had even dreamed of such a thing.

Het argument dat Jacobsson geeft voor het verschil in alternantiemogelijkheden is dat “these

modifiers are felt to stand in a closer relation to the verb than do affirmative modifiers” (1951:

16). Die redenering wordt door Jacobsson nog versterkt doordat never een veel vastere

plaatsing binnen de zin heeft dan bijvoorbeeld always (1951: 16). Net als bij Swieczkowski

(1962) voor het Middelengels blijkt uit de argumentatie van Jacobsson (1951: 215) dat de

sterkte van de semantische band tussen werkwoord en vooropgestelde constituent een

belangrijke variabele is in de inversiealternantie in het Vroegmoderne en hedendaagse

Engels.

3.2 Inversie in de geschiedenis van het Nederlands

Voor inversie in het Nederlands en zeker het Oudnederlands zijn er minder bronnen

beschikbaar dan voor het Engels. Vooral corpusonderzoek werd nog veel minder frequent

uitgevoerd. Hieronder worden de belangrijkste bevindingen besproken, eerst voor het

Oudnederlands, daarna voor het Middelnederlands en ten slotte voor de recentere fases van

het Nederlands.

Oudnederlands 3.2.1

Van der Horst (2008: 324) vindt al de “drie basisposities van de persoonsvorm” ofwel Vf1,

Vf2 en bijzinsvolgorde terug in de oudste bronnen die als Nederlands worden

geclassificeerd. Ook inversie is al aanwezig in bijvoorbeeld de Heliand (Van der Horst 2008:

322), die rond 830 zou zijn geschreven (Ibid. 198):

(39) Thuo scoldun sea thar ena dad frummean.

‘Toen moesten zij daar een daad volbrengen.’

(40) Nu scalt thu in aan Egypto land aledean.

‘Nu moet je hem naar Egypte brengen.’

Ontkenningspartikels, herhalende elementen, uitroepen en aansprekingen beïnvloeden de

inversieregel niet (Van der Horst 2008: 331). Een directe rede als object verwekt ook

inversie in de Heliand (Van der Horst 2008: 329):

Page 39: Jorien Saelens - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/698/RUG01-002162698... · 2014-12-17 · iii Dankwoord Aan het begin van een universitaire studie weerklinken al

27

(41) “Hier quam gibod godes,” quat siu.

‘“Hier kwam een gebod van God,” zei ze.’

Ook in de Wachtendonckse Psalmen, de Mittelfränkische Reimbibel en de Williram is er

volgens Van der Horst (2008: 323) een Vf2-tendens waar te nemen. Van der Horst wijst er

op dat de posities nog niet helemaal afhankelijk zijn van de syntactische structuur; voorlopig

zijn ze nog “pragmatisch bepaald, resultante van discourse-strategieën” (2008: 324). De

Willeram is volgens Van der Horst “nagenoeg overeenkomende met het vroege

Middelnederlands. De persoonsvorm staat er in mededelende hoofdzinnen vrijwel zonder

uitzondering op de tweede plaats” (2008: 330-331).

Middelnederlands 3.2.2

In de zestiende eeuw komt Vf2-volgorde steeds consequenter voor en ook na een

getopicaliseerde bijzin volgt tegen dan in regel inversie (Van der Horst 2008: 1040). Volgens

Jansen is het Nederlands altijd al een Vf2-taal geweest, maar hij neemt wel een evolutie

waar van een “moderate verb-second language” met Vf2 als norm naar een “strict verb-

second language” (1980: 144).

In een corpusstudie met Middelnederlandse teksten uit Brabant en Holland van tussen de

jaren 1300 en 1650 merkt Burridge (1993: 25, 30) op dat de “more usual inversion” slechts

zelden ontbreekt wanneer een constituent voorop verschijnt.12 Uit haar onderzoek (1993: 26)

blijkt dat Vf2 zelfs in de vroege middeleeuwen duidelijk de ongemarkeerde vorm was; in

geen enkele tekst heeft minder dan 91 procent van alle hoofdzinnen Vf2-volgorde. Ook bij

een vergelijking van de zinnen met XVS- en XSV-volgorde in de data van Burridge (1993:

25) blijkt XSV duidelijk heel gemarkeerd. Enkel in de tekst van 1550 is er iets meer XSV-

volgorde, die met 19,3 procent zonder inversie duidelijk afwijkt van alle andere

geobserveerde resultaten. In tabel 4 zijn alle gevallen die Burridge (1993: 25) vindt van XSV-

en XVS-volgorde per tijdsinterval samengebracht.

12

Burridge (1993: 5-10) bestudeert telkens één tekst per periode per plaats. Om het gesproken taalgebruik zo dicht mogelijk te benaderen, heeft ze gekozen voor niet-literaire en niet-juridische teksten. Haar corpus bestaat voornamelijk uit brieven (bv. de briefwisseling van P.C. Hooft), instructieteksten (bv. een medicijnenboek van Broeder Thomas uit 1300) en persoonlijke visies, zoals de visioenen van Hadewijch (Burridge 1993: 263-268).

Page 40: Jorien Saelens - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/698/RUG01-002162698... · 2014-12-17 · iii Dankwoord Aan het begin van een universitaire studie weerklinken al

28

Periode Zonder inversie Met inversie Totaal

1300 9 2.5% 357 97.5% 366

1350 16 4.9% 313 95.1% 329

1450 10 4.7% 203 95.3% 213

1500 12 2.8% 424 97.2% 436

1550 34 19.3% 142 80.7% 176

1600 18 4.7% 363 95.3% 381

1650 8 3.0% 255 97.0% 263

Tabel 4: Absolute en relatieve frequentie van XSV- en XVS-volgorde in het corpus van Burridge

(1993: 25).

De meeste van de instanties die Burridge tegenkomt met XSV-volgorde, dus zonder Vf2,

hebben een vooropgeplaatste bepaling, zoals de volgende voorbeelden illustreren (1993:

30-31, 36):

(42) Van allen ghemenen syropen sommich is heet, sommich is cout (Ho. 1300).

(43) Jeghen wonden men sal nemen blader of dat zaet of die bloemen van den reinvaen

(Ho. 1450).

(44) Maer dicwijls ende de luttel te male dat is seer goet (Br. 1500).

(45) Niet te min alle dese dinghen worden van Galienus ... genoemt (Br. 1550).

Een enkele keer merkt Burridge (1993: 30) een vooropgeplaatst object op dat geen inversie

veroorzaakt:

(46) Canker, fistel, mormael, den wolf ... end noli me tangere, speenen ende morpheen,

dyt geneest (Ho. 1500).

Zinnen als (42) tot (46) zijn ook in het Middelnederlands al in de minderheid, maar volgens

Jansen (1980: 144) wel frequent genoeg om als grammaticaal te worden beschouwd.

Burridge noemt de minderheid van zinnen zonder Vf2 “highly marked, being sensitive to

special pragmatic considerations” (1993: 26), net als de volgorde mét inversie in het Engels

dus. Bovendien zijn de inversieopwekkende elementen in die zinnen volgens haar (nog)

geen bijwoorden, maar bevinden ze zich soms tussen de functie van voegwoord en bijwoord

en wekken ze daarom minder vaak inversie op (Burridge 1993: 31). Om die stelling te

verklaren, gebruikt Burridge de volgende zinnen uit het Moderne Nederlands:

(47) Kees bleef thuis dus ging Wim ook niet uit.

Page 41: Jorien Saelens - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/698/RUG01-002162698... · 2014-12-17 · iii Dankwoord Aan het begin van een universitaire studie weerklinken al

29

(48) Kees bleef thuis dus Wim ging ook niet uit.

Dus in (47) is een bijwoord en een voegwoord in (48), wat het gebrek aan inversie in (48)

verklaart en in modern Nederlands de laatste volgorde iets formeler maakt (Burridge 1993:

31). Hetzelfde onderscheid bestaat bij toch en het meer literaire doch, die verwant zijn maar

wel een minimaal verschil in vorm kregen (Burridge 1993: 32):

(49) Hij heeft het beloofd toch heeft hij het niet gedaan.

(50) Hij heeft het beloofd doch hij heeft het niet gedaan.

Zinnen als (51) en (52) in haar corpus wijt Burridge (1993: 33) dan ook aan een periode

waarin de twee vormen nog niet elk een specifieke grammaticale functie hadden. Daardoor

was er een “period of flux” (Burridge 1993: 33).

(51) Doch dese krachten zijn tweederhande (Br. 1550)

(52) Celtica is cruut ende wasset opter heyde / Doch ist minder van bladeren (Ho. 1450)

Burridge (1993: 35) besluit dat de XSV-volgorde in deze gevallen de Vf2-regel niet schendt,

maar aantoont dat er een periode is geweest waarin woorden als dus, toch/doch en ook dan

en toen/doen functioneerden als voegwoorden. De argumenten die ze daarvoor geeft, zijn

enerzijds de dominantie van de Vf2-volgorde in haar data en anderzijds dat dan op een

bepaald moment een meer grammaticale status aannam en niet meer enkel als bijwoord van

tijd kon worden geïnterpreteerd (Burridge 1993: 35). Burridge (1993: 35) vermeldt dat het

onderscheid tussen die twee functies van dan soms moeilijk te maken is, zoals in (53):

(53) ...hoewel ik niet en twijfel ofte ‘tselfde is terstont naer de eerste vergrootinghe deser

stede gheschiet. Dan ik hebbe in seecker geschrijfte ghevonden de namen vande

eerste fondeerders ende stichters der selver (Br. 1550)

Toch blijven er nog enkele zinnen over in het corpus met XSV-volgorde die wel de Vf2-regel

schenden (Burridge 1993: 36). Volgens Burridge (1993: 36) hebben in de meeste van die

zinnen de getopicaliseerde constituenten nog steeds enigszins een verbindende functie (54

en 55).13 Volgens Burridge (1993: 36) kunnen die getopicaliseerde constituenten niet tot de

“coordinating conjunctions” worden gerekend, omdat andere verbindingswoorden die nog

vooraf kunnen gaan (zie voorbeeld 56), “as pure coordinators cannot be preceded by any

other connectors” (Burridge 1993: 36).

13

Voorbeelden (42) tot (46) hierboven hebben volgens Burridge in de teksten ook allemaal een “obvious connective function” (1993: 36).

Page 42: Jorien Saelens - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/698/RUG01-002162698... · 2014-12-17 · iii Dankwoord Aan het begin van een universitaire studie weerklinken al

30

(54) Nochtans het gebeurt seer dickwils dat sommighe ... verscheyden worden (Br. 1550).

(55) Voorts alle medicamenten zijn oft simpel oft worden van simpelen gemaekt (Br.

1550).

(56) Maer nochtans de ghene die verkoelt zijn hinderlijck (Br. 1550).

Op die verbindende constituenten kan steeds ook een constructie met inversie volgen

(Burridge 1993: 37):

(57) Nochtans vindt men daer oock sommighe die altijdt groen blijven (Br. 1550).

(58) Voorts kommen de onsmakelijcke dinghen oock seer nae by de soete (Br. 1550).

Burridge (1993: 36-37) noemt voorbeelden als (54) tot (56) “much rarer” dan de voorbeelden

die wel inversie vertonen. Samengevat ziet Burridge (1993: 26) de XSV-volgorde als een

zeer uitzonderlijke en daardoor gemarkeerde volgorde.

Na vooropgeplaatste bijzinnen merkt Burridge (1993: 38) relatief vaker de volgorde zonder

inversie op, wat zij naar Van der Horst (1981: 181) “type 1: SVX” noemt. SVX slaat dan op

de volgorde van de hoofdzin na de vooropgestelde bijzin. Hier zal een B tussen haakjes

worden geplaatst voor lettercombinaties die op de volgorde na een bijzin slaan, om

verwarring met de hierboven reeds besproken types te vermijden.14 Na type 1 volgt in de

chronologie type 2, waarin een verwijswoord v tussen de bijzin en de hoofdzin staat

((B)vVS). In de recentste volgorde, type 3, volgt de persoonsvorm onmiddellijk na de

getopicaliseerde bijzin ((B)VSX). Type 2 en 3 zijn ook in de Middeleeuwen al frequenter dan

het oudere type 1. De voorbeelden die Van der Horst (1981: 181, 2008: 539) voor de drie

types geeft zijn hieronder overgenomen.15

1. Alse joseph reet maria ghinc

2. Doe si voor dat cloester quam doe vant si die poorte open staen

3. Doe Bassus dit vernam wilde hise noch meer maken gram

De evolutie die Van der Horst (1981: 181) voorstelt, is nog niet zichtbaar in de data van

Burridge (1993: 40). Burridge noemt de resultaten zelf “remarkably static” (1993: 40).

14

De B voor bijzin wordt in de afkorting tussen haakjes geplaatst omdat een vooropgeplaatste bijzin in het Middelnederlands niet altijd met zekerheid tot het voorveld kon worden gerekend, zie hieronder. 15

Waar Van der Horst (1981, 2008) deze voorbeeldzinnetjes haalt, is onduidelijk.

Page 43: Jorien Saelens - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/698/RUG01-002162698... · 2014-12-17 · iii Dankwoord Aan het begin van een universitaire studie weerklinken al

31

Volgens Burridge (1993: 41) ligt de oorzaak van het grotere aantal hoofdzinnen met (B)SVX-

volgorde bij het conditionele karakter van de teksten. Burridge impliceert dat

vooropgeplaatste conditionele bijzinnen minder vaak syntactisch geïntegreerd zijn in de

hoofdzin. Het is immers voornamelijk na dat soort bijzinnen dat type 1 opduikt. Enkel in

sommige van de vroegste teksten vindt ze type 1 ook na andere types van satellieten in de

vorm van een ondergeschikte zin. Burridge ziet het gebrek aan inversie na conditionele

bijzinnen als een verschil in temporele ontwikkeling:

For some reason, sentences involving conditional clauses lag behind those involving

other types of subordinate clause. [...] In Modern Dutch, expressions involving

conditional clauses remain conservative [...] (1993: 41-42).

Een voorbeeld van een dergelijke conditionele bijzin van Burridge (1993: 41), inclusief haar

vertaling, is (59).

(59) Comt hi dier ghelike ter wonde wt dat is teken vander doot (Ho. 1350)

‘If it comes out of the wound in the same way, that is [the] sign of death’

Dergelijke zinnen behoren volgens Burridge (1993: 43) nog niet tot de eigenlijke zin, maar

staan in de aanloop. Daarom wekken ze volgens haar ook nog geen inversie op (Burridge

1993: 43).

Coussé voert een gelijksoortige studie uit met Hollandse prozateksten uit vier periodes:

telkens een interval van vijfentwintig jaar uit de dertiende, vijftiende, zeventiende en

negentiende eeuw. Het corpus bevat verschillende genres, “gaande van formele ambtelijke

teksten tot dagboekfragmenten” (Coussé 2004: 235).16 Volgens Coussé (2004: 236)

verschijnt de persoonsvorm in het dertiende-eeuwse Hollands in 46 procent van de

instanties op de derde zinsplaats. In de negentiende eeuw is dat nog 2 procent (zie tabel 5).

Waar bij Burridge (1993: 26) ongeacht de periode het aantal Vf2-instanties nooit onder de 91

procent dook, is de evolutie die zich bij Coussé aftekent toch wel danig verschillend. De

minder statische resultaten van Coussé (2004: 236) leiden haar dan ook initieel tot de

conclusie dat er een graduele afname is van instanties met meer dan één zinsdeel voor de

persoonsvorm, niet dat er al in de vroege middeleeuwen een vaststaande Vf2-regel was.

Haar telling en berekening van het gemiddelde aantal zinsdelen voor de persoonsvorm

bewijst die stelling. Haar resultaten zijn overgenomen in tabel 5.

16

De samenstelling van het corpus van Coussé (2004) wordt uiteengedaan in Coussé (2002, 2003).

Page 44: Jorien Saelens - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/698/RUG01-002162698... · 2014-12-17 · iii Dankwoord Aan het begin van een universitaire studie weerklinken al

32

Eeuw Aantal zinsdelen voor de persoonsvorm Totaal Gem.17

Nul Eén Twee Drie

13de 0 0% 164 52% 145 46% 9 3% 318 1,51

15e 0 0% 225 69% 97 30% 6 1% 328 1,33

17e 10 3% 294 83% 49 14% 2 1% 355 1,11

19e 0 0% 176 98% 4 2% 0 0% 180 1,02

Tabel 5: Aantal zinsdelen voor de persoonsvorm in het Middelnederlands en het gemiddelde per

eeuw (Coussé 2004: 236, 238).

Als Coussé (2004: 239) net zoals Burridge (1993) de bijzinnen en bijwoordelijke

verwijswoorden uit haar resultaten schrapt, en enkel de getopicaliseerde constituenten

meetelt, merkt ze een spectaculair verschil op. Dan resulteren haar data in een vaste Vf2-

regel over de hele lijn en is het gemiddelde aantal zinsdelen voor de persoonsvorm nooit

hoger dan 1,03. Coussé (2004: 239) stelt vast dat met dat aangepaste sample geen

afhankelijkheid bestaat tussen de eeuw en het aantal zinsdelen in het voorveld. Met andere

woorden, in die periode lijkt dan geen duidelijke evolutie op te treden met betrekking tot de

Vf2-regel.

Om dat verschil te verklaren, onderzoekt Coussé (2004: 239) de invulling van de eerste

zinsplaats met een bijzin. Vóór de zeventiende eeuw vindt Coussé (2004: 240) geen zinnen

waar de persoonsvorm onmiddellijk op een vooropgeplaatste bijzin volgt, wat de stelling lijkt

te bevestigen dat die bijzin in de dertiende en vijftiende eeuw nooit tot de zinsstructuur

behoorde (Burridge 1993: 22). De negentiende eeuw lijkt het moment waarop de bijzin

definitief in de zinsstructuur terechtkomt (Coussé 2004: 240), met uitzondering van enkele

conservatievere constructies hierboven aangehaald. Een tussenfase in de evolutie was de

incorporatie van de bijzin in de hoofdzin met behulp van een bijwoord (Jansen 1980: 138,

Van der Horst 1981: 181, Coussé 2004: 241) (60).

(60) Ende omme dat wii die goede liede van Dordrecht nv ende menich waeruen

ghetrouwe vonden hebben jn grauen dienste van holland so willen wii jan van

auennes graue van henegouwen hem dese dinc vast ende ghestade houden van

onsen weghen (13e eeuw, Coussé 2004: 240).

17

Deze kolom toont het gemiddelde aantal zinsdelen voor de persoonsvorm per eeuw. Coussé (2004: 237) vindt dat cijfer door de som van alle zinsdelen die voor de persoonsvorm staan op te tellen en te delen door het aantal zinnen.

Page 45: Jorien Saelens - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/698/RUG01-002162698... · 2014-12-17 · iii Dankwoord Aan het begin van een universitaire studie weerklinken al

33

Coussé besluit dat het Hollands altijd onderhevig is geweest aan een strikte Vf2-regel (2004:

242). De data die dat initieel lijken tegen te spreken, zijn te wijten aan een foute interpretatie

van de vooropgeplaatste bijzin die het voorveld inneemt: bijzinnen mogen niet tot de eerste

zinsplaats worden gerekend voor de negentiende eeuw (Coussé 2004: 242).

Nieuwnederlands 3.2.3

Van der Horst (2008: 1593) vindt in het Nederlands van de achttiende eeuw nog steeds

instanties met topicalisering waar geen inversie op volgt. Van der Horst (2008: 1593)

vermeldt bijvoorbeeld het conservatieve karakter van conditionele bijzinnen in de achttiende

eeuw. Enkel een bijzin in die vorm wekt bij topicalisering geen inversie op in de daarop

volgende hoofdzin in de achttiende eeuw. Voorbeelden (61) en (62) uit de briefwisseling van

Betje Wolff en Aagje Deken illustreren dat (Van der Horst 2008: 1594-1595).

(61) Zo uw hart eindlyk niets dan vriendschap voor hem voelt, niemand zal u dwingen.

(62) Indien zy myn voorslag hadt kunnen aannemen, ’t zou mijn lief geweest zyn.

De conditionele bijzinnen met Vf1-volgorde horen ook bij de groep die nog vaak zonder

inversie in de bijbehorende hoofdzin getopicaliseerd wordt (Van der Horst 2008: 1595).

Voorbeelden (63) en (64) komen ook uit de briefwisseling tussen Wolff en Deken:18

(63) Had ik middelen, gy zoudt my een waardig zoon kunnen worden.

(64) Was zy zo lelyk niet, ik gaf haar nog de een of andere keer een kusch.

In het zuidelijke Nederlands vindt Van der Horst (2008: 1593) vaker topicalisering zonder

inversie; hij vermoedt dan ook dat het Nederlands van het zuiden “in deze zaken iets

archaïscher” is. Dat is zowel het geval bij niet-conditionele vooropgestelde bijzinnen (65) als

bij andere bijwoordelijke bepalingen (66).

(65) En gelyk de jonkheyt door een malle onverzaeftheyt alles durft bestaen, hy gink in

den morgenstont met dit goddeloos opset na de kerk (uit Ludovicus Robyn, Historie

van den oorsprong, voortgang en ondergang der ketterye binnen, en ontrent

Audenaerde, 1721).

(66) Maar door de sorgvuldigheyt, en ’t beleyt van den Heer van Backerzele alles schickte

sig tot ruste en vrede (Ibid.).

18

Ook in het West-Vlaamse corpus komen dergelijke zinnen voor. Die worden besproken in 4.2.2.3.1.

Page 46: Jorien Saelens - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/698/RUG01-002162698... · 2014-12-17 · iii Dankwoord Aan het begin van een universitaire studie weerklinken al

34

Van der Horst (2008: 1593) vermoedt dat die zinnen voorbeelden zijn van een relict. De

mogelijkheid van Franse invloed verwerpt hij op basis van het argument dat er in de

woordkeuze, die syntactische invloed normaal gezien voorafgaat, geen Franse invloed is

aan te tonen in de gebruikte teksten (Van der Horst 2008: 1593).

Van der Horst (2008: 1595-1596) noemt ten slotte nog enkele specifieke types van

concessieve bijzinnen waar inversie soms op volgt of volgde, bijvoorbeeld de concessieve

al-zin. In de achttiende eeuw wordt de getopicaliseerde al-zin nog kort herhaald in de

hoofdzin door middel van een verwijswoordje, zoals in (67):

(67) Al had ik een purgatie in mijn hart, en de hel in mijn gewisse, zo kon ik niet meer

verschrikt zijn als ik thans ben voor die vuurige hartstogt (uit Jacob Campo

Weyerman, Opkomst en val van een koffiehuisnichtje, 1727).19

Burridge (1993: 39) ziet zinnen zoals (67) als een relict van een oudere constructie. Zij

vermoedt dat al ooit een “intensifier” was die voor een conditionele Vf1-zin werd geplaatst

(Burridge 1993: 39). Al in zinnen zoals deze drukt volgens de E-ANS (2012: 10.3.9.1)

...een toegeving uit, die vaak weinig verschilt van een tegenstelling. Het woord al, dat

voorafgegaan kan worden door ook, wordt gevolgd door een zin met voor-pv en

inversie, terwijl de rompzin na een al-zin geen inversie heeft. Het gedraagt zich dus

syntactisch eerder als een bijwoord, maar wordt vooral op semantische gronden tot

de voegwoorden gerekend.

Als al hier eerder als voegwoord wordt gebruikt, gaat het hier eigenlijk niet meer om een

bijzin die het voorveld inneemt, maar om nevengeschikte zinnen (E-ANS 2012: 10.3.9.2). In

dat geval is er helemaal geen inversieopwekkend element. Volgens Burridge (1993: 22) en

Coussé (2004: 240) is er in oudere taalfases zoals gezegd nog geen integratie mogelijk

tussen bijzinnen en een zin en behoren die enkel tot de aanloop. Nochtans vindt Van der

Horst (2008: 1596) wel voorbeelden van hoofdzinnen waarin inversie volgt na een

concessieve bijzin in de achttiende en negentiende eeuw, zij het niet na al, zoals hieronder:

19

Bij deze voorbeeldzin hoort wel de opmerking dat zo ook zou kunnen verwijzen naar de staat van verschrikking. Zo slaat dus ofwel op de vooraangeplaatste al-zin, ofwel op als ik thans ben voor die vurige hartstocht. In het laatste geval is zo gewoon een getopicaliseerd versterkend element, in de betekenis ‘zo erg’.

Van der Horst (2008: 43) zelf vermeldt niets over die mogelijkheid; misschien biedt de context daar duidelijkheid.

Page 47: Jorien Saelens - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/698/RUG01-002162698... · 2014-12-17 · iii Dankwoord Aan het begin van een universitaire studie weerklinken al

35

(68) Hoe bekrompen het ook nog by ons is, zouden wy dit met hem (...) wel geschikt

hebben (Uit Emilie Fijnje-Luzac, Myne beslommerde boedel; brieven in ballingschap,

1788).

Van der Horst (2008: 1596) merkt op dat dit gebruik tegen de algemene Vf2-tendens in het

Nederlands van die periode ingaat. Hij weet niet waar die constructie vandaan komt, en

vermoedt dat dergelijke zinnen “voorboden [zijn] van wat ons nog te wachten staat” (2008:

1596). In de zogenaamde “Croma-zinnen”, die hun naam aan een reclameslogan danken

(69), is er Vf1-volgorde in zowel de initiële bijzin als de daarop volgende hoofdzin (Van der

Horst 2010: 54). De Croma-constructie komt sporadisch al eens voor in zinnen als (70) in de

negentiende eeuw (Van der Horst 2008: 1968):

(69) Hou je van vlees, braad je in Croma.

(70) Mogt u mij spoedig met een gunstig antwoord verblijden zoude ik U innig dankbaar

zijn (Tine, in een brief; Pee, Multatuli en de zijnen).

In de negentiende en twintigste eeuw wordt Vf2 daarnaast nog algemener. Hoofdzinnen

waaraan een conditionele bijzin voorafgaat, krijgen vaker dan in de plaats van so/zoo, al blijft

die laatste ook in gebruik (Van der Horst 2008: 1968).

(71) Hadde hij dit gedaan, zoo zouden er in zijne dichtstukken geene matte [...] plaatsen

gevonden worden. (Uit A. Ijpeij, Beknopte geschiedenis der Nederlandsche tale,

Utrecht 1812)

(72) Legt men de vingeren plat, dan schijnen zij geheel uit de maat (Uit C.E. Van

Koetsveld, Nieuwe schetsen, 1863).

In het huidige Nederlands bestaan de drie volgordes uit Van der Horst (1981: 181) en

Burridge (1993: 40) naast elkaar. De Croma-zinnen, zoals (69), krijgen het label “informeel”

(E-ANS 2012: 10.3.8). (73) is dan weer heel formeel, terwijl (74) de ongemarkeerde vorm is

volgens de E-ANS (2012: 10.3.8).

(73) Wil hij niet goedschiks meekomen, ik breng hem met geweld hierheen.

(74) Voel je je ziek, dan moet je thuisblijven.

Daarnaast is er in modern Nederlands nog steeds (B)SVX-volgorde in zinnen van het type

wie/waar/wat...ook, wat Vandeweghe (2010: 309) de “veralgemenende vraagwoordvraagzin”

noemt, zoals geïllustreerd in (75) (Burridge 1993: 42). Ook de concessieve al-zin zoals in

(76) wekt nog steeds geen inversie op (Burridge 1993: 39).

Page 48: Jorien Saelens - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/698/RUG01-002162698... · 2014-12-17 · iii Dankwoord Aan het begin van een universitaire studie weerklinken al

36

(75) Wie er ook komt, wij zullen hen kunnen helpen.

(76) Al regent het, ik wil niet thuis blijven.

Van der Horst (1981: 181) is van mening dat de (B)SVX-volgorde na een vooropgeplaatste

concessieve al-zin en na een veralgemenende vraagwoordvraagzin restanten zijn van type

1. Volgens Burridge liggen die bijzinnen niet meer binnen de structuur van de hoofdzin en

treedt daarom nooit inversie op wanneer die bijzin aan het begin van een zin verschijnt

(1993: 42).

De conclusie waar de meeste bronnen hierboven het over eens lijken te zijn, is dat de

evolutie van minder naar meer inversie in het Nederlands, anders gezegd naar een strikte

Vf2-regel, los gezien moet worden van een evolutie die de vooropgeplaatste bijzin zelf heeft

doorgemaakt. Die bijzin is immers lang een element in de aanloop gebleven en is pas laat in

de Nederlandse taalgeschiedenis, oorspronkelijk via verwijswoorden en pas later via

inversie, geïntegreerd in de hoofdzin. Als de bijzinnen buiten beschouwing worden gelaten,

is er met andere woorden in het Middelnederlands nooit een ongemarkeerde constructie met

topicalisering zonder inversie geweest.

3.3 Samenvatting

Het Engels en het Nederlands hebben beide doorheen de hele geschiedenis een alternantie

gekend tussen XSV- en XVS-volgorde. In het Nederlands was en is de constructie zonder

inversie gemarkeerd, in het Engels geldt hetzelfde voor de constructie met inversie. Het

Engels kende immers al heel vroeg een XSV-volgorde, lang voor de Normandische invasie

(Bean 1977: 145). Inversie was dan een specifiek retorisch of pragmatisch middel om de

informatie op een bepaalde manier te structureren, zowel in het Oudengels (Bean 1977) als

in het Middelengels (Swieczkowski 1962), het vroegmoderne Engels en het Engels van

vandaag (Jacobsson 1951).20 Het Nederlands daarentegen kende volgens de gebruikte

bronnen al in het Middelnederlands een vrij vaste XVS-volgorde, dus met inversie na

topicalisering. Beweren dat er geen inversie was na vooropgeplaatste bijzinnen, lijkt inherent

anachronistisch aangezien die in vroegere taalfases nog niet tot de zinsstructuur behoorden.

20

Jacobsson (1951), de bron die hier aangehaald wordt voor het moderne Engels, is ondertussen meer dan zestig jaar oud. Een onderzoek naar inversie in het Engels in de 21

e eeuw zou moeten uitwijzen of er

ondertussen iets is veranderd.

Page 49: Jorien Saelens - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/698/RUG01-002162698... · 2014-12-17 · iii Dankwoord Aan het begin van een universitaire studie weerklinken al

37

De uitzonderingen op de inversieregel die nog overblijven, de enkelvoudige

vooropgeplaatste constituenten, wijt Burridge (1993: 36) aan de verbindende functie van die

vooropgeplaatste zinsdelen. Volgens Burridge (1993: 132-177) getuigt de aanwezigheid van

die constructies zonder inversie van een topic-prominente fase in het Middelnederlands,

waarin nieuwe informatie vooraan in de zin verscheen. Volgens Van der Horst (2008: 322)

was er echter al vroeg een grammaticale motivatie voor inversie. Zelfs in de vroegste

bronnen, zoals de Heliand, was er al een tendens in de richting van Vf2 merkbaar (Van der

Horst 2008: 322). In het Engels is de Vf2-regel er mogelijk zelfs nooit geweest, zoals Bean

(1977) aanneemt.

Uit dit hoofdstuk volgt dat er al vroeg een splitsing was tussen het gedrag van XSV- en XVS-

volgorde in het Engels en in het Nederlands. Een vergelijking van de bevindingen uit dit

hoofdstuk met de resultaten van het corpusonderzoek van het West-Vlaams in hoofdstuk 4

zal misschien meer inzicht geven in de afkomst van het verschijnsel. Indien het West-

Vlaams meer gelijkenissen met het (Middel-)Nederlands vertoont, spreekt dat de hypothese

dat het verschijnsel Ingveoons is tegen en is het misschien eerder een autochtoon

verschijnsel. Komt het West-Vlaams eerder overeen met het Engels, dan spreekt dat net

voor de hypothese als ingveonisme.

Page 50: Jorien Saelens - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/698/RUG01-002162698... · 2014-12-17 · iii Dankwoord Aan het begin van een universitaire studie weerklinken al

38

Page 51: Jorien Saelens - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/698/RUG01-002162698... · 2014-12-17 · iii Dankwoord Aan het begin van een universitaire studie weerklinken al

39

4 Het corpusonderzoek

Hoofdstuk 3 toont aan dat het Engels en het Nederlands een verschillende ontwikkeling van

inversie hebben gekend. Het doel van dit corpusonderzoek is om meer inzicht te krijgen in

de geografische verspreiding en de intern-linguïstische kenmerken van topicalisering zonder

inversie in het Frans- en West-Vlaams. Eventueel kunnen de resultaten van het onderzoek

nieuw licht werpen op de status van het verschijnsel als ingveonisme. De samenstelling van

het corpus en de toegepaste methodologie worden besproken in 4.1. In 4.2 volgt een

interpretatie van de resultaten.

4.1 Materiaal en methodologie

In de jaren 1960 en nog een tweetal decennia daarna verzamelden de UGent en het

Meertens Instituut spontaan taalgebruik van dialectsprekers. In Nederlandstalig België zijn er

in het totaal ruim 800 gesprekken van ongeveer 45 minuten op band opgenomen (Triest

2012). De dialectopnames lenen zich voor een gedetailleerder onderzoek van de situatie in

West- en Frans-Vlaanderen. De gesprekken nemen de vorm aan van wat Mesthrie et al.

(2009: 90) een “sociolinguistic interview” noemen. De interviewer stelt vragen aan de

spreker over zijn jeugd, zijn beroep, belevenissen tijdens de oorlog enzovoort. Op die manier

neemt de vaak jongere en hoger opgeleide interviewer de status van leerling aan en verloopt

het gesprek in een informelere omgeving. De tegenstelling van de “middle-class researcher

versus the subject” wordt geminimaliseerd (Mesthrie et al. 2009: 90). Soms functioneert een

tussenpersoon als katalysator: een studente interviewt haar eigen grootvader in het

plaatselijke dialect (bv. in Vlissegem), een priester ondervraagt een van de oudere mensen

uit de parochie (bv. in Capelle-la-Grande) of een leraar van het plaatselijke schooltje

interviewt iemand die hij via de school kent (bv. in Lendelede). Een andere manier om de

sfeer informeler te maken is om meerdere mensen samen te interviewen (bv. in

Ruddervoorde en Heestert). De bedoeling is om spontaan taalgebruik van de sprekers vast

te leggen dat zo weinig mogelijk beïnvloed is door sociolinguïstische variabelen als leeftijds-

of klasseverschillen (Mesthrie et al. 2009: 90).

Voor de selectie van de opnames werd de indeling van Devos en Vandekerckhove (2006:

29) gevolgd. Zij verdelen West-Vlaanderen aan de hand van isoglossen in verschillende

dialectregio’s (Devos en Vandekerckhove 2006: 30-36). Die isoglossen bestaan

voornamelijk uit fonologische dialectkenmerken. Zo onderscheidt westelijk West-Vlaanderen

Page 52: Jorien Saelens - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/698/RUG01-002162698... · 2014-12-17 · iii Dankwoord Aan het begin van een universitaire studie weerklinken al

40

zich van de rest van de provincie doordat daar nog een verschil tussen au en ou voor een w

werd behouden: blauw klinkt als blaauw en touw gewoon als touw (Devos en

Vandekerckhove 2006: 35). Een typisch Kustwestvlaams kenmerk is bijvoorbeeld de

overname van de meervoudsvorm van het werkwoord voor de enkelvoudsvorm: aan de kust

klinkt ik doe en ik ben als ik doen en ik zijn (Devos en Vandekerckhove 2006: 32). Aan de

hand van dergelijke kenmerken onderscheiden Devos en Vandekerckhove (2006: 29) vier

dialectregio’s: noordelijk West-Vlaanderen, westelijk West-Vlaanderen (waar ze Frans-

Vlaanderen bij rekenen), continentaal West-Vlaanderen en een overgangszone waar West-

én Oost-Vlaamse kenmerken voorkomen. Die indeling is natuurlijk een vereenvoudiging: in

werkelijkheid lopen de verschillende isoglossen niet altijd samen (Devos en Vandekerckhove

2006: 29). Kaart 3 uit Devos en Vandekerckhove (2006: 29) illustreert de indeling.

Kaart 3: De indeling van het West-Vlaams (Devos en Vandekerckhove 2006: 29).

Uit elk van de regio’s worden voor het onderzoek vijf dialectopnames geselecteerd, naast

nog eens vijf uit Frans-Vlaanderen, goed voor een totaal van 25 dialectopnames. Frans-

Vlaanderen krijgt hier de status van aparte zone aangezien Vanacker (1967: 854) een

duidelijk onderscheid tussen de toepassing van inversie in Frans- en West-Vlaanderen

opmerkt (zie 2.1). Voor de selectie wordt geprobeerd om de 25 plaatsen zo verspreid

mogelijk over het gebied te kiezen, zodat er voor elke zone een genuanceerd beeld ontstaat.

Page 53: Jorien Saelens - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/698/RUG01-002162698... · 2014-12-17 · iii Dankwoord Aan het begin van een universitaire studie weerklinken al

41

Een andere factor die de selectie beïnvloedt, is de beschikbaarheid van een opname én een

transcriptie. Niet alle dialectopnames zijn immers getranscribeerd (Triest 2012). Voor de

gekozen plaatsen is er altijd een transcriptie beschikbaar; bij het beluisteren van de opname

met de transcriptie erbij is het namelijk gemakkelijker om niets te missen. De opname zelf

blijft ook noodzakelijk aangezien intonatie een belangrijke variabele is. Bovendien sluipen in

sommige van de teksten, die voornamelijk door studenten zijn getranscribeerd, wel eens

fouten. In een bepaalde transcriptie was bijvoorbeeld de inversie aangepast aan de regels

van de standaardtaal, wat uiteraard niet de bedoeling is.

Met de ligging en beschikbaarheid van een transcriptie naast de opname in acht genomen,

werden de 25 gemeenten geselecteerd. De beluisterde opnames in Frans-Vlaanderen (FR)

zijn Uxem (48’), Capelle-la-Grande (20’), Hardifort (24’), Bavinchove (33’) en St-Marie-

Kappel (44’). In westelijk West-Vlaanderen (W) werden de opnames uit Koksijde (33’),

Nieuwpoort (48’), Leisele (35’), Woesten (verdeeld over twee opnames, van 37’ en 5’) en

Kemmel (39’) beluisterd. Uit het noorden van West-Vlaanderen (N) komen Knokke (48’),

Vlissegem (47’), Ramskapelle (44’), Dudzele (34’) en Zandvoorde (28’) aan bod. Voor

continentaal West-Vlaanderen (C) zijn dat Ruddervoorde (48’), Torhout (48’), Lendelede

(36’), Heule (14’) en Wervik (48’). Ten slotte werden als overgangsgemeentes tussen het

Oost- en West-Vlaams (OV) Oedelem (49’), Beernem (44’), Ruiselede (32’), Tiegem (48’) en

Heestert (51’) bestudeerd. Het corpus bevat in totaal 985 minuten of 16,4 uur aan gesproken

taal, verdeeld over 39 verschillende dialectsprekers. De ligging van de bestudeerde plaatsen

is te zien op kaart 4.

Page 54: Jorien Saelens - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/698/RUG01-002162698... · 2014-12-17 · iii Dankwoord Aan het begin van een universitaire studie weerklinken al

42

1 Hardifort (FR)

2 Capelle-la-Grande (FR)

3 Uxem (FR)

4 Wervik (C)

5 Woesten (W)

6 Kemmel (W)

7 Dudzele (N)

8 Tiegem (OV)

9 Beernem (OV)

10 Ruddervoorde(C)

11 Oedelem (OV)

12 Ramskapelle (N)

13 Ruiselede (OV)

14 Koksijde (W)

15 Leisele(W)

16 Zandvoorde (N)

17 Heestert (OV)

18 Heule (C)

19 Lendelede (C)

20 Vlissegem (N)

21 Knokke (N)

22 Bavinchove (FR)

23 Sint-Mariekappel (FR)

24 Nieuwpoort (W)

25 Torhout (C)

Kaart 4: De bestudeerde plaatsen geografisch voorgesteld.

Page 55: Jorien Saelens - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/698/RUG01-002162698... · 2014-12-17 · iii Dankwoord Aan het begin van een universitaire studie weerklinken al

43

Uit iedere opname werden manueel alle instanties gehaald waarin in een mededelende zin

een andere constituent dan het onderwerp de eerste zinsplaats inneemt, zoals een satelliet

(77), een voorzetselobject (78), een zinsmodificeerder (79) enzovoort.

(77) Achter ’n eesten oorloge zijn ’t ton al steenenen vloeren en biedonnenen vloeren

gekommen (Oedelem).

(78) Aan handarbeid en ontbrak da toen nie (Woesten).

(79) Onder andere mijn vader zaliger had daar een ventje mee (Dudzele).

Instanties met voegwoorden voorop die nooit inversie veroorzaken omdat ze buiten de

zinstructuur vallen, zoals maar of en, zijn niet opgenomen (Van der Horst 1981: 179).

Vooropgeplaatste bijzinnen wel, aangezien al bleek dat die in het Nederlands doorheen de

tijd steeds vaker syntactisch zijn geïntegreerd in het voorveld van de volgende hoofdzin (zie

3.2.2). In het onderzoek wordt daarom ook nagegaan of de bijzinsvorm van

vooropgeplaatste zinsdelen een invloed heeft op de inversie na topicalisering in het West-

Vlaams. De zinnen zijn ingedeeld volgens dialectzone, plaats, syntactische en in sommige

gevallen ook semantische functie.21 De nadruk ligt op constructies met en zonder inversie

als alternantie. In elk van de 25 plaatsen komen beide constructies namelijk voor. Voor

enkele variabelen wordt onderzocht wat hun invloed is op de keuze van de spreker binnen

de alternantie.

In 4.2.1 komt de regionale verspreiding binnen Frans- en West-Vlaanderen van de

constructie zonder inversie na topicalisering aan bod. Eerst dienen de vooraf ingedeelde

zones volgens Devos en Vandekerckhove (2006: 29) als referentiepunt. Daarna worden de

plaatsen ook volgens de gevonden data opnieuw in geografische groepen ingedeeld.

Daarvoor werden enkele kaarten getekend. Enerzijds werd de kaartensoftware van de

redactie van het Woordenboek van de Vlaamse Dialecten (WVD; kaart 5 en 6) gebruikt en

anderzijds het online beschikbare programma Gabmap dat Peter Kleiweg van de universiteit

Groningen ontwikkelde om dialectonderzoek te visualiseren (Nerbonne et al. 2011; kaart 4, 7

en 8).

Voor het taalinterne onderzoek in 4.2.2 dient als syntactisch referentiekader in de eerste

plaats de E-ANS, ofwel de gedigitaliseerde versie van de Algemene Nederlandse

Spraakkunst (ANS) uit 1997 (E-ANS 2012). Het primaire doel van de E-ANS (2012: 0.2) is

om de grammatica van het Nederlands te beschrijven. Daardoor is die Spraakkunst niet

21

Voor de analyse werd de filterfunctie van het Office-programma Excel gebruikt, waarin alle zinnen handmatig

werden ingevoerd en gesorteerd.

Page 56: Jorien Saelens - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/698/RUG01-002162698... · 2014-12-17 · iii Dankwoord Aan het begin van een universitaire studie weerklinken al

44

afhankelijk van een “taalkundige school” en de meest neutrale optie (E-ANS 2012: 0.2). Af

en toe wordt daarnaast verwezen naar de Grammatica van de Nederlandse zin door

Vandeweghe (2010), die zelf “schatplichtig [is] aan de traditionele grammatica, zoals o.a.

neergeslagen in de ANS” (Vandeweghe 2010: 5). Ook het standaardwerk van Van der Horst

(2008), Geschiedenis van de Nederlandse syntaxis, is een veelgebruikte referentie, net

zoals in het vorige hoofdstuk. Die bronnen behandelen voornamelijk het

Standaardnederlands, maar grammatica’s van een dialect als het West-Vlaams die

uitgebreid genoeg zijn om als referentiekader te dienen, zijn nu eenmaal niet voorhanden.

Het Nederlandse en West-Vlaamse taalsysteem zijn natuurlijk niet helemaal gelijk. Toch

kunnen de syntactische en semantische categorieën voor deze studie met de nodige nuance

grotendeels worden toegepast. Methodologische problemen die zich voordoen, worden ter

plaatse besproken.

Waar dan toch, om syntactische verschijnselen te kunnen verklaren, een theoretischer

denkkader nodig is, valt de keuze op de Functional Grammar (FG) van Dik (1989) en Dik en

Hengeveld (1997). Dik geeft in de eerste plaats een praktische benadering van taal, waarin

hij uitgaat van een “natural language user” (1989: 1). De hamvraag is hoe die spreker de

informatie structureert en wat de motivaties zijn voor zijn taalgedrag (Dik 1989: 1). Ernstig

vereenvoudigd bekijkt FG hoe de spreker semantische, syntactische, morfologische en

fonologische regels toepast om een pragmatisch systeem te benutten. In FG, vindt Dik,

“linguistic expressions should be described and explained in terms of the general framework

provided by the pragmatic system of verbal interaction” (1989: 3). Dat houdt onder andere in

dat een individu in communicatie niet enkel “factual information”, maar ook de pragmatische

informatie, ofwel “the full body of knowledge, beliefs, preconceptions, feelings etc.”

overbrengt. Het is volgens Dik (1989: 5) nutteloos om het taalsysteem los te bekijken van de

setting waarin taal functioneert. Deze studie volgt die visie en gaat ervan uit dat er voor

taalkeuzes, hier specifiek voor de keuze van een spreker voor een constructie met of zonder

inversie in de alternantie, een pragmatische of functionele motivatie bestaat.

Page 57: Jorien Saelens - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/698/RUG01-002162698... · 2014-12-17 · iii Dankwoord Aan het begin van een universitaire studie weerklinken al

45

4.2 Resultaten van het corpusonderzoek

De resultaten van het corpusonderzoek worden in twee delen besproken, zoals in de

inleiding wordt vermeld. 4.2.1 gaat dieper in op de geografische verspreiding van de

constructie zonder inversie na topicalisering en stelt een indeling van de data voor. De

intern-linguïstische kenmerken van het verschijnsel komen vervolgens aan bod in 4.2.2.

4.2.1 Regionale indeling

Van Bree (1997: 7) merkt op dat ingveonismen voornamelijk aan de kust van de Lage

Landen voorkomen. Devos en Vandekerckhove (2006: 38, 40) nemen voor ingveonismen in

West-Vlaanderen steevast een terraslandschap waar, waarbij de verschijnselen zich over de

eeuwen heen steeds verder naar het westen terugtrokken. Hoe later een verschijnsel uit een

gebied verdween, hoe meer relicten er nog van terug te vinden zijn (Devos en

Vandekerckhove 2006: 40). Indien de constructie met topicalisering zonder inversie een

ingveonisme is, dan zou dat verschijnsel frequenter zijn in het westen van het land en zou er

zich ook een terraslandschap aftekenen. Volgens Taeldeman (1982: 283) is dat ook het

geval: hij noemt als gebieden waar inversie kan ontbreken enkel Frans-Vlaanderen en de

Westhoek. Vanacker vindt in zijn onderzoek instanties zonder inversie in een aan Frans-

Vlaanderen “aansluitende Westvlaamse strook” maar vermeldt er ook bij dat de “oostelijke

grens door verder onderzoek nog moet worden vastgelegd” (1977: 215). Vanacker (1977:

210) noemt wel enkele plaatsen waar de verschijnselen ook bekend zijn die heel wat verder

afliggen van Frans-Vlaanderen, zoals Waregem en Oostrozebeke. Dieper in West-

Vlaanderen zijn de kwantitatieve verhoudingen van de alternantie echter nog niet

onderzocht.

In het corpus komen in de 25 plaatsen in het totaal 2251 zinnen voor met een

getopicaliseerd zinsdeel. Daarvan zijn er 1177 zonder inversie, wat overeenkomt met 52,3

procent. De resultaten in tabel 6 zijn weergegeven volgens de regionale indeling van Devos

en Vandekerckhove (2006: 29) uit 4.1.

Page 58: Jorien Saelens - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/698/RUG01-002162698... · 2014-12-17 · iii Dankwoord Aan het begin van een universitaire studie weerklinken al

46

Zone Zonder inversie Met inversie Totaal

FR 293 85,4% 50 14,6% 343

W 314 55,4% 253 44,6% 567

N 189 41,6% 265 58,4% 454

C 230 57,6% 169 42,4% 399

OV 151 30,9% 337 69,1% 488

Totaal 1177 52,3% 1074 47,7% 2251

Tabel 6: Absolute en relatieve frequentie van zinnen zonder en met inversie per dialectzone.

Een globale chikwadraattest voor deze tabel geeft een p-waarde kleiner dan 0,0001; de data

zijn dus significant. De partiële test, waarbij de onderlinge significantie tussen de zones

wordt berekend, geeft bijna overal p-waardes kleiner dan 0,001. Enkel de vergelijking tussen

continentaal en westelijk West-Vlaanderen geeft geen significant resultaat (p = 0,57).

Zoals verwacht verschijnt er een terraslandschap. In zes op zeven Frans-Vlaamse zinnen

met topicalisering blijft inversie achterwege, terwijl dat nog ongeveer één op drie is in de

overgangszone tussen Oost- en West-Vlaanderen. Het uiterste oosten en westen van het

bestudeerde gebied spreekt de hypothese dat gebrek aan inversie na topicalisering een

ingveonisme is niet tegen. Op basis van deze cijfers kan worden gesteld dat de constructie

met inversie gemarkeerd is in Frans-Vlaanderen, terwijl de constructie zonder inversie voor

oostelijke West-Vlamingen eerder gemarkeerd is. De situatie is complexer voor de gebieden

daartussen. Terwijl de verwachting is dat sprekers van het continentaal West-Vlaams vaker

inversie toepassen dan bijvoorbeeld westelijke West-Vlamingen en West-Vlamingen van aan

de kust, blijkt dat niet het geval. Het verschil met westelijk West-Vlaanderen is echter niet zo

groot: de regio’s hebben respectievelijk 57,6 en 55,4 procent zonder inversie, wat ook

verklaart waarom de chikwadraattest geen significant resultaat oplevert. Het lijkt daarom

nuttig om niet alleen per zone, maar ook voor iedere plaats afzonderlijk eens te kijken

hoeveel instanties er met en zonder inversie voorkomen, zoals weergegeven in tabel 7.

Page 59: Jorien Saelens - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/698/RUG01-002162698... · 2014-12-17 · iii Dankwoord Aan het begin van een universitaire studie weerklinken al

47

Plaats Zonder inversie Met inversie Totaal

FR 293 85,4% 50 14,6% 343

Bavinchove 89 85,6% 15 14,4% 104

Capelle-la-Grande 32 88,9% 4 11,1% 36

Hardifort 59 92,2% 5 7,8% 64

Sint-Mariekappel 59 85,5% 10 14,5% 69

Uxem 54 77,1% 16 22,9% 70

W 314 55,4% 253 44,6% 567

Kemmel 48 47,1% 54 52,9% 102

Koksijde 98 64,5% 54 35,5% 152

Leisele 49 69,0% 22 31,0% 71

Nieuwpoort 70 48,6% 74 51,4% 144

Woesten 49 50,0% 49 50,0% 98

N 189 41,6% 265 58,4% 454

Dudzele 29 44,6% 36 55,4% 65

Knokke 41 48,8% 43 51,2% 84

Ramskapelle 39 26,4% 109 73,6% 148

Vlissegem 38 44,7% 47 55,3% 85

Zandvoorde 42 58,3% 30 41,7% 72

C 230 57,6% 169 42,4% 399

Heule 14 93,3% 1 6,7% 15

Lendelede 34 57,6% 25 42,4% 59

Ruddervoorde 33 27,7% 86 72,3% 119

Torhout 54 67,5% 26 32,5% 80

Wervik 95 75,4% 31 24,6% 126

OV 151 30,9% 337 69,1% 488

Beernem 14 17,3% 67 82,7% 81

Heestert 50 39,4% 77 60,6% 127

Oedelem 32 27,6% 84 72,4% 116

Ruiselede 13 26,0% 37 74,0% 50

Tiegem 42 36,8% 72 63,2% 114

Totaal 1177 52,3% 1074 47,7% 2251

Tabel 7: Absolute en relatieve frequentie van zinnen zonder en met inversie per plaats.

Page 60: Jorien Saelens - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/698/RUG01-002162698... · 2014-12-17 · iii Dankwoord Aan het begin van een universitaire studie weerklinken al

48

In tabel 7 is te zien dat plaatsen onderling, binnen de vooraf vastgelegde zones, sterk in

aantallen kunnen verschillen. In Torhout, bijvoorbeeld, wordt 67,5 procent van de instanties

zonder inversie uitgesproken, terwijl dat in Ruddervoorde nog slechts 27,7 procent is. Die

twee plaatsen worden niet alleen tot dezelfde zone gerekend, maar liggen ook binnen die

zone niet ver van elkaar. Waarschijnlijk zijn die verschillen te wijten aan idiolectische

variatie; het is immers een vereenvoudiging om de taal van één of enkele sprekers als

maatstaf voor het dialect van een plaats te gebruiken. De cijfers dienen dus eerder als een

indicatie van de situatie.

De volgorde van de plaatsen wijzigt licht zonder de indeling in zones; in tabel 8 zijn de

plaatsen daarom gerangschikt op de relatieve frequentie van de constructie zonder inversie

na topicalisering. Op de eerste plaats staat verrassend genoeg Heule, een continentaal-

West-Vlaamse plaats. Op basis van de 15 instanties die er in Heule voorkomen is het echter

niet mogelijk om statistisch relevante uitspraken te doen; de steekproef is te klein. De

volgende vijf plaatsen zijn zonder uitzondering Frans-Vlaams; de inversieloze volgorde is

dus zonder twijfel daar het frequentst, zoals Vanacker (1967: 854) ook aantoont. Aan de

andere kant van de lijst duiken voornamelijk overgangsgebieden op. Het eerste

overgangsgebied staat al op nummer 19, namelijk Heestert, en de andere vier staan op

nummer 20, 22, 24 en 25. Interessant is dat de plaatsen daartussen die oorspronkelijk niet

bij de overgangszone worden gerekend (Ruddervoorde op 21 en Ramskapelle op 23) toch

beide vrij ver in het oosten van de provincie liggen. De grens tussen continentaal West-

Vlaanderen en de overgangszone tussen het West- en Oost-Vlaams ligt voor deze

constructie op basis van de cijfers in tabel 8 iets verder naar het westen dan in de algemene

indeling van Devos en Vandekerckhove (2004: 29). Voor het uiterste westen en oosten

komen de verwachtingen dus in elk geval al uit. Continentaal West-Vlaanderen valt als zone

echter uit elkaar. Na Heule op 1 volgt grensgemeente Wervik al op 7. Torhout en Lendelede

volgen op nummer 9 en 12. Ten slotte staat Ruddervoorde op nummer 21.

Page 61: Jorien Saelens - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/698/RUG01-002162698... · 2014-12-17 · iii Dankwoord Aan het begin van een universitaire studie weerklinken al

49

Dialectopname Zonder inversie Met inversie Totaal

1 Heule 14 93,3% 1 6,7% 15

2 Hardifort 59 92,2% 5 7,8% 64

3 Capelle-la-Grande 32 88,9% 4 11,1% 36

4 Bavinchove 89 85,6% 15 14,4% 104

5 Sint-Mariekappel 59 85,5% 10 14,5% 69

6 Uxem 54 77,1% 16 22,9% 70

7 Wervik 95 75,4% 31 24,6% 126

8 Leisele 49 69,0% 22 31,0% 71

9 Torhout 54 67,5% 26 32,5% 80

10 Koksijde 98 64,5% 54 35,5% 152

11 Zandvoorde 42 58,3% 30 41,7% 72

12 Lendelede 34 57,6% 25 42,4% 59

13 Woesten 49 50,0% 49 50,0% 98

14 Knokke 41 48,8% 43 51,2% 84

15 Nieuwpoort 70 48,6% 74 51,4% 144

16 Kemmel 48 47,1% 54 52,9% 102

17 Vlissegem 38 44,7% 47 55,3% 85

18 Dudzele 29 44,6% 36 55,4% 65

19 Heestert 50 39,4% 77 60,6% 127

20 Tiegem 42 36,8% 72 63,2% 114

21 Ruddervoorde 33 27,7% 86 72,3% 119

22 Oedelem 32 27,6% 84 72,4% 116

23 Ramskapelle 39 26,4% 109 73,6% 148

24 Ruiselede 13 26,0% 37 74,0% 50

25 Beernem 14 17,3% 67 82,7% 81

Tabel 8: Bestudeerde plaatsen gerangschikt op relatieve frequentie zonder inversie.

De continentaal West-Vlaamse zone en plaatsen Ruddervoorde en Ramskapelle tonen aan

dat de indeling van Devos en Vandekerckhove (2006: 29) voor deze constructie niet ideaal

is. Daarom werd op zoek gegaan naar een nieuwe indeling aan de hand van de

kaartensoftware van het WVD (zie 4.1). Op kaart 5 zijn de gebieden ingedeeld in intervallen

van tien procent zonder inversie.

Page 62: Jorien Saelens - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/698/RUG01-002162698... · 2014-12-17 · iii Dankwoord Aan het begin van een universitaire studie weerklinken al

50

Kaart 5: Indeling van de relatieve frequentie zonder inversie in intervallen van tien procent.

Kaart 5 toont dat de percentages in het oosten en het westen van het bestudeerde gebied

samenhangende gebieden vormen en dat er in het centrale gebied meer variatie is.

Gebieden met minder dan 40 procent inversie liggen zonder uitzondering aan de oostelijke

grens van West-Vlaanderen; gebieden met meer dan 70 procent komen voornamelijk in

Frans-Vlaanderen voor. Daarop bestaan twee uitzonderingen: enerzijds Heule, dat door de

weinige instanties hierboven al als niet relevant werd afgedaan, en anderzijds Wervik. Daar

zijn er 95 zinnen op 126 die geen inversie vertonen na een vooropgeplaatst zinsdeel. Zoals

op de kaart te zien is, ligt Wervik tegen de grens met Frankrijk. Eigenlijk ligt het er zelfs op,

want aan de andere kant van de grens, in Frankrijk, is er een “Wervicq-Sud”. Wervik is de

enige West-Vlaamse plaats die zo dicht bij zuiver Franstalig gebied ligt en net daar is er een

dergelijk hoog percentage van instanties zonder inversie terug te vinden. Misschien is er dus

invloed van het Frans op het Werviks, zoals Paardekooper (1955: 242-3) en Vanacker

(1967: 854) voor Frans-Vlaanderen suggereren. Het valt immers op hoe sterk de data

overeenkomen.

Het centrale deel van West-Vlaanderen, Heule en Wervik buiten beschouwing gelaten, heeft

gebieden tussen de 40 en 70 procent zonder inversie, perfect in het midden tussen Frans-

Vlaanderen en het grensgebied naast Oost-Vlaanderen dus. Om die gebieden wat beter in

kaart te brengen, toont kaart 6 intervallen van twintig procent in de plaats van tien procent.

Zo worden er minder kleuren in een keer gebruikt met een overzichtelijker (zij het minder

nauwkeurig) kaartbeeld als resultaat. Enkel Beernem dook met 17,3 procent zonder inversie

Page 63: Jorien Saelens - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/698/RUG01-002162698... · 2014-12-17 · iii Dankwoord Aan het begin van een universitaire studie weerklinken al

51

onder de 20 procent. Die plaats hoort daarom bij het onderste interval, dat de instanties

tussen tien en veertig in de plaats van tussen twintig en veertig omvat.

Kaart 6: Indeling van de relatieve frequentie zonder inversie in intervallen van twintig procent.

De grensgebieden komen ook op kaart 6 duidelijk naar voren. Het oranje bolletje in West-

Vlaanderen is opnieuw de uitzondering Heule. Deze kaart doet vermoeden dat in Frans-

Vlaanderen ook een terraslandschap bestaat: Uxem, de meest oostelijke Frans-Vlaamse

plaats in het corpus, kleurt immers geel. Op basis van die ene plaats kunnen er natuurlijk

geen conclusies worden getrokken.

Ruw ingeschat kan het gebied volgens de data die het onderzoek oplevert, ingedeeld

worden in drie zones: het westen, voornamelijk Frans-Vlaanderen en Wervik, een centraal

gebied dat ook het grootste deel van de kust omvat, en een oostelijk gedeelte, voornamelijk

met plaatsen die tegen Oost-Vlaanderen aanliggen. Op basis van tabel 8 en kaart 6 is een

mogelijke indeling hieronder weergegeven. De grenzen tussen groepen zijn getrokken waar

het verschil in percentage tussen twee gebieden het grootst was. Uxem en Wervik zijn

twijfelgevallen en kunnen eigenlijk even goed bij groep 2 horen. De grens tussen groep 2 en

3 is duidelijker afgebakend en komt ook volledig overeen met de kleuren op kaart 6.22

22

Heule werd uit deze verdeling gelaten aangezien de resultaten mogelijk op toeval berusten. De indeling werd gekozen zodat iedere hypothetische waarde binnen een categorie past, met waardes van 0 tot 100 procent.

Page 64: Jorien Saelens - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/698/RUG01-002162698... · 2014-12-17 · iii Dankwoord Aan het begin van een universitaire studie weerklinken al

52

1. Groep 1 (100 tot 70 procent zonder inversie):

- Hardifort

- Capelle-la-Grande

- Sint-Mariekappel

- Bavinchove

- Uxem

- Wervik

2. Groep 2 (70 tot 40 procent zonder inversie):

- Leisele

- Torhout

- Koksijde

- Zandvoorde

- Lendelede

- Woesten

- Knokke

- Nieuwpoort

- Kemmel

- Dudzele

- Vlissegem

3. Groep 3 (40 tot 0 procent zonder inversie):

- Heestert

- Tiegem

- Ruddervoorde

- Oedelem

- Ramskapelle

- Ruiselede

- Beernem

Dat is uiteraard een arbitraire indeling; in de realiteit is er een continuüm. Toch worden de

opgetelde data van de drie groepen als gedachtenexperiment samengebracht in tabel 9.

Groep Zonder inversie Met inversie Totaal

1 388 82,7% 81 17,3% 469

2 552 54,5% 460 45,5% 1012

3 223 29,5% 532 70,5% 755

Tabel 9: Absolute en relatieve frequentie van zinnen zonder en met inversie in de nieuwe regionale

indeling op basis van tabel 8 (zonder Heule).

De data die in tabel 9 samenkomen, geven bij de chikwadraattest een p-waarde kleiner dan

0,0001 en zijn dus significant. Dat betekent dat zowel volgens de vooraf gevolgde indeling

van Devos en Vandekerckhove (2006: 29) als volgens de achteraf ingedeelde groepen een

duidelijke afhankelijkheid bestaat tussen topicalisering zonder inversie enerzijds en de regio

anderzijds. De plaatsen vormen ook ongeveer aansluitende gebieden wanneer ze op een

kaart worden getekend (kaart 7).

Page 65: Jorien Saelens - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/698/RUG01-002162698... · 2014-12-17 · iii Dankwoord Aan het begin van een universitaire studie weerklinken al

53

Kaart 7: Een nieuwe indeling op basis van de relatieve frequentie zonder inversie per plaats.

De data in tabel 9 tonen opnieuw duidelijk hoe de graad van gemarkeerdheid van de

constructie zonder inversie afneemt naar het westen toe. Het valt op hoe sprekers in het

westen in vier op vijf van de gevallen voor een constructie zonder inversie zullen opteren,

terwijl sprekers in het oosten van het gebied dat in één op drie van de gevallen doen. De

cijfers suggereren dat de constructie met inversie in het westen gemarkeerder is dan de

constructie zonder inversie dat is voor het oosten. Op die kwestie zal de bespreking van de

intern-linguïstische kenmerken in 4.2.2 meer licht moeten werpen.

In welke intervallen of zones de plaatsen ook zijn ingedeeld, de grenzen van de

afgebakende zones zullen altijd enigszins arbitrair blijven, wat natuurlijk typerend is voor een

terraslandschap. Kaart 8 is net zoals kaart 7 getekend met Gabmap, dat gebruik maakt van

vlakken die automatisch rond de plaats worden getekend om een samenhangend kaartbeeld

te maken (Nerbonne et al. 2011). Kaart 8 maakt gebruik van een kleurencontinuüm in die

vlakken, gegenereerd op basis van de data in tabel 8. Hoe groter het ingevoerde percentage

zonder inversie, hoe donkerder het vlak kleurt. Op kaart 8 verschijnt het continuüm van de

constructie nauwkeuriger en zonder arbitraire grenzen tussen zones:

Page 66: Jorien Saelens - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/698/RUG01-002162698... · 2014-12-17 · iii Dankwoord Aan het begin van een universitaire studie weerklinken al

54

Kaart 8: De relatieve frequentie zonder inversie per plaats, voorgesteld door kleurvlakken.

Aan de ene kant spreken de data de stelling dat topicalisering zonder inversie een

ingveonisme is, dus niet tegen. Aan de andere kant ontkennen de data ook niet dat het om

invloed van het Frans kan gaan. Integendeel, de data zouden ook kunnen worden gebruikt

om te stellen dat de plaatsen die dichter bij het Franse taalgebied liggen (Frans-Vlaanderen,

maar ook bijvoorbeeld Wervik), donkerder blauw kleuren op de kaart, en dus vaker inversie

weglaten.

Nog in het voordeel van de hypothese dat het Frans een rol speelt in de verspreiding van

topicalisering zonder inversie, is dat het patroon op kaarten 5 tot 8 horizontaal van west naar

oost ligt. Met andere woorden, er is geen trend van aan de kust enerzijds en landinwaarts

anderzijds, maar wel een onderscheid tussen dicht bij Franstalig gebied enerzijds en dicht bij

de Nederlandse en Oost-Vlaamse grens anderzijds. Als het om een ingveonisme gaat, zou

zoals gezegd eerder verwacht worden dat de kustgebieden op kaart 8 donkerder kleuren en

de zuidelijkere plaatsen in West-Vlaanderen lichter. Ingveonismen in West-Vlaanderen zijn

over het algemeen immers “kustverschijnselen” (Van Bree 1997: 7).

Buccini (1992: 441) legt ook de nadruk op ingveonismen als kustverschijnselen zoals Van

Bree (1997: 7), maar stelt daarnaast, specifiek voor de zuidelijke Nederlanden, een patroon

vast waarin Ingveoons-aandoende toponiemen afnemen van west naar oost, zonder

uitzondering voor de kust (1992: 436-437). Een dergelijk toponiem is bijvoorbeeld het

Page 67: Jorien Saelens - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/698/RUG01-002162698... · 2014-12-17 · iii Dankwoord Aan het begin van een universitaire studie weerklinken al

55

huidige Langemark tegenover het Middelnederlandse Longhemarct, nog met de Ingveoonse

o (zoals in Engels thought) in de plaats van de Frankische a (zoals in Nederlands dacht)

(Buccini 1992: 421; Saelens 2013: 32). Dat toont aan dat Ingveoonse taalkenmerken in de

middeleeuwen in westelijke richting verdrongen zijn toen de Franken de streek

koloniseerden. Dergelijke Ingveoonse toponiemen zijn veel talrijker in Frans-Vlaanderen en

de Westhoek (Buccini 1992: 436-437). Het Frankische superstraat verspreidde zich dus niet

alleen vanuit het binnenland naar de kust toe, maar ook van oost naar west, overeenkomstig

met het terraslandschap dat op kaart 8 te zien is voor de constructie zonder inversie na

topicalisering (Buccini 1992: 436-439, 443). De Franken koloniseerden de zuidelijke

Nederlanden overigens ten vroegste vanaf de zevende eeuw en dat proces heeft

verschillende eeuwen geduurd (Buccini 1992: 439-440). Het intense taalcontact tussen

Ingveoonssprekenden en Franken is net wat nodig is om een invloed uit te oefenen tot op

het syntactische niveau, aangezien “la syntaxe indigène se défend assez bien” (Dauzat

1927: 55). Het patroon dat zich hierboven aftekent voor de constructie zonder inversie, is

bijgevolg net het terraslandschap dat een Ingveoonse constructie zou kunnen vertonen.

De regionale verdeling toont in elk geval al dat het om een terraslandschap gaat van west

naar oost, en dat de gemarkeerdheid van het fenomeen grondig afneemt naar het westen

toe. Om meer te weten te komen over de intern-linguïstische distributie van het fenomeen,

bestudeert 4.2.2 in detail de invloed van taalinterne variabelen op de alternantie en of die

uitsluitsel kunnen geven over de oorsprong van het verschijnsel.

4.2.2 Intern-linguïstische variabelen

Het tweede deel van de resultaten van het corpusonderzoek onderzoekt welke taalinterne

variabelen een invloed hebben op de inversiealternantie in het Frans- en West-Vlaams. De

leidraad daarvoor zijn de verschillende invloeden op de alternantie die in de literatuur rond

het onderwerp al werden aangehaald (zie hoofdstukken 2 en 3). Eerst wordt gekeken of het

verschil tussen pronominale en nominale subjecten in de hoofdzin een invloed heeft op de

alternantie, zoals voor het Oudengels het geval bleek (Fischer et al. 2000). Daarna wordt de

Vf2-regel in het West-Vlaams bestudeerd. Vervolgens komt het verschil tussen

getopicaliseerde constituenten en bijzinnen aan bod, waarna dieper wordt ingegaan op de

functie van het getopicaliseerde zinsdeel. Zoals Vanacker (1967: 847) benadrukt, is het

daarnaast nuttig om de relevantie van pauzes nader te bekijken. Ten slotte volgen enkele

opmerkingen over hoe bewust de spreker zich is van de alternantie aan de hand van de

Page 68: Jorien Saelens - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/698/RUG01-002162698... · 2014-12-17 · iii Dankwoord Aan het begin van een universitaire studie weerklinken al

56

casussen Kemmel en Torhout. Daarbij wordt ook iets gezegd over de invloed van het

tekstgenre op de alternantie.

4.2.2.1 Vorm van het onderwerp

In hoofdstuk 3 werd de studie van Fischer et al. (2000) besproken, waaruit blijkt dat het

Oudengels vaker inversie toepast in een zin met een nominaal subject. Om dat patroon ook

in het West-Vlaamse corpus te testen, wordt een steekproef uitgevoerd, waarin zoveel

mogelijk variabelen worden gelijkgesteld. Daarom worden enkel zinnen gebruikt met een

getopicaliseerde bepaling van tijd, niet in de vorm van een bijzin. De steekproef bevat 303

zinnen met een voornaamwoordelijk onderwerp en 90 zinnen met een nominaal subject. De

instanties zijn verdeeld over alle 25 plaatsen. Enkel voor het sample met nominale objecten

zijn er geen zinnen uit Heule en Ruddervoorde beschikbaar.

Eerst werd geteld hoeveel zinnen met pronominaal subject inversie vertonen. Dat is

ongeveer de helft van het sample: 161 instanties of 53,1 procent zijn zinnen zonder inversie,

de andere 142 (46,9 procent) hebben wel inversie. Voorbeeld (80) en (81) zijn voorbeelden

van een pronominaal onderwerp in de hoofdzin uit het corpus, respectievelijk zonder en met

inversie:

(80) En al me ne keer me zien e planke naar boven gaan (Ramskapelle).

(81) En de donderdag mosten we in ’t schole ook opzeggen (Zandvoorde).

Voor de nominale subjecten werd vervolgens hetzelfde gedaan. Op een sample van 90

instanties hebben er 41 geen inversie, ofwel 45,6 procent, tegenover 49 of 54,4 procent met

inversie. De volgende voorbeelden zijn zinnen met een nominaal subject, zonder (82) en met

inversie (83):

(82) Maar nu de menschen en eten da al nie meer (Koksijde).

(83) ’t Naaste weke gaat den droger derop (Leisele).

Samengevat levert de steekproef dus de volgende resultaten op:

Vorm Zonder inversie Met inversie

Pronominaal subject 161 53,1 % 142 46,9 %

Nominaal subject 41 45,6 % 49 54,4 %

Tabel 10: Invloed van de vorm van het onderwerp op de inversiealternantie.

Page 69: Jorien Saelens - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/698/RUG01-002162698... · 2014-12-17 · iii Dankwoord Aan het begin van een universitaire studie weerklinken al

57

Het nominaal subject lijkt iets vaker in een constructie met inversie voor te komen. De trend

gaat in dezelfde richting van het Oudengels. Een chikwadraattest met deze data levert

echter een p-waarde 0,25 op; de data zijn dus niet significant. De keuze van de spreker voor

een constructie met of zonder inversie is volgens deze data niet afhankelijk van de vorm van

het subject in het West-Vlaams. Door de insignificante data is het dus onzeker of het kleine

verschil aantoont dat de vorm van het subject een rol speelt in de alternantie, net als in het

Oudengels.

4.2.2.2 “Verb second” in het Frans- en West-Vlaams

Zoals in hoofdstuk 3 werd besproken, kende het Nederlands volgens Van der Horst (2008:

329) al vroeg een opkomst van Vf2, wat betekent dat het vervoegde werkwoord steeds

vaker op de tweede zinsplaats kwam te staan. In de Heliand, die dateert van rond 830, komt

er al inversie voor na een vooropgeplaatst zinsdeel, al komt de alternatieve constructie

zonder inversie ook nog steeds voor (Van der Horst 2008: 198, 322, zie 3.2.1). Coussé stelt

in het corpus historische Hollandse teksten van de dertiende tot de negentiende eeuw vast

dat het Hollands “door de eeuwen heen een strikte V2-taal” blijft (2004: 240). De enkele

randgevallen zonder Vf2 die bestaan, zoals (84), zijn zeer gemarkeerd (Coussé 2004: 237).

(84) Dairop Jan Reynoutssoen weder begeerde een vonnes te laten hoeren, dat int jair [...]

(15e eeuw).

Burridge (1993: 26) komt tot dezelfde conclusie voor het Brabants: uitzonderingen op Vf2-

volgorde bestaan, maar zelfs in de middeleeuwen blijft altijd minstens 91 procent van de

zinnen Vf2-volgorde behouden (zie 3.2.2). Een dergelijk corpusonderzoek voor het

historische Vlaams is nog niet uitgevoerd. Van der Horst (2008: 1974) zegt dat de Vf2-regel

minder consistent is in het hedendaagse West-Vlaams, wat in 2.1 al werd besproken. Uit de

voorbeeldzinnen die daar ter sprake kwamen, valt echter niet met zekerheid af te leiden of

de Vf2-regel in het West-Vlaams echt minder strikt is of dat de aanloop gewoon uitgebreider

is.

Uit het corpusonderzoek blijkt dat de Vf2-regel in het West-Vlaams inderdaad minder

onoverkomelijk is dan in de standaardtaal. Met andere woorden, de zin zonder Vf2-volgorde

blijkt minder gemarkeerd in het West-Vlaams. Het werkwoord staat in alle zinnen zonder

inversie na topicalisering (1177 van de 2251) alleen al minstens op de derde zinsplaats.

“Minstens” omdat soms ook meer dan één zinsdeel het voorveld inneemt. In de illustrerende

voorbeelden (85) tot (93) was er geen hoorbare pauze in de intonatie die aantoont dat de

Page 70: Jorien Saelens - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/698/RUG01-002162698... · 2014-12-17 · iii Dankwoord Aan het begin van een universitaire studie weerklinken al

58

getopicaliseerde constituenten in de aanloop staan. In het corpus zijn er voorbeelden van

meerdere zinsdelen voor de persoonsvorm mét en zonder inversie. (85) tot (88) zijn

voorbeelden met twee zinsdelen voor de persoonsvorm; in (89) tot en met (92) staan er drie.

Vijf keer in het hele corpus, waarvan vier keer in Frans-Vlaanderen, staan er vier zinsdelen

voor de persoonsvorm (93).

(85) En nu ’t zijn der al van drie, vier sneeën he (Dudzele).

(86) Maar geweunlijk houten pinnen sloegen ze daar deur eikene (Beernem).

(87) En de zundag in de plaats van een paard aan dat tramtje waren d’r twee (Koksijde).

(88) Nu voor te kernen moe je een vergunninge ‘en wi (Zandvoorde).

(89) En toen natuurlijk ik mochte ‘k ik ’s nachts mee met vadere (Koksijde).

(90) Maar anderszinds aje gie tot vijftien jaar naar schole gink in mijnen tijd dat was lange

(Heestert).

(91) Maar als ik vijftien, zestien jaar oud was, ’t oezen, mijn vader had een Brabander

gekocht (Sint-Mariekappel).

(92) Volgens da dadde kwam, os 't ip 't ende van de weke was, da wier ton verzet in

plekke van de vrijdag op de zaterdag, toe de maandag (Vlissegem).

(93) Ja in dieën tijde ongelukkiglijk a ‘me kwamen aan de statie, ’t was die ‘oogte van

moeze [= modder] (Hardifort).

Van der Horst zegt dat “inversie berust op de regel dat er voor het Vf slechts één zinsdeel

kan staan” (1981: 180). In het corpus gaan de afwijkingen op de Vf2-regel inderdaad

meestal samen met de afwijkingen op de inversieregel, zoals tabel 11 toont. Alle zinnen met

één enkel zinsdeel voor de persoonsvorm in het corpus hebben natuurlijk inversie, anders

zou er naast het onderwerp geen getopicaliseerd zinsdeel voor de persoonsvorm kunnen

staan.

Zinsdelen voor

persoonsvorm

Zonder inversie Met inversie Totaal

Eén 0 0,0% 1032 100,0% 1032

Twee 1106 96,4% 41 3,6% 1147

Drie 66 98,5% 1 1,5% 67

Vier 5 100% 0 0% 5

Tabel 11: Invloed van het aantal zinsdelen voor de persoonsvorm op de inversiealternantie.

Tabel 11 toont duidelijk dat op een voorveld met meerdere zinsdelen meestal geen inversie

volgt. Een enkele keer volgt inversie na drie zinsdelen voor de persoonsvorm, in een zin uit

Dudzele:

Page 71: Jorien Saelens - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/698/RUG01-002162698... · 2014-12-17 · iii Dankwoord Aan het begin van een universitaire studie weerklinken al

59

(94) Maar nu, met al ulder meststoffen, als ze nie straf doelmatig toegepast worden, zijn

d’er die bedrogen zijn.

De chikwadraattest voor tabel 11 levert een p-waarde kleiner dan 0,0001 op. Die p-waarde

verandert wanneer de categorie “één zinsdeel voor de pv” wordt weggelaten. De

chikwadraattest geeft p-waarde 0,6 voor de onderste drie rijen van de tabel. Ook afzonderlijk

geven die drie onderste rijen geen p-waarde kleiner dan 0,05. Met andere woorden, de

toepassing van inversie is afhankelijk van het onderscheid tussen één zinsdeel voor de

persoonsvorm of meerdere. Hoeveel meer dat er zijn, maakt dan weer niet uit. De Vf2-regel

speelt dus wel een rol, maar staat in oppositie met de mogelijkheid in het West-Vlaams om

meerdere zinsdelen in het voorveld te plaatsen.

In hoofdstuk 3 werd de test aangehaald die Coussé (2004) uitvoert om te kijken hoeveel

zinsdelen er in het Middelnederlandse Hollands voor de persoonsvorm kunnen verschijnen.

Om de Middelnederlandse en de West-Vlaamse data te kunnen vergelijken, wordt ook in het

West-Vlaamse corpus geteld hoeveel zinsdelen er gemiddeld voor de persoonsvorm staan.

De reeds verzamelde data tellen, zou geen relevant cijfer opleveren. Coussé (2004: 238)

gebruikt immers alle hoofdzinnen voor de telling, niet enkel die met een getopicaliseerd

zinsdeel. Daarom gebeurt deze telling aan de hand van een steekproef: uit elke opname

worden de eerste 30 hoofdzinnen gehaald, goed voor een totaal van 750 zinnen. In elk van

die zinnen werd geteld hoeveel zinsdelen er voor de persoonsvorm staan. Analoog met tabel

5 in 3.2.2 uit Coussé (2004: 236, 238) levert dat volgende resultaten op:

Aantal zinsdelen voor de persoonsvorm Totaal Gem.

Nul Eén Twee Drie Vier

4 0,5% 658 88% 83 11% 3 0,4% 2 0,3% 750 1,12

Tabel 12: Het aantal zinsdelen voor de persoonsvorm en het gemiddelde in de West-Vlaamse

steekproef.

Uit een vergelijking van tabel 12 met tabel 5 in 3.2.2 volgt de vaststelling dat het aantal

zinsdelen voor de persoonsvorm in het West-Vlaams het dichtst aanleunt bij het Hollands

van de zeventiende eeuw. Het zeventiende-eeuwse Hollands en het West-Vlaams hebben

respectievelijk in 83 en 88 procent één enkel zinsdeel voor de persoonsvorm staan. Twee

zinsdelen voor de persoonsvorm heeft het Hollands in 14 procent en het West-Vlaams in 11

procent van de gevallen. Het gemiddelde aantal zinsdelen voor de persoonsvorm is bijna

gelijk: 1,11 tegenover 1,12. Het Hollands en het West-Vlaams zijn natuurlijk twee

verschillende variëteiten en ook de aard van de teksten is anders: het Hollandse corpus

Page 72: Jorien Saelens - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/698/RUG01-002162698... · 2014-12-17 · iii Dankwoord Aan het begin van een universitaire studie weerklinken al

60

bestaat uit geschreven bronnen en het West-Vlaamse uit spontaan taalgebruik. Toch is het

interessant om te zien dat dit specifieke aspect van de syntaxis in het West-Vlaams

gelijkenissen vertoont met het Hollands in de zeventiende eeuw. Het conservatieve karakter

van het West-Vlaams is uiteraard al langer bekend (Devos en Vandekerckhove 2006: 23). In

zijn bespreking van de Frans-Vlaamse zinsbouw vermeldt Ryckeboer (2004: 83) ook dat

Frans-Vlaanderen en de westhoek syntactische kenmerken van het “zeventiende-eeuws

Nederlands” hebben bewaard. Het West-Vlaams en het Hollands vertonen echter ook

duidelijke verschillen in dit opzicht (zie 4.2.2.3).

In het conservatieve karakter van het West-Vlaams herkennen Devos en Vandekerckhove

(2006: 38, 40) een terraslandschap: hoe meer naar het westen, hoe meer oudere vormen de

sprekers gebruiken. Het Frans-Vlaams is het conservatiefst: op dat dialect heeft de

Nederlandse standaardtaal immers nooit een invloed uitgeoefend (Ryckeboer 2004: 97).

Een regionale verdeling van de data in tabel 12 levert geen significante verschillen op

volgens de chikwadraattest. Ondanks het gebrek aan significante cijfers tekent er zich wel

een consistent patroon af in de gemiddeldes, zowel in de nieuwe indeling uit 4.2.1 als

volgens de indeling van Devos en Vandekerckhove (2006: 29). Aangezien er meer zones

zijn afgebakend in die laatste indeling, is die overgenomen in tabel 13.

Zone Gemiddeld aantal zinsdelen voor

de persoonsvorm

Frans-Vlaanderen 1,17

Westelijk West-Vlaanderen 1,14

Noordelijk West-Vlaanderen 1,12

Continentaal West-Vlaanderen 1,10

Overgangszone West- en Oost-Vlaanderen 1,08

Tabel 13: Regionale verdeling van het gemiddelde aantal zinsdelen voor de persoonsvorm.

Er zijn te weinig data om betrouwbare hypotheses te kunnen vormen, maar het patroon dat

verschijnt van west naar oost is toch het vermelden waard. Het komt volledig overeen met

de terraslandschappen die Devos en Vandekerckhove (2006: 38; 40) al voor de fonologie

van het West-Vlaams opmerkten. Terwijl in het Frans-Vlaams veel vaker meer dan één

zinsdeel voor de persoonsvorm staat dan in het Hollands van de zeventiende eeuw, komt

het cijfer uit de overgangszone tussen West- en Oost-Vlaanderen al veel dichter bij de

waarde die Coussé (2004: 236) voor de negentiende eeuw heeft (1,02). Voor de syntaxis, en

voor de Vf2-regel zal zich dus waarschijnlijk hetzelfde terraslandschap voordoen. Een test

hiervan met meer data zou dat moeten bevestigen.

Page 73: Jorien Saelens - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/698/RUG01-002162698... · 2014-12-17 · iii Dankwoord Aan het begin van een universitaire studie weerklinken al

61

De sterke procentuele gelijkenis van het West-Vlaams met het zeventiende-eeuwse

Hollands zet de hypothese van Debrabandere (1976: 93-96) dat topicalisering zonder

inversie een “autochtoon relict” is kracht bij. De synchrone West-Vlaamse data zijn hier dan

een afspiegeling van een diachrone ontwikkeling, wat verklaart waarom de perifere regio’s

de oudere constructie beter hebben bewaard (Trudgill en Chambers 2007: 21). Bovendien

gedraagt de tendens om meerdere zinsdelen voor de persoonsvorm te plaatsen zich precies

zoals een relict: volgens terraslandschappen. Dat sluit echter nog steeds niet uit dat

meerdere zinsdelen voor de persoonsvorm plaatsen en daarmee samenhangend inversie

achterwege laten een ingveonisme zou kunnen zijn. Ontronding bijvoorbeeld is ook een

ingveonisme volgens Devos en Vandekerckhove (2006: 38), en dat volgt exact hetzelfde

patroon.

Dit alles toont dat Vf2 zeker aanwezig is in het West-Vlaams: uit tabel 13 blijkt dat 88

procent van de hoofdzinnen die volgorde bevat. Vf2 is echter geen strikte regel zoals in het

Standaardnederlands (Jansen 1980: 144). Dat bewijzen de zinnen met een getopicaliseerd

zinsdeel in tabel 11 hierboven; daarin hebben 1219 van de 2251 of 54,2 procent van de

zinnen geen Vf2-volgorde. In een zin zonder Vf2-volgorde is er in de meerderheid van de

gevallen ook geen inversie. Er is dus een Vf2-tendens in het West- en in mindere mate

Frans-Vlaams, die wordt tegengewerkt door de mogelijkheid in die dialecten om meerdere

zinsdelen voor de persoonsvorm te plaatsen. Inversie, volgens Van der Horst (1981: 180)

een gevolg van Vf2-volgorde, blijft meestal achterwege wanneer de persoonsvorm de

tweede zinsplaats niet inneemt.

Een complicatie bij de vergelijking tussen het West-Vlaams en het Hollands is dat Coussé

(2004: 240) besluit dat de data niet helemaal kloppen omdat bijzinnen lang niet tot het

voorveld konden behoren in het Hollands (zie 3.2.2). Dat wil echter niet zeggen dat de

vergelijking hierboven niet meer opgaat. In de telling van de West-Vlaamse zinnen is immers

met dezelfde factoren rekening gehouden en is het verschil tussen constituent en bijzin niet

in acht genomen, net als in de tabel die Coussé (2004: 236) opstelt. De vraag rijst of

bijzinnen in het West-Vlaams dan wel tot het voorveld behoren. De volgende paragraaf gaat

daarom dieper in op de invloed van de vorm van het getopicaliseerde zinsdeel op de

alternantie.

Page 74: Jorien Saelens - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/698/RUG01-002162698... · 2014-12-17 · iii Dankwoord Aan het begin van een universitaire studie weerklinken al

62

4.2.2.3 Vorm van het getopicaliseerde zinsdeel

Aangezien Vanacker (1967, 1977) in het Frans- en West-Vlaams en Burridge (1993) en

Coussé (2004) in het Middelnederlands een verschil zien in de alternantie bij

getopicaliseerde bijzinnen en constituenten, wordt hier nagegaan of die invloed in het corpus

ook zichtbaar is. Eerst wordt aandacht besteed aan getopicaliseerde bijzinnen en daarna

aan getopicaliseerde constituenten.

4.2.2.3.1 Getopicaliseerde bijzinnen

Vanacker (1967: 853-854) wijst erop dat gewone bijwoordelijke bepalingen moeten worden

onderscheiden van vooropgeplaatste bijzinnen bij de studie van topicalisering zonder

inversie. Dat stelt hij vast na onderzoek van het materiaal uit de Reeks Nederlandse

Dialectatlassen (zie 2.1). Het gaat daarin om de volgende voorbeeldzin die de informanten

moesten vertalen naar hun eigen dialect:

(95) Als de kippen een sperwer zien, zijn ze bang.

Na topicalisering van een gewone constituent is er in West-Vlaanderen bijna zonder

uitzondering inversie volgens de RND, maar bij zin (95) is dat beeld helemaal anders. Tot

diep in West-Vlaanderen bleef inversie achterwege (Vanacker 1967: 846).

Vanacker (1967: 854) controleerde de invloed van getopicaliseerde bijzinnen op de

alternantie in zeven dialectopnames van Frans-Vlaanderen: Tetegem, Herzele, Winnezele,

Noordpene, Boeschepe, Godewaarsvelde en Meteren. Hij voerde ook een controle uit met

vijf plaatsen in West-Vlaanderen die dicht bij de Franse grens gelegen zijn, meer bepaald

Koksijde, Wulveringem, Beveren-IJzer, Poperinge en Dikkebus. Zijn resultaten zijn

samengebracht in tabel 14.

Regio Zonder inversie Met inversie Totaal

Frans-Vlaanderen 59 100,0% 0 0,0% 59

West-Vlaanderen 52 82,5% 11 17,5% 63

Tabel 14: Inversie na getopicaliseerde bijzinnen in het corpusonderzoek van Vanacker (1967: 853-

854).

Vanacker vindt in Frans-Vlaanderen geen enkele zin waarin inversie de vooropgeplaatste

bijzin volgt. De data van het huidige corpusonderzoek (waarvan het materiaal slechts voor

één plaats overlapt met dat van Vanacker 1967, namelijk Koksijde) geeft een vergelijkbaar

resultaat. In tabel 15 wordt de regionale indeling van Devos en Vandekerckhove (2004: 29)

Page 75: Jorien Saelens - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/698/RUG01-002162698... · 2014-12-17 · iii Dankwoord Aan het begin van een universitaire studie weerklinken al

63

gebruikt, aangezien “westelijk West-Vlaanderen” daarin een afzonderlijk deel vormt, net als

in de data van Vanacker (1967).

Zone Zonder inversie Met inversie Totaal

FR 68 98,6% 1 1,4% 69

W 119 81,0% 28 19,0% 147

N 84 75,7% 27 24,3% 111

C 92 84,4% 17 15,6% 109

OV 58 58,6% 41 41,4% 99

Tabel 15: Absolute en relatieve frequentie van zinnen zonder en met inversie na een getopicaliseerde

bijzin per dialectzone.

Vanacker (1967) bestudeert enkel heel westelijke plaatsen in West-Vlaanderen. Zijn

resultaten komen inderdaad overeen met de resultaten die hier in westelijk West-Vlaanderen

gevonden zijn: 81,0 procent van de zinnen heeft geen inverse volgorde. Bij Vanacker was

dat ongeveer evenveel: 82,5 procent. Vanacker vindt geen enkele instantie met inversie in

Frans-Vlaanderen; hier komt er wel één voor, met een getopicaliseerde satelliet van plaats:

(96) Waar da ‘k ik was o ‘k kleene was, waar da ‘k ‘etrouwd ‘en, was ’t kleete, leem

(Uxem).

De vijf West-Vlaamse plaatsen die Vanacker (1967) bestudeert, zijn niet representatief voor

heel West-Vlaanderen. In West-Vlaanderen zijn er in het totaal 465 zinnen met een

getopicaliseerde bijzin, waarvan 353 met en 112 zonder inversie. Dat komt neer op 75,9

procent van de bijzinnen die geen inversie oproepen in de erop volgende hoofdzin, wat dus

toch iets minder is dan de 82,5 procent van Vanacker (1967: 853-854).

Op zich bewijst tabel 15 dat de regionale trend die bleek uit 4.2.1 ook klopt voor instanties

met bijzinnen. Om na te gaan of de inversiealternantie afhankelijk is van de vorm van het

getopicaliseerde zinsdeel moeten die instanties onderling worden vergeleken. Dat doet tabel

16.

Page 76: Jorien Saelens - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/698/RUG01-002162698... · 2014-12-17 · iii Dankwoord Aan het begin van een universitaire studie weerklinken al

64

Getopicaliseerd zinsdeel

Zonder inversie Met inversie Totaal

Bijzin 420 78,5% 115 21,5% 535

Constituent 757 44,1% 959 55,9% 1716

Tabel 16: Invloed van de vorm van het getopicaliseerde zinsdeel op de inversiealternantie.

De vorm van het getopicaliseerde zinsdeel is duidelijk een factor die de inversiealternantie

beïnvloedt. Dat bewijst ook de chikwadraattest voor deze tabel (p < 0,0001). Een spreker zal

een bijzin minder vaak syntactisch in de volgende hoofdzin integreren door inversie erop te

laten volgen. Na een bijzin volgen bovendien ook vaker pauzes (zie 4.2.2.5). In zinnen met

een getopicaliseerde constituent wordt in meer dan de helft van de gevallen inversie

toegepast; bij een getopicaliseerde bijzin is dat slechts een vijfde.

Deze resultaten brengen een verschil tussen het West-Vlaams en het zeventiende-eeuwse

Hollands aan het licht, in tegenstelling tot de initiële gelijkenis die de data in de vorige

paragraaf suggereerden. In het corpus van Coussé (2004) staat het onderwerp in de

dertiende eeuw in 15 procent van de zinnen tussen de vooropgeplaatste bijzin en de

persoonsvorm; in de vijftiende en zeventiende eeuw is dat telkens 19 procent en vanaf de

negentiende eeuw komt (B)SVX-volgorde niet meer voor. Coussé (2004: 240) geeft ook een

voorbeeld van een dergelijke zin uit haar corpus:

(97) Ende waert dat hi hier bouen lant cofte hi soude verboren tien pont.

Zinnen met (B)SVX-volgorde zijn zoals blijkt uit de tabel veel frequenter in de hedendaagse

Frans- en West-Vlaamse dialecten dan in het Middelnederlands. Hieronder staan enkele

voorbeelden die al tonen dat dergelijke instanties in alle uithoeken van West-Vlaanderen te

vinden zijn:

(98) Maar aje toen keek in de kiezerslijste, je zaagt dat he (Wervik).

(99) Gelijk waar da je gaat ze staan al met under ‘anden open (Torhout).

(100) En als we wieder naar oes werk giengen ee, wieder adden e botter’am met e bitje

smoet derup en en vuf centiem’ kaas (Nieuwpoort).

(101) Maar als ik uit de bak kwam, ze wist zij eerder da’k vrij was of ik (Vlissegem).

(102) En als dat gekneed was ge liet dadde een eure rusten (Oedelem).

Het aantal zinnen waarin de persoonsvorm onmiddellijk op de vooropgeplaatste bijzin volgt,

wat de ongemarkeerde volgorde is in het huidige Nederlands (E-ANS 2012: 10.3.8), komt

Page 77: Jorien Saelens - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/698/RUG01-002162698... · 2014-12-17 · iii Dankwoord Aan het begin van een universitaire studie weerklinken al

65

beter overeen. In het West-Vlaams is dat in 21,5 procent van de zinnen; in het Brabants en

Hollands fluctueert dat cijfer tussen de 2 en 26 procent (Burridge: 1993: 40).

De verschillen tussen het West-Vlaams en het Middelnederlands zijn grotendeels te wijten

aan een derde categorie die door Van der Horst (1981: 181), Burridge (1993: 40) en Coussé

(2004: 242) wordt onderscheiden. In het Middelnederlands kreeg een groot deel van de

zinnen (79% in de dertiende en 81% in de vijftiende eeuw) het verwijswoord dan of zo

tussen de getopicaliseerde bijzin en de hoofdzin, waarna wel inversie volgde (Coussé 2004:

239). In het West-Vlaamse corpus zijn er geen voorbeelden waarin het verwijswoord zo op

die manier wordt gebruikt. Slechts zeven keer in het hele corpus staat dan tussen de

getopicaliseerde bijzin en de hoofdzin, zoals in voorbeelden (103) tot (105):

(103) Voor terwe als je ’t openbreekt met de breker dan is dat genoeg he (Heestert).

(104) En als ’t gemaaid was, ton kwam den boer en de knecht (Oedelem).

(105) En als da schikt in ’t were en in ’n tijd, dan gieten we da van de wagen uit de zakken

in den trieur (Woesten).

Bij die zinnen is er in elk van de zeven wel inversie. Drie van de zinnen zijn van dezelfde

spreker uit Woesten. Mogelijk ligt zijn keuze voor die (eerder zeldzame) constructie in het

West-Vlaams aan de inhoud van zijn verhaal: hij legt uit hoe de oogst binnengehaald wordt,

en houdt heel erg vast aan zinspatronen die chronologie benadrukken. Dat komt ook voor in

het corpus van Bean (1977) voor het Oudengels: na de constructie met þa ... þa ... ‘when...,

then...’ volgde bijvoorbeeld altijd inversie (zie 3.1.1). Twee zinnen komen uit Heestert en

Oedelem en twee uit Ramskapelle, drie plaatsen die in de nieuwe indeling in 4.1.2 tot de

overgangszone worden gerekend.

Het komt vaker voor dat een vooropgeplaatst zinsdeel verderop in de hoofdzin wordt

hernomen in een verwijswoord naar de bijzin, en dan staan het onderwerp en de

persoonsvorm daartussenin, eventueel samen met nog andere zinsdelen. Dat kan zowel

met als zonder inversie en gebeurt 62 keer in het corpus:

(106) En als dadde dan ne kant beslegen was, gedossen was, moest da ton gedraaid

worden (Oedelem).

(107) Als je 't past in e slechte dilte nateurlijk, je moet der ton voren egen met een eegde

(Uxem).

Page 78: Jorien Saelens - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/698/RUG01-002162698... · 2014-12-17 · iii Dankwoord Aan het begin van een universitaire studie weerklinken al

66

Het verwijswoord verderop in de zin kan overigens ook naar een getopicaliseerde

constituent terugverwijzen (34 van de 62 keer dat herneming voorkomt), net zoals in het

Standaardnederlands mogelijk is:

(108) Achter de bevrijdinge ‘en ze ze tons allemale ‘elikwideerd (Tiegem).

(109) Ja in dieën tijde j'adde toen vichtig frank voor d'ele campagne mee ‘edaan 't 'ebben,

Maria God toch! (Hardifort)

Tabel 17 vat de aantallen van de drie volgordes ((B)SVX, (B)vVS en (B)VSX) die Van der

Horst (1981: 181), Burridge (1993: 40) en Coussé (2004: 242) onderscheiden samen voor

het West-Vlaamse corpus.

(B)SVX- volgorde (B)vVS-volgorde (B)VSX-volgorde Totaal

420 78,5 % 7 1,3% 108 20,2% 535

Tabel 17: Absolutie en relatieve frequentie van de woordvolgordes zonder inversie (B)SVX, met een

verwijswoord (B)vVS en met inversie (B)VSX na een getopicaliseerde bijzin.

De volgorde die volgens Van der Horst (1981: 181) en Burridge (1993: 40) het oudst is, komt

in de West-Vlaamse zinnen in bijna vier op de vijf zinnen voor. De modernere volgorde

(B)VSX komt in het resterende vijfde voor. Wat opvalt in de tabel is dat (B)vVS-volgorde

slechts in 1,3 procent van de gevallen voorkomt. Dat is veel minder dan in de data voor het

Middelnederlands. Tussen 1300 en 1650 was er in Brabant en Holland altijd tussen de 38 en

83 procent van de hoofdzinnen met een verwijswoord tussen bijzin en hoofdzin (Burridge

1993: 40). Coussé (2004: 242) vindt nog 32 procent van dergelijke zinnen in de dertiende

eeuw, 20 procent in de vijftiende, 3 procent in de zeventiende en in de negentiende eeuw

vindt ze geen zinnen meer met (B)vVS-volgorde. De inversieloze (B)SVX-volgorde komt veel

vaker voor in het West-Vlaams dan in het corpus van Burridge (1993: 40): daar blijft die altijd

tussen de 7 en 26 procent.23

Wat is nu de verklaring voor de verschillen tussen het West-Vlaams en het

Middelnederlands?

Zoals besproken in hoofdstuk 3, stelt Van der Horst (1981: 181) een evolutie voor van

(B)SVX-volgorde over (B)vVS-volgorde naar (B)VSX-volgorde. Kwam die evolutie in het

West-Vlaams dan wel voor? Een regionale verdeling schept daarover meer duidelijkheid: de

23

Daarop bestaat één uitzondering. In de Hollandse tekst van 1350 heeft 59 procent van de zinnen (B)SVX-volgorde na de bijzin. Burridge noemt dat een uitzondering omdat enkel die tekst voor een groot deel uit conditionele bijzinnen bestaat die worden vooropgeplaatst (61 van de 63 zinnen). Die verwekken (zoals ook te zien is in 3.2.2 en hieronder) slechts zelden inversie (Burridge 1993: 41).

Page 79: Jorien Saelens - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/698/RUG01-002162698... · 2014-12-17 · iii Dankwoord Aan het begin van een universitaire studie weerklinken al

67

meest conservatieve regio Frans-Vlaanderen toont een verschil tegenover de

overgangszone. Er is dus opnieuw een terraslandschap te zien. In tabel 18 worden de drie

groepen uit 4.2.1 gebruikt: groep 1 is Frans-Vlaanderen en Wervik, groep 3 zijn de zeven

meest oostelijke plaatsen van de provincie, en groep 2 ligt daartussen.

Groep (B)SVX- volgorde (B)vVS-volgorde (B)VSX-volgorde Totaal

1 102 96,2% 0 0,0% 4 3,8% 106

2 236 82,5% 3 1,0% 47 16,4% 286

3 82 57,3% 4 2,8% 57 39,9% 143

Tabel 18: Regionale verdeling van absolute en relatieve frequentie van de woordvolgordes zonder

inversie (B)SVX, met een verwijswoord (B)vVS en met inversie (B)VSX na een getopicaliseerde

bijzin.

De chikwadraattest geeft voor deze tabel een p-waarde kleiner dan 0,0001. Uit tabel 18 blijkt

dat de oostelijkere dialecten in West-Vlaanderen al een stuk dichter liggen bij de

standaardtalige volgorde, wat ook al bleek uit de regionale indeling in 4.1.2. Frans-

Vlaanderen wijkt in heel sterke mate af.

Een mogelijkheid is dat het conservatieve West-Vlaams ver achter is op de evolutie die de

Brabantse en Hollandse dialecten hebben doorgemaakt. Aangezien Van der Horst (1981:

181) en Burridge (1993: 40) de (B)SVX-volgorde als de oudste beschouwen, kan het zijn dat

het West-Vlaams (en zeker het Frans-Vlaams) nog in het stadium zit waarin die oudste

volgorde de ongemarkeerde is. Die fase zou voor het Brabants en het Hollands in de

periodes die Burridge (1993) en Coussé (2004) bestuderen, vanaf 1300, al voorbij moeten

zijn geweest. De geografische distributie ondersteunt dat aangezien de meest perifere

gebieden de oudste constructie in grotere mate hebben bewaard (Trudgill en Chambers

2007: 21).

Een moeilijkheid bij die hypothese vormen “conjunctionless conditionals” (Burridge 1993:

40), een speciaal type van vooropgeplaatste conditionele bijzinnen met voor-pv. Volgens

Smith (1971: 92) waren die bijzinnen met voor-pv aanwezig in alle oudere Germaanse

dialecten. In het Standaardnederlands komen die soms nog voor zonder inversie, zoals in

(110), een herhaling van voorbeeld (73) in 3.2.3:

(110) Wil hij niet goedschiks meekomen, ik breng hem met geweld hierheen (E-ANS 2012:

10.3.8).

Page 80: Jorien Saelens - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/698/RUG01-002162698... · 2014-12-17 · iii Dankwoord Aan het begin van een universitaire studie weerklinken al

68

Burridge (1993: 42) vermeldt dat de vooropgeplaatste conditionele bijzinnen zonder

voegwoord tussen 1300 en 1650 meestal (B)SVX-volgorde vereisen in de hoofdzin en soms

(B)vVS-volgorde. Omdat de constructie zonder inversie na een dergelijke conditionele bijzin

zo oud is, heeft ze in het hedendaagse Nederlands een formeel en archaïsch karakter en

“especially a literary quality” (Burridge 1993: 39; 42). Ook de E-ANS (2012: 10.3.8) plaatst

de constructie in (110) in een “formeel” register.

In het West-Vlaamse corpus komt de constructie zonder inversie na conditionele bijzinnen

met voor-pv 17 keer voor, altijd gevolgd door (B)SVX-volgorde. De instanties zijn verspreid

over West-Vlaanderen, zoals de voorbeelden hieronder illustreren. In Frans-Vlaanderen

komt de constructie niet voor.

(111) Hebben ze een kasteel, ze moeten nog een hebben (Torhout).

(112) Wilt ’n die boek e keer passeren, ’t is wel (Wervik).

(113) Maar laat je ‘em een minuutje te lange draaien, z’ is in pap je beuter (Zandvoorde).

(114) Ga je naar de voetbal gaan kijken en ’t is ne speler die u nie aan en staat, ge – ze

zitten daar te sakkeren (Heestert).

(115) Woei et te vele, ze kosten nie uitgaan (Koksijde).

(116) En had de korporatie nie bestaan, vele werkmensen gingen sterven van den honger

(Vlissegem).

West-Vlamingen gebruiken de betreffende constructie dus nog in de gewone spreektaal.

Niets geeft aan dat de constructie in het West-Vlaams literair of formeel zou zijn zoals in het

Standaardnederlands. De constructie met (B)SVX-volgorde was in het Middelnederlands

ook de ongemarkeerde constructie in dit type zinnen (Burridge 1993: 41), terwijl andere

zinnen zonder inversie na topicalisering al voor 1300 gemarkeerd werden. Het West-Vlaams

komt dan voor de constructie met “conjunctionless conditionals” wel overeen met het

Middelnederlands, maar voor de minder conservatieve constructies wijkt ze net af. Met

andere woorden, het is moeilijk om te beweren dat het West-Vlaams in een vroegere fase zit

wanneer de conservatievere constructie net wél op hetzelfde tempo is ontwikkeld. Die

hypothese verklaart bovendien niet waarom de instanties met verwijswoord dan zo

zeldzaam zijn in het corpus.

Een mogelijkheid is dan ook dat (B)vVS-volgorde in het West-Vlaams een exogene

constructie is, die nooit helemaal is geïntegreerd. De weinige voorkomens zijn dan te wijten

aan invloed van de standaardtaal of van de oostelijke dialecten. De regionale indeling in

tabel 18 spreekt dat niet tegen. Bovendien dienden de Brabantse en Hollandse dialecten in

veel grotere mate als basis voor de huidige standaardtaal dan de Vlaamse dialecten. Een

Page 81: Jorien Saelens - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/698/RUG01-002162698... · 2014-12-17 · iii Dankwoord Aan het begin van een universitaire studie weerklinken al

69

corpusonderzoek dat duidelijk maakt hoe de situatie in het middeleeuwse Vlaams was, zou

in deze kwestie antwoorden kunnen bieden.

Voorlopig komt de hypothese van Debrabandere (1976) dat (B)SVX-volgorde een

autochtoon verschijnsel is in de problemen bij een vergelijking met het Middelnederlands,

althans voor vooropgeplaatste bijzinnen. De volgorde die in het Middelnederlands

ongemarkeerd was, namelijk (B)vVS-volgorde, komt in het West-Vlaams namelijk nauwelijks

voor. (B)SVX-volgorde, die in het West-Vlaams ongemarkeerd is voor alle soorten bijzinnen,

is in het Middelnederlands enkel nog gebruikelijk voor conditionele bijzinnen (Burridge 1993:

41). De volgorde die in het hedendaagse Nederlands ongemarkeerd is, (B)VSX-volgorde, is

dan weer gemarkeerd in zowel het Middelnederlands als het West-Vlaams, en zeker in het

Frans-Vlaams. De evolutie die het Middelnederlands heeft doorgemaakt lijkt dus anders in

elkaar te zitten dan in de West-Vlaamse situatie. Als in het West-Vlaams wel dezelfde

evolutie bestaat als in het Middelnederlands, dan heeft de constructie daar als het ware de

tweede stap, (B)vVS-volgorde, overgeslagen. Nog een belangrijk verschil is dat inversie ook

na bijna de helft van de getopicaliseerde constituenten wegvalt, zoals in 4.2.2.3.2 wordt

besproken.

4.2.2.3.2 Getopicaliseerde constituenten

Bij bijzinnen zijn er dus enkele belangrijke verschillen op te merken tussen de

geobserveerde situatie in de hedendaagse Frans- en West-Vlaamse dialecten en de

beschikbare resultaten van onderzoek naar het Middelnederlands. Er is echter nog een

belangrijk verschil met het Hollands en het Brabants: ook een getopicaliseerde constituent

wekt in bijna de helft van de gevallen geen inversie op in het West-Vlaams (zie tabel 16 in

4.2.2.3.1). In het Hollands is er in het hele corpus van Coussé nooit meer dan 3 procent van

de gevallen waar inversie na een getopicaliseerde constituent achterwege blijft (2004: 238);

dezelfde resultaten vindt Burridge (1993: 25) voor het Brabants. Zoals in 3.2.2 uitgebreid

werd besproken, was XSV-volgorde in het Middelnederlands altijd gemarkeerd. Uit tabel 5 in

3.2.2 blijkt dat op één tekst uit 1550 na, de zinnen zonder inversie in het Middelnederlands

nooit meer dan 5 procent van alle zinnen met een getopicaliseerde constituent

vertegenwoordigen (Burridge 1993: 25). Bovendien hadden de instanties met XSV-volgorde

volgens Burridge (1993: 36) steeds een verbindende functie. Heel af en toe verschijnt een

gewone bijwoordelijke bepaling, zoals in (117), een herhaling van (42) in 3.2.2:

(117) Van allen ghemenen syropen sommich is heet, sommich is cout (Ho. 1300).

Page 82: Jorien Saelens - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/698/RUG01-002162698... · 2014-12-17 · iii Dankwoord Aan het begin van een universitaire studie weerklinken al

70

In het hedendaagse West-Vlaams zijn er veel meer linguïstische contexten waarin inversie

achterwege kan blijven dan enkel na zinsdelen met een verbindende functie. Daarmee

samenhangend zijn die constructies dan ook niet zo gemarkeerd. Voor een Frans-Vlaming

zal de constructie, zoals aangetoond in 4.1.2, weliswaar nog veel minder gemarkeerd

klinken dan voor een oostelijke West-Vlaming, maar zelfs voor die laatste categorie sprekers

zijn er meer gebruikscontexten voor de constructie zonder inversie dan in het

Middelnederlands. De percentages zonder inversie die besproken werden in 4.1.2 liggen

namelijk beduidend hoger dan de relatieve frequenties van de constructie in het

Middelnederlands. Ter illustratie worden de gemiddeldes uit Burridge (1993: 25) en uit het

West-Vlaamse corpusonderzoek in tabel 19 met elkaar vergeleken:

Variëteit Zonder inversie Met inversie Totaal

Middelnederlands 107 4,9% 2057 95,1% 2164

West-Vlaams 757 44,1% 959 55,9% 1716

Tabel 19: Vergelijking van de absolute en relatieve frequentie XSV- en XVS-volgorde in het

Middelnederlands (Burridge 1993: 25) en het West-Vlaams.

De p-waarde voor deze tabel is volgens de chikwadraattest kleiner dan 0,0001. Het is

inderdaad duidelijk dat zich hier een significant verschil voordoet. In tabel 19 wordt

abstractie gemaakt van regionale en temporele verschillen. Het verschil blijft echter opgaan:

het West-Vlaamse corpus bevat voor de overgangszone bijvoorbeeld 389 vooropgeplaatste

constituenten, waarvan er 93 geen inversie hebben, ofwel 23,9 procent. Dat wil zeggen dat

de zone binnen West-Vlaanderen waar inversie het vaakst wordt toegepast (zie 4.1.2), nog

steeds een hoger percentage van instanties zonder inversie heeft dan het

Middelnederlands.

Uit deze vaststellingen volgt dat het gebrek aan inversie in het West-Vlaams op basis van

andere of in elk geval uitgebreidere motivaties dan het Middelnederlands van Brabant en

Holland tot stand komt. Een studie die dieper ingaat op het middeleeuwse Vlaams zou op

deze kwestie meer licht kunnen werpen. De beschikbare data spreken de stelling van

Debrabandere (1976: 94) dat topicalisering zonder inversie in het West-Vlaams een

autochtoon relict is tegen, aangezien de mogelijkheden om inversie achterwege te laten op

basis van de cijfers in tabel 19 veel beperkter lijken in het Middelnederlands dan in het West-

Vlaams. Mocht het wel een autochtoon relict zijn, dan is het bereik van de constructie in het

West-Vlaams uitgebreid ten opzichte van de andere Middelnederlandse dialecten. In die

dialecten bleef inversie bijna enkel achterwege bij getopicaliseerde constituenten met een

verbindende functie en conditionele bijzinnen. In de volgende paragraaf wordt onderzocht

Page 83: Jorien Saelens - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/698/RUG01-002162698... · 2014-12-17 · iii Dankwoord Aan het begin van een universitaire studie weerklinken al

71

welke functies de getopicaliseerde zinsdelen in het West-Vlaamse corpus

vertegenwoordigen.

4.2.2.4 Functie van het getopicaliseerde zinsdeel

De constructie zonder inversie na topicalisering kan in het West-Vlaams zowel na bijzinnen

als (in mindere mate) na constituenten optreden, veel meer dan in het Middelnederlands,

bleek uit de vorige paragraaf. Nu is uitgemaakt dat de vorm van het getopicaliseerde

zinsdeel een relevante variabele is, wordt in deze paragraaf nagegaan welke invloed de

functie van dat zinsdeel heeft. Volgens Taeldeman (1982: 284) komt de constructie zonder

inversie na topicalisering enkel voor na bepalingen. Om te kijken of het verschijnsel

inderdaad tot bepalingen beperkt blijft, zijn ook andere syntactische categorieën opgenomen

in het corpus, zoals getopicaliseerde objecten.

Een eerste onderscheid is dat tussen de “kern” en de “periferie” van een zin (Vandeweghe

2010: 136). De “zinsrelator” of het zinswerkwoord roept argumenten op die niet kunnen

wegvallen zonder betekenisverandering teweeg te brengen (Dik 1989: 72, Vandeweghe

2010: 43-56). De zinsrelator en eventuele argumenten en complementen behoren allemaal

tot de kern van de zin. “Satellieten” ofwel bijwoordelijke bepalingen (inclusief bepalingen van

gesteldheid) zijn een deel van de periferie (Vandeweghe 2010: 136). Die geven immers

extra informatie (zoals de omstandigheden waarin de SvZ plaatsvindt) en hebben dus een

minder nauwe band met de zinsrelator dan de kernelementen. Bovendien kunnen satellieten

ook wegvallen zonder dat er veel aan de betekenis van de zin verandert (Dik 1989: 72).

Daarnaast onderscheidt Vandeweghe ook de “zinsmodificeerders”: die plaatsen “de in de zin

beschreven SvZ in een breder kader” en beïnvloeden de eigenlijke SvZ dus niet

(Vandeweghe 2010: 144). Dat “bredere kader” kan een oordeel van de spreker zijn (bv.

gelukkig, jammer genoeg), de polariteit van de zin weergeven (niet) of modaliteit uitdrukken

(bv. misschien, blijkbaar, naar ik vrees) (Vandeweghe 2010: 144-153). Volgens

Vandeweghe (2010: 136) behoren de “zinsmodificeerders” tot de “marge” van de zin, wat hij

zelf niet als een derde categorie beschouwt. In tabel 20 worden op basis van het

voorgaande wel drie categorieën onderscheiden: kernelementen, satellieten in de periferie

en zinsmodificeerders in de marge van de zin.

Page 84: Jorien Saelens - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/698/RUG01-002162698... · 2014-12-17 · iii Dankwoord Aan het begin van een universitaire studie weerklinken al

72

Zonder inversie Met inversie Totaal

Kern 3 0,8% 360 99,2% 363

Periferie 975 58,7% 685 41,3% 1660

Marge 206 90,4% 22 9,6% 228

Tabel 20: Invloed van de functie van het getopicaliseerde zinsdeel op de inversiealternantie.

De constructie zonder inversie blijft niet beperkt tot zinnen met een getopicaliseerde

bepaling: er zijn toch een aantal zinnen met een vooropgeplaatst kernelement waarin

inversie ontbreekt. Wat daarnaast ook opvalt, is dat getopicaliseerde perifere zinsdelen

vaker voorkomen dan getopicaliseerde kernelementen. Bean (1977: 145) komt tot dezelfde

vaststelling in haar Oudengelse corpusonderzoek. Ook in het middeleeuwse Brabants en

Hollands worden kernconstituenten veel minder frequent getopicaliseerd (Burridge 1993:

174).

4.2.2.4.1 Kern van de zin

Drie keer in het corpus volgt geen inversie na een getopicaliseerde kernconstituent. Die drie

zinnen zijn hieronder opgelijst:

(118) En mijn vader de kogels sloegen daar langs zijn hoofd (Nieuwpoort).

(119) De nieuw wagens me makten he (Bavinchove).

(120) Al ’t alaam voor ne garagiste me moeten hebben (Bavinchove).

Het gaat in deze voorbeelden telkens om getopicaliseerde objecten: een direct object in

(119) en (120), waar me telkens ‘we’ betekent, en een indirect object in (118). In de

terminologie van Vandeweghe is mijn vader in (118) een “meemakend voorwerp”; meer

bepaald drukt langs zijn hoofd hier “een relatie tot het lichaam” van de persoon in het

meemakend voorwerp uit (2010: 86). De vrouw die aan het woord is in Nieuwpoort is de

enige spreker in het corpus die een indirect object (zij het van een wat bijzonder type)

topicaliseert zonder inversie te gebruiken in de daarop volgende zin. In het

Standaardnederlands zou een zin als (121) net wel inversie veroorzaken:

(121) Mijn vader sloegen de kogels daar om het hoofd.

Een analyse als topic, zoals volgens Burridge (1993: 132) in het Middelnederlands

voorkwam, zou hier ook mogelijk zijn. Dan zou de eerste zinsplaats niet door twee

constituenten worden ingenomen. Er zijn echter twee redenen waarom de analyse als

indirect object hier wordt aangenomen. Ten eerste is de Vf2-regel in het West-Vlaams niet

Page 85: Jorien Saelens - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/698/RUG01-002162698... · 2014-12-17 · iii Dankwoord Aan het begin van een universitaire studie weerklinken al

73

zo strikt en kan de eerste zinsplaats worden opgevuld door meerdere zinsdelen (zie 4.2.2.2).

Ten tweede suggereert de intonatie van de zin een geheel. De spreker pauzeert immers niet

tussen mijn vader en de kogels, wat bij een (hanging) topic in deze zin wel het geval zou zijn

(Jansen 1980: 147).

De inversieloze constructie met een direct object vooraan in zin (119) en (120) klinkt voor de

meeste West-Vlamingen waarschijnlijk eerder gemarkeerd – aangezien nergens anders in

het corpus een dergelijke constructie voorkomt – en voor een spreker van het

Standaardnederlands ronduit fout. Het zijn twee zinnetjes van dezelfde spreker uit Frans-

Vlaanderen, die het direct object topicaliseert en toch niets aan de rest van de zin heeft

veranderd. Dat deze zinnetjes enkel in Frans-Vlaanderen voorkwamen, zou kunnen

betekenen dat er toch invloed van het Frans doorsijpelt in het Vlaamse dialect van de Frans-

Vlamingen, zoals Paardekooper (1955: 242-3) en Vanacker (1977: 210) suggereren. Nog

meer Franse invloed in het taalgebruik van de sprekers uit Bavinchove versterkt enigszins

die hypothese: ze gebruiken bijvoorbeeld tal van Franse woorden in hun taalgebruik, zoals in

de volgende voorbeelden.

(122) ’t Was geen werk de précision zou je zeggen.

(123) Ze de’en ier ’t ravitaillement voor ’t heel front.

Uiteraard moet daar wel bij gezegd worden dat lexicale elementen veel sneller worden

ontleend dan syntactische structuren (Dauzat 1927: 49-55, Van der Horst 2008: 1593) en

dat Franse woorden ook heel vaak in het West-Vlaamse dialect aanwezig zijn (Devos en

Vandekerckhove 2006: 74, 101, 102, 104, 111-141). Bovendien gebruikt het West-Vlaams

de betrekkelijke voornaamwoorden die en dat respectievelijk zoals het Franse qui en que

(zoals in het huis die verkocht is en de man dat we gezien hebben), wat ook een Franse

ontlening kan zijn (Devos en Vandekerckhove 2006: 83).

De constructie komt daarnaast opnieuw overeen met het Engels, waar op de uitzonderingen

in 3.1 na nooit inversie na een direct object verschijnt. De weinige kernelementen die geen

inversie veroorzaken bewijzen dus eigenlijk niets in deze discussie: de constructie zonder

inversie na objecten bestaat zowel in het Engels als in het Frans. Het kan dus een

Ingveoons relict zijn, een ontlening uit het Frans of een combinatie van die twee scenario‘s.

Bovendien is het kleine aantal zinnen niet genoeg om statistisch relevante uitspraken te

doen.

Page 86: Jorien Saelens - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/698/RUG01-002162698... · 2014-12-17 · iii Dankwoord Aan het begin van een universitaire studie weerklinken al

74

Getopicaliseerde complementen die geen inversie opwekken komen in het corpus niet voor.

Dat wil uiteraard niet zeggen dat het absoluut onmogelijk is in het West-Vlaams om een zin

met een getopicaliseerd complement te horen zonder dat er inversie op volgt. De sprekers

zetten complementen nu eenmaal niet vaak op de eerste zinsplaats. Zo werden er 34

adverbiale complementen getopicaliseerd, vooral locatieve zoals in (124) en 26

specificerende complementen, zoals het naamcomplement in (125).

(124) Want ip ulder wapenschild staat er een toren (Ruiselede).

(125) “Brood aan d’armen” heetten ze dadde (Tiegem).

Die 60 zinnetjes met complementen in het totaal zijn een te kleine steekproef om te

besluiten dat inversie altijd op een getopicaliseerd complement moet volgen in de

bestudeerde dialecten. Er zou een groter corpus gebruikt moeten worden om conclusies te

trekken, maar voorlopig blijft het onzeker of een complement binnen de constructie zonder

inversie past. In elk geval blijkt uit de weinige voorbeelden met getopicaliseerde

complementen in het corpus al dat die categorie minder vaak op de eerste zinsplaats

verschijnt, net als de andere kernelementen. Bij perifere zinsdelen ligt dat helemaal anders.

Page 87: Jorien Saelens - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/698/RUG01-002162698... · 2014-12-17 · iii Dankwoord Aan het begin van een universitaire studie weerklinken al

75

4.2.2.4.2 Periferie en marge van de zin

Dik et al. (1990: 28) verdelen adverbiale satellieten in de volgende vier categorieën op basis

van de “hosting layer”, naar Hengeveld (1989: 131). Na de pijl staat telkens een korte

beschrijving van het bereik van de terminologie, ontleend aan Dik (1989: 46):

(i) Predicate satellites “property/relation”

(ii) Predication satellites “state of affairs”

(iii) Proposition satellites “possible fact”

(iv) Illocutionary satellites “speech act”

Types (i) en (ii) zijn satellieten op het “representational level” en (iii) en (iv) op het

“interpersonal level” (Dik et al. 1990: 29). De representationele satellieten hebben te maken

met de SvZ zelf. “Predicate satellites” geven informatie over hoe de SvZ gebeurt,

bijvoorbeeld met een bepaling van wijze. “Predication satellites” definiëren eerder de setting

van de SvZ, zoals waar of wanneer iets gebeurt. Interpersoonlijke satellieten zijn wat

Vandeweghe (2010: 144-153) tot de “zinsmodificeerders” rekent (zie hierboven). Ze kunnen

een attitude van de spreker weergeven (“proposition satellites”) of de SvZ inbedden in het

discours van de spreker (“illocutionary satellites”) (Dik et al. 1990: 28). De

zinsmodificeerders of interpersoonlijke satellieten hebben dus geen invloed op de inhoud

van de SvZ zelf (Dik et al. 1990: 28-29). De meeste West-Vlaamse zinnen passen ook mooi

binnen die vier categorieën. Bij elke categorie komt de constructie met en zonder inversie

voor, wat de voorbeelden hieronder illustreren.

Zonder inversie:

(i) Maar met onzen auto, wel wieder gaan alle zundagen (Capelle-la-Grande).

(ii) Overtijd ‘t was met de hand (Lendelede).

(iii) Zelfs ‘t komt zo verre bij enigste jaren dat uh ‘t bad dus aan ‘t dorp gaat verbonden

worden (Koksijde).

(iv) Om te begunnen z’adden een grote open zole (Bavinchove).

Met inversie:

(i) Ma zonder zout en kun je de melk der niet uitkrijgen (Vlissegem).

(ii) En achter den oorlog is me broere gedemobilizeerd (Ramskappelle).

(iii) Volgens mij ‘ebben ze zieder daar veel nadeel van (Tiegem).

(iv) Onder andere is 't er da toch ook e keer zo een schoon graptje gebeurd met die

beesten (Dudzele).

De satellieten en zinsmodificeerders uit het corpus zijn ingedeeld volgens Dik et al. (1990:

28) in tabel 21.

Page 88: Jorien Saelens - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/698/RUG01-002162698... · 2014-12-17 · iii Dankwoord Aan het begin van een universitaire studie weerklinken al

76

Satellieten Zonder inversie Met inversie Totaal

Predicaat 16 33,3% 32 66,6% 48

Predicatie 959 59,5% 653 40,5% 1612

Propositie 81 91,0% 8 9,0% 89

Illocutie 125 89,9% 14 10,1% 139

Tabel 21: Absolute en relatieve frequentie van zinnen zonder en met inversie na satellieten en

zinsmodificeerders volgens de indeling van Dik et al. (1990: 28).

Satellieten op het niveau van de predicatie topicaliseren de sprekers het vaakst. De globale

chikwadraattest van deze data geeft een p-waarde kleiner dan 0,0001. De verschillen zijn

dus significant; de toepassing van de inversieregel is afhankelijk van het bereik van de

satelliet. Onderling zijn de verschillen ook allemaal significant, behalve tussen “proposition”

en “illocutionary satellites”.

Het lijkt er op dat het inherentieprincipe hier aan het werk is: dat principe zegt dat zinsdelen

die een nauwere semantische band hebben met de kern van de zin, het zinswerkwoord, ook

effectief dichter bij dat werkwoord zullen staan. Volgens de E-ANS (2012: 21.1.3) is dat

principe bovendien ook belangrijk,

... bij de plaatsing van complementen (nauwer verbonden met het hoofdwerkwoord)

ten opzichte van bepalingen (minder nauw verbonden) en bij de onderlinge plaatsing

van bepalingen (zo is een bijwoordelijke bepaling van wijze nauwer verbonden met

het hoofdwerkwoord dan een tijdsbepaling).

Het inherentieprincipe wordt geïllustreerd met voorbeeld (126), waarin de volgorde die tegen

dat principe ingaat niet grammaticaal is. De tijdsbepaling dit keer kan niet tussen het

zinswerkwoord aanpakken en de bepaling van wijze handiger staan (E-ANS 2012: 21.1.3).

(126) a. Ze heeft het dit keer handiger aangepakt.

b. * Ze heeft het handiger dit keer aangepakt.

Welke satellieten en zinsmodificeerders een nauwere band met het zinswerkwoord

aanhouden, kan worden afgeleid uit Dik et al. (1990: 39-60). Ten eerste vermelden zij dat

“representational satellites”, dus op het niveau van het predicaat en de predicatie, dichter bij

het werkwoord en de kernboodschap van de zin staan dan de “interpersonal satellites” (Dik

et al. 1990: 41). Interpersoonlijke satellieten veranderen niets aan de SvZ, maar delen de

Page 89: Jorien Saelens - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/698/RUG01-002162698... · 2014-12-17 · iii Dankwoord Aan het begin van een universitaire studie weerklinken al

77

informatie in op een hoger niveau. Een representationele satelliet is dan veel inherenter: die

schetst bijvoorbeeld de setting van een gebeurtenis of beschrijft hoe precies de handeling

verloopt die het werkwoord uitdrukt. Een eenvoudig bewijs hiervoor is de ja/nee-vraag.

Representationele satellieten kunnen perfect worden verwerkt in een ja/nee-vraag (127),

interpersoonlijke satellieten niet (128) (Dik et al. 1990: 41). Merk op dat het hier besproken

onderscheid overeenkomt met het onderscheid tussen “satellieten” en “zinsmodificeerders”

dat Vandeweghe (2010: 144-153) maakt (zie hoger).

(127) Is John speaking loudly? Yes/no.

(128) * Does India probably face famine? Yes/no.

Binnen de categorieën is er ook een onderscheid. Zo is een satelliet op het niveau van het

predicaat nauwer met het werkwoord verbonden dan een satelliet op het niveau van de

predicatie, wat uit de terminologie al blijkt. Een van de bijkomende argumenten voor het

verschil in inherentie is het grotere gemak waarmee predicatiesatellieten in het Engels in

verschillende zinsposities kunnen verschijnen (Dik et al. 1990: 53). Dat blijkt bijvoorbeeld uit

(129), met on the cheek als predicaatsatelliet en on the platform als predicatiesatelliet (Dik et

al. 1990: 53). In het West-Vlaams gedragen de respectievelijke satellieten zich ook zo: tabel

21 bevat 1612 zinnen met een vooropgeplaatste predicatiesatelliet tegenover slechts 48 met

een predicaatsatelliet.

(129) a. She kissed her mother on the cheek on the platform.

b. On the platform, she kissed her mother on the cheek.

c. ? She kissed her mother on the platform on the cheek.

d. ? On the cheek, she kissed her mother on the platform.

Dik et al. (1990: 54-55) gaan minder diep in op het onderscheid tussen satellieten op het

niveau van de propositie en de illocutie. Een verschil dat ze opmerken is dat “illocutionary

satellites” in eender welke zin kunnen verschijnen, omdat ze niet echt nog een band met de

inhoud van de zin hebben. Satellieten die de propositie modificeren zijn beperkt tot

declaratieve zinnen (130), satellieten op het niveau van de illocutie niet (131).

(130) * Hopefully, how do I look?

(131) Seriously, how do I look?

Propositionele satellieten onderhouden dus nog een sterkere band met de zin dan de

illocutionele satellieten (Dik et al. 1990: 55).

Page 90: Jorien Saelens - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/698/RUG01-002162698... · 2014-12-17 · iii Dankwoord Aan het begin van een universitaire studie weerklinken al

78

De argumentatie van Dik et al. (1990: 39-60) leidt tot de volgende hiërarchie met betrekking

tot inherentie met de zinsrelator:

(132) Predicate > Predication > Proposition > Illocutionary

De hiërarchie in (132) komt ongeveer overeen met de resultaten in tabel 21: op de

satellieten die inherenter met het werkwoord zijn verbonden, volgt vaker inverse volgorde.

Inversie wordt in de literatuur immers beschreven als een manier om een getopicaliseerde

constituent in de hoofdzin te integreren (Van der Horst 1981: 179, Burridge 1993: 43,

Coussé 2004: 241, Boogaart 2007: 15). Slechts een derde van de nauw met het werkwoord

verbonden predicaatsatellieten wordt zonder inversie gebruikt; bij de predicatiesatellieten is

dat bijna twee derde, en bij de semantisch minder inherent met het werkwoord verbonden

“proposition” en “illocutionary satellites” is dat ongeveer negen op tien. Tussen die laatste

twee is er geen verschil merkbaar. Ook tabel 20 (zie hoger) bevestigt de werking van het

inherentieprincipe: kernelementen, die een inherent deel zijn van de SvZ zelf worden

nauwelijks zonder inversie getopicaliseerd (in 0,8 procent van de gevallen) terwijl elementen

uit de marge gemakkelijk zonder inversie vooraan de zin verschijnen (in 90,4 procent). Het

inherentieprincipe was ook een sturende factor voor inversie in het Middelengels volgens

Swieczkowski (1962: 22, 44; zie 3.1.2).

Als het inherentieprincipe inderdaad geldt voor deze alternantie, zou ook binnen de

afgebakende categorieën een verdeling te zien zijn waarin constituenten die semantisch

nauwer bij de zinsrelator aanleunen, vaker inversie veroorzaken. Om dat na te gaan, werden

de representationele satellieten in het corpus ingedeeld in acht semantische categorieën, op

basis van Vandeweghe (2010: 141-143) en in mindere mate Dik et al. (1990: 30-35).

Hieronder zijn die categorieën opgelijst, telkens met een voorbeeld uit het corpus.

1. Tijd

En overtijd 't was ton alsan zeker twee op ieder parochie (Bavinchove).

2. Plaats

In Wervik ze zeggen ne stoc (Wervik).

3. Wijze

Trage en stille liep da perretje deur de straten van Ieper (Kemmel).

4. Middel

Met ’t West-Vlaams kom je toch terechte (Ruddervoorde).

Page 91: Jorien Saelens - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/698/RUG01-002162698... · 2014-12-17 · iii Dankwoord Aan het begin van een universitaire studie weerklinken al

79

5. Causaal

En van deur da nat gras te lopen den andere zundag ze waren gekruld (Knokke).

6. Concessief

Maar gelijk of dat nu uutgerekend en gedaan wordt he, de marchands doen juuste met je wat

dat ze willen (Zandvoorde).

7. Conditioneel

Als ze zeggen je moet nachtdienst gaan doen, je moe ’t doen (Koksijde).

8. Beperkend

Ma anderszins ewel van verenigingen, ’n boerenbond bestond tons nie (Tiegem).

In tabel 22 zijn alle satellieten ingedeeld volgens bovenstaande categorieën en zijn ze

gesorteerd op hun percentage instanties zonder inversie. In het totaal staan in deze tabel

1652 satellieten in de plaats van 1660. Er waren namelijk acht satellieten die niet konden

worden ingedeeld in een van de acht onderscheiden subklassen. De meeste daarvan

behoren tot een kleinere categorie die Vandeweghe (2010: 141-143) wel onderscheidt, maar

waarvan slechts enkele voorbeelden te vinden zijn. Voorbeelden zijn de satelliet van

vergelijking in (133) en de satelliet van begeleiding in (134).

(133) Lik vele godvruchtige mensen toen ja, de jonge meisjes ze gingen ook naar die

processie ja (Wervik).

(134) En met de reste gaan ze naar de dink e, de melkerieë e (Zandvoorde).

Een restcategorie maken voor die acht zinnen zou geen relevante resultaten opleveren. Om

die uitzonderingen de data niet te laten beïnvloeden, zijn ze niet in de tabel opgenomen.

Categorie Zonder inversie Met inversie Totaal

Conditioneel 253 84,9% 45 15,1% 298

Causaal 50 64,9% 27 35,1% 77

Beperkend 20 57,1% 15 42,9% 35

Concessief 8 57,1% 6 42,9% 14

Tijd 523 56,3% 406 43,7% 929

Middel 9 42,9% 12 57,1% 21

Plaats 101 39,8% 153 60,2% 254

Wijze 7 29,2% 17 70,8% 24

Tabel 22: Invloed van de semantische categorie van satellieten op de inversiealternantie.

De p-waarde voor deze tabel als geheel is kleiner dan 0,00001, wat overeenkomt met

significante data. Als de categorieën onderling worden vergeleken, is de p-waarde echter

Page 92: Jorien Saelens - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/698/RUG01-002162698... · 2014-12-17 · iii Dankwoord Aan het begin van een universitaire studie weerklinken al

80

vaak groter dan 0,05. Wel significant is het onderscheid tussen de conditionele bepaling

enerzijds en alle andere bepalingen anderzijds. Dat heeft waarschijnlijk te maken met de

vele conditionele bepalingen die als bijzin verschijnen, namelijk 237 van de 298. De

conditionele bijzinnen worden minder vaak syntactisch geïntegreerd (zie 3.2.2 en 4.2.2.3,

Burridge 1993: 41). Daarnaast zijn ook de volgende onderscheiden significant:

causaal/plaats, causaal/wijze, tijd/plaats en tijd/wijze. Als enkel de data die volgens de

chikwadraattest significant zijn, worden samengebracht, geeft dat de resultaten in tabel 23:

Zonder inversie Met inversie Totaal

Conditioneel 253 84,9% 45 15,1% 298

Causaal 50 64,9% 27 35,1% 77

Tijd 523 56,3% 406 43,7% 929

Plaats 101 39,8% 153 60,2% 254

Wijze 7 29,2% 17 70,8% 24

Tabel 23: Invloed van de semantische categorie van satellieten op de inversiealternantie met de

statistisch significante data uit tabel 22.

Deze indeling bevestigt de stelling dat het inherentieprincipe de inversiealternantie

beïnvloedt. In deze verdeling kan het Manner Place Time-principe worden herkend

(Vandeweghe 2010: 244-245). In het middenveld zijn het net die drie soorten bepalingen die

semantisch respectievelijk meer en minder nauw bij het werkwoord aanleunen (Vandeweghe

2010: 244-245). Ook hier speelt dat principe blijkbaar een rol. Bij een plaatsbepaling treedt

bijvoorbeeld relatief meer inversie op dan bij de semantisch minder inherent met het

werkwoord gerelateerde tijdsbepaling (Vandeweghe 2010: 235). Een causale satelliet noemt

een bepaalde SvZ die aan de basis ligt van de eigenlijke SvZ die de zin bevat. Die satelliet

heeft dus geen invloed op de SvZ zelf, zoals een satelliet van tijd of wijze, maar noemt enkel

de oorzaak (Dik et al. 1990: 33-34). Ten slotte werd in hoofdstuk 3 al duidelijk dat de

conditionele bijzinnen veruit de minst geïntegreerde zijn, wat ook hier het geval blijkt. Een

conditionele satelliet beïnvloedt de SvZ niet, maar expliciteert enkel een voorwaarde

waaraan al dan niet voldaan moet worden om de SvZ te laten plaatsvinden.

De onderlinge inherentie tussen conditionele en causale satellieten is betwistbaar; volgens

Dik et al. specificeren ze beide een “setting relative to other SoAs [= States of Affairs]”

(1990: 35). Bovendien zijn 237 van de conditionele bepalingen bijzinnen; van de causale

bepalingen zijn dat er slechts 9. 85,2 van de conditionele bepalingen in bijzinsvorm (202 van

de 237) verschijnen zonder inversie. Voor de causale bepalingen zijn dat 7 van de 9 zinnen

ofwel 77,8 procent, maar de kans dat die data op toeval berusten is te groot om conclusies

Page 93: Jorien Saelens - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/698/RUG01-002162698... · 2014-12-17 · iii Dankwoord Aan het begin van een universitaire studie weerklinken al

81

te kunnen trekken. De zinnen met enkelvoudige constituenten leveren wel een relevante test

op, zoals tabel 24 illustreert.

Satelliet Zonder inversie Met inversie Totaal

Conditioneel 51 83,6% 10 16,4% 61

Causaal 43 63,2% 25 36,8% 68

Tabel 24: Onderlinge vergelijking van conditionele en causale bepalingen in de vorm van een

constituent.

De chikwadraattest levert voor deze tabel een waarde kleiner dan 0,05 op; de cijfers zijn dus

significant. Hoewel Dik et al. (1990: 35) geen onderscheid maken tussen de inherentie van

deze twee categorieën met de zinskern, worden de causale zinnen toch in een derde van de

gevallen syntactisch geïntegreerd, terwijl dat voor de conditionele bepalingen slechts een

vijfde is. Stellen dat deze data bewijzen dat een causale satelliet inherenter met het

werkwoord verbonden is dan een conditionele, zou een cirkelredenering zijn. Verder

onderzoek dat zich specifiek richt op de inherentie tussen satelliet en werkwoord zou

daarover uitsluitsel moeten geven. In elk geval bewijst tabel 24 wel dat de vele conditionele

bepalingen in bijzinsvorm geen significante invloed hebben op het verschil tussen frequentie

van syntactische integratie tussen conditionele en causale bepalingen in tabel 23.

Op basis van de data in deze paragraaf is het aannemelijk dat het inherentieprincipe een

significante variabele is in de toepassing van de inversieregel in het West-Vlaams, wat

opnieuw verschilt van de situatie in het Middelnederlands. Zinsdelen met veel meer

verschillende functies passen in een constructie met XSV-volgorde in het West-Vlaams dan

in het Middelnederlandse Brabants en Hollands. Volgens Burridge (1993: 132) was er in het

Middelnederlands bovendien topic-prominentie in de plaats van subject-prominentie (zie

3.2.2). Deze twee verschillen tussen het West-Vlaams en het Middelnederlands spreken

opnieuw de theorie tegen dat de constructie zonder inversie na topicalisering een

autochtoon Middelnederlands relict is. De constructie van het hedendaagse Frans- en West-

Vlaams komt in gebruikswijze in meer opzichten overeen met de Middelengelse constructie.

Met die constructie deelt de West-Vlaamse constructie de invloed van het inherentieprincipe

op de alternantie (Swieczkowski 1962: 21-22, 43-44).24 Dat doet opnieuw vermoeden dat de

constructie zonder inversie na topicalisering in het West-Vlaams een Ingveoons relict is.

24

Het is best mogelijk dat het inherentieprincipe in nog meer talen een invloed heeft op de inversiealternantie;

Dik (1989: 25-31) vermeldt immers dat hiërarchieën wel vaker een “linguistic universal” blijken. Uiteraard zou data in andere talen nodig zijn om dat verder te onderzoeken.

Page 94: Jorien Saelens - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/698/RUG01-002162698... · 2014-12-17 · iii Dankwoord Aan het begin van een universitaire studie weerklinken al

82

4.2.2.5 Pauzes

Nadat 4.2.2.4 de invloed van het inherentieprincipe op de alternantie tussen de constructies

met en zonder inversie aantoonde, is een volgende stap de relevantie van de pauze. Een

pauze zorgt namelijk net voor minder inherentie, minder syntactische integratie tussen het

vooropgeplaatste zinsdeel en de rest van de zin (Vanacker 1967: 847). De pauze wordt

voorafgegaan door een dalende intonatie, terwijl zonder pauze de intonatie stijgt tegen het

einde van de vooropgeplaatste constituent of bijzin, om aan te geven dat er nog iets volgt

(Vanacker 1967: 848). Een pauze kan na constituenten (135) of na bijzinnen (136) staan.

(135) Bon, overtijd in de smidstied / m’an wanmachienen (Bavinchove).

(136) En o’me gedaan adden / je bracht nog zukken zaksje zaad (Dudzele).

Een pauze kan enerzijds worden ingevuld door een stop in de intonatie, een letterlijke pauze

dus, zoals in (135) en (136). Anderzijds interpreteert Vanacker (1977: 208) als pauze ook

interjecties zoals ewel tussen de eerste constituent of bijzin en de hoofdzin, zoals in (137) en

(138):

(137) En nu, ewel, we zijn wij – m’en wijldre tons uitgescheid (Tiegem).

(138) En daardeure, aja, ’t zijn der wel die zeggen, ze kunnen drie keers jongen in een jaar,

maar ge kunt dat eigenlijk ‘ebben, maar ze moeten toen jongen helegans in ’t begin

van januari en toen op ’t einde van december kun je ze nog ne keer ‘ebben

(Lendelede).

Vanacker (1967: 852) vindt een minderheid van zinnen waarop op het getopicaliseerde

zinsdeel, ondanks de aanwezigheid van een pauze, toch inversie volgt. Van de zinnen met

pauze in het corpus van Vanacker (1967: 852) heeft 10,5 procent in Frans-Vlaanderen en

14,0 procent in West-Vlaanderen inversie. In het corpus komen dergelijke zinnen ook voor:

(139) Zevenentwintig jaar en acht maanden en dertien dagen, dag ip dag / et 'n naar de ko

van de meur gegaan (Knokke).

(140) 't et ier vroeger jaren / 't jaar 1900 zeker / e(bbe)n ze ‘ier e fabrieke gezet, van stenen

(Ramskapelle).

Aan de indeling van de instanties met en zonder pauze komt sowieso enige willekeur te pas.

In veel gevallen is discussie mogelijk over of er nu een pauze wordt ingelast of niet, wat

Vanacker (1967: 849) ook opmerkt. Om het gebruik van de pauze kwantitatief te bestuderen,

wordt daarom een deel van de zinnen niet meegerekend. De zinnen die overduidelijk wel of

geen pauze hebben zijn samen goed voor een totaal van 1788 zinnen. Elke zone die vooraf

volgens Devos en Vandekerckhove (2006: 29) is ingedeeld en ook de nieuwe indeling uit

Page 95: Jorien Saelens - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/698/RUG01-002162698... · 2014-12-17 · iii Dankwoord Aan het begin van een universitaire studie weerklinken al

83

4.2.1 is in dat sample vertegenwoordigd. De algemene cijfers van instanties met en zonder

inversie en met en zonder pauze zijn samengebracht in tabel 25.

Zonder inversie Met inversie Totaal

Pauze 258 84,3% 48 15,7% 306

Geen pauze 645 43,5% 837 56,5% 1482

Tabel 25: Invloed van een pauze na het getopicaliseerde zinsdeel op de inversiealternantie.

De aanwezigheid van een pauze beïnvloedt de data van Vanacker (1977: 209) niet. Dat is

hier anders: de resultaten in tabel 25 geven in een chikwadraattest een p-waarde kleiner dan

0,0001. Inversie en de pauze staan volgens deze data dus wel in een

afhankelijkheidsrelatie. Zinnen met pauze komen vijf keer minder voor dan zinnen zonder

pauze. Wanneer er geen pauze is, kan er zowel inversie als geen inversie volgen. Die

instanties zijn ongeveer gelijk verdeeld; waarschijnlijk moet er daar dus niet naar een invloed

van het gebrek aan een pauze op de keuze voor een constructie met of zonder inversie

gezocht worden. Dat is wel het geval na een pauze: dan volgt in één op zes ofwel in 15,7

procent van de gevallen inversie. Volgens tabel 25 is er wel degelijk een verschil in integratie

wanneer een getopicaliseerd zinsdeel gescheiden wordt van de hoofdzin door een pauze, in

tegenstelling tot wat Vanacker (1977: 209) besluit.

In 4.2.2.3.1 blijkt dat bijzinnen minder vaak worden geïntegreerd in de hoofdzin, zowel in het

Middelnederlands als in het West-Vlaams. Daarom wordt in tabel 26 onderzocht of en zo ja

welke invloed pauzes en getopicaliseerde bijzinnen hebben op elkaar.

Getopicaliseerd zinsdeel Zonder pauze Met pauze

Bijzin 293 60,9% 188 39,1%

Constituent 1189 91,0% 118 9,0%

Tabel 26: Invloed van de vorm van het getopicaliseerde zinsdeel op de aanwezigheid van een pauze.

De p-waarde voor deze tabel is volgens de chikwadraattest kleiner dan 0,0001. Er is dan

ook een duidelijk verschil in de waardes te merken: wanneer er geen bijzin vooropstaat,

volgt er slechts in één op tien van de gevallen een pauze. Staat er wel een bijzin voorop,

dan volgt er al in vier op tien van de gevallen een pauze. De pauze is dus afhankelijk van de

vorm van het getopicaliseerde zinsdeel. Dat bewijst dat een bijzin minder vaak wordt

geïntegreerd in de hoofdzin.

Page 96: Jorien Saelens - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/698/RUG01-002162698... · 2014-12-17 · iii Dankwoord Aan het begin van een universitaire studie weerklinken al

84

4.2.2.6 Attitude van de spreker tegenover de constructie

Ten slotte volgen nog enkele opmerkingen over de plaats van de constructie binnen het

talige bewustzijn van de spreker. Het corpus dat voor dit onderzoek is gebruikt, bevat zoals

gezegd taal van een of enkele sprekers voor één plaats, die dan representatief geacht

worden voor het dialect van een groter gebied. Dat is uiteraard een vereenvoudiging: in de

traditionele dialectologie worden dialectsprekers geselecteerd die het “zuiverste” dialect

hebben bewaard. Vaak zijn dat NORM-informanten, wat staat voor “Non-mobile Old Rural

Male” (Trudgill en Chambers 2007: 29). Die vereenvoudiging wordt in deze studie ook

gemaakt, aangezien sociale variabelen in kaart brengen niet het doel is van dit onderzoek.

Toch vallen enkele zaken op bij de verwerking van de opnames die een zijspoor in de

sociolinguïstiek kunnen verantwoorden.

4.2.2.6.1 Kemmel

De dialectopname uit Kemmel duurt 40 minuten en bevat een conversatie tussen de

interviewer en een spreker, onder andere over het werk van die laatste als kerkhofconciërge.

Vóór dat gesprek vraagt de interviewer de man echter om eens kort de legende van het

paardje Malegrijs te vertellen. De man vertelt vervolgens de legende uit de streek in zijn

eigen dialect. In het totaal besteedt de spreker ongeveer 7 minuten van de in het totaal 40

minuten durende opname aan het verhaal. Voor de luisteraar klinkt het niet alsof de man zijn

taal heeft aangepast tussen de verschillende onderwerpen. Toch komt een interessant

verschil aan het licht in het onderzoek naar inversie. De volgende tabel, waarin het totale

aantal zinnen met een getopicaliseerd zinsdeel anders dan het onderwerp is opgenomen,

illustreert dat:

Tekstgenre Zonder inversie Met inversie Totaal

Verhaal 2 9,1% 20 90,9% 22

Conversatie 46 57,5% 34 42,5% 80

Totaal 48 47,1% 54 52,9% 102

Tabel 27: Invloed van het tekstgenre op de inversiealternantie in de dialectopname van Kemmel.

De spreker uit Kemmel gebruikt de constructies met en zonder inversie op het eerste gezicht

elk in de helft van de zinnen in de dialectopname. Wanneer de verschillende

gespreksonderwerpen echter afzonderlijk genoteerd worden, wordt duidelijk dat de

instanties zonder inversie vooral te vinden zijn in de spontane conversatie, en dat de spreker

niet zo vaak inversie achterwege laat tijdens het vertellen van een verhaal. Een

chikwadraattest met deze cijfers geeft een p-waarde kleiner dan 0,001; er is dus een

Page 97: Jorien Saelens - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/698/RUG01-002162698... · 2014-12-17 · iii Dankwoord Aan het begin van een universitaire studie weerklinken al

85

significant verschil. Slechts twee keer kiest de spreker tijdens het verhaal voor een

constructie zonder inversie. Die twee zinnen zijn hieronder overgenomen:

(141) Nu de lange lesten, ze stoegen up.

(142) A da perretje Malegrijs eest mien weg durft droaien, ewe zegt ‘n, ‘k sloan ’n blend me

mien zwepe.

Beide instanties behoren tot een categorie waarvoor hierboven al is uitgemaakt dat er niet

vaak inversie in voorkomt. (141) kan een satelliet van tijd zijn, maar kan ook een

zinsmodificeerder zijn, van het type dat Dik et al. (1990: 28) “satellite of the proposition”

noemen. Met andere woorden, ofwel bedoelt de spreker in (141) op een neutrale manier dat

ze na een bepaalde tijd opstonden, ofwel voegt hij een subjectief oordeel toe, implicerend

dat het naar zijn eigen mening wel een hele lange tijd was. Misschien is dat in dit geval zelfs

een narratieve strategie. Zonder in een cirkelredenering te willen vervallen, zou het kunnen

dat de zinsmodificeerder hier de waarschijnlijkere optie is, net omdat er geen inversie is. Dat

argument rust op de hypothese hierboven geuit dat er minder inversie is wanneer er minder

semantische integratie is. Dat is in het geval van een subjectieve toevoeging uiteraard het

geval; die heeft veel minder met de SvZ te maken. Maar ook al moet de instantie eerder als

bepaling van tijd geclassificeerd worden, dan nog behoort de zin (net) tot de categorieën die

in de data over de hele lijn vaker zonder inversie voorkomen.

Voor (142) geldt hetzelfde als voor (141): er treedt vaker niet dan wel inversie op in

instanties waar een conditionele bijzin voorop wordt geplaatst. Van der Horst (2008: 1594)

noemt conditionele bijzinnen de conservatiefste die als enige in de achttiende eeuw nog

geen inversie opwekten, zoals in 3.2.2 werd besproken. Hier wordt de inversiedruk nog eens

verzwakt door een pauze van de spreker die de directe rede onderbreekt. Zelfs in het

Standaardnederlands zouden sommige sprekers (143) misschien aanvaardbaar vinden:

(143) “Als dat paardje Malegrijs ooit mijn weg durft te kruisen, wel,” zegt hij, “ik sla hem

blind met mijn zweep.”

In elk geval zijn (141) en (142) als enige twee zinnen die in het vertelde verhaaltje zonder

inversie voorkomen, niet meteen twee gevallen die de neiging van de spreker om meer

inversie te gebruiken dan in de gewone conversatie drastisch tegenspreken.

Wat zou de verklaring kunnen zijn voor de manier waarop de spreker uit Kemmel inversie

achterwege laat in een andere context? Interessant is dat verschillende variabelen in het

gesprek gelijk blijven. De spreker zit in dezelfde gebruikscontext, spreekt met dezelfde

Page 98: Jorien Saelens - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/698/RUG01-002162698... · 2014-12-17 · iii Dankwoord Aan het begin van een universitaire studie weerklinken al

86

persoon in dezelfde situatie, enzovoort. De spreker wijst er in de opname bovendien zelf op

dat hij voor een radiostation in Kortrijk al eens gevraagd werd om diezelfde legende te gaan

vertellen in het kader van een project rond dialecten uit de streek. Uit die uitspraak komen

twee feiten naar voren: de spreker ziet enerzijds zelf de gebruikte variant als dialect en

anderzijds heeft hij het verhaal al voorbereid en herhaaldelijk verteld. Dat de spreker bewust

dialect gebruikt en dat de sociale situatie niet verandert, maakt het onwaarschijnlijker dat de

syntaxis van de spreker verandert doordat hij een “hogere taalvariëteit” ambieert (Mesthrie

et al. 2009: 87-89). De onderzoeksmethode van de dialectopnames, “the sociolinguistic

interview", is er ook net een die het informele aspect benadrukt in een interview waarin de

interviewer de status van leerling aanneemt om het statusverschil tussen interviewer en

geïnterviewde te minimaliseren (Mesthrie et al. 2009: 90), zoals ter sprake kwam in 4.1.

Indien topicalisering zonder inversie een syntactisch ingveonisme is, zoals Vanacker (1977)

en Taeldeman (1982) beweren, dan kan dit verschijnsel in verband gebracht worden met de

theorie van Buccini (1992), die al kort werd aangehaald in 4.2.1. Volgens Buccini zijn er nog

heel wat ingveonismen in het West-Vlaams die getuigen van een ooit grotere Ingveoonse

gemeenschap (1992: 402-424). Over de eeuwen heen, ten vroegste vanaf de zevende

eeuw, zijn de Ingveoonse taalkenmerken door de Franken langzaam verdrongen, met

uitzondering van het uiterste westen van het Vlaamse taalgebied (Buccini 1992: 440). De

Franken oefenden een sterke culturele invloed uit, en waren “the more socially prestigious of

the two contacting dialects” (Buccini 1992: 441). Het Standaardnederlands en het West-

Vlaams, die zijn afgeleid of nog kenmerken bevatten van respectievelijk het Frankisch en het

Ingveoons, hebben nog steeds een dergelijke verhouding: als standaardtaal is het

Nederlands de prestigieuzere variëteit. Misschien is bijgevolg een cultureler register,

namelijk een geconstrueerd narratief, voor de spreker van Kemmel onbewust een reden om

in zijn syntaxis naar de prestigieuzere variant over te schakelen, ook al is dit onderscheid

nauwelijks merkbaar voor de toehoorder.

Het verschil tussen constructies met en zonder inversie doet denken aan de variabelen voor

de alternantie die Bean (1977) vaststelde voor het Oudengels (zie 3.1.1). Het hoge

percentage aan inversie wijt zij net aan de narratieve structuur: “The fact that the Chronicle

deals primarily with sequences of events leads to its having a large percentage of temporal

and locative adverbs and hence to a high percentage of XVS order” (Bean 1977: 235). En

inderdaad, van de 15 satellieten (de overige vijf getopicaliseerde zinsdelen waar inversie op

volgt, zijn directe objecten of plaatscomplementen) tijdens het narratief zijn er 14 satellieten

van tijd (144) en plaats (145). De overige zin is er een van wijze (146).

Page 99: Jorien Saelens - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/698/RUG01-002162698... · 2014-12-17 · iii Dankwoord Aan het begin van een universitaire studie weerklinken al

87

(144) Ip e maandag, kors achter 'n Thuyndag waoren er drie meisjes uit Ieper – e zeker

Madeleine Gysseling, Lucia Lamersong en Maxima Vandendriessche – van zinne een

avondwandelingsje te doene na de buiten.

(145) Daar ‘eurde ’n baas een nieuw peerd.

(146) Trage en stille liep da perretje deur de straten van Ieper.

Opnieuw bieden deze voorbeelden een argument voor de constructie zonder inversie als

ingveonisme: net als in het Oudengels zorgt het narratieve genre voor een hoger percentage

van zinnen met inversie (Bean 1977: 235).

4.2.2.6.2 Torhout

De student die de dialectopname van Torhout heeft getranscribeerd voorzag geen

transcriptie van de eerste twee minuten. Aan het begin van de transcriptie schreef hij/zij het

volgende:

Opm.: Bij het begin van de opname probeert de spreker +/- ABN te spreken. Hij is

zenuwachtig en loopt wat door de kamer.

We hebben geen transcriptie gemaakt van de eerste minuten.

We beginnen op het ogenblik waarop hij over de dood van zijn vrouw spreekt.

In de praktijk zijn de eerste 2 minuten en 29 seconden van de opname niet getranscribeerd.

De spreker probeert zijn taal vooral aan te passen op het fonologische vlak. Hij zegt in die

eerste twee minuten bijvoorbeeld soms koning in de plaats van keuning. Daarnaast probeert

hij de [ɣ], bijvoorbeeld in gebracht, wat sterker uit te spreken, terwijl die in het West-Vlaams

normaal wordt gelaryngaliseerd (FAND 2005: 234). Dergelijke fonologische kenmerken die

invloed van de standaardtaal vertonen, hebben de student blijkbaar doen beslissen om de

eerste twee minuten uit de opname weg te laten uit de transcriptie.

Voor deze studie werd toch een transcriptie van die eerste minuten gemaakt. Daaruit blijkt

dat de syntaxis wel nog typisch West-Vlaamse kenmerken vertoont, bijvoorbeeld het

negatiepartikel ne in (147) (Devos en Vandekerckhove 2006: 96):

(147) Ze n’ ‘ebben ’t nooit ‘erkend.

Ook uit de inversie blijkt dat enigszins. In het korte stukje wordt maar een enkele keer een

constituent vooropgeplaatst, namelijk in de volgende zin:

(148) In veertien-achttiene den oorlog is verklaard.

Page 100: Jorien Saelens - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/698/RUG01-002162698... · 2014-12-17 · iii Dankwoord Aan het begin van een universitaire studie weerklinken al

88

Het is dus niet omdat de spreker enkele West-Vlaamse fonologische kenmerken aanpast

aan de regels van de Standaardtaal, dat hij dat ook doet met de syntaxis, en specifieker,

inversie. Hier kan natuurlijk geen statistisch significant materiaal worden verzameld zoals in

de dialectopname van Kemmel. Op basis van dit zinnetje kan wel al vastgesteld worden dat

het in elk geval mogelijk is voor de spreker om de inversie achterwege te laten, zelfs al

probeert hij om sociologische redenen een andere taalvariëteit te spreken.

4.2.2.6.3 Samenvatting

Samengevat lijkt inversie op basis van de twee besproken dialectopnames buiten het talige

bewustzijn van de spreker te liggen. De spreker in Kemmel heeft niet de bedoeling minder

dialect te spreken, maar past toch vaker de standaardtalige inversieregel toe bij het vertellen

van een gestructureerd verhaal. In het Oudengels komt er ook meer inversie voor in

narratieve teksten, wat de hypothese dat het om een ingveonisme gaat kracht bijzet. De

spreker in Torhout probeert standaardtaal te spreken, en laat de inversie net niet

achterwege. In beide gevallen komt de toepassing van de inversieregel dus niet overeen

met de (mogelijk onbewuste) intentie van de spreker. Ook Debrabandere, zelf afkomstig van

Kortrijk, “had [zich] zelfs al in [zijn] gesproken ABN op dergelijke Westvlaamse afwijkingen

betrapt” (1976: 87, cursivering toegevoegd). Hoe gemarkeerd de constructie voor niet-West-

Vlamingen ook mag klinken, West-Vlamingen zijn zich blijkbaar maar in geringe mate

bewust van de afwijkende inversieregel. De resultaten van deze casussen vestigen de

aandacht op het belang van nuance bij dit onderzoek: een uitschieter in de data kan

gemakkelijk veroorzaakt zijn door bijvoorbeeld een andere sfeer bij de opname van het

gesprek waardoor een spreker zijn taal (zij het onbewust) meer aanpast.

Page 101: Jorien Saelens - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/698/RUG01-002162698... · 2014-12-17 · iii Dankwoord Aan het begin van een universitaire studie weerklinken al

89

5 Conclusie

In dit onderzoek werd een analyse gemaakt van de alternantie tussen de constructies met

en zonder inversie in mededelende hoofdzinnen na topicalisering in het Frans- en West-

Vlaams. De bedoeling was om een beter zicht te krijgen op de geografische verspreiding

van het verschijnsel en op de intern-linguïstische variabelen die de alternantie beïnvloeden.

Ook aan de mogelijke afkomst van topicalisering zonder inversie in het Frans- en West-

Vlaams werd aandacht besteed. Eerst werd een literatuurstudie uitgevoerd over de

constructie in het West-Vlaams en in de geschiedenis van het Engels en het Nederlands.

Vervolgens werd in een corpusonderzoek spontaan Frans- en West-Vlaams taalgebruik

verzameld waarin de variabelen voor de alternantie verder konden worden onderzocht.

De oorsprong van de inversiealternantie bij topicalisering werd in 2.2 al aan drie

verschillende oorzaken toegeschreven, die hieronder nog eens zijn herhaald. De scenario’s

hoeven elkaar zoals gezegd niet volledig uit te sluiten.

1. Het verschijnsel is ontstaan door invloed uit het Frans.

2. Het gaat om een Ingveoons verschijnsel dat net als vele andere ingveonismen enkel

nog voorkomt in het West-Vlaams.

3. Een autochtoon Middelnederlands verschijnsel is in het conservatieve West-Vlaams

bewaard gebleven.

Uit de geografische distributie van de inversiealternantie blijkt dat er een terraslandschap is

met minder inversie verder naar het westen. Dat spreekt de hypothese dat topicalisering

zonder inversie een ingveonisme is niet tegen. Zoals bleek uit Buccini (1992: 438-443),

kwam het Frankisch, waar het Middelnederlands van afstamt, een stuk later in de Lage

Landen terecht dan het Ingveoons, waarschijnlijk rond de zevende of achtste eeuw. Daarna

verdwenen niet onmiddellijk alle Ingveoonse taalkenmerken, maar werd het Ingveoons

geleidelijk aan vervangen door het Frankische superstraat. Langzaam, samen met de

verdringing van de rest van het Ingveoons, zou de constructie dan teruggedrongen zijn tot

het westen van het Nederlandse taalgebied. Frans- en westelijk West-Vlaanderen hebben

daarnaast door hun perifere ligging in het algemeen meer archaïsmen bewaard (Devos en

Vandekerckhove 2006: 38, 40), wat ook een verklaring kan bieden voor de hogere

frequentie van de constructie met inversie in het oosten van het bestudeerde gebied.

Page 102: Jorien Saelens - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/698/RUG01-002162698... · 2014-12-17 · iii Dankwoord Aan het begin van een universitaire studie weerklinken al

90

Verschillende intern-linguïstische variabelen die de inversiealternantie beïnvloeden, kwamen

aan het licht. In 4.2.2.1 werd de invloed van de vorm van het subject nagegaan. In het

Oudengels verschijnt immers vaker inversie in een zin met een nominaal subject dan in

zinnen met een pronominaal subject (zie 3.1.1). In het verzamelde West-Vlaamse materiaal

kan echter niet met zekerheid vastgesteld worden of de vorm van het onderwerp een

variabele is in de alternantie. In 4.2.2.2 bleek dat het West-Vlaams ook invloed van een Vf2-

regel kent, net zoals de oudere taalfases van het Nederlands. Die regel is in het West-

Vlaams weliswaar minder strikt dan in het Standaardnederlands; meerdere zinsdelen

verschijnen vaak voor de persoonsvorm. Als er niet aan de Vf2-regel wordt voldaan, volgt er

ook vaker geen inversie, wat bewijst dat die twee regels een invloed op elkaar uitoefenen.

Vervolgens stond in 4.2.2.3 het onderscheid tussen een vooropgeplaatste bijzin of

constituent ter discussie. Daarbij is er wel een significant onderscheid: na een bijzin volgt

minder vaak inversie. Dat komt op het eerste gezicht overeen met het Middelnederlands,

maar er zijn enkele belangrijke verschillen. Ten eerste heeft de meerderheid van de

hoofdzinnen na getopicaliseerde bijzinnen in het Middelnederlands hoofdzakelijk niet

(B)SVX- of (B)VSX-volgorde, maar (B)vVS-volgorde, waarin v voor een verwijswoord staat.

In het West-Vlaams komt (B)vVS-volgorde na een getopicaliseerde bijzin nauwelijks voor.

Ten tweede is er veel meer (B)SVX-volgorde in het West-Vlaams dan in het

Middelnederlands. Om van dezelfde constructie af te stammen, zou het West-Vlaams dus in

een stadium nog voor het Middelnederlands moeten zitten. Conditionele bijzinnen met voor-

pv bemoeilijken die hypothese omdat dat conservatievere zinstype in het West-Vlaams net

wel overeen komt met de ontwikkeling in het Middelnederlands. Ten derde volgt er in het

West-Vlaams, in tegenstelling tot in het Middelnederlands, na ongeveer de helft van de

gewone constituenten ook geen inversie. In het Middelnederlands is de constructie zonder

inversie na een gewone constituent zeer gemarkeerd, zoals blijkt in 4.2.2.3.2.

In 4.2.2.4 werd aangetoond dat een belangrijke invloed op de alternantie de inherentie van

het getopicaliseerde zinsdeel met het werkwoord is. Met andere woorden: hoe nauwer de

semantische band van het getopicaliseerde zinsdeel met de zinsrelator is, hoe vaker de

volgorde met inversie verschijnt in de hoofdzin die volgt. Dat is net zo in het Middelengels

volgens Swieczkowski (1962). In het Middelnederlands spelen andere factoren een rol: daar

kan inversie enkel wegvallen na zinsdelen met een verbindende functie. Na een pauze volgt

ook minder vaak inversie, blijkt uit 4.2.2.5, en een pauze volgt dan weer vaker op een bijzin,

die minder snel geïntegreerd wordt in de hoofdzin. Ten slotte bleek in 4.2.2.6 enerzijds dat

de alternantie niet binnen het talige bewustzijn van de spreker ligt, en anderzijds dat het

genre van de tekst de alternantie ook kan beïnvloeden. Er volgt veel vaker inversie na

Page 103: Jorien Saelens - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/698/RUG01-002162698... · 2014-12-17 · iii Dankwoord Aan het begin van een universitaire studie weerklinken al

91

getopicaliseerde zinsdelen in een narratieve tekst dan in een spontane conversatie, zoals in

de dialectopname van Kemmel, iets wat Bean (1977) ook opmerkt voor het Oudengels.

Uit dit alles blijkt ten eerste dat XVS-volgorde inherent Germaans is. Het Middelnederlands

en het Oudengels, om er enkele te noemen, kennen die volgorde al. Hoewel invloed van het

Frans op de constructie niet uit te sluiten valt, is de kans klein dat de West-Vlaamse of

Oudengelse constructie initieel aan het Frans is ontleend. Als voornaamste bewijs geldt het

onderzoek van Bean (1977), waarin de constructie zonder inversie na een getopicaliseerd

zinsdeel vóór 755 de ongemarkeerde optie in de alternantie blijkt, lang voor de

Normandische inval in 1066. Het is daarentegen niet onwaarschijnlijk dat het Frans een

oorspronkelijk Ingveoonse of Germaanse constructie verder heeft beïnvloed, wat data uit

Bavinchove en Wervik bevestigen. De hypothese van onder meer Debrabandere (1976) dat

de constructie een autochtoon Middelnederlands relict is, stuit ook op bezwaren: er zijn

duidelijke verschillen tussen het bereik van de constructie in het Middelnederlands en in het

West-Vlaams. Als de constructie toch een Middelnederlands en dus een oorspronkelijk

algemener West-Germaans relict is, dan zijn de mogelijke contexten waarin inversie

achterwege kan blijven in het West-Vlaams uitgebreid ten opzichte van de oudere

constructie.

Er zijn weinig argumenten te vinden in deze studie tegen de constructie zonder inversie na

topicalisering als Ingveoons relict. Het verschil met een interpretatie als algemeen West-

Germaans verschijnsel is de geografische verspreiding: een West-Germaans verschijnsel

zou ook in het Frankisch en later in het Middelnederlands aanwezig moeten zijn, terwijl een

Ingveoons verschijnsel enkel in het Engels en de Nederlandse dialecten (en het Fries) terug

te vinden zou zijn (Van Bree 1997: 7, 22). Er zijn enkele duidelijke gelijkenissen met

verschillende taalfases van het Engels te vinden, zoals de invloed van het inherentieprincipe

en het genre van de tekst op de alternantie. De enige onderzochte variabele die de

hypothese niet bevestigt, is de invloed van pronominale en nominale subjecten op de

alternantie: het is niet zeker dat de vorm van het subject de inversiealternantie in het West-

Vlaams beïnvloedt.

Aan het einde van dit onderzoek lijkt de waarschijnlijkste optie dat de constructie zonder

inversie na topicalisering in het Frans- en West-Vlaams een Ingveoons relict is, dat door de

Franken teruggedrongen is naar het westen van het taalgebied. Daarnaast mag niet

vergeten worden dat de Middelnederlandse constructie, dus de West-Germaanse, ook nog

steeds een oorsprong geboden kan hebben. De moeilijkheid met die hypothese is echter dat

er dan moet worden uitgegaan van een grondige uitbreiding van de functies en het bereik

Page 104: Jorien Saelens - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/698/RUG01-002162698... · 2014-12-17 · iii Dankwoord Aan het begin van een universitaire studie weerklinken al

92

van de constructie binnen het West-Vlaams. Door de substraatrol van het Ingveoons, is het

omgekeerde (ontlening van de constructie uit het Ingveoons naar het Frankisch) nog

onwaarschijnlijker, zoals Buccini in zijn doctoraat bewezen heeft (1992). Bovendien vereisen

die laatste twee opties ook een verklaring waarom de constructie uit de standaardtaal

nagenoeg volledig is verdwenen. Aangezien inversie enkel na bijzinnen en nauwelijks na

constituenten achterwege bleef in het Middelnederlands, is de Ingveoonse optie

waarschijnlijker.

In de toekomst zou corpusonderzoek met meer data, dat eventueel minder ambachtelijk

verloopt, nog meer inzichten kunnen opleveren. Vooral een corpusonderzoek over het

middeleeuwse Vlaams zou nuttig zijn om bijvoorbeeld te ontdekken na welke zinsdelen

inversie kon achterwege blijven in die variëteit. In hedendaags taalgebruik zouden andere

gebieden meer inzichten kunnen bieden: hoe zit het bijvoorbeeld met de andere dialecten

die wel al eens Ingveoons werden genoemd, zoals het Hollands en het Zeeuws? Is er een

dergelijke alternantie in het Fries? Misschien vertonen ook andere plaatsen in het

Nederlandse (of Engelse) taalgebied een afwijking in de constructie ten opzichte van de

respectievelijke standaardtalen. Het zou daarnaast interessant kunnen zijn om te

onderzoeken hoe het met de constructie is gesteld in de 21ste eeuw, aangezien het materiaal

van de dialectopnames dateert van gemiddeld 50 jaar geleden. Ten slotte dienen zeker nog

meer West-Vlaamse constructies zich aan voor gelijksoortig onderzoek, zoals de bepalingen

van richting die buiten de tang vallen en de andere voorbeelden van eventuele syntactische

ingveonismen uit de inleiding.

Page 105: Jorien Saelens - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/698/RUG01-002162698... · 2014-12-17 · iii Dankwoord Aan het begin van een universitaire studie weerklinken al

93

Literatuurlijst

Baker, Peter S. (2003). Introduction to Old English. Oxford: Blackwell Publishing.

Bean, Marian Callaway (1977). A Study of the Development of Word Order Patterns in Old

English in Relation to Theories of Word Order Change [doctoraat]. Los Angeles:

University of California.

Boogaart, Ronny (2007). ‘Conditionele constructies met moest(en) en mocht(en) in Belgisch-

Nederlands en Nederlands-Nederlands’. Neerlandistiek.nl 07.05 [Online].

Geraadpleegd op 7 mei 2014 via

http://www.neerlandistiek.nl/publish/articles/000124/article.pdf.

Buccini, Anthony F. (1988). ‘Umlaut alternation, variation, and dialect contact:

Reconditioning and deconditioning of umlaut in the prehistory of Dutch dialects’. In:

Thomas J. Walsh (red.), Synchronic and Diachronic Approaches to Linguistic

Variation and Change. Washington D.C.: Georgetown University Press, 63-80.

Buccini, Anthony F. (1992). The development of umlaut and the dialectal position of Dutch in

Germanic [doctoraat]. Ann Arbor: University Microfilms International.

Burridge, Kate (1993). Syntactic Change in Germanic. Aspects of Language Change in

Germanic. With Particular Reference to Middle Dutch. Amsterdam/Philadelphia: John

Benjamins Publishing Company.

Coussé, Evie (2002). De plaats van werkwoorden in Hollandse teksten door de eeuwen

heen [masterproef]. Gent: Universiteit Gent. Geraadpleegd op 7 mei 2014 via

http://lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/777/248/RUG01-

000777248_2010_0001_AC.pdf

Coussé, Evie (2003). ‘Volgordevariatie en herinterpretatie van de tweeledige

werkwoordelijke eindgroep in de bijzin’. Taal en Tongval 55, 138-156.

Coussé, Evie (2004). ‘De plaats van de persoonsvorm in de hoofdzin: verandering of status-

quo?’ In: J. De Caluwe et al. (red.), Schatbewaarder van de taal. Liber amicorum

Johan Taeldeman. Gent, Academia Press: 235-244.

Dauzat, Albert (1927). Les patois: evolution-classifications-étude. Avec 7 cartes. Paris:

Delgrave.

Debrabandere, F. (1976). ‘De SVf-woordorde in zinnen met aanloop’. Handelingen van de

Koninklijke Commissie voor Toponymie & Dialectologie 50, 87-97.

Derolez, René (1974). ‘Cross-Channel language ties’. In: Peter Clemoes (red.), Anglo-Saxon

England. Volume 3. Cambridge: University Press, 1-14.

Page 106: Jorien Saelens - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/698/RUG01-002162698... · 2014-12-17 · iii Dankwoord Aan het begin van een universitaire studie weerklinken al

94

Devos, Magda & Reinhild Vandekerckhove (2006). West-Vlaams (2e dr.). Tielt: Lannoo.

Dik, Simon C. (1989). The Theory of Functional Grammar. Part I: The Structure of the

Clause. Dordrecht: Foris Publications.

Dik, Simon C. & Kees Hengeveld (1997). The Theory of Functional Grammar. Part II:

Complex and derived constructions. Berlijn: Mouton de Gruyter.

Dik, Simon C., Kees Hengeveld, Elseline Vester & Co Vet (1990). ‘The Hierarchical

Structure of the Clause and the Typology of Adverbial Satellites’. In: J. Nuyts, A. M.

Bolkestein & C. Vet (red.), Layers and Levels of Representation in Language Theory:

A Functional View. Amsterdam: Benjamins, 25-70.

DynaSAND (2006) = S. Barbiers, H.J. Bennis, G. de Vogelaer, M. Devos & M.H. van der

Ham. Dynamische Syntactische Atlas van de Nederlandse Dialecten (DynaSAND).

Amsterdam: Meertens Instituut. Geraadpleegd op 7 mei 2014 via

http://www.meertens.knaw.nl/sand/.

E-ANS (2012) = W. Haeseryn, K. Romijn, G. Geerts, J. de Rooij & M.C. van den Toorn

(1997), Algemene Nederlandse Spraakkunst (2e dr.). Groningen: Martinus

Nijhoff/Deurne: Wolters Plantyn. Geraadpleegd op 22 mei 2014 via

http://ans.ruhosting.nl/e-ans/index.html

FAND (2005) = Jan Goossens, Johan Taeldeman & Chris De Wulf. De Fonologische Atlas

van de Nederlandse Dialecten. Volume IV: De consonanten. Gent: Koninklijke

academie voor Nederlandse taal- en letterkunde.

Fischer, Olga, Ans van Kemenade, Willem Koopman & Wim van der Wurff (2000). The

Syntax of Early English. Cambridge: University Press.

Fourquet, Jean (1938). L’ordre des éléments de la phrase en germanique ancient: études de

syntaxe de position. Parijs: Les belles lettres.

Gerritsen, M. (1980). ‘An Analysis of the Rise of SOV Patterns in Dutch’. In: Elizabeth C.

Traugott, Rebecca Labrum and Susan C. Shepherd (red.), Current Issues in

Linguistics Theory (Dl. 14). Amsterdam: John Benjamins, 123-136.

Heeroma, K. (1965). ‘Wat is Ingveoons?’ Tijdschrift voor de Nederlandse Taal- en

Letterkunde 81, 1-15. Geraadpleegd op 7 mei 2014 via

http://www.dbnl.org/tekst/heer023wati01_01/heer023wati01_01_0001.php

Hengeveld, K. (1989). ‘Layers and operators in functional grammar’. Journal of Linguistics

25, 127-157.

Jacobsson, Bengt (1951). Inversion in English with Special Reference to the Early Modern

English Period. Uppsala: Almqvist & Wiksells.

Page 107: Jorien Saelens - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/698/RUG01-002162698... · 2014-12-17 · iii Dankwoord Aan het begin van een universitaire studie weerklinken al

95

Jansen, F. (1980). ‘Developments in the Dutch Left-Dislocation Structures and the Verb-

Second constraint’. In: Elizabeth C. Traugott, Rebecca Labrum and Susan C.

Shepherd (red.), Current Issues in Linguistics Theory (Dl. 14). Amsterdam: John

Benjamins, 137-149.

Lass, Roger (1994). Old English. A historical linguistic companion. Cambridge: University

Press.

Löfstedt, Ernst (1965). ‘Beiträge zur nordseegermanischen und

nordseegermanischnordischen Lexikographie’. Niederdeutsche Mitteilungen 19-21,

281-345.

Löfstedt, Ernst (1966). ‘Beiträge zur nordseegermanischen und

nordseegermanischnordischen Lexikographie. Fortsetzung’. Niederdeutsche

Mitteilungen 22, 39-64.

Löfstedt, Ernst (1969). ‘Beiträge zur nordseegermanischen und

nordseegermanischnordischen Lexikographie. Ergebnisse’. Niederdeutsche

Mitteilungen 25, 25-45.

Markey, Thomas L. (1976). Germanic dialect grouping and the position of Ingvæonic.

Innsbrück: H. Kowatsch.

Mesthrie, R., Joan Swann, Ana Deumert & William L. Leap (2012). Introducing

Sociolinguistics. Second Edition. Edinburgh: University Press.

Nerbonne, John, Rinke Colen, Charlotte Gooskens, Peter Kleiweg & Therese Leinonen

(2011). ‘Gapmap – A Web Application for Dialectology’. Geraadpleegd op 7 mei 2014

via http://www.gabmap.nl/wp-content/uploads/2011/05/Gabmap-long-2011-jan-07-

rev-mei.pdf

Nielsen, Hans Frede (1998). The Continental Backgrounds of English and its Insular

Development until 1154. Odense: University Press.

Nielsen, Hans Frede (2000). ‘Ingwäonisch’. In: Rosemarie Müller (red.), Reallexikon der

Germanischen Altertumskunde. Band 15. Berlin: Walter de Gruyter & Co, 432-439.

Paardekooper, P. C. (1955). Syntaxis, Spraakkunst en Taalkunde. Den Bosch: L.C.G.

Malmberg.

Ryckeboer, Hugo (2004). Frans-Vlaams. Tielt: Lannoo.

Saelens, Jorien (2013). Ingveoonse relicten in de Zuid-Engelse en West-Vlaamse dialecten.

Een vergelijking van twee historisch verwante taalregio’s gescheiden door de

Noordzee [bachelorproef]. Gent: Universiteit Gent.

Page 108: Jorien Saelens - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/698/RUG01-002162698... · 2014-12-17 · iii Dankwoord Aan het begin van een universitaire studie weerklinken al

96

SAND (2005) = S. Barbiers, H.J. Bennis, G. de Vogelaer, M. Devos & M.H. van der Ham.

Syntactische Atlas van de Nederlandse Dialecten: Dl. 1. Amsterdam: Amsterdam

University Press.

Schönfeld, M. & A. Van Loey (1970). Historische grammatica van het Nederlands (8e dr.).

Zutphen: N.V. W.T. Thieme & Cie.

Smith, J. (1971). Word order in the older Germanic dialects [doctoraat]. University of Illinois:

Urbana-Champaign.

Swieczkowski, Walerian (1962). Word Order Patterning in Middle English. A Quantitative

Study Based on Piers Plowman and Middle English Sermons. ‘s Gravenhage:

Mouton & Co.

Taeldeman, Johan (1982). ‘”Ingwäonismen” in Flandern’. In: P. Sture Ureland (red.), Die

Leistung der Strataforschung und der Kreolistik. Typologische Aspekte der

Sprachkontakte. Tübingen: Max Niemeyer Verlag.

Triest, Liesbet (2012). ‘20ste eeuw: mondelinge enquêtes’. Geraadpleegd op 1 mei 2014 via

http://www.variatielinguistiek.ugent.be/node/38

Trudgill, P. & J. K. Chambers (2007). Dialectology (2e dr.). Cambridge: University Press.

Van Bree, C. (1997). Een oud onderwerp opnieuw bekeken. Het Ingweoons. Leiden:

Rijksuniversiteit Leiden.

Van der Horst, J. M. (1981). ‘Onderschikking en de plaats van de persoonsvorm in het

Middelnederlands’. In: Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde 97: 161-

184.

Van der Horst, J. M. (2008). Geschiedenis van de Nederlandse syntaxis. Leuven: University

Press.

Van der Horst, J. M. (2010). Met het oog op morgen. Opstellen over taal, taalverandering en

standaardtaal. Leuven: University Press.

Vanacker, V.F. (1967). ‘Syntaktische Daten aus Franzözisch-Flämischen

Tonbandaufnahmen’. In: L.E. Schmitt (red.), Verhandlungen des 2en Internationalen

Dialektologenkongresses. Special Issue of Zeitschrift für Mundartforschung 3-4, 844-

855.

Vanacker, V.F. (1977). ‘Syntactische overeenkomsten tussen Frans-Vlaamse en

Westvlaamse dialekten’. In: De Franse Nederlanden. Les Pays-Bas Français.

Jaarboek. Rekkem: Ons Erfdeel vzw, 206-216.

Vandeweghe, Willy (2010). Grammatica van de Nederlandse zin (7e dr.). Antwerpen:

Apeldoorn.

Page 109: Jorien Saelens - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/698/RUG01-002162698... · 2014-12-17 · iii Dankwoord Aan het begin van een universitaire studie weerklinken al

97

Willemyns, R. (1971). ‘Enkele aspecten van het 16e-eeuwse Brugs van Willem Weydts’.

Handelingen van de Koninklijke Zuidnederlandse Maatschappij voor Taal- en

Letterkunde en Geschiedenis XXV, 345-356.