Upload
others
View
2
Download
0
Embed Size (px)
Citation preview
Kracht van verbeelding
OP
EN
BA
RE
LE
SPaul Rutten
Pau
l Ru
tten
Kracht van verbeelding P
erspectieven op creatieve industrie
Perspectieven op creatieve industrie
Kracht van verbeelding
Perspectieven op creatieve industrie
Colofon
ISBN: 9789051798722
1e druk, 2014
© Paul Rutten
Coverafbeelding: Maus Bullhorst (mausbaus.com)
Dit boek is een uitgave van Hogeschool Rotterdam Uitgeverij
Postbus 25035
3001 HA Rotterdam
Publicaties zijn te bestellen via
www.hr.nl/onderzoek/publicaties
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen, in een
geautomatiseerd gegevensbestand en/of openbaar gemaakt door middel van
druk, fotokopie, microfilm of op welke manier dan ook, zonder voorafgaande
schriftelijke toestemming van de auteur en de uitgever.
This book may not be reproduced by print, photoprint, microfilm or any other
means, without written permission from the author and the publisher.
Hogeschool Rotterdam Uitgeverij
Openbare les
Dr. Paul Rutten
Lector Creative Business
2 juli 2014
Kracht van verbeelding
Perspectieven op creatieve industrie
INHOUDSOPGAVE
Hoofdstuk 1. Nieuwe bronnen van waarde 7
1.1 Creatieve economie 7
1.2 Nieuwe verworvenheden en oude waarden: smart 8
1.3 Belang en betekenis van de creatieve industrie 9
Hoofdstuk 2. De ontdekking van de creatieve industrie 13
2.1 Verenigd Koninkrijk als oorsprong 13
2.2 Nederlandse kanttekeningen bij de Britse aanpak 14
2.3 Discussie over de grenzen van de definities 16
2.3.1 Kern van de creatieve industrie 17
2.3.2 Dienstverleners aan de creatieve industrie 17
2.3.3 Software 18
2.3.4 Ambachten en makers 18
2.3.5 Culinaire sector 19
2.3.6 Essentie van creatieve industrie 19
2.4 Relatie tussen creatieve industrie en ICT 20
2.5 Deelsectoren en velden in de creatieve industrie 21
2.5.1 Drie deelsectoren 22
2.5.2 Grenzen tussen deelsectoren en tussen publiek en privaat 25
2.6 Conclusie 25
Hoofdstuk 3. Creatieve industrie als sector met bovengemiddelde groei 27
3.1 Internationaal beeld 27
3.2 Beeld in Nederland 29
3.3 Belang van de creatieve industrie: waarde en werkgelegenheid 30
3.3.1 Aantal banen 2000-2011 31
3.3.2 Omzet 2000-2010 32
3.3.3 Aantal banen en omzet 2008-2013 34
3.3.4 Bedrijfsgrootte 36
3.4 Stedelijke ontwikkelingen 37
3.5 Rotterdam 40
3.6 Conclusie 41
5
Hoofdstuk 4. Creatieve industrie als hefboom 43
4.1 Argumentatielijnen 44
4.2 Innovatie en concurrentiekracht: cross overs 45
4.2.1 Kern van de creatieve economie 45
4.2.2 Vormgeving 46
4.2.3 Reclame en communicatie 47
4.2.4 Media- en entertainmentindustrie 48
4.2.5 Kunsten 48
4.2.6 Design driven 49
4.2.7 Grand societal challenges 50
4.2.8 Regionale economie 51
4.3 Creatieve stad 54
4.3.1 Materiële en immateriële stedelijke cultuur 54
4.3.2 Creatieve klasse 55
4.4 Conclusie 57
Hoofdstuk 5. Talent als sleutel in de creatieve economie 59
5.1 Cross overs, spill overs en nieuwe combinaties 59
5.2 Embedded creativity 60
5.3 Creatieve drietand 60
5.4 Mobiliteit van talent en nieuwe combinaties 63
5.5 Complexe vraagstukken en creatieve verbindingen 65
5.6 Conclusie 69
Hoofdstuk 6. Epiloog 71
Literatuur 76
Bijlage 1 82
Beeldverantwoording 83
7
HOOFDSTUK 1
Nieuwe bronnen van waarde
De afgelopen decennia hebben een uitgebreide reeks buzz words opgeleverd
die gebruikt worden om een beeld van een toekomstige of deels al bestaande
samenleving of economie op te roepen. Aanduidingen als kennissamenleving,
netwerkmaatschappij, diensteneconomie en meer recent, creatieve economie,
verwijzen naar een nieuwe grondslag van ons economische en maatschappelijke
stelsel. Deze aanduidingen verwijzen allemaal naar iets waar we als samenleving
in moeten uitblinken en waar we, wanneer we er meer van hebben, op grote
schaal profijt van trekken. We moeten onze kennisinfrastructuur versterken, onze
zakelijke netwerken op orde hebben, de dienstensector verder ontwikkelen en
onze creatieve capaciteit uitbreiden en toepassen om, zoals het Topteam Creatieve
Industrie (2011) heeft geformuleerd, in 2020 de meest creatieve economie van
Europa te worden.
1.1 Creatieve economie
Het gaat in bovengenoemde wensbeelden steeds om alternatieven voor wat (velen
van) ons in het lang vervlogen industriële tijdperk concurrerend en welvarend
maakte. Gaandeweg is duidelijk geworden dat de Westerse economieën niet
langer op de massale inzet van industriële arbeidskrachten of de exploitatie van
natuurlijke hulpbronnen kunnen bouwen. Dat maakte het noodzakelijk om nieuwe
bronnen van waarde aan te boren.
De nieuwe bron van waarde bestond in eerste instantie uit efficiëntere productie-
wijzen, door nieuwe kennis doeltreffend in te zetten in de industrie en de logistiek
en daarmee de productiviteit te verhogen. De concurrentiepositie stoelde daarmee
niet alleen maar op factorvoordelen als beschikbare menselijke productiekracht,
8 fysieke infrastructuren en grondstoffen, maar ook op nieuwe kennis ten bate van
meer efficiënte productie.
Inmiddels is het alleen toepassen van nieuwe kennis niet meer voldoende om
mondiaal te kunnen concurreren. Het gaat meer en meer om de kracht om snel
en doeltreffend nieuwe diensten en producten te ontwikkelen en exploiteren. Het
slim toepassen van nieuwe kennis en creativiteit zijn in een hoogtechnologische
context de actuele sleutels tot welvaart en concurrentiekracht. Innovatie is daarbij
het centrale concept. Kennis, creativiteit en ondernemerschap zijn belangrijke
ingrediënten van innovatie.1 Net als in het industriële tijdperk is menselijk kapitaal
bij innovatie van groot belang, maar nu anders. Het gaat niet meer om het massale
gebruik van handen in gestandaardiseerde processen, maar om de inzet van creati-
viteit en verbeelding in slimme hoofden in gedifferentieerde en gespecialiseerde
processen.
In deze nieuwe fase in de evolutie komt de term creatieve economie steeds meer
in zwang. Die term bouwt voort op wat eerder als kenniseconomie is geïntrodu-
ceerd (vgl. De Voldere & Rutten, 2008). Het gaat nu vooral om het ontwerpen en
creëren van creatieve en slimme mogelijkheden en oplossingen uitmondend in
goederen en diensten met een hoge toegevoegde waarde die aansluiten bij de
belevingswereld van consumenten en die kunnen bijdragen aan een succesvolle
confrontatie met grote maatschappelijke uitdagingen. Daarbij kan het gaan om de
bevordering van de circulaire economie gericht op een duurzame toekomst, maar
ook om het bevorderen van zo gezond mogelijk oud worden, om de levenskwaliteit
van ouderen te verbeteren en het beslag van de zorg op publieke middelen te
verkleinen.
1.2 Nieuwe verworvenheden en oude waarden: smart
Ironisch is dat de verschillende set backs in de evolutie van onze economie in
de laatste jaren, hebben geleid tot het teruggrijpen naar oude zekerheden. Zo
had het barsten van de internetbubbel in eerste instantie het ontkennen van de
structurele veranderingen door de introductie van de nieuwe media, tot gevolg.
Waar in de glorietijd van de financiële dienstverlening hoog werd opgegeven van
het Angelsaksische ontwikkelingsmodel, werd na het demasqué van de financiële
dienstverleningssector het Rijnlandse model, dat is gestoeld op een sterke maakin-
1 De Backer en Sleeuwaegen schetsen in dit verband de ontwikkeling van de factor-gedreven economie
via een efficiëntie-gedreven economie naar een innovatie-gedreven economie. Zie onder meer: Flanders
District of Creativity/Vlerick Leuven Gent Management School (2005, p.22). Strategische omgevings-
analyse: uitdagingen voor de toekomst nood aan een creatief groeimodel. Vlaanderen: FDC.
9dustrie, weer op de sokkel gehesen. De pleitbezorgers van de diensteneconomie
zagen zich geconfronteerd met een comeback van industriële productie.
Wie echter goed luistert, merkt op dat het hierbij niet gaat om een roep om restau-
ratie van oude praktijken. Het is eerder een iteratieslag in een ontwikkelingsproces,
waarbij de verworvenheden van het nieuwe tijdperk worden gekoppeld aan oude
waarden, steeds weer vervat in het woord slim, of smart. Behalve tot nieuwe activi-
teiten leidt innovatie ook tot het anders, vooral slimmer invullen van bestaande
praktijken. Smart manufacturing, smart cities en smart energy zijn voorbeelden
van de zoektocht naar combinaties van oude en nieuwe praktijken (vgl. FME et al.,
2014). Die combinaties passen binnen de permanente zoektocht naar een nieuwe
economische en maatschappelijke grondslag. Het nieuwe adagium leert dat kennis
en creativiteit, gekoppeld aan een innovatieve cultuur waar hoogwaardige techno-
logie onderdeel van is, de basis vormen voor een concurrerend economisch stelsel.
Vele landen en daarbinnen vooral regio’s, geven stem en zo goed mogelijk
invulling aan de ambitie van het vinden van deze nieuwe grondslag. Dat geldt
ook voor Nederland en voor Zuidwest Nederland, de context voor Rotterdam.
Voor Hogeschool Rotterdam en het Kenniscentrum Creating 010, waarbinnen
het lectoraat Creative Business zijn plaats heeft, ligt de focus op de stad en de
regio Rotterdam. Samen met de Willem de Kooning Academie en het Instituut CMI
(Communicatie, Media en Informatietechnologie) zorgt Creating 010 voor een zo
gekwalificeerd mogelijke toestroom van talent voor de regio en geeft zij vorm aan
de ontwikkeling van nieuwe kennis ten bate van de context waarbinnen dit talent
hopelijk een plaats vindt.
1.3 Belang en betekenis van de creatieve industrie
In deze studie wordt een van de meeste recente fasen in deze zoektocht naar
nieuwe bronnen van maatschappelijke en economische waarde als grondslag voor
concurrentiekracht en identiteit onderzocht. Het gaat hier om de sterke nadruk
op creativiteit als nieuwe bron van maatschappelijke en economische waarde
en de rol en het belang daarbij van de sector waarin die creativiteit geïnstitu-
tionaliseerd is: de creatieve industrie. Ik neem u mee in de ontwikkeling van de
eerste duidelijke expliciete benoeming van de creatieve industrie als belangrijke
drager van maatschappelijke en economische ontwikkeling naar het meer recente
debat, waarin creatief talent steeds meer op de voorgrond verschijnt. Daartoe
beantwoord ik allereerst de vraag wat onder de creatieve industrie kan en moet
worden verstaan en welke discussie er gevoerd wordt over de definiëring van
deze relatief nieuwe sector. Vervolgens laat ik zien op welke wijze hij zich in de
afgelopen jaren heeft gemanifesteerd en hoe er vanuit beleid en onderzoek tegen
10 de economische en maatschappelijke waarde is aangekeken. Hoe is de perceptie
van het belang van de creatieve industrie sinds eind vorige eeuw geëvolueerd en
welk bewijs is daarvoor aangevoerd?
Ik onderscheid drie fasen. In de eerste fase wordt de creatieve industrie neergezet
als een bovengemiddelde groeisector die juist daarom extra aandacht verdiend,
vooral vanuit het overheidsbeleid. In de tweede fase wordt de creatieve industrie
gewaardeerd vanwege de wijze waarop hij functioneert als hefboom voor innovatie
en concurrentiekracht in de economie en ook voor de wijze waarop hij bijdraagt
aan stedelijke ontwikkeling. In deze fase wordt veel belang toegekend aan cross
overs van bedrijfstakken en deelsectoren binnen de creatieve industrie naar
andere sectoren. Daarna onderscheid ik een derde fase waarin vooral aandacht is
voor de rol en betekenis van creatief scheppend talent en pas in de tweede plaats
voor de bedrijven uit de creatieve industrie. Niet alleen bedrijven in de creatieve
industrie zorgen voor belangrijke impulsen voor economie en samenleving,
dat geldt net zo voor creatief scheppend talent dat in de rest van de economie
actief is. We kunnen hier spreken van embedded creativity. Daarbij gaat het
om vormgevers die in de maakindustrie werken of om communicatiemanagers
in de retailsector. In deze fase ligt veel meer de nadruk op de rol van creatieve
competenties en vaardigheden die door creatief talent in de brede economie
en samenleving worden ingezet, ten bate van innovatie en concurrentiekracht,
maar ook met het oog op de confrontatie met maatschappelijke uitdagingen. Dat
talent strijkt neer in de bedrijven die tot de creatieve industrie behoren, maar
ook breder, in andere sectoren en bedrijfstakken. Juist voor een kennisinstelling
als Hogeschool Rotterdam ligt daar een belangrijk aanknopingspunt voor de
realisering van haar missie.
In de epiloog geef ik een aanzet tot een schets van het belang van dit betoog voor
economie, samenleving en cultuur van de stad Rotterdam. Ik ga daarbij in op de
vraag op welke wijze Rotterdam en de regio productief gebruik kunnen maken van
de kracht van hun creatieve industrie en hun creatieve talent en wat dat vereist
van de belangrijkste stakeholders in de stad, waaronder de opleidingsinstituten.
Dat is direct ook de centrale onderzoeksvraag van mijn lectoraat Creative Business
binnen het Kenniscentrum Creating 010 geformuleerd.
Belangrijke leidraad en inspiratiebron bij mijn onderzoeksvraag is een model dat
is uitgewerkt door de Australische economen Jason Potts en Stuart Cunningham
(2008). Ik heb dit model eerder in mijn onderzoek met Frank van Oort en Gerard
Marlet met succes gebruikt om zicht te krijgen op de wijze waarop de creatieve
industrie invloed heeft op de evolutie van de samenleving en economie in de
Noordvleugel van de Randstad (Rutten, Van Oort & Marlet, 2011).
11Potts en Cunningham vatten kernachtig samen hoe de rol van de creatieve
industrie zich ontwikkelt:
…’ the economic value of the creative industries may extend beyond just
the manifest production of cultural goods or the employment of creative
people, but may have a more general role in driving and facilitating the
process of change across the entire economy, as evidenced by its dynamic
parameters and degree of embedding in the broader economy. Indeed,
it may even be the case that the ‘dynamic significance’ of the creative
industries is greater than their ‘static significance’ (Potts & Cunningham,
2008, p.1-2).
De Australische onderzoekers onderscheiden vier manieren waarop vanuit beleid
en politiek tegen de creatieve industrie wordt aangekeken. De eerste manier van
benaderen bouwt voort op de vooronderstellingen die nog altijd dominant zijn
in de benadering van kunst en cultuur. Deze vooronderstellingen houden in dat
de activiteiten die onder kunst en cultuur ressorteren, waaronder de creatieve
industrie, meer waarde consumeren dan dat ze economisch en maatschappelijk
opleveren. Kunst en cultuur worden beschouwd als een lek in de economie, iets wat
een maatschappij zich kan permitteren in tijden van voorspoed, maar wat sneuvelt
als een overheid krap bij kas zit. In de tweede benadering wordt de creatieve
industrie gezien als iedere andere sector en zien politiek en beleid geen reden voor
actie, interventie of stimulering. Het gaat om de markt, en overheidsinterventie
past daar niet in. De derde zienswijze zet de creatieve industrie apart als een snel
en bovengemiddeld groeiende sector in de economie en bepleit daarom actief
stimuleringsbeleid. De vierde benadering plaatst de creatieve industrie centraal
in de evolutie van het maatschappelijke en economische stelsel richting creatieve
economie. De creatieve industrie is in deze benadering integraal onderdeel van het
innovatiesysteem en daarmee verdient zij bijzondere aandacht van de overheid,
juist vanwege haar spilfunctie in het maatschappelijke en economische bestel:
‘… the creative industries may not be well characterized as an industry
per se, but rather as an element of the innovation system of the whole
economy.’ (Potts & Cunningham, 2008, p.10).
Voor de discussie over de rol van de creatieve industrie in het maatschappe-
lijke stelsel die in deze studie wordt aangesneden, zijn vooral de derde en vierde
benadering relevant. Voordat ik dat verder uitwerk, ga ik in op de oorsprong van de
aandacht voor de creatieve industrie, die vooral in de context van beleid en politiek
is ontstaan.
24 uur cultuur in Rotterdam in 2011
Creatieve ondernemers aan het werk bij Studio Fritz aan de Piekstraat
13
HOOFDSTUK 2
De ontdekking van de creatieve industrie
Als onderdeel van de zoektocht naar een alternatieve grondslag van de
economieën in West-Europa is gaandeweg de creatieve industrie in het vizier
gekomen. Daarmee is een tijdperk ingeluid waarin creativiteit steeds vaker
voorkomt in verhandelingen over maatschappelijke en economische ontwikkeling,
veelal in combinatie met innovatie. Dit heeft in eerste instantie plaatsgevonden
binnen discussies over de rol en betekenis van creatieve industrie en later ook in
breder verband.
2.1 Verenigd Koninkrijk als oorsprong
De oorsprong van het debat over en het beleid voor de creatieve industrie ligt
in het Verenigd Koninkrijk, waar het Departement for Culture, Media en Sports
(DCMS) in 1997 onder Tony Blair de Creative Industries Taskforce oprichtte. Die
taskforce kreeg tot taak het belang van de creatieve industrie voor de Britse
economie in kaart te brengen en een stimuleringsbeleid te ontwikkelen. Die
maatregel volgde onder andere op de vaststelling kort daarvoor, dat de export
van de Britse muziekindustrie die van de staalindustrie overtrof (British Invisibles,
1995). Dit feit illustreert dat de economie van het Verenigd Koninkrijk aan het
veranderen was. Andere bronnen van waarde en welvaart dienden zich aan. Het
economische beleid van de Britse overheid was aan bijstelling toe. Cultuur en
creativiteit werden factoren van betekenis.
De creatieve industrie opereert in het bereik van cultuur, het gaat om verhalen,
verbeelding en symboliek. De menselijke creativiteit vormt de belangrijkste motor
van de sector. De creatieve industrie werd voor het eerst gezien als een asset van
het Verenigd Koninkrijk. Het economische belang van de sector werd onderstreept
14 door de resultaten van zogeheten mapping studies die in de daaropvolgende jaren
werden uitgevoerd. Die lieten zien dat de groei in de creatieve industrie bovenge-
middeld is. Landelijke studies werden uitgevoerd door het voornoemde DCMS (vgl.
DCMS, 2011). Lokale en regionale organisaties, zoals de Greater London Authority,
namen regio’s en steden onder de loep (zie onder meer: GLA Economics, 2002).
Dit in kaart brengen van aard, omvang, structuur en ontwikkeling van de creatieve
industrie was onderdeel van het evidence based policy dat eveneens onder Blair
opgeld deed.
Vanuit een filosofie van backing winners richtte de Britse overheid zich vanaf
het eind van de jaren negentig van de vorige eeuw op het stimuleren van de
creatieve industrie. De Britse overheid, het DCMS in het bijzonder, was bovendien
maatgevend in de definiëring van creatieve industrie. Immers voor de vooral op
statistische informatie gebaseerde mapping studies van de creatieve industrie
was een nauwkeurige bepaling van wat er wel en niet tot de creatieve industrie
wordt gerekend, noodzakelijk. De definitie die daartoe in het Verenigd Koninkrijk
ontwikkeld is, werd bepalend voor veel studies die volgden, ook in andere landen.
Het gaat in de Britse definitie van creative industrie om…
“…those activities which have their origin in individual creativity, skill and
talent, and which have a potential for wealth and job creation through the
generation and exploitation of intellectual property.” (DCMS, 1998).
In de loop der jaren is de definitie op een aantal punten aangepast. ‘Intellectueel
eigendom’ (intellectual property) is verbreed tot ‘economisch eigendom’ (economic
property). De eerste aanduiding dekte blijkbaar niet het totale bereik van
producten en diensten die door de creatieve industrie worden voorgebracht. Ook is
de aanduiding ‘activiteiten’ (activities) vervangen door ‘industrieën’ (industries). In
eerste aanleg bevatte de lijst van bedrijfstakken die in het Verenigd Koninkrijk tot
de creatieve industrie worden gerekend, dertien activiteiten. In de loop der jaren is
dat aantal teruggebracht tot negen: (1) advertising and marketing, (2) architecture,
(3) crafts, (4) design: product, graphic and fashion design, (5) film, tv, video,
radio and photography, (6) IT, software and computer services, (7) publishing, (8)
museums, galleries and libraries, (9) music, performing and visual arts (DCMS,
2014).
2.2 Nederlandse kanttekeningen bij de Britse aanpak
De essentie van een goede definitie is dat de gemeenschappelijkheid tussen de
onderdelen van het aan te duiden fenomeen goed worden benoemd en dat wellicht
15daarbinnen relevante onderdelen op basis van een tweede orde van gemeenschap-
pelijkheid worden aangeduid. Vanuit die benadering is in 2004 in het kader van
een onderzoek naar de creatieve industrie in Amsterdam (Rutten, Manshanden,
Muskens & Koops, 2004) een deels alternatieve definitie van creatieve industrie
ontworpen en ruim vijf jaar later op een aantal punten aangepast (Rutten, Roso
& Koops, 2010). Die definitie is binnen Nederland grotendeels gemeengoed
geworden. Ze is in 2010 door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) als
formele definitie is overgenomen, net als de materiële uitwerking die de vertaling
naar statistische categorieën mogelijk maakt (Braams & Urlings, 2010). De definitie
luidt:
‘De creatieve industrie is een specifieke vorm van bedrijvigheid die pro-
ducten en diensten voortbrengt die het resultaat zijn van individuele of
collectieve, creatieve arbeid én ondernemerschap. Inhoud en symboliek
zijn de belangrijkste elementen van deze producten en diensten. Ze wor-
den aangeschaft door consumenten en zakelijke afnemers omdat ze een
betekenis oproepen. Op basis daarvan ontstaat een ervaring. Daarmee
speelt de creatieve industrie een belangrijke rol in ontwikkeling en onder-
houd van levensstijlen en culturele identiteiten in de samenleving.’
Deze Nederlandse definitie is onder andere geïnspireerd op het werk van Richard
Caves (2000) en Allen J. Scott (2000) en verschilt op een aantal punten van de
Britse definitie. In de Britse benadering worden individuele creativiteit, vaardigheid
en talent benoemd als input voor producten en diensten van de creatieve
industrie. Deze elementen vormen echter geen exclusief kenmerk van deze
sector. In vele andere bedrijfstakken geldt creativiteit evenzeer als een essentiële
inbreng in de ontwikkeling, productie en levering van producten en diensten. De
creatieve industrie kan geen monopolie op creativiteit claimen. Ook legt de Britse
definitie de nadruk op individuele creativiteit, vaardigheid en talent, terwijl juist
in veel onderdelen van de creatieve industrie bij uitstek sprake is van gedeelde,
collectieve creatieve productie. Dat markeert het onderscheid tussen belangrijke
onderdelen van de creatieve industrie en het beeld van de individueel opererende
kunstenaar. De filmindustrie, maar ook de muzieksector of designsector, is daarvan
een lichtend voorbeeld. Nieuwe trends als co-creatie en open innovatie die ingang
vinden in de creatieve industrie en deels daar zijn ontstaan, beklemtonen wederom
de collectieve dimensie. Overigens worden ook de individueel opererende kunste-
naars op basis van de bovenstaande definitie tot de creatieve industrie gerekend.
16 Opmerkelijk aan de DCMS-definitie is verder dat ze geen enkele referentie bevat
aan de aard, de inhoud en het gebruik van de producten en diensten anders dan
dat er sprake is van intellectueel of economisch eigendom. Het belangrijkste
onderscheidende kenmerk van de creatieve industrie is de dominante rol van
betekenis in haar producten en diensten; die producten en diensten worden
aangeschaft vanwege hun inhoud en symboliek. Er is sprake van verwoording en
verbeelding, vaak van verhalen die worden overgedragen door middel van een taal
die erop gericht is een specifieke ervaring bij mensen op te roepen. Producten en
diensten van de creatieve industrie komen tot stand op basis van een inschatting
van trends en ontwikkelingen in de samenleving en de cultuur en met oog voor
courante levensstijlen. Daar zijn de verschillende creatieve bedrijfstakken goed
in. Tegelijkertijd herbergen creatieve bedrijfstakken de kennis en competenties
om trends en tijdgeest aan te voelen, om inhoudelijke innovaties te ontwikkelen,
waarin nieuwe technologieën vaak een belangrijke rol spelen. Dat bindt de
verschillende bedrijfstakken die samen de creatieve industrie vormen. Dat geldt
voor de werken van kunstenaars, voor de producten van de media- en entertain-
mentindustrie en voor de diensten die vormgevers en reclamemakers aanbieden
aan zakelijke afnemers.
De specifieke aard van de creatieve industrie heeft implicaties voor de wijze
waarop de creatie, productie en exploitatie in deze sector zijn gestructureerd
en plaatsvinden, typeert haar markt en stelt specifieke eisen aan expertise en
competenties van het talent dat daarin zijn werk vindt. Ook de businessmo-
dellen die binnen de creatieve industrie gelden, onderscheiden zich op tal van
manieren van de modellen in andere domeinen van de economie (vgl. Van Andel &
Vandenbemt, 2012). Richard Caves (2000) heeft al aan het begin van deze eeuw
een aantal opmerkelijke karakteristieken van de creative industries op een rij
gezet. Zo is het succes van nieuwe producten en diensten voor de consumenten-
markt in de creatieve industrie relatief onvoorspelbaar (nobody knows). Daarnaast
worden de creatieve talenten die werkzaam zijn in de sector, meer dan in andere
sectoren gedreven door hun passie voor hun creaties en zijn ze bereid genoegen
te nemen met een lager inkomen, om maar in een creatief beroep werkzaam
te kunnen zijn (arts for art’s sake). Ook merkt Caves op dat productieprocessen
in de creatieve industrie moeilijk te plannen zijn en dat de collectieve creatieve
productie relatief ongeregeld plaatsvindt, wat vaak botst met de nagestreefde
rationaliteit in bedrijfsprocessen (motley crew).
2.3 Discussie over de grenzen van de definities
Op basis van een nauwgezette bepaling van de eigenschappen van de creatieve
industrie is het mogelijk om grenzen te trekken tussen de bedrijfstakken die tot de
17creatieve sector gerekend kunnen worden en de bedrijfstakken die er aan
gerelateerd zijn, al is daar permanent discussie over.
2.3.1 Kern van de creatieve industrie
Over de activiteiten die tot de kern van de creatieve industrie behoren, bestaat
grotendeels overeenstemming. De professionals en organisaties die verantwoor-
delijk zijn voor het creatieproces, worden vrijwel altijd tot de creatieve industrie
gerekend. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om ontwerpers van producten en diensten
en audiovisuele producenten, om literaire auteurs, kunstenaars en architecten en
om journalisten en muzikanten. Ook over de bedrijfstakken die direct betrokken
zijn bij de exploitatie van creatieve werken zoals boekenuitgevers, omroepen,
concertpodia, bioscoopexploitanten, kunstgaleries, bibliotheken en designer-
labels bestaat weinig discussie. Al deze bedrijven en organisaties ontwikkelen een
selectiebeleid voor de soort creatieve producten en uitingen die ze in de markt
zetten en staan vaak in dialoog met de makers over de uiteindelijke vorm van de
producten en inhoud van de uitingen. Ze zijn verantwoordelijk voor de toegang tot
informatie en cultuur en hebben daarmee invloed op de symbolische waarde en
het beschikbare creatieve aanbod en zorgen vaak zelf ook voor een deel van de
productie.
2.3.2 Dienstverleners aan de creatieve industrie
Minder overeenstemming bestaat er over de bedrijfstakken die dienstver-
lenend zijn aan de creatieve industrie. Zo is de vraag of drukkerijen van boeken,
tijdschriften en dagbladen, distributeurs van omroepprogramma’s of producenten
van audiovisuele apparatuur en makers van muziekinstrumenten tot de creatieve
industrie behoren (zie onder meer: Poort, Marlet & van Woerkens, 2006). Voor
deze bedrijfstakken en activiteiten, maar ook voor allerlei vormen van retail
geldt dat ze geen of slechts zeer indirect inhoudelijke invloed hebben op de
producten en diensten die geleverd worden. Bovendien werken ze vaak ook op
andere markten dan die van de creatieve industrie. Zo geven kabelbedrijven
naast muziek en filmbeelden ook telefonie door en reproduceren drukkers ook
werk dat niet afkomstig is van de creatieve industrie, zoals geboortekaartjes en
jaarverslagen. Binnen de Nederlandse definitie worden deze bedrijven dan ook
niet tot de creatieve industrie gerekend. Ze zijn echter wel voor een belangrijk
deel afhankelijk van de creatieve industrie. Dat wordt bijvoorbeeld duidelijk door
de economische terugval in de bedrijfstak van de drukkerijen van kranten, boeken
en tijdschriften. Nu steeds meer mediabedrijven hun producten en diensten langs
digitale weg aanbieden, verliest deze bedrijfstak omzet.
18 2.3.3 Software
Een ander belangrijk discussiepunt is de softwaresector, die in het Verenigd
Koninkrijk en een aantal andere landen tot de creatieve industrie wordt gerekend.
In het Verenigd Koninkrijk is de brede categorie IT, software and computer services
maar liefst verantwoordelijk voor een derde van alle banen binnen de creatieve
industrie (DCMS, 2014). Een belangrijk deel van de bovengemiddelde groei van de
sector is toe te schrijven aan de groei in dit deel van de economie. De benadering
die in Nederland gekozen is, en die ook geldt in Vlaanderen, rekent de software-
sector niet tot de creatieve industrie. Binnen deze bedrijfstak worden producten
en diensten geleverd die ervoor zorgen dat informatie beter, sneller en efficiënter
opgeslagen, bewerkt, gedeeld en geraadpleegd kan worden, ze leiden als zodanig
niet tot nieuwe inhoudelijke producten en diensten. Ze bieden daartoe wel
mogelijkheden en toepassingen. De bedrijfstak gaming bijvoorbeeld is ontstaan op
basis van software. Gaming is een van de nieuwere onderdelen van de creatieve
industrie. De kenmerkende eigenschap van de sector gaming is niet de ontwik-
keling en het gebruik van software, maar de inhoud, het verhaal en de interactie
tussen speler en spel die gaming kenmerkt. Dat maakt de bedrijfstak onderdeel
van de creatieve industrie. Softwareontwikkeling en applicatiebouw zijn onderdeel
van de sector informatie- en communicatietechnologie. De specifieke relatie
tussen creatieve industrie en ICT komt in paragraaf 2.4 uitgebreider aan bod.
2.3.4 Ambachten en makers
Nog een discussiepunt in de bepaling van de reikwijdte van het concept creatieve
industrie, naast de kwestie omtrent de bedrijfstak software, vormen de zogeheten
ambachten. Die zijn binnen de Britse uitwerking van de definitie van creatieve
industrie meegenomen. Met de opkomst van gelokaliseerde productie en de
circulaire economie staat deze vorm van meer traditionele productie waarin
ontwerp- en maakproces grotendeels doorgaans letterlijk in één hand blijven,
weer in de belangstelling. Waar in andere segmenten van de maakindustrie, zoals
een groot deel van de modesector, het creatieve proces en het maakproces in
verschillende onderscheiden stappen in de keten van de bedrijfstak plaatsvinden,
zijn ze in deze vorm van gelokaliseerde productie met elkaar geïntegreerd. Om die
reden moeten de ambachten in ieder geval in het vizier van de discussie over de
creatieve industrie blijven. Bovendien ligt de aantrekkelijkheid van producten van
the crafts voor een belangrijk deel in hun symbolische waarde en vaak slechts in
afgeleide zin in de strikte gebruikswaarde. De traditionele ontwerpcomponent is
daarmee de onderscheidende factor.
19Met de opkomst van de zogeheten makers movement kreeg het concept ambacht
bovendien een nieuwe lading. Makers zijn ontwerpers die op basis van 3D-print-
capaciteit in bijvoorbeeld de verschillende fablabs die Nederland rijk is, ontwerp en
productie kunnen integreren. Die integratie is ook bekend van de ambachten. Een
belangrijk verschil tussen the makers en de ambachtslieden is dat ambachtslieden
werken binnen strikte praktische regels en esthetische conventies van het vak,
waar dat voor makers niet geldt. Deze praktijk levert een interessante uitdaging
voor de bestaande concepten en definities van creatieve industrie.
2.3.5 Culinaire sector
Die uitdaging ligt er ook in een ander segment van de creatieve productie, dat tot
nog toe grotendeels buiten beeld blijft in debatten over de creatieve industrie:
de culinaire sector. Iedereen weet dat restaurants niet plaatsen zijn waar mensen
zich alleen maar vervoegen om zich te voeden om in leven te blijven. Het voedsel
dat wordt uitgeserveerd en de context waarin dat gebeurt, is symbolisch en
creatief, gericht op beleving, door stimulering van een groot deel van de zintuigen,
waaronder in ieder geval de smaakpapillen. Nieuwe gerechten zijn vaak het
resultaat van research and development, hoe klein soms ook. In de uitgebreide
aandacht die er in de voorbije jaren is uitgegaan naar het Spaanse restaurant
El Bulli met chef Ferran Adriàde is duidelijk geworden dat een chef op zijn eigen
manier onderzoek doet naar nieuwe smaken en combinaties daarvan gericht op
de inhoud van de nieuwe kaart. al de R&D van het inmiddels gesloten restaurant El
Bulli in zijn omvang en kennisintensiteit ongekend voor de sector. Toch is er veel
voor te zeggen om net als de haute couture ook de haute cuisine tot de creatieve
industrie te rekenen, en dan niet alleen omdat veel restaurants zich tooien met het
predicaat kooktheater.
2.3.6 Essentie van creatieve industrie
Vooralsnog geldt dat het bijzonder lastig is om die delen van de ambachten en
de culinaire sector die tot de creatieve industrie te rekenen zijn, op basis van
hun specifieke karakteristieken in de relevante statistieken te identificeren en
vervolgens te kwantificeren. Daarmee is onderstreept dat de bepaling van de
statistische omvang van de creatieve industrie de best mogelijke benadering is van
het belang van de sector in economie en samenleving, maar er zeker niet gelijk
aan is. Net als bij alle andere statistieken moet het de beste benadering van de
empirische realiteit zijn.
20 Bij het bepalen van de reikwijdte van de creatieve industrie is het belangrijk
om steeds de essentiële onderdelen van het concept in het oog te houden.
Het produceren, toeleveren en exploiteren van symboliek en betekenis en het
creëren van of bijdragen aan belevenissen vormt de kern van de sector. Op
een vergelijkbare wijze als bij het ambacht en de culinaire bedrijfstak zijn er
raakvlakken tussen de creatieve industrie en het toerisme en de vrijetijdsindu-
strie. Voor een deel is er zelfs sprake van overlap. Het toegenomen belang van
de vrijetijdsindustrie onderstreept de toegenomen en uitgebreide economische
benutting van het creatieve en culturele potentieel van de samenleving.
2.4 Relatie tussen creatieve industrie en ICT
Er is sprake van een bijzondere, bijna symbiotische relatie tussen de creatieve
industrie en de sector informatie en communicatietechnologie (ICT). Die relatie
is terug te voeren op de centrale rol van taal en informatie in beide domeinen.
De producten en diensten van de creatieve industrie zijn in principe immaterieel.
Ze kunnen herleid worden tot informatie die in allerlei verschijningsvormen met
afnemers, particulier of zakelijk, wordt gedeeld. In vrijwel alle gevallen maakt
de creatieve industrie gebruik van nieuwe of meer traditionele ICT. Een van de
oudste vormen van ICT is het schrift en aanzienlijk minder oud de boekdruk-
kunst. In de nieuwe vormen van ICT gaat het bijvoorbeeld om digitale netwerken
en allerlei vormen van informatieverwerking (software). Innovatie in de creatieve
industrie is nauw verbonden met ontwikkelingen in ICT en soms ook andersom.
Door de introductie van de drukkunst ontstonden de boeken- en krantenuitge-
verijen. Het internet en allerlei nieuwe digitale apparatuur zorgen momenteel
voor een grondige herschikking van de media-industrie, voor het ontstaan van
nieuwe segmenten zoals de gamesector en ook e-publishing, en voor een grondige
hervorming van de samenleving. De creatieve industrie loopt voorop in die ontwik-
keling, juist omdat het een sector is die drijft op de ontwikkeling en exploitatie van
informatie en symbolen, van levensstijl en van verbeelding.
Om het domein aan te duiden waarin creatieve industrie en ICT in elkaar overlopen
en waar momenteel veel innovatie plaatsvindt, wordt de term cross media
gebruikt. Bij cross media gaat het om een nieuwe manier van toegankelijk maken
van informatie, die zich onderscheidt van de oriëntatie op één medium of kanaal
en alle mogelijkheden die het digitale tijdperk biedt, in verschillende denkbare
combinaties inzet. Cross media is een open oriëntatie op een breed veld van
diensten en content, waarin in verschillende constellaties gezocht wordt naar de
beste manier om content, format, dienst, technologie en gebruiker aan elkaar te
koppelen in een vaak tijdelijk netwerk van spelers en bedrijven (Rutten, Van Mil &
Visser, 2010, p.3). Cross-mediabedrijven behoren niet specifiek tot de ICT-sector
21of de creatieve industrie. Dat geldt bijvoorbeeld voor mondiale spelers als Google,
Apple en Amazon. In Nederland is Tom Tom een voorbeeld van de in sommige
gevallen vergaande samensmelting van creatieve industrie en ICT. In essentie
faciliteert en exploiteert dit bedrijf toegang tot informatie en lijkt het in veel op
een uitgever.
Innovatieve producten en diensten die de kracht van creatieve industrie en ICT
combineren, behoren momenteel tot de meest waardecreërende elementen
in de economie. Nieuwe creatieve, inhoudelijke concepten zijn in het virtuele
domein razendsnel op te schalen tot mondiaal niveau. Schaduwzijde van deze
onmiskenbare kans is dat de wereld behalve de potentiële markt ook het concur-
rentieveld is. Lokale markten zijn in de virtuele creatieve industrie aanmerkelijk
minder belangrijk dan in de wereld van de materiële creatieve sector.
De nauwe relatie tussen ICT en creatieve industrie wordt nog eens onderstreept
door de cruciale rol die design speelt in de ontwikkeling van zowel materiële
producten als diensten. Het beste voorbeeld is Apple, het meest succesvolle bedrijf
van het afgelopen decennium. Apple levert het bewijs voor het cruciale belang
van design zowel in de vorm van grensverleggende hardware als de iPad en de
iPhone, als van ontwrichtende nieuwe dienstconcepten als iTunes. Apple overtreft
daarin de wijze waarop en de reikwijdte waarmee Sony zich daarvoor manifes-
teerde als innovator met tal van grensverleggende concepten in de elektronica-
industrie. Inmiddels heeft Apple op zijn beurt weer veel concurrentie te duchten
van Samsung.
2.5 Deelsectoren en velden in de creatieve industrie
Nu de buitengrenzen van de creatieve industrie zijn aangegeven, is het belangrijk
om na te gaan hoe de sector zelf, intern is gestructureerd. De meeste definities
van creatieve industrie gaan niet verder dan een opsomming van bedrijfstakken
die eronder vallen, zonder nadere bepaling van de onderlinge verhoudingen. Een
voorbeeld daarvan is de voornoemde Britse definitie die in het totaal de negen
hiervoor opgesomde bedrijfstakken onderscheidt. In Vlaanderen worden twaalf
bedrijfstakken onderscheiden, die maar ten dele overeenkomen met wat de Britten
voorstellen.2 Wat in de aanpak met een limitatieve lijst over het hoofd gezien
wordt, is dat er onder het brede concept creatieve industrie een onderverdeling
2 In Vlaanderen zijn de twaalf tot de creatieve industrieën gerekende bedrijfstakken: (1) mode, (2) muziek,
(3) design, (4) architectuur, (5) communicatie, PR en reclame, (6) gedrukte media, (7) beeldende kunst,
(8) gaming, (9) nieuwe media, (10) podiumkunsten, (11) cultureel erfgoed en patrimonium en (12) audiovi-
suele sector.
22 te maken is, die meerdere bedrijfstakken rangschikt onder deelsectoren. Deze
deelsectoren onderscheiden zich als geheel wezenlijk door een combinatie van
eigenschappen en manifesteren zich op verschillende manieren in samenleving
en economie. De onderscheiden deelsectoren zijn te typeren aan de hand van
combinaties van typische eigenschappen, die daarmee een veld markeren.
In sommige landen wordt een tweedeling aangebracht tussen creatieve bedrijfs-
takken die direct gericht zijn op eindgebruikers, burgers en consumenten en
creatieve bedrijfstakken die toeleveren aan andere bedrijven. De eerste groep
bedrijven en instellingen wordt dan aangeduid als creatieve industrie en de tweede
als culturele industrie. In veel gevallen worden alle verschillende activiteiten
samengenomen en spreekt men van cultural and creative industries (CCI’s).
2.5.1 Drie deelsectoren
De onderverdeling die het meest recht doet aan de dynamiek binnen de sector, is de
onderverdeling in deelsectoren. Deze onderverdeling maakt het mogelijk om beleid
scherper vorm te geven en de vereiste profielen voor creatief talent specifieker te
bepalen, zonder onmiddellijk in de specificiteit van een bedrijfstak te hoeven treden.
Daartoe is sinds 2004 een onderscheid gemaakt in drie deelsectoren:
1 kunsten en cultureel erfgoed
2 media- en entertainmentindustrie
3 creatief zakelijke dienstverlening.
De categorisering van bedrijfstakken die onder de betreffende deelsectoren vallen,
is ontworpen zowel met het oog op het meetbaar maken van het economische
belang van de sector, als voor het bepalen van de verschillende cultureel-
economische velden die elk van deze deelsectoren typeren.3
Een veld is een ruimte waarin verschillende actoren en organisaties bepaalde
posities ten opzichte van elkaar innemen, met elkaar samenwerken of met elkaar
concurreren. Velden kennen specifieke markten, maar ze zijn meer dan dat. Het
gaat ook om netwerken en relaties, bedrijfskolommen, businessmodellen en
concurrentievormen, maar ook om de vereiste kennis en competenties, dominante
waardepatronen, soorten consumenten, afnemers, en bijvoorbeeld om belonings-
systemen. Een veld is in feite een gestructureerde maatschappelijke omgeving
waarin bedrijven en organisaties opereren, opkomen en ondergaan of waarbinnen
ze tot stand komen. Ieder veld kent zijn eigen dynamiek (Zie onder meer: Thomson
3 Zie voor een overzicht van subsectoren en bedrijfstakken Bijlage 1.
23(2005). In de hier voorgestelde benadering beschouwen we elke deelsector als een
apart veld.
In de deelsector van kunsten en cultureel erfgoed gaat het primair om de esthetische
uiting en ervaring, gebaseerd op werken en voorwerpen die gecreëerd zijn vanuit
een artistieke en culturele noodzaak en minder met het oog op commerciële
exploitatie. Overheidsfinanciering speelt in deze deelsector een centrale rol. Onder
de categorie kunsten vallen onder andere de beoefenaars van beeldende kunsten
en podiumkunsten, maar ook de instellingen die bemiddelen tussen makers en
uitvoerenden en het publiek, te weten de theaters, concertpodia, galeries en
musea.
Cultureel erfgoed is een brede categorie. Beheerders en uitbaters van
monumenten zijn actieve bemiddelaars tussen enerzijds kunst en cultuur en
anderzijds een groot publiek, werkend vanuit de kracht van verbeelding en
symboliek. Zij doen dat vanuit een publieke doelstelling, gefaciliteerd met publieke
financiering. Bij historische gebouwen gold in de tijd van hun totstandkoming
wellicht niet in alle gevallen het primaat van de esthetiek. In de huidige tijd is
het echter juist de symbolische dimensie die deze gebouwen tot onderdeel van
de creatieve industrie maakt. Tot cultureel erfgoed worden ook beheerders en
uitbaters van historische musea, archieven en bibliotheken gerekend. Veel van hen
werken op een geavanceerde manier met digitale technologie en diensten om hun
cultureel erfgoed te ontsluiten.
Overheidsfinanciering is, in vergelijking met kunsten en cultureel erfgoed, minder
belangrijk in de media- en entertainmentindustrie. Daarin is profijtelijke exploi-
tatie en het bedienen van een groot publiek belangrijker. Typische onderdelen van
deze sector zijn de radio- en televisie-industrie, de boekensector, de filmindustrie,
de muziekindustrie en de game-industrie. Ook de bedrijfstak live-entertainment
valt onder deze categorie. Dit deel van de creatieve industrie dat zowel voor de
economie als voor de cultuur bijzonder relevant is, maakt de laatste jaren een
stormachtige ontwikkeling door als gevolg van digitalisering. Bestaande praktijken
gaan op de schop en de nieuwe ruimte die ontstaat, wordt ingevuld door allerlei
partijen, onder andere afkomstig uit technologieontwikkeling en informatiedistri-
butie. Overigens is overheidsfinanciering in de media- en entertainmentindustrie
niet zonder betekenis. De publieke omroep wordt voor het overgrote deel gefinan-
cierd uit belastingopbrengsten en is tegelijkertijd een belangrijke speler, die mede
de concurrentieverhoudingen op de audiovisuele markt definieert. De filmindustrie
is voor zijn voortbestaan grotendeels afhankelijk van de overheid. De gedrukte
media profiteren van een laag btw-tarief en worden daarmee over de fiscale boeg
publiek ondersteund.
24 In de creatief zakelijke dienstverlening gaat het om creatieve diensten voor
zakelijke afnemers, meestal in een opdrachtrelatie. Onder de creatief zakelijke
dienstverlening vallen onder meer reclame en communicatie en allerlei vormen
van vormgeving en ontwerp, waaronder ook architectuur en landschapsontwerp.
Creatieve zakelijke dienstverleners leveren creatieve input aan tal van bedrijfs-
takken en domeinen, van de maakindustrie tot de dienstensector en de overheid.
Zij versterken het onderscheidend vermogen, de corporate identity en lifestyle
value, van bedrijven en hun producten en diensten. Ondanks de commerciële
context is binnen de creatieve zakelijke dienstverlening, bijvoorbeeld in het
geval van architectenbureaus of vormgevingsstudio’s, vaak sprake van een eigen
creatieve signatuur.
Van alle drie deelsectoren is het aandeel van de creatieve professionals onder
de werknemers binnen de creatief zakelijke dienstverlening het hoogst. De
reden daarvoor is dat de concrete toepassing van de geleverde creativiteit in
de productie van goederen of diensten vaak niet plaatsvindt bij de bureaus in
kwestie, maar bij hun afnemers. Zo is de taak van een architect om het ontwerp te
leveren, zijn bureau is niet verantwoordelijk voor de fysieke realisatie, de bouwer
is daarvoor verantwoordelijk, al heeft de architect bij de bouw wel een rol als
regisseur. Een productdesigner levert het ontwerp; zijn kantoor is niet verantwoor-
delijk voor de feitelijke productie. Modeontwerpers zijn verantwoordelijk voor het
creatieve deel, het ontwerp, zij exploiteren geen naaiateliers. Slechts de ontwerp-
activiteiten worden tot de creatieve industrie gerekend, de bedrijfstakken die de
ontwerpen realiseren, niet.
Figuur 2.1: Creatieve industrie in Nederland. Verdeling van banen over
deelsectoren (2013)
Creatief zakelijke
dienstverlening 33%
Media en entertainment
31%
Kunsten en cultureel erfgoed
36%
Bron: LISA/bewerking Creating 010
25De drie onderscheiden deelsectoren van de creatieve industrie zijn in Nederland
van vergelijkbare grootte, gerekend naar het aantal arbeidsplaatsen. In de sector
kunst en cultureel erfgoed waren er in 2013 ruim 102.000 banen, in de creatief
zakelijke dienstverlening bijna 95.000 en in de deelsector media- en entertain-
mentindustrie 88.000. Figuur 2.1 laat de vertaling van deze cijfers in percentages
zien.
2.5.2 Grenzen tussen deelsectoren en tussen publiek en privaat
De grenzen tussen de verschillende deelsectoren zijn zeker niet gefixeerd. Ze zijn
eerder fluïde en soms zelfs beweeglijk. Zo kwalificeert een deel van de gamesector
zich steeds vaker als een vorm van creatief zakelijke dienstverlening, terwijl die
sector in eerste instantie werd gezien als deel van de media- en entertainmentin-
dustrie. Serious games worden in opdracht geproduceerd om specifieke inzichten
en lessen effectiever en efficiënter over te brengen op personeel, klanten of
andere stakeholders van opdrachtgevers. Entertainment games daarentegen
worden voor de consumentenmarkt geproduceerd; de bedrijfstak die zich hiermee
bezighoudt, heeft de kenmerken van de media- en entertainmentindustrie.
De grens tussen publiek en privaat binnen de creatieve industrie is minder scherp
dan vaak wordt gesuggereerd. Hiervoor werd al aangegeven dat de filmindustrie
werkt in een marktgedreven context, maar niet kan overleven zonder overheids-
steun, net als de publieke omroep. Aan de andere kant wordt het ondernemend
denken binnen de gesubsidieerde cultuursector gestimuleerd, om op die manier
meer cultureel rendement te halen uit de publieke middelen die daarin worden
geïnvesteerd. De grens tussen cultuur en economie wordt daarmee steeds
poreuzer. Duidelijk is dat zowel publiek gefinancierde partijen als private partijen,
als die al helder van elkaar te onderscheiden zijn, direct of indirect waarde
toevoegen, cultureel én economisch. In die hoedanigheid zijn ze maatschappelijk
van belang, creëren ze grensverleggende ervaringen, genereren ze economische
waarde en geven ze burgers de kans om in hun levensonderhoud te voorzien. Ze
zijn daarmee onderdeel van de creatieve industrie.
2.6 Conclusie
Creatieve producten, hun betekenis en symboliek en de levensstijl die erop
gebaseerd wordt, die de creatieve industrie creëert, vormgeeft en produceert,
vormen een bron van economische en maatschappelijke waarde die zich steeds
duidelijker aftekent. De zoektocht naar nieuwe bronnen van economische waarde
heeft de creatieve industrie als sector daarom binnen het gezichtsveld van
26 overheden en beleidsmakers gebracht. De meeste bedrijfstakken die deel uitmaken
van de creatieve industrie hebben echter een langere historie dan de aanduiding.
Dat de creatieve industrie de economische belofte voor de toekomst wordt
genoemd, zegt daarmee veel over de wijze waarop de ontwikkeling van het
huidige economische stelsel wordt gezien. Echter, over het antwoord op de vraag
wat precies de kern van de creatieve industrie is, blijkt internationaal niet in
alle opzichten overeenstemming. Dat is niet verwonderlijk, omdat de creatieve
industrie nauwelijks duidelijk af te bakenen is, immers in veel domeinen van de
samenleving en de economie speelt symboliek en betekenisgeving een belangrijke
rol en leiden creatieve ontwerpprocessen tot producten, diensten en belevenissen
die een groot deel van hun waarde ontlenen aan de symbolische betekenis en
minder aan directe gebruikswaarde. In Nederland is de keuze gemaakt om software
en IT-consultancy buiten de definitie te laten en ook de fysieke productie die
vaak volgt op het creatieve ontwerp slechts dan mee te nemen in de definitie van
creatieve industrie, wanneer er echt sprake is van nieuwe inhoudelijke waarde-
creatie. De afwegingen die in dit hoofdstuk zijn geschetst, resulteren uiteindelijk
in een onderscheid in drie deelsectoren: kunst en cultureel erfgoed, media- en
entertainmentindustrie en creatieve zakelijke dienstverlening. Deze domeinen
delen de generieke kenmerken die in dit hoofdstuk aan de creatieve industrie
zijn toegedicht, maar representeren vanuit hun eigen aard aparte velden van
economische, culturele en sociale activiteit.
Juist door weerstand te bieden aan de verleiding om een zeer veelomvattende
definitie van creatieve industrie voor te stellen, ontstaat de mogelijkheid na
te gaan op welke wijze de creatieve industrie productief interacteert met haar
omgeving en daar mogelijk zorgt voor stimulansen en impulsen. Dat onderwerp is
vooral het thema van hoofdstuk 4. Eerst laat hoofdstuk 3 zien hoe de sector zich
qua omvang heeft ontwikkeld en welk belang er nationaal en internationaal
gehecht wordt aan (het onderzoek naar) de omvang en ontwikkeling van de
creatieve industrie.
27
HOOFDSTUK 3
Creatieve industrie als sector met bovengemiddelde groei
De creatieve industrie is in de afgelopen decennia op het netvlies van beleids-
makers verschenen door de sterke groeicijfers die zij heeft laten zien. Veel landen
hebben op basis van de resultaten van zogeheten mapping studies voor het
vaststellen van de omvang en ontwikkeling van de sector, de creatieve industrie tot
speerpunt van hun beleid uitgeroepen. Zowel in termen van het aantal arbeids-
plaatsen als in omzettermen is de creatieve industrie in veel landen bovenge-
middeld gegroeid. Om die reden is vanuit een backing winners-filosofie door lokale,
regionale en nationale autoriteiten een warme belangstelling voor de creatieve
industrie ontstaan.
3.1 Internationaal beeld
De bijdrage van de creatieve industrie aan het bruto nationaal product in de
Europese Unie (EU) werd voor 2003 geschat op 2,6 procent. De sector droeg in dat
jaar voor 3,1 procent bij aan het aantal banen in de EU. Daarmee is de sector groter
dan de automobielindustrie en de sector ICT. Deze gegevens komen voort uit een
onderzoek in opdracht voor de EU (KEA European Affairs, 2006).
Op het niveau van de afzonderlijke Europese landen zijn de cijfers actueler.
In het Verenigd Koninkrijk rapporteerde het DCMS begin 2014 over de situatie in
2012. De werkgelegenheid in de Britse creatieve industrie bleek in 2012 met maar
liefst 8,6 procent gestegen ten opzichte van 2011. In de totale economie bedroeg
de banengroei slechts 0,7 procent. Een belangrijk deel van de groei in de Britse
creatieve industrie kwam op het conto van ICT, software en computerservices, een
28 deelsector die in Nederland en Vlaanderen niet tot de creatieve industrie wordt
gerekend; de redenen daarvoor zijn in paragraaf 2.3.3 uiteengezet. Ook de audio-
visuele industrie en design groeiden sterk in het Verenigd Koninkrijk. De Britse
creatieve industrie was in 2012 verantwoordelijk voor 5,6 procent van alle banen in
het Verenigd Koninkrijk (DCMS, 2014).
In Frankrijk is het economische belang van de creatieve industrie onlangs voor het
eerst in kaart gebracht. Tussen de vier en vijf procent van de banen in de Franse
economie kon in 2011 toegeschreven worden aan negen creatieve bedrijfstakken:
(1) beeldende kunsten, (2) muziek, (3) podiumkunsten, (4) film, (5) televisie, (6)
radio, (7) videogames, (8) boeken en (9) gedrukte media. Ook in de Franse studie
werd software niet tot de creatieve industrie gerekend (Ernst & Young, 2013).
Recent onderzoek naar de creatieve industrie in Vlaanderen laat voor 2010 een
groei in banen zien, in vergelijking met 2008, gekoppeld aan een teruglopende
omzet (Schrauwen, Demol, Van Andel & Schramme, 2014). Dit beeld komt overeen
met het beeld in Nederland in iMMovator’s cross media monitor 2012, waar vooral
in 2010 banengroei gepaard ging met een daling in de omzet. De onderzoekers
zoeken de oorzaak daarvan vooralsnog in een verschuiving binnen de sector. Het
aantal banen in de kunsten is namelijk gegroeid, terwijl in de meer productieve
media- en entertainmentindustrie sprake is geweest van een daling van het aantal
banen. Dat resulteerde volgens de onderzoekers over het geheel in een daling
van de omzet; meer banen zorgden voor minder omzet (vgl. Rutten, Koops &
Nieuwenhuis, 2012a).
De creatieve industrie is ook buiten Europa de oogappel van beleidsmakers
die zich oriënteren op nieuwe bronnen van waarde, ook in de regio’s waar de
industriële basis van de economie nog relatief belangrijk is. Zelfs in veel ontwik-
kelingslanden wordt op die manier naar de creatieve industrie gekeken (zie onder
meer: UNESCO/UNDP, 2013).
Zo springt de ontwikkeling in de Volksrepubliek China in het oog, waar verschil-
lende creatieve clusters, onder meer in Shanghai (vg. Grotenhuis 2007, p.59-68)
en Beijing, actief ontwikkeld worden. De creatieve industrie maakte er in 2006
naar schatting bijna 2,5 procent van het bruto nationaal product uit (Kern et al.,
2011). Singapore investeert al jaren in creatieve bedrijvigheid, met kunst media en
design als speerpunten en ontwikkelt zich tot een creatief knooppunt (hub) dat
Zuidoost-Azië verbindt met de rest van de wereld. De creatieve industrie was daar
in 2002 verantwoordelijk voor 3,2 procent van het bruto nationaal product (Media
Development Authority, 2002). In Australië is de creatieve industrie in 2013 verant-
woordelijk voor 3,5 procent van alle banen (Creative Industries Innovation Centre,
2013). De Verenigde Staten vormen de bakermat van de grootschalige media- en
29entertainmentindustrie, met Hollywood als gangmaker, en ze zijn al decennialang
een belangrijke exporteur van cultuurproducten. Daar is in 2012 2,2 procent
van de beroepsbevolking werkzaam in de creatieve industrie (Americans for the
Arts, 2014). Een andere indicator van het belang van de creatieve industrie is het
aandeel van de zogeheten copyright industries in het bruto nationaal product. Dat
zijn alle vormen van bedrijvigheid die direct of indirect gestoeld zijn op de exploi-
tatie van auteursrechten en naburige rechten. Die zijn in de Verenigde Staten,
direct en indirect, goed voor elf procent in 2011 (Stephan E. Siwek, 2013). Daarmee
zijn de Verenigde Staten koploper in de wereld. Data van veertig vergelijkbare
studies die Unesco bijeen heeft gebracht, laten zien dat voor drie kwart van alle
onderzochte landen het aandeel van de copyright industries in het bruto nationaal
product varieert tussen de vier en 6,5 procent (UNESCO/UNDP, 2013, p. 164).
Onderzoeksbureau SEO Economisch Onderzoek stelt het aandeel van de copyright
industries in Nederland voor 2012 op 6,0 procent, wat neerkomt op 35,9 miljard
euro (Weda, Kocsis, van der Noll & Van der Werff, 2014).
3.2 Beeld in Nederland
In Nederland blijkt de creatieve industrie, net al in andere landen, in de meeste
jaren sinds de eeuwwisseling harder te zijn gegroeid dan de economie in haar
totaliteit. In tal van studies is dat vastgesteld (ETIN, 2003; Rutten, Manshanden,
Muskens & Koops, 2004; Manshanden, Rutten, De Bruin & Koops, 2005; Braaksma,
De Jong & Stam, 2005; Rutten, Manshanden, den Blanken, De Bruijn & Koops,
2005; Marlet & Poort, 2005; Raes & Hofstede, 2005). Onder staatsecretaris
Medy van der Laan (2003-2006) is vanuit het ministerie van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschappen en later ook vanuit het ministerie van Economische Zaken
invulling gegeven aan beleid, gericht op stimulering van de creatieve industrie
(zie onder meer: ministeries van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en van
Economische Zaken, 2009). Ter onderbouwing van het beleid is een aantal
onderzoeksprojecten uitgevoerd en gepubliceerd (zie: Hofstede & Raes, 2006).
In diezelfde tijd is de creatieve industrie opgepakt door het Innovatieplatform en
uitgeroepen tot sleutelgebied (Innovatieplatform, 2004). Dat betekende dat de
creatieve industrie bijzondere aandacht kreeg in het beleid van de Nederlandse
overheid. Na de wisseling van de politieke wacht verruilde het eerste kabinet-
Rutte het beleid gericht op sleutelgebieden voor het bedrijvenbeleid, waaruit het
topsectorenbeleid voortvloeide. Ook in dat beleid werd het belang van de creatieve
industrie gezien. De sector werd uitgeroepen tot een van de topsectoren, onder
leiding van het Topteam Creatieve Industrie, dat zich in het bijzonder ging richten
op de stimulering van de hefboomwerking van de creatieve industrie richting de
rest van de samenleving en de economie. Meer dan als groeisector als zodanig
werd de creatieve industrie beschouwd als aanjager van innovatie in andere
30 segmenten van de economie en de samenleving (Topteam Creatieve Industrie,
2011). Voor de stimulering van onderzoek en ontwikkeling werd CLICKNL verant-
woordelijk, het topconsortium voor kennis en innovatie van de creatieve industrie.
CLICKNL is direct gekoppeld aan het Topteam. In CLICKNL zijn de ontwerpende
sectoren sterk vertegenwoordigd met eigen netwerken: mode, design, architectuur
en ook gaming, naast media en ICT, cultureel erfgoed en business-innovatie.
Ironisch genoeg kregen in dezelfde periode twee belangrijke onderdelen van de
creatieve industrie forse bezuinigingen aangezegd. De publieke omroep kreeg
een bezuinigingstaakstelling van 300 miljoen euro opgelegd en de kunsten een
bezuiniging van 200 miljoen euro. Daarbovenop stelde het eerste kabinet-Rutte
een verhoging van het btw-tarief op kunsten in. Die verhoging werd in het tweede
kabinet van deze premier teruggedraaid en ook de bezuiniging op de publieke
omroep werd enigermate verlicht. De combinatie van het benoemen van de
creatieve industrie tot topsector valt moeilijk te rijmen met de drastische bezuini-
gingen op twee belangrijk segmenten van diezelfde industrie. Deze ongerijmdheid
in het beleid ten aanzien van de topsector creatieve industrie vloeit voort uit de
beperkte, bijna exclusief op de markt georiënteerde benadering van de sector in
het topsectorenbeleid. Daarbinnen kunnen activiteiten die leunen op overheids-
subsidies blijkbaar worden beperkt. De cultureel en economisch productieve
relatie tussen de kunsten en de publieke omroep en de andere delen van de
creatieve industrie en de samenleving als geheel, worden onvoldoende onderkend
(zie ook: Rinnooy Kan, Rutten & Stikker, 2013). Overigens wordt sinds 2013 door
de grotere, actieve betrokkenheid van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschappen bij de topsector creatieve industrie ook de kunst- en cultuursector
nadrukkelijker bij de Topsector betrokken.
3.3 Belang van de creatieve industrie: waarde en werkgelegenheid
Een belangrijk deel van het onderzoek naar de creatieve industrie, nationaal maar
ook internationaal, bestaat uit inventarisaties van het economische belang van de
sector. Daarbij zijn de omvang van de bedrijvigheid, het aantal banen en de gereali-
seerde omzet en toegevoegde waarde de belangrijkste indicatoren. Dit onderzoek
dient vaak om de stelling te onderbouwen dat de creatieve industrie een bovenge-
middelde economische groei laat zien.
Cross Media Monitor van Stichting iMMovator is een langlopend project in
Nederland, waarin sinds 2006 de ontwikkeling van de creatieve industrie in
Nederland wordt bijgehouden, gekoppeld aan de ontwikkeling van de sector ICT.
31Het project gebruikt verschillende databronnen, onder meer LISA4, een databe-
stand van banen in sectoren en bedrijfstakken. Een tweede relevante bron vormen
de nationale rekeningen van het CBS, op basis waarvan omzet en toegevoegde
waarde worden berekend. De laatste editie van de Cross Media Monitor studie
stamt uit 2012, met 2011 als meest recente jaar waarover gerapporteerd is (Rutten,
Koops & Nieuwenhuis, 2012a, 2012b, 2012c). Voor deze publicatie is, aanvullend
op het materiaal en de inzichten uit de Cross Media Monitor 2012, voor een aantal
grootheden de actuele stand berekend op basis van recentere versies van het
LISA-databestand. In het bijzonder is daarbij gekeken naar het aantal banen in
de creatieve industrie en de daarbinnen onderscheiden deelsectoren: kunst en
cultureel erfgoed, media- en entertainmentindustrie en creatief zakelijke dienst-
verlening. 5 Ook is de ontwikkeling van de creatieve industrie in de belangrijkste
cross-media-steden van Nederland geanalyseerd en bevat dit hoofdstuk een
paragraaf over de recente ontwikkelingen in de creatieve industrie van Rotterdam.
3.3.1 Aantal banen 2000-2011
Tabel 3.1 laat zien dat de hoeveelheid banen in de creatieve industrie vanaf de
eeuwwisseling tot en met 2011 sneller is gegroeid dan in de economie in haar
geheel. Het aantal banen in de creatieve industrie is met gemiddeld drie procent
per jaar toegenomen, terwijl dat voor de totale economie slechts 0,9 procent was.
Voor de meer recente jaren 2009, 2010 en 2011 was het groeipercentage van de
creatieve industrie lager dan in de hele periode 2000-2011. In de periode 2009-2011
groeide het aantal banen in de creatieve industrie gemiddeld met 1,9 procent per
jaar, tegen een krimp van 0,2 procent voor de economie in haar geheel.
Het groeipercentage van de creatieve industrie is in de jaren 2009-2011 in
opwaartse zin vertekend als gevolg van een administratieve maatregel uit 2008.
Die maatregel verplichtte individueel werkende ondernemers (ZZP’ers) zich te
laten registreren bij de Kamer van Koophandel, waardoor in het bijzonder veel
onafhankelijk werkende kunstenaars in de statistieken verschenen. Dat uitte
zich onder andere in een forse toename van het aantal banen in de scheppende
kunsten (negen procent) en de podiumkunsten (5,7 procent), die naar alle
waarschijnlijkheid voor een belangrijk deel te wijten was aan de verplichte
registratie (Rutten, Koops & Nieuwenhuis, 2012a, p.19-23). Gevolg daarvan is dat de
kwaliteit van de statistieken is verbeterd, maar tegelijkertijd ook dat de vergelijk-
baarheid met de voorafgaande jaren lastiger is, de feitelijke groei wordt overschat.
4 LISA staat voor Stichting Landelijk Informatiesysteem Arbeidsplaatsen en Vestigingen.
5 Zie ook paragraaf 2.5.
32 In 2011 was de creatieve industrie verantwoordelijk voor 3,5 procent van de banen
in Nederland. Een deelsector van de creatieve industrie laat in de jaren 2009-2011
echter een krimp in het aantal banen zien. In de media- en entertainmentindu-
strie gingen namelijk ruim drieduizend banen verloren, wat neerkomt op een
gemiddelde jaarlijks negatieve groei van 1,7 procent, ruim meer dan de daling in de
economie in haar geheel van 0,2 procent. In de creatieve zakelijke dienstverlening
was wel sprake van groei in de jaren 2009-2011: 1,8 procent gemiddeld per jaar
(Rutten, Koops & Nieuwenhuis 2012a, p.19-23).
Tabel 3.1: Aantal banen 2011, banengroei 2000-2011 en 2009-2011 in de creatieve
industrie in Nederland
Deelsectoren Banen2011
Groei2000-2011
( aantal)
Groei2000-2011
(% per jaar)
Groei2009-2011
(aantal)
Groei2009-2011
(% per jaar)
Kunsten en cultureel erfgoed 98.874 39.808 4,8% 10.445 5,7%
Media- en entertainmentindustrie 89.296 7.142 0,8% -3.122 -1,7%
Creatief zakelijke dienstverlening 92.280 31.369 3,8% 3.223 1,8%
Creatieve industrie 280.450 78.319 3,0% 10.546 1,9%
Totale economie 8.065.110 729.740 0,9 % -29.030 -0,2 %
Bron: Rutten Koops & Nieuwenhuis, 2012a.
3.3.2 Omzet 2000-2010
In de omzetontwikkeling vanaf de eeuwwisseling steekt de creatieve industrie
minder positief af bij de economie in haar geheel dan in de banenontwikkeling. In
2010 zet de creatieve industrie 32,8 miljard euro om. Dat is 2,9 procent van de omzet
in de totale economie. De gemiddelde omzetgroei van de creatieve industrie ligt in
de periode 2000-2010 met 1,3 procent licht boven het gemiddelde van 1,1 procent
voor de economie in haar geheel (Rutten, Koops & Nieuwenhuis, 2012a, p. 30-33)
Bij de verdeling van de totale omzet van de creatieve industrie over de verschil-
lende deelsectoren in figuur 3.1 valt het aanzienlijke verschil ten opzichte van de
verdeling van het aantal banen over dezelfde deelsectoren op (vgl. figuur 2.1).
Meer dan de helft van de omzet van de creatieve industrie komt uit de media- en
entertainmentindustrie. De andere twee deelsectoren dragen om en nabij een
kwart bij. De omzet per werknemer is in de media- en entertainmentindustrie
aanmerkelijk hoger dan die in de twee andere deelsectoren. Het feit dat juist de
banengroei in de media- en entertainmentindustrie negatief is, weegt zwaar door
in de omzetontwikkeling van de gehele creatieve industrie.
33Die is in de voorbije jaren onder druk komen te staan als gevolg van de
economische crisis en de ontwrichtende werking van digitalisering in deze sector.6
Tabel 3.2 laat zien dat de omzet in de totale creatieve industrie in 2008-2010
daalde met een miljard euro (-1,5 procent). Dat is verhoudingsgewijs meer dan
de teruggang van de totale economie, die met -1,4 procent kromp. Banengroei in
de creatieve industrie (zie tabel 3.1) gaat gepaard met een daling van de omzet
(Rutten, Koops & Nieuwenhuis, 2012a, p.30-33). In 2008-2010 maakte de creatieve
industrie daarmee de claim economisch beter te presteren dan de rest van de
economie, in omzettermen niet langer waar. Die conclusie wordt onderstreept
door gegevens uit onderzoek van Nieuwenhuis en Koops waaruit blijkt dat de
toegevoegde waarde van de creatieve industrie in haar geheel is teruggelopen van
15 miljard euro in 2008 naar 13,7 miljard euro in 2011. Alle drie de deelsectoren van
de creatieve industrie laten vanaf 2008 consequent een daling zien. De toegevoegde
waarde van de media- en entertainmentindustrie daalt van 7,6 naar 7 miljard
6 Ontwikkelingen als digitalisering en convergentie hebben grote consequenties voor de creatieve indus-
trie, in het bijzonder voor de media- en entertainmentindustrie. Grote traditionele bedrijven verliezen
terrein aan nieuwe spelers. Op basis van de nu gehanteerde statistieken stellen we krimp vast voor
de creatieve industrie. Belangrijke vraag is of de omzet en toegevoegde waarde zich verplaatst naar
bedrijven, bijvoorbeeld naar aanbieders van online content, die door de huidige werking van de creatieve
industrie niet in de statistieken van de creatieve industrie verschijnen, of dat de omzet de creatieve indus-
trie verlaat doordat de gecreëerde waarde simpelweg afneemt. Hier ligt een belangrijke methodische
uitdaging voor de toekomst, zowel voor de registratie van activiteiten als voor de te hanteren analyses.
Hier is, uitgaande van bestaande definities, vooralsnog de aanname gedaan dat de sector krimpt.
Figuur 3.1: Creatieve industrie in Nederland. Verdeling van omzet over
deelsectoren (2010)
Bron: LISA en CBS/Bewerking TNO en Creating 010
Creatief zakelijke
dienstverlening 24%
Media en entertainment
51%
Kunsten en cultureel erfgoed
25%
34 euro en de toegevoegde waarde van de creatief zakelijke dienstverlening van 3,6
naar 3,1 miljard euro. De daling in het domein kunst en cultureel erfgoed is relatief
bescheiden, van 3,7 naar 3,6 miljard euro (Nieuwenhuis & Koops, 2013, p.122).
Tabel 3.2: Omzet in 2010 en reële omzetgroei (in prijzen 2010) in de periode
2000-2010 en 2008-2010 in de creatieve Industrie in Nederland
Deelsectoren Omzet 2010 Omzetgroei 2000-2010
(in € miljard 2010)
Reële omzetgroei 2000-2010
(% per jaar)
Omzetgroei 2008-2010
(in € miljard 2010)
Reële omzetgroei 2008-2010
(% per jaar)
Kunsten en cultureel erfgoed 8,110 1,402 1,9% -0,167 -1,0%
Media- en entertainmentindustrie 16,725 568 0,3% -0,611 -1,8%
Creatieve zakelijke dienstverlening 7,994 1,992 2,9% -0,251 -1,5%
Creatieve industrie 32,830 3,961 1,3% -1,028 -1,5%
Totale economie 1.138,837 121,568 1,1% -32.123 -1,4%
Bron: Rutten, Koops & Nieuwenhuis, 2012a.
De combinatie van een daling in omzet en toegevoegde waarde en een toename
van het aantal banen is niet uniek voor Nederland. De recente impactstudie van
de creatieve industrie in Vlaanderen laat dezelfde samenloop zien, zoals ook al
hiervoor is gesignaleerd (vgl. Schrauwen, Demol, Van Andel & Schramme, 2014).
Zoals hiervoor al is aangeduid, resulteert het verlies aan banen in een relatief
productieve deelsector, gekoppeld aan een groei van het aantal banen in een
minder productief deel van de creatieve industrie uiteindelijk in een negatieve
omzetontwikkeling voor de gehele creatieve industrie.
De ontwikkelingen die de Cross Media Monitor laat zien, lopen tot 2011 voor de
banen in de creatieve industrie en tot 2010 voor de omzet. Die jaren markeren een
belangrijk omslagpunt voor de bijzondere positie van de creatieve industrie in de
economie van Nederland.
3.3.3 Aantal banen en omzet 2008-2013
Voor een beter inzicht in de actuele ontwikkelingen zijn voor deze publicatie
enkele nadere analyses verricht op recente data over de ontwikkeling van het
aantal banen in de creatieve industrie in relatie tot de economie als geheel.
35Figuur 3.2: Banengroei creatieve industrie en totale economie (%) in Nederland
In dat verband laat figuur 3.2 een belangrijke trend zien. In de jaren 2009-2011
laat de creatieve industrie substantiële groei in het aantal banen zien, zeker in
vergelijking met de totale economie, al moet hierbij wel het eerder vermelde
administratieve effect in het achterhoofd worden gehouden. In 2012 stagneert
die groei, gepaard gaand met een neerwaartse trend in de totale economie. Die
neerwaartse trend culmineert in 2013 in een banenverlies van 1,2 procent voor
de totale economie (vgl. het artikel ‘Groot banenverlies in 2013’, 2014) en van
0,4 procent voor de creatieve industrie.
Figuur 3.3: Banengroei deelesectoren creatieve industrie (%) in Nederland
Figuur 3.3 laat de ontwikkeling in het aantal banen in de drie deelsectoren van de
creatieve industrie zien: creatief zakelijke dienstverlening, media- en entertain-
mentindustrie en kunsten en erfgoed.
Bron: LISA/bewerking Creating 010
-2,0%
-1,0%
0,0%
1,0%
2,0%
3,0%
4,0%
2009 2010 2011 2012 2013
Creatieve Industrie
Totale economie
Bron: LISA/bewerking Creating 010
-4,00%
-2,00%
0,00%
2,00%
4,00%
6,00%
8,00%
10,00%
2009 2010 2011 2012 2013
Creatief zakelijke dienstverlening
Kunsten en erfgoed
Media en entertainment
36 De daling van het aantal banen in de creatieve industrie in 2013 is het resultaat van
een uitstoot van banen uit de deelsector creatief zakelijke dienstverlening en de
deelsector media- en entertainment. Voor de creatieve zakelijke dienstverlening is
er in 2013 voor het eerst sprake van krimp. Voor de de media- en entertainment-
industrie is het een voortzetting van de ontwikkeling die al in 2010 is gesigna-
leerd. De krimp in die deelsector is in 2013 net als in 2010 groter dan in de totale
economie. In 2011 leek er sprake van een herstel, toen de media- en entertainment-
industrie stabiliseerde. 2012 en 2013 laten echter wederom krimp zien. Voor de
creatieve zakelijke dienstverlening was 2013 een omslagpunt. Tot dat jaar groeide
het aantal banen steevast. Daar kwam in 2013 een eind aan. De groei in het domein
kunst en erfgoed vlakte in 2011 af en kwam in 2012 tot stilstand, om in 2012 toch
weer een bescheiden positief beeld te laten zien. De verwachting is echter dat,
gezien de bezuinigingen in de kunsten, het aantal banen in de komende jaren een
daling zal laten zien.
Omzetcijfers en gegevens over toegevoegde waarde voor de recente jaren
ontbreken. Echter de vaststelling dat in de economisch meest productieve sector
van de creatieve industrie, de media- en entertainmentindustrie, de meeste banen
verdwijnen en dat ook de creatieve zakelijke dienstverlening momenteel banen
inlevert, doet sterk vermoeden dat de daling van de omzet en toegevoegde waarde
de procentuele daling in het aantal banen overtreft. Daarbij komt dat de vooruit-
zichten voor de kunstenwereld uitgesproken negatief zijn. Mogelijk is het verlies
aan omzet en toegevoegde waarde in de gehele creatieve industrie momenteel
procentueel zelfs hoger dan in de economie als geheel. Nadere studie moet dat
uitwijzen. Wanneer ook die hypothese blijkt te kloppen, wordt de rechtvaardiging
van de claim dat de creatieve industrie systematisch beter presteert dan de
economie in haar geheel, steeds problematischer.
3.3.4 Bedrijfsgrootte
Een andere belangrijke ontwikkeling in de creatieve industrie die zich overduidelijk
in veel onderzoeken manifesteert, is de afname van de gemiddelde bedrijfsgrootte
in de sector. De oorzaak voor deze afname ligt onder andere in de opmars van
de ZZP’er en de afname van de omvang van de grote bedrijven. Vanzelfsprekend
is er sprake van een samenhang tussen de twee ontwikkelingen. Professionals
die overtollig raken bij grote bedrijven of zijn uitgekeken op grote organisaties,
beginnen vaak een eigen onderneming.
37De oorsprong van de toename van het aantal zelfstandigen wordt echter niet
louter daardoor verklaard. Ook nieuw startende creatieve ondernemers kiezen
vaak voor een loopbaan als zelfstandig ondernemer.
In de media- en entertainmentindustrie is de gemiddelde bedrijfsgrootte gedaald
van ruim vijf arbeidsplaatsen in 2000 naar iets boven de drie arbeidsplaatsen in
2011. In de kunsten en cultureel erfgoed en in de creatief zakelijke dienstverlening
ligt de gemiddelde bedrijfsgrootte iets boven de twee arbeidsplaatsen. Kunsten en
cultureel erfgoed hadden in 2000 gemiddeld vier, de creatief zakelijke dienst-
verlening gemiddeld drie arbeidsplaatsen (Rutten, Koops & Nieuwenhuis, 2012a,
p.27-29).
De creatieve industrie onderscheidt zich van de rest van de economie door de het
hoge aantal ZZP’ers en daarmee ook door het aantal bedrijven met een kleine
gemiddelde bedrijfsomvang. Het aandeel ondernemingen in de creatieve industrie
op het totale aantal ondernemingen in Nederland is daarmee ook aanzienlijk
hoger dan het aandeel arbeidsplaatsen in uit de creatieve industrie op de totale
werkgelegenheid in Nederland. De creatieve industrie telt ruim 117 duizend
ondernemingen in 2011, ruim 46 duizend binnen de deelsector kunsten en cultureel
erfgoed, bijna 41 duizend binnen de creatieve zakelijke dienstverlening en ruim
30 duizend binnen de media- en entertainmentindustrie. 9,6 procent van de
bedrijven in Nederland is daarmee een bedrijf in de sector creatieve industrie
(Rutten, Koops & Nieuwenhuis, 2012a, p.23-26).
3.4 Stedelijke ontwikkelingen
De ontwikkeling van de creatieve industrie manifesteert zich op stedelijk niveau
vaak op een andere wijze dan op het beschreven nationale niveau. Er zijn steden
die uitblinken door een sterke creatieve industrie, zoals de hoofdstad Amsterdam,
terwijl in andere steden de sector een bijzonder karakter heeft, zoals in mediastad
Hilversum. In sommige steden is, net als in het landelijk beeld, sprake van krimp in
de creatieve industrie, terwijl andere steden groei laten zien.
38 Figuur 3.4: Banenontwikkeling creatieve industrie in Nederlandse steden
In figuur 3.4 zijn zes steden opgenomen die in de Cross Media Monitor 2012 naar
voren komen als steden met de meest omvangrijke cross-mediasector en een
belangrijke creatieve industrie (Rutten, Koops & Nieuwenhuis, 2012b). Samen zijn
deze steden goed voor ruim 36 procent van alle banen in de Nederlandse creatieve
industrie. Amsterdam steekt met kop en schouders boven de rest uit met ruim 56
duizend banen in deze sector. In weerwil van de landelijke trend is de creatieve
industrie in de hoofdstad van 2008-2013 voortdurend gegroeid.7 De enige andere
stad die ook een voortdurende groei heeft gekend in de afgelopen jaren, is Utrecht,
met ruim elf duizend banen in de sector. In Eindhoven is er over de gehele periode
eveneens sprake geweest van groei, wanneer 2008 en 2013 worden vergeleken. In
2013 telt de lichtstad ruim 5.600 banen in de creatieve industrie. De andere steden
(’s Gravenhage, Hilversum en Rotterdam) kampen allemaal met krimp.
7 Hierbij moet worden opgemerkt dat het eerder geconstateerde kunstmatige groei-effect als gevolg
van de verplichte registratie van ZZP’ers een bijzonder sterk positief effect heeft op de Amsterdamse
cijfers. In de hoofdstad zijn veel podiumkunstenaars en scheppende kunstenaars werkzaam die vanaf
2008 binnen de statistieken te vinden zijn. Dat verklaart een deel, maar zeker niet de gehele opwaartse
ontwikkeling van de sector in de hoofdstad.
Bron: LISA/bewerking Creating 010
0
10000
20000
30000
40000
50000
60000
Amsterdam Eindhoven Rotterdam 's-Gravenhage Utrecht
2008
2009
2010
2011
2012
2013
39Figuur 3.5: Samenstelling creatieve industrie in steden en Nederland naar
deelsectoren (2013)
De steden onderscheiden zich ook van elkaar in het aandeel van de verschillende
deelsectoren in de creatieve industrie. In figuur 3.5 worden de steden onderling
vergeleken. Amsterdam telt bijna twintig procent van alle banen in de creatieve
industrie in 2013 en laat een gelijkmatige verdeling over alle deelsectoren zien,
vergelijkbaar met de verdeling die voor Nederland geldt. Dat impliceert dat
Amsterdam bij uitstek de stad is, ook gezien de omvang van de sector daar, die
in de breedte van de gehele creatieve sector kan excelleren. Dat geldt in zekere
zin ook voor Utrecht, al is de sector daar aanzienlijk kleiner. Den Haag kent in
vergelijking met andere steden en ook met Nederland gemiddeld veel banen in
de kunsten en cultureel erfgoed; dat is niet vreemd gezien de hoeveelheid musea
en nationale erfgoedinstellingen in die stad, zoals de Koninklijke Bibliotheek en
het Nationaal Archief. De sector krimpt echter wel in de Hofstad. Eindhoven kent
relatief veel banen in de deelsector creatief zakelijke dienstverlening, met een
sterke designtraditie. Datzelfde geldt voor Rotterdam met een sterke presentie
van architectuur. Die stad heeft recentelijk te kampen gehad met de gevolgen
van de recessie in de bouw. Het meest atypisch is mediastad Hilversum, met een
sterke positie in de media- en entertainmentindustrie. De krimp in die sector heeft
de afgelopen jaren de Hilversumse werkgelegenheid getroffen in de creatieve
industrie.
Bron: LISA/bewerking Creating 010
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
Utrecht
's-Gravenhage
Rotterdam
NEDERLAND
Hilversum
Eindhoven
Amsterdam
Grafiektitel
Creatief zakelijke dienstverleni Kunsten en erfgoed Media en Entertainment ng
40
Met het geschetste plaatje wordt duidelijk dat verschillende steden in Nederland
van elkaar verschillen wat betreft hun creatieve-industrieprofielen. De aard,
structuur en ontwikkeling van de creatieve industrie kan niet los gezien worden
van de algemene economische structuur, die op haar beurt weer geworteld is in
een eigen historische traditie.
Opvallend is ook dat de claim dat de creatieve industrie een bovengemiddeld
groeiende sector is, in sommige steden wel geldt, met Amsterdam als duidelijk
voorbeeld, en in sommige steden niet of wellicht op een andere manier.
3.5 Rotterdam
Uit het voorgaande is al gebleken dat de groei van de creatieve industrie in
Rotterdam in de voorbije jaren gestagneerd is. Er is zelfs sprake van teruggang.
In figuur 3,5 kwam al naar voren dat Rotterdam relatief veel banen kent in de
creatief zakelijke dienstverlening, gevolgd door kunsten en erfgoed en media en
entertainment.
Figuur 3.6: Subsectoren in de creatieve industrie van Rotterdam
Op elk van die deelsectoren van de creatieve industrie levert de stad in de voorbije
jaren banen in, zoals uit tabel 3,6 blijkt. In de deelsector kunsten en erfgoed laat
2013 na een aanzienlijke teruggang in 2012 stabilisatie zien. Voor de creatief
zakelijke dienstverlening blijkt 2013 in het bijzonder een moeilijk jaar te zijn
geweest, al laten de jaren daarvoor (2011 en 2012) ook al krimp zien.
Bron: LISA/bewerking Creating 010
0
500
1000
1500
2000
2500
3000
3500
4000
4500
Creatief zakelijke dienstverleni Kunsten en erfgoed Media en Entertainment
2008
2009
2010
2011
2012
2013
ng
41Figuur 3.7: Bedrijfstakken binnen creatief zakelijke dienstverlening in Rotterdam
Vanwege het bijzondere belang van dit deel van de creatieve industrie voor
Rotterdam is de subsector creatief zakelijke dienstverlening nader geanalyseerd.
Uit figuur 3.7 blijkt dat zowel de communicatiesector als de architectuur fors hebben
ingeleverd. De eerste is doorgaans een van de eerste bedrijfstakken die de gevolgen
van een economische crisis voelt. De tweede lijdt onder de malaise in de bouw die
ook direct samenhangt met de huidige economische crisis. De sector vormgeving en
ontwerp is relatief klein maar laat opvallend genoeg tegen de rest van de stroom in
een gestage groei zien. De creatieve zakelijke dienstverlening is nauw verknoopt met
de rest van de economie en voelt daarom ook de tegenwind vrij snel. Tegelijkertijd
biedt juist die verbinding ook veel kansen voor samenwerking op het terrein van de
ontwikkeling van nieuwe diensten en toepassingen. Creatieve industrie als hefboom
komt in het volgende hoofdstuk uitgebreid aan bod.
3.6 Conclusie
Zowel op basis van de korte beschouwing over de stedelijke context als uit de
analyse van de trends op landelijk niveau, is te concluderen dat de claim dat de
creatieve industrie bijzondere beleidsaandacht verdient op basis van het feit dat
deze sector een bovengemiddelde groei kent, minimaal nuancering behoeft en
misschien zelfs niet langer waargemaakt kan worden. De claim geldt vooral in de
context van sommige regionale of stedelijke economieën en in andere minder.
Meer principieel is de vraag of het belang van de creatieve industrie voor de
economie en samenleving vooral gezocht moet worden in de omvang of dat het
vooral gaat om de interacties die de sector met de rest van de economie kan
hebben. Deze vraag vormt het thema van de volgende hoofdstukken.
Bron: LISA/bewerking Creating 010
0
500
1000
1500
2000
2500
Architectuur Communicatie en reclame Vormgeving en ontwerp
2008
2009
2010
2011
2012
2013
illustratie
Van Nelle Fabriek Rotterdam
RDM Campus voor onderwijs, bedrijven en evenementen op de oude werf van de
Rotterdamse Droogdok Maatschappij (RDM) in Heiplaat.
43
HOOFDSTUK 4
Creatieve industrie als hefboom
In het vorige hoofdstuk is duidelijk geworden dat de claim dat de creatieve
industrie sneller groeit dan de economie in haar geheel, steeds moeilijker
verdedigbaar wordt. Recente cijfers laten zien dat, met de economische crisis ook
de creatieve industrie krimpt op een wijze die zich nauwelijks onderscheidt van de
teruggang van de totale economie. De vraag is echter of de bijzondere beleids-
aandacht die de creatieve industrie geniet alleen maar moet worden gerecht-
vaardigd met de claim op bovengemiddelde groei, of dat er andere redenen zijn
om de creatieve industrie te koesteren.
Met de aandacht voor de creatieve industrie in de voorbije jaren is ook steeds
meer inzicht en kennis ontstaan over het functioneren van de sector. Daarbij is
diverse malen de vraag gesteld en onderzocht wat een sterke creatieve industrie
bijdraagt aan maatschappelijke en economische ontwikkeling, aan welzijn en
welvaart. Daarop is vastgesteld dat het belang van de sector verder gaat dan het
bieden van werk aan een groot aantal mensen en het genereren van economische
waarde. De creatieve industrie wordt een hefboomwerking toegedicht. Dat houdt
in dat de sector op verschillende manieren waarde toevoegt of kan toevoegen
aan andere sferen en domeinen, economisch en maatschappelijk. Daarin is een
nieuwe basis gevonden waarmee binnen beleid de bijzondere aandacht voor de
creatieve industrie wordt gelegitimeerd. Anno 2013 is deze redenering de belang-
rijkste onderlegger onder het pleidooi om de creatieve industrie te stimuleren en
ondersteunen.
Anders dan bij de benadering van de creatieve industrie als groeisector, die in
het vorige hoofdstuk aan de orde kwam, is voor het perspectief op de creatieve
industrie als hefboom veel minder eenduidig empirisch onderzoek beschikbaar.
Dat geldt in het bijzonder voor kwantitatief empirisch onderzoek. Dat is allereerst
44 te wijten de relatieve complexiteit en breedte van het perspectief en, daarmee
samenhangend, met het feit dat de centrale vragen die daarbij spelen, moeilijk
direct operationaliseerbaar zijn. Anders dan bijvoorbeeld de omzet van een de
creatieve industrie of het aantal banen in de sector, is een zogeheten hefboom-
effect moeilijk direct meetbaar (zie onder meer: Rutten, Marlet & van Oort, 2011).
Toch is er in de loop van de jaren veel kennis opgebouwd, gebaseerd op een brede
variatie van studie en onderzoek. In dit hoofdstuk wordt de rol die de creatieve
industrie als hefboom voor positieve externe effecten krijgt toegedicht, gerecon-
strueerd en getoetst op basis van een belangrijk deel van de literatuur over dit
fenomeen, uiteenvallend in de twee onderscheiden argumentatielijnen.
4.1 Argumentatielijnen
In essentie is er in de voorbije jaren vastgesteld dat de creatieve industrie via
twee verschillende routes waarde toevoegt aan andere economische sectoren
of domeinen van de samenleving. Het debat hierover spitst zich toe op twee
hypotheses of argumentatielijnen: de waarde van de creatieve industrie voor de
innovatie en concurrentiekracht van de economie en de waarde van de sector voor
de ontwikkeling van steden.
In de eerste lijn gaat het om de betekenis van de creatieve industrie voor de
innovatie en de concurrentiekracht voor de gehele creatieve economie. De kracht
tot verbeelden en creëren van betekenis, die eigen is aan de creatieve industrie,
gekoppeld aan het vermogen tot vormgeven met gevoel voor actuele behoeften,
trends en levensstijlen, plaatst deze sector in een centrale positie in de huidige
innovatiepraktijk. Vanuit deze waarde van creatie kan de creatieve industrie
bijdragen aan innovatie in andere sectoren en domeinen van de economie.
Daarvoor zijn cross overs nodig. Deelsectoren en bedrijfstakken uit de creatieve
industrie kunnen waarde creëren met en voor andere onderdelen van de economie,
door zich ermee te verbinden en hun creatief scheppende kracht en vermogen in
te brengen in die relatie.
In de tweede argumentatielijn gaat het om op de integrale betekenis van de
creatieve industrie voor de stedelijke ontwikkeling. De creatieve industrie krijgt
een centrale plaats in de ontwikkeling van steden tot creatieve steden. Het concept
creatieve stad beslaat onder andere maatschappelijke en culturele elementen
van stedelijkheid, waarbij ook de ruimtelijke inrichting van groot belang is. Een
creatieve stad is een inclusieve stad, waarbij bewoners zich betrokken voelen en
die op het terrein van sociale en maatschappelijke participatie haar burgers veel
te bieden heeft. Het gaat om een stad die insluit en niet uitsluit. De creatieve
stad bindt haar burgers door een gedeelde identiteit, in mentaal opzicht, door
45het vertellen en cultiveren van het verhaal van de stad, maar ook door de fysieke
vormgeving, de gebouwde omgeving is immers meer dan alleen maar een harde
infrastructuur voor het kanaliseren van stromen van mensen en goederen.
Tegelijkertijd is een creatieve stad een stad waar de creatieve industrie nadruk-
kelijk aanwezig is en een belangrijk onderdeel is van de manier waarop er geld
verdiend wordt.
Uiteraard speelt in de context van de creatieve stad ook de betekenis van de
creatieve industrie voor de innovatieve stedelijke en regionale economie. Daar
overlappen de twee argumentatielijnen elkaar.
4.2 Innovatie en concurrentiekracht: cross overs
Kort na de eeuwwisseling is de term creatieve economie gelanceerd, ter
aanduiding van een nieuwe fase in de economische ontwikkeling na het industriële
tijdperk (vgl. Howkins, 2001). In het eerste hoofdstuk van deze studie is daar al
uitgebreid op ingegaan.
4.2.1 Kern van de creatieve economie
De kern van de creatieve economie is het menselijke vermogen om waarde te
scheppen op basis van nieuwe concepten en ideeën. Daarbij worden technolo-
gische mogelijkheden benut, met het oog op behoeften van consumenten en
zakelijke afnemers. In de creatieve economie spelen cultuur en levensstijlwaarde
een grote rol als drijvende kracht achter consumptie en daarmee ook in de
innovatie en de ontwikkeling van nieuwe producten en diensten. Levensstijlwaarde
verwijst naar de waarde die consumenten toekennen aan producten en diensten
op basis van elementen die hen aanspreken omdat ze die vinden passen bij wie ze
zijn en willen zijn en daarom waarderen, ook financieel. Dat kan gaan om imagoas-
pecten of associaties met merken, maar ook om bepaalde gebruikseigenschappen
van producten en diensten tot en met politieke en maatschappelijke waardeasso-
ciaties, bijvoorbeeld duurzaamheid, authenticiteit en fair trade.
Industrieën die in staat zijn betekenis en levensstijlwaarde te creëren, behoren tot
de meest succes- en waardevolste ter wereld. Neem Apple, een designgedreven
bedrijf dat niet alleen succesvol is door zijn goed vormgegeven producten, maar
ook door de wijze waarop het technologie inzet in dienstenconcepten. Binnen
deze praktijk is de expertise van verschillende designdisciplines leidend. Op
dezelfde wijze zijn product- en retailconcepten als die van Ikea of H&M eerder
te beschouwen als het resultaat van een creatief ontwerpproces dan van een
46 instrumenteel op verkoop van consumentgoederen gerichte strategie. Deze
bedrijven en merken illustreren hoe waarde wordt gecreëerd. De symbolische
waarde van goederen en diensten voor consumenten – variërend van gebruiks-
vriendelijkheid tot status, imago, stijl en identiteit – is essentieel in de concur-
rentie tussen bedrijven (Jacobs, 2007; Rutten, IJdens, Jacobs & Koch, 2005;
Rutten, Manshanden, Den Blanken, De Bruijn & Koops, 2005; Koops, Manshanden
& Van der Zee, 2011). Er tekent zich daarmee een nieuw perspectief op innovatie
af, waarin creativiteit meer dan daarvoor van belang is (vgl. Jacobs, 2007).
Het startpunt van innovatie in de creatieve economie ligt in de combinatie van
bestaande en nieuwe kennis en ideeën, die mogelijk leidt tot nieuwe producten,
die inspelen op behoeften van consumenten en zakelijke afnemers. Kennis en
begrip van trends, cultuur en levensstijlen zijn daarbij essentieel. De kennis en
competenties van de creatieve industrie spelen daarin op verschillende manieren
een sleutelrol.
Het integreren van symbolische en emotionele waarde in nieuw productaanbod
is een kernactiviteit van de creatieve industrie, die in het huidige tijdsgewricht
essentieel is voor marktsucces. In de vele gevallen dat de functionaliteit van
producten en diensten binnen de grenzen van de betaalbaarheid en technologie
is geoptimaliseerd, kan concurrentievoordeel geboekt worden door de juiste
toepassing van creativiteit. Dat kan gaan om het verbinden met en versterken van
de voornoemde levensstijlwaarde, om het leveren van de juiste creatieve input
bij de ontwikkeling van nieuwe producten en om het positioneren van nieuwe
producten via uitgekiende marketingstrategieën. Daartoe ontwikkelen creatieve
professionals nieuwe ideeën en maken ze ontwerpen met het oog op bestaande
en toekomstige behoeften op het gebied van verbeelding en beleving, maar ook
gericht op bruikbaarheid en maatschappelijk nut. Binnen de creatieve industrie
wordt aan de ene kant sterk vanuit de behoeften van consumenten en gebruikers
geredeneerd. Aan de andere kant wordt gezocht naar nieuwe combinaties en
innovatieve toepassingen om te komen tot goederen en diensten die nog niet op
de behoefteradar van potentiële gebruikers gesignaleerd zijn, maar eerder op een
abstracter niveau aansluiten bij de geest van de tijd. Dat is de imaginaire plek waar
creatieve autonomie en toegepaste creativiteit elkaar ontmoeten.
De vooronderstelde en bijzondere rol van de creatieve industrie laat zich goed
illustreren aan de hand van concrete praktijken.
4.2.2 Vormgeving
Vormgevers, onderdeel van de deelsector creatieve zakelijke dienstverlening, zijn
belangrijk voor het succes van producten en diensten op de markt. Niet alleen
47doordat zij de finishing touch aanbrengen, maar ook doordat ze een creatieve
bijdrage leveren tijdens de prille fase van ontwikkeling van goederen en diensten.8
Ontwerpen in de modevormgeving zijn bijvoorbeeld cruciaal voor het succes van
de kledingindustrie (die tegenwoordig vaker dan vroeger wordt aangeduid als de
mode-industrie), juist omdat de ontwerpen cruciaal zijn voor de waarde van de
eindproducten op de markt. Het economische belang van de modesector bestaat
echter niet louter uit datgene wat de ontwerper realiseert. Ook de productie van
kleding en de distributie- en retailactiviteiten voegen waarde toe, maar het ontwerp
is de sleutel tot die waarde. Bijzonder is ook het belang van ontwerpers voor de
verbinding tussen de modesector en het domein van de nieuwe materialen. Zij geven
vanuit het perspectief van de gebruiker en vanuit hun kennis van actuele maatschap-
pelijke trends input aan bedrijven die nieuwe materialen ontwikkelen, die gebruikt
kunnen worden in kleding. Zowel op het terrein van traditionele stoffen en textiel als
op het terrein van nieuwe vezels en materialen is er sprake van tal van ontwikkelingen.
Ontwerpers functioneren daarmee als verbindingsofficieren tussen onderdelen van
de chemische sector en de mode-industrie. Ook in de automobielsector is het ontwerp
de bepalende factor. De techniek onder de motorkap van verschillende merken en
types convergeert; het onderscheid wordt gecreëerd door design en imago, waar de
competenties van ontwerpers en merkspecialisten om de hoek komen kijken. Gevolg
van deze ontwikkeling is dat in steeds meer markten ontwerp en merk gelijk zijn aan
het product. Dat geldt behalve voor de mode-industrie en de automobielindustrie ook
voor de sectoren van consumentenelektronica en informatiehardware. Het ontwerp
en het merk zijn in die sectoren het product en vice versa. In de markt voor media- en
ICT-diensten versmelten technologie, ontwerp en zelfs content.
4.2.3 Reclame en communicatie
De rol van de reclame en communicatie in de economie is vergelijkbaar met die
van het ontwerp. Professionals in deze disciplines creëren waarde door organi-
saties en bedrijven op een specifieke manier binnen het opinieklimaat te positi-
oneren en door de lancering van nieuwe producten en diensten te begeleiden en
de positie van bestaande producten en diensten te bestendigen. In deze sector is
er in de afgelopen jaren de ontwikkeling geweest dat reclamebureaus bewegen
in de richting van strategische adviseurs voor bedrijven op basis van branding en
positionering, een duidelijke indicatie van het belang van deze competenties in de
ontwikkeling en succes van bedrijven (Bilton, 2009).
8 Onderzoekers van de Erasmus Universiteit en de TU Delft berekenden onlangs dat een nieuw product
een winst oplevert van bijna twintig procent als er bij de ontwikkelingsfase veel aandacht wordt besteed
aan design (Candi, Gemser & Van den Ende, 2010).
48 4.2.4 Media- en entertainmentindustrie
Ook in de media- en entertainmentindustrie worden producten, diensten en
competenties ontwikkeld die in de bredere economie toepasbaar zijn en levens-
stijlwaarde toevoegen aan meer reguliere producten en diensten. Dat kan
bijvoorbeeld door ze te verbinden met titels en personalities uit de wereld van
media en entertainment. Op die manier krijgen ze een symbolische lading die hun
marktkansen vergroot (Wolf, 1999). Ook serious gaming is een voorbeeld van de
wijze waarop vanuit de creatieve sector nieuwe toepassingen worden ontwikkeld
die waarde toevoegen in andere sectoren. Ontstaan als een entertainmentproduct
worden games steeds vaker toegepast in communicatie- en voorlichtingsstrate-
gieën, maar ook binnen de gezondheidszorg, waar de inzet van toegepaste games
in bijvoorbeeld revalidatieprocessen voor opmerkelijke resultaten zorgt.
4.2.5 Kunsten
Binnen de kunsten, meer in het bijzonder in het artistiek onderzoek, ontstaan
bijdragen aan bredere maatschappelijke en zelfs economische ontwikkelingen. Een
verkennend onderzoek naar de onderzoekspraktijk van een aantal leidende kunst-
en technologielaboratoria in Nederland, zoals Waag Society, V2_, Mediamatic en
Worm (Rutten, 2011) laat zien op welke wijze het werk dat binnen de hedendaagse
kunsten verricht wordt, bijdraagt aan kennisontwikkeling en maatschappelijke
innovatie. In de vigerende praktijk van de kunst- en technologielabs stelt de
kunstenaar vragen als: Wie zijn we? Hoe leven we? Hoe willen we leven? Die
vragen worden vervolgens onderzocht in een onderzoek- en creatieproces waarin
technologie wordt ontrafeld en gereconstrueerd. Binnen de kunstpraktijk wordt
gesproken van hacking, het equivalent van reverse engineering in de industriële
wereld. Creatieve werken die uit die praktijk voortkomen, provoceren de bestaande
praktijk en agenderen nieuwe discussies en debatten over bijvoorbeeld privacy
of ethiek. Medialabs zetten daarmee in op het deconstrueren, dat wil zeggen het
ontrafelen van de technologie vanuit maatschappelijk of esthetisch oogpunt. Op
basis daarvan worden ontwikkelingstrajecten voor technologie getoond, die vanuit
het dominante ontwerp soms niet gezien worden. Dat vormt dan weer de basis
voor het ontwikkelen van mogelijke alternatieve trajecten die ten dienste staan
van maatschappelijke waarden, doelstellingen en toepassingen die anders wellicht
buiten beeld blijven. Daarmee leidt het werk van de medialabs tot alternatieve,
vaak betere benutting van technologie voor maatschappelijke doeleinden.
Kunst fungeert als het fundamentele onderzoek voor de creatieve industrie
en heeft daarmee dezelfde betekenis als wetenschappelijk laboratoriumon-
derzoek voor industriële innovatie. De connectie tussen de kunsten en ten eerste
49de wetenschap, vervolgens de bredere creatieve industrie en uiteindelijk de
maatschappelijke innovatie wordt in het Verenigd Koninkrijk expliciet gelegd door
het innovatieprogramma van de creatieve industrie van de Strategic Technology
Board te beleggen bij de University of the Arts in de Britse hoofdstad London
(vgl. Rinnooy Kan, Rutten & Stikker, 2012). Nederland is er nog niet in geslaagd
een soortgelijke verbinding te creëren.
4.2.6 Design driven
De creatieve industrie is design driven. In alle creatieve disciplines en bedrijfs-
takken staat ontwerp centraal, in de media- en entertainmentindustrie waar het
gaat om het ontwerp van nieuwe formats, de architectuur waar het draait om het
ontwerp van de fysieke omgeving, tot de museumwereld waar curatoren nadenken
over het ontwerp van tentoonstellingen en zich het hoofd breken over de vraag
hoe werken online gepresenteerd moeten worden. Het gaat om het creëren van
symbolisch materiaal, in fysieke of virtuele vorm, op basis van nieuwe combinaties
van ideeën, concepten en constructies gericht op een mogelijk te verwezenlijken
product of dienst.
In het ontwerpproces worden kennis, technologie en creativiteit verbonden
aan marktkansen en maatschappelijke behoeften. Ontwerpers werken op het
raakvlak van kennis en toepassing. Van daaruit ontwikkelen ze concepten voor
nieuwe producten, diensten en systemen die door anderen worden gerealiseerd,
toegepast, ingevoerd en geëxploiteerd.
Binnen de EU wordt deze rol van ontwerp onderkend. Dat heeft geleid tot een
actieplan voor op design gebaseerde innovatie. In september 2013 publiceerde
de Raad van de Europese Unie een werkdocument waarin de basis onder het plan
wordt toegelicht. Ontwerp is een sleutelgebied dat en activiteit die cruciaal is voor
innovatie en daarmee voor concurrentiekracht, welvaart en welzijn in Europa.
‘Design is increasingly recognised as a key discipline and activity to bring
ideas to the market, transforming them into user-friendly and appealing
products or services.’’ (Council of the European Union, 2013, p.3)
Ontwerp is een integraal onderdeel van het innovatiesysteem en verdient daarom
binnen het Europees innovatiebeleid als zodanig alle aandacht.
50 4.2.7 Grand societal challenges
In recente debatten over de betekenis van de creatieve industrie is sprake van een
perspectiefverbreding. Vanuit haar rol en betekenis in het creëren van levens-
stijlwaarde door de aandacht voor consumenten en gebruikers krijgt de creatieve
industrie nu meer en meer een bijzondere rol toegedicht in het omgaan met wat
grand societal challenges worden genoemd. De verwachtingen die rusten op de
schouders van de creatieve industrie nemen toe. In het EU-programma Horizon
2020 worden verschillende van die grote sociale uitdagingen geformuleerd. De
bevolking van Europa veroudert, wat vraagt om een bijzondere invulling van het
vraagstuk rond gezondheid en welzijn. Het bevorderen van voedselveiligheid is
een belangrijke kwestie en samenhangend daarmee het duurzaam maken van de
landbouw en het bevorderen van de bio-economie. Daarbij hoort ook de zorg voor
een gezonde en veilige waterhuishouding. Een ander aandachtspunt is klimaatver-
andering en in het verlengde daarvan de kwaliteit van het milieu en een efficiënt
gebruik van hulpbronnen en grondstoffen. In dat verband streeft de EU naar slim,
groen en geïntegreerd transport en een veilige, schone en efficiënte energievoor-
ziening.
Meer op het politieke en sociale vlak vraagt de EU aandacht voor de ontwikkeling
van inclusieve, innovatieve maar ook reflectieve samenlevingen. Ook veiligheid is
een belangrijk thema, net als vrijheid in Europa voor haar burgers. Het gaat om
slimme groei op basis van kennisontwikkeling, om duurzame groei in een groene
economie die efficiënt omgaat met hulpbronnen en om inclusieve groei in een
economie met veel werkgelegenheid, gebaseerd op sociale participatie en territo-
riale cohesie.
Deze grote maatschappelijke uitdagingen vragen om integrale antwoorden,
waarvoor technologische oplossingen alleen niet voldoende zijn; er zijn culturele
waarden in het geding die vragen om een benadering waarin ook de creatieve
industrie een rol speelt. Deze uitdagingen kunnen alleen dan succesvol worden
aangegaan wanneer betrokkenheid, inspanningen en investeringen van een
groot aantal publieke en private stakeholders is gegarandeerd. Bovendien is
een aanpak op het niveau van maatschappelijke systemen noodzakelijk en zijn
nieuwe manieren van denken en handelen nodig die de traditionele denkkaders
en disciplines overstijgen en die putten uit verschillende vakgebieden. Er is
behoefte aan een nieuwe invulling van research and development (Joint Institute
for Innovation Policy, 2012). Dat betekent dat de toekomst van Europa niet louter
gestoeld kan zijn op technologische ontwikkelingen die mogelijk voortkomen uit
fundamenteel onderzoek in de vele laboratoria en kennisinstituten binnen en
buiten Europa, maar dat er ook geïnvesteerd moet worden in creatieve toepas-
singen en oplossingen die vooral vorm krijgen in de vertaalslag vanuit kennis en
51technologie naar op gebruikers gerichte goederen en diensten. De verschillende
ontwerpdisciplines die actief zijn op het raakvlak van de creatieve industrie en
andere sectoren, zijn daarbij cruciaal.
Om haar rol volledig te kunnen spelen in de creatieve economie, moet de creatieve
industrie zich verbinden met andere domeinen van maatschappij en economie,
om de productieve inzet van nieuwe kennis en technologieën te bevorderen en
de maatschappelijke uitdagingen tegemoet te treden. Het Nederlandse Topteam
Creatieve Industrie (2011) legt belangrijke accenten in zijn visie op het belang van
de sector voor Nederland. Zoals eerder ook al aangegeven streeft het Topteam
er naar dat de creatieve industrie zich verbindt met andere domeinen van
maatschappij en economie, vooral ook om de productieve inzet van nieuwe techno-
logieën te bevorderen. Daartoe zijn in de voorbije jaren stappen gezet, onder
andere door de verbinding te zoeken met de energiesector en de gezondheidszorg.
Binnen het Topconsortium voor Kennis en Innovatie van de topsector creatieve
industrie, CLICKNL, worden daartoe programma’s ontwikkeld, bijvoorbeeld Create
Health en Create Energy.
4.2.8 Regionale economie
Hoe een kruisbestuiving tussen de creatieve industrie en de rest van de economie
zou kunnen plaatsvinden in de context van een stedelijke economie als de
Rotterdamse, kan inzichtelijk gemaakt worden met een model en een denkwijze
die onlangs door Annet Weterings en Frank van Oort werden gepresenteerd
(Weterings & van Oort, 2013). Dat model maakt deel uit van een essay over de
ontwikkeling van de economische structuur van Rotterdam. Daarin onderzoeken
ze onder andere de structurele betekenis van nieuwe en mogelijk snel opkomende
bedrijfstakken voor de economie van de Maasstad, onder andere de creatieve
industrie.
Een interessant en opkomend onderdeel binnen de creatieve industrie is de
bedrijfstak serious gaming. Serious gaming bevindt zich zowel in Rotterdam als
in andere steden in binnen- en buitenland in de emergence-fase; het gaat om een
opkomende bedrijfstak. Binnen de Maasstad is een concentratie zichtbaar van
developpers die serious games ontwikkelen voor gebruik in allerlei contexten
gericht op leren en informatiedeling, overwegend in een professionele context,
binnen bedrijven en organisaties, maar ook in sectoren en beroepsgroepen. De
Rotterdam Media Commission stimuleert deze opkomende bedrijfstak al geruime
tijd, vanuit het besef dat een florerend cluster van bedrijven in serious gaming
in de stad een breder belang dient dan alleen maar het creëren van banen en
toegevoegde waarde in en voor de bedrijfstak zelf.
52 Een cruciale rol in het betoog van Weterings en van Oort speelt de clusterlevens-
cyclus. Die cyclus legt een link tussen de mate van heterogeniteit van economische
clusters en de economische ontwikkelingsfase waarin ze zich bevinden. Van een
cluster is sprake wanneer een geografische concentratie van met elkaar verbonden
bedrijven en instellingen in een bepaalde bedrijfstak een uitzonderlijk competitief
succes laat zien.
Figuur 4.1: Cluster levenscyclus toegepast op de specialisaties van de
Regio Rotterdam
Een vroeg stadium in de ontwikkeling van een cluster (emergence) gaat samen met
een grote mate van heterogeniteit in bestaande kennis over en structuur van de
ontluikende bedrijfstak. Daarbij past een nog beperkte zichtbaarheid en een nog
weinig uitgesproken identiteit. Ook is er sprake van een veelheid van geografisch
verspreide activiteiten, binnen een regio, maar ook meer algemeen, binnen een
land of zelfs internationaal. Er is zowel aan de kant van de producerende bedrijven
als in de markt van afnemers nog weinig overeenstemming over de aard, positie en
potentie van de bedrijfstak.
Doorgaans neemt met de verdere ontwikkeling van de bedrijfstak, de heterogeniteit
af en treedt er concentratie van activiteiten op. Bedrijven worden groter en minder
talrijk, de productie wordt gecentraliseerd en er treedt een versterkte clustervorming
en -werking op. Dat impliceert ook geografische concentratie. Bedrijven clusteren in
gebieden waar de ontwikkelingsvoorwaarden gunstig zijn. Daarbij is de aanwezigheid
van voldoende talent een belangrijke factor, net als aansluiting op virtuele en fysieke
Bron: Weterings & van Oort (2013) gebaseerd op Menzel & Fornahl (2009)
16-06-14 1
53netwerken en mogelijkheden tot aansluiting bij kennis- en opleidingsinstituten.
Concentratie treedt in het bijzonder op wanneer activiteiten schaalbaar zijn, waar
schaalvergroting ook in productie en ontwikkeling economisch voordeel oplevert.
In de structuur van de economie van Groot Rijnmond is allereerst zichtbaar dat de
doorontwikkelde, grotendeels verzadigde sectoren als logistiek, chemie, water en
tuinbouw de overhand hebben. Hun verdienvermogen is nog steeds groot en de
arbeidsproductiviteit is hoog, maar het innovatievermogen beperkt zich binnen
hun actuele ontwikkelingsmodel tot procesinnovaties. De nadruk ligt eerder op
het vergroten van de efficiency dan op het ontwikkelen van nieuwe producten
en diensten. Het gaat om rijpe sectoren die op termijn, wanneer ze geen nieuwe
impulsen krijgen, eerder een neergang zullen meemaken dan dat ze zullen
opveren. Voor een balans in de economische ontwikkeling heeft de economie van
Groot Rijnmond behoefte aan aanwas van nieuwe vormen van bedrijvigheid en
tegelijkertijd aan innovatie en vernieuwing van de traditionele steunpilaren van de
Zuidvleugel-economie in de interactie met de nieuwe sectoren: cross overs.
Weterings en Van Oort zien in de context van de economie van Rijnmond
mogelijkheden voor nieuwe kennisintensieve bedrijvigheid die zich op een
specifieke manier kan verbinden aan de dominante clusters in de regio. Die
nieuwe bedrijvigheid zou kunnen fungeren als hefboom of zelfs vliegwiel voor
economische ontwikkeling door de traditioneel sterke clusters te vernieuwen.
In die hoedanigheid kan bijvoorbeeld de creatieve industrie meehelpen de
bestaande clusters te herontwikkelen of zelfs opnieuw uit te vinden.
In een nog ongepubliceerde studie naar de kansen voor serious gaming in
Rotterdam in opdracht van de Rotterdam Media Commission, wordt gesteld dat
deze nieuwe tak van de creatieve industrie (door Weterings en Van Oort aangeduid
als een opkomende en groeiende bedrijfstak) voor innovatieve impulsen voor de
Rotterdamse economie kan gaan zorgen. Dat zou kunnen gebeuren door verbin-
dingen (adaption, renewal, transformation) aan te gaan met de clusters die in
Rotterdam sterk zijn, maar die nog maar beperkt nieuwe producten en diensten
op de markt introduceren (Rutten, Leendertse & Slot, - te publiceren in - 2014).
De stelling is dat de bedrijfstak serious gaming mede vorm kan geven aan de voor
Rijnmond cruciale verbetering van het groei- en innovatievermogen van (bestaande
en nieuwe) sectoren en tegelijkertijd tot een nieuwe bedrijfstak met substantieel
belang voor de economie van groot Rotterdam kan uitgroeien. Er liggen overdui-
delijk kansen voor samenwerking van de bedrijfstak serious gaming met de
Rotterdamse haven, de petrochemische industrie en met het medische cluster, die
overigens momenteel ook al door verschillende partijen onderzocht en in beperkte
mate gerealiseerd worden. Serious games voor logistiek en bijvoorbeeld gericht
op het leren om te gaan met crises als gevolg van industriële rampspoed, kunnen
54 een bijdrage leveren aan het verbeteren van processen in verschillende bestaande
clusters. Als het succes bewezen wordt, kunnen de games leiden tot innovaties
zowel aan de kant van de seriousgame-bedrijven als bij de haven en de petroche-
mische industrie, met als mogelijk resultaat een versterking van de economie van
de Maasstad en de realisatie van een cluster serious gaming. Seriousgamebedrijven
zouden de concepten die ze met Rotterdamse bedrijven uitwerken, ook elders op de
wereld kunnen toepassen en exploiteren, eventueel in een joint venture: creatieve
industrie als aanjager van businessinnovatie. In deze cross over van creatieve
industrie met het havenindustrieel complex hebben ook de Rotterdamse kennisin-
stellingen een belangrijke rol als leveranciers van talent en als mogelijke onderzoek-
en ontwikkelcentra. In het tot stand brengen van de noodzakelijke verbindingen is
gericht beleid op zijn plaats. De verbindingen komen immers doorgaans niet vanzelf
tot stand.
4.3 Creatieve stad
Creativiteit is niet alleen in relatie tot het economische domein centraal komen te
staan; ook in de discussies over stedelijke ontwikkeling die al geruime tijd gevoerd
worden, is creativiteit prominent aanwezig. Daarin wordt steevast gerefereerd aan
de creatieve industrie en, onder invloed van het geruchtmakende boek van Richard
Florida, ook aan de creatieve klasse (Florida, 2002).
4.3.1 Materiële en immateriële stedelijke cultuur
Het concept creatieve stad, voor een belangrijk deel ontwikkeld door de Brit
Charles Landry (vgl. Landry, 2000 en 2006), biedt politici en beleidsmakers
handvatten om de stedelijke ontwikkeling vorm te geven, in culturele en
economische zin, maar ook in ruimtelijke zin.
De noodzaak voor bezinning op de herinrichting van steden wordt eind twintigste
eeuw sterk gevoeld. Door het sluiten van fabrieken en het verdwijnen van
industriële werkgelegenheid moeten veel steden zowel hun economische basis
herdefiniëren als de ruimtelijke inrichting op de schop nemen. Veel steden hebben
mede de creative industries aangegrepen als startpunt voor stedelijke herontwik-
keling, met het oog op het ontwikkelen van een nieuwe economische basis, maar
ook in maatschappelijke en ruimtelijke zin.
Het concept creatieve stad verwijst naar een vorm van stedelijke ontwikkeling op
basis van creatieve productie en lokale identiteit waarbij de materiële en immate-
riële cultuur van een stad maximaal benut worden. Maatschappelijke ontwikkeling
55en economische ontwikkeling komen daarin samen en zijn deels synoniem. Steden
zijn geen systemen die alleen maar bestaan uit een stapeling van met elkaar
verbonden economische structuren en logistieke infrastructuren; ze hebben ook
een identiteit nodig en moeten zorgen voor waarden en normen in de lijn van hun
historische ontwikkeling, die samenhang kunnen definiëren. Dat is essentieel in
de inclusieve samenleving (inclusive society) die de EU nastreeft, waarin zoveel
mogelijk mensen economisch en sociaal participeren.
Onderdeel van het ontwikkelen van de creatieve stad is het bevorderen van lokaal
cultuuraanbod door de aanwezige creatieve industrie en het geven van aandacht
aan cultuurparticipatie. Deelname aan cultuur verrijkt mensen, onder andere als
ze worden uitgerust met kennis en cultureel kapitaal dat ook in andere domeinen
van het menselijk samenleven rendeert. De creatieve industrie levert daar een
bijdrage aan. Die krijgt onder meer concreet vorm in het hergebruik van industrieel
erfgoed voor creatieve bedrijven. In Iijn met de filosofie van de Amerikaanse
urbaniste Jane Jacobs heet het: “New ideas require old buildings” (Jacobs, 1969).
In Nederland zijn talrijke industrieel-erfgoedpanden ontwikkeld voor de creatieve
industrie. Het Dutch Creative Residency Network, het netwerk dat deze projecten
verenigt, telt rond de zomer van 2014 32 leden.
Cultuur en creatieve bedrijfsontwikkeling spelen vaak een rol bij de herontwik-
keling van wijken. Wanneer dat door de overheid wordt gestuurd, spreekt men
wel van cultural planning. Culturele nieuwbouw wordt dan gebruikt om oude
wijken nieuw leven in te blazen en het sociale verkeer van nieuwe impulsen te
voorzien. De ontwikkeling van creatieve bedrijvigheid in wijken voltrekt zich ook
vaak bottom-up, met hoogstens een regierol van de (semi)publieke stakeholders.
Opvallende impulsen gaan uit van kleinschalige creatieve bedrijven die in
samenwerking met elkaar zowel cultureel als economisch voor nieuwe dynamiek in
wijken zorgen. Cultuur en economie kunnen samengaan omdat creatieve productie
sterk is verbonden met de culturele identiteit van de makers en ontwerpers. In
sommige wijken ontstaan in dat proces nieuwe kleinschalige en lokale ketens van
ontwerpers, makers en retailers. Een dergelijk proces is zichtbaar en voelbaar
in een wijk, en kan ook bijdragen aan de leefbaarheid en sociale samenhang.
Daarmee ontstaat er een verbinding van de creatieve industrie met sociale
innovatie. In Rotterdam is in meerdere wijken sprake van dit soort ontwikkelingen
(vgl. van der Linden, 2013).
4.3.2 Creatieve klasse
Het concept creatieve stad is niet alleen geladen over de boeg van sociale
innovatie en actief en creatief burgerschap. Onder invloed van de nadrukkelijke
56 interventie van Richard Florida met zijn boek The Rise of the Creative Class (2002),
is de creatieve stad neergezet als een context die aantrekkelijk is en innovatief en
grensverleggend talent kan aantrekken dat nodig is om een regionale economie
van voldoende dynamiek en vernieuwing te voorzien. Dat talent wordt door Florida
aangeduid als de creative class. Daarmee duidt hij een categorie mensen aan die
populair gezegd, out of the box kunnen denken. Die mensen zijn in staat om op
basis van hun intrinsieke en in het onderwijs gecultiveerde creativiteit vorm te
geven aan bestaande en nieuwe maatschappelijke domeinen. Ze kunnen bestaande
praktijken voorzien van nieuwe impulsen, waardoor innovatie ontstaat. Leden van
de creatieve klasse delen een creatief ethos waarin waarde wordt gehecht aan
creativiteit, individualiteit, onderscheidend vermogen en prestatie. De creatieve
klasse is te vinden in allerlei beroepsgroepen, binnen de creatieve industrie maar
ook in de wereld van de technologie en de universiteit of hogeschool of binnen de
overheid.
Een regio die innovatief wil zijn en internationaal de concurrentie wil aangaan, kan
volgens Florida niet buiten de creatieve klasse. Een regio die barst van dit talent
werkt als een magneet op innovatieve bedrijven. Het is Florida’s overtuiging dat
banen (zeg: bedrijven) talent volgen en niet andersom. In het industriële tijdperk
trokken arbeiders naar de fabriek. In het creatieve tijdperk zoeken hoogwaardige
dienstverlenende en technologiebedrijven een plaats midden in de talentpool
die doorgaans geconcentreerd is in de urbane metropolen (vgl. Glaeser, 2011). De
creative class kiest voor een aantrekkelijke, doorgaans stedelijke woonlocatie en
zoekt van daaruit naar een baan. De keuze voor een woonlocatie maakt de creative
class op basis van het culturele en sociale klimaat van een stad. Florida laat zien
dat kunst en cultuur daarin een belangrijke rol spelen, net als de grote mate
van tolerantie die een stad kenmerkt. Het talent dat vormgeeft aan de creatieve
economie, koestert zich graag in een liberaal, artistiek rijk en tolerant milieu. Om
de creatieve klasse aan steden te binden, is een rijk cultuuraanbod van essentieel
belang. Daarvoor is de creatieve industrie verantwoordelijk, in het bijzonder voor
dat deel dat consumptie van cultuuraanbod ter plekke vereist: muziekvoorstel-
lingen, theater, galeries, musea, filmvoorstellingen en wat dies meer zij. Ook kunst
als onderdeel van de openbare ruimte is hier van belang. Economen spreken in dit
verband over amenities. In essentie gaat het bij amenities om voorzieningen die
het verblijf op een bepaalde plek veraangenamen, aantrekkelijk maken. Kunst en
cultuur in de stedelijke omgeving horen daarbij.
Ook de vaak zichtbare presentie van creatievelingen in de stad is een belangrijke
factor bij het aantrekkelijk maken van de stad. Ze werken vaak in de binnensteden
en frequenteren daar koffiebars en lunchplekken om in contact te blijven met
elkaar, met het oog op samenwerking, en met de hartslag van de stad, die een
belangrijke inspiratiebron is. De zogeheten third places, naast werk- en woonplek,
57bezorgen steden smaak en kleur die identiteit geven en de leefbaarheid vergroten.
Florida onderstreept daarmee het economische belang van cultuur en creativiteit
voor de stad. Niet alleen omdat bezoekers van musea en theaters geld uitgeven in
de binnenstad (vgl. Hietbrink et al., 1985; Booz & Company, 2013), een argument
dat vaak door cultuurinstellingen wordt gebruikt, maar omdat een cultuurrijke stad
en regio een klimaat schept waarin innovatie floreert door haar aantrekkelijkheid
voor grensverleggers waar cutting edge bedrijven behoefte aan hebben.
Zowel internationaal als in Nederland is Florida’s hypothese door empirisch
onderzoek bevestigd. Daarmee groeit het bewijs dat cultuur, die grotendeels
tot stand komt of behouden blijft met substantiële publieke investeringen, van
vitaal belang is voor innovatieve steden en regio’s en op die manier substantiële
economische waarde genereert (vgl. Florida 2002; Marlet & Van Woerkens, 2004
en 2007; Marlet, 2009; Rutten, Marlet & van Oort, 2011). De creatieve industrie
ontpopt zich daarmee op lokale en regionale schaal tot een belangrijk verbindend
element dat steden zowel maatschappelijk, cultureel als economisch kan verrijken.
4.4 Conclusie
Uit het onderzoek naar en de debatten over de betekenis van de creatieve
industrie voor de economie en de samenleving blijkt dat er een verschuiving heeft
plaatsgevonden van een belang van de sector als banenverschaffer en waarde-
generator naar een belang als aanjager van innovatie en concurrentiekracht in
andere sectoren van de economie en als katalysator van stedelijke ontwikkeling of
sociale innovatie in de stad.
In de terminologie van Potts en Cunningham (2008) die in hoofdstuk 1 is
geïntroduceerd, ligt er steeds meer nadruk op het dynamische belang van de
creatieve industrie, voor haar betekenis als vliegwiel van de ontwikkelingen in
de creatieve economie. De creatieve industrie zorgt voor innovatie door cross
overs naar andere bedrijfstakken en industrieën en geeft impulsen aan stedelijke
ontwikkeling, zo stelden we vast. Zij neemt daarmee een bijzondere positie in, in
vergelijking met andere sectoren en bedrijfstakken die dat dynamische belang niet
of minder hebben. Echter, deze vaststelling, die voor een deel ook nog een belofte
of wens is, laat nog een aantal vragen open over de dynamiek in de huidige praktijk
van innovatie en creatieve stad. De vooronderstelde hefboomwerking van de
creatieve industrie is nog een vrij algemene notie. Het concept cross over maakt
nieuwsgierig naar de wijze waarop het vermogen tot verbeelding, symbolisering
en analyse van cultuur en tijdgeest bij kan dragen aan innovatie. De creatieve
industrie is de thuisbasis van de competenties, de beroepen en de professionals
die in staat geacht worden dat vermogen in werking te stellen. Dat scheppend
58 en ontwerpend vermogen schuilt in mensen en talent, die onderdak vinden in
bedrijven binnen of buiten de creatieve industrie of als zelfstandigen in creatieve
netwerken opereren. De vraag die zich nu opdringt is: Hoe krijgt het vooronder-
stelde positieve effect van de creatieve industrie op andere sectoren nu eigenlijk
gestalte? Welk soort interacties zijn daar mee gemoeid? Op welke wijze draagt de
creatieve industrie bij aan de ontwikkeling van de creatieve stad en welke aspecten
zijn daarin cruciaal? Dat is het thema van het volgende hoofdstuk.
59
HOOFDSTUK 5
Talent als sleutel in de creatieve economie
Met de vaststelling dat de creatieve industrie werkt als een hefboom binnen
de creatieve economie, ontstaat er logischerwijs belangstelling voor de manier
waarop een dergelijk effect tot stand komt en welke processen daarmee gemoeid
zijn. Dat brengt belangstelling mee voor de rol en het belang van creatief
scheppende professionals. Immers, alleen via hen kan een hefboomeffect tot
stand komen. Het is belangrijk om te weten hoe de interacties van deze creatieve
professionals met andere personen gestalte krijgen en wat er plaatsvindt in en het
resultaat is van die interacties.
5.1 Cross overs, spill overs en nieuwe combinaties
Waar in het concept van cross over de relatie tussen bedrijven uit de creatieve
industrie en bedrijven uit andere segmenten in de economie en de samenleving
centraal staat, wordt voor de interacties van creatieve professionals met andere
professionals het concept spill over gebruikt. Vooronderstelling daarbij is dat
in het contact van creatieve professionals met andere professionals creatieve
waardeoverdracht plaatsvindt die een inspiratie kan vormen voor verandering
en vernieuwing. Het gevaar van deze benadering is dat er te veel en eenzijdig
nadruk wordt gelegd op de bijdrage van creatieve professionals en te weinig op de
bijdrage van de professionals uit de andere sectoren. Het zal dus niet zozeer gaan
om een overdracht, maar eerder om het uitwisselen en het delen van perspec-
tieven en concepten, om het creëren van nieuwe combinaties in de Schumpeteri-
aanse zin. De Oostenrijker Joseph Schumpeter had het over nieuwe combinaties
(Neue Kombinationen) die essentieel als basis voor innovatie. Hoe de combinatie
van de praktijk en kennis van de creatieve professionals met hun tegenvoeters
in andere bedrijfstakken precies verloopt en uiteindelijk leidt tot de benutting
60 van het creatief scheppend vermogen in de context van de brede economie en
samenleving, is een boeiende kwestie die nader onderzoek verdient. De aandacht
in het debat over de creatieve economie verschuift dus van de bedrijven in de
creatieve industrie naar het creatief scheppende talent. Dit hoofdstuk analyseert
deze trend en inventariseert de consequenties daarvan.
5.2 Embedded creativity
Het nieuwe vraagstuk dat zich aandient met de in paragraaf 5.1 genoemde
verschuiving, heeft betrekking op de plaats en de activiteiten van de creatief
scheppende professionals in de creatieve economie en de interacties die ze
aangaan. De categorie creatief scheppende professionals komt overigens niet
overeen met de creative class van Richard Florida (2012). De creative class is veel
breder dan de groep die hier bedoeld wordt. De categorie creatief scheppende
professionals omvat beroepen die hun oorsprong vinden in de verschillende
deelsectoren van de creatieve industrie en die zich kenmerken door het ontwerpen
en produceren van symbolisch materiaal, het verbeelden van de werkelijkheid door
middel van verschillende talen en het creëren van belevingswaarde op basis van
hun voeling met de culturele en creatieve polsslag van de tijd. Die groep creatief
scheppende professionals is onderdeel van Florida’s creative class, die eigenlijk
alle kenniswerkers omvat die een zekere autonomie bezitten in het uitoefenen van
hun beroep en daarbinnen werken op basis van hun eigen keuzes en afwegingen.
Daarmee is de creative class een bredere groep dan de creatief scheppende
professionals die in dit verband relevant zijn. Higgs, Cunningham en Bakshi (2008)
nemen in hun onderzoek onder andere de volgende creatief scheppende beroepen
mee: stedelijke planners en grafisch ontwerpers, advertentiemanagers en meubel-
makers, acteurs en bibliothecarissen, journalisten en software professionals,
architecten en archivarissen.9
In de aandacht voor de creatief scheppende professionals worden de bedrijven die
deel uitmaken van de creatieve industrie niet als onbelangrijk terzijde geschoven,
deze staan echter minder centraal. Immers wanneer de stelling klopt dat de inzet
van creatief talent dat ontspruit in de creatieve industrie, productief bijdraagt aan
de innovatie in bedrijven en wijken, dan ligt dáár de kern van de werking van de
creatieve economie, los van de vraag of ze binnen de creatieve industrie werken
of daarbuiten. De institutionele basis van waaruit die creatieve professionals
opereren is van secundair belang. De basis kan een bedrijf in de creatieve industrie
9 Overigens is over deze lijst een gelijksoortige discussie mogelijk als over de bedrijfstakken die al dan
niet tot de creatieve industrie behoren, bijvoorbeeld over meubelmakers en softwareprofessionals
(vgl. par. 2.3.).
61zijn, maar ook een bedrijf in de maakindustrie of een financiële dienstverlener.
Ook zij hebben creatief scheppende professionals in dienst, die vaak in het bedrijf
of de organisatie de taak hebben om creatieve input te leveren of te kanaliseren.
De vraag die zich daarmee als eerste aandient, is: hoe en waar is het creatief
scheppend talent ingebed in de economie en de samenleving en op welke manier
verbindt haar creativiteit zich met andere competenties en activiteiten in de
economie en de samenleving, ten bate van innovatie? Het gaat om de vraag of,
waar en hoe creativiteit is ingebed en hoe die productief wordt voor de economie
en de samenleving: embedded creativity.
5.3 Creatieve drietand
In Australië en het Verengd Koninkrijk wordt sinds 2008 in het onderzoek naar
de creatieve economie steeds meer geredeneerd vanuit het concept van de
zogeheten creatieve drietand of creative trident (Higgs & Cunningham, 2008;
Higgs, Cunningham & Bakshi, 2008). Mapping studies in die landen (vgl. Creative
Industries Innovation Centre / SGS Economics and Planning 2013; DMCS, 2014)
inventariseren binnen het spectrum drie domeinen die verbonden zijn met de
creatieve economie: (1) creatieve professionals werkzaam binnen de creatieve
industrie, (2) creatieve professionals werkzaam buiten de creatieve industrie en (3)
ondersteunend personeel werkzaam in de creatieve industrie.
Figuur 5.1: Creative Trident
De kiem voor deze benadering is onder andere gelegd in het Nederlandse
onderzoek naar vormgeving in de creatieve economie uit 2005 (Rutten,
Manshandeen, Den Blanken, De Bruijn & Koops., 2005). Die studie laat zien op
welke wijze vormgevers zijn ingebed in de creatieve industrie, maar ook in andere
bedrijfstakken. Van alle vormgevers werkt ruim één derde in de creatieve industrie,
Bron: Cunningham & Higgs (2008)
Creative jobs in the creative industries
Support jobs in the creative industries
Creative jobs outside the creative industries
Creative industries
Creative Professions
62 in het bijzonder in de sectoren reclame en mode- en interieurontwerp, twee derde
in de rest van de economie. In de reclamesector is één op de vier werknemers
vormgever, in de sector mode- en interieurontwerp is dat één op de twee.10
Higgs en Cunningham hebben in 2008 een bijdrage gepubliceerd waarin ze
de creatieve drietand presenteerden. Hun stelling is dat het, om de creatieve
economie te kunnen doorgronden, noodzakelijk is om ook de creatief scheppende
beroepen die hun oorsprong hebben in de creatieve industrie maar verspreid en
ingebed zijn in bedrijven buiten de creatieve industrie, te registreren. Immers
van die professionals gaat creatieve en innovatieve kracht voor de samenleving
uit, die ook voorondersteld wordt aanwezig te zijn bij hun collega’s die binnen de
creatieve industrie werken. Ook vestigen Higgs en Cunningham de aandacht op het
feit dat het percentage creatieve professionals binnen de creatieve industrie sterk
verschilt per deelsector of bedrijfstak. In de leisure industries is het percentage
creatieve professionals veel lager dan in de ontwerpsectoren als design,
architectuur en reclame. In de leisure industries is veel ondersteunend personeel
werkzaam. In pretparken is dat goed te zien.
Wanneer onderzoekers alleen focussen op het ongedifferentieerd in kaart brengen
van het aantal werknemers in de bedrijven in de creatieve industrie, missen ze de
kern. De belangstelling gaat immers niet primair uit naar het aantal medewerkers
in de creatieve industrie dat niet scheppend bezig is, zoals financiële managers,
secretariële ondersteuning en kantinepersoneel. Die categorie wordt nu meestal
ongedifferentieerd meegeteld in het onderzoek naar de creatieve sector.
Om de hefboomwerking van de creatieve industrie voor de economie en
samenleving beter te begrijpen, is het nodig alle creatieve, scheppende ontwerpers
en makers te identificeren en te lokaliseren. Zij bedienen immers de hefboom.
Het is van belang om te weten weten waar de creatieve scheppende kracht en
competenties in economie en samenleving te vinden zijn. Dat betekent ook dat de
creatieve makers buiten de creatieve industrie in beeld moeten worden gebracht.
Recent Brits onderzoek op basis van de creatieve drietand heeft voor 20121 888
duizend creatief scheppende arbeidsplaatsen geregistreerd binnen de creatieve
industrie, 866 duizend in de rest van de economie en 796 duizend ondersteu-
nende arbeidsplaatsen in de creatieve industrie. Dat is dus samen 2,55 miljoen
banen in de creatieve economie in het Verenigd Koninkrijk. Dat is een op de twaalf
arbeidsplaatsen (DCMS, 2014). De creatieve industrie kent vanuit zijn eigen aard de
10 Koops, Manshanden & van der Zee (2011) betreft een actualisering van dit onderzoek, op basis van
dezelfde probleemstelling.
63hoogste concentraties creatieve professionals. Net als in de Nederlandse situatie
is het percentage creatieve professionals in het bestand van werknemers van
designbureaus, architectenbureaus en marketing en reclame bijzonder hoog in
het Verenigd Koninkrijk. De beroepsgroep met het grootste aantal arbeidsplaatsen
buiten de creatieve industrie is die van de marketing- en reclameprofessionals.
Van hen werkt ruim 69 procent buiten de creatieve industrie. De beroepsgroep
die eveneens goed is ingebed in de brede economie zijn de vormgevers. De
vaardigheden en competenties eigen aan de creatieve industrie zijn daarmee
in het Verenigd Koninkrijk stevig ingebed in de brede economie. Dat impliceert
dat bij de benadering van – en beleid voor – de creatieve economie de focus niet
alleen gericht moet zijn op de bedrijven in de creatieve industrie, maar ook op het
creatieve talent daarbuiten. Juist van de creatieve professionals die ingebed zijn in
de brede economie mag verwacht worden dat ze zorgen voor hefboomwerking van
creativiteit gericht op bijvoorbeeld innovatie en ontwikkeling van creatieve steden.
Een opvallende conclusie in het Britse onderzoek van Higgs, Cunningham en
Bakshi (2008) is dat er, vergeleken met andere economische sectoren, naar
verhouding veel professionals uit de creatieve industrie buiten de ‘eigen’ sector
werken. De inbedding van creatieve professionals in andere sectoren is het sterkst
in de maakindustrie, onroerend goed, zakelijke activiteiten, groothandel en detail-
handel en financiële bemiddeling.
In Nederland heeft het CBS een voorlopige lijst van creatief scheppende beroepen
opgesteld, geselecteerd uit de ruim 1.200 beroepen die in Nederland officieel
worden onderscheiden. Het doel van het daarop gestoelde onderzoek was om ook
voor Nederland in een eerste pilotproject de creatieve scheppende banen in kaart
te brengen (zie Urlings & Braams, 2011). Het project heeft naar voren gebracht dat
in Nederland in de periode 2007-2009 ruim 180 duizend personen met een creatief
scheppend beroep buiten de creatieve industrie werkzaam waren. Ter vergelijking:
het aantal banen in de creatieve industrie (creatief en ondersteunend bij elkaar
opgeteld) bedroeg in Nederland in 2009 om en nabij de 250 duizend (Rutten,
Van Mil & Visser, 2010). Bestaand Nederlands onderzoek geeft geen inzicht in de
verdeling in de creatieve industrie tussen creatief scheppende professionals en
ondersteunend personeel.
5.4 Mobiliteit van talent en nieuwe combinaties
Van Oort en Neffke c.s. onderzochten hoe talent zich beweegt binnen de economie
van de Noordvleugel van de Randstad. (Neffke, Burger, Van Oort & Boschma,
2010). Daarmee konden ze laten zien welke bedrijfstakken het meest aan elkaar
verwant zijn als het gaat om de eisen die ze aan werknemers stellen. Immers die
64 verwantschap maakt het voor talent mogelijk om over te stappen van de ene
bedrijfstak naar de andere. Bedrijfstakken van waaruit werknemers overstappen
naar andere bedrijfstakken lijken, in de vaardigheden en competenties die ze bij
de werknemers willen zien, sterk op elkaar. Bedrijfstakken die door het onderlinge
verkeer van talent met elkaar verbonden zijn, zijn goed ingebed in de regionale
economische structuur.
Onderzoek van Nefke en Hennig (2009) heeft bovendien laten zien dat bedrijven
die het meest frequent talent van ergens anders halen, door de voortdurende
kennistransfer die daar het gevolg van is, het meest innovatief zijn. Binnen de
context van die bedrijven ontstaan immers het vaakst nieuwe combinaties door het
bijeenbrengen van gezichtspunten van binnen en buiten de organisatie. Daarmee
geven de onderzoekers een empirische basis aan de vooronderstelling dat de
interactie tussen qua competenties aan elkaar gerelateerde professionals uit
verschillende disciplines, innovatie bevordert.
Op basis conclusies van het onderzoek in het Verenigd Koninkrijk naar de spreiding
van creatief scheppende banen in de economie en mondjesmaat op basis van
conclusies uit Nederlands onderzoek, zoals behandeld in paragraaf 5.3, kan
daarmee de hypothese worden afgeleid dat de competenties en vaardigheden die
binnen de creatieve industrie vereist zijn, een belangrijke rol spelen in de gehele
economie. De bevinding dat creatief scheppend talent, bijvoorbeeld op het terrein
van marketing en communicatie en ook vormgeving relatief sterk verspreid is in de
economie onderstreept dat.
Rutten, Marlet & van Oort (2011) hebben specifiek onderzocht hoe de creatieve
industrie is ingebed in de economie van de Noordvleugel van de Randstad (Rutten,
Marlet & van Oort, 2011). Ze hebben vastgesteld dat verschillende creatieve
bedrijfstakken goed zijn ingebed in wat zij de ‘industriële ruimte’ noemen. Dat
komt tot uiting in de migratie van talent tussen bedrijven uit de verschillende
bedrijfstakken binnen de creatieve industrie naar bedrijven en instellingen binnen
andere domeinen van de economie. Met die migratie van creatief talent worden
nieuwe combinaties vanuit de creatieve industrie met de rest van de economie
bevorderd. De condities voor de creatieve industrie om, via het delen van talent
met andere bedrijfstakken, als vliegwiel in de creatieve economie te kunnen functi-
oneren, zijn dus aanwezig. Additioneel onderzoek moet het inzicht in de mogelijke
werking van dit zogeheten vliegwiel vergroten.
Dany Jacobs (2007) suggereert dat de economische waarde van cultuur onder
meer schuilt in de confrontatie van mensen met ideeën, inzichten, metaforen of
ervaringen waarmee ze hun grenzen kunnen verleggen. Dat kan resulteren in een
groter creatief en interpretatief vermogen, dat ze dan weer kunnen inzetten in
65hun beroepspraktijk. Jacobs onderstreept de culturele kant van innovatie. Uit de
analyse van de industriële ruimte in de Noordvleugel van de Randstad (Rutten,
Marlet & van Oort, 2011) blijkt dat de creatieve industrie en de creatief scheppende
professionals goed gepositioneerd zijn om daaraan invulling te geven. Het beeld
dat met deze conclusie ontstaat, appelleert aan de urbane regio als bron voor
ontwikkeling en deling van kennis en creativiteit en broedplaats voor innovatie
(zie onder meer: Glaeser, 2011). De arbeidsmobiliteit van creatief talent is bijzonder
hoog. Creatieve professionals kunnen de vaardigheden en competenties die ze
meebrengen, in veel contexten laten renderen, zowel binnen publiekgefinancierde
instellingen van kunst en cultuur als in private contexten die zich grotendeels op
de markt moeten bewijzen.
Gezien het bovenstaande zou een overheid die zich richt op het bevorderen van
creatief talent voor de creatieve economie, zich tweemaal moeten bedenken
voordat zij drastisch snijdt in de sector kunst en cultuur. Vanuit die deelsector
maken talenten oversteken naar de meer commercieel georiënteerde segmenten
van de creatieve economie. Andersom gebeurt dat ook. De sterke conclusies
van Florida (2002) en Marlet c.s. (Marlet & Van Woerkens 2004, 2007; Marlet
2009) dat een uitdagende en rijke culturele context een magneetwerking heeft
op grensverleggend en creatief talent van de meest uiteenlopende pluimages,
essentieel voor een innovatieve economie, laten zien dat kunst en cultuur op een
eigen specifieke manier waarde toevoegen aan economie en samenleving en in die
rol onontbeerlijk zijn binnen het ecosysteem van de creatieve economie.
5.5 Complexe vraagstukken en creatieve verbindingen
In de creatieve economie wordt de meeste waarde gerealiseerd met producten die
aansluiten bij de belevingswereld van consumenten en die op een slimme manier
inspelen op brede maatschappelijke behoeften en wensen. Er is dus grote behoefte
aan creatief talent dat in staat is om nieuwe mogelijkheden die bijvoorbeeld
voortvloeien uit de ontwikkeling van digitale technologie en nieuwe materialen, om
te zetten in toepassingen die een markt bedienen en een bijdrage leveren aan het
aangaan van belangrijke maatschappelijke uitdagingen. Daarop is de belofte van
de creatieve economie gestoeld.
Aan dit slot van het hoofdstuk is het goed om stil te staan bij de kenmerken en
contouren van die creatieve professional en de rol die hij of zij kan innemen in het
proces dat moet leidden tot innovatieve producten en diensten en wellicht zelfs
tot het succesvol tegemoet treden van de eerder geformuleerde grand societal
challenges (zie ook: subparagraaf 4.2.7).
66 Innoveren komt in essentie neer op het succesvol toepassen van nieuwe ideeën.
Innovatie is gericht op de toekomst en is daarmee vooral een ontwerpopgave. Zij
moet ertoe leiden dat mensen bestaande dingen beter (smart) kunnen doen of dat
nieuwe dingen mogelijk worden. Innovatie vloeit voort uit nieuwe mogelijkheden
(Eureka!) en urgenties en problemen (Verzin een list!).
Figuur 5.2: Innovatie, mogelijkheden en urgenties
Nieuwe kennis, technologische vooruitgang en nieuwe creatieve methoden leiden
vaak tot innovaties. Ze openen deuren waarvan het bestaan onbekend was maar
die, nu ze openstaan, een waaier van mogelijkheden binnen bereik brengen. Ook
zijn problemen die om een oplossing vragen, vaak een beginpunt van innovatie.
Daarbij kan het gaan om grote en om kleine problemen. Een bedrijf kan een
procesprobleem oplossen met een nieuwe technische toepassing of met een
nieuwe manier van werken. Meer op grote schaal zijn vergrijzing en de knelpunten
die dat veroorzaakt, een grand challenge die steeds nijpender wordt, wanneer de
juiste reacties uitblijven. Voor Nederland was de omgang met de zee jarenlang
een groot probleem, dat culmineerde in de grote overstroming in 1953. Met de
innovaties voor het oplossen van de problemen met het water heeft Nederland een
majeure inspanning verricht, met de uitkomst dat de Nederlandse Topsector water
nu wereldfaam geniet.
Een van de belangrijkste uitdagingen in het tot stand brengen van innovaties is
het koppelen van nieuwe mogelijkheden aan maatschappelijke relevante toepas-
singen die gestoeld kunnen worden op een stevig bedrijfseconomisch fundament.
Maatschappelijke toepassingen kunnen gericht zijn op nieuwe mogelijkheden en
Mogelijkheden (inputs)
Urgenties en oplossingen (outputs)
• Grand societal challenges • Inefficiënties • Knelpunten • Schaarste • Rampen • Regels en wetgeving
• Creatieve concepten • Design thinking • Nieuwe kennis • Nieuwe technologieën • Fundamenteel onderzoek en experiment • Serendipiditeit
Welvaart en Welzijn
Creatieve professional
Innovatie
Eureka! Verzin
een list!
67op het bieden van oplossingen voor maatschappelijke uitdagingen, als gericht
antwoord op urgenties en problemen.
In het geval van maatschappelijke uitdagingen komt innoveren neer op het
productief verbinden van mogelijkheden en urgenties. Het gaat daarbij om
bijzonder complexe processen die vragen om de juiste connectie van kennis,
inzichten en mogelijkheden met maatschappelijke eisen, trends en ook
beperkingen. Aan het leggen van die connectie en het creatief ontwerpen van
oplossingen op basis van een probleemanalyse en de mobilisatie van relevante
kennis en praktijkervaring kunnen creatieve professionals een belangrijke bijdrage
leveren.
Een van de kernpunten van de creatieve economie is het besef dat louter op
technologie en wetenschappelijke kennis gestoelde oplossingen in veel gevallen
niet werken doordat ze niet de volledige complexiteit van maatschappelijke
fenomenen kunnen omvatten. Innovatie wordt daarmee meer dan voorheen een
ontwerpopgave. Horst Rittel en Melvin Weber hebben al in 1973 de complexiteit
van maatschappelijke en politieke vraagstukken onderkend. Die vraagstukken zijn
veel complexer (wicked) dan de oplossingen waar ingenieurs of wetenschappers in
hun vaak specifiek gemodelleerde wetenschappelijke werkelijkheid mee bezig zijn
(tame). Zij stellen dat wetenschap onvoldoende in staat is om oplossingen aan te
dragen voor de problemen die zich voordoen in een almaar complexer wordende
samenleving. De open samenleving is veel complexer dan een wetenschappelijke
planningsmethodiek ooit zou kunnen overspannen. Rittel en Webber suggereren
dat:
‘… the social professions were misled somewhere along the line into
assuming they could be applied scientists – that they could solve problems
in the way scientists can solve their sorts of problems. The error has been
a serious one.’’ (Rittel & Webber 1973, p.159)
In de wereld van ontwerp is sprake van een vergelijkbaar inzicht. De ervaringen die
zijn opgedaan met wetenschappelijk ontwerp leren dat de wereld moeilijk gevat
kan worden in alomvattende logische kaders als basis voor ontwerp. Van daaruit is
de roep om een eigen, op de ontwerppraktijk gesteld intellectuele ontwerpcultuur
ontstaan: design as a discipline. Daarop is ook de methode van design thinking
gestoeld (Cross, 2013). Deze beweging sluit aan bij de gedachten die al in de jaren
tachtig van de vorige eeuw door Donald Schön (1983) in zijn boek zijn geformuleerd.
Zijn werk is een radicale afwijzing van het technologisch rationalistisch
paradigma dat koerst op bijna directe, effectieve maatschappelijke toepassing
van wetenschappelijke kennis. Problemen en knelpunten die optreden bij de
implementatie en toepassing van de kennis, worden in dat model louter geweten
68 aan procesmatige onvolkomenheden die door middel van (social) engineering
moeten worden opgelost. Schön daagt de positivistische doctrine uit, door er een
constructivistisch paradigma tegenover te zetten. Schön zegt dat de positivis-
tische ontwerpwetenschap helder gestructureerde ontwerpproblemen vooronder-
stelt, terwijl de ontwerppraktijk een radicaal ander beeld laat zien. In de praktijk
moeten ontwerpers afrekenen met chaotische en problematische situaties waarbij
ze allereerst voor de uitdaging staan om een probleem te doorgronden en te
reconstrueren, voordat ze aan oplossingen kunnen gaan denken en werken. Schön
bepleit een epistemologie van de praktijk die impliciet aanwezig is in de intuïtieve
processen die ontwerpers toepassen, wanneer ze onzekere, instabiele, unieke en
conflictueuze situaties tegemoet moeten treden, wicked problems zoals Rittel en
Weber ze noemen:
‘The information needed to understand the problem depends upon one’s
idea for solving. ... To find the problem is thus the same thing as finding
the solution; the problem can’t be defined until the solution has been
found. The formulation of a wicked problem is the problem!
(Rittel & Webber 1973, p.161)
Voor het identificeren van problemen, het formuleren ervan en het toewerken
naar een antwoord biedt vooral het professioneel opgebouwde repertoire van
oplossingen gekoppeld aan problemen soelaas, niet de wetenschap. De reflectieve
professional die Schön typeert, bouwt aan een dergelijk repertoire op basis van
ervaring en kan er een beroep op doen wanneer hij of zij uitgedaagd wordt om
zowel een probleem te construeren als het op te lossen.
‘The practitioner has built up a repertoire of examples, images, understan-
dings and actions. … It includes sites he has seen, buildings he has known,
design problems he has encountered and solutions he has devised for
them. … A practitioner’s repertoire includes the whole of his experience
insofar as it is accessible to him for understanding and action.’
(Schön, 1983, p.138)
Schön pleit voor het expliciteren van de competenties en vaardigheden van
de professionals in het ontwerpvak en niet voor het vervangen ervan door
wetenschappelijke schema’s, en het erkennen van kennis als eigenstandige bron.
Hij pleit net als Cross voor kennis die is gebaseerd op professionele praktijker-
varing, designerly knowledge.
Voortbouwend op het gedachtegoed en de inzichten van mensen als Rittel en
Webber, Schön en Cross doemen de contouren op van de identiteit en betekenis
van creatieve professionals en de rol die ze kunnen spelen in de uitdagingen waar
69de wereld zich momenteel voor gesteld ziet. De potentiële waarde die hun inzet
voor oplossingen van maatschappelijke uitdagingen levert, verschaft tegelijkertijd
de broodnodige economische basis voor toegepaste creativiteit in het tijdsge-
wricht van de creatieve economie.
5.6 Conclusie
De verschuiving in het debat over de rol en betekenis van de creatieve industrie,
weg van de relatief simpele notie van omvang en groei van de sector naar zijn
betekenis als hefboom voor innovatie ten bate van de brede economie en de
ontwikkeling van nieuwe stedelijkheid, heeft op haar beurt een nieuwe fase
ingeleid. De meest recente verschuiving in het debat betreft de feitelijke mogelijk-
heden en competenties van creatief scheppend talent voor economische en
maatschappelijke innovatie. Daarbij is het besef gegroeid dat het zwaartepunt van
de werking van de creatieve economie ligt bij de creatieve professionals die actief
kunnen zijn binnen en vanuit de creatieve industrie, maar die ook kunnen werken
in bedrijven en instellingen die geen deel uitmaken van de creatieve industrie.
Het gaat dus niet primair om de context waarin maar om de wijze waarop ze
hun competenties en vaardigheden inzetten in concrete innovatietrajecten en –
projecten, vanuit hun eigen kracht en waarde.
Het is een bijzonder boeiende vraag vanuit welke rol creatief scheppende profes-
sionals van waarde kunnen zijn in de processen die in dit hoofdstuk uiteen zijn
gezet. Uit een aantal polemische interventies van onder andere Schön, Rittel
en Webber en ook Cross komt een belangwekkende tegensteling naar voren,
die verassend actueel is in het kader van de debatten over de betekenis van
creatieve industrie, creatief scheppend talent en wetenschappelijk onderzoek in de
creatieve economie. Deze auteurs leggen het zwaartepunt van de actie eerder bij
de creatieve professional dan bij de wetenschappelijke onderzoeker. De creatieve
professional komt naar voren als degenen die mogelijkheden verbinden aan
uitdagingen, met het oog op een te creëren toekomst. Dat onderscheidt hem of
haar overduidelijk van de wetenschapper.
71
HOOFDSTUK 6
Epiloog
Het is voor Nederland en Europa een belangrijke uitdaging om het ruim aanwezige
creatieve, menselijke kapitaal zo goed mogelijk te laten renderen voor economie
en maatschappij. Dat is een voorwaarde om zich te kunnen bewijzen als innova-
tieve en concurrerende economie. Tegelijkertijd is het ook in maatschappelijk
opzicht cruciaal, omdat het continent zich gesteld ziet voor wat grand societal
challenges zijn gaan heten. De zoektocht naar nieuwe bronnen van waarde in het
postindustriële tijdperk heeft de westerse landen en daarna ook andere delen
van de wereld op het spoor gezet van de creatieve industrie. Met de ontwikkeling
van het debat en het denken over de creatieve industrie is het inzicht gegroeid
dat deze sector zich qua rol en betekenis onderscheidt van andere sectoren. De
economische en maatschappelijke waarde van de creatieve industrie reikt verder
dan het verschaffen van arbeidsplaatsen en het creëren van toegevoegde waarde,
ook al heeft de sector tot recent bijzonder gepresteerd op dat vlak. Zeker zo
belangrijk is dat de creatieve industrie waarde toevoegt aan andere sectoren,
door ze innovatiever te maken. Net zo belangrijk is haar positieve uitwerking op
stedelijke ontwikkelingen: de creatieve stad. De bijzondere beleidsaandacht voor
de creatieve industrie is daarmee gerechtvaardigd.
De observatie dat de creatieve industrie waarde toevoegt aan andere domeinen
en gebieden heeft geleid tot meer belangstelling voor de specifieke processen en
interacties die daarmee gemoeid zijn. Dat heeft de rol en betekenis van creatief
scheppend talent, dat vorm en invulling geeft aan de waarde van creativiteit,
duidelijk gemaakt. De sleutel tot het dividend op het creatieve kapitaal ligt in de
handen van het creatieve talent dat vaak binnen de creatieve industrie werkt,
maar ook in groten getale buiten die sector emplooi vindt: embedded creativity. In
de verbindingen die gelegd worden binnen de creatieve economie is het creatief
scheppend talent de doorslaggevende factor.
72 Creatieve beroepsbeoefenaren, van vormgevers tot communicatie-experts en
van gameontwikkelaars tot kunstenaars, leggen verbindingen tussen verbeelding,
ontwerp en storytelling en praktijken buiten de eigen kring, van zorg tot energie
en maakindustrie. Zij kunnen door het smeden van nieuwe combinaties met
professionals in andere maatschappelijke en economische domeinen zorgen voor
innovaties die leiden tot nieuwe producten en diensten. Ook kunnen ze bijdragen
aan oplossingen voor maatschappelijke kwesties en uitdagingen. In de creatieve
economie draait het om het vertalen van relevante nieuwe kennis en nieuwe
ideeën in toepassingen die aansluiten bij maatschappelijke ontwikkelingen en de
geest van de tijd. Ook gaat het om de vertaling van maatschappelijke behoeften
en uitdagingen in oplossingen waar ook een beroep op nieuwe kennis en ideeën
noodzakelijk is. Voor het oplossen van zogeheten wicked problems11 zijn creatieve
ontwerpers onontbeerlijk. Zij zijn meer dan bijvoorbeeld wetenschappers of
engineers in staat problemen en uitdagingen te verbinden met oplossingen, door
inzet van hun creatieve competenties en ontwerpvaardigheden. Veel bedrijven
in de creatieve industrie zijn te beschouwen als powerhouses waar creatief
scheppend talent onderdak vindt. Maar zoals vermeld zijn deze creatieve beroeps-
beoefenaren in de hele economie te vinden. Het succes van de creatieve economie
moet daarom niet worden afgelezen aan de toe- of afname van het aantal arbeids-
plaatsen in de creatieve industrie, maar vooral aan het succes van innovaties
waarin het creatief scheppend vermogen van doorslaggevend belang is. Het gaat
om de kracht van verbeelding. Dat betekent dat creatief talent minimaal evenveel
beleidsaandacht verdient dan de bedrijven die samen de creatieve industrie
vormen.
In dat verband is een recente ontwikkeling in het veld van hoger beroepsonderwijs
illustratief. Daar is het domein creative technologies geïntroduceerd, dat tot doel
heeft professionals op te leiden die zowel technologisch onderlegd zijn, maar ook
beschikken over ontwerpvaardigheden, met oog voor menselijk gedrag en beleving
(vgl. Domein Creative Technologies 2014). De op te leiden professionals hoeven
niet op beide terreinen topexpert te zijn, maar moeten wel in staat te zijn de
noodzakelijke nieuwe combinaties te definiëren, uit te werken en vorm te geven.
De kracht van de verbinding van creatief scheppend vermogen met andere vormen
van professionele kennis vindt plaats op allerlei niveaus, van lokaal tot globaal.
Toch blijkt de schaal van de stedelijke regio van bijzonder belang als het gaat
om creëren en benutten van nieuwe combinaties voor innovatie. In paragraaf
3.4 komt naar voren dat op de schaal van Nederland verschillen bestaan in het
belang van de creatieve industrie voor de lokale economie. Bovendien verschilt
11 Zie paragraaf 5.5
73de samenstelling van de creatieve industrie tussen de verschillende steden.
Amsterdam en Utrecht lijken nog het meest op de verdeling tussen de deelsec-
toren kunsten en erfgoed, media- en entertainment industrie en creatieve zakelijke
dienstverlening die landelijk geldt. Rotterdam en Eindhoven laten een sterker
aandeel zien in de creatieve zakelijke dienstverlening. Hilversum specialiseert zich
in media- en entertainmentindustrie en in ’s Gravenhage heeft kunst en erfgoed
een bijzonder belang. In het licht van het belang van verbindingen vanuit de
creatieve industrie met bedrijfstakken en sectoren in de economie als geheel zijn
de stedelijke zwaartepunten relevant. Ze bieden een aanknopingspunt om door te
filosoferen over de wijze waarop de creatieve industrie productief kan zijn voor de
stedelijke economie en de brede stedelijke ontwikkeling.
Aan de stad Rotterdam is in deze studie een aparte paragraaf gewijd die een
beknopte schets geeft van de stand van de creatieve industrie in de stad. De
daar gepresenteerde gegevens vormen een eerste nog bescheiden resultaat van
een onderzoekslijn waarin binnen het lectoraat Creative Business, onderdeel van
het Kenniscentrum Creating 010 van Hogeschool Rotterdam, getracht wordt de
creatieve economie van de regio Rijnmond in kaart te brengen: Mapping Creative
Rotterdam. Doelstelling is om naast de gekende categorieën uit het mapping
onderzoek naar de creatieve industrie ook het creatief scheppend talent in de stad
in kaart te brengen en de relevante verbindingen in de ecologie van de regionale
economie bloot te leggen. Op die wijze moet een beter begrip ontstaan van de
manier waarop creatieve industrie en creatieve professionals die onder andere aan
Hogeschool Rotterdam worden opgeleid van belang zijn voor stad en regio.
Behalve door een aparte paragraaf gewijd aan de creatieve industrie in de
Maasstad, is er in deze studie al voorgesorteerd op mogelijke productieve
interacties tussen de segmenten van de creatieve industrie in de stad en de lokale
en regionale economie van Rotterdam. Bij wijze van illustratie is in paragraaf 4.6
besproken op welke wijze de creatieve industrie of onderdelen ervan, een impuls
kunnen geven aan innovatie van de bestaande omvangrijke economische clusters
in Rotterdam. Daarbij is ingegaan op het innovatiepotentieel van de combinatie
van serious gaming aan de ene kant en de Rotterdamse haven en de petroche-
mische industrie aan de andere kant. Het verdient aanbeveling te verkennen hoe
interacties met dit en andere onderdelen van de creatieve industrie van belang
kunnen zijn voor innovatie en welke vaardigheden en competenties daarin een
belangrijke rol spelen. Dat is een vraag die eveneens een prominente plaats heeft
in het programma van het lectoraat Creative Business.
Ook op het terrein van stedelijke ontwikkeling zijn er in combinatie met de
stedelijke creatieve industrie veel mogelijkheden voor innovatieve ontwikke-
lingen. In Rotterdam nemen allerlei vormen van kleinschalige creatieve productie
74 op wijkniveau, toe. Er is sprake van een nieuwe lokale (maak)industrie die zich
ontwikkelt in interactie met activiteiten van creatieve ontwerpers of met beoefe-
naars van traditionele ambachten. Die vertalen zich vaak in nieuwe kleinschalige
winkels die op hun beurt een bijzondere invulling geven aan het straatbeeld in
de stad. De uitwerking van deze ontwikkelingen is economisch relevant, maar is
in sociaal en cultureel opzicht van minstens zo groot belang. Deze activiteiten
kleuren de stad, dragen bij aan de ontwikkeling van sociale en culturele identiteit
van betrokkenen en van de wijken en bevorderen maatschappelijke participatie.
Dat geldt ook voor de makers movement, die in Rotterdam haar sporen achterlaat.
Daarin komen nieuwe netwerken van ontwerpers en makers tot stand. Binnen
de zogeheten open makers spaces wordt geëxperimenteerd en gepionierd met
nieuwe technologische toepassingen als 3D printing en ontstaan nieuw samenwer-
kingsvormen en coalities. Hogeschool Rotterdam en Creating 010 zien de potentie
van zowel de nieuwe maakindustrie als de makers movement en ondersteunen
die ontwikkelingen actief door participatie in projecten in de stad en door
samenwerking binnen de opleidingen en toegespitste labs en werkplaatsen. Deze
nieuwe vormen van creative business vallen binnen de scope van het voornoemde
project Mapping Creative Rotterdam.
Een van de centrale conclusies van deze studie is dat er de rol en betekenis van
creatief scheppend talent een meer prominente plaats moet krijgen in het debat
over creatieve industrie en creatieve economie. Juist deze conclusie is een belang-
rijke uitdaging voor Hogeschool Rotterdam en de opleidingen die ze aanbiedt.
De creatieve professionals die worden opgeleid binnen de Willem de Kooning
Academie en het Instituut voor Communicatie, Media en Informatietechnologie, de
onderwijsinstellingen die door het Kenniscentrum Creating 010 worden bediend,
spelen een sleutelrol binnen de creatieve economie. Daar zijn ze zich ten volle
van bewust. De Willem de Kooning Academie heeft recent een curriculumwijziging
doorgevoerd gericht op het beter afstemmen van het onderwijsaanbod op de
praktijk van de creatieve economie. Die operatie kent haar gelijke niet binnen het
kunstvakonderwijs (Chabot, Cramer, Rutten & Troxler, 2013). Het Instituut voor
Communicatie, Media en Informatietechnologie heeft zich landelijk beijverd voor
de ontwikkeling voor het hier eerder genoemde domein Creative Technologies in
het besef dat integratie van technologiekennis en creatieve ontwerpvaardigheden
van groot belang is (vgl. Domein Creative Technologies 2014). Het onderzoek van
het lectoraat Creative Business is er op gericht om kennis te ontwikkelen die zowel
relevantie heeft voor het curriculum van de verschillende opleidingen als voor hun
positionering in de structuur van de creatieve economie in Rijnmond.
75Een van de aandachtspunten daarbij is de rol van ondernemerschap in het
curriculum, maar ook in de praktijk waar de op te leiden creatieve professionals
hopen een plaats te vinden. Binnen het lectoraat Creative Business heeft het
onderzoek naar ondernemerschap een belangrijke plaats. Daarbij staat voorop
dat ondernemerschap een invulling krijgt die past bij de praktijk van de creatieve
disciplines, waar ondernemers vaak missiegedreven zijn en pas in tweede instantie
vanuit een monetair motief handelen. Dat heeft implicaties voor hoe ze als
ondernemer opereren en de wijze waarop ze in die hoedanigheid in de opleiding
worden aangesproken. Het lectoraat heeft daarnaast een taak om actief in de
relevante omgeving van Hogeschool Rotterdam, met overheid, sectororganisaties
en bedrijfsleven, te werken aan de vergroting van de kansen voor het creatieve
talent dat Hogeschool Rotterdam aflevert.
De kennisontwikkeling en –toepassing wil het lectoraat Creative Business
aanpakken, in samenwerking met de collega’s binnen Creating 010, de relevante
opleidingen, en alle andere stakeholders binnen Hogeschool Rotterdam:
onderzoekers, docenten, studenten, ontwikkelaars en bestuurders. Daarbij geldt
net als binnen de creatieve economie, dat verbindingen tussen verschillende
domeinen en velden, gesmeed door ondernemende professionals de grootste
bijdrage leveren aan broodnodige innovaties. Hoofddoel daarbij is de aankomende
creatieve professionals, onze studenten, voor te bereiden op een boeiende
toekomst in de creatieve economie. Deze studie is een invitatie aan iedereen
binnen Hogeschool Rotterdam en de relevante omgeving van stad, regio en sector
om deze handschoen op te pakken.
76
LITERATUUR
Americans for the Arts (2014). Creative industries: Business and employment in
the arts. Key points
Van Andel, W. & K. Vandenbempt (2012). Creative Jumpers. Businessmodellen van
groeiondernemingen in de creatieve industrieën. Leuven: Acco.
Bilton, C. (2009). Relocating creativity in advertising. From aesthetic specialisation
to strategic integration. In: A. Pratt & P. Jefcutt (Eds.). Creativity, innovation and
the creative economy, [23-40], London & New York: Routledge.
Booz and Company (2013). Rijksmuseum. Bijzonder binnenlands product. De
economische waarde en impact van het nieuwe rijksmuseum. Amsterdam: Booz
and Company.
British Invisibles (1995). Overseas earnings of the music industry. London: British
Invisibles.
Braaksma, R.M., J.P.J. de Jong & E. Stam (2005). Creatieve bedrijvigheid in
Nederland. Structuur, ontwikkeling, innovatie. Zoetermeer: EIM.
Braams, N. & N. Urlings (2010) Creatieve industrie in Nederland: Creatieve
Bedrijven. Heerlen: CBS.
Candi, M., G. Gemser, J. van den Ende (2010). Effectiviteit van design, Rotterdam:
RSM Erasmus Universiteit.
Caves, R. (2000). Creative industries. Contracts between art and commerce.
Cambridge, Massachusetts en London: Harvard University Press.
Chabot, J., F. Cramer, P. Rutten & P. Troxler (2013) (Eds.), Reinventing the art
school, 21 st century. Rotterdam: Willem de Kooning Academy.
Chapain, C., P. Cooke, L. de Propris, S. MacNeill & J. Mateos-Garcia (2010). Creative
clusters and innovation. Putting Creativity on the Map. London: Nesta.
Creative Industries Innovation Centre / SGS Economics and Planning Pty Ltd.
(2013). Valuing Australia’s Creative Industries. Final report.
Council of the European Union (2013). Implementing an action plan for design-
driven innovation. Commission staff working document, SWD (2013) 380.
Brussels: European Commission.
DCMS (Department for culture, media and sports of the UK government) (1998).
Creative Industries Mapping Document. London: DCMS.
DCMS (2001). Creative Industries Mapping Document. London. DCMS.
DCMS (2011). Creative Industries Economic Estimates. Full Statistical Release.
London: DCMS.
DMCS (2014). Creative Industries Economic Estimates. January 2014 (Statistical
Release). London: DCMS.
77Domein Creative Technologies (2014). Creative Technologies. Mei 2014
Ernst & Young (2013). At the heart of France’s influence and competitiveness.
1st Overview of the cultural and creative industries. Ernst & Young.
ETIN Adviseurs (2003). Creatieve industrie regio Eindhoven: resultaten van een
inventariserend onderzoek. In: Het creatieve DNA van de regio Eindhoven. Een
inventarisatie. [pp. 40-46]. Eindhoven: Stichting Alice.
Flanders District of Creativity/Vlerick Leuven Gent Management School (2005).
Strategische omgevingsanalyse: uitdagingen voor de de toekomst nood aan een
creatief groeimodel. FDC.Vlerick Management School.
Florida, R. (2002).The rise of the creative class, and how it’s transforming work,
leisure, community and everyday life. New York: Basic Books.
FME-CWM, Chamber of Commerce, Ministry of Economic Affairs, TNO & VNO-NCW
(2014). Smart Industry. Dutch Industry fit for the future.
GLA Economics (2002). Creativity. London’s core business. London: Greater
London Authority.
Gleaser, E. (2011). The thriumph of the city. How our greatest invention makes us
richer, smarter, greener, healthier and happier. New York. Penguin Press.
‘Groot banenverlies in 2013’ (2014). Lisa Nieuws, mei 2014. p. 2-4.
Grotenhuis, F. (2007). De toekomst van creativiteit. Steden als smeltkroes van
economie, technologie en cultuur. Amsterdam: Dutch University Press
Guiette, A., S. Jacobs, A. Schramme & K. Vandenbemt (2011). Creatieve industrie in
Vlaanderen: mapping en bedrijfseconomische analyse. Antwerpen: Antwerpen
Management School/Flanders DC.
Hietbrink, S., F. van Puffelen en J. Wesseling (1985).Meer dan een miljard: de
economische betekenis van de professionele kunsten in Amsterdam. Amsterdam:
Stichting Economisch Onderzoek der Universiteit van Amsterdam.
Higgs, P. & S. Cunningham (2008). Creative industries mapping: Where have we
come from and where are we going? Creative Industries Journal. vol. 1, no 1. 7-30.
Higgs, P., S. Cunnigham & H. Bakshi (2008). Beyond creative industries. Mapping
the creative economy in the United Kingdom. London: Nesta, 2008.
Hofstede, B. & S. Raes (Red.) (2006). Creatief vermogen, de economische potentie
van cultuur en creativiteit. Den Haag: Elsevier.
Howkins, J. (2001). The creative economy. How people make money from ideas.
London: Penguin.
Innovatieplatform (2004). Voorstellen Sleutelgebieden-aanpak. Ambitie, excellentie
en actie. Van dijkgraaf tot art director: voorstellen tot actie van het Innovatie-
platform. Den Haag: Innovatieplatform.
Jacobs, D. (2007). Adding Values. The cultural side of innovation. Arnhem: Artez
Press.
Jacobs, J. (1969). The Economy of Cities. Vintage: New York.
78 Joint Institute for Innovation Policy (2012) Investing in research and innovation for
grand challenges. Study to assist the European Research Area Board. Brussels:
Joint Institute for Innovation Policy.
KEA European Affairs (2006). The economy of culture in Europe. Study prepared
for the European Commission (DG for Education and Culture). Brussels: KEA.
Kern, P. (KEA), Y. Smits (KEA) and D. Wang (Shenzen Press Group) (2011). Mapping
the cultural and creative sectors in the EU and China: A working paper in support
to the development of EU-China cultural and creative industries’. (CCIs) platform.
KEA/Shenzen press Group
Kloosterman, R .(2002) De stad, de cultuur en het geld; een eerste cijfermatige
excercitie rond cultural industries in Nederland. In: Stedenbouw en ruimtelijke
ordening. Vol. 2, 26-29.
Kloosterman, R. (2004). Recent employment trends in the cultural industries in
Amsterdam, Rotterdam, The Hague and Utrecht, a first exploration. Tijdschrift
voor Economische en Sociale Geografie. Vol. 95, no.2, 245-252.
Kloosterman, R. & E. Stegmeier (2005). Delirious Rotterdam: The Formation of an
Innovative Cluster of Architectural Firms. In GeoJournal Library, 1, Volume 80
[Learning from clusters] 203-224.
Koops, O., W. Manshanden & F. van der Zee (2011) Vormgeving verder op de kaart:
de positie en het economisch belang van de creatieve industrie en vormgeving
in Nederland. Amsterdam/Delft: Premsela/TNO.
Landry, C. (2000). The creative city: a toolkit for urban innovators. London:
Earthscan.
Landry, C. (2006). The art of city making. London/Sterling: Earthscan.
Van der Linden, L. (2013). De sidewalk. Mode maken in Rotterdam. Rotterdam:
Willem de Kooning Academie/Creating 010 [Working Paper].
Manshanden, W., P. Rutten, P. de Bruijn & O. Koops (2005), Creatieve industrie in
Rotterdam. Delft: TNO.
Marlet, G (2009). De aantrekkelijke stad. Moderne locatietheorieën en de aantrek-
kingskracht van Nederlandse steden. Nijmegen: VOC Uitgevers, 2009.
Marlet, G. & C. van Woerkens (2004) Het economisch belang van de creatieve
klasse. In: Economisch Statistische Berichten, 11-6-2004, 280-283.
Marlet, G. & C. van Woerkens (2007). The Dutch Creative class and how it fosters
urban employment growth, in: Urban Studies, 44, 13, 2605-2626.
Marlet, G. & J. Poort (2005). Creativiteit naar waarde geschat. Amsterdam/Utrecht:
SEO economisch onderzoek/Atlas Gemeenten.
Marlet, G. & C. van Woerkens (2004), Het economisch belang van de creatieve
klasse. In: Economisch Statistische Berichten, 11-6-2004, 280-283.
Media Development Authority (2002). Creative industries development strategy.
Propelling Singapore’s creative economy. MITA, Singapore.
79Menzel, M.P. & D. Fornahl (2009). Cluster life cycles-dimensions and rationales of
cluster evolution. Industrial and Corporate Change, Volume 19, Number 1,
205–238
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap & Ministerie van Economische
Zaken EZ, (2009). Ons Creatieve Vermogen. Brief cultuur en economie,
26 augustus 2009.
Neffke, F., M. Burger, F. van Oort & R. Boschma (2010). De evolutie van skill-
gerelateerde bedrijfstakken in de Noordvleugel van de Randstad. Kansen en
bedreigingen. Rotterdam/Utrecht: Erasmus Universiteit/Universiteit Utrecht.
Neffke, F. & M.S. Henning (2009) Skill-relatedness and firm diversification: papers
on Economics and Evolution. Jena: Max Planck Institute of Economics,
Evolutionary Economics Group (09-06).
Neffke, F., L. Nedelkoska & F. van Oort et al. (2012) Skill gerelateerdheid in de
arbeidsmarkt van de provincie Zuid-Holland. Den Haag: Provincie Zuid-Holland.
Nieuwenhuis, O. & O. Koops (2013). Creatieve kruisbestuivingen. Boekman 97
[De Staat van Cultuur]. Amsterdam: Boekmanstichting & Sociaal en Cultureel
Planburo, 117-124.
Oort, F. van (2012). De weerbare regio. Ruimtelijk-economisch beleid in de
Zuid-Hollandse kenniseconomie. Den Haag: Provincie Zuid-Holland.
Poort, J. G. Marlet & C. van Woerkens (2006). Omvang en belang van de creatieve
productie in Nederland. In: Bart Hofstede. & Stephan. Raes, Creatief vermogen,
de economische potentie van cultuur en creativiteit. Den Haag: Elsevier, 39-60.
Potts, J. & S. Cunningham (2008). Four models of the creative industries.
International Journal of Cultural Policy 14 (3), 233-47.
Potts, J. (2011). Creative industries and economic evolution. Cheltenham: Edward
Elgar.
Raes, S. & B. Hofstede (2005). Creativiteit in kaart gebracht. Mapping document
creatief bedrijvigheid in Nederland. Den Haag: Ministerie van Economische Zaken
& ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.
Rinnooy Kan, A., P. Rutten & M. Stikker (2013). Topsector creatieve industrie niet
compleet als de kunsten er geen deel van uit maken. Financieel Dagblad,
9 februari 2013.
Rittel, H.W. and M. M. Webber (1973). Dilemmas in a general theory of planning.
Policy Sciences, vol. 4, 155-69.
Rutten, P. (2006), Culture and Urban Regeneration. Cultural activities & creative
industries. A Driving force for urban regeneration. Findings and conclusions on
the economic perspective. Lille: Agence de développement et d’urbanisme de
Lille Métropole/Urbact Culture Network.
Rutten, P. (2011), Dutchpack. Innovatie op het breukvlak van kunst, technologie en
wetenschap. Haarlem: Paul Rutten Onderzoek.
Rutten, P. (2012). Toekomst van het Nederlandse Cross Media Cluster. Cross Media
Monitor 2012. Hilversum: iMMovator.
80 Rutten, P. (2013) Art, creativity and the economy. New opportunities built on a
problematic past relationship. In: J. Chabot, F. Cramer, P. Rutten and P. Troxler
(Eds), Reinventing the art school, 21 st century. Rotterdam: Willem de Kooning
Academy, 2013, pp. 45-72.
Rutten, P. (2013). De belofte van het creatieve dividend. Boekman 93 [Creatieve
Industrie]. Amsterdam: Boekmanstichting, 48-56.
Rutten, P., W. Manshanden, J. Muskens & O. Koops (2004), De creatieve industrie in
Amsterdam en de regio. Delft: TNO,
Rutten, P., T. IJdens, D. Jacobs & K. Koch. (2005) Knelpunten in creatieve
productie: creatieve industrie. Delft: TNO.
Rutten, P., W. Manshanden, M. den Blanken, P. de Bruijn & O. Koops (2005),
Vormgeving in de creatieve economie. Delft: TNO.
Rutten, P., T. van Mil & F. Visser (2010). De kracht van cross media in de netwerk-
economie. Eerste integrale analyse. Cross Media Monitor 2010. Hilversum:
iMMovator
Rutten, P., O. Koops & M. Roso (2010), Creatieve industrie in de SBI 2008 bedrijfs-
indeling. Delft: TNO.
Rutten, P., G. Marlet & F. van Oort (2011) De creatieve industrie als vliegwiel.
Haarlem: Paul Rutten Onderzoek.
Rutten, P., O. Koops & O. Nieuwenhuis (2012a). Cross Media in Cijfers. Cross Media
Monitor 2012. Hilversum: iMMovator
Rutten, P., O. Koops & O. Nieuwenhuis (2012b). Top 25 Cross Media Steden in
Nederland. Cross Media Monitor 2012. Hilversum: iMMovator
Rutten, P. & O. Koops (2012). Creatieve industrie: historie, definitie en economisch
belang. In: Corien Prins, Anton Vedder en Frans van der Zee (Eds.) Jaarboek
ICT en Samenleving 2012 De Transformerende Kracht van ICT. Media Update
Vakpublicaties, 217-241.
Rutten, P. & O. Koops (2013) Creatieve industrie in cijfers. Boekman 93 [Creatieve
Industrie]. Amsterdam: Boekmanstichting, 100-102.
Rutten, P., M. Leendertse & M. Slot (te publiceren in 2014). Serious Gaming in
Rotterdam. Rotterdam: Rotterdam Media Commission.
Schrauwen, J., M. Demol, W. Van Andel & A. Schramme (2014). Creatieve
industrieën in Vlaanderen – Update. Mapping en bedrijfseconomische analyse.
Antwerpen: Antwerp Management School/Flanders District of Creativity
Scott, A. J. (2000). The cultural economy of cities; Essays on the geography of
image-producing industries. London, Thousand Oaks, New Dehli: Sage.
Siwek, S. E. (2013). Copyright industries in the US Economy. Prepared for the
International Intellectual Property Alliance. Washington DC: Economists
Incorporated.
Thomson, J. B. (2005). Books in the digital age. The transformation of academic
and higher education publishing in Britain and the United States. Cambridge:
Polity Press.
81Topteam Creatieve Industrie (2011). Creatieve Industrie in Topvorm. Den Haag:
Advies Topteam Creatieve Industrie.
UNESCO/UNDP (2013). Creative economy report. 2013 special edition. Widening
local development pathways. Paris: UNESCO/UNDP
De Voldere, I. & P. Rutten (2008). Cultuur, creatieve industrie en innovatie.
Discussiepaper voor de werkconferentie van de Commissie Cultureel Verdrag
Vlaanderen – Nederland over creatieve industrie op 26 november 2008, Van
Nelle Fabriek Rotterdam.
Weda, J., V. Kocsis, R. van der Noll & S. van der Werff (2014). Economic
Contribution of Copyright-Relevant Industries in the Netherlands. Amsterdam:
SEO Economisch Onderzoek.
Weterings, A. & F. van Oort (2013). Veerkracht op de regionale arbeidsmarkt:
kansen op vernieuwing in Rijnmond. Essay voor de Gemeente Rotterdam.
82
BIJLAGE 1
Deelsectoren en bedrijfstakken (incl. standaard bedrijfsindelingscode - SBI) van
creatieve industrie
Kunsten en cultureel erfgoed Media en entertainmentindustrie Creatieve zakelijke dienstverlening
7990 Informatieverstrekking op het gebied van toerisme
5811 Uitgeverijen van boeken 7021 Public relations bureaus
90011 Beoefening van podiumkunst
5813 Uitgeverijen van kranten 7111 Architecten
90012 Producenten van podiumkunst
5814 Uitgeverijen van tijdschriften
7311 Reclamebureaus
9002 Dienstverlening voor uitvoerende kunst
5819 Overige uitgeverijen (niet van software)
7312 Handel in advertentieruimte en -tijd
9003 Schrijven en overige scheppende kunst
5821 Uitgeverijen van computerspellen
7410 Industrieel ontwerp en vormgeving
90041 Theaters en schouwburgen
5829 Overige uitgeverijen van software
8230 Organiseren van congressen en beurzen
91011 Openbare bibliotheken 59111 Productie van films (geen televisiefilms)
91012 Kunstuitleencentra 59112 Productie van televisieprogramma’s
91019 Overige culturele uitleencentra en openbare archieven
5912 Facilitaire activiteiten voor film- en televisieproductie
91021 Musea 5913 Distributie van films en televisieproducties
91022 Kunstgalerieën en -expositieruimten
5914 Bioscopen
9103 Monumentenzorg 5920 Maken en uitgeven van geluidsopnamen
94993 Steunfondsen (niet op het gebied van welzijnszorg)
6010 Radio-omroepen
94994 Vriendenkringen op het gebied van cultuur, fanclubs
6020 Televisieomroepen
6321 Persagentschappen
6329 Overige dienstverlenende activiteiten op het gebied van info
74201 Fotografie
90013 Circus en variété
93211 Pret- en themaparken
93212 Kermisattracties
83
AFBEELDINGEN
Cover: © Maus Bullhorst (mausbaus.com)
Pagina 6: © Maus Bullhorst (mausbaus.com)
Pagina 12: Bovenste foto: © Bas Czerwinski. 24 uur cultuur, 2011. Bron: Rotterdam Image Bank
Onderste foto: © Willem de Kam. Creatieve ondernemers. Bron: Rotterdam Image Bank
Pagina 42: Bovenste foto: © Daar zijn, 2010. Van Nelle Fabriek. Bron: Rotterdam Image Bank
Onderste foto: © Paul van der Blom, 2011. RDM Campus. Bron: Rotterdam Image Bank
Pagina 70: © Maus Bullhorst (mausbaus.com)
84 Eerdere uitgaven van Hogeschool Rotterdam Uitgeverij
Grootmeesters in innovatie Auteur Guy Bauwen
ISBN 9789051798548
Verschijningsdatum januari 2014
Aantal pagina’s 57
Prijs € 14,95
De financiële omdenkerAuteur Maaike P. Lycklama à Nijeholt
ISBN 9789051798463
Verschijningsdatum januari 2014
Aantal pagina’s 56
Prijs € 14,95
Een kwestie van vertrouwenAuteur Mariëtte Lusse
ISBN 9789051798364
Verschijningsdatum december 2013
Aantal pagina’s 252
Prijs € 34,50
Disability studies en participatieAuteur Mieke Cardol
ISBN 9789051798524
Verschijningsdatum november 2013
Aantal pagina’s 38
Prijs € 14,95
Lokaal EnergieneutraalAuteur Freek den Dulk
ISBN 9789051798586
Verschijningsdatum november 2013
Aantal pagina’s 84
Prijs € 14,95
Een kwestie van vertrouwenEen ontwerpgericht onderzoek naar het verbeteren van het contact met ouders in het ‘grootstedelijke’ vmbo als bijdrage aan preventie van schooluitval
proefschrift
Mariëtte Lusse
Lokaal EnergieneutraalOp weg naar een energieneutrale gebouwde omgeving
openbare les
Freek d
en D
ulk L
oka
al E
nerg
ieneu
traal
Freek den Dulk
Disability Studies en Participatie: een pleidooi voor diversiteit
openbare les
Dr. M
ieke Card
ol D
isability
Stu
dies en
Particip
atie: een
pleid
ooi v
oor d
iversiteit
Dr. Mieke Cardol
op
enbare les
Grootmeesters in innovatie
OP
EN
BA
RE
LE
S
Guy Bauwen
Dynamisch innovatief ondernemen
Gu
y B
auw
en
Gro
otm
eeste
rs in In
novatie
De fi nanciële omdenker
OP
EN
BA
RE
LE
S
Maaike P. Lycklama à Nijeholt
Van crisis naar kansen
OP
EN
BA
RE
LE
S
Maaike
P. Lycklama à N
ijeh
olt
De
fi nan
ciële
om
de
nke
r
85
Are we at the eve of a transformation in our economic system? “Yes”, according to several visionary scientists and policymakers. They predict the rise of an economy that is based on biological materials, the so-called bio-based economy.
The key challenge is that due to several socio-economic developments, the world is expected to consume vastly more resources than today. The total demand for energy is projected to almost double in the next century. Increased scarcity will be accompanied by a constant struggle for supply to meet demand. Sometimes successful, sometimes less so, but always with rising and highly volatile prices as a consequence. New forms of feedstock, bio-based feedstock, will be embraced. This lecture describes some of the hurdles and challenges that the transition to the bio-based economy faces. It also describes the impact this transition will (need to) have on chemical engineering education. Finally, an first area of research focus is defined: bio aromatics.
Ad de Kok studied Chemical Engineering at the Eindhoven University of Technology. He joined Dow Benelux in Terneuzen in 1977, where he held several positions in R&D and Technology Management in Polymers, Chemicals and Hydrocarbons in Europe, USA and the Pacific. During his career at Dow he earned a Master’s and Doctorate degree in Business Administration. In 2012 he retired from Dow Chemical and joined Research Centre Mainport Innovation at the Rotterdam University of Applied Sciences, where he assumed responsibility for the Renewable Resources in Process Industry area as part of the Innovation in Process Industry cluster.
Biomass as Feedstock for the Industry
Biomass as Feedstock for the Industry Road to Perdition or the Promised Land?
ISBN 978 9051 798 340
Road to Perdition or the Promised Land?
Ad de Kok
inaugural lecture
inau
gural lectu
re B
iom
ass a
s Feedsto
ck for th
e Indu
stry A
de d
e Ko
k
HR_OL_C_Ad_de_kok_def.indd 1 24-09-13 10:43
Biomass as a feedstock for the industryAuteur Ad de Kok
ISBN 9789051798340
Verschijningsdatum oktober 2013
Aantal pagina’s 64
Prijs € 14,95
HoogvliegersAuteurs Remco Coppoolse, Pierre van Eijl,
Albert Pilot
ISBN 9789051798371
Verschijningsdatum oktober 2013
Aantal pagina’s 240
Prijs € 37,50
De spiegelblinde managerAuteur Arie de Wild
ISBN 9789051798487
Verschijningsdatum september 2013
Aantal pagina’s 48
Prijs € 14,95
De brede school als leergemeenschapAuteur Anne van der Kooi
ISBN 9789051798326
Verschijningsdatum juni 2013
Aantal pagina’s 66
Prijs € 14,95
De redenloze consumentAuteur Arne Maas
ISBN 9789051798265
Verschijningsdatum maart 2013
Aantal pagina’s 44
Prijs € 14,95
Unravelling risk appetiteAuteur Arie de Wild
ISBN 9789051798029
Verschijningsdatum januari 2013
Aantal pagina’s 230
Prijs € 22,95
Exemplaren zijn bestelbaar via www.hr.nl/onderzoek/publicaties. Hier zijn ook
eerder verschenen uitgaven van Hogeschool Rotterdam Uitgeverij beschikbaar.
HoogvliegersOntwikkeling naar professionele excellentie
Onder redactie van Remco Coppoolse, Pierre van Eijl en Albert Pilot
‘Managers zijn rationele, kritische en analytische beslissers en geven weldoordacht en op een bewuste manier leiding.’ Dit is het beeld van de manager, maar dit beeld is een illusie. Resultaten uit gedragseconomisch onderzoek houden managers een spiegel voor, die het beeld laat zien dat zij zich niet laten leiden door hun ratio maar door hun intuïtie en dat zij door hun omgeving worden beïnvloed, zonder dat zij dat merken. Herkennen managers zichzelf in dit spiegelbeeld? Of zijn zij spiegelblind?
De managementpraktijk is hoognodig aan vernieuwing toe. De algemeen aanvaarde managementmethodieken en -technieken zijn vaak gebaseerd op de homo oeconomicus, de mens die alleen uit eigenbelang handelt. In deze openbare les laat Arie de Wild zien dat met het onderkennen dat de mens meer is dan een zelfzuchtig individu, de basis wordt gelegd voor het innoveren van de managementpraktijk. De voorbeelden van innovaties in dit boek tonen aan dat organisaties in staat zijn om zonder targets hun doelen te bereiken en zonder dirigerende sturing dezelfde of zelfs betere resultaten te behalen. Maar er zijn meer innovaties mogelijk dan die De Wild beschrijft. Het doel van het lectoraat Gedragseconomie is om deze mogelijkheden samen met managers uit de praktijk en met docenten en studenten van Hogeschool Rotterdam te ontdekken en deze kennis in te brengen in het onderwijs aan de hogeschool.
Lectoraat GedragseconomieArie de Wild is lector Gedragseconomie bij het Kenniscentrum Innovatief Ondernemerschap van Hogeschool Rotterdam. Het doel van het lectoraat is het doorvoeren van innovaties in de managementpraktijk met behulp van gedragseconomische kennis.
De spiegelblinde manager
De spiegelblinde managerInnoveren van de managementpraktijk met gedragseconomie
ISBN 978 90 5179 848 7
Arie de Wild
openbare les
open
bare les D
e spieg
elblin
de m
an
ager A
rie de W
ild
Innoveren van de managementpraktijk met gedragseconomie
De redenloze consument Over framing in marketing
openbare les
Dr. A. Maas
Unraveling Risk AppetiteApplications of Decision Theory in the Evaluation of Organizational Risk Appetite
Arie de Wild
dissertation
86
87
88
OP
EN
BA
RE
LE
S
Hogeschool Rotterdam Uitgeverijpraktijkgericht onderzoek
Pau
l Ru
tten
Kracht van verbeelding P
erspectieven op creatieve industrie
Paul Rutten
Kracht van verbeelding
Vanaf het eind van de vorige eeuw staat de creatieve industrie volop in de be-langstelling van beleidmakers en onderzoekers, ook in ons land. De sector wordt gezien als een belangrijk onderdeel van de creatieve economie en representeert een nieuwe bron van economische en maatschappelijke waarde. In Nederland was de creatieve industrie sleutelgebied en anno 2014 is zij topsector.
In deze studie reconstrueert Paul Rutten de ontwikkeling van het vertoog over de creatieve industrie en de perspectieven die elkaar daarin opvolgden. In eerste instantie werd de creatieve industrie gekoesterd vanwege de banen en de toe-gevoegde waarde die de sector oplevert voor de economie. Gaandeweg trok de creatieve industrie de aandacht als hefboom voor economische ontwikkeling en innovatie en cruciaal onderdeel van de creatieve stad. Het creëren van cross overs naar andere sectoren is binnen dat vertoog een belangrijke doelstelling. Rutten kijkt in deze publicatie vooruit naar de volgende fase waarin het creatief scheppend talent centraal komt te staan. Zij geven met hun collega’s in andere domeinen van economie en samenleving vorm aan nieuwe combinaties die noodzakelijk zijn voor innovatie. Een belangrijk deel van dat creatieve talent werkt binnen de creatieve industrie. Een aanzienlijk deel is daarbuiten actief. Rutten stelt dat, voor beleid gericht op stimulering van de creatieve economie, creatieve professionals van groter belang zijn dan bedrijven.
Hogeschool Rotterdam is, met zijn verschillende opleidingen die aankomend creatief talent begeleiden, van groot belang voor de regionale creatieve economie. Binnen het kenniscentrum Creating 010 van Hogeschool Rotterdam draagt het lectoraat Creative Business bij aan de kennisontwikkeling over de Rotterdamse creatieve economie en geeft van daaruit mee vorm en invulling aan de creatieve opleidingen.
Paul Rutten is lector Creative Business bij het kenniscentrum Creating 010 van Hogeschool
Rotterdam. Daarnaast werkt hij als onafhankelijk onderzoeker en adviseur op het terrein van
creatieve industrie, media en innovatie.