Upload
others
View
2
Download
0
Embed Size (px)
Citation preview
0
Tijs Dewitte Academiejaar 2012-2013
Master Historische Taal-en Letterkunde Masterproef Grieks - letterkunde
UGent Promotor: Prof. Demoen
Julianus de Helleen
Studie en vertaling van geselecteerde brieven
0
1
Voorwoord
Toen ik voor het eerst bij mijn promotor, Prof. K. Demoen, langsging, had ik één voorkeur:
Grieks vertalen. Hij stelde mij de werken voor van keizer Julianus, bijgenaamd de Apostaat. Ik
kende uiteraard de historische relevantie van de laatste heidense keizer, maar was weinig
bekend met zijn oeuvre. Ik nam de teksteditie van de Loeb Classical Library ter hand en
ontdekte al snel de meeslepende en gedreven stijl van Julianus. Ik vond in zijn werken een man
die zich wou inschrijven in de hellenistische cultuur die hij zo aanbad. Tegelijk ontdekte ik ook
de enorme hoeveelheid aan academische onderzoek rond zijn leven en werken. Bowersock
(1979), Athanassiadi (1981) en meer recent Elm (2012) zijn slechts enkelen van de vele
vermeldingswaardige auteurs die rond Julianus gewerkt hebben. Ik kreeg het gevoel dat mijn
vertalingen als nanos gigantum humeris insidentes1 zouden zijn. In dit onderzoek heb ik toch
geprobeerd om mijn eigen visie op Julianus weer te geven, door mij vooral op zijn briefcollectie
te baseren.
Graag had ik mijn promotor, Prof. K. Demoen, bedankt voor zijn advies en begeleiding tijdens
dit onderzoek en ook voor het ter beschikking stellen van zijn exemplaar van Sons of Hellenism
van Susanna Elm. De tweede lezer, Prof. P. Van Nuffelen, ben ik dankbaar voor de
elektronische versie van de boeken One God en Monotheïsm Between Pagans And Christians
in Late Antiquity.
Mijn dank gaat vooral ook uit naar mijn ouders, die altijd een steun en toeverlaat zijn geweest
tijdens mijn studies en tijdens het schrijven van deze masterscriptie. Ook mijn beste vrienden,
Lien Hoste en Laurent De Cocker, verdienen mijn dankbaarheid.
Tijs Dewitte, Gent 2013
1 De metafoor wordt toegeschreven aan Bernard de Chartres (Bernardus Carnotensis).
2
3
Inhoudstafel 1. Inleiding 1
1.1. De historische figuur 1
1.2. Receptiegeschiedenis 2
1.3. Motivatie en methodologie 2
1.4. Tekstedities en verkorte titels 5
DEEL I. ONDERZOEK: Julianus’ hellenistische imago
1. Flavius Claudius Julianus 6
1.1. Bronnen over zijn leven 6
1.2. Biografie 8
1.2.1. Een moeilijke jeugd 9
1.2.2. Studentenjaren 10
1.2.3. Julianus’ bekering 11
1.2.4. Keizerlijke intriges 14
1.2.5. Studies in Athene 15
1.2.6. Julianus Caesar 16
1.2.7. Julianus’ usurpatie 18
1.2.8. Julianus Augustus 21
1.3. Conclusie 22
2. Julianus als auteur 23
2.1. Julianus’ literaire opvoeding 23
2.2. Literaire werken 26
2.2.1. Redevoeringen vanuit Gallië 26
2.2.1.1. Voor Constantius 26
2.2.1.2. Voor Eusebia 27
2.2.1.3. Over koningschap 27
2.2.1.4. Voor Salustius 28
2.2.2. Verklaringen van een usurpator 29
2.2.2.1. Aan de Atheners 29
4
2.2.2.2. Aan Themistius 30
2.2.3. De keizer schrijft 31
2.2.3.1. Tegen Heraclius 31
2.2.3.2. Hymne aan de Moeder der Goden 32
2.2.3.3. Tegen de cynici 32
2.2.4. Vanuit Antiochië 33
2.2.4.1. Hymne aan Helios 33
2.2.4.2. Caesares 34
2.2.4.3. Tegen de Galileeërs 35
2.2.4.4. De baardhater 36
2.3. De brieven 37
2.3.1. Julianus’ imago in de brieven 38
2.3.1.1. Julianus als vriend 39
2.3.1.2. Julianus als mild en rechtvaardig leider 40
2.3.1.3. Julianus als liefhebber van filosofie 41
2.4. Conclusie 42
3. Julianus’ hellenistische religiositeit 43
3.1. Context en invloed 43
3.1.1. Hellenisme in de late oudheid 43
3.1.2. Laatantieke religiositeit: op zoek naar verlossing 44
3.1.3. Plotinus en het neoplatonisme 45
3.1.4. Iamblichus van Chalcis en de theürgie 46
3.2. Religieuze elementen in de brieven 49
3.2.1. Neoplatoonse kosmologie 49
3.2.2. Theürgie bij Julianus 51
3.2.3. Goddelijke dromen 53
3.2.4. Het belang van offers 56
3.2.6. Conclusie: Julianus’ religiositeit 58
3.3. Religieuze politiek in de brieven 59
3.3.1. Het belang van traditie 59
5
3.3.2. De goddelijke missie 61
3.3.2. Herstel van de hellenistische religiositeit 63
3.3.3. Het belang van filantropie 66
3.3.5. Julianus’ motieven: tegen het christendom? 67
3.3.4. Conclusie 69
4. Eindconclusie 70
DEEL II. VERTALINGEN
1. Verantwoording 72
2. Griekse tekst, vertaald en van inleiding voorzien 74
2.1. Aan Eumenius en Pharianus 74
2.2. Aan Priscus 78
2.3. Aan Oribasius 82
2.4. Aan Maximus 88
2.5. Aan oom Julianus 94
2.6. Aan Hermogenes 96
2.7. Aan graaf Julianus 98
2.8. Aan Theodorus 102
2.9. Aan de Alexandriërs 108
Bibliografie 116
6
1
1. Inleiding
1.1. De historische figuur
Van alle heersers uit de oudheid zijn weinigen zo vaak besproken als keizer Julianus de
Afvallige (Bowersock 1978: 1). Zijn keizerschap wordt als historisch uiterst interessant
beschouwd, ook al was zijn regeerperiode van zeer korte duur: van 361 tot 363. Tougher (2007)
somt in de inleiding van zijn Julian the Apostate hiervoor drie redenen op.
Als eerste en voornaamste reden vermeldt Tougher de godsdienststrijd tussen het opkomende
christendom en het traditionelere heidendom. Dat laatste kwam toen namelijk steeds meer onder
druk te staan. Door de historisch controversiële ‘bekering’ van Constantijn de Grote werd het
christendom voor het eerst legitiem aanvaard en zelfs actief gesteund (Teitler 2009: 24). Toen
Julianus 40 jaar later de troon besteeg, leek de strijd al beslecht in het voordeel van het
christendom. Daarom beschouwen veel auteurs de poging van de jonge keizer om het tij te
keren als een heroïsche daad van een Underground Hero (Vidal 1964: ix).
Hieruit kunnen we onmiddellijk ook de tweede reden voor zijn populariteit ontleden: zijn
tragiek. Julianus was een zeer ambitieus keizer met grootse en ingrijpende plannen voor de
hervorming van zijn rijk. Al die dromen zag hij op 26 januari 363 vervagen in de wind toen een
werpspeer zich diep in zijn lende boorde. Zijn hele leven was trouwens een moeizame strijd,
zoals zal blijken. Vanaf zijn bewogen jeugd tot zijn hachelijke troonsbestijging kreeg Julianus
te maken met tegenkanting en oppositie. Zijn gefnuikte ambitie in combinatie met zijn heikele
levenswandel wist de interesse van menig historicus te wekken.
De historische context draagt, als derde reden, ook bij tot Julianus’ uitzonderlijke positie in de
academische wereld. Julianus’ verhaal maakt namelijk deel uit van een boeiend facet van de
Romeinse geschiedenis; in de derde eeuw onderging het Romeinse Rijk immers een ware crisis.
Hoewel de hervormingen van Diocletianus (284-305) en vooral van Constantijn de Grote (306-
337) voor een ommezwaai hadden gezorgd, bleef de situatie penibel. Wanneer Julianus
bijvoorbeeld als Caesar het gezag kreeg over de Gallische provincies, werd die regio geplaagd
door Germaanse invallen en een stokkende economie. In het Oosten daagde het Sassanidische
Perzië regelmatig de militaire macht van de Romeinen uit en intern had de regerende keizer
maar al te vaak te maken met usurpators.
2
1.2. Receptiegeschiedenis
De kerkvaders en hun opvolgers toonden in hun geschiedeniswerken enkel interesse voor
Julianus omwille van de religieuze controverse rond zijn persoon. Reeds bij Gregorius van
Nazianzus krijgt hij de bijnaam Apostata opgespeld. Die drang om tegen de ‘afvallige’ keizer
te fulmineren zorgde er wel voor dat zijn naam en grote delen van zijn werken bewaard zijn
gebleven. Doorheen de renaissance werden de eerste stappen ondernomen om zijn reputatie uit
het slijk te halen. Bij de meeste ‘verlichte’ schrijvers van de 18de eeuw kreeg hij zelfs een ware
heldenstatus toegedicht. Tijdens diezelfde periode zag ook The History of the Decline and Fall
of the Roman Empire van Edward Gibbon het daglicht, een werk dat hier speciale vermelding
verdient. Na eeuwen van ofwel verafschuwing of verheerlijking slaagde dit werk er namelijk in
om een uitgebalanceerd beeld te schetsen van de keizer. 2 Uiteraard dient ook het werk van
Franz Cumont en Joseph Bidez te worden vermeld, die na gezamenlijk onderzoek3 een
teksteditie uitbrachten van Julianus’ literair erfgoed4. Bidez zou later nog verdere tekstedities
verzorgen5, alsook een algemene biografie van Julianus6, die tot op vandaag nog geldig blijft
(Smith 1995: xvi). Zijn onderzoek inspireerde de huidige generatie van academici aan de Ugent,
zoals Prof. K. Demoen (1994), Prof. D. Praet (2012), Prof. P. Van Nuffelen (2002) en Dr. A.
Lannoy (2006).
1.3. Motivatie en methodologie
In de lijn van die onderzoeken willen wij ook onze eigen bijdrage leveren met deze
masterscriptie. Bij het lezen van vele van de academische werken rond Julianus, vonden wij dat
er een opvallend weinig onderzoek was verricht naar zijn briefcollectie (met uitzondering van
zijn beruchte schoolwet7). We besloten ons eigen onderzoek te richten op de brieven van
Julianus, zoals bewaard in de Loebeditie van Wright (1923) en de Edition Les Belles Lettres
van Bidez (1924).
2 Voor een volledig overzicht van de evolutie van Julianus’ receptiegeschiedenis, zie het artikel van Stebelton H.
Nulle: Julian and the men of letters (1959). 3 Bidez, J, Cumont, F., Recherches sur la tradition manuscrite des lettres de l'empereur Julien (1898). 4 Joseph Bidez & Franz Cumont, eds., Imperatoris Caesaris Flavii Claudii Juliani Epistulae, leges,
poemata, fragmenta varia (1922). 5 Joseph Bidez, ed., L’empereur Julien. Oeuvres complètes: Texte établi ettraduit par J. Bidez, vol. 1 (Paris: Les
Belles Lettres, 1924); Joseph Bidez, ed., L’empereur Julien. Oeuvres complètes: Texte établi et traduit par J.
Bidez, vol. 2, (Paris: Les Belles Lettres, 1932) 6 La vie de l’empereur Julien (2012). 7 Wright (1923 vol.3) brief 36, Bidez (1924) brief 61c
3
De scriptie is in twee delen opgesplitst: een onderzoeksgedeelte (DEEL I) en een
vertalingsgedeelte (DEEL II).
In DEEL I zal, aan de hand van de verzamelde academische werken, de vraag worden gesteld
of en hoe Julianus zich in zijn literair corpus profileert. Hierbij krijgen zijn brieven speciale
aandacht. Het grootste deel van het onderzoek zal vooral focussen op het religieuze aspect van
die zelfrepresentatie. Hierbij zal er zoveel mogelijk gebruik worden gemaakt van de
zelfvertaalde brieven uit het tweede gedeelte.
Het eerste hoofdstuk zal zich toespitsen op de biografische gegevens over de jaren vóór zijn
keizerschap. Na een overzicht van de beschikbare contemporaine bronnen volgt een biografisch
overzicht, dat zo veel mogelijk op die bronnen is gebaseerd. Als referentiepunt gebruikten wij
hiervoor onder andere de werken van Bowersock (1979), Athanassiadi-Fowden (1981), Rosen
(2006) en Tougher (2007). De biografie, die uiteraard niet allesomvattend is, zal zich beperken
tot die gebeurtenissen in Julianus’ leven die vormend waren voor zijn latere persona als keizer-
filosoof en hersteller van het heidendom.
In het tweede hoofdstuk zullen we de auteur in Julianus onder het licht brengen. Eerst wordt
kort ingegaan op zijn literaire en retorische opleiding. Daarna zullen we ons richten tot de grote
literaire werken, door een synthese te maken van academisch onderzoek naar elk werk. Hierbij
zullen we ons afvragen of er bepaalde patronen te ontdekken vallen die ons meer kunnen
vertellen over Julianus en hoe hij zichzelf wou profileren. Daarna zal dit ook specifiek worden
onderzocht in Julianus’ briefcollectie.
In het laatste en grootste hoofdstuk van het onderzoeksgedeelte wordt de vraag gesteld of
Julianus zich op een bepaalde manier profileert op vlak van religiositeit. In het eerste deel van
dit hoofdstuk komt zijn persoonlijke religiositeit aan bod. Na een synthese van de religieuze
context van de vierde eeuw en de invloed daarvan op Julianus, zullen we op zoek gaan naar
‘heidense’8 aspecten of uitspraken in zijn brieven. Die aspecten worden telkens in het licht
gesteld van Julianus’ religieuze opvoeding in het neoplatonisme van Iamblichus. Hieruit zullen
we proberen te achterhalen hoe Julianus zijn eigen religiositeit profileerde in zijn brieven.
8. Bij het begin van dit onderzoek is het nodig om het te hebben over de moeilijkheid rond de term ‘heidenen’.
We gaan namelijk akkoord met Demoen (1996: 39) dat dit woord te veel de pejoratieve connotatie van ‘nog niet
christen’ bevat. Ook het woord ‘hellenist’, dat uiteindelijk dezelfde betekenis kreeg als ‘heiden’, doelt ten tijde
van Julianus in de eerste plaats nog op een culturele distinctie (Van Nuffelen 2002: 138). De hellenistische
cultuur was ook niet exclusief heidens (Athanassiadi 1981: 2). Om onnodige verwarring te vermijden, zal het
‘heidendom’ in dit onderzoek voortaan omschreven worden met ‘hellenistische religiositeit’.
4
In het tweede deel van dit hoofdstuk zal de focus liggen op de religieuze politiek die we kunnen
terugvinden in Julianus’ brieven. Zo zullen we zien dat zijn politieke visie gedreven wordt door
het geloof in zijn eigen goddelijk mandaat en door zijn voorliefde voor traditie. Daarna bekijken
we hoe hij die visie in praktijk brengt in zijn brieven. We beëindigen dit hoofdstuk met een
korte blik op zijn motieven voor de restauratie van de hellenistische religiositeit.
Op het einde van DEEL I zullen we dan de conclusie van ons onderzoek formuleren en daarbij
de vraag proberen te beantwoorden hoe Julianus zichzelf schetst in en door zijn literaire werken
en brieven.
In DEEL II van deze scriptie bieden we onze vertalingen van een aantal van Julianus’ brieven
aan, voorzien van de Griekse bronteksten en korte situeringen. Bij de selectie van de vertaalde
brieven hebben we gekozen voor een balans tussen de drie brieftypes waarin Julianus’
brievencorpus werd verdeeld: persoonlijke brieven, pastorale brieven en edicten9. De
vertalingen zullen voorafgegaan worden door een verantwoording, waarin onze vertaalstijl en
gebruikte tekstedities aan bod komen.
9 De onderverdeling komt later nog aan bod in onze bespreking van Julianus’ brievencorpus.
5
1.4. Tekstedities en verkorte titels
In dit onderzoek worden klassieke auteurs regelmatig geciteerd. Voor de citaten uit Julianus’
werk wordt de Griekse tekst uit de Budé-edities gehanteerd (zie bibliografie), met in de
voetnoten een eigen vertaling. De passages uit Ammianus Marcellinus’ Res Gestae zijn
afkomstig uit een vertaling aan de hand van Aart Blom (zie bibliografie). Ook voor passages
van Homerus, Aristoteles en Plato zijn Nederlandse vertalingen gebruikt (zie bibliografie). Bij
andere auteurs wordt de Engelse vertaling van de tekstedities weergegeven (zie bibliografie).
Verwijzingen naar de brieven van Julianus zullen, telkens waar nodig, vergezeld worden van
de nummering in de briefcollectie van Bidez (1924) en Wright (1923). De verwijzingen naar
passages uit de literaire werken van Julianus volgen het notatiesysteem van de Loeb- en Budé-
edities. De werken worden met volgende verkorte titels weergegeven:
Voor Constantius: Egkw&mion ei0j to_n au)tokra&tora Kwnsta&ntion 10
Voor Eusebia: Eu)sebi/aj th~j basili/doj e0gkw&mion
Over Koningschap: Peri\ tw~n tou~ au)tokra&toroj pra&cewn h2 peri\ basilei/aj
Voor Salustius: 0Epi\ th|~ e0co&dw| tou~ a)gaqwta&tou Salousti/ou paramuqhtiko_j ei0j e9auto&n
Aan de Atheners: 0Aqhnai/wn th|~ boulh|~ kai\ tw|~ dh&mw
Aan Themistius: Qemisti/w| filoso&fw
Tegen Heraclius: Pro_j 9Hra&kleion kuniko_n peri\ tou~ pw~j kuniste/on kai\ ei0 pre/pei tw|~ kuni\ mu&qouj pla&ttein
Aan de Moedergod: Ei0j th_n mhte/ra tw~n qew~n
Tegen de cynici: Ei0j tou_j a)paideu&touj ku&naj
Hymne aan Helios: Ei0j to_n basile/a 3Hlion pro_j Salou&stion
Caesares: Sumpo&sion h2 Kro&nia sive Caesares
Tegen de Galileeërs: Contra Galilaeos (ioulianou autokratoros kata xristianwn logos)11
De baardhater: 0Antioxiko_j h2 Misopw&gwn
10 Dit zijn de Griekse titels uit de Budé-teksteditie. 11 Sic.
6
DEEL I. ONDERZOEK: Julianus’ hellenistische imago
1. Flavius Claudius Julianus
Elke uitgebreide studie over een historisch figuur hoort te beginnen met een beschrijving van
zijn leven. Een overzicht van iemands levenswandel en zijn tijd kan helpen bij de ontwikkeling
van een perspectief, waarmee een diepere studie van bepaalde aspecten kan worden aangevat.
Het bestuderen van keizer Julianus, bijgenaamd de Apostaat, is hierop geen uitzondering. De
gebeurtenissen - waaronder sommige zeer traumatiserend - die uiteindelijk geleid hebben tot
zijn troonsbestijging zijn tekenend geweest voor zijn regeerstijl. Ook zijn literaire
ondernemingen zijn beter te begrijpen in het licht van zijn opvoeding en studieomgeving.
Vooraleer we overgaan tot onze biografie van Julianus komt eerst een overzicht van de
overgeleverde contemporaine bronnen. Hieruit zal duidelijk worden dat het beeld op de
historische figuur Julianus altijd gemengd zal blijven.
Daarna volgt de eigenlijke biografie, waarin wij ervoor gekozen hebben om vooral de jeugd-
en studiejaren van Julianus onder het licht te brengen. Die zijn volgens ons namelijk formatief
geweest voor zijn auteurschap en geloofsovertuigingen. Zijn korte regeerperiode als keizer van
het Romeinse Rijk zal minder uitvoerig besproken worden, aangezien dit geen echt onderwerp
uitmaakt van onze studie. De geïnteresseerde lezer zal in de bibliografie genoeg werken vinden
waarin deze aspecten wel uitvoerig aan bod komen.
1.1. Bronnen over zijn leven
Julianus was en is nog altijd een veelbesproken figuur, zoveel mag duidelijk zijn uit de
voorgaande inleiding van dit onderzoek. Voor we beginnen aan onze biografie is het essentieel
dat we ons een overzicht kunnen vormen van de verschillende contemporaine bronnen over
Julianus’ leven. Latere biografen, waaronder ook deze onderzoeker, hebben zich namelijk altijd
gebaseerd op een breed veld van bronnenmateriaal.
In de eeuwen onmiddellijk na zijn dood hebben vooral de kerkhistorici hun best gedaan om een
samenvatting op te stellen van alles wat er over de man te vinden was. Latere schrijvers, zoals
Sozomenus, Socrates en Philostorgius maakten echter geen onderscheid tussen feiten,
geruchten en fictie. Zij maakten wel veel gebruik van bronnen die sindsdien verloren zijn
gegaan, zoals de geschiedenis van Eunapius van Sardis. Die laatste was waarschijnlijk
7
opgesteld met de hulp van Julianus’ lijfarts Oribasius (infra) en zou van groot belang zijn
geweest voor historici (Bowersock 1978: 8).
Voor een minder vertekend beeld moeten we kijken naar de bronnen die geschreven werden
door mensen die Julianus werkelijk kenden, of toch tenminste in dezelfde tijdspanne geleefd
hebben. Vanzelfsprekend kunnen we beginnen bij de keizer zelf. In de toespraken, satires en
brieven die bewaard gebleven zijn, geeft Julianus ons namelijk een unieke blik op zijn
denkwereld. Een groot aantal, misschien zelfs alle werken, waren bedoeld voor het grote
publiek. Werken als de brief Aan de Atheners en De baardhater zijn literaire creaties, die het
beeld weergeven dat Julianus van zichzelf wou creëren. Ook zijn persoonlijke brieven zijn hier
geen uitzondering op, zoals later in ons onderzoek zal blijken.
Een andere contemporaine bron is de Syriër en retor Libanius, een persoonlijke vriend van
Julianus. In zijn vele overgeleverde werken geeft hij ons een onschatbare glimp op de
maatschappij in het Oosten van het rijk. Hij schreef ook aan en over Julianus in zijn vele brieven
en maakte ook een prachtige eulogie bij diens dood12. Als vriend, panygerist en medeheiden
kunnen we er echter ook van uitgaan dat we ook bij hem een ‘verbloemd’ beeld krijgen van zijn
geliefde keizer (Bradbury 2004: 9-11).
Even vertekend is het beeld dat Gregorius van Nazianzus ons geeft in zijn invectief Tegen
Julianus. Als studiegenoot van Julianus in Athene (infra) kan hij ons gedetailleerde informatie
verschaffen over de feiten van zijn leven en de geruchten die er over hem waren.
Geen enkel van de bovenstaande werken was echter bedoeld als een biografie. Voor een
chronologische en exhaustieve vertelling over zijn leven en regering hebben we gelukkig
Ammianus Marcellinus’ Res Gestae Libri XXXI13. Ammianus was een Romeins legerofficier in
dienst van de Oostelijke prefectuur en later ook in Gallië bij Julianus. Als officier nam hij aan
veel strijdtonelen deel, onder andere ook aan de expeditie van de kersverse keizer Julianus tegen
de Perzen. In zijn Res Gestae schrijft hij over de geschiedenis van het Romeinse Rijk vanaf
Nerva (98) tot zijn eigen tijd (378) (Syme 1968: 5-11).
Hij geeft een zeer romantische en novellistische weergave van de gebeurtenissen, met veel
details over de acties en vooral uitspraken van hoofdpersonages. Typisch voor de antieke
12 Or. 18: Funeral Oration over Julian (Norman 1969: 277 e.v.) 13 Voor dit onderzoek gebruiken we de Loeb teksteditie van Rolfe (1950).
8
geschiedschrijving zijn de vele etnografische en geografische uitweidingen. Ook typisch lijken
ons de toespraken in directe rede, alsof Ammianus er telkens bij was om ze te noteren.
Zoals bij alle antieke geschiedenissen staat de historische correctheid ter discussie, maar de
algemene teneur is wel bruikbaar. Zo kunnen we er vrij zeker van zijn dat Ammianus directe
informatie had over de gebeurtenissen rond Julianus en zelfs in veel gevallen inderdaad
persoonlijk aanwezig was in diens leger (Bowersock 1978: 6; Syme 1968: 5).
Studies hebben echter aangetoond dat Ammianus’ werk pas drie decennia na de dood van
Julianus werd samengesteld (Barnes 1976: 266-67; Syme 1968: 17-25). Ook zou de
‘ooggetuigeverklaring’ veel overgenomen hebben van Eunapius’ geschiedenis (supra).
Moderne historici als Gibbon en zelfs Joseph Bidez, die veel belang hechten aan de Res Gestae,
hebben zich dus waarschijnlijk ook gebaseerd op een ‘opgekuiste’ versie (Bowersock 1978: 6-
8).
Verdere bronnen, waarvan ik hier slechts enkele zal opsommen, zijn de Latijnse epitomatoren
zoals Eutropius en Festus. Ook Ephraem van Nisibis schreef vier invectieven tegen Julianus14.
Verder hebben we natuurlijk de overgebleven wetteksten van de keizer in de codex
Theodosianus15. Ook in de vele munten met zijn representaties en in de inscripties over zijn
regering is nog een schat aan informatie te vinden 16 (Bowersock 1978: 9-11). Verder onderzoek
naar deze bronnen is zeker nog nodig.
1.2. Biografie
Flavius Claudius Julianus werd in het jaar 331 geboren te Constantinopel als lid van de derde
generatie in de Constantijnse of neo-Flavische dynastie17. Zijn vader, Julius Constantius, was
de halfbroer van Constantijn I de Grote. Toen die laatste in 337 stierf, werd Julius een
rechtmatige troonopvolger. De opvolgingsstrijd werd echter beslecht in het voordeel van
Constantijns drie zonen (Constantijn II, Constans en Constantius II). Een groot deel van de
familietak waar Julianus toe behoorde werd vermoord, inclusief zijn vader Julius Constantius.
(Bowersock 1978: 21-23; Tougher 2007: 12-14, Ferwerda 2003: 9)
14 De invectieven zijn uitgegeven met een Duitse vertaling door E. Beck, Corpus Scriptorum Christianorum
Orientalium 174-175, Scriptores Syri 78-79 (1957). 15 Deze zijn te lezen in J. Bidez en F. Cumont, Iouliani Epistulae Leges Poematia Fragmenta Varia (1922). 16 Voor dit onderzoek consulteerden wij Gilliards Notes on the Coinage of Julian the Apostate (1964) en Alfödi’s
Einige Porträts des Kasers Julian Apostata (1978). 17 Voor de korte geschiedenis van deze keizerlijke familie vanaf de benoeming van haar stamvader Constantius
Chlorus tot de gebeurtenissen na de dood van Constantijn de Grote, zie o.a. Bringmann 2004: 17-22.
9
1.2.1. Een moeilijke jeugd
Julianus zelf en diens halfbroer Gallus werden gespaard, hoogstwaarschijnlijk vanwege hun
jonge leeftijd. Constantius II, toen heerser over het Oostelijke deel van het rijk, liet de broers
onder bewaking in Nicomedia verblijven. Hier zou Julianus een christelijke opvoeding genoten
hebben onder Eusebius. Nadat Eusebius tot bisschop van Constantinopel was gewijd in 338,
volgde Julianus hem naar zijn geboortestad. Ondertussen kreeg hij van Mardonius, een Gotische
eunuch, ook klassiek onderricht in de Griekse literatuur18. Die laatste zou een sterke indruk
nalaten op Julianus en hem inwijden in de werken van Homeros en Hesiodos. Julianus vertelde
ons zelf hierover in zijn Misopogon:
1Efh de/ moi polla&kij, eu} i1ste, ma_ Di/a kai\ Mou&saj, o( paidagwgo_j e1ti
paidari/w| komidh|~: «Mh& se parapeiqe/tw to_ plh~qoj tw~n h(likiwtw~n e0pi\ ta_ qe/atra
fero&menon o)rexqh~nai/ pote tauthsi\ th~j qe/aj. 9Ippodromi/aj e0piqumei=j; e1sti
par' 9Omh&rw| deciw&tata pepoihme/nh: …met' e0niauto_n e3bdomon au)tw|~ paredo&qhn.
Ou{toj e0c e0kei/nou tau~ta a)ne/peisen a1gwn e0j didaska&lou mi/an o(do&n. (351A-352C)19
Ongetwijfeld had Mardonius in zijn pupil de liefde voor de Griekse cultuur en literatuur doen
ontvlammen (Tougher 2007: 23-24; Ferwerda 2003: 11; Baynes 1925: 252; Hunt 1998: 44).
In 342 voelde Constantius II de nood om zijn neefjes nog strenger in het oog te houden. Hij
stuurde hen daarom de volgende zes jaar naar een afgelegen keizerlijk landhuis genaamd
Macellum, vlakbij de stad Caesarea. Julianus werd van Mardonius gescheiden en kreeg verder
onderricht van Georgius van Cappadocië. Volgens Gregorius van Nazianzus werd de
christelijke opvoeding van de jongens hier vervolmaakt en werden beiden klaargestoomd voor
een keizerlijke functie20. Julianus gaf een andere versie van het verhaal in zijn brief Aan de
Atheners (271b-d), waarin hij de plek vergeleek met een ‘Perzisch kasteel’21 waar de broers in
totale afzondering en omringd door keizerlijke spionnen opgesloten zaten (Bowersock 1978:
24-26; Athanassiadi 1981: 21, Baynes 1925: 252; Hunt 1998: 45).
18 Over het feit dat Mardonius Julianus volgde naar de hoofdstad, zie Baynes (1925: 252) en Libanius Funeral
or. 18.11 (Norman 1969: 285). 19‘Weet goed, bij Zeus en de Muzen, dat hij mij dikwijls zei, als leraar tegen een kleine peuter: laat je nooit
overtuigen door jouw vele jaargenoten, die rondhangen in de theaters, om een kijkje te gaan nemen bij die
voorstellingen. Zijn het paardenrennen die je wil? Er is er één bij Homeros, zeer kundig opgesteld …op mjin
zevende levensjaar werd ik aan hem toevertrouwd. Vanaf die dag overtuigde hij mij van die zaken en bracht mij
op een recht pad naar school’. 20 Tegen Julianus, or.4.22 e.v. 21 Julianus maakt hiermee een allusie naar de ‘gouden kooien’ waar de Perzen hun notabele gevangen in
onderbrachten.
http://www.tlg.uci.edu/help/BetaManual/online/Q6.html
10
Op deze plek werd Julianus een devoot christen, als we Gregorius van Nazianzus mogen
geloven22. Of zijn geloof ook oprecht was en niet gewoon een dekmantel om zijn strenge
omgeving gerust te stellen, blijft een vraag die veel academici bezighoudt. Zeker is wel dat zijn
liefde voor de Griekse cultuur nog meer opbloeide door de enorme persoonlijke bibliotheek van
Gregorius, waar de jonge Julianus gretig gebruik van maakte (Athanassiadi 1981: 22). Na de
dood van de ariaanse bisschop schreef Julianus zelfs een brief aan Ecdicius23, de praefectus van
Egypte, om de bibliotheek van zijn oude gastheer op te eisen (Hunt 1998: 45).
1.2.2. Studentenjaren
Wanneer Gallus in 348 naar het keizerlijke hof werd ontboden, zag Julianus dit als een
vrijgeleide om zelf ook terug te keren naar Constantinopel. Daar volgde hij een opleiding in de
retoriek bij de heidense Nicocles en de christelijke Hecebolius (Athanassiadi 1981: 25, Tougher
2007: 16). Niet veel later, tussen 349 en 351,24 vroeg en verkreeg hij de toestemming van
Constantius II om in Nicomedia zijn studies verder te zetten. De jongen begon in de hoofdstad
te veel de aandacht te trekken en Constantius vreesde een nieuwe concurrent (Bidez 1958: 47-
48). 25
Waarschijnlijk bracht de keizer zijn neef zo ongewild naar de bron van de hellenistische cultuur
en filosofie; een zoektocht die al begon bij zijn onderricht door Mardonius (zie boven).
Nicomedia was immers gekend als een van de laatste bolwerken van de klassieke filosofie en
de hellenistische religiositeit (Athanassiadi 1981: 30). Toch stelde de keizer één voorwaarde
aan Julianus’ vertrek: hij moest zweren geen lessen bij te wonen van de sofist Libanius. De
schrandere adolescent vond daar al snel iets op; als lid van de keizerlijke familie zou hij
namelijk met gemak een leerling van Libanius26 hebben omgekocht om na elke les notities aan
hem te overhandigen (Athanassiadi 1981: 30; Baynes 1925: 253; Hunt 1998: 46).
Ondertussen was Constantius II de alleenheerser van het hele Romeinse Rijk geworden. In 340
kwam zijn eerste broer, Constantijn II, om in een oorlog met de derde broer Constans. In 350
22 In zijn redevoering Tegen Julianus, or.IV.23, stelt hij dat de christelijke opvoeding van Julianus en zijn
halfbroer zelfs leidde tot de benoeming van beiden in de klerikale rang van lector. 23 Wright (1923 vol.2) brief 23, Bidez (1924) brief 107. 24 Over de datering van deze verwarrende tijden is niet veel geweten en het meeste moeten we uit indirecte
bronnen afleiden. Hier wordt gebruik gemaakt van de data die N.H. Baynes voorstelt in zijn artikel The Early
Life of Julian the Apostate (1925). 25 Smith (1995: 29) gelooft dat Julianus door zijn curatoren bevolen werd te verhuizen. Hunt (1998: 45-46)
verklaart dat de verhuizing echter het gevolg was van het getouwtrek tussen de verschillende scholen in de
hoofdstad, waar de jonge Julianus het slachtoffer van dreigde te worden 26 Libanius or. 18.14-5 (Norman 1969: 287-89).
11
werd die laatste omgebracht toen zijn generaal Magnentius de troon usurpeerde. Constantius II
bevond zich hiermee in een unieke machtspositie. Diocletianus had immers 60 jaar eerder de
tetrarchie ingevoerd en sindsdien was machtsverdeling de norm in het Romeinse keizerrijk. Als
enig overlevend mannelijk lid van zijn familietak zag Constantius II zich dus genoodzaakt om
Gallus in 351 tot Caesar te benoemen om over het Oosten te regeren, terwijl Augustus
Constantius zelf in het Westen met succes afrekende met de usurpator Magnentius (Baynes
1925: 254; Tougher 2007: 17).
1.2.3. Julianus’ bekering
Terwijl zijn broer op het keizerlijke strijdtoneel werd geworpen, kon de jonge Julianus nog in
relatieve rust genieten van zijn onbekommerde studententijd in Nicomedia. Hij kwam er voor
het eerst echt in contact met het hellenisme en zijn belangrijkste exponent in de vierde eeuw:
het neoplatonisme.
Die leer werd ontwikkeld door Plotinus als een filosofische studie. Zijn leerling Porphurius
zorgde echter voor een mystificatie van de leer, waardoor die afdreef naar het irrationele.
Iamblichus van Chalcis27, een andere navolger van Plotinus, ging nog een stap verder door een
systeem van magische rituelen in te voeren waarmee de mens in contact kon komen met het
goddelijke: de theürgie (Athanassiadi 1981: 5-8; Ferwerda 2003: 12).28
Met Iamblichus zelf heeft de jonge Julianus waarschijnlijk nooit contact gehad (Wright 1923:
50), maar toen hij hoorde over de reputatie van diens leerling, Aedesius, reisde hij af naar
Pergamum om bij hem in de leer te gaan. Het oude hoofd van de neoplatoonse school was echter
niet meer opgewassen tegen het jeugdige enthousiasme van zijn nieuwe leerling. Daarom
stuurde hij hem naar zijn leerlingen Eusebius van Myndus en Chrysanthius.29 De twee zouden
elkaar hebben aangevuld, aangezien Eusebius nog de dialectische30 vorm van het
neoplatonisme aanhing en Chrysanthius een volbloed theurgist was.31 Toch zou niet
Chrysanthius, maar Eusebius zijn leerling Julianus uiteindelijk definitief in de richting van de
theürgie leiden. Tijdens zijn lezingen zou Eusebius zijn leerling meermaals gewaarschuwd
hebben voor de theürgist Maximus van Ephesus, nog een leerling van Aedesius (Athanassiadi
27 Voor Iamblichus, zie Craig, E., Routledge Encyclopedia of Philosophy, vol.4, 1998 Cornwall, p.598-99. 28 Over theürgisme en neoplatonisme zullen we het later uitgebreider hebben. 29 Eunapius’ Vit. Soph. (Wright 1921: 429-31). 30 Hij geloofde dat enkel de kracht van de ratio, de lo&goj, de ziel kon zuiveren. Zie ook Eunapius Vit. Phil. (Wright 1921: 429, 431-35). 31 Voor Chrysanthius, zie Eunapius’ Vit. Soph. (Wright 1921:539-65).
12
1981: 32; Tougher 2007: 27). Die waarschuwingen hadden echter een averechts effect op de
toekomstige keizer.32 Julianus raakte namelijk geïntrigeerd door de wonderbaarlijke verhalen
rond Maximus en besloot de man zelf in Ephesus op te zoeken33.
Julianus ontwikkelde een hartstochtelijke devotie voor zijn nieuwe mentor. Dit kunnen we
onder andere lezen in de brief Aan Maximus34 die hij enkele jaren later stuurde vanuit Gallië.
Later zou Julianus, dan al keizer, zelfs een senaatszitting onderbroken hebben wanneer zijn
vroegere leermeester en vriend aankwam in Constantinopel. De machtigste man van het
Romeinse Rijk vergat alle etiquette en:
(…) sprong op een werkelijk ongepaste manier op, vergat zichzelf geheel, rende het voorportaal
uit en nog een eind weegs, en na de filosoof onderdanig met kussen begroet te hebben, nam hij
hem mee terug.35
Niet voor niets vergeleek Libanius dit gedrag met dat van de maniko&j Chaerephon die zijn
meester Socrates omarmde toen die van een reis terugkwam: (Libanius Funeral Or. 18. 155)
Then he of the elders and dashed to the door, affected just as
Chaerephon was by Socrates. (Norman 1969: 381)36
Wat er zich precies in Ephesus afspeelde, staat nog ter discussie. Zeker is wel dat Julianus hier
voor het eerst echt geïnitieerd werd in een hellenistische religie.37 Maximus zou hem in 351
namelijk op een geheime locatie, waarschijnlijk de tempel van Hecate, ingewijd hebben in de
neoplatoonse mysteriën (Athanassiadi 1981: 37; Smith 1995: 91).38
Hiermee werd voor de jonge Julianus de eerste stap gezet naar de spirituele verlichting waar hij
altijd naar zou hebben verlangd. Julianus nam echter geen genoegen met de theoretische aard
van de neoplatoonse leer en zou nog in hetzelfde jaar ook in de mysteriën van Mithras ingewijd
worden39. Die populaire cultus was veel concreter en directer en bood dus meer houvast voor
32 Voor Eusebius’ waarschuwing en Julianus’ averechtse reactie, zie Eunapius’ vit. Soph. (Wright 1921: 435). 33 Verdere uitleg over Iamblichus volgt later. 34 Bidez n.26; Wright n. 8. Zie ook eigen vertaling infra. 35 Amm. XXII 7.3. De gebruikte vertaling is hier die van Aart Blom, die op zijn site een vertaling van
Ammianus’ Res Gestae geeft die zeer trouw blijft aan het Latijnse origineel (zie bibliografie). 36 Voor Chaerephon, zie Plato’s Charmides 153A (Lamb 1955: 9). 37 Aan de Alexandriërs 434D, Wright (1923 vol.3) brief 46, Bidez (1924) brief 111. 38 Veel weten we niet over deze inwijding. Enkel Gregorius van Nazianzus heeft het in zijn Redevoering tegen
Julianus Or.4 55 over de gebeurtenis, zij het in zeer pejoratieve termen. Zie ook Tougher 2007: 27,120 en
Bouffartigue 1992: 43. 39 Over de precieze datum van Julianus’ inwijding in het mithraïsme is nog onzekerheid. Athanissiadi (1992:32)
plaatst het logischerwijs binnen de context van zijn spirituele transformatie in Ephesus, maar Smith (1995:136)
oppert dat de inwijding tijdens zijn Caesarjaren in Gallië plaatsvond, vanwege de hechte band tussen Mithras en
het Romeinse leger (Tougher 2007: 28).
13
de nog jonge debutant-filosoof. De Mithrascultus was bovendien wel vaker een
aantrekkingspool voor neoplatonisten (Athanassiadi 1981: 38-40).40
Toen Julianus terugkeerde naar zijn residentie in Nicomedia was hij dus naar alle betekenissen
van het woord een heiden41. Hij moest zijn afvalligheid natuurlijk nog verborgen houden voor
de ogen van de wereld en vooral voor Constantius’ spionnen42. Hij zou de godsvruchtige taak
van lector aangenomen hebben in de kerk van Nicomedia, waar hij met luide stem het volk van
zijn christelijkheid probeerde te overtuigen (Bowersock 1978: 18; Tougher 2007: 29,
Athanassiadi 1981: 44).
Achter de veilige muren van het landhuis in Bithynië kon hij zijn nieuw geloof naar hartenlust
botvieren. Hij ontving er regelmatig dichters, retoren en filosofen. Hij hield symposia en hele
zomers lang discussieerde hij met zijn nieuwgevonden vriendenkring over filosofie en
staatszaken (Athanassiadi 1981: 42). Ook begon hij een actieve rol te spelen in het sociale leven.
Hij stelde zich regelmatig op als beschermer van zijn nieuwe vrienden:
0Apodhmi/aj de\ ou)x u(pe/sthn tw~n fi/lwn e3neka; Kai/toi Karteri/w| me\n oi]sq' o3pwj
sunhra&mhn pro_j to_n e9tai=ron h(mi=n a)fiko&menoj 0Ara&cion a1klhtoj, u(pe\r au)tou~
dehso&menoj: u(pe\r de\ tw~n th~j qaumasi/aj 0Areth~j kthma&twn kai\ w{n e0pepo&nqei para_
tw~n geito&nwn …(Aan Themistius 259 CD)43
Het was deze Arete, een leerling van Iamblichus, die waarschijnlijk verantwoordelijk was voor
Julianus’ initiatie in nog een andere hellenistische cultus: die van de Magna Mater
(Athanassiadi 1981: 43-44; Dillon 2009: 62).44
Onder de invloed van dergelijke intellectuelen en zijn educatie in Klein-Azië zou Julianus voor
het eerst beginnen te spelen zijn met het idee om keizer te worden. Libanius (Funeral or. 18.21-
23) vertelt hoe de jonge idealist als keizer de heidense tradities weer in ere wou herstellen en
40 Voor de interesse van platonisten in het mithraïsme, zie R. Turcan 1975: 105-129. 41 Over de precieze datum en reden van Julianus’ afvalligheid wordt nog veel gediscussieerd. Ik volg hier Brauch
(1981: 135-36), die stelt dat Julianus’ bekering een geleidelijk proces was tijdens zijn filosofische studies. 42 Libanius’ Funeral Or. 18.19 (Norman 1969: 291). 43 ‘Trotseerde ik het buitenland dan niet voor mijn vrienden? Je weet wel degelijk hoe ik het opnam voor
Carterius toen ik vrijwillig naar onze vriend Araxius was gegaan om voor hem te pleiten. En voor de bezittingen
van die wonderbaarlijk Arete en het leed dat zij had ondervonden door haar buren….’ 44 Over deze initiatie zijn geen concrete aanwijzingen, maar de term ‘gedoopt’ die Gregorius van Nazianzus
Tegen Julianus or.4.52 gebruikt om zijn afvalligheid in de jaren 350-51 te beschrijven, verwijst waarschijnlijk
naar het Taurobolium, het doopritueel van de cultus van Magna Mater. Ook volg ik Athanissiadi’s standpunt dat
het logisch zou zijn voor de leergierige hellenist om zich rond deze tijd te laten inwijden (Athanassiadi 1982:
44).
14
de macht van de polis wou vergroten45. Dit zou een voorafspiegeling geweest zijn van zijn latere
politieke beleid (Brauch 1981: 138; Bidez 2012: 84, 93-96).
1.2.4. Keizerlijke intriges
Zijn lange afwezigheid uit Nicomedia tijdens zijn initiaties in 351 en de geruchten over zijn
gezelschap in Bithynië zorgden toch voor argwaan bij zijn halfbroer, de Caesar Gallus. Hij
stuurde zijn christelijke adviseur Aetius om Julianus te ondervragen en indien nodig weer op
het christelijke pad te brengen46. Aetius was zelf ook een zeer geleerd man en bij zijn
gesprekken met Julianus ontdekte hij een gelijkdenkende ziel. Dat was waarschijnlijk de reden
waarom hij Julianus niet verraadde aan Gallus. De twee vormden een hechte vriendschap en
wanneer Julianus jaren later keizer werd, zond hij Aetius een hartelijke brief om hem aan het
hof uit te nodigen (Athanassiadi 1981: 44; Wright 1923: 30-31; Hunt 1998: 47).47
Gallus kon dus geen harde bewijzen vinden dat zijn halfbroer hun geloof verraden had. Enkele
jaren later, in de lente van 354, zou de Caesar zelf in verdenking komen bij het hof van
Constantius II. De keizer kreeg rapporten over de brutaliteit waarmee Gallus in het Oosten
tekeerging, zonder respect voor de autoriteit van Constantius II. De praefectus praetorio
Domitianus werd naar Gallus gezonden om hem te escorteren naar het keizerlijke hof. Gallus
liet de man echter vermoorden door zijn paleiswacht, waardoor Constantius II een nieuwe
usurpator vreesde. Hij wist Gallus onder voorwendselen toch naar Constantinopel te lokken en
liet hem executeren (Bringmann 2004: 38).
Op zijn terugweg vanuit de Oostelijke provincies zou Gallus zijn halfbroer nog hebben ontmoet
in Constantinopel (Ammianus’ Res Gestae XV.2.7).48 Samen met de geruchten over zijn
gezelschap in Bithynië, vormde dit reden genoeg voor Constantius om Julianus in Como, een
stadje vlakbij de keizerlijke zetel in Milaan, onder huisarrest te zetten (Athanissiadi 1981: 45;
Bidez 1958: 88). Hier werd hij zes maanden van de buitenwereld afgesloten, terwijl de keizer
zijn lot besprak met zijn hofhouding49. Slechts één maal kon hij de keizer zelf toespreken
dankzij de tussenkomst van Eusebia, de vrouw van de keizer (Tougher 2007: 29)50. Tijdens die
45 Sozomenus 5.2. vertelt dat het vooral Maximus van Ephesus was die Julianus beïnvloedde in zijn politieke
ideeën. 46 De apocriefe brief van Gallus aan Julianus (Wright 1923 vol.3 brief 82) alludeert naar deze episode tussen de
broers (Tougher 2007: 29). 47 Bidez n. 46; Wright n. 15. 48 Athanassiadi plaatst de ontmoeting in het huis in Bithynië, maar hier zijn geen concrete bewijzen voor. 49 Zie hiervoor Aan de Atheners 273 AB. 50 IBID. 274A, Voor Eusebia 118 B; Voor de relatie tussen Eusebia en Julianus, en de mogelijkheid dat de
keizerin zelf een ‘verborgen heiden’ was, zie Aujoulat, N., Eusébie, Hélène et Julien, Byz 53 (1983), 78-103
15
audiëntie kon de eloquente Julianus de keizer overtuigen van zijn onschuld en verkreeg hij
toelating om terug naar Bithynië te reizen51. Vlak na zijn vertrek werd hij echter opnieuw
gearresteerd, deze keer op verdenking van medeplichtigheid aan een complot om de keizer van
de troon te stoten52. Ook nu kwam Eusebia de arme Julianus te hulp. Zij verkreeg van haar man
zelfs dat de jonge filosoof-student naar een centrum van het antieke hellenisme mocht reizen:
Athene53 (Hunt 1998: 47-48). Julianus zelf beschreef dit onbetaalbaar geschenk met de
volgende woorden uit Ilias 6 236:
Xru&sea xalkei&wn, e9kato&mboi e0nneaboi&wn54
1.2.5. Studies in Athene
In Athene kan Julianus zijn intellectuele opvoeding voltooien en ontmoet hij een aantal
personen die hem de rest van zijn leven lief zouden zijn (infra). Waarschijnlijk heeft hij er les
gevolgd bij de ‘koning der retoren’ Prohaeresius55. Er zijn geen bewijzen hiervoor, maar we
weten dat de retoricus les gaf in Athene toen Julianus daar verbleef. Bovendien schreef de keizer
later een brief56 waarin hij Prohaeresius aanspreekt met alle respect dat verwacht wordt van een
leerling. Om dezelfde redenen gaan historici er ook van uit dat Julianus les volgde bij de heiden
Himerius57. Athanassiadi (1981:47-49) suggereert een hechte vriendschapsband tussen de twee.
In hoeverre Julianus in Athene ook verder ingewijd werd in het neoplatonisme, en zelfs de
mysteriën van Eleusis, blijft vandaag onzeker58 (Smith 1995: 30; Tougher 2007:30; Wright
1923 vol.3: 48).
In Athene ontmoette Julianus waarschijnlijk Priscus, die later een vriend voor het leven zou
worden. Er zijn drie brieven59 van Julianus overgebleven die aan Priscus geadresseerd waren,
waarin hij vraagt om hem te bezoeken in Gallië (Hunt 1998: 48;Smith 1995: 31-32). Hier zullen
we bij de bespreking van zijn brieven verder op ingaan.
51 Zie hiervoor Voor Eusebia 118BC. 52 Voor Julianus’ eigen beschrijving van de verscheidene berichten die tot deze arrestatie hadden geleid, zie Aan
de Atheners 273CD. 53 Zie Voor Eusebia 119C, waar Julianus Athene vergelijkt met een bron van filosofie. 54 Aan Themistius 260 AB, ‘goud voor brons, een waarde van wel honderd runderen tegen een waarde van nog
geen tien’(Schwartz 2012: 97) 55 Eunapius’ Historiae X. 7.4. Zie ook Eunapius Vit. Soph. (Wright 1921: 477-517). 56 Wright (1923) brief 14, Bidez (1924) brief 31. 57 We hebben geen brief van Julianus aan deze Himerius, maar hij voegde zich later wel bij het hof van de
nieuwe keizer nadat die hem waarschijnlijk had uitgenodigd (Barnes 1987: 220-2). 58 Voor de initiatie van Julianus in de mysteriën van Eleusis, zie Eunapius Vit. Soph. (Wright 1921: 436-39). Het
belang van Julianus’ inwijding wordt verdedigd door Renucci, ‘Les idées politiques’ 2000: 99-105. 59 Wright (1923) n.1,2,5, Bidez (1924) n.11,12,13.
16
1.2.6. Julianus Caesar
In de herfst van 355 kwam er een abrupt einde aan de studententijd van Julianus; hij werd
opnieuw onder huisarrest gezet nabij Milaan60. Constantius II was namelijk bezorgd om de
situatie in Gallië. De provincie werd door niet-aflatende invallen geteisterd en de algemene
ontevredenheid onder de bevolking maakte het tot een broedplek voor usurpatoren. Na lang
twijfelen besliste de keizer uiteindelijk, op aanraden van zijn vrouw Eusebia, om zijn neef te
sturen (Athanassiadi 1981: 52-54; Tougher 2007: 30-31; Hunt 1998: 48-50).
Ammianus (Res Gestae XV.8) geeft ons een gedetailleerde weergave van de grootse ceremonie
en de plechtige speech waarmee Constantius II zijn neef voor de verzamelde soldaten tot de
rang van Caesar bevorderde. Wanneer hem het keizerlijke purper was opgelegd, zou hij volgens
Ammianus volgend Iliadisch vers geciteerd hebben:
ἔλλαβε πορφύρεος θάνατος καὶ μοῖρα κραταιή.(Homerus’ Ilias V.83)61
In zijn brief aan de senaat en het volk van Athene62 geeft Julianus zelf aan dat de ‘eer’ die hem
was toebedeeld, slechts hol was. Constantius II vreesde Julianus meer dan hij hem vertrouwde
en de nieuwe Caesar had dus weinig werkelijke macht. Zo had hij geen commando over het
leger en slechts 360 soldaten als zijn privégarde (Tougher 2007: 31). Later dat jaar huwde de
keizer hem nog uit aan zijn zus Helena om hun nieuwe verbond te verzegelen.
Julianus omarmde zijn nieuwe functie met zijn gekende overgave en bereidde zich in het
winterkwartier te Vienna voor op zijn functie. Hij zou een zware militaire training ondergaan
hebben en in zijn vrije tijd oefende hij ook zijn geest door het lezen van Caesars Commentaren
en Plutarchus’ Levens63 (Ammianus XVI 5.7; Bowersock 1978: 36).
Wanneer hij begin 35764 dan toch het commando kreeg over de Gallische legioenen65, begon
de jonge generaal tegen ieders verwachting in zijn eerste militaire successen te behalen.
Meerdere keren wist hij de Alemanni terug te drijven en hij ondernam zelfs enkele geslaagde
militaire expedities over de Rijn. Ook op administratief vlak bleek de jonge Caesar uit te blinken
en door zijn strijd tegen corruptie en door de matiging van de belastingen kende Gallië voor het
60 Voor Julianus’ pathetische lamentaties over dit vertrek, zie Aan de Atheners 275b. 61 ‘een machtig noodlot greep hem en de purperen dood omfloerste zijn blik’ (Schwartz 2012: 73) 62 Zie hiervoor ook Aan de Atheners 277D-278B . 63 Julianus’ Voor Eusebia 124B. 64 Athanassiadi (1981: 57) plaatst dit reeds vroeger, in de zomer van 356. Over de onzekere datering, zie
Tougher 2007: 31; Bowersock 1978:36-40. 65 Zie hiervoor ook Aan de Atheners 287D-279A.
http://www.perseus.tufts.edu/hopper/morph?l=e%29%2Fllabe&la=greek&can=e%29%2Fllabe0&prior=o)/ssehttp://www.perseus.tufts.edu/hopper/morph?l=porfu%2Freos&la=greek&can=porfu%2Freos0&prior=e)/llabehttp://www.perseus.tufts.edu/hopper/morph?l=qa%2Fnatos&la=greek&can=qa%2Fnatos1&prior=porfu/reoshttp://www.perseus.tufts.edu/hopper/morph?l=kai%5C&la=greek&can=kai%5C1&prior=qa/natoshttp://www.perseus.tufts.edu/hopper/morph?l=moi%3Dra&la=greek&can=moi%3Dra0&prior=kai/http://www.perseus.tufts.edu/hopper/morph?l=krataih%2F&la=greek&can=krataih%2F0&prior=moi=ra
17
eerst in decennia een heropbloei. Zelfs op juridisch vlak muntte hij uit in zijn milde en billijke
rechtspraak (Athanassiadi 1981: 56-60, Tougher 2007: 31-36).66
Een slag die hier het vermelden waard is, is die van Strasbourg, waarover Ammianus in zijn
zestiende boek ons een ooggetuigeverslag geeft. De slag betekende een enorme overwinning
voor het Romeinse Rijk. Ammianus67 rapporteert een opmerkelijke gebeurtenis vlak na de
beslissende slag. De soldaten, euforisch na zo’n grote triomf, zouden ‘Julianus Augustus’
geroepen hebben. Julianus reageerde hier kordaat op door de oproerkraaiers het zwijgen op te
leggen. Voor hem persoonlijk moest dit waarschijnlijk wel een belangrijke stap in zijn
emancipatie ten opzichte van Constantius II geweest zijn. In zijn eerste jaren in Gallië was het
immers vooral Julianus die afstand begon nemen van Constantius II, en niet omgekeerd68
(Bowersock 1978: 40-43; Tougher 2007: 36-38; Hunt 1998: 51-55).
De twee panegyrieken die hij Constantius II in deze periode stuurde kunnen op die manier
gelezen worden. De eerste daarvan (Voor Constantius), die tussen 356-357 moet zijn
geschreven, is volgens Athanassiadi (1981: 61-2) zo’n droge navolging van Menanders
richtlijnen voor een basiliko_j lo&goj, dat Julianus hiermee in zijn werk afstand zou willen
nemen van zijn oom. Ook de redevoering Aan Eusebia en de tweede panygeriek aan
Constantius II (Over Koningschap) kunnen worden gelezen als Julianus’ ‘Letter of
independence’ aan zijn keizer (Athanassiadi 1981: 61-66). Hierover zullen we het verder nog
hebben in de bespreking van Julianus’ œuvre.
De jonge Caesar hield zich in zijn vrije tijd nog steeds bezig met de studie van filosofie en
literatuur. Bij zijn vertrek had zijn beschermster, keizerin Eusebia, hem namelijk een kleine
bibliotheek meegegeven met alle belangrijke werken69 (Smith 1995: 33). Door zijn militaire
successen en populariteit bij de legioenen groeiden ook zijn ambities. In een niet mis te verstane
brief aan zijn lijfarts en vriend Oribasius70 spreekt Julianus over zijn goddelijke taak in Gallië:
Kai_ tau=ta tou= qeou= summaxou=ntoj h9mi=n, o3sper ou]n e1tacen71
66 De jaren die Julianus in Gallië spendeerde worden hier slechts summier weergegeven. Voor meer over die
woelige periode, zie Ammianus (Res Gestae: XVI-XX) en Edward Gibbon (Decline and Fall, vol. 2). Voor een
recenter overzicht, zie Hunt 1998: 49-56. Voor een analyse van Julianus’ politiek in Gallië, zie ook Brauch 1981:
169-79. 67 Res Gestae XVI.12.64. 68 Zoals Ammianus ons wil doen geloven in Res Gestae XVI.8-9. Voor het vertrouwen dat Constantius II stelde
in zijn Caesar, zie Bowersock 1978: 39-44. 69 Libanius’ Funeral or. 18.157. (Norman 1969: 325) 70 Bidez n.14; Wright n. 4. 71 ‘met de godheid als mijn medestrijder – want hij droeg mij daartoe op.’
18
In diezelfde brief maakt hij ook vermelding van een droom. Daarin zou hij een grote boom
hebben gezien, wegzakkend onder zijn eigen gewicht. Uit de wortels van die boom ontsproot
ook een jong boompje. Wanneer de grote boom omviel, bleef dat kleine boompje stevig rechtop.
Er is niet veel fantasie nodig om in te zien dat de grote boom Constantius II voorstelt en de
kleine Julianus (Athanassiadi 1981: 67-68; Bowersock 1978: 17,44).
Julianus begon zich naar die ambities te gedragen door ondermeer in de clinch te gaan met de
praefectus praetorio Florentius. De prefect, die rechtstreekse gehoorzaamheid aan Constantius
II verschuldigd was, wou de belastingen verhogen, hetgeen Julianus niet toeliet. Ook dit
onderwerp komt aan bod in zijn brief aan Oribasius72 (Bowersock 1978: 43; Bringmann 2004:
64).
Het zou niet lang duren voordat Julianus’ ambities en successen Constantius II en zijn
hofhouding bezorgd maakten. Gealarmeerd door het conflict met Florentius besloten ze
Julianus op zijn plaats te zetten. In de winter van 359 riepen ze Salustius, Julianus’ trouwe
raadsman en vriend, terug naar het Oosten. Julianus was zwaar aangedaan door dit vertrek, wat
te lezen valt in de paramuqiko_j logo&j of ‘troostrede’ die hij voor hem schreef (Voor
Salustius). In de oeuvrebespreking zullen we nog terugkomen op dit werk.
Waarschijnlijk was het nu de jonge Caesar duidelijk dat hij zichzelf in gevaar had gebracht met
zijn ambities. Weldra zouden echter gebeurtenissen - die grotendeels buiten zijn bereik lagen -
zijn lot beslechten. (Athanassiadi 1981: 68-69; Bringmann 2004: 65)
1.2.7. Julianus’ usurpatie
In de zomer van 359 waren de vijandigheden met het Perzische rijk weer opgeflakkerd. Na het
verlies van de strategische stad Amida werd de situatie kritiek. Constantius II zag zich
genoodzaakt om een grootscheepse militaire expeditie te organiseren. Hij vertrok zelf naar het
Oosten en vorderde troepen vanuit heel het rijk op, om de Perzische koning Sapor II te kunnen
stuiten. De tribunus militum Decentius kreeg van hem de opdracht om de vier elite-eenheden
van de Gallische legioenen73 te vorderen. Daarbovenop moesten nog eens 300 keurtroepen van
elk van de overgebleven legioenen naar het Oosten vertrekken (Hunt 1998: 56).
72 Wright (1923) brief 4, Bidez (1924) brief 14. Zie ook eigen vertaling. 73 De Herulen, Bataven, Kelten en Petulanten. Voor een uitgebreid verslag van de vordering van de troepen, zie
Ammianus’ Res Gestae XX.4.2.
19
Over de motivatie van Constantius II voor deze beslissing zal men waarschijnlijk nooit
zekerheid krijgen. Athanassiadi (1981: 70) ziet het als een regelrechte kaakslag voor Julianus.
Bowersock (1978: 46-47) en Hunt (1998: 56-57) interpreteren het als een oprechte vraag tot
steun van een keizer aan zijn trouwe Caesar, nu die laatste in zijn eigen provincie relatieve
vrede kende. Wij zijn geneigd om akkoord te gaan met Drinkwater (1983: 370-83) en Tougher
(2007: 40); waarschijnlijk droeg een combinatie van beide bij tot Constantius’ militaire zet.
Hoe dan ook moest Julianus lijdzaam toezien hoe hij de helft van zijn strijdkrachten verloor.
Hij uitte ook zijn onrust over het feit dat vele van die troepen in dienst waren getreden onder de
strikte voorwaarde dat zij nooit over de Alpen heen zouden moeten trekken74. Zijn
bekommernissen vielen echter in dovemansoren, en hij besloot dan maar om zijn keizer te
gehoorzamen (Athanassiadi 1981:71; Bringmann 2004: 69-71).
Wanneer de troepen door Parijs trokken, op weg naar het Perzische front, begon een muiterij.
Geheel tegen zijn wil werd Julianus op een schild geheven en zo met dit barbaars ritueel75 tot
Augustus uitgeroepen. Zo liet Julianus het tenminste uitschijnen in Aan de Atheners76; alsof hij
dit niet zelf had gepland.77
De nieuwe Augustus wist dat zijn benoeming niet in goede aard zou vallen bij Constantius II.
Volgens Ammianus78 stuurde Julianus twee brieven, waarin hij zwoer trouw te zullen blijven.
De eerste brief, net als de tweede die Ammianus vernoemt, is waarschijnlijk een vervalsing
(Bowersock 1978: 52). Toch loopt de inhoud parallel met de informatie die Julianus ons zelf in
zijn Aan de Atheners verschaft:
ou1pw kai\ th&meron tai=j pro_j au)to_n e0pistolai=j th|~ doqei/sh| moi para_ tw~n qew~n
e0pwnumi/a| ke/xrh mai, Kai/sara de\ e0mauto_n e1graya kai\ pe/peika tou_j stratiw&taj
o)mo&sai moi mhdeno_j e0piqumh&sein, ei1per h(mi=n e0pitre/yeien a)dew~j oi0kei=n ta_j Galli/aj,
toi=j pepragme/noij sunaine/saj (285D)79
74 Ammianus’ Res Gestae XX.4.4. 75 Ammianus’ Res Gestae XX.4.17. In verband met dit barbaarse ritueel en de betekenis ervan, zie Libanius To
Julian or.13. 34.(Norman 1969: 21) 76 Het gedeelte over de gebeurtenissen in Parijs is te vinden in 283A-285A. 77 De echte geschiedenis lijkt echter, zoals altijd, gecompliceerder te zijn. Voor een analyse van de verschillende
bronnen over de gebeurtenissen en wat we daaruit kunnen afleiden zie Bowersock (1978: 47-52) en Hunt (1998:
57-58). 78 Ammianus’ Res Gestae XX.8.5-17. 79 ‘..Tot op deze dag heb ik de bijnaam die mij door de goden gegeven is nog niet gebruikt in mijn brieven aan
hem, maar heb ze ondertekend met ‘Caesar’. En ik heb de soldaten overtuigd om niets meer te vragen, als hij ons
ongehinderd in Gallië laat blijven en goedkeurt wat er gebeurd is.’
20
Julianus wou dus duidelijk laten uitschijnen dat hij genoegen nam om als Constantius’ collega
te regeren over het Westen. Dit was niet zo abnormaal, aangezien er nog wel meerdere augusti
naast elkaar geregeerd hadden (Tougher 2007: 41). Constantius II wou zijn troon echter niet
delen en antwoordde in een razende brief80 dat zijn neef maar genoegen moest nemen met de
Caesartitel. (Bowersock 1978: 50-54; Athanassiadi 1981: 74-75; Tougher 2007:41-42)
De relatie tussen de twee keizers was dus gespannen. Toen kort daarop zowel Julianus’ vrouw
Helena als de keizerin Eusebia stierven, was de emotionele band met Constantius II als het ware
definitief verbroken. Er zijn ook aanwijzingen dat Julianus zijn belofte aan zijn nieuwe collega
(supra) niet hield. In Vienna vierde hij zijn quennalia81 alsof het zijn inauguratie als Augustus
was. De munten die hij liet drukken ter ere van die gelegenheid waren namelijk bedrukt met
zijn portret met als onderschrift ‘Julianus Augustus’82 (Bowersock 1978: 53; Athanassiadi
1981: 76).
De munten zouden ons ook iets tonen dat van groot belang is voor dit onderzoek. Sommige
munten vertoonden Julianus als Augustus met een afbeelding van een koningsadelaar. Dit
symbool zou aanduiden dat Julianus zichzelf als keizer Dei Gratia wou afbeelden, aangezien
Jupiter in de vorm van een adelaar de keizerlijke macht symboliseerde (Gilliard 1964: 137-
138). Of dit als een sneer was bedoeld voor de christelijke Constantius II is niet met zekerheid
te zeggen, maar latere christelijke schrijvers zouden het wel zo opnemen83 (Athanassiadi 1981:
76; Hunt 1998: 59-60).Van Ammianus (Res Gestae XXI.2.4-5) horen we dat Julianus toen al
de heidense goden aanbad, maar dit nog stil hield om niet te veel mensen tegen het hoofd te
stoten.
Een clash tussen de twee keizers leek hoe dan ook onvermijdelijk. De snelle opmars naar het
Oosten van Julianus’ legioenen in de zomer van 361 en de gebeurtenissen errond gaan we hier
niet bespreken. Voor een gedetailleerde beschrijving kan de lezer zich opnieuw wenden tot
Ammianus’ Res Gestae (boek XXI en XXII). De uitkomst van de burgeroorlog was spannend
geweest, aangezien Constantius II het numerieke overwicht behield, terwijl Julianus op een
trouw en strijdvaardig leger kon rekenen (Tougher 2007: 41-43). De strijd werd echter in het
voordeel van Julianus beslecht op 3 november 361 te Mobscurene toen Constantius II plots
stierf.
80 Ammianus’ Res Gestae XX.9.2-6 81 ‘vijfde verjaardag’ van zijn aanstelling tot Caesar. 82 Voor een analyse van die ‘votamunten’, zie Gilliard 1964: 136-37. 83 Zie bijvoorbeeld Sozomenus Hist. V.17.3.
21
1.2.8. Julianus Augustus
Nu Julianus alleenheerser was, kon hij zijn christelijk masker eindelijk laten afvallen. In de
opgelaten brieven aan zijn vrienden en dierbaren sprak hij openlijk over zijn heidense geloof84.
Hij wachtte ook niet lang om met de hervormingen van zijn rijk te beginnen. Die hervormingen
op zich maken geen onderdeel uit van onze studie. Sommige ervan, zoals zijn religieuze plannen
voor het rijk, zullen later nog aan bod komen85. We kunnen kort stellen dat Julianus een
decentralisatie wou doorvoeren door de bureaucratische aristocratie van het keizerlijke hof
buitenspel te zetten. Tegelijkertijd wou hij ook de stadsbesturen, die toen niets meer te zeggen
hadden, weer nieuw leven in blazen86.
De ambitieuze keizer ging verder op het elan van zijn jaren in Gallië en er blies duidelijk een
nieuwe wind door Constantinopel. Hij zou de afstandelijke en absolutistische regeerstijl van het
dominaat, ingevoerd door Diocletianus, vervangen hebben door een terugkeer naar het
principaat. Zijn mantra zou ingetogenheid en rechtvaardigheid worden (Tougher 2007: 44-49).
Als de oorlog met het Perzische rijk, die hij van zijn voorganger had geërfd, hem niet fataal was
geworden, was de geschiedenis misschien helemaal anders gelopen.
De verschillende politieke beslissingen die deelmaakten van Julianus’ regeerperiode als keizer
worden in dit deel niet verder besproken, aangezien dit ons te ver zou leiden van onze
onderzoeksvraag. De politieke evoluties en historische gebeurtenissen die relevant zijn voor
dit onderzoek, zullen verder besproken worden in de bijpassende onderdelen. Wij hebben ons
hier beperkt tot de jeugdjaren van Julianus, die volgens ons vormend waren voor zijn latere
regeringsstijl en religieuze overtuigingen.
84 Zo bijvoorbeeld Aan Maximus, Wright n.8; Bidez n.26; zie ook eigen vertaling (infra). 85 Voor een uitgebreide analyse van Julianus’ hervormingen op politiek, administratief en religieus vlak, zie
Athanassiadi 1981: 89-120; Tougher 2007: 44-53. 86 Over de achteruitgang van de curiae in de vierde eeuw, zie Ward-Perkins 1998: 373-5
22
1.3. Conclusie
Ondanks alle tegenslag slaagde Julianus er toch in om zijn eigen lot in handen te nemen. Zo
wist hij tijdens zijn moeilijke jeugd niettemin een literaire en retorische opleiding te volgen.
Zijn christelijke opvoeding hield hem niet tegen om zich tijdens zijn studentenjaren te verdiepen
in de hellenistische filosofie. Hij wist de intriges aan het keizerlijke hof altijd te ontlopen. Ook
wanneer hij naar Gallië gestuurd werd, ontpopte hij zich tegen alle verwachtingen in tot een
waardig leider en uiteindelijk ook tot rivaal van Constantius II. Eenmaal op de keizerstroon
ging hij zijn eigen weg en ontwikkelde hij ambitieuze plannen voor zijn rijk.
In het volgende hoofdstuk zal de historische Julianus plaats maken voor de auteur Julianus. We
zullen namelijk de literaire werken en de brieven van de keizer bespreken om te zien hoe hij
zichzelf hierin voorstelde aan zijn lezers.
23
2. Julianus als auteur
Over de historische persoon Julianus is veel geweten en veel geschreven, maar wat weten we
over de literaire persoon? We hebben, meer dan bij andere keizers, door zijn geschriften een
unieke blik op het innerlijk van Julianus en hoe hij zichzelf wou tonen aan de buitenwereld.
Ook de auteur Julianus, zoals Baker-Brian en Tougher het stellen (2012: xvii), verdient dus
onze aandacht.
In dit hoofdstuk zullen we daarom Julianus’ literaire werken analyseren om te zien of hij zich
hierin op een bepaalde manier profileert. Daarvoor zullen we eerst een blik werpen op de
literaire educatie van Julianus. Daarna volgt een bespreking van zijn oeuvre, waarin we ons de
vraag zullen stellen of er een patroon te vinden is in de werken en hoe Julianus zichzelf hierin
voorstelt. Voor zijn briefcollectie zullen we hetzelfde doen en ook proberen om een aantal
literaire personae van de keizer te onderscheiden.
2.1. Julianus’ literaire opvoeding
Om de persoonlijkheid en het œuvre van Julianus te begrijpen is het noodzakelijk om zijn
opvoeding nog even onder de loep te nemen. We kunnen namelijk drie tradities onderscheiden
die Julianus beïnvloed hebben: de christelijke, de Grieks-Romeinse en de neoplatoonse traditie
(Beylache 2002: 104-5). Zijn christelijk opvoeding werd kort besproken in de biografie en zijn
studies in de neoplatoonse leer komen aan bod in het volgende hoofdstuk. In dit onderdeel
wordt kort ingegaan op zijn klassieke opvoeding, de zogenaamde e0gku&klioj paidei&a of
‘encyclopedische studies’87.
Het educatief systeem in het keizerrijk was in die tijd onderverdeeld in primaire, secundaire en
hogere studies. Het primair onderricht werd gegeven door grammatistai& (grammatisth&j:
‘grammaticus’). Bij het secundair onderwijs werd het grammaticale onderricht verdergezet door
grammatikoi&, terwijl de leerling ook les kreeg van retoren. In het hoger onderwijs kon de
student zich dan verder toeleggen op recht, geneeskunde, filosofie of retoriek (Bouffartigue
1992: 39-40; Marrou 1981: 279-83).
Over de jonge jaren van Julianus weten we bijna niets. Als kind van de keizerlijke familie ging
hij waarschijnlijk niet naar een gemeenschappelijke school. De aanstelling van Mardonius als
87 De bespreking die zal volgen is geenszins compleet. Voor een volledige bespreking van de encyclopedische en
retorische studies van Julianus, zie Bouffartigue 1992:504-545. Voor een algemene bespreking van de
encyclopedische studies in de oudheid zie Marrou 1981: 264 e.v.
24
zijn grammatisth&j gebeurde pas op zijn zevende88, maar Bouffartigue (1992:40)
argumenteert dat hij al eerder onderricht zou hebben genoten. Het is vermeldenswaardig dat
Mardonius waarschijnlijk een christen was (Bowersock 1978: 24). De inwijding in de Griekse
cultuur en literatuur van Homeros die Julianus van Mardonius kreeg was niet onverenigbaar
met zijn christelijke opvoeding door Eusebius (Athanassiadi 1981: 12; Bowersock 1978: 25).
Zoals reeds vermeld maakte Mardonius een blijvende indruk op Julianus, waarschijnlijk door
de traumatische ervaring van de moord op zijn familie (Tougher 2007: 24). Smith (1995: 24-
25) ziet in de sterke band met Mardonius een precedent voor de adoratie die Julianus later voor
zijn andere leermeesters zou tonen. Dit kan waar zijn, maar we moeten er natuurlijk rekening
mee houden dat onze belangrijkste bron voor die ‘adoratie’ Julianus’ eigen literaire
verbloemingen zijn.
Over het secundair onderwijs van Julianus weten we opnieuw niet veel. Uit het citaat over
Mardonius dat we in zijn biografie aanhaalden (De baardhater 351A-352C), zouden we kunnen
afleiden dat Julianus gewoon naar school ging89. Dit was de traditie in het klassieke onderricht
van het keizerrijk (Bouffartigue 1995: 40). Zijn opleiding werd echter verstoord toen hij in
ballingschap moest naar Macellum. Zoals reeds vermeld, beschreef Julianus de zes jaar die hij
daar besteedde als een vergeetput. Hij had echter toegang tot de uitgebreide bibliotheek van
Georgius (supra) en het is niet ondenkbaar dat zijn klassiek onderricht verderliep. Op zijn
leeftijd was het namelijk heel normaal om thuisonderricht te krijgen (Smith 1995: 25;
Bouffartigue 1992: 40).
We hebben reeds besproken hoe Julianus na zijn terugkeer in Constantinopel les kreeg bij de
grammaticus Nicocles en de retoricus Hecebolius. Volgens Athanassiadi (1981:28-29) kon die
laatste geen indruk maken op Julianus. Onze enige bron hiervoor is echter Libanius, die in
Hecebolius een rivaal zag. Waarschijnlijk vervolgde Julianus dus zonder onderbreking zijn
retorische onderricht in Constantinopel (Smith 1995: 26-27). Ook zijn eerste echte contact met
de filosofie zou hier plaatsgevonden hebben onder de begeleiding van Themistius90.
Over zijn daaropvolgende ‘initiatie’ in het neoplatonisme bij Aedesius en Maximus hebben we
het reeds gehad in de biografie. In het licht van zijn educatie vormt dit echter geen breekpunt
88 De baardhater 22.352 c 89 Zie Ook Libanius’ Funeral or. 18.11 (Norman 1955: 284-5). 90 Aan Themistius 275D. Over de relatie tussen Julianus en Themistius, zie ook Bouffartigue 1992: 296-300.
25
met zijn verleden, hoewel velen het zo hebben willen zien91. Zoals eerder vermeld, voorzag het
hoger onderwijs in het keizerrijk in een specialisatie in onder andere de filosofie. We kunnen
zijn initiatie in de neoplatoonse mysteriën dan ook beschouwen als een normale verderzetting
van zijn studies. Bewijs hiervoor kan zijn dat hij erna nog altijd andere filosofische werken
bestudeerde, zoals die van Aristoteles92. Ook de vermoedens dat hij zich ook in andere cultussen
liet inwijden, zoals die van Mithras, kunnen wijzen op een gewone voortzetting van zijn
klassieke studies (Smith 1995: 29-31).
Hiermee willen wij zijn bekering niet in vraag stellen, maar aantonen dat zijn studies in de
filosofie breder waren dan enkel het neoplatonisme van Maximus. Ook was zijn onderricht in
de filosofie niet ‘controversieel’, zoals veel christelijke schrijvers ons later hebben willen doen
geloven, maar deel van het conventionele onderwijsprogramma. Het jaar in Ephesus en de zes
maanden daarop in Athene waren ook te kort om van hem een echte ‘ingewijde’ te maken van
de neoplatoonse leer; hij was slechts een enthousiasteling. Het is vooral zijn retorische
opvoeding die doorstraalt in al zijn werken, die op filosofisch vlak niets revolutionairs bevatten,
maar op literair vlak de kundige hand van een retoricus verraden (Baker-Tougher 2012: xiii-
xv; Hardy 1968: 141; Smith 1995: 33-34).
91 Auteurs als Bowersock (1978) en Athanassiadi (1981) leggen de nadruk op zijn filosofisch onderricht in
Pergamum alsof dit dé vormende factor was voor Julianus latere leven en werken. 92 Zie hiervoor Aan Priscus ,Wright 1923 vol.3 brief 2 (eigen vertaling); Aan Themistius 260B
26
2.2. Literaire werken
De retorisch kundige hand van Julianus toont zich in de vele literaire werken. Zelfs de
christelijke geschiedschrijvers, die er alles aan deden om hem door het slijk te halen, spraken
vol lof over zijn literaire kwaliteiten. In wat volgt werpen we een blik op elk van zijn werken
in chronologische volgorde en onderverdeeld volgens de vier belangrijkste fasen van Julianus’
politieke leven: zijn Caesarjaren, zijn usurpatie, zijn keizerschap en de expeditie naar Perzië.
Naast een korte situering in tijd en ruimte wordt van elk werk de inhoud en het doel
besproken. Hierbij onderzoeken we ook of daarbij een patroon of een rode draad te ontdekken
valt.
2.2.1. Redevoeringen vanuit Gallië
Van Julianus’ tijd als Caesar zijn ons onder meer drie panegyrieken overgeleverd: twee aan
keizer Constantius en één aan diens vrouw Eusebia. Wright (1923: 2) noemt ze de sofistische
werken van Julianus, samen met de twee hymnen (infra), waar zijn training in de retoriek zich
duidelijk toont. Net als bij zijn andere werken heeft recent onderzoek uitgewezen dat hier meer
dan alleen retoriek achter schuilgaat (Tougher 2012: 19). Julianus zou al heel duidelijk zijn
standpunten over de heerschappij van het Romeinse Rijk naar voren gebracht hebben. Zijn
geloof in de traditionele hellenistische goden toont zich ook al voorzichtig.
2.2.1.1. Voor Constantius
De panegyriek die Julianus schreef voor zijn oom Constantius II is zijn vroegste literaire werk
dat ons werd overgeleverd (Tougher 2012: 21). Over de datering ervan bestaat nog altijd
twijfel93. Wright (1913: 2) beweert dat Julianus de toespraak schreef vóór zijn vertrek naar
Gallië in 355. Bidez (1932: 3) en Athanassiadi (1981: 61) plaatsen de tekst in 357 en vermoeden
dat de tekst door Julianus’ kamerheer Eutherius naar het hof van Constantius II was gebracht
ter verdediging van de Caesar94.
De zeer technische panegyriek wordt gezien als een bijna slaafse navolging van het model van
de basiliko_j lo&goj van Menander 95 (Athanassiadi 1982: 61; Bidez 1932: 4; Wright 1913:2).
Athanassiadi (1981: 61-62) ziet in die ‘gestudeerde onoriginaliteit’ een bewijs dat Julianus zich
93 Voor een kort overzicht van de verschillende dateringsmogelijkheden, zie Tougher 2012: 20-22. 94 Voor het diplomatieke karakter van de panegyriek, zie Bowersock 1978: 37. 95 Menanders Peri_ e0pideiktikw=n 368 e.v. (Spengel 1894). Voor Themistius en Libanius als mogelijke modellen, alsook de vraag of er nog andere invloeden waren voor Julianus, zie Tougher 2012: 22-24.
27
emotioneel en intellectueel wou afsluiten. Het zou een geforceerde lofbetuiging zijn aan de man
die hij verantwoordelijk houdt voor de moord op zijn familie (Tougher 2012: 19).
Julianus’ navolging van Menander is echter minder absoluut dan Wright (1913: 2) vermoedt;
soms laat de Caesar toch zijn persoonlijke ideeën doorschemeren. Hierachter zou verborgen
kritiek aan de keizer schuilen. Zo heeft hij het bijvoorbeeld over het belang van een goede
belastingpolitiek (21D) tegenover een keizer die de provincies zo goed als leegzoog96
(Athanassiadi 1981: 61-62). Deze en andere passages, waarin Julianus afweek van het model
van Menander, zouden ons meer kunnen vertellen over de echte betekenis van de panegyriek97.
Zoals Tougher (2012: 30) het stelt, hangt onze reflectie van de tekst vooral af van onze blik op
Julianus zelf. Een verdere studie van de Panegyriek voor Constantius is dus zeker nog nodig.
2.2.1.2. Voor Eusebia
Julianus schreef zijn tweede panegyriek ongeveer op hetzelfde moment als de eerste. Hij was
gericht aan Eusebia, de vrouw van de keizer. Het is een xaristh&rioj lo&goj (‘dankwoord’)
voor de vrouw die hem onder haar bescherming nam in Milaan. Zij zou ook van haar man
verkregen hebben dat Julianus naar Athene mocht. Wright (1913: 273) en Bidez (1932: 72) zien
hierin een oprechte en spontane dankbetuiging, in een directere en eenvoudigere stijl dan de
andere twee panegyrieken.
Het beeld dat Julianus hier schetste van Eusebia als perfecte keizerin komt echter niet overeen
met wat we bijvoorbeeld van Ammianus of Eutropius te horen krijgen. Net als bij die andere
bronnen zou het bij Julianus daarom gaan om een typebeeld van de perfecte keizerin, dat niet
veel of niets te maken had met de historische Eusebia (James 2012: 55)98. Dit wordt door
sommigen dan weer beschouwd als verdoken kritiek aan Constantius II (James 2012: 52-53;
Tougher 2007: 39-40). Tegelijk zou de tekst ook bedoeld zijn om een goed beeld te scheppen
van Julianus zelf (Athanassiadi 1982: 62; Tougher 2007: 39). In die context is het onzeker of
de redevoering zelfs bedoeld was voor Eusebia en het hof van Constantius II (James 2012: 53).
2.2.1.3. Over koningschap
Over de datering van de laatste panegyriek van Julianus aan Constantius II, genaamd Over
Koningschap of De heroïsche daden van Constantius, is veel discussie mogelijk (Drake 2012:
96 Ammianus’ Res Gestae XXI.16.17. 97 Voor een verdere analyse van de afwijkingen, zie Tougher 2012: 26-28. 98 Voor een korte samenvatting en analyse van Julianus’ Voor Eusebia, alsook een synthese van vele mogelijke
dubbele lagen ervan, zie James 2012.
28
39). Ook het feit dat het werk ooit aan Constantius II is bezorgd wordt betwijfeld (Drake 2012:
36-40; Wright 1913: 131). Athanassiadi (1981: 63) plaatst het werk in de context van Julianus’
militaire successen als Caesar. De hofhouding van Constantius II zou hebben geprobeerd om
Julianus in diskrediet te brengen bij de keizer. Als verdediging wou Julianus met de panegyriek
zijn loyaliteit bewijzen. In het werk maakte Julianus een uitgebreide vergelijking tussen de
keizer en Homerische helden als Agamemnon en Odysseus, altijd ten voordele van de keizer
(Wright 1913: 131).
Meer nog dan in de vorige twee panegyrieken zouden we in dit werk een onderliggende laag
van kritiek aan Constantius II kunnen lezen. De inleiding, waarin hij de vete tussen Achilles en
Agamemnon in herinnering brengt, is hiervoor tekenend. Athanassiadi (1981) bemerkt hierin
een parallel met Julianus (Achilles) en Constantius II (Agamemnon). Wanneer Julianus in 50A
stelt dat Agamemnon Achilles’ prijs afnam, zou hij in werkelijkheid verwijzen naar Constantius
II, die Julianus de eer van zijn overwinning bij Strasbourg ontnam (Athanassiadi 1981: 63-64).
Veel onderzoekers herkennen in de panegyriek ook twee tegenstrijdige stemmen over de aard
van het koningschap (vandaar ook de aangepaste titel). Aan de ene kant hebben we het
koningschap uit dynastieke legitimiteit en aan de andere kant koningschap uit merite
(Athanassiadi 1981: 63-66; Drake 2012: 39).
Van meer belang voor onze studie is het feit dat Julianus hier openlijk over zijn religieuze
voorkeuren praat. In 82D-83A en 90A verklaart hij openlijk dat Zeus/Helios zijn oppergod is.
Hij beklaagt de verwoesting van de tempels (80C) en droomt van een filosoof-koning die
kaqa&per i9ere&a kai_ profh&thn (68b)99 én profh&thn kai_ u9pere&thn (90A)100 is (Athanassiadi:
65; Drake 2012: 35-36). We zien hierin duidelijke voortekenen van zijn latere religieuze
politiek (zie onder).
2.2.1.4. Voor Salustius
De vierde redevoering van Julianus was gericht aan zichzelf als een paramuqhtiko_j lo&goj of
‘troostrede’ voor het verlies van zijn trouwe raadsheer Salustius. Als het gevolg van de verhitte
gemoederen tussen Julianus en keizer Constantius II had die laatste Salustius teruggeroepen
naar Constantinopel. Desondanks vinden we in dit werk, in tegenstelling tot de voorgaande
99 ‘tegelijk profeet en priester’ 100 ‘profeet en dienaar ’
29
publicaties van Julianus, geen allusies naar de spanningen tussen de keizer en zijn Caesar
(Wright 1913 vol.2: 165).
Voor een bespreking van de inhoud en betekenis van de tekst verwijzen we graag naar
Bouffartigue (1992: 539-540), Athanassiadi (1981: 69-70) en Lössl (2012: 63-71). Athanassiadi
concludeert dat we in de tekst een oprecht rouwende Julianus tegenkomen die zichzelf laat
troosten door Pericles en de woorden van Marcus Aurelius (246A e.v.). De vele citaten uit
Homerus zouden bedoeld zijn om de Caesar te vergelijken met Odysseus, die met behulp van
de godheid (Athena) zijn doel weet te bereiken (Athanassiadi 1981: 70). In tegenstelling tot de
koppige Homerische held zou Julianus op het einde van het werk zijn lot in handen leggen van
de neoplatoonse godheid Helios (Lössl 2012: 69-71).
2.2.2. Verklaringen van een usurpator
Wanneer Julianus openlijk in opstand kwam tegen Constantius II, stuurde hij een aantal open
brieven rond waarin hij zijn usurpatie verdedigde. Zo vernemen we van Ammianus (XXI.10.7)
dat hij een brief stuurde naar de senaat van Rome waarin hij Constantius probeerde zwart te
maken. Ook andere steden, zoals Sparta, Korinthe en Athene kregen brieven toegezonden
(Rosen 2010: 216-8).
Athanassiadi (1981: 84-87) beschouwt de brieven als een historische anomalie. Julianus zou
willen vasthouden aan een verleden waar niet Constantinopel, maar Rome en Athene de centra
van het rijk vormden. We kunnen de brieven echter ook als inauguratietoespraken van de
nieuwe Augustus aan zijn westelijke provincies beschouwen (Elm 2012: 61). Zowel de brief
aan Athene, als de brief aan Rome in Ammianus, kunnen worden gezien als een legitimatie van
Julianus’ claim op het keizerschap. De keuze voor onder meer Rome en Athene zijn op dit vlak
juist logisch, aangezien Julianus met zijn briefcampagne de Westelijke steden bereikte die hij
nog niet militair had veroverd op Constantius II (Rosen 2010:217-8).
2.2.2.1. Aan de Atheners
De brief die hij aan de Atheners stuurde - de enige die is overgeleverd - heeft de standaardvorm
van een 0Apologh&tikoj lo&goj of ‘verdedigingsrede’ (Elm 2012: 75). Na de traditionele
aanroeping van de goden en een korte lofprijzing van Athenes glorieuze verleden, probeerde
Julianus te beargumenteren waarom hij in opstand kwam tegen Constantius II. Zijn verdediging
nam de vorm aan van een aanval op het wreedaardige karakter van Constantius II. Voor de
eerste keer wees hij hem aan als de schuldige voor het uitmoorden van zijn familie (270CD).
30
Hij vertelde verder over de onmenselijke manier waarop de keizer hem en zijn halfbroer Gallus
behandelde, en die laatste uiteindelijk ter dood bracht.
Julianus zelf zou gered zijn uit de wreedaardige greep van de keizer omdat hij de bescherming
van de goden genoot. Julianus’ acties zouden zijn ingegeven door de goden en zijn eerbied voor
hen101. Hierin zien we dezelfde toon als in zijn tweede panegyriek aan Constantius II. Julianus
beschouwde zichzelf als de favoriet van de goden, terwijl de wreedaardige en goddeloze
Constantius II de troon niet waard was102.
2.2.2.2. Aan Themistius
Over de datering van dit werk kan niets met zekerheid gezegd worden103. Elm (2012) plaatst
hem binnen dezelfde reeks propagandistische open brieven als de brief aan de Atheners.
Themistius104 was een gerenommeerd senator van Constantinopel en via hem wou Julianus
wellicht de hele senaat adresseren (Elm 2012: 82).
De hele brief vormt een debat over Aristoteles’ politieke filosofie van qewri&a vs. Pra=cij.
Themistius zag de ideale filosoof als iemand die zich actief inmengt met de politiek en die de
theoretische kant van de filosofie achter zich laat. Hij zou Julianus dezelfde houding aangeraden
hebben in een bespreking van de ideale staatsman (Basiliko_j a0nh&r) (Aan Themistius 253 AB).
Julianus is het duidelijk niet eens met Themistius’ argumenten. Hij spreekt van bij het begin
van de brief over de voordelen van een contemplatief leven gewijd aan de qewri&a. Verder
meent hij dat Themistius’ beeld van Plato’s ideale staatsman niet correct is. Voor een analyse
van Julianus’ argumenten verwijzen we naar Athanassiadi (1981: 92-3) en Elm (2012: 83-86).
Julianus besloot echter dat hij zelf geen ideale staatsman noch een goed filosoof kon zijn:
ἀλλ̓, ὅπερ ἔφην ἐξ ἀρχῆς, οὔτε παιδείαν ἐμαυτῷ συνειδὼς τοσαύτην οὔτε
φύσεως ὑπεροχήν (266CD)105
101 Zie bijvoorbeeld 276b-277A voor zijn beslissing om het keizerschap te aanvaarden en 284CD voor het teken
van Zeus dat hij zich door zijn leger moest laten uitroepen tot Augustus. 102 Voor een uitvoerige bespreking van dit argument, zie Suzanna Elm 2012: 61-63,75-80. 103 Athanassiadi (1981) en Wright (1923) plaatsen het na zijn benoeming tot keizer. Athanassiadi argumenteert
dat de brief is geschreven na Julianus’ aankomst in Constantinopel (1981: 90). 104 Voor Themistius’ carrière en aanstelling tot senator, zie Elm 2012: 80-83. Over het onzekere argument dat
Julianus een leerling was van Themistius, zie Elm 2012: 83. Voor de relatie tussen Themistius en Julianus, zie
Bouffartigue 1992: 296-300.
105‘Maar, zoals ik al van in het begin zei, ik heb noch de benodigde opleiding noch het talent hiervoor.’
http://www.perseus.tufts.edu/hopper/morph?l=a%29ll%29&la=greek&can=a%29ll%290&prior=bi/onhttp://www.perseus.tufts.edu/hopper/morph?l=o%28%2Fper&la=greek&can=o%28%2Fper0&prior=a)ll)http://www.perseus.tufts.edu/hopper/morph?l=e%