12
Wjerklank Tydskrift fan it Obe Postma Selskip Jiergong 1 Nûmer 2 Ynhâld 2 Poëzie op het breukvlak van twee eeuwen 3 Van de bestuurstafel 3 Albert Verwey als erfgenaam van het nonconformisme 4 Het wezen van elk ding is te vergaan 10 P.C. Boutens als wijsgerig dichter ? 13 De poëzie van Jan Hendrik Leopold 14 Obe Postma tussen Plato en Nietzsche 15 Filosofie en mystiek in het werk van J.A. dèr Mouw 15 Famyljeferhalen 15 Postma’s weg tot de archieven Ynhâld 2 Poëzie op het breukvlak van twee eeuwen 3 Van de bestuurstafel 3 Albert Verwey als erfgenaam van het nonconformisme 4 Het wezen van elk ding is te vergaan 10 P.C. Boutens als wijsgerig dichter ? 13 De poëzie van Jan Hendrik Leopold 14 Obe Postma tussen Plato en Nietzsche 15 Filosofie en mystiek in het werk van J.A. dèr Mouw 15 Famyljeferhalen 15 Postma’s weg tot de archieven

Wjerklankobepostma.nl/pdf/Wjerklank_2-2007.pdf · kontekst werd met name bepaald door Albert Verwey, Henriëtte Roland Holst, P.C. Boutens, J. H. Leopold en J. A. dèr Mouw. De genoemde

  • Upload
    others

  • View
    1

  • Download
    0

Embed Size (px)

Citation preview

Page 1: Wjerklankobepostma.nl/pdf/Wjerklank_2-2007.pdf · kontekst werd met name bepaald door Albert Verwey, Henriëtte Roland Holst, P.C. Boutens, J. H. Leopold en J. A. dèr Mouw. De genoemde

Wjerklank

Tydskrift fan it Obe Postma

Selskip

Jiergong 1 Nûmer 2

Ynhâld2 Poëzie op het breukvlak van

twee eeuwen3 Van de bestuurstafel3 Albert Verwey als erfgenaam

van het nonconformisme4 Het wezen van elk ding is te vergaan10 P.C. Boutens als wijsgerig dichter ?13 De poëzie van Jan Hendrik Leopold 14 Obe Postma tussen Plato en

Nietzsche15 Filosofie en mystiek in het werk van

J.A. dèr Mouw15 Famyljeferhalen15 Postma’s weg tot de archieven

Ynhâld2 Poëzie op het breukvlak van

twee eeuwen3 Van de bestuurstafel3 Albert Verwey als erfgenaam

van het nonconformisme4 Het wezen van elk ding is te vergaan10 P.C. Boutens als wijsgerig dichter ?13 De poëzie van Jan Hendrik Leopold 14 Obe Postma tussen Plato en

Nietzsche15 Filosofie en mystiek in het werk van

J.A. dèr Mouw15 Famyljeferhalen15 Postma’s weg tot de archieven

Page 2: Wjerklankobepostma.nl/pdf/Wjerklank_2-2007.pdf · kontekst werd met name bepaald door Albert Verwey, Henriëtte Roland Holst, P.C. Boutens, J. H. Leopold en J. A. dèr Mouw. De genoemde

Het Obe Postma Selskip, opgerichtin oktober 2006, organiseert opvrijdag 16 november van dit jaar inTresoar te Leeuwarden een studie-dag over wijsgerige aspecten vande poëzie rond 1900 in Nederland.De voertaal die dag is Nederlands;om die reden is dit stukje ook inhet Nederlands geschreven.

De motieven om dit thema centraal testellen zijn tweeërlei. Het eerste motiefheeft te maken met het feit, dat er watbetreft de interpretatie van het dich-terlijk oeuvre van Obe Postma ver-schuivingen zijn opgetreden. In dejaren vijftig werd – met name doorFokke Sierksma—Postma gezien als dedichter van de gesloten gemeenschap.Postma zou een laudator temporis actizijn. Later, halverwege de jaren negen-tig, werd – door Philippus Breuker—Postma opgevoerd als dichter van het

sublieme; dat wil zeggen, dat de ge-dichten uitingen zijn van een tegenzichzelf verdeeld bewustzijn, dat degrenzen van het zegbare en het weet-bare probeert te overstijgen. Sindsdienzijn deels andere filosofische accentengelegd. Het tweede motief om de stu-diedag te organiseren ligt in het feit,dat het centraal stellen van Postma’sdichtwerk naar onze mening het bestkan gebeuren door hem te plaatsen inde letterkundige kontekst van het jaar1900, toen hij met dichten begon. Diekontekst werd met name bepaald doorAlbert Verwey, Henriëtte Roland Holst,P.C. Boutens, J. H. Leopold en J. A. dèrMouw.

De genoemde dichters, samen metObe Postma, staan dan ook centraal.Zes inleiders, te weten Gerlof Verwey,Odile Heynders, Marco Goud, Dick vanHalsema, Philippus Breuker en Lucien

Custers, zullen het thema van de stu-diedag belichten. De zes gebundeldelezingen zullen, voorzien van een re-dactionele inleiding, in de op te zetten‘Obe Postma Rige’ bij de Friese PersBoekerij verschijnen. Teneinde deelne-mers aan de studiedag te helpen zichte oriënteren op het thema en de spre-kers, is van de genoemde inleiders eenbeknopte bibliografie gemaakt. Ver-derop in dit nummer van ‘Wjerklank’treft u een korte samenvatting aan vande te houden lezingen. Het ObePostma Selskip is verheugd, dat ze desprekers bereid heeft gevonden aan destudiedag een bijdrage te leveren. Hetis niet minder verheugd, dat er eenbrede interesse is voor deze studiedag,niet alleen bij de leden van het ObePostma Selskip (met ruim 100 leden),maar ook daarbuiten.

Poëzie op het breukvlak van twee eeuwen Jan Gulmans,

redaksjesekretaris 'Wjerklank'

2

Page 3: Wjerklankobepostma.nl/pdf/Wjerklank_2-2007.pdf · kontekst werd met name bepaald door Albert Verwey, Henriëtte Roland Holst, P.C. Boutens, J. H. Leopold en J. A. dèr Mouw. De genoemde

Gerlof Verwey:

(a) Psychiatry in an Anthropological and Biomedical Context:

Philosophical Presuppositions and Implications of German

Psychiatry, 1820-1870", 1985.

(b) Gerard Heymans en Het Equilibrium-Model: Wetenschappe-

lijke Soteriologie in Rationeel-Harmonistische Variant Bene-

vens Twee Inedita Van G. Heymans, 1998.

(c) Geuzen van de geest: Lekenbewegingen in het Nederlandse

geestesleven sinds de late Middeleeuwen, 2002.

Odile Heynders:

(d) Correspondenties. Gedichten lezen met gedichten, 2006.

(e) Regarding Paintings, Works of El Greco in a novel by Simon

Vestdijk. In: Arcadia: Zeitschrift fuer vergleichende Literatur-

wissenschaft, 41(Heft 2), 417-432, 2006.

(f) Langzaam leren lezen¬¬, Paul Rodenko en de poëzie,

Tilburg, Syntax Publishers, 1998.

(g) Jaap Goedegebuure en Odile Heynders, Literatuurweten-

schap in Nederland, Een vakgeschiedenis. Amsterdam, Am-

sterdam University Press, 1996.

(h) De verbeelding van betekenis, Vooronderstellingen en prak-

tijk van deconstructieve lezingen: teksten van Paul Celan en

Gerrit Achterberg, Leuven, Garant, 1991. Dissertation, Til-

burg University.

Marco Goud:

(i) Ziende verbeelding. Over zien en (on)zichtbaarheid in poëzie

en poëtica van P.C. Boutens. Leuven, Peeters Publishers,

2003. Diss. Universiteit Maastricht.

(j) ‘P.C. Boutens en Maurice Maeterlinck’. In: Elisabeth Leijnse

en Hans Vandevoorde (red.), Maeterlinck in de Nederlanden.

Annales de la Fondation Maurice Maeterlinck XXXIII. Gent,

2003, p. 187-209.

(k) ‘Modernisme en wat eraan voorafging in Nederland’. In: J.

Baetens, S. Houppermans, A. Langeveld, P. Liebregts (red.),

Modernisme(n) in de Europese letterkunde. Een ander meer-

voud. Dl. 2. Leuven, 2005, p. 35-48.

(l) P.C. Boutens, Een boek voor Wout en Daniël. Ingeleid en

bezorgd door Marco Goud. Woubrugge, Avalon Pers, 2006.

(m)Marco Goud en Asghar Seyed-Gohrab (red.), De Perzische

muze in de polder. De receptie van Perzische poëzie in de

Nederlandse letterkunde. Amsterdam, Rozenberg Publishers,

2006.

Dick van Halsema:

(n) Bijeen het vroeger en het later. De dichter Leopold en zijn

bronnen. Proefschrift.Veen Uitgevers, Utrecht, 1989.

(o) ´Ieder Woord een Gedicht, Iedere Zin een Epos. Een geval

van glottogonische propaganda voor het sonnet´. In: Forum

der letteren 36 (1995) 4, 287-290.

(p) ´Allard Pierson en de Tachtigers. Enkele overwegingen rond

Piersons Gids-opstel over Swinburne´. In: Documentatieblad

Nederlandse kerkgeschiedenis 19 (1996) 45, 36-50.

(q) ´”Voelers” en "weters”. Albert Verwey en de literatuurge-

schiedschrijving van Jonckbloet en Kalff´. In: Nederlandse

letterkunde 3,1998, 3, 243-257.

Philippus Breuker:

(r) Obe Postma en Slauerhoff: noch in oerienkomst, Ut de

Smidte fan de Fryske Akademy 13, nr. 1 (1979) 21.

(s) Oer wittenskip en poëzy by Obe Postma, De vrije Fries 62

(1983) 69-83.

(t) Slauerhoff, Postma en "It sjongende Fryslân," Ut de Smidte

fan de Fryske Akademy 19, nr. 3 (1985) 31-32.

(u) Obe Postma als auteur van het sublieme. Inaug. rede UvA.

Ljouwert 1996.

(v) Die Bedeutung Nordfrieslands für das Werk Obe Postmas,

yn: Adeline Petersen en Hans F. Nielsen (red.), A Frisian and

Germanic Miscellany, published in Honour of Nils Århammar

(Odense/Bredstedt 1996) 19-37.

(w)It godlike fan dream en sinnen: in ynlieding op de Samle fer-

sen fan Obe Postma, yn: Tineke Steenmeijer-Wielenga (ed.),

Obe Postma, Samle fersen (Ljouwert 2005) 499-575.

Lucien Custers:

(x) Dáár was de bron, De Beweging van Tachtig in de ogen van

Albert Verwey. Maars¬sen: De Ploeg, 1995. Proefschrift ,

Vrije Universiteit Amsterdam, 1995.

(y) In andere gevoelssferen opgeleid. Lodewijk van Deyssel,

Albert Verwey en het symbolis¬me. In: Bzzlletin 236-237

(mei/juni, 1996) (symbolisme-nummer), pp.57-63

(z) De Groei-droom van de dichter-zelf. Over Verweys Perse-

phone. In: Voortgang, Jaarboek voor de Neerlandistiek XVI

,1996, pp.118-143.

Beknopte bibliografie van de inleiders op de studiedag ‘Wijsgerige aspecten van de poëzie rond 1900 in Nederlandd’.

3

Page 4: Wjerklankobepostma.nl/pdf/Wjerklank_2-2007.pdf · kontekst werd met name bepaald door Albert Verwey, Henriëtte Roland Holst, P.C. Boutens, J. H. Leopold en J. A. dèr Mouw. De genoemde

It bestjoer fan it Obe Postma Selskiphat yn syn lêste gearkomsten dwaan dewest mei it opstellen fan in fiifjierren-programma. Dat is nedich, ûnder mearomdat wy sels, mar ek de Obe PostmaStichting witte moatte hokker aktivitei-ten yn gong set wurde moatte en hoe-folle jild dêrfoar nedich is. Wy wollealle jierren in kongres of stúdzjedei or-ganisearje. Takomme jier sil dat geanoer fertalingen troch dichters fan itdichtwurk fan Emily Dickinson, dynijsgjirrige dichteres út Amherst (NewEngland), fan wa’t Postma yn 1940 enletter in tal gedichten fertaald hat(sjoch Samle Fersen, side 437 oant448). It jier dêrop sil it ûndersyk nei ithistoarysk kultuerlânskip yn Nederlânsintraal stean. Foar de jierren 2010 enletter wurdt tocht oan de ekonomy fan’e midsieuwen, Chineeske dichters ennatuerwittenskip. Nei en nei oanliedingfan dizze, om sa mar te neamen, no-vimber-stúdzjedagen, sille de lêzingenfan dy dagen yn de foarm fan in boekyn de ‘Obe Postma Rige’ útjûn wurdetroch de Friese Pers Boekerij te Ljou-wert. Neist de stúdzjedagen wurdt dertroch Philippus Breuker wurke oan itpublisearjen fan twa bondels meistúdz jes fan Postma, te witten ‘Samleliterêre opstellen fan Obe Postma’ en‘Stúdz jes fan Obe Postma oer it histoa-rysk kultuerlânskip yn Fryslân’. Uter-aard sille – tsjin de eftergrûn fan it tigeslagge Grinslân-reiske op 6 juny fan ditjier — wer reiskes organisearre wurde.Yn it foarjier fan 2008 giet it om inreiske by plakken yn Fryslân lâns, dy’tyn’e poëzij fan Postma fan belangbinne, wylst it jier dêrop it reiske ús byplakken yn Fryslân lâns fiert, dêr’tPostma it histoarysk lânskip fan be-skreaun hat.

It bestjoer is tige ferheugd, dat it ObePostma Selskip op dit stuit al mear as100 leden telt. Dat is boppe ferwach-ting. It hûndertste lid hat yntusken ineksimplaar fan de Samle Fersen askado krige. It bestjoer is ek tige wiismei syn webstee obepostma.nl., opseten ûnderhâlden troch Eeltsje de Vriesút Hurdegaryp. Wy binne Eeltsje tank-ber foar al syn krewearjen foar ingoed, twatalich webstee! Wol soene wygraach sjen, dat mear minsken bydra-gen leverje wolle of kinne oan it web-stee. Dat kin in bydrage wêze bygelyksyn ’e rubryk ‘De moaiste fyftich rigels’of in stik, wêryn’t in ynterpretaasje le-vere wurdt fan in gedicht fan Postma.Itselde is fan tapassing op ús tiidskrift‘Wjerklank’. Ek dêryn passe stikken,skreaun troch leden fan it Selskip.

Fan ’e bestjoerstafel

Jan Gulmans, skriuwer Obe Postma Selskip

Obe as jongeman

Albert Verwey alserfgenaamvan het non-conformisme

Mijn werkhypothese is, dat situeringvan Albert Verwey (1865-1937) in hetgrotere verband van een geschiedenisvan het Nederlandse nonconformismelicht kan werpen op de levensbe-schouwing, die zijn denken en dichtenheeft meebepaald.

Verwey’s levensbeschouwing is nietmeer dan het woord zegt: geen filoso-fie, laat staan een filosofisch systeem,maar een min of meer gereflecteerdestellingname t.a.v. voor hem centralelevensvragen. En dat is zelfs misschienal te veel gezegd, want als Verwey rea-geert op de grote levensvragen, dan isdat niet als denker, maar als dichter.Dan gaat het om een poëtische res-pons op gebeurtenissen in zijn eigenleven, die – positief of negatief – even-zovele gelegenheden zijn voor de uit-drukking van zijn hoogst persoonlijkegeloofsbekentenis, een belijdenis vande ultieme sacraliteit of ‘heerlijkheid’van het Leven.

Die levensbeschouwing vond pas eenvaste vorm met de articulatie van zijn‘spinozisme’ en had zijn centrum inhet door hem aan Spinoza toege-schreven Levensbegrip (vertaling vanSpinoza’s natura in de identiteitsfor-mule deus sive natura). Daarmee brakVerwey door naar de historische oor-sprong van zijn geloofsbekentenis enbereikte zijn Selbstverständnis (zelfin-terpretatie, zelfbegrip) zijn definitievefiguur. Pas dan wordt zichtbaar datVerwey’s levensbeschouwing – al ofniet bewust – een inhoudelijke bindingverraadt aan (of, op zijn minst: een

opvallende verwantschap vertoontmet) centrale vooronderstellingen vanhet vroegere, Nederlandse nonconfor-misme. Opvallend genoeg, niet alleenof in hoofdzaak die van het wijsgerignonconformisme van Spinoza (watmen verwachten zou), maar in de eer-ste plaats die van het religieuze non-conformisme, zoals dat in Europa,maar inz. in de Lage Landen, sedertde late Middeleeuwen tot het beginvan de 20e eeuw, in vele verschillendegedaantes, bestaan had.

Verwey’s binding aan tradities vanchristelijke spiritualiteit, hoewel nieteen totale verassing, gezien de piëtis-tische sympathieën van zijn ouders, isniettemin opmerkelijk, omdat de vol-wassen Verwey (met zijn bent-geno-ten van Tachtig) leefde en werkte ineen tijd, waarin de cultureel-domi-nante tegenstelling niet meer die wasvan Kerk en religieus nonconfor-misme, maar die van een vergaandgeseculariseerde samenleving-en-cul-tuur en het artistieke nonconformismevan een kunstenaars-élite. Het ge-voels- en verbeeldingsleven van dedichter bewaarde hier in zekere zin, inde seculier-esthetische context vantoen, de christelijk-religieuze spiritua-liteit van zijn oorsprong, waar de zelf -reflectie en zelfinterpretatie van dedenker in de oriëntatie op Spinozavoorbij het Christendom wees.

De tegenspraak die daarin lijkt teschuilen is echter minder groot, danhet lijkt. Het voor Verwey’s spino-zisme centrale Levensbegrip lijkt, bijnader toezien, namelijk minder temaken te hebben met Spinoza, danmet het pre-spinozistische (christe-lijke) pantheïsme van spiritualistischesignatuur (Seb. Franck) en levensfilo-sofische motieven uit de kring van het(theosofisch) piëtisme (in de lijn vanBoehme, Novalis, Oetinger). Tweerichtingen, die beide de Spinoza-re-ceptie in de Duitse letterkunde, filoso-fie en theologie in de decennia rond1800 maatgevend beïnvloed hebben.Verwey volgt het spoor van die ‘ro-mantische’ Spinoza-receptie. De slot-som is: niet louter vanwege zijnuitdrukkelijke oriëntatie aan Spinoza(de wijsgerige nonconformist), maarmeer nog op grond van zijn bindingaan voorstellingen en vooronderstel-lingen van het christelijk-religieuzenonconformisme, waarmee hij o.m.door zijn lectuur van de Duitse litera-tuur en filosofie in contact was geko-men, kan verdedigd worden, datVerwey erfgenaam van het nonconfor-misme was.

Gerlof Verwey

4

Page 5: Wjerklankobepostma.nl/pdf/Wjerklank_2-2007.pdf · kontekst werd met name bepaald door Albert Verwey, Henriëtte Roland Holst, P.C. Boutens, J. H. Leopold en J. A. dèr Mouw. De genoemde

De slinger-bewegingvan religie en existentie-filosofie inhet oeuvrevan HenriëtteRoland Holst

In 1912 verschijnen twee bijzonderesocialistische dichtbundels: Pan vanHerman Gorter en De Vrouw in hetwoud van Henriëtte Roland Holst Vander Schalk. Pan is een euforisch epos:de hoopvolle toekomst van een mar-xistische samenleving wordt bezongen.De Vrouw in het Woud is het tegen-deel: een uiterst somber en persoonlijkgedicht, waaruit een toon van een-zaamheid opklinkt. In het voetspoorvan Dante’s La Divina Commedia wordt

een vrouw opgevoerd die zich middenin het leven in een donker woud be-vindt. Zij staat op een kruispunt vanpolitieke en persoonlijke afwegingen.

De Vrouw in het woud is bekentenisli-teratuur, het individuele dilemma krijgteen universele betekenis die indringen-der wordt als we de Europese geschie-denis van de vroege twintigste eeuw inde lectuur betrekken. Het is een dicht-bundel die ons confronteert met vra-gen over politiek, filosofie en religie.Een vrouw is aan het woord die com-munistisch wil zijn, op wil gaan in éénsamenleving maar ook de tegenkanten de mislukking van dat verlangenlaat zien: “zij bleef alleen te midden /van die streden, vol brandende pijn, /hunkerend naar een god, hem te bid-den / óók een man van hart te zijn”.Deze poëzie is meerstemmig. Ze ge-tuigt van individualisme en gemeen-schapsideaal, van mannelijke ratio envrouwelijke lichamelijkheid, van een(mystiek) verlangen naar eenheid enstilte.

wil twee filosofen als referentiekaderinzetten bij mijn interpretatie van DeVrouw in het woud: E. Levinas en Ga-briel Marcel. Beide filosofen, de enetijdgenoot van de dichter, de ander vanlater, bieden een perspectief op het

denken over ‘ik en de ander’, ‘ik in ge-meenschap tot de ander’ en ‘rationali-teit en totaliteit’. Deze filosofen kunnennieuwe betekenis geven aan de filoso-fische en religieuze thematiek van denog steeds actuele, fascinerende poëzie van Henriette Roland Holst.

Odile Heynders

5

“Het wezen van elk ding is te vergaan”

P.C. Boutensals wijsgerigdichter?Marco Goud

P.C. Boutens (1870-1943) werd ge-boren in Middelburg en groeide op ineen protestants milieu. In het ouder-lijk huis werd vrijwel alleen de Sta-tenbijbel en enige stichtelijkeliteratuur gelezen. Al snel bleek datde jonge Boutens dichterlijke aanleghad. Hij schreef gedichten voor ver-jaardagen en in de poesiealbums vanzijn zusjes Anna en Cato. Ook bij hetMiddelburgse gymnasiastengezel-schap ‘Nihil Sine Labore’ was Bou-tens actief als dichter. Op hetgymnasium bleek dat Boutens eengroot talent voor de klassieke talenhad. Hij vertaalde als gymnasiastPlato’s Symposion. In 1890 ging hijdan ook klassieke letteren studerenin Utrecht, zeer tegen de zin in vanzijn vader die liever zag dat zijn zoon

theologie aan de VU ging studeren.Dit zorgde voor een definitieve breuktussen vader en zoon.

Portret van P.C. Boutens, opgenomen tegen -over de titelpagina van Oud-Perzische kwa-trijnen (1926). Houtsnede: J. Franken Pzn.

Boutens debuteerde in 1891 in deUtrechtsche Studenten-almanak. In1892 verscheen daarin zijn beroemdgeworden gedicht ‘Ik sloot de blink-venstren van mijn Ziel’, waarin alveel van zijn latere werk beslotenligt: het afsluiten van de wereld, dethematiek van de ziel, de verbeel-ding. Zijn eerste dichtbundel XXVverzen verscheen in 1894, gedrukt ineen kleine oplage. In 1898 brak Bou-tens door bij het grote publiek metzijn bundel Verzen, ingeleid door Lo-dewijk van Deyssel. Sindsdien publi-ceerde hij tal van dichtbundels, zoalsPraeludien (1902), Stemmen (1907),Sonnetten (1907), Vergeten liedjes(1909), Carmina (1912), Bezonnenverzen (1931) en Tusschenspelen(1942). Daarnaast was Boutens ookactief als vertaler. In 1901 publi-ceerde hij zijn vertaling van Plato’sSymposion onder de titel Platoon’sDrinkgelag. Daarna verschenen nogzijn Plato-vertalingen Phaidoon(1905) en Phaidros (1909). Ook ver-taalde hij werk van Aischylos, Sofo-kles, Sapfo en Homeros. Minderbe kend is dat Boutens óók moderneliteratuur vertaalde: Goethe, Dante

Page 6: Wjerklankobepostma.nl/pdf/Wjerklank_2-2007.pdf · kontekst werd met name bepaald door Albert Verwey, Henriëtte Roland Holst, P.C. Boutens, J. H. Leopold en J. A. dèr Mouw. De genoemde

Gabriel Rossetti, Novalis, Baudelaireen Oscar Wilde. In mijn onderzoekvan de laatste jaren heb ik vooralook aandacht willen besteden aan detijdgebondenheid van Boutens’ dich-terschap.

In de secundaire literatuur over Bou-tens is lange tijd vooral veel aan-dacht besteed aan het platonistischegehalte van Boutens’ poëzie. AntonReichling bestempelde Boutens’ poëzie zelfs als ‘wijsgeerig dichten’ inzijn boek Het Platonisch denken bijP.C. Boutens. Poging tot verklaringvan Boutens’ wijsgeerig dichten(Maastricht, 1925). De aandachtvoor Plato is ook te vinden in latere

studies over Boutens, onder meer inde belangrijke studie van W. Blok uit1983 over Boutens’ bundel Strofenuit de nalatenschap van Andries deHoghe. Blok schreef echter: ‘Tochkan men niet zeggen dat BoutensPlato volgde. Hij paste hem aan zijneigen zich ontwikkelende levensbe-schouwing aan, de Griekse filosoofverbindend met zijn evenzeer per-soonlijke religieuze opvattingen. Opzijn eigen manier was hij een Plato-nisch Christen.’ Dick van Halsemapleitte in een artikel in 1994 vooreen onderzoek naar de tijdgebon-denheid van Boutens’ dichterlijkeomgang met Plato en de bijbel. Bijdat pleidooi sluit ik mij aan.

In mijn bijdrage zal ik aandacht be-steden aan de mogelijke wijsgerigebronnen van Boutens’ poëzie. Ik zaldaarbij vanzelfsprekend niet voorbijgaan aan de rol die Plato heeft ge-speeld bij Boutens. Daarnaast zou ikook aandacht willen besteden aanmeer eigentijdse bronnen die in demode waren rond 1900, zoals bijvoor-beeld Emerson en Maeterlinck. Ik zalals biograaf van Boutens ook ingaanop vragen als: schreef Boutens overfilosofie in zijn brieven? Wat las Bou-tens nog meer dan Plato? Wat hadBoutens behalve Plato en de bijbelnog meer in zijn boekenkast staan?Heeft Boutens zich buiten zijn poëzieuitgelaten over filosofie en poëzie?

6

De poëzievan Jan Hendrik LeopoldDick van Halsema

De poëzie van Jan Hendrik Leopold(1865-1925) ontwikkelde zich in eenwereldbeschouwelijk en literair-cultu-reel klimaat waarin meer en meer twij-fel de overhand kreeg aan degel dig heidvan de grote eenheidscheppende voor-stellingen waaraan de westerse sa-men leving eeuwenlang haar ord e-ningen had ontleend. Dat betreft dereligie zowel als ethische en politiekesystemen. In het Nederland waarin Le-opolds dichterschap zich ontwikkeldehad de Beweging van Tachtig het ac-cent al verlegd van de gangbare waar-den van de gemeenschap naar de kicks(‘sensaties’ en ‘stemmingen’) die hetbewustzijn van het individu kan ont-vangen uit de omringende werkelijk-heid. In een radicalisering daarvankonden deze momentsaandoeningen alsnel de enige waarachtige en betrouw-bare signalen worden van een werke-lijkheid-nieuw-model die voor hetoverige nog onkenbaar was. Deze Nederlandse achtergrond, gekop-peld aan de invloed van Franse deca-dente dichters als Paul Verlaine dienaar kwetsbare rijkdom van detailstreefden eerder dan naar kracht vaneenheid, plaatst Leopold in de rij vandichters en schrijvers die, in reactie opdit punt van uitgang, na de eerste fasevan hun dichterschap juist weer gingenstreven naar een nieuwe ‘levensleer’die binding kon geven. (De term ‘le-

vensleer’ wordt in dit verband onderandere gebruikt door Lodewijk vanDeyssel, wiens denken en werk zelfheel sterk de hier aangegeven ontwik-keling heen-en-weer laat zien.) De vanoorsprong katholieke Van Deyssel ginghet weer zoeken in religieuze en religi-eus-filosofisch angehauchte voorstel-lingen, dichters als Gorter en Henriëttevan der Schalk zochten de zo gewensteeenheid — maar dan wel een eenheidvan geheel andere makelij dan de een-heidsvoorstellingen van de ‘publicorder’ waarvan ze op afstand wildenblijven — eerst bij Spinoza, vervolgensbij Karl Marx.Bij Leopold zien we rond 1900 eenkentering: hij wil breken met een be-wustzijnsleven waarin de directe aan-doeningen de boventoon voeren engaat op zoek naar een nieuwe ‘bezon-nenheid’ die eenheid en richting zoukunnen geven. Zes jaar lang publiceerthij geen poëzie meer (en schrijft die

vermoedelijk ook nauwelijks meer). Inplaats daarvan verdiept hij zich metgrote hardnekkigheid in de filosofie:als classicus verdiept hij zich in deStoa en in Epicurus (en publiceert daarook over) en voorts eigent hij zich deWesterse filosofie toe van Descartestot aan die van zijn eigen tijd. Centraalin zijn aandacht komen te staan: Des-cartes, Spinoza (over wie hij ook publi-ceert, voor vakgenoten, in het latijn),Hume, Leibniz, Kant, Spencer. Als hij in1906 weer poëzie gaat publiceren —‘Kinderpartij’ — is de voorstellings-ruimte waarbinnen dat gedicht zich be-weegt duidelijk mede afgetekend doorde filosofische vraagstellingen waar Le-opold zich in de afgelopen jaren totzijn nek in heeft verdiept (en waarbijhij altijd weer uitkwam bij de verhou-ding tussen enkeling en omringendewereld als centraal probleem). Maarhet is geen filosofisch gedicht in die zindat er ondubbelzinnig een filosofischethese uit te expliciteren valt. Voor la-tere lange gedichten als ‘Een druppelwijn’ en ‘Cheops’ geldt dat ook. Er zijnargumenten voor te geven dat Leopoldals hij weer gaat dichten het idee heeftverlaten dat aan de waarheden van de(westerse) filosofie een absolutewaarde moet worden toegekend. Vanaf1906 komen de waarden van de dich-terlijke verkenning van de werkelijk-heid weer voor die van de filosofie inde plaats. Zij het dat Leopolds poëzievanaf dat moment op een heel speci-fieke, Leopoldse manier de voorstel-linsgwerelden van de filosofie in te greertin het ontwikkelingsproces van zijn ge-dichten. Wat tot op zekere hoogte eenafscheid van de filosofie lijkt is tegelij-kertijd ook het begin van een tweedeleven van die filosofie in zijn poëzie.

Page 7: Wjerklankobepostma.nl/pdf/Wjerklank_2-2007.pdf · kontekst werd met name bepaald door Albert Verwey, Henriëtte Roland Holst, P.C. Boutens, J. H. Leopold en J. A. dèr Mouw. De genoemde

Obe Postmatussen Platoen NietzschePhilippus Breuker

De poëzie van Obe Postma, wis- ennatuurkundige van opleiding, studieen beroep tot hij rond 1920 histori-cus uit liefhebberij werd, berust vooreen belangrijk deel op de ervaringvan een tegenstelling in beleven endenken aan de ene kant en het zoe-ken en soms ook ervaren van het op-lossen van die tegenstelling in éénoverweldigend beleven aan de an-dere kant. Het is de tegenstellingvan leven of bouwen en schouwen ofzien, van zinnen en droom, van zielen geest of Geest, van onbewustetranscendente realiteit en bewust-zijn, van empfindung of ook welweerklank en bezinning, van eeuwig-heid en tijd. En die tegenstellingwordt soms in een ogenblik van ge-nade opgelost in de ervaring van hetgoddelijke, van het absolute, dat isin de kinderlijke, sublieme of diony-sische ervaring, waarin aarde enhemel, tijd en eeuwigheid, leven endood één zijn.

Met kennelijke instemming haaltPostma omstreeks 1918 in zijn uit-treksel van Rudolf Eislers Grundlagender Philosophie des Geisteslebens(Leipzig 1908) de woorden aanwaarin deze zijn geloof betuigt in hetvoortbestaan van de door mensengeschapen waarden in een geeste-

lijke kosmos. Ze lopen uit op de be-kende regels uit Goethes Faust: ”Eskann die Spur von meinen Erdenta-gen,/ Nicht in Aeonen untergehn.”Het is de uitkomst van twintig jaarlang lezen en uittreksels maken vantientallen eigentijdse studies op hetgebied van filosofie en psychologie.Die regels worden een kerngedachtein zijn poëzie als zijn historisch on-derzoek de levens doet herleven enhem beleven van hen die al lang zijnoverleden.Postma’s gang door filosofie en psy-chologie staat niet los van zijnvriendschap met Tjitse de Boer(1866-1942), die bij Windelband enNöldeke in Duitsland had gestudeerden in 1906 hoogleraar filosofie aande Universiteit van Amsterdam zouworden. Zijn leeropdracht werd hetvolgende jaar met psychologie uitge-breid. De Boer was redacteur van hettijdschrift van Albert Verwey, De Be-weging. Tussen Postma’s uittrekselsstaan soms opmerkingen die hij vanDe Boer gehoord had en in de brie-ven van De Boer aan hem (die vanPostma zelf zijn niet bewaard) valtde lectuur van Postma aardig te vol-gen. Zij trokken met elkaar op toenze beiden in Groningen woonden.Dat was van 1897 tot 1904. Postma’schristelijk geloof maakte toen plaatsvoor een godsdienstfilosofie van zus-ter groeikracht, moeder aarde engod als licht. Zijn dichterschap da-teert ook uit deze tijd. Het begon in1900.

De Boer had Nietzsches werk al in1892 leren kennen. Hem trok de fi-guur van Zarathustra, die hij metzijn Dionysos als symbool zag als deverheerlijker van de goddelijkheid

van de natuur. Toch had hij reservestegenover wat hij noemt het atomis-tische en individualistische vanNietzsche, voor wie voor het blij-vende geen plaats was. Verheerlij-king van leven en dionysischeversmelting is ook kenmerkend voorde poëzie van Postma. Er loopt van-daar zeker een lijn naar het individu-alisme van Van Deyssel, dat hij inzijn Amsterdamse studententijd uitDe Nieuwe Gids had leren kennen enbewonderen.

Maar Postma was toch bovenal eenbouwer en vormer, ook in zijn ge-dichten. Bij Plato vond hij de beeldenen begrippen die hem het leven metal zijn verschijningsvormen in eenhogere eenheid van denken deedomvatten. Een enkele gedachte moethij hebben ontleend aan de Gronin-ger psycholoog Gerard Heymans. Zijkenden elkaar goed van de Weten-schappelijke afdeling van het Natuur-kundig Genootschap in de stad,waarvan ook De Boer deel uitmaakte.

7

Page 8: Wjerklankobepostma.nl/pdf/Wjerklank_2-2007.pdf · kontekst werd met name bepaald door Albert Verwey, Henriëtte Roland Holst, P.C. Boutens, J. H. Leopold en J. A. dèr Mouw. De genoemde

Johan Andreas dèr Mouw (1863-1919)begon omstreeks 1910 met het schrij-ven van de poëzie waaraan hij zijn be-kendheid dankt. Daarvoor had hijechter in kleine kring al naam gemaaktals filosoof. Hij publiceerde enkelewijsgerige studies en een aantal artike-len en was bovendien een aantal jarenredacteur van het Tijdschrift voor wijs-begeerte. Vermoedelijk al in de jaren 1883-1887,toen hij klassieke talen studeerde inLeiden, ontdekte Dèr Mouw Schopen-hauer, de filosoof die een enorme in-vloed op hem zou blijven uitoefenen.Hij voelde zich sterk aangetrokken tothet wijsgerig pessimisme, dat voorhem meer een levensbeschouwing daneen filosofisch stelsel was.

Vanaf 1888 was Dèr Mouw leraar klas-sieke talen aan het gymnasium vanDoetinchem. Hij hield zich in die jarenwel intensief met filosofische studiebezig, maar publiceerde daar niet over.Toen hij echter in 1904 ontslag moestnemen als leraar, probeerde hij in deacademische wijsbegeerte een betrek-king te vinden. Dat mislukte, maar zijnpogingen leidden wel tot de publicatievan zijn twee belangrijkste filosofischewerken, Het absoluut idealisme uit1905 en Kritische studies over psy-chisch monisme en nieuw-hegelia-

nisme van een jaar later. Met nameHet absoluut idealisme is een meester-werk, eigenlijk meer een persoonlijkessay dan een studie, deels bedoeldals een aanval op G.J.P.J. Bolland,waarin hij tevens zijn eigen problema-tiek haarscherp wist te formuleren.

In beide studies spelen de kennistheo-rie en met name de verhouding tussenhet waarnemend subject en het waar-genomen object een belangrijke rol.Een groot probleem voor Dèr Mouwwas daarbij dat hij langs de logisch-filosofische weg niet in staat bleek eenafdoende weerlegging te vinden vanhet solipsisme, de opvatting dat alleobjecten slechts voorstellingen zijn vanhet waarnemend subject en niet cor-responderen met een werkelijkheidbuiten dat subject om. Het besef datde werkelijkheid mogelijk slechts eenillusie van de waarnemer is, leidde bijDèr Mouw tot een existentieel te noe-men angst, omdat dit betekent dat demens fundamenteel eenzaam in hetleven staat. Het was voor hem dan ookeen dwingende noodzaak om dezeangst te overwinnen en de kloof tussensubject en object, tussen de mens ende wereld om hem heen, te dichten.

De oplossing voor deze problematiekvond Dèr Mouw in de mystiek, en meer

bepaald de mystieke eenheidsbelevingzoals die beschreven wordt in de doorSchopenhauer in het westen geïntro-duceerde Oepanishads. In deze ge-schriften wordt de tegenstelling tussenwaarnemend subject en waargenomenobjecten opgeheven door het besef datalles een openbaring is van één enhetzelfde scheppende wezen, dat alletegenstellingen en dualismen teniet-doet. De alles verbindende goddelijkekracht wordt in deze geschriften aan-geduid als Brahman, een goddelijk, onpersoonlijk Zijn, dat zowel transcen- dent, buiten ruimte en tijd, bestaat, alsimmanent, in alle verschijnselen opaarde zichtbaar is.

Zijn nieuw verworven inzichten ver-woordde Dèr Mouw niet meer in we-tenschappelijk proza, maar in zijnpoëzie, die hij in 1918 begon te publi-ceren en die na zijn dood in de tweebundels Brahman gebundeld werd. Zijnlaatste bijdrage aan het Tijdschrift voorwijsbegeerte, het artikel ‘Misbruik vanmystiek’ uit 1916 is – zeker achterafgezien – een verwoording van zijn afscheid van de filosofie en een programma voor zijn dichterlijk oeuvrein wording.

8

J.A. dèr Mouw, met baard,temidden van zijn leerlingenaan het Doetinchems Gemeentelijk Gymnasium, omstreeks 1900.

Filosofie en mystiek in hetwerk van J.A. dèr Mouw

Lucien Custers

Page 9: Wjerklankobepostma.nl/pdf/Wjerklank_2-2007.pdf · kontekst werd met name bepaald door Albert Verwey, Henriëtte Roland Holst, P.C. Boutens, J. H. Leopold en J. A. dèr Mouw. De genoemde

Ald-muoike Jeltje en âld-muoikeSybrichjeYn De fryske boerkerij en it boerelib-ben yn ’e 16e en 17e ieu (Snits,1937) komt Postma op de foarlêsteside (s.58) op it ferskynsel, dat boe-relju in keamer yn de stêd hierden,om dêr ris wat makliker toevje tekinnen. Hy is dat yn 17e-ieuske do-kuminten in kearmannich tsjinkom-men en seit dêroer: ‘Ik foun ditnijsgjirrich omdet ik wist det sa’ngoed 100 jier lyn twa sisters fen mynpake, boeredochters fen Koarnwert,togearre ek in keamer to Makkumhienen, it “flek” det hjir for in stêd ynit plak kaem.’ Dy keamerhiersterswiene Jeltje en Sybrichje, susters fanObe syn pake fan memmekant,Tjeerd Herres Rinia. Postma ferfol-get: ‘Dy fammen kamen letter forgoed yn it greate doarp, omt hjabeide mei in Makkumer fabrikanttrouden.’ Yn in noat fertelt er dannoch: ‘For de lêzers fen it aerdigestikje “De Frânsken to Makkum” yn ittiidskrift For hûs en hiem fen 1889[s. 78-83] (det eigentlik meast toKoarnwert spile) wol ik effen sizze,det de beppe, dy’t dêr oan it wurd is,de mem fen dizze beide fammen wieen det de skriuwster in dochter is fenien fen hjar.’ Dy fertelster moat danwol Obe syn oerbeppe Reinskje Sy-brands van der Sluis wêze, troud meiHerre Tjeerds Rinia. It ferhaal is ûn-dertekene mei B.K. – v.S.G. wat stietfoar Baukje van Someren Greve-Kingma (1821-1907), in dochter fanJeltje Herres Rinia (1794-1869) enHylke Martens Kingma (1789-1825).Sybrichje Herres (1802-1847) troudemei Jan Martens Kingma (1802-1875).

Oerbeppe Reinskje en Albert-omReinskje van der Sluis is de iennigefan Obe syn acht oerpakes en –bep-pes dy’t net yn Wûnseradiel berne is.Hja kaam yn Hellevoetsluis te wrâlden waard dêr op 7 augustus 1763doopt mei de namme ‘Reynskeen’.Sa is hja alteast ynskreaun yn dieltwa fan de doopboeken fan Helle-voetsluis, fol. 282 (mei tank oanEverardus Rollema). Hja is grifneamd nei har beppe Reinske Wallesdy’t yn ‘Seis generaasjes Holtrop’(K.P. de Boer, yn: Genealogysk Jier-boek 1991. Ljouwert, 1991, s. 7-29,mei tank oan Aukje Holtrop) neamdwurdt as de frou fan Jan BernardusHoltrup. Hja binne de âlden fan JeltjeJans dy’t yn 1762 troude mei Sy-brand Alberts. Behalve Reinskje

krigen Sybrand en Jeltje Jans nochtwa soannen: Albert en Jan.

Yn ‘De Frânsken to Makkum’ neamtde fertellende beppe – Reinskje dus– ek noch dy broer Albert en synfrou. Dat binne Albert Sybrands vander Sluis (?, 1761-Koarnwert, 1852)en Jeltje Annes Heistra fan Wûns.Him kenne wy út Postma syn gedicht‘De bûthúsbank’ (273, Folkertsmawol hawwe in boer, dy’t boer ôfwaard, moast yn syn eigen doarp bliuwe.) dêr’t de dichter oer him ynskriuwt: ‘Ik tink Albert-om soe himwol gefallich west ha yn syn âldhúske yn ’e buorren, dêr’t er moarnsútstappen kaam om earst wat oan itwurk te gean yn sa mar in boer syn

finne. / En letter benammen doe’t erhúshâlde op in stâl yn syn soanebûthús. / En Piebenga soe noft hânha oan syn boerekultuer, as er himsjoen hie mei syn hege hoed op, meieintsjes tou byinoar hâlden, en meisyn itensfoarke dêr trochhinne stut-sen; En folle sil er ferkeard hawweop ’e bûthúsbank, mar hy prate Hol-lânsk wurdt der sein!’ Dat lêste kindan noch in oerbliuwsel wêze fan itferbliuw yn Hellevoetsluis fan synâlden, mar lang hat dat net duorre.By it houlik fan Sybrand Alberts enJeltje Jans yn 1762 te Easterseewurdt fan de brêgeman skreaun, dater yn Doanjum wennet en fan debreid, dat hja har thús hat yn Dol-sterhuzen. Albert is al berne foardatsyn âlden troud wiene. Neffens K.P.de Boer yn ‘Seis generaasjes Holtrop’(s. 25) is er yn Makkum te wrâldkommen yn 1761 en dêr doopt yn1765. It Makkumer doopboek (Tre-soar inv.nr. 809, fia Internet) jout lykwols as datum fan de berte 26 augustus 1765 en fan de doop 1 septimber 1765. Dat kin in fers-kriuwing wêze. It bertejier 1761wurdt befêstige troch it feit, dat ‘Al-bert Sybrens van der Sluis’ neffenssyn akte fan ferstjerren (Wûnseradiel1852, blêdnr. 39) stoarn is op 13 ok-tober 1852 yn de âldens fan 91 jier.De jongste soan fan Sybren en Jel-tje, Jan, is yn 1767 yn Koarnwertdoopt. De heit wurdt dan yn it doop-boek ‘strandmeester van der Sleus’neamd. Albert-om kin dus heechútseis jier yn Súd-Hollân wennehawwe, mar faaks wie dat langer-nôch om Hollânsk te praten..

It taffelslekken fan de frelleYn it ferhaal yn For hûs en hiem fertelt Baukje van Someren Greve-Kingma oer de ynkertiering fanFrânske soldaten yn de winter fan1794-1795 yn Koarnwert, dat trochhar ‘Coarnwier’ neamd wurdt. BeppeReinskje, yn 1789 troud mei HerreTjeerds Rinia, krige in kaptein op ’ekost, dy’t easke, dat hja de tafelkreas mei in lekken diek. Earst be-griep hja dat net, mar doe’t deFrânskman gysten op it bêd yn depronkkeamer ta rûn en oan it bêdlek-ken begûn te plôkjen krige hja foar itferstân wat de bedoeling wie. En, safertelt beppe: ‘ík daelk nei ’t kamme-net, om ien fen dy damasten tafel-lekkens en in servet to krijen, dyyette fen ’e Frelle wierne.’Hokker

Vervolg op pagina 10

9

Famyljeferhalen

Letterlap, ontleend aan de website vanhet Fries Scheepvaart Museum, rond1790 gemaakt door Reinskje S. van derSluis; met diverse alfabetten en strooi-figuurtjes en de naam 'R.S. v.d. Sluis'(Reinskje van der Sluis) en diverse ini-tialen: 'RS, IH, H, S, I, II, BHK'. Reinskje van der Sluis (1763-1827)was de dochter van Sybrand Albertsvan der Sluis en Jeltje Jans Holtrop.Met haar ouders verhuisde ze van Hellevoetssluis naarKornwerd. Daar trouwde Reinskje metHerre Tjeerds Rinia (1754-1819). Vererving van de letterlap: Reinskjevan der Sluis (1763-1827) getrouwdmet Herre Tjeerds Rinia (1754-1819)te Kornwerd. Dochter Jeltje Rinia (1794-1869)trouwde met Hylke Martens Kingma(1789-1825) te Makkum. Dochter Hylkia Kingma(1826-1875), getrouwd met JohannesHalbertsma (1827-1884) te Sneek.Dochter Jeltje Halbertsma (1855-1945), getrouwd met Gerrit Jan tenCate (1850-1904) te Sneek. Zij woondein het pandKleinzand 12 te Sneek. Hylkia ten Cate(1880-1963), getrouwd met Jan KarelKnottenbelt.

Tineke Steenmeijer-Wielenga

Page 10: Wjerklankobepostma.nl/pdf/Wjerklank_2-2007.pdf · kontekst werd met name bepaald door Albert Verwey, Henriëtte Roland Holst, P.C. Boutens, J. H. Leopold en J. A. dèr Mouw. De genoemde

Vervolg van pagina 9

frelle tinke jo dan as lêzer, want foarbeppe Reinskje en har beppesizzers oan wa’t hja har ferhaal sabeare fer-telt, sil dat in faak hearde stoarjewêze, mar wy as lêzers witte neatfan in frelle dy’t in rol spile hat yn itlibben fan Obe Postma syn foarfaars.Tanksij deselde Baukje Kingma is derlykwols dochs wol wat fan bekend.Op dat famyljeferhaal kom ik yn infolgjend nûmer fan de Wjerklankwerom.

BeslútYn Oer it Fryske libben fan troch ’endei yn 16e en 17e ieu, in bewurkingút 1955 fan De fryske boerkerij en itboerelibben yn ’e 16e en 17e ieu,neamt Postma it hieren troch synâld-muoikes fan in keamer yn Mak-kum net mear. Faaks hat er de ferge-liking mei it troch boeren hieren fanwenromte yn de stêd yn de 17e ieudochs net sa sterk fûn, of miskienhat er de meidieling wat te partiku-lier achte. Dêr hie er dan wol gelykyn, mar mei de fermelding yn itboekje fan 1937 en de bybehear-rende noat hat er ús wol op it spoarset fan twa nijsgjirrige famyljeferha-len.

10

Postma heeft onvoorstelbaar veel ma-teriaal over de geschiedenis van Fries-land uit archieven verzameld, metname uit de voordien nauwelijks be-nutte archieven van de plattelandsgrie-tenijen, die lopen van de zestiendeeeuw tot 1806 of ook wel 1811. Minderbelangstelling had hij voor de geschie-denis van de steden. Ook stukken uitgemeente-archieven, musea en familie-archieven verwerkte hij somsen ook aantekeningen uit particulierbezit. Zijn aantekeningen legde hijvast in honderden schriften, die op eenenkele na bewaard zijn gebleven. Zebevinden zich nu in Tresoar en zijntoegankelijk via een eigen inventaris.Voordat Postma aan archiefonderzoekbegon, had hij uit het gedrukte Register van de Aanbreng van 1546aantekeningen over zijn geboortedorpKornwerd gemaakt. Wanneer precies ofhij dat deed, is niet helemaal duidelijk.Uit zijn gedicht Fan âlde tiden (SF 45)dat van 1912 is, blijkt dat hij het Re-gister kende. Het uittreksel eruit staatin het schrift ’Geschiedenis’ 5, dat ech-ter moeilijk te dateren is. Het lijkt heteerste schrift waarin hij aantekeningenover Friese geschiedenis maakte.’Ge-schiedenis’ 4 en 6 bevatten aanteke-ningen die op 1913, 1914 en eerder,respectievelijk 1916 en mogelijk eer-der zijn te dateren. Op 1912 als jaarwaarin hij de aantekeningen uit hetRegister maakte, zou het feit kunnenwijzen dat hij dan (in een niet be-waarde brief aan Tjitze de Boer) voorhet eerst over Friese geschiedenisschrijft. In dat geval heeft hij hetschrift ’Geschiedenis’ 5 speciaal voorKornwerd aangelegd. Dat zou ook bestkunnen, want tot 1912 gaan de schrif-ten ‘Geschiedenis’ over een heel andersoort geschiedenis, met name over dievan het tellen, rekenen en meten [noot1].

Dat de aantekeningen over Kornwerdin ieder geval voor 1914 gemaakt zijn,lijkt toch al waarschijnlijk omdatPostma al in juni van dat jaar, dat wilzeggen vrijwel direct na verschijnen,Johan Huizinga met kennis van zakenbedankte voor de overdruk van diensonderzoek naar de ontfriesing van deGroninger Ommelanden. Die studieverscheen in jaargang 1914 van hettijdschrift Driemaandelijksche Bladen.Postma wees met kennis van de zes-tiende-eeuwse bevolkingsopbouw inKornwerd Huizinga op zwakheden indiens betoog. Hoe Huizinga ertoe

kwam om Postma een overdruk te stu-ren is niet bekend. Hij moet van Post-ma's historische belangstelling hebbengeweten.

Het lijkt erop dat Postma zich pas naHuizinga's publicatie in de Friese ge-schiedenis is gaan verdiepen. Deschriften ’Geschiedenis’ 6 en 7 (diedaarover gaan) dateren in ieder gevalvan na het verschijnen van Huizinga'sstudie. Daarom is het denkbaar datzijn belangstelling in 1912 voor hetKornwerd van 1546 voortkwam uit zijndichterlijke werkzaamheid, die immersgericht was op herinneringen aan zijnjeugd in het dorp. Maar in of spoedigna 1914 moet historisch onderzoektoch onderwerp van studie gewordenzijn [noot 2]. Hij kan daarbij het voor-beeld van zijn vriend prof. Tjitze deBoer voor ogen hebben gehad. Ook DeBoer had over landverdeling en land-gebruik onder boeren in Friesland ge-schreven. Het verschil met De Boerwas dat hij ging kiezen voor onderzoekop dorpsniveau. De Boer had de grie-tenij als eenheid genomen. Misschienwas het zijn ervaring met Huizinga'sstudie dat hij het dorp tot uitgangs-punt ging nemen.

Postma pakte zijn studie grondig aan.Hij begon met het lezen en excerperenvan de gedrukte studies en bronnen-uitgaven over landbezit en landverde-ling in de Middeleeuwse Friese landen.Zijn leidsman op het gebied van histo-risch onderzoek zou hij later prof.Isaac Gosses noemen, bij wie hij in destraat kwam wonen toen hij in 1921naar de Herman Colleniusstraat ver-huisde [noot 3]. Gosses zal hem weg-wijs gemaakt hebben in de literatuur.Toch was het al voor 1921 dat hij metliteratuurstudie begon. Zijn onderzoe-kingen zouden hem spoedig naar prof.Van Giffen leiden. Hij maakte aanteke-ningen uit diens Verslagen van het terpenonderzoek, bezocht ca. 1926Ezinge en noteerde rond 1930 persoonlijke mededelingen van hem.

Zijn eerste archiefonderzoek dateertvan mei 1918, toen hij op het Rijksar-chief in Groningen stukken uit Wonse-radeel inzag die hem uit hetRijksarchief in Friesland toegezondenwaren. Dat lijkt een incidenteel gevalgeweest te zijn. In 1920 begon hij echter voorgoed aan zijn archief-onderzoek, dat niet meer zou eindigenzolang hij leefde. Eerst betrof het

Postma's weg tot de arc

Page 11: Wjerklankobepostma.nl/pdf/Wjerklank_2-2007.pdf · kontekst werd met name bepaald door Albert Verwey, Henriëtte Roland Holst, P.C. Boutens, J. H. Leopold en J. A. dèr Mouw. De genoemde

Philippus H. Breuker

11

Groningen (en Drenthe), vanaf februari1922 ook en vooral Friesland [noot 4].Punt van onderzoek zal nog moetenzijn waarom hij zijn aandacht lijkt tehebben verlegd. Een rol kan gespeeldhebben dat hij in 1922 dankzij inlich-tingen van mr. D.J. Cuipers een methode had leren kennen om hetland uit 1546 te lokaliseren [noot 5].Mogelijk was het echter ook een kwestie van planning en had hij voorlo-pig voldoende materiaal uit Groningenverzameld. In het jaarverslag over1923 van de Rijksarchivaris in Groningen heet het dat Postma zijnonderzoekingen over de verdeling vande bodem in de provincie voortgezethad [noot 6]. Het ligt voor de hand omdaarbij te denken aan De Friesche Kleihoeve. Dat zou kunnen betekenendat hij inderdaad vanaf 1920 of al ietseerder het plan had opgevat om eenboek als dat te schrijven. Groningen en iets van Drenthe krijgen er ookaandacht in.

Nadat hij zijn aantekeningen aanvan-kelijk noteerde in de reeks schriften'Geschiedenis', legde hij er in 1921-22aparte series 'Groningen (en Drenthe)'en 'Friesland' voor aan [noot 7]. Hijkon bij zijn onderzoek gebruik makenvan de beschrijving van grietenij-archieven van de hand van J.L. Berns,die in 1919 verschenen was [noot 8].Schrift na schrift vulde hij nu met eenschat aan archivalische gegevens, inhet bijzonder uit de floreenkohieren,de proclamatieboeken, de Quotisatie-

kohieren van 1748/9 en de Registersvan de Aanbreng, het Beneficiaalboek,de rentmeesters-rekeningen en de decretale verkopingen uit de zestiendeeeuw. Later, vanaf ongeveer 1935,toen hij de aantekeningen uit die bronnen in zijn Friesche Kleihoeve(1934) had verwerkt, kwamen daar de boedelinventarissen van met nameboeren nog als een belangrijke categorie bij.

(ook gepubliceerd op de site van het OPS)

Noten:(1) Zie over de datering van de schriften

Ph.H. Breuker, Oer wittenskip en poëzyby Obe Postma, op grûn fan syn oante-kenskriften, in: De vrije Fries 62 (1983)69-83, i.h.b. 80.

(2) In 1913 stuurde hij De Boer kritischeopmerkingen bij een publicatie van Gallee over het boerenhuis in de Drie-maandelijksche Bladen van dat jaar. DeBoer schreef terug dat hij geen tijd hadom zich in het onderwerp te verdiepen.Tussen 1914 en 1923 zijn geen brievenvan hen aan elkaar bewaard gebleven.

(3) Ze kenden elkaar overigens ook al vande Wetenschappelijke adfdeling van het Natuurkundig Genootschap in Groningen.

(4) De stukken werden vanuit Leeuwardennaar het Rijksarchief in Groningen overgestuurd, waar Postma ze dan koninzien. Vanaf 1923 bezocht hij in de vakanties het Rijksarchief in Leeuwar-den zelf ook (AA107, Tresoar).

(5) Zie Breuker, 'Oer wittenskip en poëzy,'blz. 74.

(6) VROA 46 II (1923) 484.(7) Zie Breuker, 'Oer wittenskip en poëzy,'

blz. 80-81.(8) J.L. Berns, De archieven van het Hof

Provinciaal en van de Gerechten derGrietenijen, Steden, Districten, Eilanden en Hoogeschool van Friesland.Leeuwarden 1919.

chieven

Page 12: Wjerklankobepostma.nl/pdf/Wjerklank_2-2007.pdf · kontekst werd met name bepaald door Albert Verwey, Henriëtte Roland Holst, P.C. Boutens, J. H. Leopold en J. A. dèr Mouw. De genoemde

Studiedag 'Wijsgerige aspecten van de poëzie rond 1900 in Nederland'Op 16 november 2007 organiseert het Obe Postma Selskip

een congres over de wijsgerige aspecten van de poëzie van

Postma en diens tijdgenoten, zoals Verwey, Roland Holst,

Boutens, Leopold en dèr Mouw. Het congres wordt gehouden

in Tresoar, Boterhoek 1, 8911 DH Leeuwarden.

Dagvoorzitter is Dr. Jan Gulmans.

Programma

10.30 Inloop, koffie

10.55 Opening Drs. Siebren van der Zwaag, voorzitter Obe Postma Selskip

11.00 Dr. Gerlof Verwey, Albert Verwey als nonconformist

11.40 Dr. Odile Heynders, Wijsgerige aspecten van de poëzie van

Henriette Roland Holst

12.20 Discussie

12.30 Lunch

13.30 Dr. Marco Goud, P.C. Boutens als wijsgerig dichter

14.10 Prof.dr. Dick van Halsema, De rol van filosofie in werk en

dichterschap van Leopold

14.50 Discussie

15.00 Thee/koffie

15.20 Prof.dr. Philippus Breuker, Obe Postma tussen Plato en Nietzsche

16.00 Dr. Lucien Custers, Filosofie en mystiek in het werk van J.A. dèr Mouw

16.40 Discussie

17.00 Afsluiting en borrel

Kosten: Deelname aan het congres staat voor iedereen open. Leden van het

Obe Postma Selskip betalen 40 Euro, terwijl niet-leden 50 Euro beta len. In beide

gevallen zijn de kosten inclusief lunch en congresbundel.

Inlichtingen over het congres kunt u krijgen bij Prof.dr.Ph.H. Breuker

(Singel 1, 8635 MK Boazum, telefoon: 0515-521480,

E-mail: [email protected]) of

bij Dr. J. Gulmans (Wagnerlaan 7 7522 KH Enschede, telefoon: 053-4345511,

E-mail: [email protected]).

Opgave bij Dr. J. Gulmans (Wagnerlaan 7, 7522 KH Enschede,

telefoon: 053-4345511, E-mail: [email protected]).

ColofonObe Postma Selskip'Wjerklank' is it tiidskrift, datit Obe Postma Selskip twakear jiers útjout foar synleden. De redaksje is ynhannen fan Philippus Breukeren Jan Gulmans. De lêste isek redaksje-sekretaris (E-mail: [email protected] ).Mei 'Wjerklank' jout it ObePostma Selskip ynformaasjeoer de fuortgong fan aktivi-teiten, projekten en publi-kaasjes, mar ek oare nijtsjesoer it wjerfarren fan it ObePostma Selskip krije der inplak yn. Fierders besteget‘Wjerklank’ oandacht oanbeskriuwingen fan ûnder-syksaktiviteiten, fuortgongs-meldingen, foarstellen fan(nij) ûndersiik op it mêd fanfilosofy, poëtika, skiednis,natuerwittenskip, foarsafierrelevant foar de Postma-stúdzje. Fierder is der fan-sels plak foar gruttere oflytsere stikken oer wurk oflibben fan Postma.

Abonnement ‘Wjerklank’Neist ‘Wjerklank’ hat it OPSin webstee: obe postma.nl.Leden fan it Selskip krije‘Wjerklank’ gratis tastjoerd.Sy, mar ek oare ynteresse-arre lêzers wurde útnoegeom, yn gefal’t sy in artikelbydrage wolle oan 'Wjer-klank', kontakt op te nim -men mei de sekretaris. Adres: Obe Postma Selskip:p/a Wagnerlaan 7, Enschede.Tel. : 053-4345511; E-mail:[email protected]. It lid-maatskipsjild (12,50 Euro)moat oermakke wurde opABN-AMRO no. 43 74 43 620fan it Obe Postma Selskip teEnschede.

Obe Postma StichtingNeist it Obe Postma Selskipis de Obe Postma Stichtingyn it libben roppen. Dizzestichting sil de nedige finans-jele middels beskikber pre-bearje te stellen, dy’ t foar itwurk fan it Obe Postma Sels-kip wichtig binne. Donaasjesbinne wolkom.

Ûntwerp ‘Wjerklank’: Rob Lucas

16