582
Milieueffectrapportage CCS Maasvlakte (ROAD- project) Deelrapport Transport 20 juni 2011 Definitief 9V7319.20

MER Deelrappport Transport Incl Bijlagen 1 353745

Embed Size (px)

DESCRIPTION

Milieu Effect Rapportage Deelrappport Transport Incl Bijlagen 1

Citation preview

Milieueffectrapportage CCS Maasvlakte (ROAD-project)

Deelrapport Transport

20 juni 2011 Definitief 9V7319.20

Documenttitel Milieueffectrapportage CCS Maasvlakte (ROAD-project)

Deelrapport Transport

Verkorte documenttitel Deelrapport Transport MER ROAD

Status Definitief

Datum 20 juni 2011

Projectnaam ROAD (Maasvlakte CCS-project CV)

Projectnummer 9V7319.20

Opdrachtgever ROAD

Referentie 9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott

Barbarossastraat 35

Postbus 151 6500 AD Nijmegen

+31 (0)24 328 42 84 Telefoon +31 (0)24 323 93 46 Fax

[email protected] E-mail www.royalhaskoning.com Internet

Arnhem 09122561 KvK

Auteur(s) Jorik Creemers, Joost Lansen

Collegiale toets Mark van Zanten

Datum/paraaf 22 juni 2011 b.a.………………….

Vrijgegeven door Ivo Thonon

Datum/paraaf 22 juni 2011 ………………….

Deelrapport Transport MER ROAD 9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Definitief - i - 20 juni 2011

INHOUDSOPGAVE Blz.

1 INLEIDING 7 1.1 Aanleiding 8 1.2 Het initiatief 8 1.3 Waarom een milieueffectrapportage? 10 1.4 Opbouw van het MER 11 1.5 Reikwijdte onderdeel Transport 13 1.6 Leeswijzer deelrapport Transport 13

2 VOORGENOMEN ACTIVITEIT 14 2.1 Aanleg buisleiding op land 16 2.1.1 Aansluiting op afvanginstallatie (compressor/koelinstallatie) 16 2.1.2 Kruisingen met andere infrastructuur en boorlocaties 16 2.1.3 Ingraven in leidingenstrook 18 2.1.4 T-stuk in buisleiding 19 2.1.5 Uitlegtracé buisleiding voor intrekking HDD 19 2.1.6 Expansieloops in buisleiding 20 2.2 Aanleg buisleiding op zee 20 2.2.1 Intredepunt HDD boring Maasgeul 21 2.2.2 Uittredepunt HDD boring Maasgeul 22 2.2.3 Ingraven in zeebodem 23 2.3 Gebruiksfase 32 2.3.1 Aansluiting op afvanginstallatie 32 2.3.2 Leiding 32 2.3.3 Aansluiting op platform 33 2.3.4 Onderhoud 33 2.4 Buitengebruikstelling en verwijderen van de buisleiding 33

3 M.E.R.-PROCEDURE 35 3.1 Rol van de m.e.r. 35 3.2 Kaderstellend besluit 35 3.3 Vergunningen 36 3.4 Initiatiefnemers en bevoegd gezag 36 3.5 Participatie 36 3.5.1 Doorlopen stappen 36 3.5.2 Volgende stappen 37

4 WET EN REGELGEVING 38 4.1 Wet en regelgeving buisleidingen 38 4.2 Wet en regelgeving milieuaspecten 42

5 HUIDIGE SITUATIE EN AUTONOME ONTWIKKELING 47 5.1 Algemene beschrijving van het studiegebied 47 5.2 De Maasvlakte/ Rotterdamse haven 48 5.3 De kust en de Noordzee 49 5.4 Autonome ontwikkelingen 50

9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Deelrapport Transport MER ROAD 20 juni 2011 - ii - Definitief

6 ALTERNATIEVEN EN VARIANTEN TRANSPORT 55 6.1 Onderscheid tussen alternatieven en varianten 55 6.2 Ontwikkeling van alternatieven en varianten 55 6.3 Alternatieven 55 6.3.1 Referentiesituatie 55 6.3.2 Basisalternatief 56 6.3.3 Varianten basisalternatief 56 6.3.4 Temperatuuralternatief 57 6.3.5 Voorkeursalternatief 57 6.3.6 Overzicht van nader te onderzoeken alternatieven en varianten 58

7 BEOORDELINGSKADER 59 7.1 Aanpak effectbeoordeling 59 7.2 Beoordelingskader 59 7.3 Maatlat 61

8 MILIEUEFFECTEN 63 8.1 Bodem 64 8.1.1 Effectbeschrijving bodem op land 64 8.1.2 Effectbeschrijving zeebodem 67 8.2 Water 73 8.2.1 Effectbeschrijving water op land (oppervlakte- en grondwater) 74 8.2.2 Effectbeschrijving zeewater 75 8.2.3 Effectbeoordeling water 79 8.3 Natuur 79 8.3.1 Effectbeschrijving natuur op land 80 8.3.2 Effectbeschrijving natuur op zee 84 8.4 Archeologie 100 8.4.1 Effectbeschrijving archeologie 100 8.5 Geluid 102 8.5.1 Effectbeschrijving geluidhinder 103 8.5.2 Effectbeschrijving onderwatergeluid 114 8.6 Lucht 116 8.6.1 Effectbeschrijving luchtkwaliteit 117 8.7 Externe veiligheid 118 8.7.1 Risicoanalyse scheepvaart 119 8.7.2 Risicoanalyse buisleiding 121 8.7.3 Effectbeoordeling externe veiligheid 132 8.8 Verkeer 134 8.9 Landschap 134 8.10 Electromagnetische effecten 135 8.11 Gebruiksfuncties 136 8.11.1 Scheepvaart en Navigatie 136 8.11.2 Visserij 139 8.11.3 Winning van oppervlakte delfstoffen 140 8.11.4 Offshore mijnbouw 141 8.11.5 Baggerstortlocaties 143 8.11.6 Kabels en leidingen 144 8.11.7 Militaire activiteiten 145

Deelrapport Transport MER ROAD 9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Definitief - iii - 20 juni 2011

8.11.8 Windparken 147 8.11.9 Recreatie 149

9 VERGELIJKING VAN DE ALTERNATIEVEN EN VARIANTEN 151 9.1 Inleiding 151 9.2 Afwegingskader 151 9.3 Overzicht effectenbeoordeling 154 9.4 Variantenvergelijking 155 9.5 Voorkeursalternatief gebaseerd op deelrapport Transport 156

10 LEEMTEN IN KENNIS EN INFORMATIE 157 10.1 Leemten in kennis 157 10.2 Leemten in informatie 157

11 MONITORING- EN EVALUATIEPROGRAMMA 159 11.1 Bedrijfsparameters 159 11.2 Milieueffecten 159 11.3 Leerdoelen 160

12 WAT NEMEN WE MEE NAAR HET HOOFDRAPPORT 163 12.1 Alternatieven en varianten 163 12.2 Effectbeoordeling 163 12.2.1 Bodem 163 12.2.2 Water 164 12.2.3 Natuur 164 12.2.4 Archeologie 166 12.2.5 Geluid 166 12.2.6 Lucht 166 12.2.7 Externe veiligheid 167 12.2.8 Verkeer 167 12.2.9 Overige thema’s 167 12.3 Leemten in kennis en informatie 167 12.4 Leerdoelen 167

13 WOORDENLIJST EN AFKORTINGEN 170

14 LITERATUURLIJST 174 Bijlagen T1. Overzichtskaart buisleiding op land en buisleiding op zee; T2. Achtergrondrapportage Risicoanalyse Scheepvaart; Marin; T3. Achtergrondrapportage Risicoanalyse Buisleiding; Tebodin; T4. Achtergrondrapportage Akoestisch onderzoek; WNP; T5. Achtergrondrapportage Onderwatergeluid; TNO; T6. Achtergrondrapportage Archeologie; RAAP; T7. Achtergrondrapportage natuur land; T8. Achtergrondrapportage mariene natuur; T9. Rapport Fugro Side scan sonar survey van de buisleiding.

9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Deelrapport Transport MER ROAD 20 juni 2011 - iv - Definitief

Deelrapport Transport MER ROAD 9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Definitief - 7 - 20 juni 2011

1 INLEIDING

De initiatiefnemer Maasvlakte CCS-project CV (afgekort als MCP) wil een gedeelte van de CO2 uit de toekomstige E.ON elektriciteitscentrale “Maasvlakte Power Plant 3” (MPP3) afvangen, transporteren en permanent opslaan in een (vrijwel) leeggeproduceerd gasveld in de diepe ondergrond onder de Noordzee. De combinatie van afvangen, transporteren en opslaan van CO2 wordt aangeduid als CCS (Carbon Capture and Storage). Hiervoor hebben E.ON Benelux en Electrabel Nederland de joint venture MCP opgericht. Het beoogde CCS-project wordt aangeduid als het ROAD-project, wat staat voor Rotterdam Opslag en Afvang Demonstratieproject. In figuur 1.1 is de gehele CCS-keten, zoals voorgenomen in dit project, schematisch weergegeven. Figuur 1.1 De CCS-keten zoals voorgenomen in het ROAD-project (getallen in figuur zijn indicatief en de figuur is niet op schaal)

Voor u ligt het deelrapport Transport van de Milieueffectrapport CCS Maasvlakte (ROAD-project). In dit rapport wordt de uitgebreide technische beschrijving van het transportgedeelte (een onderdeel van de voorgenomen activiteit) gepresenteerd en worden de alternatieven en technische uitvoeringsvarianten voor dit onderdeel op haar milieueffecten beoordeeld. Naast dit rapport zijn er nog drie Deelrapporten ‘Afvang’, ‘Platform’ en ‘Opslag’, waarin in meer detail op de andere specifieke onderdelen wordt ingegaan, een Hoofdrapport, waarin de integrale alternatieven en optimalisatie voor afvang, transport en opslag van CO2 zijn gepresenteerd en op haar milieueffecten beoordeeld, en een publiekssamenvatting, bedoeld voor bestuurders en breed publiek.

9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Deelrapport Transport MER ROAD 20 juni 2011 - 8 - Definitief

1.1 Aanleiding

De afgelopen decennia is het aannemelijk geworden dat de toenemende hoeveelheid broeikasgassen in de atmosfeer leidt tot opwarming van de aarde. Zowel op nationaal als internationaal niveau is afgesproken maatregelen te nemen om verdere opwarming te voorkomen en broeikasgasemissies terug te dringen. Verschillende oplossingen worden overwogen. CO2-opslag in lege gasreservoirs wordt zeker op de kortere termijn als een kansrijke mogelijkheid gezien. Hoewel veel studies zijn uitgevoerd, is hiermee nog weinig praktijkervaring opgedaan. Vanuit de Europese Unie (EU) worden landen en initiatiefnemers gestimuleerd om zogenaamde demonstratieprojecten uit te voeren om kennis en ervaring op te doen met CCS.

1.2 Het initiatief

Het initiatief bestaat uit een CCS-demonstratieproject, het “Maasvlakte CCS-demonstratieproject” van de bedrijven E.ON en Electrabel, kortweg aangeduid als het ROAD-project. ROAD-project staat voor Rotterdam Opslag en Afvang Demonstratie-project. De joint-venture van beide bedrijven, MCP, is hierin de initiatiefnemer. Voor de uitvoering wordt samengewerkt met GDF SUEZ voor het transportgedeelte en TAQA voor de ondergrondse opslag. Demonstratieproject Het demonstratieproject heeft betrekking op de periode 2015-2020, waarin gemiddeld 1,1 megaton CO2 per jaar wordt afgevangen. Na deze periode heeft het CCS-project de intentie om te worden voortgezet. Nadat het CO2 is afgevangen, wordt het gecomprimeerd en naar de buisleiding gevoerd, die verbonden is met de P18 reservoirs. Er is gekozen voor een 16" buisleiding om de ontwerpwaarde van 47 kg/s te behalen om zodoende te voldoen aan het transporteren van gemiddeld 1.1 Megaton (Mton) CO2 per jaar ook in de gasfase. Binnen het project zal de druk van het CO2 oplopen naar circa 128 bar als huidige schatting. Bovendien is de buisleiding in staat om te opereren bij een hogere druk: de ontwerpdruk van de buisleiding is 175 bar. De buisleiding is in staat om 5 Mton CO2 per jaar te transporteren bij hogere drukken. Deze capaciteit zal toegepast worden als de technische omstandigheden dit toelaten. De operatie met hogere druk maakt het mogelijk om in de toekomst CO2-transport en -opslag van derden mogelijk te maken. Subsidie Het ROAD-project is door de Europese Commissie geselecteerd voor het verkrijgen van een subsidie om een demonstratieproject uit te voeren. In aanvulling daarop heeft de Nederlandse overheid ook een subsidie beschikbaar gesteld. De subsidiegelden stellen een aantal randvoorwaarden aan het project. De belangrijkste randvoorwaarden zijn: • Schaalgrootte van de afvang: minimaal 250 MW equivalent; • Tijdsplanning: in 2015 CCS operationeel. Doel • Het hoofddoel van het ROAD-project is het demonstreren van een geïntegreerde

CCS-keten op industriële schaal waarbij CO2 offshore in de ondergrond wordt opgeslagen;

Deelrapport Transport MER ROAD 9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Definitief - 9 - 20 juni 2011

• Daarnaast beoogt het project de CO2-uitstoot te verminderen door gemiddeld 1,1 megaton CO2 per demonstratie-jaar af te vangen en permanent op te slaan;

• Ten derde heeft het ROAD-project tot doel ervaring en kennis beschikbaar te maken zodat anderen, die grootschalige CCS-projecten willen opzetten, deze kennis kunnen gebruiken.

9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Deelrapport Transport MER ROAD 20 juni 2011 - 10 - Definitief

1.3 Waarom een milieueffectrapportage?

Plan-m.e.r. plichtig Het transport van CO2 vanaf de afvanginstallatie naar de opslaglocatie zal plaatsvinden via een buisleiding. Het traject van de buisleiding op land bevindt zich grotendeels in een leidingstrook. Het grootste deel van de buisleiding bevindt zich in de zeebodem. Voor een deel van de buisleiding dient een Inpassingsplan door de ministers van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I) en Infrastructuur en Milieu (I&M) gezamenlijk vastgesteld te worden. Dit is noodzakelijk, omdat een beperkt traject van de buisleiding niet past in de vigerende bestemmingsplannen (Maasvlakte 1981 en Maasvlakte 2). Bovendien dient de bestemming ‘CO2-leiding’ aan de leidingstrook te worden toegevoegd. Voor de aanleg van de buisleiding dient daarom te worden voorzien in een Inpassingsplan waarin alle planologische aanpassingen worden beschreven. Het plan-milieueffectrapport (plan-MER) ondersteunt de gemaakte keuzes in het Inpassingsplan en vormt een belangrijk deel van de beleidsmatige en ruimtelijke onderbouwing voor dit project. Het Inpassingsplan en bijbehorend plan-MER behoren tot de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag, in dit geval de ministeries van EL&I en van I&M. Project-m.e.r. plichtig Voor de opzet en uitvoering van het afvangen, transporteren en opslaan van CO2 zijn meerdere vergunningen nodig. Ter voorbereiding op de aanvragen voor de Omgevingsvergunning, de Watervergunning en de vergunning in het kader van de Mijnbouwwet dient een project-milieueffectrapport (project-MER) opgesteld te worden. Het project-MER is bedoeld om de milieuaspecten van de opzet en uitvoering van afvangen, transporteren en opslaan van CO2 expliciet mee te kunnen nemen bij de besluitvorming over de vergunningverlening. De vergunningsaanvragen voor het ROAD-project en bijbehorend project-MER zijn de verantwoordelijkheid van de initiatiefnemers van ROAD, het Maasvlakte CCS Project CV. Gecombineerd plan-MER en project-MER Het voorliggende MER is een gecombineerd plan-MER en project-MER. Natuurtoets Vanwege de mogelijke effecten van het initiatief op de instandhoudingdoelstellingen van nabij gelegen Natura2000- en Ecologische Hoofdstructuurgebieden zijn tevens Natuurtoetsen opgesteld. Uit de Natuurtoets voor transport en platform blijkt dat er geen significant negatieve effecten te verwachten zijn, daarom is geen Passende Beoordeling en aanvraag Natuurbeschermingswet-vergunning nodig. De Natuurtoets voor afvang is wel een Passende Beoordeling. De Natuurtoetsen zijn een integraal onderdeel van dit MER, zowel voor het plan-MER gedeelte als voor het project-MER gedeelte.

Deelrapport Transport MER ROAD 9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Definitief - 11 - 20 juni 2011

Notitie Reikwijdte en Detailniveau Voor de gecombineerde plan-MER en project-MER heeft het Ministerie van EL&I in samenspraak met de provincie Zuid-Holland de notitie Reikwijdte en Detailniveau opgesteld. Hierin is het advies van de Commissie voor de m.e.r. opgenomen. De commissie heeft in haar advies voor de project-MER en plan-MER aangegeven dat de volgende informatie essentieel is voor de besluitvorming: • Een onderbouwing van het belang van het ROAD-project voor de ontwikkeling en

toekomstige toepassing van deze CCS-technologie; • Een verantwoording van de locatiekeuze en een overzicht van de te beantwoorden

onderzoeksvragen, gericht op het leren van lessen ten behoeve van toekomstige CCS-projecten elders. Geef op basis hiervan een onderbouwing van de gekozen uitvoeringsvarianten voor de afvang, de leidingen en de opslag in ondergrondse reservoir(s);

• De (maximale) milieueffecten die het Inpassingsplan en de eventueel aan te passen bestemmingsplannen mogelijk maken;

• Een vergelijking van de technische uitvoeringsvarianten op energieverbruik, luchtkwaliteit en veiligheid in de fasen van aanleg, gebruik en bij tijdelijk (bijvoorbeeld bij calamiteiten) en permanent buiten gebruik stellen;

• De gevolgen voor natuur. Indien nodig een passende beoordeling met daarin de gevolgen voor omliggende Natura2000-gebieden;

• Een aanzet tot een meet- en monitoringprogramma ter beantwoording van de onderzoeksvragen en ter controle van de permanente opslag van CO2 in reservoir(s).

Bevoegd gezag heeft het advies van de Commissie m.e.r. integraal overgenomen en daar onder meer aan toegevoegd dat de toelaatbare concentratie voor MEA in de lucht 10 �g/m3 is. Deze waarde mag niet worden overschreden.

1.4 Opbouw van het MER

Het MER biedt de mogelijkheid op hoofdpunten, maar ook in detail, inzicht te krijgen in de milieueffecten van het ROAD-project. Dit betekent dat in de tekst van het samenvattend hoofdrapport veelal een eerste beschrijving wordt gegeven, waarvoor verderop in de deelrapporten ‘Afvang’, ‘Transport’, ‘Platform’ en ‘Opslag’ meer onderbouwing volgt. Hierdoor kan gemakkelijk een totaaloverzicht worden verkregen van alle onderdelen en de onderlinge relaties. Daar waar de lezer verdere onderbouwing wenst, kan deze in het verloop van het rapport gevonden worden. Deze opzet is terug te vinden in de structuur van het MER. In totaal zijn er vier lagen: de publiekssamenvatting, het samenvattend hoofdrapport, de vier deelrapporten en de bijlagenrapporten. Onderstaand wordt dit verder toegelicht.

9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Deelrapport Transport MER ROAD 20 juni 2011 - 12 - Definitief

Figuur 1.1 Overzicht opbouw van het MER

Samenvatting De samenvatting van het MER beschrijft de integrale alternatieven en een vergelijking van de belangrijkste milieueffecten van deze alternatieven. De samenvatting is zelfstandig leesbaar en bedoeld voor bestuurders en het publiek. Hoofd Milieueffect Rapport Dit rapport geeft een overzicht van de voorgenomen activiteit, de nut en noodzaak, de relevante wet- en regelgeving, het studiegebied en een nadere toelichting op de effectbeschrijving. Niet alleen de werkwijze, maar ook de belangrijkste uitgangspunten en resultaten van de effectbeschrijving zijn in dit document beschreven. Deel effectrapportages De vier deelrapporten bevatten een uitgebreidere technische beschrijving van de milieueffecten en de mogelijke alternatieven. In ieder deelrapport wordt nader ingegaan op de technische aspecten en worden in detail de mogelijke milieueffecten beschreven. Het betreft: Deelrapport 1: CO2-afvang inclusief de compressie Deelrapport 2: CO2-transport, zowel het gedeelte op land als in de zeebodem Deelrapport 3: Platform Deelrapport 4: CO2-opslag, de putten, en de reservoirs. Bijlagen In het kader van het MER is door specialistische bureaus aanvullend milieuonderzoek uitgevoerd. De bevindingen van deze onderzoeken zijn weergegeven in de specialistische bijlagenrapporten van de deelrapportages.

Deelrapport Transport MER ROAD 9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Definitief - 13 - 20 juni 2011

1.5 Reikwijdte onderdeel Transport

In dit rapport wordt de uitgebreide technische beschrijving van het transportgedeelte gepresenteerd en worden de alternatieven en technische uitvoeringsvarianten voor dit onderdeel op haar milieueffecten beoordeeld. Het onderdeel transport bestaat uit alle schakels tussen het onderdeel Afvang (MPP3-centrale en afvanginstallatie tot aan de flens van de afsluitklep) en het onderdeel Platform (riser op het Platform P18-A). In hoofdlijnen bestaat het transport uit een buisleiding waarmee de CO2 onder druk wordt getransporteerd van de compressor en koelinstallatie naar de aansluiting op het platform. Dit deelrapport Transport omvat de milieueffecten ten gevolge van aanleg en gebruik van de CO2 buisleiding en aanverwante activiteiten.

1.6 Leeswijzer deelrapport Transport

De eerste 6 hoofdstukken vormen de introductie en het kader van dit rapport. Hoofdstuk 2 beschrijft de voorgenomen activiteit. Hoofdstuk 3 beschrijft het wie, wat en wanneer van de m.e.r. procedure. In hoofdstuk 4 wordt de vigerende wet- en regelgeving met betrekking tot de buisleiding beschreven. In hoofdstuk 5 is voor de verschillende milieuthema’s de huidige situatie en de autonome ontwikkeling van het studiegebied en de directe omgeving beschreven. Hoofdstuk 6 gaat in op de voorgenomen activiteit en de alternatieven en varianten. De volgende hoofdstukken gaan in op de mogelijke effecten van de voorgenomen activiteit op het milieu. In hoofdstuk 7 wordt het beoordelingskader voor de effectbeoordeling van de verschillende thema’s beschreven. Hoofdstuk 8 geeft een overzicht van de effecten van de alternatieven en varianten voor alle thema’s en de mogelijkheden voor mitigerende en optimaliserende maatregelen. Vervolgens volgt in hoofdstuk 9 een vergelijking van de alternatieven en varianten. Kennis en informatie die ontbreekt, is beschreven in Hoofdstuk 10 van dit rapport. Ten slotte wordt in hoofdstuk 11 ingegaan op de wijze waarop de evaluatie van de milieugevolgen vorm zal krijgen. In hoofdstuk 12 is kort samengevat welke delen van dit deelrapport worden opgenomen in het hoofdrapport. Opstellen van het MER Het MER is opgesteld door Royal Haskoning in opdracht van MCP B.V. De benodigde technische en milieukundige onderzoeken zijn uit gevoerd door Royal Haskoning in samenwerking met onder meer Tebodin, Pan Terra, TNO, RAAP, WNP, Svasek. De technische informatie van het project is afkomstig uit de ROAD-organisatie en betrokken partijen zoals TAQA en GDF Suez.

9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Deelrapport Transport MER ROAD 20 juni 2011 - 14 - Definitief

2 VOORGENOMEN ACTIVITEIT

Het onderdeel transport bestaat uit alle schakels tussen het onderdeel Afvang (MPP3-centrale en afvanginstallatie) en het onderdeel Platform (Platform P18-A). De grens tussen het onderdeel Afvang en Transport bestaat uit de flens van de afsluitklep (op de koelinstallatie). De grens tussen het onderdeel Transport en Platform bestaat uit de onderkant van de riser naar het platform. In hoofdlijnen bestaat het transport uit een buisleiding waarmee de CO2 onder druk wordt getransporteerd van de compressor en koelinstallatie naar de aansluiting op het platform. Buisleiding De buisleiding bestaat uit een koolstofstalen buis met een diameter van 16" buisleiding om de ontwerpwaarde van 47 kg/s te behalen om zodoende te voldoen aan het transporteren van gemiddeld 1.1 Mton CO2 per jaar ook in de gasfase. Door middel van externe kathodische bescherming op de buisleiding wordt corrosie tegengegaan (door middel van laagspanning) tevens wordt de buisleiding geïsoleerd ter bescherming en om de warmteafgifte reduceren. Capaciteit De beoogde productie voor het ROAD–project bedraagt gemiddeld per jaar 1,1 megaton CO2. De buisleiding heeft een ontwerpwaarde van 47 kg/s. De buisleiding zal niet volcontinu opereren, vanwege het demonstratieve karakter van het project. Binnen het project zal de druk van het CO2 oplopen naar circa 128 bar als huidige schatting. Bovendien is de buisleiding in staat om te opereren bij een hogere druk: de ontwerpdruk van de buisleiding is 175 bar. De buisleiding is in staat 5 Mton per jaar te transporteren bij hogere drukken. Dit maakt het mogelijk om in de toekomst CO2 transport en opslag van derden mogelijk te maken. Tracé van de buisleiding Het tracé van de buisleiding volgt vanaf de afvanginstallatie de bestaande leidingstraat. Op de plaats waar de leiding de toekomstige Yangtzehaven en de kustlijn bereikt, wordt deze via een boring onder de Yangtzehaven en Maasmond doorgeleid. Het tracé van de buisleiding volgt vervolgens de al bestaande gasleiding van TAQA op circa 100 meter afstand. De buisleiding op zee is ongeveer 20 km lang.

Deelrapport Transport MER ROAD 9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Definitief - 15 - 20 juni 2011

Figuur 2.1 voorlopige ligging van het buisleidingtracé (Bron: GDF SUEZ).

De aanlegfase bestaat uit het aanvoeren, construeren en leggen van de buisleiding en mogelijk een elektriciteitskabel1 op land en in de zeebodem. Hierbij dienen een aantal kruisingen gemaakt te worden met wegen, spoorlijn en leidingen. Tevens wordt de toekomstige monding van de Yangtzehaven en Maasmond gepasseerd door middel van boringen. Op zee wordt de buisleiding in de zeebodem geplaatst. Door middel van een verticale buisleiding wordt de aansluiting op het platform gemaakt. De gebruiksfase van de buisleiding bestaat uit de opstartfase, de fase waarin het CO2 doormiddel van de buisleiding getransporteerd wordt en de cooldownfase (afkoelfase nadat de transport van CO2 stopgezet is). Het onderhoud aan de buisleiding bestaat onder andere uit monitoring van de ingraafdiepte van de buisleiding in de zeebodem, inspectie van de buisleiding nabij het platform en activiteiten om de buisleiding in de bodem opnieuw in te graven indien noodzakelijk.

1 Deze elektriciteitskabel is alleen nodig bij de variant voor het platform met een elektrische verhitter.

9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Deelrapport Transport MER ROAD 20 juni 2011 - 16 - Definitief

In dit hoofdstuk wordt op een aantal plaatsen gedetailleerd ingegaan op de werkwijze ter aanleg van de buisleiding om een goede voorstelling te krijgen van alle mogelijke milieueffecten. Omdat in deze studiefase diverse details nog niet bevestigd zijn, wordt uitgegaan van standaard situaties/methoden, waarbij eventuele afwijkingen binnen het ROAD project toegelicht worden. De route van de buisleiding op land wordt weergegeven in figuur 2.2.

Figuur 2.2 Landroute CO2 buisleiding

2.1 Aanleg buisleiding op land

2.1.1 Aansluiting op afvanginstallatie (compressor/koelinstallatie)

Op het terrein van E.ON wordt de buisleiding aangesloten op de afvanginstallatie. Door middel van een compressor wordt de afgevangen CO2 gecomprimeerd tot de gewenste transportdruk. Na het comprimeren vindt in verschillende stappen kunstmatige koeling plaats. Compressie maakt deel uit van het deelonderwerp afvang en eventuele milieueffecten van dit proces worden beschreven in het deelrapport Afvang. De buisleiding op het terrein van E.ON loopt bovengronds en vormt onderdeel van het deelrapport MER Transport.

2.1.2 Kruisingen met andere infrastructuur en boorlocaties

Er is een aantal locaties waar de buisleiding een kruising maakt met een spoor, weg of leidingenstrook. Verder zijn er enkele locaties waar de intrede- en uittredepunten voor HDD (Horizontal Directional Drilling; horizontaal gestuurde boring) boringen komen.

Deelrapport Transport MER ROAD 9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Definitief - 17 - 20 juni 2011

In onderstaande tabel worden de kruisingen en de boorlocaties weergegeven: Tabel 2.1 Kruisingen van de CO2 buisleiding

No Te kruisen object (en) / boorlocatie Inschatting te overbruggen afstand

1 Sporen Pro-Rail 16 meter

2 Spore Pro-rail, weg, Koelwaterleiding

Gate, leiding AirLiquide

17 meter

3 Kabeltracé KPN

4 Weg, NGU leiding, 12 meter

5 Intrede / Uittredepunt* HDD boring

Yangtzehaven

-

6 HDD boring Yangtzehaven 1400 meter, ca. 45m-NAP

7 Intrede / Uittredepunt* HDD boring

Yangtzehaven

-

8 Weg ** 10 meter

9 Intredepunt HDD boring Maasgeul

10 HDD boring Maasgeul (van intredepunt

op land naar uittredepunt op zee)

1700 meter, ca. 36m-NAP

* Er is nog niet definitief vastgesteld of de HDD boring onder de Yangtzehaven van zuid naar noord of andersom plaats zal vinden. ** De exacte locatie van het intredepunt van de HDD boring onder de Maasmonding is nog niet definitief vastgesteld. Mogelijk wordt met de HDD boring de buisleiding in een keer onder zowel de weg als de Maasmonding aangelegd. Om de buisleiding aan te leggen bij kruisingen met infrastructuur kan gebruik gemaakt worden van de volgende methoden: Realisatie van kruisingen zonder boring: • Open sleuftechniek voor korte kruisingen zoals secondaire wegen, waarbij de weg

tijdelijk wordt opengewerkt en de leiding in een gegraven sleuf wordt aangelegd. De weg wordt na de installatie in zijn originele staat teruggebracht.

Realisatie van kruisingen met boring: • Boring met behulp van een Avegaar grondboor bij langere kruisingen onder simpele

infrastructuur, zoals spoorlijnen en wegen. Dit is een simpele boortechniek waarbij doormiddel van twee kleine boorputten een avegaar grondboor met een mantelbuis onder de infrastructuur door boort waardoor vervolgens de gasvoerende buisleiding wordt getrokken. Zie Figuur 2.3 voor een typische inrichting bij een boring met behulp van een Avegaar grondboor;

• Horizontaal gestuurde boring (HDD) voor langere en diepe kruisingen onder complexe infrastructuur, zoals de Yangtzehaven en Maasmonding. Zie Figuur 2.4 voor een typische inrichting bij een horizontaal gestuurde boring.

De keuze van de toe te passen techniek is afhankelijk van de situatie die bij de definitieve voorbereiding van de installatie van de buisleiding wordt aangetroffen. De aannemer zal in overleg met de beheerder(s) van de infrastructuur de meest geëigende techniek toepassen.

9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Deelrapport Transport MER ROAD 20 juni 2011 - 18 - Definitief

Figuur 2.3 Boring met behulp van een avegaar grondboor (Bron: Serie GWW Techniek IX)

Figuur 2.4 Horizontaal gestuurde boring

2.1.3 Ingraven in leidingenstrook

De buisleiding die op land wordt ingegraven bestaat uit een ca. 5 km lange koolstofstalen buis met of een natte isolatie of een isolatie door middel van een buis-in-

Deelrapport Transport MER ROAD 9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Definitief - 19 - 20 juni 2011

buis constructie, zoals bij de buisleidingen in de HDD secties wordt toegepast. Er wordt een station met een afsluitpost aangebracht aan de landzijde op het terrein van MPP3 en een op het platform op de Noordzee. Natte isolatie In deze toepassing wordt een stalen buis gecoat met een laag polyurethaan (synthetisch schuim), afgedekt met een laag Polyethyleen (Staal-pur-PE). De holle microstructuur met lage dichtheid in het schuim reduceert de thermische geleiding van de leiding. Buis-in-buis isolatie Bestaat er gevaar voor beschadiging van de PE buitenmantel, of is het nodig om de thermische expansie te beperken dan wordt een buis in buis constructie toegepast. Hierbij wordt een stalen mantelbuis om de mediumvoerende buis gebruikt en wordt de tussenruimte opgevuld met polyurethaan schuim of vacuüm gezogen (Staal-pur-Staal of Staal-vacuüm-Staal). Voor de gestuurde boringen onder de Yangtzehaven en de Maasmonding wordt de Staal-vacuüm-Staal methode toegepast om de thermische expansie te beperken. Door regelmatig inspectie uit te voeren waarbij het vacuüm gecontroleerd wordt, zal er geen warmtelek kunnen ontstaan, waardoor de expansie van de boring te groot wordt. Voor het ingraven van de buisleiding wordt een werkstrook aangelegd. Per kraan wordt het leidingtracé uitgegraven. Per as worden de buisleidingdelen aangevoerd. De buizen worden langs de sleuf aan elkaar gelast. Hierbij worden de losse elementen per hijskraan van de vrachtwagen gehesen en op terpjes zand of rollers langs het leidingtracé geplaatst. Hier worden de delen (onder mobiele tentjes, voor stabiele omstandigheden bij het lassen en afkoelen van de las) aaneen gelast. Wanneer een leidingtracé gelast is, wordt met verschillende kranen tegelijkertijd de grotere lengtes buisleiding in de uitgegraven sleuf geplaatst. Waarna de sleuf met de uitgegraven grond wordt gedicht.

2.1.4 T-stuk in buisleiding

Bij operatie in dense-fase bestaat er een extra capaciteit van de buisleiding. Om het voor de toekomst mogelijk te maken om deze extra capaciteit te benutten voor andere CO2-opslag initiatieven, worden er drie T-stukken in de buisleiding aangebracht. Deze T-stukken worden afgesloten met twee afsluiters en een bolle bodem, maar kunnen in de toekomst gebruikt worden om andere buisleidingen op aan te koppelen. De locaties van de drie T-stukken zijn weergegeven op figuur 2.2. Op basis van mogelijk te verwachte toekomstige aansluitingen zijn deze locaties vooralsnog geselecteerd. In overleg met het Havenbedrijf Rotterdam worden de T-stukken buiten de leidingstrook geplaatst. De T-stukken worden met de buisleiding onder de grond aangebracht en ingepakt ter bescherming. Met een markering aan het oppervlak wordt de locatie van de T-stukken weergegeven. Additionele initiatieven voor CO2 transport in de toekomst zijn geen onderdeel van het voorliggende MER.

2.1.5 Uitlegtracé buisleiding voor intrekking HDD

Wanneer een HDD boring wordt toegepast is het van belang dat de buisleiding in een vloeiende beweging door het boorgat getrokken kan worden, zodat deze niet vast komt

9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Deelrapport Transport MER ROAD 20 juni 2011 - 20 - Definitief

te zitten. Voordat met de intrekking wordt begonnen wordt de hele buisleiding aan een gelast, voor het boorgat. In het geval van de HDD boring onder de Yangtzehaven wordt het in te trekken buisleidingdeel tijdelijk parallel gelegd aan het buisleiding tracé op land. Bij een kruising met een weg of een spoorlijn wordt de buisleiding op een stelling over de weg of het spoor heen gelegd zodat het verkeer geen hinder ondervindt. Het uitlegtracé van de buisleiding bij de HDD boring onder de maasmonding vindt plaats in westelijke richting, dit is op figuur 2.7 weergegeven.

2.1.6 Expansieloops in buisleiding

Wanneer er transport door de buisleiding plaatsvindt, zal de buisleiding ongeveer dezelfde temperatuur aannemen als die van het te transporteren CO2. Als er (incidenteel) geen transport plaatsvindt, is de temperatuur van de buisleiding teruglopen tot de veel lagere omgevingstemperatuur. Bij opwarmen en afkoelen van het medium vindt expansie en krimp van de buisleiding plaats. Om dit op te vangen worden expansieloops in de buisleiding aangebracht. Een expansieloop bestaat uit een lus in de buisleiding die de expansie en krimp van de buisleiding opvangt. De buitenbochten van de lus zijn omgeven met schuim om verplaatsing van de buisleiding op te vangen. De expansieloops worden gelijkmatig over het landtraject verdeeld en (evenals de rest van de buisleiding) afgedekt met grond. Op het zeetraject worden geen expansieloops toegepast, aangezien de buisleiding zich vanwege de grote rechtdoorgaande lengte verankert in de grond. Wel zal bij de aansluiting op het platform en de aansluiting op de boring onder de Maasmond een expansie spool (z loop) worden geplaatst. Een expansie spool is een lus in de vorm van een Z. De horizontaal gestuurde boringen onder de Yangtzehaven en onder de Maasmond worden uitgevoerd als een staal-in-staal systeem. Hierbij is de mediumbuis in grotere mate onderhevig aan uitzetting en krimp, de mantelbuis vangt dit in enige mate op. Om de overige expansie en krimp op te vangen wordt aan beide uiteinden een expansie lus van ongeveer 20 meter aangebracht.

2.2 Aanleg buisleiding op zee

Op zee wordt de buisleiding in de zeebodem verwerkt. De buisleiding volgt voor een groot gedeelte een bestaande gasleiding van TAQA, op een afstand van circa 100m, tot de afbuiging naar het westen gemaakt wordt. Zie Figuur 2.5 voor het tracé van de buisleiding en zie figuur 2.6 voor een overzicht van de aanwezige en vergunde kabels en leidingen, inclusief de bestaande gasleiding van TAQA.

Deelrapport Transport MER ROAD 9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Definitief - 21 - 20 juni 2011

Figuur 2.5 voorlopige ligging van het offshore tracé (Bron: GDF SUEZ).

Figuur 2.6 Overzicht aanwezige en vergunde kabels en leidingen, inclusief gasleiding van TAQA van Maasvlakte naar P18-A.

2.2.1 Intredepunt HDD boring Maasgeul

Het intredepunt van de HDD boring om de leiding onder de Maasgeul door te boren, komt vooralsnog te liggen op het land aan de zuidzijde van de Maasmond, zoals

Bestaande gasleiding TAQA

9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Deelrapport Transport MER ROAD 20 juni 2011 - 22 - Definitief

aangegeven in figuur 2.7. Deze locatie is geselecteerd omdat het meer oostelijk gebied met wat duinen dan niet doorgraven hoeft te worden om het intredepunt te bereiken.

Figuur 2.7 Locatie intrede- en uittredepunt HDD boring Maasmond (roze: uitlegtracé, blauw: tracé HDD boring)

2.2.2 Uittredepunt HDD boring Maasgeul

De exacte locatie van het uittredepunt is nog niet bekend, maar dient in ieder geval aan de noordzijde van de vaargeul (Maasmond) te liggen. In figuur 2.7 is dit indicatief weergegeven. Door middel van een HDD boring wordt een boorgat onder de Maasmonding door geboord. Een stalen buis, die samengesteld is uit concentrische stalen buizen, wordt na het boren door het boorgat getrokken. De precieze werkmethode is nog niet bekend, deze wordt vastgesteld wanneer het ontwerp van de HDD boring in detail wordt uitgewerkt.

Deelrapport Transport MER ROAD 9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Definitief - 23 - 20 juni 2011

Vanaf het uittredepunt van de boring op zee wordt door een legschip de off-shore buisleiding aan de ingetrokken leiding gelast. Van hieruit volgt het legschip zijn route naar het platform.

2.2.3 Ingraven in zeebodem

Er wordt een buisleiding met een lengte van ongeveer 20 km op zee aangelegd. Voor deze leiding wordt gebruik gemaakt van natte isolatie. Ingraven buisleiding Voor een buisleiding met een diameter van 40 centimeter (16 inch) geldt dat deze niet per definitie ingegraven dient te worden in de zeebodem conform de NEN 3650 norm. Op basis van een risicoanalyse dient vastgesteld te worden of de buisleiding ingegraven dient te worden (bij overschrijding van een bepaald risico) en op welke diepte de buisleiding dan dient te liggen (om dit risico onder de daarvoor gestelde norm te brengen). Deze betreffende analyse heeft nog niet plaatsgevonden. Op basis van kengetallen uit het verleden is echter bepaald dat de ingraafdiepte 1 meter dient te zijn. De betreffende analyse ten behoeve van de NEN 3650 gaat nog uitgevoerd worden. Aanleg buisleiding Voor het aanleggen van de buisleiding wordt uitgegaan van het in één operatie leggen en begraven van de leiding door twee schepen. Er is één schip voor het transport en het leggen van de buisleiding op de zeebodem. Maximaal 1 kilometer daarachter bevindt zich een tweede schip met een ingraafmachine die over de zeebodem rijdt of getrokken wordt. Dit is de meest gebruikelijke methode voor buisleidingen en het brengt de minste installatierisico’s met zich mee, omdat de voortgang van het leggen van de buisleiding en het ingraven daarvan enigszins onafhankelijk zijn. Voor het begraven van de buisleiding wordt zo weinig mogelijk gebruik gemaakt van baggertechnieken. Baggeren is kostbaar en meer belastend voor het milieu dan andere technieken, waarmee de buisleiding, in de zeebodem kan worden begraven. De buisleiding wordt eerst vanaf het legschip op de zeebodem gelegd. Vervolgens wordt de buisleiding ingegraven door de ingraafmachine. Deze wordt, afhankelijk van het type machine, voortgetrokken door het ingraafschip of heeft een eigen aandrijving (figuur 2.8). De bediening van de ingraafmachine gebeurt (bij gebruik van twee schepen) vanaf het achterste schip, met afstandbediening.

����

�����

������

�������������������

������������

�����������

� � � ������� �!����"�������"��

�������"��"�������

#����

� � � ������� �!����"�������"��

��������"�����

��������

$ �����%�& ��"����������������������������������������������'"� ��(��������"����!����������������)�"��������"��������������"��������*�������������"�������������(

Figuur 2.8 Procedure en spreidingsgebied (legschip en schip met ingraafmachine)

�+�����"���� ��� "�������"���

�+�����"���� ��� "�������"���

9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Deelrapport Transport MER ROAD 20 juni 2011 - 24 - Definitief

Grote leidinglegschepen hebben doorgaans een lengte van zo’n 130 meter. Het tonnage van zo’n schip is ongeveer 5.000 ton en het schip kan ongeveer 3.500 ton aan buisleiding dragen. Het begeleidende schip, waarmee de ingraafmachine wordt vervoerd en waaraan deze bevestigd is tijdens de installatie, heeft een lengte van zo’n 80 tot 90 meter. Het tonnage van dit schip is 3.000 ton. Schepen bij de installatieprocedure Tijdens de installatieprocedure wordt in het basisontwerp gebruik gemaakt van de volgende schepen: 1. Een schip om (zonodig) de zeebodem te egaliseren2; 2. Het legschip; 3. Het schip met ingraafmachine; 4. Sleepboot of -boten, voor assistentie en het verzetten van ankers (indien

noodzakelijk); 5. Begeleidingsschepen (assistentie, bevoorrading e.d., eveneens indien noodzakelijk); 6. Een bevoorradingsschip dat buisdelen van de wal naar het legschip transporteert

(indien nodig). Mogelijk worden kleine sleepboten ingezet voor assistentie bij het manoeuvreren. De installatieschepen worden tijdens het doorkruizen van vaarroutes begeleid door tenminste één en mogelijk twee begeleidingsschepen. Deze schepen surveilleren rond de installatieschepen om te vooromen dat andere schepen te dicht bij komen. Buiten de vaarroutes is het basisontwerp dat er zonder deze begeleidingschepen gewerkt wordt, met als alternatief het wel toepassen van deze schepen. Werkgebied Bij het gebruik van twee schepen voor het leggen en het begraven heeft het spreidingsgebied van de werkzaamheden een lengte van maximaal ca. 2 kilometer en een breedte van minimaal ca. 1 kilometer (figuur 2.8). Het gaat dan om het gebied waarbinnen een leidinglegschip, het schip met de ingraafmachine en zo nodig de kleine sleepboten voor assistentie gelijktijdig werkzaam zijn. Indien met ankers wordt gewerkt, varen kleine sleepboten rond om de ankers te verzetten. Ook dit vindt plaats binnen het spreidingsgebied van 2 bij 1 kilometer. Rondom de installatieschepen geldt een veiligheidsafstand van 500 meter, in alle richtingen. De begeleidingsschepen zorgen er voor dat andere schepen niet te dichtbij komen. Het schoonmaken van de zeebodem Voordat de buisleiding wordt geïnstalleerd, moet de leidingroute uiteraard vrij zijn van obstakels, zoals buiten gebruik gestelde kabels, leidingen en brokstukken. Tijdens de voorbehandeling van de route of vlak voor de installatie worden deze obstakels opgezocht (met sonar en een magnetometer) en zo nodig verwijderd. Op een afstand van ca. 100 meter van de geplande ligging van de buisleiding is een DN560 (26 inch) buisleiding aanwezig waarmee methaan (CH4) getransporteerd wordt.

2 Egaliseren is nodig indien de zandgolven te stijl zijn voor de ingraafmachine.

Deelrapport Transport MER ROAD 9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Definitief - 25 - 20 juni 2011

Deze voorbehandeling wordt als een aparte operatie uitgevoerd, met een klein schip. Indien iets met de sonar of magnometer is waargenomen, wordt een kabel met een enterhaak over de bodem getrokken. De kabel is uitgerust met een spanningsmeter die een toename in spanning meet indien een object wordt aangehaakt. Deze methode vergt uiteraard zekerheid over de reeds aanwezige infrastructuur die nog wel in bedrijf is. Daarom wordt voorafgaand aan het schoonmaken van de bodem eerst onderzocht welke kabels en leidingen in het gebied lopen. Alle schrootmateriaal dat wordt gevonden wordt in principe naar het dek van het schip gehaald en aan land gebracht volgens de daarvoor geldende regelgeving. Uit in onbruik geraakte communicatie kabels wordt een sectie geknipt die breed genoeg is om de buisleiding te kunnen leggen. De twee uiteinden van de doorgeknipte kabel worden verzwaard met gewichten en terug onder het zand geplaatst om te voorkomen dat de overgebleven delen zich vrij gaan verplaatsen. Het egaliseren of uitvlakken van de zeebodem Op de bodem van de Noordzee kunnen zich zandgolven bevinden (een soort duinen onderwater). In het meest negatieve geval zouden er 6 zandgolven aanwezig zijn op het 20 km lange traject (ROAD, 2011). Het aanpassen van de zeebodem in geval van zandgolven bestaat uit het aftoppen van de zandgolven middels een sleephopperzuiger. De uitvoering dient in een periode van een aantal weken (max. ca. 6 weken) voor installatie van de leiding uitgevoerd te worden. Als er meer tijd tussen zit bestaat de kans dat het bodemprofiel zich (gedeeltelijk) weer herstelt, voordat de leiding geïnstalleerd wordt. In dat geval moet wat meer worden geëgaliseerd dan eigenlijk nodig is. De tijd die nodig is voor het egaliseren is afhankelijk van veel factoren, zoals de benodigde ingraafdiepte, de waterdiepte en de samenstelling van het sediment. De voortgang van de werkzaamheden wordt meestal niet bepaald door het egaliseren, maar door de installatiewerkzaamheden, zodat de tijd tussen het egaliseren en leggen van de buisleiding beperkt kan zijn. Voor het egaliseren van zandgolven wordt over het algemeen een sleephopperzuiger gebruikt (figuur 2.9). Het verwijderen van de toppen van de zandgolven vindt plaats door een zand/water mengsel op te zuigen via een zuigbuis die aan het schip verbonden is en ernaast over de bodem sleept. In het ruim (de hopper) kan het zand bezinken terwijl het overtollige water afstroomt. Het zand kan worden vervoerd en ergens anders worden gelost of overgepompt. Dit is meestal het geval bij zandwinning. Bij het egaliseren wordt het opgezogen zand normaal gesproken direct weer op de zeebodem gedeponeerd, naast de sleuf. Een sleephopperzuiger heeft doorgaans een lengte van ruim 100 meter. Voor het manoeuvreren en positioneren van het schip worden normaal gesproken geen ankers gebruikt, maar eigen stuwmotoren en schroeven.

9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Deelrapport Transport MER ROAD 20 juni 2011 - 26 - Definitief

Figuur 2.9 Sleephopperzuiger Alternatief 1: het afvoeren van het opgebaggerde materiaal buiten het gebied Een alternatief is het afvoeren van het opgebaggerde materiaal buiten het gebied waar het is gewonnen. Dit heeft als voordeel dat de vertroebeling in het gebied wat minder is, maar het heeft als nadeel dat de vertroebeling elders toeneemt en er moet meer worden gevaren (tussen de win- en de stortplaats), waardoor de kosten, de uitvoeringsduur, de verstoring en het energiegebruik toenemen. Alternatief 2: het storten van het opgebaggerde materiaal via een valpijp Een ander alternatief is om gebruik te maken van een valpijp. Daarmee wordt het materiaal ter plaatse in zee teruggebracht, tot vlak boven de bodem. Daardoor wordt de vertroebeling beperkt.

Deelrapport Transport MER ROAD 9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Definitief - 27 - 20 juni 2011

Het nadeel is dat het materiaal geconcentreerd op de bodem wordt gedeponeerd, wat tot een afwijking in het bodemprofiel leidt en plaatselijke organismen volledig bedekt. Omdat het gewonnen bodemmateriaal langzaam uit het schip via de valpijp in het water wordt gepompt, nemen de geluidsproductie, het energieverbruik, de duur van de werkzaamheden en daarmee ook de kosten enigszins toe. Het leggen van de buisleiding Afhankelijk van de hoeveelheid buisleidingendelen die het legschip mee kan nemen zal dit schip zelf de leidingen ophalen vanaf de wal of wordt er een additioneel bevoorradingsschip ingezet om het legschip tijdig van buisdelen te voorzien. Op het achterdek van een het legschip worden de buisleidingdelen opgestapeld. Vanaf de achterzijde van het legschip worden de buisdelen aaneen gelast en in het water gebracht. Het schip wordt daarbij met geavanceerde plaatsbepalingsapparatuur in positie gehouden, zodat de leiding nauwkeurig op de zeebodem kan worden gelegd. De exacte positionering binnen de vergunde corridor wordt kort voorafgaand aan het feitelijke leggen van de buisleiding bepaald, op grond van de dan aangetroffen omstandigheden.

Figuur 2.10 Pijpenlegger Voor het manoeuvreren en positioneren van het buisleidingschip worden normaal gesproken geen ankers gebruikt, maar stuwmotoren en schroeven. Een dergelijk schip kan in principe met behulp van GPS-navigatie, binnen een marge van ongeveer twee meter, nauwkeurig in positie worden gehouden. Voor het leggen van leiding is een nauwkeurigheidsmarge van twee meter voldoende. Alleen als een schip lange tijd op dezelfde plek moet liggen wordt mogelijk gebruik gemaakt van ankers. Het gebruik van ankers houdt het schip voor langere tijd op dezelfde plaats en bespaart brandstof omdat dan niet continue hoeft te worden gewerkt met motoren. Rondom de ankers varen kleine ondersteunende schepen rond om de ankers te kunnen verzetten. Over het algemeen worden er vier ankers gebruikt. De keuze van de ingraaftechniek Voor de ingraaftechniek kan een afweging gemaakt worden tussen 5 beschikbare technieken; de grondverplaatsende ploeg, de niet-grondverplaatsende ploeg, de vibro

9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Deelrapport Transport MER ROAD 20 juni 2011 - 28 - Definitief

ploeg, de spuitlans en de mechanische trencher. Tabel 2.2 geeft een overzicht van de belangrijke kenmerken van deze ingraaftechnieken.

Ingraaftechniek Kenmerken

Grondverplaatsende

ploeg

• Installatie door het ‘trekken’ van een open V-vormige sleuf in de zeebodem

• Kabel wordt onder in de sleuf geduwd

• Open sleuf kan worden gedicht of moet zich vanzelf herstellen

Niet-grondverplaatsende

ploeg

• Installatie door insnijden van de zeebodem met een ploegzwaard

• Kabel wordt onder aan het ploegzwaard in de zeebodem geleid

• Zeebodem herstelt zich vanzelf, er is geen open sleuf

Vibro

ploeg

• Installatie door het insnijden van de zeebodem en het installeren van de kabel

in de zeebodem met een ploegschaar

• Kabel wordt onder aan het ploegzwaard in de zeebodem geleid

• Zeebodem herstelt zich vanzelf, er is geen open sleuf

Spuitlans • Installatie door verweken van de zeebodem (‘fluïdiseren’) met wateroverdruk

• Kabel zakt onder zijn eigen gewicht in de verweekte zeebodem

• Zeebodem herstelt zich vanzelf, er resteert een ondiepe open sleuf

Mechanische trencher • Installatie door frezen van een sleuf in de zeebodem met hard stalen tanden

• Kabel wordt onder in de sleuf geduwd

• Open sleuf kan worden gedicht of moet zich vanzelf herstellen

Tabel 2.2 Alternatieve ingraaftechnieken buisleiding

De grondverplaatsende ploeg, de vibroploeg en de mechanische trencher komen uit technisch en/of economisch oogpunt niet in aanmerking als ingraaftechniek, zie voor een toelichting onderstaand kader. Deze technieken worden daarom verder niet beschouwd. De niet-grondverplaatsende ploeg, met name de jet ploeg versie en de spuitlans zijn de meest geschikte methoden voor het begraven van de buisleiding in de zandige zeebodem en worden meegenomen als varianten.

Deelrapport Transport MER ROAD 9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Definitief - 29 - 20 juni 2011

Niet-grondverplaatsende ploeg Alle types ploegen worden in principe vanaf het zeeoppervlak voortgetrokken door een schip (zie figuur 2.11). Alhoewel een ploeg overwegend ‘passief’ is, kan deze toch worden gestuurd en kan de penetratiediepte worden beheerst, waardoor de ingraafdiepte kan worden bepaald. De ploeg wordt hiervoor op afstand bediend vanaf een schip door middel van een verbindingslijn.

In het MER BritNed (Royal Haskoning, 2004) is een uitgebreide afweging gemaakt voor het de beschikbare technieken voor het ingraven van een elektriciteitskabel. Onderstaande tabel geeft een inzichtelijk overzicht van deze afweging. Deze afweging is ook bruikbaar voor het ingraven van een buisleiding aangezien de beschikbare technieken dezelfde zijn. In deze afweging scoren 2 van de 5 technieken duidelijk minder en zijn dan ook rood gemarkeerd.

Installatietechniek

Legenda:

� = Positief ���� = Neutraal � = Negatief

gron

dver

plaa

tsen

de

ploe

g

niet

-

gron

dver

plaa

tsen

de

ploe

g

vibr

o pl

oeg

spui

tlans

/jett

en

mec

hani

sche

tren

cher

a. Beperken vertroebeling en sediment

verplaatsing ���� ���� ���� ���� ����

b. Beperken grondverzet en

ruimtebeslag ���� ���� ���� ���� ����

c. Herstel oorspronkelijke situatie ���� ���� ���� ���� ����

d. Technische toepasbaarheid ���� ���� ���� ���� ����

e. Bewezen techniek voor installeren

van hoogspanningskabels ���� ���� ���� ���� ����

f. Beperken van de kosten ���� ���� ���� ���� ����

g. Risico’s voor de kabel ���� ���� ���� ���� / ���� * ����

9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Deelrapport Transport MER ROAD 20 juni 2011 - 30 - Definitief

Figuur 2.11 Een ploeg wordt te water gelaten vanaf het begeleidende schip (bron: Metoc)

De niet-grondverplaatsende ploeg snijdt (met een soort zwaard) de zeebodem open zonder de grond te veel te verplaatsen. De buisleiding (of kabel als dat van toepassing zou zijn) wordt vervolgens met kracht onder in de snede gedrukt. Er ontstaat dus geen sleuf die gevuld behoeft te worden. De niet-grondverplaatsende ploeg kan smalle sneden in de zeebodem produceren van minder dan 1 meter breed, tot minimaal ca. 30 cm. De bodembreedte van de ploeg is, afhankelijk van het type ca. 5-10 meter. De niet-grondverplaatsende ploeg vereist minder trekkracht dan de grondverplaatsende ploeg. Deze techniek kan worden gebruikt in vrijwel alle soorten sediment, maar minder goed in sedimenten die door hun samenstelling een grote interne wrijving hebben. Om die reden is er ook een zogenaamde ‘jet ploeg’ ontwikkeld die de zeebodem rond het ploegzwaard weker maakt. De jet ploeg heeft zich bewezen in alle sedimentsoorten en vereist nog minder trekkracht van het ‘trekschip’. De niet-grondverpaatsende ploeg (figuur 2.12), waaronder de jet-ploeg, is technisch geschikt voor het installeren van de buisleiding in het Nederlandse deel van de Noordzee. Het gebruik van grotere ploegen is beperkt tot waterdiepten groter dan 10 meter.

Deelrapport Transport MER ROAD 9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Definitief - 31 - 20 juni 2011

Figuur 2.12 Niet grondverplaatsende ploeg

Spuitlans Spuitlansen kunnen een eigen aandrijving hebben (waarbij ze een reeds neergelegde buisleiding volgen) of worden voortgesleept door een schip. De beschikbare technieken zijn: 1. De spuitlans wordt gemonteerd op een slede die wordt voortgetrokken door een

begeleidend schip (dit schip kan tevens het kabellegschip zijn); 2. De spuitlans wordt gemonteerd op een zelfstandig voortbewegend voertuig; 3. De spuitlans wordt gemonteerd op een zich zelfstandig voortbewegend

rupsvoertuig. Bij al deze methodes wordt de machine op afstand bediend vanaf een schip door middel van een verbindingslijn (het zogenaamde ROV = Remotely Operated Vehicle). De spuitlans is zeer geschikt voor de Nederlandse zeebodem. Door het gebruik van de spuitlans ontstaat er iets meer vertroebeling dan bij de niet-grondverplaatsende ploeg met name als er materiaal uit de sleuf wordt opgezogen. Ook blijft er een gedeeltelijk open en herkenbare sleuf achter zoals aangegeven in figuur 2.13.

, ���������"������������"����'"���'����& ������& ��"����������������"��������"����"���"���-���'"�.

��"�����������//��"�������������"�������

��"���������0���������������"�������

1������������"�������

2 �'"���'�����������������"�������"�����������������"�������

1������������"�������

3�����& ��"�����"����"�������"��������"+& "���"�������������������������"�����������

��"�����������

�����'"�����������"�����������

�+�����"���� & ��"�� ��� "�� ��"��� ���� "��

����� ��"+& "� ��"��� ��� ������

��������������"������������

9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Deelrapport Transport MER ROAD 20 juni 2011 - 32 - Definitief

2.3 Gebruiksfase

2.3.1 Aansluiting op afvanginstallatie

Behoudens tijdens de opstart- en cooldownperiodes, wordt er van uitgegaan dat de CO2

vanuit de compressor met een constante druk en temperatuur in de buisleiding wordt gebracht. Er wordt een strikte controle uitgevoerd bij het inlaten van de CO2 in de buisleiding om te waarborgen dat het zuurstofgehalte en het watergehalte dermate laag zijn dat de potentieel corrosieve eigenschappen van het CO2 niet tot uiting komen.

2.3.2 Leiding

Gedurende de gebruiksfase van de buisleiding wordt door middel van meetapparatuur de stroomsnelheid van de CO2 bewaakt en wordt het opvullen van de reservoirs gereguleerd. In het Hoofdrapport wordt de operatie tijdens het gebruik van het hele systeem beschreven, waaronder de operatie van de buisleiding. Bescherming van de buisleiding tegen corrosie Om corrosie van de buisleiding tegen te gaan, wordt voorzien in een bescherming (isolatie) rond de buisleiding en kathodische bescherming. De koolstofstalen buisleiding wordt beschermd door middel van een PE (polyethyleen) beschermlaag. Na het aaneen lassen van de buisdelen wordt over elke las een mof geplaatst om ook de lasnaad met PE te beschermen. De kathodische bescherming vindt plaats door een lage spanning op de stalen buis te zetten (stroomopdruksysteem). Op het terrein van E.ON wordt een voorziening getroffen waarmee de buisleiding op spanning (elektriciteit, orde grootte milliampères) wordt gebracht. Door het PE is de buisleiding geïsoleerd. Ook de verbinding met het platform wordt gemaakt middels een isolatiekoppeling. Wanneer de PE bescherming rond de buisleiding beschadigt raakt, kan het staal in aanraking komen met zeewater en zou de buisleiding gevoelig worden voor corrosie. De stroomkring zal door de beschadiging echter gesloten worden waardoor corrosie wordt tegengegaan. Door de (lage) spanning op de buisleiding kunnen er geen elektronen uit de buisleiding uittreden en wordt corrosie voorkomen. Gezien de zeer lage spanning op de buisleiding kunnen effecten op het milieu worden uitgesloten.

Figuur 2.13 Kenmerkende bodemprofielen bij toepassing van een spuitlans

����"�������"� ��+�

4 �����������'����"���������

4 �������+�

5 ��++���'���"������

3����

� ���������"�

���++���'��"�������������������"

������

�������6"�����

�� �+�����"����

Deelrapport Transport MER ROAD 9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Definitief - 33 - 20 juni 2011

2.3.3 Aansluiting op platform

De riser staat onder invloed van golfslag en stroming. Tevens kan op de locaties waar de druk van de CO2 lager wordt warmteverschil optreden dat invloed kan hebben op de riser. In de gebruiksfase dient hier rekening mee gehouden te worden door regelmatig de staat van de riser en de aansluiting op het platform te inspecteren en indien nodig te vervangen.

2.3.4 Onderhoud

De buisleiding wordt in de zeebodem aangelegd. Om te zorgen dat de buisleiding daadwerkelijk in de bodem blijft liggen, is het van belang om in de eerste jaren na aanleg inspectie uit te voeren. Hiermee wordt gecontroleerd of de aanvankelijke ingraafdiepte voldoende is en of de bodemdynamiek (erosie en sedimentatie) voldoet aan de verwachtingen (op basis van een nog uit voeren detailstudie). De inspectie in de eerste jaren bestaat uit akoestische metingen langs het leidingtracé, waaruit, door vergelijking met de gegevens die vooraf en tijdens de installatie zijn verkregen, kan worden afgeleid hoe de bodem zich gedraagt. In ondiep water (minder dan 10 meter diep) worden ook wel duikers ingezet voor inspectie uitgerust met camera’s en buisleiding verklikkers. Op dieper water worden ook wel op afstand bediende duikboten met camera’s en buisleidingverklikkers ingezet. Eens per tien jaar wordt er een ‘intelligent pig’ door de buis geleid welke de wanddikte en de materiaaltoestand van de buisleiding controleert. Direct na het aflopen van de zogenaamde ingraafperiode wordt de eerste inspectie uitgevoerd op dezelfde wijze als hierboven beschreven. De herhalingsperiode van een reguliere inspectie dient nader bepaald te worden, mede naar aanleiding van de inspectie gedurende de eerste jaren van de levensduur. Ook na het buiten gebruik stellen van de buisleiding dienen de delen die niet worden verwijderd (vanwege de te verwachten effecten) te worden bewaakt. Wanneer een leiding blootspoelt, of dreigt bloot te spoelen, wordt deze opnieuw met sediment bedekt.

2.4 Buitengebruikstelling en verwijderen van de buisleiding

Na de buitengebruikstelling aan het einde van de levensduur wordt de buisleiding in principe verwijderd. De leiding wordt zonder groot grondverzet verwijderd van locaties waar deze gemakkelijk bereikbaar is. De verwijderde leiding wordt afgevoerd voor eindverwerking (recycling), door daarvoor erkende bedrijven. Eenzelfde aanpak is van toepassing op de elektriciteitskabel, evenals onderstaande beschrijvingen. Verwijdering op zee Voor het verwijderen van de buisleiding wordt een schip gebruikt dat de leiding omhoog haalt en hem aan boord in stukken snijdt. Volgens het beleid voor de Noordzee in het Integraal Beheerplan Noordzee 2015 (IBN2015) is het verplicht om buiten gebruik gestelde kabels en leiding op ruimen.

9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Deelrapport Transport MER ROAD 20 juni 2011 - 34 - Definitief

Bij het verlenen van een vergunning voor het leggen en behouden (exploiteren) van een kabel of leiding wordt dan ook standaard een opruimplicht als voorschrift opgenomen als de kabel of leiding buiten gebruik wordt gesteld. Ontheffing van deze opruimplicht wordt alleen verleend als de maatschappelijke baten van het laten liggen groter zijn dan de maatschappelijke kosten ervan. Deze afweging maakt het Bevoegd Gezag op basis van door de vergunninghouder aan te leveren informatie en door aan de hand van een checklist. Deze checklist is opgenomen in bijlage 7 van het IBN2015 en beschouwd de criteria Ruimte, Milieuconsequenties, Veiligheid en Kosten om de tijdelijke en permanente effecten van het laten liggen te beoordelen. De opruimplicht geldt alleen voor vergunningen van nieuw aan te leggen kabels en leidingen. De eigenaar van de buisleiding zal bovenstaande voorgenomen aanpak voor het verwijderen van de leiding toetsen aan de checklist op het moment dat dit aan de orde is. Verwijdering op land Op land zal de buisleiding worden verwijderd met behulp van een graafmachine.

Deelrapport Transport MER ROAD 9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Definitief - 35 - 20 juni 2011

3 M.E.R.-PROCEDURE

In dit hoofdstuk wordt het wie, wat en wanneer van de m.e.r.-procedure specifiek voor het transportgedeelte beschreven; in het hoofdrapport is een totaaloverzicht gegeven van de m.e.r.-procedure voor het gecombineerde plan-MER en project-MER. In dit hoofdstuk worden slechts kort de belangrijkste punten uit het hoofdrapport, die specifiek zijn voor het transportgedeelte, herhaald.

3.1 Rol van de m.e.r.

De m.e.r.-procedure is een hulpmiddel bij de besluitvorming over plannen, grote projecten of ingrepen. Het doel van de m.e.r. is om in de besluitvorming het milieubelang – tussen alle andere belangen – een volwaardige rol te laten spelen. De procedure voor de m.e.r. is vastgelegd in de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage 1994. Het milieueffectrapport (MER) is een belangrijk onderdeel van deze procedure. In het MER worden de effecten van de voorgenomen activiteit op het milieu getoetst, zodat eventuele nadelige gevolgen en/of knelpunten worden herkend en oplossingen worden gevonden.

3.2 Kaderstellend besluit

Voor de aanleg van een deel van de buisleiding is een wijziging in het bestemmingsplan nodig, daarnaast dient de bestemming ‘CO2-leiding’ aan de leidingstraat te worden toegevoegd. Hiervoor wordt een Rijksinpassingplan opgesteld. Dit plan wordt mede onderbouwd door een plan-MER dat gelijktijdig met het ontwerp Inpassingsplan ter inzage gelegd zal worden. Voor de opzet en uitvoering van het transporteren van CO2 zijn meerdere vergunningen nodig. Ter voorbereiding van de aanvragen voor de Omgevingsvergunning en de Watervergunning stelt de initiatiefnemer een project-MER op. Vanwege de mogelijke effecten van het initiatief op de instandhoudingsdoelstellingen van nabij gelegen Natura2000- en EHS-gebieden is tevens een Voortoets opgesteld. De passende beoordeling is een integraal onderdeel van dit MER. In het Besluit milieueffectrapportage zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten beschreven. Met betrekking tot de voorgenomen activiteit zijn de volgende categorieën van activiteiten van belang (tabel 3.1). Tabel 3.1 M.e.r.-plichtige activiteiten t.b.v. kaderstellend besluit.

Activiteit m.e.r. plicht (C-lijst) m.e.r. beoordelingsplicht (D-lijst) Wet

Constructie

buisleiding op en in de

zeebodem:

- over een lengte van

meer dan 1 km door

duingebied en in zee

- met een oppervlakte

van meer dan 1 ha

Categorie C 5.3:

De constructie van installatie of

bouwwerken in, op of boven de

zeebodem, dan wel in de

ondergrond daarvan in gevallen

waarin de activiteit betrekking

heeft op een oppervlakte van 1

ha of meer.

Categorie D 8.1:

De aanleg, wijziging of uitbreiding

van een transportleiding voor het

transport van gas, olie of

chemicaliën, met uitzondering van

een transportleiding voor het

transport van aardgas, waarbij een

inpassingplan wordt opgesteld.

- Wet

ruimtelijke

ordening

- Waterwet

9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Deelrapport Transport MER ROAD 20 juni 2011 - 36 - Definitief

3.3 Vergunningen

Voor de opzet en uitvoering van het transporteren van CO2 zijn diverse vergunningen nodig. In tabel 3.2 zijn de benodigde vergunningen waarvoor een m.e.r.-plicht geldt opgesomd. Tabel 3.2 Benodigde vergunningen

Activiteit Benodigde vergunning Bevoegd bestuursorgaan

Buisleiding (op land) Omgevingvergunning Gemeente Rotterdam

Buisleiding (op zee) Watervergunning Rijkswaterstaat, directie Noordzee

3.4 Initiatiefnemers en bevoegd gezag

De initiatiefnemer is de partij die het MER opstelt. De initiatiefnemer van dit project is Maasvlakte CCS-project CV (verder aangeduid als MCP) een joint venture van E.ON en Electrabel (onderdeel van GDF SUEZ).

Adres initiatiefnemer: Maasvlakte CCS-project CV Parallelweg 1, 3112 NA SCHIEDAM

Het bevoegd gezag is de partij die het besluit neemt. Voor de besluitvorming over het transport van CO2 is de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie het coördinerende bevoegd gezag.

Adres bevoegd gezag Inpassingsplan: Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie Inspraakpunt ROAD-project: Bureau Energieprojecten Postbus 223, 2250 AE VOORSCHOTEN

3.5 Participatie

Onderstaand wordt aangegeven welke stappen inmiddels doorlopen zijn, en wat de volgende stappen zijn. Hierbij wordt nadrukkelijk ingegaan op de mogelijke participatie van belanghebbenden.

3.5.1 Doorlopen stappen

Stap 1 en 2: Notitie Reikwijdte en Detailniveau Op 10 september 2010 is door de initiatiefnemer de ‘concept-notitie Reikwijdte en Detailniveau’ ingediend bij het bevoegd gezag. De kennisgeving van de voorgenomen activiteit heeft plaats gevonden in de Staatscourant op 23 september 2010 en is tevens nationaal gepubliceerd. De ‘concept-notitie Reikwijdte en Detailniveau’ heeft ter inzage gelegen van 24 september tot en met 4 november 2010 (stap 1 en 2 in het kader op de volgende bladzijde). Er zijn twee inloopavonden georganiseerd, waarbij geïnteresseerden informatie konden krijgen over het voorgenomen project. De inspraakprocedure heeft geleid tot een viertal inspraakreacties.

Deelrapport Transport MER ROAD 9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Definitief - 37 - 20 juni 2011

Stap 3 en 4: Advies Reikwijdte en Detailniveau De Cie-m.e.r. heeft op basis van de concept-notitie Reikwijdte en Detailniveau en de inspraakreacties op 2 december 2010 een advies reikwijdte en detailniveau uitgegeven voor het opstellen van het MER13. Zowel de provincie Zuid-Holland als Rijkswaterstaat hebben een aanvulling hierop gegeven. Op basis van hiervan heeft het bevoegd gezag het Advies reikwijdte en detailniveau voor het MER vastgesteld (stap 3 en 4 op 23 december 2010). Stap 5: MER opstellen en indienen Stap 5 is het opstellen van het MER. Uitgangspunt van het MER is de Notitie reikwijdte en detailniveau van bevoegd gezag. Het MER is als gecombineerd Plan-MEr en Project-MER ingediend samen met de bijbehorende vergunningsaanvragen. Tijdens het opstellen van het MER en de vergunningsaanvragen is uitgebreid overleg geweest met de verschillende bevoegde gezagen en belanghebbenden. Zo zijn er integrale bijeenkomsten georganiseerd, heeft er regulier overleg plaatsgevonden met het Ministerie van EL&I en de provincie Zuid-Holland. Concept-versies van de MER-rapporten en de vergunningsaanvragen zijn voor commentaar aan de betrokken instantie aangeleverd en het commentaar is besproken en verwerkt.

3.5.2 Volgende stappen

Het indienen van de vergunningsaanvragen en het MER vormt het beginpunt van de procedure in het kader van de rijkscoördinatieregeling. Dit leidt tot de volgende stappen: Stap 6: Publicatie MER en aanvraag ontwerpbesluit Als de initiatiefnemer het MER heeft opgesteld en ingediend bij bevoegd gezag en bevoegd gezag is van mening dat het MER voldoet aan het Advies reikwijdte en detailniveau, brengt zij het MER met de vergunningaanvragen en de ontwerpbesluiten in de inspraak. Stap 7 en 8: Inspraak en advies De documenten worden gedurende een periode van zes weken ter visie gelegd, waarbij mogelijkheid tot indienen van zienswijzen is. Daarna beoordeelt de Cie-m.e.r. het MER op volledigheid en kwaliteit en brengt daarover advies uit aan bevoegd gezag. Stap 9: Besluit Op basis van deze inspraakronde komen de bevoegde gezagen tot de definitieve vergunningen.

9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Deelrapport Transport MER ROAD 20 juni 2011 - 38 - Definitief

4 WET EN REGELGEVING

De in ogenschouw genomen milieuaspecten in het MER zijn gebaseerd op de te verwachten mogelijke effecten die aanleg en gebruik van de buisleiding hebben in combinatie met de bestaande wet- en regelgeving welke bestaat voor buisleidingen. Specifiek wordt tevens ingegaan op de waterwet aangezien dit deelrapport tevens als basis dient voor de aanvraag van de watervergunning. In de eerste paragraaf van dit hoofdstuk wordt ingegaan op het beleid dat van toepassing is op buisleidingen en het beleid met betrekking tot de waterwet. In paragraaf 4.2 wordt ingegaan op de wet- en regelgeving welke bestaat voor de in dit MER beschouwde milieuaspecten.

4.1 Wet en regelgeving buisleidingen

Waterwet In december 2009 is de Waterwet in werking getreden. In deze wet is een achttal watergerelateerde wetten samengevoegd tot één wet. De Waterwet regelt het beheer van grond- en oppervlaktewater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. De vergunningen uit de afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld tot één vergunning: de watervergunning. Voor de voorgenomen activiteit dient een watervergunning bij Rijkswaterstaat te worden aangevraagd. Beleid vanuit de Waterwet In de Waterwet zijn een aantal regelingen opgenomen, waaronder de uitwerking van de Europese Kaderrichtlijn water (KRW) en Kaderrichtlijn mariene strategie (KRM), die vervolgens weer zijn vertaald in het (concept) Nationaal Waterplan (NWP) en uitgewerkt in het Beheerplan voor de Rijkswateren (BPRW). Tevens is voor de Noordzee het Integraal Beheerplan Noordzee 2015 (IBN) van belang. Bij het opstellen van een Watervergunning zijn vooral het BPRW en het IBN leidend. Voor de Watervergunning dienen de volgende aspecten aan bod te komen:

• Voor de KRW-aspecten dienen de gevolgen op de waterkwaliteit in de eerste 12 mijl uit de kust en op de benthos in de eerste zeemijl (KRW-grenzen) in beeld gebracht te worden.

• De KRM is nog niet uitgewerkt, maar wordt wel al genoemd in het Waterbesluit. Vanuit de KRM dient ingegaan te worden op de effecten op het zeemilieu en het ecosysteem.

• Het IBN bevat een afwegingskader, dat voor iedere nieuwe activiteit doorlopen moet worden. Verder bevat het algemene regels voor de aanleg van buisleidingen.

• Vanuit het voormalige Wbr-deel binnen de Waterwet komen algemene regels voor over het gebruik van een waterstaatswerk, in dit geval de bodem van de Noordzee. Dit dient veilig te gebeuren en mag geen problemen opleveren voor andere gebruikers. Hiervoor kunnen de eisen die aan zeeleidingen wordt gesteld in de NEN-norm 3650 worden gebruikt. Het gaat dan om de integriteit van de leiding, bijvoorbeeld door de zgn. upheaval buckling ten gevolge van warmte in de leiding, de materiaalkeuze, en het tracé.

Deelrapport Transport MER ROAD 9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Definitief - 39 - 20 juni 2011

Beheer- en Ontwikkelplan voor de Rijkswateren De Waterwet schrijft voor dat alle waterbeheerders een beheerplan opstellen. Voor Rijkswaterstaat is dat het Beheer- en Ontwikkelplan voor de Rijkswateren (BPRW). De waterwet vormt hiermee de wettelijke basis voor het BPRW. Het BPRW beschrijft het beheer van de rijkswateren voor de periode 2010-2015. Rijkswaterstaat voert het beheer uit. Het BPRW is opgesteld binnen de kaders van Europese richtlijnen, nationale wetgeving en nationaal beleid. Onderdeel van het BPRW is een gebiedsgericht programma waarin de beheeropgave is opgenomen van Waterbeheer 21e eeuw, Kaderrichtlijn Water en Natura 2000. In het BPRW wordt het beheer uitgewerkt naar functies en gebieden. De functies zijn ingedeeld in drie groepen: basisfuncties (veiligheid, voldoende water, schoon & ecologisch gezond water), scheepvaart en gebruiksfuncties. De functies komen samen in verschillende gebieden, waarvan één gebied bestaat uit het watersysteem de Noordzee. Per gebied zijn de beheerprioriteiten voor de komende jaren aangegeven. Kaderrichtlijn Water De KRW kent twee zogenoemde toestanden om de kwaliteit van het oppervlaktewater weer te geven: de ecologische toestand en de chemische toestand. De Kaderrichtlijn Water geldt voor de Noordzee tot aan de 12-mijlszone voor chemie en tot aan de 1-mijlszone voor ecologie. De toestand van een waterlichaam wordt bepaald door te kijken in hoeverre het waterlichaam ecologisch gezond en chemisch schoon is. Alleen als een waterlichaam ecologisch gezond en chemisch schoon is, wordt het waterlichaam aangeduid als zijnde in de goede toestand. De ecologische toestand wordt vastgesteld aan de hand van zogenoemde biologische kwaliteitselementen (zoals vis, algen, waterplanten en kleine waterdieren) en naar algemeen fysisch chemische parameters (zoals nutriënten en temperatuur). De toestand wordt bepaald door alle gegevens samen te toetsen aan de normen, die op nationaal niveau zijn vastgesteld. De toetsing geeft aan of het oppervlaktewater ecologisch gezond is. De chemische toestandsaanduiding geeft aan in welke mate het oppervlaktewater chemisch schoon is. Stofconcentraties worden gemeten en vergeleken met de normen die gelden voor (totaal) water. De normen die gelden voor deze toetsing zijn gebaseerd op de jaargemiddelden en normen die gelden voor piekconcentraties van verschillende stoffen. Deze normen en de chemische parameters zijn vastgesteld op Europees niveau. In 2008 is voor het eerst officieel getoetst volgens de KRW, weliswaar met de beschikbare gegevens uit 2007. De samenstelling en talrijkheid van bodemdieren (benthos) is een van de kwaliteitselementen waarop beoordeling van de ecologische toestand plaatsvindt. Aangezien de buisleiding in de zeebodem wordt gewerkt, wordt in het MER ingegaan op verstoring van de zeebodem en de gevolgen voor het bodemleven. De waterkwaliteit wordt bepaald aan de hand van een aantal maatlatten. Deze worden in voorliggen MER behandeld. In paragraaf 8.2 wordt per maatlat aangegeven waar de betreffende informatie en effecten op de betreffende maatlat in voorliggend MER te vinden is.

9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Deelrapport Transport MER ROAD 20 juni 2011 - 40 - Definitief

Kaderrichtlijn mariene strategie De Kaderrichtlijn mariene strategie is ontwikkeld in navolging van de thematische strategie inzake de bescherming en het behoud van het mariene milieu die op 24 oktober 2005 door de Europese Commissie is gepresenteerd. Deze strategie heeft tot doel “Europa’s zeeën en oceanen te beschermen en te herstellen en ervoor te zorgen dat de door de mens ontplooide activiteiten een duurzaam karakter hebben, zodat de huidige en toekomstige generaties kunnen genieten en profiteren van veilige, schone, gezonde en productieve zeeën en oceanen met een rijke biologische diversiteit en dynamiek”. De Kaderrichtlijn mariene strategie is bedoeld als het juridische kader om het bovenstaande doel te bereiken en als milieupijler van het bredere maritieme beleid van de EU. De Kaderrichtlijn mariene strategie stelt een juridisch kader vast voor de bescherming en instandhouding van het mariene milieu, de voorkoming van de verslechtering ervan, en, waar uitvoerbaar, het herstel van dat milieu in de gebieden waar het schade heeft geleden. Daarnaast is het gericht op het voorkomen, verminderen en elimineren van verontreiniging. Het uiteindelijke doel is het bereiken of behouden van een “goede milieutoestand van het mariene milieu” uiterlijk in het jaar 2020 (artikel 1). Een “goede milieutoestand” is in algemene zin in de richtlijn omschreven (artikel 3 lid 5), maar wordt uiteindelijk bepaald op het niveau van de mariene regio of subregio op basis van “kwalitatief beschrijvende elementen”. Voor de implementatie van de KRM zullen een aantal stappen gezet worden. In 2012 dient iedere lidstaat een initiële beoordeling van de huidige milieutoestand te hebben gemaakt, en een definitie van de goede milieutoestand (GMT), en van milieudoelen en indicatoren gereed te hebben. Twee jaar later, in 2014, moeten de monitoringprogramma’s gereed zijn. In 2015 wordt het programma van maatregelen vastgesteld. Die maatregelen moeten er toe leiden dat in 2020 de GMT gehaald wordt. De Goede milieutoestand wordt bepaald aan de hand van 11 GMT elementen. Deze elementen worden in voorliggen MER behandeld. In paragraaf 8.2 wordt per GMT element aangegeven waar de betreffende informatie en effecten op dit element in voorliggend MER te vinden is. Scheepvaart De Noordzee is met ongeveer 260.000 scheepsbewegingen per jaar een van de drukst bevaren zeeën. Meer dan 110.000 van deze scheepsbewegingen zijn van en naar Nederlandse zeehavens. In de aanloopgebieden naar de havens en langs de kust wordt het scheepvaartverkeer in de komende periode drukker en bovendien meer divers: naast handelsvaart, zeesleepvaart, schepen van de waterbouw en visserij is sprake van een toenemend recreatief gebruik door de pleziervaart. Schepen met heel verschillende manoeuvreerkarakteristieken, groottes en snelheden komen samen. De effecten van aanleg en gebruik van de buisleiding op de verschillende gebruiksfuncties van de Noordzee, waaronder scheepvaart, worden in hoofdstuk 8 beschreven. Integraal Beheerplan Noordzee 2015

Deelrapport Transport MER ROAD 9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Definitief - 41 - 20 juni 2011

Vanaf 1 kilometer uit de kust is de Noordzee niet gemeentelijk of provinciaal ingedeeld. Daarom is de rijksoverheid verantwoordelijk voor beleid en beheer. Om uitvoering en handhaving van het beleid en andere beheertaken, efficiënt en in samenhang met de bestaande beleidskaders te implementeren, is het IBN opgesteld. Het Integraal Beheerplan Noordzee 2015 laat zien hoe het beheer in de komende tien jaar gestalte gaat krijgen. Hierbij wordt ingegaan op de veilige, gezonde en rendabele zee. Met het integraal afwegingskader voor vergunningverlening en het specifieke afwegingskader voor de bescherming van gebieden met bijzondere ecologische waarden heeft de beheerder de beschikking over een instrumentarium om beheertaken te vervullen. Vergunningen vormen een belangrijk instrument om activiteiten in de Noordzee te reguleren. Het IBN 2015 introduceert een aanvulling in de vorm van een integraal afwegingskader voor de gehele Noordzee, dat geldt voor alle vergunningplichtige activiteiten. In paragraaf 8.2 zijn verwijzingen naar de hiervoor benodigde onderdelen in het MER gegeven. Algemene regels voor de aanleg van buisleidingen IBN In het IBN wordt ingegaan op de aanleg van buisleidingen. Hierin wordt gesteld dat de aanleg van kabels en leidingen kan plaatsvinden op de gehele Noordzee, inclusief gebieden met bijzondere ecologische waarden en VHR-gebieden. De aanleg van kabels en leidingen is m.e.r.-plichtig dan wel beoordelingsplichtig. Verwijderen van kabels en leidingen Bij het verlenen van een vergunning voor het leggen en behouden (exploiteren) van een kabel of leiding vallend onder de Wbr wordt standaard een opruimplicht als voorschrift opgenomen als de kabel of leiding buiten gebruik wordt gesteld. Ontheffing van deze opruimplicht wordt alleen verleend als de maatschappelijke baten van het laten liggen groter zijn dan de maatschappelijke kosten ervan. Deze afweging maakt het Bevoegd Gezag op basis van door de vergunninghouder aan te leveren informatie, en door aan de hand van een checklist de tijdelijke en permanente effecten van het laten liggen te beoordelen. De opruimplicht geldt alleen voor vergunningen van nieuw aan te leggen kabels en leidingen. Normen buisleiding en CO2 Bij het ontwerp van de buisleiding, en uitvoering van de risicoanalyse is gewerkt conform de Nederlandse Normen, zoals de NEN normen (voor buisleiding is dit onder andere NEN3650) en regels van Gemeente Werken Rotterdam. CO2 wordt geclassificeerd als categorie C volgens de DNV-RP-J202; een niet ontvlambare dichte vloeistof en een niet giftig gas op kamertemperatuur en onder atmosferische druk.

9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Deelrapport Transport MER ROAD 20 juni 2011 - 42 - Definitief

4.2 Wet en regelgeving milieuaspecten

Besluit externe veiligheid inrichtingen Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen zijn op 27 oktober 2004 in werking getreden. Het doel van dit besluit is om de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Met het oog op deze waarborgfunctie strekt dit besluit er onder andere toe de mogelijkheden voor rampenbestrijding en zelfredzaamheid van personen te betrekken bij de besluitvorming op het gebied van milieu en ruimtelijke ordening ten aanzien van risicovolle inrichtingen, waardoor het integrale karakter van het extern veiligheidsbeleid wordt bevorderd. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein, bijvoorbeeld rondom chemische fabrieken, lpg-stations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Besluit externe veiligheid buisleidingen Op 1 januari 2011 zijn het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling Externe Veiligheid Buisleidingen (Revb) in werking getreden. Hierin wordt de veiligheid van personen in de nabijheid van ondergrondse transportleidingen geregeld. In het Bevb wordt beschreven dat het besluit van toepassing is op het vervoer van stoffen door buisleidingen die behoren tot een in het Revb aangewezen categorie. Ook wordt beschreven dat het besluit niet van toepassing is op leidingen in de territoriale zee van Nederland. In het Revb worden alleen transportleidingen ten behoeve van het transport van aardgas of aardolieproducten aangewezen. Derhalve is het Bevb tot op heden niet van toepassing op de CO2 transportleiding. In de toekomst zullen leidingen voor het transport van overige gevaarlijke stoffen (over land) wel worden opgenomen in het Revb waardoor de eisen uit het Bevb tevens op deze leidingen van toepassing zullen zijn. Daarom is ervoor gekozen om de berekende risico’s van de transportleiding over land te toetsen aan de eisen uit het Bevb. Luchtkwaliteit Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5, titel 5.2 Wm). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 (Blk 2005) vervallen. Omdat titel 5.2 handelt over luchtkwaliteit staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Specifieke onderdelen van de wet zijn uitgewerkt in amvb's en ministeriële regelingen. Industrielawaai in de Wet geluidhinder De energiecentrale Maasvlakte is gelegen op het gezoneerde industrieterrein Europoort/Maasvlakte. Zonering van industrielawaai in het kader van de Wet geluidhinder is het ruimtelijk scheiden van industrieterreinen waarop (grote) lawaaimakers zijn gevestigd enerzijds en woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen anderzijds.

Deelrapport Transport MER ROAD 9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Definitief - 43 - 20 juni 2011

Met zonering wordt beoogd rechtszekerheid te bieden aan zowel bedrijven als aan bewoners/gebruikers van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen. Bedrijven kunnen aan de ene kant hun geluidsproducerende activiteiten niet onbeperkt uitbreiden ter bescherming van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen en buiten de zone. Aan de andere kant wordt, ter bescherming van hun akoestische ruimte, voorkomen dat woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen te veel oprukken naar de bedrijven toe. Waterwet De Waterwet stelt integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’ centraal. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Hiernaast kenmerkt integraal waterbeheer zich ook door de samenhang met de omgeving. Dit komt tot uitdrukking in relaties met beleidsterreinen als natuur, milieu en ruimtelijke ordening. De Waterwet voegt de volgende acht bestaande waterbeheerwetten samen: • Wet op de waterhuishouding; • Wet verontreiniging oppervlaktewateren; • Wet verontreiniging zeewater; • Grondwaterwet; • Wet droogmakerijen en indijkingen; • Wet op de waterkering; • Wet beheer rijkswaterstaatswerken (de ‘natte’ delen daarvan); • Waterstaatswet 1900 (het ‘natte’ gedeelte ervan). Daarnaast wordt vanuit de Wet bodembescherming de regeling voor waterbodems ondergebracht bij de Waterwet. Besluit Bodemkwaliteit – regels voor toepassing van grond en baggerspecie Het Besluit bodemkwaliteit beschrijft de regelgeving voor het toepassen van grond en baggerspecie. Kern van dit Besluit is dat grond en baggerspecie duurzaam mag worden toegepast, mits er geen sprake is van risico’s voor gebruiksfunctie en mens. Dit betekent dat grond en baggerspecie mogen worden toegepast wanneer deze milieuhygiënisch voldoen aan de kwaliteitseisen passend bij de functie van de toepassingslocatie en de huidige bodemkwaliteit op de toepassingslocatie. Grond of baggerspecie waarin overschrijdingen van de interventiewaarde voor een of meerdere van de gemeten stoffen zijn aangetoond, mag niet vrij worden toegepast. Afhankelijk van het gevoerde lokale beleid en de toepassingslocatie is toepassing van deze grond wel of niet toegestaan.

9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Deelrapport Transport MER ROAD 20 juni 2011 - 44 - Definitief

Wet bodembescherming – regels ten aanzien van bescherming en sanering van bodem De Wet bodembescherming (Wbb) geeft regels ten aanzien van de bescherming van de bodem. Enerzijds wordt in de Wbb bepaald dat de bodem beschermd moet worden tegen verontreinigende activiteiten, anderzijds bevat de Wbb wetgeving met betrekking tot de aanpak van reeds verontreinigde bodems met als doel mens en milieu te beschermen tegen deze verontreiniging. De Wbb stelt hiermee regels en voorwaarden aan de aanpak van gevallen van ernstige bodemverontreiniging. Artikel 28 van de Wbb stelt dat ‘Degene die voornemens is de bodem te saneren dan wel handelingen te verrichten ten gevolge waarvan de verontreiniging van de bodem wordt verminderd of verplaatst, doet van dat voornemen melding bij gedeputeerde staten van de betrokken provincie.’ Met name uit het tweede deel van dit artikel kan worden afgeleid dat voorafgaand aan het uitvoeren van handelingen in of met bodem bodemonderzoek ten behoeve van het vaststellen van de verontreingingssituatie vereist is. Melding ontdekking verontreiniging Een bodemonderzoek geeft een steekproef van de kwaliteit van de bodem ter plaatse van de gezette boringen en genomen monsters. Dit houdt in dat er altijd locaties kunnen zijn waar wel verontreiniging aanwezig is maar die op basis van het historische en daadwerkelijk bodemonderzoek niet zijn ontdekt. Verontreinigingen die pas tijdens de daadwerkelijke uitvoering worden ontdekt worden gemeld aan het bevoegd gezag (verplichting uit artikel 28 Wet bodembescherming, Handelingen in de bodem waarbij verontreiniging wordt verminderd of verplaatst, dient te worden gemeld). Afhankelijk van aard en omvang van de verontreiniging wordt een saneringsplan opgesteld of moet een melding Besluit Uniforme Saneringen (BUS) gedaan worden, waarmee in de sanering/verwerking van de verontreiniging wordt voorzien. Tot het moment dat er goedkeuring wordt verleend op het plan of de melding ligt het uitvoeringswerk stil. Natuurbeschermingswet 1998 De wettelijke bescherming van natuurgebieden is geregeld in de Natuurbeschermings-wet 1998. Sinds 1 oktober 2005 is hierin ook het beschermingsregime van de Vogel- en Habitatrichtlijn geïmplementeerd. Vogel- en Habitatrichtlijngebieden worden volgens de gewijzigde wet beschouwd als Beschermd Natuurmonument annex Natura 2000-gebied. Daarnaast blijft het beschermingsregime van de al bestaande Beschermde Natuurmonumenten (voorheen Beschermde en/of Staatsnatuurmonenten) gehandhaafd. Het beschermingsregime van Natura 2000-gebieden is – conform Vogel- en Habitatrichtlijn – strikter dan van ‘gewone’ Beschermde Natuurmonumenten. Een belangrijk aspect hierbij is de instandhoudingsdoelstellingen die voor een gebied gelden: de habitats en soorten waarvoor Natura 2000-gebieden zijn aangewezen of aangemeld. Handelingen of projecten in of bij een Natura 2000-gebied met een negatieve invloed op de instandhoudingsdoelen zijn ‘vergunningplichtig’. In 2008 zijn de eerste instandhoudingsdoelen/beheerplannen voor dergelijke gebieden opgesteld.

Deelrapport Transport MER ROAD 9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Definitief - 45 - 20 juni 2011

Flora- en faunawet De Flora- en faunawet is op 1 april 2002 van kracht geworden. In deze wet is het internationaal geldende beschermingsregime opgenomen voor internationaal aangewezen plant- en diersoorten en voor vanuit nationale optiek te beschermen soorten. Deze wet vervangt een aantal oude wetten op het gebied van soortbescherming, waaronder de Vogelwet, de Jachtwet en de Wet bedreigde uitheemse diersoorten. Ook de soortbescherming uit de Natuurbeschermingswet is in de Flora- en faunawet opgenomen. De beschermde planten worden in de Flora- en faunawet per soort aangewezen. Daarnaast zijn in principe alle zoogdieren, vogels, amfibieën, reptielen en vissen die in Nederland voorkomen, beschermd. Er is in de wet een uitzondering gemaakt voor schadelijke dieren als de zwarte en bruine rat, de huismuis en een aantal vissoorten. Deze zijn dus niet beschermd. De zogenaamde lagere diersoorten (zoals vlinders, libellen en kevers) worden per soort voor bescherming aangewezen. Voor beschermde planten (of deel ervan, of product ervan) geldt dat het zonder vergunning/ontheffing verboden is ze 'te plukken of op enigerlei andere wijze van de groeiplaats te verwijderen dan wel te beschadigen'. Voor beschermde diersoorten (of deel, product of ei, foetus of larve ervan) is het verboden ze 'te doden, te verontrusten of nest, hol, voortplantingsplaats of rustplaats te verstoren, te beschadigen of te vernielen'. Reparatiewet De Flora- en faunawet biedt een beoordelingskader voor de effecten van ruimtelijke ingrepen. Om in de toekomst te voorkomen dat algemeen voorkomende beschermende soorten bij ruimtelijke ingrepen aanleiding zijn voor uitgebreide vergunningsprocedures is voor de Flora- en faunawet een reparatiewetgeving voorgesteld. In de reparatiewet worden waarschijnlijk vier categorieën beschermde soorten onderscheiden. Voor (op het niveau van Europa) zeer schaarse en kwetsbare soorten gelden dan zwaardere criteria dan voor algemeen voorkomende soorten. Voor de eerstgenoemde groep soorten zullen 4de effecten van een ingreep gecompenseerd moeten worden, bijvoorbeeld door buiten het plangebied vervangend leefgebied te maken. De eisen en voorwaarden die de wetgever aan de uitvoering van het plan stelt, worden vastgelegd in de Ontheffing ex. artikel 75 van de Flora & faunawet. Scheepvaart De Scheepvaartverkeerswet (Svw) is de ‘Wegenverkeerswet’ voor de vaarweg. De Svw regelt onder meer: • De veiligheid en de doorstroming van het scheepvaartverkeer; • Het instandhouden en onderhouden van vaarwegen; • Het voorkomen of beperken van schade door het scheepvaartverkeer aan oevers,

dijken, bruggen en dergelijke; • Het voorkomen of beperken van verontreiniging door scheepvaart. Tijdens de aanleg van de buisleiding en tijdens de scheepvaartbewegingen ten behoeve van aanpassingen aan het platform is voor desbetreffende schepen de scheepvaartverkeerswet geldend.

9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Deelrapport Transport MER ROAD 20 juni 2011 - 46 - Definitief

Spoorwegenwet De Spoorwegwet regelt in Nederland de aanleg, het beheer, de toegankelijkheid en het gebruik van spoorwegen alsook het verkeer over spoorwegen. Voor het aanleggen van de buisleiding onder het spoor door dient een ontheffing van de Spoorwegwet aangevraagd te worden. Archeologie Het Verdrag van Valletta regelt de omgang met het Europees archeologisch erfgoed. Onderstaand worden de belangrijkste zaken uit het VvV genoemd. In het kader van het internationale Verdrag van Valletta, doorgaans Verdrag van Malta genoemd, is de initiatiefnemer verplicht te onderzoeken of archeologisch erfgoed in de bodem aanwezig is. Nederland ondertekende dit Verdrag van de Raad voor Europa in 1992. Uitgangspunt van het verdrag is het archeologisch erfgoed zoveel mogelijk ter plekke (in situ) te bewaren en beheermaatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen. Daar waar behoud in situ niet mogelijk is, betalen de bodemverstoorders het archeologisch onderzoek en mogelijke opgravingen. De opgraving en documentatie dienen te worden uitgevoerd volgens de richtlijnen van de KNA (Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie). Het Verdrag van Valetta is zowel bij de centrale (Rijk) als bij de decentrale overheid (provincie Zuid-Holland, Gemeente Rotterdam) in het ruimtelijke beleid doorgevoerd. Tevens is het verdrag van Malta in de wet op de archeologische monumentenzorg opgenomen.

Deelrapport Transport MER ROAD 9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Definitief - 47 - 20 juni 2011

5 HUIDIGE SITUATIE EN AUTONOME ONTWIKKELING

In dit hoofdstuk worden de huidige situatie en de autonome ontwikkelingen beschreven voor het gebied dat door de aanleg en het gebruik van de buisleiding beïnvloed kan worden. Deze vormen de referentiesituatie voor de voorgenomen activiteit en alternatieven. De effecten van de alternatieven worden bepaald ten opzichte van deze referentiesituatie. In dit hoofdstuk wordt het studiegebied aangegeven en wordt globaal de huidige situatie van de Maasvlakte, de kust en de Noordzee beschreven. Tevens worden de autonome ontwikkelingen globaal beschreven. De beschrijving van de huidige situatie voor de thema’s: bodem, water, natuur, archeologie, geluid, lucht, externe veiligheid, landschap, gebruiksfuncties worden beschreven in het hoofdstuk Milieueffecten (hoofdstuk 8). Onder de autonome ontwikkeling wordt de ontwikkeling van de verschillende thema’s in de huidige situatie bij het ingezette, voorgenomen en/of vastgestelde beleid verstaan. Het initiatief dat de aanleiding vormt voor het opstellen van dit MER behoort niet tot de autonome ontwikkeling.

5.1 Algemene beschrijving van het studiegebied

De huidige Maasvlakte en de overige delen van de Rotterdamse haven zijn continu in ontwikkeling: bedrijven veranderen, breiden uit of verplaatsen, infrastructuur is nooit ‘af’, de dynamiek is altijd aanwezig. De huidige Maasvlakte wordt steeds verder in gebruik genomen. De Rotterdamse haven streeft naar verdere intensivering en om de milieuhinder niet toe te laten nemen, worden veel inspanningen verricht om de milieueffecten van haven, industrie en achterlandverkeer te verminderen. De ontwikkeling, zonder dat sprake is van de voorgenomen activiteit (CCS bij de MPP3), geldt als de autonome ontwikkeling. Alle bestaande en reeds in gang gezette (ruimtelijke)ontwikkelingen maken deel uit van de autonome ontwikkeling. Dit hoofdstuk beschrijft de huidige situatie in het gebied en de autonome ontwikkeling van het gebied tot 2020. Het bij de beoordeling van milieueffecten te beschouwen gebied omvat – afhankelijk van het beschouwde aspect - de inrichting MPP3, het tracé van de buisleiding, het platform en de reservoirs met de directe omgeving daarvan, dan wel het gebied tot waar effecten optreden (het studiegebied, zie figuur 5.1). Dit betekent dat de omvang van het studiegebied per aspect kan verschillen.

9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Deelrapport Transport MER ROAD 20 juni 2011 - 48 - Definitief

Figuur 5.1: Het studiegebied

5.2 De Maasvlakte/ Rotterdamse haven

De Rotterdamse haven beslaat een oppervlakte van meer dan 10.000 hectare. De haven is te karakteriseren als een gebied waarin, naast typische scheepvaart gerelateerde diensten, watergebonden bedrijvigheid en industrie hun plek hebben. Figuur 5.2 geeft een kaart van de huidige situatie van het studiegebied en het havengebied.

Deelrapport Transport MER ROAD 9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Definitief - 49 - 20 juni 2011

Figuur 5.2 Kaart huidige situatie De verbinding van de Maasvlakte met het daar achter gelegen havengebied wordt gevormd door de N15/A15. Deze sluit direct aan op de snelwegen van de Rotterdamse ring en de verbindingswegen naar het achterland. De havenspoorlijn sluit aan op de Betuweroute. Vanaf de Noordzee is het havengebied direct bereikbaar via de Maasmond, de Nieuwe Waterweg en de Nieuwe Maas. Het Calandkanaal en Hartelkanaal zijn samen met de Nieuwe Maas belangrijke vaarwegen die de haven over water verbinden met het achterland. Het studiegebied ligt voor een deel in de drukke scheepvaartroute van de Maasmonding. Bij en langs de achterlandverbindingen ligt een groot aantal woonkernen waarin uitbreiding is voorzien.

5.3 De kust en de Noordzee

De Noordzee is van grote (economische) betekenis voor scheepvaart, visserij, delfstoffenwinning en de opwekking van windenergie. Zij is van belang voor de krijgsmacht en bevat belangrijke waarden voor natuur en landschap. Wind, water en zand hebben op de Noordzee nog nagenoeg vrij spel. De biodiversiteit en landschappelijke waarden zijn er beter bewaard gebleven dan op land. Voor de functies die naar verwachting het sterkst groeien en die bovendien gebonden zijn aan een bepaalde locatie, zoals windturbineparken, winning van oppervlaktedelfstoffen en natuur, zijn kansenkaarten gemaakt in het Integraal beheerplan Noordzee 2015. Hierop is inzichtelijk gemaakt wat de belangrijkste functies van de Noordzee zullen zijn tot aan 2015.

9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Deelrapport Transport MER ROAD 20 juni 2011 - 50 - Definitief

De kustlijn van de Maasvlakte bestaat uit een zeewering die mede recreatief wordt gebruikt. Grote aantallen recreanten bezoeken het strand en de haven. Op de Maasvlakte is (tijdelijk) ruimte voor buitensporten: bijvoorbeeld ultra-light vliegen, deltavliegen of parapenten.

5.4 Autonome ontwikkelingen

Maasvlakte 2 Er is nog beperkte mogelijkheid tot uitbreiding van bedrijven op terreinen verspreid over het haven- en industriegebied. Vanaf 2011 kan onvoldoende worden voorzien in de vraag naar ruimte in de haven. De huidige Maasvlakte is in de autonome ontwikkeling helemaal in gebruik genomen. Bovendien is in de autonome ontwikkeling de 2e Maasvlakte gereed gekomen en in gebruik genomen. In figuur 5.3 is de uitbreiding van Maasvlakte 2 weergegeven. Maasvlakte 2 is een nieuw haven- en industrieterrein dat naast de huidige Maasvlakte komt te liggen. Maasvlakte 2 heeft gezien zijn grote oppervlakte, ligging en grootschaligheid een voor Nederlandse begrippen ongekende maat en schaal. Het is bestemd voor bedrijven die veel ruimte nodig hebben en die aan diep zeewater moeten liggen. Het gaat daarbij vooral om grootschalige container op- en overslag, de bijbehorende distributie en chemische industrie. Maasvlakte 2 wordt aangelegd als een landaanwinning in de Noordzee en wordt omringd door een zeewering met een natuurlijke overgang naar de Voordelta. Op Maasvlakte 2 is er, net als op de huidige Maasvlakte, ook ruimte voor recreatie. Maasvlakte 2 krijgt een oppervlakte van ongeveer 2.000 hectare. Maximaal 1.000 hectare daarvan is bestemd voor haven- en industrie. De overige 1.000 hectare is nodig voor de havenbekkens, kanalen en zwaaikommen, de wegen, spoorlijnen, leidingen en de zeewering met duinen en strand (Maasvlakte 2, 2007). Voor dit project is de aanleg van de Yangtzehaven van belang en het feit dat hier een intern water ontstaat.

Deelrapport Transport MER ROAD 9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Definitief - 51 - 20 juni 2011

Figuur 5.3 Kaart autonome ontwikkeling, uitbreiding Maasvlakte 2

Aanleg in twee fasen Maasvlakte 2 wordt in twee fasen gerealiseerd. De eerste fase, welke uiterlijk in 2013 gereed dient te zijn, staat in het teken van de bouw van de zeewering en de aanleg van de eerste circa 600 hectare terreinen van het binnengebied. Men is daartoe in 2009 begonnen met de landaanwinning en de zandwinning. Vanaf 2013 kunnen de eerste bedrijven op Maasvlakte 2 operationeel zijn. In de tweede fase, na 2013, worden de resterende terreinen aangelegd en geleidelijk in gebruik genomen. In de eindsituatie is er 1.000 hectare netto uitgeefbaar haven- en industrieterrein op Maasvlakte 2. De zeewering, het havenbassin, de infrastructuur en de overige voorzieningen nemen dan eveneens circa 1.000 hectare in beslag. Maasvlakte 2 krijgt dus een bruto omvang van circa 2.000 hectare. Figuur 6.3.1 geeft een impressie van hoe Maasvlakte 2 eruit zou kunnen zien wanneer de aanlegwerkzaamheden zijn afgerond en alle beschikbare terreinen zijn uitgegeven.

9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Deelrapport Transport MER ROAD 20 juni 2011 - 52 - Definitief

Figuur 5.4 Impressie Maasvlakte 2

De zeewering van de Maasvlakte 2 zal bestaan uit een zachte en de hard zeewering. Een zachte zeewering is in de vorm van een duin, de harde zeewering is in de vorm van een blokkendam. Voor het studiegebied is de harde zeewering van belang omdat de stabiliteit van de zeewering niet mag leiden onder de aanleg van de buisleiding, zie figuur 5.5.

Deelrapport Transport MER ROAD 9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Definitief - 53 - 20 juni 2011

Figuur 5.5: De harde en zachte zeewering van de Maasvlakte 2 (Bron: Hoofdrapport MER Maasvlakte 2) MPP3 In de autonome situatie zijn de in aanbouw zijnde elektriciteitscentrales gereed gekomen en in gebruik genomen. Het gaat dan om de in aanbouw zijnde MPP3-centrale van E.ON, de Kolenbiomassacentrale van Electrabel en de ENECO.GEN-centrale van ENECO. De toekomstige uitstoot van die centrales is al verwerkt in de achtergrondwaarden van het RIVM (GCN). Continuering gaswinning In de autonome ontwikkeling zal de gaswinning bij de reservoirs van P18 en P15 worden gecontinueerd. De bedrijfsvoering en huidige layout van het platform zullen op grond van de vigerende vergunningen doorgang vinden. Overige ontwikkelingen De recreatieve waarde in de hele regio zal op grond van regionaal ruimtelijk en recreatief beleid worden versterkt door het aanleggen van recreatieve accenten, zoals routes en informatievoorzieningen. Voor de havengebonden recreatie speelt het veiligheidsbeleid van de haven en van individuele bedrijven in de autonome ontwikkeling een belangrijke rol, waardoor niet alle terreinen en havenlocaties meer vrij toegankelijk zijn.

MPP3

9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Deelrapport Transport MER ROAD 20 juni 2011 - 54 - Definitief

Andere ontwikkelingen in de omgeving zijn de aanleg van kabels en leidingen in de zeebodem, die aan zullen landen op de Maasvlakte. Bij de aanleg van nieuwe windturbineparken op de Noordzee is mogelijk nieuwe kabelinfrastructuur nodig op de Maasvlakte. In de toekomst zal het aantal scheepsbewegingen nauwelijks toenemen, wel is er sprake van een schaalvergroting in de scheepvaart, dat wil zeggen dat evenveel schepen meer zullen transporteren3. Verder zal er een intensivering plaatsvinden van zandwinning op de Noordzee. Rond 2013 zal de Yangtzehaven doorgetrokken worden. Bovendien zijn aan de rechterzijde van de harde zeewering windmolens gepland.

3 Integraal Beheerplan Noordzee 2015

Deelrapport Transport MER ROAD 9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Definitief - 55 - 20 juni 2011

6 ALTERNATIEVEN EN VARIANTEN TRANSPORT

In dit hoofdstuk worden de alternatieven en varianten beschreven die relevant zijn voor het transport.

6.1 Onderscheid tussen alternatieven en varianten

In dit hoofdstuk worden de termen ‘alternatief’ en ‘variant’ gebruikt. Het verschil tussen alternatieven en varianten in de m.e.r.-methodiek is dat alternatieven een integrale verandering van het project betreffen. Een variant heeft betrekking op een specifiek onderdeel van een alternatief, vaak alleen gericht op één onderdeel (afvang, transport of opslag). Een voorbeeld van een alternatief is het toepassen van een andere temperatuur van het te transporteren CO2, omdat dit consequenties heeft voor vrijwel alle projectonderdelen. Een voorbeeld van een variant is een ander isolatiemateriaal. Bij projecten waarbij een groot aantal elementen in elkaar moeten worden gepast, is het aantal mogelijke alternatieven en varianten vaak nogal beperkt. In de praktijk zijn er echter wel optimalisaties mogelijk, op basis van de inzichten verkregen in het MER. Dit kan zijn in de vorm van mitigerende maatregelen, maar ook het optimaliseren van de bedrijfsvoering.

6.2 Ontwikkeling van alternatieven en varianten

In dit deelrapport worden alleen realistische alternatieven en varianten behandeld. Dat wil zeggen alternatieven waarmee het ROAD-project veilig kan worden uitgevoerd, die kosteneffectief zijn en voldoen aan de condities van de subsidieverlener, zoals bijvoorbeeld de minimale omvang van de hoeveelheid opgeslagen CO2 en de tijdige start van de operationele fase. De belangrijkste keuze binnen het ROAD-project is de temperatuurregeling van de te injecteren CO2. Door middel van een temperatuurregeling wordt voorkomen dat tijdelijk onderin de opslaglocatie bevriezing optreedt, waardoor de injectie van CO2 niet meer mogelijk is. Er zijn verschillende alternatieven om de temperatuur van de CO2 te beïnvloeden. De alternatieven hebben betrekking op dit aspect. In het kader van het MER zijn een tweetal realistische alternatieven ontwikkeld. Het betreft de volgende alternatieven: • Basisalternatief; • Temperatuuralternatief De alternatieven en varianten worden beoordeeld op hun effecten voor het milieu. In dit deelrapport wordt in detail ingegaan op de milieueffecten van de specifiek voor transport ontwikkelde varianten.

6.3 Alternatieven

6.3.1 Referentiesituatie

De referentiesituatie (ook wel het nulalternatief genoemd) beschrijft de situatie die ontstaat als de voorgenomen activiteit niet wordt uitgevoerd. Deze situatie vormt de referentie ten opzichte waarvan de effecten van de overige alternatieven worden bepaald. De referentiesituatie wordt gevormd door de huidige situatie in het studiegebied en de autonome ontwikkelingen. Zoals beschreven in hoofdstuk 5 zijn de

9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Deelrapport Transport MER ROAD 20 juni 2011 - 56 - Definitief

hier meegewogen autonome ontwikkelingen de bouw van de MPP3 centrale, de aanleg en ontwikkeling van Maasvlakte 2 en de continuering van gaswinning bij de reservoirs van P18 en P15.

6.3.2 Basisalternatief

Het basisalternatief is beschreven in de functionele beschrijving in hoofdstuk 2 van dit deelrapport, het hoofdstuk voorgenomen activiteit. Onderstaand zijn de belangrijkste kenmerken voor het deel Transport weergegeven. �

Tabel 6.1: Overzicht project onderdelen voor het basisalternatief transport�

Project onderdeel Locatie Aspecten

Algemeen ontwerpdruk 175 bar

ontwerptemperatuur 80oC

Geïsoleerd

koolstofstalen buisleiding

extern kathodisch beschermingssysteem

diameter is 40cm

Gemiddeld 1,1 Mton transport*

Landleiding Maasvlakte In bestaande buisleidingenstraat

5 km lang onshore vanaf de pig launcher tot aan de uitgang van

de HDD boring.

onder de Yangtzehaven door

onder de vaarroute van de monding van de Maas door

Zeeleiding Noordzee in een geul op de bodem van de Noordzee

volgt de route van een bestaande gasleiding naar P18

100m afstand van een CH4 buisleiding met een diameter van

66cm

ca. 20km lang offshore van HDD boring uitgang tot platform

*De buisleiding heeft een capaciteit van 47 kg/s (1,1 megaton per jaar), gebaseerd op de gasfase. Bovendien is de buisleiding in staat om op hogere drukken te opereren. Dit leidt tot een maximale capaciteit van 5 megaton per jaar. De operatie op hogere drukken maakt het mogelijk om in de toekomst CO2 transport en opslag van derden mogelijk te maken.

6.3.3 Varianten basisalternatief

In dit deelrapport worden een aantal varianten op het basisalternatief beschouwd. CO2 herverhitting varianten Het Basisalternatief gaat uit van warme injectie van de CO2. Er zijn omstandigheden waaronder verhitting noodzakelijk is. Dit betekent dat de CO2 in de start-up fase opgewarmd dient te worden, waarbij er gebruik wordt gemaakt van een dieselgestookte verhitter op het platform. Voor deze herverhitting zijn een aantal varianten: • Variant 1: Elektrische verhitter op het platform. Er dient naast de buisleiding een

elektriciteitskabel gelegd te worden (deze kunnen niet samen worden aangelegd, vanwege elektromagnetische interferentie waardoor de integriteit van de buis kan worden aangetast, de afstand dient minimaal 50 meter te bedragen);

Deelrapport Transport MER ROAD 9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Definitief - 57 - 20 juni 2011

• Variant 2: Gasgestookte verhitter op het platform. Voor de verhitter wordt gebruik gemaakt van gas dat het platform zelf wint;

• Variant 3: Afblazen van het koude CO2 bij opstarten. De koude CO2 wordt niet verhit maar afgeblazen, net zolang tot het warme CO2 van de compressor bij het platform arriveert.

Voor het transport deel leveren de tweede en derde variant geen andere milieueffectbeoordeling ten opzichte van het basisalternatief op. Daarmee is er maar één relevante variant voor de CO2 herverhitting voor transport: variant 1: elektrische verhitter op het platform (verder te noemen: ‘variant met elektriciteitskabel’). Isolatie varianten De buisleiding die op land wordt ingegraven bestaat uit een circa 5 km lange koolstofstalen buis met en/of een natte isolatie of een isolatie door middel van een buis-in-buis constructie, zoals bij de buisleidingen in de HDD secties wordt toegepast. Natte isolatie In deze toepassing wordt een stalen buis gecoat met synthetisch schuim. De holle microstructuur met lage dichtheid in het schuim reduceren de thermische geleiding van het leidingsysteem. Buis-in-buis isolatie Bestaat er gevaar voor beschadiging van de PE buitenmantel, dan wordt een buis in een stalen mantelbuis constructie toegepast. De ruimte tussen de buizen is dan gevuld met een isolerende schuimsoort. Deze constructie geeft een betere isolatie waarde, zodat er minder warmte naar de omgeving verloren gaat. Aangezien de mogelijke milieueffecten ten aanzien van deze varianten alleen de effecten ten gevolge van de temperatuur van de buisleiding betreft en de temperatuur aan de buitenzijde van beide varianten vergelijkbaar zal zijn, levert dit geen onderscheidende variant op voor het transport deel.

6.3.4 Temperatuuralternatief

In het Basisalternatief is sprake van vloeibaar transport van CO2 in warme toestand. Het is ook mogelijk om de CO2 in koude toestand te transporteren en te injecteren, hiervoor is het Temperatuuralternatief ontwikkeld. Bij het Temperatuuralternatief vindt voorafgaand aan de injectie in het reservoir geen aanvullende verwarming op het platform plaats. Kenmerkend voor dit Temperatuuralternatief ten opzichte van het Basisalternatief is volgens ROAD (2010): • CO2-transport bij een temperatuur van 30 °C; • Geen herverhitter op het platform; • Geen of minder pijpisolatie nodig; • Geen temperatuurregeling (verhitting) bij CO2 injectie. Aangezien er bij het temperatuuralternatief geen herverhitter op het platform wordt geplaatst, is daarmee het temperatuuralternatief voor transport gelijkwaardig aan het basisalternatief.

6.3.5 Voorkeursalternatief

Het voorkeursalternatief volgt uit de vergelijking van alle alternatieven op hun milieueffecten en andere overwegingen. Deze vergelijking wordt in hoofdstuk 9 gemaakt. Voor het voorkeursalternatief vraagt de initiatiefnemer de vergunningen aan.

9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Deelrapport Transport MER ROAD 20 juni 2011 - 58 - Definitief

6.3.6 Overzicht van nader te onderzoeken alternatieven en varianten

De milieueffectbeoordeling voor het onderdeel Transport heeft betrekking op één alternatief (het basisalternatief) met één variant (het basisalternatief met elektriciteitskabel).

Deelrapport Transport MER ROAD 9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Definitief - 59 - 20 juni 2011

7 BEOORDELINGSKADER

In dit hoofdstuk wordt de aanpak van de effectbeoordeling beschreven, met het beoordelingskader en de maatlatten voor de beoordeling van de effecten voor de verschillende thema’s.

7.1 Aanpak effectbeoordeling

Voor een aantal milieuthema’s zijn detailstudies uitgevoerd om de milieueffecten in beeld te brengen. De detailstudies zijn als bijlage aan dit deelrapport toegevoegd. De effecten zijn gegroepeerd naar de MER-thema’s: bodem, water, natuur, archeologie, geluid, lucht, externe veiligheid, landschap, elektromagnetisme en gebruiksfuncties. De MER-thema’s zijn onderverdeeld in aspecten. Voor elk van de MER-thema’s is zoveel mogelijk gezocht naar meetbare aspecten. Het totaal aan MER-thema’s en aspecten en de wijze waarop de verschillende effecten worden uitgedrukt vormt het beoordelingskader, ook wel de MER-matrix genoemd. Deze MER-matrix is weergegeven in tabel 7.1 in paragraaf 7.2. De effecten worden beschreven als veranderingen ten opzichte van de referentiesituatie. Voor het beschrijven van de effecten is de volgende werkwijze gehanteerd: • De milieueffecten zijn zoveel mogelijk kwantitatief (cijfermatig) beschreven; • Voor die criteria waarbij het niet mogelijk of minder relevant is om de effecten

kwalitatief te bepalen zijn deze kwalitatief (beschrijvend) weergegeven; • Bij de beschrijving van effecten is, daar waar dit aan de orde is, onderscheid

gemaakt tussen tijdelijk optredende effecten en permanente effecten; • Voor die thema’s waarbij cumulatie van effecten speelt, zijn, in de beschrijving van

de milieueffecten, ook de cumulatieve effecten in beeld gebracht; • De effectbeschrijving vindt plaats op basis van bestaande en beschikbare gegevens; • Daar waar sprake is van onzekerheden met betrekking tot de te verwachten effecten

is in het algemeen een worst-case benadering toegepast.

7.2 Beoordelingskader

In tabel 7.1 is het beoordelingskader weergegeven voor de bepaling van de effecten van de alternatieven en varianten voor het onderdeel transport. Tabel 7.1 Beoordelingskader voor de MER-thema’s

Thema Aspect Beschrijving effect/

beoordelingscriterium

Opmerkingen

Bodemberoering Verandering van bodemreliëf en

verstoring bodemopbouw

Dit aspect wordt alleen

beoordeeld in het

hoofdrapport

Vergraven van verontreinigde

bodems

Veroorzaken van

bodemverontreinigingen

Bodemkwaliteit

Temperatuurverhoging

Bodem

Grondbalans Omvang van vergraving en

grondverzet

Water Grondwater Effect op grondwater Dit aspect komt niet terug

9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Deelrapport Transport MER ROAD 20 juni 2011 - 60 - Definitief

Thema Aspect Beschrijving effect/

beoordelingscriterium

Opmerkingen

in het hoofdrapport

Zeewater Vertroebeling

Oppervlaktewater Dit aspect komt niet terug

in het hoofdrapport

Algemene

natuurwaarde

Effect op relevante sturende

processen en factoren en algemene

natuurwaarden

Dit aspect wordt alleen

beoordeeld in het

hoofdrapport

Beschermde

gebieden zee

Effect op beschermde gebieden,

Natura2000, EHS-gebieden

Beschermde

gebieden land

Effect op beschermde gebieden,

Natura2000, EHS-gebieden

Beschermde soorten

zee

Effect op (beschermde) planten- en

dierensoorten

Natuur

Beschermde soorten

land

Effect op (beschermde) planten- en

dierensoorten

Archeologie Archeologische

waarde

Kans op verstoring van het

archeologisch bodemarchief

Geluidshinder Toetsing geluidbronnen aan

vigerende normstelling

Geluid

Onderwatergeluid Toetsing onderwatergeluid

Lucht Luchtkwaliteit Toetsing uitstootconcentraties SO2,

NOx, fijnstof aan vigerende

normstelling

Plaatsgebonden risico Verandering plaatsgebonden risico Externe veiligheid

Groepsrisico Verandering groepsrisico

Verkeer Transport-

bewegingen

Aantal transportbewegingen

Landschap Aantasting landschap Dit aspect komt niet terug

in het hoofdrapport

Elektromagnetisme Veroorzaken elektromagnetische

straling

Dit aspect komt niet terug

in het hoofdrapport

Scheepvaart en

navigatie

Dit aspect komt niet terug

in het hoofdrapport

Visserij Dit aspect komt niet terug

in het hoofdrapport

Winning van

delfstoffen

Dit aspect komt niet terug

in het hoofdrapport

Offshore mijnbouw Dit aspect komt niet terug

in het hoofdrapport

Baggerstortlocaties Dit aspect komt niet terug

in het hoofdrapport

Kabels en leidingen Dit aspect komt niet terug

in het hoofdrapport

Militaire activiteiten Dit aspect komt niet terug

in het hoofdrapport

Gebruiksfuncties

Windparken Dit aspect komt niet terug

in het hoofdrapport

Deelrapport Transport MER ROAD 9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Definitief - 61 - 20 juni 2011

Thema Aspect Beschrijving effect/

beoordelingscriterium

Opmerkingen

Recreatie Dit aspect komt niet terug

in het hoofdrapport

7.3 Maatlat

Voor de beoordeling van de effecten wordt gewerkt met maatlatten. Daarbij wordt een zeven-puntsschaal gehanteerd waarbij de waardering van de effecten kan variëren van zeer positief (+++) tot zeer negatief (- - -). Om de effecten te visualiseren is aan de waardering een kleur gekoppeld volgens de onderstaande maatlat.

+++ Sterk positief effect: de ontwikkeling heeft toegevoegde waarde

++ Positief effect: er vindt duidelijk verbetering plaats ten opzichte van de referentie situatie

+ Gering positief effect: geen verbetering

0 Geen invloed

- Gering negatief effect: niet storend

-- Negatief effect: er dienen mitigerende maatregelen te worden onderzocht

--- Sterk negatief: effect buiten het wettelijk kader (ontwikkeling is niet mogelijk)

Indien het effect van een alternatief of variant met een 0 beoordeeld wordt, dan heeft het alternatief of de variant geen invloed op het aspect. Als het effect met een + of – beoordeeld wordt, dan heeft het alternatief of de variant een meetbaar effect op het aspect, maar het effect is tijdelijk van aard of zeer lokaal. Het effect is dan zo gering dat het niet leidt tot een verbetering respectievelijk verslechtering van de huidige situatie. Wordt een alternatief of variant met een ++ beoordeeld, dan vindt er als gevolg van het alternatief of de variant een duidelijke verbetering plaats ten opzichte van de huidige situatie. Indien het effect met een - - wordt beoordeeld, dan heeft het alternatief of de variant een duidelijk negatief effect en dienen mitigerende maatregelen te worden onderzocht om het negatieve effect te verzachten. Wordt een alternatief of variant met +++ beoordeeld, dan heeft de voorgenomen activiteit zo een positief effect op de omgeving dat er sprake is van grote toegevoegde waarde. Indien het effect met een - - - wordt beoordeeld, dan valt het effect buiten de wettelijke kaders, de ontwikkeling is dan niet mogelijk.

Deelrapport Transport MER ROAD 9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Definitief - 63 - 20 juni 2011

8 MILIEUEFFECTEN

In dit hoofdstuk worden de milieueffecten van de alternatieven en varianten voor de verschillende MER-thema’s beschreven. De voorgenomen activiteit is verdeeld naar projectfasen: aanlegfase, gebruiksfase en verwijderen: • De aanlegfase bestaat uit het aanvoeren, monteren en plaatsen van de buisleiding

op land en zee. • De gebruiksfase bestaat uit de start-up en shutdown van de buisleiding waarbij de

druk en temperatuur van CO2 in de buisleiding zal toenemen en afnemen. In de normale gebruiksfase stroomt CO2 door de buisleiding en is de druk van CO2 in de buisleiding gedurende langere perioden constant. Wanneer de buisleiding niet goed functioneert, kan zich mogelijk een calamiteit voordoen. In onderstaande tekstblok wordt hier nader op ingegaan.

• De verwijderfase bestaat uit het opgraven, verwijderen en afvoeren van de buisleiding.

Calamiteitenscenario’s Bij het onderzoek naar milieueffecten is in het MER gekeken naar de mogelijke effecten tijdens de aanlegfase en gedurende de operationele fase. Hierbij is uitgegaan van de reguliere situatie, dat wil zeggen, een situatie waarbij de aanleg en bedrijfsvoering volgens verwachting plaatsvindt. Daarnaast is het tevens van belang aandacht te besteden aan mogelijke onverwachte situaties. Uiteraard wordt er binnen het project alles aan gedaan om mogelijke ongelukken te vermijden. Het is echter wel van belang om een indruk te geven welke mogelijke ongelukken zouden kunnen optreden en tot welke mogelijke milieueffecten dit kan leiden. Dit vindt plaats in het kader van de calamiteitenscenario’s. Binnen het project zijn een aantal calamiteitenscenario’s benoemd. Onderstaand worden deze beschreven, met daarbij de mogelijke gevolgen en de bijbehorende milieueffecten. In het verlengde is aangegeven wat wordt gedaan om de effecten indien een calamiteit zich voordoet, zoveel mogelijk te beperken. Hier wordt enkel ingegaan op de scenario’s die betrekking hebben op het onderdeel Transport. Scenario CO2-lekkage uit buisleiding op land Indien de ondergrondse buisleiding in de leidingstrook wordt aangetast kan een lekkage ontstaan. De praktijk leert dat buisleidingen bijna uitsluitend worden aangetast door landbouwwerktuigen. Mocht dit het geval zijn, dan ontstaat er een sterke uitstroom van CO2, aangezien de leiding onder relatief hoge druk staat. In de externe veiligheidsstudies is deze situatie meegenomen. Hierbij is de veiligheid in beeld gebracht. Vanuit milieu geldt dat de luchtkwaliteit gedurende een korte periode wordt aangetast. Hoe groter de druk in de buisleiding, des sterker is de uitstroom en daarmee de opmenging. Het effect is daarmee lokaal en tijdelijk. Scenario CO2-lekkage uit buisleiding onder zee Onder de zee bevindt de buisleiding zich in de zeebodem. Een lekkage in deze leiding zou kunnen optreden als er een zwaar voorwerp met grote kracht op belandt, bijvoorbeeld als een schip zinkt bovenop de leiding. Ook hier ontstaat dan een uitstroom van CO2 onder hoge druk. Het CO2 komt in het zeewater en lost voor een deel op, terwijl een deel naar het zeeoppervlak komt en daar een wolk vormt boven het water. Het externe veiligheidsrapport beschrijft ook deze situatie. De luchtkwaliteit zal zodra er voldoende wind is na opmenging weer hersteld zijn. De zeewaterkwaliteit zal wat langere tijd aangetast zijn, doordat de opgeloste CO2 langzamer opmengt.

9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Deelrapport Transport MER ROAD 20 juni 2011 - 64 - Definitief

In de volgende paragrafen (8.1 tot en met 8.11) worden de milieueffecten op de biosfeer voor de thema’s bodem, water, natuur, archeologie, geluid, lucht, externe veiligheid, landschap, verkeer, elektromagnetisme en gebruiksfuncties beschreven. Voor elk thema zijn de milieugevolgen vastgesteld en gepresenteerd. Om de effecten te visualiseren is in hoofdstuk 9 een samenvattende tabel gegeven voor alle effecten voor de verschillende alternatieven en varianten.

8.1 Bodem

Het thema bodem is uitgesplitst voor de effecten op land en op zee. Voor het thema bodem zijn de aspecten bodemberoering, bodemkwaliteit en grondbalans van belang. Hiervoor is een inventariserend bodemonderzoek uitgevoerd naar de huidige bodemkwaliteit en de effecten van de buisleiding (Royal Haskoning, 2010).

8.1.1 Effectbeschrijving bodem op land

Huidige situatie en ontwikkelingen Het geplande leidingtracé bevindt zich conform de bodemkwaliteitskaart van Rotterdam in Zone 8a en 8b. De ligging van deze zones in het plangebied is weergeven in figuur 8.1.

Figuur 8.1 Bodemkwaliteitskaart van Rotterdam: situering zone 8a en 8b

Zone 8a is volgens de bodemkwaliteitskaart opgespoten met schoon zand. Er is een geringe kans op puntbronnen (plaatselijke verontreinigingen) als gevolg van morsingen, incidenten en bedrijfsactiviteiten. De aanwezigheid van puntbronnen is bevestigd bij bodemonderzoeken welke zijn uitgevoerd in Zone 8a. Er zijn onder andere verontreinigingen met zware metalen, minerale olie, PCB’s, VOCL, PAK, vluchtige aromaten en styreen. Het betreft licht tot sterk verhoogde gehalten van deze stoffen, deze bevinden zich zowel in de bodem als in het grondwater. Op basis van de thans bekende historische informatie zijn geen puntbronnen aan te wijzen.

Deelrapport Transport MER ROAD 9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Definitief - 65 - 20 juni 2011

Het risico op het aantreffen van plaatselijke bodemverontreinigingen is echter reëel. Zone 8b is volgens de bodemkwaliteitskaart opgebouwd uit ernstig verontreinigd stortmateriaal. Er is bijna 100% bedekking van dit stortmateriaal. Daarnaast is er een grote kans op puntbronnen als gevolg van het stortmateriaal. Er zijn verder geen bodemonderzoeken bekend van deze zone. De exacte begrenzing van Zone 8b is niet bekend. Uit ervaringen met bodemonderzoek bij stortlocaties blijkt dat, met enige regelmaat, het stortmateriaal in een groter gebied wordt aangetroffen dan de verwachte contour voor de stortlocatie. Zowel voor Zone 8a als voor Zone 8b zijn geen bodemonderzoeken bekend op de exacte locatie waar de buisleiding is gepland. Tevens loopt de buisleiding in Zone 8a voor een groot deel door een bestaand leiding tracé. Het is niet bekend welke producten door deze leidingstraat lopen. Hierdoor bestaat een reële kans op bodemverontreiniging in het leidingtracé. Effecten aanlegfase (-) Aangezien er op een deel van het leidingentracé puntbronnen aanwezig zijn en de bodem op een deel van het leidingentracé opgebouwd is uit ernstig verontreinigd stortmateriaal, kan niet alle vergraven grond hergebruikt worden. Daarom is de beoordeling voor hergebruik grondstoffen -. Omdat de aanleg van een elektriciteitskabel een grotere hoeveelheid grondverzet met zich meebrengt zal er een grotere hoeveelheid niet herbruikbaar materiaal vrijkomen, dit valt echter binnen de marge van de effectbeoordeling. Deze variant wordt ook licht negatief beoordeeld voor dit aspect. Effecten gebruiksfase (0, -) Bodemkwaliteit Vergraven verontreinigde bodems Het buisleidingtracé bevindt zich op land in 2 verontreinigde zones (8a en 8b). Het risico op het aantreffen van plaatselijke bodemverontreinigingen is reëel. Daar waar verontreinigde grond wordt aangetroffen, geldt een saneringsverplichting tijdens grondverzet op basis van de Wet Bodembescherming. Voorafgaand aan de aanleg van de leiding dient aanvullend bodemonderzoek te worden uitgevoerd naar de bodemverontreiniging in zone 8a en 8b. Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden een sanering wordt uitgevoerd, zal de bodemkwaliteit verbeteren ten opzichte van de huidige situatie. Daarom wordt dit aspect licht positief beoordeeld (+). Veroorzaken van bodemverontreinigingen De CO2 die door de buisleiding loopt is geen bodembedreigende stof. Het gebruik van de buisleiding zal daarom niet leiden tot een directe verslechtering van de bodemkwaliteit (0). Er is wel een risico dat de realisatie van de buisleiding een voorkeursstroming veroorzaakt van (mogelijk) aanwezige verontreinigingen in het grondwater (indirecte verontreiniging). Echter gezien het feit dat de omliggende bodem is opgebouwd uit zandig materiaal dat goed waterdoorlatend is, wordt het effect hiervan minimaal geacht. Temperatuurverhoging Daarnaast kan de temperatuur van het CO2 in de buis effecten hebben. Door afgifte van warmte op de omgeving door de transportleiding en (eventuele) elektriciteitskabel zal de bodemtemperatuur lokaal verhogen. Deze invloed neemt af verder van de buisleiding en

9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Deelrapport Transport MER ROAD 20 juni 2011 - 66 - Definitief

kabel. Zie figuur 8.2 en bijbehorende tekst voor het temperatuurprofiel van de buisleiding. De warmte in de bodem kan leiden tot mobilisatie van eventueel aanwezige mobiele verontreinigingen (indirecte verontreiniging). Echter, gezien het feit dat de leiding grotendeels boven de grondwaterspiegel zal liggen (grondwaterspiegel is 4 m-mv) zal dit effect worden beperkt. De beoordeling - is toegekend.

Figuur 8.2. Temperatuurprofiel van de CO2 buisleiding op het land gedeelte. De Horizontale as geeft de afstand tot het centrum van de leiding in mm. Vertikaal staat de temperatuur in °C aangegeven. Aangenomen wordt dat de inlaattemperatuur van de CO2 in de leiding 80 °C is. Wanneer de CO2 het zee deel (off-shore) van de buisleiding bereikt is de temperatuur van de CO2 77°C. Door de isolatie van de buisleiding heeft de mantel een temperatuur van ca. 30 °C. De ingraafdiepte van de buisleiding bedraagt circa 1 meter. Naar schatting zal 290 kW aan warmte vrijkomen over de totale lengte van de buisleiding op het land. Per meter buisleiding is hiermee de vrijkomende warmte ongeveer 50 W. De leidingdikte is 400 mm. Om de on-shore buisleiding wordt een isolatie aangebracht van 50 mm. In de bovenstaande grafiek is het temperatuurprofiel gegeven waarbij aangenomen is dat de inlaattemperatuur aan het begin van de buis 80 °C is. Bij verlaten van het off-shore deel is dit 77 °C. Een temperatuur van de omliggende bodem is gemiddeld 8 °C. Op 200 mm van de buitenkant van de buisleiding (450 mm van het centrum van de buisleiding) is nog een verschil met de omgevingstemperatuur van ongeveer 2 °C waar te nemen. Op 600 mm van de leiding (850 mm van het centrum van de buisleiding) is er geen temperatuurverhoging meer waarneembaar. Effectbeoordeling In onderstaande tabel wordt de effectbeoordeling van het thema bodem (land) samengevat.

Temperatuurprofiel Buisleiding op land

Deelrapport Transport MER ROAD 9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Definitief - 67 - 20 juni 2011

Tabel 8.1 Effectbeoordeling Bodem op land

Alternatief/Variant Thema Aspect Activiteit

Basisalternatief Variant met elektriciteitskabel

Grondbalans Aanleg, hergebruik

van grondstoffen

- -

Vergraven

verontreinigde

bodems

+ +

Veroorzaken directe

verontreiniging in

gebruiksfase

0 0

Bodem

(land)

Bodemkwaliteit

Gebruik buisleiding,

temperatuurtoename

- -

8.1.2 Effectbeschrijving zeebodem

Temperatuur Door afgifte van warmte op de omgeving door de buisleiding en elektriciteitskabel zal de bodemtemperatuur lokaal verhogen. Deze invloed neemt af verder van de buisleiding en kabel. De effecten treden enkel op bij het gebruik van de buisleiding. Tijdens aanleg komt er geen warmte vrij. Huidige situatie en ontwikkelingen De temperatuur van de bovenste lagen van de zeebodem varieert met de temperatuur van het zeewater. Het zeewater varieert van temperatuur met gemiddeld 4 °C in de winter en 22 °C in de zomer. In de (diepere) bodemlagen is de temperatuur constanter / fluctueert de temperatuur minder. Effecten gebruiksfase (0) Aangenomen wordt dat de inlaattemperatuur van de off-shore buisleiding 77 °C is (is gelijk aan uitstroom on-shore buisleiding). Bij aankomst op het platform is dit 67 °C. Door de isolatie van de buisleiding heeft de mantel een temperatuur van ca. 28 °C. De ingraafdiepte van de transportleiding bedraagt minimaal 1 meter. Naar schatting zal 1500 kW aan warmte vrijkomen over de totale lengte van de buisleiding op zee. Per meter transportleiding is hiermee de vrijkomende warmte 80 W.

9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Deelrapport Transport MER ROAD 20 juni 2011 - 68 - Definitief

Figuur 8.3 Temperatuurprofiel van de CO2 buisleiding op het zee gedeelte. De Horizontale as geeft de afstand tot het centrum van de leiding in mm. Vertikaal staat de temperatuur in °C aangegeven.

In bovenstaande grafiek is het temperatuurprofiel weergegeven vanaf het centrum van de buis. De leidingdiktediameter is 400 mm. Om de leiding wordt een isolatie aangebracht van 30 mm. Op 200 mm van de buitenkant van de buisleiding (430 mm van het centrum van de buisleiding) is er nog een verschil met de omgevingstemperatuur van ongeveer 2 °C waar te nemen. Op 600 mm van de buitenkant van buisleiding (830 mm van het centrum van de buisleiding) is er geen temperatuurverhoging meer waarneembaar. De beoordeling - (licht negatief effect) wordt toegekend. Elektriciteitskabel Onder nominale belasting van een 10 kV en 245 A wisselspanningkabel is het warmteverlies in de orde 20 W tot 30 W per meter. Een 33 kV en 75 A kabel heeft een lager warmteverlies en is hier dus niet maatgevend. Aangenomen kan worden dat naar analogie met de transportleiding, een temperatuursverhoging van ongeveer 1°C op 200 mm van de leiding is te bemerken. Op 600 mm van de elektriciteitskabel is er geen temperatuurverhoging meer waarneembaar. Aangezien de buisleiding op 1m diepte of meer ingegraven in de bodem is, heeft de temperatuurtoename geen invloed op het water of de bovenste 40 cm van de bodem. De beoordeling - (licht negatief effect) wordt toegekend. Bodemberoering Het reliëf van de Noordzeebodem rondom de Rijn-Maasmonding is in belangrijke mate gevormd door mariene processen en sedimentafzettingen vanuit de rivieren. Naast de natuurlijke processen hebben recentelijk ook menselijke invloeden het bodemreliëf van de kustzone veranderd. In aanvulling hierop heeft het menselijk ingrijpen een grote variëteit aan activiteiten.

Temperatuurprofiel Buisleiding op zee

Deelrapport Transport MER ROAD 9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Definitief - 69 - 20 juni 2011

Bijvoorbeeld: het uitvoeren van baggerwerkzaamheden om de vaargeulen te onderhouden, zandwinning op de Noordzee, de aanleg van de Deltawerken, de aanleg van de Maasvlakte en het Slufterdepot. Effecten op de bodem hebben voornamelijk betrekking op het bodemreliëf en bodemberoering. Wanneer op grote schaal bodemberoering plaatsvindt, kan de integriteit van de zeebodem in het gedrang komen. De integriteit van de zeebodem dient zodanig te zijn dat de structuur en de functies van de ecosystemen gewaarborgd zijn en dat met name bentische ecosystemen niet onevenredig worden aangetast. Het bodemreliëf kan gevangen worden in de term ‘hydrografische eigenschappen’. Dit het vóórkomen van de zeebodem dat wordt bepaald door grootschalige morfologische processen. Bijvoorbeeld het vóórkomen van zandgolven op de Noordzeebodem zijn hydrografische eigenschappen. Grootschalige morfologische veranderingen van de kust zijn door de voorgenomen aanleg van de leiding en elektriciteitskabel niet te verwachten gezien de kleinschaligheid. De effecten die optreden zijn voornamelijk te verwachten door de (tijdelijke) bodemberoering bij aanleg van de transportleiding en het egaliseren van de bodem. Huidige situatie en ontwikkelingen Bodemreliëf Een deel van de Noordzeebodem wordt gekenmerkt door zandgolven (zie figuur 8.4). Deze zandgolven bevinden zich op dieper water vanaf circa NAP -20 m en hebben een karakteristieke hoogte (top-dal) van 5-10 m. De langwerpige toppen van deze golven worden ook wel ‘kammen’ genoemd. De toppen van de zandgolven liggen op een onderlinge afstand van ongeveer 200-350 m met variaties tussen de 100 en 500 m. De zandgolven verplaatsen zich met een jaarlijks gemiddelde snelheid tussen de 0 en de 10 m per jaar. Op de grotere zandgolven (circa 5 m en hoger) kunnen zich zogenaamde megaribbels ontwikkelen. Deze megaribbels bewegen in de richting van de overheersende stroomrichting (NO) langs de flanken van de zandgolven en hebben een hoogte tot circa 1,5 m en een golflengte tot circa 30 m. De golfkammen van de megaribbels zijn ongeveer 20 graden gedraaid ten opzichte van de golfkammen van de zandgolven.

9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Deelrapport Transport MER ROAD 20 juni 2011 - 70 - Definitief

Figuur 8.4 Bodemvormen (hydrografie) op de Noordzeebodem

Deelrapport Transport MER ROAD 9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Definitief - 71 - 20 juni 2011

Antropogene bodemberoering Antropogene bodemberoering is de verstoring van de natuurlijke bodem door middel van menselijk handelen. Voorbeelden van antropogene bodemberoering zijn o.a. baggeren, bodemvisserij en zandwinning. Een kwantitatieve vergelijking van de bodemberoering kan gedaan worden op basis van het bodemoppervlak (ha) dat beroerd wordt. De zeebodem wordt regelmatig verstoord door verschillende menselijke activiteiten: • Bodemvisserij. In de kustzone en op het Nederlands Continentaal Plat (NCP) zijn

verschillende vormen van visserij aanwezig. Binnen de 12 mijlszone mag alleen door schepen kleiner dan 301 pk worden gevist. In deze zone vindt de boomkorvisserij op platvissen (voornamelijk schol en tong) en garnalenvisserij plaats. Het vistuig dat wordt gebruikt op het Nederlandse deel van de Noordzee kan globaal in twee types worden onderverdeeld: vistuig dat over de zeebodem wordt getrokken en tuig dat in de diepzee wordt gebruikt. Bij de zeebodemvisserij worden netten gebruikt die over de bodem worden gesleept. Sommige netten zijn aan de voorzijde voorzien van kettingen die de platvissen van de bodem opjagen, het net in. Deze zware kettingen (wekkers) schrapen over de zeebodem en woelen daarbij de bovenste zachte bodemlaag (tot 30 cm diepte) om. Dit gebeurt soms enkele malen per jaar;

• Zandwinning & schelpenwinning. Bij zandwinning wordt met een zuiger bodemmateriaal opgezogen. Hierdoor wordt de bodem verlaagd. Ten gevolge van het vigerende beleid wordt zand en grind tot op heden gewonnen tot een diepte van circa 2 m onder de zeebodem. Naast zandwinning, vindt er op de Noordzee ook schelpenwinning plaats. Schelpen mogen worden gewonnen in gebieden waar het dieper is dan NAP -5 m, mits niet verder dan 50 km uit de kust;

• Bagger- en stortwerkzaamheden. Om de Rotterdamse havenbekkens toegankelijk te houden voor de scheepvaart, wordt jaarlijks ongeveer 16 miljoen m3 zand en slib gebaggerd in de havenmond, in de havenbekkens, op riviertakken en in de Euro-Maasgeul op zee. Het grootste deel van deze hoeveelheid wordt gebaggerd in het Maasmond/Europoortgebied, ongeveer 10 miljoen m3.

Effecten aanlegfase (-) De belangrijkste effecten op de zeebodem vinden plaats tijdens de installatiefase. Het egaliseren (baggeren) en ingraven van de transportleiding en (eventuele) elektriciteitskabel, en de daarmee samenhangende bodemverstoring, bepalen voor een belangrijk deel de invloed. De zeebodem is voor het grootste gedeelte van het voorgenomen tracé vlak, met uitzondering van een aantal onderwater zand duinen van ca. 50 cm hoogte over een traject van 2,5 km. Op het overige deel van het traject is weinig variatie van het diepteprofiel. De grootte en het belang van de effecten wordt verder bepaald door de plaats waar ze optreden. Het beoogde platform P-18 A waar de buisleiding eindigt, ligt binnen de 12-Mijls zone. Er is onderscheid gemaakt in het gedeelte van het tracé dat tot de Kustzone behoort (> NAP -20m) en het gedeelte dat dieper ligt dan NAP -20 m.

9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Deelrapport Transport MER ROAD 20 juni 2011 - 72 - Definitief

De belangrijkste indicatoren voor de bodemberoering zijn: • Het aantal kubieke meters (m3) dat gebaggerd of gegraven moet worden: hierdoor

vindt verstoring en verspreiding van sediment door de waterkolom plaats; • Het aantal hectares bodem dat wordt beroerd bij het ingraven en baggeren van de

leiding. Voor de berekening van het totale oppervlak en volume bodemberoering, door het ingraven van de leiding en het baggeren, zijn de volgende aannames gemaakt: • Totale lengte buisleiding vanaf de aantaklocatie bij het Noordelijk havenhoofd tot

aan het platform bedraagt 18 km. Ongeveer 6.5 km van deze is in de Kustzone (<NAP -20 m), de resterende 11.5 km buiten de NAP -20 m zone;

• De methode van aanbrengen van de transportleiding en is nog niet bekend, dit kan een niet-grondverplaatsende ploeg zijn, of een spuitlans. Ten behoeve van de berekening van de bodemberoering worden de volgende conservatieve aannamen gedaan: • Bij ingraving door een ploeg is de invloedsbreedte op de bodem ongeveer 10 m

(de ploeg is breder dan het ingegraven gedeelte); • De sleufbreedte van de ingraving van de ploeg is maximaal 5 m; • De sleufbreedte van een spuitlans is kleiner, maximaal 1 meter; • De inlegdiepte bedraagt maximaal 2 m in een driehoekige wig vorm; • De snelheid van werken bedraagt naar schatting 5 km per dag voor zowel de

buisleiding als elektriciteitskabel; • In een voorstudie wordt een volume van 6 x 2000 m3 genoemd voor het eventueel

afgraven van 6 zandduinen; • Men kan dit vergelijken met het egaliseren van de bodem met een

sleephopperzuiger. Dit zou over maximaal 2.5 km noodzakelijk zijn met een breedte van 50 m en een gemiddelde afgraafdiepte van 0.5 m. Dit volume is orde grootte gelijk aan de schatting voor het egaliseren van zandduinen. Gedetailleerde uitwerking door een aannemer zal moeten uitwijzen of het egaliseren van de bodem noodzakelijk is aangezien de zandgolven in het gebied slechts 50 cm hoog zijn. Voor de variant met de elektriciteitskabel wordt aangenomen dat een oppervlakte 2 keer zo groot geëgaliseerd moet worden.

Met bovenstaande aannames worden de volgende waarden voor de bodemberoering gevonden:

Deelrapport Transport MER ROAD 9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Definitief - 73 - 20 juni 2011

Tabel 8.2 Oppervlaktes bodemberoering en volume bodemberoering in de kustzone en offshore.

Basisalternatief Variant met elektriciteitskabel*

Totaal

bodemberoering

Kustzone (<

NAP -20m)

Offshore (>

NAP -20m

Totaal bodem

beroering

Kustzone

(< NAP -

20m)

Offshore

(> NAP -

20m

Oppervlak

bodemberoering

ingraven

18 ha 6.5 ha 9 ha 36 ha 13 ha 23 ha

Oppervlak

bodemberoering

egaliseren

12.5 ha - 12.5 ha 25 ha 25 ha

Volume

bodemberoering

ingraven

36,000 m3 13,000 m3 23,000 m3 72,000 m3 26,000 m3 46,000 m3

Volume

bodemberoering

egaliseren

15,000 m3 - 15,000 m3 15,000 m3 - 15,000 m3

Totaal volume

beroering Aanleg +

Egaliseren

51,000 m3 13,000 m3 38,000 m3 87,000 m3 26,000 m3 61,000 m3

Door de totaal volumes van de hoeveelheid bodemberoering te vergelijken met de gangbare volumes een bodemberoering op de Noordzee, kan een goede indicatie verkregen worden van de relatieve bijdrage van het aanleggen van de buisleiding en elektriciteitskabel. Zo valt het volume bodemberoering in het niet bij het volume bagger- en stortwerkzaamheden dat jaarlijks plaatsvindt, 87.000 m3 tegen 16 miljoen m3. Ook het effect van de bodemberoering in oppervlakte valt in het niet als men bedenkt dat de gehele bodem enkele malen per jaar omgewoeld wordt door stormsituaties en door visserijactiviteiten. Hiermee wordt geconcludeerd dat op bodemberoering (integriteit van de zeebodem) een licht negatief effect heeft (-). Bij de variant met de elektriciteitskabel treedt een groter effect op, maar dat verandert niet in de beoordeling, licht negatief effect (-). Effectenbeoordeling In onderstaande tabel is de effectbeoordeling voor het thema (zee)bodem samengevat. Tabel 8.3 Effectbeoordeling zeebodem

Alternatief/Variant Thema Aspect Activiteit

Basisalternatief Variant met elektriciteitskabel

Bodemkwaliteit Gebruik buisleiding,

temperatuurtoename

- - Bodem (zee)

Bodemberoering Aanleg inrichting,

bodemberoering

- -

8.2 Water

Voor het thema water zijn de aspecten oppervlaktewater en grondwater en zeewater van belang.

9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Deelrapport Transport MER ROAD 20 juni 2011 - 74 - Definitief

8.2.1 Effectbeschrijving water op land (oppervlakte- en grondwater)

Oppervlaktewater Onder oppervlaktewater worden meertjes, sloten, beken, kanalen en andere open waterlopen verstaan die niet in directe verbinding staan met de open zee. De transportleiding wordt op de Maasvlakte aangelegd nabij zee, er is geen oppervlaktewater aanwezig op het tracé waarover de buisleiding en elektriciteitskabel komen te liggen. Effecten op oppervlaktewateren zijn hiermee niet te verwachten. Grondwater Effecten door de aanleg of gebruik van de transportleiding en de elektriciteitskabel kunnen optreden doordat (tijdelijk) lokaal de grondwaterstand verlaagd wordt. Verlagen van de grondspiegel resulteert in grondwaterstroming. Hierbij kunnen eventuele verontreinigingen in belendende percelen worden aangetrokken. Daarnaast kan door de ingraving van een object onder de grondwaterspiegel blokkering van de grondwaterstroming ontstaan. Huidige situatie en ontwikkelingen Het tracé wordt op de Maasvlakte aangelegd. De waterstand op de Maasvlakte ligt rond NAP + 0 m met variaties als gevolg van regenval. Het terrein is opgebouwd uit goed doorlatende grond. Hierdoor zal de waterstand in de bodem bij hoge regenval weinig variëren NAP + 0 m. Het maaiveld van de Maasvlakte ligt op NAP + 5 m. Met de huidige zeespiegelstijgingscenario’s is het niet te verwachten dat het grondwater meer dan enkele decimeters zal stijgen in de komende decennia. Effecten aanlegfase (0) Bij een aanlegdiepte tussen de 1 m en 2 m onder het maaiveld, zal de leiding ver boven het grondwater worden gelegd. Effecten door bemalen tijdens de aanleg van de transportleiding en de elektriciteitskabels zijn dus uitgesloten. Verplaatsing van verontreiniging door verlaging van het grondwater is niet te verwachten, noch is te verwachten dat er andere problemen optreden. De beoordeling van het aspect water op land tijdens de aanlegfase, wordt hiermee 0 (geen effect). Effecten gebruiksfase (0) Door het feit dat de kabel en leiding boven de grondwaterspiegel worden aangelegd, zal er geen blokkade of invloeden anderszins op de grondwaterstand optreden. Effecten door het gebruik van de kabel en leiding op het grondwater is dus niet te verwachten. De beoordeling van aspect water op land tijdens de gebruiksfase, wordt hiermee 0 (geen effect).

Deelrapport Transport MER ROAD 9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Definitief - 75 - 20 juni 2011

8.2.2 Effectbeschrijving zeewater

De effecten op het zeewater hebben met name betrekking op het vrijkomen van slib tijdens de aanlegfase. Gezien de beperkte fysieke aanpassingen in het systeem (er worden geen grote massa’s zand verplaatst), is een effect op de waterbeweging, waterstand of saliniteit niet te verwachten. Vertroebelingen door slib, die mogelijk plaats vinden door de aanleg van de transportleiding en de elektrische kabel zijn een direct gevolg van effecten op de bodem. Deze effecten vinden plaats tijdens de aanlegfase. Hierbij kan onderscheid gemaakt worden tussen het eventueel wegbaggeren van zandgolven en het installeren van de leiding en kabel in de bodem. In de gebruiksfase zijn er geen effecten op slibgehalte van het zeewater. Het beroeren van sediment tijdens het ingraven leidt tot een tijdelijke toename van zwevend stof in de waterkolom. Dit kan uiteindelijk tot een aantal ecologische effecten leiden, zie onder thema natuur. De belangrijkste indicator voor de invloed op het zeewater en daarmee voor de effecten op de ecologie, is het doorzicht. Dit is voor op zicht jagende vissen van belang en voor de (tijdelijke afname in de) lichtintensiteit, die de primaire productie beïnvloedt. Huidige situatie en ontwikkelingen Het water in de Noordzee kent stromingen die voornamelijk worden veroorzaakt door de Golfstroom en getijdenbewegingen. De netto bewegingsrichting is van zuid naar noord. Het zeewater bevat zwevend stof in jaargemiddelde concentraties van 20-30 mg/l in de Kustzee en 4 - 5 mg/l in de open zee. Na een stormperiode zijn deze concentraties tijdelijk twee tot vier maal zo hoog. In onderstaande overzichtskaart zijn de slibconcentraties gegeven in de bodem. Als men het beoogde traject volgt worden gebieden doorsneden met een slibpercentage van voornamelijk 0 – 2 % en in mindere mate ook 2 – 5 % (figuur 8.5). Net ten oosten van het traject liggen kleine kleibulten, maar deze lijken niet te worden doorsneden. Effecten aanlegfase (-) De effecten op het slibtransport tijdens de aanlegfase worden veroorzaakt door: • Het overvloeien van het baggerschip tijdens het (eventueel) egaliseren en baggeren

van de zandgolven in de aanlegfase. Bij de overvloei komt een hoeveelheid slib in het water die zich over relatief grote afstanden zal verspreiden onder invloed de waterbeweging;

• Het in suspensie komen van slib door bodemberoering van de ploeg of spuitlans tijdens ingraven van transportleiding en kabel.

Om een inschatting te kunnen maken van de hoeveelheid slib dat in suspensie komt tijdens de aanleg, worden de volgende aannamen gedaan: • Aangenomen wordt dat de transportleiding en de elektriciteitskabel afzonderlijk

worden gelegd in 1 operatie; • Het slib uit de bodem komt voor 100% vrij in het water bij baggeractiviteiten om de

bodem te egaliseren (via overvloei); • Bij het ingraven van de leiding door een niet-grondverzettende ploeg komt naar

schatting 25% van het totale slib dat in de beroerde grond zit in suspensie; • Bij ingraven gebruik makend van een spuitlans zal maximaal 100% van de

hoeveelheid slib in suspensie komen; • Hoewel de sleufbreedte van een spuitlans kleiner is dan de niet-grondverzettende

ploeg, 1 meter in plaats van 5 m, is het volume vrijkomend slib groter door het

9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Deelrapport Transport MER ROAD 20 juni 2011 - 76 - Definitief

grotere percentage slib dat vrij komt. In de effectbepaling zal daarom gebruik gemaakt worden van het volume slib dat vrijkomt door van een spuitlans;

• In het gebied is een gemiddeld slibpercentage van 2,5% (gewichtspercentage) aanwezig in de bodem, zie figuur 7.7.1. Dichter bij de kust zijn weliswaar zeer lokaal kleine kleipockets aanwezig met een hoger percentage, in dieper gelegen gebieden is het percentage lager (1.25%);

• De vrijgekomen slibfractie heeft dezelfde eigenschappen als het achtergrondslib op de Noordzee (verhouding lutum tot silt, valsnelheid);

• De totale hoeveelheid slib (fractie < 63 �m) die opgebaggerd wordt, komt vrij in het water en verplaatst zich onder invloed van de stroming;

• De vrijgekomen hoeveelheid slib gedraagt zich als een “passieve pluim”, er treedt geen directe sedimentatie van slib op in de directe nabijheid van de ingraving.

De uitgangspunten zijn aannamen die tot een realistische bovengrens schatting leiden.

Figuur 8.5 Slibgehaltes Noordzeebodem (bron; TNO)

Deelrapport Transport MER ROAD 9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Definitief - 77 - 20 juni 2011

Tijdens de aanlegfase zal slib vrijkomen dat zich over relatief grote afstanden zal verspreiden onder invloed van de waterbeweging. Gegeven een totaal verplaatst zandvolume door ingraven met een spuitlans en egaliseren van circa 87000 m3 (vgl. het volume dat voor de aanleg van Maasvlakte 2 is gebruikt: 320 miljoen m3) is de vrijkomende slibhoeveelheid geschat op 3250 ton (vergelijk het vrijgekomen slib voor Maasvlakte 2 van circa 12 miljoen ton). Het vrijgekomen slib zal zich mengen met het omringende Noordzeewater waar ook van nature slib in zit. Door de getij- en golfbeweging zal het vrijgekomen slib meegevoerd worden en onderdeel gaan uitmaken van de procescyclus van slib: transport, bezinking, opwoeling en flocculatie. Naar verwachting zullen de vrijgekomen klei- en silbdeeltjes heel snel en op korte afstand van de ingraving de eigenschappen aannemen van het slib dat zich van nature in het zeewater bevindt. De totale lengte van de ingegraven leiding is 18000 m. Per getijdencyclus passeert er door getijdenbeweging een hoeveelheid water (zie figuur 8.6 voor de stroomsnelheden). Een bovengrensbenadering is vervolgens te maken door aan te nemen dat: • Een kolom water boven de leiding tijdens één getijde cyclus heen en weer beweegt

gedurende de gehele werkperiode; • Deze kolom ververst zichzelf door een netto getijde stroom van 5 – 10 cm/s langs de

Nederlandse kust. Een deel van de heen er weer bewegende kolom komt niet meer terug.

9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Deelrapport Transport MER ROAD 20 juni 2011 - 78 - Definitief

Figuur 8.6 Dieptegemiddelde stroomsnelheden vloed [m/s] (onder) en eb [m/s] (boven)

Met een gemiddelde diepte van ongeveer 18 m en een dieptegemiddelde, over een getijdecyclus gemiddelde, snelheid van (2/� *0,7 m/s =) 0,45 m/s, is de totale hoeveelheid water die over de gehele lengte van de leiding passeert, te berekenen. In naar schatting 3,2*1012 liter water komt slib in suspensie.4 De totale hoeveelheid slib dat in suspensie komt is 3250 ton (3,3*1012 mg). Men dient nog te corrigeren voor de verversing van het water door de reststroom. Met een reststroomsnelheid van 5 cm/s kan men, gegeven de gemiddelde getijdestroom van 0,45 m/s, bepalen dat verversing in het gebied in circa 5 dagen plaats vindt. De werkduur om de leiding en de kabel te leggen is in het meest ongunstigste geval (snelle aanleg en dientengevolge minder verversing) naar schatting 5 dagen. Het water ververst dus 1 maal gedurende de aanlegperiode. De concentratie slib in suspensie is dus voor de variant met een elektrische kabel 2 maal zo groot aangezien het volume verstoord materiaal 2 maal zo groot is. Tabel 8.4 Overzicht maximale slibconcentratie in suspensie tijdens de aanleg

Concentratie slib in suspensie,

gemiddeld over de gehele waterkolom (mg/l)

Basisalternatief 0.3

Variant met elektriciteitskabel 0.5

Deze waarden moet men beoordelen ten opzichte van een achtergrondconcentratie van 20 – 30 mg/l in de Kustzee (< NAP – 20 m) en een natuurlijke variatie van 5 – 100 mg/l. Op dieper water is de achtergrondconcentratie van 5 – 10 mg/l.

4 Lengte_leiding*gemiddelde_stroomsnelheid*diepte*0.5*duur_getijdecyclus = 18000 (m)*0.45 (m/s)*18 (m)*60(sec)*60(min)*12.25(h)*0.5 = 3.2*109 m3 water = 3.2*1012liter.

Deelrapport Transport MER ROAD 9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Definitief - 79 - 20 juni 2011

De volgende overwegingen worden nog gemaakt: • Bij rustig weer zal een zeer groot deel van het slib direct weer bezinken; • De concentraties die hier uitgerekend worden zijn dieptegemiddeld. De concentratie

in de bovenste meters van de waterkolom zijn echter waarschijnlijk kleiner doordat er enkel op de bodem slib in suspensie gebracht wordt;

• De laag waar de leiding in gelegd wordt is ook de laag die tijdens een storm wordt losgewoeld. Dit gebeurt dan op een veel grotere schaal. Het slib verspreidt zich tijdens een storm over de gehele waterkolom, in tegenstelling tot het hier beschreven proces. Men kan dus zeggen dat het effect, hoewel antropogeen, niet onnatuurlijk is vanuit een fysisch oogpunt en lijkt een tijdelijke opwoeling van de bodem op een storm;

• Op dieper water is de achtergrondconcentratie lager dan in de kustzone, maar is het slibgehalte in de bodem ook lager;

• Een deel van het slib dat vrijkomt, zal ten gevolge van het egaliseren zijn. Gezien de kleine dimensies van de zandgolven op het traject, is het vrij waarschijnlijk dat egaliseren niet nodig is.

Effectbeoordeling De beoordeling van het aspect zeewater tijdens de aanlegfase voor de slibconcentratie, wordt hiermee licht negatief (-). Bij de aanleg van de elektriciteitskabel zal een grotere concentratie slib in het water komen, echter in beide gevallen zijn de effecten niet onderscheidend.

8.2.3 Effectbeoordeling water

Tabel 8.5 Effectbeoordeling water

Alternatief/Variant Thema Aspect Activiteit

Basisalternatief Variant met elektriciteitskabel

Oppervlaktewater Oppervlaktewater op

land

0 0

Grondwater Grondwater op land 0 0

Water

zeewater Slibgehalte op zee - -

8.3 Natuur

Voor het thema natuur zijn de aspecten beschermde soorten (land), beschermde soorten (zee), beschermde gebieden (land) en beschermde gebieden (zee) onderscheiden. Om de aanleg van de buisleiding op land te beoordelen is een quickscan Flora- en fauna uitgevoerd (Royal Haskoning, 2010), bijlage T7. Voor de bepaling van de effecten van de aanleg van de buisleiding op zee is een marien onderzoek uitgevoerd (Heinis, 2011), bijlage T8. Deze onderzoeken vormen de basis van de effectbeoordeling zoals hieronder beschreven. Vanuit een aantal thema’s zijn de resultaten van belang voor het thema natuur. Voor Natuur zee zijn de volgende thema’s van belang: Risicoanalyse buisleiding, Onderwatergeluid, Water, zeebodem en Elektromagnetisme. Voor Natuur land zijn de thema’s Luchtkwaliteit en Landgeluid van belang. De effecten op het thema natuur zijn uitgesplitst in de effecten op de natuur op land en de natuur op zee. Bij de effectbeschrijving komen uitgebreid allerlei deelaspecten aan bod, aan het eind volgt een samenvattende tabel met de effectbeschrijving voor de aspecten.

9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Deelrapport Transport MER ROAD 20 juni 2011 - 80 - Definitief

8.3.1 Effectbeschrijving natuur op land

In deze paragraaf worden alle mogelijke effecten op beschermde habitats en soorten die op het land en/of in zoet water voorkomen (terrestrisch) behandeld. Huidige situatie en ontwikkelingen Natuurgebieden In de omgeving van de Maasvlakte bevinden zich een aantal natuurgebieden waaronder Natura 2000 gebied en EHS (Ecologische Hoofdstructuur) gebied, zie figuur 8.7.

Figuur 8.7 Beschermde natuurgebieden Soorten In tabel 8.6 staat weergegeven welke volgens de Flora en Faunawet beschermde (tabel 2 en 3) soorten mogelijk kunnen voorkomen op en nabij het tracégebied van de buisleiding.

Natura 2000 gebied

Solleveld &

Kapittelduinen

Natura 2000 gebied

Voornes Duin

Deelrapport Transport MER ROAD 9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Definitief - 81 - 20 juni 2011

Tabel 8.6 Mogelijk voorkomende beschermde soorten van tabel 2 en 3 van de Flora- en faunawet nabij het tracé van de buisleiding, op basis van beschikbare verspreidingsinformatie en veldbezoek.

Soortgroep Mogelijk aanwezig? Mogelijk voorkomende soorten

Vaatplanten Ja Bijenorchis

Grondgebonden

zoogdieren

nee

Vleermuizen ja* o.a. Gewone dwergvleermuis, Ruige

dwergvleermuis, Laatvlieger

Broedvogels ja Slechtvalk, Kluut, Kleine plevier etc.

Zoetwatervissen nee**

Amfibieën ja Rugstreeppad

Reptielen nee

Ongewervelden nee

* Alleen foeragerend ** In zout water levende soorten worden buiten beschouwing gelaten; hiervoor wordt verwezen naar Heinis (in prep.)

Bovenstaande tabel is gebaseerd op eerdere onderzoeken (Goderie e.a. 2007, Wortel 2007, Kroodsma et al. 2009, Konings et al. 2009, Flierman et al. 2009), verspreidingsinformatie van PGO’s (Ravon, Zoogdiervereniging), de site www.waarneming.nl en een recente quick scan (Grutters et al. 2011). Voor vleermuizen biedt de omgeving van het tracé zeer beperkte mogelijkheden. Bomen of gebouwen waarin geschikte verblijfplaatsen voor vleermuizen aanwezig zouden kunnen zijn, zijn er niet. Lijnvormige structuren die als vliegroute kunnen dienen zijn nauwelijks beschikbaar (hooguit de dijk zou dienst kunnen doen). Als foerageergebied tenslotte is het plangebied en de directe omgeving naar verwachting ook van zeer beperkte waarde. Bestendig voorkomen van vleermuizen op de Maasvlakte is niet aannemelijk. De overige soorten zouden mogelijk wel voor kunnen komen op het tracé van de buisleiding. In de toekomst zal de ruimte voor natuurlijke soorten en habitats op en rondom de huidige Maasvlakte geleidelijk aan verminderen en verschuiven naar de nieuw te realiseren zeewering van Maasvlakte 2. Voor pioniersoorten als Kluut, kleine plevier en rugstreeppad is de verwachting dat deze soort tijdelijk zal kunnen toenemen – afhankelijk van het al dan niet treffen van maatregelen – op Maasvlakte 2. Aanlegfase De aanleg van de buisleiding kan op verschillende wijzen leiden tot een invloed op beschermde habitats en soorten. Tijdens de aanleg zijn de volgende mogelijke effecten relevant: • Verstoring (door geluid, trillingen of licht); • Atmosferische depositie; • Fysieke verstoring van beschermde soorten door graafactiviteiten

9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Deelrapport Transport MER ROAD 20 juni 2011 - 82 - Definitief

Verstoring door geluid tijdens de aanlegfase (-) Geluid kan effect hebben op de dichtheid van broedvogels en daarnaast een verstorende werking hebben op foeragerende kustvogels. In paragraaf 8.5 zijn de effecten op geluidshinder bepaald. Uit deze figuren blijkt dat de 45dBA-geluidscontouren tijdens de aanlegfase een beperkt bereik hebben en niet reiken tot aan terrestrische Natura2000-gebieden. Daarmee zijn effecten op beschermde soorten broedvogels in Natura 2000 gebied Voornes Duin, evenals op andere in Voornes Duin beschermde faunasoorten (Noordse woelmuis en nauwe korfslak) uitgesloten. Op voorhand kunnen eventuele effecten op beschermde soorten broedvogels in de directe omgeving van de aanlegwerkzaamheden niet direct worden uitgesloten. Door mitigerende maatregelen te treffen waarbij rekening wordt gehouden met de mogelijk verstorende werking en wanneer buiten het broedseizoen gewerkt wordt, worden de effecten voorkomen. Verstoring door geluid tijdens de aanlegfase wordt daarmee niet verder onderzocht. Verstoring door trillingen tijdens de aanlegfase (-) Trillingen kunnen een bron van verstoring zijn voor diersoorten. In vergelijkbare studies (studie naar de bouwactiviteit van de E.ON MPP3-centrale) is onderzocht in hoeverre er eventuele effecten ten gevolge van trillingen op beschermde natuurwaarden kunnen optreden. Gebruikmakend van aangepaste funderingsmethoden is in die studie geconcludeerd dat er geen effecten ten gevolge van trillingen optreden op beschermde natuurwaarden (gezien de afstand van 400 m of meer). De kleinste afstand tussen het ROAD-project en het dichtstbijzijnde terrestrische Natura2000-gebied bedraagt meer dan 5 kilometer. Gezien deze afstand tussen het brongebied en de Natura2000-gebieden worden effecten op natuur vanwege trillingen ten gevolge van de boor- of funderingsactiviteiten dan ook niet verwacht en verder buiten beschouwing gelaten. Verstoring door licht tijdens de aanlegfase (-) De mogelijke verstoring door licht tijdens de aanlegfase wordt als verwaarloosbaar beschouwd, gezien het hoge niveau van achtergrondlicht op de huidige Maasvlakte. Ook de gevolgen van het in gebruik zijn van Maasvlakte 2 – met een veel hogere lichtbelasting – zijn in de deelstudie terrestrische natuur van het MER Maasvlakte 2 (Havenbedrijf Rotterdam, 2007), als verwaarloosbaar beoordeeld. Depositie tijdens aanlegfase (-) Tijdens de aanlegfase zullen gedurende een beperkte periode activiteiten worden uitgevoerd waarbij NOx vrijkomt. De activiteiten betreffen het realiseren van boringen, het ingraven van de buisleiding en elektriciteitskabel op land en op zee. Gezien de aard van de activiteiten en de lengte van het traject (20 km) is de aanleg van de leiding en de elektriciteitskabel op zee bepalend voor de totale uitstoot tijdens de aanlegfase. Hierbij zijn 2 grotere en enkele kleinere schepen betrokken die echter niet volcontinu actief zijn.

Deelrapport Transport MER ROAD 9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Definitief - 83 - 20 juni 2011

In de deelstudie Natuur van het MER Aanleg Maasvlakte 2 werd geconcludeerd dat op basis van een vele malen hogere inzet van baggermaterieel en scheepvaartactiviteiten die deels veel dichter bij N2000-gebieden plaatsvinden (de stortlocaties) dat de bijdrage van de depositie tijdens de aanlegfase verwaarloosbaar klein is. Gezien de veel beperktere scheepvaartactiviteit tijdens de aanleg van de buisleiding ten gevolge van het ROAD-project kan geconcludeerd worden dat de bijdrage van atmosferische depositie tijdens de aanlegfase verwaarloosbaar klein is. Fysieke verstoring van beschermde soorten (-) Er kunnen mogelijk effecten optreden op de soorten die conform tabel 8.6 mogelijk aanwezig zijn op het tracé door graafwerkzaamheden (fysieke verstoring). In tabel 8.7 zijn de maatregelen uitgewerkt waarmee voorkomen kan worden dat de voorspelde effecten op in het kader van de FFW beschermde soorten optreden. Met inbegrip van deze maatregelen treden geen negatieve effecten op op FFW-soorten. Tabel 8.7 Mogelijk optreden van schadelijke effecten opbeschermde soorten van tabel 2 en 3 van de Flora- en faunawet nabij het tracé van de buisleiding. Mitigatie staat aanbevolen in de laatste kolom.

Soortgroep Mogelijk

voorkomende

soorten

Mogelijk

schadelijk

effect

Mitigatie

Vaatplanten Bijenorchis ja - bij het aantreffen van individuen op het

tracé, deze verplanten naar een geschikt

habitat in de omgeving

Broedvogels Stormmeeuw, Kluut,

Kleine plevier etc.

ja - buiten broedseizoen werken, en/of

- locatie ongeschikt houden, en/of

- buiten verstoringsafstand

broedgevallen blijven

Amfibieën Rugstreeppad ja - amfibieënscherm plaatsen, en

- evt. wegvangen van exemplaren, en

- voorkomen tijdelijke poelen

Conclusie effecten aanlegfase De beoordeling licht negatief effect (-) wordt toegekend voor zowel verstoring, atmosferische depositie en fysieke verstoring van beschermde soorten tijdens de aanlegfase, er is een negatief effect maar niet onderscheidend. Voor het aanleggen van de elektriciteitskabel vindt meer activiteit plaats, echter de effecten zijn ook hier licht negatief. De beoordeling (-) wordt toegekend. Effecten gebruiksfase Het gebruik van de buisleiding kan op verschillende wijzen leiden tot een invloed op beschermde habitats en soorten. Tijdens de aanleg zijn de volgende mogelijke effecten relevant: • Verstoring (door geluid of licht); • Opwarming (van het buistracé). Verstoring door geluid of licht tijdens transport (-) Uit het akoestisch onderzoek (zie paragraaf 8.5), is gebleken dat de geluidsniveaus tijdens de bedrijfsfase in en rondom de buisleiding verwaarloosbaar klein zijn.

9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Deelrapport Transport MER ROAD 20 juni 2011 - 84 - Definitief

De verlichting ten gevolge van de bedrijfsfase valt weg tegen de reeds aanwezige achtergrondverlichting van de vele industriële activiteiten op de huidige Maasvlakte. Derhalve wordt deze effectroute ook niet nader in beschouwing genomen. Opwarming (van het terrestrisch gedeelte van het buistracé) (-) Door afgifte van warmte op de omgeving door de transportleiding en elektriciteitskabel zal de bodemtemperatuur lokaal verhogen. Deze invloed neemt af verder van de buisleiding en elektriciteitskabel. De temperatuurverhoging op 20 cm van de mantel van de buis (45 cm van het centrum van de pijpleiding) bedraagt maximaal 2 °C. Op 60 cm vanaf de mantel van de transportleiding is geheel geen temperatuurverhoging meer waarneembaar. Deze effectroute wordt derhalve niet nader in beschouwing genomen. Conclusie effecten gebruiksfase De beoordeling licht negatief effect (-) wordt toegekend voor zowel verstoring als opwarming door buisleiding in de gebruiksfase, er is een negatief effect maar niet onderscheidend. In de gebruiksfase van de variant met de elektriciteitskabel treden dezelfde effecten op ook voor deze variant wordt ook de beoordeling (-) toegekend. Tabel 8.8 Effectbeoordeling Natuur land

Alternatief/Variant Thema Aspect Activiteit

Basisalternatief Variant met elektriciteitskabel*

Aanlegfase,

verstoring (geluid,

trillingen, licht)

- -

Aanlegfase,

atmosferische

depositie

- -

Aanlegfase, fysieke

verstoring

beschermde soorten

- -

Gebruiksfase,

verstoring (geluid en

licht)

- -

Natuur

(land)

Beschermde

soorten en

beschermde

gebieden

Gebruiksfase,

opwarming door

buisleiding

- -

8.3.2 Effectbeschrijving natuur op zee

Het beoordelings- en toetsingskader voor mariene natuur heeft tot doel inzicht te geven in de effecten van de aanleg respectievelijk aanpassing, het gebruik en het onderhoud van de transportleiding op zee. Er is gekozen voor een set van criteria die aan de volgende eisen voldoet: • Goede aansluiting bij nationaal en internationaal water- en natuurbeleid; • Goede aansluiting bij nationale en internationale wet- en regelgeving; • Eenduidige en herkenbare eenheden; • Kwantificeerbare eenheden.

Deelrapport Transport MER ROAD 9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Definitief - 85 - 20 juni 2011

De opzet van het toetsingskader sluit aan bij de werkwijze die is ontwikkeld voor het milieueffectrapport en de Passende Beoordeling Maasvlakte 2 en is in diverse latere projecten toegepast, waaronder milieueffectrapporten voor de verruiming van het Schelde-estuarium en een aantal windturbineparken op de Noordzee. De hoofdcriteria komen direct overeen met de grondslag van het nationale en internationale (water)natuurbeleid en -regelgeving (w.o. Natuur voor mensen, mensen voor natuur 2001, Nota Ruimte 2006, Integraal Beheerplan Noordzee 2015, EU Vogelrichtlijn 1979, EU Habitatrichtlijn 1992, Kaderrichtlijn Water 2000, Kaderrichtlijn Mariene Strategie 2005). Deze grondslag luidt: • (behoud/bescherming/ontwikkeling van) nationale en internationale diversiteit van

ecosystemen (kortweg: diversiteit habitats); • (behoud/bescherming/ontwikkeling van) nationale en internationale diversiteit van

soorten (kortweg: diversiteit soorten). Huidige situatie en ontwikkelingen In het zuidelijk deel van het Nederlands Continentaal Plat, waarin de activiteiten voor het CCS demonstratieproject plaatsvinden, worden twee verschillende gemeenschappen van bodemdieren aangetroffen, een kust- en een offshore gemeenschap (Holtmann et al., 1996; Kaag & Escaravage, 2007). De gemeenschappen verschillen van elkaar in soortensamenstelling en biomassa. De hoogste biomassa’s worden in de kustgemeenschap gevonden en heeft deze daarmee een belangrijke rol in het voedselweb. In de gehele Noordzee zijn in totaal 256 vissoorten waargenomen (Daan, 2000). Dit betreft zowel soorten die hier echt thuishoren als passanten. Het ondiepere deel van de Noordzee, waartoe ook het Nederlands Continentaal Plat (NCP) behoort, is het leefgebied voor zo’n 75 soorten, die hier hun hele levenscyclus voltooien. Hiervan zijn er weer een kleine 30 min of meer algemeen. Van de aandachtssoorten spelen verschillende soorten ook een belangrijke rol in het mariene voedselweb (o.a. platvissoorten als schol en tong, maar ook rondvissen als kabeljauw en dergelijke). Niet aandachtssoorten die in relatief grote dichtheden voorkomen en om dezelfde reden van belang zijn, zijn grondels (in kustzone), haring, sprot en zandspieringen. In de kustwateren van het studiegebied komen vrijwel uitsluitend visetende watervogels, met soorten als roodkeelduiker, fuut, aalscholver en verschillende sternsoorten voorkomen. Deze soorten foerageren in een groot gebied; ze komen in de hele kustzone voor. Onder de viseters in het studiegebied zijn zowel typische overwinteraars, waaronder roodkeelduiker en fuut, als zomervogels, zoals grote stern en visdief die in het studiegebied foerageren vanuit grote kolonies op de kust en vogels die nagenoeg jaarrond aanwezig zijn (aalscholver, meeuwen), mede dankzij de aanwezigheid van grote kolonies op het aangrenzende land. In principe vormen de kustwateren door de aanwezigheid van bestanden van de schelpdieren een geschikt foerageergebied voor zee-eenden. Aanwezige zeezoogdieren worden hierna onder ‘beschermde soorten’ besproken. Ontwikkeling Voor bodemdieren en vissen geldt dat op de middellange termijn allerlei veranderingen mogelijk zijn als gevolg van klimaatverandering, verandering in vistechnieken en –intensiteit en dergelijke. Dergelijke veranderingen zijn op dit moment niet te voorspellen. In de soortensamenstelling en de dichtheden van visetende vogels in de kustzone zullen mogelijk veranderingen optreden als gevolg van de aanleg en de aanwezigheid van de

9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Deelrapport Transport MER ROAD 20 juni 2011 - 86 - Definitief

‘zandmotor’. Door dit project zal voor de kust een zogenaamd natuureiland met daarachter een luwer gebied ontstaan dat andere soorten zal aantrekken dan nu in het gebied voorkomen (zie MER Zandmotor Delflandse kust en bijbehorend achtergrondrapport Natuur, 2010). Beschermde gebieden zee Op een heel klein stukje aan de noordzijde van de Maasvlakte na, dat in de Voordelta ligt, liggen zowel beide tracés als het platform buiten aangewezen of aangemelde Natura 2000-gebieden. Het plangebied behoort wel in zijn geheel tot de EHS. Ongeveer 40% van het NCP kan worden gerekend tot het natuurdoeltype “hoog dynamische zandige zone van de open zee”. Het gebied wordt gekenmerkt door bodems van vooral fijn tot matig grof zand en een waterdiepte tussen 20 tot 30 m. Doordat de gehalten aan voedingsstoffen lager zijn, is de biologische productiviteit lager dan in de kustzee. De kustzee is het gebied dat loopt vanaf de laagste laagwaterlijn tot aan de 20 meter dieptelijn. Door de relatief geringe diepte en de aanvoer van voedselrijk (rivier)water is de biologische productiviteit er hoog. Dit komt tot uiting in hoge concentraties algen en een hoge biomassa bodemdieren. Hierdoor is het gebied van groot belang als foerageergebied voor schelpdier- en visetende vogels en als kinderkamergebied voor jonge vis. Daarnaast vervult de kustzee een functie als paaigebied voor een aantal vissoorten en als doortrek- en rustgebied voor vogels en vindt er transport van op de Noordzee geboren vislarven naar o.a. de Waddenzee plaats. Binnen het Natura 2000-gebied Voordelta behoort de kustzee tot het Natura 2000 habitattype H1110B. Ontwikkeling Op de Noordzee worden geen ontwikkelingen verwacht die de oppervlakten van natuurdoeltypenen habitattypen beïnvloeden. Kwaliteitsverbeteringen zijn te verwachten door een afname van de waterverontreiniging en veranderingen in visserijmethoden. Afname van de kwaliteit is te verwachten door een groeiende druk van diverse gebruiksfuncties van de Noordzee, met name scheepvaart, zandwinning en windparken. Langs de Delflandse kust zal een deel van de ondiepe onderwateroever verdwijnen door de aanleg van de zogenaamde zandmotor. In de Voordelta verdwijnt een kleine 2.000 ha van habitattype H1110B als gevolg van de aanleg van Maasvlakte 2. Dit zal op de langere termijn tot een beperkt aantal kleine morfologische veranderingen in de monding van het Haringvliet leiden. Verder is de verwachting dat in het meest noordelijke, ten westen van de landaanwinning een zogenaamde erosiekuil van maximaal 470 ha zal ontstaan. Hier is de waterdiepte dermate groot dat het geen geschikte foerageerlocatie voor schelpdieretende eenden mee is (ook als er schelpdieren zouden voorkomen). Beschermde soorten zee Tot de beschermde soorten die voorkomen in zee behoren een aantal vissen en alle zeezoogdieren.

Deelrapport Transport MER ROAD 9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Definitief - 87 - 20 juni 2011

Tabel 8.9 Voorkomen van aandachtssoorten vissen in het studiegebied (kust/offshore; + = aanwezig, - = niet of zeer sporadisch aanwezig); HR = Habitatrichtlijn, Ffw = Flora- en faunawet (•••• = beschermd, maar niet opgenomen in tabel 1, 2 of 3), doelsoort = doelsoort cf. Bal et al., 2001 (itz-criteria: I/i = internationale betekenis, T/t = “trend”: soort is afgenomen, Z/z = zeldzaamheid; hoofdletter/kleine letter geeft aan hoe sterk het criterium geldt), RL = Rode Lijst (categorieën: EB=ernstig bedreigd; BE=bedreigd, KW=kwetsbaar; GE= gevoelig)

Nederlandse naam status max. aantal per ha kust offshore

HR Ffw OSPAR doelsoort RL

dichtbij of op bodem levend

botervis - • - tz KW +3 +5 -

diklipharder - - - it - +3 + -

driedradige meun - • - iTz KW +3 - +

dwergtong - - - it - 9,3 – 341 + +

gevlekte gladde haai - • - z GE 0 – 0,011 + +

gevlekte rog - - • iz - -3 - +

grote pieterman - - - iTZ BE 0 – 0,032 - +

kabeljauw - - • - - 0,07 – 0, 261 + +

kleine pieterman - • - it - 5,6 – 241 - +

kleine slakdolf - • - iZ GE -3 +5 -

pijlstaartrog - - - TZ EB +3 + -

puitaal - - - it - +3 +5 -

ruwe haai - - - tz KW -3 + +

schol - - - I - 120 – 2101 + +

schurftvis - • - it - 10-241 + +

slakdolf - • - it - 0 – 0,012 +5 -

stekelrog - - - Tz KW +3 - +

tong - - - I - 2,8 – 311 + +

vijfdradige meun - - - it - 0 – 0,291 + +

vorskwab - • - iZ GE +3 + -

zeeprik B2 - • I - +3 + +

zwarte grondel - • - iZ GE +3 +5 -

hoog in de waterkolom levend

ansjovis - - - T GE +4 + +

fint B2 - - ITZ VN 0 – 0,041 + -

geep - - - iz - 0 – 0,341 + +

glasgrondel - • - iTZ EB 0 – 0,012 +5 -

grote koornaarvis - • - TZ BE +3 + +

houting B2 tab. 3 • I - -3 + -

spiering - - - iz - 0 – 0,041 + -

zalm B2 - • I - -3 + + 1 Tien et al., 2004 2 Daan et al., 1998, 1999, 2000 3 Asjes et al, 2004 4 Grift et al., 2004 5 soort is een “estuariene resident” en is vooral gebonden aan een estuarium-achtige omgeving, zoals de

Waddenzee, de Ooster- en Westerschelde of (delen van) de Voordelta. Indeling volgens Welleman, 1999 Zeehonden komen geconcentreerd voor in de Waddenzee en Delta, waar ze rustige zandplaten gebruiken om te rusten. Meer dan 80% van hun tijd wordt echter doorgebracht op een afstand van 10-200 km van deze platen, veelal op de Noordzee (Brasseur et al., 2004). Wanneer ze niet zwemmen, verkiezen de Gewone zeehonden in Nederland droogvallende zandbanken waar ze gedurende laagwater op de kant kunnen komen. Grijze zeehonden worden hier ook gezien, maar lijken een voorkeur te hebben voor banken die hoger zijn en dus langer droog liggen.

9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Deelrapport Transport MER ROAD 20 juni 2011 - 88 - Definitief

Beide zeehondensoorten vertonen grote individuele variatie in de frequentie waarmee foerageertochten worden ondernomen, de afstanden die daarbij worden afgelegd en de gebieden die worden bezocht. In het algemeen is de kennis over het gebruik van de Noordzee door zeehonden relatief nieuw en dus beperkt. Op basis van de beperkte kennis is voor de gewone zeehond uitgerekend dat er in het plangebied voor het CCS op enig moment gemiddeld niet meer dan één individu kan worden aangetroffen (zie achtergrondrapportage Natuur zee, bijlage T8). Van de groep dolfijnen en tuimelaars komen bruinvissen in de Noordzee het meest voor. Bruinvissen vertonen geen sterk migratiegedrag. Wel zijn er duidelijke seizoenspatronen in de waargenomen dichtheden. Over het gehele Nederlands deel van het Continentaal Plat bezien zijn de aantallen het laagst in de winter (december/januari) en het hoogst in april/mei. In februari/maart is het aantal, langs de kust waargenomen bruinvissen echter het hoogst. Uit de schattingen voor de aantallen bruinvissen in het plangebied voor het CCS demonstratieproject is gebleken dat er in de periode februari/maart op enig moment maximaal negen bruinvissen in het plangebied kunnen worden aangetroffen. Dit is een marginaal percentage van de totale Noordzeepopulatie ongeveer 0,002 – 0,003% van de totale Noordzeepopulatie (zie achtergrondrapportage Natuur zee, bijlage T8). Naast zeehonden en bruinvissen kan een viertal dolfijnensoorten als “inheems” worden gekenmerkt: tuimelaar, witsnuitdolfijn, witflankdolfijn en gewone dolfijn. De vier dolfijnsoorten zijn in het zuidelijke deel van de Noordzee echter een zeldzame verschijning. Ook de daar door vissers en recreatievaarders relatief veel gesignaleerde witsnuitdolfijn is in specifiek op zeezoogdieren gerichte surveys in het studiegebied niet waargenomen (Van der Meij & Camphuysen, 2006). Ontwikkeling Momenteel nemen de aantallen van beide zeehondensoorten in Nederland toe (TSEG, 2006). Het lijkt er wel op dat de groei van de populatie Gewone zeehonden afneemt. Grijze zeehonden hebben zich relatief recent in het Nederlandse Waddengebied en de Delta gevestigd. Hun aantallen groeien nog steeds snel, met 20% per jaar. Op het Nederlands deel van het Continentaal Plat is de trend voor bruinvissen na 2005 negatief (Arts, 2008). Omdat niet bekend is wat de achterliggende reden van deze fluctuaties is, is ook niet te voorspellen in hoeverre deze neergaande trend doorzet. Er worden de komende jaren geen veranderingen in het voorkomen van drie va de vier aandachtssoorten dolfijnen verwacht. De aantallen tuimelaars zouden de komende jaren kunnen stijgen, wanneer blijkt dat de waarneming van groepen van tientallen exemplaren in het Marsdiep in 2004 geen incident was, maar het begin van de terugkeer van de tuimelaar in de kustwateren (Camphuysen & Peet, 2006). Effecten aanlegfase Onderwatergeluid (-) In paragraaf 8.5 wordt ingegaan op onderwatergeluid. Hier is weergegeven welke hoeveelheid onderwatergeluid vrijkomt bij de verschillende activiteiten voor aanleg en gebruik van de buisleiding. Om de invloed van de toename van geluidsniveaus als gevolg van de aanleg en de exploitatie van de transportleiding op vissen en

Deelrapport Transport MER ROAD 9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Definitief - 89 - 20 juni 2011

zeezoogdieren in beeld te brengen is uitgegaan van het geluidsniveau waarbij tijdelijke gehoorschade optreedt (TTS = Temporary Threshold Shift). Net als bij andere horende organismen is de gevoeligheid van het gehoor van in het water levende dieren niet over het gehele audiofrequentiebereik gelijk. Zo ligt voor de Gewone zeehond de grootste gevoeligheid in het gebied met de hogere frequenties: zij horen het best bij frequenties tussen ca. 1.000 en 30.000 Hz. Bruinvissen horen bij lagere frequenties minder goed dan zeehonden, maar zijn daarentegen veel gevoeliger bij de hogere frequenties tussen 10.000 en 150.000 Hz. Vissen horen het best bij veel lagere frequenties die liggen tussen ca. 50 en 1.000 Hz. Dit is ook het gebied waarbinnen verhoging van achtergrondgeluidniveaus als gevolg van scheepsgeluid kan worden verwacht. In zijn algemeenheid zijn vissen minder gevoelig voor geluid dan zeehonden, ook in dit deel van het geluid(sdruk)spectrum. Sommige vissoorten, zoals Haring en Kabeljauw (gehoorspecialisten) hebben bij de laagste frequenties echter een met zeehonden vergelijkbare gevoeligheid. Figuur 8.8 bevat audiogrammen van de bruinvis, de gewone zeehond en een tweetal maatgevende vissoorten: de Schar (als representant van de gehoorgeneralisten) en de Haring (een gehoorspecialist).

Ingraven buisleiding op zee en baggeren van zandduintjes Tijdens de aanleg van de buisleiding en de elektriciteitskabel zijn meerdere schepen tegelijk op de aanleglocatie aanwezig.

Figuur 8.8 Audiogrammen van bruinvis, gewone zeehond en een tweetal maatgevende vissoorten

9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Deelrapport Transport MER ROAD 20 juni 2011 - 90 - Definitief

Het gaat daarbij om een (pijpen)legschip, een schip voor het graven van de geul, sleepboten, begeleidingsschepen en bevoorradingsschepen. Mogelijk is op bepaalde locaties eerst een baggerschip aanwezig om bij aanwezigheid van zogenaamde zandgolven de bodem te egaliseren (zie hoofdstuk 4 voor een gedetailleerde beschrijving van de werkzaamheden en schepen). De bedrijvigheid van deze schepen veroorzaakt gedurende de aanlegperiode van maximaal 6-8 weken een toename van relatief laag frequent onderwatergeluid. De verwachting is dat het meeste geluid wordt geproduceerd door de pijpenlegger en het eventueel in te zetten baggerschip als gevolg van het feit dat deze schepen over extra schroeven beschikken om het schip in positie te houden. Het blijkt dat voor de bruinvis de grens waarbinnen bruinvissen tijdelijke gehoorschade kunnen oplopen maximaal 630 m is voor een tijdsduur van 24 uur. Voor vissen, die gevoeliger voor laag frequent geluid zijn, zijn de afstanden veel groter; bij een klein visje dat gedurende 24 uur binnen een contour van 10 km ten opzichte van een volop in bedrijf zijnde pijpenlegschip verblijft, zou de TTS-drempel kunnen worden overschreden. Bij een verblijfsduur van 6 uur bedraagt de veilige afstand 2,5 km en bij een verblijfsduur van 3 uur is dat 1,3 km. In Tabel 8.10 zijn de oppervlakten beïnvloed gebied voor bruinvissen, zeehonden en vissen opgenomen en de duur van de effecten. Uit het overzicht blijkt dat tijdens de aanlegfase in maar een zeer gering deel van het zuidelijk deel van het Nederlands Continentaal Plat dieren mogelijk tijdelijke gehoorschade zouden kunnen oplopen. De maximale beïnvloede oppervlakte van 1,2 km2 vormt normaliter in februari/maart, als de dichtheden het hoogst zijn, het leefgebied voor nog niet eens 1 bruinvis (feitelijk 0,6). Dit is zo weinig dat geconcludeerd kan worden dat effecten op de totale Noordzee-populatie van 260.00-490.00 exemplaren kunnen worden uitgesloten. Tabel 8.10 schatting van maximale geluidseffecten van de aanleg van de transportleiding en elektriciteitskabel op zeezoogdieren en vissen als zij gedurende de aangegeven tijden binnen de TTS-contour verblijven (uitgedrukt in opp. beïnvloed gebied in km2). De totale duur van de aanlegfase bedraagt 6-8 weken

opp. beïnvloedingszone % zuidelijke Noordzee

3 uur 6 uur 24 uur 3 uur 6 uur 24 uur

bruinvis 0,02 0,8 1,2 <<0,1 <<0,1 <<0,1

vissen -

groot

0,03 3,1 50,2 <<0,1 <0,1 0,3

vissen -

klein

4,9 19,6 314 <0,1 0,1 1,7

HDD boring Maasmonding Onder water ontstaat tijdens het boren geluid dat door boren door contact van de boor met het zand, 7 m onder het water/bodemoppervlak. Er is geen direct contact met het water, waardoor er geen directe overdracht van trillingen naar het water is. Uit de literatuur blijkt dat boren vooral laag frequent, tonaal geluid veroorzaakt in de 31 en 62 Hz tertsbanden (zie achtergrondrapportage onderwatergeluid, TNO 2011, bijlage T5).

Deelrapport Transport MER ROAD 9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Definitief - 91 - 20 juni 2011

TNO schat in dat de boorgeluiden/-trillingen in het water wellicht waarneembaar zullen zijn, maar dat ze ten opzichte van het scheepsgeluid van de hier zeer drukbevaren vaargeul ondergeschikt zullen zijn. Effecten op vissen en zeezoogdieren als gevolg van het boren onder de vaargeul kunnen daarmee worden uitgesloten. Aangezien het oppervlak aan beïnvloedingszone van onderwatergeluid gedurende de aanleg van de buisleiding op zee en de baggerwerkzaamheden zeer gering is en effecten van onderwatergeluid van het boren onder de vaargeul uitgesloten zijn, wordt de beoordeling licht negatief( -) toegekend. Emissies tijdens aanleg (-) Emissies van toxische stoffen kunnen plaatsvinden door uitlogen van verfproducten (antifoulings) op scheepsrompen en de uitstoot van verbrandingsmotoren. Antifoulings Moderne antifoulings zijn gebaseerd op siliconen of scheiden koperhoudende biociden uit5. Toxische stoffen kunnen op verschillende manieren effecten hebben op de vitaliteit van vissen en zeehonden. Van biocidevrije antifoulings zijn geen effecten op de waterkwaliteit te verwachten (Wijga e.a., 2008). Van de overige antifoulings zou alleen van de uitloging van koper een effect kunnen worden verwacht. Uit de hieronder weergegeven worst case berekening voor de uitloging van koper van de tijdens de aanleg aanwezige schepen, namelijk als alle tijdens de aanleg aanwezige schepen van koperhoudende anti-fouling zijn voorzien, blijkt dat het om zulke kleine hoeveelheden gaat dat effecten op de kwaliteit van habitats als gevolg van de aanleg van de buisleiding en elektriciteitskabel kunnen worden uitgesloten.

Uitloging koper uit antifouling De maximale verhoging van de koperconcentratie in het water als gevolg van de uitloging van koper van de romp van één baggerschip is berekend op basis van de volgende gegevens: • De emissiesnelheid van koper bedraagt 10 µg per cm2 nat scheepsoppervlak per dag; • Het ‘natte’ scheepsoppervlak van het grootste schip dat bij de aanleg wordt gebruikt is geschat

op 5000 m2; • Tijdens de aanleg zijn verder 5 kleinere schepen aanwezig met een gezamenlijk nat

scheepsoppervlak van 1.500 m2. Uit de berekening blijkt dat de uitloging van koper maximaal 0,65kg per dag bedraagt. Ervan uitgaande dat deze hoeveelheid zich verspreidt over een oppervlakte van 15 x 15 km, dan betekent dat bij een diepte van 20 m een concentratieverhoging met 0,14 x 10-6 mg/l. Bij een over de periode 2007-2009 gemiddelde achtergrondconcentratie van 0,67 x 10-3 mg/l (www.waterbase.nl) is dit een verwaarloosbare verhoging van 0,02%. Als gevolg van de getijbeweging wordt het water rond de aanleglocatie voortdurend ververst als gevolg waarvan het koper niet locaal inde organismen zal worden opgehoopt.

Uitstoot van verbrandingsmotoren Eventuele effecten van verbrandingsstoffen op de waterkwaliteit betreffen de uitstoot naar de lucht en vervolgens depositie van stikstof- en zwaveloxiden (NOx en SO2).

5 Organotin speelt geen rol meer: via een convenant is afgesproken dat vanaf 2000 geen organotinhoudende coating meer wordt toegepast en vanaf 2003 geen organotinhoudende coating meer aanwezig mag zijn in de actieve toplaag. In 2008 ging bovendien de wereldwijde ban op toepassing van deze middelen in.

9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Deelrapport Transport MER ROAD 20 juni 2011 - 92 - Definitief

Opgelost in het zeewater kunnen de stoffen een rol gaan spelen in het mariene voedselweb. Daarbij is vooral de rol van stikstof (in de vorm van nitraat, NO3-) van belang, omdat dit een van de belangrijkste nutriënten (voedingsstoffen) voor algen is. Extra nutriënten kunnen in het watersysteem een effect hebben op de algenproductie en daarmee op de kwaliteit van habitattypen. Grotere veranderingen in het voedselweb kunnen ook doorwerken naar soorten hoger in de voedselketen, zoals vissen, vogels en zeehonden. Uit berekeningen (zie onderstaand tekstblok) kan echter worden afgeleid dat de door de emissies van NOx en zwavelverbindingen optredende concentratieverhogingen dermate gering zijn dat effecten als gevolg van de aanleg van de transportleiding en de elektriciteitskabel op de kwaliteit van habitats kunnen worden uitgesloten.

Emissies van stikstof- en zwaveloxiden De maximale verhoging van de stikstof- en zwavelconcentraties in het water als gevolg van de verbranding en uitstoot van stikstof- en zwaveloxiden door de activiteiten van de bij de aanleg van de betrokken schepen is als volgt geschat: • Het brandstofverbruik van de schepenis geschat op maximaal101.786 liter per dag (5,7 miljoen

liter voor de aanleg van transportleiding en elektriciteitskabel); • De emissiefactoren voor NOx en SO2 bedragen respectievelijk 59 en 5,5 g per kg verbruikte

brandstof (Klein e.a., 2007); • NOx bestaat voor 95% uit NO en voor 5% uit NO2; • De depositie naar het zeewater bedraagt 100% (er komt dus niets op het land terecht). Uit de berekening blijkt dat bij een berekende dagelijkse emissie van 5.165 kg NOx en 481 kg SO2 maximaal 2.368kg stikstof en 241 kg zwavel op het water zou kunnen neerkomen. Ervan uitgaande dat deze hoeveelheid zich verspreidt over een oppervlakte van 15 x 15 km, dan betekent dat een concentratieverhoging met 1,1 x 10-3 mg stikstof per liter en 0,11 x 10-3 mg zwavel per liter. Dit is een verwaarloosbare tijdelijke verhoging van de in de kustzee voorkomende achtergrondconcentraties van 51 mg N/l en 910 g S/l (respectievelijk 0,20 tot 0,26%6 en minder dan 0,001%).Dit zijn demaximale dagelijkse concentratieverhogingen per dag. Als gevolg van de netto noordwaarts gerichte getijdestroming vindt namelijk voortduren verversing van het water rond de aanleglocatie plaats, waardoor de nutriënten zich uiteindelijk over een veel grotere oppervlakte verspreiden.

Aangezien de effecten van uitloging van antifouling en uitstoot van verbrandingsmotoren een licht negatief effect hebben, wordt de beoordeling (-) toegekend. Bodemberoering, troebeling en sedimentatie tijdens aanleg (-) De met aanleg van de transportleiding en de elektriciteitskabel gepaard gaande ingraafwerkzaamheden en baggerwerkzaamheden zullen leiden tot een beperkte, tijdelijke verstoring van de zeebodem. Lokaal heeft dit de verwijdering van niet-mobiele bodemdieren tot gevolg. Om de gevolgen hiervan op de kwaliteit van de habitats te kunnen beoordelen wordt (als worst case scenario) aangenomen dat alle aanwezige fauna zal worden verwijderd. De omvang van de gevolgen van de verstoring van de zeebodem is bepaald aan de hand van de vergravingsbreedte en de lengte van het tracé van de transportleiding en elektriciteitskabel.

6 De bandbreedte is het gevolg van bandbreedte in de achtergrondconcentratie. Deze is in de kustzone hoger dan op open zee. Hierdoor is de berekende concentratieverhoging in de kustzone iets lager dan op open zee.

Deelrapport Transport MER ROAD 9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Definitief - 93 - 20 juni 2011

Tabel 8.11 bevat een overzicht van de oppervlakten verstoord gebied en het aandeel dat deze oppervlakten uitmaken van de totale oppervlakte waar de betreffende bodemdiergemeenschap voorkomt. Uit de getallen is duidelijk dat het door de graafwerkzaamheden verstoorde oppervlakte ten opzichte van het totale leefgebied van bodemdieren verwaarloosbaar is. Het betreft bovendien een tijdelijk effect; binnen enkele jaren zal de oorspronkelijke bodemdiergemeenschap zich hebben hersteld.

Tabel 8.11 Oppervlakten (tijdelijk) verstoorde zeebodem langs het tracé per alternatief in de kustzone en het offshore gebied (werkbreedte aan weerszijden van de transportleiding/kabel 10 m)

oppervlakte verstoorde bodem

(km2)

% totale oppervlakte bodemfauna

gemeenschap

alternatief/variant

kustzone offshore kust offshore

Basisalternatief 0,13 0,23 0,002 0,001

Variant met elektriciteitskabel 0,26 0,46 0,004 0,002

Troebeling van zeewater en slibsedimentatie als gevolg van ingraaf- / baggerwerkzaamheden Het eventueel egaliseren van de bodem het vervolgens ingraven/leggen van de transportleiding en de elektriciteitskabel zal ertoe leiden dat het bodemmateriaal moet worden weggehaald en dat het daarin aanwezige fijne materiaal (slib) in suspensie komt. Dit heeft lokaal een (tijdelijke) toename van het slibgehalte van het water tot gevolg (troebeling). Dit kan tot de volgende effecten leiden: • De lichtomstandigheden in de waterkolom worden slechter, waardoor een afname

van de primaire productie (groei van fytoplankton) optreedt; • Vissen die op zicht jagen kunnen problemen ondervinden bij het vangen van hun

prooi; • Sedimentatie van (een deel van) het omgewoelde materiaal zodat organismen

levend onder het neervallende materiaal begraven worden en daardoor sterven of hinder ondervinden bij de ademhaling en de opname van voedsel.

In paragraaf 8.1 is een schatting gemaakt van de lokale verhoging van de slibconcentratie tijdens de aanlegperiode. Het resultaat van deze schatting is opgenomen in tabel 8.12. Tabel 8.12 Overzicht maximale slibconcentratie in suspensie tijdens de aanleg

Concentratie slib in suspensie,

gemiddeld over de gehele waterkolom (mg/l)

Basisalternatief 0.3

Variant met elektriciteitskabel 0.5

De tijdelijke verhoging van de slibconcentratie is ten opzichte van een achtergrondconcentratie van 20 – 30 mg/l in de kustzee (< NAP – 20 m) en een natuurlijke variatie van 5 – 100 mg/l verwaarloosbaar. Ook op dieper water waar de achtergrondconcentratie 5 – 10 mg/l bedraagt is de verhoging van weinig betekenis gezien de plaatselijkheid en de tijdelijkheid van het effect.

9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Deelrapport Transport MER ROAD 20 juni 2011 - 94 - Definitief

In feite zijn de effecten te vergelijken met effecten die optreden bij een storm: er komt tijdelijk een bepaalde hoeveelheid fijn materiaal uit de bodem vrij die na verloop van tijd door natuurlijke processen weer op de bodem terechtkomt. In tegenstelling tot de effecten van zandwinning voor bijvoorbeeld Maasvlakte 2 of strandsuppleties wordt het zand namelijk niet aan het systeem onttrokken, maar wordt uitsluitend verplaatst. Omdat ook geen effecten op de beschikbaarheid van voedingsstoffen optreden, kunnen effecten op de primaire productie worden uitgesloten. Aangezien de bodemberoering die plaatsvindt door graaf- en baggerwerkzaamheden tijdelijk en verwaarloosbaar is en effecten op primaire productie door slib in suspensie worden uitgesloten, wordt de beoordeling -, een niet onderscheidend effect toegekend. Visuele verstoring Door de aanwezigheid van de diverse schepen die voor de aanleg van de transportleiding en de elektriciteitskabel nodig zijn kan verstoring van in de nabijheid van de aanleglocatie rustende en/of foeragerend vogels optreden. Het gaat om diverse soorten visetende vogels als meeuwen, jagers, jan van genten en in de kustzone ook futen en aalscholvers. Voor het berekenen van de oppervlakte verstoord gebied wordt als minimale verstoringsafstand 600 m aangehouden (Bouma e.a., 2002). Er is ‘worst case van uitgegaan dat alle vogels binnen deze afstand tot de aanleglocatie zullen verdwijnen7. Tabel 8.13 geeft een overzicht van de maximale aantallen kust- en zeevogels die normaliter zouden voorkomen in het gebied dat door de aanlegactiviteiten tijdelijk wordt verstoord.

Tabel 8.13 Maximaal aantal verstoorde vogels tijdens de aanleg van de transportleiding en elektriciteitskabel

Soort kustzone open zee

fuut 5 0

aalscholver 3 0

noordse stormvogel 0 1

jan van gent 0 2

drieteenmeeuw 23 23

dwergmeeuw 23 7

kleine mantelmeeuw 46 23

stormmeeuw 23 12

grote stern 3 2

visdief/noordse stern 23 12

alk/zeekoet 5 5

Totaal 154 87

Aangezien de verstoring relatief klein is, zeker ten opzichte van de autonome scheepvaart in het gebied, wordt de effectbeoordeling licht negatief (-) toegekend.

7 Sommige soorten, zoals meeuwensoorten en visdieven worden juist door scheepsactiviteiten aangetrokken.

Deelrapport Transport MER ROAD 9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Definitief - 95 - 20 juni 2011

Effecten gebruiksfase Onderwatergeluid gedurende gebruiksfase (-) Onderwatergeluid als gevolg van scheepsbewegingen Om te controleren of de in de bodem gewerkte buisleiding op diepte blijft liggen, is het van belang om in de eerste jaren na aanleg inspectie uit te voeren. Hiermee wordt gecontroleerd of de aanvankelijke ingraafdiepte voldoende is en of de bodemdynamiek (erosie en sedimentatie) voldoet aan de verwachtingen. Het is nog niet bekend hoe vaak deze inspecties dienen plaats te vinden. De hiermee gepaard gaande scheepsbewegingen vallen echter in het niet bij de scheepsbewegingen als gevolg van de aanleg van de transportleiding en eventueel elektriciteitskabel. Aangezien er als gevolg van de door de aanleg veroorzaakte toename van het onderwatergeluid zeer geringe of verwaarloosbare effecten op het zeeleven zal hebben, zijn er geen effecten van de scheepsbewegingen ten behoeve van onderhoud te verwachten. Onderwatergeluid als gevolg van stroming van CO2 Bij een in gebruik zijnde, 1 m onder het water-bodemoppervlakbegraven en geïsoleerde CO2-transportleiding kan stromingsgeluid in de buisleiding optreden. TNO concludeert naar aanleiding van het onderzoek naar de verschillende, met het CCS demonstratieproject CCS samenhangende geluidsbronnen dat de geluidafstraling naar het water verwaarloosbaar is (bijlage T5). Effecten als gevolg van stromingsgeluid door de transportleiding op het zeeleven kunnen dan ook worden uitgesloten. Er zal geen merkbaar onderwatergeluid optreden door scheepsbewegingen ter inspectie en door het stromen van CO2 door de buisleiding (-). Magnetische velden tijdens gebruik (0, -) Zoals in paragraaf 8.10 beschreven, ontstaat in de exploitatiefase door transport van elektriciteit een magnetisch veld rond de elektriciteitskabel; dit kan invloed hebben op vissen en zeezoogdieren die hiervoor relatief gevoelig zijn. Uit eerdere studies naar elektromagnetische velden rond elektriciteitskabels van- en naar windparken op zee is gebleken dat ten opzichte van het natuurlijke aardmagnetische veld de verhoging aan het water/bodem oppervlak verwaarloosbaar is. Er zijn daarom zijn geen effecten op daarvoor gevoelige organismen te verwachten (-). Zoals in paragraaf 8.10 toegelicht, ontstaat door de aanwezigheid van het magnetische veld een secundair elektrisch veld. Secundair elektrisch veld Het secundaire elektrische veld dat wordt geïnduceerd door het magnetische veld heeft invloed op het gedrag van bepaalde soorten kraakbeenvissen, zo blijkt uit onderzoek van COWRIE (Collaborative Offshore Wind Research Into The Environment). Met name kraakbeenvissen zijn gevoelig voor elektrische velden. In de studie (COWRIE 2.0 Electromagnetic Fields (EMF) Phase 2) door Gill et al. is middels een aantal proefopstellingen de invloed van een in werking zijnde elektriciteitskabel in de zeebodem op het gedrag van de gewone rog (Raja clavata) en de hondshaai (Scyliorhinus canicula) aangetoond. De reactie van deze twee soorten is niet voorspelbaar en lijkt soort specifiek te zijn, mogelijk zelfs specifiek voor individuen. De roggen leken binnen het elektromagnetische veld meer rond te zwemmen dan daarbuiten. De hondshaaien leken dichter naar de elektriciteitskabel te verplaatsen, maar daar minder te bewegen dan buiten het elektromagnetische veld.

9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Deelrapport Transport MER ROAD 20 juni 2011 - 96 - Definitief

Aangezien niet is onderzocht of deze effecten van negatieve invloed zijn op de kraakbeenvissen (en daar binnen de studie bewust geen uitspraak over gedaan wordt), is het in dit MER ook niet mogelijk om een conclusie of effectbeoordeling aan bovenstaande te verbinden. De effecten van het secundaire elektrische veld worden niet verder meegenomen in de effectbeoordeling. Warmteontwikkeling tijdens gebruik (-,0) Gebruik buisleiding en elektriciteitskabel Bij gebruik van de transportleiding en de kabel wordt ook warmte geproduceerd; de temperatuur direct rond de leiding kan hierdoor bij maximale belasting oplopen tot 28°C. De transportleiding en de elektriciteitskabel liggen beide ongeveer 1 m onder het bodem-wateroppervlak. Voor zowel de transportleiding als elektriciteitskabel wordt geschat dat er op 60 cm van de buis en kabel geen waarneembaar verschil meer met de omgevingstemperatuur zal zijn. Dit betekent dat er geen effecten op de lokale, in de bovenste ca. 10 cm van de bodem levende fauna zijn te verwachten (-). Calamiteit tijdens gebruik (-) Als gevolg van een calamiteit zou de transportleiding kunnen scheuren (hoewel de kans dat dit gebeurt zeer gering is, zie Tebodin, 2011, bijlage T3), waardoor CO2 in het water vrijkomt. Bij vrijkomen van CO2onder water ontstaat een zogenaamde ‘bubble plume’ die zich naar het wateroppervlak beweegt om zich daar te verspreiden. Omdat CO2 zwaarder is dan lucht, zal het gas zich in lucht op het grensvlak met het zeewater als een wolk verspreiden. De waterdiepte is bepalend voor de dimensies van de gaswolk aan het wateroppervlak: hoe groter de diepte, hoe meer de uistroomsnelheid door het water wordt gereduceerd en hoe groter de oppervlakte waarover CO2 zich boven water zal verspreiden (en hoe ‘platter’ de wolk). Vogels die zich op of nabij het wateroppervlak bevinden kunnen bij het optreden van een dergelijke calamiteit negatieve effecten van het vrijgekomen CO2 ondervinden doordat zij verdoofd raken of bij zeer hoge concentraties zelfs sterven. Om een inschatting te maken van de maximale omvang van het beïnvloedingsgebied en de effecten op vogels, zijn door Tebodin modelberekeningen uitgevoerd om de dimensies van de gaswolk te bepalen (TNO, 2011, bijlage T5). De berekeningen zijn uitgevoerd voor een relatief rustig weertype, te weten een nachtsituatie met een gemiddelde bewolking en een windsnelheid van 1,5 m/s. Dit is een ‘worst case’ situatie, want door de lage windsnelheid en de stabiele atmosfeer zal de invloed van het weer op het vrijgekomen CO2 minimaal zijn, zodat de concentratie in de wolk minder snel daalt. Voor de bepaling van de effecten op vogels is van grenswaarden voor de CO2 concentratie van 10% en 20% uitgegaan. Dit zijn waarden die, met de nodige veiligheidsmarges zijn afgeleid van een vergelijking van verdovingstechnieken voor pluimvee (Morgenstern et al., 2009). Daarbij kan 10% als een veilige waarde worden beschouwd waaronder geen effecten optreden, kunnen vogels tussen 10 en 20% verdoofd raken en zou bij concentraties van meer dan 20% sterfte kunnen optreden. Tabel 8.14 bevat het resultaat van de modelberekeningen. Weergegeven zijn de maximale oppervlakten waarbinnen de CO2 concentratie 20 cm boven het

Deelrapport Transport MER ROAD 9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Definitief - 97 - 20 juni 2011

wateroppervlak meer dan 10% en meer dan 20% bedragen. Daarnaast is voor dezelfde grenswaarden weergegeven wat de maximale hoogte van de ‘wolk’ is als de transportleiding in het ondiepere water van de kustzone zou scheuren en wanneer dat in het off shore gelegen deel zou gebeuren. Voor details van de berekeningen wordt verwezen naar bijlage T3 en Tebodin (2011).

Tabel 8.14 Omvang van gebied van verhoogde CO2-concentraties op zee (oppervlakte op 20 cm boven het wateroppervlak en maximale hoogte) bij scheuren van de transportleiding

CO2 concentratie

10% 20%

oppervlakte (km2) 0,57 0,25

maximale hoogte (m) kustzone 34 30

off shore 16 12

Voor het berekenen van effecten op foeragerende kust- en zeevogels is er ‘worst case’ van uitgegaan dat alle vogels die zich bij het optreden van de calamiteit binnen de contour van 10% CO2 bevinden zullen sterven (verdrinken), omdat zij direct verdoofd raken en niet kunnen ontsnappen. Tabel 8.15 bevat het resultaat van de berekeningen.

9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Deelrapport Transport MER ROAD 20 juni 2011 - 98 - Definitief

Tabel 8.15 Maximale sterfte van vogels door vrijkomen CO2 (aantal individuen)

Soort kustzone open zee

fuut 1 0

drieteenmeeuw 3 3

dwergmeeuw 3 1

kleine mantelmeeuw 6 3

stormmeeuw 3 1

visdief/noordse stern 3 1

alk/zeekoet 1 1

Totaal 20 10

Aangezien de kans op voorkomen van een calamiteit erg klein is en de gevolgen relatief klein zijn, wordt de effectbeoordeling licht negatief (-). Visuele verstoring In de gebruiksfase dienen regelmatig inspecties van de transportleiding en de elektriciteitskabel plaats te vinden (vooral in de eerste jaren). Bij dergelijke inspecties gaat het om scheepsbewegingen van een relatief klein schip. Dit zal niet tot noemenswaardige verstoring van vogels leiden (-).

Deelrapport Transport MER ROAD 9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Definitief - 99 - 20 juni 2011

Effectbeoordeling Natuur op zee Tabel 8.16 Effectbeoordeling natuur op zee8

Alternatief/Variant Thema Aspect Activiteit

Basisalternatief Variant met

elektriciteitskabel

Onderwatergeluid

tijdens aanleg

HDD boring,

ingraven buisleiding,

baggeren van

zandduintjes

- -

Emissies tijdens

aanleg

Uitstoot van

verbrandingsmotoren

- -

Bodemberoering,

troebeling en

sedimentatie tijdens

aanleg

Ingraven buisleiding

en baggeren

zandduintjes

- -

Visuele verstoring Scheepvaart-

bewegingen aanleg

buisleiding

- -

Onderwatergeluid

tijdens gebruik

Stromen van CO2

door de buisleiding

- -

Magnetische velden

tijdens gebruik

Gebruik van de

elektriciteitskabel

0 -

Warmteontwikkeling

tijdens gebruik

Gebruik buisleiding

en elektriciteitskabel

- 0

Calamiteit tijdens

gebruik

Vrijkomend CO2 in

water en lucht

- -

Natuur

(zee)

Verstoring Inspectie buisleiding - -

Effectbeoordeling beschermde gebieden (-) De mogelijke effecten van aanleg en gebruik op beschermde gebieden zijn beperkt tot verhoogde concentraties van stikstof- en zwavelverbindingen, bodemberoering, troebeling, en warmteontwikkeling. Bij een calamiteit kan verhoogde CO2 in het water tot effecten leiden. Uit de analyse van de verschillende effectroutes is gebleken dat de effecten dermate klein en daarmee effecten op habitats marginaal zijn. Het aspect effecten op beschermde gebieden wordt daarom als licht negatief beoordeeld (-). Effectbeoordeling beschermde soorten (-) De mogelijke effecten van aanleg en gebruik op beschermde soorten zijn beperkt tot verstoring als gevolg van (onderwater)geluid, licht, bodemverstoring, trilling, warmteontwikkeling en het ontstaat van elektrische velden.

8 In de achtergrondrapportage natuur zee (bijlage T9) is de beoordeling 0 toegekend aan de verwaarloosbare

effecten. Vanwege de methodiek in dit MER is de – toegekend.

9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Deelrapport Transport MER ROAD 20 juni 2011 - 100 - Definitief

Uit de analyse van de verschillende effectroutes is gebleken dat effecten enerzijds dermate klein zijn dat zich geen verstoring voordoet en anderzijds wel tot mogelijke effecten kan leiden, maar de te verstoren soorten zodanig gering voorkomen dat effecten marginaal zijn. Het aspect effecten op beschermde soorten wordt daarom als licht negatief beoordeeld (-). Effectbeoordeling Natuur Tabel 8.17 Effectbeoordeling natuur9

Alternatief/Variant Thema Aspect Activiteit

Basisalternatief Variant met elektriciteitskabel

Beschermde

gebieden

Alle - - Natuur

Beschermde

soorten

Alle - -

8.4 Archeologie

Voor het thema archeologie wordt getoetst op de kans op verstoring van het archeologisch bodemarchief. Voor het bepalen of de aanleg van de buisleiding kan leiden tot aantasting of vernietiging van mogelijk aanwezige archeologische resten is een archeologisch vooronderzoek (bureauonderzoek) uitgevoerd (RAAP, 2011), bijlage T6.

8.4.1 Effectbeschrijving archeologie

Huidige situatie en ontwikkelingen Het tracé kruist de vaarroute van en naar Rotterdam. De verwachting voor resten van schepen uit de 'grote vaart' is dan ook hoog, maar ook voor de kleinere kustvaart, vissersschepen en uit de koers geraakte vaartuigen is de verwachting hoog. De plaatselijke geologie maakt het bovendien mogelijk dat eventuele wrakken (deels) zijn afgedekt in de actieve laag. Dit betekent dat resten goed geconserveerd zullen zijn en mogelijk geheel zijn afgedekt. In figuur 8.9 is een overzicht te zien van de gelokaliseerde scheepswrakken en andere waarnemingen.

9 In de achtergrondrapportage natuur zee (bijlage T9) is de beoordeling 0 toegekend aan de verwaarloosbare

effecten. Vanwege de methodiek in dit MER is de – toegekend.

Deelrapport Transport MER ROAD 9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Definitief - 101 - 20 juni 2011

Figuur 8.9 Ligging van het plangebied (zwarte lijn) met ARCHIS-waarnemingen (rood), scheepswrakken

(blauw) en sonarcontacten (groen) op de CHS van Zuid-Holland; inzet: ligging in Nederland (ster). In ARCHIS (ARCHeologisch Informatie Systeem) staat binnen 1000 m van het tracé één waarneming geregistreerd (409479). Het gaat om een in 2007 onderzocht scheepswrak van een -vermoedelijk- klein transportschip, mogelijk uit de 19e eeuw met resten van de lading (metaal) en ballast. De dichtstbijzijnde andere waarnemingen bevinden zich op 2000 m van het zuidelijkste punt van het tracé op zee. Het betreft twee scheepswrakken, de 'Louise' uit 1879 en de 'Marie' uit 1878 (ARCHIS-waarnemingsnummers 46834 en 46833). Beide wrakken zijn ook bekend uit het Wrakkenregister van de Hydrografische Dienst, maar op andere locaties in de buurt.

9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Deelrapport Transport MER ROAD 20 juni 2011 - 102 - Definitief

Drie wrakken liggen verder weg van het tracé dan 300 m: wraknummer 1969, 1872 (de Ceres) en 1928 (de Lindisfarne, een Brits stoomvrachtschip, gezonken in 1908 na een aanvaring. Twee wrakken liggen binnen een afstand van 300 m: wraknummer 1871 en 1874 (de Hertha Engelina Fritzen, een Duits stoomvrachtschip dat in 1941 aan de grond liep aan de ingang van de Nieuwe Waterweg. Beide wraklocaties zijn inmiddels afgedekt door de Maasvlakte. Twee wrakken liggen vrijwel in het tracé: wraknummer 3133, geregistreerd als 'wrakresten, vuile grond, niet langer gevaarlijk voor bovenwaterscheepvaart, maar te vermijden bij ankeren, vissen etc.' en wraknummer 1870 (geen verdere gegevens bekend). Wrak 1870 is inmiddels afgedekt door de Maasvlakte. Van geen van deze 7 wrakken is een diepte bekend. Een kleine kans bestaat op het aantreffen van vliegtuigwrakken uit de Tweede Wereldoorlog. Er zijn geen vliegtuigwrakken bekend in het tracé. Op de IKAW (De Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden) valt een deel van het tracé in een zone met een hoge archeologische verwachting. Deze waardering is gebaseerd op de bodemgesteldheid in het plangebied. Effecten archeologie (--) Op basis van de gespecificeerde archeologische verwachting en de voorgenomen bodemingrepen, kan worden geconcludeerd dat bij de aanleg van de buisleiding vermoedelijk archeologische waarden zullen worden verstoord. De beoordeling voor het basisalternatief wordt hiermee negatief (--). Bij aanleg van de variant met de elektriciteitskabel zal mogelijk meer verstoring van archeologische waarden optreden, ook deze variant veroorzaakt een negatief effect (--). Tabel 8.18 Effectbeoordeling archeologie en landschap

Alternatief/Variant Thema Aspect Activiteit

Basisalternatief Variant met

elektriciteitskabel

Archeologie

Verstoring

archeologisch

bodemarchief

Alle

-- --

8.5 Geluid

Voor het thema geluid zijn de aspecten geluidhinder en onderwatergeluid van belang. Er zijn akoestische onderzoeken gedaan naar de effecten van het ingraven en boren van de buisleiding op land, waarbij geluid vrijkomt door het in te zetten materieel (WNP, 2010), bijlage T4. Daarnaast is onderzoek gedaan naar de effecten van de voorgenomen activiteit op onderwatergeluid (TNO, 2011), bijlage T5.

Deelrapport Transport MER ROAD 9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Definitief - 103 - 20 juni 2011

8.5.1 Effectbeschrijving geluidhinder

Huidige situatie en ontwikkelingen De E.ON energiecentrale Maasvlakte is gelegen op het westelijke gedeelte van de Maasvlakte met als hoofdactiviteit de productie van elektriciteit met 2 bestaande koleneenheden (MPP1en MPP2), een WKC (aardgas gestookte centrale) en de levering van stoom- en koelwater aan Lyondell (producent van ruwe materialen t.b.v. coatings). Nevenactiviteiten bestaan uit opslag en (band)transport van kolen, gipsverwerking en activiteiten ten behoeve van het bijstoken met andere energiedragers dan steenkool (secundaire brandstoffen). Op het terrein van de E.ON energiecentrale Maasvlakte is momenteel Maasvlakte Power Plan 3 (MPP3 Maasvlakte) in aanbouw. Het in gebruik nemen van MPP3 is voorzien eind 2012. Zonering industrielawaai Europoort Maasvlakte De energiecentrale Maasvlakte is gelegen op het gezoneerde industrieterrein Europoort/Maasvlakte. De geluidboekhouding van het industrieterrein wordt middels het SI2-systeem (een centraal informatiesysteem om rekenmodellen voor industrielawaai te beheren), uitgevoerd door DCMR Milieudienst Rijnmond (DCMR). In dit systeem is voor het terrein van de energiecentrale Maasvlakte een geluidemmissiebudget opgenomen, gebaseerd op een eindcontour voor het GRW-gebied (Geluidconvenant Rijnmond West). De ligging van de zonegrens (de wettelijk vastgestelde 50 dB(A)-contour) voor het gebied is gegeven in figuur 8.10. De zonering houdt in dat de bijdrage vanwege alle op het industrieterrein Europoort Maasvlakte gelegen bedrijven op de zonegrens ten hoogste 50 dB(A) etmaalwaarde bedragen. De etmaalwaarde is gedefinieerd als de hoogste waarde van het equivalent van de dag of avond of nachtwaarde. Omdat op de Maasvlakte vooral continu bedrijven zijn gevestigd, kan de zonegrens als een 24-uurs equivalent 40 dB(A) geluidscontour worden gezien zoals planologisch is vastgelegd voor industrielawaai. Zonering industrielawaai Tweede Maasvlakte Momenteel wordt de Tweede Maasvlakte aangelegd. Voor de Tweede Maasvlakte is eveneens een geluidzone vastgesteld zoals gegeven in figuur 8.11. Uit de figuur blijkt dat de planologische zone ver over de zone van industrieterrein Europoort/Maasvlakte heen ligt. Hoewel de Tweede Maasvlakte nog in aanleg is, wordt bij het uitvoeren van de geluidberekeningen rekening gehouden met een geluidemissie vanwege dit industrieterrein zoals vastgelegd in de planologische zone. Effecten landgeluid Bij het ingraven van de buisleiding en elektriciteitskabel komt geluid vrij van een kraan, hijskraan, vrachtwagens, laswerkzaamheden, een generatorset en een boormotor van de Avegaarboor. Bij de HDD boring komt geluid vrij van de boorinstallatie, hydraulische units, pompen, bentonietinstallatie, vrachtwagens en generatoren. Dit materieel stoot geluid uit bij aanleg van de buisleiding op land. Methode Om te bepalen of de toegestane geluidnormen worden overschreden met de geplande activiteiten zijn er modelberekeningen uitgevoerd. Bij deze modelberekeningen is het aanwezige geluid in de huidige en autonome situatie meegenomen en wordt op basis

9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Deelrapport Transport MER ROAD 20 juni 2011 - 104 - Definitief

van de verschillende activiteiten met betrekking tot het aanleggen van de buisleiding een inschatting gemaakt van de geluiduitstoot. Rekenmodel Het door DCMR Milieudienst Rijnmond voorgeschreven rekenprogramma (Geonoise, versie 4.06) is gebruikt voor het berekenen van de geluidscontouren vanwege de aanlegfase. Om in het kader van de Natuurbeschermingswet het equivalente 24 uur geluidniveau te berekenen is het rekenmodel overgezet naar een hiervoor geschikt programma (GeoMilieu, versie V1.62 van dgmr-software). Voor het uitvoeren van de modelberekeningen zijn de richtlijnen van de “Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai” van 1999 (toegepast. Voor de Maasvlakte zijn specialistische modellen overeenkomstig het SI2-rekenmodel toegepast van DCMR. Input berekening De CO2 buisleiding wordt voor een groot deel aangelegd langs of in de buurt van de zeewering. Omdat deze zeewering relevant is voor de afscherming in de richting van het Natura 2000 gebied Voordelta, is deze als scherm met een hoogte van +3,0 m ten opzichte van het lokale maaiveld ingevoerd. Met het akoestisch rekenmodel zijn de geluidscontouren bepaald voor verschillende activiteiten ten behoeve van het aanleggen van de buisleiding: • Het ingraven van de buisleiding; • Avegaar boren voor het kruisen van wegen e.d.; • HDD boring voor de Yangtzehaven; • HDD boring voor de Maasmonding. Bij de uitgevoerde analyse is gekeken naar de toegestane geluidsniveaus in het gebied. Deze zijn voor het gezoneerde industrieterrein Europoort/Maasvlakte weergegeven op figuur 8.10 met een 50 dB contour. Voor industrielawaai Tweede Maasvlakte is eveneens een geluidszone vastgesteld welke de voorgaande grotendeels overlapt, zie figuur 8.11. De uitkomst van de analyses worden gepresenteerd op figuur 8.12 t/m figuur 8.17. Hierop zijn de geluidscontouren van 30 t/m 45dB aangegeven voor de verschillende activiteiten en is te zien dat de maatgevende contour (ruimschoots) niet wordt overschreden. Figuur 8.13 en 8.14 geven de geluidscontouren weer van de HDD boring onder de Yangtzehaven van noord naar zuid en van de HDD boring onder de Maasmonding vanaf het stand. De geluidscontouren van de alternatieve boorlocaties, onder de Yangtzehaven van zuid naar noord en bij de Maasmonding 250m ten zuidoosten van het strandje (aan de zuid zijde van de Europaweg), zijn weergegeven in figuur 8.15 en 8.16. Voor een nadere onderbouwing van het akoestisch onderzoek, zie bijlage T4. Akoestisch onderzoek WNP.

Deelrapport Transport MER ROAD 9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Definitief - 105 - 20 juni 2011

Effecten aanlegfase (-) De berekende geluidsniveaus overschrijden allen de toegestane geluidsniveaus niet. Door de heersende geluidsniveaus vanwege de E.ON energiecentrale Maasvlakte en alle overige bedrijven op het industrieterrein Europoort Maasvlakte, zal de aanlegfase van de CO2 transportleiding over land niet tot extra verstoring leiden in het Natura 2000 gebied Voordelta. Wel is de aanleg mogelijk waarneembaar in het Natura 2000 gebied, naast de natuurlijk aanwezige geluiden (wind, breken van golven etc.). Daarom krijgen beoordelingscriteria van de aanlegfase de beoordeling licht negatief (-). Bij aanleg van een elektriciteitskabel zullen meer uitvoeringsactiviteiten (en hiermee geluiduitstoot) plaatsvinden, echter ook van deze activiteiten zijn de effecten op geluid licht negatief (-). Wanneer de intredepunten van de HDD boringen wijzigen zoals eerder deze paragraaf aangegeven (en in de figuren met geluidscontouren weergegeven), veranderen de geluidcontouren niet dusdanig dat er andere effecten optreden. Effecten gebruiksfase (0) De CO2 transportleiding wordt grotendeels ingegraven in een leidingenstrook en bestaat uit een circa 5 km lange koolstofstalen buis met isolatie. Eventuele geluidafstraling door de leiding is niet aan de orde. Mogelijk dat het eerste deel van de leiding vanaf het compressorstation bovengronds loopt. Dit deel wordt dan voorzien van een thermische isolatie, zodanig dat ook de geluidemissie vanwege dit leidingdeel akoestisch als niet relevant kan worden beoordeeld. De beoordeling van aspect geluidsafstraling gebruiksfase wordt hiermee 0 (geen effect). Om de wanden van de leiding te inspecteren (controle van de wanddikte en materiaalgesteldheid), wordt op geplande momenten (als de leiding niet voor CO2 transport gebruikt wordt), een inspectie gereedschap door de leiding gestuurd (pigging). Dit inspectie gereedschap (pig) wordt door middel van een drijfgas voortgestuwd. Aangezien het drijfgas op lage druk geopereerd wordt is dit akoestisch niet relevant. De beoordeling van aspect geluidsafstraling onderhoud wordt hiermee 0 (geen effect). Effectbeoordeling In onderstaande tabel worden de effecten op landgeluid beoordeeld. De variant met elektriciteitskabel heeft een groter effect dan het basisalternatief, echter beide leveren ze een licht negatief effect. Tabel 8.19 Effectbeoordelingen

Alternatief/Variant Thema Aspect Activiteit

Basisalternatief Variant met

elektriciteitskabel

Geluidshinder

(tijdens aanleg)

Ingraven, avegaar boren en

HDD boren

- -

Geluidsafstraling gebruiksfase 0 0

Geluid

Geluidshinder

(tijdens gebruik) Geluidsafstraling onderhoud,

Pigging

0 0

9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Deelrapport Transport MER ROAD 20 juni 2011 - 106 - Definitief

Figuur 8.10 Zonegrens 50dB contour GRW-gebied

Deelrapport Transport MER ROAD 9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Definitief - 107 - 20 juni 2011

Figuur 8.11 Ligging zonegrens tweede maasvlakte (24-uurs 40dB geluidscontour)

9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Deelrapport Transport MER ROAD 20 juni 2011 - 108 - Definitief

Figuur 8.12 Geluidscontouren ingraven van de transportleiding

Deelrapport Transport MER ROAD 9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Definitief - 109 - 20 juni 2011

Figuur 8.13 Geluidscontouren avegaar boren

9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Deelrapport Transport MER ROAD 20 juni 2011 - 110 - Definitief

Figuur 8.14 Geluidscontouren HDD boren Yangtzehaven van noord naar zuid

Deelrapport Transport MER ROAD 9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Definitief - 111 - 20 juni 2011

Figuur 8.15 Geluidscontouren HDD boren Maasmonding vanaf stand

9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Deelrapport Transport MER ROAD 20 juni 2011 - 112 - Definitief

Figuur 8.16 Geluidscontouren HDD boren Yangtzehaven van zuid naar noord

Deelrapport Transport MER ROAD 9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Definitief - 113 - 20 juni 2011

Figuur 8.17 Geluidscontouren HDD boren Maasmonding vanaf zuiden Europaweg

9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Deelrapport Transport MER ROAD 20 juni 2011 - 114 - Definitief

8.5.2 Effectbeschrijving onderwatergeluid

Het onderwerp onderwatergeluid staat sinds enkele jaren op de agenda als mogelijke factor die van invloed is op het onderwatermilieu. Zeezoogdieren en vis zouden negatieve effecten kunnen ondervinden van een blootstelling aan onderwatergeluid. De eerste signalen die duidelijk maakten dat onderwatergeluid van invloed zou kunnen zijn waren de strandingen van walvissen kort na sonaruitzendingen van marineschepen in de nabije omgeving. Inmiddels wordt onderwatergeluid gezien als een relevante factor bij allerlei activiteiten op zee, bijvoorbeeld bij baggerwerkzaamheden of bij de bouw van windmolenparken op zee, waarbij de ‘klappen’ van de heiwerkzaamheden de belangrijkste bron van onderwatergeluid vormen. Ook de scheepvaart staat wat betreft onderwatergeluid in de belangstelling. In zijn algemeenheid geldt dat de kennisopbouw over de invloed van het onderwatergeluid op het milieu (zeezoogdieren en vis) nog volop in ontwikkeling is. Voor achtergrondinformatie, zie ‘Achtergrondrapportage Onderwatergeluid’, (TNO 2011) bijlage T5. Het feit dat onderwatergeluid en de invloed daarvan op het milieu een relatief jong vakgebied is, brengt met zich mee dat niet over alle relevante bronnen van onderwatergeluid informatie beschikbaar is. Zo is er relatief veel informatie over schepen en het onderwatergeluid dat geproduceerd wordt bij de aanleg van windmolenparken op zee. Er is minder of geen informatie over het onderwatergeluid dat geproduceerd wordt door bijvoorbeeld het uitvoeren van een HDD boring of van de thrusters van een pijpenlegger. Alleen door ter plekke (of aan soortgelijke installaties in soortgelijke omstandigheden) te meten kan deze informatie worden verkregen. Omdat dit vooralsnog niet aan de orde is, is het onderzoek voor dit MER gebaseerd op data uit de literatuur, geïnterpreteerd door de deskundigen (‘expert judgement’), met de aantekening dat voortschrijdende kennis in de toekomst mogelijk kan leiden tot nieuwe inzichten. Huidige situatie en ontwikkelingen Reguliere activiteiten op de Noordzee waarbij onderwatergeluid optreedt variëren van beroepsvaart, recreatievaart, baggerwerkzaamheden en visserij tot het overvliegen van helikopters en militaire oefenactiviteiten. Zoals bovenstaand beschreven is de hoeveelheid onderwatergeluid dat optreedt bij deze activiteiten niet exact bekend. Er is geen informatie beschikbaar waarin wordt aangegeven welke hoeveelheden en met welke frequenties er onderwatergeluid in de Noordzee aanwezig is. De specifieke locatie van de transportleiding kenmerkt zich door de aanwezigheid van de haven van Rotterdam waar elke dag vele schepen naartoe gaan en vandaan komen via de Maasgeul. Methode Voor verschillende activiteiten is bekend wat de uitstoot van geluid is. Dit wordt weergegeven in een toonhoogte (frequentie) en een geluidsterkte (decibel). Voor vis en zeezoogdieren is bekend welke frequenties van geluid ze kunnen waarnemen en met welke geluidssterkte (voor de verschillende waarneembare frequenties) de TTS behaald wordt. TTS staat voor Temporary Treshold Shift en staat voor tijdelijke gehoorschade.

Deelrapport Transport MER ROAD 9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Definitief - 115 - 20 juni 2011

De TTS waarden zijn door middel van literatuurstudie af te leiden voor vis en zeezoogdier. Met deze gegevens kan bepaald worden of de TTS wordt overschreden en tot op welke afstand van de activiteit dit gebeurd. Effecten onderwatergeluid Onderwatergeluid HDD boring Maasmonding (-) De CO2 leiding wordt onder de Maasmonding geboord op 7 m diepte onder de waterbodem. De boorwerkzaamheden zullen voornamelijk lagere frequenties produceren. De boorinstallatie bevindt zich in zijn geheel bovengronds. Er is geen direct contact van de boor met het water, zoals dat wel het geval is bij een verticale boring. Daardoor is er dus geen directe overdracht van de trillingen van de boor naar het water. De verwachting is dat het boorgeluid lokaal wellicht waarneembaar zal zijn, maar ten opzichte van het aanwezige scheepvaartgeluid een ondergeschikte rol zal spelen. Onderwatergeluid ingraven buisleiding op zee (-) Bij de aanleg van de buisleiding wordt een zogenaamde pijpenlegger gebruikt. Het dynamische positioneringssysteem van een dergelijk schip maakt gebruik van sterke thrusters. De verwachting is dat zij veel onderwatergeluid produceren, waarbij cavitatie (‘bellen’) rond de thrusters een belangrijk bron is. Er is geen informatie bekend over het bronniveau van dit type thrusters en alleen metingen kunnen deze kennisleemte vullen. Er is echter een inschatting gemaakt voor het bronniveau, gebaseerd op beschikbare kennis omtrent baggerschepen. Het berekende Sound Exposure Level (blootstellingsniveau van het geluid) komt uit op 203 dB re1mPa2s (eenheid voor onderwatergeluid). Als drempelwaarde voor de bruinvis wordt de sound exposure level van 195 dB re 1 mPa2s met 8 dB overschreden. Een bruinvis die zich gedurende 24 uur ophoudt binnen deze afstand krijgt te maken met TTS. De TTS grens van de activiteit zit op 630 meter afstand bij een blootstelling van 24 uur per etmaal. Wanneer er wordt uitgegaan van een blootstelling van 6 uur per etmaal, is de TTS afstand 160 meter. Bij een blootstelling van 3 uur per etmaal is de TTS afstand 80 meter. In tabel 8.20 is dit weergegeven en worden ook de waarden voor grote vis en kleine vis gegeven. Onderwatergeluid bij het baggeren van zandgolven (-) Het berekende Sound Exposure Level (blootstellingsniveau van het geluid) leidt tot 200 dB re 1mPa2s. De TTS drempelwaarde voor de bruinvis wordt hiermee met 5 dB op 100 meter afstand overschreden. Op een afstand van 315 meter van de activiteit wordt de TTS waarde behaald. Hierbij is uitgegaan van een blootstelling van 24 uur per etmaal. Wanneer een blootstelling van 6 uur per etmaal aangehouden wordt bevindt de TTS waarde zich op een afstand van 80 meter en bij een blootstelling van 3 uur per etmaal bevindt de TTS waarde zich op 40 meter afstand. In tabel 8.20 is dit weergegeven en worden ook de waarden voor grote vis en kleine vis gegeven. Onderwatergeluid bij een calamiteit De kans op een calamiteit waarbij de buisleiding kapot gaat, wordt dusdanig klein geacht dat onderwatergeluid als gevolg hiervan niet wordt beschouwd.

9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Deelrapport Transport MER ROAD 20 juni 2011 - 116 - Definitief

Tabel 8.20 Bron van onderwatergeluid en relatie met TTS voor bruinvis en vis

De drempelwaarden in bovenstaande tabel zijn gebaseerd op de door Southall (Southall et al, 2007) gepubliceerde (en door Ainslie, 2010 samengevatte) waarden voor TTS. In het geval van een kortere blootstellingsduur per etmaal kan het dier dichterbij de bron komen omdat het zijn ‘dagdosis’ dan in een kortere tijd ontvangt. Voor vis geldt dat de drempel gebaseerd is op een ongewogen Sound Exposure Level. Voor vis geldt ook dat er geen drempelwaarde bekend is die specifiek betrekking heeft op continu geluid. De gepubliceerde drempel is gerelateerd aan heigeluid (pulsen). Vaak geldt voor continu geluid een hogere drempel dan voor pulserend geluid (zoals heigeluid), hetgeen leidt tot een kleinere ‘gevarenzone’. Gebruiksfase (0) In de gebruiksfase stroomt er CO2 door de buisleiding. Aangezien deze begraven wordt in de bodem en er onder water geen choke valves (kranen) worden aangelegd, zal dit geen merkbaar onderwatergeluid tot gevolg hebben. Effectbeoordeling De effecten van onderwatergeluid zijn, zoals uit bovenstaande tabel blijkt, van invloed op vissen en zeezoogdieren. De effectbeoordeling die hierbij hoort wordt gegeven in paragraaf 8.3 thema Natuur.

Alternatief/Variant Thema Aspect Activiteit

Basisalternatief Variant met

elektriciteitskabel

Geluid Onderwatergeluid Aanleg - -

8.6 Lucht

Voor het thema lucht is het aspect emissie van SO2, NOx en fijnstof onderzocht om vast te stellen of de uitstoot die vrijkomt bij de voorgenomen activiteit onder de gestelde normen blijft.

Deelrapport Transport MER ROAD 9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Definitief - 117 - 20 juni 2011

8.6.1 Effectbeschrijving luchtkwaliteit

Voor de luchtverontreiniging is er een kwalitatieve analyse uitgevoerd. Hierbij zijn de luchtkwaliteitseisen in beeld gebracht en is een inschatting gemaakt van de luchtverontreiniging voor de aanlegfase zowel op land als op zee, op basis van de globale te verwachten inzet van materieel. Aangezien de inzet van het materieel voor de verschillende aanlegwerkzaamheden van korte duur is, de werkzaamheden zich verplaatsen over het traject en de uitstoot van het materieel beperkt is, is er naar de mening van de deskundigen geen noodzaak voor een kwantitatieve analyse (modelstudie). Huidige situatie en ontwikkelingen In de huidige situatie vindt er in het maasvlakte gebied voornamelijk uitstoot van luchtverontreiniging plaats door de industrie en scheepvaart. De E.ON energiecentrale Maasvlakte is gelegen op het westelijke gedeelte van de Maasvlakte met als hoofdactiviteit de productie van elektriciteit met 2 bestaande koleneenheden (MPP1en MPP2), een WKC (aardgas gestookte centrale) en de levering van stoom- en koelwater aan Lyondell (producent van ruwe materialen t.b.v. coatings). Nevenactiviteiten bestaan uit opslag en (band)transport van kolen, gipsverwerking en activiteiten ten behoeve van het bijstoken met andere energiedragers dan steenkool (secundaire brandstoffen). Autonome ontwikkeling van het gebied bestaat uit aanleg van de Tweede Maasvlakte, waarbij door aanlegwerkzaamheden tijdelijk uitstoot van luchtverontreiniging op zal treden. Op het terrein van de E.ON energiecentrale Maasvlakte is momenteel Maasvlakte Power Plan 3 (MPP3 Maasvlakte) in aanbouw. Het in gebruik nemen van MPP3 is voorzien eind 2012. Effecten aanlegfase (-) De aanleg van de buisleiding bestaat grotendeels uit werkzaamheden van materieel met verbrandingsmotoren (vrachtwagens, kranen, schepen). Op basis hiervan is er een mogelijke invloed van de uitstoot van NOx (met name NO2) en (fijn) stof te verwachten. De uitstoot van deze stoffen zal slechts een klein deel van een jaar (maximaal enkele maanden) en éénmalig plaatsvinden. Daarbij geldt dat de emissies slechts op bepaalde tijdstippen (niet continu) zullen plaatsvinden en dat de emissies verspreidt over het tracé zullen plaatsvinden. De hoeveelheid in te zetten materieel is daarbij beperkt. Hiermee kan worden gesteld dat de hoeveelheid luchtverontreiniging op jaarbasis verwaarloosbaar klein is conform het toetsingskader. De grenswaarden voor luchtkwaliteit zijn namelijk gebaseerd op concentraties betrokken over een geheel jaar, terwijl de werkzaamheden voor aanleg van de buisleiding slechts een klein deel van een jaar plaatsvinden. De invloed van de werkzaamheden op de luchtkwaliteit in de omgeving is klein. Hierdoor is het niet nodig om een kwantitatieve analyse uit te voeren en de huidige situatie en autonome ontwikkelingen van de luchtkwaliteit in beeld te brengen. Er kan worden geconcludeerd dat gedurende de aanlegfase geen knelpunten ten aanzien van luchtkwaliteit zijn te verwachten. Gedurende deze korte periode vindt een beperkte uitstoot plaatst welke verplaatst over het traject (-). Voor het aanleggen van de variant mét de elektriciteitskabel zullen meer uitvoeringswerkzaamheden plaats moeten vinden en zal er meer uitstoot van luchtverontreiniging zijn. Dit is echter nog steeds een verwaarloosbare hoeveelheid (-). Effecten gebruiksfase (0)

9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Deelrapport Transport MER ROAD 20 juni 2011 - 118 - Definitief

Door de buisleiding wordt CO2 getransporteerd van de afvanginstallatie naar het platform. Uitstoot van luchtverontreiniging is hierbij niet aan de orde. Het reguliere onderhoud aan de buisleiding bestaat uit het inspecteren van de binnenzijde van de buis. Deze inspectie (controle van de wanddikte en buismateriaal gesteldheid), wordt op geplande momenten uitgevoerd (als de leiding niet voor CO2 transport gebruikt wordt), waarbij een inspectie gereedschap door de leiding wordt gestuurd. Dit inspectie gereedschap wordt door middel van een drijfgas voortgestuwd. Deze procedure wordt in vaktermen ook wel ‘pigging’ genoemd. Het inspectiegereedschap dat door de buisleiding wordt gestuwd, wordt hiermee de ‘pig’ genoemd. Bij deze activiteit vindt ter plaatse van de transportleiding geen uitstoot plaats. De beoordeling in de gebruiksfase wordt hiermee 0 (geen effect). Kanttekening hierbij is dat de pig mogelijk per vrachtwagen van en naar het pigging station wordt vervoerd op het moment dat er een inspectie plaatsvindt. De uitstoot van de vrachtwagen wordt verwaarloosbaar geacht. Effectbeoordeling luchtkwaliteit In onderstaande tabel worden de effecten op luchtkwaliteit beoordeeld. De variant met elektriciteitskabel veroorzaakt meer uitstoot in de aanlegfase aangezien de extra aanlegactiviteit een additionele uitstoot oplevert, echter in beide gevallen zijn de effecten licht negatief. Tabel 8.21 Effectbeoordelingen

Alternatief/Variant Thema Aspect Activiteit

Basisalternatief Variant met

elektriciteitskabel

Emissies tijdens

aanleg

Ingraven van de

buisleiding, boringen

en aanleg op zee

- -

Regulier gebruik 0 0

Lucht

Emissie tijdens

gebruik Onderhoud, Pigging 0 0

8.7 Externe veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om de risico’s die samenhangen met het produceren, verwerken, opslaan en vervoeren van gevaarlijke stoffen. Hierbij dient te worden gekeken naar plaatsgebonden- en groepsrisico’s. Tebodin heeft risicoanalyses uitgevoerd naar het onderdeel transport (Tebodin, 2011), bijlage T3.

Deelrapport Transport MER ROAD 9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Definitief - 119 - 20 juni 2011

8.7.1 Risicoanalyse scheepvaart

Het risico op een ongeval is aanwezig bij aanvaring van de buisleiding door aanvaring door de scheepvaart. Voor de buisleiding op zee heeft MARIN (MARIN, 2010) onderzoek gedaan naar de kans op een incident met de buisleiding door passerende scheepvaart. De resultaten van dit onderzoek worden hieronder kort weergegeven. Het onderzoek is opgenomen in bijlage T2. Om de kans op een incident in beeld te brengen is er een risico inventarisatie gemaakt. Vervolgens is op basis van de frequenties en de incidenten beoordeeld wat het daadwerkelijke risico (kans op een incident maal de gevolgen van het incident). In deze paragraaf wordt enkel de kans op een incident beschreven. Effecten aanlegfase Het risico van aanvaren tijdens de aanleg van de elektriciteitskabel en de transportleiding is klein. Immers, tijdens de aanleg van de buisleiding en (eventueel) de kabel zijn beiden niet in gebruik. Effecten gebruiksfase In Marin (2010) (bijlage T2) is een risicoanalyse gemaakt van een aanvaring door scheepvaart met de transportleiding. In deze studie is de kans op een incident met de CO2 buisleiding door de scheepvaart bepaald. De kans op een incident is bepaald met ongevalskansmodules van het SAMSON model (Safety Assessment Model for Shipping and Offshore on the North Sea, zie bijlage T2 voor een toelichting). Het model is ontwikkeld voor Rijkswaterstaat Noordzee en wordt gebruikt om de kansen en consequenties van alle type ongevallen op zee te schatten. Ook wordt het SAMSON model gebruikt om de impact van deze ongevallen op het veiligheidsniveau te voorspellen. Voor de berekeningen wordt gebruik gemaakt van een verkeersdatabase die de dichtheid, samenstelling en het gedrag van het scheepvaartverkeer beschrijft. Het verkeer op zee wordt onderverdeeld in twee groepen, namelijk het ‘routegebonden’ en het ‘niet routegebonden’ verkeer (R-schepen en N-schepen). Het routegebonden verkeer bevat de scheepsbewegingen van de koopvaardijschepen, die op weg zijn van haven A naar haven B. Het niet routegebonden verkeer bevat de scheepsbewegingen van de schepen die een missie ergens op zee hebben, zoals visserij, bevoorradingsvaart, werkvaart en recreatievaart. Figuur 8.18 laat de verkeersdatabase van het routegebonden verkeer zien in de buurt van de buisleiding. De rode strepen geven aan waar de verkeersstromen zich bevinden. De lijndikte is een maat voor de verkeersintensiteit. Het verkeersscheidingstelsel is weergegeven middels de paarse lijnen.

9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Deelrapport Transport MER ROAD 20 juni 2011 - 120 - Definitief

Figuur 8.18 Verkeersdatabase van het routegebonden verkeer (in rood) samen met het traject van de

buisleiding (in zwart) Met behulp van het SAMSON-model zijn de kansen op een incident met de buisleiding berekend voor de volgende gebeurtenissen: • Een schip zinkt op de buisleiding (wel of niet na een aanvaring); • Een container valt op de buisleiding; • Deklading valt op de buisleiding; • Een anker wordt uitgeworpen en komt neer op de buisleiding; • Een anker wordt uitgeworpen net voordat een schip de buisleiding passeert en blijft

achter de buisleiding haken voordat het schip is afgeremd; • Een vissend vissersschip vaart over de buisleiding. De frequenties zijn berekend voor de situatie waarin de buisleiding onbedekt op de zeebodem ligt. Alleen de kansen voor een anker dat achter de buisleiding haakt zijn gegeven voor een aantal ingraafdiepten. Gebaseerd op deze frequenties, aangevuld met gegevens over de betrokken schepen en buisleidingkarakteristieken kan worden ingeschat of de buisleiding potentieel ernstig beschadigd kan worden. In tabel 8.22 en 8.23 zijn de uitkomsten weergegeven.

Deelrapport Transport MER ROAD 9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Definitief - 121 - 20 juni 2011

Tabel 8.22 Frequentie per gebeurtenis voor elk deel van de buisleiding

Pijp LengteNB OL NB OL

Sectie ° ‘ ° ‘ ° ‘ ° ‘ km R-schip N-schip Totaal R-schip N-schip Totaal R-schip N-schip Totaal1 5208 356 5208 357 0.446 0 89 89 0 0.593 0.593 0 0.256 0.2562 5208 357 5204 403 10.383 878 301 1179 1.556 1.128 2.684 1.426 0.517 1.9433 5204 403 5202 403 3.496 0 706 706 0 1.868 1.868 0 0.827 0.827

4 5202 403 5200 402 2.575 0 699 699 0 1.651 1.651 0 0.707 0.7075 5200 402 5159 402 2.38 27253 699 27952 39.098 1.649 40.748 32.699 0.707 33.406

Totaal 19.28 3837 472 4309 5.664 1.384 7.048 4.804 0.616 5.42

Gezonken op pijp zonder aanvaring

aantal/km/jaar aantal/km/miljoen jaar aantal/km/miljoen jaarVan Naar Passages over pijp

Gezonken op pijp na een aanvaring

Tabel 8.23 Frequentie per gebeurtenis voor elk deel van de buisleiding (vervolg)

aantal/km/jaar

Sectie R-schip N-schip Totaal R-schip N-schip Totaal R-schip N-schip Totaal R-schip N-schip Totaal Vissersschip1 0 0 0 0 0.006 0.006 0 0.076 0.076 0 0.272 0.272 572 20.787 0 20.787 0.129 0.018 0.148 0.401 0.171 0.572 4.166 0.574 4.741 673 0 0 0 0 0.037 0.037 0 0.327 0.327 0 0.913 0.913 904 0 0 0 0 0.034 0.034 0 0.306 0.306 0 0.773 0.773 785 62.678 0 62.678 4.205 0.034 4.239 12.916 0.305 13.221 140.784 0.772 141.555 78 Totaal 18.932 0 18.932 0.589 0.026 0.614 1.81 0.232 2.042 19.623 0.68 20.302 74

Anker op pijp Anker haakt achter pijpVissend vissersschip

vaart over pijp

aantal/km/miljoen jaar aantal/km/miljoen jaar aantal/km/miljoen jaar aantal/km/miljoen jaar

PijpContainer overboord

op pijp Dek lading op pijp

De vier hoogste ongevalfrequenties zijn: • Vissende vissersschepen die over de buisleiding varen; • Anker haakt achter de buisleiding; • Containers vallen overboord op de buisleiding; • Schip zinkt op buisleiding (wel of niet als gevolg van een aanvaring). De buisleiding is ingedeeld in vijf secties en de resultaten zijn per sectie gepresenteerd en voor de hele buisleiding. De hoogste ongevalfrequenties zijn uitgerekend voor buisleiding secties waar veel routegebonden verkeer vaart: • sectie 5, de Maasmond en; • sectie 2, waar de buisleiding het verkeersscheidingsstelsel Maas Noord kruist. Effecten verwijderen De effecten van de verwijdering van de buisleiding hebben een vergelijkbaar effect als de effecten van de aanleg. Zie voor de effectbeoordeling van de risicoanalyse scheepvaart als onderdeel van externe veiligheid, paragraaf 8.7.3 Effectbeoordeling externe veiligheid.

8.7.2 Risicoanalyse buisleiding

Voor de risicoanalyse buisleiding zijn geen relevante verschillen tussen het al dan niet aanwezig zijn van de elektriciteitskabel, aangezien de risicoanalyse alleen de buisleiding voor het CO2 transport betreft. Voor dit onderdeel wordt echter wel onderscheid gemaakt tussen een hoge druk- en een lage druk scenario. Het hoge druk scenario geeft het risico tijdens operatie van de leiding weer en treedt dus op bij het normale gebruik van de buisleiding in de gebruiksfase. De druk in de leiding loopt bij volle doorzet tot 128 bar. In de huidige ‘risicoanalyse buisleiding’ zijn berekeningen gemaakt met werkdrukken van 128 bar en 70 bar. Voor een (worst case) lage druk scenario wordt een extra berekening uitgevoerd, waarvan het resultaat in een later stadium als aanvulling bij het MER zal worden gevoegd.

9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Deelrapport Transport MER ROAD 20 juni 2011 - 122 - Definitief

Er is geen risicoanalyse gemaakt voor de buisleiding tijdens zowel de aanlegfase als tijdens het verwijderen, aangezien er dan geen transport van CO2 plaatsvindt. Methodiek Voor het aspect externe veiligheid is beleid geformuleerd op nationaal niveau. Bij externe veiligheid gaat het om de risico’s die samenhangen met het produceren, verwerken, opslaan en vervoeren van gevaarlijke stoffen. Deze risico’s doen zich voor zowel rondom risicovolle inrichtingen als transportassen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Hierbij dient te worden gekeken naar plaatsgebonden- en groepsrisico’s. Plaatsgebonden risico (PR) en groepsrisico (GR) Voor externe veiligheid zijn twee maten opgesteld: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). PR: Bij het plaatsgebonden risico gaat het om de kans dat een persoon overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, als deze persoon zich voortdurend en onbeschermd in de nabijheid van een risicovolle inrichting of transportas bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven als een contour rondom de risicovolle inrichting of de transportas. GR: Het groepsrisico is de kans dat een groep personen van een bepaalde omvang overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico wordt weergegeven als een grafiek met het aantal personen op de horizontale as en de kans op overlijden op de verticale as. PR toetsen aan 10-6-contour Voor nieuwe situaties geldt voor kwetsbare objecten een grenswaarde voor het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar. Dit betekent dat er een kans van 10-6 per jaar is, dat een persoon overlijdt als gevolg van een ongeval. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt een richtwaarde van eveneens 10-6 per jaar. Doordat beide waarden gelijk zijn, kan in dit MER worden volstaan met een toetsing aan deze grenswaarde. GR toetsen aan oriëntatiewaarde Voor het groepsrisico is een oriëntatiewaarde vastgelegd. Dit houdt in dat hier gemotiveerd van kan worden afgeweken. Dit is gebonden aan een verantwoordingsplicht. De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico voor inrichtingen is: De kans op een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers is ten hoogste 10-5 per jaar; De kans op een ongeval met 100 dodelijke slachtoffers is ten hoogste 10-7 per jaar; De kans op een ongeval met 1.000 dodelijke slachtoffers is ten hoogste 10-9 per jaar. Dosis-effect relatie Om de kans op overlijden te bepalen is het van belang om te weten wanneer een persoon onder invloed van CO2 overlijdt. De Toetsingscommissie heeft tot op heden nog geen interim probitrelatie (relatie die de concentratie CO2 in de lucht relateert aan kans

Deelrapport Transport MER ROAD 9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Definitief - 123 - 20 juni 2011

op overlijden) vastgesteld daar er naar hun inzicht nog essentiële omissies zijn in de daarvoor benodigde kennis en informatie. De toegepaste probitrelatie is gebaseerd op de literatuurstudie naar de relatie tussen blootstelling aan CO2 en de letale gevolgen. Hierbij is als uitgangspunt genomen dat de in deze studie gebruikte aannames niet mogen leiden tot een onderschatting van de risico’s. De toegepaste probitrelatie is weergegeven in figuur 8.19. Voor een blootstelling van 30 minuten en voor een blootstelling van 1 minuut.

Figuur 8.19 Kans van overlijden door CO2 in de lucht blootstelling 30 min. en 1 min. In deze figuur zijn tevens de door TNO en de Engelse Health and Safety Executive gedefinieerde probitrelaties weergegeven en blijkt dat de in deze risicoanalyse gebruikte probitrelatie conservatief is. (De Health and Safety Executive is de onafhankelijke autoriteit op het gebied industriële veiligheid). In de probitrelatie met een blootstelling van 1 minuut komt dit het duidelijkst naar voren.

9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Deelrapport Transport MER ROAD 20 juni 2011 - 124 - Definitief

Deze probitrelatie is op verzoek van DCMR beoordeeld door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieubeheer, Centrum Externe Veiligheid. Zij hebben geconcludeerd dat de gedefinieerde probitrelatie niet leid tot een onderschatting van de risico’s leid en uitgaat van conservatievere startwaarden dan de door RIVM voorgestelde concentratiegrenzen. Achtergrond probitrelatie De probitrelatie maakt het mogelijk om de letale effecten van een stof te berekenen door gebruik te maken van een drietal stofspecifieke constanten, de blootstellingsduur en concentratie waaraan iemand is blootgesteld. De generieke probitrelatie wordt weergegeven in Formule 1.

Waarin: Pr = Probitgetal a, b en n = stofspecifieke constanten c = concentratie (mg/m3) t = tijd (min) Formule 1: Generieke probitfunctie De stofspecifieke constanten worden vastgesteld conform Deel 4 van de PGS1 (Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen deel 1, Ministerie van VROM, 2003). Daarna wordt de probitrelatie getoetst door de wetenschappelijke toetsingscommissie probitrelaties. De probitrelaties die door de toetsingscommissie zijn geaccepteerd krijgen de status interim waarna het ministerie van Infrastructuur en Milieu de probitrelatie uiteindelijk vaststelt. De Toetsingscommissie heeft tot op heden nog geen interim probitrelatie vastgesteld daar er naar hun inzicht nog essentiële omissies zijn in de daarvoor benodigde kennis en informatie. Daarom is ten behoeve van het eerdere CO2 opslag project te Barendrecht door Tebodin een probitrelatie vastgesteld (zie hiervoor onderstaand Toegepaste probitrelatie). De probitrelatie is vastgesteld in lijn met PGS1. Deze probitrelatie is op verzoek van DCMR beoordeeld door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieubeheer, Centrum Externe Veiligheid. Zij hebben geconcludeerd dat de gedefinieerde probitrelatie niet leid tot een onderschatting van de risico’s leid en uitgaat van conservatievere startwaarden dan de door RIVM voorgestelde concentratiegrenzen. Toegepaste probitrelatie De toegepaste probitrelatie is gebaseerd op de literatuurstudie naar de relatie tussen blootstelling aan CO2 en de letale gevolgen. Hierbij is als uitgangspunt genomen dat de in deze studie gebruikte aannames niet mogen leiden tot een onderschatting van de risico’s. De toegepaste probitrelatie wordt weergegeven in Formule 2.

Formule 2: Probitrelatie voor CO2 Een grafische weergave van deze probitrelatie is op de voorgaande pagina te vinden in Figuur 8.19 (rode lijn: ‘TNO’).

Deelrapport Transport MER ROAD 9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Definitief - 125 - 20 juni 2011

Rekenmethode Bij het vaststellen van de rekenmethode is gekeken naar de invloed van wind op de dispersie van CO2 in de lucht. Enkel door vermenging van CO2 met lucht kan de concentratie van vrijgekomen CO2 lager worden. Hier wordt nader op ingezoomd door te kijken naar het vrijkomen van CO2 onder lage druk waarbij minder dispersie met de lucht ontstaat en het vrijkomen van CO2 onder water, waarbij het relatief rustig wordt afgegeven aan de lucht, waar tevens minder dispersie plaatsvindt. Bij het bepalen van de risico’s van de transportleiding zijn mede de eventuele ‘domino effecten’ in ogenschouw genomen (deze zijn niet opgenomen in de standaard faalfrequenties van buisleidingen). De mogelijke externe oorzaken zijn: het falen van een windturbine, de nabijheid van andere leidingen met brandbare stoffen, een neerstortend vliegtuig en een incident in de scheepvaart. Deze laatste heeft mede op basis van de informatie van MARIN (Externe veiligheid Scheepvaart, paragraaf 7.3) plaatsgevonden. Voor een gedetailleerde onderbouwing van de methode, zie Tebodin (2011) (bijlage T3). Resultaten Risicoanalyse buisleiding op land De eerste kilometers van de leiding lopen over land. Hiervan ligt het grootste deel in een leidingstrook van de Gemeente Rotterdam. Ter hoogte van kruisingen van wegen, spoorlijnen en de toekomstige Yangtzehaven wordt de leiding aangelegd in een kunstwerk. Met uitzondering van de kruising met de toekomstige Yangtzehaven betreffen de beschreven kunstwerken standaard kruisingen welke onvoldoende extra veiligheid garanderen om te komen tot een reductie van de faalkansen van de leiding. Het is niet aannemelijk dat de faalkans door het installeren van deze kunstwerken toeneemt. De faalkansen voor de leiding op land worden weergegeven in onderstaande tabel.

Tabel 8.25: faalkansen buisleiding op land

Scenario Initiële faalkans

(/m/jaar)

Percantage

Breuk van de leiding 3,7 * 10-5 25

Lek met een effectieve diameter van 10% van de nomilale

diameter, maximaal 20mm

1,1 * 10-4 75

Totaal 71,47 * 10-4 100

Het plaatsgebonden risico van de CO2 buisleiding op land is, marginaal. De PR-contour van 10-6 per jaar bestaat uit een fictieve lijn direct op de buisleiding omdat het risico zeer klein is en hiermee de bijbehorende contour een ‘lijnelement’ is. De reden hiervoor is dat bij het plotseling vrijkomen van CO2 uit de buisleiding, dit met een dergelijk grote snelheid gaat dat onmiddellijk grootschalige vermenging met de lucht plaatsvindt. Een wolk met een letale concentratie aan CO2 wordt daardoor niet bereikt.

9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Deelrapport Transport MER ROAD 20 juni 2011 - 126 - Definitief

De toekomstige Yangtzehaven en de Maasmonding wordt gekruist door middel van een horizontaal gestuurde boring. Deze boring ligt maximaal 45 meter onder NAP. De risicoanalyse van dit traject van de buisleiding is opgenomen in de risicoanalyse van de buisleiding op zee (zie risicoanalyse buisleiding op zee). Risicoanalyse buisleiding op zee (inclusief HDD boring Maasmond en Yangtzehaven) De faalkans van transportleidingen over zee, met een diameter kleiner dan 24 inch is 5,1 * 10-5 per km per jaar. De verschillende basisoorzaken welke resulteren in het falen van een leiding worden weergegeven in onderstaande tabel. Tabel 8.26 Basisoorzaken voor het falen van een leiding over zee

Basisoorzaak Incidenten Percentage

Anchor & impact damage 22 23%

Corrosion & Material defects 49 51%

Other 25 26%

Total 96 Indien de CO2 vrijkomt onderwater, dan zal zich een zogenaamde “bubble plume” vormen (zie figuur 8.20). Deze bubble plume zal de uitstromingssnelheid van het CO2 reduceren en voorkomen dat er jetdispersie optreed (dit in tegenstelling tot hetgeen op land gebeurd, zoals eerder in deze paragraaf beschreven). De intensieve menging van CO2 bij vrijkomen met het zeewater zal ervoor zorgen dat vrijgekomen CO2 direct de temperatuur aanneemt van het zeewater. Daarnaast kan een gedeelte van het CO2 in het water oplossen. Dit mitigerende effect is niet meegenomen in de analyse.

Figuur 8.20 Bubble plume

Deelrapport Transport MER ROAD 9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Definitief - 127 - 20 juni 2011

De plaatsgebonden risicocontouren worden weergegeven in figuur 8.21 en 8.22.

Figuur 8.21 Plaatsgebonden risicocontouren (hoge druk scenario)

9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Deelrapport Transport MER ROAD 20 juni 2011 - 128 - Definitief

Figuur 8.22 Plaatsgebonden risicocontouren (lage druk scenario)

De PR contouren worden in bovenstaande figuren weergegeven voor het hoge en het lage druk scenario. Hierbij geven de contouren, locaties met gelijke kansen op overlijden weer. Zo toont de PR-contour van 10-6 per jaar de locaties waar de kans op het overlijden van een persoon eens in de miljoen jaar bedraagt. Het PR is onafhankelijk van de bevolkingsverdeling in de omgeving van de inrichting (enkel op plaats gericht). De groepsrisicocurve van het hoge druk scenario wordt weergegeven in figuur 8.23 de groepsrisicocurve van het lage druk scenario wordt weergegeven in figuur 8.24.

Deelrapport Transport MER ROAD 9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Definitief - 129 - 20 juni 2011

Figuur 8.23 Groepsrisicocurve van het hoge druk scenario (128barg)

Figuur 8.24 Groepsrisicocurve van het lage druk scenario (70 barg) Het GR is, in tegenstelling tot het PR, afhankelijk van de bevolkingsverdeling in de omgeving van inrichting. In een F(N)-curve staat op de verticale as de kans weergegeven dat meer dan N slachtoffers ten gevolge van het beschouwde scenario komen te overlijden. Deze kans wordt uitgedrukt in de eenheid ‘per jaar’. Op de horizontale as staat het aantal slachtoffers weergegeven. Op het grootste deel van het tracé ontbreekt een polulatie. Dit geldt namelijk voor het tracé onder de Maasmonding en de Noordzee. Rondom het tracé onder de Yangtzehaven bestaat wel een populatie binnen de op figuur 8.21 en 8.22 weergegeven plaatsgebonden risicocontour. Op basis van de hier aanwezige populatie is invulling gegeven aan bovenstaande groepsrisicocurves. De groepsrisicocurves komen niet boven de richtwaarde uit. De scenario’s die de grootste bijdrage leveren aan het groepsrisico worden weergegeven in tabel 8.27 en 8.28.

9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Deelrapport Transport MER ROAD 20 juni 2011 - 130 - Definitief

Tabel 8.27 Bijdrage van individuele scenario’s op het groepsrisico, hoge druk variant

Scenario Procentuele bijdrage

80 mm lek ter hoogte van de Yangzehaven +/-55

Breuk van de leiding ter hoogte van de Yangzehaven +/- 45

Tabel 8.28 Bijdrage van individuele scenario’s op het groepsrisico, lage druk variant

Scenario Procentuele bijdrage

80 mm lek ter hoogte van de Yangzehaven +/-55

Breuk van de leiding ter hoogte van de Yangzehaven +/- 45

Maximale effectafstand De maximale effectafstand voor de buisleiding wordt weergegeven in Tabel 8.29.

Tabel 8.29 Maximale effectafstanden

Scenario Weerstype Maximale effectafstand (m)

Lage druk scenario Hoge druk scenario

F1,5 1530 1150 80mm lek uit de leiding onder zee

D5 570 630

De maximale effectafstand voor het hoge druk scenario en het lage druk scenario is visueel weergegeven in figuur 8.25 en 8.26.

Deelrapport Transport MER ROAD 9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Definitief - 131 - 20 juni 2011

Figuur 8.25 Maximale effectafstand hoge druk scenario (plaatsgebonden risicocontour 10-30 per jaar)

9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Deelrapport Transport MER ROAD 20 juni 2011 - 132 - Definitief

Figuur 8.26 Maximale effectafstand lage druk scenario (plaatsgebonden risicocontour 10-30 per jaar)

8.7.3 Effectbeoordeling externe veiligheid

Risicoanalyse scheepvaart Veruit de hoogste ongevalfrequentie is gevonden voor vissende vissersschepen die over de buisleiding varen. Hierbij is echter nog niet bepaald wat daadwerkelijk hierdoor de kans op een incident is. De netten van de vissende schepen slepen over de bodem, waarbij nog niet gezegd is of het net daadwerkelijk blijft haken aan een leiding of kabel.

Deelrapport Transport MER ROAD 9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Definitief - 133 - 20 juni 2011

In aanvulling hierop valt op te merken dat de berekening voor een onbedekte leiding is gemaakt. De leiding zal een dekking hebben die bij ingraving minimaal 0,8 meter bedraagt. In de rapportage van MARIN is de kans op een incident door de scheepvaart met de elektriciteitskabel niet separaat in beeld gebracht. Dit is wel goed in te schatten, immers het fenomeen dat gemodelleerd is in de studie is ongeacht het type leiding of kabel. De elektriciteitskabel ligt in de buurt van de transportleiding. De frequentie van een incident met een elektriciteitskabel zal logischerwijs dus orde grootte gelijk zijn. Plaatsgebonden (--) en groepsrisico (-) De Nederlandse wetgeving stelt nog geen eisen aan de externe veiligheid van een CO2 transportleiding. Het is echter reeds aangekondigd dat dit in de toekomst wel zal gebeuren. Daarom is het risico van de buisleiding over land berekend conform de Handleiding Risicoberekeningen Buisleidingen en worden de resultaten van de berekening getoetst aan de eisen zoals beschreven in het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen (BevB). In deze risicoanalyse zijn reducerende maatregelen zoals onder andere de ligging in de buisleidingstrook, diepteligging, wanddikte, bescherming door de isolatiemantel, bescherming door mantelbuizen etc. niet meegenomen in de bepaling van de faalfrequentie van de buisleiding. De in deze risicoanalyse gehanteerde faalkans voor de buisleiding is conservatief en zal daarom niet resulteren in een onderschatting van de risico’s. Het groepsrisico wordt veroorzaakt door het falen van de buisleiding in de Yangzehaven. Het groepsrisico blijft onder de oriënterende waarde zoals gespecificeerd in het BevB. De maximale effectafstand voor de buisleiding bedraagt 1150 tot 1550 meter voor een lek van 80mm op zee. De oriënterende waarde voor het groepsrisico wordt niet overschreden voor het hoge en lage druk scenario. De gehanteerde probitrelatie zal niet leiden tot een onderschatting van de risico’s van de buisleiding. Daarnaast adresseert de in deze risicoanalyse gebruikte rekenmethodiek de specifieke eigenschappen van CO2. Deze rekenmethodiek zal daarom niet resulteren in een onderschatting van de risico’s van de buisleiding. De effecten van de buisleiding op externe veiligheid overschrijden de wettelijke norm (die in de toekomst vigerend wordt) niet voor zowel het groepsrisico als het plaatsgebonden risico. De plaatsgebonden risicocontour overschrijdt weliswaar niet de norm, maar komt wel buiten de locatie en buiten de bovenkant van de buisleiding en wordt daarom negatief beoordeeld (- -). Het groepsrisico blijft onder de gestelde normen, maar neemt wel licht toe en wordt daarom licht negatief beoordeeld (-). Effectbeoordeling In onderstaande tabel wordt de effectbeoordeling van risicoanalyse buisleiding samengevat.

9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Deelrapport Transport MER ROAD 20 juni 2011 - 134 - Definitief

Tabel 8.30 Effectbeoordeling Risicoanalyse Buisleiding

Alternatief/Variant Thema Aspect Activiteit

Basisalternatief Variant met

elektriciteitskabel

Plaatsgebonden

risico Gebruik

-- -- Externe

veiligheid

Groepsrisico Gebruik - -

8.8 Verkeer

Transportbewegingen Voor de aanlegfase zal relatief veel transport nodig zijn van materieel over weg en water. Daarna wordt het vervoer beperkt tot onderhoudswerkzaamheden. De effecten tijdens de aanleg betreffen het hinderen van de scheepvaart en de risico’s van een aanvaring. Voor de bedrijfsfase heeft de elektriciteitskabel invloed op scheepskompassen. Bij inspectie, reparaties en/of herbegraven zijn vergelijkbare effecten op de scheepvaart te verwachten als bij de aanleg. Er is sprake van een lichte toename van de verkeersintensiteit ten opzichte van de referentiesituatie. Daarom wordt dit thema licht negatief beoordeeld (-). Er is geen onderscheid tussen de alternatieven en varianten. Tabel 8.31 Effectbeoordeling verkeer

Alternatief/Variant Thema Aspect Activiteit

Basisalternatief Variant met

elektriciteitskabel

Verkeer Transportbewegingen Aanleg en Gebruik - -

8.9 Landschap

De buisleiding die wordt aangelegd van de MPP3 installatie naar platform P18-A in de Noordzee wordt volledig (mogelijk met uitzondering van het begintraject op het terrein van E.ON) ondergronds geplaatst. De toplaag wordt hersteld na het plaatsen van de buisleiding. Het landschap ondergaat ten gevolge van het aanleggen van de buisleiding geen veranderingen. In de aanlegfase treedt een tijdelijke verstoring op door de aanlegwerkzaamheden. Deze verstoring is verwaarloosbaar te noemen aangezien de omgeving bestaat uit een industrieterrein en zeevaartroute waar activiteiten normaliter voorkomen en gezien de (in landschappelijk opzicht) kleinschaligheid van de werkzaamheden. Behoud van landschappelijke waarden wordt beoordeeld met 0 (geen effect) voor zowel het basisalternatief als de variant met elektriciteitskabel. Tabel 8.32 Effectbeoordeling archeologie en landschap

Alternatief/Variant Thema Aspect Activiteit

Basisalternatief Variant met

elektriciteitskabel

Landschap Behoud

landschappelijke

waarden

Gebruik

0 0

Deelrapport Transport MER ROAD 9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Definitief - 135 - 20 juni 2011

8.10 Electromagnetische effecten

Een in gebruik zijnde elektriciteitskabel veroorzaakt een magnetisch veld. Dit veld is meetbaar en wordt weergegeven met de eenheid �T. Naast een magnetisch veld kunnen elektriciteitskabels tevens een elektrisch veld creëren. Aangezien de elektriciteitskabel wordt voorzien van een aardscherm, blijft het elektrische veld volledig in de kabel besloten. Echter door de aanwezigheid van het magnetische veld zal wederom een (licht) elektrisch veld gecreëerd worden. Een zo genoemd geïnduceerd of secundair elektrisch veld. Huidige situatie en ontwikkelingen Van nature bestaat er een magnetisch veld rond de aarde. De achtergrondsterkte van het aardmagnetische veld in de Noordzee bedraagt circa 50 �T. Door de aanwezigheid van dit veld kunnen magnetische kompassen functioneren. Effecten gebruiksfase (-) Wanneer het magnetische veld in grote mate wordt ‘verstoord’ zouden de magnetische kompassen zoals aanwezig op bepaalde schepen niet meer goed kunnen functioneren. Binnen het MER “Den Helder 1“ en “Milieueffectenrapport voor een offshore Windturbinepark op de Thorntonbank” (C-Power 200310), is onderzoek gedaan naar de effecten voor aanleg en het gebruik van een windmolenpark. Hiervoor is tevens onderzocht wat het effect van een magnetisch veld door elektrische kabels op de scheepvaart zou kunnen zijn. In de MER Thorntonbank (C-Power; 2003) betreft de elektriciteitskabel een drie-aderige 150 kV-kabel. Het magnetisch veld rond deze kabel bedraagt ten hoogste 1,8 �T op 1 meter van de kabel en neemt snel af met de afstand van de kabel. Op 2 meter van de kabel bedraagt de magnetische veldsterkte nog 1,4 �T, en op 6 m van de kabel nog ongeveer 0,2 �T. In relatie tot de natuurlijke achtergrondsterkte is dit verwaarloosbaar klein. Hiermee kan geconcludeerd worden dat er een licht negatief effect van de elektriciteitskabel is op het natuurlijke magnetische veld (-). Effectbeoordeling In onderstaande tabel is de effectbeoordeling voor elektromagnetische effecten samengevat. Tabel 8.33 Effectbeoordeling Elektromagnetisch veld

Alternatief/Variant Thema Aspect Activiteit

Basisalternatief Variant met

elektriciteitskabel

Elektromagnetisme Aanwezigheid

elektromagnetisch

veld

Gebruik

0 -

In paragraaf 8.11 wordt nader ingegaan op de effecten van het elektromagnetische veld op de beroepsvaart en de recreatievaart.

10 http://www.mumm.ac.be/Common/Windmills/CPOWER/hoofddocument-mer.pdf

9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Deelrapport Transport MER ROAD 20 juni 2011 - 136 - Definitief

8.11 Gebruiksfuncties

In deze paragraaf worden de mogelijke effecten op gebruiksfuncties besproken. Het gaat om de volgende gebruiksfuncties: • Scheepvaart en Navigatie; • Visserij; • Winning van oppervlakte delfstoffen; • Offshore mijnbouw; • Baggerstortlocaties; • Militaire activiteiten; • Windparken; • Recreatie.

8.11.1 Scheepvaart en Navigatie

De effecten op scheepvaart en navigatie worden bepaald door de hinder die ondervonden wordt door aanlegwerkzaamheden en door het in gebruik zijn van de CO2

transportleiding en elektriciteitskabel. Huidige situatie en ontwikkelingen De Noordzee is een van de drukst bevaren zeeën ter wereld. Alle scheepvaart verlaat of komt de haven van Rotterdam binnen via de Maasgeul. Ten westen van de Maasmond bevinden zich verkeersscheidingsstelsels (VSS, figuur 8.27) die het inkomende en uitgaande verkeer van elkaar scheiden. Het deel van de scheepvaart met een grote diepgang vaart enkele tientallen kilometers westwaarts om vervolgens naar het zuiden of noorden af te buigen. Scheepvaart met een kleinere diepgang met bestemming IJmuiden, Hamburg of andere havens in de omgeving slaat al eerder af in noordelijke richting. Hier bevindt zich ook een verkeerscheidingstelsel (het Maas Noord VSS). Direct bij het verlaten van de havenmond bevindt zich ook een aanbevolen oversteekplaats voor pleziervaart. Deze oversteekplaats is recentelijk verschoven in westelijke richting door aanleg van Maasvlakte 2. De ontwikkeling zal een toename van de scheepvaart laten zien, waarbij rekening gehouden wordt met grotere schepen. Deze toename en verandering van scheepsafmetingen zal echter geen invloed hebben op de effectbeschrijving.

Deelrapport Transport MER ROAD 9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Definitief - 137 - 20 juni 2011

Figuur 8.27 Hydrografische zeekaart met daarop aangegeven het traject. Het roze gebied ten noorden van het platform is het Maas Noord VSS.

9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Deelrapport Transport MER ROAD 20 juni 2011 - 138 - Definitief

Effecten De effecten tijdens de aanleg betreffen het hinderen van de scheepvaart en de risico’s van een aanvaring. Voor de bedrijfsfase wordt de invloed van de elektriciteitskabel op scheepskompassen toegelicht. Bij inspectie, reparaties en/of herbegraven zijn vergelijkbare effecten op de scheepvaart te verwachten als bij de aanleg. Het risico op aanvaring van de transportleiding bij gebruik is behandeld in paragraaf 8.7. Effecten aanlegfase (-) Tijdens de aanleg van de transportleiding en de elektriciteitskabel zal een werkvaartuig van de Maasmond in de richting van het beoogde platform P-18A varen. De formatie die het werk uitvoert is een combinatie van een legschip en een ingraafmachine. Afhankelijk van het type ingraafmachine, wordt de ingraafmachine begeleid door een ingraafschip of heeft deze een eigen aandrijving. In de effectbepaling dient uitgegaan te worden van een combinatie met een geschatte lengte van maximaal 2000 m. De snelheid waarmee gevaren wordt is geschat op 3 km per dag. Het werkvaartuig dat de transportleiding en\of de elektriciteitskabel legt, start de werkzaamheden ten noorden van de Maasgeul. De drukke Maasgeul scheepvaartroute zal dus niet gekruist worden. Een deel van de route van het werkvaartuig kruist wel een VSS. Het beoogde platform P18-A ligt in een verkeerscheidingstelsel (het Maas Noord VSS). De breedte van het noordwaarts gaande deel van het VSS is 2 mijl. Doordat de hoek van het werkvaartuig en het VSS niet haaks is, zal naar schatting maximaal 50% door het werkvaartuig worden ingenomen. Gezien de korte afstand en de werksnelheid, zal deze hinder naar verwachting gedurende een dag plaats vinden. Als de elektriciteitskabel en transportleiding apart worden gelegd moet rekening gehouden worden met hinder gedurende 2 dagen. Voorafgaand aan de werkzaamheden zal in overleg met de (Rijks)Havenmeester van Rotterdam, de Kustwacht en de directie Noordzee van RWS bepaald worden welke veiligheidsmaatregelen in acht genomen dienen te worden. Hiermee zullen eventuele negatieve effecten als hinder en aanvaarrisico’s zoveel mogelijk worden vermeden. In aanvulling hierop zal er tijdelijk een werkschip ten noorden van de Maasgeul liggen. Deze zal de transportleiding en kabel moeten begeleiden die onder de Maasgeul wordt getrokken bij de HDD boring onder de Maasgeul. Gezien de vaste ligging van dit werkvaartuig is effect op het scheepvaartverkeer in de Maasgeul niet te verwachten. Voorafgaand aan de werkzaamheden zal in overleg met de (Rijks)Havenmeester van Rotterdam, de Kustwacht en de directie Noordzee van RWS bepaald worden welke veiligheidsmaatregelen in acht genomen dienen te worden. Hiermee zullen eventuele negatieve effecten als hinder en aanvaarrisico’s zoveel mogelijk worden vermeden. Te denken valt aan beperking van de werkbare tijd op basis van het weer, als golfhoogte en of windsnelheid. Bij storm zou het werkvaartuig onverwachts in de Maasgeul terecht kunnen komen. Door niet te werken tijdens hoge golven en\of harde wind zal dit risico worden vermeden.

Deelrapport Transport MER ROAD 9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Definitief - 139 - 20 juni 2011

Effecten gebruiksfase (0) Een afwijking van het van nature aanwezige magnetisch veld, veroorzaakt door de elektriciteitskabel (zoals beschreven in paragraaf 8.10), zou een effect op de scheepvaart kunnen hebben. Met de informatie van paragraaf 8.10 als onderbouwing, wordt het effect van een 33kV of 10kV elektriciteitskabel (zoals opgenomen in de variant met elektriciteitskabel) op het magnetische kompas als verwaarloosbaar klein geschat. In aanvulling hierop kan toegevoegd worden dat het gebruik van een kompas in de beroepsvaart tegenwoordig klein is. Commerciële schepen hebben vrijwel allemaal een gyro kompas. Dit is niet gevoelig is voor magnetisme. Daarnaast bestaan er GPS en andere middelen waarmee een afwijking snel geconstateerd wordt. De effecten van de elektriciteitskabel op scheepvaart door afwijkingen in het magnetische veld wordt als ‘geen effect’ beoordeeld (0). Effectbeoordeling In onderstaande tabel worden de effecten op scheepvaart beoordeeld, dit is kwalitatief gebeurd. Bij de variant met elektriciteitskabel vinden meer aanlegwerkzaamheden plaats, echter de effecten zijn in alle gevallen (met uitzondering van ‘aanwezigheid inrichting’) licht negatief. Tabel 8.34 Effectbeoordeling Scheepvaart en Navigatie

Alternatief/Variant Thema Aspect Activiteit

Basisalternatief Variant met

elektriciteitskabel

HDD boring

Maasmond

- -

Ingraven zeebodem - -

Scheepvaart

tijdens aanleg

Aanbrengen riser

platform

- -

Scheepvaart

tijdens gebruik

Aanwezigheid

inrichting

0 0

Gebruiksfuncties

TOTAAL - -

8.11.2 Visserij

Bij de effectbeschrijving en –beoordeling van de gebruiksfunctie visserij wordt gekeken naar de effecten vanuit economisch perspectief voor de visserij. Om de effecten te bepalen wordt gekeken naar het directe ruimtebeslag die de voorgestelde activiteiten hebben welke in conflict kunnen zijn met visserijactiviteiten. Bestaande ontwikkeling en autonome ontwikkeling Binnen de 12 mijlszone mag alleen door schepen tot 300 pk worden gevist. Veilingen voor gevangen vis uit de kustzone zijn aanwezig in IJmuiden, Scheveningen, Stellendam, Colijnsplaat en Breskens en in het Belgische Zeebrugge. In de kustzone vinden verschillende typen visserij plaats, waarvan de boomkorvisserij op platvis (voornamelijk schol en tong) en de garnalenvisserij de voornaamste zijn. Autonome ontwikkeling van de visserij zal voornamelijk afhangen van de toekomstige wet- en regelgeving. Momenteel is er sprake van overbevissing welke in diverse verdragen wordt teruggedrongen. Meer duurzame visserij zal in de toekomst waarschijnlijk ook leiden tot minder gebruik van sleepnetten. Effecten aanlegfase (-) Gedurende de ingraving van de leiding en de kabel zal er tijdeliik een werkvaartuig van de maasgeul naar het platform varen. De mogelijke nautische effecten worden beschreven in het hoofdstuk scheepvaart en navigatie. In aanvulling op deze nautische

9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Deelrapport Transport MER ROAD 20 juni 2011 - 140 - Definitief

effecten kunnen indirecte effecten ontstaan door bagger- en ingraafactiviteiten op de opgroei en foerageergebieden. Deze effecten en het indirecte effect op de ecologie door het vrijkomen van slib tijdens de ingraving, komen aan bod bij het thema natuur. Het totale oppervlak van de zeebodem dat actief wordt beroerd door de aanleg van de transportleiding en de kabel is geschat op 36 ha voor de variant met een elektrische kabel en 18 ha zonder de kabel. Gezien dit zeer kleine oppervlak zal het effect van de aanleg op de visserij verwaarloosbaar klein zijn (-). Effecten gebruiksfase De effecten van de transportleiding en elektriciteitskabel op de visserij als deze in gebruik zijn, wordt bepaald door de kans op een ongeval door contact met sleepnetten en ankers van de schepen en de transportleiding en elektriciteitskabel. Deze effecten worden beschreven in het paragraaf 8.7. Effectbeoordeling In onderstaande tabel is de effectbeoordeling voor visserij samengevat. Tabel 8.35 Effectbeoordeling Visserij

Alternatief/Variant Thema Aspect Activiteit

Basisalternatief Variant met

elektriciteitskabel

Gebruiksfuncties Visserij Aanleg - -

8.11.3 Winning van oppervlakte delfstoffen

Op de Noordzee is het toegestaan oppervlaktedelfstoffen te winnen. Het gaat hierbij om zand, grind en schelpen. De doorgaande NAP –20 meter lijn geldt als landwaartse grens voor de winning van oppervlaktedelfstoffen. Er zijn enkele uitzonderingen: • Zandwinning is toegestaan tussen de doorgaande NAP –20 meter lijn en de 12-

mijlsgrens én in de vaargeul (Euro-Maasgeul). Diepe zandwinning is toegestaan vanaf 2 kilometer zeewaarts van de doorgaande NAP –20 meter lijn;

• Schelpen mogen worden gewonnen in gebieden waar het dieper is dan NAP -5,0 meter tot 50 kilometer uit de kust.

Huidige situatie en ontwikkelingen Zandwinning is toegestaan tussen de doorgaande NAP –20 meter lijn en de 12-mijlsgrens én in de vaargeul (Euro-Maasgeul). Diepe zandwinning is toegestaan vanaf 2 kilometer zeewaarts van de doorgaande NAP –20 meter lijn. Op het Nederlands deel van de Noordzee wordt jaarlijks circa 35 miljoen m3 zand gewonnen (cijfers 2002). Hiervan komt een deel uit de vaargeul naar Rotterdam en IJmuiden. Zeezand wordt grotendeels gebruikt als ophoogzand op land (circa 20 miljoen m3/j). Voor kustsuppletie wordt ruim 14 miljoen m3/j gewonnen. Mogelijk kan in de toekomst ook nog op beperkte schaal beton- en metselzand (grove zandwinning) worden gewonnen.

Deelrapport Transport MER ROAD 9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Definitief - 141 - 20 juni 2011

Dit bevindt zich echter ofwel in een ecologisch waardevol gebied (de Klaverbank) ofwel op grote diepte, zodat de winning op dit moment niet, respectievelijk niet op economisch haalbare wijze, kan geschieden. Dit leidt tot omvangrijke importen uit andere Europese landen. In de toekomst zal er meer zand nodig zijn voor kustsuppleties. Naast zandwinning, vindt er op de Noordzee ook schelpenwinning plaats. Schelpen mogen worden gewonnen in gebieden waar het dieper is dan NAP -5,0 meter tot 50 kilometer uit de kust. Voor de schelpenwinning bestaan maxima aan de jaarlijks te winnen hoeveelheden in bepaalde gebieden. In figuur 8.28 zijn de zandwingebieden en de schelpenwingebieden gegeven.

Figuur 8.28 Overzicht Wingebieden (zand en schelpen) in 2009. Bron: www.Noordzeeatlas.nl Effecten aanlegfase en gebruiksfase (0) De zandwingebieden zijn op veilige afstand van de geplande kabel en transportleiding gelegen. Er zijn daarom geen negatieve effecten te verwachten door aanleg en gebruik van de transportleiding en de elektriciteitskabel (0). Effectbeoordeling In onderstaande tabel is de effectbeoordeling voor winning oppervlaktedelfstoffen samengevat. Tabel 8.36 Effectbeoordeling Winning oppervlaktedelfstoffen

Alternatief/Variant Thema Aspect Activiteit

Basisalternatief Variant met

elektriciteitskabel

Gebruiksfuncties Winning van

oppervlaktedelfstoffen Alle

0 0

8.11.4 Offshore mijnbouw

In de Noordzee liggen verschillende olie- en gasvelden met productieplatforms. Deze zijn verbonden met het land door middel van transportleidingen. Mogelijke effecten zijn eventuele aanpassing risicomanagement en/of nautische maatregelen op de platforms en tijdelijke (wederzijdse) (nautische) hinder voor gas- en oliewinningactiviteiten.

9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Deelrapport Transport MER ROAD 20 juni 2011 - 142 - Definitief

Huidige situatie en ontwikkelingen Op het Nederlands deel van het Continentaal Plat staat een groot aantal vaste mijnbouwinstallaties. In 2003 kwam ongeveer 85% (2,31 miljoen m3) van de aardoliewinning in Nederland uit het Nederlands Continentaal Plat; voor aardgaswinning was dit ongeveer 33% (23,14 miljard m3). In onderstaande Figuur 8.29 is een overzicht van de bekende olie- en gasvelden in de Noordzee weergegeven. Offshore mijnbouw activiteiten vinden voornamelijk plaats ten noorden van de huidige Maasvlakte.

Figuur 8.29 Overzicht gas en olie velden in Nederland (2005). Bron: www.Noordzeeatlas.nl In het Integraal Beheerplan Noordzee 2015 staat dat het aantal producerende velden in de komende decennia aanzienlijk zal afnemen. Daardoor zal de infrastructuur van platforms en buisleidingen op een gegeven moment in onbruik geraken. Vooral de kleine velden op de Noordzee (< 3 miljard m3) zijn voor een rendabele exploitatie sterk afhankelijk van bestaande infrastructuur.

Deelrapport Transport MER ROAD 9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Definitief - 143 - 20 juni 2011

Het is overigens nog steeds te verwachten dat nieuwe winninglocaties op de Noordzee in exploitatie zullen worden genomen. Dit gaat naar verwachting niet gepaard met aanzienlijk ruimtebeslag. Effecten aanlegfase en gebruiksfase (0) De beoogde aanleg van de transportleiding en de elektriciteitskabel volgt het bestaande tracé van een leiding die via een ondergronds platform Q16-A, naar P18-A loopt. Doordat dit tracé gevolgd wordt, zal tijdens de aanleg van de leiding en kabel noch voor deze 2 platforms noch voor andere bronnen hinder ontstaan. In de gebruiksfase hebben de leiding en kabel geen invloed op de bestaande of toekomstige offshore mijnbouw. Effectbeoordeling In onderstaande tabel is de effectbeoordeling voor offshore mijnbouw samengevat. Tabel 8.37 Effectbeoordeling Offshore mijnbouw

Alternatief/Variant Thema Aspect Activiteit

Basisalternatief Variant met

elektriciteitskabel

Gebruiksfuncties Offshore

mijnbouw Aanleg en gebruik

0 0

8.11.5 Baggerstortlocaties

Huidige situatie en autonome ontwikkelingen Het materiaal dat vrijkomt bij het baggeren van de vaargeulen en de havenbekkens wordt naar speciale stortplaatsen op zee gebracht. Rijkswaterstaat Noordzee bepaalt waar en wanneer hoeveel gebaggerd mag worden en geeft hiervoor vergunningen uit. Bagger uit Nederlandse havens en vaargeulen dat aan de Chemie Toxiciteit Toets (CTT) voldoet, wordt op een aantal locaties voor de kust gestort (Noord-West, Scheveningen, de verdiepte loswal voor Rotterdam en ten noorden van de pier voor IJmuiden). De Nederlandse zeehavens leveren ongeveer 10 miljoen ton droge stof per jaar. De huidige stortlocaties zijn naar verwachting groot genoeg om de behoefte van de komende jaren op te vangen. Zie figuur 8.30 voor de locatie van de baggertstortlocaties voor de Nederlandse kust.

Figuur 8.30 Baggerstortlocaties voor de Hollandsche Kust. Bron: www.ecomare.nl �

9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Deelrapport Transport MER ROAD 20 juni 2011 - 144 - Definitief

Ten noorden van de Maasvlakte ligt de, niet meer in gebruik zijnde, locatie Loswal Noord. De locatie Loswal Noord is gebruikt voor het storten van baggerspecie uit de haven van Rotterdam. Ook is bekend dat deze voormalige baggerstortlocatie is gebruikt voor het illegaal storten van onbekende soorten bouwafval. De locatie Verdiepte Loswallen, ten Westen van Loswal Noord, bestaat uit een kuil die is uitgebaggerd om baggerverspreiding tegen te gaan. Effecten aanlegfase en gebruiksfase (0) Op enige afstand van de geplande buisleiding en de elektriciteitskabel is stortplaats Noord aanwezig. Deze stortplaats is niet meer in gebruik. Effect is dus niet te verwachten van aanleg of gebruik van transportleiding of elektriciteitskabel. Effectbeoordeling In onderstaande tabel is de effectbeoordeling voor baggerstortlocaties samengevat. Tabel 8.38 Effectbeoordeling Baggerstortlocaties

Alternatief/Variant Thema Aspect Activiteit

Basisalternatief Variant met

elektriciteitskabel

Gebruiksfuncties Baggerstortlocaties Aanleg en gebruik 0 0

8.11.6 Kabels en leidingen

Huidige situatie en ontwikkelingen Het beoogde tracé waarlangs de nieuwe transportleiding wordt aangelegd volgt het tracé van twee bestaande gasleidingen. • Een 8’’ bevoorradingsleiding die het platform P-18 verbindt met winput Q16-A

(“Umbilical P18-A to Q16-A); • Een 26’’ buisleiding die P15-D verbindt met de Maasmonding.

Deelrapport Transport MER ROAD 9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Definitief - 145 - 20 juni 2011

Naar verwachting zal het aantal leidingen door een afname van de gaswinning op de Noordzee eerder afnemen dan toenemen. Mogelijkerwijs zal het aantal elektrische kabels toenemen doordat er meer windparken voorzien zijn op de Noordzee buiten de 12 mijl grens. Effecten aanlegfase en gebruiksfase (0) De geplande transportleiding en elektriciteitskabel zullen aangelegd worden op voldoende veilige afstand (ca. 100 meter) van deze bestaande leidingen. In aanvulling hierop worden geen andere bestaande leidingen of kabels gekruist. De enige kabel die in de buurt ligt is een uit bedrijf geraakte telecomverbinding, deze ligt echter ten Noorden van P18-A. Zowel tijdens de aanleg als in het gebruik is er dus momenteel geen effect te verwachten van zowel elektriciteitskabel als de transportleiding. Een verbinding van windmolenpark ‘Scheveningen Buiten’ (initiatiefnemer Evelop) met het vaste land zou de buisleiding wel kruisen conform het recent vergunde tracé van deze elektriciteitskabel. Aangezien de subsidie voor de aanleg van dit windmolenpark niet verstrekt is zal dit project in de nabije toekomst geen doorgang vinden. Op basis van bovenstaande wordt er vanuit gegaan dat er geen kruisingen met kabels en leidingen voordoen. Er zijn geen effecten voor kabels en leidingen (0). Effectbeoordeling In onderstaande tabel is de effectbeoordeling voor kabels en leidingen samengevat. Tabel 8.39 Effectbeoordeling Kabels en Leidingen

Alternatief/Variant Thema Aspect Activiteit

Basisalternatief Variant met

elektriciteitskabel

Gebruiksfuncties Kabels en

leidingen Aanleg en gebruik

0 0

8.11.7 Militaire activiteiten

Huidige situatie en ontwikkelingen Op en boven de Noordzee zijn verschillende gebieden aangewezen als militair oefengebied. Ook buiten deze oefengebieden vinden militaire activiteiten plaats. Het gaat onder meer om gebieden voor vliegoefeningen, schietoefeningen en oefengebieden voor het opsporen van mijnen. Deze gebieden worden – wanneer er geen oefeningen plaatsvinden – ook voor andere activiteiten gebruikt. Bij oefeningen gaat het doorgaans om schietoefeningen vanaf de wal, vanaf schepen of vanuit vliegtuigen. De schietactiviteiten geschieden op werkdagen, met uitzondering van een periode in de zomer. Daarnaast wordt ook geoefend in de bestrijding van mijnen en in landingen op de kust. Voor het springen van explosieven worden ad-hoc springposities gebruikt. Ook buiten deze gebieden vinden militaire activiteiten plaats, zoals scheepvaart en oefeningen voor het aanlanden op de kust.

9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Deelrapport Transport MER ROAD 20 juni 2011 - 146 - Definitief

Op korte termijn wordt geen vermindering van het aantal oefenterreinen voorzien. Vanwege het intensieve ruimtegebruik op de Noordzee is het verplaatsen van deze activiteiten nauwelijks mogelijk. Zie figuur 8.31 voor een overzicht van de militaire gebieden voor de Nederlandse kust.

Figuur 8.31 Overzicht militaire gebieden Nederlandse kust. Bron: www.Noordzeeatlas.nl

Effecten aanlegfase en gebruiksfase (0) De militaire gebieden bevinden zich op ruime afstand van het tracé van de transportleiding en 10 kV elektriciteitskabel. In aanvulling hierop, zullen aanlegactiviteiten niet plaatsvinden op routes die eventueel voor militaire oefengebieden van belang zijn. Daarom zijn er geen effecten te verwachten (0).

Deelrapport Transport MER ROAD 9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Definitief - 147 - 20 juni 2011

Effectbeoordeling In onderstaande tabel is de effectbeoordeling voor militaire activiteiten samengevat. Tabel 8.40 Effectbeoordeling Militaire activiteiten

Alternatief/Variant Thema Aspect Activiteit

Basisalternatief Variant met

elektriciteitskabel

Gebruiksfuncties Militaire

activiteiten Aanleg en gebruik

0 0

8.11.8 Windparken

Bestaande situatie en ontwikkelingen Diverse windparkinitiatieven zijn te vinden op de Noordzee. Twee windparken zijn gerealiseerd, te weten “NoordzeeWind” en het “Prinses Amaliawindpark”. Alle windparken worden op het Nederlands Continentaal Plat gerealiseerd (de Exclusieve Economische Zone). Deze liggen hiermee alle buiten de 12 mijl zone. Effecten aanlegfase en gebruiksfase Aangezien het beoogde platform P18-A binnen de 12 mijl zone ligt, is er geen effect op bestaande of geplande windparken door de transportleiding en elektriciteitskabel die naar het platform loopt.

9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Deelrapport Transport MER ROAD 20 juni 2011 - 148 - Definitief

Figuur 8.32 Overzicht windparkinitiatieven 2009. Bron: www.Noordzeeatlas.nl

Effectbeoordeling In onderstaande tabel is de effectbeoordeling voor windparken samengevat.

Deelrapport Transport MER ROAD 9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Definitief - 149 - 20 juni 2011

Tabel 8.41 Effectbeoordeling Windparken

Alternatief/Variant Thema Aspect Activiteit

Basisalternatief Variant met

elektriciteitskabel

Gebruiksfuncties Windparken Aanleg en gebruik 0 0

8.11.9 Recreatie

De Noordzee heeft een grote betekenis voor recreatie en toerisme. De Noordzeekust, vooral het strand, is in bezoekersaantallen gemeten het belangrijkste recreatiegebied van Nederland. De Noordzee is aantrekkelijk voor allerlei vormen van watersport en strandrecreatie: strandrecreatie, watersport, actieve buitensport, havengebonden recreatie. In deze paragraaf is aangegeven of en op welke wijze de aanwezigheid en werkzaamheden aan de kabel (tijdelijk) kunnen interfereren met de gebruiksmogelijkheden van de recreatiegebieden. Het gaat daarbij vooral om het gebied rondom de aanlanding van de kabel op de Maasvlakte. Huidige situatie en ontwikkelingen Hoek van Holland heeft een bijzondere ligging: aan de Noordzee én aan de Nieuwe Waterweg. Hierdoor heeft Hoek van Holland internationale bekendheid gekregen. Behalve de strandrecreatie, natuurrecreatie en watersport, is het ‘boten kijken’ een recreatieve bezigheid die dagelijks door velen wordt uitgevoerd (zie figuur 7.10.8 voor de hyrografische zeekaart). Toch is het aanbod aan toeristisch-recreatieve voorzieningen nog beperkt. Voor Hoek van Holland worden momenteel plannen ontwikkeld voor intensivering en verdere ontwikkeling van het toeristisch-recreatieve aanbod. Effecten aanlegfase (0) De aanlegwerkzaamheden concentreren zich vooral op open water en op het open zeegebied. Tijdens de aanleg van de leiding en de elektriciteitskabel zal er tijdelijk een schip of een ponton nabij de Noordelijke pier van Hoek van Holland liggen. Deze ponton zal de buisleiding onder de Maasgeul door geleiden. De buisleiding doorkruist geen recreatiegebieden en ligt zeewaarts van het strand van Hoek van Holland.

9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Deelrapport Transport MER ROAD 20 juni 2011 - 150 - Definitief

Figuur 8.33 Hydrografische zeekaart 1801 bijgewerkt tot september 2010

Tijdens de aanleg van de buisleiding en de kabel zal het werkvaartuig dat de leiding en kabel legt, de aanbevolen oversteekplaats van de Maasgeul voor pleziervaartuigen kruisen op ongeveer 2 km van de Maasmond. Enige hinder van het doorgaande pleziervaartuig verkeer is dus te verwachten. Voorafgaand aan de werkzaamheden zal in overleg met de (Rijks)Havenmeester van Rotterdam, de Kustwacht en de directie Noordzee van RWS bepaald worden welke veiligheidsmaatregelen in acht genomen dienen te worden. Hiermee zullen eventuele negatieve effecten als hinder en aanvaarrisico’s worden vermeden. Effecten gebruiksfase (0) Strandrecreanten en kleine watersporters die het strand van Hoek van Holland bezoeken, zullen geen hinder ondervinden van de aanwezigheid van de kabel of van de transportleiding omdat deze volledig onder water ligt. De recreatievaart zou mogelijkerwijs hinder kunnen ondervinden bij het navigeren op een kompas als de elektriciteitskabel gepasseerd wordt (zie sectie Scheepvaart en Navigate). Dit effect zal niet tot nauwelijks merkbaar en zeer lokaal zijn. Effectbeoordeling In onderstaande tabel is de effectbeoordeling voor recreatie samengevat. Tabel 8.42 Effectbeoordeling Recreatie

Alternatief/Variant Thema Aspect Activiteit

Basisalternatief Variant met

elektriciteitskabel

Gebruiksfuncties Recreatie Aanleg en gebruik 0 0

Deelrapport Transport MER ROAD 9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Definitief - 151 - 20 juni 2011

9 VERGELIJKING VAN DE ALTERNATIEVEN EN VARIANTEN

9.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de alternatieven/varianten vergeleken. Voor het transport deel betreft het een vergelijking tussen de referentie, het basisalternatief en de variant met een elektriciteitskabel.

9.2 Afwegingskader

Zoals in Hoofdstuk 4 aangegeven dient de inrichting getoetst te worden aan het afwegingskader van het IBN (Integraal Beheerplan Noordzee 2015) en de GMT elementen van de KRM (Kaderrichtlijn Mariene Strategie). Afwegingskader voor nieuwe activiteiten IBN De Nota Ruimte vormt de beleidsmatige basis voor het IBN. Met behulp van het integraal afwegingskader is het mogelijk om per vergunning een afweging te maken over de toelaatbaarheid van de betreffende economische activiteit, aan de hand van de ruimtelijke aspecten, ecologische en milieugevolgen en de daaraan te verbinden voorschriften en beperkingen bij verlening van een vergunning. Met het oog op duurzaam ruimtegebruik gaat het daarbij vooral om efficiënt gebruik van de ruimte. Ook moeten nut en noodzaak van nieuwe activiteiten op de Noordzee worden aangetoond. Dit om te voorkomen dat activiteiten waarvoor op het land geen plaats meer is, zonder enige afweging naar de Noordzee worden verplaatst. Een duurzaam gebruik vraagt daarnaast ook om het beperken van de milieudruk. Dit houdt in, dat de effecten van maatregelen vooraf in kaart worden gebracht (voorzorg) en zo nodig beperkt en/of gecompenseerd worden. In het integraal afwegingskader zijn vijf toetsen opgenomen die in de Nota Ruimte zijn genoemd:

Toets Informatievoorziening

1. definiëren van de

ruimtelijke claim;

Voorgenomen activiteit: deelrapport Transport hoofdstuk 2

Potentiële effecten: zie deelrapport Transport hoofdstuk 8

Ruimtebeslag: zie deelrapport Transport hoofdstuk 2 en zie hoofdrapport

2. voorzorg; Beschrijven van de ingreep, de natuurwaarden, de situatie ten aanzien van het

gebruik en de effecten die de ingreep kan hebben op basis van de beste

beschikbare kennis: Zie deelrapport Transport, Hoofdstuk 8 voor effecten.

3. nut en noodzaak; Als een activiteit significante ruimtelijke en/of ecologische effecten heeft, moeten

nut en noodzaak worden aangetoond, er zijn echter in dit geval geen significante

ruimtelijke en/of ecologische effecten.

4. locatiekeuze en

beoordeling ruimtegebruik;

Ter input van de toets van het Bevoegde Gezag: zie deelrapport Transport

hoofdstuk 2 en 8

5. beperken en compensatie

van effecten.

Ter input van de toets van het Bevoegde Gezag: zie deelrapport Transport

hoofdstuk 8

9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Deelrapport Transport MER ROAD 20 juni 2011 - 152 - Definitief

GMT elementen KRM De kern van de Kaderrichtlijn mariene strategie wordt gevormd door de verplichting voor de lidstaten om mariene strategieën vast te stellen met betrekking tot de onder hun soevereiniteit of rechtsmacht vallende wateren voor de betreffende mariene regio of subregio. Voor Nederland is dat de subregio Noordzee als onderdeel van het noordoostelijke deel van de Atlantische oceaan. In de mariene strategieën dient een “ecosysteemgerichte benadering op het beheer van menselijke activiteiten” te worden toegepast en dient bovendien “het duurzaam gebruik van mariene goederen en diensten door de huidige en toekomstige generaties” mogelijk te worden gemaakt. De Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KRM) is in 2008 in werking getreden en richtzich op het bereiken van de Goede Milieutoestand (GMT) in alle Europese zeeën in2020, waarbij de bescherming van het mariene milieu en duurzaam gebruik in balanszijn. Deze GMT kan worden beschreven aan de hand van11 kwaliteitselementen. Omdat de elementen nog niet nader zijn uitgewerkt inde vorm van indicatoren en milieudoelen, is het in dit MER uitsluitend mogelijk globale uitspraken over de mogelijke effecten van het project te doen. In onderstaande tabel is per element aangegeven of er effecten zijn en waar de bijbehorende informatie te vinden is. Tabel 9.1 Mogelijke effecten op GMT elementen KRM

GMT elementen Mogelijke effecten Oordeel

1: Biologische diversiteit Geen effect, zie paragraaf 7.11 0

2: Niet-inheemse

soorten

Geen effect, zie paragraaf 7.11 0

3: Commerciële vis en

schaal- en schelpdieren

Geen effect, zie paragraaf 7.12.3 0

4: Voedselketens tijdelijk, lokaal en verwaarloosbaar verlies van bodemdieren;

tijdelijke, lokale verwaarloosbare toename van concentratie

zwevend stof in het water,

zie paragraaf 7.10

0

5: Eutrofiëring tijdelijke en verwaarloosbare toename van nitraat en sulfaat,

zie paragraaf 7.10

0

6: Integriteit zeebodem Verwaarloosbaar effect, zie paragraaf 7.8.2 0

7: Hydrografische

eigenschappen

Geen effect, zie paragraaf 7.8.2 0

8: Vervuilende stoffen Geen effect, zie paragraaf 7.10 0

9: Visserijproducten Geen effect, zie paragraaf 7.10 0

10: Zwerfafval Geen effect11 0

11: Onderwatergeluid Verwaarloosbaar effect, zie paragraaf 7.6.2 0

11 Zwerfvuil is een algemeen begrip dat alles dekt, van grote objecten (bijv. visnetten) tot kleine resten als plastic micropartikels. Binnen dit project vindt geen uitstoot van zwerfvuil plaats.

Deelrapport Transport MER ROAD 9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Definitief - 153 - 20 juni 2011

Kaderrichtlijn water De Kaderrichtlijn water heeft betrekking op de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwateren en grondwater. De richtlijn heeft volgens artikel 1 tot doel: • De kwaliteit van de aquatische ecosystemen te beschermen en te verbeteren; • Bevorderen van duurzaam gebruik van water, op basis van bescherming van de

beschikbare waterbronnen op lange termijn; • Verschaffen van een verhoogde bescherming en verbetering van het aquatische

milieu, onder andere door specifieke maatregelen voor de progressieve vermindering van lozingen, emissies en verliezen van prioritaire stoffen en door het stopzetten of geleidelijk beëindigen van lozingen, emissies of verliezen van prioritaire gevaarlijke stoffen;

• Zorgen voor de progressieve vermindering van de verontreiniging van grondwater en verdere verontreiniging hiervan wordt voorkomen;

• Bijdragen aan afzwakking van de gevolgen van overstromingen en perioden van droogte.

De Kaderrichtlijn water is van toepassing op alle oppervlaktewateren, waaronder binnenwateren, overgangswateren, kustwateren en, voor zover het de chemische toestand betreft, ook territoriale wateren. Onder kustwateren verstaat de richtlijn: “de oppervlaktewateren, gelegen aan de landzijde van een lijn waarvan elk punt zich op een afstand bevindt van één zeemijl zeewaarts van het dichtstbijzijnde punt van de basislijn vanwaar de breedte van de territoriale wateren wordt gemeten, zo nodig uitgebreid tot de buitengrens van een overgangswater” (artikel 2(7)).Het plangebied van het onderdeel Transport van het CCS-demonstratieproject ligt voor een (klein) deel in het type K1 (polyhalien tot euhalien, niet beschut kustwater). Tot dit type behoort de Voordelta, de Hollandse kust en het zeewaarts van de Waddeneilanden gelegen deel van de Nederlandse kust. Bij toetsing van eventuele effecten van het project aan de doelen van Kaderrichtlijn water gaat het erom te beoordelen of het project het bereiken van de Goede Ecologische Toestand zou kunnen verhinderen. De ecologische toestand van het kustwater wordt afgemeten aan: • Fytoplankton, met als indicatoren

• de zomergemiddelde concentratie chlorofyl-a (biomassa) • de maximale abundantie van de schuimvormende (plaag)alg Phaeocystis sp.

(maat voor soortensamenstelling); • Macrofauna, met als samenhangende, in de zogenaamde Benthic Quality Index

geïntegreerde indicatoren • de relatie tussen primaire productie van het systeem en de gemiddelde

biomassa bodemdieren • areaal leefgebieden en eco-elementen • benthosgemeenschap binnen het leefgebied of ecotoop

• Algemene Fysisch-chemische kwaliteitselementen, met als deelmaten thermische omstandigheden, zuurstofhuishouding, zoutgehalte, nutriënten en doorzicht

• Hydromorfologie, met als deelmaten stroomrichting, getijverschil, golfhoogte, waterdiepte, mineraal slib, mineraal zand, natuurlijke oever).

De enige mogelijke effecten van het onderdeel Transport betreffen de tijdelijke effecten van de aanleg van de transportleiding en de elektriciteitskabel. In de exploitatiefase zijn geen effecten op de KRW-indicatoren te verwachten.

9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Deelrapport Transport MER ROAD 20 juni 2011 - 154 - Definitief

De in paragraaf 8.3 besproken tijdelijke effecten zijn echter dermate gering en lokaal dat ze het al dan niet bereiken van de Goede Ecologische Toestand van het kustwater zeker niet in de weg staan.

9.3 Overzicht effectenbeoordeling

Alternatief/Variant Thema Aspect Activiteit

Basisalternatief Variant met

elektriciteitskabel

Grondbalans Hergebruik van grondstoffen - -

Vergraven verontreinigde

bodems

+ +

Veroorzaken directe

verontreiniging in gebruiksfase

0 0

Bodem (land)

Bodemkwaliteit

Gebruik buisleiding,

temperatuurtoename

- -

Bodemkwaliteit Gebruik buisleiding,

temperatuurtoename

- - Bodem (zee)

Bodemberoering Aanleg inrichting,

bodemberoering

- -

Oppervlaktewater Oppervlaktewater op land 0 0

Grondwater Grondwater op land 0 0

Water

zeewater Slibgehalte op zee - -

Aanlegfase, verstoring (geluid,

trillingen, licht)

- -

Aanlegfase, atmosferische

depositie

- -

Aanlegfase, fysieke verstoring

beschermde soorten

- -

Gebruiksfase, verstoring

(geluid en licht)

- -

Natuur (land)

Beschermde soorten en

beschermde gebieden

Gebruiksfase, opwarming door

buisleiding

- -

Onderwatergeluid

tijdens aanleg

HDD boring, ingraven

buisleiding, baggeren van

zandduintjes

- -

Emissies tijdens aanleg Uitstoot van

verbrandingsmotoren

- -

Bodemberoering,

troebeling en

sedimentatie tijdens

aanleg

Ingraven buisleiding en

baggeren zandduintjes

- -

Visuele verstoring Scheepvaart-bewegingen

aanleg buisleiding

- -

Onderwatergeluid

tijdens gebruik

Stromen van CO2 door de

buisleiding

- -

Magnetische velden

tijdens gebruik

Gebruik van de

elektriciteitskabel

0 -

Natuur (zee)

Warmteontwikkeling Gebruik buisleiding en

- 0

Deelrapport Transport MER ROAD 9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Definitief - 155 - 20 juni 2011

tijdens gebruik elektriciteitskabel

Calamiteit tijdens

gebruik

Vrijkomend CO2 in water en

lucht

- -

Verstoring Inspectie buisleiding - -

Beschermde gebieden Alle - - Natuur

Beschermde soorten Alle - -

Archeologie

Verstoring

archeologisch

bodemarchief

Alle

-- --

Geluidshinder (tijdens

aanleg)

Ingraven, avegaar boren en

HDD boren

- -

Geluidsafstraling gebruiksfase 0 0 Geluidshinder (tijdens

gebruik) Geluidsafstraling onderhoud,

Pigging

0 0

Geluid

Onderwatergeluid Aanleg - -

Emissies tijdens aanleg Ingraven van de buisleiding,

boringen en aanleg op zee

- -

Regulier gebruik 0 0

Lucht

Emissie tijdens gebruik

Onderhoud, Pigging 0 0

Plaatsgebonden risico Gebruik -- -- Externe veiligheid

Groepsrisico Gebruik - -

Verkeer Transportbewegingen Aanleg en gebruik - -

Landschap Behoud

landschappelijke

waarden

Gebruik

0 0

Elektromagnetisme Aanwezigheid

elektromagnetisch veld Gebruik

0 -

HDD boring Maasmond - -

Ingraven zeebodem - -

Scheepvaart tijdens

aanleg

Aanbrengen riser platform - -

Scheepvaart tijdens

gebruik Aanwezigheid inrichting

0 0

Visserij Aanleg - -

Winning van

oppervlaktedelfstoffen Alle

0 0

Offshore mijnbouw Aanleg en gebruik 0 0

Baggerstortlocaties Aanleg en gebruik 0 0

Kabels en leidingen Aanleg en gebruik 0 0

Militaire activiteiten Aanleg en gebruik 0 0

Windparken Aanleg en gebruik 0 0

Gebruiksfuncties

Recreatie Aanleg en gebruik 0 0

9.4 Variantenvergelijking

De milieueffecten van de aanleg en het gebruik van de buisleiding zijn over het algemeen gering (licht negatief effect). Er is een negatief effect op archeologie en een negatief effect op het plaatsgebonden risico. De variant met de elektriciteitskabel heeft bij een aantal thema’s (bodem, water, natuur, archeologie, geluid, lucht, gebruiksfuncties) een groter negatief effect dan de basisvariant, maar het effect blijft binnen de grenzen van het beoordelingscriterium waardoor er geen verschil in score optreedt. De variant met elektriciteitskabel veroorzaakt bij het thema elektromagnetisme een licht negatief effect waar de basisvariant geen effect heeft.

9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Deelrapport Transport MER ROAD 20 juni 2011 - 156 - Definitief

9.5 Voorkeursalternatief gebaseerd op deelrapport Transport

Voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase geldt dat de variant met de elektriciteitskabel meer negatieve milieueffecten veroorzaakt in vergelijking met het basisalternatief. Ook vanuit financieel oogpunt is de variant met de elektriciteitskabel minder aantrekkelijk. Het aanleggen van de elektriciteitskabel en elektrische heater brengt aanzienlijk meer kosten met zich mee in vergelijking met de aanleg van een diesel of gas gestookte heater op het platform. Het basisalternatief is voor het onderdeel transport het voorkeursalternatief.

Deelrapport Transport MER ROAD 9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Definitief - 157 - 20 juni 2011

10 LEEMTEN IN KENNIS EN INFORMATIE

In dit MER zijn te verwachten milieueffecten beschreven. Het betreft effecten die op basis van de huidige kennis en ervaring in alle redelijkheid verwacht mogen worden. Een leemte in kennis ontstaat wanneer (te) weinig bekend is over de relatie tussen een bepaalde ingreep en het daardoor veroorzaakte effect, of wanneer de methode om een goede voorspelling van de ingreep te maken (gedeeltelijk) ontbreekt. Van een leemte in informatie wordt gesproken wanneer er niet voldoende basisgegevens beschikbaar zijn om betrouwbare voorspellingen te kunnen doen. Niet alle onzekerheden hebben een significante invloed op de milieueffecten. Dit hoofdstuk is er op gericht om de relevante onzekerheden te benoemen. Op basis van deze onzekerheden wordt aangegeven in hoeverre de aannames invloed hebben op de uitkomst van de milieuafwegingen.

10.1 Leemten in kennis

Onderwatergeluid Een belangrijk deel van de mogelijke effecten op natuur op zee, heeft betrekking op de eventuele toename van het geluidsdrukniveaus onderwater die met de aanleg/aanpassing en de exploitatie van de transportleiding gepaard gaan. De inzichten op het gebied van onderwatergeluid en de relatie met biota zijn de laatste jaren nog steeds sterk aan verandering onderhevig. Ook neemt de kennis over werkelijk optredende geluidsdrukniveaus als gevolg van scheepvaart en dergelijke snel toe. Om in dit MER dienaangaande over de meest recent kennis en inzichten te kunnen beschikken is voor het aspect ‘onderwatergeluid’ gebruik gemaakt van de informatie in een door TNO, speciaal voor dit MER opgestelde notitie. Deze notitie is in bijlage T5 bij dit MER toegevoegd. Aangezien de inzichten op het gebied van onderwatergeluid de laatste jaren sterk aan verandering onderhevig zijn en er nieuwe inzichten blijven komen is de kans aanwezig dat ook de komende jaren meer informatie beschikbaar komt met betrekking tot dit onderwerp. Elektromagnetisme onder water Zoals in paragraaf 8.10 beschreven is uit recent onderzoek gebleken dat een secundair elektrisch veld van invloed is op het gedrag van bepaalde kraakbeenvissen. Er is echter niet bekend of dit effect een negatieve uitwerking op deze dieren heeft. Door deze lacune in kennis wordt het effect van het secundaire elektrische veld niet meegenomen in de effectbeoordeling. Mogelijk dat de komende jaren, door aanvullend onderzoek wel bekend wordt wat de effecten van elektromagnetisme op kraakbeenvissen zijn. Druk- en volumescenario’s Bij het transport van CO2 is de druk, temperatuur en dichtheid van het te transporteren CO2 van belang. Dit is mede bepalend voor de hoeveelheid CO2 dat kan worden opgeslagen. Er zijn voorspellingen over hoe het verloop van druk, temperatuur en dichtheid zal zijn, maar op zo’n grote schaal is hier nog geen eigen ervaring mee opgedaan.

10.2 Leemten in informatie

Bodemkwaliteit leidingenstrook Maasvlakte Zoals in paragraaf 8.1 beschreven is volgens de bodemkwaliteitskaart het opgespoten zand op de Maasvlakte schoon zand, met een geringe kans op puntbronnen als gevolg van morsingen, incidenten of bedrijfsactiviteiten. Uit bodemonderzoek van een deel van

9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Deelrapport Transport MER ROAD 20 juni 2011 - 158 - Definitief

de Maasvlakte (binnen zone 8a) is de aanwezigheid van bodemverontreiniging bevestigd. Een overig deel van de Maasvlakte (zone 8b) is volgens de bodemkwaliteitskaart opgebouwd uit ernstig verontreinigd stortmateriaal. Er is bijna 100% bedekking van dit stortmateriaal. Daarnaast is er een grote kans op puntbronnen als gevolg van het stortmateriaal. Er zijn verder geen bodemonderzoeken bekend van deze zone. Zowel voor Zone 8a als voor Zone 8b zijn geen bodemonderzoeken bekend op de exacte locatie waar de buisleiding is gepland. Tevens loopt de CCS leiding in Zone 8a voor een groot deel door een bestaand leiding tracé. Het is niet bekend welke producten door deze leidingstraat lopen. Hierdoor bestaat een reële kans op bodemverontreiniging in het leidingtracé. Voor aanvang van de werkzaamheden zal een onderzoek plaatsvinden conform wet- en regelgeving. Archeologie In paragraaf 8.4 wordt ingegaan op de aanwezige archeologie in het gebied. Het ARCHIS (ARCHeologisch Informatie Systeem) en de IKAW (De Indicatieve Kaart van Archeologische Waarde) zijn hiervoor geraadpleegd. Gezien de kruising met de vaarroute naar Rotterdam, is de verwachting van scheepsresten hoog. Mogelijk zijn aanwezige wrakken afgedekt in de actieve laag. Er bestaat de mogelijkheid op het aantreffen van nog niet geregistreerde scheeps- of vliegtuigwrakken. Dit is een leemte in kennis.

Deelrapport Transport MER ROAD 9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Definitief - 159 - 20 juni 2011

11 MONITORING- EN EVALUATIEPROGRAMMA

In de voorgaande hoofdstukken zijn de mogelijke milieueffecten beschreven. Bij het bepalen van de milieueffecten is aangegeven, dat er een zekere mate van onzekerheid is, mede afhankelijk van de bedrijfsvoering. Het is dan ook van belang een gericht monitoringsprogramma op te zetten, waarin de relevante bedrijfsvoeringparameters worden gemeten, alsmede de mogelijke milieueffecten. De monitoring van bedrijfsvoeringparameters geeft tevens inzicht in de bandbreedte van de te meten waarden. Indien gemeten waarden hier buiten komen, is het van belang dat de bedrijfsvoering wordt aangepast. Dit staat vermeld in het reactieplan. Om te bezien of op termijn de in het MER beschreven ontwikkelingen en effectvoorspellingen ook daadwerkelijk zullen optreden, wordt daarnaast een evaluatieprogramma opgesteld en uitgevoerd. Dit is een verplichting vanuit de wet Milieubeheer. Na een aantal jaren kan daarmee lering worden getrokken uit de huidige systematiek van voorspellen van milieueffecten. Het monitoringsplan, reactieplan en evaluatieplan wordt voorafgaand aan de inbedrijfstelling nader uitgewerkt. In dit hoofdstuk wordt beschreven wat de uitgangspunten zijn en waar de nadruk op zal liggen.

11.1 Bedrijfsparameters

Elektromagnetische velden tijdens gebruik Wanneer wordt gekozen voor de variant met een elektriciteitskabel, zal een secundair elektrisch veld rond de buisleiding ontstaan. Om exact te bepalen hoe groot het elektrische veld is op verschillende afstanden van de elektriciteitskabel zullen metingen plaats moeten vinden. Toename bodemtemperatuur Om te bepalen of de warmteafgifte van de buisleiding invloed heeft op het bodemleven van de Noordzee, is een berekening uitgevoerd waarbij is bepaald tot op welke afstand van de buisleiding een temperatuurtoename van de bodem optreedt. Om daadwerkelijk te bepalen tot welke afstand van de buisleiding een toename in temperatuur optreedt, zal een meting in de bedrijfsfase plaats moeten vinden.

11.2 Milieueffecten

Het MER geeft aan dat de volgende milieueffecten kunnen optreden. De mate waarin dit optreedt, zal met behulp van monitoring zichtbaar worden gemaakt. Bodem:

• Monitoring van de bodemkwaliteit van het vrijkomende materiaal dat in de aanlegfase wordt ontgraven in het leidingentracé.

Water:

• Monitoring van een verandering in temperatuur van het zeewater (en de zeebodem) ter plaatse van de buisleiding in de bedrijfsfase.

Natuur

9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Deelrapport Transport MER ROAD 20 juni 2011 - 160 - Definitief

• Monitoring van stikstofdepositie in de aanlegfase. In het kader van aanleg en gebruik van Maasvlakte 2 loopt een dergelijk monitoringsprogramma. Het verdient aanbeveling hierbij aan te haken

• Monitoring van de effecten van onderwatergeluid en vergraving op het zeeleven tijdens de uitvoering.

Archeologie: • Gedurende de realisatie moet er voortdurend aandacht zijn voor de mogelijke

archeologische waarden in het gebied. Geluid: • Monitoring van het onderwatergeluid tijdens de uitvoering bij het zetten van de HDD

boring en het leggen van de buisleiding op zee. • Monitoring van het onderwatergeluid in de bedrijfsfase bij het stromen van CO2 door

de buisleiding. • Monitoring van bovenwatergeluid tijdens de uitvoering. Externe veiligheid: • Monitoring van mogelijke lekkage uit de buisleiding tijdens transport van CO2.

11.3 Leerdoelen

Rapporteren over de leerdoelen in het kader van het demonstratieproject. In tabel 11.1 is weergegeven hoe de leerdoelen worden geëvalueerd (zie paragraaf 2.9 van het hoofdrapport voor een uitgebreide opsomming van de leerdoelen). Tabel 11.1 Monitoring en evaluatie van de leerdoelen

Aspect Leerdoel Monitoring Publicatie/rapportage

Toepassen van CCS op industriële

schaal

Evaluatie van de

prestatie

Europees CCS netwerk

Onderzoek naar type en dikte van

isolatie van de buisleiding zodanig dat

de operatie-grenzen optimaal zijn in

kosten en operationele werkbaarheid

Vergunningaanvraag

Technisch

Ervaring met het operationeel optimaal

regelen van de CO2-druk, temperatuur

en dichtheid onder diverse

omstandigheden

Monitoring en evaluatie

van de prestatie

Europees CCS netwerk

Organisatorisch

Ervaring met de operationele

interfacing van de CCS-keten

Evaluatie van de

prestatie

Europees CCS netwerk

Juridisch

Ervaring op het gebied van de

toepassing van nieuwe wet- en

regelgeving

Het proces van

vergunningverlening en

de RCR worden in de

loop van het project

getoetst en geëvalueerd

Evaluatie met bevoegd

gezag

Milieu- en

veiligheids-

aspecten

Effectieve monitoringstechnieken Monitoring en evaluatie Europees CCS netwerk

Deelrapport Transport MER ROAD 9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Definitief - 161 - 20 juni 2011

Deelrapport Transport MER ROAD 9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Definitief - 163 - 20 juni 2011

12 WAT NEMEN WE MEE NAAR HET HOOFDRAPPORT

12.1 Alternatieven en varianten

Met betrekking tot het transportgedeelte van de CCS-keten is naast het Basisalternatief de variant met elektrische verhitter op het platform belangrijk. Bij de variant is het nodig om naast de buisleiding een elektriciteitskabel aan te leggen. Deze kunnen niet samen worden aangelegd, vanwege elektromagnetische interferentie waardoor de integriteit van de buis kan worden aangetast, de afstand dient minimaal 50 meter te bedragen. Dit leidt voor een aantal milieuthema’s tot een groter milieueffect dan de basisvariant. De milieueffecten van de aanleg en het gebruik van de buisleiding zijn over het algemeen gering (licht negatief effect). Er is een negatief effect op archeologie en een negatief effect op het plaatsgebonden risico. De variant met elektriciteitskabel veroorzaakt bij het thema elektromagnetisme een licht negatief effect waar de basisvariant geen effect heeft.

12.2 Effectbeoordeling

In dit Deelrapport Transport is een aantal beoordelingen gedaan. De bevindingen van deze beoordelingen zijn overgenomen. Het gaat om de volgende thema’s en aspecten:

12.2.1 Bodem

Voor het thema bodem in het Hoofdrapport worden onder andere de aspecten bodemberoering, bodemkwaliteit en grondbalans onderscheiden. Bodemberoering Als gevolg van de aanleg van de buisleiding zal geen significante verandering van het bodemreliëf en verstoring van de bodemopbouw op land plaatsvinden. Voor het egaliseren van de zeebodem en het ingraven van de buisleiding, treedt enige verstoring van de zeebodem op. Voor de elektrische variant zal meer bodemberoering optreden, omdat een extra kabel naast de buisleiding moet worden aangelegd. De extra verstoring van de zeebodem blijft beperkt. Er wordt nog opgemerkt dat het volume bodemberoering verwaarloosbaar is ten opzichte van het volume bagger- en stortwerkzaamheden, dat jaarlijks plaatsvindt. Ook de oppervlakte bodemberoering valt in het niet als men bedenkt dat de gehele bodem enkele malen per jaar omgewoeld wordt door stormsituaties en door visserijactiviteiten. Bodemkwaliteit Het buisleidingtracé bevindt zich op land in twee verontreinigde zones. Het risico op het aantreffen van plaatselijke bodemverontreinigingen is reëel. Daar waar verontreinigde grond wordt aangetroffen, geldt een saneringsverplichting tijdens grondverzet. Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden een sanering wordt uitgevoerd, zal de bodemkwaliteit verbeteren ten opzichte van de huidige situatie. De buisleiding is warm tijdens transport van CO2. De warmte kan leiden tot mobilisatie van eventueel aanwezige mobiele verontreinigingen op land en tot opwarming van het zeewater. Berekeningen geven aan dat op 20 cm van de leiding een temperatuursverhoging van 2°C zal optreden. Op 60 cm is er geen temperatuursverhoging meer waarneembaar. Omdat de leiding boven de grondwaterspiegel ligt, zal het temperatuureffect op land beperkt zijn. En aangezien de

9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Deelrapport Transport MER ROAD 20 juni 2011 - 164 - Definitief

buisleiding op circa 1 meter diepte of meer wordt ingegraven in de zeebodem, heeft de temperatuurtoename geen invloed op het water of de bovenste laag van de zeebodem. Grondbalans Het is niet mogelijk alle grond die wordt ontgraven voor de aanleg van de voorgenomen activiteit her te gebruiken, omdat een deel van de grond mogelijk verontreinigd is. Er zal een beperkt overschot komen op de grondbalans.

12.2.2 Water

Voor het thema water in het Hoofdrapport wordt onder andere het aspect zeewater onderscheiden. In dit deelrapport zijn ook de aspecten grondwater en oppervlaktewater onderscheiden. De milieueffecten op deze aspecten zijn als nihil beoordeeld. Deze aspecten komen daarom in het samenvattend hoofdrapport niet terug. Zeewater De effecten op het zeewater hebben betrekking op vertroebeling door het vrijkomen van slib tijdens de aanleg van de buisleiding. Gezien de beperkte fysieke aanpassingen, is een effect op de waterbeweging, waterstand of saliniteit niet te verwachten. Het vrijgekomen slib zal zich mengen met het Noordzeewater waar ook van nature slib in zit. Door de getij- en golfbeweging zal het vrijgekomen slib meegevoerd worden en onderdeel gaan uitmaken van de procescyclus van slib: transport, bezinking, opwoeling en flocculatie. Naar verwachting zullen de vrijgekomen klei- en silbdeeltjes heel snel en op korte afstand van de ingraving de eigenschappen aannemen van het slib dat zich van nature in het zeewater bevindt. Er komt weliswaar extra slib in suspensie, maar omdat het om een kleine hoeveelheid gaat en de werkzaamheden van korte duur zijn, zal het effect niet waarneembaar zijn. Voor het aanleggen van de elektriciteitsvariant zullen meer uitvoeringswerkzaamheden plaatsvinden, daardoor zal er meer slib in suspensie komen, dit effect is echter niet zodanig groot dat het leidt tot een andere beoordeling.

12.2.3 Natuur

Voor het thema natuur in het Hoofdrapport worden onder andere de aspecten beschermde gebieden zee en land en beschermde soorten zee en land onderscheiden. In dit deelrapport zijn deze aspecten verder uitgesplitst naar achterliggende effecten. In het samenvattend hoofdrapport komen alleen de bovenstaande aspecten terug. Beschermde gebieden zee De mogelijke effecten van aanleg en gebruik op beschermde gebieden in zee bestaan uit verstoring van soorten, bodemberoering, vertroebeling, en warmteontwikkeling op habitats. Bij een calamiteit kan verhoogde CO2 tot effecten leiden. Uit de analyse van de verschillende effectroutes tijdens de aanleg is gebleken dat effecten veelal dermate klein zijn dat zich geen verstoring voordoet. Wanneer zich mogelijke effecten voor kunnen doen, komen de te verstoren soorten zodanig gering voor, dat effecten zeer beperkt zijn. Het gaat dan om tijdelijke effecten op zeezoogdieren en vissen als gevolg van toename in de onderwatergeluidsniveaus en op

Deelrapport Transport MER ROAD 9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Definitief - 165 - 20 juni 2011

kust- en zeevogels als gevolg van (visuele) verstoring. Tijdelijke effecten op de oppervlakte en de kwaliteit van habitats treden op als gevolg van de aanleg van de buisleiding en eventueel de elektriciteitskabel in de zeebodem. Het gaat om de tijdelijke vernietiging van een bepaalde oppervlakte zeebodem als gevolg van het ingraven van de buisleiding en elektriciteitskabel en de daarmee gepaard gaande verhoogde vertroebeling van het zeewater. Tijdens de exploitatiefase zijn uitsluitend als gevolg van een calamiteit effecten op de zeenatuur te verwachten. Vogels die op of in de nabijheid van het wateroppervlak foerageren, kunnen worden getroffen, aangezien CO2 zwaarder is dan lucht en zich bij lage uitstroomdruk en windstille omstandigheden als een deken/wolk over het wateroppervlak zal verspreiden. Lokaal kan de concentratie CO2 zo hoog zijn dat vogels die zich hier bevinden verdoofd raken of sterven. Ten opzichte van de totale populatieomvang van de soorten is dit verwaarloosbaar. Bovendien betreft het een eenmalig effect waarvan de kans dat het tijdens de exploitatiefase optreedt, uitermate gering is. Beschermde gebieden land Uit de afbakening van mogelijke effectroutes ten gevolge van aanleg van het transportgedeelte op land blijken de effecten niet relevant en worden derhalve niet nader onderzocht. Beschermde soorten zee De mogelijke effecten van aanleg en gebruik op beschermde soorten in zee zijn beperkt tot verstoring tijdens de aanleg als gevolg van (onderwater)geluid, licht, bodemverstoring, trilling, warmteontwikkeling en het ontstaat van elektrische velden. Uit de analyse van de verschillende effectroutes tijdens de aanleg is gebleken dat effecten veelal dermate klein zijn dat zich geen verstoring voordoet. Wanneer zich mogelijke effecten voor kunnen doen, komen de te verstoren soorten zodanig gering voor dat effecten zeer beperkt zijn. Het gaat dan om tijdelijke effecten op zeezoogdieren en vissen als gevolg van toename in de onderwatergeluidsniveaus. Beschermde soorten land Er dient rekening te worden gehouden met het optreden van schadelijke effecten op niet-jaarrond beschermde broedvogels. Dit is een overtreding van verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet. Dit is te voorkomen door het nemen van mitigerende maatregelen. De aangetroffen groeiplaats van Bijenorchis bevindt zich direct naast één van de boorlocaties. Indien deze locatie wordt gebruikt voor bijvoorbeeld opslag van materieel, bestaat de kans dat exemplaren van deze soort worden beschadigd of vernietigd. Volgens de huidige stand van zaken is het echter niet de bedoeling dat de dijk gaat worden gebruikt bij de boring, zodat van aantasting naar verwachting geen sprake is. Indien blijkt dat de groeiplaats van Bijenorchis nabij de Nieuwe Waterweg toch niet behouden kan blijven, dan dienen mitigerende maatregelen genomen te worden. Verstoring van een eventueel broedgeval van de Slechtvalk is niet aannemelijk; daarnaast is tijdelijke aantasting van foerageerbiotoop als gevolg van graaf- en boorwerkzaamheden verwaarloosbaar, zodat van aantasting van de functionaliteit van het territorium geen sprake is. Tevens is verstoring van vleermuissoorten uitgesloten.

9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Deelrapport Transport MER ROAD 20 juni 2011 - 166 - Definitief

12.2.4 Archeologie

Voor het thema archeologie in het Hoofdrapport wordt het aspect archeologische waarde onderscheiden. Archeologische waarden Op basis van de gespecificeerde archeologische verwachting en de voorgenomen bodemingrepen, kan worden geconcludeerd dat bij de aanleg van de buisleiding op zee vermoedelijk archeologische waarden zullen worden verstoord.

12.2.5 Geluid

Voor het thema geluid in het Hoofdrapport worden de aspecten geluidhinder en onderwatergeluid onderscheiden. Geluidhinder Bij de uitgevoerde analyse is gekeken naar de toegestane geluidsniveaus in het gebied. Uit de modelberekeningen blijkt dat de maatgevende contour (het toegestane geluidniveau voor het gezoneerde industrieterrein Europoort/Maasvlakte en Maasvlakte 2) niet wordt overschreden. Eventuele geluidafstraling tijdens het gebruik van de leiding is niet aan de orde. Onderwatergeluid Om de hoeveelheden geluid in verband te brengen met de invloed ervan op dieren wordt uitgegaan van het TTS (de tijdelijke gehoorschade). Daarbij zijn voor verschillende vissen, drempelwaarden voor continu geluid gedefinieerd, met een bijbehorende duur en veilige afstand tot het geluid. Tijdens de werkzaamheden (boren, pijpleggen, baggeren) worden de waarden voor TTS sterk overschreden. De verwachting is dat het scheepsgeluid de dominante geluidsbron is. Daarbij wordt opgemerkt dat de Noordzee druk bevaren wordt en scheepsgeluid veel voorkomt. Tijdens de gebruiksfase is het stromingsgeluid door de leiding op zee mogelijk van betekenis.

12.2.6 Lucht

Voor het thema lucht in het Hoofdrapport wordt onder andere het aspect luchtkwaliteit onderscheiden. Luchtkwaliteit Bij de werkzaamheden wordt materieel met verbrandingsmotoren (vrachtwagens, kranen, schepen) gebruikt. Er is een mogelijke invloed van de uitstoot van NOx (met name NO2) en fijnstof te verwachten. Gedurende korte periode vindt een beperkte uitstoot plaats, welke zich verplaatst langs het tracé. De uitstoot van luchtverontreinigende stoffen als gevolg van de aanleg van de buisleiding zal de grenswaarden voor luchtkwaliteit niet overschrijden. Aangezien er voor het aanleggen van de elektriciteitsvariant meer uitvoeringswerkzaamheden plaats moeten vinden, zal er meer uitstoot van

Deelrapport Transport MER ROAD 9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Definitief - 167 - 20 juni 2011

luchtverontreiniging zijn. Dit effect is echter niet zodanig groot dat het leidt tot een andere beoordeling.

12.2.7 Externe veiligheid

Voor het thema externe veiligheid in het Hoofdrapport worden de aspecten plaatsgebonden en groepsrisico onderscheiden. In dit deelrapport wordt uitvoerig stilgestaan bij het aspect nautische veiligheid. Dit aspect komt in het samenvattend hoofdrapport niet meer als zodanig terug, maar is opgenomen in het plaatsgebonden en groepsrisico. Plaatsgebonden risico De PR-contour van 10-6 per jaar komt net buiten de bovenkant van de buisleiding. Bij het plotseling vrijkomen van CO2 uit de buisleiding, zal dit met een dergelijk grote snelheid gaan dat onmiddellijk grootschalige vermenging met de lucht of het water plaatsvindt. Een wolk met een letale concentratie aan CO2 wordt daardoor niet bereikt. Groepsrisico Het groepsrisico wordt veroorzaakt door het falen van de buisleiding in de Yangzehaven. De oriënterende waarde voor het groepsrisico wordt niet overschreden.

12.2.8 Verkeer

Voor het thema verkeer in het Hoofdrapport wordt het aspect transportbewegingen onderscheiden. Transportbewegingen Voor de aanlegfase zal relatief veel transport nodig zijn van materieel over weg en water. De effecten tijdens de aanleg betreffen het hinderen van de scheepvaart en de risico’s van een aanvaring. Voor de bedrijfsfase heeft de elektriciteitskabel invloed op scheepskompassen. Bij inspectie, reparaties en/of herbegraven zijn vergelijkbare effecten op de scheepvaart te verwachten als bij de aanleg.

12.2.9 Overige thema’s

In dit deelrapport zijn ook de milieueffecten voor de thema’s landschap, elektromagnetisme en gebruiksfuncties beoordeeld. De effecten op landschap en gebruiksfuncties werden als nihil of licht negatief en slechts van korte duur beoordeeld. Deze thema’s komen in het samenvattend hoofdrapport niet meer aan de orde. De effecten op elektromagnetisme zijn verdisconteerd in de effecten op verkeer en natuur.

12.3 Leemten in kennis en informatie

In dit Deelrapport Transport zijn de leemten in kennis en informatie benoemd (zie hoofdstuk 11). Deze aspecten zijn tevens opgenomen in het Hoofdrapport van dit MER.

12.4 Leerdoelen

Het ROAD-project heeft als hoofddoel om de geïntegreerde CCS-keten op industriële schaal te demonstreren waarbij CO2 offshore in de ondergrond wordt opgeslagen. Daarbij zal praktijkkennis worden opgedaan en gedeeld worden over CCS, het ‘verder gaan in de leercurve’, zodat meer inzicht wordt verkregen in onder andere de technische, organisatorische, juridische en financieel-economische haalbaarheid en in de milieu- en veiligheidsaspecten van de voorgestelde CCS-technologie op de

9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Deelrapport Transport MER ROAD 20 juni 2011 - 168 - Definitief

onderhavige locatie en in de toekomst op andere beschikbare locaties in Nederland en daarbuiten. Technisch • Er zal ervaring worden opgedaan met het toepassen van CCS op industriële schaal.

In het ROAD-project vindt de opschaling plaats van CCS in proefopstellingen naar de toepassing van CCS op industriële schaal met een capaciteit van gemiddeld 1,1 Mton per jaar. CCS is op deze schaal nog niet eerder toegepast;

• Er zal onderzoek worden gedaan naar het type en de dikte van de isolatie van de buisleiding zodanig dat de operatie-grenzen optimaal zijn in kosten en operationele werkbaarheid;

• Bij transport en opslag van CO2 is de druk, temperatuur en dichtheid van het te transporteren CO2 van belang. Dit is mede bepalend voor de hoeveelheid CO2 dat kan worden opgeslagen. Er zijn voorspellingen over hoe het verloop van druk, temperatuur en dichtheid zal zijn, maar op zo’n grote schaal is hier nog geen ervaring mee opgedaan. Er zal ervaring worden opgedaan met het operationeel optimaal regelen van de CO2-druk, temperatuur en dichtheid onder diverse omstandigheden, zoals doorzet, weersomstandigheden, met minimale inzet van verwarming, afblazen en compressor-vermogen.

Organisatorisch • Er zal ervaring worden opgedaan met de operationele interfacing tussen de MPP3,

de afvanginstallatie, transport per buisleiding, platform, putten en reservoirs. Juridisch • Het project heeft te maken met een aantal nieuwe procedures in de wet- en

regelgeving en met procedures die nog niet eerder in deze vorm zijn toegepast. Dit heeft betrekking op de aangepaste m.e.r.-procedure, de nieuw ingevoerde omgevingsvergunning (via de wabo), de nieuwe Waterwet, aanpassingen in de Mijnbouwwet, toepassing van de Rijkscoördinatieregeling met in het verlengde het Inpassingsplan en de Crisis- en Herstelwet. Er zal ervaring worden opgedaan op het gebied van de toepassing van nieuwe wet- en regelgeving. Zowel het proces van vergunningverlening als het verkrijgen van emissierechten worden in de loop van het project getoetst en geëvalueerd.

Milieu- en veiligheidsaspecten • Er zal duidelijk worden welke monitoringstechnieken effectief zijn. Dit geldt voor het

vaststellen van het functioneren van de afvang, het aantonen dat geen CO2 weglekt uit de buisleiding en de mate waarin nauwkeurig het gedrag van CO2 in de diepe ondergrond kan worden vastgesteld.

Daarnaast beoogt het project de CO2-uitstoot te verminderen door vanaf 2015 1,1 megaton CO2 per jaar gemiddeld af te vangen en permanent op te slaan. En ten derde heeft het ROAD-project tot doel ervaring en kennis beschikbaar te maken zodat dit gebruikt kan worden voor andere grootschalige CCS-projecten. De opgedane kennis en ervaring zal ROAD delen met het Europese CCS netwerk12 van overheden, bedrijven en

12 Het Europese CCS-netwerk is te consulteren op de website www.ccsnetwork.eu.

Deelrapport Transport MER ROAD 9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Definitief - 169 - 20 juni 2011

kennisinstellingen, het Europese technologieplatform ZEP13, met CATO2 en verder zoals vastgelegd in het Kennisdelingsprotocol14. Daarmee kan ROAD een belangrijke bijdrage leveren aan de commerciële introductie van CCS en uiteindelijk aan de wereldwijde reductie van CO2-emissies.

13 Het Europese technologieplatform inzake Zero Emission Fossil Fuel Power Plants (ZEP) is een project van meer dan 200 deskundigen op het gebied Carbon Capture and Storage (CCS). Het doel van ZEP is gas- en steenkoolcentrales die geen CO2-uitstoten. 14 Het Kennisprotocol is te consulteren op de website van het CSS-demonstratienetwerk: www.ccsnetwork.eu

9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Deelrapport Transport MER ROAD 20 juni 2011 - 170 - Definitief

13 WOORDENLIJST EN AFKORTINGEN

Begrip Uitleg

12-mijlzone Exclusief Economische Zone (en dus niet ‘12 mijl zone’ of ‘12 mijlzone’)

’AMESCO Algemene M’lieu-EffectenStudie CO2-opslag

Afvanginstallatie CO2-afvanginstallatie, capture unit

Alternatief Een integraal plan voor de CCS-keten

Archeologie Leer die zich bezighoudt met oudheidkundige zaken

Autonome

ontwikkeling

Op zichzelf staande ontwikkeling die ook plaats vindt als de voorgenomen activiteit niet

wordt uitgevoerd

Bar Bar(g), bar(gauge), het aantal bar overdruk, 1 bar(g) is 2 bar(a)

BBT Beste beschikbare techniek, BAT, techniek conform BREF

Bees Besluit emissie-eisen grote stookinstallaties

Bems Besluit emissie-eisen middelgrote stookinstallaties

Bevoorradingsleiding ‘Umbilical‘ leiding

Bestemmingsplan Zegt iets over het gebruik van de grond en de opstallen en het bepaalt de

bouwmogelijkheden van de grond. Een bestemmingsplan wordt door de gemeente

opgesteld en is juridisch bindend.

Bevoegd gezag Overheidsinstantie die bevoegd is over de voorgenomen activiteit een besluit te nemen.

Biotoop specifiek leefgebied van planten en dieren als levensgemeenschap.

Bodemkwaliteit Chemische samenstelling van de bodem met name in de context van potentiële

verontreinigingen.

BR NeR Bijzondere Regelingen Nederlandse emissieRichtlijn

BREF Best Available Technique Reference Document

(referentiedocument voor beste beschikbare technieken)

CATO2 CO2-Afvang, -Transport en -Opslag onderzoeksproject 2

CCS –arbon Capture and Storage (CO2-Afvang en -Opslag)

CIW Commissie Integraal–Waterbeheer

buisleiding Pijpleiding voor het transport van CO2 (specifiek voor dit project)

Corridor-verbinding bestaat uit stapstenen en sleutelgebieden verbonden door een dispersiecorridor; dit is een

speciaal ingerichte zone voor de verplaatsing van soorten, bestaande uit voldoende

schuilmogelijkheden en voedsel. De kwaliteit van deze zone speelt een minder grote rol

en voortplanting hoeft niet plaats te vinden. Gebruikers: zoogdieren, sommige amfibieën

en vlinders.

DCMR DCMR Milieudienst Rijnmond

Deklaag Bovenste laag van de bodem, meestal synoniem voor freatische laag

Drooglegging Het hoogteverschil tussen de waterspiegel in een waterloop en het grondoppervlak.

dS+V Dienst Stedenbouw en Verkeer, Gemeente Rotterdam

EC Europese Commissie

ECCP European Climate Change Program

Ecologie Wetenschap van de relaties tussen planten, dieren en hun omgeving

Ecologische

verbindingszone

Zone waarlangs dieren en planten zich van het ene natuurgebied naar het andere kunnen

verplaatsen en verspreiden.

Ecotoop Ruimtelijk afgegrensde, ecologische eenheid met een karakteristieke homogeniteit van de

vegetatie als landschapselement

EEPR European Energy Program for Recovery

EHR

IHS Ecologische Hoofdstructuur: een stelsel van natuurgebieden en verbindingswegen voor

planten en dieren. De EHS is vastgelegd in het eerste Structuurschema Groene Ruimte

(SGR 1) en bestaat uit kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en verbindingszones.

Deelrapport Transport MER ROAD 9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Definitief - 171 - 20 juni 2011

Begrip Uitleg

EIA Energy Information Administration

ECBM Enhanced Coal-Bed Methane

EGR Exhaust Gas Recirculation

EOR Enhanced Oil Recovery

Electrabel Electrabel Nederland BV

EL&I Ministerie van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie

Emissie Uitstoot van stoffen

E.ON E.ON Benelux BV

ESDV Emergency Shutdown Valve (noodafsluiter, noodklep)

Eutrofiering Bemesting van het oppervlaktewater met fosfor en stikstofverbindingen, waardoor de

groeisnelheid van algen en waterplanten kan toenemen.

ESV Elektrostatische vliegasvangers

ETS Emission trading scheme

EU Europese Unie

DeNox-installatie Installatie om stikstofoxiden uit de rookgassen te zuiveren

Ffw Flora- en faunawet

GCN Grootschalige Concentratiekaart Nederland

GEA Ronald Goderie Ecologisch Advies

Geohydrologie Geohydrologie is de wetenschap die zich bezighoudt met de bestudering van het

voorkomen en stromen van ondergronds water en de eigenschappen van het gesteente in

relatie hiermee.

GIIP Gas initially in place (initiële hoeveelheid gas in het reservoir)

GPS Global Positioning System

Grenswaarde Norm ter beoordeling van de kwaliteit van water, bodem en waterbodem

Habitat Standplaats van een organisme. Het gaat hier om de soortspecifieke levensruimte van

een plant of dier.

Hang-off riser Een riser die aan het platform hangt

HbR Havenbedrijf Rotterdam

HR Habitatrichtlijn (Europese Richtlijn 92/43/EEG)

HWE Floor Heinis Waterbeheer & Ecologie

I&M Ministerie van Infrastructuur & Milieu

Infiltratie/wegzijging Het verschijnsel dat water aan het oppervlak de grond binnentreedt (infiltratie) en

vervolgens naar het dieper grondwater uitzakt (wegzijging).

IP Inpassingsplan

IPCC Intergovernmental Panel on Climate Change

IPPC Integrated Pollution Prevention and Control

KBC KolenBiomassaCentrale, KBC, Electrabel Maasvlakte 1-centrale

Klimaatverandering Verwachte structurele veranderingen in het klimaat t.g.v. onder andere opwarming van de

aarde.

LNG Liquid Natural Gas

Maaiveldhoogte Hoogte van de bodem ten opzichte van NAP

Maatlat Methode om het effect van maatregelen ten opzichte van de referentiesituatie (huidige

situatie plus autonome ontwikkeling) te bepalen. De maatlat kan variëren van zeer

negatief (- -) tot zeer positief (+ +).

Mbw Mijnbouwwet

MCP Maasvlakte CCS-project CV

MEA Monoethanolamine (vloeistof met de eigenschappen om CO2 te binden)

MER Milieueffectrapport (het rapport)

m.e.r. Milieueffectrapportage (het proces van milieueffectbeoordeling)

MKM MilieuKwaliteitsMaat

MPP3 Maasvlakte Power Plant 3 (van E.ON)

9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Deelrapport Transport MER ROAD 20 juni 2011 - 172 - Definitief

Begrip Uitleg

Mton Megaton (106 ton)

MWe MegaWatt elektrisch

MWth MegaWatt thermisch

NAP Nieuw Amsterdams Peil

Natuurdoeltype Beschrijft een bepaalde natuurkwaliteit en kan gebruikt worden als een toetsbare

doelstelling voor een natuurgebied.

NBW Natuurbeschermingswet 1998

NCP Nederlands Continentaal Plat

NEa Nederlandse Emissieautoriteit

NeR Nederlandse emissie-Richtlijn

NOGEPA Nederlandse Olie en Gas Exploratie en Productie Associatie

Notitie reikwijdte en

detailniveau

Een notitie waarin de inititatiefnemer het 'wat', 'waarom' en 'waar' van ‘e p’an‘en in

’oofd‘ijne’ aangeeft; het markeert de formele start van de m.e.r.-procedure.

Nitrosamines Nitro-s-amines, verbindingen met een aminegroep die door verval van MEA worden

gecreëerd

Noodklep ESDV, noodafsluiter

NOx Stikstofoxiden, een verbinding van stikstof en zuurstof

OSPAR Het OSPAR-verdrag, een internationaal maritiem verdrag

P18 Het mijnbouwconcessieblok P18 in de Noordzee

P18a Het deelblok P18a binnen P18

P18-A Het P18-A platform van TAQA

P18-2, P18-4 en

P18-6

De reservoirs waar het P18-A platform aan gekoppeld is

P18-02 Put P18-02

PAK PolyAromatische Koolwaterstoffen

PCB PolyChloorBifenyl

PM10 Particulate Matter (stofdeeltjes) < 10 µm groot

PZH Provincie Zuid-Holland

RCI Rotterdam Climate Initiative

RCR Rijkscoördinatieregeling

Referentiesituatie Situatie die als uitgangspunt wordt genomen om de alternatieven mee te vergelijken.

ROAD-project Het project om afvang, transport en opslag van CO2 te realiseren

ROAD De organisatie bestaande uit E.ON, Electrabel, GDF Suez en TAQA die het ROAD-project

realiseert

ROI Rookgasontzwaveling(sinstallatie)

RWS DNZ Rijkswaterstaat Directie Noordzee

RWS DZH Rijkswaterstaat Directie Zuid-Holland

SAMSON Safety Assessment Model for Shipping and Offshore in the North Sea

SO2 Zwaveldioxide, een verzurende stof die bestaat uit zwavel en zuurstof

SodM Staatstoezicht op de Mijnen

Thema’s Aspecten waaraan de verschillende alternatieven getoetst worden om een afweging

tussen de alternatieven te maken.

Tussendek Mezzaninedek

TAQA Taqa, Taqa Offshore BV, Abu Dhabi National Energy Company

VA Voorgenomen activiteit

VKA Voorkeursalternatief, het alternatief waarvan uit de afweging blijkt dat dit de voorkeur

geniet in het MER, en waarvoor de benodigde vergunningen worden aangevraagd

VN Verenigde Naties

Deelrapport Transport MER ROAD 9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Definitief - 173 - 20 juni 2011

Begrip Uitleg

VOCL Volatile Organic Compounds (Liquid) (vluchtige vloeibare organische verbindingen)

VR Vogelrichtlijn (Europese Richtlijn 79/409/EEG)

VSS Verkeerscheidingstelsel

Wabo Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

WLO Welvaart en Leefomgeving

Wm Wet milieubeheer

Wtw Waterwet

X-mas tree Onderdeel van de leiding waar veel koppelstukken op zitten

9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Deelrapport Transport MER ROAD 20 juni 2011 - 174 - Definitief

14 LITERATUURLIJST

Ainslie, M. A., (2010), Principles of Sonar Performance Modeling, Springer Arts, F.A. 2008. Trends en verspreiding van zeevogels en zeezoogdieren op het

Nederlands ContinentaalPlat 1991 – 2007. Rapport RWS Waterdienst 2008.058 Asjes, J., I.Y.M. Tulp, W. Dekker, H.J.L. Heessen, N. Daan & R.E. Grift, 2004.

Kwaliteitsparameters en meetmethoden voor de monitoring en evaluatie van de effecten van de Maasvlakte 2 op vis. RIVO rapport nummer C036/2004

Bouma, S., G.W.N.M. van Moorsel, R.H. Witte & R. Lensink, 2002. Directe relaties

tussen gebruiksfuncties en aquatische natuurwaarden in de Voordelta. Bureau Waardenburg rapportnr. 02-077. In opdracht van Expertisecentrum PMR.

Brasseur, S.M.J.M., M. Scheidat, G.M. Aarts, J.S.M. Cremer & O.G. Bos, 2008.

Distribution of marine mammals in the North Sea for the generic appropriate assessment of future offshore wind parks. IMARES Report to Deltares.

Camphuysen, C.J. & G. Peet, 2006. Walvissen en dolfijnen in de Noordzee. Fontaine

Uitgevers / Stichting De Noordzee. Chapman, C.J. & O. Sand, 1974. Field studies of hearing in two species of flatfish

Pleuronectes platessa L. and Limanda limanda L. (family Pleuronectidae). Comp. Biochem. Physiol. 47A: 371-385.

Daan, R., M.J.N. Bergman & J.W. Santbrink, 1998. Macrobenthos op Loswal Noord en

Noordwest in 1997, 1 jaar na verplaatsing van het stortingsgebied. NIOZ-rapport 1998-2.

Daan, R., M.J.N. Bergman & G.C.A. Duineveld, 1999. Macrobenthos op Loswal Noord

en Noordwest in 1998, 2 jaar na verplaatsing van het stortingsgebied. NIOZ-rapport 1999-1.

Daan, R., M.J.N. Bergman & G.C.A. Duineveld, 2000. Macrobenthos op Loswal Noord

en Noordwest in 1998, 3 jaar na verplaatsing van het stortingsgebied. NIOZ-rapport 2000-2.

Enger, P., 1967. Hearing in herring. Comp. Biochem. Physiol. 22: 527-538 Gill, A. B., Huang, Y., Gloyne-Philips, I., Metcalfe, J., Quayle, V., Spencer, J.,

Wearmouth, V., (2009), COWRIE 2.0 Electromagnetic Fields (EMF) Phase 2 EMF-sensitive fish response to EM emissions from subsea electricity cables of the type used by the offshore renewable energy industry, COWRIE-EMF-1-06 Ref: EP-2054-ABG

Grift, R.E., I. Tulp, M.S. Ybema & A.S. Couperus, 2004. Baseline studies North Sea

wind farms: final report pelagic fish. RIVO report nr. C047/2004.

Deelrapport Transport MER ROAD 9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Definitief - 175 - 20 juni 2011

Holtmann, S.E., A. Groenewold, K.H.M., Schrader, J. Asjes, J.A. Craeymeersch, G.C.A., Duineveld, A.J. van Bostelen, en J. van der Meer, 1996. Atlas of the zoobenthos of the Dutch Continental Shelf. Ministry of Transport, Public Works and Water Management, North Sea Directorate, Rijswijk

Kaag, N.H.B.M & V. Escaravage, 2007. Datarapportage Nulmeting Maasvlakte 2.

IMARES rapportnummer: C026/07. NIOO-Monitor Taskforce Publication Series 2007-03

Kastelein, R.A., P. Bunskoek, M. Hagedoorn, W.L.W. Au & D. de Haan, 2002.

Audiogram of harbor porpoise (Phocoena phocoena)measured with narrow-band frequency-modulated signals. In: JASA 112: 334-344

Kastelein, R.A., P.J. Wensveen & L. Hoek, 2009. Underwater detection of tonal signals

between 0.125 and100 kHz by harbor seals (Phoca vitulina). J. Acoust. Soc. Am.125(2): 1222-1229Southall e.a. (2007)

Meij, S.E.T. van der & C.J. Camphuysen, 2006. The distribution and diversity of whales

and dolphins (Cetacea) in de the southern North Sea: 1970-2005. In: Lutra 49: 3-28. Morgenstern, P.P., E. Lambooij & W.H.M. Baltussen, 2009.Integrale beoordeling

verdovingstechnieken pluimveeslachterijen. RIVM Rapport 609021080/2009 ROAD (2011): Technical Transport & Storage basis for MER and Permitting reports,

2010, ROAD, 5 mei 2011; RD-T+S-MCP-REP-P-0010 Southall, B.L., Bowles, A.E., Ellison, W.T., Finneran, J.J., Gentry, R.L., Greene Jr., C.R.,

Darlene, D.K., Ketten, R., Miller, J.H., Nachtigall, P.E., Richardson, W.J., Thomas, J.A., and Tyack, P.L. (2007), Marine mammal noise exposure criteria: initial scientific recommendations, Aquatic Mammals 33(4), pp. 411-522

Tien, N., I. TULP & R. GRIFT, 2004. Baseline studies wind farm for demersal fish.

Commissioned by Ministry of Transport, Public Works and Water Management, National Institute for Coastal and Marine Management/ RIKZ. TNO/RIVO/Royal Haskoning. Reference 9M9237/R00009/THIE/Gro.

Deelrapport Transport MER ROAD 9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Definitief Bijlage 1 20 juni 2011

Bijlage T1 Overzichtskaart buisleiding op land

en buisleiding op zee

Deelrapport Transport MER ROAD 9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Definitief Bijlage 3 20 juni 2011

Bijlage T2 Achtergrondrapportage Risicoanalyse Scheepvaart,

Marin

Deelrapport Transport MER ROAD 9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Definitief Bijlage 4 20 juni 2011

Bijlage T3 Achtergrondrapportage Risicoanalyse Buisleiding,

Tebodin

Deelrapport Transport MER ROAD 9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Definitief Bijlage 5 20 juni 2011

Bijlage T4 Achtergrondrapportage Akoestisch onderzoek, WNP

Deelrapport Transport MER ROAD 9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Definitief Bijlage 6 20 juni 2011

Bijlage T5 Achtergrondrapportage Onderwatergeluid, TNO

Deelrapport Transport MER ROAD 9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Definitief Bijlage 7 20 juni 2011

Bijlage T6 Achtergrondrapportage Archeologie, RAAP

Deelrapport Transport MER ROAD 9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Definitief Bijlage 8 20 juni 2011

Bijlage T7 Achtergrondrapportage natuur land

Deelrapport Transport MER ROAD 9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Definitief Bijlage 9 20 juni 2011

Bijlage T8 Achtergrondrapportage mariene natuur

Deelrapport Transport MER ROAD 9V7319.20/R0010_rev8/MVZ/ILAN/Rott Definitief Bijlage 10 20 juni 2011

Bijlage T9 Rapport Fugro Side scan sonar servey van de buisleiding

Landroute CO2 buisleiding

Zeeroute CO2 buisleiding

M A R I N P.O. Box 28

6700 AA Wageningen The Netherlands

T +31 317 47 99 11 F +31 317 49 32 45

E [email protected] I www.marin.nl

KANS OP INCIDENT MET CCS PIJPLEIDING DOOR SCHEEPVAART Eindrapport Rapport Nr. : 24114.620/3B Datum : 22 februari 2011 Paraaf Management:

Rapport No. 24114.620/3B 2

Kans op incident met CCS pijpleiding door scheepvaart MARIN opdracht nr. : 24114.620 Opdrachtgever : Haskoning Nederland B.V. Postbus 151 6500 AD Nijmegen Auteur : ir. A. Cotteleer ir. C. van der Tak

Rapport No. 24114.620/3B 3

INHOUDSOPGAVE Pag.

1  Inleiding .................................................................................................................. 4 1.1  ROAD project ....................................................................................................... 4 1.2  Werkzaamheden MARIN ..................................................................................... 4 1.3  Doelstelling voor pijpleiding studie ....................................................................... 5 1.4  Indeling rapport .................................................................................................... 5 

2  Ongevallenmodel SAMSON ................................................................................... 6 2.1  Algemene beschrijving van het SAMSON model ................................................ 6 2.2  Beschrijving van de verkeersdatabase in SAMSON ........................................... 7 

2.2.1  Routegebonden verkeer ....................................................................... 8 2.2.2  Niet routegebonden verkeer ................................................................. 8 

2.3  SAMSON model voor beschadiging van een pijpleiding door een schip ............ 8 

3  Invoer voor de kansberekening voor de pijpleiding ................................................ 9 3.1  Gegevens van de pijpleiding ................................................................................ 9 3.2  Gegevens van het scheepvaartverkeer ............................................................... 9 

3.2.1  Gegevens van ‘routegebonden’ schepen ............................................. 9 3.2.2  Gegevens van ‘niet routegebonden’ schepen ...................................... 9 3.2.3  Verkeersbeeld in de omgeving van de pijpleiding .............................. 10 3.2.4  Aangenomen ongevalsbeperkende maatregelen .............................. 11 3.2.5  Schepen die ankeren vanwege een noodgeval zonder controle van de locatie ............................................................................................................ 12 

4  Ongevalfrequenties .............................................................................................. 13 4.1  Verdeling van de frequenties over de gebeurtenissen ...................................... 13 4.2  Frequentie van gezonken schepen verdeeld over de waterverplaatsing .......... 14 4.3  Frequentie van ankers op pijpleiding verdeeld over ankergewicht .................... 15 4.4  Frequentie van ankers die achter de pijpleiding haken voor verschillende ingraafdieptes ............................................................................................................... 16 4.5  Frequentie van ankers die achter de pijpleiding haken voor verschillende scheepsenergieklasses ................................................................................................ 17 

5  Conclusies ............................................................................................................ 18 

Referenties .................................................................................................................... 19 

Bijlage A: Afkortingen en verklarende woordenlijst ........................................................ 20 Afkortingen ................................................................................................................... 21 Verklarende woordenlijst .............................................................................................. 21 

Bijlage B: Description of the pipeline risk models of SAMSON ...................................... 22 

Rapport No. 24114.620/3B 4

1 INLEIDING 1.1 ROAD project De energiebedrijven E.ON en Electrabel Groep GDF SUEZ hebben Royal Haskoning de opdracht gegeven om een MER op te stellen en vergunning aan te vragen voor een demonstratieproject voor ondergrondse opslag van CO2 op zee. Dit Rotterdamse Opslag en Afvang Demonstratieproject (ROAD) is het eerste grootschalige CCS (Carbon Capture and Storage)-demonstratieproject in Nederland en is gericht op het ontwikkelen en realiseren van CO2-afvang en het CO2-transport en de opslag op zee. Op de Maasvlakte in Rotterdam wordt een nieuwe kolencentrale gebouwd. Hier zal CO2 worden afgevangen en vervolgens per pijpleiding getransporteerd worden naar het P18 gasveld, dat zo’n 20 kilometer uit de kust ligt. De ligging van de pijpleiding en het platform wordt geïllustreerd in Figuur 1-1.

Figuur 1-1 Ligging van de CCS pijpleiding en het P18-A platform

1.2 Werkzaamheden MARIN Royal Haskoning heeft MARIN de opdracht gegeven om de kans op een incident met de pijpleiding te berekenen. Hiernaast zal MARIN de studie uitvoeren naar de aanvaringskans van het P18/A platform. De resultaten van deze studie worden in een apart rapport gepresenteerd [1].

Rapport No. 24114.620/3B 5

1.3 Doelstelling voor pijpleiding studie Het doel van deze studie is het bepalen van de kans op een incident met de CCS pijpleiding door de scheepvaart. 1.4 Indeling rapport De ongevalsfrequenties met de pijpleiding worden bepaald met behulp van het SAMSON model. Dit model wordt in hoofdstuk 2 besproken. Voor de berekeningen met het SAMSON model zijn verschillende soorten invoer vereist. Deze worden in hoofdstuk 3 beschreven. De ongevalsfequenties worden gegeven in hoofdstuk 4. In dit rapport zijn punten als decimaalteken gebruikt.

Rapport No. 24114.620/3B 6

2 ONGEVALLENMODEL SAMSON Dit hoofdstuk beschrijft het ongevallenmodel SAMSON dat voor deze studie gebruikt is. In de eerste paragraaf wordt een algemene beschrijving van het model gegeven. De tweede paragraaf gaat in op het specifieke deel van het SAMSON model om de kans op een incident met een pijpleiding te bepalen door de scheepvaart. 2.1 Algemene beschrijving van het SAMSON model De kans op een incident is bepaald met ongevalskansmodules van het SAMSON model (Safety Assessment Model for Shipping and Offshore on the North Sea). Het model is ontwikkeld voor Rijkswaterstaat Noordzee en wordt gebruikt om de kansen en consequenties van alle type ongevallen op zee te schatten. Ook wordt het SAMSON model gebruikt om de impact van deze ongevallen op het veiligheidsniveau te voorspellen. In Figuur 2-1 wordt het systeemdiagram weergegeven van het SAMSON model. Vrijwel alle blokken in dit diagram zijn beschikbaar binnen het model. Het grote blok “Maritime traffic system” (rechts boven) bevat vier subblokken. Deze vier subblokken beschrijven het verkeersbeeld; het aantal scheepsbewegingen, de scheepskenmerken (lengte enz.) en de lay-out van het zeegebied. De ongevalsmodellen voor een aanvaring, stranding, brand/explosie etc. worden gebruikt om de ongevalsfrequentie te voorspellen gebaseerd op het verkeersbeeld. Het grote blok “Impacts” bevat de subblokken waarmee de consequenties bepaald worden van de ongevallen. De modelparameters zijn bepaald uit analyse van de wereldwijde ongevallendatabase van 1990-2006 van Lloyds’ Register Fairplay. Risico kan beschouwd worden als de kans op een niet-wenselijke gebeurtenis vermenigvuldigd met de consequentie van deze gebeurtenis. Binnen deze studie is de niet-wenselijke gebeurtenis het raken van de pijpleiding door (een onderdeel van) een schip. Een mogelijke consequentie van dit raken is dat de pijpleiding beschadigd wordt en lek raakt. In deze studie zijn de consequenties van de verschillende gebeurtenissen niet gekwantificeerd.

Rapport No. 24114.620/3B 7

Figuur 2-1 Systeem diagram SAMSON

2.2 Beschrijving van de verkeersdatabase in SAMSON Voor de berekeningen wordt gebruik gemaakt van een verkeersdatabase die de dichtheid, samenstelling en het gedrag van het scheepvaartverkeer beschrijft. Het verkeer op zee wordt onderverdeeld in twee groepen, namelijk het ‘routegebonden’ en het ‘niet routegebonden’ verkeer (R-schepen en N-schepen). Het routegebonden verkeer bevat de scheepsbewegingen van de koopvaardijschepen, die op weg zijn van haven A naar haven B. Het niet routegebonden verkeer bevat de scheepsbewegingen van de schepen die een missie ergens op zee hebben, zoals visserij, supplyvaart, werkvaart en recreatievaart. In SAMSON zijn deze scheepsgroepen op een verschillende manier gemodelleerd.

Impacts

Maritime traffic systemTraffic Demand- Cargo- Passengers- Fishing- Recreational vessels

Existing traffic management system

Traffic:- Traffic intensity- Traffic mix

Traffic management measures:- Routing (TSS)- Waterway marking- Piloting- Vessel Traffic Services

Characteristics of sea areas

Tactics(New traffic management measures)

Traffic accidents:- Collisions- Contacts- Strandings- Founderings

Other accidents:- Fire and explosions- Spontaneous hull accidents- Cargo accidents

Pipe accidents:- Foundering on pipe- Cargo on pipe- Anchor on pipe- Anchor hooks pipe- Stranding on pipe

Financial costs:- Investment costs- Operating costs

Environmental consequences:- Oil spills- Amount of oil on coast- Chemical spills- Dead and affected organisms

Economic consequences:- Loss of income- Repair costs- Cleaning costs- Delay costs caused by accidents- Extra sea miles caused by the use of a tactic

Human safety:- Individual risk - Societal risk

Search and RescueContingency planning

Ships:- Technology on board- Quality of ships- Quality of crew

Rapport No. 24114.620/3B 8

2.2.1 Routegebonden verkeer Het routegebonden verkeer is gemodelleerd op de scheepsroutes in de Noordzee. Door de ligging van de verschillende havens en door de aanwezigheid van de verkeersscheidingsstelsels in de Nederlandse Exclusieve Economische Zone vaart het overgrote merendeel van de routegebonden schepen langs een groot netwerk van links, vergelijkbaar met een netwerk van wegen. Een link is de rechte verbinding tussen twee punten. De intensiteit beschrijft het aantal schepen dat per jaar over die link vaart onderverdeeld naar scheepstype en scheepsgrootte. De linkkarakteristiek beschrijft hoe breed de link is en geeft de laterale verdeling van het verkeer over die link. Wanneer alle regels in acht genomen worden bevat dit netwerk van links de kortste routes tussen de havens. 2.2.2 Niet routegebonden verkeer Het niet routegebonden verkeer kan niet op dezelfde wijze gemodelleerd worden als het routegebonden verkeer omdat deze schepen een heel ander gedrag vertonen. De niet routegebonden schepen varen niet via een duidelijk gedefinieerde route van de ene haven naar de volgende, maar zullen vanaf een haven naar een of meerdere bestemmingen op zee varen om daarna meestal terug te varen naar de haven van vertrek. Vissers vormen de grootste groep in het niet routegebonden verkeer en deze varen heen en weer wanneer de visgrond is bereikt. Het gedrag van deze schepen is daarom minder goed te voorspellen dan het gedrag van het routegebonden verkeer. Om deze reden is het niet routegebonden verkeer gemodelleerd als dichtheid in zogenoemde gridcellen van 8 bij 8 km. 2.3 SAMSON model voor beschadiging van een pijpleiding door een schip SAMSON bevat een aantal modellen waarmee de kans bepaald kan worden dat een object op de zeebodem wordt geraakt door een gebeurtenis die geïnitieerd wordt aan boord van een passerend schip. Voor de verschillende soorten gebeurtenissen zijn modellen ontwikkeld die de frequenties van voorkomen bepalen. Voor de situatie waarin een schip over de pijpleiding heen vaart zijn er verschillende modellen die te maken hebben met het raken van een pijpleiding. Deze worden in bijlage A beschreven. De frequenties zijn berekend voor de situatie waarin de pijpleiding onbedekt op de zeebodem ligt. Alleen de kansen voor een anker dat achter de pijpleiding haakt zijn gegeven voor een aantal ingraafdiepten. Gebaseerd op deze frequenties, aangevuld met gegevens over de betrokken schepen en pijpleidingkarakteristieken kan worden ingeschat of de pijpleiding potentieel ernstig beschadigd kan worden. Het SAMSON model levert de frequenties van de gebeurtenissen aan verdeeld over een aantal categorieën. De consequenties van de verschillende gebeurtenissen worden niet gekwantificeerd in deze studie, maar kunnen worden uitgerekend op basis van de gepresenteerde resultaten. Van de volgende gebeurtenissen wordt de kans bepaald:

• een schip zinkt op de pijpleiding (na een aanvaring) • een container valt op de pijpleiding • deklading valt op de pijpleiding • een anker wordt uitgeworpen en komt neer op de pijpleiding • een anker wordt uitgeworpen net voordat een schip de pijpleiding passeert

en blijft achter de pijpleiding haken voordat het schip is afgeremd • een vissersschip kruist de pijpleiding terwijl het aan het vissen is

Rapport No. 24114.620/3B 9

3 INVOER VOOR DE KANSBEREKENING VOOR DE PIJPLEIDING 3.1 Gegevens van de pijpleiding Voor de berekeningen is de pijpleiding is 5 secties verdeeld. De coördinaten van deze secties zijn te vinden in Tabel 3-1. Daarnaast zijn ze ingetekend in Figuur 1-1.

Tabel 3-1 Coördinaten van de pijpleiding in WGS84

Pijp Van Naar Lengte

NB OL NB OL Sectie ° ‘ ° ‘ ° ‘ ° ‘ km

1 5208 356 5208 357 0.4462 5208 357 5204 403 10.3833 5204 403 5202 403 3.4964 5202 403 5200 402 2.5755 5200 402 5159 402 2.380Totaal 19.280 De pijpleiding diameter inclusief coating is 20 inch. De berekeningen zijn uitgevoerd voor de situatie waarin de pijpleiding onbedekt op de zeebodem ligt en dus niet is ingegraven in de bodem. 3.2 Gegevens van het scheepvaartverkeer Zoals beschreven is in paragraaf 2.2 wordt het scheepvaartverkeer gemodelleerd met behulp van een verkeersdatabase, die opgebouwd is uit het routegebonden verkeer en het niet routegebonden verkeer. 3.2.1 Gegevens van ‘routegebonden’ schepen De scheepsintensiteit op de verschillende links is gebaseerd op reisdata van Lloyd’s Marine Intelligence Unit (LMIU). Voor al deze reizen zijn de vaarroutes bepaald. Voor deze studie is gebruikt gemaakt van de reizen over de Noordzee in 2008 en is er van uitgegaan dat alle reizen hebben plaatsgevonden bij het verkeersscheidingsstelsel bij Rotterdam dat sinds 1 juli 2008 van kracht is, zie [2]. De gegevens van veerdiensten zijn aan de hand van de dienstregeling toegevoegd. 3.2.2 Gegevens van ‘niet routegebonden’ schepen De niet routegebonden schepen zijn gemodelleerd op basis van twee verschillende bronnen.

• Vissersschepen zijn gemodelleerd op basis van de VMS data die IMARES verstrekt heeft.

• Sportvissers, supply schepen en werkschepen zijn gemodelleerd op basis van VONOVI vluchten.

Vissersschepen IMARES heeft aan MARIN visserijgegevens verstrekt. Deze gegevens zijn gebaseerd op VMS gegevens van Nederlandse schepen. VMS gegevens zijn satellietgegevens met informatie over de verspreiding van de visserijvloot door de tijd (Vessel Monitoring Through Satellite). Vissersschepen groter dan 15 m zijn VMS-plichtig. Het aandeel van

Rapport No. 24114.620/3B 10

de Nederlandse vloot op het Nederlands Continentaal Plat (NCP) is 80%. Daarom zijn de cijfers vermenigvuldigd met 1.25. Door een koppeling met EU logboeken (VIRIS database) is de scheepslengte achterhaald en of het om bodemberoerende visserij gaat. De activiteit van een schip op het moment van registratie (varend of vissend) is vastgesteld op basis van de vaarsnelheid, het vistuig en in sommige gevallen het motorvermogen van het schip. Het aandeel bodemberoerende vissersschepen bedraagt meer dan 98% van het totaal. Sportvissers, supply schepen en werkschepen Het gemiddeld aantal sportvissers, supply schepen en werkschepen per gebied van 8 x 8 km is bepaald op basis van de VONOVI-vluchten van 1999-2001 (Verkeers Onderzoek Visuele Identificatie). Tijdens de VONOVI-vluchten zijn alle schepen binnen een bepaald gebied van de Noordzee bekeken en beschreven door middel van de scheepsnaam, positie, snelheid en richting. Achteraf zijn de overige gegevens van de schepen toegevoegd en is de data geanalyseerd. 3.2.3 Verkeersbeeld in de omgeving van de pijpleiding Het grootste deel van het verkeer in de omgeving van de pijpleiding wordt hieronder op twee manieren geïllustreerd. Figuur 3-1 laat de verkeersdatabase van het routegebonden verkeer zien in de buurt van de pijpleiding. De rode strepen geven aan waar de verkeersstromen zich bevinden. De lijndikte is een maat voor de verkeersintensiteit.

Figuur 3-1 Verkeersdatabase van het routegebonden verkeer (in rood) samen met

het traject van de pijpleiding (in zwart)

Rapport No. 24114.620/3B 11

Sinds 2005 zijn alle schepen groter dan 300GT uitgerust met een AIS-transponder (Automatic Identification System). Deze transponder zendt afhankelijk van de snelheid een aantal malen per minuut automatisch een bericht uit waarin de geografische positie, snelheid, heading en nog enkele andere gegevens opgenomen zijn. Deze berichten worden opgevangen door AIS base stations langs de kust en op een aantal offshore platforms. Al deze berichten van Nederlandse ontvangststations worden doorgestuurd naar het Kustwachtcentrum in Den Helder. Alle ontvangen AIS-berichten worden op tape gezet en MARIN krijgt iedere maand deze tape toegestuurd. MARIN mag deze AIS-data gebruiken voor veiligheidsstudies maar mag geen individuele scheepsgegevens aan derden verstrekken. Figuur 3-2 brengt het routegebonden verkeer in de omgeving van de pijpleiding in kaart op basis van de AIS gegevens van een week in april 2009. Voor deze week is iedere 10 minuten de positie van alle aanwezige routegebonden schepen ingetekend. Schepen met een oostelijke koers (tussen 0° en 180°) zijn weergegeven met een zwarte stip, schepen met een westelijke koers (tussen 180° en 360°) zijn weergegeven met een bruine stip.

Figuur 3-2 Routegebonden schepen gebaseerd op AIS data van 6 t/m 12 april

2009. Iedere 10 minuten is een stip gezet voor alle aanwezige routegebonden schepen. Bruin = westwaarts, zwart = oostwaarts

3.2.4 Aangenomen ongevalsbeperkende maatregelen Tabel 3-2 laat zien welke ongevalsbeperkende maatregelen er in de berekeningen meegenomen worden. Voor het gehele traject van de pijpleiding is de Vessel Traffic Service (VTS) maatregel meegenomen. Dit houdt in dat het aantal aanvaringen tussen routegebonden schepen 30% lager is dan in gebieden zonder maatregelen. Daarnaast geldt in de Maasmond een loodsplicht. Om deze reden is in dit gebied gerekend met

Rapport No. 24114.620/3B 12

een extra afname van het aantal aanvaringen tussen routegebonden schepen van 62%. De gebruikte percentages berusten op eerder uitgevoerde studies.

Tabel 3-2 Ongevalsbeperkende maatregelen

Gebied Pijpleiding secties Maatregel Afname aanvaringen tussen

routegebonden schepen Gehele pijpleiding traject 1 t/m 5 VTS 30% Maasmond 5 Loods 62% 3.2.5 Schepen die ankeren vanwege een noodgeval zonder controle van de

locatie Om de kans te bepalen dat een schip zijn anker uitwerpt op de pijpleiding of dat een anker achter de pijpleiding haakt zijn er gegevens nodig van het aantal schepen dat ankert vanwege een noodgeval en van het aantal schepen dat daarbij niet let op de aanwezigheid van een mogelijke pijpleiding. Voor een studie naar de BBL pijpleiding is de frequentie van schepen die uit nood hun anker uitwerpen bepaald op basis van AIS data van 2008 en 2009. Vervolgens is er gekeken wat de locatie is ten opzichte van het verkeersscheidingsstelsel en hoe vaak de kapitein zelf de ankerlocatie gekozen heeft zonder contact op te nemen met de Kustwacht. Van de situaties waarbij de kapitein zelf de ankerlocatie heeft bepaald is ingeschat hoe vaak dit foutief is gebeurd, oftewel zonder een goede controle van de locatie. Alleen de situaties waarbij de kapitein zelf de ankerlocatie kiest en waarbij de posities niet goed gecontroleerd wordt kan resulteren in een schip dat ankert in de buurt van een pijpleiding.

Rapport No. 24114.620/3B 13

4 ONGEVALFREQUENTIES 4.1 Verdeling van de frequenties over de gebeurtenissen Tabel 4-1 en Tabel 4-2 geven de totale ongevallenfrequenties van elke gebeurtenis die potentieel gevaarlijk is voor elke sectie van de pijpleiding per km van de pijpleiding. De meeste resultaten zijn gegeven per miljoen jaar. Deze resultaten kunnen gebruikt worden om uit te rekenen wat de consequenties zijn van elke voor de pijpleiding potentieel gevaarlijke gebeurtenis. Dit valt buiten de opdracht van MARIN. R-schip staat voor routegebonden schip en N-schip staat voor niet routegebonden schip. De ongevallenfrequenties zijn afhankelijk van de verkeersintensiteit. Zoals blijkt uit Tabel 4-1 gaat routegebonden verkeer alleen over sectie 2 en 5 van de pijpleiding. Over deze pijpleiding secties treden dan ook de meeste passages op. Het niet routegebonden verkeer is minder geconcentreerd. Het aantal passages van niet routegebonden schepen in sectie 3, 4 en 5 van de pijpleiding is per km pijpleiding bijna gelijk: ongeveer 700 schepen/per km/jaar. Het aantal passages per km van niet routegebonden schepen is wat lager voor sectie 1 en 2. Veruit de hoogste frequentie is gevonden voor vissersschepen die de pijpleiding kruisen terwijl ze aan het vissen zijn. Er is een kans dat de netten van een bodemberoerend vissersschip achter de pijpleiding blijven haken. Om deze reden worden pijpleidingen in werkelijkheid zelden onbedekt op de zeebodem gelegd: over het algemeen hebben ze een dekking van minimaal 20 cm. In de ongevalsdata waarover MARIN beschikt is er geen enkel vissersschip te vinden dat zinkt doordat het net achter een leiding of kabel haakt. Hierna zijn de drie hoogste ongevalfrequenties achtereenvolgens:

• Anker haakt achter de pijpleiding • Container vallen overboord op de pijpleiding • Schip zinkt op pijpleiding (wel of niet als gevolg van een aanvaring)

Hierbij wordt nogmaals opgemerkt dat de berekeningen zijn uitgevoerd voor een pijpleiding die op de zeebodem ligt en dus niet ingegraven is. De hoogste frequenties zijn uitgerekend voor pijpleiding secties waar veel routegebonden verkeer vaart:

• sectie 5, de Maasmond en • sectie 2, waar de pijpleiding het verkeersscheidingsstelsel Maas Noord

kruist.

Rapport No. 24114.620/3B 14

Tabel 4-1 Frequentie per gebeurtenis voor elk deel van de pijpleiding

Pijp Van Naar Lengte Passages over pijp Gezonken op pijp na een aanvaring

Gezonken op pijp zonder aanvaring

NB OL NB OL aantal/km/jaar aantal/km/miljoen jaar aantal/km/miljoen jaar

Sectie ° ‘ ° ‘ ° ‘ ° ‘ km R-schip

N-schip Totaal R-

schip N-

schip Totaal R-schip

N-schip Totaal

1 5208 356 5208 357 0.446 0 89 89 0.000 0.593 0.593 0.000 0.256 0.2562 5208 357 5204 403 10.383 878 301 1179 1.556 1.128 2.684 1.426 0.517 1.9433 5204 403 5202 403 3.496 0 706 706 0.000 1.868 1.868 0.000 0.827 0.8274 5202 403 5200 402 2.575 0 699 699 0.000 1.651 1.651 0.000 0.707 0.7075 5200 402 5159 402 2.380 27253 699 27952 39.098 1.649 40.748 32.699 0.707 33.406Totaal 19.280 3837 472 4309 5.664 1.384 7.048 4.804 0.616 5.420

Tabel 4-2 Frequentie per gebeurtenis voor elk deel van de pijpleiding (vervolg)

Pijp Container overboord op pijp Dek lading op pijp Anker op pijp Anker haakt achter pijp Vissend vissersschip

vaart over pijp aantal/km/miljoen jaar aantal/km/miljoen jaar aantal/km/miljoen jaar aantal/km/miljoen jaar aantal/km/jaar Sectie R-schip N-schip Totaal R-schip N-schip Totaal R-schip N-schip Totaal R-schip N-schip Totaal Vissersschip

1 0.000 0.000 0.000 0.000 0.006 0.006 0.000 0.076 0.076 0.000 0.272 0.272 572 20.787 0.000 20.787 0.129 0.018 0.148 0.401 0.171 0.572 4.166 0.574 4.741 673 0.000 0.000 0.000 0.000 0.037 0.037 0.000 0.327 0.327 0.000 0.913 0.913 904 0.000 0.000 0.000 0.000 0.034 0.034 0.000 0.306 0.306 0.000 0.773 0.773 785 62.678 0.000 62.678 4.205 0.034 4.239 12.916 0.305 13.221 140.784 0.772 141.555 78 Totaal 18.932 0.000 18.932 0.589 0.026 0.614 1.810 0.232 2.042 19.623 0.680 20.302 74

4.2 Frequentie van gezonken schepen verdeeld over de waterverplaatsing Het gevolg van een schip dat op de pijpleiding zinkt is afhankelijk van de scheepsgrootte. In eerste instantie is onderscheid gemaakt tussen (1) schepen die zinken na een aanvaring en (2) schepen die zinken zonder dat ze in contact zijn geweest met een ander schip. Tabel 4-3 geeft de frequentie van gezonken schepen verdeeld over een aantal scheepsklasses op basis van de waterverplaatsing zonder onderscheid te maken tussen de oorzaak van het zinken. De kleinste klasse bevat schepen met een waterverplaatsing van minder dan 300 ton, terwijl de grootste klasse schepen bevat die groter zijn dan 100 000 ton (999999 in de tabel).

Tabel 4-3 Frequentie van gezonken schepen ingedeeld op waterverplaatsing voor elk deel van de pijpleiding

Pijp Lengte Gezonken op pijp na een aanvaring

Gezonken op pijp zonder aanvaring

Waterverplaatsingscategorieën van gezonken schepen (bovengrenzen van categorieën in ton)

aantal/km/miljoen jaar aantal/km/miljoen jaar aantal/km/miljoen jaar

Sectie km R-ships

N-ships Totaal R-

ships N-

ships Totaal 300 1000 2000 5000 15000 30000 60000 100000 999999

1 0.446 0.000 0.593 0.593 0.000 0.256 0.256 0.006 0.832 0.000 0.007 0.004 0.000 0.000 0.000 0.0002 10.383 1.556 1.128 2.684 1.426 0.517 1.943 0.011 1.194 0.638 0.626 1.531 0.427 0.104 0.038 0.0573 3.496 0.000 1.868 1.868 0.000 0.827 0.827 0.031 1.740 0.921 0.003 0.000 0.000 0.000 0.000 0.0004 2.575 0.000 1.651 1.651 0.000 0.707 0.707 0.035 1.599 0.724 0.000 0.000 0.000 0.000 0.000 0.0005 2.380 39.098 1.649 40.748 32.699 0.707 33.406 0.034 3.123 3.269 15.925 31.833 13.217 3.029 1.083 2.640 Totaal 19.280 5.664 1.384 7.048 4.804 0.616 5.420 0.021 1.577 1.011 2.303 4.754 1.862 0.430 0.154 0.357

Rapport No. 24114.620/3B 15

4.3 Frequentie van ankers op pijpleiding verdeeld over ankergewicht Het gevolg van een anker op de pijpleiding is afhankelijk van het ankergewicht. Tabel 4-4 geeft de frequentie van een anker op de pijpleiding ingedeeld op ankergewicht. De lichtste ankers wegen minder dan 2 000 kg. De zwaarste tussen de 25 000 en 30 000.

Tabel 4-4 Frequentie van ankers op de pijpleiding ingedeeld op ankergewicht voor elk deel van de pijpleiding

Pijp Lengte Anker op pijp Anker gewichtscategorieën (bovengrenzen van categorieën in kg)

aantal/km/miljoen jaar aantal/km/miljoen jaar Sectie km R-schip N-schip Totaal 2000 4000 6000 8000 10000 15000 20000 25000 30000

1 0.446 0.000 0.076 0.076 0.074 0.001 0.000 0.000 0.000 0.000 0.000 0.000 0.0002 10.383 0.401 0.171 0.572 0.267 0.151 0.055 0.028 0.010 0.031 0.019 0.008 0.0033 3.496 0.000 0.327 0.327 0.327 0.000 0.000 0.000 0.000 0.000 0.000 0.000 0.0004 2.575 0.000 0.306 0.306 0.306 0.000 0.000 0.000 0.000 0.000 0.000 0.000 0.0005 2.380 12.916 0.305 13.221 2.728 3.597 1.634 1.397 0.986 1.846 0.675 0.225 0.122 Totaal 19.280 1.810 0.232 2.042 0.583 0.525 0.231 0.187 0.127 0.245 0.094 0.032 0.016

R

appo

rt N

o. 2

4114

.620

/3B

16

4.

4 Fr

eque

ntie

van

ank

ers

die

acht

er d

e pi

jple

idin

g ha

ken

voor

ver

schi

llend

e in

graa

fdie

ptes

H

et is

nie

t ze

ker

dat

de p

ijple

idin

g ov

eral

eve

n di

ep w

ordt

inge

grav

en e

n da

arna

ast

is h

et m

ogel

ijk d

at z

andv

erpl

aats

inge

n er

late

r vo

or z

orge

n da

t de

pi

jple

idin

g op

een

and

ere

diep

te o

nder

de

zeeb

odem

kom

t te

ligge

n. O

m d

e fre

quen

tie te

kun

nen

bepa

len

van

anke

rs d

ie a

chte

r de

pijp

leid

ing

hake

n is

het

va

n be

lang

om

te w

eten

hoe

die

p de

ank

ers

in d

e ze

ebod

em k

omen

en

hoe

diep

de

pijp

leid

ing

in d

e ze

ebod

em li

gt.

Voo

r ee

n ge

mid

deld

e gr

onds

oort

is h

et m

ogel

ijk o

m v

oor

elk

anke

r ee

n sp

ecifi

eke

ingr

aafd

iept

e te

bep

alen

. Tab

el 4

-5 g

eeft

de fr

eque

ntie

van

ank

ers

die

acht

er d

e pi

jple

idin

g ha

ken

voor

ver

schi

llend

e in

graa

fdie

ptes

van

de

anke

rs. E

r is

hier

bij a

ange

nom

en d

at 7

0% v

an d

e an

kers

van

een

con

vent

ione

el ty

pe

zijn

met

een

sle

epaf

stan

d va

n 1/

4 sc

heep

slen

gte

en 3

0% v

an h

et h

igh

hold

ing

anch

or t

ype

met

50%

mee

r ho

udkr

acht

, ee

n tw

ee m

aal

zo g

rote

in

graa

fdie

pte

en e

en s

leep

afst

and

van

1/6

sche

epsl

engt

e.

Als

de

pijp

leid

ing

is in

gegr

aven

is d

e w

erke

lijke

frequ

entie

van

ank

ers

die

acht

er d

e pi

jple

idin

g ha

ken

lage

r dan

is w

eerg

egev

en in

het

cen

trale

dee

l van

de

tabe

l. In

de

rech

terh

elft

van

de t

abel

sta

at f

requ

entie

voo

r ve

rsch

illend

e in

graa

fdie

ptes

van

de

pijp

leid

ing.

Hoe

die

per

de p

ijple

idin

g is

inge

grav

en,

hoe

klei

ner h

et a

anta

l ank

ers

dat d

iep

geno

eg k

omt o

m a

chte

r de

pijp

leid

ing

te h

aken

. Ta

bel 4

-5

Freq

uent

ie v

an a

nker

s di

e ac

hter

de

pijp

leid

ing

hake

n vo

or e

lk d

eel v

an d

e pi

jple

idin

g vo

or v

ersc

hille

nde

ingr

aafd

iept

es

Pijp

Le

ngte

A

nker

haa

kt a

chte

r pijp

In

graa

fdie

pten

van

ank

er in

m

Ingr

aaf

diep

te

pijp

leid

ing

Ank

er

haak

t ac

hter

pi

jp

Ingr

aaf

diep

te

pijp

leid

ing

Ank

er

haak

t ac

hter

pi

jp

Ingr

aaf

diep

te

pijp

leid

ing

Ank

er

haak

t ac

hter

pi

jp

aant

al/k

m/m

iljoe

n ja

ar

aant

al/k

m/m

iljoe

n ja

ar

Sec

tie

km

R-s

chip

N-s

chip

To

taal

0.

5 1

1.5

2 2.

5 3

3.5

4 4.

5 5

5.5

m

aant

al/

km/

milj

oen

jaar

m

Aan

tal/

km/

milj

oen

jaar

M

aant

al/

km/

milj

oen

jaar

1

0.44

6 0.

000

0.27

2 0.

272

0.09

2 0.

140

0.03

40.

005

0.00

10.

000

0.00

00.

000

0.00

00.

000

0.00

00.

50.

180

1.0

0.04

02.

00.

001

2 10

.383

4.

166

0.57

4 4.

741

0.61

2 1.

288

1.49

80.

544

0.46

70.

154

0.07

10.

038

0.04

90.

017

0.00

20.

54.

128

1.0

2.84

12.

00.

798

3 3.

496

0.00

00.

913

0.91

3 0.

288

0.49

70.

124

0.00

40.

000

0.00

00.

000

0.00

00.

000

0.00

0 0.

000

0.5

0.62

51.

00.

128

2.0

0.00

0 4

2.57

5 0.

000

0.77

3 0.

773

0.24

7 0.

418

0.10

40.

003

0.00

00.

000

0.00

00.

000

0.00

00.

000

0.00

00.

50.

525

1.0

0.10

72.

00.

000

5 2.

380

140.

784

0.77

2 14

1.55

13.1

28 2

9.21

944

.715

25.3

9715

.034

5.62

23.

255

2.69

91.

838

0.54

6 0.

104

0.5

128.

428

1.0

99.2

082.

029

.097

T

otaa

l 19

.280

19

.623

0.68

0 20

.302

2.

038

4.45

06.

364

3.42

92.

107

0.77

70.

440

0.35

30.

253

0.07

7 0.

014

18.2

6513

.815

4.02

2

Rapport Nr. 24114.620/3B 17

4.5 Frequentie van ankers die achter de pijpleiding haken voor verschillende scheepsenergieklasses

De gevolgen van een anker dat achter de pijpleiding haakt zijn afhankelijk van de energie van het schip op het moment van haken. Deze energie wordt namelijk voor een groot deel door de pijpleiding opgenomen. Tabel 4-6 rapporteert de kinetische energie van het schip op het moment dat het achter de pijpleiding haakt. De kinetische energie is afhankelijk van: (1) de scheepsgrootte en van (2) hoe ver voor de pijpleiding het anker is uitgeworpen. Er wordt vanuit gegaan dat een schip pas zijn anker werpt op het moment dat haar snelheid ongeveer 1.5 knoop is, want bij een te grote snelheid zal de ankerketting breken. Bij een gelijke snelheid is de kinetische energie afhankelijk van de scheepsgrootte. Als het anker ver voor de pijpleiding uitgeworpen wordt (op iets kleinere afstand dan 1/4 van de scheepslengte) is de snelheid en dus kinetische energie bij haken veel lager dan wanneer het anker direct bij het contact met de zeebodem achter de pijpleiding haakt.

Tabel 4-6 Frequentie van ankers die achter de pijpleiding haken ingedeeld op scheepsenergie voor ieder deel van de pijpleiding

Pijp

Lengte Anker haakt achter pijp Scheepsenergiecategorieën op haakmoment (bovengrenzen van categorieën in MJoules)

aantal/km/miljoen jaar aantal/km/miljoen jaar Sectie km R-schip N-schip Totaal 6 8 10 12 14 16 18 300

1 0.446 0.000 0.272 0.272 0.272 0.000 0.000 0.000 0.000 0.000 0.000 0.0002 10.383 4.166 0.574 4.741 3.556 0.171 0.115 0.092 0.072 0.057 0.051 0.6253 3.496 0.000 0.913 0.913 0.913 0.000 0.000 0.000 0.000 0.000 0.000 0.0004 2.575 0.000 0.773 0.773 0.773 0.000 0.000 0.000 0.000 0.000 0.000 0.0005 2.380 140.784 0.772 141.555 90.212 8.575 6.519 4.923 3.767 2.926 2.443 22.190 Totaal 19.280 19.623 0.680 20.302 13.326 1.151 0.867 0.657 0.504 0.392 0.329 3.076

Rapport Nr. 24114.620/3B 18

5 CONCLUSIES Met behulp van het SAMSON-model zijn de kansen op een incident met de pijpleiding berekend voor de volgende gebeurtenissen:

• een schip zinkt op de pijpleiding (wel of niet na een aanvaring) • een container valt op de pijpleiding • deklading valt op de pijpleiding • een anker wordt uitgeworpen en komt neer op de pijpleiding • een anker wordt uitgeworpen net voordat een schip de pijpleiding passeert

en blijft achter de pijpleiding haken voordat het schip is afgeremd • een vissend vissersschip vaart over de pijpleiding

De frequenties zijn berekend voor de situatie waarin de pijpleiding onbedekt op de zeebodem ligt. Alleen de kansen voor een anker dat achter de pijpleiding haakt zijn gegeven voor een aantal ingraafdiepten. Gebaseerd op deze frequenties, aangevuld met gegevens over de betrokken schepen en pijpleidingkarakteristieken kan worden ingeschat of de pijpleiding potentieel ernstig beschadigd kan worden. Veruit de hoogste frequentie is gevonden voor vissende vissersschepen die over de pijpleiding varen. Hierbij valt op te merken dat pijpleidingen in werkelijkheid zelden onbedekt op de zeebodem worden gelegd: over het algemeen hebben ze een dekking van minimaal 20 cm. In de ongevalsdata waarover MARIN beschikt is er geen enkel vissersschip te vinden dat zinkt doordat het net achter een leiding of kabel haakt. Vervolgens zijn de drie hoogste ongevalfrequenties:

• Anker haakt achter de pijpleiding • Container vallen overboord op de pijpleiding • Schip zinkt op pijpleiding (wel of niet als gevolg van een aanvaring)

De pijpleiding is ingedeeld in vijf secties en de resultaten zijn per sectie gepresenteerd en voor de hele pijpleiding. De hoogste frequenties zijn uitgerekend voor pijpleiding secties waar veel routegebonden verkeer vaart:

• sectie 5, de Maasmond en • sectie 2, waar de pijpleiding het verkeersscheidingsstelsel Maas Noord

kruist. Voor de verschillende gebeurtenissen zijn de frequenties in klassen ingedeeld zodat het mogelijk is om met behulp van deze kansen in te schatting of de pijpleiding potentieel ernstig beschadigd kan worden. Met andere woorden, aan de hand van deze resultaten is het mogelijk om het risico te bepalen: de kans op een incident, vermenigvuldigd met de consequentie. Over het algemeen wordt geëist dat het risico lager is dan 1·10-6 per km pijpleiding, Voor de pijpleiding secties waar het risico te hoog is, is het bedekken een goede optie om het risico te verlagen.

Rapport Nr. 24114.620/3B 19

REFERENTIES [1] A. Cotteleer, C. van der Tak

Aanvaarkans van injectieplatform P18-A voor CCS Project MARIN, nr. 24114.620/A, November 2010

[2] C. van der Tak

Safety assessment for the revised routeing system in the approaches to Rotterdam II

MARIN, 21005.620/6, februari 2007

Rapport Nr. 24114.620/3B Bijlage A

BIJLAGE A: AFKORTINGEN EN VERKLARENDE WOORDENLIJST

Rapport Nr. 24114.620/3B Bijlage A

Afkortingen AIS = Automatic Identification System CCS = Carbon Capture & Storage EU = Europese Unie MER = Milieu Effect Rapportage NB = Noorder Breedte N-schip = Niet routegebonden schip OL = Ooster Lengte ROAD = Rotterdam Opslag en Afvang Demonstratieproject R-schip = Routegebonden schip SAMSON = Safety Assessment Model for Shipping and Offshore on the North Sea VIRIS = VIsserij Registratie en Informatie Systeem VMS = Vessel Management System VONOVI = Verkeers Onderzoek Visuele Identificatie VTS = Vessel Traffic Services Verklarende woordenlijst Pijpleiding = CO2-buisleiding High holding anchor = Anker met hogere capaciteit per gewicht en met grotere

ingraafdiepte

Rapport Nr. 24114.620/3B Bijlage B

BIJLAGE B: DESCRIPTION OF THE PIPELINE RISK MODELS OF SAMSON

Rapport Nr. 24114.620/3B Bijlage B

MARINE TRAFFIC RELATED THREATS TO A PIPELINE The marine traffic related risk for a pipeline is assessed in two steps. During the first step the potential threats are quantified in terms of probabilities and scenarios. During the second step the possible consequences are assessed. In this section the models developed for the first step are described. The following marine traffic related threats to a pipeline are assessed:

a) a ship founders on the pipeline; b) a ship founders on the pipeline after being involved in a collision; c) a container falls on the pipeline; d) deck cargo falls on the pipeline; e) an anchor is dropped on the pipeline; f) an anchor is dropped by a ship just before passing the pipeline and next the

anchor hooks the pipeline before the ship is stopped; g) a ship strands on the pipeline; h) a fishing vessel crosses the pipeline while fishing.

The probabilities of these events are assessed based on the pipeline locations and the maritime traffic. The traffic information and casualty rates of the SAMSON model are used. The models used are described in more detail. The calculation is different for the route-committed ships that cross the pipeline with a fixed angle, depending on their course, and for the non-route committed ships that cross the pipeline in various directions. Several threats can be assessed with the same type of model because only the values of the parameters are different. For the above threats a, b, c, d and e the same model can be used. In all cases an object falls on the pipeline. Only the dimensions of the objects differ and the basic probability on the initial event differs. In all models it is assumed that the direction of the object when it falls on the pipeline is independent of the sailing direction. For an anchor, a container, deck cargo and a sinking ship after a collision this will be certainly true. For the ship that founders on the pipeline a little dependency may exist between the sailing direction and the final direction of the ship when she strikes the pipeline. However, during the last minutes before the foundering and during the sinking process itself the change in the heading is not predictable. The assumption that all headings have the same probability is not far from the truth; in any case the error made by this assumption will be small. Model for an object released from a ship that follows a traffic link Figure 1 shows the situation where an object from the ship or the ship herself falls/sinks on the pipeline (or, with similar formulas to be applied, on a pipeline). If that event occurs in the part of the link depicted as “danger miles”, the object will fall on the pipeline. Thus the event rate is applied to the ships on this part of the link.

Rapport Nr. 24114.620/3B Bijlage B

The danger miles for the situation of figure 1 can be represented by:

18521

sin)sin(

)sin()tan( αψα

ψαψα+

⎟⎟⎠

⎞⎜⎜⎝

⎛+

++

+= pipeobjectobjectmiles

DBLD

In which: Dmiles Danger miles in nm Lobject Length of the object in m Bobject Breadth of the object in m Dpipeline diameter of the pipeline in m α angle between the traffic link and the pipeline Ψ angle with the traffic link of the falling object Based on the assumption that all angles ψ are equal likely, the above expression can be integrated over a uniformly distributed ψ. This results in:

( ) ψα

ψαψαπ

πα

α

dDBLD pipeobjectobjectmiles ∫+−

++++=2/

18521

sin1)cos()sin(

24

or

18521

sin1)(2απ

⎟⎠⎞

⎜⎝⎛ ++= pipeobjectobjectmiles DBLD

The previous formula contains the danger miles for one ship sailing over a link that crosses the pipeline. The total threat to the pipeline per year from several ships of type i and size j follows from:

∑∑∑=k i j

milesijk jiFRkjiDncontactsPipe ),(),,(

Figure 1 Danger miles on the traffic link for an object, depending on object size and angles

α+ψ

pipeline

α ψ traffic link

danger miles

Rapport Nr. 24114.620/3B Bijlage B

Herein is: i the type of the ship j the size of the ship k the link that crosses the pipeline nijk the number of passages per year of ship type i and size j over link k FR(i,j) the event rate per nautical mile For the calculation of the risk of containers falling from ships of various types and sizes, the factor Dmiles in the previous formula will depend on the angle between the link and the pipeline, while FR(i;j) will be zero for ships without containers. Model for an object from a ship that has a randomly distributed course The model for the calculation of the threat by the non-route committed ships differs from the model used for route committed ships that was described in the previous section. The sailing course of a non-route committed ship is not known. It is assumed that all sailing directions are equal likely. Therefore it is better to introduce the danger area instead of danger miles. The danger area is a strip around the pipeline. The width of the danger area depends on the size of the object and is visualised in figure 2.

The width of the danger area of figure is:

18521)cossin( pipeobjectobjectda DBLW ++= ψψ

In which: Wda width of the danger area in nm Lobject Length of the object in m Bobject Breadth of the object in m Dpipeline diameter of the pipeline in m Ψ angle between falling object and the pipeline

width of danger area

pipeline

ψ

Figure 2 Danger area for an object that threatens the pipleline

Rapport Nr. 24114.620/3B Bijlage B

Based on the assumption that all angles ψ are equal likely, the above expression can be integrated over a uniformly distributed ψ. This results in an average width of danger area of:

( ) ψψψπ

π

dDBLW pipeobjectobjectda ∫ ++=2/

0 18521cossin

24

or

185212

⎟⎠⎞

⎜⎝⎛ ++π

= pipeobjectobjectda D)BL(W

All ships sailing in the area around the pipeline within this width threaten the pipeline. Thus the area size has to be multiplied with the densities of the ships within this area. The densities of ships are calculated constant within one grid cell. The previous formula defines the width of the danger area for one ship of type i and size j sailing in the area of the pipeline. The total threat to the pipeline per year follows from:

),(8760),()(),,( jivjiFRkLkjiWdcontactsPipeline harmk i j

cabledaijk∑∑∑=

Herein is: i the type of the ship j the size of the ship k the grid cells through which the pipeline runs Wda(i,,j,k) width of the danger area for ships of type i and size j in grid cell k Lpipeline(k) the length of pipeline (length of the danger area in nm) in grid cell k dijk the density of ships (per nm2) for type i and size j in grid cell k vharm(i,j) the harmonic mean of the velocity of ship type i size j (in knots) FR(i,j) the event rate per nautical mile for ship type i size j The types i and sizes j as distinguished for non route committed ships differ from the types i and sizes j taken into account for route committed ships. Model for hooking a pipeline If a ship is in trouble due to malfunction of the main engine or steering engine she can drop the anchor to prevent the ship from drifting away. The anchor is dropped with such a ship speed (1 to 1.5 knots) that the anchors pipeline will not break. During the time that the anchor is decelerating the ship by providing a dragging force to the ship, the anchor may hook a pipeline. It is assumed that for patent anchors the dragging distance of the anchor is one quarter of the length of the ship, which corresponds with a speed of 1-1.5 knots at the moment the anchor is dropped. This means that the threat in danger miles for hooking the pipeline follows from the number of crossings of the pipeline times 0.25 Lship for a pipeline on the seabed.

Rapport Nr. 24114.620/3B Bijlage B

The number of passages can be calculated straight forward from the crossings of the pipeline with traffic links for the route committed traffic. However, this is not the case for the non route committed traffic because the number of pipeline crossings has to be assessed from a density and the assumption that all sailing directions are equally likely. The approach presented in Appendix A of [1] can be applied here.

The calculation starts with assessing the number of anchoring where the anchor first hits the ground in an “danger area” that stretches 1/4Lship on both sides of the pipeline. This 1/4Lship is applied on 70% of the ships. For 30% of the ships 2/3 of this length (= 1/6 Lship) is used for the new anchor types with higher holding craft. However, in contrary with the model where an object sinks on the pipeline, not all ships in this danger area really threat the pipeline. Only the ships with a course within a certain course sector will threat the pipeline, particularly if the anchoring manoeuvre starts at the outer parts of the danger area. Ships with other courses can anchor within the danger area without hooking the pipeline. The range of courses, for which the line of the pipeline is reached during the anchoring manoeuvre, depends on the distance x to the pipeline. Based on the uniform distribution of all courses, the reduction factor for the threat on distance x of the pipeline is 2α/2π, thus the threat to the pipeline is:

ππα shipL

x

xdxxdxhookingthreat25.0

arccos)()()()(_ ==

in which d(x) density on distance x from the pipeline, which is assumed to be constant in the

neighbourhood of the pipeline α(x) the maximum angle for which the pipeline can be reached during anchoring from

a position at a distance of x from the pipeline (see figure 3)

x

1/4Lship

α

width of danger area

pipeline

Figure 3 Danger area for hooking the pipeline

Rapport Nr. 24114.620/3B Bijlage B

dxLx

dhookingthreatshipL

ship∫=25.0

0

25.0arccos

or

dL

Lx

Lx

LxL

dhookingthreat ship

L

shipshipship

ship

ship

ππ25.0

25.01

25.0arccos

25.025.0

_

25,0

0

2

=⎥⎥⎥

⎢⎢⎢

⎟⎟⎠

⎞⎜⎜⎝

⎛−−=

Based on this result the total number of hooking per year can be expressed by:

),(8760),()(1852

),(25.02 jivjiFRkLjiL

dhookingsPipeline harmk i j

pipeship

ijk∑∑∑=π

Herein is: i the type of the ship j the size of the ship k the grid cells through which the pipeline runs Lpipeline the length of pipeline (in nm) in grid cell k dijk the density of ships(ships per nm2) of type i and size j in grid cell k vharm(i,j) the harmonic mean of the velocity of ship type i size j (knots) FR(i,j) the event rate per nautical mile for ship type i size j Model for stranding on a pipeline For this event the stranding/grounding model already available in SAMSON can be used. Two causes of stranding and grounding are revealed during accident analyses: a grounding as a result of a navigational error, a grounding as a result of a mechanical failure of the engine or steering engines. The first type is due to a human failure in the vicinity of a beach or shallow water that cannot be rectified or is remarked after the point of no return. In some cases the forces of nature are too large to be compensated with the on board power. In these cases stranding will occur if the navigator made the mistake to be too close to a beach or shallows where the ship has insufficient means to deal with such a situation. The second type is the result of a propulsion failure of the ship near a beach or a shallow. Both accident types have a common characteristic: the ships are close to a beach or coastline or to a shallow. These two models are used to assess the probability of a stranding on a pipeline. It is assumed that the pipeline runs perpendicular to the coastline. This means that for each ship a location can be assigned where the ship will ground on the pipeline. The critical stranding location for the pipeline has the dimension of the pipeline diameter and the location depends on the operational draught of the ship.

Rapport Nr. 24114.620/3B Bijlage B

The stranding possibility on a pipeline parallel on the coast is more difficult to assess, because many ships will ground before or after the pipeline is passed. Only the ships with a draught about equal to the water depth above the pipeline may ground on the pipeline. The original stranding model in SAMSON assumes that the ship will strand somewhere, thus without any filtering. For a pipeline nearly all ships will be filtered out. In order to perform such an assessment a lot of detailed information is required. Ship characteristics and event rates The threats to the pipelines can be assessed with the models from 3.2. In table 1 a survey is given of the values of the parameters.

Threat to pipeline Lobject Bobject Event rate Required for consequence assessment

a ship founders on the pipeline Lship Bship foundering rate (SAMSON) displacement of ship

a ship sinks on the pipeline after being involved in a collision Lship Bship

calculated with collision models and consequence models of SAMSON

displacement of ship

a container falls on pipeline 20 feet 8 feet reference [1] weight container

deck cargo falls overboard on pipeline 0.025*Lship 0.025*Bship reference [2] weight deck cargo

an anchor dropped by a ship above the pipeline Lanchor Banchor anchor frequency weight of anchor

an anchor dropped by a ship just before passing the pipeline and next hooks the pipeline before the ship is stopped

0.25 Lship

(70%) 0.17 Lship

(30%)

0 anchor frequency kinetic energy in ship and depth of anchor in bottom

a ship strands on the pipeline Lship Bship stranding model of SAMSON displacement of ship

Table 1 Survey of the most important variables for the risk assessment for pipelines Table 1 also contains a column with the sources of the event rates. Several of the required event rates are available in SAMSON. Others are estimated. The event rates and the output generated for the consequence assessment are described in more detail below for the various threats. A ship founders on the pipeline The basic event rates for collision, stranding and foundering are assessed in an extensive study of the relation between accidents and exposures, see [3]. Small ships will founder more often than large ships, thus most ships in this category are small. The consequences for the pipeline depend on the size of the ship. Therefore the probability is assessed for a number of ship weight classes. The class limits are 300, 1000, 2000, 5000, 15000, 30000, 60000, 100000, 750000 tonne. A ship sinks on the pipeline after being involved in a collision The basic event rates for collision, stranding and foundering are assessed in an extensive study to the relation between accidents and exposures, see [3]. CALMOD contains a model that describes the consequences after a collision in terms of outflow.

Rapport Nr. 24114.620/3B Bijlage B

In this model a percentage is derived (from historical casualty data) that the ship will sink after a collision. This percentage is used to assess the sinking rate after a collision. Based on the assumption that the collision risk is equally distributed over the sailed miles1, the probability of a sinking ship per nautical mile is assessed. These probabilities are the event rates for the threat that a ship sinks on a pipeline after a collision. The consequences for the pipeline depend on the size of the ship. Therefore the probability is assessed for a number of ship weight classes (same classes as for foundering). A container falls overboard and sinks on a pipeline This event was not modelled in SAMSON. The event rate is based on the report "Overboord Containers" [4]. The appendix of this report contains an indication of 4.5 incidents per year where containers were lost from container and feeder ships and two incidents where containers were lost from general cargo ships. On average five containers are lost per incident. These figures are related with the traffic of 1995. Based on the number of ship miles per ship type and size and the container capacity per ship type and size the probability (event rate) of a container overboard is calculated. This event rate is also applied to the traffic database of 2000. Due to the growth of the container flow, CALMOD will assess more containers overboard than in 1995. This does not comply with the present feeling of the authorities, because they think that the event rate is decreased by a number of measures. However, recently no research is performed to the present level of containers overboard, so the previous incident rate was applied. The SAMSON model assumes a 20 foot container. Deck cargo falls overboard and sinks on a pipeline The deck cargo that falls overboard often consists of drums or small containers. Sometimes locomotives, yachts, heavy parts of machinery, cranes and heavy metals are transported as deck cargo. In [2] it was assumed that the dimensions of these objects were 0.025 of the length and 0.025 of the beam of the ship. The event rate for this type of event is taken from [2]. No further data concerning the weights and shapes of the objects could be delivered for the consequence calculations. Evolution in anchor dropping analyses The dimensions and weights of the anchors and shackles of the anchor chain are taken from [2]. These values were based on methods used by a company specialised in the design and sale of offshore anchors. The weights of the anchors for the different type and size classes from [2] are in line with the weight of the anchors mentioned in [1], thus no changes were made. The event rate, which means the probability that the anchor is dropped per nautical mile is much more difficult to estimate. Different methods have been applied. • In [2] the event rate was based on the probability on an engine failure longer than

two hours. • In [1] the frequency is based on the number of ships at anchor, based on the

number of ships at anchor mentioned in report [3].

1 This assumption is certainly not true. In CALMOD the number of collisions is related to the number of encounters and these are not equally distributed over the miles sailed. However, for the threat to the pipeline of this category it is a good first approach.

Rapport Nr. 24114.620/3B Bijlage B

The first method seems the best approach, but the engine failure rate longer than two hours is not known very precisely. The second method is not very accurate, because most of the ships at anchor were located in the anchorage areas, which are not located above pipelines. Besides it was not clear how the number of ships at anchor was translated to a number of anchor manoeuvres. The first calculations for pipelines were made with method [2]. Based on this method the number of ships at anchor outside the anchorage areas caused by an engine error was assessed. This number of expected ships at anchor is compared with the number of ships at anchor observed during VONOVI-flights2 outside the anchorage areas in 1999-2001. There was a large gap between these values. Therefore the number of anchor manoeuvres based on the engine failure rate is multiplied with a factor based on these VONOVI-flights. A next large improvement could be made because of the availability of AIS data. Both the anchoring behaviour of vessels in the North Sea and of vessels in restricted waterways have been studied. For the BBL pipeline, the anchoring behaviour of vessels in the North Sea has been studied based on AIS data of 2008 and 2009 [5]. First, the frequency has been determined of vessels that anchor because of an emergency. The next step for ships travelling in the traffic separation scheme, was to check the location of anchoring with respect to the scheme; between the lanes, in a lane, or just outside. By checking incidents logs of the Dutch Coastguard it was determined how often captains choose the anchoring location themselves. For these situations, an estimation was made how often the anchoring was erroneous, which means that the location was not checked, which might for example result in a ship that anchors in the area of a pipeline. Based on the AIS study and after consulting a captain, the percentage of vessels that anchor without a position check is set at 5%. For a gas pipeline in the Ems River, the anchoring behaviour in restricted waterways has been studied [6]. The frequency of emergency anchoring has been determined based on AIS data of 2005 to 2010. A distinction was made between vessels that anchor inside and outside the main waterway. The frequency of emergency anchoring found in restricted waterways was of the same order of magnitude as for emergency anchoring at sea The consequences for the pipeline depend on the size of the ship. Therefore the probability is assessed for a number of anchor weight classes and also for weight classes for the anchor with five shackles. The class limits for the anchor weight are 0, 2000, 4000, 6000, 8000, 10000, 15000, 25000 and 30000 kg. The class limits for the anchor weight with 5 shackles are 0, 3000, 6000, 10000, 15000, 20000, 30000, 40000, 50000, 60000 and 75000 kg. An anchor hooking a pipeline during the stopping process The anchoring event rate, which means a risky anchoring manoeuvre per ship mile, is the same as for dropping the anchor. Thus this event rate applied to the hooking model results in the number of hooking per year. For the assessment of the consequences of the hooking the following data is required:

2 VONOVI (Verkeers Onderzoek NOordzee Visuele Identificatie) is a traffic survey of the North Sea. The traffic is observed and counted from aeroplanes. During the flight the sailing characteristics of each ship observed are collected. The traffic database of MANS is validated with these observations. Also ships at anchor or drifting without speed are included. These observations are now use to estimate the number of anchoring manoeuvres on the North Sea.

Rapport Nr. 24114.620/3B Bijlage B

• the energy in the ship movement still available at the moment of anchoring, • depth in the bottom that the anchor grabs.

The energy available in the ship movement when anchoring: The length of the trajectory from the moment the anchor reaches the bottom and the ship is stopped is assumed to be 0.25 ship length. This distance is enough to stop the vessel that has a speed of 1 to 1.5 knots. The drag-resistance coefficient is 4. The energy for stopping the ship can be assessed. The energy of hooking depends on when the pipeline is hooked during the anchor manoeuvre. Is the pipeline hooked just after the anchor is dropped, thus with the highest possible energy still available in the ship movement, or is the pipeline hooked just before the ship is stopped, thus with very less energy still available in the ship movement. Based on this moment of hooking a distribution over the possible energy values is assessed. The frequencies are given in the energy classes with class limits 0, 100, 300, 1000, 3000, 10000, 30000, 100000 and 300000 kJ classes. It is assumed in the energy calculations that the pipeline is hooked perpendicular, which results in a little overestimating. The depth in the bottom that the anchor grabs: The depth an anchor will grab into the bottom depends on the type of anchor and the structure of the soil. In [2] the grabbing depth for hard sand is estimated based on the anchor sizes. These models are used to divide the frequencies of hooking divided over the different grabbing depths. The grabbing depth class limits, are 0.25, 0.50, 0.75, 1.00, 1.25, 1.50, 1.75, 2.0, 2.25, 2.0 and 2.75 m for the patent anchors. In order to apply the same model for larger depths as for high holding anchors the grabbing depth class had to be doubled. The relationship between the penetration depth of the anchor and the burial depth of the pipeline determines whether the hooking will occur or not. A ship strands on the pipeline The event rates and models of SAMSON, described in [3] could be used. The consequences for the pipeline depend on the size of the ship. Therefore the probability is assessed for a number of ship weight classes (same classes as for foundering). Number of crossings of fishing vessels while fishing Within the traffic database the movements of fishing vessels are divided in two categories, the first category contains the fishing vessels during their journey from the port to the fishing ground and vice versa, the second group contains the fishing vessels while fishing. This distinction is made based on the fact that the speed of the vessel while fishing is much lower than the speed on journey. The number of crossings per year is assessed for only the category “fishing vessels while fishing”, because this number is used for the threat to a pipeline through a fishing net or other fishing tools. For all other threats of the pipelines all fishing vessels are included.

Rapport Nr. 24114.620/3B Bijlage B

REFERENCES OF BIJLAGE B [1] W.H.G. Klomp

Veiligheidsanalyse voor zeeleidingen Waterloopkundig Laboratorium, November 1995. [2] C.C. Glansdorp, C. van der Tak

Marine Traffic Related Threats to Europipe Inshore alternatives in EMS and Jade Marine Analytics BV, September 1991. Report prepared for STATOIL

[3] C. van der Tak, C.C. Glansdorp Ongevalskansmodellering MSCN, OV073 November 1995.

[4] S. Hassing, F.L.A. Bloot Project " Overboord Containers" Rijswijk, Januari 1995

[5] C. van der Tak, W.H. van Iperen Update Marine Hazard Study for the BBL Pipeline MARIN, 24052.620, June 29, 2010 [6] A. Cotteleer, C. van der Tak

Marine Hazard Study for the Pipeline Rysum – C.S. Spijk August 27, 2010

Tebodin Netherlands B.V. Laan van Nieuw Oost-Indië 25 • 2593 BJ Den Haag

Postbus 16029 • 2500 BA Den Haag

Telefoon 070 348 09 11 • Fax 070 348 05 14

[email protected] • www.tebodin.com • www.tebodin.nl

Ordernummer: T41759.00

Documentnummer: 3413184 Opdrachtgever: Haskoning Nederland B.V. Project: ROAD

Revisie: 4

Auteur: J.S.P. Dijkshoorn, F.J.H. Kaman

Telefoon: 070 - 348 0911

Telefax: 070 - 348 0591

E-mail: [email protected]

Datum: 22 juni 2011

QRA CO2 transport ROAD

Tebodin Netherlands B.V. Ordernummer: T41759.00

Documentnummer: 3413184

Revisie: 4

Datum: 22 juni 2011

Pagina: 2 van 53

QRA CO2 transport ROAD

4 22-06-2011 Onderboring vaargeul aangepast J.S.P. Dijkshoorn F. Kaman

3 17-05-2011 I&M commentaren verwerkt J.S.P. Dijkshoorn F. Kaman

2 04-04-2011 Definitief J.S.P. Dijkshoorn F. Kaman

1 28-02-2011 Final Review J.S.P. Dijkshoorn F. Kaman

0 25-01-2011 Voor commentaar J.S.P. Dijkshoorn F. Kaman

Wijz. Datum Omschrijving Opsteller Gecontroleerd

© Copyright Tebodin Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie of op welke andere wijze ook zonder uitdrukkelijke toestemming van de uitgever.

Tebodin Netherlands B.V. Ordernummer: T41759.00

Documentnummer: 3413184

Revisie: 4

Datum: 22 juni 2011

Pagina: 3 van 53

QRA CO2 transport ROAD

1 Samenvatting 5

2 Inleiding tot het project 6

3 Wettelijk kader 7

4 Uitgangspunten 8 4.1 Varianten 8 4.2 Probit 8 4.2.1 Achtergrond 8 4.2.2 Toegepaste probitrelatie 9 4.3 Rekenmethodiek 11 4.3.1 Windstilte 11 4.3.1.1 Lage druk scenario 13 4.3.1.2 Secundaire lage snelheid scenario 13 4.4 Vrijkomen CO2 onderwater 13 4.5 Modellering van het vrijkomen van dense phase CO2 14 4.5.1 Rekenmethodiek 15

5 Methode 17 5.1 Het beschouwde insluitsysteem 17 5.2 Modellering 20 5.2.1 Generieke data 20 5.3 Faalscenario’s 20 5.3.1 Onshore 20 5.3.2 Offshore 22 5.3.2.1 Faalkansen OGP methodiek 22 5.3.2.2 Faalkansen overige leidingen methodiek 23 5.3.3 Leidingsegmenten 24 5.3.4 Uitstroomsnelheid 25 5.3.5 Riser 26 5.3.5.1 Faalkans 27 5.3.5.2 Scenario’s 27 5.4 Externe invloeden 28 5.4.1 Windturbines 28 5.4.1.1 Bestaande windturbines 28 5.4.1.2 Niet gerealiseerde maar planologisch mogelijke windturbines 28 5.4.2 Parallele ligging van leidingen 30 5.4.3 Vliegroutes 31 5.4.4 Scheepvaart 31 5.5 Modelparameters 31 5.5.1 Ruwheidslengte 32 5.5.2 Ontstekingsbronnen 32

Inhoudsopgave Pagina

Tebodin Netherlands B.V. Ordernummer: T41759.00

Documentnummer: 3413184

Revisie: 4

Datum: 22 juni 2011

Pagina: 4 van 53

QRA CO2 transport ROAD

5.5.3 Populatiedata 32 5.5.3.1 Mogelijk toekomstige brandweerkazerne 32

6 Resultaten 33 6.1 Plaatsgebonden risico 33 6.1.1 Plaatsgebonden risico OGP Methodiek 33 6.1.2 Plaatsgebonden risico overige leidingen methodiek 36 6.2 Groepsrisico 39 6.2.1 Faalkansen OGP methodiek 39 6.2.2 Faalkansen overige leidingen methodiek 40 6.3 Bijdrage van de scenario’s aan het risico 41 6.3.1 Plaatsgebonden risico 41 6.3.2 Groepsrisico 41 6.3.2.1 Faalkansen OGP methodiek 41 6.3.2.2 Faalkansen overige leidingen methodiek 42 6.3.2.3 Invloed mogelijke toekomstige ontwikkelingen 42 6.3.3 Maximale effectafstand 42 6.3.3.1 Faalkansen OGP methodiek 42 6.3.3.2 Faalkansen overige leidingen methodiek 46

7 Conclusies 49

Referenties 50

Bijlage 1: Diepteligging leiding over zee 52

Bijlage 2 : Buisleiding geprojecteerd op (toekomstige) bestemmingsplannen en voorbereidingsbesluit 53

Tebodin Netherlands B.V. Ordernummer: T41759.00

Documentnummer: 3413184

Revisie: 4

Datum: 22 juni 2011

Pagina: 5 van 53

QRA CO2 transport ROAD

1 Samenvatting

In opdracht van Royal Haskoning is een risicoanalyse uitgevoerd voor het ROAD project. Dit project behelst het afvangen, transporteren en opslaan van CO2. Dit rapport gaat in op de risicoanalyse rondom het CO2 transport, vanaf het moment dat de CO2 in de buisleiding ondergronds gaat tot en met de riser (aansluiting) op het platform. Voor de afvanginstallatie en voor het platform zijn separate risico analyses opgesteld. De Nederlandse wetgeving stelt nog geen eisen aan de externe veiligheid van een CO2 transportleiding. Het is echter reeds aangekondigd dat de wetgeving in de toekomst zodanig aangepast gaat worden dat er wel eisen aan CO2 transport worden gesteld. Daarom is het risico van de transportleiding over land berekend conform de Handleiding Risicoberekeningen Buisleidingen en worden de resultaten van de berekening getoetst aan de eisen zoals beschreven in het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen. Daar waar nog geen zekerheid bestaat met betrekking tot toekomstige regelgeving of de rekenmethodiek voor kwantitatieve risicoanalyses is uitgegaan van conservatieve uitgangspunten en aannames om deze onzekerheden te mitigeren. Uit de berekeningen en analyses kan het volgende worden geconcludeerd:

- De in deze risicoanalyse toegepaste faalkans voor de buisleiding is conservatief en zal daarom niet resulteren in een onderschatting van de risico’s.

- Het groepsrisico voor het hoge en lage druk scenario wordt veroorzaakt door het falen

van de leiding in de Yangtzehaven. Het groepsrisico blijft onder de oriënterende waarde zoals gespecificeerd in het BevB. Dit is ook het geval wanneer mogelijke toekomstige ontwikkelingen worden meegenomen.

- De gehanteerde probitrelatie zal niet leiden tot een onderschatting van de risico’s van de

transportleiding. Daarnaast adresseert de in deze risicoanalyse gebruikte rekenmethodiek de specifieke eigenschappen van CO2. Deze rekenmethodiek zal daarom niet resulteren in een onderschatting van de risico’s van de transportleiding.

Tebodin Netherlands B.V. Ordernummer: T41759.00

Documentnummer: 3413184

Revisie: 4

Datum: 22 juni 2011

Pagina: 6 van 53

QRA CO2 transport ROAD

2 Inleiding tot het project

Dit rapport is geschreven in het kader van het MER en de vergunningaanvragen voor het ROAD-project. Dit project behelst het afvangen, transporteren en opslaan van CO2. Dit rapport gaat in op de risicoanalyse rondom het CO2-transport, zowel offshore als onshore, vanaf het moment dat de buisleiding ondergronds gaat. In separate rapporten zijn risicoanalyses voor de afvanginstallatie en voor het platform beschreven. De ondergrondse buisleiding is getoetst aan de huidige regelgeving en toekomstige regelgeving. Daar waar nog geen zekerheid bestaat met betrekking tot toekomstige regelgeving of de rekenmethodiek voor kwantitatieve risicoanalyses is uitgegaan van conservatieve uitgangspunten en aannames om deze onzekerheden te mitigeren. De risicoanalyse is uitgevoerd met SafetiNL conform de richtlijnen voor risicoanalyses. De bedrijfscondities van de buisleiding zijn gebaseerd op de ontwerp informatie zoals ontvangen vanuit het ROAD project. De opbouw van het rapport is als volgt: Hoofdstuk 2 : Beschrijving van het wettelijke kader Hoofdstuk 3 : Definitie van de uitgangspunten Hoofdstuk 4 : Beschrijving van de gebruikte rekenmethodiek Hoofdstuk 5 : Beschrijft de resultaten in de vorm van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico Hoofdstuk 6 : De conclusies

Tebodin Netherlands B.V. Ordernummer: T41759.00

Documentnummer: 3413184

Revisie: 4

Datum: 22 juni 2011

Pagina: 7 van 53

QRA CO2 transport ROAD

3 Wettelijk kader

Op 1 januari 2011 zijn het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen (Bevb) [1] en de bijbehorende Regeling Externe Veiligheid Buisleidingen (Revb) [2] in werking getreden. Hierin wordt de veiligheid van personen in de nabijheid van ondergrondse transportleidingen geregeld. In het Bevb wordt beschreven dat het besluit van toepassing is op het vervoer van stoffen door buisleidingen die behoren tot een in het Revb aangewezen categorie. Ook wordt beschreven dat het besluit niet van toepassing is op leidingen in de territoriale zee van Nederland. In het Revb worden alleen transportleidingen ten behoeve van het transport van aardgas of aardolieproducten aangewezen. Derhalve is het Bevb tot op heden niet van toepassing op de CO2 transportleiding. In de toekomst zullen leidingen voor het transport van overige gevaarlijke stoffen (over land) wel worden opgenomen in het Revb waardoor de eisen uit het Bevb tevens op deze leidingen van toepassing zullen zijn. Daarom is ervoor gekozen om de berekende risico’s van de transportleiding over land te toetsen aan de eisen uit het Bevb. Offshore buisleidingen zijn niet opgenomen in regelgeving met betrekking tot externe veiligheid. De veiligheid van deze buisleidingen wordt normaal alleen getoetst aan industrie-eigen veiligheidseisen in relatie tot de veiligheid van werknemers werkzaam offshore. De risico’s van de ondergrondse buisleidingen onshore zijn berekend in overeenstemming met de concept rekenmethodiek overige leidingen[4] welke is gebaseerd op de casuïstiek van onshore buisleidingen welke in gebruik zijn voor het transport van niet aardolie en gas producten. Voor de offshore leidingdelen kunnen we gebruik maken van de door de “Association of Oil and Gas Producers (OGP)” bepaalde rekenmethodiek, welke gebruik maakt van de casuïstiek van offshore leidingen met als bron de PARLOC database. Daarnaast kunnen we procedureel aansluiten bij de eigenlijk voor onshore bedoelde rekenmethodiek voor overige buisleidingen. In deze risicoanalyse zijn beide opties naast elkaar gezet.

Tebodin Netherlands B.V. Ordernummer: T41759.00

Documentnummer: 3413184

Revisie: 4

Datum: 22 juni 2011

Pagina: 8 van 53

QRA CO2 transport ROAD

4 Uitgangspunten

In dit hoofdstuk worden de uitgangspunten van de QRA beschreven.

4.1 Varianten

Het plaatsgebonden risico wordt berekend voor het hoge druk en het lage druk scenario. Het hoge druk scenario geeft het risico tijdens operatie van de leiding weer. De druk in de leiding is dan 128 barg en de temperatuur van het CO2 bedraagt 60 °C. Na het (tijdelijk) uit bedrijf gaan van de leiding kan de druk dalen tot 74 barg en een temperatuur tot 4 °C. Behalve deze twee varianten zijn na discussies met vertegenwoordigers van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu berekeningen uitgevoerd met verschillende faalkansen. Voor de eerste berekening is er uitgegaan van de faalkansen voor zeeleidingen zoals gedefinieerd in de in de richtlijnen van de “ International Association of Oil & Gas Producers” (OGP) [6], welke zijn gebaseerd op casuistiek voor buisleidingen offshore. Voor de tweede berekening is er uitgegaan van de faalkansen zoals die in de conceptmethodiek overige leidingen worden beschreven welke is gebaseerd op casuistiek van onshore leidingen [4].

4.2 Probit

4.2.1 Achtergrond

Om de gevolgen van blootstelling aan gevaarlijke stoffen te berekenen wordt er gebruik gemaakt van een probitrelatie. De probitrelatie maakt het mogelijk om de letale effecten van een stof te berekenen door gebruik te maken van een drietal stofspecifieke constanten, de blootstellingsduur en concentratie waaraan iemand is blootgesteld. De generieke probitrelatie wordt weergegeven in Formule 1.

Waarin: Pr = Probitgetal a, b en n = stofspecifieke constanten c = concentratie (mg/m3) t = tijd (min) Formule 1: Generieke probitfunctie

De stofspecifieke constanten worden vastgesteld conform Deel 4 van de PGS1 [13]. Daarna wordt de probitrelatie getoetst door de wetenschappelijke toetsingscommissie probitrelaties. De probitrelaties die door de toetsingscommissie zijn geaccepteerd krijgen de status interim waarna het ministerie van Infrastructuur en Milieu de probitrelatie uiteindelijk vaststelt. De Toetsingscommissie heeft tot op heden nog geen interim probitrelatie vastgesteld daar er naar hun inzicht nog essentiële omissies zijn in de daarvoor benodigde kennis en informatie.

Tebodin Netherlands B.V. Ordernummer: T41759.00

Documentnummer: 3413184

Revisie: 4

Datum: 22 juni 2011

Pagina: 9 van 53

QRA CO2 transport ROAD

Daarom is ten behoeve van het eerdere CO2-opslag project te Barendrecht door Tebodin een probitrelatie vastgesteld. De probitrelatie is vastgesteld in lijn met bijlage 3 van de PGS1 op de op basis van literatuuronderzoek [18]. Deze probitrelatie is op verzoek van DCMR beoordeeld door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieubeheer (RIVM), Centrum Externe Veiligheid. Zij hebben geconcludeerd dat de gedefinieerde probitrelatie niet leidt tot een onderschatting van de risico’s [16] en uitgaat van conservatievere startwaarden dan de door RIVM voorgestelde concentratiegrenzen

4.2.2 Toegepaste probitrelatie

De toegepaste probitrelatie is gebaseerd op de literatuurstudie naar de relatie tussen blootstelling aan CO2 en de letale gevolgen. Hierbij is als uitgangspunt genomen dat de in deze studie gebruikte aannames niet mogen leiden tot een onderschatting van de risico’s. De toegepaste probitrelatie wordt weergegeven in Formule 2.

Formule 2: Probitrelatie voor CO2 Een grafische weergave van deze probitrelatie is te vinden in Figuur 1. In deze figuur zijn tevens de door TNO [19] en de Engelse Health and Safety Executive [20] gedefinieerde probitrelaties weergegeven en blijkt dat de in deze risicoanalyse gebruikte probit relatie het meest conservatief is. De “Health and Safety Executive” is de onafhankelijke autoriteit op het gebied industriële veiligheid in het Verenigd Koninkrijk.

Tebodin Netherlands B.V. Ordernummer: T41759.00

Documentnummer: 3413184

Revisie: 4

Datum: 22 juni 2011

Pagina: 10 van 53

QRA CO2 transport ROAD

Figuur 1 : Probit relatie CO2 (30 minuten) Dit verschil is bij een korte blootstellingsduur van 1 minuut, zoals weergegeven in Figuur 2, nog duidelijker. De gebruikte probit relatie zal dus nooit tot een onderschatting van de risico’s leiden.

Tebodin Netherlands B.V. Ordernummer: T41759.00

Documentnummer: 3413184

Revisie: 4

Datum: 22 juni 2011

Pagina: 11 van 53

QRA CO2 transport ROAD

Figuur 2: Probit relatie CO2 (1 minuut)

4.3 Rekenmethodiek

Voor het berekenen van de externe risico’s van de CO2 afvanginstallatie is gebruik gemaakt van Safeti-NL. Dit model wordt gebruikt onder licentie van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieubeheer en wordt ontwikkeld door DNV Software. De actuele versie is versie 6.54.

4.3.1 Windstilte

CO2 is als puur gas zwaarder dan lucht. Daarom wordt in discussies over externe veiligheid veel aandacht besteed aan de mogelijkheid dat bij een lekkage CO2 zich als een zware wolk zou kunnen verspreiden. Hierbij wordt ten onrechte aangenomen dat de verdunning van ontsnapt CO2 uit de installatie vooral wordt gerealiseerd door wind en dat een dergelijk scenario in het bijzonder zal optreden tijdens periodes van windstilte. In werkelijkheid wordt de verdunning van CO2 dat ontsnapt uit een onder druk staand systeem gerealiseerd door de optredende gasstroom (jet) zelf (zie Figuur 3). Wind heeft slechts een minimale invloed op de verdunning bij de bron. Door de snel uitstromende gasstroom treedt zoveel turbulentie op dat deze turbulentie direct zorgdraagt voor verdunning van het CO2 met de omgevingslucht naar veilige concentraties en naar concentraties waarbij het zich niet meer

Tebodin Netherlands B.V. Ordernummer: T41759.00

Documentnummer: 3413184

Revisie: 4

Datum: 22 juni 2011

Pagina: 12 van 53

QRA CO2 transport ROAD

gedraagt als een zwaar gas. De zichtbare witte pluim wordt daarbij veroorzaakt door condensatie van waterdamp. Testen door Denbury Oil and Gas met het afblazen van CO2 in windstille condities onderschrijven dit. In absoluut windstille condities kwam de concentratie nooit boven letale concentraties (niet boven de 3%) direct naast de CO2 bron [21].

Figuur 3 : CO2 dispersie test Denbury resources

Dispersie berekeningsprogramma’s zijn niet in staat berekeningen uit te voeren onder windstille condities. Bij Safeti-NL is dat beperkt tot windsnelheden beneden de 1,5 m/s. De windcondities zijn bij de E.ON centrale 98,5% van de tijd boven deze waarde, gebaseerd op de KNMI weersgegevens van meetstation Hoek van Holland over de jaren 1962 tot en met 2006. Periodes van windstilte komen op deze locatie minder dan 0.8% van de tijd voor. Deze beperking in de berekeningsmethodiek is echter niet specifiek voor CO2. Dit geldt in het algemeen voor dispersieberekeningen welke worden uitgevoerd in risicoanalyses. CO2 in zwaar gas condities ondervindt juist bij windstille condities ook dispersie ten gevolge van de zwaartekracht. In het geval dat CO2 vanuit een bijna drukloos systeem zou ontsnappen en zich daardoor als een zwaar gas zou gedragen, dan zal deze wolk uit blijven zakken en zich verspreiden als een steeds dunner wordende laag op vlakke ondergrond. CO2 gedraagt zich daarbij zeer voorspelbaar. Risicovolle concentraties op 1 meter hoogte zullen dan uiteindelijk alleen te vinden zijn in depressies in het landschap.

Tebodin Netherlands B.V. Ordernummer: T41759.00

Documentnummer: 3413184

Revisie: 4

Datum: 22 juni 2011

Pagina: 13 van 53

QRA CO2 transport ROAD

Het CO2 in de installatie staat altijd onder druk waardoor een ongehinderde uitstroming te allen tijde als jet dispersie plaats zal vinden. In deze risicoanalyse is daarom specifieke aandacht besteed aan: 1. Scenario’s waarbij CO2 bij lage druk vrij zou kunnen komen, en zich door dan door gebrek

aan initiële vermenging zwaar zou kunnen gedragen. 2. Scenario’s waarbij CO2 onder hoge druk vrijkomt in een ruimte welke ten gevolge van de

drukgolf niet zal bezwijken. Hierdoor zal de lucht in deze ruimte snel worden verdrongen en zal het CO2 vervolgens vanuit een dergelijke ruimte met lage snelheid in de omgeving kunnen terechtkomen.

3. Scenario’s waarbij CO2 vrijkomt onder het zeeoppervlak en de uitstromingssnelheid van de CO2 door het water wordt gereduceerd.

4.3.1.1 Lage druk scenario

De systemen onder lage druk zijn als zodanig gemodelleerd. Leidingbreuk scenario’s leidingen met een grote lengte en hoge druk worden daarom gemodelleerd in vijf segmenten, waardoor ook het lage drukscenario aan het einde van het afblazen van de leiding wordt meegenomen. In de afvanginstallatie is een dergelijke leiding niet aanwezig.

4.3.1.2 Secundaire lage snelheid scenario

De buisleiding wordt zal niet door civiele constructies zoals leidingtunnels worden aangelegd. Het secundaire lage snelheid scenario is daarom niet van toepassing. De kunstwerken ten behoeve van het kruisen van leidingen en transportwegen bestaan uit specifiek ontworpen buisleidingconstructies welke niet zullen resulteren in een secundaire lage snelheid.

4.4 Vrijkomen CO2 onderwater

Indien het CO2 vrijkomt onderwater, dan zal zich een zogenaamde “bubble plume” vormen (zie Figuur 4). Deze bubble plume zal de uitstromingssnelheid van het CO2 reduceren en voorkomen dat er jetdispersie optreed. Op basis van de richtlijnen van de “International Association of Oil and Gas Producers (OGP)” [9] voor het uitvoeren van risicoanalyses en het onderzoek van Petroleumtilsynet [8] voor Norpipe is in deze risicoanalyse uitgegaan van een doorsnede aan de wateroppervlakte van de bubble plume van 30% van de leidingdiepte. De OGP richtlijn geeft 20% aan als bubble plume diameter voor gaslekken onderwater. Omdat bij CO2 echter lage uitstromingssnelheiden in een groter effect resulteren, is besloten een conservatieve diameter van 30% te hanteren gebaseerd op een analyse van het onderzoek van Petroleumtilsynet. Met de berekende uitstromingshoeveelheid en deze diameter is vervolgens de verticale uitstromingssnelheid bepaald van het CO2 aan het wateroppervlak. De dichtheid van CO2 welke hiervoor is gebruikt is bepaald op basis van de zeewatertemperatuur. Er is aangenomen dat het CO2 de temperatuur aanneemt van het zeewater. Daarnaast kan een klein gedeelte van het CO2 (circa 0,5%) in het water oplossen. Dit mitigerende effect is niet relevant voor deze risicoanalyse.

Tebodin Netherlands B.V. Ordernummer: T41759.00

Documentnummer: 3413184

Revisie: 4

Datum: 22 juni 2011

Pagina: 14 van 53

QRA CO2 transport ROAD

Figuur 4 : Bubble plume

4.5 Modellering van het vrijkomen van dense phase CO2

CO2 zal als initieel als gas worden getransporteerd van de afvanginstallatie naar het offshore platform. Bij toenemende injectiedrukken komt het CO2 uiteindelijk in het dense phase gebied, (bij drukken hoger dan 73,15 Bar(a) en een temperatuur hoger dan 31°C is het gas dense phase en zijn er geen faseveranderingen van vloeistof naar gas). Bij het vrijkomen van dense phase CO2 door lekkage of volledig falen van de transportleiding zal een deel van het CO2 in vaste vorm (droog ijs) vrijkomen. Droog ijs sublimeert bij atmosferische druk direct naar gas zonder eerst vloeistof te vormen, waarbij warmte vanuit de omgeving moet worden toegevoerd. In Figuur 5 is in het Mollier diagram van CO2 aangegeven hoe het CO2 bij isentropische omstandigheden expandeert.

Tebodin Netherlands B.V. Ordernummer: T41759.00

Documentnummer: 3413184

Revisie: 4

Datum: 22 juni 2011

Pagina: 15 van 53

QRA CO2 transport ROAD

Figuur 5: Isentropische expansie van CO2 vanuit pijpleidingcondities

4.5.1 Rekenmethodiek

Er is discussie over de nauwkeurigheid van dispersiemodellen bij CO2 in dense phase condities. De parameters van CO2 zijn in de Safeti software aangepast om dense phase CO2 condities te kunnen modelleren. Door BP zijn in 2008 in samenwerking met DNV testen [22] uitgevoerd op de testlocatie Spadeadam in het Verenigd Koninkrijk om het gedrag van dense phase CO2 te onderzoeken en de dispersie modellen te valideren. Uit deze dispersietesten bleek onder andere dat:

• Het uitregenen van droog ijs op de grond niet optrad. Het ijs wat tijdens de uitstroming van CO2 wordt gevormd sublimeert tot gasvormig CO2 voordat een horizontale jet de grond raakt. Door de afkoeling welke in de jet optreedt, condenseert wel het water in omgevingslucht welke door de jet is vermengd. Dit zorgt voor de zichtbare karakteristieke witte jet.

• Het modelleren van dense phase CO2 als een gas zonder rekening te houden met de vorming van droog ijs resulteerde in onderschatting van de concentraties dichtbij de bron en overschatting van de concentraties in het verre veld.

De resultaten van deze testen zijn verwerkt in de laatste release van de PHAST software van DNV. Bij een verticale uitstroming (van de modellering van een ondergrondse leiding) wordt geen uitregenen van vast CO2 op de grond berekend. De beschreven testresultaten onderschrijven deze berekende resultaten. Hieruit wordt de conclusie getrokken, dat bij een verticale

Tebodin Netherlands B.V. Ordernummer: T41759.00

Documentnummer: 3413184

Revisie: 4

Datum: 22 juni 2011

Pagina: 16 van 53

QRA CO2 transport ROAD

ongehinderde uitstroming van CO2 vanuit een ondergrondse leiding het risico op de grond beperkt blijft tot een klein gebied rond de bron.

Tebodin Netherlands B.V. Ordernummer: T41759.00

Documentnummer: 3413184

Revisie: 4

Datum: 22 juni 2011

Pagina: 17 van 53

QRA CO2 transport ROAD

5 Methode

In dit hoofdstuk wordt beschreven welke data gebruikt is voor het berekenen van de risico’s van de transportleiding.

5.1 Het beschouwde insluitsysteem

De leiding bestaat uit één insluitsysteem van de afsluiter op de terreingrens van de capturelocatie tot de afsluiter na de riser van platform P18. De gehele leiding is opgenomen in de risicoberekening. De routing van de leiding over land wordt weergegeven in Figuur 6. Hierbij dient te worden opgemerkt dat bij de aanleg van Maasvlakte 2 de Yangtzehaven zal worden doorgetrokken. Het doortrekken van de Yangtzehaven is nog niet verwerkt in Figuur 6, maar is in de berekeningen wel opgenomen. De buisleiding zal met een horizontaal gestuurde boring onder de verlengde Yangtzehaven worden aangelegd. Deze boring zal een maximale diepte hebben van circa 42 meter en is weergegeven in figuur 8.

Tebodin Netherlands B.V. Ordernummer: T41759.00

Documentnummer: 3413184

Revisie: 4

Datum: 22 juni 2011

Pagina: 18 van 53

QRA CO2 transport ROAD

Figuur 6: leiding over land

De routing van de leiding over zee wordt weergegeven in Figuur 7.

Tebodin Netherlands B.V. Ordernummer: T41759.00

Documentnummer: 3413184

Revisie: 4

Datum: 22 juni 2011

Pagina: 19 van 53

QRA CO2 transport ROAD

Figuur 7: Leiding over zeebodem

Tebodin Netherlands B.V. Ordernummer: T41759.00

Documentnummer: 3413184

Revisie: 4

Datum: 22 juni 2011

Pagina: 20 van 53

QRA CO2 transport ROAD

5.2 Modellering

5.2.1 Generieke data

Voor de berekening is uitgegaan, dat de omstandigheden waaronder het CO2 zich in de leiding bevindt niet wijzigen. De parameters van belang voor de risicoberekening worden voor beide varianten weergegeven in Tabel 1.

Tabel 1: Invoerparameters

Parameter Grootheid Invoer variant 1 Invoer variant 2 Stof -/- CO2 CO2 Diameter inch 16 16 Druk barg 128 70 Temperatuur °C 60 4 Debiet Ton/jaar 1,1 * 106 1,1 * 106 De leiding wordt ontworpen conform de NEN3650 [32] met toepassing van DNV recommended practice J202 [31]. De leiding zal daarnaast geïsoleerd worden uitgevoerd om afkoeling van de CO2 tijdens transport te voorkomen. Deze isolatie zal worden uitgevoerd conform de pijp in pijp methode. De diepteligging van de leiding, wanddikte en staalsoort worden in het detailontwerp vastgelegd. De NEN 3650 bevat op dit moment geen specifieke eisen voor leidingen voor CO2 transport. Momenteel wordt aan een revisie van de norm gewerkt. Deze revisie zal generieke eisen bevatten betreffende het ontwerp van buisleiding voor CO2 transport. Deze eisen zullen naar het zich laat aanzien in lijn zijn met DNV recommended practice. Het onderhoud van de leiding zal in overeenstemming zijn met geldende richtlijnen voor het beheer van buisleidingen.

5.3 Faalscenario’s

5.3.1 Onshore

De eerste kilometers van de leiding lopen over land. Hiervan ligt het grootste deel in een leidingstrook van de Gemeente Rotterdam. Ter hoogte van kruisingen van wegen, spoorlijnen en de toekomstige Yangtzehaven wordt de leiding aangelegd in een kunstwerk [3]. De kruisingen waar de leiding wordt gelegd in een kunstwerk worden nader beschreven in Tabel 2.

Tebodin Netherlands B.V. Ordernummer: T41759.00

Documentnummer: 3413184

Revisie: 4

Datum: 22 juni 2011

Pagina: 21 van 53

QRA CO2 transport ROAD

Tabel 2: Kunstwerken in de leiding over land

Te kruisen objecten Inschatting te overbruggen afstand (m) Spoorweg 16 Australieweg, spoorweg, leidingstrook 17 Kabeltrace KPN <201 Leidingwerk en Europaweg 12 Yangtzehaven 800 Europaweg 10

De bestemmingsplannen Maasvlakte 1981 en Maasvlakte 2 staan de bouw van windturbines in de omgeving van de leiding toe. Derhalve wordt de faalkans voor de leiding gesommeerd met de faalkans van een windturbine zoals beschreven in paragraaf 5.4.1. De faalscenario’s welke in deze risicoanalyse zijn gebruikt zijn gebaseerd op de huidige conceptuele versie van de rekenmethodiek “Overige Leidingen” [4] voor het onshore deel van de buisleiding. Deze scenario’s en de bijbehorende faalfrequenties zijn momenteel bepaald als gegeven in Tabel 3. Tabel 3 : Onshore faalfrequentie buisleidingen

Scenario Faalfrequentie (km-1 jaar-1)

Faalfrequentie inclusief windturbine (km-1 jaar-1)

Percentage

Breuk van de leiding 3.7 x 10-5 9,13 * 10-7 25 Lek met een effectieve diameter van 10% van de nominale diameter, maximaal 20mm

1.1 x 10-4 2,75 * 10-6 75

Totaal 1.47 x 10-4 3,65 * 10-6 100 In 2009 was meer dan 5600 kilometer buisleiding in gebruik voor CO2 transport in de Verenigde Staten [26]. Deze buisleidingen variëren in diameter tussen 200 en 750 mm en worden gebruikt om CO2 in dense phase condities te transporteren van natuurlijke reservoirs naar olievelden voor het verhogen van de olieproductie. Deze buisleidingen opereren in vergelijkbare proces omstandigheden als de buisleiding voor het ROAD project. Op basis van faalgegevens uit de Pipeline Safety database van het het National Response Centre over de jaren 1986 tot 2008 is de faalkans van CO2 leidingen bepaald in de risicoanalyse voor de buisleiding voor het “Hydrogen Energy California” project [27] . Deze faalkans is bepaald op 1.69 x 10-4 per mijl per jaar (1.06 x 10-4 per km per jaar). Duncan geeft in zijn statement [28] voor het “Subcommittee on Energy and Environment” van het House of Representatives in de Verenigde Staten een faalkans van 1.77 x 10-4 per km per jaar gebaseerd voor de casuïstiek van onshore dense phase CO2 leidingen in de Verenigde Staten.

Tebodin Netherlands B.V. Ordernummer: T41759.00

Documentnummer: 3413184

Revisie: 4

Datum: 22 juni 2011

Pagina: 22 van 53

QRA CO2 transport ROAD

Daarnaast zijn in deze risicoanalyse reducerende maatregelen zoals onder andere de ligging in de buisleidingstrook, diepteligging, wanddikte, bescherming door de isolatiemantel, bescherming door mantelbuizen etc. niet meegenomen in de bepaling van de faalfrequentie van de buisleiding. De in deze risicoanalyse gebruikte faalkans zoals deze momenteel is gedefinieerd in de concept rekenmethodiek overige leidingen is daarom conservatief voor deze buisleiding. De toekomstige Yangtzehaven wordt gekruist door middel van een horizontaal gestuurde boring. Deze boring ligt maximaal 45 meter onder NAP. Daarom is deze de kruising met de Yangtzehaven analoog aan de kruising met de Nieuwe Waterweg gemodelleerd (segment 5).

5.3.2 Offshore

5.3.2.1 Faalkansen OGP methodiek

De faalscenario’s en faalkansen van de leiding worden berekend conform de rapporten Consequence modelling [6] en Riser & pipeline release frequencies [5] van de International Association of Oil & Gas Producers (OGP). De faalkans van transportleidingen over zee, met een diameter kleiner dan 24 inch, zoals beschreven in het rapport Riser & pipeline release frequencies van het OGP is 5,1 * 10-5 per km per jaar. De volgende scenario’s zijn in overeenstemming met deze rekenmethodiek meegenomen in de modellering. Tabel 4 : Faalscenario's offshore buisleiding

Scenario Faalfrequentie (km-1 jaar-1) Percentage 20 mm hole 3,77E-05 74 80 mm hole 8,16E-06 16 full bore rupture 5,10E-06 10 Total 5,10E-05 100

Deze faalkans is gebaseerd op het onderzoek van een analyse door DNV van de gegevens in de PARLOC 2001 [7]. In dit onderzoek is gekeken naar de verschillende basisoorzaken welke resulteren in het falen van een leiding. De verdeling wordt weergegeven in Tabel 5. Tabel 5: Basisoorzaken voor het falen van een leiding over zee

Basisoorzaak Incidenten Percentage Anchor & impact damage 22 23% Corrosion & Material defects 49 51% Other 25 26% Total 96 Voor de CO2 transportleiding heeft MARIN in 2009 een onderzoek gedaan naar de kans dat de integriteit van de leiding wordt bedreigd door passerende scheepvaart. Conform de PARLOC studie [7] zal een incident met een anker in 25% van de gevallen leiden tot het ongewenst vrijkomen van CO2 (Loss of Containment, LOC). De overige incidenten leiden conform de PARLOC studie [7] in 13,5% van de gevallen tot een LOC.

Tebodin Netherlands B.V. Ordernummer: T41759.00

Documentnummer: 3413184

Revisie: 4

Datum: 22 juni 2011

Pagina: 23 van 53

QRA CO2 transport ROAD

De leiding is door MARIN onderverdeeld in vijf segmenten waar de scheepvaart een ongeveer gelijke invloed heeft. In Tabel 6 wordt de kans dat een incident leidt tot een LOC per leidingsegment weergegeven. Tabel 6: Kans op een LOC van de CO2 transportleiding door passerende schepen (/km/jaar)

Segment

Lengte segment (m)

Gezonken op pijp zonder aanvaring

Gezonken op pijp met aanvaring

Container overboard op pijp

Deklading valt op pijp

Anker valt op pijp

Anker haakt achter pijp

1 446 8,006E-07 3,456E-07 0,000E+00 8,100E-09 1,900E-07 6,800E-07 2 10383 3,623E-06 2,623E-06 2,806E-05 1,998E-07 1,430E-06 1,185E-05 3 3496 2,522E-06 1,116E-06 0,000E+00 4,995E-08 8,175E-07 2,283E-06 4 2575 2,229E-06 9,545E-07 0,000E+00 4,590E-08 7,650E-07 1,933E-06 5 238 5,501E-05 4,509E-05 8,462E-05 1,67E-06 3,305E-05 7,274E-05

De faalkans zoals beschreven in het rapport Riser & pipeline release frequencies van het OGP wordt per leidingsegment aangepast door de kans zoals berekend door MARIN te verwerken in de faalkans zoals bepaald door PARLOC. In Tabel 7 wordt de faalkans per door MARIN gedefinieerd segment weergegeven. Tabel 7: Faalkansen per leidingsegment

Segment Marin total (23%) PARLOC (77%) Faalkans per segment (/km/jaar)

1 2,024E-06 3,927E-05 4,129E-05 2 4,779E-05 3,927E-05 8,706E-05 3 6,788E-06 3,927E-05 4,606E-05 4 5,927E-06 3,927E-05 4,520E-05 5 02 3,927E-05 3,927E-05

5.3.2.2 Faalkansen overige leidingen methodiek

De faalscenario’s en faalkansen zoals beschreven in de methodiek overige leidingen zijn in 2010 vastgesteld op basis van de faaldata van leidingen over land. Deze methodiek is dus van toepassing op ondergrondse (onshore) buisleidingen. Na overleg met het ministerie van I&M is besloten de risico’s van de offshore leiding naast de reeds beschreven OGP rekenmethodiek tevens ook door te rekenen met deze “onshore” methodiek. De faalscenario’s voor de offshore leiding komen derhalve overeen met de faalscenario’s voor de leidingen over land zoals beschreven in Tabel 3.

2 Door de diepte van de leiding onder de vaargeul zal passerende scheepvaart geen basisoorzaak zijn van een lekkage of breuk van de leiding. Dit is door ROAD bevestigd.

Tebodin Netherlands B.V. Ordernummer: T41759.00

Documentnummer: 3413184

Revisie: 4

Datum: 22 juni 2011

Pagina: 24 van 53

QRA CO2 transport ROAD

De distributie van de faalkansen over de faalscenario’s voor een transportleiding op zee worden weergegeven in Tabel 8. Tabel 8: Faalkans distributie over de scenario’s Scenario % van faalkans Lek 75 Breuk 25

In Tabel 9 worden de faalkansen voor de drie scenario’s per leidingsegment beschreven. Tabel 9: Faalkansen per scenario per leidingsegment

Segmenten Scenario Initiële faalkans (/km/jaar) Faalkans (/km/jaar) 1 Lek 1,47E-04 1,10E-04 Breuk 3,70E-05 2 Lek 1,47E-04 1,10E-04 Breuk 3,70E-05 3 Lek 1,47E-04 1,10E-04 Breuk 3,70E-05 4 Lek 1,47E-04 1,10E-04 Breuk 3,70E-05 5 Lek 1,47E-04 1,10E-04 Breuk 3,70E-05

5.3.3 Leidingsegmenten

Voor de uitstroming van gassen onder water wordt aangenomen dat, ongeacht de uitstroomsnelheid, de diameter van de pluim aan de oppervlakte gelijk is aan 30% van de diepte van het water op de breuklocatie [6]. De diepte van de zee op de route van de leiding wordt weergegeven in bijlage 1. De leidingsegmenten zoals ingedeeld door MARIN zijn op basis van de diepteligging van de leiding waar noodzakelijk ingedeeld in subsegmenten. In Tabel 10 worden de segmenten welke zijn opgenomen in de QRA beschreven. Tabel 10: Gemodelleerde segmenten

Segment Subsegment Maximale diepte (m)

Faalkans (km/jaar)

1 A -22 1,47E-04 2 A -23 1,47E-04 3 A -22 1,47E-04 B -19 1,47E-04 C -15 1,47E-04 4 A -16 1,47E-04 5 A -27 1,47E-04

Tebodin Netherlands B.V. Ordernummer: T41759.00

Documentnummer: 3413184

Revisie: 4

Datum: 22 juni 2011

Pagina: 25 van 53

QRA CO2 transport ROAD

5.3.4 Uitstroomsnelheid

Het water boven de leiding zal de uitstroomsnelheid van het vrijkomende CO2 sterk reduceren. Op basis van de initiële uitstroomsnelheid, de dichtheid (bij 10 °C) en het oppervlak waar de CO2 uit vrijkomt is de uitstroomsnelheid aangepast. De leidingsegmenten worden weergegeven in Figuur 8 en Figuur 9.

Figuur 8: Leidingsegementen over land (drie) (indicatief)

Tebodin Netherlands B.V. Ordernummer: T41759.00

Documentnummer: 3413184

Revisie: 4

Datum: 22 juni 2011

Pagina: 26 van 53

QRA CO2 transport ROAD

Figuur 9: Leidingsegmenten over zee (zeven)

5.3.5 Riser

Het laatste deel van de transportleiding is de riser. Dit stuk leiding loopt van de zeebodem langs het platform omhoog tot de eerste afsluiter.

Tebodin Netherlands B.V. Ordernummer: T41759.00

Documentnummer: 3413184

Revisie: 4

Datum: 22 juni 2011

Pagina: 27 van 53

QRA CO2 transport ROAD

5.3.5.1 Faalkans

De faalkans voor een riser met een diameter kleiner dan 16 inch, zoals beschreven in het rapport Riser & pipeline release frequencies van het OGP, heeft een faalkans van 9,1 * 10-4 per jaar. Deze faalkans wordt ongewijzigd toegepast.

5.3.5.2 Scenario’s

De faalscenario’s voor een riser worden weergegeven in Tabel 8. De distributie van de faalkans over de scenario’s is afkomstig uit het rapport Riser & pipeline release frequencies van het OGP. Tabel 11: Distributie van de faalkans over de scenario’s Scenario % van faalkans 20 mm lek 60% 80 mm lek 15% Leidingbreuk 25%

Naast de distributie over de diverse scenario’s wordt er voor risers tevens onderscheid gemaakt in de locaties waar het scenario op kan treden. Deze distributie wordt weergegeven in Tabel 12. Tabel 12: Distributie van de scenario’s over de riser Scenario % van LOC Boven water 20% Splash zone 50% Onder water 30%

De faalkans voor de verschillende scenario’s en de verschillende locaties van LOC’s wordt weergegeven in Tabel 13. Tabel 13: Faalkans per scenario per locatie

Scenario % van faalkans % locatie LOC Initiële faalkans (/jaar) Faalkans (/jaar)

20mm hole above water 60% 20% 9,10E-04 1,09E-04 20mm hole splash 60% 50% 9,10E-04 2,73E-04 20mm hole subsea 60% 30% 9,10E-04 1,64E-04 80 mm hole above water 15% 20% 9,10E-04 2,73E-05 80mm hole splash 15% 50% 9,10E-04 6,83E-05 80mm hole subsea 15% 30% 9,10E-04 4,10E-05 full bore above water 25% 20% 9,10E-04 4,55E-05 full bore splash 25% 50% 9,10E-04 1,14E-04 full bore subsea 25% 30% 9,10E-04 6,83E-05

Tebodin Netherlands B.V. Ordernummer: T41759.00

Documentnummer: 3413184

Revisie: 4

Datum: 22 juni 2011

Pagina: 28 van 53

QRA CO2 transport ROAD

5.4 Externe invloeden

De commissie voor de m.e.r. heeft aangegeven om de risico’s in ogenschouw te nemen van andere leidingen in de leidingstraat. Daarnaast zijn domino effecten niet opgenomen in de standaard faalfrequenties van buisleidingen. Deze stelt dat falen ook een gevolg kan zijn van externe oorzaken. Daarom moet een Loss of Containment ten gevolge van een oorzaak van buiten meegenomen worden in de risicoanalyse. Deze mogelijke externe oorzaken zijn bij de CO2 buisleiding:

• Het falen van een windturbine • De nabijheid van andere leidingen met brandbare stoffen • Een LOC ten gevolge van een neerstortend vliegtuig • Scheepvaart incidenten

5.4.1 Windturbines

Voor het berekenen van de faalkans van een leiding moet rekening worden gehouden met het falen van de leiding door het falen van een windturbine in de nabijheid. Conform de publicatie Windturbines op veilige afstand betreft de dominoafstand voor een ondergrondse leiding maximaal 110 meter.

5.4.1.1 Bestaande windturbines

Wanneer specifiek naar windturbines wordt gekeken, valt op dat de bestaande windturbines niet in de directe omgeving van de geplande CO2-transportleiding zijn gesitueerd. De windturbines zijn namelijk verder gelegen dan de maximale veiligheidsafstand van 110 meter die wordt gehanteerd in de publicatie ‘Windturbines op veilige afstand‘ van het RIVM. [26] Verwezen kan worden naar Figuur 10 waarin de reeds bestaande windturbines zijn ingetekend in de kaart van de vigerende bestemmingsplannen. De dichtstbijzijnde afstand van een bestaande windturbine tot de toekomstige CO2-buisleiding bedraagt 137,5 meter. De bestaande windturbines hebben dus geen risicoverhogend effect op de geplande CO2-transportleiding en hoeven dus niet meegenomen te worden in de QRA van de CO2-transportleiding waarmee de 10-6-contour wordt bepaald.

5.4.1.2 Niet gerealiseerde maar planologisch mogelijke windturbines

Als gekeken wordt naar de locaties waar het vigerende bestemmingsplan de bouw van windturbines rechtstreeks toestaat (feitelijk zijn ze niet aanwezig), komen twee locaties op de Maasvlakte in aanmerking, namelijk (1) de locatie direct ten noorden van het E.ON-terrein én (2) de locatie waar de Europaweg een bocht maakt. Bijlage 2 geeft deze locaties weer. Op locatie (1) laat het vigerend bestemmingsplan windturbines rechtstreeks toe van maximaal 70 meter, de rotorbladen niet meegerekend (bestemmingsplan Maasvlakte 1981, bestemming

Tebodin Netherlands B.V. Ordernummer: T41759.00

Documentnummer: 3413184

Revisie: 4

Datum: 22 juni 2011

Pagina: 29 van 53

QRA CO2 transport ROAD

Nutsbedrijf en Windenergie). Voor windturbines met een ashoogte van 70 meter geldt op grond van de publicatie ‘Windturbines op veilige afstand‘ een veiligheidsafstand van 90 meter tussen een windturbine en een buisleiding. Voor locatie (2) is op 8 juli 2010 een voorbereidingsbesluit bekendgemaakt dat ingaat op plaatsing van windturbines (referentie: dS+V Gemeente Rotterdam, nr. 109R1623, d.d. 8 juli 2010). Volledigheidshalve is deze mogelijkheid in deze studie alvast meegenomen. De geplande CO2-transportleiding gaat alleen door locatie (1) en ligt binnen de straal van 90 meter. De afstand tot locatie (2) is 305 meter, ruim buiten de veiligheidsafstand (zie Bijlage 2). Indien op die locaties windturbines worden gerealiseerd (wat dus planologisch is toegestaan), dan liggen die windturbines in de directe omgeving van de geplande CO2-transportleiding. Ze liggen in dat geval namelijk binnen de afstandsgrens zoals wordt gehanteerd in de publicatie ‘Windturbines op veilige afstand‘. Die planologische mogelijke windturbines hebben dus een risicoverhogend effect op de geplande CO2-transportleiding.

Figuur 10: Bestaande windturbines

Om het risicoverhogende effect op de ondergrondse buisleiding door deze windturbines mee te nemen is de daaruit voortkomende faalkans bepaald op basis van het “Handboek risicozonering windturbines” [33]. Hierbij is voor deze risicoanalyse uitgegaan van de plaatsing van de windturbines direct naast de ondergrondse buisleiding en een relatief kleine onderlinge afstand van 90 meter. In deze bepaling is voor de kans op falen van de buisleiding door een blad de volledige faalkans meegenomen en is de factor gebruikt voor ondergrondse buisleidingen. De andere factoren zijn in overeenstemming met het handboek risicozonering windturbines bepaald op basis van de positie van de windmolen naast de leiding.

Tebodin Netherlands B.V. Ordernummer: T41759.00

Documentnummer: 3413184

Revisie: 4

Datum: 22 juni 2011

Pagina: 30 van 53

QRA CO2 transport ROAD

Tabel 14 : Faalkans ondergrondse buisleiding bij plaatsing windturbines

Omschrijving Faalfrequentie Factor Faalfrequentie

Faalfrequentie breuk geheel blad 8,40E-04 0,001 8,40E-07 1/jaar

Omvallen van turbine door mastbreuk 1,30E-04 0,051 6,66E-06 1/jaar

Naar beneden vallen gehele turbine en/of rotor 3,20E-04 0,5 1,60E-04 1/jaar

Totaal 1,68E-04 1/jaar

Windturbine onderlinge afstand 90 meter

Faalfrequentie van falen windturbine 1,86E-06 1/m/jaar

Faalfrequentie ondergrondse buisleiding volgens rekenmethodiek overige leidingen 1,40E-07 1/m/jaar

Totale faalkans ondergrondse buisleiding 2,00E-06 1/m/jaar Ten gevolge van deze conservatieve inschatting met betrekking tot de plaatsing van planologisch mogelijke windturbines neemt de faalkans van de ondergrondse buisleiding met ruim een factor 14 toe. Deze toename is in de risicoanalyse meegenomen voor de ondergrondse delen van het buisleiding traject over het gehele landtracé.

5.4.2 Parallele ligging van leidingen

De leiding zal worden aangelegd in overeenstemming met de eisen in de NEN 3650 en in overeenstemming met de eisen van de beheerder van de leidingstraat. Deze definiëren een minimale afstand tussen parallelle ondergrondse leidingen. Daarnaast definieert de NEN 3651:2003 voor kruisingen met waterstaatkundige werken de minimale afstanden tussen parallelle leidingen. Door deze minimale afstand is het falen van de naastliggende leiding door de initiële explosie bij het volledig bezwijken van een naastliggende leiding onwaarschijnlijk. In de leidingstraat zullen twee Gasunie gasleidingen komen te liggen (de aansluitleiding van de GATE LNG terminal en de afvoerleiding van TAQA). Het initiële volledig falen van een gasleiding zal door afstand van de leidingen geen gevolg hebben voor de CO2 buisleiding. Bij een daaropvolgende ontsteking van het ontsnappende aardgas is er een mogelijkheid dat de CO2 leiding na enige tijd zal bezwijken door afname van de sterkte van het staal ten gevolge van de hoge temperatuur. De parallelle ligging van deze leidingen heeft daarom gevolgen voor de faalkans van de CO2 leiding. Het falen van Gasunie gastransportleidingen wordt primair veroorzaakt door derden (external interference). Daarom wordt bij de bepaling van de faalfrequentie van Gasunie gastransportleidingen van external interference uitgegaan. In het geval van parallelle leidingen zijn de faalfrequenties ten gevolge van schade door derden (graafwerkzaamheden) niet onafhankelijk. Hierbij wordt door Gasunie [29] onderscheid gemaakt in verticale en horizontale graafwerkzaamheden. De verhouding tussen beide typen faalscenario’s is door Gasunie

Tebodin Netherlands B.V. Ordernummer: T41759.00

Documentnummer: 3413184

Revisie: 4

Datum: 22 juni 2011

Pagina: 31 van 53

QRA CO2 transport ROAD

vastgesteld op basis van casuïstiek van haar leidingenbestand. Hieruit blijkt dat 30% wordt veroorzaakt door verticale graafwerkzaamheden en 70% door horizontale graafwerkzaamheden. Daarnaast zal duidelijk zijn in het geval van schade door horizontale graafwerkzaamheden deze zullen stoppen zodra de eerste leiding is geraakt. Hierdoor kunnen we stellen dat in deze situatie de kans op een breuk van de CO2 buisleiding in parallel ligging met de gastransportleidingen als volgt kan worden bepaald uitgaande van de faalfrequentie voor breuk voor een leiding in een leidingstraat volgens BEVI voor de gastransportleidingen (ff GT) en een 100% kans op ontsteking (Pign) de gaswolk:

Faalfrequentie totaal = ff CO2 + ff GT1 * 0,3* Pign +ff GT2 * 0,3 Pign =

Faalfrequentie totaal = 3.7 x 10-5 + 7.0 x 10-6 x 0.3 x 1 + 7.0 x 10-6 x 0.3 x 1= 4.12 x 10-5

Dit domino effect creëert in dit geval dus een 11% hogere faalfrequentie voor de ondergrondse CO2 buisleiding in parallelligging met de gastransportleidingen in de leidingstrook. Dit domino effect zal alleen optreden bij het onshore deel van de leiding. Bij een parallelle ligging van de leidingen onder water zal de naastliggende leiding niet bezwijken.

5.4.3 Vliegroutes

Eén van de aanvliegroutes van de luchthaven Rotterdam/ Den Haag ligt over de maasvlakte, Europoort en Botlek. Conform de risicoanalyse zoals opgesteld ten behoeve van de luchthaven is de kans dat een vliegtuig neerstort pas 1 * 10-6 per jaar in de directe omgeving van de landingsbaan. De kans dat het neerstorten van een vliegtuig zal leiden tot het vrijkomen van CO2 is derhalve verwaarloosbaar.

5.4.4 Scheepvaart

Door gebruik te maken van het MARIN onderzoek is de invloed van scheepvaart op de faalkans van het offshore deel van de leiding meegenomen in de risicoanalyse van de buisleiding.

5.5 Modelparameters

Voor de berekeningen is gebruik gemaakt van Safeti-NL versie 6.54. Een beschrijving van het model is in deze rapportage opgenomen in paragraaf 5.2. In deze paragraaf worden de modelparameters, die van belang zijn voor de resultaten, beschreven. Voor het uitvoeren van de berekeningen zijn de weergegevens van Hoek van Holland toegepast. ng van de gebruikte weerklassen. Tabel 15 geeft een overzicht en een beschrijving van de gebruikte weerklassen. Tabel 15: beschrijving weerklassen

Weerklasse Beschrijving

B3 Instabiel weer, gematigd zonnig, lichte tot gemiddelde wind (3 m/s)

D1,5 Licht instabiel weer, zonnig en winderig (1,5 m/s)

D5 Neutraal weer, bewolkt en winderig (5 m/s)

D9 Neutraal weer, bewolkt en winderig (9 m/s)

Tebodin Netherlands B.V. Ordernummer: T41759.00

Documentnummer: 3413184

Revisie: 4

Datum: 22 juni 2011

Pagina: 32 van 53

QRA CO2 transport ROAD

E5 Licht stabiel, licht winderig (3 m/s)

F1,5 Zeer stabiel, zeer licht winderig (1,5 m/s)

5.5.1 Ruwheidslengte

De ruwheidslengte van het terrein heeft invloed op de dispersie. Voor de berekeningen is er gebruik gemaakt van een ruwheidslengte van 0,2 millimeter voor de scenario’s over zee en van 100mm voor de leiding over land. De ruwheidslengte van 0,2 mm is representatief voor uitstroming over open water, de ruwheidslengte van 100 mm is representatief voor een omgeving met lage gewassen met een enkel groot obstakel.

5.5.2 Ontstekingsbronnen

De transportleiding transporteert onbrandbaar CO2. Derhalve zijn er geen ontstekingsbronnen gemodelleerd.

5.5.3 Populatiedata

Voor de populatie in de omgeving van de inrichting is gebruik gemaakt van de populatiedata zoals opgesteld door de DCMR. Ten aanzien van woonbebouwing is ervan uitgegaan dat alle omwonenden ’s nachts in hun huizen zijn. Voor de populatie overdag is aangenomen dat 50 % van de omwonenden aanwezig is. Ten aanzien van de omliggende bedrijven is er vanuit gegaan dat de bezetting ’s nachts 50% is van de populatie overdag. Het dagdeel ‘nacht’ omvat 56% van een etmaal, het dagdeel ‘dag’ omvat 44% van een etmaal.

5.5.3.1 Mogelijk toekomstige brandweerkazerne

Vanaf 17 december 2010 heeft het ontwerp-bestemmingsplan Brandweerkazerne 1e Maasvlakte ter inzage gelegen. Deze brandweerkazerne is op dit moment nog niet planologisch mogelijk. Daarvoor dient de bestemmingsplanprocedure met succes doorlopen te worden. Het plangebied waar de brandweerkazerne in het ontwerp-bestemmingsplan is geprojecteerd, is gelegen op 48 meter van de geplande CO2-transportleiding. Het plangebied van het ontwerp-bestemmingsplan Brandweerkazerne 1e Maasvlakte is eveneens op Bijlage 2 aangegeven. De brandweerkazerne kan worden aangemerkt als een beperkt kwetsbaar object. In de risicoanalyse is de beperkte toename van de populatie met tussen de 6 tot 8 personen meegenomen. Het invullen van die toekomstige situatie houdt dan in dat de brandweerkazerne als beperkt kwetsbaar object op 48 meter afstand van de geplande CO2-transportleiding wordt geprojecteerd en kan dus als conservatief worden beschouwd.

Tebodin Netherlands B.V. Ordernummer: T41759.00

Documentnummer: 3413184

Revisie: 4

Datum: 22 juni 2011

Pagina: 33 van 53

QRA CO2 transport ROAD

6 Resultaten

In dit hoofdstuk worden de resultaten van de QRA voor beide varianten beschreven. Hierbij wordt onderscheid gemaakt naar de verschillende varianten en naar de resultaten van de berekeningen gebaseerd op verschillende faalkansen.

6.1 Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar op een dodelijk ongeval ten gevolge van een ongewoon voorval (ongevalscenario) indien een persoon (onbeschermd in de buitenlucht) zich bevindt op een bepaalde plaats waar hij voortdurend (24 uur per dag en gedurende het gehele jaar) wordt blootgesteld aan de schadelijke gevolgen van een voorval. Het PR wordt weergegeven in de vorm van PR-contouren. Hierbij geven de contouren locaties met gelijke kansen op overlijden weer. Zo toont de PR-contour van 10-6 per jaar de locaties waar de kans op het overlijden van een persoon eens in de miljoen jaar bedraagt. Het PR is onafhankelijk van de bevolkingsverdeling in de omgeving van de inrichting.

6.1.1 Plaatsgebonden risico OGP Methodiek

De plaatsgebonden risicocontouren voor de berekeningen gebaseerd op de methodieken van het OGP en de studie van MARIN worden weergegeven in Figuur 11 en Figuur 12. De maatgevende risicocontour van 10-6 per jaar is in het rood weergegeven in de figuren. Hieruit blijkt:

- Voor de hoge druk variant is heeft de 10-6 per jaar contour een maximale breedte bij de beide diepe boringen (toekomstige Yangtzehaven en bij de kruising met de Maasvaargeul). Dit is een gevolg van de lagere uitstromingssnelheid.

- De effecten welke ontstaan door de het falen van leidingen onder water strekken zich gedeeltelijk uit over land en zijn de oorzaak van de 10-6 contouren op land. Deze contouren zijn geen resultaat van de onshore delen van de buisleiding.

- De lage druk variant leidt tot een ruimere 10-6 per jaar contour . - Deze contouren bevinden zich in een gebied waar momenteel geen kwetsbare of

beperkt kwetsbare objecten voor komen.

Tebodin Netherlands B.V. Ordernummer: T41759.00

Documentnummer: 3413184

Revisie: 4

Datum: 22 juni 2011

Pagina: 34 van 53

QRA CO2 transport ROAD

Figuur 11: Plaatsgebonden risicocontouren (hoge druk variant)

Tebodin Netherlands B.V. Ordernummer: T41759.00

Documentnummer: 3413184

Revisie: 4

Datum: 22 juni 2011

Pagina: 35 van 53

QRA CO2 transport ROAD

Figuur 12: Plaatsgebonden risicocontouren (lage druk variant)

Tebodin Netherlands B.V. Ordernummer: T41759.00

Documentnummer: 3413184

Revisie: 4

Datum: 22 juni 2011

Pagina: 36 van 53

QRA CO2 transport ROAD

6.1.2 Plaatsgebonden risico overige leidingen methodiek

De plaatsgebonden risicocontouren voor de berekeningen gebaseerd op de concept rekenmethodiek overige leidingen worden weergegeven in Figuur 13 en Figuur 14. In vergelijking met de plaatsgebonden risico’s bij de OGP methodiek zijn de contouren op land kleiner van omvang.

- Voor de hoge druk variant is heeft de 10-6 per jaar contour een maximale breedte bij de beide diepe boringen (toekomstige Yangtzehaven en bij de kruising met de Maasvaargeul). Dit is een gevolg van de lagere uitstromingssnelheid.

- De effecten welke ontstaan door de het falen van leidingen onder water strekken zich gedeeltelijk uit over land en zijn de oorzaak van de 10-6 contouren op land. Deze contouren zijn geen resultaat van de onshore delen van de buisleiding.

- De lage druk variant leidt tot een ruimere 10-6 per jaar contour . - Deze contouren bevinden zich in een gebied waar momenteel geen kwetsbare of

beperkt kwetsbare objecten voor komen. - Doordat de in de rekenmethodiek gebruikte faalkans groter is dan de faalkans zoals

gebruikt in de OGP methodiek zijn de contouren in omvang toegenomen.

Tebodin Netherlands B.V. Ordernummer: T41759.00

Documentnummer: 3413184

Revisie: 4

Datum: 22 juni 2011

Pagina: 37 van 53

QRA CO2 transport ROAD

Figuur 13 : Plaatsgebonden risicocontouren (hoge druk variant)

Tebodin Netherlands B.V. Ordernummer: T41759.00

Documentnummer: 3413184

Revisie: 4

Datum: 22 juni 2011

Pagina: 38 van 53

QRA CO2 transport ROAD

Figuur 14: Plaatsgebonden risicocontouren (lage druk variant)

Tebodin Netherlands B.V. Ordernummer: T41759.00

Documentnummer: 3413184

Revisie: 4

Datum: 22 juni 2011

Pagina: 39 van 53

QRA CO2 transport ROAD

6.2 Groepsrisico

Het groepsrisico (GR) is de kans per jaar dat een groep van een bepaalde omvang tegelijk dodelijk slachtoffer wordt van een ongeval. Het GR wordt vastgelegd in een zogenaamde F(N)-curve en is, in tegenstelling tot het PR, afhankelijk van de bevolkingsverdeling in de omgeving van inrichting. In een F(N)-curve staat op de verticale as de kans weergegeven dat meer dan N slachtoffers ten gevolge van het beschouwde scenario komen te overlijden. Deze kans wordt uitgedrukt in de eenheid ‘per jaar’. Op de horizontale as staat het aantal slachtoffers weergegeven. De groepsrisicocurve van de hoge druk variant wordt weergegeven in Figuur 15 en van de lage druk variant in Figuur 16. Beide grafieken zijn gegenereerd voor de worst-case kilometer van de leiding. Deze kilometer is bepaald door het groepsrisico van de gehele leiding te bepalen en daarvan de scenario’s te bepalen die de grootste bijdrage hebben. Daarna is het groepsrisico van deze scenario’s separaat bepaald. De worst case kilometer is vastgesteld als de kilometer leiding die in de toekomst onder de Yangtzehaven loopt.

6.2.1 Faalkansen OGP methodiek

Het groepsrisico voor de berekeningen gebaseerd op de methodieken van het OGP en de studie van MARIN worden weergegeven in Figuur 15 en Figuur 16.

Figuur 15: Groepsrisicocurve (hoge druk scenario)

Tebodin Netherlands B.V. Ordernummer: T41759.00

Documentnummer: 3413184

Revisie: 4

Datum: 22 juni 2011

Pagina: 40 van 53

QRA CO2 transport ROAD

Figuur 16 : Groepsrisicocurve (lage druk scenario)

Uit deze figuren blijkt dat het groepsrisico van de buisleiding onder de oriënterende waarde blijft zoals gedefinieerd in de BevB.

6.2.2 Faalkansen overige leidingen methodiek

Het groepsrisico voor de berekeningen gebaseerd op de concept rekenmethodiek overige leidingen worden weergegeven in Figuur 17 en Figuur 18.

Figuur 17: Groepsrisicocurve (hoge druk scenario)

Tebodin Netherlands B.V. Ordernummer: T41759.00

Documentnummer: 3413184

Revisie: 4

Datum: 22 juni 2011

Pagina: 41 van 53

QRA CO2 transport ROAD

Figuur 18 : Groepsrisicocurve (lage druk scenario)

Uit de figuren blijkt een geringe toename van het groepsrisico. Deze wordt veroorzaakt door de grotere faalkans ten opzichte van de OGP methodiek. Ook hier blijkt dat het groepsrisico van de buisleiding onder de oriënterende waarde blijft zoals gedefinieerd in de BevB

6.3 Bijdrage van de scenario’s aan het risico

6.3.1 Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico van de CO2 transportleiding over land is marginaal. Alleen ter hoogte van de boring door de Yangtzehaven neemt het risico toe. Daarnaast kunnen alleen een lekkage of een breuk van de leiding een bijdrage leveren aan het plaatsgebonden risico. Derhalve zijn de bijdrages van de individuele scenario’s aan het plaatsgebonden risico niet nader bepaald.

6.3.2 Groepsrisico

6.3.2.1 Faalkansen OGP methodiek

De scenario’s die de grootste bijdrage leveren aan het groepsrisico worden weergegeven inTabel 16 en Tabel 17.

Tabel 16: Bijdrage van individuele scenario’s op het groepsrisico, hoge druk variant

Scenario Procentuele bijdrage 80 mm lek ter hoogte van de Yangtzehaven +/- 55 Breuk van de leiding ter hoogte van de Yangtzehaven +/- 45 Tabel 17: Bijdrage van individuele scenario’s op het groepsrisico, lage druk variant

Scenario Procentuele bijdrage

Tebodin Netherlands B.V. Ordernummer: T41759.00

Documentnummer: 3413184

Revisie: 4

Datum: 22 juni 2011

Pagina: 42 van 53

QRA CO2 transport ROAD

80 mm lek ter hoogte van de Yangtzehaven +/- 55 Breuk van de leiding ter hoogte van de Yangtzehaven +/- 45

6.3.2.2 Faalkansen overige leidingen methodiek

De scenario’s die de grootste bijdrage leveren aan het groepsrisico worden weergegeven in Tabel 18 en Tabel 19. Tabel 18: Bijdrage van individuele scenario’s op het groepsrisico, hoge druk variant

Scenario Procentuele bijdrage

Breuk van de leiding ter hoogte van de Yangtzehaven 100 Tabel 19: Bijdrage van individuele scenario’s op het groepsrisico, lage druk variant Scenario Procentuele bijdrage Breuk van de leiding ter hoogte van de Yangtzehaven 100

6.3.2.3 Invloed mogelijke toekomstige ontwikkelingen

De invloed van de mogelijk toekomstige ontwikkelingen op het groepsrisico ten gevolge van de plaatsing van windmolens en de mogelijk toekomstige brandweercentrale zijn meegenomen in de bepaling van het groepsrisico. De invloed van deze ontwikkelingen is elk apart bepaald en daaruit is gebleken dat deze mogelijke ontwikkelingen niet leiden tot een significante verandering van het groepsrisico.

6.3.3 Maximale effectafstand

De maximale effectafstand is gespecificeerd als de afstand tot de 1% letaliteitsgrens voor het worst-case scenario.

6.3.3.1 Faalkansen OGP methodiek

De maximale effectafstand voor de buisleiding wordt beschreven in Tabel 20. Tabel 20: Maximale effectafstanden

Maximale effectafstand (m) Scenario Weerstype Bronsterkte (kg/s)

Duur (sec) Lage druk scenario

F1,5 1.800 1150 80mm lek uit de leiding onder zee D5

1319 1.800 630

Maximale effectafstand (m) Scenario Weerstype Bronsterkte

(kg/s) Duur (sec) Hoge druk scenario

80mm lek uit de leiding F1,5 1287 1.800 1530

Tebodin Netherlands B.V. Ordernummer: T41759.00

Documentnummer: 3413184

Revisie: 4

Datum: 22 juni 2011

Pagina: 43 van 53

QRA CO2 transport ROAD

onder zee D5 1.800 570 De maximale effectafstand voor het hoge druk scenario wordt visueel weergegeven in Figuur 21.

Tebodin Netherlands B.V. Ordernummer: T41759.00

Documentnummer: 3413184

Revisie: 4

Datum: 22 juni 2011

Pagina: 44 van 53

QRA CO2 transport ROAD

Figuur 19: Maximale effectafstand hoge druk scenario (plaatsgebonden risicocontour 10-30 per jaar)

De maximale effectafstand voor het lage druk scenario wordt visueel weergegeven in Figuur 22.

Tebodin Netherlands B.V. Ordernummer: T41759.00

Documentnummer: 3413184

Revisie: 4

Datum: 22 juni 2011

Pagina: 45 van 53

QRA CO2 transport ROAD

Figuur 20: Maximale effectafstand lage druk scenario (plaatsgebonden risicocontour 10-30 per jaar)

Tebodin Netherlands B.V. Ordernummer: T41759.00

Documentnummer: 3413184

Revisie: 4

Datum: 22 juni 2011

Pagina: 46 van 53

QRA CO2 transport ROAD

6.3.3.2 Faalkansen overige leidingen methodiek

De maximale effectafstand voor de buisleiding wordt beschreven in Tabel 21. Tabel 21: Maximale effectafstanden

Maximale effectafstand (m) Scenario Weerstype Bronsterkte (kg/s)

Duur (sec) Lage druk scenario

F1,5 1.800 1478 Breuk van de leiding onder zee (04) D5

2049 1.800 694

Maximale effectafstand (m) Scenario Weerstype Bronsterkte

(kg/s) Duur (sec) Hoge druk scenario

F1,5 1.800 1792 Breuk van de leiding onder zee (04) D5

1852 1.800 806

De maximale effectafstand voor het hoge druk scenario wordt visueel weergegeven in Figuur 21.

Tebodin Netherlands B.V. Ordernummer: T41759.00

Documentnummer: 3413184

Revisie: 4

Datum: 22 juni 2011

Pagina: 47 van 53

QRA CO2 transport ROAD

x

Figuur 21: Maximale effectafstand hoge druk scenario (plaatsgebonden risicocontour 10-30 per jaar)

Tebodin Netherlands B.V. Ordernummer: T41759.00

Documentnummer: 3413184

Revisie: 4

Datum: 22 juni 2011

Pagina: 48 van 53

QRA CO2 transport ROAD

De maximale effectafstand voor het lage druk scenario wordt visueel weergegeven in Figuur 22.

Figuur 22: Maximale effectafstand lage druk scenario (plaatsgebonden risicocontour 10-30 per jaar)

Tebodin Netherlands B.V. Ordernummer: T41759.00

Documentnummer: 3413184

Revisie: 4

Datum: 22 juni 2011

Pagina: 49 van 53

QRA CO2 transport ROAD

7 Conclusies

De CO2 transportleiding loopt vanaf de capturelocatie op het terrein van E.ON naar een platform in de Noordzee. Via het platform wordt het CO2 opgeslagen in een (vrijwel) leeg aardgasveld. De Nederlandse wetgeving stelt nog geen specifieke eisen aan de externe veiligheid van een CO2 transportleiding. Het is echter reeds aangekondigd dat dit in de toekomst wel zal gebeuren. Daarom is het risico van de transportleiding over land berekend conform de Handleiding Risicoberekeningen Buisleidingen en worden de resultaten van de berekening getoetst aan de eisen zoals beschreven in het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen. In deze risicoanalyse zijn reducerende maatregelen zoals onder andere de ligging in de buisleidingstrook, diepteligging, wanddikte, bescherming door de isolatiemantel, bescherming door mantelbuizen etc. niet meegenomen in de bepaling van de faalfrequentie van de buisleiding. De in deze risicoanalyse gehanteerde faalkans voor de buisleiding is conservatief en zal daarom niet resulteren in een onderschatting van de risico’s. Het groepsrisico van alle alternatieven wordt veroorzaakt door het falen van de leiding in de Yangtzehaven. Het groepsrisico blijft onder de oriënterende waarde zoals gespecificeerd in het BevB. Toekomstige mogelijke ontwikkelingen zoals de plaatsing van windturbines en een mogelijke brandweerkazerne welke een effect zouden kunnen hebben op de resultaten van deze risicoanalyse zijn meegenomen in de modellering en hebben niet geleid tot een significante toename van het groepsrisico. De maximale effectafstand voor de buisleiding berekend, bedraagt ca. 1500 – 1700 meter. De oriënterende waarde voor het groepsrisico wordt voor geen van de scenario’s overschreden. De gehanteerde probitrelatie zal niet leiden tot een onderschatting van de risico’s van de transportleiding. Daarnaast adresseert de in deze risicoanalyse gebruikte rekenmethodiek de specifieke eigenschappen van CO2. Deze rekenmethodiek zal daarom niet resulteren in een onderschatting van de risico’s van de transportleiding.

Tebodin Netherlands B.V. Ordernummer: T41759.00

Documentnummer: 3413184

Revisie: 4

Datum: 22 juni 2011

Pagina: 50 van 53

QRA CO2 transport ROAD

Referenties

[1] Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen, Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu, 24 juli 2010, Den Haag

[2] Regeling Externe Veiligheid Buisleidingen, nr. BJZ2010032478, Ministerie van Infrastructuur en Milieu, 30 december 2010, Den Haag

[3] ROAD Project: Aanleg en gebruik CO2 transportleiding, conceptrapport, 9V7319.20, Royal Haskoning, 18 oktober 2010, zp

[4] Handleiding Risicoberekeningen BevB, Module overige leidingen, conceptrappport, versie 0,13, Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, 2 september 2010, Bilthoven

[5] Riser & pipeline release frequencies, Report no. 434-4, International Association of Oil & Gas Producers, March 2010, zp

[6] Consequence modelling, Repor no. 434-7, International Association of Oil & Gas Producers, March 2010, zp

[7] PARLOC 2001, The update of loss of Containmet Data for Offshore Pipelines, Mott McDonald, UK HSE, UKOOA and IP, 2003, zp

[8] Very Large Deep-Set Bubble Plumes From Broken Gas Pipelines, Petroleumtilsynet, report 6201, Torstein K. Fanneløp og Marco Bettelini, 18th November 2007

[9] Consequence modelling, International Association of Oil & Gas Producers, report 434 – 7, March 2010

[10] Regeling Externe Veiligheid Inrichtingen, 8 september 2004, nr. EV2004084072, [11] Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen, ministerie van VROM, 2004, Den Haag [12] Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen, ministerie van VROM, 2010, Den Haag [13] Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen deel 1, Deel 4, Schade door acute (inhalatoire)

intoxicatie, Ministerie van VROM, 2003, Den Haag [14] Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen, Deel 4, Methods for determining and processing

probabilities, Ministerie van VROM, 2005, Den Haag [15] Werkplan Toetsgroep probitrelaties 2008-2010, 1 december 2010, Centrum voor Externe

Veiligheid, RIVM [16] Brief RIVM aan DCMR, kenmerk 100/09 CEV Spo/mva-2440, 14 april 2009 [17] Impact assessment, Brussels, 23-1-2008, Proposal for a Directive of the European

Parliament and of the Council on the geological storage of carbon dioxide. [18] Fractional effective dose model for post-crash aircraft survivability, Louise C. Speitel,

Federal Aviation Administration Technical Center, AAR-422, US Department of Transportation, Atlantic City International Airport, Atlantic City, NJ 08405 USA

[19] M. Molag, I.M.E. Raben, Externe veiligheid onderzoek CO2 buisleiding bij Zoetermeer, TNO, Apeldoorn, 2006, p. 46

[20] Comparison of risks from carbon dioxide and natural gas pipelines, Health and Safety Laboratory, report RR749, 2009

[21] CO2 dispersion model presentation, Randy Robichaux, at IOGCC meeting, Denbury resources, 2009;

[22] Modelling of discharge and atmospheric dispersion for carbon dioxide releases, Henk Witlox, Mike Harper, Adeyemi Oke, Journal of Loss Prevention in the Process Industries 22 (2009) 795-802

[23] Safeti-NL, DNV Software, www.rivm.nl

Tebodin Netherlands B.V. Ordernummer: T41759.00

Documentnummer: 3413184

Revisie: 4

Datum: 22 juni 2011

Pagina: 51 van 53

QRA CO2 transport ROAD

[24] Rotterdam Instrument Approach Chart, Rotterdam, 25-09-2008, Air Traffic Control, AD 2.EHRD-IAC-06

[25] CAROLA, versie 1.0.0.51 met parameterbestand versie 1.2, www.rivm.nl [26] Duncan, Ian, 2009. “Statement by Ian Duncan – The Future of Coal under Climate

Legislation Carbon Sequestration Risks, Opportunities, and Learning from the CO2-EOR Industry.” March 10, 2009. (April 23, 2009).

[27] Carbon Dioxide Pipeline Risk Analysis, HECA project Site, May 19th 2009, URS [28] Statement by Ian Duncan – The future of coal under climate legislation – Carbon

Sequestration risks, Opportunities and learning from the CO2 – EOR industry, March 10 2009 [29] Kwantitatieve Risicoanalyse Gastransportleidingen TAQA Gasopslag Bergermeer,

GCS.10.R.50733, mart 2010 Gasunie, Groningen [30] Windturbines op veilige afstand, Milieumagazine, D. Riedstra, Rijksinstituut voor

volksgezondheid en milieubeheer, 2005 [31] DNV-RP-J202, recommended practice, Det Norske Veritas, april 2010 [32] NEN 3650-2:2003, Eisen voor buisleidingsystemen [33] Handboek risicozonering windturbines; 2e geactualiseerde versie januari 2005; H. Braam,

G.J.van Mulekom, R.W. Smit; ECN i.s.m. KEMA. [34] Ontwerp bestemmingsplan Brandweerkazerne 1e Maasvlakte Rotterdam; 16 November

2010; LBPSIGHT

Tebodin Netherlands B.V. Ordernummer: T41759.00

Documentnummer: 3413184

Revisie: 4

Datum: 22 juni 2011

Pagina: 52 van 53

QRA CO2 transport ROAD

Bijlage 1: Diepteligging leiding over zee

Tekeningen: GH040 AL 01 5K GH040 AL 02 5K GH040 AL 03 5K GH040 AL 04 5K GH040 AL 05 5K GH040 NU 01 5K

Tebodin Netherlands B.V. Ordernummer: T41759.00

Documentnummer: 3413184

Revisie: 4

Datum: 22 juni 2011

Pagina: 53 van 53

QRA CO2 transport ROAD

Bijlage 2 : Buisleiding geprojecteerd op (toekomstige) bestemmingsplannen en voorbereidingsbesluit

Akoestisch onderzoek naar de aanleg en exploitatie van een CO2 transport-leiding op de Maasvlakte (ROAD-project) te Rotterdam Rapport 6091286.R02

Opdrachtgever: Haskoning Nederland B.V.

Postbus 151 6500 AD NIJMEGEN

10 februari 2011 RK

Rapport 6091286.R02 2

INHOUD BLAD

1.  INLEIDING 4 

2.  BESTAANDE TOESTAND VAN HET MILIEU 4 2.1.  Situatie 4 2.2.  Bestaande en vergunde bedrijfsactiviteiten energiecentrale Maasvlakte 4 2.3.  Zonering industrielawaai Europoort Maasvlakte 5 2.4.  Zonering industrielawaai Tweede Maasvlakte 5 

3.  VOORGENOMEN ACTIVITEIT 5 3.1.  Vergunningensituatie CO2 transportleiding 5 3.2.  Leidingtracé 6 3.3.  Basisalternatief en varianten 6 

4.  GELUIDASPECTEN EXPLOITATIEFASE CO2 TRANSPORTLEIDING 6 4.1.  CO2 transportleiding 6 4.2.  Pigging station 6 

5.  GELUIDASPECTEN AANLEGFASE CO2 TRANSPORTLEIDING 7 5.1.  Algemeen 7 5.2.  Ingraven in leidingstrook 7 5.3.  Korte kruisingen (avegaarboor) 8 5.4.  HDD in- en uittredepunten 8 5.5.  Geluidbeperkende maatregelen bij de aanleg van de CO2 transportleiding/BBT9 5.6.  Circulaire Bouwlawaai 2010 9 5.7.  Beoordeling van geluid in het kader van de Natuurbeschermingswet 10 

6.  MODELLERING EN CONTOURBEREKENINGEN 10 6.1.  Meet- en rekenvoorschrift 10 6.2.  Rekenmodel 11 6.3.  Berekening geluidscontouren vanwege de aanlegfase 11 6.4.  Berekening geluidscontouren vanwege alternatieve boorlocaties 11 

7.  BEOORDELING RESULTATEN EN CONCLUSIES 12 7.1.  Algemeen 12 7.2.  Beoordeling geluidscontouren in het kader van de Natuurbeschermingswet 12 7.3.  Overige aspecten 13 

Rapport 6091286.R02 3

FIGUREN 1a Overzicht van de situatie: verkaveling van het industrieterrein Europoort/Maasvlakte

en de ligging van de zonegrens 1b Overzicht Natura 2000 gebied Voordelta 2 Meest actuele lay-out van MPP3 3 Totaaloverzicht van het akoestisch rekenmodel voor het berekenen van de geluids-

contouren vanwege de CO2 transportleiding over land 4-7 Overzicht van de berekende geluidscontouren vanwege het aanleggen van de CO2

transportleiding in het kader van een effectbeoordeling voor de Natuur-beschermingswet

8 Geluidzone Tweede Maasvlakte 9-10 Overzicht van de berekende geluidscontouren voor de alternatieve locaties voor de

HDD-boringen BIJLAGEN 1 Begrippen 2 Overzicht van de in het akoestisch rekenmodel opgenomen geluidsbronnen voor de

aanleg van de CO2 transportleiding

Rapport 6091286.R02 4

1. INLEIDING In opdracht van Haskoning Nederland B.V. is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de aanleg en exploitatie van een CO2 transportleiding over land in het kader van het ROAD-project (Rotterdam Opslag en Afvang Demonstratie project) op het terrein van de E.ON energiecentrale Maasvlakte. Ten behoeve van het op te stellen milieueffectrapport (MER) worden de akoestische as-pecten van de voorgenomen activiteit nader omschreven. Tevens wordt ingegaan op de bestaande toestand van het milieu en het meest milieuvriendelijke alternatief. Het doel van voorliggend onderzoek is met name het vaststellen van de te verwachten geluidsniveaus (prognose) vanwege de aanleg van de CO2 transportleiding ten behoeve van een effectbe-oordeling in het kader van de Natuurbeschermingswet. De berekeningen die in het kader van de MER/vergunningverlening nodig zijn, worden uitgevoerd overeenkomstig de “Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai” van 1999 (uitgave VROM). De geluidsniveaus in de omgeving zijn berekend overeenkomstig de “Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai” van 1999 (uitgave VROM) en waar nodig de modelregels volgens het SI2-systeem van de Milieudienst Rijnmond DCMR. De gehanteerde akoestische begrippen worden in bijlage 1 toegelicht.

2. BESTAANDE TOESTAND VAN HET MILIEU

2.1. Situatie De E.ON energiecentrale Maasvlakte is gelegen op het westelijke gedeelte van de Maas-vlakte. Een overzicht van de situatie is gegeven in figuur 1. Een plattegrond met de meest actuele lay-out van het terrein is gegeven in figuur 2.

2.2. Bestaande en vergunde bedrijfsactiviteiten energiecentrale Maasvlakte De hoofdactiviteit op het terrein van de E.ON energiecentrale Maasvlakte bestaat uit de productie van elektriciteit met 2 bestaande koleneenheden (MPP1+2), een WKC en de levering van stoom- en koelwater aan Lyondell. Nevenactiviteiten bestaan uit opslag en (band)transport van kolen, gipsverwerking en activiteiten t.b.v. het bijstoken met andere energiedragers dan steenkool (secundaire brandstoffen).

Rapport 6091286.R02 5

Op het terrein van de E.ON energiecentrale Maasvlakte is momenteel Maasvlakte Power Plan 3 (MPP3 Maasvlakte) in aanbouw. Het in gebruik nemen van MPP3 is voorzien voor eind 2012.

2.3. Zonering industrielawaai Europoort Maasvlakte De energiecentrale Maasvlakte is gelegen op het gezoneerde industrieterrein Euro-poort/Maasvlakte. De geluidboekhouding van het industrieterrein wordt middels het SI2-systeem uitgevoerd door DCMR. In dit systeem is voor het terrein van de energiecentrale Maasvlakte een geluidimmissiebudget opgenomen, gebaseerd op een eindcontour voor het GRW-gebied (Geluidconvenant Rijnmond West). De ligging van de zonegrens (de wette-lijk vastgestelde 50 dB(A)-contour) voor het gebied is gegeven in figuur 1a. De zonering houdt in dat de bijdrage vanwege alle op het industrieterrein Europoort Maasvlakte gelegen bedrijven op de zonegrens ten hoogste 50 dB(A) etmaalwaarde be-dragen. Omdat op de Maasvlakte vooral continu bedrijven zijn gevestigd, kan de zone-grens als een 24-uurs equivalent 40 dB(A) geluidscontour worden gezien die planologisch is vastgelegd voor industrielawaai.

2.4. Zonering industrielawaai Tweede Maasvlakte Momenteel wordt de Tweede Maasvlakte aangelegd. Voor de Tweede Maasvlakte is eveneens een geluidzone vastgesteld zoals gegeven in figuur 8. Uit figuur 8 blijkt dat deze planologische zone ver over de zone van industrieterrein Europoort/Maasvlakte heen ligt. Hoewel de Tweede Maasvlakte nog in aanleg is, wordt rekening gehouden met een ge-luidemissie vanwege dit industrieterrein zoals vastgelegd in de planologische zone.

3. VOORGENOMEN ACTIVITEIT

3.1. Vergunningensituatie CO2 transportleiding Binnen het ROAD-project worden drie deelsystemen onderscheiden: afvang, transport en opslag. De grens tussen de systemen afvang en transport ligt op het punt waar de CO2 transportleiding het compressorstation (onderdeel afvang) verlaat. De grens tussen de sys-temen transport en opslag ligt op de flens van de riser. De CO2 transportleiding wordt niet gezien als een inrichting in het kader van de Wabo. Omdat de CO2 transportleiding ook akoestisch gezien niet relevant is (zie volgend), is een beoordeling van de geluidaspecten in het kader van de geluidboekhouding van het gezo-neerde industrieterrein Europoort/Maasvlakte niet van toepassing.

Rapport 6091286.R02 6

3.2. Leidingtracé Het tracé van de CO2 transportleiding is vastgelegd in een rapport met betrekking tot de tracéverkenning en vastgelegd op tekeningen van Gemeentewerken Rotterdam (CO2 LEIDING GDF SUEZ E&P Tracéverkenning, d.d. 28 juli 2010). Verdere optimalisatiete-keningen zijn hierop gebaseerd en voor het laatst aangepast op 26 november 2010. De CO2 transportleiding wordt grotendeels ingegraven, waarbij op een aantal plaatsen een (spoor)weg of leidingenstrook wordt gekruist. Daarnaast komen er HDD in- en uittrede-punten ter plaatse van de Yangtzehaven en de Maasgeul.

3.3. Basisalternatief en varianten Het tracé van de CO2 transportleiding zoals vastgelegd in het rapport met betrekking tot de tracéverkenning en op tekeningen van Gemeentewerken Rotterdam is het basisalternatief. Varianten in het tracé worden nog onderzocht, waarbij het tracé onder de Yangtzehaven en het Euromax terrein meer ten westen of ten oosten zal liggen. Een mogelijk alternatief voor de boring onder de Maasmonding is dat de boringslocatie 250 m opschuift in zuidelijke richting. Daarnaast kan bij de Yangtzehaven de boring van zuid naar noord plaatsvinden in plaats van noord naar zuid (zie ook § 6.4).

4. GELUIDASPECTEN EXPLOITATIEFASE CO2 TRANSPORTLEIDING

4.1. CO2 transportleiding De CO2 transportleiding wordt grotendeels ingegraven in een leidingenstrook en bestaat uit een circa 5 km lange koolstofstalen buis met natte isolatie en een betonnen bescherm-laag. Eventuele geluidafstraling door de leiding is niet aan de orde. Mogelijk dat het eerste deel van de leiding vanaf het compressorstation bovengronds loopt. Dit deel wordt dan voorzien van een akoestisch/thermische isolatie, zodanig dat ook de geluidemissie vanwege dit leidingdeel akoestisch als niet relevant kan worden beoor-deeld.

4.2. Pigging station Op het terrein van de E.ON energiecentrale Maasvlakte komt nog een zogenaamd pigging station. De exacte locatie is nog niet bekend, maar is in ieder geval geprojecteerd tussen het compressorstation en het punt waar de CO2 transportleiding de inrichting (E.ON ener-giecentrale Maasvlakte) verlaat.

Rapport 6091286.R02 7

Een pigging station is een klein gebouwtje waarin een prop wordt bewaard die van tijd tot tijd in de buisleiding gebracht wordt. Daarbij wordt de prop (“pig”) door de buisleiding heen geschoten met gecomprimeerde lucht, zodat de wanden van de buisleiding worden schoongemaakt. Binnen het pigging station zal een persluchtcompressor worden geplaatst ten behoeve van het schoonmaken van de buisleiding. Omdat de compressor binnen wordt geplaatst en voorzien van geluidgedempte luchtaanvoer, is het pigging station akoestisch niet relevant. Dit nog los van het beperkte gebruik (beperkt aantal malen per jaar).

5. GELUIDASPECTEN AANLEGFASE CO2 TRANSPORTLEIDING

5.1. Algemeen Een globale omschrijving van de werkzaamheden tijdens het ingraven van de CO2 trans-portleiding is gegeven in het document “ROAD Project: Aanleg en gebruik CO2 transport-leiding”, rapportnr. 9V7319.20, d.d. 18 oktober 2010. De geluidemissie tijdens de aanlegfase zal uiteindelijk sterk afhankelijk zijn van het ge-bruikte materieel, de inzet van personeel (aantal) en de werktijden. In de volgende para-grafen is een prognose gemaakt op basis van ervaringsgegevens en bronsterkten van mate-rieel en activiteiten voor het gedeelte buiten het terrein van de E.ON energiecentrale Maasvlakte. Verwacht mag worden (gezien de afstand) dat de aanleg van de CO2 trans-portleiding op het terrein van E.ON energiecentrale akoestisch niet relevant is voor het beoordelingsgebied Voordelta.

5.2. Ingraven in leidingstrook De geluidemissie tijdens het ingraven in de leidingstrook zal worden veroorzaakt door graafwerkzaamheden, laswerkzaamheden, kraanmachines, transporten etc. In tabel 1 is een overzicht gemaakt van de mogelijke geluidproductie tijdens het ingraven van de CO2 transportleiding in de bestaande leidingstrook. Tabel 1: Overzicht van de te verwachten geluidemissie tijdens het ingraven van de

CO2 transportleiding Bronomschrijving Bronsterkte

LW in dB(A) Aantal Bedrijfsduur in uren of minuten Bronsterkte

over 24 uur dagperiode avondperiode nachtperiode mobiele kranen 105.0 1 6 2 - 100.2 shovel/wiellaadschop 107.0 1 2 1 - 98.0 stationaire hijskraan 99.7 2 12 4 - 100.9 vrachtwagens 106.0 10 (dag) 10 x 5 min. - - 91.4 laswerkzaamheden 95.0 2 12 4 - 96.2 generatorset 95.0 1 12 4 - 93.2 Totaal 105.7

Rapport 6091286.R02 8

De in tabel 1 gegeven totale geluidsbron is in het akoestisch rekenmodel (zie hoofdstuk 5) ingevoerd met behulp van een lijnbron, waarbij de totale bronsterkte representatief wordt geacht voor een lengte van circa 100 m in te graven gedeelte (ingevoerde bronsterkte is LW = 85,7 dB(A)/m). Door de modellering met een lijnbron zal de geluidimmissie worden overschat, omdat op die manier wordt verondersteld dat op het gehele traject tegelijkertijd wordt gewerkt aan het ingraven. Middels een testberekening met een puntbron is dit effect globaal gesteld op 10 dB op immissieniveau. In de berekeningen en het presenteren van de geluidscontouren (zie volgend) is hiermee rekening gehouden.

5.3. Korte kruisingen (avegaarboor) Op een aantal locaties maakt de CO2 transportleiding een kruising met een spoor, weg of leidingstrook. Sommige kruisingen worden gerealiseerd met een open sleuftechniek. De geluidemissie op deze punten is vergelijkbaar met het ingraven volgens de vorige para-graaf. Wanneer er sprake is van iets langere kruisingen wordt er gebruik gemaakt van een ave-gaar grondboor. Dit is een simpele boortechniek waarbij via twee kleine boorputten met een avegaar grondboor het spoor, de weg of de leidingstrook wordt gepasseerd. In tabel 2 is een overzicht gegeven van de mogelijk te verwachten geluidemissie op punten waar deze techniek wordt toegepast. Tabel 2: Overzicht van de te verwachten geluidemissie op de punten waar een

spoor, weg of leidingstrook wordt gepasseerd met een avegaar boor Bronomschrijving Bronsterkte

LW in dB(A) Aantal Bedrijfsduur in uren of minuten Bronsterkte

over 24 uur dagperiode avondperiode nachtperiode mobiele kraan (boorput) 105.0 1 6 - - 99.0 stationaire hijskraan 99.7 1 12 - - 96.7 vrachtwagens 106.0 2 (dag) 2 x 5 min. - - 84.4 laswerkzaamheden 95.0 1 4 - - 87.2 generatorset 95.0 4 4 - - 93.2 boormotor 90.0 1 12 - - 87.0 Totaal 102.0 De in tabel 2 gegeven bronsterkte is met behulp van 5 puntbronnen ingevoerd in het akoestisch rekenmodel op die locaties waar de aangegeven werkwijze wordt uitgevoerd (zie ook figuur 3).

5.4. HDD in- en uittredepunten Voor lange kruisingen met infrastructuur wordt gebruik gemaakt van HDD-techniek (Ho-rizontal Directional Drilling). De twee locaties waar dit gaat plaatsvinden zijn bij de Yangtzehaven/Euromax en de Maasmonding. Bij de Yangtzehaven wordt vanaf de noord-

Rapport 6091286.R02 9

zijde geboord (intredepunt). Het uittredepunt bij de Maasmonding is op zee. Bij het uittre-depunt aan de zuidzijde van de Yangtzehaven wordt de buisleiding aan elkaar gelast en van daaruit door het boorgat getrokken. Een overzicht van de te verwachten geluidsbronnen bij de HDD in- en uittredepunten op het land is gegeven in tabel 3. Tabel 3: Overzicht van de te verwachten geluidemissie bij de HDD in- en uittrede-

punten Bronomschrijving Bronsterkte

LW in dB(A) Aantal Bedrijfsduur in uren of minuten Bronsterkte

over 24 uur dagperiode avondperiode nachtperiode HDD intredepunten (Yangtzehaven noord en Maasmonding)

boorinstallatie 108.0 1 12 4 8 108.0 hydraulische units/power 98.6 2 12 4 8 101.6 pompen 93.0 3 12 4 8 97.8 bentonietinstallatie 103.8 1 6 2 4 100.8 vrachtwagens 106.0 5 (dag) 5 x 5 min. - - 88.4 generatoren 95.0 3 12 4 8 99.8 Totaal 110.2

HDD uittredepunt (Yangtzehaven zuid) mobiele kraan 105.0 1 6 - - 99.0 stationaire hijskraan 99.7 2 12 4 8 102.7 vrachtwagens 106.0 2 (dag) 2 x 5 min. - - 84.4 laswerkzaamheden 95.0 2 6 2 4 95.0 generatorset 95.0 2 12 4 8 98.0 Totaal 105.6 De in tabel 3 gegeven bronsterkten zijn met behulp van 6 puntbronnen ingevoerd per bo-ringslocatie.

5.5. Geluidbeperkende maatregelen bij de aanleg van de CO2 transportleiding/BBT De CO2 transportleiding wordt niet gezien als een inrichting in het kader van de Wabo (zie § 3.1) en het begrip BBT (Beste Beschikbare Technieken) is in die zin niet van toepassing. Bij de aanleg van de afvanginstallatie wordt zoveel als mogelijk rekening gehouden met het aspect geluid door de inzet van moderne machines en materieel overeenkomstig de Stand der Techniek (het in de loop der jaren stiller worden van materieel vloeit voort uit Europese regelgeving). Deze werkwijze kan worden gezien als BBT, wat betekent dat ge-tracht moet worden de nadelige gevolgen voor het milieu vanwege de werkzaamheden zo-veel als mogelijk te voorkomen. De in te tabellen 1 t/m 3 gehanteerde geluidemissiegege-vens zijn gebaseerd op de Stand der Techniek/BBT.

5.6. Circulaire Bouwlawaai 2010 Richtlijnen ten aanzien van de toelaatbaar te achten geluidsniveaus vanwege bouw- en sloopwerkzaamheden zijn vastgelegd in de door het Ministerie van Infrastructuur en Mili-eu uitgegeven Circulaire Bouwlawaai 2010.

Rapport 6091286.R02 10

Als toetsingsnorm voor de dagwaarde (langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr,LT in de periode 07.00-19.00 uur) vanwege bouw- en sloopwerkzaamheden op de gevel van wo-ningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en op de grens van geluidsgevoelige terrei-nen geldt een voorkeurwaarde van 60 dB(A). Afhankelijk van de duur van de werkzaam-heden kunnen hogere geluidsniveaus worden toegestaan. Aangezien op de Maasvlakte geen geluidsgevoelige bestemmingen zijn gelegen (wonin-gen op grote afstand), geeft de Circulaire Bouwlawaai 2010 geen beperkingen ten aanzien van de geluidemissie vanwege bouwactiviteiten op de Maasvlakte.

5.7. Beoordeling van geluid in het kader van de Natuurbeschermingswet Bij de beoordeling van luchtgeluid in het kader van de Natuurbeschermingswet kan aan-sluiting worden gezocht bij hetgeen bekend is van de verstoring van vogels. Met name is veel onderzoek gedaan naar het effect van weg- en railverkeer op het broeden van weide-vogels (Waterman et al., 2002, Reijnen et al., 1992, 1997). Verder is er de afgelopen jaren een veelvoud aan studies gedaan aan het effect van verschillende soorten verstoringsbron-nen op vogels. Een probleem is dat een nauwkeurige “dosis-effect relatie” voor geluid vaak niet aan te geven is, omdat er altijd een complex aan storende factoren optreedt. Ge-luid wordt meestal veroorzaakt door een zichtbaar aanwezige bron en de vraag is dan wat uiteindelijk de verstoring veroorzaakt. Uiteindelijk wordt voor de effectbeoordeling in het kader van natuur/vogels in het alge-meen het equivalente geluidsniveau over 24 uur als beoordelingsgrootheid gehanteerd en niet etmaalwaarden met correcties van 5 dB voor de avondperiode en 10 dB voor de nachtperiode. Daarbij is door Reijnen et al. een drempelwaarde aangegeven van 47 dB(A) voor “gemiddelde weidevogels” en 43 dB(A) voor “kritische, gevoelige weidevogels”. Het relevante immissiegebied in het kader van de Natuurbeschermingswet is het Natura 2000 gebied Voordelta (zie figuur 1b), direct beginnend achter de golfbreker. Voor zover bekend is dit gebied ter hoogte van de energiecentrale Maasvlakte nog steeds Natura 2000 gebied, terwijl ondertussen Maasvlakte 2 wordt aangelegd in dit gebied.

6. MODELLERING EN CONTOURBEREKENINGEN

6.1. Meet- en rekenvoorschrift De berekeningen van de geluidscontouren vanwege de aanleg van de CO2 transportleiding over land zijn uitgevoerd overeenkomstig de richtlijnen van de “Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai” van 1999 (publicatie VROM, uitgave Samsom). Verder is ge-bruik gemaakt van de specialistische methoden, Module C/Methode II. Overeenkomstig

Rapport 6091286.R02 11

het SI2-rekenmodel van DCMR Milieudienst Rijnmond voor het gebied van de Maasvlak-te, wordt een afwijkende luchtdemping toegepast volgens TNO-TPD.

6.2. Rekenmodel Door DCMR Milieudienst Rijnmond wordt in het kader van de zonering het rekenpro-gramma Geonoise, versie 4.06, voorgeschreven (volgens de modelregels). Voor het bere-kenen van de geluidscontouren vanwege de aanlegfase in het kader van de Natuurbe-schermingswet is het rekenmodel overgezet naar het programma GeoMilieu, versie V1.62 van dgmr-software. In dit programma kan de beoordelingsperiode worden aangepast naar 24 uur voor het berekenen van de equivalente geluidsniveaus over 24 uur. Een overzicht van de in het rekenmodel ingevoerde geluidsbronnen met coördinaten, hoogten en octaafbandspectra is gegeven in bijlage 2. De CO2 transportleiding wordt voor een groot deel aangelegd langs of in de buurt van de zeewering. Omdat deze zeewering relevant is voor de afscherming in de richting van het Natura 2000 gebied Voordelta, is deze als scherm met een hoogte van +3,0 m t.o.v. het lokale maaiveld ingevoerd. Samen met een profielcorrectie van 2 dB. Een totaaloverzicht van het akoestisch rekenmodel is gegeven in figuur 3.

6.3. Berekening geluidscontouren vanwege de aanlegfase Met het akoestisch rekenmodel zijn de geluidscontouren bepaald door middel van interpo-latie van op matrixpunten berekende geluidsniveaus op een waarneemhoogte ho = +1,5 m. De afstand tussen de matrixpunten bedraagt 200 m. In de onderstaande figuren is een overzicht gegeven van de berekende 30 dB(A), 35 dB(A), 40 dB(A) en 45 dB(A) geluidscontouren als 24-uurs equivalent voor de volgende situaties: Figuur 4: geluidscontouren vanwege het ingraven van de buisleiding (tabel 1); Figuur 5: geluidscontouren vanwege het avegaar boren van kruisingen met wegen e.d.

(tabel 2); Figuur 6: geluidscontouren vanwege de HDD-boring voor de Yangtzehaven (tabel 3); Figuur 7: geluidscontouren vanwege de HDD-boring voor de Maasmonding (tabel 3).

6.4. Berekening geluidscontouren vanwege alternatieve boorlocaties Ten opzichte van het akoestisch rekenmodel volgens figuur 3 zijn er momenteel twee al-ternatieven met betrekking tot de HDD-boorlocaties. Voor de HDD-boring onder de Maasmonding geldt dat deze nog 250 m in zuidoostelijke richting kan opschuiven.

Rapport 6091286.R02 12

Verder is volgens figuur 3 het uitgangspunt dat de HDD-boring onder de Yangtzehaven van noord naar zuid gaat plaatsvinden. In het alternatieve scenario kan er van zuid naar noord worden geboord. Met betrekking tot de alternatieve boorlocaties zijn geluidscontouren opnieuw berekend en gegeven in de figuren 9 en 10. De ligging van het tracé kan door de gewijzigde boorlocaties iets wijzigen. Het effect op de geluidscontouren vanwege het ingraven is niet significant. De booractiviteiten zijn maatgevend. Omdat het boren onder de Maasmonding opschuift in zuidoostelijke richting en het boren voor de Yangtzehaven aan de zuidzijde kan gaan plaatsvinden, zijn de berekende geluids-contouren volgens figuur 9/10 gunstiger ten opzichte van de figuren 6/7. De geluidprodu-cerende activiteiten schuiven op richting het industrieterrein.

7. BEOORDELING RESULTATEN EN CONCLUSIES

7.1. Algemeen In opdracht van Haskoning Nederland B.V. is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de aanleg en exploitatie van een CO2 transportleiding in het kader van het ROAD-project (Rotterdam Opslag en Afvang Demonstratie project) op het terrein van de E.ON energie-centrale Maasvlakte. Voor wat betreft de exploitatie van de CO2 transportleiding geldt dat deze niet wordt ge-zien als een inrichting in het kader van de Wabo. Daarom en mede omdat de CO2 trans-portleiding akoestisch gezien niet relevant is, is een beoordeling van de geluidaspecten in het kader van de geluidboekhouding van het gezoneerde industrieterrein Euro-poort/Maasvlakte niet van toepassing. Dit geldt tevens voor het pigging station dat onder-deel uitmaakt van de CO2 transportleiding.

7.2. Beoordeling geluidscontouren in het kader van de Natuurbeschermingswet Ten behoeve van een effectbeoordeling in het kader van de Natuurbeschermingswet is een prognose opgesteld voor de geluidemissie vanwege de aanlegfase over land buiten het terrein van de E.ON energiecentrale Maasvlakte. De prognoses zijn gegeven in de tabellen 1 t/m 3 voor verschillende onderdelen van de aanlegfase. De alternatieve boringslocaties (Maasmonding 250 m zuidoost, Yangtzehaven zuid naar noord) hebben een positieve invloed op de geluidscontouren omdat de geluidemissie op-schuift richting industrieterrein.

Rapport 6091286.R02 13

Gezien de berekende geluidsniveaus en de heersende geluidsniveaus vanwege de E.ON energiecentrale Maasvlakte en alle overige bedrijven op het industrieterrein Europoort Maasvlakte, zal de aanlegfase van de CO2 transportleiding over land niet tot extra versto-ring leiden in het Natura 2000 gebied Voordelta. Uitgegaan wordt daarbij van de huidige situatie. Lopende het project zal de aanleg van de Maasvlakte meer vorm krijgen (autono-me ontwikkeling).

7.3. Overige aspecten In deze rapportage is ingegaan op de geluidemissie en -immissie als gevolg van de aanleg van een CO2 transportleiding op de Maasvlakte. De rekenmethodiek is vooral toegespitst op mogelijk voor mensen hinderlijke situaties. De aanleg is mogelijk waarneembaar in het Natura 2000 gebied Voordelta. Vaak zijn echter natuurlijke geluiden (wind, breken van golven) overheersend, alsmede bestaande geluidsbronnen die planologisch niet zijn gere-geld (bijvoorbeeld oudere windturbines nabij de zeewering). Door meteorologische invloeden kan de geluidoverdracht sterk variëren, met name bij afstanden groter dan 50 m. Bij het bepalen van de beoordelingsgrootheden (zie voorgaand) wordt rekening gehouden met een gemiddelde meteocorrectieterm Cm. Deze varieert van 0 tot maximaal 5 dB op grotere afstanden en mag worden toegepast op de onder meewind-condities (meteoraam) gemeten (of berekende) geluidsniveaus, omdat dit niveau hoger is dan gemiddeld over een langere periode met variërende meteorologische omstandigheden. De meteocorrectie is gedefinieerd als functie van de afstand tussen bron en waarneempunt, onafhankelijk van de windrichting. Voor de situatie Maasvlakte geldt dat de Voordelta westelijk ligt van de Maasvlakte. De overheersende windrichting in Nederland is zuid-west, zodat gemiddeld over een langere periode de situatie akoestisch gezien gunstig is. Naast de equivalente geluidsniveaus (of langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus) worden veelal de maximale geluidsniveaus beschouwd binnen de hindersystematiek voor mensen. Tijdens de aanleg van de CO2 transportleiding kunnen maximale geluidsniveaus voorko-men (pieken). In het algemeen kunnen de maximale geluidsniveaus 10-20 dB hoger zijn dan de equivalente geluidsniveaus. Door de berekende contourwaarden uit de figuren 4 t/m 7 met 10-20 dB te verhogen kan een inschatting worden verkregen van de optredende maximale geluidsniveaus tijdens de aanlegfase. WNP raadgevende ingenieurs mevr. dr. R.F. Noorman ir. R. Koster

CX11.1/41

CX11.1/04.6

CX11.1/42

MAASEURO17-03-2009 13:11:27

WNP raadgevende ingenieurs Project 6091286Figuur 1

Overzicht van de situatie: verkaveling van het industrieterrein Europoort/Maasvlakteen de ligging van de zonegrens

Industrielawaai - IL, [MVG09041.SI2 - 24-uurs effectmodel, exclusief aanlegfase] , Geomilieu V1.6260000 70000

440000

0 m 3000 m

schaal = 1 : 85591

zonegrensEuropoort/Maasvlakte

kavel energiecentraleMaasvlakte

grensindustrieterrein

Figuur 1a

54124 64124

440053

450053

x = 057400y = 447300

Project 6091286Figuur 1b

Overzicht Natura 2000 gebied Voordelta

Figuur 2: actuelelay-out MPP3

6

101

2

3

4

6 78 91011

121314151617

181920212223

5

WNP raadgevende ingenieurs Project 6091286Figuur 3

Totaaloverzicht van het akoestisch rekenmodel voor het berekenenvan de geluidscontouren vanwege het aanleggen van de CO2 transportleiding over land

Industrielawaai - IL, [MVG09041.SI2 - 24-uurs effectmodel, aanlegfase CO2 transportleiding] , Geomilieu V1.6261000 62000

445000

444000

443000

0 m 600 m

schaal = 1 : 15000

CX11.1/41

CX11.1/04.6

CX11.1/42

30

30

30 30

30

35

3535

40

40

45

45

WNP raadgevende ingenieurs Project 6091286Figuur 4

Overzicht van de berekende geluidscontouren vanwege het ingravende CO2 transpportleiding over land

Industrielawaai - IL, [MVG09041.SI2 - 24-uurs effectmodel, aanlegfase CO2 transportleiding] , Geomilieu V1.6260000 64000

448000

444000

440000

periode: 24-uurgroep: ingraven

45 dB(A)

40 dB(A)

35 dB(A)

30 dB(A)

0 m 1000 m

schaal = 1 : 40000

CX11.1/41

CX11.1/04.6

CX11.1/42

30

30

30

30

30

35

35

40

40

40

45

45

WNP raadgevende ingenieurs Project 6091286Figuur 5

Overzicht van de berekende geluidscontouren vanwege het avegaar borenvan kruisingen met wegen e.d.

Industrielawaai - IL, [MVG09041.SI2 - 24-uurs effectmodel, aanlegfase CO2 transportleiding] , Geomilieu V1.6260000 64000

448000

444000

440000

periode: 24-uurgroep: boren wegen e.d.

45 dB(A)

40 dB(A)

35 dB(A)

30 dB(A)

0 m 1000 m

schaal = 1 : 40000

CX11.1/41

CX11.1/04.6

CX11.1/42

30

30

30

30

30

30

30

30

30

35

35

35

40

40

45

45

WNP raadgevende ingenieurs Project 6091286Figuur 6

Overzicht van de berekende geluidscontouren vanwege de HDD-boringten behoeve van de Yangtzehaven

Industrielawaai - IL, [MVG09041.SI2 - 24-uurs effectmodel, aanlegfase CO2 transportleiding] , Geomilieu V1.6260000 64000

448000

444000

440000

periode: 24-uurgroep: boren Yangtzehaven

45 dB(A)

40 dB(A)

35 dB(A)

30 dB(A)

0 m 1000 m

schaal = 1 : 40000

CX11.1/41

CX11.1/04.6

CX11.1/42

30

30

30

30

30

35

3540

45

WNP raadgevende ingenieurs Project 6091286Figuur 7

Overzicht van de berekende geluidscontouren vanwege de HDD-boringten behoeve van de Maasmonding

Industrielawaai - IL, [MVG09041.SI2 - 24-uurs effectmodel, aanlegfase CO2 transportleiding] , Geomilieu V1.6260000 64000

448000

444000

440000

periode: 24-uurgroep: boren Maasmonding

45 dB(A)

40 dB(A)

35 dB(A)

30 dB(A)

0 m 1000 m

schaal = 1 : 40000

Besluit vaststelling geluidszone Tweede Maasvlakte, Bijlage

(Tekst geldend op: 31-07-2009)

Bijlage behorende bij het Besluit vaststelling geluidszone Tweede Maasvlakte

Figuur 8:Overzicht van de ligging

van de zonegrens voor deTweede Maasvlakte

CX11.1/41

CX11.1/04.6

CX11.1/42

30

30

30

30

30

30

30

35

35

3540

40

45

45

WNP raadgevende ingenieurs Project 6091286Figuur 9 (alternatief figuur 6)

Overzicht van de berekende geluidscontouren vanwege de HDD-boringten behoeve van de Yangtzehaven

Industrielawaai - IL, [MVG09041.SI2 - 24-uurs effectmodel, aanlegfase CO2 transportleiding, variant] , Geomilieu V1.7160000 64000

448000

444000

440000

periode: 24-uurgroep: boren Yangtzehaven

45 dB(A)

40 dB(A)

35 dB(A)

30 dB(A)

0 m 1000 m

schaal = 1 : 40000

CX11.1/41

CX11.1/04.6

CX11.1/42

30

30

30

30

30

35

3540

45

WNP raadgevende ingenieurs Project 6091286Figuur 10 (alternatief figuur 7)

Overzicht van de berekende geluidscontouren vanwege de HDD-boringten behoeve van de Maasmonding

Industrielawaai - IL, [MVG09041.SI2 - 24-uurs effectmodel, aanlegfase CO2 transportleiding, variant] , Geomilieu V1.7160000 64000

448000

444000

440000

periode: 24-uurgroep: boren Maasmonding

45 dB(A)

40 dB(A)

35 dB(A)

30 dB(A)

0 m 1000 m

schaal = 1 : 40000

Bijlage 1

BEGRIPPEN

Decibel A, afgekort dB(A): een maat voor de sterkte van geluid, zoals het door de mens wordt waargenomen, ten opzichte van een referentiedruk van 20 �Pa.

Equivalent geluidsniveau LAeq,T in dB(A): het energetisch gemiddelde van de fluctuerende niveaus van het ter plaatse, in de loop van een bepaalde periode optredende geluid.

Gestandaardiseerd immissieniveau Li in dB(A): het equivalente geluidsniveau dat tijdens een bepaalde bedrijfstoe-stand onder meteoraamomstandigheden op een bepaalde plaats en hoogte wordt vastgesteld.

Immissierelevante bronsterkte LWR in dB(A): het geluidvermogensniveau van een denkbeeldige bron, gelegen in het centrum van de werkelijke geluidsbron, die in de richting van het immissiepunt dezelfde geluiddrukniveaus veroorzaakt als de werkelijke geluidsbron.

Langtijdgemiddeld deelgeluidsniveau LAeqi,LT in dB(A): equivalent A-gewogen geluidsniveau over een specifieke beoordelingsperiode ten gevolge van een specifieke bedrijfstoestand op een immissiepunt, bij een meteoraamgemiddel-de geluidsoverdracht, zo nodig gecorrigeerd voor de gevelreflectie.

Langtijdgemiddeld deelbeoordelingsniveau LAri,LT in dB(A): equivalent A-gewogen geluidsniveau over een specifieke beoordelingsperiode ten gevolge van een specifieke bedrijfstoestand op een beoordelingspunt, zo nodig gecorrigeerd voor de aanwezigheid van impulsachtig geluid, zuivere tooncomponent of muziekgeluid.

Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr,LT in dB(A): energetische sommatie van de langtijdgemiddelde deelbeoordelingsniveaus.

Etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau vanwege het industrieterrein Letmaal in dB(A): de hoogste van de volgende drie waarden: - LAr,LT over de dagperiode; - LAr,LT over de avondperiode + 5; - LAr,LT over de nachtperiode + 10.

Europese dosismaat Lden in dB(A): gewogen gemiddelde van het geluidsniveau in de dagperiode, avondperiode en nachtperiode.

Dagperiode: de beoordelingsperiode van 07.00 tot 19.00 uur.

Avondperiode: de beoordelingsperiode van 19.00 tot 23.00 uur.

Nachtperiode: de beoordelingsperiode van 23.00 tot 07.00 uur.

Maximaal geluidsniveau (piekgeluidsniveau) LAmax in dB(A): het maximaal te meten A-gewogen geluidsniveau, meterstand “fast” gecorrigeerd met de meteocorrectieterm Cm.

Immissiepunt: de plaats waarop het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau wordt bepaald.

Representatieve bedrijfssituatie: toestand waarbij de voor de geluidproductie relevante omstandigheden kenmerkend zijn voor een bedrijfsvoering bij volledige capaciteit in de te beschouwen etmaalperiode.

Bedrijfstoestand: toestand van een inrichting, die relevant is voor te verrichten metingen.

Meteoraam: de meteorologische omstandigheden waaronder een goede en stabiele geluidoverdracht plaatsvindt.

Stoorgeluid: het op een bepaalde plaats optredende geluid, veroorzaakt door andere geluidsbronnen dan die waarvan het geluidsniveau wordt bepaald.

Zone: een rond een industrieterrein gelegen gebied, waarbuiten een bepaalde geluidsbelasting vanwege dit terrein niet wordt overschreden.

Project 6091286WNP raadgevende ingenieursBijlage 2.1 (puntbronnen aanleg CO2 transportleiding)

Model: 24-uurs effectmodel, aanlegfase CO2 transportleidingGroep: aanleg CO2 transportleiding

Lijst van Puntbronnen, voor rekenmethode Industrielawaai - IL

Naam Omschr. X Y Type Hoogte Richt. Hoek GeenRefl. GeenDemping1 avegaarboring 60810.12 442682.40 Normale puntbron 1.50 0.00 360.00 Nee Nee2 avegaarboring 60736.41 442656.40 Normale puntbron 1.50 0.00 360.00 Nee Nee3 avegaarboring 60657.21 443471.93 Normale puntbron 1.50 0.00 360.00 Nee Nee4 avegaarboring 62237.98 444758.70 Normale puntbron 1.50 0.00 360.00 Nee Nee5 avegaarboring 60631.17 443331.56 Normale puntbron 1.50 0.00 360.00 Nee Nee

6 uittredepunt HDD-boring Yangtzehaven 60662.21 443520.36 Normale puntbron 1.50 0.00 360.00 Nee Nee7 uittredepunt HDD-boring Yangtzehaven 60692.74 443520.69 Normale puntbron 1.50 0.00 360.00 Nee Nee8 uittredepunt HDD-boring Yangtzehaven 60660.07 443549.55 Normale puntbron 1.50 0.00 360.00 Nee Nee9 uittredepunt HDD-boring Yangtzehaven 60689.95 443549.23 Normale puntbron 1.50 0.00 360.00 Nee Nee10 uittredepunt HDD-boring Yangtzehaven 60660.07 443579.76 Normale puntbron 1.50 0.00 360.00 Nee Nee

11 uittredepunt HDD-boring Yangtzehaven 60689.95 443580.08 Normale puntbron 1.50 0.00 360.00 Nee Nee12 intredepunt HDD-boring Maasgeul 62291.16 444867.26 Normale puntbron 1.50 0.00 360.00 Nee Nee13 intredepunt HDD-boring Maasgeul 62279.99 444879.55 Normale puntbron 1.50 0.00 360.00 Nee Nee14 intredepunt HDD-boring Maasgeul 62300.04 444879.80 Normale puntbron 1.50 0.00 360.00 Nee Nee15 intredepunt HDD-boring Maasgeul 62279.75 444900.09 Normale puntbron 1.50 0.00 360.00 Nee Nee

16 intredepunt HDD-boring Maasgeul 62300.04 444899.85 Normale puntbron 1.50 0.00 360.00 Nee Nee17 intredepunt HDD-boring Maasgeul 62291.93 444916.83 Normale puntbron 1.50 0.00 360.00 Nee Nee18 intredepunt HDD-boring Yangtzehaven 61200.79 444779.92 Normale puntbron 1.50 0.00 360.00 Nee Nee19 intredepunt HDD-boring Yangtzehaven 61221.19 444779.92 Normale puntbron 1.50 0.00 360.00 Nee Nee20 intredepunt HDD-boring Yangtzehaven 61199.84 444799.89 Normale puntbron 1.50 0.00 360.00 Nee Nee

21 intredepunt HDD-boring Yangtzehaven 61220.10 444800.03 Normale puntbron 1.50 0.00 360.00 Nee Nee22 intredepunt HDD-boring Yangtzehaven 61200.13 444820.00 Normale puntbron 1.50 0.00 360.00 Nee Nee23 intredepunt HDD-boring Yangtzehaven 61220.10 444819.86 Normale puntbron 1.50 0.00 360.00 Nee Nee

9-11-2010 14:50:22Geomilieu V1.62

Project 6091286WNP raadgevende ingenieursBijlage 2.1 (puntbronnen aanleg CO2 transportleiding)

Model: 24-uurs effectmodel, aanlegfase CO2 transportleidingGroep: aanleg CO2 transportleiding

Lijst van Puntbronnen, voor rekenmethode Industrielawaai - IL

Naam Lwr 31 Lwr 63 Lwr 125 Lwr 250 Lwr 500 Lwr 1k Lwr 2k Lwr 4k Lwr 8k Lwr Totaal Cb(D) Cb(A) Cb(N)1 63.10 75.10 83.00 91.30 95.80 96.30 94.20 94.90 86.70 102.00 0.00 0.00 0.002 63.10 75.10 83.00 91.30 95.80 96.30 94.20 94.90 86.70 102.00 0.00 0.00 0.003 63.10 75.10 83.00 91.30 95.80 96.30 94.20 94.90 86.70 102.00 0.00 0.00 0.004 63.10 75.10 83.00 91.30 95.80 96.30 94.20 94.90 86.70 102.00 0.00 0.00 0.005 63.10 75.10 83.00 91.30 95.80 96.30 94.20 94.90 86.70 102.00 0.00 0.00 0.00

6 71.90 80.20 84.20 86.80 91.30 92.00 91.70 88.50 76.30 97.80 0.00 0.00 0.007 71.90 80.20 84.20 86.80 91.30 92.00 91.70 88.50 76.30 97.80 0.00 0.00 0.008 71.90 80.20 84.20 86.80 91.30 92.00 91.70 88.50 76.30 97.80 0.00 0.00 0.009 71.90 80.20 84.20 86.80 91.30 92.00 91.70 88.50 76.30 97.80 0.00 0.00 0.0010 71.90 80.20 84.20 86.80 91.30 92.00 91.70 88.50 76.30 97.80 0.00 0.00 0.00

11 71.90 80.20 84.20 86.80 91.30 92.00 91.70 88.50 76.30 97.80 0.00 0.00 0.0012 76.50 84.80 88.80 91.40 95.90 96.60 96.10 93.50 80.90 102.40 0.00 0.00 0.0013 76.50 84.80 88.80 91.40 95.90 96.60 96.10 93.50 80.90 102.40 0.00 0.00 0.0014 76.50 84.80 88.80 91.40 95.90 96.60 96.10 93.50 80.90 102.40 0.00 0.00 0.0015 76.50 84.80 88.80 91.40 95.90 96.60 96.10 93.50 80.90 102.40 0.00 0.00 0.00

16 76.50 84.80 88.80 91.40 95.90 96.60 96.10 93.50 80.90 102.40 0.00 0.00 0.0017 76.50 84.80 88.80 91.40 95.90 96.60 96.10 93.50 80.90 102.40 0.00 0.00 0.0018 76.50 84.80 88.80 91.40 95.90 96.60 96.10 93.50 80.90 102.40 0.00 0.00 0.0019 76.50 84.80 88.80 91.40 95.90 96.60 96.10 93.50 80.90 102.40 0.00 0.00 0.0020 76.50 84.80 88.80 91.40 95.90 96.60 96.10 93.50 80.90 102.40 0.00 0.00 0.00

21 76.50 84.80 88.80 91.40 95.90 96.60 96.10 93.50 80.90 102.40 0.00 0.00 0.0022 76.50 84.80 88.80 91.40 95.90 96.60 96.10 93.50 80.90 102.40 0.00 0.00 0.0023 76.50 84.80 88.80 91.40 95.90 96.60 96.10 93.50 80.90 102.40 0.00 0.00 0.00

9-11-2010 14:50:22Geomilieu V1.62

Project 6091286WNP raadgevende ingenieursBijlage 2.2 (lijnbronnen aanleg CO2 transportleiding)

Model: 24-uurs effectmodel, aanlegfase CO2 transportleidingGroep: aanleg CO2 transportleiding

Lijst van Lijnbronnen, voor rekenmethode Industrielawaai - IL

Naam Omschr. ISO H ISO M HDef. Cb(D) Cb(A) Cb(N) X-1 Y-11 ingraven transportleiding 1.50 15.00 Eigen waarde 0.00 0.00 0.00 61000.32 442749.982 ingraven transportleiding 1.50 15.50 Eigen waarde 0.00 0.00 0.00 62282.10 444869.02

9-11-2010 14:57:48Geomilieu V1.62

Project 6091286WNP raadgevende ingenieursBijlage 2.2 (lijnbronnen aanleg CO2 transportleiding)

Model: 24-uurs effectmodel, aanlegfase CO2 transportleidingGroep: aanleg CO2 transportleiding

Lijst van Lijnbronnen, voor rekenmethode Industrielawaai - IL

Naam LwrM 31 LwrM 63 LwrM 125 LwrM 250 LwrM 500 LwrM 1k LwrM 2k LwrM 4k LwrM 8k LwrM Totaal1 43.10 54.20 62.00 65.70 70.50 69.70 68.40 65.90 52.20 75.702 43.10 54.20 62.00 65.70 70.50 69.70 68.40 65.90 52.20 75.70

9-11-2010 14:57:48Geomilieu V1.62

BIJLAGE 1

TNO

Stieltjesweg 1

2628 CK Delft

Postbus 155

2600 AD Delft

www.tno.nl

T +31 88 866 20 00

F +31 88 866 06 30

[email protected]

Datum

5 april 2011

Onze referentie

TNO-MEM-2011-00473

E-mail

[email protected]

Doorkiesnummer

+31 88 86 68003

Doorkiesfax

+31 88 866 06 30

Projectnummer

052.01027 Op opdrachten aan TNO zijn de Algemene

Voorwaarden voor opdrachten aan TNO,

zoals gedeponeerd bij de Griffie van de

Rechtbank Den Haag en de Kamer van

Koophandel Den Haag van toepassing.

Deze algemene voorwaarden kunt u tevens

vinden op www.tno.nl.

Op verzoeken zenden wij u deze toe.

Handelsregisternummer 27376655 .

Retouradres: Postbus 155, 2600 AD Delft

Onderwerp

Onderwatergeluid bij de aanleg en het in bedrijf zijn van de CO2 opslag in het

kader van het ROAD project.

Auteurs:

G. Blacquière, D. Kaptein, C.A.F.de Jong, L.J. van Lier

1 Achtergrondinformatie – Introductie

Bij de aanvraag van diverse

vergunningen in het kader van het

ROAD project voor CO2 opslag

speelt geluid een rol. Het gaat hier

om de injectie van CO2 in de

diepe ondergrond

(leeggeprocudeerde

gasreservoirs) van de Noordzee,

TNO is betrokken bij het gedeelte

onderwatergeluid.

Onderwatergeluid speelt zowel bij

de aanleg van de CCS (carbon

capture and storage) installaties

als bij het in bedrijf zijn daarvan.

We onderscheiden de volgende

vijf activiteiten die

onderwatergeluid produceren:

Aanleg:

1. Het aanpassen van het

satelliet-productieplatform

P18-A om dit geschikt te maken voor CO2 injectie.

2. Het boren ten behoeve van de CO2 leiding in het havengebiedtraject

3. Het ingraven van de CO2 leiding in de waterbodem in het zeetraject; het

ingraven van de elektriciteitskabel.

Royal Haskoning

Businessgroep Industrial Sustainability

Divisie Milieu

T.a.v. dr. I. Thonon

Postbus 8520

3009 AM ROTTERDAM

satelliet productieplatform P18-A

Datum

5 april 2011

Onze referentie

TNO-MEM-2011-00473

Blad

2

In bedrijf:

4. Het onderwatergeluid ten gevolge van regelkleppen en het stromen van het

CO2 in de leiding en de risers bij het platform.

5. Het onderwatergeluid bij een calamiteit waarbij de leiding kapot gaat.

Deze activiteiten worden nu achtereenvolgens kort besproken, waarbij informatie

is opgenomen die verkregen is in diverse gesprekken met de opdrachtgever en

via diverse door de opdrachtgever aan TNO ter beschikking gestelde documenten.

Deze informatie is gedurende de looptijd van het project diverse malen besproken

met de opdrachtgever.

1.1 Het aanpassen van het satellietplatform om dit geschikt te maken voor

CO2 injectie

Bij dit satellietplatform komen nu meerdere gasproductieputten samen, wordt het

gasvolume gemeten en wordt het gas doorgezonden naar een groter platform.

Het satellietplatform is onbemand en wordt eenmaal per maand bezocht door een

helikopter die onderhoudsmensen afzet en ophaalt.

De aanpassingen behelzen: ruimte creëren voor meetapparatuur, het installeren

van een heater (ten behoeve van de opwarming van CO2) met hulpsystemen, het

aanpassen van enkele putten voor CO2 toevoer/opslag.

De werkwijze is als volgt: één of meer sleepboten slepen een drijvend rig naar het

platform dat zichzelf vervolgens positioneert op de zeebodem. In eerste instantie

zullen twee putten worden aangepast. Later nog eens drie. De aanpassing duurt

zo’n 4 à 6 weken per put. Dit betekent in totaal (2+3) * (4 à 6) is zo’n 20 à 30

weken activiteiten, verspreid over meerdere jaren.

De eerste putten P18-14A2 en P18-6A7 (respectievelijk in reservoirs P18-4 en

P18-6) worden bij voorkeur gezamenlijk aangepakt om (de)mobiliseerkosten te

besparen. Deze werkzaamheden zullen waarschijnlijk in 2014 plaatsvinden.

Behalve de putten die aankomen bij het satellietplatform is er nog een extra put

(exploratieput P18-2) die niet rechtstreeks op dit platform uitkomt, maar deze is via

een pijpleiding verbonden met het platform. Om deze put aan te passen zijn dus

werkzaamheden op afstand van het platform nodig. Deze put zal pas in 2016

aangepast worden, maar de plannen hiervoor zijn echter minder concreet.

De werkzaamheden om een put aan te passen zijn als volgt:

• De bestaande tubing wordt er uit getrokken.

• Alleen bij 18-02: er worden drie pluggen (cementlaag van ongeveer 50 m

lengte) weggeboord. Deze pluggen bevinden zich op ongeveer 50 m diepte,

1500 m diepte en 3000 m diepte (dus over de gehele lengte van de put).

Elke boring duurt ongeveer 5 werkdagen.

De overige putten (18-04 en 18-06) hebben alleen een diepe plug, dus op

3000 m diepte (orde van grootte).

• Een nieuwe tubing die geschikt is voor CO2 injectie wordt aangebracht.

Als de putten zijn aangepast, duren de overige werkzaamheden nog zo’n zes

maanden. De bemanning zal verblijven op een schip. In deze periode zal er

gemiddeld één bevoorradingsschip per dag van en naar het platform gaan (vanuit

IJmuiden, Rotterdam, Den Helder, etc.). Het personeel zal per helikopter reizen.

De normale vlieghoogte van de helikopter is 500 m; de heli landt op het platform

op ongeveer 12 m hoogte.

Datum

5 april 2011

Onze referentie

TNO-MEM-2011-00473

Blad

3

1.2. Het boren ten behoeve van de CO2 leiding in het havengebiedtraject

Onder de vaargeulen van de Rotterdamse haven wordt de buisleiding verdiept

aangelegd: 7 m onder de waterbodem in het zand. De boring begint op land aan

de kant van de MVII en komt uit in het water aan de zeekant. De boring is van het

type HDD (Horizontal Directional Drilling).

1.3. Het ingraven van de CO2 leiding in de waterbodem in het zeetraject;

het ingraven van de elektriciteitsleiding

Het ingraven vindt plaats over

een traject van ongeveer

20 km lengte. Er wordt een

sleuf gefreesd in de

zeebodem door schip A,

terwijl schip B (de

pijpenlegger, zie figuur van de

‘Solitaire’) de pijp in de sleuf

plaatst. De pijp wordt op het

schip segment voor segment

aan elkaar gelast, waarna de

leiding via het achterschip de

zee in gaat. Tijdens het

pijpenleggen wordt het schip

nauwkeurig op de gewenste, stabiele positie gehouden met een dynamic

positioning system, waartoe een aantal thrusters in bedrijf is (zie inzet).

Tenslotte wordt de pijp afgedekt met zand.

Een elektriciteitskabel zal op dezelfde manier worden gelegd.

De verwachting is dat bij deze activiteiten het scheepsgeluid de dominante

geluidsbron is. Naar verwachting dient, naast het frezen van de sleuf voor de

buisleiding en elektriciteitskabel, van een aantal onderwaterduinen het 'topje' (ca.

0,5 m) weggebaggerd te worden. Het totale volume is waarschijnlijk

verwaarloosbaar klein.

De werkzaamheden duren in de orde van 3 à 4 weken per leiding, dus in totaal 6 à

8 weken. Hierbij wordt 24 uur per etmaal gewerkt.

Ten behoeve van het dynamic positioning

system beschikt de Solitaire over 10

thrusters met een totaal vermogen van

50.000 kW. De thrusters zijn

computergestuurd waarbij gebruik

gemaakt wordt van nauwkeurige

plaatsbepaling.

De pijpenlegger is 300 m lang, 41 m breed

en biedt plaats aan 420 bemanningsleden.

Pijpenlegger Solitaire (grootste

ter wereld)

Datum

5 april 2011

Onze referentie

TNO-MEM-2011-00473

Blad

4

1.4. Het onderwatergeluid ten gevolge van het stromen van het CO2 in de

leiding

Bij een in bedrijf zijnde CO2 injectie kan

stromingsgeluid optreden in de buisleiding.

Deze bevindt zich 1 m onder de waterbodem.

Gegevens bij het maken van eventuele

berekeningen zijn: CO2 transport: 47 kg/s; druk

in de leiding 80 bar; dichtheid van CO2 200

kg/m3; pijpdiameter 16 inch; 20 mm wanddikte

staal; isolatielaag van 15 mm polyethyleen en

5 mm HD cover.

Voor de riser pijpen wordt aangenomen:

16 inch diameter, 20 mm wanddikte staal; geen

isolatie.

Merk op dat de regelkleppen bij een in bedrijf

zijnde CO2 injectie-installatie open staan. Dit is

echter niet het geval tijdens de opstart.

Verwacht wordt dat de installatie gemiddeld 12 maal per jaar wordt opgestart.

Het opstarten duurt 57 uur als het nodig is om het gas te verwarmen (alleen bij

een start nadat de installatie langere tijd niet gebruikt is).

Merk op dat de aardgaswinning nog enige tijd doorgaat, tegelijkertijd met de CO2

injectie. De aardgasdruk is nu lager dan in het begin van de productie omdat het

veld al voor een groot gedeelte is ‘leeg geproduceerd’. Daarom is ook de

geluidsproductie door de regelkleppen lager.

1.5. Het onderwatergeluid bij een calamiteit waarbij de leiding kapot gaat

De kans op een calamiteit wordt zodanig klein geacht (0,5 % per 40 jaar) dat een

inventarisatie van het onderwatergeluid dat tengevolge van zo’n calamiteit zou

kunnen ontstaan vooralsnog niet onderzocht is. We verwijzen hier naar de

Risicoanalyse van Tebodin (Bijlage T4) voor een nadere analyse van een

dergelijke calamiteit.

2. Onderwatergeluid - inzicht van TNO

Bij het samenstellen van deze notitie is de volgende aanpak gevolgd:

• TNO gaat in op de genoemde bronnen van onderwatergeluid, waarbij de

nadruk in eerste instantie ligt op kwalitatieve resultaten (of ruw-geschat

kwantitatief). Hierbij speelt de aard van het geluid (frequentiebereik, tijdsduur,

continu of niet, etc.) een rol. Doel is om in te schatten of de geplande

activiteiten zullen leiden tot een significante toename van het

onderwatergeluid. De resultaten worden besproken met de opdrachtgever en

de betrokken ecoloog.

regelklep

Datum

5 april 2011

Onze referentie

TNO-MEM-2011-00473

Blad

5

• Op basis van dit gesprek (heeft inmiddels plaatsgevonden) is het volgende

afgesproken: Voor enkele bronnen, te weten het scheepvaartgeluid van de

pijpenlegger, het wegboren van de pluggen, het stromingsgeluid van de CO2

aanvoerleiding en overige geluiden in de directe omgeving van het platform, is

vastgesteld dat een nadere analyse gewenst is.

De resultaten van deze werkwijze worden nu beschreven, maar we beginnen met

een korte inleiding op het onderwerp onderwatergeluid en de expertise van TNO.

2.1 Introductie onderwatergeluid - expertise - kader

Het onderwerp onderwatergeluid staat sinds enkele jaren op de agenda als

mogelijke factor die van invloed is op het onderwatermilieu. Zeezoogdieren en vis

zouden negatieve effecten kunnen ondervinden van een blootstelling aan

onderwatergeluid. De eerste signalen die duidelijk maakten dat onderwatergeluid

van invloed zou kunnen zijn, waren de strandingen van walvissen kort na

sonaruitzendingen van marineschepen in de nabije omgeving.

Inmiddels wordt onderwatergeluid gezien als een relevante factor bij allerlei

activiteiten op zee, bijvoorbeeld bij baggerwerkzaamheden of bij de bouw van

windmolenparken op zee, waarbij de ‘klappen’ van de heiwerkzaamheden de

belangrijkste bron van onderwatergeluid vormen. Ook de scheepvaart staat wat

betreft onderwatergeluid in de belangstelling.

In zijn algemeenheid geldt dat de kennisopbouw over de invloed van het

onderwatergeluid op het milieu (zeezoogdieren en vis) nog volop in ontwikkeling

is. Op de Noordzee is de bruinvis, een kleine dolfijnachtige met een lengte van

rond de 1,80 m en een gewicht van 60 kg, in dit verband een belangrijke soort.

Dit dier heeft een hoog metabolisme waardoor het zeer geregeld moet eten en het

vindt zijn voedsel via echolocatie. De bruinvis is dus voor zijn voortbestaan

afhankelijk van geluid. Uit figuur 1 met het audiogram van de bruinvis blijkt dat hij

het meest gevoelig is voor frequenties in de band van ongeveer 90 kHz tot

120 kHz, en bijvoorbeeld beduidend minder gevoelig voor frequenties onder de

500 Hz. In de praktijk betekent dit dat geluid met een frequentie van 500 Hz, luider

moet zijn wil het invloed hebben op een bruinvis dan een geluid van 100 kHz.

Over hoe deze frequentie-afhankelijkheid precies in rekening gebracht moet

worden, zijn de deskundigen het nog niet eens. TNO hanteert in haar

berekeningen de uitgangspunten zoals te vinden zijn in [3] en waarin de

zogenaamde M-weging een rol speelt.

Een tweede zoogdier dat in dit kader in de belangstelling staat is de zeehond.

Vissen zijn vooral gevoelig voor de lagere frequenties, in de frequentieband van

10 Hz tot 2000 Hz, terwijl de hoogste gevoeligheid voor veel vissen ligt tussen de

500 Hz en 1000 Hz [7]. Merk op dat de vissen, als voedsel voor de bruinvis en de

zeehond, indirect dus ook relevant zijn voor deze (zee)zoogdieren.

Het feit dat onderwatergeluid en de invloed daarvan op het milieu een relatief jong

vakgebied is, brengt met zich mee dat niet over alle relevante bronnen van

onderwatergeluid informatie beschikbaar is. Zo is er relatief veel informatie over

schepen en het onderwatergeluid dat geproduceerd wordt bij de aanleg van

windmolenparken op zee.

Datum

5 april 2011

Onze referentie

TNO-MEM-2011-00473

Blad

6

Er is minder of geen informatie over het onderwatergeluid dat geproduceerd wordt

door bijvoorbeeld boren, het stromen van gas door een leiding onderwater of in de

bodem, of van de thrusters van een pijpenlegger. Alleen door ter plekke (of aan

soortgelijke installaties in soortgelijke omstandigheden) te meten kan deze

informatie worden verkregen.

Omdat dit vooralsnog niet aan de orde is, baseert TNO zich in dergelijke gevallen

op data uit de literatuur, geïnterpreteerd door de eigen deskundigen (‘expert

judgement’), met de aantekening dat voortschrijdende kennis in de toekomst

mogelijk kan leiden tot andere inzichten1.

Figuur 1. Audiogram van de bruinvis (Kastelein et al.: Audiogram of a harbor

porpoise; J. Acoust. Soc. Am., Vol. 112, No. 1, July 2002).

Tenslotte geven we aan dat de tijdsdruk op dit project, met een doorlooptijd van

14 dagen, hoog was. Dit betekent dat slechts beperkt literatuuronderzoek heeft

kunnen plaatsvinden.

1 Ter illustratie van het voortschrijdend inzicht merken we op dat het bruinvis audiogram

in een recente publicatie is bijgesteld (Kastelein et al.: The effect of signal duration on the

underwater detection thresholds of a harbor porpoise (Phocoena phocoena) for single

frequency-modulated tonal signals between 0.25 and 160 kHz; J. Acoust. Soc. Am., Vol.

128, No. 5, November 2010). Die bijstelling heeft geen effect voor het frequentiegbied

waarin het gehoor gevoelig is, maar wel op de niveaus.

Datum

5 april 2011

Onze referentie

TNO-MEM-2011-00473

Blad

7

2.2 Methode

Om de verwachte hoeveelheden onderwatergeluid in verband te brengen met de

invloed ervan op de dieren, wordt uitgegaan van het begrip TTS (temporary

threshold shift) ofwel tijdelijke gehoorschade. Dit is een veelgemaakte keus.

Andere mogelijkheden zouden bijvoorbeeld kunnen zijn permanente

gehoorschade of gedragsbeïnvloeding.

De verwachte hoeveelheid onderwatergeluid is bepaald op basis van een beperkt

literatuuronderzoek of gebaseerd op bij TNO aanwezige informatie. Vervolgens is

vastgesteld of er sprake is van TTS bij de bewuste activiteit (boren, baggeren,

etc.) en zo ja, tot op welke afstand van de activiteit. We noemen dit de ‘veilige’

afstand.

De maat die voor TTS gehanteerd wordt is het ‘Sound Exposure Level’ [7]. Dit is

een maat voor de hoeveelheid geluid waaraan een dier wordt blootgesteld

gedurende een periode van 24 uur. Het is dus een cumulatieve maat. De formule

voor SEL is de volgende:

))(

(log1024

0 2

2

10 dttp

tpSEL

h

hrefref

W∫= [dB re 1 µPa2s ].

Hierin is pw de geluiddruk, pref de referentiedruk van 1 µPa en tref de referentietijd

van 1 s. Voor de bruinvis en de zeehond geldt dat de geluiddruk gewogen wordt.

De weging is de M-weging zoals gegeven door Southall et al. [3]. Deze weging

brengt het effect in rekening dat elk dier een specifiek gehoor heeft en dus niet

voor alle frequenties even gevoelig is. Voor vis wordt echter een ongewogen

Sound Exposure Level als maat gehanteerd.

Als het TTS niveau wordt bereikt wil dit niet zeggen dat een dier dan altijd tijdelijke

gehoorschade zal ondervinden. Tijdelijke gehoorschade treedt immers pas op als

het dier gedurende 24 uur wordt blootgesteld aan dat niveau. In de praktijk kan het

dier dus gedurende een kortere periode worden blootgesteld aan een bepaald

geluidniveau zonder dat het tijdelijke gehoorschade zal oplopen. Een dier kan

bijvoorbeeld van noord naar zuid voorbijtrekken in een korte periode zonder dat

tijdelijke gehoorschade optreedt, terwijl een dier dat gedurende 24 uur in de

omgeving verblijft bij hetzelfde geluidniveau wel tijdelijke gehoorschade kan

oplopen.

Anderzijds zou een dier ook in een kortere periode al tijdelijke gehoorschade

kunnen oplopen: namelijk als het TTS niveau al na minder dan 24 uur bereikt

wordt.

De drempelwaarden voor TTS uitgedrukt als M-gewogen Sound Exposure Level

zijn ([3], [7]):

195 dB re 1 µPa2s voor de bruinvis.

183 dB re 1 µPa2s voor de zeehond.

Voor vis zijn de TTS drempelwaarden uitgedrukt als ongewogen Sound Exposure

Level:

187 dB re 1 µPa2s voor vis.

183 dB re 1 µPa2s voor kleine vis (< 2 g).

Datum

5 april 2011

Onze referentie

TNO-MEM-2011-00473

Blad

8

Nu is het zo dat in de literatuur meestal niet gesproken wordt over het (gewogen)

Sound Exposure Level, maar over het Sound Pressure Level. Het verschil tussen

de beide maten is dat de eerste betrekking heeft op een periode van 24 uur, terwijl

de tweede betrekking heeft op een periode van 1 seconde.

Om een zinvolle vergelijking te kunnen maken, rekenen we het Sound Pressure

Level in zo’n geval om naar een Sound Exposure Level door te integreren over

een periode van 24 uur. Deze omrekening komt neer op +49 dB re 1s,

overeenkomend met tien maal het logaritme van het aantal seconden in een

etmaal: 10log(86400). Concreet betekent het dat 49 dB re 1s moet worden

opgeteld bij de in de literatuur genoemde waarden voor onderwatergeluid bij de

diverse activiteiten om deze te kunnen vergelijken met de drempelwaarde.

We merken op dat de in de literatuur gevonden waarden voor het

onderwatergeluid dat vrijkomt bij de diverse activiteiten, niet voorzien zijn van de

M-weging, terwijl de grenswaarden hier wel van uitgaan. In de praktijk zullen

daardoor de werkelijke, gewogen ‘Sound Exposure Levels’ wat lager uitkomen

dan de berekende, hetgeen de ‘gevarenzone’ verkleint.

Tenslotte hanteren we het begrip ‘veilige’ afstand. Dit is de afstand tot de activiteit

waarvoor geldt dat een dier bij een verblijf van 24 uur geen tijdelijke gehoorschade

zal oplopen omdat het cumulatieve geluid op die afstand niet meer het TTS niveau

overschrijdt. We geven een voorbeeld van een berekening. Stel dat we uit de

literatuur vinden dat het TTS-niveau met 4 dB wordt overschreden op een afstand

van 100 m van de activiteit (boren, baggeren, etc.), dan rekenen we de veilige

afstand uit via de formule: 10log(R)=10log(100)+4. Hierbij is R de veilige afstand.

Deze formule veronderstelt een zogenaamde cilindrische uitbreiding van het

geluid. Deze uitbreiding zorgt ervoor dat het geluid steeds zwakker wordt

naarmate de afstand groter wordt. In de praktijk is deze formule voor cilindrische

uitbreiding een ‘worst case’, want vaak zal de verzwakking wat sterker zijn. Het is

daarmee een veilige keuze. De werkelijke verzwakking hangt echter af van veel

factoren: de waterdiepte, het bodemtype, de weersgesteldheid (golven, wind), etc.

We vinden in dit voorbeeld een veilige afstand van ongeveer 250 m. Een dier

(bijvoorbeeld bruinvis, zeehond, vis) dat zich dus gedurende 24 uur binnen deze

afstand ophoudt krijgt te maken met tijdelijke gehoorschade, daarbuiten niet.

Op een soortgelijke wijze kan het begrip ‘veilige’ verblijfsduur worden vastgesteld.

Deze tijd geeft aan hoe lang een dier zich op 100 m afstand van de bron mag

bevinden zonder het TTS niveau te bereiken. Stel dat we in de literatuur vinden

dat het TTS-niveau met 4 dB wordt overschreden op een afstand van 100 m, dan

berekenen we de veilige verblijftijd via: 10log(T) = 10log(86400) – 4. Hierbij is

86400 het aantal seconden in een periode van 24 uur en T de veilige verblijfstijd in

seconden. In dit voorbeeld wordt deze 34396 s, ofwel ruim 9,5 uur. Het betekent

dat een dier dat zich gedurende 24 uur op 100 m afstand ophoudt tijdelijke

gehoorschade zal ondervinden, maar dat een dier dat zich maximaal 9,5 uur op

100 m afstand ophoudt geen tijdelijke gehoorschade zal ondervinden.

2.3 Resultaten

In deze sectie komen de vijf eerder geïdentificeerde activiteiten die

onderwatergeluid produceren aan de orde.

Datum

5 april 2011

Onze referentie

TNO-MEM-2011-00473

Blad

9

Inzicht van TNO over het onderwatergeluid bij het aanpassen van het

satellietplatform om dit geschikt te maken voor CO2 injectie

2.3.1. Geluid van het boren

Het geluid onderwater wordt bij het boren veroorzaakt bij het contact van de

draaiende boor met het gesteente (beton). Het geluid (de trillingen) plant zich

onder meer voort via de boor die in rechtstreeks contact staat met het water. Uit

de literatuur [1] blijkt dat boren vooral laagfrequent tonaal geluid veroorzaakt in de

31 Hz en 62 Hz 1/3 octaafbanden, grootteorde: 115 en 117 dB re 1µPa2 op

achtereenvolgens 405 m en 125 m afstand. De boordiepte is hier in de orde van

3 km.

In [6] worden de volgende waarden aangegeven voor boorplatforms: ‘received

broadband levels’ tot ongeveer 150 dB re 1µPa2 op een afstand van 100 m.

Dit betreft behalve het boorgeluid ook alle machinegeluiden die op het

boorplatform geproduceerd worden. Merk op dat de omstandigheden van deze

literatuurresultaten niet volledig overeenkomen met de verwachte

omstandigheden bij de werkzaamheden ten behoeve van ROAD. De navolgende

interpretatie moet dan ook gelezen worden met dit voorbehoud. Alleen

daadwerkelijke metingen tijdens de werkzaamheden kunnen de huidige

kennisleemte vullen.

Het omrekenen van de literatuurgegevens van Sound Pressure Level naar Sound

Exposure Level betekent dat er 49 dB moet worden bijgeteld. Hiermee komen de

literatuurwaarden achtereenvolgens uit op (115+49=) 164, (117+49=) 166 en

(150+49=) 199 dB re 1µPa2s. De laatste waarde is dus 4 dB boven de drempel.

Dit betekent dat een bruinvis die zich gedurende 24 uur ophoudt op een afstand

van 100 m van de werkzaamheden te maken krijgt met TTS.

De ‘veilige’ afstand R berekenen we met de correctie: 10log(R)=10log(100)+4.

We vinden een waarde van ongeveer 250 m. Een bruinvis die zich dus gedurende

24 uur binnen deze afstand ophoudt krijgt te maken met tijdelijke gehoorschade,

daarbuiten niet.

De veilige verblijftijd berekenen we met 10log(T) = 10log(86400) – 4. Hiermee

vinden we T =34396 s, ofwel ruim 9,5 uur. Een bruinvis kan zich dus maximaal

9,5 uur op 100 m afstand van de boring bevinden zonder tijdelijke gehoorschade

te ondervinden.

Er is aangetekend dat de in de literatuur genoemde getallen niet voorzien zijn van

de M-weging. Deze weging zorgt er onder meer voor dat frequenties onder de

1000 Hz relatief weinig zullen bijdragen, waardoor de gewogen ‘Sound Exposure

Levels’ vermoedelijk wat lager zullen uitkomen, hetgeen de ‘gevarenzone’

verkleint en de verblijftijd vergroot.

Voor vis wordt een drempelwaarde voor TTS gehanteerd van 187 dB re 1µPa2s.

Deze waarde is bedoeld voor heigeluid. Het is niet duidelijk of deze waarde ook

mag worden toegepast bij continu geluid. Vaak gelden voor continu geluid minder

stenge eisen (ofwel een wat hogere drempelwaarde), hetgeen betekent dat onze

analyses voor vis aan de pessimistische kant zijn. Voorbeeld: elke 3 dB verhoging

van de drempel betekent dat de ‘veilige afstand’ tot de bron halveert!

Datum

5 april 2011

Onze referentie

TNO-MEM-2011-00473

Blad

10

Hastings et al. [8] geven bijvoorbeeld aan dat zij in experimenten ook bij 190 dB re

1µPa2s nog geen TTS hebben kunnen constateren. Zij melden echter geen

alternatieve drempel. Ons zijn hierover verder geen literatuurgegevens bekend. Dit

voorbehoud moet gemaakt worden bij alle bronnen van geluid die hierna worden

besproken in relatie tot het effect ervan op vis.

Een periode van 24 uur betekent weer dat 49 dB re 1s moet worden opgeteld bij

de gevonden literatuurwaarden. Deze komen dan weer neer op achtereenvolgens

164, 166 en 199 dB re 1µPa2s. Merk op dat dit laatste getal de drempel van

187 dB re 1µPa2s overschrijdt met 12 dB. Het betekent dat een vis die zich

gedurende 24 uur op 100 m afstand van een booractiviteit ophoudt wordt

blootgesteld aan een niveau dat de drempelwaarde voor TTS overschrijdt.

De ‘veilige’ afstand kan als volgt berekend worden, uitgaand van cilindrische

spreiding: 10log(R)=10log(100)+12, ofwel R = 1585 m.

De ‘veilige’ verblijftijd wordt berekend via 10log(T) = 10log(86400) - 12, ofwel T =

5451 s, ofwel ruim 1,5 uur.

Voor kleine vis (< 2 gram) wordt een lagere drempelwaarde gehanteerd, namelijk

183 dB re 1µPa2s (SEL, ongewogen, periode van 24 uur). Dit betekent dat de

drempel voor kleine vis met 16 dB wordt overschreden. Dit komt overeen met een

veilige afstand van 3981 m, dus bijna 4 km. De veilige verblijftijd is 2170 s, ofwel

36 minuten.

Voor de zeehond geldt voor TTS een M-gewogen SEL van 183 dB re 1µPa2s.

De in dit document gegeven analyse voor kleine vis geldt daarom ook voor de

zeehond: veilige afstand bijna 4 km, veilige verblijfstijd 36 minuten. In de praktijk

zal de afstand wat kleiner zijn en de verblijfstijd wat groter omdat de

literatuurwaarden niet M-gewogen zijn.

Samenvattend. Uitgaande van de literatuurgegevens blijkt dus dat bij het boren de

drempelwaarde voor TTS voor de bruinvis niet wordt overschreden op afstanden

van 250 m en verder, terwijl dit voor vis het geval is voor afstanden van 1585 m en

verder, of 4 km en verder voor kleine vis, en ook 4 km en verder voor de zeehond,

gezien vanaf de booractiviteiten. Omdat de literatuurgegevens zoals gemeld geen

betrekking hebben op identieke omstandigheden, moeten deze afstanden niet

gezien worden als absoluut, maar als een orde van grootte. Merk verder op dat de

dieren zich kunnen verplaatsen naar een voor hen veilige afstand binnen de

periode van 24 uur. Veilige verblijftijden op een afstand van 100 m zijn voor de

bruinvis 9,5 uur, de zeehond 36 minuten, net als kleine vis, en grote vis 1,5 uur.

Zie Tabel 1 voor een samenvatting voor de ‘veilige’ afstand bij kortere

verblijftijden. Hieruit blijkt dat een dier best dichterbij de bron kan komen.

Bijvoorbeeld: een dier kan 8x dichterbij komen, maar ontvangt zijn ‘dagdosis’ dan

ook 8x zo snel (uitgaande van een cilindrische uitbreiding van het geluid). Dus niet

in 24 uur, maar in 3 uur. Men kan zich echter goed voorstellen dat een bruinvis in

minder dan 3 uur voorbij zwemt en dus op redelijk korte afstand kan passeren

zonder TTS.

Datum

5 april 2011

Onze referentie

TNO-MEM-2011-00473

Blad

11

2.3.2. Helikoptergeluid

Het gedeelte helikoptergeluid dat vanuit de lucht doordringt tot in het water is zeer

gering. Bij loodrechte inval op het water reflecteert meer dan 99,9% van het geluid

aan het wateroppervlak – en blijft dus in de lucht – en minder dan 0,06% van het

geluid dringt door tot in het water. Bij een hoek van 13 graden en groter dringt het

geluid helemaal niet meer door in het water en reflecteert het volledig.

Dit betekent echter niet dat het helikoptergeluid onderwater onhoorbaar is. In [2] is

bijvoorbeeld het spectrum te vinden van het geluid van een heli zoals dat met een

hydrofoon onderwater opgenomen is. Het karakter is tonaal, met de nadruk op

frequentiecomponenten onder de 50 Hz.

De lokale toename van het laagfrequente onderwatergeluid ten gevolge van

helikoptervluchten zal niet leiden tot een directe beschadiging van het mariene

leven. Vanwege het incidentele karakter en de beweging van helikoptervluchten

zullen deze naar verwachting ook niet leiden tot een langdurige blootstelling van

dieren aan geluid. De totale blootstelling zal dan ook gering zijn en niet de

drempelwaarden voor TTS bereiken.

Figuur 2 Spectrogram van helikoptergeluid onderwater, opgenomen met een

hydrofoon. (totale tijd op de horizontale as is 1 minuut; de verticale frequentieschaal: 0 Hz - 500 Hz) [2]

2.3.3. Scheepsgeluid

Het betreft een bezoek van een bevoorradingsschip eenmaal per dag, komend

vanuit Den Helder, Scheveningen, Rotterdam, etc. Als deze scheepsbeweging

wordt afgezet op de totale hoeveelheid scheepvaart in dit gebied, is duidelijk dat

de extra bijdrage ervan aan de totale blootstelling van dieren aan

onderwatergeluid niet te kwantificeren is (te verwaarlozen).

Inzicht van TNO over het onderwatergeluid bij het boren ten behoeve van de

CO2 leiding in het havengebiedtraject

2.3.4. Geluid door boren in de ondergrond

De CO2 leiding wordt langs dit traject geboord op 7 m diepte onder de

waterbodem. De boorwerkzaamheden zullen voornamelijk lagere frequenties

produceren, zie 1.1. De boring vindt plaats onder de monding van de Maas en de

vaarroute, waar druk scheepvaartverkeer is.

Datum

5 april 2011

Onze referentie

TNO-MEM-2011-00473

Blad

12

De boorinstallatie bevindt zich in zijn geheel ondergronds. Er is geen direct

contact van de boor met het water, zoals dat wel het geval is bij een verticale

boring. Daardoor is er dus geen directe overdracht van de trillingen van de boor

naar het water. Tenslotte wordt hier geboord door het bodemmateriaal en niet

door het harde beton.

De verwachting is dat het boorgeluid lokaal wellicht waarneembaar zal zijn, maar

ten opzichte van het scheepvaartgeluid een ondergeschikte rol zal spelen.

Inzicht van TNO over het onderwatergeluid bij het ingraven van de CO2

leiding in de waterbodem in het zeetraject; het ingraven van de

elektriciteitsleiding

2.3.5. Geluid bij het leggen van de CO2 transportpijpleiding

Bij de aanleg van de buisleiding wordt een zogenaamde pijpenlegger gebruikt.

Het dynamische positioneringssysteem van een dergelijk schip maakt gebruik van

sterke thrusters. Zo horen de thrusters van de Solitaire met hun vermogen van

rond de 5000 kW tot de grote. De verwachting is dat zij veel onderwatergeluid

produceren, waarbij cavitatie (‘bellen’) rond de thrusters een belangrijke bron is.

TNO beschikt niet over het bronniveau van dit type thrusters en alleen metingen

kunnen deze kennisleemte vullen. TNO kan echter bij deze analyse een ‘best

guess’ maken voor het bronniveau, gebaseerd op beschikbare kennis omtrent

baggerschepen.

Figuur 3 Enkele thrusters van de pijpenlegger ‘Solitaire’ (let op de man onder de

kraan om een idee te krijgen van de grootte).

Een baggerschip produceert het meeste onderwatergeluid bij frequenties onder de

4 kHz, met een maximum in de band van 125 Hz tot 1 kHz. Hierbij moet men

denken aan een bronniveau van rond de 185 dB re 1µPa2m

2.

Om het bronniveau – dat gerefereerd is aan een afstand van 1 m tot de bron – te

kunnen vergelijken met eerdere gegevens (bij het boren) rekenen we het om naar

een afstand van 100 m volgens de formule:

Datum

5 april 2011

Onze referentie

TNO-MEM-2011-00473

Blad

13

185 – 10log(R ) – 10log(h), waarbij R de afstand is (100 m), en h de waterdiepte

waarvan we veronderstellen dat deze 25 m is. We vinden dan een Sound

Pressure Level (SPL) van 151 dB re 1µPa2.

We passen nu een correctie toe voor het feit dat het hier niet om een baggerschip

gaat, maar om een pijpenlegger. We veronderstellen dat het niveau van de

pijpenlegger dubbel zo groot is (meer en/of sterkere thrusters). Hiermee komen we

+3 dB hoger uit op 154 dB re 1µPa2. Ook hier passen we weer een correctiefactor

van +49 dB re 1s voor 24 uur toe om het Sound Exposure Level te kunnen

vergelijken met de drempelwaarden voor TTS uit de literatuur. Het Sound

Exposure Level wordt hiermee 203 dB re 1µPa2s.

Als drempelwaarde voor de bruinvis hanteren we weer het M-gewogen ‘sound

exposure level’ van 195 dB re 1 µPa2s. Deze waarde wordt dus met 8 dB

overschreden. De ‘veilige afstand’ tot de pijpenlegger kan berekend worden via

10log(R)=10log(100)+8, ofwel R = 631 m. Een bruinvis die zich gedurende 24 uur

ophoudt binnen deze afstand krijgt te maken met TTS.

De veilige verblijfstijd voor een afstand van 100 m is bijna 4 uur.

Merk op dat de M-weging (niet uitgevoerd) deze afstand in de praktijk wat zal

verkleinen en de verblijfstijd wat zal verlengen.

Voor grote vis geldt weer een drempelwaarde van 187 dB re 1µPa2s, met de

aantekening dat deze waarde betrekking heeft op heigeluid. Bij continu geluid mag

vermoedelijk een hogere drempel worden gehanteerd, maar hierover is ons geen

literatuur bekend. De overschrijding is dus 16 dB. De veilige afstand is

10log(R)=10log(100)+16, ofwel 3981 m, dus bijna 4 km. Veilige verblijfstijd: 36

minuten.

Voor kleine vis (< 2 gram) geldt een drempelwaarde van 183 dB re 1µPa2s.

De overschrijding is dus 20 dB. De veilige afstand is 10log(R)=10log(100)+20,

ofwel 10 km. Veilige verblijfstijd 14 minuten.

De afstand van 10 km (bij 24 uur verblijf) en de verblijfstijd van 14 minuten (op

100 m afstand) gelden ook voor de zeehond.

Zie de ‘veilige’ afstand bij kortere verblijftijden in tabel 1.

2.3.6. Geluid bij het baggeren van zandduintjes

Ten opzichte van de pijpenlegger die hiervoor besproken is, gaan we voor een

baggerschip uit van een SPL van 151 dB re 1 µPa2 op een afstand van 100 m.

De correctie van 49 dB re 1s voor een periode van 24 leidt tot 200 dB re 1µPa2s.

De TTS drempelwaarde voor de bruinvis is 195 dB re 1 µPa2s, wat een

overschrijding van 5 dB betekent. De veilige afstand is 316 m en vermoedelijk wat

minder als de M-weging wordt toegepast. Veilige verblijfstijd: 7,5 uur.

De TTS drempelwaarde voor vis is 187 dB re 1 µPa2s, wat een overschrijding van

13 dB betekent. De veilige afstand is 1995 m, dus ongeveer 2 km. Veilige

verblijfstijd: 72 minuten.

Voor kleine vis is de drempel 183 dB re 1 µPa2s, wat een overschrijding van 17 dB

betekent. De veilige afstand is hiermee iets meer dan 5 km. Veilige verblijfstijd: 28

minuten.

Datum

5 april 2011

Onze referentie

TNO-MEM-2011-00473

Blad

14

Ook voor de zeehond geldt een veilige afstand van iets meer dan 5 km en een

veilige verblijfstijd van 28 minuten.

Zie de ‘veilige’ afstand bij kortere verblijftijden in tabel 1.

Inzicht van TNO over onderwatergeluid ten gevolge van het stromen van het

CO2 in de leiding

Het bijgevoegde memo 2 van Leonard van Lier, TNO Delft, “CO2 injectie P-18A:

onderwater geluid afstraling” bevat informatie over dit onderwerp.

Samengevat zijn de resultaten als volgt:

- Het maximale stromingsgeluid bij de productie van aardgas (in de beginperiode

van de winning) is hoger dan het maximale stromingsgeluid bij de injectie van

CO2.

- Het maximale stromingsgeluid bij de injectie van CO2 is vergelijkbaar met het

stromingsgeluid van de aardgasproductie van enkele jaren geleden.

- In de meeste doorgerekende scenario’s is het stromingsgeluid van de CO2

injectie veel lager dan het stromingsgeluid bij de aardgasproductie in de

afgelopen jaren.

Als orde van grootte van het maximale stromingsgeluid bij de CO2 productie moet

men denken aan een bronniveau van 90 dB re 1 µPa2m

2. Dit niveau heeft

betrekking op een afstand van 1 m tot de bron. Omgerekend naar en afstand van

100 m komt dit neer op Sound Pressure Level van 56 dB re 1 µPa2 ( berekend via

90 – 10log(R ) – 10log(h), met R = 100 m en h = 25 m). Dit is een (zeer) lage

waarde die niet leidt tot TTS bij de bruinvis, de zeehond of vis.

3. Samenvatting

Tijdens de constructiewerkzaamheden van de CO2 injectie-installaties

overschrijden diverse werkzaamheden de door Southall et al. [3] gepubliceerde

(en door Ainslie [7]samengevatte) waarden voor TTS (temporary threshold shift,

tijdelijke gehoorschade). Het gaat hierbij om boren, pijpenleggen en baggeren.

De resultaten zijn te vinden in Tabel 1. De getallen hebben betrekking op een

periode van 24 uur, maar een ‘veilige’ afstand is ook uitgerekend voor een kortere

verblijftijd van 6 resp. 3 uur. In dat geval kan het dier dichterbij de bron komen

omdat het zijn ‘dagdosis’ dan in een kortere tijd ontvangt.

Daarnaast is ook de ‘veilige verblijftijd’ opgenomen die geldt voor een dier dat zich

op 100 m afstand van de werkzaamheden bevindt.

De veilige afstand voor de bruinvis en de zeehond zal in de praktijk overigens wat

dichter bij de bron liggen omdat de drempel is gebaseerd op een M-gewogen

Sound Exposure Level; deze weging is echter niet toegepast bij de geluidniveaus

zoals die uit de literatuur zijn verkregen. De veilige verblijftijd is om diezelfde reden

wat hoger.

Datum

5 april 2011

Onze referentie

TNO-MEM-2011-00473

Blad

15

Voor vis geldt dat de drempel gebaseerd is op een ongewogen Sound Exposure

Level. Voor vis geldt ook dat ons geen drempelwaarde bekend is die specifiek

betrekking heeft op continu geluid zoals dat optreedt bij boren, pijpenleggen en

baggeren. De gepubliceerde drempel is gerelateerd aan heigeluid (pulsen). Vaak

geldt voor continu geluid een hogere drempel dan voor pulserend geluid (zoals

heigeluid), hetgeen leidt tot een kleinere ‘gevarenzone’ (elke 3 dB hogere waarde

betekent een halvering van de ‘veilige afstand’) en een langere veilige verblijftijd,

maar voor vis zijn ons hierover geen literatuurgegevens bekend.

Het TTS niveau wordt overschreden bij boren, pijpenleggen en baggeren. Overige

activiteiten tijdens de aanlegfase produceren weliswaar onderwatergeluid, maar

niet van dien aard dat dit aanleiding geeft tot een nadere kwantitatieve analyse.

Het stromingsgeluid in de riser pipes als gevolg van de CO2 injectie of de

aardgasproductie tijdens het in bedrijf zijn van de installaties leidt niet tot het TTS

niveau. In zijn algemeenheid geldt bovendien dat het stromingsgeluid van de CO2

injectie zich op een lager niveau bevindt dan dat van de aardgasproductie.

Tabel 1 Bron van onderwatergeluid en relatie met TTS voor bruinvis en vis

Bron van

onderwater

geluid

Diersoort Drempel

(dB re 1µPa2s)

cumulatief 24 uur

Sound Exposure Level

(dB re 1µPa2s)

op 100 m afstand

cumulatief 24 uur

Veilige afstand

(m) (afgerond)

bij verblijf 24 uur

Idem bij

6 uur

verblijf

Idem bij

3 uur

verblijf

Veilige

verblijf-

tijd op

100 m

afstand

boren bruinvis 195 199 250 63 32 9,5 uur

grote vis 187 199 1 585 400 200 1,5 uur

kleine vis 183 199 4 000 1 000 500 36 min.

zeehond 183 199 4000 1.000 500 36 min.

pijpen bruinvis 195 203 630 160 80 4 uur

leggen grote vis 187 203 4 000 1.000 500 36 min.

kleine vis 183 203 10 000 2 500 1 250 14 min.

zeehond 183 203 10.000 2.500 1.250 14 min.

baggeren bruinvis 195 200 315 80 40 7,5 uur

grote vis 187 200 2 000 500 250 72 min.

kleine vis 183 200 5 000 1 250 625 28 min.

zeehond 183 200 5.000 1,250 625 28 min.

Datum

5 april 2011

Onze referentie

TNO-MEM-2011-00473

Blad

16

4. Literatuur [1] R. McCauley, 1998, Radiated underwater noise measured from the drilling

rig Ocean General, rig tenders Pacific Ariki and Pacific Frontier, fishing vessel Reef Venture and natural sources in the Timor Sea, Northern Australia Prepared for: Shell Australia; Shell House Melbourne; PROJECT CMST; PORT C98-20; NTRE FOR MARINE SCIENCE AND TECHNOLOGY; RTIN UNIVERSITY OF TECHNOLOGY WESTERN AUSTRALIA 6102

[2] Ferguson, B.G.; Lo, K.W.; Rodgers, J.D.; 2010; Sensing the underwater

acoustic environment with a single hydrophone onboard an undersea glider; OCEANS 2010 IEEE - Sydney; Issue Date: 24-27 May 2010 ; On page(s): 1 - 5 Location: Sydney, NSW ; Print ISBN: 978-1-4244-5221-7

[3] Southall, B.L., Bowles, A.E., Ellison, W.T., Finneran, J.J., Gentry, R.L.,

Greene Jr., C.R., Darlene, D.K., Ketten, R., Miller, J.H., Nachtigall, P.E., Richardson, W.J., Thomas, J.A., and Tyack, P.L. (2007), Marine mammal noise exposure criteria: initial scientific recommendations, Aquatic Mammals 33(4), pp. 411-522

[4] Jean-Pierre Henriet, Wim Versteeg, Peter Staelens, Jeroen Vercruysse &

David Van Rooij; 2005; Monitoring van het onderwatergeluid op de Thorntonbank Referentietoestand van het jaar nul; Eindrapport JPH/2005/sec15; Studie uitgevoerd in opdracht van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen, Beheerseenheid Mathematisch Model Noordzee

[5] Nathalie J. Patenaude1, W. John Richardson1, Mari A. Smultea1, William

R. Koski, Gary W. Miller, Bernd Würsig, Charles R., GReene JR., 2002, AIRCRAFT SOUND AND DISTURBANCE TO BOWHEAD AND BELUGA WHALES DURING SPRING MIGRATION IN THE ALASKAN BEAUFORT SEA, Marine Mammal Science, v18, p309-335.

[6] W. John Richardson, Charles R. Greene, Jr., Charles I. Malme - 1998 -

Marine Mammals and Noise - Nature - 576 pages

[7] Michael A. Ainslie, 2010, Principles of Sonar Performance Modeling,

Springer.

[8] Hastings MC, Reid CA, Grebe CC, Hearn RL, Colman JG, 2008, The effects

of seismic airgun noise on the hearing sensitivity of tropical reef fishes at Scott Reef, Western Australia, Proceedings of the Institute of Acoustics, Vol. 30. Pt.5

BIJLAGE 2

TNO

Stieltjesweg 1

2628 CK Delft

Postbus 155

2600 AD Delft

www.tno.nl

T +31 88 866 20 00

F +31 88 866 06 30

[email protected]

Datum

5 april 2011

Onze referentie

TNO-MEM-2011-00560

E-mail

[email protected]

Doorkiesnummer

+31 88 86 68003

Doorkiesfax

+31 88 866 06 30

Projectnummer

052.01027 Op opdrachten aan TNO zijn de Algemene

Voorwaarden voor opdrachten aan TNO,

zoals gedeponeerd bij de Griffie van de

Rechtbank Den Haag en de Kamer van

Koophandel Den Haag van toepassing.

Deze algemene voorwaarden kunt u tevens

vinden op www.tno.nl.

Op verzoeken zenden wij u deze toe.

Handelsregisternummer 27376655 .

Retouradres: Postbus 155, 2600 AD Delft

Onderwerp

CO2 injectie P-18A: onderwatergeluid afstraling.

Auteur

Ir. L.J. van Lier

1. Introductie

Op het offshore platform P-18A vindt momenteel productie van aardgas plaats.

In de toekomst worden lege gasputten nabij dit platform gebruikt voor de injectie

van CO2. Voor die injectie is extra infrastructuur nodig die kan leiden tot

aanvullende geluidafstraling. Dit memorandum bespreekt de effecten van de

geluidafstraling onder water. De rekenmodellen die gebruikt worden voor de

bepaling van de geluidafstraling hebben een beperkte nauwkeurigheid.

Bovendien is de onzekerheid in de input data aanzienlijk. Daarom is gekozen

voor een relatieve vergelijking, waarbij de geluidafstraling ten gevolge van de

toekomstige CO2 injectie wordt vergeleken met de geluid afstraling ten gevolge

van de huidige aardgas productie.

De belangrijkste geluidsbron is de turbulente stroming in de CO2 riser naar P-18A

en de aardgas risers van P-18A naar P-15. Alternatieve bronnen, zoals klepgeluid

en stromings-geïnduceerd geluid aan T-stukken en gesloten zijtakken, worden niet

in beschouwing genomen. Klepgeluid voor de CO2 injectie is niet relevant, omdat

de piping stroomafwaarts van de regelklep zeer sterk isolerend werkt en niet

afstraalt naar het water. Voor de voorspelling van geluid aan T-stukken is meer

informatie met betrekking tot de routing op het platform nodig. Overigens geven de

lage stroomsnelheden van het CO2 geen aanleiding om sterke stromings-

geïnduceerde bronnen te verwachten.

Verder nemen we aan dat de geluidafstraling van de geïsoleerde CO2 leiding

onder de zeebodem verwaarloosbaar is. Daarom is alleen de geluidafstraling van

de risers relevant.

Royal Haskoning

Businessgroep Industrial Sustainability

Divisie Milieu

T.a.v. dr. I. Thonon

Postbus 8520

3009 AM ROTTERDAM

Datum

5 april 2011

Onze referentie

TNO-MEM-2011-000560

Blad

2/9

Figuur 1 Overzicht geluid bronnen.

2. Input gegevens voor het rekenmodel

De gebruikte riser data is gegeven in Tabel 1.

Tabel 1 Riser gegevens

Aantal risers (CO2) 1 upstream, meerdere downstream (injectie

putten).

Riser lengte 20 m

CO2 Riser buitendiameter 1)

406.4 mm (16”)

CO2 Riser wanddikte 1)

20 mm

Aantal risers (aardgas productie) 5 upstream (productie putten), 1 downstream

Riser lengte 20

Aardgas riser buitendiameter 2)

406.4 (16”)

Aardgas riser wanddikte 2)

20 mm

1) Deze gegevens betreffen de upstream riser van CO2 injectie: de downstream risers zijn

meervoudig concentrisch geplaatste buizen, gevuld met een mengsel van water en olie. Deze

geven een zeer sterke isolatie van geluid en worden daarom buiten beschouwing gelaten.

2) Deze gegevens betreffen de downstream riser van aardgas productie: de upstream risers zijn

meervoudig concentrisch geplaatste buizen, gevuld met een mengsel van water en olie. Deze

geven een zeer sterke isolatie van geluid en worden buiten beschouwing gelaten.

In de vergelijkende analyse zijn voor 4 injectie scenario’s gedefinieerd (Tabel 2).

Deze zijn gebaseerd op de maximale injectie rate met een variatie in pijpleiding

druk en temperatuur. Voor de productie cases (Tabel 3) is gebruik gemaakt van

de productie data van de afgelopen 4 jaar.

Datum

5 april 2011

Onze referentie

TNO-MEM-2011-000560

Blad

3/9

De 5e case is gebaseerd op de maximale productie (1998). Voor deze case is wel

aangenomen dat de pijpleiding druk nog steeds de maximale druk van 120 bar

was.

Tabel 2 CO2 injectie cases.

Case Flow [kg/s] Pup [bar] Tup [oC]

C1 47 67 59

C2 47 67 46

C3 47 125 59

C4 47 125 46

Tabel 3 Aardgas productie cases. Cases G1-G4 zijn de productie van de laatste

4 jaren 2006-2009. Case G5 is de maximale gas productie, die optrad in 1998.

Case Flow [kg/s] Pdown [bar] Tdown [oC]

G1 19.3 27 10

G2 10.9 25 10

G3 8.4 24 10

G4 6.0 20 10

G5 102 120 10

De aardgas productie gegevens zijn afkomstig uit de TNO database

3. Afgestraald geluid ten gevolge van turbulente stroming

De turbulentie van de stroming in de leiding leidt tot een breedbandig

geluidspectrum in de leiding. De standaard VDI 3733- “Noise at Pipes” geeft een

empirische uitdrukking voor het totale geluidvermogen in leiding [1]. Deze

standaard geeft ook een richtlijn voor de spectrale verdeling van het geluid in

octaafbanden. Belangrijke parameters zijn o.a. de dichtheid en de stroomsnelheid

in de leiding. Een typisch resultaat is weergegeven in Figuur 2 (geluidvermogen in

de CO2 injectie piping stroomopwaarts van het platform, bij P=67 bar, T=46oC).

Datum

5 april 2011

Onze referentie

TNO-MEM-2011-000560

Blad

4/9

Figuur 2 Typisch spectrum van het intern stromingsgeluidvermogen.

Het geluidvermogen in de leiding valt af met ~5dB per octaaf. Voor lagere

frequenties is het geluidvermogen constant. Het omslagpunt ligt bij f ~12.5*U, met

U de gas snelheid in m/s.

4. Overdracht door de buiswand

Het interne geluidvermogen wordt door de buiswand afgeschermd. De overdracht

van het geluid door de buiswand hangt af van de eigenschappen van de buis en

het gas en is sterk frequentie-afhankelijk. VDI 3733 geeft een empirische relatie

voor de overdracht van geluid in de leiding naar afgestraald geluid naar de

omgeving, voor een enkelvoudige buis in lucht (voor een buis in water is een extra

correctie nodig). Figuur 3 geeft een typisch voorbeeld van de overdracht door de

buiswand. De buiswand schermt het laagfrequente geluid zeer efficiënt af, terwijl

de buis bij hogere frequenties meer ‘transparant’ wordt.

Datum

5 april 2011

Onze referentie

TNO-MEM-2011-000560

Blad

5/9

Figuur 3 Typisch spectrum van de geluidoverdracht door een pijpwand.

Op het P-18A platform is de buiswand van de upstream aardgasproductieputten

niet enkelvoudig, maar bestaat uit een complex van vier concentrisch geplaatste

casings and tubings. De binnenste annulus is gevuld met gas/CO2, de overige met

water/olie. Als eerste orde benadering kan de som van de individuele

overdrachten worden gebruikt, het geen resulteert in een extreem goede

afscherming van het geluid. Hetzelfde geldt voor de downstream CO2 injectie

putten. Derhalve kan worden volstaan met de analyse van de upstream CO2

injectie riser en de downstream aardgasproductie riser.

Figuur 4 geeft de gemiddelde waarden van de overdracht door de pijpwand voor

CO2 en aardgas. De afscherming door de buis is in het geval van aardgas sterker

dan in het geval van CO2, veroorzaakt door het relatief grote verschil in dichtheid

tussen gas en staal. De gemiddelde afscherming van geluid in de aardgasriser is

10 dB hoger dan voor CO2.

Datum

5 april 2011

Onze referentie

TNO-MEM-2011-000560

Blad

6/9

Figuur 4 Overdracht door de buiswand, voor gas productie riser en CO2 injectie

riser.

5. Afgestraald onderwater geluid

Het bovengenoemde model voor afgestraald geluidvermogen is toepasbaar op

pijpen in lucht. Voor de afstraling naar water dient een correctie te worden

meegenomen. In het algemeen zal de geluidafstraling naar water efficiënter zijn

dan naar lucht. De precieze verhouding is afhankelijk van de frequentie.

Figuur 5 geeft een voorbeeld; bij lage frequenties is de correctie van een

afstralende pijp in water ongeveer 16 dB. Bij hoge frequenties is de correctie van

een afstralende pijp in water ongeveer 36 dB.

Figuur 5 Afgestraald vermogen van een pijp in water ten opzichte van een pijp in

lucht [1].

Datum

5 april 2011

Onze referentie

TNO-MEM-2011-000560

Blad

7/9

6. Resultaten

De geluidvermogens in de leiding (Lwi), uitgedrukt in dB re 1pW (1 picowatt), ten

gevolge van stromingsgeluid, voor de CO2 injectie (4 cases) zijn hieronder

weergegeven (Tabel 4). Hieruit is het afgestraalde geluidvermogen van de risers

naar het water (Lwo) berekend, rekening houdend met de overdracht door de

buiswand (Figuur 4), de correctie voor afstraling naar water (Figuur 5) en een

waterdiepte van 20 meter. Merk op dat het hier gaat om het geluidvermogen, niet

om het geluiddrukniveau. De relatie tussen beide komt later aan de orde.

Tabel 4 Resultaten voor geluidafstraling voor CO2 injectie.

Case Lwi [dB re 1pW] Lwo [dB re 1pW]

C1 45 41

C2 41 34

C3 12 8

C4 5 2

Dezelfde gegevens ten gevolge van stromingsgeluid door de gasproductie zijn

gegeven in Tabel 5.

Tabel 5 Resultaten voor geluidafstraling voor gas productie.

Case Lwi [dB re 1pW] Lwo [dB re 1pW]

G1 61 57

G2 48 41

G3 42 34

G4 38 27

G5 72 75

De maximale geluidproductie voor CO2 injectie is 16 dB lager dan de geluid

afstraling door de aardgas productie in 2006-2009. In vergelijking met de

maximale aardgasproductie (in 1998) is de afstraling door CO2 injectie zelfs 34 dB

lager.

Het afgestraalde geluid is breedbandig van karakter en heeft een maximum rond

4 kHz.

Om het afgestraalde geluidvermogen om te rekenen naar geluiddrukniveaus

hanteren we een simpele vuistregel. Dit omdat het in eerste instantie om een orde

van grootte gaat. Deze regel luidt: een bronniveau (SL) van 171 dB re 1 µPa2m

2

komt overeen met een geluidvermogen van 1 W.

Een geluidvermogenniveau van 41 dB re 1 pW komt ongeveer overeen met een

geluidvermogen van 10-8

W. De vuistregel geeft nu aan dat dit overeenkomt met

een geluiddrukniveau van ongeveer 91 dB re 1 µPa2m

2. Dit is een laag getal dat

niet leidt tot TTS bij de bruinvis.

Ook het geluid bij de top-gasproductie van destijds, geluidvermogen 75 dB re 1

pW, ofwel een geluiddrukniveau van grofweg 125 dB re 1 µPa2m

2 leidt niet tot een

TTS niveau.

Datum

5 april 2011

Onze referentie

TNO-MEM-2011-000560

Blad

8/9

Figuur 6 Afgestraald geluid als functie van frequentie voor de CO2 injectie

scenario’s.

Figuur 7 Afgestraald geluid als functie van frequentie voor de aardgasproductie

scenario’s.

Datum

5 april 2011

Onze referentie

TNO-MEM-2011-000560

Blad

9/9

7. Conclusies

Het afgestraalde onderwatergeluid ten gevolgde van stromingsgeluid door de

CO2 injectie ligt voor de meeste scenario’s op een lager niveau dan de

geluidafstraling ten gevolge van de aardgasproductie in de jaren 2006-2009, en

beduidend onder het geluidniveau veroorzaakt tijdens de top aardgasproductie in

de beginjaren van de gaswinning. In geen van de gevallen (CO2 en aardgas)

bereikt het stromingsgeluid het TTS niveau. Voor zowel de productie- als de

injectiescenario’s ligt het maximum van het afgestraalde spectrum rond 4kHz.

8. Referentie

[1] VDI 3733 “Noise at pipes”, July 1996

RAAP-RAPPORT 2211

Buisleiding Waterstaatswerken,

Duinen en Zee

Gemeente Rotterdam (deels)

Archeologisch vooronderzoek: een

bureauonderzoek

drs. R.A.C. Kroes

RAAP Archeologisch Adviesbureau BV, 2011

Colofon

Opdrachtgever: Royal Haskoning

Titel: Buisleiding Waterstaatswerken, Duinen en Zee, gemeente Rotterdam (deels);

archeologisch vooronderzoek: een bureauonderzoek

Status: eindversie

Datum: 1 maart 2010

Auteur: drs. R.A.C. Kroes

Projectcode: ROAD

Bestandsnaam: RA2211_ROAD

Projectleider: drs. R.A.C. Kroes

Projectmedewerkers: niet van toepassing

ARCHIS-vondstmeldingsnummers: niet van toepassing

ARCHIS-waarnemingsnummers: niet van toepassing

ARCHIS-onderzoeksmeldingsnummer: 43673

Bewaarplaats documentatie: RAAP West-Nederland

Autorisatie: drs. I.A. Schute

Bevoegd gezag: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed

ISSN: 0925-6229

RAAP Archeologisch Adviesbureau B.V.

Leeuwenveldseweg 5b

1382 LV Weesp

Postbus 5069

1380 GB Weesp

telefoon: 0294-491 500

telefax: 0294-491 519

E-mail: [email protected]

© RAAP Archeologisch Adviesbureau B.V., 2011

RAAP Archeologisch Adviesbureau B.V. aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade

voortvloeiend uit het gebruik van de resultaten van dit onderzoek of de toepassing van de adviezen.

RAAP-RAPPORT 2211

Buisleiding Waterstaatswerken, Duinen en Zee, gemeente Rotterdam (deels)

Archeologisch vooronderzoek: een bureauonderzoek

4

Samenvatting

In opdracht van Royal Haskoning heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau in november 2010

een bureauonderzoek uitgevoerd in verband met de aanleg van een CO2-transportleiding in de

Noordzee.

Dit onderzoek diende te worden uitgevoerd omdat realisatie van de plannen zou kunnen leiden tot

aantasting of vernietiging van mogelijk aanwezige archeologische resten. Het onderzoek omvatte

het verwerven van informatie over bekende en verwachte archeologische waarden en had tot

doel een gespecificeerde archeologische verwachting op te stellen voor het plangebied. Op basis

van de gespecificeerde archeologische verwachting en de aard en omvang van de voorgenomen

bodemingrepen is vervolgens in hoofdstuk 3 een advies geformuleerd met betrekking tot eventueel

archeologisch vervolgonderzoek.

Op basis van de gespecificeerde archeologische verwachting (§ 2.2) en de voorgenomen

bodemingrepen (§ 1.3), kan worden geconcludeerd dat bij de aanleg van de buisleiding vermoede-

lijk archeologische waarden zullen worden verstoord.

Meer specifiek zijn de volgende bevindingen van belang:

Binnen 300 m van het lange tracé bevinden zich vier bekende scheepswrakken (wraknummers •

1870, 1871, 1874 en 3133), waarvan ten minste één uit de periode van de Tweede Wereldoor-

log. De andere drie zijn ongedateerd. Wraknummers 1870, 1871 en 1874 zijn inmiddels afgedekt

door de Maasvlakte. Wraknummers 1870 en 3133 liggen vrijwel in het tracé.

Binnen 300 m van het korte tracé bevinden zich vier bekende scheepswrakken (wraknummers •

3545, 1947, 1930 en (wederom) 1870).

Voor de ‘actieve laag’ geldt een hoge verwachting voor het aantreffen van scheepswrakken.•

Er bestaat een kans op het aantreffen van vliegtuigwrakken uit de Tweede Wereldoorlog.•

Op basis van de resultaten van dit bureauonderzoek wordt in het tracé in het kader van de voor-

genomen bodemingrepen op land en in de delen waar gestuurde boringen plaatsvinden, geen

archeologisch vervolgonderzoek aanbevolen.

Op basis van de resultaten van dit bureauonderzoek wordt aanbevolen om aanvullend archeolo-

gisch onderzoek te laten verrichten aan het tracé op zee in de vorm van een inventariserend veld-

onderzoek (IVO) opwaterfase verkennend, bestaande uit geofysisch onderzoek.

Geadviseerd wordt een combinatie uit te voeren van side scan sonaronderzoek en magnetome-

trisch onderzoek in een zone tot 300 m buiten de as van het tracé. Doel van het sonaronderzoek

is het opsporen van aanwijzingen voor mogelijk archeologische resten op en aan de bodem. Doel

van het magnetometrisch onderzoek is het opsporen van mogelijke archeologische resten in de

bodem, die dus afgedekt zijn door sedimenten. Met deze methode kunnen afgedekte magnetische

materialen worden opgespoord.

RAAP-RAPPORT 2211

Buisleiding Waterstaatswerken, Duinen en Zee, gemeente Rotterdam (deels)

Archeologisch vooronderzoek: een bureauonderzoek

5

Inhoud

Samenvatting ........................................................................................................................................ 4

1 Inleiding ............................................................................................................................................ 6

1.1 Kader en doelstelling ........................................................................................................................ 6

1.2 Administratieve gegevens ................................................................................................................. 6

1.3 Waterkundige gegevens .................................................................................................................... 6

1.4 Toekomstige situatie ......................................................................................................................... 8

1.5 Onderzoeksopzet en richtlijnen ......................................................................................................... 8

2 Bureauonderzoek ........................................................................................................................ 10

2.1 Methoden ....................................................................................................................................... 10

2.2 Resultaten ...................................................................................................................................... 10

3 Conclusies en aanbevelingen ................................................................................................ 16

3.1 Conclusies ..................................................................................................................................... 16

3.2 Adviezen voor vervolgonderzoek buiten de m.e.r. (conform KNA) ..................................................... 16

Literatuur .............................................................................................................................................. 18

Gebruikte afkortingen ..................................................................................................................... 19

Overzicht van figuren, tabellen en bijlagen ............................................................................ 20

RAAP-RAPPORT 2211

Buisleiding Waterstaatswerken, Duinen en Zee, gemeente Rotterdam (deels)

Archeologisch vooronderzoek: een bureauonderzoek

6

1 Inleiding

1.1 Kader en doelstelling

In opdracht van Royal Haskoning heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau in november 2010

een bureauonderzoek uitgevoerd in verband met de aanleg van een CO2-transportleiding in de

Noordzee.

Dit onderzoek diende te worden uitgevoerd omdat realisatie van de plannen zou kunnen leiden tot

aantasting of vernietiging van mogelijk aanwezige archeologische resten. Het onderzoek omvatte

het verwerven van informatie over bekende en verwachte archeologische waarden en had tot

doel een gespecificeerde archeologische verwachting op te stellen voor het plangebied. Op basis

van de gespecificeerde archeologische verwachting en de aard en omvang van de voorgenomen

bodemingrepen is vervolgens in hoofdstuk 3 een advies geformuleerd met betrekking tot eventueel

archeologisch vervolgonderzoek.

1.2 Administratieve gegevens

Er zijn twee tracés in studie: een lang tracé (ca. 23 km, waarvan ca. 3 km op het land) en een kort

tracé (18 km op zee). Beide liggen in en direct ten noorden van de Tweede Maasvlakte (gemeente

Rotterdam, figuur 1). Het gebied staat deels afgebeeld op kaartblad 37A en 30C van de topografi-

sche kaart van Nederland (schaal 1:25.000) en geheel op kaartblad 1801 van de officiële Zeekaart

voor de Kust- en Binnenwateren van de Hydrografische Dienst van de Koninklijke Marine.

Vanaf de Maasvlakte loopt het lange tracé eerst noordwaarts tot een productiebron, 8 km uit

de kust en buigt daarna af naar het noordwesten. Het eindigt bij het verlichte productieplatform

P18-A, 18,4 km uit de kust.

Het korte tracé vormt de kortste verbinding tussen de Maasvlakte en het productieplatform P18-A.

1.3 Waterkundige gegevens

Waterbeheerder: RWS.

Gemeente: Op land: Rotterdam; op zee: n.v.t.

Provincie: tot 1 km uit de kust: Zuid-Holland; daarbuiten: n.v.t.

Scheepvaart: tracé kruist uitvaarroute van de haven van Rotterdam.

Stroming: getij, uitstroom grote rivier, zeestroming.

Onderwaterzicht: naar verwachting slecht. Gegevens over zichtbelemmeringen als gasvorming

en begroeiing zijn vooralsnog onbekend.

Diepte: 11-21,5 m.

Zout water.

RAAP-RAPPORT 2211

Buisleiding Waterstaatswerken, Duinen en Zee, gemeente Rotterdam (deels)

Archeologisch vooronderzoek: een bureauonderzoek

7

���

��

������

���

���

��

�� ��

���

�����

���

��

���

��

���

���

���

�����

���

���

�����

���

������

���

�� �� ��

����

Figuur 1. Ligging van de tracés (zwarte lijn) met ARCHIS-waarnemingen (rood), scheepswrakken (blauw) en

sonarcontacten (groen) op de CHS van Zuid-Holland; inzet: ligging in Nederland (ster).

RAAP-RAPPORT 2211

Buisleiding Waterstaatswerken, Duinen en Zee, gemeente Rotterdam (deels)

Archeologisch vooronderzoek: een bureauonderzoek

8

1.4 Toekomstige situatie

Voor de aanleg van de transportbuis zijn op land ondiepe sleuven en diepe, geboorde, trajecten

voorzien. Op zee is een ondiepe ligging voorzien, waarvoor de waterbodem ontgraven zal worden.

Het geplande lange tracé ligt circa 100 m ten westen van reeds bestaande leidingen. Gedetail-

leerde gegevens over de ingrepen zijn nog niet bekend.

1.5 Onderzoeksopzet en richtlijnen

Het onderzoek is uitgevoerd volgens de normen van de archeologische beroepsgroep (zie artikel

24 van het Besluit archeologische monumentenzorg). De Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie

(KNA, versie 3.1), beheerd door de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer (SIKB;

www.sikb.nl), geldt in de praktijk als richtsnoer. Hoewel dit bureauonderzoek primair ten behoeve

van de m.e.r. is opgesteld, is voor de volledigheid toch gekozen voor een KNA-conform bureauon-

derzoek, zodat adviezen omtrent vervolgonderzoek nu al beschikbaar zijn voor wanneer het pro-

ject in een volgende fase terecht komt. RAAP beschikt over een opgravingsvergunning, verleend

door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Zie tabel 1 voor de dateringen van de in dit rapport genoemde archeologische perioden. Achter in

dit rapport is een lijst met gebruikte afkortingen opgenomen.

RAAP-RAPPORT 2211

Buisleiding Waterstaatswerken, Duinen en Zee, gemeente Rotterdam (deels)

Archeologisch vooronderzoek: een bureauonderzoek

9

Geologische perioden Archeologische perioden

Ho

loc

ee

nP

leis

toc

ee

n

Pre

his

tori

e

ChronozoneTijdvak TijdperkDatering Datering

tabel1_standaard_GeoBioArcheo_RAAP_2010

Paleolithicum(Oude Steentijd)

Mesolithicum(Midden Steentijd)

Neolithicum(Nieuwe Steentijd)

Middeleeuwen

Nieuwe tijd

Nieuwste tijd (=Nieuwe tijd C)

Romeinse tijd

IJzertijd

Bronstijd

Laat

Midden

Vroeg

Vro

eg

Laat

Midden

Vroeg

Laat

Midden

Vroeg

Laat

Midden

Vroeg

Laat

Midden

Vroeg

Laat

Vol

A

B

Karolingisch

Merovingisch laat

Merovingisch vroeg

Ottoons

Subboreaal

Atlanticum

Boreaal

Preboreaal

Denekamp

Hengelo

Moershoofd

Odderade

Eemien

We

ich

se

lie

n

Ple

nig

lacia

al

Vro

eg

Gla

cia

al

La

at

Gla

cia

al

La

at

Mid

de

nV

roe

g

Belvedère/Holsteinien

Elsterien

Brørup

Saalien II

Saalien I

Glaciaal x

Bølling

Allerød

Late Dryas

Vroege Dryas

Vroegste Dryas

Vroeg

Subatlanticum

Laat

Subatlanticum

Oostermeer

Holsteinien

- 1795

- 1500

- 1250

- 1050

- 900

- 725

- 525

- 450

- 1650

- 270

- 70 na Chr.

- 15 voor Chr.

- 250

- 500

- 800

- 1100

- 1800

- 2000

- 2850

- 4200

- 4900/5300

- 6450

- 8640

- 9700

- 35.000

- 12.500

463.000

- 250.000

- 16.000

Midden

Jong A

Jong B

Oud

Laat

- 9700

- 450 voor Chr.

- 0

- 3700

- 7300

- 8700

- 1150 na Chr.

- 11.050

- 11.500

- 12.000

- 60.000

- 71.000

- 30.500

- 114.000

- 126.000

- 236.000

- 241.000

- 322.000

- 384.000

- 416.000

- 13.500

- 12.500

- 336.000

Tabel 1. Geologische en archeologische tijdschaal.

RAAP-RAPPORT 2211

Buisleiding Waterstaatswerken, Duinen en Zee, gemeente Rotterdam (deels)

Archeologisch vooronderzoek: een bureauonderzoek

10

2 Bureauonderzoek

2.1 Methoden

Het bureauonderzoek is uitgevoerd om een gespecificeerde archeologische verwachting op te stel-

len. Daartoe zijn reeds bekende archeologische en aardkundige gegevens verzameld en is het

grondgebruik in het plangebied in het heden en verleden geïnventariseerd.

Geraadpleegd zijn de volgende bronnen:

het ARCHeologisch Informatie Systeem (ARCHIS);•

de Archeologische Monumenten Kaart (AMK);•

de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW);•

het Wrakkenregister van het Nederlands Continentaal Plat en de Westerschelde van de Dienst •

der Hydrografie van de Koninklijke Marine (HP 39), editie 2009;

de Correctielijst op HP39, editie 2009, d.d. 9 september 2010;•

het Actueel Dieptebestand van Nederland;•

informatie waterbeheerder;•

historische zeekaarten;•

literatuur en historisch en aardkundig kaartmateriaal (zie literatuurlijst);•

rapportages van eerder uitgevoerd onderzoek in kader van de aanleg van de Tweede Maasvlakte •

(zie literatuurlijst);

de recente topografische kaart 1:25.000;•

recente luchtfoto’s uit Google Earth (http:/www.earth.google.com).•

2.2 Resultaten

Huidige situatie

Op recente topografische kaarten 1:25.000 is het zuidelijke landdeel van de beide tracés afge-

beeld als zandvlakte (strand). De rest van de tracés liggen in zee. Recente luchtfoto’s uit Google

Earth bevestigen dit. Volgens de geraadpleegde topografische kaart bedraagt de huidige maai-

veldhoogte in het landdeel ongeveer 5 tot 5,5 m +NAP.

De diepte van het zeewater bedraagt volgens de zeekaart 11 à 14 m in het deel van de tracées die

direct grenzen aan de Maasvlakte. Verder in noordwestelijke richting varieert de diepte tussen de

20 en 21,5 m (figuur 1).

Het lange tracé volgt het tracé van twee reeds bestaande gasleidingen die zijn aangegeven op de

Zeekaart.

RAAP-RAPPORT 2211

Buisleiding Waterstaatswerken, Duinen en Zee, gemeente Rotterdam (deels)

Archeologisch vooronderzoek: een bureauonderzoek

11

Aardkundige situatie

Geologie en Landschapsgeschiedenis

Aan het einde van de laatste ijstijd bestond de Noordzee uit een uitgestrekte toendravlakte. Ter

plaatse van de geplande tracés lag een vlakte waarin vlechtende rivieren zand afzetten en de wind

dat zand weer opnam en verstoof, plaatselijk tot duinen, naast het rivierdal.

Na het einde van de ijstijd steeg de temperatuur en smolten de landijsmassa’s. Aanvankelijk werd

de toendravlakte natter en raakte deze met bos begroeid, maar als gevolg van de stijgende zee-

spiegel begon de Noordzee langzaam vol te lopen. De vernatting zorgde voor de vorming van veen

-het Basisveen- waarmee het onderliggende landschap werd afgedekt. Aan de zich landinwaarts

verplaatsende kust ontstonden strandwallen waarachter zich lagunes vormden. Daarin werd klei

afgezet -de laag van Velsen. Plaatselijk zullen zandkoppen die tijdens de ijstijd waren gevormd

nog boven dit landschap uit gestoken hebben.

De strandwallen, en een deel van de rivier- en windafzettingen uit de ijstijd werden weer opge-

ruimd door de stijgende zeespiegel, maar de Laag van Velsen bleef op een aantal plaatsen intact,

en daarmee ook het onderliggende Basisveen en het ijstijdlandschap. De ligging en dikte van de

Laag van Velsen is tijdens bureauonderzoek voor de Maasvlakte 2 uitgebreid gekarteerd. Een zeer

kort stukje van het lange tracé kruist een zone waar deze laag nog intact is. Het korte tracé kruist

ongeveer 1,5 km lang de intacte laag van Velsen (figuur 2).

Rond 6000 voor Chr. daalde de snelheid van de zeespiegelstijging en stabiliseerde de kust. De

lagune veranderde in een wadden- en kweldergebied waarin zanden en kleien werden afgezet.

��

��

��

����� �����

��

��

��

����� ����� ����� �����

��

��

���

��

��

��

��

��

��

��

��

��

��

���

��

��

���������� �����

�����

Figuur 2. Verspreiding en dikte van de Laag van Velzen (bron: Hessing e.a., 2005).

RAAP-RAPPORT 2211

Buisleiding Waterstaatswerken, Duinen en Zee, gemeente Rotterdam (deels)

Archeologisch vooronderzoek: een bureauonderzoek

12

Deze afzettingen worden gerekend tot het laagpakket van Wormer. Kort hierna, tegen het einde

van het Mesolithicum, rond 5000 voor Chr., lagen de strandwallen en duinen verder landinwaarts,

ter plaatse van de huidige Maasvlakte (Van Staalduinen, 1979).

Vanaf het Neolithicum lag ook het gebied van de Maasvlakte buiten de kust. De afzettingen die

hier vanaf deze tijd werden afgezet, worden gerekend tot de Bligh Bank Formatie en bestaan uit

onderwateroevers en open zeeafzettingen. De toplaag hiervan, de ‘actieve laag’, is aan verande-

ringen onderhevig als gevolg van golfslag, getijdenwerking en stroming.

IKAW en CHW

Op de IKAW valt een deel van de tracés in een zone met een hoge archeologische verwachting.

Deze waardering is gebaseerd op de bodemgesteldheid in het plangebied (Deeben, 2008; zie ook

www.cultureelerfgoed.nl).

De Cultuurhistorische Waardenkaart voor Zuid-Holland geeft geen informatie over het gebied

waarin de tracés liggen (http://geo.zuid-holland.nl/geo-loket/kaart_chs.html).

Mogelijke verstoringen

Ten behoeve van de aanleg van de Maasvlakte en voor de bouw is in de Noordzee zand gewon-

nen. Zandputten zullen eventuele archeologische resten hebben verstoord. Het lange tracé volgt

echter een reeds bestaande zone met leidingen, waar zandwinning niet is toegestaan. Op basis

van de dieptegegevens uit de zeekaart lijken er ook in het korte tracé geen zandwinputten te

liggen.

In 1872 is de Nieuwe Waterweg gegraven die - ook buitengaats - regelmatig wordt gebaggerd. Een

stuk van het tracé van de buisleiding kruist deze vaarweg. Eventuele archeologische resten zullen

in die vaarweg verdwenen zijn. Er zal overigens ter plaatse van de vaarweg een gestuurde boring

uitgevoerd worden.

Bekende archeologische waarden

ARCHIS en AMK

Er zijn geen bekende archeologische terreinen geregistreerd op de Archeologische Monumenten

kaart (AMK) binnen 1000 m van de tracés.

In ARCHIS staat binnen 1000 m van de tracés één waarneming geregistreerd (ARCHIS waarne-

mingsnummer 409479). Het gaat om een in 2007 onderzocht scheepswrak van een -vermoede-

lijk- klein transportschip, mogelijk uit de 19e eeuw met resten van de lading (metaal) en ballast

(Schute, 2007). De dichtstbijzijnde andere waarnemingen bevinden zich op 2000 m van het zui-

delijkste punt van het tracé op zee. Het betreft twee scheepswrakken, de ‘Louise’ uit 1879 en de

‘Marie’ uit 1878 (ARCHIS-waarnemingsnummers 46834 en 46833). Beide wrakken zijn ook bekend

uit het Wrakkenregister van de Hydrografische Dienst, maar op andere locaties in de buurt (figuur

1).

Wrakkenregister

Binnen 500 m van het lange tracé zijn wel enkele wrakken geregistreerd in het Wrakkenregister.

Het gaat om 7 wrakken.

RAAP-RAPPORT 2211

Buisleiding Waterstaatswerken, Duinen en Zee, gemeente Rotterdam (deels)

Archeologisch vooronderzoek: een bureauonderzoek

13

Drie wrakken liggen verder weg van het tracé dan 300 m: wraknummer 1969, 1872 (de Ceres) •

en 1928 (de Lindisfarne, een Brits stoomvrachtschip, gezonken in 1908 na een aanvaring; http://

www.wrecksite.eu/wreck.aspx?891).

Vier wrakken liggen binnen een afstand van 300 m: wraknummers 1871, 1874, 3133 en 1870.•

Wraknummers 1871, 1874 en 1870 zijn inmiddels afgedekt door de Maasvlakte. Wraknummers -

3133 en 1870 liggen vrijwel in het tracé.

Wraknummer 1874 betreft de Hertha Engelina Fritzen, een Duits stoomvrachtschip dat in 1941 -

aan de grond liep aan de ingang van de Nieuwe Waterweg (http://www.wrecksite.eu/wreck.

aspx?891).

Wraknummer 3133 is geregistreerd als ‘wrakresten, vuile grond, niet langer gevaarlijk voor -

bovenwaterscheepvaart, maar te vermijden bij ankeren, vissen etc.’

Van geen van deze 7 wrakken is een diepte bekend.

Binnen 500 m van het korte tracé zijn eveneens 7 wrakken geregistreerd:

Drie wrakken liggen verder weg van het tracé dan 300 m: wraknummer 1948, 1928 (de eerder al •

genoemde Lindis Farne) en 1968 (de Adolf Kühling).

Vier wrakken liggen binnen een afstand van 300 m: wraknummers 3545, 1947, 1930 en de •

eerder al genoemde 1870.

Van wraknummer 1930 is alleen de positie bekend.-

Wraknummer 1947 ligt op 16,9 m diepte, dit betreft de minst gelode diepte.-

Nummer 3545 is geregistreerd als ‘wrakresten, vuile grond’.-

Eerder veldonderzoek

In 2005 is door Wessex Archaeology een archeologisch assesment uitgevoerd in de vorm van side

scan sonaronderzoek in het gebied waar de Tweede Maasvlakte zou worden aangelegd. Daarbij

zijn enkele locaties aangetroffen die mogelijk van archeologisch belang zijn (Wessex, 2005).

Binnen 500 m van beide tracés betreft het 5 locaties, alle in de buurt van het tracé op land. Het

betreft de locaties:

6048, een harde reflectie, mogelijk in een depressie;•

6049, een harde reflectie in een depressie;•

6076, een rotsblok met slijpgeul;•

6084, een touw of ketting en•

6086, een lineaire reflectie, mogelijk veroorzaakt door een passerend vaartuig.•

Alle vijf de locaties hebben volgens Wessex een laag archeologisch potentieel en zijn niet meege-

nomen in later vervolgonderzoek (Schute, 2007).

Historische kaarten

De geraadpleegde historische kaarten (www.watwaswaar.nl) bevatten geen concrete aanwijzingen

voor de aanwezigheid van archeologische waarden in het tracé.

Op de kaart van Jacob Zwart van de Noordzee uit 1852 wordt de waterdiepte ter plaatse van de

huidige Maasvlakte aangegeven als minder dan 10 vadems, dat is 18,28 m.

RAAP-RAPPORT 2211

Buisleiding Waterstaatswerken, Duinen en Zee, gemeente Rotterdam (deels)

Archeologisch vooronderzoek: een bureauonderzoek

14

Gespecificeerde archeologische verwachting

In de tracés kunnen van onder naar boven 3 verschillende landschappen worden onderscheiden.

Elk van deze landschappen bood de mens een eigen set aan gebruiksmogelijkheden en ze resul-

teren dus ook in een eigen archeologische verwachting. De landschappen en hun archeologische

verwachting worden hieronder behandeld.

Het ijstijdlandschap in het Paleolithicum en Mesolithicum

Tijdens en kort na de IJstijd werd het landschap gebruikt door groepen jagers en verzamelaars. De

top van dit landschap is door latere geologische ontwikkelingen aangetast, maar op plekken waar

het Basisveen en de Laag van Velsen nog intact zijn, kunnen resten uit deze periode worden ver-

wacht op een diepte vanaf 22 tot 20 m -NAP (Van Staalduinen, 1979). Mogelijk ligt de laag dieper,

tot 28 m -NAP (Hessing, 2005), naarmate deze verder weg ligt van de kust. Dit is op een zeer kort

traject in het lange tracé van toepassing en op een ongeveer 1,5 km lang deel van het korte tracé

(figuur 2). Jagers en verzamelaars maakten gebruik van tijdelijke kampementen waarvan de arche-

ologische resten niet zeer talrijk, en ruimtelijk verspreid zijn. De archeologische verwachting voor

dergelijke resten is dan ook laag. Ze zijn ook lastig op te sporen met de gebruikelijke middelen.

Doorgaans zijn ze herkenbaar aan fragmenten houtskool, al dan niet verbrand bot, verbrande leem

en vuursteen.

Het lagunelandschap uit het Mesolithicum

De lagune die in het Vroege Holoceen werd gevormd was zeer slecht geschikt voor bewoning. Er

zal door de mens hoogstens zijn gevist en gejaagd. Archeologische resten van dergelijke activitei-

ten zijn zeer spaarzaam gezaaid en praktisch niet met booronderzoek op te sporen. De verwach-

ting voor resten uit deze periode is uitgesproken laag.

Het water vanaf het Mesolithicum

Vanaf ongeveer 5000 voor Chr. vallen de tracés in zee.

Ze kruisen de vaarroute van en naar Rotterdam. De verwachting voor resten van schepen uit de

‘grote vaart’ is dan ook hoog, maar ook voor de kleinere kustvaart, vissersschepen en uit de koers

geraakte vaartuigen is de verwachting hoog.

De plaatselijke geologie maakt het bovendien mogelijk dat eventuele wrakken (deels) zijn afgedekt

in de actieve laag. Dit betekent dat resten goed geconserveerd zullen zijn en mogelijk geheel zijn

afgedekt.

Er bestaat een kleine kans op het aantreffen van vliegtuigwrakken uit de Tweede Wereldoorlog. Er

zijn geen vliegtuigwrakken bekend in het tracé; het register van verliezen dekt de Noordzee niet.

Dit heeft te maken met het feit dat (delen van) vliegtuigwrakken op zee zeer makkelijk verspreid

raken door factoren die een rol spelen bij het neerstorten (uiteenvallen in de lucht, uiteenslaan op

het water) en daarna (stroming en getij). Een ‘voorspelling’ is op dit punt alleen op te stellen voor

locaties waar in het verleden al wrakdelen geruimd zijn en dit zegt uit de aard der zaak niets over

nog niet ontdekte locaties (mededeling Peter Grimm, Studiegroep Luchtoorlog 1939-1945 (SGLO),

d.d. 13-12-2010).

RAAP-RAPPORT 2211

Buisleiding Waterstaatswerken, Duinen en Zee, gemeente Rotterdam (deels)

Archeologisch vooronderzoek: een bureauonderzoek

15

Niet geheel afgedekte scheepswrakken zullen bij onderzoek met geofysische methoden herken-

baar zijn aan onregelmatigheden in het bodemreliëf. Geheel afgedekte scheepswrakken zullen

bij geofysisch onderzoek doorgaans lastig te treffen zijn en slecht herkenbaar zijn. Een uitzonde-

ring zijn metalen wrakken, die ook in afgedekte staat goed op te sporen zijn met magnetometrisch

onderzoek.

RAAP-RAPPORT 2211

Buisleiding Waterstaatswerken, Duinen en Zee, gemeente Rotterdam (deels)

Archeologisch vooronderzoek: een bureauonderzoek

16

3 Conclusies en aanbevelingen

3.1 Conclusies

Op basis van de gespecificeerde archeologische verwachting (§ 2.2) en de voorgenomen

bodemingrepen (§ 1.3), kan worden geconcludeerd dat bij de aanleg van de buisleiding vermoede-

lijk archeologische waarden zullen worden verstoord.

Meer specifiek zijn de volgende bevindingen van belang:

Op een kort traject in het lange tracé en een 1,5 km lang traject in het korte tracé kunnen nog •

resten intact zijn uit het Paleolithicum en Mesolithicum (figuur 2).

Binnen 300 m van het lange tracé bevinden zich vier bekende scheepswrakken (wraknummers •

1870, 1871, 1874 en 3133), waarvan ten minste één uit de periode van de Tweede Wereldoor-

log. De andere drie zijn ongedateerd. Wraknummers 1870, 1871 en 1874 zijn inmiddels afgedekt

door de Maasvlakte. Wraknummers 1870 en 3133 liggen vrijwel in het tracé.

Binnen 300 m van het korte tracé bevinden zich vier bekende scheepswrakken (wraknummers •

3545, 1947, 1930 en [wederom] 1870).

Voor de ‘actieve laag’ geldt een hoge verwachting voor het aantreffen van scheepswrakken.•

Er bestaat een kans op het aantreffen van vliegtuigwrakken uit de Tweede Wereldoorlog.•

3.2 Adviezen voor vervolgonderzoek buiten de m.e.r. (conform KNA)

Op basis van de resultaten van dit bureauonderzoek wordt aanbevolen om aanvullend archeolo-

gisch onderzoek te laten verrichten in het tracé op zee in de vorm van een inventariserend veldon-

derzoek (IVO) opwaterfase verkennend bestaande uit geofysisch onderzoek.

Geadviseerd wordt een combinatie uit te voeren van side scan sonaronderzoek en magnetome-

trisch onderzoek in een zone tot 300 m buiten de as van het tracé. Doel van het sonaronderzoek

is het opsporen van aanwijzingen voor mogelijke archeologische resten op en aan de bodem.

Doel van het magnetometrisch onderzoek is het opsporen van scheeps- en vliegtuigwrakken in de

bodem, die dus zijn afgedekt door sedimenten. Met deze methode kunnen afgedekte magnetische

materialen worden opgespoord. Daarnaast kan van het reeds bekende wrak 3133 een nauwkeu-

rige locatie worden vastgesteld, zodat kan worden beoordeeld in hoeverre deze het tracé snijdt.

Technieken voor het opsporen van afgedekte niet-magnetische materialen bestaan ook. Te denken

valt aan laagfrequent echolood of grondradar. Grondradar is echter niet bruikbaar in zout water.

Bij de inzet van laagfrequent echolood is de onderzoeksintensiteit echter extreem hoog en blijft de

kans bestaan dat archeologische resten worden gemist. Inzet van deze methoden raden we dan

ook niet aan.

Geofysisch onderzoek onder water behoort conform de KNA Waterbodems versie 3.1 plaats te

vinden op basis van een Programma van Eisen (PvE). Dit PvE dient voor aanvang van het onder-

RAAP-RAPPORT 2211

Buisleiding Waterstaatswerken, Duinen en Zee, gemeente Rotterdam (deels)

Archeologisch vooronderzoek: een bureauonderzoek

17

zoek te worden opgesteld door een senior-archeoloog en goedgekeurd te worden door de overheid

(RCE).

Verder wordt aanbevolen om op land en in de delen waar gestuurde boringen plaatsvinden, géén

archeologisch vervolgonderzoek te laten uitvoeren. De verwachting is dat de ondiepe ontgravingen

geen door de Maasvlakte afgedekte scheepswrakken (1871 en 1874) zullen raken.

De gestuurde boringen leveren in geen enkel opzicht zinnige waarnemingsmogelijkheden op voor

de te verwachten archeologische resten.

Wel wordt geadviseerd om de gestuurde boring ter plaatse van wrak 1870 diep genoeg te leggen

om dit wrak niet te raken. Deze diepte zal in ieder geval ver beneden de oorspronkelijke zeebodem

moeten liggen. Dit voorkomt de verstoring van mogelijke archeologische resten, maar het voor-

komt ook dat de boring op een ondoordringbaar obstakel stuit.

Daarnaast wordt geen vervolgonderzoek aanbevolen om archeologische resten uit het Paleo-

lithicum en Mesolithicum op te sporen. De beschikbare technieken hiervoor zijn praktisch niet

toereikend.

Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden

aangetroffen, dan is conform artikel 53 en 54 van de Monumentenwet 1988 (herzien in 2007) aan-

melding van de desbetreffende vondsten bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

c.q. de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed verplicht (vondstmelding via ARCHIS).

Op basis van de bevindingen van dit onderzoek neemt de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed

een selectiebesluit (contactpersoon drs. A. Otte).

RAAP-RAPPORT 2211

Buisleiding Waterstaatswerken, Duinen en Zee, gemeente Rotterdam (deels)

Archeologisch vooronderzoek: een bureauonderzoek

18

Literatuur

Brenk, S. van den & B. van Mierlo, 2006. Rapportage Archeologische assessment Maasvlakte II.

Periplus Archeomare Rapport 2006-005. Amsterdam.

Deeben, J.H.C. (red.), 2008. De Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW), derde

generatie Rapportage Archeologische Monumentenzorg 155. Rijksdienst voor het Cultureel Erf-

goed, Amersfoort (info: www.cultureelerfgoed.nl).

Hessing, W.A.M. e.a., 2005. Maasvlakte 2: Archeologisch vooronderzoek fase I: bureauonderzoek,

risico-analyse en aanbevelingen voor vervolgstappen. Vestigia-rapport V165. Amersfoort.

Koninklijke Marine, Dienst der Hydrografie, 2009. Wrakkenregister Nederlands Continentaal Plat

en Westerschelde, Den Haag.

Schute, I.A. , 2007. Aanleg Tweede Maasvlakte, gemeente Rotterdam: archeologisch vooronder-

zoek: Maritiem inventariserend veldonderzoek (MIVO), onderwaterfase (karterend). RAAP-rap-

port 1524. Weesp.

Staalduinen, J.C. van, 1979. Geologische kaart van Nederland 1:50.000; 37 West Rotterdam west

(37 W). Haarlem.

Wessex, 2005. Maasvlakte 2, Archeaological Assesment of Sidescan Sonar and Miltibeam Bathym-

etry Data. Salisbury.

RAAP-RAPPORT 2211

Buisleiding Waterstaatswerken, Duinen en Zee, gemeente Rotterdam (deels)

Archeologisch vooronderzoek: een bureauonderzoek

19

Gebruikte afkortingen

AMK Archeologische MonumentenKaart

ARCHIS ARCHeologisch Informatie Systeem

CHS Cultuurhistorische HoofdStructuur

CMA Centraal Monumenten Archief

IKAW Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden

IVO(-P) Inventariserend VeldOnderzoek (Proefsleuven)

KLIC Kabels en Leidingen Informatie Centrum

KNA Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie

-Mv beneden maaiveld

NAP Normaal Amsterdams Peil

PvE Programma van Eisen

SIKB Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer

RAAP-RAPPORT 2211

Buisleiding Waterstaatswerken, Duinen en Zee, gemeente Rotterdam (deels)

Archeologisch vooronderzoek: een bureauonderzoek

20

Overzicht van figuren, tabellen en bijlagen

Figuur 1. Ligging van de tracés (zwarte lijn) met ARCHIS-waarnemingen (rood), scheepswrak-

ken (blauw) en sonarcontacten (groen) op de CHS van Zuid-Holland; inzet: ligging in

Nederland (ster).

Figuur 2. Verspreiding en dikte van de Laag van Velzen (bron: Hessing e.a., 2005).

Tabel 1. Geologische en archeologische tijdschaal.

��

� � ������������� ���� ����������������������

��

� ���� ���������� ������������������

��������������������

�������������������������������������������������

��

� � ������������� ���� ����������������������

�����������

������ ���� � !!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!! "

# ��$������!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!! % ��� ��� � ��������������������������������������������������������������������������������������������������������������! ��� "����������������������������������������������� �����������������������������������������! ��# $�%������ ���&��%�����������������������������������������������������������������������������������������������������������!

" �������� ����������!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!! & ��� ' ����(��� ��������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������) ��� ��� ���������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������* ����� ��� ��������� ���� ������������������������������������������������������������������������������������������*

��# +�(���,����� ����������������������������������������������������������������������������������������������������������������������* ��#�� ������ �������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������* ��#�� � ��������������� ���� ����������������������������������������������������������������������������������������

��- � �����������������������������������������������������������������������������������������������������������������

' (��( ���)� ����$�*+�������,������$���!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!## #�� .� ������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������ #�� ������(� �������/&���������������������������������������������������������������������������������������������� #���� ������(������ ����&����00*������������������������������������������������������������������������ #���� 1 �������������&�������������������������������������������������������������������������������������������������# #���# �"�����������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������-

#�# 2���� ��,������������������,���������������������������������������������������������������������������������! #�#�� "����������������������������������������������������������������������������������������������������������������������!

#�- "�������������3�����4�������� �������(� ��� �����������������������������������������������������5 #�-�� 6��&��,���������������� ����������� ��������������������������������������������������������5 #�-�� $���%����7�� ��������������� ��,������������������,������������) #�-�# 2���� ��,����������������������������������������������������������������������������������������������������* #�-�- 2���� ��,�������(������ ������� ������,���� ���������������������������������������������* #�-�! 8�����������(������ ����������������������� �

������(������ ����&����00*�3"�(���������4 ������������������������������������������������������������ #�-�5 8�����������(������ ����������������������� �1 �������������&��

� �� #�-�) 8�����������(������ ������������������"������������������������������������������������#

- �.,�+�������..��(��)� (������,���)�� ���(�� !!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!"- -�� ��(�,�������������� ������������������������������������������������������������������������������������������������������- -���� ��� ������������� ���� ��������������������������������������������������������������������������������- -���� +�(���,�����9��������������������������������������������������������������������������������������������������5

-�� ��(�,��������������(�����������������������������������������������������������������������������������������������* -�# ��(�,�������������� ���������������������������������������������������������������������������������������������������#� -�- ��� ����� ������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������#�

% ��������(�� (���������(��������(/ �++�$�����!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!'" !�� .� ����������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������#�

��

� � ���������#��� ���� ����������������������

!�� ��������(����: ����������,�;�: ������ ��������������������������������������������������������#� !���� .����������������� ��������������������������������������������������������������������������������������#� !���� ��������������(����� ���������������������������������������������������������������������������������������������## !���# �����������������������������������������������������������������������������������������������������������������#-

!�# ��������(����� ��� ��;�<������ ���������������������������������������������������������������#! !�#�� .����������������� ��������������������������������������������������������������������������������������#5 !�#�� ��������������(����� ���������������������������������������������������������������������������������������������#) !�#�# �����������������������������������������������������������������������������������������������������������������#*

!�- ��������(����2�����������������������������������������������������������������������������������������������-� !�-�� .����������������� ��������������������������������������������������������������������������������������-� !�-�� =� ���������(�����>�������������� �������������������������������������������������������������-# !�-�# ��������������(����� ���������������������������������������������������������������������������������������������-# !�-�- �����������������������������������������������������������������������������������������������������������������-!

!�! ��������(�����������+������;�<&����"��,�������������������������������������������������-* !�!�� .����������������� ��������������������������������������������������������������������������������������-0 !�!�� ��������������(����� ���������������������������������������������������������������������������������������������!� !�!�# �����������������������������������������������������������������������������������������������������������������!�

!�5 ���&�%�������(������ ���������������� �������� ���������������������������!�

0 �..��(��� ����. ��� !!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!%0 5�� .� ����������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������!5 5�� � �����������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������!5 5�# : ��,&��%��������������� �������������������������������������������������������������������������������������!5 5�- �����������������������������$���������3��(���,�����4�����������������������������5� 5�-�� ��������������������(����: ����������,�;�: ������ ����������������������5� 5�-�� ��������������������(����� ��� ��;�<������ ������ ����������������������5# 5�-�# ��������������������(����2����������� �������������������������������������������������5- 5�-�- ��������������������(���������������+������;�<&����"��,�������5!

& � ��1���(��..��(��!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!0& )�� $���%�������������������(��������������������������������������������������������������������������������������5) )�� �������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������5*

2 3�..��(��� ��4�� ��(����$��!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!&# *�� .� ����������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������)� *�� ?������� ����������������(����� ����������������������������������������������������������������������)� *�# ?������� ��������������������������������������������������������������������������������������������������������)�

5 ����$�*+�����$(����(�� ������,������$���� ����..��(���3���$� ��.�� ��(����$��4 !!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!&' 0�� ������(������ ����&����00* �������������������������������������������������������������������������������)# 0�� 1 �������������&�����������(������ ����"�(��������� ����3������������4

� )# 0�# 2���� ��,�������(������ �����������������"����������������������������������������������������)! 0�- 2���� ��,�������(������ ������� ������,����������������������������������������������������������)! 0�! ��� ����� ������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������)!

#6 ����$�(��� ����..��(��!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!&0 ���� .� �����������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������)5 ���� ��(�,��������������� ������������������ ����������������������������������������������������)5 ���# ������������������������� ���������� ����� ����������������������������������������������)) ���- @������ ������ � ���������������9��������� ����������������������������)* ���! ?���������������� ���������������������������������������������������������������������������������������������)*

A������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������*�

��

� � ���������-��� ���� ����������������������

,�*$����!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!2' @.BA�+��-��9�+� ����������������� �� �����������������������������������������������������������������������������������*- @�� ����-��9�+��� � �������� ����������������������������������������������������������������������������** @�� ����-�#9��������������������� ������������������� �����������������������������������������������������*0 @�� ����!��9�2���,� �������3��(4��(�����>�������: ����������,�;�: ������ ����05 @�� ����!�����+���%���������3,� ,���,4��������: ����������,�3����(�� �4������������������0) @�� ����!��(��"�(�����>����: ������ ��������������������������������������������������������������������������������������0* @�� ����!��9�2���,� �������3��(4��(�����>�������� ��� ��;�<������ �����������00 @�� ����!�#9�2���,� �������3��(4��(�����>�������2���������������������������������������� ��� @�� ����!�-9�2���,� �������3��(4��(�����>��������������+������;�<&����"��,

��������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������� ��! @�� ����!�!9�=�� �� ��,������� �������(������������ ��� ������3��(4��(�����>���

��������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������� ��) @�� ����5��9�: ��,&��%��������� ������������������������������������������������������������������� ��0 �

��

� � ���������!��� ���� ����������������������

� ��������

��� � � � ������������������

���(�����������$������ �����(� ���((���������=������� �������������� ���

��������� �������� ��������������������������������"�����������������(�,����

� ������=$�����������=$����������������������=������� �$�� �������������

�� �������������������"���=$����������� ��,���������� �������������=.��

"����� �����������������������(����,,���������������������!�����������&������

�� ���� ������ �������$�����������&������������������������ �����������%��

��������%� ��������������&�������������%�������(���������������� �������

������ �����������������&������%�������������� ��������������������������� ���

�������(�������� ��� ��,��������!�? ����$������������.������?�=�&�������,������

��������� �����%�� ��� ��,������������(�������������� ����������� ��������

$�� ����

.��������������������������?� ������������������?���� �,���3=$����������4�

&���������������� ���������� ����������������������������������������� �������

$��������������������������� � ������������(������� ���������������������%����

���������( ��,��� ����������(���� �������(��������������(�������( ��,���������

��� ����������C������D��C8��������D��C' ����� D����C$�� ��D��&��������� ��������� �

��������������,��������� ���&�����������������%���������/�����

���������������������������������������������/�������������������� ��������

����� ��������������������� ����������������

��� � �� ��������������� �������� ��� �� �����

��� ����������������������������������������������������������������(�� ��

(�������������� � ����������������������������$�������������� ��������������

��������(������ ��� ���� ��� ��,������������������ ��������(���,���������

����������� �����������������.�������� ������������������������������ ���3"�������

����4�&��������� ��� ��,������������������������������������� ���(������ ���

.���&�����%����� ��,��������������3"��,��������������������4�&���������

������������������������������������(������ �����������(�����������$ ����

���� ��������������������C������D��� � �������(�� �����(�������%���������%��

��� ������������������ �������������CE���,�����11&���=$���/�������D�

3=�>� "��,�����������4��������� ����

��� � ���� �� ����� �����

��������� ���������������,�&����������������,�������������� �����������

(����������3(��&�����F� ��������������������� ����4��"�������,�#�(����������

�������������,��������������������&�����������������(�� ��(��������������

����������������������?�=���������.����������,�-������������ ��������

��

� � ���������5��� ���� ����������������������

C��(�,�����D�� ����9�����������������%��,��������� ��� ��,���� ������������

� ����������������������,&�������������������������������������� ��� ��,��� ������

� ����������� ������������������ ����������&����������� �����3�����������,�54�

�����������%������.����������,�!������������������������������������ ��

���&�,,� ����(�����������������������&�������(������������������(�����.�����

��������,,���5����)�&����������� ������������������������ ��������(���,��������

����������� �����(����������3��������,�)���� ������� �����������������

��������4��.����������,�*�&������������������� ������� ���(�����������.��

��������,�0������������ �������������� ��,�������(������ ����� ������������

� ��������������������(����������%��������������%�������������������������

��� ����������.����������,�������� �����&�������������������� ��� ��,��

�� � �������������������������,������������������(������ ����&����

��

� � ���������)��� ���� ����������������������

� �������� �� ������

"��������������&����������(�����(����������������������������������������?�=�

3"��,�����������4��8���(�������������%�������������C�������������

��������������������D�&������� ������ ��������� �����������

��� ���!���

����������� �������(�������%����������? ���� �,���(���=������� ��1����������

��������� �������������������� ������������������� ����������������

(��� �������3� �������������������� ��4�&������������ ��(��� �������%� ��������� �

�����!�,� � ����� ����&������&�����������!�,� � �������������� ����%� ������

3��������� �������������4�����������,� � ��������������%��(��� ��"�������G�

��������������?''#�������? ���� �,��������������������%�������(��� �������

(�������%������� �������� �������������������� ���(�����2��������,��������,������

��������G��������(��� ����������������������&��������������G������������������

(������������ �������%� ��� �����$����������%���� �������(��� ������������������

'�*������������� ����� ������������������������ ��$����������� ����� ��

�������������� ���������������� ��������������� ���� ����������������������� ���������������

� �������������� � ��������!���������������""������#����������$���������������#���

����� ����������

��

� � ���������*��� ���� ����������������������

��� "������

����� �������� �����������.��������� ���������������3=�>� "��,�����������FF4�%��������������������

(���������������� ��������� ��������� ���������������� ������������?''#�

��������������? ���� �,��������������� � ��������������������(��&� ���%���� ���

,���(�������%����� ���� ������������ �����9��

� ��������������������&����������,,����

� �� ��������������

� ��������,� ����������� ��������3(��&���� ���������,,���� ������� 4�

� �F��������������(���,�

� �F����&�������(���,�

���������� ���� ��������������%�����������������������&����������������,�-�

�����������%������

������� ��������������������� ����������(��� �������&������(������ �����

"��,������3��������������4�������"������3����4��

��� # �!���$����

����� ������������������� ����������� �����(��������������������������$�������%�������������

?''#���������������� �����������,������������� H ����������������������,��������

��������������������,������%&��� ��������� ������������?''#������������������

���� �,���������������� ��(���������������� ���������,��������&������ ��� ���

���������������H �3 ����4�$���2���������� ������%�������$���������&��������(���

���� �,���������������� �����������������������&���(���%��������I��� ��� ��,����$��

&��������������������������,��������.�������������&����������������� ���������

�������������������� ������

������������������������������������������������������������������������,���������%������������������ ���������������� ���������������3=�>� "��,������������4���

��

� � ���������0��� ���� ����������������������

����������%�&������� #��������� ����� "� ������ �� ����'������� ��(���

�����,�%��������� �������������������� ������������� �����������(�,����� ��

J$����������������,�������������(�������K�3������� (��������������4��"���

���&���������������������� ����������(�����������������&������������

�������������������$����������������� ����� ��������(�������� ���������

"������,����&�����������,,������������,������%&��� ��������� �����31+�4����

�LL������������������8�(� �������������� ������� ����������&������� ����������

������������� ������

(�7���"!#8���9��������������:���;����������

��������� ��9���9������

=��,�����(����?''#� #���������� #7����

����������������� ��������,�������

����������� �����

�����)�������� #7����3���4�

$��������� ������)������,�7����

$���(�����������������>� �����0�H �

@��������������������� *�������7�����

+���������������$������������������ ��� � ��������7�����

"���������������������(���������������� �����������������������9�

�� =��,�����������(������ �����������,�������&����������,�� ������������

���&�%����%&��� ���F����3$�4�&��������&������������������ (��������

,�� ��7&������ ���(��� ������,�� &�������������� ������

�� �(���������"���%������ ���&����������������,�������������� ������������

,� � ��&���(���������,������������������&��������(������ ������

�(�������� ������������.����%��,� � ��&��������$�����������,�������

����������������(���������������(������� ���� ��

��

� � �������������� ���� ����������������������

#� �����������.������� ������,� � �&��������������� ��������&�� �������$��

���� ��,�����������(������� ���� �3���������4�������������������

�(�������� �����������$�� �������������3����&� 4�%�������$������� ��������

$���� ���(�������� ������������$������� �&��������� ��� ��������

��������� ��,����������������������� ������&�� �����(�������� ��������&�����

�����(���,���������$�����������������

-� =����������������(�������� ���������+��������������(�����������

������������������� ���%�����������������������������(�������� �������������

%���� ����� ��%����������%������������������� ���������&��,%�� ���������

�����(������� ���� ��.�����������������������&���������(�������� ��������

���������� ���(��� ������������ �������&�� �������%���������

������������������&���������(���� ������ ��������������������������

����� ������

!� � ����������������������$��������������������������������������&� �%������

$�����������&����� ���(��� �������� ������������������&���������,�

��(�������%���������������I�����������(��� �������,���&���������������������

������ �� ����������#�!��� �������������������%����

����� �� �����������������.���������������� �����&������������ ��������3����������4����,���������,� �����

����?''#�(������ ��� �$��������&����������������&�%����������������������

�������?''#�&��������� �����������%�������3(������(�� ��$�4�� ������,���� ��

��������������������������������������� �����������$������������������&�����

����(������ ������,����������� ����������������������������?''#��� &��������

�� �����&����� ���������,�������� �����?''#�����������(���������

������������&�������I ����������

@������(������������������� � ��������������������� ������������������ ���

�����������&������ �������� ���������(������&�������� ������&����������&�����

������������������(����������������������(������&�������� ���� ����� ������

�������?''#�������(�������������,� ����� ����������?�����������������

���� ��������(��������������������� ��&���������������������������

��% "����������� �� �������

.��������� ���������������3=�>� "��,������������4�%����� ���������������

�����������������������������$��(�����������.����%�������������&���������

�������������������(����������������������,����� ����������32<�4�������

�������������������3624�%�� ��(�����������������C��� ��������������D�����

������� �������������(������������������������ ��� ������,��%�����������

��������� ���� �3%����������������� ��������������4��

��������������������������������������������������������������������������������������,��������������� ������ ������?''#�%���������������������(������� ��������������

��

� � �������������� ���� ����������������������

� &������' �������$�� �� !���������

��� ��������

���������������������������������������&������(�����������(������� �����

�������������������������GG��C����,���� ���D�������������������� ��,����,�����

����%�&� ����������� ��,��������� ������������3��� ������,����4�� ����������������

����(� �������&���������&�������(���,���"����������������� ���������������� ����

������������� �������(� �������������&������������������,�%��������GG��

��M����������������������������� ��,����,������� �������������� ��������������

������� ����,������������� ������������ ���,�������N�����(������(�� ������������

� �������������&�� ��������������&�����������������(������

������������������ ����� �����������,������������������(������ ����&���3��O��

"�(��������� ���4�������������(������ ��������������� ���(� �#��������1 ��������

�����&���3��O��@�� ����.2��������"�(��������� ���4���������������=����A�����������

��%�������,�� � �����������(�������������������&����������� ��������������� �����

���������&����� ����������� ������������������� ���������� �����P�� ����P� ����

&�������

.��������M�������������������������(������ ����,�����%��������������������(� ����

���&���������������������,&����������(�������� �����������&��,�Q���%��������

&����&�������������������(� ���������� ���(����,,����������� ����������������

��� ��,������������������������&� ,��������������������������� ������%����%��

�����&��,������%������%��������������������(� �������&������������������%�����

��,����� ������(������&��%��&������(���������������������������������� ��,��

(�����,(����%�����'��� ������%����%���� � ��� ��,�,&������������%�� ��

������ �,�����������������������>��������� ������� ����������%�������,����

���&�,,� ���������,�������������? ���� �,��������������

.������������#���&�������������%������������������ ���� �������(� �������,,���

���&����������� ��������.������������#�#�&������ ���&�������(����� ���������

�� ������������������������������������ ��,����,�������������.������������#�-����

�� �����������������&������������������������� ���������������������� �����

��������������� ����,���&���������������������� �,����

��� ( ����!����� �� )� ������

����� � ������������� ���� ���������&���� ��,��(������ ����������������(��������������� ��������3��&��%����4�

������(������ ����&����00*������������&��,��������������������������

������(������ ����&���������!������(����(������ ������ ���������6�2��� �����

"�(��������� ������M � � ������������������� ������&����������2��� �����

"�(��������� �����(������&�������� ����������&��%�����&���(������&��� ��

��������������(���������������( ���������(������ �������� ���������� �

��

� � �������������� ���� ����������������������

(���������@������ ��������� ��� ������3���������@������ �����7���

����������� �������4��������������%������������&��%�������� ���

"���(������ �������� ��������������������(���������/������� �2��� �����

"�(��������� ����/�����,������������@������ ��������� ��� ������������������ �

�������/� ����������&��,���������������������������������� &����F������&��,����

����� �������� ��������(������ ��������� ��� ������������ ���� ��� ���

����������������&�%�����������������(�������

����(� ������,������������(���%������������������������� ��� �������������������

��(������ �����$������ � ����%���������(�����������������&��������2��� �����

"�(��������� �����(������%���������&�%�������������� ��,������ � ���&�������

(�����������(� ������,�������,�������������2������� ������������������

��(������%����(������ �������������(����������2����������������(����2����� ���

�������(������ ����� ���� ��������������

2��������� ������������������������������������������������(������������

������������� ����,��������((��������������������������� ��� ��������������

��(����������������������������&�������������������@������(������ ��������

���������&������������������� ��,�����C���� �����������������������D����

C���������������������D��.�� ���� ������&���&��%��������������(���������0����������

����������������� �����&��%��� ����9�@���3,������4����������������������� ����������

�������������� �������������������&������������������(���3,������4��������������

���� �������������������������������������(������ �����.������� �������������

����������������������������������������������������%��,�������������������

�������.���������� ������������������������������������(��������������������������

%������ ������������������� ��������������� �������� ����������������%��,�3�4�

&�����������������3,����������������������� ���������������� ����������� ������

��������4����������&������������������������������(����(� ����3�4����&������

������������������� ���������34�����3����������4��������������%�,� ��,��@���

�������������������������������������(����������������������������������������(���

������������� �������������@����,������������������������������&������

(������� ������� ���� ���������C���� �������������������������������D�� ��� ��,��

������������������������������C���������(������ ���D�����(������ ��������

�����������������������&����������� (������� ������������������������������������

3%������ ����� � ���������������4��2����%����������,�@������ ���

������ ��� ���������&�%���%�������������������������������&�����������%��

C�������� ��D��F��(&�������,� ��5��

.�����(���������������������������������������������&�����������������������(����

����������������&� ,���������������(������������������������ ��� ������

�� �����1������#������������ ������������ ������������������(������������

� ���������������������������

��

� � ����������#��� ���� ����������������������

���������%�)�***+�������������� ��������(,�- ����������!������ ��

����� �!�� �������� ��������������&��,������������������1 �������������&���%���������������� ������� ��

���� ���� ��(��I��������� ����� ��� ��%����(������ ����������%���������������� �

����� �������������&���� ����������&���� ��,�(������ �������(���,������������

���(��������� ���%�������������������������������������( ���� �������������������

���(������ ��������������������������������1 �������������&���(����������

���������������������� �� �� �������(���(��� �����������%���� ����������������

�������� ��������(������ ���������������������� ��� ��,��������������������

��((������� ���������������������N��������������(���(��� ������������������

���(��������� ��������������������������������������������%���� �����������

����&����������C��������������&����������� ��,��&����,������ ����������%����

����� ������� �������� ���������������� ������������������ ��������� �����

������&������� ����������%������������� ��,��&����,���&�������������������&� �

� �� ���������������������� ��,�����,���&���������������� ��������� �������

�����������������������������������������������������������������#�@���9�����977����%������ ����� 7���� �,��7�� 7�� ����� R�� ��S�"�

��

� � ����������-��� ���� ����������������������

����,� �������� �����������,����%���� � ��� ��,����(����,������������������

�,�����

2����������� ������������������������(���(��� ����������������,� ���*��#�����

���1 �������������&��������������� �������� ��� ��� ��,�����������������������

��������"���(� ������,����(������ ������������ �����(���������C�������������������

��������������D��������(��������������������%��,����������� ������ ���� �����

�� ����������� ������� ���&������(����������������(���������!��������

������� �������� ��������,������&���(���(������ ������������������ ��%�������

�����(������ �������������I��3��(� ������7 �#4��2������������������(� ����� ���

�����(���� ����������������3&���������C��� �� ��,�����&�,,� �����D4�����

� �� ����������� �����2������������������(� ������#� ������������ �� ��������

�����������&�������������������� ��������������@�� ����.2��������

"�(��������� ����%���������� ��������(� �#��"���&��,������(��������1 ��������

�����&�������,��%���������������%����������������� �� ��%���������(�������� ����

�����������������(������ ���(��� ���������������(��������� ����3(�� ����.2�

�������4�������� ����� ����3� ���������������������6��������(�����������

�������������,� ��������� �������4��? ���(����,,��������������� ���������������

���������������,������������11: �(������ �����������3����������������

%���&���� � ����4����������%����� ��,�������������������� ��3=�>� "��,�������

�����4��

����� �" �������00����� �����(������ ����������&�,,� ������������������ ����� ��������

"��������������3�"4������� �� ��,����������������������������(� ��������

� �(�� �(����������"����� ��� ������������,����������������������� ��+������

=�� ���3?���A�272=$?���00!4���������������=�� ��������"����������(��������

�����(����� ��������������,� ����������'�"������ �����=������� ��

"������(�������&��������������������������2��������"��� �������C��������%��D�

��������9���������� ���������������������������������&�%�� ��,��,�� ��,������

&���������������"�%�������(���������%�������������I ��� ������������%�������

����,�������������������(����(� ���Q���������������������������� �%�������

��� ��,����&�������� ������������������������������ ������&������

���� ��������������"�,���������C�F������&��,���D��������������������� ����

� �����������������������������(���������3'4�"��

��

� � ����������!��� ���� ����������������������

����������%�.��������/��-��"���������������� ��������(,�- ����������!������ 0�

��� �������$���* �� ��������$���

����� " !!����������.������������#��������������%������������������� �������(� �������,,������&����

������� ��������"��&� ���� � ���������� �������&��%�����&�����%������%�����

������ �����������������������������(����,������� ������������������%��&������

����������(���� ���������� �����������������&��,���������������#�#����.����%��

��� �������&��������������,� �������������� ���(������(������&������ ������

"��������&��������&�%��������"������3����4��

�����������������������������������������������������������������-�@���9�����977����%������ ����� 7���� �,��7�� 7�� ����� R�� ��S�"��"���"���� ,���� ��� ���������������������C������

&���������������%����

��

� � ����������5��� ���� ����������������������

��% ������������ +�����,������ �����!�����

�������� ����������������� �(� ����%������������������,,������ � ����

������ ������� ������������� � ������8����%������%�������� �������

��� � ��������������������� ��������������, ��������� �&�%�� ��,����� ������

�����������

.��%�&� ����������������� ��� ������������� ��������(� �������������� ����

(������ ��������3��������,�4��������������(������ ���� ����� �����(���������

������ ��������(���������������������� ��������������%����������,����%� ���9��

� 3(�����7(������ ���7���&�,,� �������4������������� ������������������

�������Q�

� 3(�����7(������ ���7���&�,,� �������4������������� ������������������

����>��� ����

.�����������(������ ����&����00*��������,�������������������������� ��

���������������P������ ��,��,�� ��,��P��2��&������������������(� ������������

&���������(������(������ ����3��������,�04�� ������%� ����������������� �

������ ����

��#�� $ ��� ��%������������� �����������

3����4�����������������������<������

"����������� �C��������������������>��� ��D�&����� ���(������ ��,��������

������ �,��������������������(�����>�����+�%������������������� ��� ��,��

��������������&���(��������������������������>��� ���� �����������������������

�� ��������������������� ��� ��,��� ���������3%�����������,�-4�&�����������%��

��� ��������������� ��������������>�������(������&�������� �����������

��������,���(�����>�����������&�������������� ���&��������������������

C�� ���D�������(�����>����(�����������������(��������������&�����������������

�� ��������������������� ���������� ��������>��� �����

3����4��������������������������

"����������� �C3�����4������� ���������������������D�&����������������� ��,���������

��������,���������������� ��� ��,������� ���� �������������,� �������%����

C����������������!D������������ ���������������������������������(�����+�%����

������������ ������������ ��� ��,�����������3%�����������,�-4�&������� ��������

���������I���������� ������ ���&���������� �������%����������������������

��� ��,�(�M�� ����,������&�����������(���(���������������%� �%�� ��������

3������4������� ������� �����(� ������,���� 9�� ���������3�����4�����������

(������ ������������((�����,����������� ������������������������,����

C��������������D��6���������������������������I���������������������������� ��

����(�������?�=�? ���� �,������&���(��������(������� ������������&���� �

�����������������������������������������������������������������!�"���������&����������������������� �������(������ ���������������� ����1 �������������&��������>���������������

%�� ��(�������������������&��%����(�� ����������@������ ��������� ��� ����������&� �(�����������������

3����,� ����������������������� ������4������%��������������������(��������,� ������

��

� � ����������)��� ���� ����������������������

��������,������������ �����(���������������������� ����������� �����������������

����������&������(������&���

2���������������� ���������������������������������������(���� ������������

������������������������� �������(�������� ����������������������������������

2����%��������������������,������������3���&����4����&��%������������������

��(�������������������������� ��� ����&��������%������������������,�

������ ������,�(������������������ ���������������������������

.�������������� ��������������������������,� ��� ����������(����,������� �

�����������������������.�����������(�������������������������,� �������������

����� �������+�%����������������������������������%�����������������������������

���������������&�����������(�����������������������������������������������,�!�

����������������� �C������������ ���������������������D�����,��%��������������������

� ��������������������������������������������������9�

� "������� �����Q�

� @�������� �Q�

� $���������������������������3%������������ ��(��I��������� ������

����&���� ���4��

2���������������(������&��������������� �����������&�����������%������

&������� ���������� ������������������������� �3&�����������,������������

��������� ��&�����������(������ ��������� ��� ������������� ���� �,���

����������������(���4��

��#�� & ���'����(��� ��������������)%��� ���!������%����������8�(� �#�����������������%���������������� ������������������� ���������������

�����������������(������ ����,�������������������� �����������>��� ���

�����%������2����� �������%�����������������������������>��� �������������

(���������������(���������%������

(�7���'!#8�����=��>������������)�������>�����������>��������;������;�?���������;��������@@��

����<����� ������@�� � �����>����� ���>����

������ �,��������>���

������ �,�������

(������ ��������������

3�����4������� ��

�������������

����>��� ���

�������������(�����>����

��&����������� �,���

������������������������

� ������

����� �������

�����������������(�������� �� ����������������9������ �

(����������

����������

(��������

�������(����

3�����4������� ��

�������������

��������

�������������������������

�����9�

- ���&��,���� �,�

- ��������9����� ��������

�(� ���������,������

- � ��(��I�7������ ���

- ���%����������

����� �������

����������������(����

������ �,��� �����(����

��

� � ����������*��� ���� ����������������������

��#�� *�����)%�����!�����.������(������ ����,�����%���� ������������������������������� �������

(� ���� ������������������������ ����,����� ������������������ ��������������

�����%��,�%� ������������� �����,������ ������,������&��������(���,���.�����

&����������&���������������� ������� ����������� ����,���&������������� ����

������������"���(���%���������,����������(� ���9�

� ����� ��,�������(������ ������������������������ ������,����Q�

� ������������(������ ������������������������,������������

������(������ ����&����00*�3������� ��������(����(������ ����2��� �����

"�(��������� ���4Q�

� (������ ������������������������������������,������������1 �������������&���

3������� �������������(������ ����2��� �����"�(��������� ���4Q�

� (������ ���������������������������������������,������������(������ ��������

����"Q�

��#�# *�����)%������!!��������� ����� %����@������(������ ���������������������� ������������������� ������,�����&�����

��(���,��� ��,������� ��(������ ����������������������������������

��������������3��O����������49�C3�����4������� ������������������>��� ��D��

C3�����4������� ���������������������D����C������ ��,������������������>���� D��.��

��������������������������� ������(������ �����>��� ����,�������������3���

C ��� ��D4�

(�7���'!"8�A� ����B�

����� � �� ����������&������ @������ �����(������

%��7� ����

@������ �����������

%��7 ����

TTT� ���� ���� ����

TT� '�� ����������(��������

�������������������

��7���� �� ����

������&�������

'�� ����������(��������

���������(����,&� ������

'�� ����������(��������

���������(����,&� ����������

(������ �����������

T� +��������������,��������

���(�����������������

������������7���

� �� ����

������&�������

+���������� �,� ��

���(���������������

��(����,&� ������

+����������(���������������

��(����,&� ����������

(������ �����������

�� +����������� +����������� +�����������

�� +����������� ����������

�����������������������

��7���� �� ����

������&�������

+���������� �,� ��

���� �����������������

��(����,&� ������

+���������� �,� ��

���� �����������������

��(����,&� ����������

(������ �����������

��� '�� �������

���� ��������������

�������������������

��7���� �� ����

������&�������

'�� �������

���� �����������������

��(����,&� ������

'�� ����������� ����������

���������(����,&� ����������

(������ ���������������

&� ������������������������

��������

���� ���� ���� ����

��

� � ����������0��� ���� ����������������������

3����4�����������������������<������

����������������� �������(����,,���������������%� ��(����������������� �����

����>��� ������������� ����������������� ������� ��"������������(������ ����� �

����(������������������>���� �>���� ��%�������������� �������,�� �����

&������� ��������������(���,�����������������>���� �>���&�����(���� �������

��� ��������C(�����������D����(���������� ������������������&������(������� ��

���������������������� �,��������������������������������(�����>�����������

������ �� ������������������(������ ���� ����������������������

��(�����>���������� ���������� �����(������&��%��&����������������

� ��������������������?�=�? ���� �,����9������ ������������������

(������ ����, �����%�� ��&����������������(� �#�#������(������/�� &� ���������

��������/�� ������GG��(������ ����, �����3��� �����%&���4�������������

(�7���'!'8�,���������;��::��������3����4�����������������������<����������!�!�!?�����

�����;��::���3���>������4� ,���������;�

3�!�!�!?����4�

U�−���� −�−�−�

−�������−���� −�−�

���������� −�

�� ��

������T��� T�

T�������T���� T�T�

V�T���� T�T�T�

3����4��������������������������

@������(������ ������������������������������������� �C3�����4������� ��

�������������������D���������� ��������(� ���� ��������� ��� ����

3(�����7(������ ������������������ ����7��������������� ������� �(���������

�������4�� �������������������������������������C����������������D�����

(������ ���������������������� ��� ��,���������������������(�� ����������������

�������� ��������������� �������������������������%������������������� ������ ����

������������(�����

���(������ ������������������������� ����������������� �3S�����������4�����

(������ ����&�������(��������������� ����������������������������� �������

�����������������(���������� �������������%�� ��&��������������8�(� �#�-�����

���������������3������4�&�����(���� ����������(������ ������������

����������������(������������(������� ���� ����"���(���&������� ������(������

����&�����&�������������3�����4�����,� ����

��

� � �������������� ���� ����������������������

(�7���'!-8�,���������;��::��������3����4������������������������������!�!�!?�����

�������������������;�����;�7����

������3�!�!�!?����4� ����>������;�

U�−!H � −�−�−� ���,����������������������� ���������

−������−!H � −�−� ���������������������� ��������

���������H � −� ���������������� ������������������������

��H �

�� � ����������������������������������� �������

�����������

��������H � T� '��������������� ������������������������

T������T!H � T�T� '���������������

VT!H � T�T�T� ���,�����������������

��#�+ ,!���������!!������������������!��!��

� ������������� ���� ������-" �������!���.������������������������������������(������ �������� ��������

������(������ ����&����00*�&������(������� ��3%�������������)�����4��������

�������������������������9�

� �������������������������������������%��,������������������������Q�

� ����������� ����%�,��������������������������������������9�����%������ ���

���� ���������������Q�

� 3,������4�������������������������������9��������������(������ �����

���(������ �������������������������� ������������O���������������������� ����

��(��������������������� ��������������������������������������� ������������

������������������ ��� ��������������(�������������(���������(���,�����������

���������&�������������������������������������������������������(������&��������

����(�������������(������������&�%�������������� ��,������ � �����������/�

����(������&����� ��������/������������������� ��� ������%�� ����%���������

� ���������������%��������� � ��������%������ �����(��������� �������

@������(������ ������������������������������������������������ ��� ������

&������������������������ �����������������%����� �9�� ������������������������

�������������(������&�������������������������� ��� �������� �������������

���� �������&��� ���(����%���� ������,���������������������%����������������

������������ ����,�����������,�����(�������(������ �������������������������

�������������� (������� ���������������������������� ������3�� � �������

��������4��

2�������(������ ���������������������������,��������������� ������ ����������

=$��������������������,� ��,������� �����(���������������������������(������������

��������,� ��7(�� ����������� ���������$������ �����(� �%������(���,��3<�� �����

���������)Q�+����������������)4��������&��������� ��������������������(������ ����

�����? ���� �,�����3"���������������)4������ ������������������� ������������

&����������(������� ����������������������� ������������������ ����������� �����

������(�����������������������������������(����&���������������%�������������

��

� � �������������� ���� ����������������������

��(���������������������������� ��� ������ �����������(������������������������

&����9�

� ���� �� �����������H ��������� ����� ������������� ������������������

��(�����&������������������������������ ��� ������ ����������(�����������

��������������(���9���������������������������������

� ���� �� ��������!H 9����������������������������

� ���� ��������������!H 9����(������ ���������������������� ���������,� ��,�

������������F������������������� ��������� �(���� �����&�������

�������&������������������� ����������� ������� ���� ���%����(������(�� �����

(������������������(����������������� ������� �����������(������������� ��������

��� ��� �����������������������(��������������������������(����3��������� �����

������������������� 7���&�,,� ���4��������� ��,���2����%�����������������C�����

��� ��D��������(������������������(�������&�%����@������ ���

������ ��� ��������������������%�����&������������������������%� ����

(������ ����,�������(���,��� ��,���

�����������,��������=�����������������-� ��������3%��,����0��#��7�7=�����

���0��#��7�7=�4���%�,����������@�&������������������������������ �������

��$������ �����(� ���� ����������������� ����������������������� � ���������������

����(������ ������������������ ������������������������������������ ����������

���� ������� ������12������������������� �������������(,�������������������� ��

������� ������������� �� ��������#���/�������� ���� ���� �����

���� ��/�������������������������������� ����(����������������� �����

�����"�� �������������,,��$����/� ��������#���/�������������"�� ������ ������""������

�����������������/������/��� ������#���"��,�� �����,�� ��,������� �� ����/�����

� ��/����������� ��#�/���#� ���"�#��(���������,,����/��"��3�

�������������� � �����������(������(������ ���������������� ��,��,�� ��,�������

�����������������(����&���������������������������,�� � ���,�� ��,������

� �����������������������(��������������&������ ������ ���������������

(��������������� ��������������&�����(�������������������������������

(�����,(���������(���,����������������������������%�������������%� �

� �����������&���������(������ ��������������������&������������ ������� ���

�������� �������������������,��������=�����������������-� ����������

��#�/ ,!���������!!������������������!��!�� �!�� �������� ��@������ ������������������������������������,������������1 �������������&���

��(����������� ��(������ �����������������(� ������#��������

������� �������� ����������(���������!�&�������������������������&������

���&��������%��(������ ���� ������������� ������ ����������� ������

���������������������"��������� ��3��� �������4��������� �(�������������� ��������

1 �������������&���������C���������������������������������D��������(�����������

������������������(��,�������� ������������� ����������2�������(������ ����

��������%����������������������� �� ������ ��������� ��������� �����.������

?�=�&��������(������ ������,���� ��������� ���� ��,���������������������������

%�� ����%��( ��,������������������?������������A�2�����( ��������=����A�����������

&��������������������I���������������9�

� �������� � ��������=����A����Q�

� =����A��������������I������� ���3C+�D4����,&���(����3C<: D4Q�

� =����A��������������I��(��������3C@�D4������������(��������3C�@D4��

� �� ��������(������(������ ����%���������(� �#�!����� � ������������������ � ���

���� �������������&��%��&��������%��(������ ����������� ��������������������

��

� � �������������� ���� ����������������������

?�=�?���� �,��������%�����������%���������� � ���� �(������(������ ����������

����,���������� ���������������� ����"��������,�����������F����������������

�����������(����������(����������������� �(� ������,���������������� �����

��

� � ����������#��� ���� ����������������������

(�7���'!%8�$��������7���7���������;������::��������7���>�������������3�7���"����'4��!�!!�A;@���;����������������>�@���;B�

$�����������������������>�@���;�

�::��C�����������;�

�����@����

U��!H � �������(���,������������������������

���������������

��!��H � (������ ���� ���������,� ��,������������

���������

=����A��������������9��

(��������3@�4�����

�F����(��������3�@4�

V�H � ��� ��,����(���,������������������������

���������������

U�H � �������(���,������������������������

���������������

��!H � (������ ���� ���������,� ��,������������

���������

=����A��������������9�

,&���(����3<: 4�����

����� ���3+�4�

V!H � ��� ��,����(���,������������������������

���������������

U!H � �������(���,������������������������

���������������

!���H � (������ ���� ���������,� ��,������������

���������

�����=����A����������

V��H � ��� ��,����(���,������������������������

���������������

���(���,��������������� ������������������������ ���������,� ��,�����������(����

�������(������&����&��������� �������(������ ����&���������� ���(����������

������������������3������4��(�����%�� ����%��������(���������������������������

������&�������&���������������������

@�����������������������������(������&����&���������� ���(������(������ ����

������� ��������������I�� ������������&���������9�

� (���,�������������(�������������(������������������3�������� ����������� 4Q�

� ����������� � �����������(�������������� ���� ����Q�

� 3��4,� ������������� ���������(����������������Q�

� ����������������������� ���������(���������

��#�0 ,!���������!!������������������" �2����������� ������������������"�&����������������%������������,������������

�����=�� ��������������"��������������&�����(������� ���������������������

������� ��3������������4����������������C&�%�� ��,��&����������,�� ��,��D�����

����"�����&�%�� ��,��,�� ��,������&�������%������������ ������������I ��

&����������(���������������������� ��������������(�����"������������(���� 9����

(���������(����(������������������ �������,&� ���������� ���� �����������

����,�������&������������������������&��������������������,&� ����������

(��� ��&�������� ��������������� �������,��������������������� �������������������

������(� ������&�������"���C@� ����,������� ���� ���"D�3?���2=$? ����4���� ��

������������ ����������

��

� � ����������-��� ���� ����������������������

% "�!$���� ��������' �������!���'

�������

%�� "�!$���� ��������

#���� ������������ �����������/

������ ��������������������� �����,������������� �����&��%��� ��������������

��� �������(������ �����(������������������8������������� ���%��������� ������

��� ��,������������� �����9�

� $����� �,��(�� ��7���&�%������Q�

� 2����������3�������������������������� �������� ��������� ����4Q�

� �� ���������������������

4##���� ,������ �� ���5��/����

��������� ����� ��������� �(��������������������������$�������%����������������

���(��&�%������?''#������� ���"��������������������� ���������� �������(�������

%����������������������������������? ���� �,���3��� �����������W���%������4��%���

������������"��������� �,��(�� ������������ ��������(��� ���������������������

,���������������&�%�������������������,���������>���7��(�������

$����� �,��(�� ��7���&�%�������&���������������������%����������%��

��� �����������������������������

6����������������� " ��������������(�������� ����" ���

8���(����������������� ���������������� �����������(��� ��������������

������������������� ������$�����������,�������������������������������%��

��������������������� ��� ��,����&�%����(������ ����������������&������

������ ��������� ��� ��,������ ����&����������� ��������������%������������

?�=��

6������������������������(�������� ����" ���

+� ����,������������((�����������������������(�������� �������������������

������������&��,������((�������������������,��������%������ �������� �������

�������&������������������%����� ������� ������ ���� ������������� �������

������� ������3"�����������4��.�������� ������������� ������� ���3: �'������4�

%��������� ������������������������� ���(���� ������(�������������������%����

������ ���� ��(�� ����-����.�����������������(�� ����-�����������������������������

(�������������������������� ������������ ����������(��������/�� ����,�������

��������/�����������%�������������������&���&�������������������������������

�����������������������!�� �������������%�������

�����������������������������������������������������������������7�������� ��������������������� ����������(��� ���������� ����&���������"������3����4�(������ ���

��

� � ����������!��� ���� ����������������������

6�����%����������( ��,���������-!�@���� ���������������������������� �����������

(����,��(����,���((��������������,�������������������������������������

��(�������"����������� �(��������������������&��� ��,��������������������� ��

���� ���%����������������(������ �����������(�������� ��2�������������

����� ���������������2������������(������ ����������������3��������

&�� ����������&��,���� �,4������� ������2�������������������,��������%������ ��

&�������������������������������������!���(3�4���������������%������������

(����,�����,���������������������(�������2����� ����%�������,�������������

�������������,��������%������ ��%������������ �������

$�����������,������������� ��������������(������ �����������(�������� �����

������������ ����������������� ��&��,%�� �����������&������������ ������

��%�� ��� ��,�����������%����(������ ��������O���,������1 �������������&���

3=�>� "��,������������4��.���������������������� ��������������������,������

���������&����� ������ ��� ��,�������������&��,�������(����������

(�������%������&��,��&���������������,������&����������,� ����2����������

������� ������������������ �������&��������� ��������������������%������

6����������������������������(�������� ����" ���

8�� ������,����������(�������������������%�������������������������&,�������

�������������� ������%����������������3���4�����������(�,�����.��8�6: �3���)4����

(�����(��&��������������������$��?''#������� �������%��������������������

������� ������������������� ���������� ���������(������ ���������&�������

,���������������������������(���, �,���������������������������� ��������

����������������������� ����������������������������������� ������������������

(������ ���������&�������3��%�������������������-��� ���� ���4�X2�����������

���*Y��2���������� ��������������������������������� ������%� ����������������

����� ��� ������(�����&������3 ������ �������������� �����4��

���, ������������������������������� �������������������(��%��������������������

��������������(����(�������� ��������!�,� � ������+�%������%�����������������

����(�����(������������������������(������&����������������������������&����

��� �������������� ���������������������������������������,���������&��������

�������(������(������&������ ������

6������������������/����(�������� ����" ���

��� ��� ��,������������������ ������������������� �������&������ ��

���&��� ���(����(������&�����%����������������������������������� �����������

��������? ���� �,����$�,�������� �����������������(���,�%��������? ���� �,�����/�

���������� �������� ����(� �������/�%������������� ����������������������������

��������?�=�?2��3"����(�������=������� �����)4��� �����&��� ���(����

(������� ���? ��� ��,������������������������������� �����&���������� ��������

�����������%������

8�#���������(�������� ����" ���

8������������� �������%� �����������������(����,������������������������

&�����������������&���(�����3���������� �������� ��4�����,� ��

3=�>� "��,�����������(4������%���������������(��&�������������� ����������

��� �����������(����������������������������� �������������,���� ����������

��� ���������� ����������%����+�%��������������������������������%���������������

��������� ����(��������(��� ���������������� ������������������������� ��������

"���(���%�������������������,� ��, ���������������(����,,�������������������

�� ���������������%����3=�>� "��,�����������(4��2�������������� ��

��

� � ����������5��� ���� ����������������������

��������������������/������������������������������������� ��%���%����������������

��� ���������������,&� ������������ >��������������3=�>� "��,�����������(4��

"���(���%������� ����,&� ���������������(�� ����(����������������������������

�� ��,��������� ������������������������������� �������%�&� ���� ����� �����%����

���(������������� �(� ��������&���������%������� ������� �������%���������%���

�������� ������� ���������������� �������� ��&��,%�� ����������,����������

�������&��,%�� ������%�������� �����������������������������������������������

������� �(����,�������������������� ����������������,�����������������%��,�

���������,&��������������� >���3 ��� ������4���

.�������� ����������������������?�=���� ���?���� �,�����&���������� �������

���(��������������� �� � ������������%�������(����� ������� ����

������������������������������� ����� ���������(�����������(������� �����������

3�������� �������4��������(��������������������������������������� �������

���&��� ���(����, ��������+�%���������� �(����,�����������������������������������

������ ����������(��� ��������������� �����������=$�����������,���

������ �������&�������������(�������������� ��������������������������������

��� ����������&��� ���(����, ����������%��������������&���������� ��������

(������&��������������������� �����

�����@�����::����������;:����

������������(������ ���������������� ��������������������������

������ �,��(�� ��7���&�%���������� �������� ������� ������������������� ������ ��

���������� ������������������������������(��� �������,�������� ����������

�����������(��������������(������ ����(������(������&����( �������? ��� ��,�

3����� ��,4���������������������������� ����������������������������(������ ���

��������&������&� ������������%������

#���� 1 �����%�����2�����"�����(���,������������������� �����,������������� �����&��%��� ��������������

��� �������(������ �����(������������������8�����������������%��������� ������

��� ��,������������� �����9�

- 2����������3������� ������� ����4Q�

- �� ��������������������Q�

6������������������������(����� "� ���

����� ���(� ��������������������(��������������������%�����3: �'�=�����������

����������������4������� � �������-!��@3�4��� ���������������������� ����������

�����������$�������� ���� ��(�� ����-��4��(�������%������������������ �(�����

����(��������������������(�����������? ���� �,���������������, ������� �(�����

? ���� �,����������� ����.������&������������� >�������(��������������������� ��

��������������� ��������������������,��������%������ ������������?�=�?2��������

����������������%���������������(�����������(��������!���@3�4�3"����(�������

=������� �����)4���������������������������,���%������������������������������

,��������%������ ��,������&������������ ������

"�������� ����������-!��@3�4�������������%����(����������������%��&����������

���? ���� �,���(�������%�����������������������%����������������������������� �

���&�%����(�������� ��,��������((���������������%��&������3�������������

��

� � ����������)��� ���� ����������������������

���&�%����������&������4�����&����������������������� �������?���� �,������

����������������� ��������&��,����������������&��������&�������,������

������������������&��%��&����������? ���� �,����������� ������������������������

������(�������� �����&��������� ��� ��,�������������������������� ���������������

�������(������������������� ����(������(������&������ ������

6������������������/����(����� "� ���

��� ��� ��,������������������ ������������������� �������&������ ��

���&��� ���(����(������&�����%����������������������������������� �����������

��������? ���� �,����$�,�������� �����������������(���,�%��������? ���� �,�����/�

���������� �������� ����(� �������/�%������������� ����������������������������

��������?�=�?2��3"����(�������=������� �����)4��� �����&��� ���(����

(������� �������� ������������������������������&��������� ��� ��,��������

���������������� �����������������������(������������������� ����(������

(������&������ �������

&� ��"�����/����#���������(����� "� ���

"���������G�&��� ������$������������,����������&�������&����� ��,����(���,�

���������������������(���������(��������3������ ������%�� ��?��4����%����������

&������������������(���,������������������� ���������������������� ���%� �������

���,��������������,� ������������ �����������������������������,������,� ���

�������� ������(������(��������������(�������8���(�������������%��?�=����

����������������/�&����������/����������������&�%����������������������������

�������������?��7� ����������������� �������&��,�����

$������������� ��������������� ��������������������������������� ��� ��,��� ������

(����������� ��� ��,����������������� ����������������������������� ����������

(������������3������4�&�������������?�=������������%������

������(,���9���/���""������������������� ����#�������� ���.&�

.����������������� �����������������������$��&�������(���,��� ��,������?����

����%����, ��������� ���������%���������� ����������������������������

�������������"��� ��� ��,���� ����������������������&����� ������ ���������

��� >������������������������������ ��������������?�=���,���������������� ��

��F������������������������������������?�=�������������� ��,� � ����&������

��,�,����?���3������ � ���4��������C� ���D��� ������������� �� �������

���� �����,�?���,��������� ��,�%����(�������� �����"���=.2? ��������������

����,&� ������&�������������%���� �����������-����7 #3(���9���� ��������

������4��

.������C��� ��������������D�������������� ����F������������� ����������������������

=.2? ������&�������+�( �,������������� ����������������������(����������

�����&������( ����������� ���&�������������������������������,�������������

��F�����������������������������������2����������� ����F������������������

(��� 7(��� �����(��������������� ���32��(������� �������4��.��2��(������� ��

3����4���������������������������,���,����(�� �������� ��������������/�%� ���(���

����� �������,�� �,,��������?������� ��������������������������������������

(��� ���������� �F� �� �5�����Z�7 ��������������� ��������������D���������������

��������������?����������� �������������������������3<�?�������4�����

������� �����������������������(��� ������( ���������� ��������������(������

��������������������������� ������,���,����(�� ��������%����?�����������&�����

�� ��(������������%�������%������������������� �������(��� �����������%� �

��

� � ����������*��� ���� ����������������������

���� ������������� �����������������&������������������������������� �

���&�%���?���� �������������

��� ������������� ���������������������������F����������������������� �������

��������������?���%� ����������������� ��� ��,��������&����������������

�����%������

�����@�����::������:���;�

2�����������%����� ��� ��,��� ��������������������� �������������������������

���,��������� ��� ��,��� ������������������������?�=������������%�����&������

$������������%���������������%�� ������������� ���������������������������� �����

�������������F����������������������� ������������������������?���,�������� ���

������������������(��������������(������ ����(������(������&����( ��������

%�� "�!$���� �������!���

"�����������(��������(��������������������� �����(������ ����,������3?�=��

�(&����11: 4����������������������������,��"��� �������� ����������(�����������

��(������������������ ��������������������(��&������(���,��������������

����� ������������,�������������?�=����(����������������� ���������� �������

(������ �����������(������&���������������� ��� ��,����������������,������

&������������ ������ ������,�������(���������������� ����������� ��������������

������ ����������%���������������������������7����������>����&������

��������������2���������� ��������������������� ������� ��,������������������� ���

����(��&����������������(������ ����������������������%��������&�������

2�������(����������������� ������������������������������� ��� ��,��� �������

����������3%�������-��4������ ���&�����&�����������������(������������

(������������(���������������� ��� ��,�����,&��������������� �����������

�����������

������������� ����" ���

"�����������(��������������� �������� ����������������������������� ��������

������������ ���������������3(����������������-!��@�������������(�� ����-��4���

�������������)+��#��������������,�" ����

"�����������(����������������� ���������������� ������ ������������������������

��(�������8���(���������������@�&����������������������?''#������� ��������

� �����(� �<@������� ���������(����������������(�,����������� � �������

�������������������#� � ��7����������������)��.����%��������������%� ����&������

������������6������<�?�����������3������ ���� ��(�� ����-�#4�( ��,����������

������������������������(����: ����������,�;�: ������ ������������������

����������#� � ��7��������������*��������������+������,������������������%��

�����������������������������������������������������������������)���%�������������(������������������������������������� ����������� ���������6$�����=: ���������� ��������

*�+�%�������&��%��&�����������%����������&��������� � ������,���&�������� ������ ������(����������������� ����������

%� ����������������������������������������$������ �����(� �&�������������� � ���������� ������ ��������%����,���������

����������,����@�&��������������� ���� ������ ������� ��� �������,� ����������������� ������������������������������

����������

��

� � ����������0��� ���� ����������������������

���������(������(������&����( ������3�����&��������#� � �������� ���������

������������4�� �������� &� �������������� ��,(�������� ����������

��������������������� ������ �����������������������4���������������������������

��� ���������(������&��������������(������&�������� �������&�����������������

���(�������������(������&�������������������� ���%�������������F��������������

3�� �������������������� �����4�������� ��� ��,��������������������(�������

2����� ���������������� ���������������������(����C������D0������� ������

��������(������ �,���&� ���� ���������������������(���9�

- �����������+������;�<&����"��,Q�

- 2�����������Q�

- <������ �������;�� ��� �Q�

- : ����������,�;�: ������ ��

1������-������������ ���������������������������(����������3����(������� ,�������

��(����/�� &� ���������������������� ����/������������ �����, ���,,��4��

�����������������������������������������������������������������0�$�,��������?�=�?���� �,�������������� ������������������������������������ ������������������������������������(������

�������2����� ���3(���������� ���������������������������������� ��������������������

��

� � ���������#���� ���� ����������������������

�������0����������������""��������#�������)+��#������������������������� �����, +

/�,,����

��

� � ���������#���� ���� ����������������������

%�� "�!$���� �������

& ����" ���

2�������(������������������������ ������������������������� ���������� ����� ��

������&�%�����������(������ ������������������������������� ������������

�����������������G��������(��� ��������� �������

:�����,�" ���

+�%������������,���������������������������������(���,���������������������������

���,�����%����� ������������������������� ������������� ���������������(������

/������%���������� ������������������������ �����������(���,����� ����������������

��(�����>���� ������������������������� ��������������������(������������3���

4����������������������������� ������������ ������������������������� �����

���������(�����>����/�%�� ���������� ���� �,��������������������(�������

2����� ������� ���������� �����������������(���������������+������;����

<&����"��,�3"�������"��-����"�#�����"�#��@����"�##��4�&�����������������

������������� ���� ������ ���� ����%������������ ������&����������� ����������

����������%����32�����((������"���(��������*4��"��%� ������ �����������

��(�����>����"5-#�@����"5-#���2����%��������C�������� ��D������� ����

&��������,�������� ��������������������������������������� ��������%������

%�% -���������

?��� ��,��� �������������������������� �������&�%������������(���,���������

����� ���������������������������� ��������(��� �������(����,���%�������� ��� ��,��

������������������� ���������&�%����(������ ����������������� ��� ��,����������

�������� ����������,���������������������������(���,���������%��(������������>����

&�����������������%������������� ��������������,,����2������� ��� ��,��

���������������� ���&������������ ��� ��,�������������,�,������(������ ���

�����������(�������������������(�������������������� ���������������

����� ���������������������������� ��������(��� ��������2�����������(�� ��(�������

������� ��� ��,���������������������������(�������������������(�����������������

��(������: ����������,�;�: ������ ��<������ �������;�� ��� ���2������������

��������������+������;�<&����"��,��

��

� � ���������#���� ���� ����������������������

. ������ ������� �� ������ �

���� �$$������

.�� ��������

.��������������,�&���������(���������������&�������(������������������(����

(�����������2����������������(�����������������������������(���� ���������

��������(������: ����������,�;�: ������ ��<������ �������;�� ��� ���

2��������������������������+������;�<&����"��,�3�����������!����7 �!�!4��

����� ��������������������!�5�������&�%�����������(������ �����������������

����� �������������������������� ���������������������������� ��������

(��� �������(������������ ,������������� ������� ����������(�� ��(��������������

������ �����&�,,� �������

.�� ( �///*�!��� 0 ���������$ 1 0 �����

"�����������������(����: ����������,�;�: ������ �����������-0�����������"���

: ����������,�����������,���������������������"�����"����������(������

��������������,� ,���,�������(���� ���,�� ��,�������(�������������"� ������

���������,��������,������������(�������� ����������������>�����������������������

�������������� ���������������� �������������&� ������(���������(������&�%����

���,���,��������,��� �����"������ �, ������������������(�(��&������������"����

�� �����: ������ �(������������������������ ��������,��������������

+���� 3�������!������!����2����������(������ ����������&�������&��%����(�� ���� ���

������������������ ������������������������(�����>����%�� ����� � �������(� �

!����

��

� � ���������##��� ���� ����������������������

(�7���%!#�+9���:���������>�7�������������>�@���;��������/ ���@������D�/ �������8�

��7��<��� �������������>�@���;�

����������;�����������$��:;�7���������;����@�����

����������;�9������

"��#�[�� +���%���������3,� ,���,4� ??� E� E�"��!�� ����������� ��������,���� F� G� E�"��5�� �������������&� ��� F� G� G�"��*���� ����(������3�����4� F� G� E�2��,�������� ��������/������������������� �������������� �,������,&� ������%���������� ���� ���

�� �������9�

[9�������������������

S9�(������������ �,���������,&� ������

V9����(�������������� �,���������,&� ������

S�3U49�(������������ �,��Q����� ������������������������������(�����>��� ������ ��� �������(��������

������ �,����

XY9�$ ��������� �����3������������(���������,������ �����(���4�

XRY9���������������

�����������������������9�����%�������������Q������������Q�T���������

=� �������(��������������(���9����������3U�H 4Q�T��� ���� ��3���!H 4Q�TT�������3V�!H 4�

2�������������� ��� ����: ����������,�������� ���� ��,����������������

��(������ ���������������������C�������� ��D�������%�������%�����������,��

&�������������������������������� �������������������(����3������ ����������

���� � ����� ���������������&���(�� ��������� ����������4���

+���� 4 ������������������2�������: ����������,�;�: ������ ���������������������(�����>���,���������

(�����,(��������������0������ ��,������(����������������������������������

(������ ���3%���+���������;���������A���������4��@�����%��,����������������

: ����������,�������� ������ �,,�������������� �,����������������� ��,����������

������ �,�������� ������ ,�3��(4��(�����>���3�������������� ���������

����������>���4��������� ��������(���&��,&��%������������ � ����(�����,(�������

������ ������&�����%����� ��,������ ������3=�>� �"��,����������0�Q����0(4��

������%����� ��(�� �����������(������ ���&������������ �������%����,�������

�� ��,������� ,���%����� ��,���(�����>���Q���������������������,&� �������������

(�������������(�����>��������� �,�&������������� ������(�� ��������,���������

������(�����>���"��#���+���%���������, �,��(,�3=�>� �"��,����������0�4�

������ ������(�� ����!�����2�������: ������ ���������������,����������� ��,��

&������(��������������,� �����3��(4��(�����>����%����&�����������3=�>� �

"��,����������0�9�%���(�� ����!��(4Q���%��,�����������������������������5�&������.��

������������(������ ���%�������(�����������%��,������������������������ �,,���

������(�����>���������� ��(������� � ����

��

� � ���������#-��� ���� ����������������������

(�7���%!"8������������������=����@@��������������>�7��<�����������������>�@���;��������/ ���@������D�/ ��������

��7��<���� ���������������@���"666?;�7����/ ���@������D�/ ��������3���>�4�

"��#��� +���%���������, �,��(,� -0�0�

"��!�� ����������� ��������,���� ���!�

"��5�� �������������&� ��� !��!�

"��*��� ����(������������ ��-�

�@��������9�����;���

$ ����(�������(��� ������(������ ����������������������������,���,������������

���&��������������� ���������(���������� ��� ��������������� ����

3��(4��(�����>������ ����������������������%������� ��,��������������� �,���

���(����������%�� ����%����������(�����������3��(4��(�����>��������%�,� ��,�

&����������������%��%������� � �����������������(������ ���%�� �������������

� ���������� ��� ��;�<������ �������(�����,(�������3+���������;���������

A���������4��"���(��������������������������(����������� ������ �������� �����

2����: ����������,�;�: ������ ����� �����������(����������� ��� ����

����� � ������������(�����>����"��#���+���%���������,� ,���,�3T�#����4�3%���

(�� ����!�!4�

+���� 4 �����������!!����

��������;�

+�%������� ��� ��,��� ����������������%����� ���� ��� ��,����������������������

������������������������� ����������������(���������&� ���������������

������ ��� ����: ����������,�3�������� ��4��� ������3����������F�������54��

.�����

.���������&���(�� ����.�����(������������������������������� ��� ����&������

��������������� �����%�������������������(�����������,� �������������

����� ���.�����%��������,� ����� ��( ��&��%������� ����%����,�����������

������� �����&��������������������,������ ���������� ��9�������,&��,��

������ � ���%��� ������������( �� ����,����������� ,�����������������

�����&������,� ������&�� ��3"��5�4������ ��������������&� ��� �����������

,������� � ������ �����(���� ������� �� ������$��������� ������(�������%���������

��������������,��������� ���� ���3"��#��4� ��������� � ���%��� �������

&� ������&� ����(�� ��������&������,,� ��������,���� �������$�������������

%����� ������,� ����������������������������������� ��������%����������������

���������������.�����������������,� ������ ������������ ����� ��������������

��������(������������������,���� �������2���������������������������� ��,���� �

�������������� ��� ���������� � ��,�(�(����3�������(���������'�����

3"��*��44������(���������,������������ �������%�� ��: � ����>�������

2���������� ( �� ������� ��,��$��������� ������ ��������������&�� ����

���(��������� ����� ������������������%���������������: � ��� ���������+�&����

� ���������&(���������������: ������(�� ��

��

� � ���������#!��� ���� ����������������������

.���������&���(�� ���������00��&���������������(��������� �������������,�����

�������%� �%� ����� ������� �� ����� ����������������� ��� ����&����

��,,� ������&� ����(�� ������( ��&��(�� ��������&�������� � ,��

,���� ������������� �������������&� ������ ������&����� ���� ����( �� ����%��

��������%������������� ����(�����������������������,���������� �������

.�@���

;����������

.������������ ��� ����: ����������,�����,� �����%����������%����������

������������,���������������� ��(��%�����&�%� ����� � �����(�� ������&��� ����

���(������� ��������&�� ����������� ��� �������������(����������������

6������

.��: ����������,�%������������������ ��������&������� ����&�������������5��

��������������������� ��� ����(������������%����������������9���������� ��

(��� � �������, �����,���,����������,��������%�����������(�������������������,��

����������������������������������� ��"���: ����������,���������������(� ������,�

��������������������(��������%&���������,�����&��������� ���%�� ������&��

,��,��������� ������ ,����������������&����%&�����&��&����������������������������

������� ����������������(�� ������������������ ��

& "����<��

.������: ����������,�%���������� ��������� ������� ��(��I��&������� ��9����

��&������������������������������,�,,����(������,�,,������, �����

&������ � ��������

�@��������9�����;���

� ������ ����������������� ��������� ������� �������������(�������������

��(�����������,�������������������(������ ����%� �����,����,��������������

����������(������� �������������������������(��������"������������������� �

�������,����������� �����%� �������������������%��������������������������

�������� �������������&���������������������

.�� ( �///*�!��� 2�������� 1 3������������

"�����������������(����� ��� ��;�<������ ����������������)�-������������� ����

�������"��,�����"� �������<��,���������������������N����"� �����"�����(����

� ������������� ��� ������� ��� ��3�����&�%�������00�4����<������ �������

3�����&�%�������0054��

� ��� ��&��,������������ �������������N����"� ������������(��������������

�������������������������� �(�����������C�����������D������������� �������,� ,��

%�����@��%�����������%�����,� ,����������%������,� ����������������������������� ��

������� ���������� � ���������������������������������������������������(���,��

"�����(��������������� ��� �I����,����(�����������������������(����������� �������

����������������&� ���������������� ��������������(�������������� ����������

����� ������ �������(������ ����������,������%�� ������

��

� � ���������#5��� ���� ����������������������

8����������������������� ��������������? ���� ���������<������ ������������

��(����(������������������������������������������ ����������������������

������ ����������� ���������������� �������(����������� �����������&� ����

�������������������� ����,�����������"�����(���� �����������������������,���������

����������(������� ���� �����&������&������������������ �������������

����� ��,���%����(���������������������.��������� �������@��� ��������������

(��,�����"���������(������ ���� ��� ��;�<������ �����������������(����������

.������������(������ ���&������������ ��� ��������������,&�������������

+���� 3�������!������!����"�����(������������ � ������������ �������������������(�����>���9�

(�7���%!'�+9���:���������>�7�������������>�@���;�������� ���������D�+������@����8�

��7��<��� �������������>�@���;�

����������;��������������:;�7���������;����@�����

����������;�9������

"����� : ������������ ?� G� G�

"��#�[�� +���%���������3,� ,���,4� ??� E� E�

"��#�[@� +���%���������3,� ,�� 4� ??� E� E�

"��!�� ����������� ��������,���� F� G� E�

"��5�� �������������&� ��� F� G� G�

"��*��� ����(������3�����4� F� G� E�

"��*�� ����(������3(�������������4� ?� G� G�

"��0�@� 2�������������� �����3,� ,���,4� ?� G� G�

������

"���-� ���&��,���� �,� ?� G� G�

2��,�������� ��������/������������������� �������������� �,������,&� ������%���������� ���� ���

�� �������9�

[9�������������������

S9�(������������ �,���������,&� ������

V9����(�������������� �,���������,&� ������

S�3U49�(������������ �,��Q����� ������������������������������(�����>��� ������ ��� �������(��������

������ �,����

XY9�$ ��������� �����3������������(���������,������ �����(���4�

XRY9���������������

�����������������������9�����%�������������Q������������Q�T���������

=� �������(��������������(���9����������3U�H 4Q�T��� ���� ��3���!H 4Q�TT�������3V�!H 4�

2����� ��� ��;�<������ ��������� ���������,����C�������� ��D��������

@������ ��������� ��� ������<������ ����������� ��� �������� ��������

� ������������������C�������� ��D������� �������������������� ����(������������

����������2����%��������������������������>��������� ��&�������%�����������

�� ��������������,&� �������������(������ ������������������������� ���������

���&�������&��%����(�� �����@������������������(������ ����3��������,�)4�&�����

��������������,� ����

��

� � ���������#)��� ���� ����������������������

+���� 4 ������������������8���(����������������������������������(������ ������������0�����

3��(4��(�����>���,���������������������������(������ ��,��3%���(�� ����!��4�����

%�����������,����( ���������� ��� ��3=�>� �"��,����������0�4��<������ �������

������3=�>� �"��,����������0�4����<������ �������%����(�����,(����3=�>� �

"��,����������0�4��"�������,� �������3��(4��(�����>�������������������������� �

����������������������(����������*���,�������������� ������3B����������������

����(���4��2��������%���&���� ��,���� ��������<������ �������32���

��F������������,����2���������4������(���,��� ��,����������,��������������8���

@���,������3���*4����������������������������*��2�������"��,���@�������������

=�� �������������(���,��� ��,����������,����������������0������8���@���,������

3���04������(�������������� �������������������(������������>����3 ��������

(��,��(��4�������(��(�����>���"��*�������(�������������������������3 �����

%���9�"��*������(����������������� ��4��

$�������(����,���������������������������� �,&� ������������������ � ���

&���������������������,�������,���,��������������������������������O�

���� ��������������������N����"� ����������������������!��7 ����*���������

������������(���������������(���%������(���,��%������� � ����������-������������

���������������������������������������(������ ���� ��� ��;�<������ �������

������(�����������3+�������������������4��

(�7���%!-8������������������=����@@��������������>�7��<�����������������>�@���;�������� ���������D�+������@�����

��7��<���� ���������������@���"666?;�7���� ���������D�+������@�����3���>�4�

"����� : ������������ -*���

"��#��� +���%���������, �,��(,� 5��-�

"��#�@� +���%���������, �, � � ��#�!�

"��!�� ����������� ��������,���� #���

"��5�� �������������&� ��� �--���

"��*��� ����(������������ 5����

"��*�� ����(����������������� ��� ��0�0�

"��0�@� 2�������������� �����, �,��(,� #�0�

�@��������9�����;���

- ��� ��=#��� ��������������������������������

$ ����(�������(��� ������(������ ����������������������������,���,������������

���&��������������� ���������(���������� ��� ��������������� ����

3��(4��(�����>������ ����������������������%������� ��,��������������� �,���

���(����������%�� ����%����������(�����������3��(4��(�����>��������%�,� ��,�

&����������������%��%������� � �����������������(������ ������%�� ����%���������

� ���������� ��� ��;�<������ �������(�����,(�������3+���������������������4��

"���(��������������������������(����������� ������ �������� �����2����� ��� ��;�

<������ �������%�������(����������� ��� ����������� � �������������

��(�����>����"��#���+���%���������,� ,���,�3T�*-���4���������"��#�@�+���%��

�������,� ,���,�3T�#���4�3%���(�� ����!��4��

��

� � ���������#*��� ���� ����������������������

+���� 4 �����������!!����

��������;�

2������������3������&��,���� �,4��� �������������������������������� ��

����������%��������������&�������&���(�� ����%����������������� �����

������ ��� ������� ��� ��3�����&�%�������00�4����<������ �������

3�����&�%�������0054�(�������������������� ��������������,� ��������������

.�����

���� �>���/�� ��) ���� ��� ��������������

.�����%���������������� � ���� ����� ��,�( ��&��%������� ��A�����&������

�� �������������������� �������� ��������������$�����%����� ������,� ������

�� ��(������M�������� ���%���%������(�������� ���������,���� �������$�����

���������%��������������%�������������������������,� ����������,���� ���

�������������������� �������� ���������������>���� ���������� �� ����

����,� �������, �����������A�,�� �,� �����,� ��������� ����� ��������,������

������

8�������������������&��%����� ��(������ �������� ��� ����,&� ���������

� �,,��������������������������� ������ ��������������� ����(������M����������

��� ���������,���� ������������������� ��������((���������&���� �����

�� ����������������������%���%���������� ��2���������,� ��������,�������������

����� ����(��� ��� �����,����&� ��� ���������%� ����,����� ���,���������� ,�����

$��� �������&�������(����%�������,������,�������������������((���

%���� �������,���� ����������������&�,,� �� ������������ ��(���,( ������

����, ��&���� �������,���� �������������%�������,���������������

' ����� ��,�,� ����������� �������������� ��������������������������� ���

������ ��������������%����� ���,������( ��,�� �������( �� ���� ����%������

.������(���������(���(���,� ���������� ������������%�� ��&� ����>�������

� ������������ ����������������� ( �� ��������������(��������� � ��

���,� ���������,������� ( �� �������,��,��,�( �� ���������� ����� ��,�

���������� ���,���������� ,�������(��� ���

N� �%� ����� ������� �� ����� �������������������������� ��� ����

%���9�( ��&��%������� �������� � ���%��� ��, ���������������(�,��

��,,� ���������������%����� ���,���������,������� ( �� ��( ��,�� ��

�����( �� ����������� ��,����������� ,������&� ����>���������

�������� ���������,���� �������

?>��� ����

.������������ ��� ����,� ���������� ������� �� ������������� ���������

%�� ��+�&� ����������������+�&���� ���� ������<����� ���� ����

��

� � ���������#0��� ���� ����������������������

���� �>���/�� ��) ���� ��� ����? #������������

.�����%���������������� ��%���%������%����,������( ��&��%������� ���

.�����2�����F������������,�(��������%��������������� ��������������

�>��������������� ����� ��,� �����(������������� �����.�����@��,������������� �

����&���� ��&���� �����%� ���������������,��,����������������������

%������������������������ �� � ,,������%� �������������������� �����%��������

����������,� ���������������������� ��� ��%� ��������������(��, ������

.���� ���� �����&������,� �������������,��������&� �������� ��������������

��&����� �����&� ��� ���������,����&� ���������� ���� ������������ ����� ��,�

����&���(�� ��.������������ ��� �������������������� ��������������������������

���,��(�����������������,� ���������������� ��(�� �,�������������������

�����������&� ���,��������� ����&�������� �����������&� ��������,����,�����

3���������������� ���������,�����������& ��������,4��.��������������� �����

������ ���,������ ���������������(����,� ������������� �����,� �����������������

,��������������&����(���� ����� ���������������

"���(�������������� �������(���(������������%�,� ��,�������,��(���

����� ����� ���(��� ���%� ����,��(��,����&���������� ����������&��

�(�� ����� ����� ��,���� ����� �����&�����������,���,� ���F� � �����

������������ ���%&��������� ���� ������������(��������������������

����������9�,����(����&� ���,� ������ ������&����(��� ����&����

� �������(���� �����.��������� �������@���,� ���������� ������������ ��

��&�������� � ,�� � ������������ ������&� ����>���������

N� �%� ����� ������� �� ����� �������������%����������������9��������������

��������������������%����� ���,������&�����������,��� �� ������������������������

�����&�������������� ���, ������������������������� ���������,���� �������.��

���������������������<������ ���������������,�� ���������������������

?>��� ����

.��������� �������@���,� ��� ������� �� ������������� ��������%�� �9�

+�&� ����������������+�&���� ���� ������$������ � ,%&� ��

.�@���

- ��� ����/���(������%�) ����,��"�� ,�

������&��,���� �,�,� ��� �� ���������� ���,�������������2���������������������

%����&����� ��������������=�� ������������������ �������@���(�,�����.�����

2�����F������������,����&� ������������ ����������%������ ����%������������&��

,���� �,,����������������3%����������!�!4��$�,��������������������� ��(������

�������� ��,(����(��������3�������� ���,������&� ��4������������,� �����������

� �,�������� ��� ��,��"����������������������%������

��

� � ���������-���� ���� ����������������������

�������@�@�6���#��������) ����,��"�� ,��������������? #��������������#� ��������/�����

&).�44)$��**A��

� �� �>���/�� ��) ���� ��� ��������������

N����������

� ��%���������������,������������ ����&����������� �9������&�%� ��

(��%�������� � �������� ����,�������(����� ��� ������&���� ��� �����

���� �������������� ��� �����&����� ��� �����������&�� �����

�&�������� �������(������� �����

2��� ��

.������@������ �������� ��� ����� ��� ��%�����������*������ ��������

&������� �������)����������(����������������(�����.���00�����������������

�������� ������ ������(�������� �������9������������,�������������������

����(������������� �(�����������,��������%����������� �����,����������� �,������

��

� � ���������-���� ���� ����������������������

&� �����������,�������������������(��� � �����������&��� ��������������������

��������, �����(�������������(�� , ������(�� ,��������� ���������������� ��������

&�� �&�� ���������,��������������������� ,��.���������� ����������$�,��(�����

(������� ,����������,� �����( ��&�����������"���(������������(�����������(� ����

��������,���� ������������ �����&����������%&�����������%�� ��,����&��,��

�������,��(��%���������&������(���� ��

"������������

.������������ ��� ����,� �������9����������������������,�,,������

%������������

$���������������

�������� ��������,��������������� ��� ���������������,� �������

�� ���������������������(�� �����

� �� �>���/�� ��) ���� ��� ����? #������������

N����������

"��������� ��� �������(��������(��,��������� ��(� ���%�����������

� ��� ��%��9�(����� ��� �����&����� ��� ������&���� ��� �����������

�&���� ��� �������������� ��� ������� ���� ��� ������������%���������������

�������������(��������,� ���%����������������9�,������������������&�%� ��

��� � �����(��%�����������&�� ������&�������� �������(������� �����

2��� ��

.������@��<������ �������%������������������ ��������&������� ���&����������

��������)������ ��������������(����(��������.���005���������������������

����������� ���������� ���������������(������������,����������,��������%�������

���� �,���������� ���������������, �����,���,�������� �(������.�����(���������

����&� ���������������� ��� ����(���������������� ��(�� ,������������&��

� �������������(�� �� ,��������� ,����������� ���������� ��&�� �&�� ��(���� �

��������� ��"���(�������������(�����������(� ������������,���� ������������ ���

&����������%&����������� ��,� �������(��%���������&����

,�� ����� ���� ��� ������������������&� ���.��������,�����%��������������� ���

���� ���������������(�������&�%����$���������"��������������������

� �����������N����� ����������� ����,������%������ ����������� �������������

"������������

.������������ ��� ����,� ���������� �������������� ��(��I��������

&��������9���������������������(������,�,,�����������&���������

� � ����GG�������� �������9����%������������

$���������������

.������������ ��� ����,� �������� ������������ �� ��������������������

����9����(����&� ������������������ �����������������,� �����&��������� �,�������

�@��������9�����;���

� ������ ����������������� ��������� ������� �������������(�������������

��(�����������,�������������������(������ ���� ��� ��;�<������ �������

3+�������������������4��%� �����,����,������������������������(������� �������

������������������(��������"������������������� ��������,����������� �����%� �

������������������%���������������������������������� �������������&�����

����������������������������������������������� ������� ����������,���������

��

� � ���������-���� ���� ����������������������

����@�&�������������������������&��,� ���(�� ���������� ���������$��

3?''#4����� �����(� �%�����������%���� ��,���� ��������<������ ����������,������

����������������������������� ��������%��� ��,����(�������

.�% ( �///*�!��� ������� � ���

"�����������������(����2������������ ��������������������N����"� �����"���

��������������(����(�� �������������� �,��������-##�����&��������!0����������

%�&� �������� ����� ����� �������(��������� ����%���������&�%����"���2������������

(����������������������������������%��������� ������������,� ,���� ����"���

������(���� ��������� ����������������� ���������0�����(������������&����������

��������������������������� �,���� ������ ���������������������������&��

%���������"���%�������� ��,����� �����������(������� ��������� ����?���� ���&����

"���������(��������2���������������������������������� ����������>�������������

�����������������������������,�� ��%�&� �&���(�������� ����� ���������"���(�������

����������&���� ����������(���� ����&������������� �����3@������&��������

E���,���&����4���� ��������, �������� ���� ���������������������� �,����(���

�������&�� ���������� ��������������������� �������������(��������������

��������������� � �������(������ �������%��� �����"���������(������ ���

2����������������������(����������.������������(������ ���&���������

��� ��� ��������������,&�������������

"���������(��������2������(��������������(��������� �����&������� ��

��������(������������� ���������,� ������������������������������� ������������

� ������� ��������������2���������������� �(� ����%������������� ����� ���

������ ������������������ �����������������,�� ����������(� ������,��

���� ����������������&��,���� �,��2�������������������(� ������,�(������(����

������&���,� �������� ������������������ ����� ������� ������ ������������ ���

3 ��� ��������� ���� ���4������������������(�� �����3����4 ��������3��������

����4��

+�#�� 3�������!������!����.���������������������&��%����(�� ����3������� ������&��%������(�� ������������4�

�������������������(����2������������%���������������������� ���

����� � ��������������� �������������������(�����>���9�

��

� � ���������-#��� ���� ����������������������

(�7���%!%8�������>�@���;����������@���"666?;�7���� ��������@���

��7��<��C ����

�������������?�>�@���;�

����������;�����������$��:;�7���������;����@�����

����������;�9������

"����� : ������������ ?� G� G�

"��#�[�� +���%���������3,� ,���,4� ??� E� E�

"��#�[� +���%���������3��������� 4� ??� E� E�

"��5�� �������������&� ���� F� G�3H4� G�

"��)�� <����&� �����&� ��� F� G�3H4� G�

"��*��� ����(������3�����4� F� G�3H4� E�

"��*�@� ����(������3�������4� ?� G�3H4� G�

"��*�� ����(������3(�������������4� ?� G�3H4� G�

"��0��� 2�������������� �����3�����&����4� ?� G� G�

"��0�@� 2�������������� �����3,� ,���,4� ?� E� E�

"��0��� 2�������������� �����3����� ������ �����4� ?� G� G�

������

"���-� ���&��,���� �,� ?� G� G�

"�#-�[� ��������&�� ���� ??� E� E�

"�0�#� +����,�� ������� ??� E� G�

���*� +������������X!Y� F� G� G�

���)� �� ���� ����X����Y� F� G� G�

���5� < �����N� ����������X�!Y� F� G� G�

��#-� A��� ����X���Y� F� G� G�

2��,�������� ��������/������������������� �������������� �,������,&� ������%���������� ���� ���

�� �������9�

[9�������������������

S9�(������������ �,���������,&� ������

V9����(�������������� �,���������,&� ������

S�3U49�(������������ �,��Q����� ������������������������������(�����>��� ������ ��� �������(��������

������ �,����

XY9�$ ��������� �����3������������(���������,������ �����(���4�

XRY9���������������

�����������������������9�����%�������������Q������������Q�T���������

=� �������(��������������(���9����������3U�H 4Q�T��� ���� ��3���!H 4Q�TT�������3V�!H 4�

+�#�� 5����������������67�����!!����2�������������� ��(������������������(���������&���(�����������������������

���,��������������������������F� ��������������� ����(�����>���������������%�������

�������(������ �������.����%������������&����������� ��������>���������������

����(�,������

+�#�� 4 ������������������2���2��������������������������(���������������������������(������ �������

3��(4��(�����>���,������� ��,������,�������%�� ����%��(����������(�����,(����

&�����%��������(�� �����(�� ����!�#�3=�>� �"��,��������������=�>� �"��,�������

����(�=�>� �"��,������������4����%����(����,���������������������������&� �

������ �(�� ��������������,� �������3��(4��(�����>�������2����������������

,���������� ������� �����(���������������� �����(����������,������������$ ����

�����������,� �����������,������������������������������� ���������������

��������(������ ������� ��������32�������A����;�����"� �������4�&�����

����������,����&�����������������%������� ������� ���

��

� � ���������--��� ���� ����������������������

���(� ������,����(����,��������������������������������2����������

������ ��� ������&������(����������������-7���!�����������������2���

N������3���!4����%��,������������������!7���5�������� �������=���� �������

3���54��&���(��������� ����� ��,�������������(���=��,�����&������,�����������

��,� �������2���N���������������������������������������>����&������

������ ����������(�����>�����8���(���������������������(������ ������������0����

������������ ������������� ��� �����������F��������� ������ ��,�� ���

(����,,����������,� ����(��(�����>�������������������������&����������,��������

3 ����"��#��+���%���������/����/� �������(�>��������"��*������(�����4������

������������ ������������������������ �&�����,��������32���@�������� ��4�������

����&���������������� �����������&��������������� ��������������������!�%����

�����������32���N����������0Q�����4��.�����&�������������07��������������

%��������������&���� ��,��,�������������� ��������������������&���(����������

���������������������&�� �������&�����������(�����������������&�,,� ��������

"�����: ���������������"��#���+���%���������, �,��(,Q������������������� ��

���� ������������������%���������������,��������&��,���

2��������(��������(������������N����"� �����A������������� ��(����,���������

��������������������������,�����%�� �������� ������@������ ����������!�

3@�������� ���Q�2������� �3���!4��������(�������������,������������������#�

32������� �����#4���������3=���� ������������4����%��,������������(���������������

������(������ ���������0�������� ���������������<��,����3N����"� �����

A��������4��&���(�������������3�������������������� ��4���(�����>����%����

�������� ��������(��(�����>������������ ��������(�����%������� �������%� �&������

������ ������������������������������������������(������ ���3 ����<�"��

+��������7=�>� �"��,�����4�������� �����,�������������� �����,����������������

���0������ ���&��,�����������'���������N����"� ���������������������

��������� ����������������� ����������� �%�����

(�7���%!0�����������>�7�����������������>�@���;�������� ��������@���

��7��<���� ���������������@��"666�;�7���� ��������@���3���>�4�

"����� : ������������ #��-�

"��#��� +���%���������, �,��(,� 5*�-��

"��#�� +���%���������/����/� �� ��*)��

"��5�� �������������&� ��� �55�*�

"��)�� <����&� �����&� ��� ��#��

"��*��� ����(������������ )�����

"��*�@� ����(���������/���� �������

"��*�� ����(����������������� ��� �)*�)��

"��0��� 2�������������� ������#���� ���� �0�!���

"��0�@� 2�������������� �����, �,��(,� !#�)��

"��0��� 2�������������� �����/���� ����#�� 5�#�

�@��������9�����;���

��

� � ���������-!��� ���� ����������������������

- ��� ��=#��� �����������������������������������6�������8����

$ ����(�������(��� ������(������ ����������������������������,���,������������

���&��������������� ���������(���������� ��� ��������������� ����

3��(4��(�����>������ ����������������������%������� ��,��������������� �,���

���(����������%�� ����%����������(�����������3��(4��(�����>��������%�,� ��,�

&����������������%��%������� � �����������������(������ ���%�� ����%���������

� ���������2������������(�����,(�������32�������A����;�����"� �������4��

"���(��������������������������(����������� ������ �������� �����2����2�������

�����%�������(����������� ��� ����������� � ���������������(�����>����"��#���

+���%���������,� ,���,�3T��5����4��"��#��+���%������������������ �3T�������4����

�����"��0�@�2�������������� �����,� ,���,�3T�#0���4�3%���(�� ����!�!4��

+�#�# 4 �����������!!����)����������� ����

�����������&�� �������,�� ��,������������������������������������������

�����������, ����(������������������ ��������,� �������������&�� ����

(�����������������������?�������������� ���������� �������� ������������ ����

����,� �������� ������������������������������&����� ��,��������������(������

������%���������

�������@��6���#�������������������� �������6�������8���������#�:�������

����� ����,�������������� ,������M�� ���������� �����9����1���� ��������8�F� �����

������"� ����?���������������&������(����"� ����6�����������������

�� ����(�����@�������������������D��%�������� ���������&�%�������������&��,�����

, ������������������ �����(�����������������(������ ���� ������� ���,������

����������������� ������������������� ���� ���������� ��,��,�� ��,����

&�����������������(��� ������������,� ��������������&�� ��%�������

��������&�� �������� ����� ������&�� ��%���������������I����������������

�� �������������(��%����%��������������� �������&���� ���%�����������������

"��������(����������������������&�� ����&�����(������������9�

� ������������ ����������&�� ��%����&������������2� � ����������

���� �����

@������&�%�����������(�������������(����,�������������&�� ����%��������

��

� � ���������-5��� ���� ����������������������

��������������������������� ���������� ��������������������������������

���� ������

� ��� �����������&���� ��������������� ������(�����������������6��&���� ����

�������� ������,���� �����������(���������������/�#�, �3���&��,���� ����4�

� < ������&�������������� �����(�����������������������������������������

(������������������,�� �����(����3���������������(�����������4�%����

���&�,,� ������(���

� ������������(����������&����������������� �������������(� ���������������

&������� ����(�&��������

:����,������/���

��������������(����2��������������� ����� �%������������ � �����&��������

����,� ���������������,�� �������������������������������,��(������ �����

�������������1 �������������&���3��(� �#�������� �������� ���4������������������

������������,�� ����������������������(�������&���������������������-����

�������@���6���#��������:����,������/������) ��� ��***+�������6�������8������#� ����

6����������) ���� ��� �������������/�����;���+-��� ���� ����/ #$��**B���

) ����,��"�� ,�

"�������,� �������������&��,���� �,�����������������������������������������

���� ��,������(�,������������������� ���,����(�������������������������� ������

��

� � ���������-)��� ���� ����������������������

��������@��� ���+���� ����������������� ��,���� �����2��������������������,� ��

���������(�������E���,���&�����3@����@�� �����������? ���@���� ������

? ���� �,����4�����������������������������&���������������������!�#��

�������@���6���#��������� ����,��"�� ,����/���6�������8������#� ��������/�����&).�44)$�

�**A���

�;�����>�����������

:�������"����

������� ��������2��������������� ���GG����������&���(� ������,��

(����� ����������������������������+������������3������? ������� �;�@��,�����4��

.����������������2������������+�����������������>�������(�������� ��������������

����� �������������������� ��,���(�������� ��������@������: ������.���� ����

������(�����������������,��������E���,���&������"�������� �(����������&���� ���

.��������������000�/����#����������� ����������%�����(�����������.�����#�

(���������������������+�������������&�������������������@������: ��������GG�����

����E���,���&�������"����� ���� �������� ����������������������������00����#�

(����������������Q���������������������)0�/�*#�(������������� ���� �������� �

�����(���������X$2$��;�@�����!Y��

& ���/������

����� ���� ����,��������,� ������������@�����: �����������������������������

�� ���� ��������0*-������������� �(������������� �������� ����������� �F� � �

��

� � ���������-*��� ���� ����������������������

����00*�3��!��������4�����������(�&�������������� �������%��������������00*����

��))��.�����#�(��������������������*-�������� ���� ������"���

���%������ ���� �������������������007������#7�-�(���������� ���� �������

�F� � �����X$2$��;�@�����!Y��

?������5������������

���,� �����< �����%� �������������2��������������� ��������������(�������� �����

������%������������� �����������000� ����������� �����������������������%�����

����� ���� ���-�(���������������������������000����#��$�,�������-�%�����%��

����������������%��������������!!�(����������������5�X$2$��;�@�����!Y��

�#�� ��

���A��� ���,� ��������J2�����������K�(�������%�����������E���,���&���������

,� �����(�������%����������� ���=������� ����(� ���(���������� ���������������

(���������A��� ��������������������0*0���������� ���%��������������� ��,��

����������.��������������00)�/����5���������������� ����������������������*�����

�#��(���������������������00)�����00*�&������&������,������ �������

�F� � ������#��(�����������.�����#�(��������������0)����������A��� �������

������(�����+���������������������000�/����#�&����������,�������� ���� ������

�����X$2$��;�@�����!Y��

���,� �������������(��������� �����������(��������%����� ����������������������

���� ��������E���,���&�������7���@������: ��������%�� ������3���4�(���������-!�

�@3�4��� ������������3%���(�� ����-�#4��

�@��������9�����;���

� ������ ����������������� ��������� ������� �������������(�������������

��(�����������,�������������������(������ ���2�������������%� �����,����

,������������������������(������� �������������������������(���������

.�. ( �///*�!��� � ����� # ����� 1 3� �� � ��$

"�����������������(���������������+������;�<&����"��,� ��������������������

N����"� �����"���� ��������2��� ����� �����(����<&����"��,��������

"�(��������� �����(�����������+������;�<&����"��,��"������� ��������������

��(����(�� �������������� �,��������5�-�������&�������*�)����������%�&� ����

���� ����� ����� �������(��������� ����%���������&�%���3� �����<&����"��,4��"���

��(�����������+������;�<&����"��,�� ������������� �������(�������������

�����&���,��������+�������� �������������%��%������� �����<&����"��,��"���

��� ������������������,&� ���������������� �,�����@������<&����"��,�%�������

����������� �����������������������&�,,� ������,� �������� �,,������� ����%����

����,�(�������������,������ �� �������������������������������������� �� ���

�����������������? ���� �����&������ ������������������������������&������

�����,���,� ����,��,�������������������������((���%���������������� �����

������ ��������&�,,� ���"����������������&���� ��������>�� ����� ��������� ���

��� ������������ ������ �,,���������������� ����������������&�� ��

�����������������������������������������������������������������������(�����%������������� �,�������������������������(����%���������������������&��%������(�� ��������������

��

� � ���������-0��� ���� ����������������������

��������������+������%��������������������������?���� ���&����6������������

��� ������: ������?���� �����$���������������������� �� ��,��������������%����

��%��������(����������� �,������������(������ ��������,����%������������"���

,� ,���,��������(�����������,�������+������(������������������� ��(����������

����������������(��������� ���������������,���������������������� ���������

��� �����������(�����>�������%�������������(����������: ����������������

?���� ���������((��������� �I��� ���� ��������� ��������� ���, ����� �������

�������������&����������, ������� ��� �%�M�,������������� ������������� �����

���&�%���������� �� ���(���(�� ��������$���������������������������

,�����������(���� ������� ��������� ���������� �������������������� �������

��������&�� �������������������&���,��������+������3: ������������

��������������4�(�����������,� ,�� ������������� ���������&�� ��������

������ ���3: ���������� ��4��

+�+�� 3�������!������!����

.���������������������&��%����(�� �����������������������(���������������

+������;�<&����"��,�%���������������������� �������� � �������������

�� �������������������(�����>���9�

(�7���%!&�������>�@���;����������@���"666?;�7�����@����������������D�+9���������

��7��<��C ����

�������������?>�@���;�

����������;�����������$��:;�7���������;����@�����

����������;�9������

��-��� �,�����%���� �����3����������(���4� �� G� G�

"�#���� N� ����������(������������3N��,��� 4� �� G� G�

"�#��@� N� ����������(������������3N����� ���4� T� G� G�

"�#��� ��,������ ���� ��� G� G�

"�##��� �����������%� ������� ������3(��������,�4� �� G� G�

"����� � (�>��� ��������� T� G� G�

"����� : ������������ �� G� G�

"��#��� [+���%���������3,� ,���,4� ��� E� E�

"��#�@� [+���%���������3,� ,�� 4� ��� G� G�

"��#�� [+���%���������3��������� 4� ��� G� E�

"��5�� �������������&� ��� T� G�3H4� G�

"��0��� 2�������������� �����3�����&����4� �� G� E�

"��0�@� 2�������������� �����3,� ,���,4� �� E� E�

"��0�� 2�������������� �����3���,� ,�4� �� E� E�

"��0��� 2�������������� �����3����� ������ �����4� �� G� G�

"5-#�@� =����������%� ���3"�����&� ���������4� �� G� G�

"5-#�� =����������%� ���3������(��������4� �� G� G�

"�(������������

"���-� ���&��,���� �,� �� G� G�

"�#-�[� ��������&�� ���� ��� G� E�

@�������� ��������

��#*� ������ ������ ��� G� G�

�����(�������� ��������

���!� 1���� �� G� G�

���)� �� ���� ���� T� G� G�

��#-� A��� ���� T� G� G�

��-#� +���&������� T� G� G�

��

� � ���������!���� ���� ����������������������

��7��<��C ����

�������������?>�@���;�

����������;�����������$��:;�7���������;����@�����

����������;�9������

��-!� @��������� T� G� G�

��-*� @�������� T� G� G�

��!�� : ������� ���� �� G� G�

��!-� '�� ������� �� G� G�

��!5� �(����� T� G� G�

��#�� ��� �,����� ��� � �

��#�� < ���� �� G� G�

��#)� @���(�,� ������ T� G� G�

��-�� N�� ���� ������ T� G� G�

��--� �������������� ����� �� G� G�

��-0� @����������� ����� T� G� G�

��!)� =������������ T� G� G�

��5�� : � �� T� G� G�

��5�� 8��� ���� �� G� G�

2��,�������� ��������/������������������� �������������� �,������,&� ������%���������� ���� ���

�� �������9�

[9�������������������

S9�(������������ �,���������,&� ������

V9����(�������������� �,���������,&� ������

S�3U49�(������������ �,��Q����� ������������������������������(�����>��� ������ ��� �������(��������

������ �,����

XY9�$ ��������� �����3������������(���������,������ �����(���4�

XRY9���������������

�����������������������9�����%�������������Q������������Q�T���������

=� �������(��������������(���9����������3U�H 4Q�T��� ���� ��3���!H 4Q�TT�������3V�!H 4�

+�+�� 4 ������������������2����������+������;�<&����"��,�������(���,��� ��,����������

��(�����>���,��������������������� ������� ������(���������������������������

(������ ����.��(�� ����!�-�%�������,���������������&���� ��,������������ ��,���� �

����������������������(����&�����������3=�>� �"��,������������7(4��.����%��

,�������%�������������������,&� ��������������������� ��������,�������� ��������

(��������(���,���(������������� � ����������-���������������������(������ ���

3����"� �������4�����(� ������,����(��������������������� �������&������

(������������2���������������� ��� ��������������(�����>���,�����%�� ����%��

��������� ������������������@���������������0������������+����������

(����,�������������������������(�������������<&����"��,�%������������������

���)�3�������������*Q�$�����(�������������*4��.�����*�%��������(���������������

@��������������,� ���������(��,�����, ���������������� �������� ����

��,�������Q��������%������,� ������������>��������������� �����, �������

���������������(�����>���,������������������������� �������&������(�������

���������N����"� �����A���������3: ���������4���(��������������

������������������,������������*Q���������<��,����3N����"� �����A��������4����

���������������������������������(�����>������ ��,���$���������������,� ����

�������������������������,������������: ����������������*���������������������

���������(�����>������������%� ���������������������(�����,(�����

��

� � ���������!���� ���� ����������������������

(�7���%!2������������������=����@@��������������>�7�����������������>�@���;���������@������������D�+9���������

��7��<���� ���������������@��"666�;�7�����@������������D�+9��������3���>�4�

"����� � (�>��� ��������� #��)�

"����� : ������������ )��#�

"��#��� +���%���������, �,��(,� *!�5��

"��#�@� +���%���������, �, � � �*!�!�

"��#�� +���%���������/����/� �� �!�#�

"��5�� �������������&� ��� #�-���

"��0��� 2�������������� ������#���� ���� #���

"��0�@� 2�������������� �����, �,��(,� �����

"��0�� 2�������������� ��������, �,�� #��)�

"��0��� 2�������������� �����/���� ����#��� )�0�

�@��������9�����;���

$ ����(�������(��� ������(������ ����������������������������,���,������������

���&��������������� ���������(���������� ��� ��������������� ����

3��(4��(�����>������ ����������������������%������� ��,��������������� �,���

���(����������%�� ����%����������(�����������3��(4��(�����>��������%�,� ��,�

&����������������%��%������� � �����������������(������ ���%�� ����%���������

� ����������������+������;�<&����"��,�(�����,(����%����3����"� �������4��

"���(��������������������������(����������� ������ �������� ������

+�+�� 4 �����������!!����

��������;�

2����&���(��������������� ������������������������� ��� ��������������������

(�������� ��������(�������(������������ ������������%�����������(�M�� ����&������

�������������� ���������,���������������+�%�������%������������(������������

�?$��������������������������������+�������������������������,���������

���������&��������������������������(����������������������������� �������

������������������ ������&��������������������$��������&��,���� �,�

3"��0�@4����������&�� ����3"�##���4���������� ������3����4�&������

��������������� ������

�@��������9�����;���

.����������������� �����%����������(����� ������� �������������&�����������

��������������������������������������,&���(������(�����>����� ��"��#��

���%��� ��,�������(�������.������,������������������(������ ����������+������;�

<&����"��,�%�������(����������� ��� ����������� � �����3%���(�� ����!�!4������

�����(�����>����"��#���+���%���������,� ,���,�3T�!#���4�������"��0�@�2��������

������ �����,� ,���,�3T�0���4���������"��0��2�������������� ��������,� ,��3T�

#���4��@���������������������� ������� ���%� ������������������������������������

(�������������(����������������(��������

.�4 "�� ������� !������� �� ������� ������

������������

��

� � ���������!���� ���� ����������������������

������� �������������������%��,������������&�%�����������(������ �����������

����� ����������� �������3�����������������������������G�(��� ������4�%����

�������� ����������E���,�����1 �������������&���(�����������������������

������������������%���&���� � �����3=�>� "��,���������������������4�����

���� ������%������(����������(����������������� �(�%��,�����������������(���,�

�� ��,������������� ���������+�������������3����4��

���@�����7@���@�@����

$��(����������������������%��,���3+���������������)��: ���� ����)��<����� �����

� �����0��<����������� �����0��1 ��� ������� �����04�������������������� ���������

'+$D��3=������N�����������������4������������&&&�&����� ����� �,�������

����� ���������������� �������������������G����&�����&���������%����������

������&��������������8�(� �!�0�����%���&������������%����(������(������&����

�� ����Q���%��&������(������ �����������������������"������3����4��

(�7���%!5!�� �;�������������������������7���>�����I��������7@��������;)����7���������7���>�7���������������;���:������!�

���;����� � �;����������������������� ,���>�����;�?��;����..9��

�7���

��7�����>?�����7����;��

2 ��� ��%��� �������&�����&���� ��� �����������

�&���� ��� ����� ���� �������

�&��, �������� ��� ����

#� .2�

+����%���������� �����,��������� � ���� �� �

� ������ ,� �[� �@�������� ��

�����, �����, ������ ����������� ���&� �[� �

������������� #� �

%����������� #� �

� ��(��I�����

������ ���

�������,�,,������� �� �

N���&����������� ����� � �

$���&���� ���� ����� � �

�������������I�� �� �

%&������� � �� �

���������� �� �

2���� ������

( ��&��%������� � �� �

(%�( ����������/�� ��������������

�%����������������/�� ����(�������������5���$������( ������

���@���������7�=���

;����������

��������������,������%���������� �� ������������������ ���������G���������������

��������� �����,���� ������� ����$�,��������� �� ���������%��������������

��(� ���%����������������������������� ����������&� ����,���������������,� ���

������������%�������(����,��� ��� ��,����������������������������( ���� ��������

��

� � ���������!#��� ���� ����������������������

$������������������������� ���� � �������� ������������(��%����%������,������

����,� �����

+�����,�� �����(��������������������&�� ���������������&�%��Q����������,� ��

������������������(�������� ����(�����

2����� ��� ��%���(��������� �������������������G�%����(����,��� ��� ��,�������

@� ��������(��&���&������������,������( ���� ������������� ��� ��%���

���&�%���%������,������%�����%�������������A������ �������������������� ��

� ���������,�������������%�������&� ��,��(�����,(����3��������������,�%����������

,����������4��� �������������(�������� ������������� ����(������������������

� ���������������&����������,�����%����(����,���&�������.������� ��� ��%���

���������,� ����(������������ �� ������������%�� ����&�������������

�&���� ��� ������� ���� �����������&��, �������� ��� �������� � �����8�(� �!�0��

���������!�GG�� �� ������������������������,� � ���������%�����������������

?''#����%������������������%����%� �%�� ����(�������������,� ���������

? ���� �,���������������� � ��,��

6������

���&������ �������������������G�,���(����(��������� ������������,�����������

� ��, �����, ������ �������������� �������,�, ���&������ ���&����, �����

���� ���&�����&� ���(���� �����,���� �,����� ����� ���������$�����������

? ����(�����(����(���������� ����$ ������������(� ������&�%���%����������

��(�������������������G����3��������4������,���� ������%���������%�� �(������

������� ��������������(���������������? ��� �������������������,� �������

(� �����������&�� (��������� ���,������%&�����,���������������� �����(�������

����G��������������� �������������G� ������ �,� �������� ���&�������3%����

����� ��,�4�,�����������������&����2��&����������(��,�����(������������������

���,������������������� �������������������G���������,��� ��(����(������������

���� ���

$��&&&�&����� ����� ����������*� � ������� ��,�������������������� ��������

������ ,�(������� ������������������ ��������$���&� ,�������,� ������������

���������������������?''#���������������� �����������%������ ������������������

(������ �������������� �����������������������%����������������� ���

���� ���������

!�#���������� "����<��

2�� �� �,,������������������(�����������G�(������������,�� �����(�����������

������������Q����%����3����� ��,�4���� ����������� ������������(�������������������

����������� ��,������������,�������� �������&�������� ��������

����&�����������(�����,���%�������������&�%������������� �����������(�������

�������������������,����������������G�,��� ��� ��,�3 ������� 4�������,��

�����(������ ���������������%����������Q����������� ���������&���� ��������

(��������������%��� �,,���3%����������!�-4�����������������(�,��������� ������/�

(�������$�����������? ���������(������ ������/����������� ��������-�,� � ��������

���������� ���������������������������&�����������&� ��,��������,,� ��,���������

�������"���� �&�������������,� ����������%�����������%������&��������� ��,�

��������"��%� ������ ������������ ��� ��,�����,� ������������������������������

(��&���������������������� ������������������%��,�3+������������������4�������

������������������������������������������������������������$�����&�%���%�����

��

� � ���������!-��� ���� ����������������������

�������@�0��4 �������� ��/����� ������,�%�� ��� �����5�(���� �����5 ����(,�� ��(�/���

�������#����� ������������������������,� ������C ���5�+/ �����!��/��%���� �����������(���

��(�/����������#����� ���������������������� � ��������

2��&�������%���������%� ��(�������������(�����,(������������&��������������

(��������������������������� ������%����������������� �������� ��(��I���������

�����������&�������������� �������������������G��

;���� ����������

�����%�������(������������ ����������������������G������%����&�����3� ���������4�

���&�%������������������,� �������%���&���������������������� ������$�,�������

������������? ���� �,���%������ �����=����������(������ �����������(�,�����

�������� �����,� �������������������%�����&�������3? ��� �������������%���

���������������&�%����W����%�������4�&������(������(������&������ ������

4�������������

"���� ����(����(����������������,��� ���� ������������(������ ���� �,,����

�(� ����� ��������,��������������������&���� �����"�������,� �������

(������ �����������������%����������������� ������

6 �#� �����

������������������������G�(�����������&����������,�����,����7��������������� ���

&����������%������� ������%��������������������������%�����������������

����������&���(�������,�(�,����,����������&�����������(�,��$�����%�������

���,����������������(������������������������������������������ ����

������,&��,��"����%�����,����(������ ���( ��&��%������� �,����������,� ��Q�

��%������������������������������3+������������������4��� ����� �,�(������������

&�������(��� ����������,������� ����%�������F� � ������������(������ ���

(�����������3��(� ��4����������������

��

� � ���������!!��� =$������ ����������������������

�������@�@��4 �������� ��/����� ���� �������.���# ���$�� ��(�������������� ����� �����

����������������� � ��������

�����@����

.����(� �!����������&�����������&� ,���������� ��� ��,�,����������,� ������

�����(�����������G��(�����������(��� ���������

(�7���%!#6!�� �;����������������7���>������������������7���"����'��������.����?����:�@��9����7���>�����I��������7@��������;)����7���������7���>�7���������������;���:��������������7�=��!�

���;����� � �;��������9�=�;J� � �;�����������������������

2���� ������ ��� (�����������

+������(������

%�����������

���� �

2 ��� ��%��� ��[� �����+�&�����&���� ��� �����=�����

�&���� ��� �����A���� ������

@�������� �� ��� ������ ,��< �����< ������ �����������

N���&����������� ���[[� �

� ��(��I��� ������ �

=����� ��� ������ �

$���&���� ���� ���� �

D�&������"��� �������

DD�2��5����� ��������������������������������������/���������� �����5���-��������*��

�@��������9�����;�

��������� �����&�,,� ��������������� ������������? ���� �,���������������� ���

����������� ��,��3��������4�������������(�������� ���� ��,�����%� ���� �����������

�����������������������&������� �������%��&����������? ���� �,������2����

���������������� ��, �����, ������ �������������������������������&������������

��%��������������� ��,�,����������� ���/������,� ��,���������� ������������������

���� ������� ���/����? ���� �,��������������������������� ������� ���%� ���,����

���(���������? ���� �,����������".���� ��������������������������&�%���

( ������3%�� ��(�����,�(� ����� ����������,��4��

��������������������������������������������������������������������+�������������������

��

� � ���������!5��� =$������ ����������������������

4 5������� �� "���

4�� ��������

.����������,�-�3��(�,�����4���������� �������������������� ��� ��,��� �������

�������������������� �������������������������?��� ��,������������������� �������

����������3�� �������&�� ���4�%����� ��������� ������(������&��3���&���������

������������,�������,������������������%����4��

4�� "�����������

.������?�=��������������&����������(��������������������� ���������������

����������3"��,������������4��+�%������������,������������� �������������������

������������������������������������������ ���������������������%�����������%��

��(���������7���������(������ ���7������������������������������������� �������

�������� ��������������������������������� �������������(������&�������� �����

4�� 0 ��$� ���� �����������������

� ��(�� ����5���������������(������(�������������������������������&��,&��%��

��������������� ������ ��������������������������� ����$����������������%��

(�������� ����������

/ ����;����>�����������:�����>�����������

�� ������������������������������������������������/���%� ��� ����������

��� ���������������������������� �������������/�������� ����,������%����������

������������������ ���������������(�������2�� �,&���(������������������

��(������3%�� ����(�����>���"��#������(5���������/����/� �4�,������%����� ������

����������� �������� �����������������(��� ����%��������������� ����� ����

�����%������������������������ �� ��� ���������������������������(����������

(��� �����������9� �������������(������,������������������(� ������,�� ����

&����������,� �����

�������,��� �������������,������������ ���������������,�������,� ,���,��

���������� �,�� ����%����������������&��� ��������>���� � �,�� �C� � ���D���������

�����������������������(������������������� ��&������$�����&���������������������

,� ,���,��������� �,�� �,���������������������������������������������,� ��,�����

����� ����� ��������������

��

� � ���������!)��� =$������ ����������������������

��>��;�������������

2���������������� ���&���������������������������������������&�������/�� ��

���� ������������������� � ���(� �������� ���� ��,�����,����������������

���,��������������������������.� ���� ��%������������������������3����� %�������

�$F4���(�������� � ���������������������*�������������������&����������

�� ���� ������������������#����� � 7��������(�������3�)�$��**B4����� �������

������ ��,��������� ��������������������(� ��������1������5��������������������� ���

(����,,��������������������3�$F�����">����� ����4�&����������� ������)�

3(���9��������������' ��(��������������A���� �������3����������%�,����-����

����4��"���' ��(��������������A���� ����������������������������,�

������� ��������������������,� ������������������3�����������������������!��

����������#�4��2�������������������� ���������������������������������

���������������������������������� ���������(���,�� ��������������������9�

���!�3%���(�� ����-�#4��

�������7��:� ������������,�������#����������)����� ���BA+�**E���� ���)�/ �(�

��

� � ���������!*��� =$������ ����������������������

�������7���>���,�������#������������ �!�(� ��������**B� ���)�/ �(��

+�����>����������9���������������:�

8�(� �5��������������(������������,��,������������������&���������������,�����

����������(�����>���� ������������������������ ���������������������(������

: ����������,�;�: ������ ��� ��� ��;�<������ ��������2����������������������

+������;�<&����"��,��

(�7���0!#�+�����>����������9���������������>�7��<�����������������>�@���;�������������@���"666?;�7������/ ���@������D�/ �������)� ���������D�+������@����)� ��������@�������@������������D�+9��������3,���8� �����77���D� �������7��;)�"6624�

��7��<����+�����>�����!�9������

�����3�����C>�!��4�

"����� � (�>��� ��������� �-���

"����� : ������������ �-���

"��#��� [+���%���������3,� ,���,4� ��-��

"��#�@� [+���%���������3,� ,�� 4� 0-��

"��#�� [+���%���������3��������� 4� ))��

"��!�� [�� ��������������� ��������,� ,���������� �����

"��5�� �������������&� ��� �����

"��)�� <����&� �����&� ��� �#���

"��*��� ����(������3�����4� �#���

"��*�@� ����(������3�������4� ��-��

"��*�� ����(������3(�������������4� �)0��

"��0��� 2�������������� �����3�����&����4� �����#�

"��0�@� 2�������������� �����3,� ,���,4� �#0��

��������������������������������������������������������������������@���9�'@A��

�#�.��2�����((������2���"���(����&������F� ��������� � ��������%��&��������������������� �����(��������2����, �������

�������7������ ���&����������,������������������&����������� ���

��

� � ���������!0��� =$������ ����������������������

��7��<����+�����>�����!�9������

�����3�����C>�!��4�

"��0�� 2�������������� �����3���,� ,�4� �#*��

"��0��� 2�������������� �����3����� ������ �����4� V�-���

"5-#�@� =����������%� ���3������&� ���������� V�-���

"5-#�� =����������%� ���3������(��������4� �*)��

�::�������������;���>�����

?������������������� ���� �������%�� �����&�,,� ���������? ���� �,�������������

�����������������������,�������������@�&���������������������������

? ���� �,������ ����������� ���������$������ �����(� �,�����������������������

����� ��������,��������������������� ��&������������������� �,�����

3��(4��(�����>�����? �����%�� ��������������������� ���� ��� ��,��������

������ �,������ ������������(������������3&����4�� ���������������=������� ��

�������(������������� ���������������&����������� ���������,������������������

�������������� ��������� ������������(���� �������� ��������,��������������

���������� ��������������������%���������������������������������������������

�����%����������������� ���� ������������ �������������������� �������

������������������������������������������������������� ���������,��������������

3����������(���� �������������������4���������� ����������������������� �����

�������(������������������ ������ ������(���� �����%���������������� �����

������� ��������(�����>����$������ ������&�������,��������������� ���

������ �����������������,�� ��,����%�������������(�������������(�����>�������

���������������,������ ���������� ����������� ������������3��(4��(�����>����

��������,��������������������������� ����������������� �������, �����9�%�����(� �

5�������������������� ��� ����������������������,������ ���

,&� ������������������������� ,� ���� ������������, ������,�������������� ��

&������������������ �,������� ������&�� ��������� ��,�������������������������������

,&� ��������� �����������������9�$����� �,����� ����� ��&����������(����������

��������,&� ���������� ����

(�7���0!"��������;�3�@74>�7��<�������;������;>�����������

>�7��<��� ;������;>����������

"��#�@� +���%���������, �, � �

"��#�� +���%���������/����/� ��

"��0��� 2�������������� ������#���� ����

������������� ���3��4�

"��!�� ����������� ��������,����

"��#��� +���%���������, �,��(,�

%��������� ���3%�4�

"����� � (�>��� ��������0�

"����� : ������������

"��*��� ����(������������

"��0�@� 2�������������� �����, �,��(,�

����� ���3�4�

������������������������������������������������������������������-�"�(�����>���"�����. ��=�� ���������������� ������������ ��,(���� ���"�����F ������������

���,������,������������,������� ���������������,�����3<�: ���������������-��� � 7����4��

��

� � ���������5���� =$������ ����������������������

>�7��<��� ;������;>����������

"��0�� 2�������������� ��������, �,��

"��5�� �������������&� ���

"��)�� <����&� �����&� ���

"��*�@� ����(���������/����

"��*�� ����(����������������� ���

"��0��� 2�������������� �����/���� ��� �#� �����

���������� ���3 �4�

8����+�""������ �����

���������� ����������� ��������(�����������(������������,���������������� ������

3%���(�� ����5��4������������������� ������%������(������������� ���������� ��

�F����,���������������(���������������������������,�����������������%��

�������� ������,������������ ��&��������������������������� �,������� ������

���� � ������ ����������������8�(� �5�#����������������������������� ����

�������������������������� ����,�������������������������������������(�����%��

��(� ���������������,���%�������(�� ����5��������� ����

(�7���0!'�������@�����::��������������������#66������C>�!��;��@������"6������

�������;��������������������#66����C>�!��

�K����?���������

>�7��<���

6�����?�

���@��#�

���@��#�?�

���@��"�

���@��"�

?�-!666��

"����� � (�>��� ���������!� ���-H � )�)0H � ���*H �

"����� : ������������ ���-H � )�)0H � ���*H �

"��#��� +���%���������, �,��(,� ��#�H � ����0H � ���0H �

"��#�@� +���%���������, �, � � ��!#H � �#��-H � ����H �

"��#�� +���%���������/����/� �� ��5!H � �#��-H � ����H �

"��!�� ����������� ��������,���� ��#5H � ����0H � ���*H �

"��5�� �������������&� ��� ����H � 5�#-H � ����H �

"��)�� <����&� �����&� ��� ����H � *�##H � ����H �

"��*��� ����(������������ ��#�H � ���)H � ����H �

"��*�@� ����(���������/���� ����H � 5�#-H � ����H �

"��*�� ����(����������������� ��� ���-H � 5�#-H � ���)H �

"��0��� 2�������������� ������#���� ���� ��!�H � �#��-H � ����H �

"��0�@� 2�������������� �����, �,��(,� ���-H � )�)0H � ���*H �

"��0�� 2�������������� ��������, �,�� ���-H � )�)0H � ���*H �

"��0��� 2�������������� �����/����

��� �#��� ����H � �����H � ����H �

��

� � ���������5���� =$������ ����������������������

>���,��������(5��

������������&������(���,������������,�����,� � ��������� �������������

�����������������'@A������������������3��(4��(�����>�����������,�����,� � �����

&����������� ��������� ������ ����������� ������� ������3��(4��(�����>���

������������������(�������(���,������@������(���,��������������&�����(������

���,� ���������%�,������� ����������!H ������� ���$ ����������������,������

(���,�����%��������� �����������������(���,�9�

- ����������� ����3 ��� (���,�����4����������� �� ��,������� ��������

���,�����������������������,�����,� � �����(������������������(����3�������

�������(�����4�3(�� ����-�#4Q�

- ������������������������3��������,�����,� � ����4�3(�� ����-�#4Q�

- ���������� �,�������%����� ��,��3��(4��(�����>������������,�����,� � �����

3��������� ����������(���4�3�������������� �������+.����������(����,�������

�������������� �,�������, ��3%�������(�� ��: ����������,�;�: ������ ����

(�� ����!��4Q�

- ������������ ������ ���������������� �,�����3��(4��(�����>���������������

����� ���������,��������������3�����(� �5�#4��

4�% 5������� �� ( *��������� �� -� �*���

+�!���$����,

.����������������5�-���������� ����5�-�-�&��������������������������������������

��������(����(�����,�����������(������ ������������3����������� ��������������

������������������������4������������� �������(�����������������������������

���&�%������(��������������������������������(����������� ����2����%�����

�� ������&��������������������������������� ������������������������� �

(������������

/�#�� ��������!7� �888 �����9 �������7��%: 9 �7�����8�(� �5�-�������������������������������������������� ��������������������������

��(������ ������������������������� ��� �������������������(����

: ����������,�;�: ������ ��8�(� �5�-(��������������������������������������(� �

5�-��&������������������������(����������� ���&�������������

��

� � ���������5���� =$������ ����������������������

(�7���0!-�8� �����������::�����;���?������������>�7�����������������>�@���;������������"666?;�7����/ ���@������D�/ ���������

���;��������������� ��������;��������

��7��<��� �"� L� �"� L�

"����� �)#� ���H � #*)� ���H �

"��#��� ��#*)� ��#H � ��0*5� ��-H �

"��!�� �� ���H � �� ���H �

"��5�� ��� ���H � #�� ���H �

"��*��� !*� ��#H � *#� ��!H �

.�����3���� �����4����������&��%����%���������������������(����: ����������,�

;�: ������ �������������� ������������������������� ������� ����$ �������

���&��%������������������������������ ��������������� ����C�������� ��D�����3%�� ��

(������������������!���#4����������������� ���� �������������,� �����������

��������,����(������3%�� ���������!���#�����������4���������������������������

����������������"���������� �� �F� � ����� ������������� �����������

� ����������������/���� ��������������� ����(�������������������������

(������ ����?���� �,�����/����� ��� �F� �� ������������ ��������������� ��

������ �,������ ��������������(�����&���������������&�������������������

(�7���0!-78� �����������::�����;���?�����������������������>��7���>�������@@����@����/ ���@�������

L��::������������������������

���:�����>�7��� �����

���;���?����

��������

�����?���;�?�������

"����� �� ��( ��&��%������� ��%����,����������,&��,� ���H � ���H �

"��#���

�����������( �� ��,����������� ,������

������ � ���%��� �������&� ������%��������������

���������������,���� ���������&������,,� ������

&� ����(�� ������( ��&��(�� ������,���� ��������

������&� ������ ����&����� ���� ����( �� �

��#H � ��-H �

"��5�� �����������&� ��� ���������,������� � ������ �����

(���� ������� �� �����

���H � ���H �

"��*��� &� ����>������������������ ( �� ����� ��,���

�����&(�������������&������(�� ����&����

���� � ,�

��#H [� ��!H [�

����� ����� ������ ������������ ������������

[9������������������������ ������"��*����&� ������������������������������� ������������������ ����������

���� �F� �� ��������������(�����������C�������� �������D�

��

� � ���������5#��� =$������ ����������������������

(�7���0!-�8� �����������::�����;���?������������>�7�����������@�7������;������������"666?;�7����/ ���@������D�/ ���������

���;��������������� ��������;��������

��7��<��� �"� L� �"� L�

"��#��� )!-� ���H � ���*�� ��#�

/�#�� ��������!7� �888 ������!�������: ;�7�����������8�(� �5�!�������������������������������������������� ��������������������������

��(������ ������������������������� ��� �������������������(����� ��� ��;�

<������ ��������8�(� �5�!(��������������������������������������(� �5�!��&������

������������������(����������� ���&�������������

(�7���0!%�8� �����������::�����;���?������������>�7�����������������>�@���;������������"666?;�7���� ���������D�+������@�����

���;��������������� ��������;��������

��7��<��� �"� L� �"� L�

"����� #!0� ���H � !5)� ���H �

"��#��� 00*� ���H � ��!)#� ��#H �

"��#�@� )�50�� ��5H � ���!)5� ��0H �

"��!�� �!�� ��!H � ��#� ��)H �

"��5�� �05� ���H � #��� ���H �

"��*��� ����5� ��#H � #��0�� ��!H �

"��*�� #�50*� ��#H � !�0*#� ��!H �

"��0�@� 0*� ��#H � �!*� ��-H �

(�7���0!%78� �����������::�����;���?��������������������������7���>��������@@����@������ ������������+������@������

L��::������������������������

���:�����>�7��� �����

���;���������������

��������;�?�������

"�##��� � ,,������ �����%��������������������

%� ��������%� �����������������

��H � ��H �

"����� ( ��&��%������� ���� ��%���%������

%����,���

���H � ���H �

"��#��� ��������� ������, ��&���� ����

������ � ���%��� �������&� ������

��,,� ������, ���������������(�,��( ��,�� ��

�����( �� ���(���,( ������������������

,���� ������

����H � ��#�H �

"��#�@� (���������,���� ������ ��5H � ��0H �

"��!�� �����,������� ��!H � ��)H �

"��5�� ������������������ ���� ��������� ���������

&� ��� ��������

��H � ��H �

"��)�� ,����&� �� ��H � ��H �

��

� � ���������5-��� =$������ ����������������������

L��::������������������������

���:�����>�7��� �����

���;���������������

��������;�?�������

"��*��� � � �����,� �������&� ���,� ������ ����

%� ����,�

��#H � ��!H �

"��*�� ��&����������&�������� � ,��,����(����

� ������������ ������ ������

����������� ( �� ��&� ����>������

��#H � ��!H �

"��0�@� ����(��, ���������������%����� ���,������

������ ����� ����%������ �����&������

��������� ����������� ���, ���������������

�����������������������&���� ��&���� �����

&����������

��#H � ��-H �

"��0��� �����(���������� ��H � ��H �

@ �� ���,�

���� ���[�

(�� �,���������,��,��,�( �� ����&����

���� ��������&����(���� �������������

���������� ����������� ��� ��,� ������

,������������,��� �� �����, �����������

,����,������,����������� ,������&� ���

,��������� ��%� ����������

����H � ��#�H �

����������[[� ���������������������� ��H � ��H �

+����

����� ���

��(����[[�

� ���,���������� ,�����(���� �����(��,��

(��� �������������,��,����������������

��&����(��� ����&����� ���������&��

�(�� ������ ��������,������� ( �� ��

%&��������� ����

��H � ��H �

[� 2���������>��������������������������� ����� ������������������� ������/������������&����������

����&������������H �������������� ������>����������� �����������������

[[�� +����������������&������ �������������� �����������������(����7�����������������������������

(�7���0!%�8� �����������::�����;���?������������>�7�����������@�7������;������������"666?;�7���� ���������D�+������@�����

���;��������������� ��������;��������

��7��<��� �"� L� � �"�

"��#��� ��0��� ��-� -�*5)� ��5�

"��#�@� ��� ���� �!� ����

/�#�� ��������!7� �888 �����*!!����4 ���8�(� �5�5�������������������������������������������� ��������������������������

��(������ ������������������������� ��� �������������������(����2�������

������8�(� �5�5(����������������������������(����������� ���&������

��

� � ���������5!��� =$������ ����������������������

(�7���0!0�8� �����������::�����;���?������������>�7�����������������>�@���;������������"666?;�7���� ��������@���

���;��������������� ��������;��������

��7��<��� �"� L� �"� L�

"����� ��� ���H � ��� ���H �

"��#��� )�� ���H � ��5� ���H �

"��#�� �*� ���H � �0� ��#H �

"��5�� -#� ���H � )�� ���H �

"��)�� �� ���H � �� ���H �

"��*��� ��5� ���H � �00� ���H �

"��*�@� !*� ���H � 0!� ���H �

"��*�� )�� ���H � ��)� ���H �

"��0��� !�5� ���H � *--� ��#H �

"��0�@� #0� ���H � 5-� ���H �

"��0��� �� ���H � #� ���H �

���������� ����������� ������������������������� ��� ����������

�����,�� ����������%�������������(������������(�����>���"��0�@��"�������������

��������� ������ �������������%��������(��������%�&� ����������������� ���

������������ �������������������������H ��

(�7���0!078� �����������::�����;���?������������>�7�����������@�7������;������������"666?;�7���� ��������@���

���;��������������� ��������;��������

��7��<��� �"� L� �"� L�

"��#��� )5#� ���H � ���#0� ���H �

"��#�� �)� ���H � �*� ��#H �

"��0�@� #�� ���H � !�� ���H �

/�#�# ��������!7� �888 �����4 ��������1 !����: ;� ���" !�%8�(� �5�)�������������������������������������������� ��������������������������

��(������ ������������������������� ��� �������������������(����2�������

������8�(� �5�)(����������������������������(����������� ���&����3���%���������

������� ������������������������ �������������������� �������

������������������ ��� ����%���������� �������������&���(�� ���4��

��

� � ���������55��� =$������ ����������������������

(�7���0!&�8� �����������::�����;���?������������>�7�����������������>�@���;����������"666?;�7�����@����������������D�+9��������

���;��������������� ��������;��������

��7��<��� �"� L� �"� L�

"����� )� ���H � ��� ���H �

"����� �!� ���H � �#� ���H �

"��#��� ##� ���H � !�� ���H �

"��#�@� ����-� ���H � #���#� ���H �

"��#�� �)-� ���H � �5�� ���H �

"��5�� ##� ���H � !�� ���H �

"��0��� �0� ���H � �0� ���H �

"��0�@� !� ���H � )� ���H �

"��0�� 5� ���H � ��� ���H �

"��0��� �� ���H � �� ���H �

(�7���0!278� �����������::�����;���?������������>�7�����������@�7������;������������"666?;�7�����@����������������D�+9��������

���;��������������� ��������;��������

��7��<��� �"� L� �"� L�

"��#��� �!� ���H � �#� ���H �

"��0�@� �� ���H � #� ���H �

��

� � ���������5)��� =$������ ����������������������

6 � �������� ��������

.��������������,�&������������������������������,�5��� ����������������������)���

������������������������������(����������������������)�������������������������������

���������

6�� � �������� �������� �� �!����

��%������������������������������ ������������&�%������(������3��(� �)��4�������

��(������ ����������(����������� ��� ����3��(� �)��4��

(�7���&!#8� ����������������@���������������:�����;���?�����������������>�7�����������������>�@���;������7������>���@���;�7����

(�����/ ��D/ �� (�����+�M � (����� �� (��������D+��

��7��� !�!N� �! !NN� !�!� �! !� !�!� �! !� !�!� �! !�

"����� �� �� �� �� �� �� ���� ����

"����� ���� ���� ���� ���� ���� ���� ���� ����

"��#��� ��#� ��-� ���� ��#� ���� ���� ���� ����

"��#�@� �� �� ��5� ��0� �� �� ���� ����

"��#�� �� �� �� �� ���� ��#� ���� ����

"��!�� ���� ���� ��!� ��)� �� �� �� ��

"��5�� ���� ���� ���� ���� ���� ���� ���� ����

"��)�� �� �� �� �� ���� ���� �� ��

"��*��� ��#� ��!� ��#� ��!� ���� ���� �� ��

"��*�@� �� �� �� �� ���� ���� �� ��

"��*�� �� �� ��#� ��!� ���� ���� �� ��

"��0��� �� �� �� �� ���� ��#� ���� ����

"��0�@� �� �� ��#� ��-� ���� ���� ���� ����

"��0�� �� �� �� �� �� �� ���� ����

"��0��� �� �� �� �� ���� ���� ���� ����[� 2���9�2������� ��������������

[[� 6�2�9�6������������������

6�����(� �)���( ��,������� ��������� ������������������������ �,�����(������ ���

���������������������� �, ������%����������H ���������� ����� ������H ���� ������

(����������������������������� ����������������������������� �������� ���� ��

���� ������!��H ������������������������������ ���������������

��

� � ���������5*��� =$������ ����������������������

(�7���&!"8� ����������������@���������������:�����;���?�����������������>�7�����������@�7������;������7������>���@���;�7����

(�����/ ��D/ �� (�����+�M � (����� �� (��������D+��

��7��� !�!N� �! !NN� !�!� �! !� !�!� �! !� !�!� �! !�

"��#��� ���� ��#� ��-� ��5� ���� ���� ���� ����

"��#�@� �� �� ���� ���� �� �� � �

"��#�� �� �� �� �� ���� ��#� �� ��

"��0�@� �� �� �� �� ���� ���� ���� ����[� 2���9�2������� ��������������

[[� 6�2�9�6������������������

6�����(� �)���( ��,������� ��������� �����������������(������ �������

���(����������� � �F� �� ���5�H �(����������������� ����� ������H ���� ������

(����������������������������� ����������������������������� �������� ���� ��

���� ������!��H ������������������������������ ����������������������,� ���

(����,,����������������������� ������������&��������� ��,��������������� ��,�� �

C��������D����������������������������,���,������%� ������������������������ �������

�������������� ������� ���3��������������(������ �����(������(�����4��

6�� 5������� �� �������

��������� ���������,��������������������3(�����������������������������

���������4���� ������� ��������������������(��� ���O�� �������(�������������

��������������3��(4��(�����>��������%������������������(�,����&��������

�� �������� �����������������������������,������&������(�M�� ���������

���,���������������������� ������������������������� ���������� ������ �����

������� ����������������������3��(4��(������&������%�������,� ����8�(� �)�#�

�������������������������� ����������(������ ���������������� ����������������

��(� �)�-�����������������

�::���������������������

(�7���&!'8� ����������������@�����::�����;���?������������>��������������������������������������������������>�@���;������7�������@���;�7����3;����;��>������>�7��4�

(�����/ ��D/ �N� (�����+�M NN� (����� �� (��������D+�� �����������>�7��� !�!NNN� �! !NNNN� !�!� �! !� !�!� �! !� !�!� �! !�

"�##��� �� �� ���� ���� �� �� �� ��

"����� ���� ���� ���� ���� �� �� �� ��

"��#��� ��#� ��-� ���� ��#� �� �� �� ��

"��#�@� �� �� ��5� ��0� �� �� �� ��

"��!�� �� �� ��!� ��)� �� �� �� ��

"��5�� �� �� ���� ���� �� �� �� ��

"��)�� �� �� ���� ���� �� �� �� ��

"��*��� ��#� ��!� ��#� ��!� �� �� �� ��

��

� � ���������50��� =$������ ����������������������

"��*�� �� �� ��#� ��!� �� �� �� ��

"��0�@� �� �� ��#� ��-� �� �� �� ��

"��0��� �� �� ���� ���� �� �� �� ��

$��������������� ���� ���� ���� ���� �� �� �� ��[� C�������� ��D�(������ �������� ��� ����: ����������,�

[[� C�������� ��D�(������ �������� ��� ������� ��� �����<������ ��������

[[[� 2���9�2������� ��������������

[[[[� 6�2�9�6������������������

6�����(� �)�#�( ��,������� ��������� ������������������������ ������ �����������

� ������������� ������������������������� �/���� ���� ������������C�����

��� ��D�/�������������������H ���������� ����� ������H ���� ������(������������

����������������� ����������������������������� �������� ���� ������ ������!��

H ������������������������������ ����������������

�::��������:�@���������

6�����������,�5������( �,�������� ���� ��� ��,��������������(������ ���

������������������������������������� ��������������������� ���������8�(� �)�-�

��������������%������

(�7���&!-8� ��������������������::�����;����������;����������������;:�������7���>������:�@���������������������;�����������

���;����� � �;����������������������� � �;�������>��������::���

2 ��� ��%��� +�&����;�=������&���� ��� �����

A���� ������3�����������4�

����

@�������� �� ��� ���&��< �����< ������ ����������� ���

� ������ ,� ����

� ��(��I��� =������������ ���

��

� � ���������)���� =$������ ����������������������

��

� � ���������)���� =$������ ����������������������

7 +5������� ��, � �������

7�� ��������

� ���������� ��������������������&������ ������� ������������������������

3��������� �4��������,� ����������������� ������������%�� ���� �����������

��������,�*�����&��,� ��,�����������.������������*���%������� ������� ���

(��������������������������������(��������������������*�#���� ������� ��������

(������ �������������

7�� 8 ������� ���� ( �///*�!�����

��������������� ���%� ����� ������� ��� �������� ���&������&����������&��,��

�������������� ������������&��� ���(����, ��������������/����� ����������������

�����H ������� �,����� ���������� ���������,�)����(� �)���3���)��4�%� ���

�����������������������������������������������(������ �������������������������

%��������������(���������&��,����������� ���������(������ ������� ����� �

��������������(����� ������� ���/������,� ��(������ ����������/����

������������������ ������(����,����"���������������������������������������

�� �������� ��������������(��������<�: � �����(������������� ���O�

���������������������(�����������������������������������������6��������%��,�

����������������,����������������������������������������������� ���������$��

3?''#4���� �����(� �3<@������� �4���������������? ���� �,������� ����

��( �,������������� �����%����,&���(������(������3"��#�����+���������"��#�@�

���� ��� �4� ��� ��,�( ��,������,��������������������������������(�������� �

������ ����������<�: ���������(�������������(�����>�����"��� ������� ����,,���

(������������������ ������������� (����������� ������� ���� ��� ������� ������

���3�F���4�(����%�����

.����%����� ������������������������������&���������(��������� ������� ��������

�������� ������&��,����������������%� �� ��������������������������� ���

������� ��� ����$������������������������������ ��,�� ������� ��� ��� ��,�

( �,����������� �����,�����������(������������,��������������������%������������

����� � ��,�������%����7�������� ��,(���� ������� �����,� ��� ��,�%������������

��������/� ������,�������������(������&�������������%����(���������������������

������� ��&������.�����(������������ ���������%�������������%� ���(���������

��������(������������,�������&�������������������������������������� ���

������� ��������(���&����������� �����(�������������,������������'��

������� ���C(��������������I�D��

��

� � ���������)���� =$������ ����������������������

7�� 8 ������� ���� �������

����������,������������� ������� ��� �������� ��� ������� ���%� ���/���� ����

�������&��%��&���������������������(����������,� ���&������/������� ����������

��,����������� ������������������������ ������ ������������ ��������������������

������H �����H �����������

.����(� �*���%������� ������� ��������&��,��&��� �������,� ���,���&����������

���������� ����������������������,������������11: �(������ �����������

����������? �����(������������%�� ������� �������������������������������������

���11: �����������

(�7���2!#!�� �;�������������������>���������::��������7���>������������������7���"����'��������.����?����:�@��9����7���>�����I��������7@��������;!�� ��;�����������7�����������������������!�

���;����� � �;�����������������������

� �;�������>��������::���

� ����;�����

��� ���&��< �����

< ������ �����������

��� ��(������(�������%����&��,������7���

�� ���������������,������������7���

��(�������������������������

(�������� ���( ������

@�������� ��

������ ,� ���� �����3�����������4�

� ��(��I��� =������������ ���� �������&����������,� ������������

@��������������������������(� �*��������� ��� ������� ���&�����������

���(���(��� �������������1 �������������&����������������

��

� � ���������)#��� =$������ ����������������������

9 �������$�� ����������� ��

!��������� �� �������� +���������

� �������,

9�� ( ����!������� ���� �� �997

���������� ������������%����/���,�%��������������� �� ������� ���/�%�����������

3, ������������H 4��&���(�������� ������ ��������������������� ������� ���

����,� ���,���&������������%����������������������������������� ���%�&� ������

���������� �������������������&��,� ��,����&�%������(������� ������������(������

����������(����������� ��� ����� ������������������ �������

������������������ ��� �������� ���������C�������� ��D����%������ �������� ����

�����(����������%������� ������������������������ ��������������������

����������������������������������������������� ��������������3%������

������� ��4��������� ����������������������������� ���������!�H ���������������

��������������� ���������������

? �����(������������� ������� ���%�� ������&�����������&��,���������

C ������� ��� ��D����������� ���������&��� ���(����, ����������� ���(����

���������3U����H 4������(������ ���������������%�����&��� ���(����, ��������������

����������������������������������� ���������������� ��,��,�� ��,����������

��(�����������������������������%������������������%��������������(�������

$�����������������������,��������=�����������������-� ��������3%��,����

���0��#��7�7=��������0��#��7�7=�4��������������������(��&��������������

���(������ ���������������������&���(�������� ������������������ � ������� �����

������������������,�,���&������8��������� ��������� �������������������(��&��

����&������&���� �����������������������������H ������������ ��������

������ ���������$������ �����(� �� �������������������(������� ������.������

����� ������������������������������%� ���%���������(������ ����� ������������

����(���&��������������� ��,��,�� ��,������������������������%������

�������������(������(����,,���� � ��������������,�� � ����� �������������

���,�� ��,����������(����,,�����(�������

9�� :���* �� ���� �� �� �����!������� ��

� !������������ +������������,

6�������� ������������������������������������*�#�( ��,���������/�%������

������� ���/�(����,����%� ������������������������������������������������

�������� ������������������������� ��������(�&���3�������� ����������4�����

&��������������������������� ����������������� ������������������������� ����

��

� � ���������)-��� =$������ ����������������������

�����������(�������? �����(���������� ������� ���&�����������(�����

� ������������� ���������&��� ���(����, ����������� ���(�������������������� ��

�����������3C�������� ��D4��

2����������������,������������1 �������������&���(������ ��&������%����%������

������� ������������������������������������� �������? �����(����������

������� ����%�� ����������� �������(� �*���,�������,� ���&������������%��

�������������������

��

� � ���������)!��� =$������ ����������������������

9�� �������$�� �� !��������� �������� �� 5� 2

?�����(���������� ������� ���%�� �������&��,��&������������� ������� ��� ���

&����������(������ ��������������������������������� ���������"����������������

���������������������������"�� ����������������������������,�������F������

&��,����3&����������� ��,�(����������(��,�����������������������������������������

���&��������������49�� ���� ������%����������������������������,��������������

��� ��,��� ���������������������������"����� ���(����,,�����������������������

������ ����������� �����(���������� ������� ���%�� ��&�����������&��,���������

������� ��� ��������������������������������� �����,������������� ����������

���&�%�� ��,��,�� ��,������&���������������"�������������������������������

����������F������&��,�����

9�% �������$�� �� !��������� �� � �����*$���

���������� ������������ �������������(������ �����(���������� ������� ���%�� ��

�����&��,��&�������������C ������� ��� ��D�(�������� �������������H �

3���&��� ���(����, �������������4�������� ���%�&� �����������������������������

��(������� ������������������������������������������� �������������� �����������

?�=�(������ ����,����������������������������������%�����������������������

(��������(������ ������������������������� ��(����������������(������������������

8�(� �0����������������(������ �����

(�7���5!#8�,���������;��::���������!�!�!?�����

��������:�

���;��������������� ��������;�������������� H ���������� �� &���������� H ���������� �� &����������

.����������� ��

��������������(������� �����5H � �� ����H � ��

.����������� ��

�������������������� �����5H � �� ����H � ����"����%����� ������� �,������������������������%��������(������������ ���������� �������������� ���������������� �,�������

���(�������������(����������� ����������� ����������(�������

9�. -���������

������ ������������(���,�������������� ����� ����������������������� ��������

���(����������%������� ������������������������ ��������������������

�������������������� �����(���������� ������� ������������������&��� ���(����

, ��������������������� ��������� ����������(�� ����(����������������,�����9�

�������������1 �������������&�����"���� ������,������

��

� � ���������)5��� =$������ ����������������������

�/ -�� ����� �� ��������

�/�� ��������

2����������� �������������������������������������������������� �������������

��(��������� �����������(������ ����&���������%������� ������� �����������

� �������������������(�%��������������&����������� ��������������%��������

&�������������������������������� ������ (������� ���������������������������

� �������������������&� ���������������������������,��� ��������

�/�� "�!$���� ������ ������ �� ���������

@������,��%��&� ,����������� �������������������������(������&��������

�� � ��������������������������&������ ������ ������������������������������

���� ������&�����������(�� ������ ����������� � ����3��(����������4����

��������������������� ������������(����������������������3&���������

��������������������(������ ����&������������4��������������������(�������%����

����� ���.���������� ���������%�������������%� ���%�� ������������ �������&�������

8������%������,� ������������&����������&�����&���������(�����,��������

�����������&��������������������������%����,�%� �&��������� ��������

(������&�������� ����+�������������������&�������������������� ��� ��,�

�� �����������������%������� ��������������(������������������������

���������������������������,������������������(������ ����&����00*�%����

������� ������������� ��������������������(���,�� ������? ���� �,�����%����

(������(������&������ ������ ������%��������� ��%� ���������������������%����

(������� ��3"���������������)4������%��%� ���&���������� ����������������

�� ���� ������� ����������� ����������������(���D��+�����%������$�,�������

���&�������3���������4������������������������ ����������������( ������(������

(������&������

���C%��� ����D�������������1#)��%�����&���������������������������������N����

"� �����2�������%��� ���������� ���� �������@�&���������������� �����������

�������������1#)�������%���������������$��(����������������������������������,���

���������,���&������������ �������������������������������������������&� �

������������������������ ���������(�������������2�������%��� ������� �������������

���������(������ ����3'���������N����"� ���������4���������,������,�,��������

���������� ������ �����������,������������������������������ ����������

(������ �����(����������������������������(����� ��� ��;�<������ ��������.��

������������(������ ���������������������@�&��������������3?���A�2������4����

������ ��������������%�������������������������� ��,�%�������(��������� �������

������������������(������/������� ���������������������/�����,� ���&�������

��

� � ���������))��� =$������ ����������������������

$ �(��������������������%����(����������������������� � ������������(������

(������&������ ������

���(������������������������������������������������������� ����������������

? ���� �,���������$������ �����(� �3?''#������� �����<@������� �4��������/�

,��������������������'���������N����"� ��������������������������������,�����

�������������(������ ����&��� ������� ��������������&��� �������,� ���

&������������%� �������������������������������������������� ������(����������� ���

������������� ������� �����������C ������� ��� ��D�����������%�������������������

&� ����&��,�������%��������������������� ������(����������� ���%�������%� �������

�����������(������ ����������������������������%��������������(����������

�����%������������� �����&������������������$ �����������%� ������%� ���������

����������������������������������(����������� ��������������������,������%��

����� ����������� � �����������(������(������&����( �������2�����������

����������&��������������� � ������ �����������(�&�������������������������

�������������� ����������'�������������������,� ��������� ������%� ����

������� ��� ���%� ���� ������� ������������������������� ��������������������

����������������,� �������� ���������������%���� � ����������� �������

������������������������������&������ ������ ���&�������������������

����������������� ������%�������������������(������������������� ������� ���

����������&������&��� �����������������������������&���������,� ����

.������������� ������� � ����� �� ��������������� ��������������,���

������������� ����������������

�/�� 5������� �� ����� ��������� �� ������

���������������������� ������������������ ���������������������(������%����

&����������������(� �������������������%������� ��������������������'���������

N����"� ������� �������@�&��������������

(�7���#6!#8��::�����;�������������;��?�����������>�7������� ��������D�+������@�������� ��������@��!�

�����;�����@���"666;�7���� 3�@74>�7��<����

�"� ��

"������ �--� *$*@�

"��#���� )#� *$*�

� ��� ��;�<������ ��������

"��0�@�� �� +�

"��#���� �� +�

"��#��� ���#� *$*�

2�������������

"��0���� �-� *$*�

���%� ���������������������������������������� ��%�� ��&����������������(� �

�����%����� �����&��� ���(����, ����3 ��������������H 4��.���� � ����� ������/�

������������������� ������� ���������������&��� ���(����, ��������������������

����������������3���(����������%������� �����������4�( ������������������

���&��� ���(����, �����

��

� � ���������)*��� =$������ ����������������������

�/�% ;��������� ��� ������� ��������< ��������������

�����������

$�,� �����(����������������������������������� ������������������������������

���� ��������������������������������������������������������

������������������ �����������������������������%��������������(������

: ����������,�;�: ������ ��� ��� ��;�<������ ��������2����������������������

����+������;�<&����"��,��

�/�. 8 �������� �� �������

������������%�� ��������� ������������������������������������������������7��%��

��(����������%����%�������������� ������������������� ������� ����������,���������

�����������������&��,��� ������� ���� ������&��� ���(����, �����

"���������� ����������� ��������� ����������(����� ����������������� ������ ���

��������� ����������� ��������������� ����������������� �������������

���&��� ���(����, ������������������������� ��&��������� ������

.������,��������������� ������������(���,�����?���� �,���������������������

�����(������ ����������� ���������������� ����������������������(��������%����

��,���� ��� ��,������������������� ����������,���������������$��������� �����

���������������������(������������,������%����(������������ ������%�����%����

�������3&����������7����4� ��������������������������&��� ������

����&��,� ��,�������������������������� ��������������� ������,����(���� ��

&������

������� ������������%�������(������ ����������������� ������,�������������

��(���,��&������� ����(������ �������������������������� ������������

������������������������������� ���������&��� ���(����, ������������������������

��

� � ���������)0��� =$������ ����������������������

��

� � ���������*���� =$������ ����������������������

=��������

� �������)�"66&���<� ��7(�� ���������� ��? ���� �,���"�(����������������(������ ����&������������������ ��

� ,���)��!*!���)�*!� !��������D�$! !�!������)�"662��2��������,���������2�����F������������,�;�2�������������*��@������: ������(������ � (�����

� ��77��)��!����O�����7��;)��!����)�"662��$���%���������,������������������&���������������,���������������������(�����>�������������������

��(�������� ���������������5!-��

� ��������!*!�����)�"662������������������������&������� ���,��� �������������,�� ��,�0-�����#7������7-�-!)�7=������� ������������*��=�>� �

"��,�������

� ���>>���)�+!�!�!)�"662��<���������������������������������(�����>���������������������+������������������� ������N������

� .�������)�,!)�.!�����)��!�+��������D�,!�,���)�"665��������(������ ����1 �������������&���? ���� �,���'�&���' ����#��8��&����������

� �������)��!�!*!)��!(!� !� ���;����D�.!�!�������)�"66&��?� �����������������?�=�@���� ����? ���� �,���..�3@4��@�� ��������������������=�>� �

"��,��������������0')��*�<-7=��*7�A7��� ������

� ���������!�!*!�D��!(!� � ���;���)�"662����������.�� ������������������C� ���������������5!-D����(������ �������������������� �����

,� ��7(�� ���������� �����$������ �����(� ��2������� �"������+��������

A�����7@���� 7��� ������

� ��������)�+!�!(!�D�.!���������$���)�"6#6��������������(������ ���: ����������,�;�: ������ ������������� ������!��: ��,���� �����2�������!�

��������������'���������N����"� ���7=�>� �"��,�������=������� ��

� ��������)�+!�!(!)��������������D�*!�!�����������)�"6#6��������������(������ ���� ��� ��;�<������ ������������������� ������!��

: ��,���� �����2�������5���(������������'���������N����"� ���7=�>� �

"��,�������=������� ��

� ��@����� !�!*!)��!/ !�!�����9�;�D��!�,���)�"6##�����������@�������$����(��&����O���,������"��,������?���� �,����@�����������������

=������� ��

� �����7�����:����������! !)���������;��������� ��������")�"66&��?�=�@���� ����? ���� �,������@�� ������������

� �������.!)�"6##��=$��������������� ���������������8������������$�� ����� ����)� !$!� !����)�"6#6��@������ �����������!���������������(�����������

+������;�<&����"��,��: ��,���� �����2��������� ���������'���������N����

"� ���7=�>� �"��,�������=������� ��

� *������)�*!�!� !)� !� !�� P�>���D��!� �>@����;���������(����<���������������(�����>���������������������(�������� �������: �����������

� +����;�)�� !)�.!������D�,!�.�������)�"665�����������������,���� �������$���? ���� �,����8��&����������

� +�������)��!)�.!������D�,!�.�������)�"665���������������(������������� ��� �������$���? ���� �,����8��&����������

��

� � ���������*���� =$������ ����������������������

� $���)�.!��������)�D� !$!� !���������)�"6#6��@������ �����������!���������������(����2�������������: ��,���� �����2�������)� ���������'���������

N����"� ���7=�>� �"��,�������=������� ��

� ��������������$� )�"6#6��������(������ ����&�������������N��� ������@�� ������(�����(�� �����=N: 7�����#-�#��������������������� ���3��� ������

&������������������������� ���������%���4�������&�%��������������

N��� ������� � ������,�������� (�������������� (�����##�������� ��,��

����&���������

� ���������� ��� )�$� ����������������C@� ����,������� ���� ���"D���� �����7���)�,!/ !*!)�(!������D�*!�!�!�������������)�"662��8�� ��������(���

������������,��������� ������2���������<&����"��,����5��$��(����������� ���

�� ���� ��������P���9!�����=: ��.������������,�+�������� �������� ����

� ����������1@��?�������)�"6#6��'��������(������ ����3..4��N��� ������� � ������,����$����(��&�����������������������������(�&����00*��

� =���� �)�*!� !)�*!�!���7��;)� !� ������;)�$! !�!�������D��!*!/ !�������������)�"660������� �����,���������������(����2�������@������: ������(������ � (�����

� ������)�*!� !)��!*!/ !�������������)��!�� @���D��!.!*!����,���)�"66#��2��������,������������� �������������������<������ ��������$�����������? ����

��������������������������F������������� �'?=7@������: ������(�����

=������� 7� � (����

� ��<����������;)�"665���@�� ����#��? �������,��� ������%��,�: ����������,�����������

� ��<����������;)�"6657��@�� ����*��2������������ ���@����������'�������������������#����� (������0��

� ��<����������;)�"665���<�����"��#���+���%���������3,� ,���,4��=�>� �"��,�������

� ��<����������;)�"665���"�(�����>������@���>��,�����: ������ ��=�>� �"��,�������

� ��<����������;)�"665���"�(�����>���,�����T�,&� ������,�� ��,���� ��� ������� ��)�������0��=�>� �"��,�������

� ��<����������;)�"665:��"�(�����>���,�����T�,&� ������,�� ��,���<������ �������3������ ��,���� 4������ ��)�������0��=�>� �"��,�������

� ��<����������;)�"665;��"�(�����>���,�����T�,&� ������,�� ��,���<������ �������3%���� ��,���� 4������ ��-�������0��=�>� �"��,�������

� ��<����������;)�"6#6���"�(������>����������������� ��,���� �����2����������������� ���7�-7������=�>� �"��,������

� ��<����������;)�"6#67��"�(������>����������������� ����� �����2����������������� ���7�-7������=�>� �"��,������

� ��<����������;)�"6#6���"�(������>�����������%���� ��,���� �����2����������������� ���7�-7������=�>� �"��,������

� ��<����������;)�"6#6���"�(������>����T�,&� ������,�� ��,���+������3&���4������ ��*7��7������=�>� �"��,������

� ��<����������;)�"6#6���"�(������>����T�,&� ������,�� ��,���+������3����4������ ��*7��7������=�>� �"��,�������

� ��<���������;)�"6#6:��E���,�����1 �������������&���(�����������������������������������������%���&���� � ������8����������

� ��<���������;)�"6#6;��A����,&� ����������%��,�=$������ ������������ ��������

��

� � ���������*���� =$������ ����������������������

� ��<���������;)�"6#6>��E���,�����1 �������������&���(�����������������������������������������%���&���� � ���������������

� ��<���������;)�"6##���?� �����������������������? ���� �,���3=$����������4����� ����������������

� ��<���������;)�"6##7��?� �����������������8����������? ���� �,���3=$����������4��

� (��/ )�"66&�������������$��� �,���������������� ��? ���� �,��������������8�6: �������������

� ��7��)��!*!)�*!��77����D�� !*!� !����������3"66#4��+������� ��&�����R\�9����(������ ������������������ ��������������������(��� ���

@��� 9�,&����� ( ������������� ��������&���� ����������������������

(��� (������ �������(��� ���������3����49�����/���#��

� ���;�����!(!� !)�D��!�!*!��������)�"6#6��"��%������������ ������������������������,��������������� ������ ������� �������������������� �����$��

���� �����(� �������? ���� �,��D��

� ���;���)��!(!� !)�"66%��@�����������������������$�����������+��������������� �,,�������2���������!��2������� ���� �����������������$����%��,��

A�������

� / �������;���������;����@��)�"6#6���,��������������%��,�������������������� ����������$������������������������������������� ��?���� �,���

������$��3=$����������4��=����������5�0��*5�=���

� / ����)�$!�!)�"66&��'������(����������������(�������������������������������1 �������������&����: ��,���������=�>� �"��,��������������

0��#-���7=���#71�&71�"?7��� �

� 1@����)�� !����)�"66%����������,���������2�������������.������������������������!��2���������������� ��� �������D��+���� �����

� 1@����)�� !����)�"665�����&�%�������"�(�����>����"�������� ��������� ����3"��#�4����2������������3������ ��� �����4�����������

� 1@����)�� !����)�"6#6��<���������3��(4"�(�����>��������(���3"��*�4����2������������3������ ��� �����4�����������

��

� � ���������*#��� =$������ ����������������������

;�>="#5(

��

� � ���������*-��� =$������ ����������������������

;�>="# 5 %��< # ��������������� ���

$��������������������%������� ���������: �'�3����������������4��

4���5��/��� ���������,����������������������� ������/������� ��������4���� ��#�����������

������ ����>���%�F )�$��**��

��

� � ���������*!��� =$������ ����������������������

4���5��/��� ���������,����������������������� ������/��� ��� ��������� ��,����������

��������������

��

� � ���������*5��� =$������ ����������������������

4���5��/��� ���������,����������������������� ���������-88+�������������/������ �����

C ���5�/ ����

��

� � ���������*)��� =$������ ����������������������

4���5��/��� ���������,����������������������� ���������-88+�������������/������ �����

� � �������

��

� � ���������**��� =$������ ����������������������

;���� %��< # ���� ������� ���������������

���

��

� � ���������*0��� =$������ ����������������������

;���� %��< ( *��������� ��� ����� �� ��

�������

���������� �?�����������������C>�!���

�"666?;�7���� K� <�

��������;�?�

������� ���;���������������

��>��;����?

��������#0�

**��

��

-5*��

�� ��5�� ���#� ��-*-�

*!��

��

-5#��

�� ���#� ��5!� ���-!�

? ������� �;�@��,������

*���

��

-!0��

�� ��*#� ���-� ��#!5�

))��

��

-!5��

�� #�))� ��55� ��-!)�

)5��

��

-!!��

�� -��5� ��0�� ���#)�

))��

��

-!!��

�� -��#� ��)0� ��!�)�

)!��

��

-!-��

�� -�!*� #��)� ��#�*�

: ����������,�;�: ������ ��

)5��

��

-!-��

�� -�-)� #��*� ����*�

)-��

��

-!-��

�� -�5!� #��0� )#)�

)!��

��

-!-��

�� -�!*� #��)� ��#���

)#��

��

-!#��

�� !��#� #�5)� )#5�

)-��

��

-!#��

�� !��0� #�-0� ))��

)#��

��

-!���

�� !�)#� #�**� 00��

)-��

��

-!���

�� !�!0� #�))� ����-�

)!��

��

-!���

�� !�-#� #�5-� ��*)#�

)���

��

-!���

�� 5�-*� -�#-� )!*�

)#��

��

-!���

�� 5��)� -��)� ��#�!�

)-��

��

-!���

�� 5��#� -��!� ��-*-�

<������ �������;�� ��� ��

)���

��

-!���

�� )�-�� -�*0� )5��

��

� � ���������0���� =$������ ����������������������

���������� �?�����������������C>�!���

�"666?;�7���� K� <�

��������;�?�

������� ���;���������������

��>��;����?

��������#0�

)���

��

-!���

�� )���� -�)#� ���!)�

)#��

��

-!���

�� )���� -�)5� ��5)5�

)���

��

--0��

�� *�!*� !�!5� 0**�

)���

��

--0��

�� *�##� !�#!� ��5�0�

50��

��

--*��

�� ������ 5�--� )���

)���

��

--*��

�� 0�0�� 5��)� ��)5��

5*��

��

--)��

�� ����!� )�!!� )�-�

50��

��

--)��

�� ����-� )�-0� !!#�

)���

��

--)��

�� ���0�� *��#� ���0!�

5)��

��

--5��

�� �-�!*� *�0)� )##�

5*��

��

--5��

�� �!���� 0�##� )�5�

50��

��

--5��

�� �5�#-� ������ ��50��

55��

��

--!��

�� �)�5-� ���5)� )-)�

5)��

��

--!��

�� ������ ����#� ���!0�

5*��

��

--!��

�� �0�!)� ���)0� ���0!�

5)��

��

---��

�� ���)5� ���)-� ���-��

5*��

��

---��

�� �)�0�� ����0� ���*!�

50��

��

---��

�� �-�*�� *�5!� ��-)��

)���

��

---��

�� ������ )��)� ��)�!�

)���

��

---��

�� ���#*� 5��)� ���5��

)��� --#�� ���-#� 5�*5� ��)--�

��

� � ���������0���� =$������ ����������������������

���������� �?�����������������C>�!���

�"666?;�7���� K� <�

��������;�?�

������� ���;���������������

��>��;����?

��������#0�

�� ��

)���

��

--#��

�� ����5� 5��-� ��*���

)���

��

--#��

�� *�0!� !�!5� ��*)0�

5���

��

-#*��

�� -��*� ��-)� 00)�

5#��

��

-#*��

�� #�0�� ��##� )�-�

5-��

��

-#*��

�� !�-�� #���� )�*�

5!��

��

-#*��

�� )�!5� -�!0� 0���

55��

��

-#*��

�� *�#0� !��#� 0���

5���

��

-#)��

�� #�*5� ��#�� 5*)�

5#��

��

-#)��

�� #�-#� ���5� 0#5�

5-��

��

-#)��

�� -�-)� ��50� ���-��

5!��

��

-#)��

�� !�)#� #�-)� ������

55��

��

-#)��

�� )��*� -�#-� ���)#�

5���

��

-#5��

�� #�#�� ���#� 5*��

5#��

��

-#5��

�� #��#� ��*#� ���5)�

5-��

��

-#5��

�� #�5)� ����� ���-*�

5!��

��

-#5��

�� -�!0� ��))� ���50�

5���

��

-#!��

�� ��5!� ��!0� 5)!�

5���

��

-#!��

�� ��*-� ��)!� 0!��

5#��

��

-#!��

�� ��5*� ��5#� ���)5�

5-��

��

-#!��

�� #��*� ��*5� ���#)�

2������������

5!��

��

-#!��

�� #�0�� ��#0� ��#5*�

��

� � ���������0���� =$������ ����������������������

���������� �?�����������������C>�!���

�"666?;�7���� K� <�

��������;�?�

������� ���;���������������

��>��;����?

��������#0�

5���

��

-#-��

�� ��!�� ��!!� )--�

5���

��

-#-��

�� ��-*� ��!!� ����!�

5#��

��

-#-��

�� ��#0� ��-5� ���*!�

5-��

��

-#-��

�� ��5!� ��5�� ���55�

5���

��

-##��

�� ��#)� ��!�� )�0�

5���

��

-##��

�� ���)� ��#)� ����-�

5#��

��

-##��

�� ���!� ��##� ���#-�

5���

��

-#���

�� ��0-� ���#� )5��

5#��

��

-#���

�� ��0�� ���*� ���--�

5���

��

-#���

�� ��)#� ����� )5��

5#��

��

-#���

�� ��)#� ���*� ����-�

5-��

��

-#���

�� ��*�� ���-� ��#--�

5#��

��

-#���

�� ��!*� ����� )!��

5-��

��

-#���

�� ��5#� ���-� ����-�

5!��

��

-#���

�� ��0�� ���#� ����-�

5-��

��

-�0��

�� ��-*� ��05� ���*-�

5!��

��

-�0��

�� ��50� ���*� ��#�-�

5-��

��

-�*��

�� ��#5� ��*0� )5��

5!��

��

-�*��

�� ��!�� ��0*� ����-�

!0��

��

-#���

�� ��-�� ��*)� 5#��

�����������+������;�<&����

"��,�

5��� -#��� ��5#� ���5� )�-�

��

� � ���������0#��� =$������ ����������������������

���������� �?�����������������C>�!���

�"666?;�7���� K� <�

��������;�?�

������� ���;���������������

��>��;����?

��������#0�

�� ��

!!��

��

-�0��

�� ��#-� ��**� *�*�

!5��

��

-�0��

�� ��##� ��*)� *���

!)��

��

-�0��

�� ��##� ��*-� *�-�

!*��

��

-�0��

�� ���5� ��)0� *�0�

!0��

��

-�0��

�� ��#�� ��*-� 0�5�

5���

��

-�0��

�� ��!!� ���#� )�-�

5���

��

-�0��

�� ��!�� ����� )�0�

!-��

��

-�*��

�� ���-� ��*�� )00�

!!��

��

-�*��

�� ����� ��*�� *-5�

!5��

��

-�*��

�� ����� ��)0� 0)��

!)��

��

-�*��

�� ���)� ��)!� ���5#�

!*��

��

-�*��

�� ���5� ��)�� ���0#�

!0��

��

-�*��

�� ���5� ��*�� ���5#�

5���

��

-�*��

�� ��-)� ��0*� 0�-�

5���

��

-�*��

�� ��#!� ��0�� )���

!���

��

-�)��

�� ���*� ��)�� )�#�

!���

��

-�)��

�� ����� ��)#� )�0�

!#��

��

-�)��

�� ���#� ��)!� )-#�

!-��

��

-�)��

�� ����� ��)-� ������

!!��

��

-�)��

�� ���#� ��)!� ���-#�

!5��

��

-�)��

�� ����� ��)�� ���-#�

��

� � ���������0-��� =$������ ����������������������

���������� �?�����������������C>�!���

�"666?;�7���� K� <�

��������;�?�

������� ���;���������������

��>��;����?

��������#0�

!)��

��

-�)��

�� ���5� ��5*� ���!#�

!0��

��

-�)��

�� ����� ��*�� ����#�

5���

��

-�)��

�� ��#*� ��0#� ���!#�

5���

��

-�)��

�� ���-� ��*-� )5#�

-0��

��

-�5��

�� ��0)� ��5!� 5�!�

!���

��

-�5��

�� ��00� ��55� 0-��

!���

��

-�5��

�� ����� ��5)� ���*#�

!-��

��

-�5��

�� ���5� ��)�� 0)��

!!��

��

-�5��

�� ���#� ��5*� ���!��

-0��

��

-�!��

�� ��0�� ��5#� 5���

!���

��

-�!��

�� ��0#� ��5�� !*5�

-0��

��

-�-��

�� ��*5� ��!*� 5#)�

!���

��

-�-��

�� ��**� ��!0� ���5��

-0��

��

-�#��

�� ��*�� ��!5� 5#��

!���

��

-�#��

�� ��*�� ��!5� 0)#�

-0��

��

-����

�� ��)*� ��!#� 5#��

!���

��

-����

�� ��)0� ��!-� **-�

!���

��

-�!��

�� ��05� ��5-� ���!��

!���

��

-�!��

�� ��0)� ��55� 050�

!���

��

-�-��

�� ��0�� ��5�� ���#��

!��� -�-�� ��0�� ��5�� ���)��

��

� � ���������0!��� =$������ ����������������������

���������� �?�����������������C>�!���

�"666?;�7���� K� <�

��������;�?�

������� ���;���������������

��>��;����?

��������#0�

�� ��

��

� � ���������05��� =$������ ����������������������

;���� .��< ����$�� �� �� +��!,�!����?��� ��

0 ���������$ 1 0 �����

/ ���������

(�7���,%!#8��������������������;�7��������������;�����������������

>@���;����!������@7>�7��<���3���>�4�����;�7���� ��

3KC<4� �"#"6� �"#'6�� �"#%6� �"#06� �"#26��

=����������������� ))7-!5� ����� ���*� �� ��)� ��

: ��������������� ))7-!5� �� !��� �� ��0� ��

8�� ��� ))7-!5� �� ���� �� #��� ��

)57-!!� #�5� 5�*� �� �!�!� �����' �,�

))7-!!� �� #��� �� !��� ��

)!7-!-� ��*� ����� �� ���5� ��)�

)57-!!� �� -��� �� !��� ��

������'���

)57-!-� �� ���� �� ���� ��

N�������<��,����� )!7-!-� !��� ��!� �� ��!� ��

<��,����� )!7-!-� �� #��� �� ��-� ��

�����@����������'���� ))7-!5� �� ���� �� ��!� ��

@���@����������'���� ))7-!!� �� �� �� �� ��

: ������ � )57-!-� �� �� ���!� �� ��)�

��

� � ���������0)��� =$������ ����������������������

;���� .��� # ����� ������ +$�$���$, �� ���

0 ���������$ +����!����,

��

� � ���������0*��� =$������ ����������������������

;���� .��!� � !����?��� 0 �����

��

� � ���������00��� =$������ ����������������������

;���� .��< ����$�� �� �� +��!,�!����?��� ��

2�������� 1 3������������

,����;��%!"�8� ���������

,����;��%!"78�+������@�����3�����4�

��

� � ��������������� =$������ ����������������������

��

� � ��������������� =$������ ����������������������

,����;��%!"�8�+������@�����3=@��4�

��

� � ��������������� =$������ ����������������������

;���� .��< ����$�� �� �� +��!,�!����?��� ��

������� � ���

,����;��%!'�8����������������

��

� � �����������#��� =$������ ����������������������

,����;��%!'78��������������

� �

��

� � �����������-��� =$������ ����������������������

,����;��%!'�8�1@������������

��

� � �����������!��� =$������ ����������������������

;���� .�%< ����$�� �� �� +��!,�!����?��� ��

� ����� # ����� 1 3� �� � ��$

,����;��%!-�8�/ ���

��

� � �����������5��� =$������ ����������������������

,����;��%!-�8�����

��

� � �����������)��� =$������ ����������������������

;���� .�.< @��� �����$� �������� ���!�������*

������������� +��!,�!����?���

@���9���������������������@������ ������: ����������,�;�: ������ ��� ��� ��

;�<������ ��������2����������������������+������;�<&����"��,�3+���������;�

��������A�����������+���������������������2�������A����;�����"� ���������������

"� �������4��������(����������� ��� ������������� ��(����%���������� ����������

,� � ������,,���&������������ ��(��������������� ��%������ ������2����%�����

���������� ��,�&���&���������� �%� �&������������������������������������������

������ �,��������� ��������,� � ������,,������������� ��(������������ ���

@�7������;�����������@7>�7��<���3���>�4���@���"666?

;�7����

����;�7����� ��

3KC<4� �"#'6�� �"#'6,� �"#'6�� �"#56,� �"#56��

=�����

������������

))7-!5� T-� ���� ���� ���� ����

: ��������������� ))7-!5� T!� ���� ���� ���� ����

)57-!!� T)� ���� ���� ���� �������' �,�

))7-!!� T#� ���� ���� ���� ����

)!7-!-� T*� ���� ���� ���� ����

)57-!!� T�� ���� ���� ���� ����

: ����������,�

;�: ������ �

������'���

)57-!-� T�� ���� ���� ���� ����

)�7-!�� T�� �� ���� ���� ����

)�7-!�� T�� �� ���� ���� ����

)�7-!�� T#� �� ���� ���� ����

)#7-!�� T�� �� ���� ���� ����

)#7-!�� T#� �� ���� ���� ����

%�������� ��� ��

)-7-!#� T#� �� ���� ���� ����

? � ��� ��� )�7-!�� �� T#� ���� ���� ����

)�7--*� T!� �� ���� ���� ����

)�7--0� T#� �� ���� ���� ����

)�7--0� T#� �� ���� ���� ����

%�������8���

"������

2 ������(����

)�7-!�� T�� �� ���� ���� ����

���@��,��� 507--)� T�� �� ���� ���� ����

5)7---� T#� �� ���� ���� ����

5)7--!� T��� �� ���� ���� ����

5*7--!� T!� �� ���� ���� ����

2���

��F������������,�

5*7--5� T��� �� ���� ���� ����

5)7---� T-� �� ���� ���� ����2����������

5)7--!� T�� �� ���� ���� ����

507---� T-� �� ���� ���� ����

� ��� ��;�

<������ �������

A�����: ���

)�7---� T!� �� ���� ���� ����

5#7-#)� �3��4�)�� ���� �� T�� ����

5-7-#*� �3��4� ���� �� T�� ����

5�7-#*� �3��4� ���� �� �� ����

@��� ���+���� ����

+������������

5-7-#*� �� ���� �� �� ����

5-7-#!� T-� ���� T��!� �� ����

5#7-#5� T�-� ���� �� T)� ����

2������������

�����������

$����������

5-7-#5� T�*� ���� T��#� T5� ����

��

� � �����������*��� =$������ ����������������������

@�7������;�����������@7>�7��<���3���>�4���@���"666?

;�7����

����;�7����� ��

3KC<4� �"#'6�� �"#'6,� �"#'6�� �"#56,� �"#56��

5-7-#)� T��� ���� �� T�� ����

5!7-#)� T!� ���� �� �� ����

5�7-##� T��� ���� �� T#� ����

5�7-#-� T-� ���� �� �� ����

5�7-#-� T�!� ���� �� T-� ����

5#7-#-� T#� ���� �� �� ����

5�7-#!� T��� ���� �� T-� ����

5#7-#!� T��� ���� T���� T-� ����

@������: ����������

5#7-#5� T!� ���� �� T-� ����

5�7-#�� T#� ���� �� � �*� ����+� ����������

5#7-#�� �� ���� �� � � ����

5-7-�0� T��� ���� �� T�� ����

5#7-#�� T)� ���� �� �� ����

5-7-#�� T��� ���� T���� T�� ����

5#7-#�� T�-� ���� �� �� ����

E���,���&�����

�����

5-7-#�� T-� ���� �� �� ����

5-7-�*� T�� ���� � �0� �� ����

5-7-�0� T�� ���� � � T��#� ����

���'����

5!7-�*� T�� ���� � � �� ����

!)7-�*� T�� ���� ���� T-� ��<&����"��,�

!*7-�*� �� ���� ���� T�� ��

!#7-�)� T-� ���� ���� �� ��

!-7-�)� T!� ���� ���� �� ��

!!7-�*� T!� ���� ���� �� ��

!57-�*� T-� ���� ���� �� ��

!*7-�*� T-� ���� ���� �� ��

!07-�*� T-� ���� ���� �� ��

N��&������"�����

��������1 ���&��

: ��,�

5�7-�)� T-� ���� ���� �� ��

!!7-�)� �� ���� ���� T�� T��?���� �����

$���������� !57-�)� �� ���� ���� T�� T��

!�7-�5� T#� ���� ���� �� ��2�������������

!�7-�5� T-� ���� ���� �� ��

!�7-�#� T�� ���� ���� T�� ��

-07-�-� T5� ���� ���� �� ��

�������+������

;�<&����"��,�

���������������

-0-�!� T)� ���� ���� �� ����� ������� ��(����������� ��&�������(�������������� ����

��

� � �����������0��� =$������ ����������������������

;���� 4��< 0 ��$� ���� ����������� �������� ( *

���������

����:�����>����������)�/ ����;����>�������

�� ������������������������������������������������/���%� ��� ����������

��� ���������������������������� �������������/�������� ����,������%����������

������������������ ���������������(��������

2�� �,&���(��������������������(������3%�� ����(�����>���"��#������(5���������

/����/� �4�,������%����� ����������������� �������� �����������������

(��� ����%��������������� ����� ���������%������������������������ �� ��

� ����������������%������������������ ����� � ���%�� ����( ���������,� �����

�F�������,�����3�4���7�����������3'4�,��������� �������������3 ����� �� �� �����4�

��������������%���F���������I�������� �,���������&��,����������������� �%�������

�����������������������(��������� �� ��� �������������&���������������

�� �����������������������������������%���F����C �������D��? ��� ��,�&�������,�

������&�,,� ������������&� ��������� ���.�����������*�����0�������������������&�

&����������� ���������������������,&���(��������������������(�����������

�� �������������������������(� ������,�����������������������������

(����� ������� �����

.��������(������( ��,������������������� ���������������������%��������� ���������

�����������,� ,�� ���������3��������������������������@�����4���������� �

������� ������������������,� ,���,����������%�� ������2������������3�����������

�����,� ,���,��������(�����4���

�������������(�������������(��� ������������� �������������(������,������

������������(� ������,�� ����&����������,� ����������������������������%�������

,� ,���,��� ������������������� � ������� ����������������������������� ���

��(���������������������%�&� ���� ��'���������((����N�����,������������� �� ��

,���,������������������������%�&� �&���������,������ ��&��������������(�����,(����

��9�%��%�������G��'��� � ��������$�����,� ,���,��� �����������������������&�%����

����������������������"���� �������� ��������,���(�������������������

(�����,(������������� ����������������(���,�����������,� ,���,��� �������������

�����F�����������3��������� ������� ��������������������4��������� �� ���������

���������������������������&����������������(�����>��� ����������F����������������

����&�����/�������������������������� ���������������>���� ��%���������&������

� ��%�������F����(�� �������

�������,��� �������������,������������ ���������������,�������,� ,���,��

���������� �,�� ���������������� �,,�������%����������������&��� ����F����

��������(�����,(����,� ����������>���� � �,�� �&� ������ ���&�����������F�������

N�D�� �,� �����%������,�������������� ���������������>���� � �,�� �C� � ���D������

��������������������������(������������������� ��&������������ ��������� ��� � ����

,� ��������������������������%����%� ���������,�������������9��������������� ���

������������ ������������������� ���������� ������� �����&������ ��%������

�� ����"� ���&��,�����%������&�������� ����������������,� �Q���,�&�����

�����&�����(������������������&����������������� �������������3�����

��

� � ��������������� =$������ ����������������������

�������4�����������(��������$�����&���������������������,� ,���,��������� �,�� �

,���������������������������������������������,� ��,���������� ����

� �������������(������(�� ��������%��,��������������������( ������ �� �,�� �

&���� �������,�������(����%������������ �,�&������� �,���� �� ������������� ���

�������������� �,�&�����������������%� ������ ������&������������������� �����

��������.������������������������������������������������������������ ���������

����� ����� ���� ���� � ��,��������������������(�����.������������ ��,�

�����������������>���� �%� �/���������������(������(�� �������>�������>���� �/�

��������>���� ����������%��������� �C,�������D�&���������������������� �,� ��

� �������������/�� � �� ��� ����(������������(�����>���/�������������

�� �� &��������������

�������������&�����������%��,��������� ����������I�����������������%�� ��

������� ������(��� �3��,����,� ,���,�� ���� ������ ����,���� ���������

�� ����� ���4�������� �������������3�������������������4�

����� ��������������3(��������%����� ������ ��������� ������ �� 4��

������� �������F��������3�������� ��%������ �������&��������&4��������� ���������

��������(�M�� �������������������3��� �&�������������������������������������

���4������� ����������������������� ��������F������������%����������������

��&�%�������������������>��

��>��;�������������

2���������������� ���&���������������������������������������&�������/�� ��

���� ������������������� � ���(� �������� ���� ��,�����,����������������

���,��������������������������.� ���� ��%������������������������3����� %�������

�$F4���(�������� � ���������������������*�������������������&����������

�� ���� ������������������#����� � 7��������(�������3�)�$��**B4����� �������

������ ��,��������� ��������������������(� ��������1������5��������������������� ���

(����,,��������������������3�$F�����">����� ����4�&����������� ������)�

3(���9��������������' ��(��������������A���� �������3����������%�,����-����

����4��

��

� � ��������������� =$������ ����������������������

�������>7+%�:� ������������,�������#����������)����� ���BA+�**E���� ���)�/ �(�

�������>7+�%�>���,�������#������������ �!�(� ��������**B� ���)�/ �(�*�

"���' ��(��������������A���� ����������������������������,�������� ���������

�����������,� ������������������3�����������������������!������������#�4����%��

��

� � ��������������� =$������ ����������������������

������� ��������((������������ ���������������, ����������������� ��������

����������������������������F���, �(���,�����������(������I �����(������������

������� �� ��,������ �������������%���������������������������%�� ����%���������

���������'@A�&��������������������3!�F�!�, ���,,��4����� ��,�����������������

�������������������� ������ ��� ��,��2������������������������ �������� ���

������%�,������� ���������#��*��H �3(���������'@A4����%����%�,��������

&��������� ����������%��,��������������������������������, ���,������

������� ����������� ������������������� ���(����,,���������������� �������������

2������ ����������������,����������������� ��������������������������

�����������2���������, ���,����������������,��� �,�(����������, ���,���������

,����������������/�%�� ����������������� ���������%�,������� ����������� ���

������������(����������������(�������

��>����������>��;�������������7������::�������������;���

2�������������������� ���������������������������������������������������������

���������� ���������(���,�� ��������������������9����!��"�������������

������������������'@A����������������������������������������������!�

��������������%��&�����������, ���,�%����&��������������(�� ����-�#�$ �������

��%������������������,� ����������������� ������ ����������(���,�� ������

? ���� �,�����3%���+����������������)�4���������������� �����������'@A�����������

%�������������������%������%��3��������,�����,� � ����4�(������

���������������������������� ���$�,������������3�F���4�&��������������� ���

�����%����%�,��������������������������?2���������������� ������(���,�%� �%�����

8��� �����%����������������������������������,���������������������������������

C� ������������������D�&������������ �������?2������������ ��,���������%��� �������

'@A�����������������0����������������%����������(�����������(����,������� �

��������������������� ����? ���� �,������������%��&��%�����,������

��������������������������, ���,����������������(����%���������� ���� ��

(�� ����-�#����

+�����>����������9���������������:�

���%������(������������,��,������������������&���������������,�����X2�����((���;�

2���"���(��������*Y��.�����(��� ��������(�����(�������������������������� ������

��������&�������������� ��������������A�2� ���(����,,��������,���������

���������&������������,,� ��,������ �9��

6����,������/����#������� ������������ ����5��#���/ ��� ��=#���������/�����������

�������/ ##���(,�/��# ������5�(��+��������� ��������� �����+���(�/��������������

� ����� �������� ������� ��) ��� ��***+���������3�������(���������A�2�

8=BN7���*7��#5��������5��� �����*4��

���������������>��� �������� ���������%� ����������������%��,����������&������

�������� ��������������������� ������������� ������� � �F�����>���� �������

&���(����� ������������������ ����%��������������&��,� ��,�������������� ��������

(������&��%������������������� �����. �������������������� ������������,����

��(�������������������������������������,������������������&���������������

����������(���,���������������3�����������4��������������������������� �����������

��

� � �����������#��� =$������ ����������������������

��,�C �����(��������,������������������&��������D������&������������������

�����(��&��������������������%� ���(���������������������������������,���������

���������&������������ �������(������3&���������"��#�4� ��� ��,�( ��,��%�� ��

(������������������������(������������������+������X+�������;�2������� ��

���*Y��8�(� �@5������������(�����������,������������������&���������������,�����

����������(�����>���� ������������������������ ������������%����(����������

(������&���3�������������4���������������(������3: ����������,�;�: ������ ��

� ��� ��;�<������ ��������2����������������������+������;�<&����"��,4��

(�7���,0!#�+�����>����������9���������������>�7��<�����������������>�@���;�������������@���"666?;�7������/ ���@������D�/ �������)� ���������D�+������@����)� ��������@�������@������������D�+9��������3,���8� �����77���D� �������7��;)�"6624�

��7��<����+�����>�����!�9������������������

#0%-�3�����C>�!��4�

"����� � (�>��� ��������� #-66�

"����� : ������������ #-66�

"��#���[+���%���������3,� ,���,4� #"-6�

"��#�@�[+���%���������3,� ,�� 4� 5-6�

"��#��[+���%���������3��������� 4� &&6�

"��!�� [�� ��������������� ��������,� ,���������� ##66�

"��5�� �������������&� ��� "6"6�

"��)�� <����&� �����&� ��� "'#6�

"��*�������(������3�����4� #'66�

"��*�@�����(������3�������4� "6-6�

"��*������(������3(�������������4� #&56�

"��0���2�������������� �����3�����&����4� #666���

"��0�@�2�������������� �����3,� ,���,4� #'56�

"��0��2�������������� �����3���,� ,�4� #'26�

"��0��2�������������� �����3����� ������ �����4� E"-66�

"5-#�@�=����������%� ���3������&� ���������� E"-66�

"5-#��=����������%� ���3������(��������4� #2&6�

�::�������������;���>�����

.����%������������&��������������������� ���� �������(������������������ �����

%�� ����%������������ �����������&������������������,������������ ���������

����������������� �����,� �������(��������������9�

- ��� ��������������� ���� ������Q�

- ����� ��� ���(����,,������������������ ������� �Q�

- ��%����������������� ��� ������Q�

- ����� �����������3��(4��(�����>���Q�

- �������������� �����Q�

- ��%�,�������Q�

- (���,������&��%���

? ������������������� ���� �������,���������������������������� �����

���,��������������������� ��&������������������� �,�����3��(4��(�����>����

��

� � �����������-��� =$������ ����������������������

%�� ����%�������������������������(������&��������,���������2��������&�����

���������������&��%��&������������� �����������&������������� �����

3��(4��(������ ����������(����������� ��� ������������������ �������

������������������ ��� �����

8����� ����������#������� ��/����

"������ �������� ��������������������� ���������������� �,������ ������

������(������������3&����4�� ���������������=������� ���������(����������

��� ���������������&����������� ���������,����� ����������������������$ �����

��%����� ��,��(������ ����������������� ��� ��,���� �,����������������� ��

�� ������������������,������(��� ��� �������������������3��(4��(�����>������

������������������(������,&������������,������&�������

$ ����������� ������������(���� ��� �������������� ������,������&������

(������� ������������ �������� ���������������������������(���� ������� �����

���,��������������������%�����������������������������������������������(��� ����

������ �����������������,�����������������%�������� ���������(��� ����

& �� ��� ��������,,��������/����""��� ��/ ��� ��

?������ �������&��������&��,�����������,��������������������������������

����(�������@� ������,��������� ���(����,,�������� ������� ���&��������

���,�������������� ���������������� ���������������������� ������(�����>����������

��%���������� �������%���� ����� �9�

� ��������������F�������,����� �������������������������������������� ���������

,&� ���������������������������������� ���������� ����������������&�������

2�������������������������%������������������%���%� ���������,���%�����

��������������� ����������� ����������������� ��������(�� ���������������

��,,���&��������������������� ������� �� ������������������%������,� ����

����(���,��������������������,� ��,������������>����� ��������� �� ��%�������

����&������ �� �������� �,���������������� ��3����4�������������������������

��������,� ��,����(�����>���,������&����������,������ ��&����������

(����������,���������&�������������������(�������������(����������� �

��� �������������O����������� �,���������������� ���%���������

,&� ���������� �������������������������������������������������������(�� �����

(��������#�

� ������%�������&��,���������� ����������������������������,�������������

����������(��������(��� ������� �����&������������������������F����

�����I������2��%������� ��%�������������"��������(��� ���� ������,����

&��������,� , �����������������������������������������������%&�,%����

(��� �������� ��� ��%� ��������������� ������� ��������� ��

� ���� ������������������&�����(���� �������������� �������� ������F����

���,�������������������������������������������,� �������&� �%�����9����

���������������������������3(�������������4��������������� ���������������3(�����

�����(���,���������������������4��

� �������� ���������������,������������������������(�����>������������,� ��,�

������������� ��,�������� ���,�� ��������(��� ��&��������%���>����

����,� �������������,� ,���,�� ���O��%����������2���� �3��(4��(�����>����

��������������������� �� ���,� ,�� ��(��� ��3���&������4�%��������� ����

��

� � �����������!��� =$������ ����������������������

����&���������� �������%��,�����������F����(�����,(�����������������������

(��� �������"�����������������(�������������������������������������������

������������.��,� ,���,��(��� ��,� ��&�������������(�����,(���������

(������������� ��� �(�����������"��

� @��������� ������ ���������������������������&���������������� ����������������

����$�,�������������������,���������� ������ ������������������3(������������

%��4�&������������� �� ������������������������������������������������

%������������������ ��,�� ������� ���&��,%�� ��������������(�������

(����,�������� ������������������������������%�� ��������� ����������,�����

������������ ����� ������������� ������(����%�����

� @��������� �������������������������������������� ����������������� �

����������������&�%���������� �,���������� ����3��(4��(�����>��������&� �

����� ���� �������

� ������� ��������������� �,������� ������ ��������� ����������(������������

��� ��������������(�������� ��������������,�����������������/�(������%�,����

������/����(������&���� ����������� ���������@�������(���� ���� �(�� �

���� ����������,�����������������%� �����(���� ���>����������������

�� ����� �,,���&� �������������������������� �,,��������������������

���� ������, ������� ����������� ��� ���(����,,����������������������������

����(��� ����3,�����4�%����%�� ������ �,�� ����������������� ������

���������������������� ������ ����, � ����3&���������� ��������� ����4����

� �������������������� �,� ����������������������� ������

(��� �� ����� �����3�����4&������������3�������������� ����4��

(����%�������,��(������������������,����������������3��&� ����������������

�������������� �,����������������,� ��,���������������������� ����������������

����&����4�&������������(��������� ���� ������ ����������������������

4#5���� ����������#������ ��/����

�����%����������������� ���� ������������������������ ���������������������

����������������������������������������� ���������,��������������3����������

(���� �������������������4���������� ����������������������� ������������(�����

������������� ������ ������(���� �����%���������������� ������������ ������

��(�����>����$������ ������&�������,��������������� ��������� �������������

����,�� ��,����%�������������(�������������(�����>������ ����(��� ����%����

������������� ��������������%�� ��������������������������������������%����������

����������������(����������� � ��������>���� ��� ����(��&����&������� ��

�� ������� � �������������%�� ��3�����4&�����������������������%����������

������������������%���������� ���������������������������������������������������

�������� ������%����(���� �����������(���� �����������&���������,��������������

� ������������

���������� ���� ����������� ���� �������(��&�9�

� ���������&������(���� �����(����������������������� ���������%��������

�������� ������������������������ ������ ��&������������������ �,���������

��(�����>������������ ����������������� ���������,��������������(�������

(���� �����������������������������(���,������������ ����&�%����

��������������������� ����(��� �������������������������������(���� ���

����� ������������,�������������Q�

��

� � �����������5��� =$������ ����������������������

� ����������������� ������%������ ������� �����(���������(�����,(����

&����������� ��,�� ��������������F���������� ���������������(����������

(��&�����������(��� ����%����������������������� ��������

� '���3��(4��(�����>���&��������%����� ��,���������������� ������(���� ��

&����������,������&�������������� ����� ������� � ������������%�� ��

�����������%��������Q�

� @��������� ������������������ ������������3������������T������ �4������������

(���� ���������������,������������������������� ������%��%������ ������

��������@������������������������%�������������,��������(������I �����������

&���������&��������%���������������������,� ��,������������� �����������

����3��(4��(�����>�������� ������������ ���������,��������������(�����

��%������������������������&�������,����� �������������������� ����������

������Q�

� �����������������,����������C(���������D��@�������(����,�����������(���� ��

������������������������������(���� �����������%� �����(�����������

��(�����>�������&� ������ �%��������&������� ��������, ������� ��������

��(������%� �%����(������������������������%��(�������������������� ����

���������� �������������,�������������������%��(�������������

�����,� ��,������������� ���������������3��(4��(�����>����@���%���������

������������������������,���%����������������� ����� �������� ����Q�

� ���%��������������%��,����������(�����,(��������������� ��������������

�������� ��������������������������������(�����������$��������������������

����� ��,(������� ���������� ������,���&������������� ���������%������

C��� �M��D���� �%� ���((����$ ���������������������������������(����������

���� ������ ����� ������������%�����������������������������������

����������������������(���,������������������������������ �����������������������

������������������������� �����&���(����������������������(���� �������� �����

���������������������Q�

� ����������������� ������%����������������������������(���� �������������

&����������,������������(���������������� ��������,������������������

����������&����������3��(4��(�����>������ ����������/����������������

&�������������������������� ������� �������������,� ��,������������� �������

��������(�����������3��(4��(�����>��Q�

� ���� �������������������������,����������������� ���������,� ��,��������

�����������������������������������(�������@�������(��� �������������

�������� ������&�����������������������C���� ����D�(������������������%�� ��

3�F��������4�(����%������� ���(�������-��

:�������/����� �������/ ��� ��=#�����������,���"��#�������

$ ��������,���������,������������� ���������� ����������� ������������

3��(4��(�����>������������,��������������%������ �������3��(4��(�����>����������

������������������(������������3&����4�� ���������������=������� ���

�������(����%����������� ��������������� �������, �����9�%�����(� �5������%��

���� �������������&����� ��� ������������� ���������,������������������

��,� ����

(�7���,0!"��������;�3�@74>�7��<�������;������;>�����������

��

� � �����������)��� =$������ ����������������������

>�7��<��� ;������;>����������

"��#�@� +���%���������, �, � �

"��#�� +���%���������/����/� ��

"��0��� 2�������������� ������#���� ����

������������� ���3��4�

"��!�� ����������� ��������,����

"��#��� +���%���������, �,��(,�

%��������� ���3%�4�

"����� � (�>��� ���������!�

"����� : ������������

"��*��� ����(������������

"��0�@� 2�������������� �����, �,��(,�

"��0�� 2�������������� ��������, �,��

����� ���3�4�

"��5�� �������������&� ���

"��)�� <����&� �����&� ���

"��*�@� ����(���������/����

"��*�� ����(����������������� ���

"��0��� 2�������������� �����/���� ��� �#� �����

���������� ���3 �4�

8����+�""������ �����

$��(���������������������������%�� ����%��%����(�����,��� ������������� ������

���,��������%������������3��(4��(�����>��������&���������������� ������

�� ������� �����%��%���������������������� �������, ������%�� ����� � �������(� �

@5���&���������������������@5�#��7 �@5�5��.����%����������������������

�����,� ��,��C�������D�����3��(4��(�����>���������������� ������

���,��������������&������������$�����F����������������,���������������������>����

������������������������ ��3������������4��������������� �,���������

(�����������3��(4��(�����>��������������������� ������� ������� � �����%��������� ��

���������������������,� ��,����� ������������ �����-����� � ��7�������� ����

(���������������(���� ��������������H ��������������� �,�����(�����������

3��(4��(�����>�������&���������

����������� ������� �����,����������, ������������ ��������������������� �����

����������(������(�� ��������������������������������,��,���������������(���� ���

��������!H ��������������� �,���������3��(4��(�����>�������&������@�������

����� ������������������������������������,��,�������������(��������,��,�����/�

�����������������������&�����������������,��� ���/�����&�����0�H ���������

���&�%���������� �,�������� ��������� ,����� ��������������,9�� ��(�������(���� ���

���������������������3(�������!��� � ��7����4�������������������� ��3 ���(�����

!�� � ��7������������-!�� � ��7����4����������������(�����������������������,���

������������������%��,������������ �������� �,������ ��&���������� �%������

���>�����

��

� � �����������*��� =$������ ����������������������

�������>7+��8����+�""������ ����������/ ��� ��=#���� ��������G����������������H�

�������>7+0�8����+�""������ ����������/ ��� ��=#���� ��������G5������������H�

��

� � �����������0��� =$������ ����������������������

�������>7+@�8����+�""������ ����������/ ��� ��=#���� ��������G��������H�

�������>7+7�8����+�""������ ����������/ ��� ��=#���� ��������G ��������������H�

2�������� ����(�������� ����#���������� ��

����������������� ��������((���(����,,������������������������������!��#��������

-��������2�������,���������� ������(�����>��������&������������ ����(�������

�� ������ ���������������������%������&��������,����,�������������6������� ��,������

����� �������� �����������,���������&���������������9�������������� �� ���������

������������������������������@������������ �����������������������,������������

���������������&�������������������������� ������� ���%��������������������������

��

� � ��������������� =$������ ����������������������

, �����������(���,����(������(�� ������� ���������� ����3��(4��(�������������

���� ���������������� �,�����&�����������(�������(���� �������� ���������

��������������� ���, �������������&���������������������5�5�3���������������������

����-��������� ��4��

.""���#������ ���#������� ��� ��**� ���)�/ �(������������*�( ��

����������������� ������(������������������������������ ������,,��9���������������

�������,��,����� ��,�������3����������&������S�,��������������������&�����4��

���������������,��,��������������&�����,��,�����������(�����

3(���������&�����4�������������&�����,��,������������������&���������������

�F� �� �%����3���H ��������(���-����� � ��7����4������(���,��������������������

��������(���� �������� ���������������������(������� ,�������%��������� ���

��������������������� �������������� ��,�%�������������� ������(������(�� ������

� ��7�����(���,��������������� ����������������������������&�����,��,�����3� ��

���������������������4���%� ������������� ������ ���������������� �,��

� ������� �����&�������������������GG����������������� �����������%���&��������

���������&������������� ���(������(�� ���&������������,���������������

�������� ��������,���������� � ��,��������������(� �&������&����������9�%���

��(� �@5�#��"������%��������3��(4��(�����>��������������������� � ��&��� ���

���������� �,������ ��(������������ ���������� � ��7�������������������

�������������&����������������������������� ����������������������������!��#�����-��

������� ����%��������(���� ����,�����������������������������������������������

��������������������5��

(�7���,0?'�������@�����::��������������������#66������C>�!��;��@������"6������

L?�;��������������������#66����C>�!��

�K���

�?���������

>�7��<���

6�����>�!��?�

���@��#�

���@��#�

?����@��

"�

���@��"�

?�-!666�����

>�C��

"����� � (�>��� ���������)� ���-H � )�)0H � ���*H �

"����� : ������������ ���-H � )�)0H � ���*H �

"��#��� +���%���������, �,��(,� ��#�H � ����0H � ���0H �

"��#�@� +���%���������, �, � � ��!#H � �#��-H � ����H �

"��#�� +���%���������/����/� �� ��5!H � �#��-H � ����H �

"��!�� ����������� ��������,���� ��#5H � ����0H � ���*H �

"��5�� �������������&� ��� ����H � 5�#-H � ����H �

"��)�� <����&� �����&� ��� ����H � *�##H � ����H �

"��*��� ����(������������ ��#�H � ���)H � ����H �

"��*�@� ����(���������/���� ����H � 5�#-H � ����H �

"��*�� ����(����������������� ��� ���-H � 5�#-H � ���)H �

"��0��� 2�������������� ������#���� ���� ��!�H � �#��-H � ����H �

��

� � ��������������� =$������ ����������������������

4�5�,��/�����

����������������� ������%������(������������� ���������� ���F����,�������������

��(���������������������������,���������������������,&������������������� ��������

� �������������%��,�����������(����,���$�,�%�������������� ��������

(���������&������������������������F�����������������������������,,����,� ���

������������������ ���� ����� ��� �����%��,�,������&�������������������

3������ ����(���,������&��%������<�: D�������2�����((���;�2���"���(����

X���*Y4������������( ������3, ����4���%�,��������, ������������� �������������

��(���,���<�: D������� ���������������5!-��$�,����������������������

���,��������������, �������%�,���������

$ ���%��������%����������(���,������ �������&��������������� ���

������ ����"��������&�������,��������������� ������� ��� ��,��

������������������������������������������������������(���,�������������.�����

��%����������������� ���� �������%��������� ������ ������&����������

����� ������&��,�9�

- ,&� ��������� ����3�������(���� �������� �,���(����4�&�����(���,����� ��

�� �������� ������������(����������������� �,Q�

- ������ ���������������������� ������������������������������������������(���

(����,������������������������<�: D���� ������������%���Q�*�

- (������(���,��������������&�����(���������,� ���������%�,������� ���������

�!H ������� ����

>���,��������(5��

����� �� ���������������������������� �������,������ ��������������������

�������������� ����������������&������������� �������������� ������

���,����������������������� ������������(���� ��� ��������������3������� � ��������

��������� �������� ������������&�����������7�� �����4�����������(���� ���

���������&�%��������������������������������������&��������&������������

(���,����� ������ "� ��� ��/����##���� ,�����3��(4��(�������������&�%���%����

���������������(����&��������� ������������,��������������&��������&������

2������%�����%��������������������(���,�������������������,�%����������������

����,�����,� � �����3�� �����%����� �����������]��������4����(���,����������(���

���� �������������������� �������������������������'@A����������������

���&,������������ ��������������������(���,���������(����������������� ��������

��������������(���������������������(���������� ��(������3%���2������� �;�

+������������4����������������������I ����������������������,� ��� ��,� ������

���������������������� ������������������������3��(4��(�����>�����������,�����

,� � �����&���������� ������ ����������� ������� ������3��(4��(�����>���

������������������(�������(���,������

$ ���������������������(���� ����������������� ������������������&���(���

���,����� ������� �������������(���,�����%��������� ��������������������9�

"��0�@� 2�������������� �����, �,��(,� ���-H � )�)0H � ���*H �

"��0�� 2�������������� ��������, �,�� ���-H � )�)0H � ���*H �

"��0��� 2�������������� �����/����

��� �#��� ����H � �����H � ����H �

��

� � ��������������� =$������ ����������������������

- ����������� ����3 ��� (���,�����4����������� �� ��,������� ��������

���,��������������������3&����4�� ��������������(���3���4�&����������������

&������(���,�������������,�����,� � �����(������������������(����3�������

�������(�����4Q�

- ������������������������3��������,�����,� � ����4����������������������������

�����������&�����������������&������(���,���Q����������,���������3 ����4�

����� ��������������������������������&��������(���,��3(������&������

������������ ���������������������������,� ����������������������&�����

���������� �4����������� ������������������������������&�����������������

&������(���,���Q�

- ����������������� �,�������%����� ��,��3��(4��(�����>������������,�����

,� � �����3��������� ����������(���4Q�

- ������������ ������ ���������������� �,�����3��(4��(�����>���������������

����� ���������,��������������3(��������� � ���7����4�����������������

&�����������������&������(���,����3(������������4Q����������������� ����

������������������������������������������,��������������������������� ��

�������������������(� �#���&��������(���,��0��

1

MERMaasvlakteCCSdemonstratieproject

AchtergrondrapportEffectenTransportenPlatformopNatuur

Bruinvis - foto: Stichting De Noordzee

Versie 3.0 – eindrapport 8 april 2011

HWE onderzoek en advies in waterbeheer en ecologie

2

Colofon

Titel: MER Maasvlakte CCS project

Ondertitel: Achtergrondrapport Transport en Platform

Kenmerk: 11.084ROAD_ARNatuur

Datum: 8 april 2011

Auteur: Dr. F. Heinis

Heinis Waterbeheer en Ecologie Graaf Wichmanlaan 9 1405 GV Bussum

Gecontroleerd door:

In opdracht van: Royal Haskoning

Contactpersoon opdrachtgever: Dr. I. Thonon

3

Inhoudsopgave

1 Inleiding ............................................................................................................................................5 1.1 De milieueffectrapportage en dit achtergrondrapport ................................................................5 1.2 Opzet en leeswijzer....................................................................................................................6

2 Beschrijving project ..........................................................................................................................7 2.1 Inleiding......................................................................................................................................7

2.1.1 Het initiatief ..........................................................................................................................7 2.1.2 Doel van het project .............................................................................................................7

2.2 Transport....................................................................................................................................8 2.2.1 Geografische reikwijdte onderdeel Transport ......................................................................8 2.2.2 Voorgenomen activiteit: aanleg, gebruik en onderhoud.......................................................8

2.3 Platform (opslag)........................................................................................................................8 2.3.1 Geografische reikwijdte onderdeel Platform ........................................................................8 2.3.2 Voorgenomen activiteit: aanleg, gebruik en onderhoud.......................................................8

3 Toetsing, vergelijking en beoordeling...............................................................................................9 3.1 Inleiding......................................................................................................................................9 3.2 Toetsingscriteria en indicatoren .................................................................................................9

3.2.1 Diversiteit habitats................................................................................................................9 3.2.2 Diversiteit soorten ..............................................................................................................10

3.3 Vergelijkings- en beoordelingskader........................................................................................14

4 Huidige toestand en autonome ontwikkelingen..............................................................................15 4.1 Inleiding....................................................................................................................................15 4.2 Diversiteit habitats....................................................................................................................15

4.2.1 Oppervlakte natuurdoeltypen en habitattypen ...................................................................15 4.2.2 Kenmerken (mariene) natuurdoeltypen en habitattypen....................................................16 4.2.3 Kwaliteit (mariene) natuurdoeltypen en habitattypen.........................................................16 4.2.4 Autonome ontwikkelingen ..................................................................................................21

4.3 Diversiteit soorten ....................................................................................................................21 4.3.1 Inleiding..............................................................................................................................21 4.3.2 Hogere planten ..................................................................................................................22 4.3.3 Mariene bodemfauna .........................................................................................................22 4.3.4 Vissen ................................................................................................................................23 4.3.5 Foeragerende kust- en zeevogels .....................................................................................25 4.3.6 Broedvogels .......................................................................................................................28 4.3.7 Zeezoogdieren ...................................................................................................................29 4.3.8 Landzoogdieren .................................................................................................................32

5 Effecten ..........................................................................................................................................33 5.1 Werkwijze effectvoorspelling....................................................................................................33 5.2 Afbakening effecten .................................................................................................................33 5.3 Effecten van Transport.............................................................................................................36

5.3.1 Inleiding..............................................................................................................................36 5.3.2 Aanlegfase – effecten van onderwatergeluid.....................................................................37 5.3.3 Aanlegfase – effecten van emissies van schepen .............................................................40 5.3.4 Aanlegfase – effecten van bodemberoering ......................................................................40 5.3.5 Aanlegfase – effecten van visuele verstoring ....................................................................42 5.3.6 Gebruiksfase – effecten van onderwatergeluid..................................................................42 5.3.7 Gebruiksfase – effecten van visuele verstoring .................................................................43 5.3.8 Gebruiksfase – effecten van plotseling vrijgekomen CO2 bij een calamiteit ......................43

5.4 Effecten van Platform (CO2 opslag) .........................................................................................44 5.4.1 Inleiding..............................................................................................................................44 5.4.2 Aanlegfase – effecten van onderwatergeluid.....................................................................44 5.4.3 Aanlegfase – effecten van emissies van schepen .............................................................45 5.4.4 Aanlegfase – effecten van visuele verstoring ....................................................................45 5.4.5 Gebruiksfase – effecten van onderwatergeluid..................................................................45 5.4.6 Gebruiksfase – effecten van lichtverstoring .......................................................................46

4

5.4.7 Gebruiksfase – effecten van plotseling vrijgekomen CO2 bij een calamiteit ......................47

6 Overzicht van effecten....................................................................................................................48 6.1 Transport..................................................................................................................................48

6.1.1 Tijdelijke effecten van transport op habitats en soorten.....................................................48 6.1.2 Permanente (kans op) effecten van transport op habitats en soorten ...............................49

6.2 Platform....................................................................................................................................49 6.2.1 Tijdelijke effecten platform op habitats en soorten.............................................................49 6.2.2 Permanente (kans op) effecten platform op habitats en soorten .......................................50

7 Vergelijking alternatieven en beoordeling van effecten..................................................................51 7.1 Vergelijking en beoordeling in m.e.r.-kader (alternatieven/varianten)......................................51

7.1.1 Diversiteit habitats..............................................................................................................51 7.1.2 Diversiteit soorten ..............................................................................................................51 7.1.3 Vergelijking en beoordeling................................................................................................51

7.2 Natuurbeschermingswet 1998 .................................................................................................52 7.3 Flora- en faunawet en soortbescherming Habitatrichtlijn.........................................................53 7.4 Nota Ruimte en Integraal Beheersplan Noordzee 2015 (EHS) ...............................................54 7.5 OSPAR ....................................................................................................................................54 7.6 Kaderrichtlijn Mariene Strategie...............................................................................................54 7.7 Kaderrichtlijn Water..................................................................................................................55

8 Literatuur ........................................................................................................................................57 BIJLAGEN (2)

5

1 Inleiding

1.1 DemilieueffectrapportageenditachtergrondrapportDe afgelopen decennia is aannemelijk geworden dat de toenemende hoeveelheid broeikasgassen in de atmosfeer leidt tot opwarming van de aarde. Zowel op nationaal als internationaal niveau is afgesproken maatregelen te nemen om verdere opwarming te voorkomen en broeikasgasemissies terug te dringen. Verschillende oplossingen worden overwogen. CO2-opslag in lege gasreservoirs wordt zeker op de kortere termijn als een kansrijke mogelijkheid gezien. Hoewel veel studies zijn uitgevoerd, is hiermee nog weinig praktijkervaring opgedaan. Vanuit de Europese Unie (EU) worden landen en initiatiefnemers nu gestimuleerd om zogenaamde demonstratieprojecten uit te voeren om kennis en ervaring op te doen. In Europa is in het kader van “European Energy Program for Recovery (EEPR)”een tender uitgeschreven om partijen uit te nodigen om een gesubsidieerd demonstratieproject te doen op Carbon Capture & Storage (of CCS). De initiatiefnemer heeft zich hierop ingeschreven en gewonnen. Deze subsidiegelden, samen met de bijdrage van de Nederlandse overheid brengen eveneens de verplichting mee om kennis te delen. Dit achtergrondrapport Natuur voor Transport en Platform bevat voor de MER Deelrapporten Transport en Platform de onderbouwing voor de hoofdstukken Natuur en is onderdeel van de hoofdrapportage MER CCS demonstratieproject. In dit hoofdrapport worden de onderdelen afvang, transport, platform, opslag en de plan-MER samengekoppeld. Zie Figuur 1-1 voor een schema waarin de samenhang van de verschillende onderdelen wordt weergegeven.

Figuur 1-1 Schematisch overzicht van de verschillende deelrapporten inclusief de verschillende vergunningaanvragen

6

1.2 OpzetenleeswijzerHet hierna volgende hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van het project op hoofdlijnen. In de inleiding wordt het initiatief en het doel beschreven waarna in de paragrafen 2.2 en 2.3 de onderdelen van het project worden behandeld die relevant zijn in relatie tot eventuele effecten op de natuur. Hoofdstuk 3 gaat over het toetsingskader dat wordt gebruikt om effecten van het project op de natuur te beoordelen en alternatieven met elkaar te vergelijken. Een uitgebreide beschrijving van de huidige toestand van de natuur is opgenomen in hoofdstuk 4. Na een algemene inleiding komen achtereenvolgens de habitats (4.2) en de verschillende soortgroepen aan bod, respectievelijk hogere planten (4.3.2), bodemdieren (4.3.3), vissen (4.3.4), foeragerende kust- en zeevogels (4.3.5), broedvogels (4.3.6), zeezoogdieren (4.3.7) en landzoogdieren (4.3.8). Hoofdstuk 5 bevat de beschrijving van effecten van het project op de natuur. Eerst wordt in 5.1 ingegaan op de gevolgde werkwijze, waarna in 5.2 een overzicht wordt gegeven van de relevante effecttypen. Vervolgens bevat paragraaf 5.3 een gedetailleerde beschrijving van de effecten van de aanleg en het gebruik van het onderdeel Transport die in paragraaf 5.2 als relevant zijn bestempeld en bevat paragraaf 5.4 deze beschrijving voor het onderdeel Platform/Opslag. In hoofdstuk 6 worden de in hoofdstuk 5 gekwantificeerde effecten samengevat, uitgesplitst naar tijdelijke en permanente effecten van Tarnsport (6.1) en Platform/Opslag (6.2). Tenslotte worden de effecten in hoofdstuk 7 beoordeeld en getoetst aan de verschillende beleidsmatige toetsingskaders, waarna het rapport wordt afgesloten met een lijst van aangehaalde literatuur en een tweetal bijlagen.

7

2 Beschrijvingproject

2.1 Inleiding

2.1.1 HetinitiatiefDe initiatiefnemer heeft het voornemen om CO2 afkomstig van een elektriciteitscentrale gedeeltelijk af te vangen, te transporteren en in de diepe ondergrond van de Noordzee permanent op te slaan. Het afvangen, transporteren en opslaan van CO2 wordt internationaal aangeduid als Carbon Capture and Storage, of kortweg CCS. De CO2-afvang zal plaatsvinden in Rotterdam op de Maasvlakte, op het terrein van de E.ON Maasvlakte Power Plant 3 (MPP3). In de rookgassen van de centrale bevindt zich onder andere CO2. Het CO2 wordt gescheiden van de overige rookgassen. De beoogde jaarlijkse hoeveelheid af te vangen CO2 bedraagt gemiddeld 1,1 Mton CO2 per jaar met een overall ontwerpcapaciteit van 47 kg/s (dit komt overeen met 1,5 Mton op jaarbasis). Dit is ruim 20% van de jaarlijks verwachte uitstoot van CO2 afkomstig van de MPP3. Het afgevangen CO2 wordt gecomprimeerd tot de gewenste druk en daarna met behulp van een ondergrondse buisleiding afgevoerd naar een platform op de Noordzee. De afstand van de afvanginstallatie tot het platform op de Noordzee bedraagt circa 25 km. Het eerste gedeelte van de buisleiding bevindt zich op de Maasvlakte. Hier zal de buisleiding in een reeds bestaande buisleidingenstraat liggen. Het offshore deel van de buisleiding komt in de bodem van de Noordzee te liggen. Het eindpunt van de buisleiding is het platform P18-A (zie Figuur 2-1). Vanaf dit platform zal het CO2 gedurende de demonstratiefase van circa vijf jaar op een diepte van 3.500 meter in het leeg geproduceerde reservoir van P18 geïnjecteerd worden. Het CO2 wordt permanent in de reservoirs opgeslagen.

Figuur 2-1 Overzicht van MMP3 en reservoirs, de ligging van de buisleiding is indicatief weergegeven

2.1.2 DoelvanhetprojectROAD is een demonstratieproject dat tot doel heeft een geïntegreerde CO2-afvang, -transport en -opslagketen (of CCS) op industriële schaal toe te passen. Het gaat daarbij om diverse CCS-technologieën die zich op een kleinere schaal hebben bewezen en die op grotere schaal moeten worden toegepast en geïntegreerd. De combinatie van de schaalgrootte en de geïntegreerde CCS-keten maken ROAD tot een bijzonder project. Met het demonstratieproject wil ROAD nieuwe kennis en ervaring opdoen. De kennis en ervaring die opgedaan wordt zal bestaan uit technische-, juridische-, economische-, organisatorische- en maatschappelijke effecten. Deze kennis en ervaring zal ROAD onder andere gaan delen met het Europese CCS netwerk (www.ccsnetwork.eu) van overheden, bedrijven en kennisinstellingen. Daarmee kan ROAD een belangrijke

8

bijdrage leveren aan de commerciële introductie van CCS en uiteindelijk aan de wereldwijde reductie van CO2-emissies.

2.2 Transport

2.2.1 GeografischereikwijdteonderdeelTransportHet onderdeel transport bestaat uit alle schakels tussen het onderdeel afvang (terrein E.ON) en het onderdeel platform (Platform P18-A). In hoofdlijnen bestaat het transport uit een buisleiding waarmee de CO2 onder druk wordt getransporteerd van de compressor en koelinstallatie (die bij afvang horen) naar de aansluiting op het platform.

2.2.2 Voorgenomenactiviteit:aanleg,gebruikenonderhoudDe voorgenomen aanlegactiviteit van de transportleiding bestaat uit het aanvoeren, construeren en leggen van de buisleiding op land en zee. Hierbij dient een aantal kruisingen gemaakt te worden met wegen, spoorlijn en leidingen. Tevens wordt de toekomstige monding van de Yangtzehaven en Maasmond gepasseerd door middel van boringen. Op zee wordt de buisleiding in de zeebodem geplaatst. Door middel van een verticale buisleiding wordt de aansluiting op het platform gemaakt. De gebruiksfase van de buisleiding bestaat uit de opstartfase, de fase waarin het CO2 door middel van de buisleiding getransporteerd wordt en de cool downfase (afkoelfase nadat de transport van CO2 stopgezet is). Het onderhoud aan de buisleiding bestaat onder andere uit monitoring van de ingraafdiepte van de buisleiding in de zeebodem, inspectie van de buisleiding nabij het platform en activiteiten om de ingraving van de buisleiding in de bodem te herstellen.

2.3 Platform(opslag)

2.3.1 GeografischereikwijdteonderdeelPlatformBinnen het MER CCS demonstratieproject vormt het onderdeel Platform de laatste schakel. CO2 dat via de transportleiding (onderdeel Transport, zie 2.2) op Platform P18-A aankomt wordt al dan niet na verhitting (respectievelijk basisalternatief en alternatief ‘koude injectie’) in een van de voormalige gasvelden geïnjecteerd.

2.3.2 Voorgenomenactiviteit:aanleg,gebruikenonderhoudDe voorgenomen activiteit bestaat uit het aanbrengen van een aantal aanpassingen om het platform en de ‘risers’ geschikt te maken voor de injectie van CO2. De aanpassingen behelzen: ruimte creëren voor meetapparatuur, het installeren van een dieselheater en –tank (basisalternatief) en het aanpassen van enkele putten voor CO2 toevoer/opslag. De aanpassingen van de eerste 2 putten (van de 5) zullen waarschijnlijk in één keer plaatsvinden en zullen zoʼn 8 à 10 weken duren. Met betrekking tot eventuele effecten op het zeeleven is vooral het openboren van de putten relevant. De eerste twee putten die worden opengeboord hebben een plug op ca. 3000 m diepte. Het openboren daarvan duurt ongeveer 5 werkdagen per boring. Als de putten zijn aangepast, duren de overige werkzaamheden nog zoʼn 6 maanden. De bemanning zal op een schip verblijven. In deze periode zal er gemiddeld één bevoorradingsschip per dag van en naar het platform gaan (vanuit IJmuiden, Rotterdam, Den Helder, etc.). Het personeel zal per helikopter reizen. De normale vlieghoogte van de helikopter is 500 m; de heli landt op het platform op ongeveer 12 m hoogte. Productieplatform P18-A is en blijft ook na de veranderingen (CO2 injectie) een onbemand productieplatform. De installaties op het productieplatform worden met behulp van controlekleppen vanuit P15-D of de onshore Central Control Room geregeld. Wel vinden geregeld controle- en inspectiebezoeken plaats en wordt het platform 12 maal per jaar door een tankschip bezocht voor het bijvullen van de dieseltank (basisalternatief). Het personeel voor controle en inspectie zal per helikopter reizen.

9

3 Toetsing,vergelijkingenbeoordeling

3.1 InleidingHet beoordelings- en toetsingskader voor natuur heeft tot doel op een gestructureerde manier inzicht te geven in de effecten van de aanleg, respectievelijk aanpassing, het gebruik en het onderhoud van de transportleiding en het platform voor de injectie van CO2 in voormalige gasvelden. Er is gekozen voor een set van criteria die aan de volgende eisen voldoet: • goede aansluiting bij nationaal en internationaal water- en natuurbeleid; • goede aansluiting bij nationale en internationale wet- en regelgeving; • eenduidige en herkenbare eenheden; • kwantificeerbare eenheden. De opzet van het toetsingskader sluit aan bij de werkwijze die is ontwikkeld voor het milieueffectrapport en de Passende Beoordeling Maasvlakte 2 (zie Vertegaal et al., 2007; Heinis et al., 2007; Goderie et al., 1999) en is in diverse latere projecten toegepast, waaronder milieueffectrapporten voor de verruiming van het Schelde-estuarium (Consortium Arcadis Technum, 2007) en een aantal windturbineparken op de Noordzee (o.a. Ecofys, 2006; KEMA, 2009). De hoofdcriteria komen direct overeen met de grondslag van het nationale en internationale (water)natuurbeleid en -regelgeving (w.o. Natuur voor mensen, mensen voor natuur 2001, Nota Ruimte 2006, Integraal Beheerplan Noordzee 2015, EU Vogelrichtlijn 1979, EU Habitatrichtlijn 1992, Kaderrichtlijn Water 2000, Kaderrichtlijn Mariene Strategie 2005). Deze grondslag luidt: • (behoud/bescherming/ontwikkeling van) nationale en internationale diversiteit van ecosystemen

(kortweg: diversiteit habitats); • (behoud/bescherming/ontwikkeling van) nationale en internationale diversiteit van soorten (kortweg:

diversiteit soorten). Deze criteria zijn ook relevant in het kader van wet- en regelgeving. Het criterium “diversiteit habitats” is in Natura 2000-gebieden relevant als toetsingscriterium voor gebiedsbescherming. Het criterium “diversiteit soorten” is tevens bruikbaar bij de beoordeling van mogelijke relevante effecten in relatie tot de Flora- en faunawet. In relatie tot toetsing aan de Waterwet speelt het ecologisch functioneren1 een belangrijke rol. Voor een uitgebreid overzicht van de relevante wet- en regelgeving wordt verwezen naar Hoofdstuk 3 van het deelrapport Transport.

3.2 Toetsingscriteriaenindicatoren

3.2.1 DiversiteithabitatsHet criterium “diversiteit habitats” wordt in dit MER meetbaar gemaakt aan de hand van de oppervlakte en kwaliteit van EU-habitattypen c.q. natuurdoeltypen. Een overzicht van in de Noordzee voorkomende natuurdoeltypen en habitattypen is opgenomen in Tabel 3-1. In het terrestrische deel van het studiegebied komen geen natuurdoeltypen of habitattype voor. De Noordzee maakt in zijn geheel onderdeel uit van de Nederlandse Ecologische Hoofdstructuur (EHS). In de Nota Ruimte zijn op de Noordzee indicatieve gebieden begrensd met bijzondere ecologische waarden zodat hiervoor te zijner tijd specifieke beschermingsregimes kunnen worden opgesteld (Ministeries VROM, LNV, VenW en EZ, 2006). Dit zijn de kustzee, het Friese Front, de Centrale Oestergronden, de Klaverbank en de Doggersbank Het gaat daarbij respectievelijk om de natuurdoeltypen 1.6-a, 1.6-c, 1.6-d, 1.6-e en 1.6-f uit onderstaande Tabel 3-1 Het tracé voor de CO2-transportleiding is gelegen in de natuurdoeltypen 1.6-a (kustzee) en 1.6-b (hoog-dynamische zandige zone van de open zee). Het platform van waaruit CO2 in de gasvelden wordt geïnjecteerd bevindt zich in natuurdoeltype 1.6-b (hoogdynamische zandige zone van de open zee). Voor beschrijvingen en begrenzingen van de onderscheiden natuurdoeltypen en habitattypen wordt verwezen naar Bal et al. (2001), Janssen en Schaminée (2003) en www.synbiosys.alterra.nl/natura2000.

1 Het gaat hier om de ecologische elementen uit de Kaderrichtlijn Water en de Kaderrichtlijn Mariene strategie.

10

Tabel 3-1 Natuurdoeltypen en EU-habitattypen in de Noordzee

Deelgebied omschrijving natuurdoeltype EU-habitattype hoog-dynamische zandige zone van de open zee 1.6-b - frontzone van de open zee 1.6-c - ziltige zone van de open zee 1.6-d - grintrijke zone van de open zee 1.6-e H1170

Noordzee offshore

laag-dynamische zandige zone van de open zee 1.6-f H1110_C Noordzeekustzone kustzee (0 – doorgaande 20 m dieptelijn) 1.6-a H1110_B Naast het voorkomen en de oppervlakte van natuurdoeltypen en habitattypen is van belang in hoeverre het betreffende natuurdoeltype of habitattype natuurlijk functioneert, met andere woorden wat de kwaliteit van het natuurdoel/-habitattype is. Zo kan de kwaliteit van een belangrijk component van die kwaliteit, te weten het bodemleven, worden beïnvloed door bodemberoerende visserij, baggeractiviteiten, strandsuppleties enzovoort. In dit MER wordt de kwaliteit van de natuurdoeltypen en habitattypen afgemeten aan de criteria voor de kwaliteit van habitattypen die in het kader van Natura 2000 voor de Nederlandse mariene en estuariene habitattypen zijn opgesteld. Daarbij is voor de kustzee uitgegaan van de criteria voor habitattype H1110_B (overstroomde zandbanken, Noordzeekustzone) en is voor het daarbuiten gelegen deel van het studiegebied uitgegaan van dezelfde, maar naar eigen inzicht enigszins aangepaste set criteria (zie verder paragraaf 4.2.3).

3.2.2 DiversiteitsoortenBij het identificeren van de in het MER te onderzoeken soort(groep)en spelen bedreiging en zeldzaamheid op (inter)nationale schaal een belangrijke rol2. Het betreft soort(groep)en die een beschermde status hebben gekregen of vanwege het feit dat ze op Rode lijsten e.d. voorkomen beschouwd dienen te worden. Voor elke, mogelijk in beschouwing te nemen soortgroep is daarom eerst onderzocht in hoeverre er binnen de soortgroep soorten zijn met een speciale beschermde status volgens de in dit hoofdstuk aangegeven toetsingscriteria. Voor de Noordzee en het terrestrische deel van het studiegebied zijn de volgende soortgroepen in beschouwing genomen: • fytoplankton (algen) • hogere planten • zoöplankton • meiofauna • mariene (ongewervelde) bodemfauna • terrestrische ongewervelde dieren (slakken, libellen, vlinders e.d.) • vissen van zoute wateren • vissen van zoete wateren • amfibieën en reptielen • vogels • zeezoogdieren • grondzoogdieren • vleermuizen. Fytoplankton Er is relatief veel bekend over de verspreiding en het voorkomen van algen op het Nederlandse deel van het Continentaal Plat (NCP) (diverse jaarrapportages RIKZ). Algen hebben echter geen beschermde status in het natuurbeleid, noch zijn voor algen in het kader van OSPAR, de Kaderrichtlijn Water of Ecosysteemdoelen Noordzee doelsoorten vastgesteld of zijn gegevens voorhanden over de nationale en internationale zeldzaamheid van algensoorten. Daarnaast is van slechts een beperkt aantal algensoorten voldoende bekend over de relatie tussen de abiotische karakteristieken en voorkomen. In het traject rond de Kaderrichtlijn Water zijn voor deze soortgroep alleen graadmeters voorgesteld die betrekking hebben op het functioneren van het ecosysteem, te weten biomassa (chlorofyl-a) en (afwezigheid van) bloei van Phaeocystis (Stowa, 2007).

2 Soort(groep)en die belangrijk zijn vanwege hun rol in het voedselweb worden behandeld bij het aspect kwaliteit van het criterium ‘diversiteit habitats’.

11

Conclusie: algen worden voor wat betreft het aspect “diversiteit soorten” niet meegenomen in het effectenonderzoek3. Hogere planten De Noordzee bevat (vrijwel) geen geschikte groeimogelijkheden voor hogere planten. Hogere planten worden eigenlijk uitsluitend in de luwere en hoger gelegen delen van de kustzone aangetroffen. De twee, als doelsoort aangemerkte soorten van intergetijdengebieden, te weten Groot zeegras (Zostera marina) en Klein zeegras (Zostera noltii) komen langs de Nederlandse kust niet (meer) voor Op het op land gelegen deel van het tracé bestaat de vegetatie overwegend uit korte kruid/grasvegetaties met weinig tot zeer veel open zand. Daarnaast kunnen er in het plangebied vegetaties van stranden, zandige dijken en stortstenen voorkomen. Het is niet uitgesloten dat in deze vegetaties aandachtssoorten hogere planten voorkomen. Hogere planten worden voor wat betreft het aspect “diversiteit soorten” niet meegenomen in het onderzoek naar effecten op de Noordzee, maar wel in dat van de effecten op het terrestrische deel van het studiegebied.

Zoöplankton Voor zoöplankton geldt hetzelfde als voor algen met het verschil dat over de verspreiding en abundantie van zoöplankton minder bekend is dan voor algen. Conclusie: zoöplankton wordt niet meegenomen in het verdere effectenonderzoek, omdat aan geen van de genoemde criteria wordt voldaan. Meiofauna Hoewel de meiofauna (op de bodem levende dieren < 1 mm) een belangrijke rol vervult in het voedselweb van mariene en estuariene ecosystemen (Huys e.a., 1992), is kennis over voorkomen, verspreiding en ecologie in het studiegebied van deze diergroep niet of nauwelijks voorhanden. Daarnaast hebben meiofauna soorten geen status in het Nederlandse of internationale natuurbeleid. Conclusie: meiofauna wordt niet meegenomen in het verdere effectenonderzoek, omdat aan geen van de genoemde criteria wordt voldaan. Mariene (ongewervelde) bodemfauna (> 1 mm) Binnen de groep van de bodemdieren is vooral informatie beschikbaar over de groep van de in de bodem ingegraven dieren, de infauna (o.a. Holtmann e.a., 1996; Kaag & Escaravage, 2007; Craeymeersch & Escaravage, 2010). Er komt als gevolg van het gebruik van nieuwe technieken echter geleidelijk meer informatie beschikbaar over soorten die op de bodemoppervlak leven (epifauna) of in lagere dichtheden voorkomen (Daan e.a., 1997; Lavaleye e.a., 2000; Kaag & Escaravge, 2007; Craeymeersch & Escaravage, 2010). Deze groep van organismen bevat geen soorten met een beschermde status volgens de Habitatrichtlijn. Ook door Bal e.a. (2001) zijn voor deze diergroep geen doelsoorten gedefinieerd. Wel zijn inmiddels voor de habitattypen lijsten van zogenaamde ‘typische soorten’ vastgesteld (zie profielendocumenten op www.synbiosys.alterra.nl/natura2000). Dit zijn echter geen bedreigde of zeldzame soorten, maar soorten die in een bepaald habitat(sub)type zouden moeten voorkomen. In het kader van het Ospar-verdrag is in 2008 een lijst aangenomen met bedreigde soorten en habitats. (OSPAR, 2008). Hier staan drie bodemdieren op die in de Noordzee voorkomen: de Noordkromp (Arctica islandica), de oester (Ostrea edulis) en de purperslak (Nucella lapillus). Tot op heden is nog geen invulling gegeven aan het streven naar behoud en herstel van langlevende en langzaam voortplantende bodemdieren. Er is dan ook geen goed bruikbare “Rode Lijst” of doelsoortenlijst beschikbaar; bovendien is er niet meer dan fragmentarische kennis over het huidig voorkomen op de Noordzee.

Conclusie: van de bodemfauna voldoen alleen de drie in het kader van het Ospar-verdrag als bedreigde soort genoemde bodemdieren aan de hiervoor gestelde criteria voor in het MER te behandelen aandachtssoorten. Vanwege hun belangrijke rol in het voedselweb van de Noordzee wordt, naast het voorkomen van deze aandachtssoorten, in het MER aandacht besteed aan de ruimtelijke variatie in bodemdiergemeenschappen, bepaalde sleutelsoorten, aantallen en biomassa. Daarnaast vormen

3 Fytoplankton maakt wel onderdeel uit van het criterium ‘diversiteit habitats’. Het is een van de factoren die bepalend is voor de kwaliteit.

12

bodemdieren een belangrijke “tussenvariabele” bij het bepalen van eventuele effecten op de kwaliteit van habitats en foerageermogelijkheden voor dieren hoger in de voedselketen. Deze aspecten worden beschreven in 4.2.3 (kwaliteit natuurdoeltypen en habitattypen) en 4.3.2 (bodemdieren). Terrestrische ongewervelden Het plangebied biedt geen geschikte leefomgeving voor beschermde slakken, libellen, vlinders, kevers of andere ongewervelden. Het voorkomen van beschermde soorten uit deze groep is uitgesloten. Deze diergroep maakt daarom geen onderdeel uit van het effectenonderzoek. Vissen van zoute wateren Vissen worden beschermd door de Habitatrichtlijn (bijlage 2) en Rode lijsten. Daarnaast zijn verschillende vissen als doelsoorten aangewezen in Bal e.a. (2001) en komen er diverse soorten vissen voor op Osparlijst van bedreigde soorten (Ospar, 2008). Binnen het thema “Biodiversiteit” van de Ecosysteemdoelen Noordzee nemen vissen ook een belangrijke plaats in. Over de verspreiding van vissen op de Noordzee en de kustzone is de nodige kennis beschikbaar (o.a. Knijn e.a., 1993; Daan, 2000; Asjes e.a., 2004). Bij de selectie van aandachtssoorten vissen zijn de volgende criteria gehanteerd: • de soort komt voor op bijlage 2 van de Habitatrichtlijn of • is beschermd volgens de Flora- en faunawet óf • is doelsoort volgens Bal e.a. (2001), óf • is bedreigd volgens Ospar (2008) óf • komt voor op de Nederlandse Rode lijst, én • komt voor op het Nederlands Continentaal Plat (NCP). Behalve dat een groot aantal vissoorten een bepaalde status heeft in het nationale en internationale natuurbeleid spelen sommige soorten ook nog een belangrijke rol in het mariene voedselweb (‘ecologisch functioneren’). In de beschrijving van de huidige situatie voor vissen worden de zogenaamde “voedselweb” soorten apart besproken. Conclusie: van de vissen worden geselecteerde aandachtssoorten en voedselwebsoorten in het effectenonderzoek meegenomen. Als maat wordt de presentie per (nader te bepalen) oppervlakte-eenheid gebruikt. Zoetwatervissen Aangezien er binnen de invloedssfeer van het tracé geen zoet water (sloten e.d.) aanwezig is, is het voorkomen van zoetwatervissen hier uitgesloten. Ook in de rest van de Maasvlakte zijn volgens Ravon geen beschermde soorten bekend. Zoetwatervissen maken daarom geen onderdeel uit van het effectenonderzoek. Amfibieën en reptielen Veel plekken op of direct nabij het op land gelegen deel van het tracé vormen geschikt leefgebied voor de rugstreeppad; er zijn (tijdelijke) poelen en overal is vergraafbare grond, hetgeen respectievelijk voor geschikt voortplantingswater en land- of overwinteringshabitat kan zorgen. De aanwezigheid van helmvegetaties bij het strand aan de noordkant van het tracé kan mogelijk (marginaal) geschikt leefgebied opleveren voor de zandhagedis; hier is voldoende afwisseling van beschutting en zonplekken (zie Figuur 3-1). De afstand tot bekende populaties – bij het Oostvoornse Meer en nabij de Slufter – is echter meer dan 4 kilometer en het tussenliggende terrein is naar verwachting nauwelijks aantrekkelijk voor de soort. Hierom wordt het voorkomen van de zandhagedis zeer onwaarschijnlijk geacht. Hetzelfde geldt voor het mogelijk voorkomen van de rugstreeppad op het bouwterrein voor de CCS-installatie. Eerder onderzoek (Grutters e.a., 2011) heeft aangetoond dat er geen rugstreeppadden op het terrein van E.ON aanwezig zijn. Vanwege de zeer spaarzame begroeiing en beschikbaarheid van wateren, en op basis van verspreidingsinformatie, zijn andere reptielen- en amfibieënsoorten in de omgeving van het tracé niet te verwachten. Conclusie: amfibieën en reptielen maken geen onderdeel uit van het effectenonderzoek

13

Figuur 3-1 Omgeving van het tracé. Links: landwaartse zijde van de zanddijk nabij het intredepunt van de boring onder de toekomstige Yangtze-haven. Rechts: strand en duintjes bij het intredepunt van de boring onder de Maasmonding.

Vogels Alle inheemse vogels zijn beschermd op grond van de Flora- en faunawet. Daarnaast zijn verschillende kust- en zeevogels op Bijlage 1 van de Vogelrichtlijn, de Rode Lijst (2004) en de lijst van doelsoorten volgens het Handboek natuurdoeltypen (Bal et al., 2001) te vinden. Op de OSPAR-lijst staan geen regelmatig voorkomende vogelsoorten van het NCP. In het op land gelegen deel van het studiegebied komt geschikt broedbiotoop voor kustgebonden soorten voor. In het mariene deel van het studiegebied komen geen broedlocaties van zeevogels voor, maar worden uitsluitend foeragerende kust- en zeevogels gezien. Dit kunnen doortrekkende, overwinterende of op het land broedende soorten zijn. De lijst met in beschouwing te nemen kust en zeevogelsoorten is beperkt tot min of meer kenmerkende kust- en zeevogels, die een deel van het jaar gebruik maken van de kustzone en/of de Noordzee offshore als foerageergebied. Relatief zeldzame kust- en zeevogels, en trekvogels die hun verspreidingsgebied overwegend buiten de Nederlandse Noordzee hebben worden buiten beschouwing gelaten. Onder de meest kenmerkende vogels van de Noordzee offshore, zoals drieteenmeeuw en zeekoet komen vrijwel geen volgens bovenstaande criteria te selecteren soorten voor. Dit heeft mogelijk te maken met een gebrek aan gegevens over aantallen, trends en ecologie ten opzichte van land- en kustvogels. Om deze reden is de lijst met te beschouwen vogelsoorten uitgebreid met een aantal op grond van de bestaande literatuur geselecteerde en voor het studiegebied kenmerkende zeevogels (Baptist & Wolf, 1993; Berrevoets & Arts, 2001, 2002, 2003; Camphuysen & Leopold, 1994). Conclusie: in het effectenonderzoek worden aandachtssoorten broedvogels en kust- en zeevogels in beschouwing genomen. Als maat wordt het (potentieel) aantal broedparen, de presentie of de aantallen per deelgebied gebruikt. Zeezoogdieren Op het NCP komen ongeveer 25 soorten zeezoogdieren van nature voor. Hiervan zijn er 7 inheems en is de rest doortrekker of dwaalgast (Bisseling et al., 2001; Reid et al., 2003; RIVM e.a., 2003; Van der Meij & Camphuysen, 2006). Het gaat daarbij om soorten als walrussen, klapmutsen, diverse dolfijnsoorten, beluga, grienden, butskoppen, gewone vinvis, dwergvinvis en potvissen. Verschillende soorten zeezoogdieren worden beschermd door bijlage 2 en/of 4 van de Habitatrichtlijn en Rode lijsten. Daarnaast zijn verschillende zeezoogdieren als doelsoorten aangewezen in Bal et al. (2001) en komen er diverse soorten voor op de OSPAR lijst van bedreigde soorten (OSPAR, 2008). Ook worden zeezoogdieren binnen het thema “Biodiversiteit” van de Ecosysteemdoelen Noordzee genoemd (instandhouden en zo nodig herstellen van populaties zeezoogdieren). Over de verspreiding van zeezoogdieren op de Noordzee, in de Waddenzee en het Deltagebied is de nodige kennis beschikbaar (o.a. Reid et al., 2003, diverse jaarrapportages van RIKZ/Waterdienst, diverse rapportages van Alterra/IMARES). Gehanteerde criteria bij de selectie van aandachtssoorten zeezoogdieren zijn: • de soort komt voor op bijlage 2 of 4 van de Habitatrichtlijn óf

14

• is beschermd volgens de Flora- en faunawet óf • is doelsoort volgens Bal et al. (2001), óf • is bedreigd volgens OSPAR (2008) óf • komt voor op de Nederlandse Rode lijst, én • komt voor op het NCP. Conclusie: in het effectenonderzoek worden aandachtssoorten zeezoogdieren in beschouwing genomen. Als maat wordt de presentie per (nader te bepalen) oppervlakte-eenheid of de aantallen per deelgebied gebruikt. Grondzoogdieren en vleermuizen Verschillende aan land gebonden zoogdieren verdienen het predicaat ‘aandachtssoort’ omdat zij zijn beschermd via de Flora- en faunawet, doelsoort zijn volgens het handboek Natuurdoeltypen (Bal e.a., 2001) en/of zijn vermeld op Rode lijsten. Het is niet uitgesloten dat een of meerdere aandachtssoorten in het terrestrische deel van het studiegebied voorkomen. Als maat wordt uitgegaan van (waargenomen) presentie in het gebied en het areaal geschikt biotoop (potentiële aanwezigheid.

3.3 Vergelijkings‐enbeoordelingskaderHet platform voor de inectie van CO2 in de voormalige gasproductie-velden ligt in de Noordzee offshore zone voor de Hollandse vastelandskust. De transportleiding en (eventuele) elektriciteitskabel loopt vanaf de Maasvlakte via de kustzone naar het platform. Het vergelijkings- en beoordelingskader voor natuur heeft betrekking op de locatie van het platform en op het tracé van de transportleiding en de elektriciteitskabel op zee tot aan de afvanginstallatie. Onderstaande Tabel 3-2 geeft een overzicht van de uitwerking in parameters en maten van de bovengenoemde hoofdcriteria in het beoordelingskader natuur voor het buiten de (doorgaande 20 m dieptelijn gelegen deel van de Noordzee, de Noordzeekustzone (inclusief de vaargeul naar de Rotterdamse haven) en het op land gelegen deel van het studiegebied. Tevens is aangegeven in welke andere procedures de informatie over de betreffende criteria en parameters zal worden gebruikt. Tabel 3-2 Overzicht criteria, parameters en eenheden beoordelingskader onderwaterleven. Ffwt: Flora- en faunawet (12 mijls-zone), Nb-wet: Natuurbeschermingswet 1998 (Natura 2000-gebieden), EHS: Ecologische hoofdstructuur (gehele Noordzee)

procedure criterium parameter eenheid Ffwet Nb-wet OSPAR KRW KRM EHS

oppervlakte per type - - - diversiteit habitats

natuurdoeltypen en habitattypen kwaliteit - - aandachtssoorten hogere planten

presentie - - - - -

aandachtssoorten bodemdieren

presentie per oppervlakte-eenheid

- - - - -

gemeenschap bodemdieren

kwalitatieve beschrijving - - -

aandachtssoorten vissen

presentie per oppervlakte-eenheid

-

aandachtssoorten kust- en zeevogels

presentie per oppervlakte-eenheid

- - -

aandachtssoorten broedvogels

(potentieel) aantal broedparen

- - - - -

aandachtssoorten zeezoogdieren

presentie per oppervlakte-eenheid/absolute aantallen

- -

diversiteit soorten

aandachtssoorten landzoogdieren

presentie - - - - -

15

4 Huidigetoestandenautonomeontwikkelingen

4.1 InleidingDe bestaande situatie en autonome ontwikkelingen worden beschreven aan de hand van de hoofdcriteria van het beoordelingskader onderwaterleven (zie paragraaf 3.2): • diversiteit habitats (paragraaf 4.2) • diversiteit soorten (paragraaf 4.3). Hierbij worden steeds de parameters en eenheden gebruikt zoals eerder gedefinieerd. Per parameter wordt aangegeven op welke basisgegevens de beschrijving is gebaseerd en welke bewerkingen eventueel zijn uitgevoerd. De beschrijvingen worden zo veel mogelijk gepresenteerd in de vorm van (semi-)kwantitatieve tabellen en kaartmateriaal. De verdere toelichting is beknopt gehouden; zo wordt niet overal ingegaan op de ecologie van betreffende soorten en habitats. De autonome ontwikkeling wordt alleen kwalitatief beschreven. Als in latere paragrafen sprake is van verwachte, gekwantificeerde effecten op bepaalde parameters, wordt op dat moment bij de bepaling van de omvang van het effect zo nodig gecorrigeerd voor de gevolgen van autonome ontwikkelingen voor de betreffende parameter.

4.2 Diversiteithabitats

4.2.1 OppervlaktenatuurdoeltypenenhabitattypenVoor de milieurapportage van het CCS demonstratieproject wordt als studiegebied voor de mariene natuur het zuidelijk deel van het Nederlands deel van het Continentaal Plat, dat noordwaarts wordt begrensd door het Friese Front in beschouwing genomen. Dit deel van de Noordzee wordt ook wel Zuidelijke Bocht genoemd. Het plangebied bestaat uit (de directe omgeving van) het platform en de twee alternatieven voor het tracé van de transportleiding en de elektriciteitskabel. Voor het tracé en het platform wordt op zee aan weerszijden een zone van 500 m als grens van het plangebied aangehouden. Op een heel klein stukje aan de noordzijde van de Maasvlakte na, dat in de Voordelta ligt, liggen zowel beide tracés als het platform buiten aangewezen of aangemelde Natura 2000-gebieden. Wel loopt een deel van de tracés door het tussen Hoek van Holland en Bergen gelegen deel van de kustzee dat als een gebied met bijzondere ecologische waarden is gekarakteriseerd (Lindeboom et al., 2005; IDON, 2005). Het mariene deel van het plangebied behoort in zijn geheel tot de nationale Ecologische Hoofdstructuur. In totaal omvat het studiegebied voor het CCS demonstratieproject ongeveer 25.700 km2 aan mariene natuur4. Verreweg het grootste deel van het studiegebied (18.700 km2) kan worden gerekend tot de “hoog-dynamische zandige zone van de open zee”. De hele Nederlandse kustzee beslaat ongeveer 7.000 km2. Hiervan ligt zo’n 450 km2 tussen Hoek van Holland en Bergen. In de EU-systematiek wordt de kustzee tot habitattype H1110_B (permanent overstroomde zandbanken, Noordzeekustzone) gerekend. Tabel 4-1 bevat voor het studiegebied en het plangebied van het CCS demonstratieproject een overzicht van de oppervlakten per natuurdoeltype en habitattype. Tabel 4-1 Oppervlakten natuurdoeltypen en habitattypen in het studiegebied en plangebied van het CCS demonstratieproject (km2)

plangebied tracés platform

Natuurdoeltype/deelgebied EU-habitattype

studie-gebied

basisalternatief ‘kort’ alternatief hoogdynamische zone van de open zee - offshore

- 18.700 1,5 12,0 0,8

kustzee (NAP tot -20m) Voordelta H1110_B 923 <0,1 <0,1 -

Zuid-Hollandse kust H1110_B 450 6,5 3,8 -

4 Zoals aangegeven in 3.2.1 komen in het op land gelegen deel van het studiegebied geen habitattypen of natuurdoeltypen voor.

16

4.2.2 Kenmerken(mariene)natuurdoeltypenenhabitattypenOngeveer 40% van het NCP kan worden gerekend tot het natuurdoeltype “hoog dynamische zandige zone van de open zee”. De gehele Zuidelijke Bocht van het NCP tot aan het Friese Front, dat op ongeveer 50 km ten noorden van de Waddeneilanden ligt, bestaat uit dit natuurdoeltype. Het gebied wordt gekenmerkt door bodems van vooral fijn tot matig grof zand (150-500 µm) en een waterdiepte tussen 20 tot 30 m. Doordat de gehalten aan voedingsstoffen lager zijn, is de biologische productiviteit lager dan in de hierna beschreven kustzee. Enkele kenmerken van dit natuurtype zijn opgenomen in onderstaande Tabel 4-2. Behalve dat de hele Noordzee onderdeel uitmaakt van de Ecologische Hoofdstructuur, liggen er, binnen het deel dat tot de hoogdynamische zandige zone van de open zee wordt gerekend, geen gebieden met een bijzondere beleidsmatige status. De kustzee is het gebied dat loopt vanaf de laagste laagwaterlijn tot aan de 20 meter dieptelijn. Door de relatief geringe diepte en de aanvoer van voedselrijk (rivier)water is de biologische productiviteit er hoog. Dit komt tot uiting in hoge concentraties algen en een hoge biomassa bodemdieren. Hierdoor is het gebied van groot belang als foerageergebied voor schelpdier- en visetende vogels en als kinderkamergebied voor jonge vis. Daarnaast vervult de kustzee een functie als paaigebied voor een aantal vissoorten en als doortrek- en rustgebied voor vogels en vindt er transport van op de Noordzee geboren vislarven naar o.a. de Waddenzee plaats. Het ondiepe deel van de kustzee (<10 meter) is vooral belangrijk als opgroeigebied voor vissen en kent een andere bodemdierensamenstelling dan het diepe deel van de kustzee (tussen 10 en 20 meter diepte). Enkele kenmerken van de kustzee staan vermeld in onderstaande Tabel 4-2. De kustzee wordt in de Nota Ruimte in het geheel als gebied met bijzondere ecologische waarde aangemerkt (Ministeries VROM, LNV, VenW en EZ, 2006). In het Integraal Beheersplan Nordzee 2015 zijn de Gebieden met Bijzondere Ecologische Waarden nader begrensd. (IDON, 2005) Het tussen Bergen en de Voordelta gelegen deel van de kustzee is daarbij buiten het beschermingsregime voor Gebieden met Bijzondere Ecologische Waarden gelaten. Tabel 4-2 Kenmerken van de mariene natuur in het studiegebied voor het CCS demonstratieproject (naar: IDON, 2004 & www.waterbase.nl)

kustzee open zee waterdiepte (m t.o.v. LLWS) 0-20 20-30 bodemsamenstelling (µm) 125-250 250-500 gehalte zwevend stof (mg/l) 5-30 3-5 voedingsstoffen (N, P in mg/l en N:P) 0,61 - 0,04 - 14,6 0,16 – 0,02 - 8,0 algen biomassa (chlorofyl-a µg/l) 9,8 3,1

4.2.3 Kwaliteit(mariene)natuurdoeltypenenhabitattypen Criteria en indicatoren In de Natura 2000-systematiek zijn abiotische randvoorwaarden, het voorkomen van typische soorten en overige kenmerken voor een goede structuur en functie bepalend voor de kwaliteit van mariene habitattypen5. Voor het habitattype H1110_B (overstroomde zandbanken, Noordzeekustzone) zijn deze twee aspecten door het ministerie van LNV nader uitgewerkt in een landelijk profiel (Ministerie LNV, 2008). In dit MER wordt de kwaliteit van de habitats aan de hand van de uit dit profiel afgeleide set criteria voor de abiotische randvoorwaarden en de overige kenmerken van een goede structuur en functie beschreven. Omdat er geen lijst van ‘typische soorten’ voor het off shore gedeelte van het studiegebied bestaat, wordt het deelaspect ‘typische soorten’ in dit MER niet verder uitgewerkt. Wel wordt in 4.3.2 aandacht besteed aan de (verschillen in de) karakteristieken van de bodemdiergemeenschappen van de kustzone en open zee o.a. aan de hand van het voorkomen van kenmerkende soort(groep)en. De uit het profiel afgeleide criteria voor abiotische randvoorwaarden en overige kenmerken van een goede structuur en functie zijn direct toepasbaar op het in de Voordelta en voor de Zuid-Hollandse kust gelegen deel van het studiegebied. Voor toepassing in het buiten de 20 m dieptelijn gelegen deel van het studiegebied is de set enigszins aangepast. Tabel 4-3 bevat een overzicht van de criteria met de daar bijbehorende eenheden/indicatoren.

5 De kwaliteit van een habitattype wordt in de profielbeschrijving bepaald door vier kwaliteitselementen van dat habitattype. Deze elementen zijn: ‘vegetatietypen’, ‘abiotische randvoorwaarden’, ‘typische soorten’ en ‘overige kenmerken van een goede structuur en functie’. Habitattype H1110_B is gedefinieerd als vegetatieloos, daarom wordt dit kwaliteitselement in dit rapport buiten beschouwing gelaten.

17

Tabel 4-3 Criteria voor het bepalen van de kwaliteit van habitats in de kustzone (Voordelta en Zuid-Hollandse kust) en de open zee.

Deelaspect Criterium Eenheid/indicator kustzone open zee bodemdynamiek natuurlijke afwisseling hoog-

en laagdynamische delen + +

waterkwaliteit concentratie nutriënten en toxische stoffen(mg/l)

+ +

(variatie in) zoutgehalte concentratie Cl- (g/l) + +

Abiotische randvoorwaarden

doorzicht Secchidiepte (m) + + productiviteit toename algenbiomassa per

tijdseenheid + +

variatie soortenrijkdom bodemfauna

aantal soorten per monster aandeel grote soorten

+ +

diversiteit visgemeenschap soortensamenstelling leeftijdsopbouw

+ +

schelpdierconcentraties aanwezigheid + n.v.t.

Overige kenmerken van een goede structuur en functie

concentraties schelpkokerwormen

aanwezigheid + +

Abiotische randvoorwaarden - bodemdynamiek Kenmerk van het habitattype H1110_B (overstroomde zandbanken, Noordzeekustzone) is dat op de bodem van nature dynamische omstandigheden heersen, die voornamelijk het gevolg zijn van golf- en getijwerking. De mate van bodemdynamiek is afhankelijk van de ligging ten opzichte van de platen (in de luwte ervan of niet), de diepte en bodemhelling en -samenstelling. In de kustzone is invloed van golfwerking (en daarmee de wind) bepalend voor de (variatie in) de bodemdynamiek. In het algemeen bestaat er in de kustzone een kenmerkende gradiënt in de mate van bodemdynamiek vanaf het strand naar de diepere delen, waarbij de dynamiek in de brandingszone hoog is en in de diepere delen relatief laag. Tijdens een storm zij de golven hoger en verplaatst de zone van de hoogste dynamiek zich in zeewaartse richting. Op open zee wordt de bodemdynamiek vooral bepaald door de getijwerking en zijn de variaties veel kleiner dan in de kustzone. Bij zeer zware stormen zal de bodem wel worden ‘geraakt’, maar het heftig in beweging brengen van zand zoals dat in de kustzone kan gebeuren vindt op de bodem van de open zee niet of nauwelijks plaats. Abiotische randvoorwaarden – waterkwaliteit Om een optimaal ecologisch functioneren mogelijk te maken moet het water in de kustzone en de open zee van goede waterkwaliteit. Het gaat daarbij om kwaliteit in chemische zin en daarmee om (de afwezigheid van) milieuvreemde stoffen als bestrijdingsmiddelen (zoals drins), polychloorbifenylen (PCB’s) en anti-aangroeimiddelen als tributyltin (TBT). Daarnaast is de concentratie van nutriënten en de onderlinge verhouding daarin bepalend voor het functioneren van het ecosysteem. De waterkwaliteit in het studiegebied wordt grotendeels beïnvloed door de uitstroming van Rijn en Maas via de Nieuwe Waterweg en de Haringvlietsluizen. Mede door aanvoer van voedingsstoffen via deze weg zijn de kustwateren relatief voedselrijk. Met uitzondering van de organotinverbindingen voldoen alle, routinematig gemeten probleemstoffen in de Nederlandse kustwateren aan de norm (Water in beeld, 2010). In 2006 lag de concentratie tributyltin in de kleinste sedimentfractie (< 63 µm) in het plangebied tussen 7 en 30 µg/kg fijne fractie (Water in beeld, 2009). Deze concentraties waren substantieel lager dan de in 2003 gemeten waarden van meer dan 30 µg/kg fijne fractie. De verwachting is dat de daling verder door zal zetten aangezien er sinds 2008 een wereldwijd verbod geldt op het gebruik van deze middelen. Abiotische randvoorwaarden – zoutgehalte Kenmerkend voor de kustzone is dat er als gevolg van rivierafvoer een gradiënt in het zoutgehalte aanwezig is. Op open zee is het zoutgehalte in het algemeen niet of nauwelijks variabel. In de kustwateren wordt de variatie in het zoutgehalte bepaald door de rivierafvoer en daarmee van klimatologische omstandigheden (meer of minder afvoer van water uit de grote rivieren) en het spuiregime van de Haringvlietsluizen. Nabij de Haringvlietsluize kan bij een sterke rivierafvoer het water sterk verzoeten, wat tot sterfte van bepaalde daarvoor gevoelige soorten, zoals schelpdieren, kan leiden. Hoewel de zoutgehalten in de kustwateren fluctueren is het water vanuit de biota bezien echter doorgaans zout (> 17 mg Cl-/l).

18

Abiotische randvoorwaarden – doorzicht De helderheid van het water is bepalend voor de mate waarin fotosynthese (primaire productie) kan plaatsvinden. In de kustzone is het water als gevolg van een hoger gehalte aan zwevend stof (slib) troebeler dan in de open zee (zie ook Tabel 4-2). Overige kenmerken – productiviteit De relatief grote productiviteit wordt in het profielendocument als een belangrijk kenmerk van de Noordzeekustzone gezien. In de beschrijving wordt aangegeven dat het kustgebied een productief systeem is gebaseerd op vorming van organische stof door (ééncellige) algen (fytoplankton) die óf direct als voedsel dienen (via zoöplankton, bodemdieren en vissen) of waarvan de afbraakproducten dienen als voedsel. Daarnaast wordt aangegeven dat aangevoerde organische stof en slib een voedselbron zijn. In dit MER is de genoemde productiviteit geïnterpreteerd als ‘draagkracht’. Deze wordt conform de huidige inzichten bepaald door de productiviteit van het eerste trofische niveau, de primaire producenten. Er kan namelijk van worden uitgegaan dat mariene ecosystemen in de gematigde streken (kustgebied en open zee) onder normale, niet over-geëxploiteerde omstandigheden “bottom-up” worden gereguleerd (Frank e.a., 2007). Dit betekent dat de totale draagkracht van het systeem in feite door de beschikbaarheid van voedingsstoffen, licht en temperatuur wordt bepaald. In kustsystemen is de concentratie voedingsstoffen als gevolg van de aanvoer door rivieren in het algemeen relatief hoog en ook de temperatuur kan vanwege de relatief geringe waterdiepte hogere gemiddelde waarden bereiken dan het water in de open zee. Dit zijn factoren die de productiviteit van het eerste trofische niveau, de primaire producenten en de basis van de voedselketen, te weten het fytoplankton en het fytobenthos, positief beïnvloeden. In de kustwateren vormt licht vanwege hogere slibconcentraties, meer dan op open zee vaak een beperkende factor voor de algenproductie. Desondanks is de productiviteit van vrij zwevende algen en algen die op de bodem leven in kustsystemen ten opzichte van die in open zee hoog. De in de waterkolom en op de bodem (in delen waar voldoende licht komt) geproduceerde algen vormen het voedsel voor het volgende trofische niveau, dat in de Voordelta bestaat uit vrij zwevend dierlijk plankton en bodemdieren. Ook deze worden weer gegeten (door vissen, andere bodemdieren of vogels) die op hun beurt weer als voedsel dienen voor andere soorten. Overige kenmerken – variatie soortenrijkdom bodemfauna Wat betreft de beschrijving van de bodemfauna draait het in het profielendocument vooral om de variatie in de samenstelling van de levensgemeenschappen. Er worden meerdere factoren genoemd die hiervoor bepalend zijn, waaronder dynamiek, diepte en bodemsamenstelling (slibgehalte). Ook wordt aangegeven dat de biodiversiteit (soortensamenstelling en abundantie) in de loop van de vorige eeuw is veranderd. In een (nog te verschijnen) nieuwe versie van het profielendocument wordt bovendien de balans tussen het voorkomen van langlevende en kortlevende soorten als belangrijk kenmerk genoemd. In het plangebied bestaat een grote variatie in de soortenrijkdom van bodemdieren, uitgedrukt als het aantal soorten per monster. Per (boxcore)monster van ca. 0,08 m2 kan een enkele soort tot enkele tientallen soorten worden aangetroffen (Kaag & Escaravage, 2007; Craeymeersch & Escaravage, 2010). De variatie speelt zich zowel in de tijd (variatie tussen jaren) als in de ruimte af. Onder ongestoorde omstandigheden wordt de ruimtelijke variatie voor een belangrijk deel door de diepte en de bodemdynamiek bepaald. Uit een analyse van een uitgebreide set gegevens van de Voordelta is gebleken dat er op (vrijwel) onbeviste locaties een significante correlatie tussen het gemiddelde aantal soorten per monster en de diepte is, waarbij het gemiddeld aantal soorten het hoogst is op dieptes van meer dan 15 m. Het effect van bodemdynamiek blijkt uit het feit dat op relatief dynamische locaties significant minder soorten per monster worden gevonden dan in rustiger gebieden (Heinis, in prep.). Overige kenmerken – diversiteit visgemeenschap In het profielendocument wordt bij de beschrijving van de visgemeenschap aangegeven dat in het habitattype soorten aanwezig zijn die verschillen in voedselkeuze (benthos, plankton, garnalen/vis) en in levensfase (juveniel, volwassen, resident) of die alleen in bepaalde seizoenen van het habitat gebruik maken (trekvissen, seizoensgasten). Deze opsomming maakt duidelijk dat de soort(groep)samenstelling van de visgemeenschap een belangrijk kenmerk is. Daarnaast is voor de soorten waarvoor het gebied als opgroeigebied functioneert de leeftijdsopbouw een belangrijk criterium. Het feit dat in de visfauna in de periode vanaf 1970 veranderingen zijn opgetreden, waaronder de pijlstaartrog en enkele haaiensoorten geeft aan dat ook het voorkomen van langlevende soorten van belang is. In de kuswateren worden 40-45 vissoorten regelmatig gevangen (Tulp et al., 2006; Couperus et al., 2009). Hiervan zijn in het voorjaar schol, wijting, schar, spiering en haring het talrijkst. In het najaar zijn dat schol, schar, diverse grondelsoorten, pitvis en tong. Voor een aantal vissoorten vormen de kustwateren een opgroeigebied (kinderkamerfunctie). Deze soorten, waarvan de meerderheid elders op de Noordzee wordt geboren, komen als larve via de heersende zeestromen in de kustzone terecht om daar in de voedselrijke

19

wateren op te groeien. Als de dieren ouder worden, keren zij weer terug naar open zee. Uit de uitgebreide bemonstering in het kader van de nulmetingen voor Maasvlakte 2 blijkt dat het in het voorjaar vooral gaat om haring, spiering en wijting en dat dit in het najaar het geval is voor tong en schar. 0e jaars schol en bot zijn in beide seizoenen gevangen (Tulp et al., 2006). Overige kenmerken – schelpdierconcentraties Kenmerkend voor de kustzone is het (plaatselijk) voorkomen van hoge dichtheden van ingegraven schelpdieren (zoals Spisula substruncata, Ensis directus). Er zijn echter sterke jaar tot jaar fluctuaties in de dichtheden van deze schelpdieren. Deze schelpdierconcentraties vervullen een belangrijke rol in het kustsysteem aangezien zij essentieel zijn als voedselbron voor overwinterende zwarte zee-eenden en eiders. In de tweede helft van de jaren negentig lag er meer dan 400 miljoen kg aan Spisula subtruncata in de Nederlandse kustzone. Vanaf 2001 nam de omvang van het bestand snel af totdat de soort in 2005 vrijwel volledig uit de kustwateren was verdwenen. Hoewel Spisula een voorzichtig herstel lijkt door te maken, worden de hoge waarden van de jaren negentig nog steeds bij lange na niet gehaald; in 2009 werd de totale omvang van het bestand in de kustzone geschat op een kleine 14 miljoen kg (Goudswaard et al., 2009). Voor de Zuid-Hollandse kust bedroegen de dichtheden van meerjarige, voor schelpdieretende eenden te benutten exemplaren niet meer dan 10 m-2 (Figuur 4-1). De andere, in de kustzone veel voorkomende Amerikaanse zwaardschede Ensis directus komt in Zuid-Hollandse kustzone met waarde van maximaal 50 individuen m-2 ook niet in bijzonder hoge dichtheden voor. Van deze soort werden in 2009 de hoogste dichtheden en biomassa’s in de Voordelta gevonden (Figuur 4-2).

Figuur 4-1 Halfgeknotte strandschelp Spisula subtruncata: berekende dichtheid (aantal m-2) per locatie van meerjarige (rechts) en 1-jarige dieren (links) in 2009. Bron: Goudswaard et al., 2009

20

Figuur 4-2 Amerikaanse zwaardschede Ensis directus: totale dichtheid N-totaal (aantal individuen m-2) en biomassa (gram versgewicht m-2) per locatie in 2009. Bron: Goudswaard et al., 2009

Biotische kenmerken – concentraties schelpkokerwormen Naast schelpdierbanken kunnen schelpkokerwormen (Lanice conchilega) in hoge dichtheden voorkomen en de bodemeigenschappen veranderen (Rabaut, 2009). Deze soort komt zowel in de kuszone als op open zee voor. Schelpkokerwormen leven in het sediment en bouwen lange kokers uit zand en schelpstukjes. De top van de koker steekt zo’n vier tot vijf centimeter uit het zand. Het voedsel bestaat uit algen en gesuspendeerd dood organisch materiaal dat met uit de koker stekende tentakels uit het water wordt gefilterd. Bij gevaar trekt de worm zich in de koker terug. Schelpkokerwormen kunnen in dichtheden van duizenden individuen per vierkante meter voorkomen. Bij dergelijke hoge dichtheden zou men van ‘biogene riffen’ kunnen spreken (Rabaut, 2009). In Figuur 4-3 is de dichtheid en de verspreiding van schelpkokerwormen zeewaarts van de Zeeuwse en Zuid-Hollandse kust in 2006 weergegeven. Te zien is dat schelpkokerwormen op de meerderheid van de locaties niet of in lage dichtheden (< 300 ind.m-2) voorkomen.

21

Figuur 4-3 Dichtheid (ind.m-2) en verspreiding van schelpkokerwormen Lanice conchilega in 2006. Bron: Kaag & Escaravage, 2007.

4.2.4 AutonomeontwikkelingenOp de Noordzee worden geen ontwikkelingen verwacht die de oppervlakten van natuurdoeltypen en habitattypen beïnvloeden. Kwaliteitsverbeteringen zijn te verwachten door een afname van de waterverontreiniging en veranderingen in visserijmethoden. Afname van de kwaliteit is te verwachten door een groeiende druk van diverse gebruiksfuncties van de Noordzee, met name scheepvaart, zandwinning en windparken. Langs de Delflandse kust zal een deel van de ondiepe onderwateroever verdwijnen door de aanleg van de zogenaamde zandmotor. In de Voordelta verdwijnt een kleine 2.000 ha van habitattype H1110_B als gevolg van de aanleg van Maasvlakte 2. Dit zal op de langere termijn tot een beperkt aantal kleine morfologische veranderingen in de monding van het Haringvliet leiden. Verder is de verwachting dat in het meest noordelijke, ten westen van de landaanwinning een zogenaamde erosiekuil van maximaal 470 ha zal ontstaan (Berkenbosch et al., 2007 en achtergrondrapporten). Hier is de waterdiepte dermate groot dat het geen geschikte foerageerlocatie voor schelpdieretende eenden meer is (ook als er schelpdieren zouden voorkomen).

4.3 Diversiteitsoorten

4.3.1 InleidingConform de opzet van het toetsings- en vergelijkingskader voor natuur wordt het criterium ‘diversiteit soorten’ beschreven aan de hand van het voorkomen van aandachtssoort(groep)en. Deze paragraaf bevat

22

een beschrijving van de huidige situatie en de verwachte autonome ontwikkelingen voor de volgende soortgroepen: • Hogere planten: paragraaf 4.3.2 • Bodemdieren: paragraaf 4.3.3 • Vissen: paragraaf 4.3.4 • Foeragerende kust- en zeevogels: paragraaf 4.3.5 • Broedvogels: paragraaf 4.3.6 • Zeezoogdieren: paragraaf 4.3.7 • Landzoogdieren: paragraaf 4.3.8

4.3.2 HogereplantenDe vegetatie op het op land gelegen deel van het tracé bestaat overwegend uit korte kruid/grasvegetaties met weinig tot zeer veel open zand. Aangetroffen soorten zijn onder andere hertshoornweegbree, jakobskruiskruid en gewone reigersbek. Op de zandige dijken, het strand en nabij de stortstenen staan o.a. duindoorn, helm en strandkweek. Hier zou ook de beschermde blauwe zeedistel kunnen voorkomen; deze is echter niet aangetroffen (Grutters e.a., 2011). Alleen vlak bij het punt waar de buisleiding de kust verlaat (zie Figuur 4-4) zijn 2 exemplaren van de via de Flora- en faunawet beschermde bijenorchis (tabel 2) aangetroffen.

Figuur 4-4 Omgeving van het tracé langs de Europaweg, nabij de intredelocatie van de boring onder de Maasmonding 4.3.3 MarienebodemfaunaIn het zuidelijk deel van het Nederlands Continentaal Plat, waarin de activiteiten voor het CCS demonstratieproject plaatsvinden, worden twee verschillende gemeenschappen van bodemdieren aangetroffen, een kust- en een offshore gemeenschap (Holtmann et al., 1996; Kaag & Escaravage, 2007). De gemeenschappen verschillen van elkaar in soortensamenstelling en biomassa. De hoogste biomassa’s worden in de kustgemeenschap gevonden. Dit is vooral het gevolg van de relatief hoge dichtheden van schelpdieren, zoals Spisula subtruncata (halfgeknotte strandschelp) en Ensis directus (Amerikaanse zwaardschede). Deze schelpdieren zijn belangrijk vanwege hun rol in het voedselweb. Zij vormen namelijk een belangrijke voedselbron voor schelpdieretende duikeenden, zoals de Zwarte zee-eend. Het platform ligt in het verspreidingsgebied van de gemeenschap die kenmerkend is voor natuurdoeltype 1.6-b (offshore gedeelte van de Zuidelijke Bocht). Deze gemeenschap vertegenwoordigt voor wat betreft de bodemfauna geen bijzondere ecologische waarde (Lindeboom et al., 2005). Het tracé van de transportleiding en de elektriciteitskabel doorkruist de biomassarijke kustzee. In Tabel 4-4 zijn de belangrijkste kenmerken van de twee bodemdiergemeenschappen samengevat. De drie aandachtssoorten noordkromp (Arctica islandica), platte oester (Ostrea edulis) en purperslak (Nucella lapillus) zijn in de periode 1997-2008 niet in het studiegebied aangetroffen. Tabel 4-5 bevat een overzicht van de geraadpleegde gegevens. Het is niet waarschijnlijk dat dit moet worden toegeschreven aan een gebrek aan gegevens. Er is vrij veel bekend van het voorkomen van bodemdieren in het studiegebied en voor alle drie de soorten geldt dat het zuidelijke deel van het NCP niet (of niet meer) tot het natuurlijk habitat behoort. Zo is de noordkromp het laatste decennium uitsluitend in de dieper gelegen slibgebieden in het noordelijk deel van het NCP gevonden, zij het in lage aantallen (Lavaleye e.a., 2000). De soort is zeer gevoelig voor bodemberoerende visserij en een herstel en eventuele uitbreiding van de populatie is uitgesloten zolang de Noordzee nog zo intensief wordt bevist. Voor de platte oester geldt dat deze van nature voorkomt in hoog productieve estuariene en ondiepe kustgebieden in het hele gebied tussen Noorwegen, via de Noordzee tot aan de Atlantische kusten van Marokko. In de 19e en 20e eeuw zijn de, o.a. op de Oestergronden en in de Waddenzee voorkomende oesterbanken in hoog tempo opgevist, als gevolg waarvan deze schelpdiersoort in de jaren 50 van de vorige eeuw op het NCP (vrijwel)

23

uitstierf. Het wordt onwaarschijnlijk geacht dat de platte oester zich spontaan kan herstellen, vanwege een té kleine natuurlijke populatie, gebrek aan geschikt substraat, de verspreiding van een niet-inheemse soort als de Japanse oester die de niche van de platte oester bezet, et cetera (OSPAR Commission, 2008b). De purperslak is een soort die van nature op rotsachtige, aan golven geëxponeerde kusten voorkomt (OSPAR Commission, 2008b) en komt van nature niet voor in zandige bodems waaruit het studiegebied bestaat. De soort wordt wel in Nederland aangetroffen, maar uitsluitend op ‘kunstmatige rotsen’ zoals dijkbeschoeiingen en dergelijke (Gmelich Meyling et al., 2007). Tabel 4-4 Kenmerken van bodemdiergemeenschappen in het studiegebied voor het CCS demonstratieproject (naar: Holtmann et al., 1996; Craeymeersch et al., 1998); tussen haakjes: standaarddeviatie; NDT = natuurdoeltype

offshore gemeenschap (NDT 1.6-b) (> ca. 20 km)

kustgemeenschap (NDT 1.6-a) (< 5 km)

kenmerkende en meest voorkomende soorten

polychaete wormen: Nephtys cirrosa, Scoloplos armiger, Spiophanes bombyx vlokreeften: Bathyporeia guilliamsonia, B. elegans, Urothoe brevicornis

schelpdieren: Spisula subtruncata, Ensis directus, Macoma balthica polychaete wormen: Nephtys hombergii, Magelona papillicornis vlokreeften: Urothoe poseidonis

gem. aantal soorten/monster 16,2 (7,7) 14,3 (7,3) dichtheid (ind./m2) 1965 (2942) 2556 (3458) biomassa (g AVDW/m2) 13,6 (20,0) 40,8 (52,7) mediane korrelgrootte (µm) 273 (69) 197 (55) slibgehalte (%) 1,5 (2,1) 7,2 (12,0) Tabel 4-5 Beschikbaarheid van gegevens voor OSPAR-soorten bodemdieren in het studiegebied

reguliere programma’s (jaarlijks)1

incidentele metingen

stations periode stations periode

offshore boxcore 4 1997 - 2002 ca. 200 20064, 20085

4 19972 schaaf - - ca. 200 20064, 20085

3 20033 kustzone boxcore 2 1997-2002 ca. 100 20064, 20085

3 20033 schaaf - - ca. 100 20064, 20085

1 Holtmann et al., 1999; Daan & Mulder, 2000; Daan & Mulder, 2003 2 Lavaleye et al., 2000 3 Jarvis et al., 2004 4 Kaag & Escaravage, 2007 5 Craeymeersch & Escaravage, 2010 Autonome ontwikkelingen Bodemdiergemeenschappen zijn qua soortensamenstelling, dichtheid en biomassa vooral in de kustzone zeer veranderlijk. De factoren die aan deze veranderingen ten grondslag liggen zijn meestal niet bekend. Trendmatige veranderingen zijn daarom niet goed te voorspellen. Het is zeker niet onwaarschijnlijk dat op de middellange termijn veranderingen in bodemdiergemeenschappen zullen optreden onder invloed van veranderingen in vistechnieken, vestiging van nieuwe exoten, klimaatverandering en dergelijke. Het is op dit moment echter niet goed mogelijk te voorspellen hoe deze veranderingen zullen uitpakken. In de periode dat effecten van het CCS demonstratieproject op bodemdieren kunnen optreden (met name tijdens de aanleg van de transportleiding en de elektriciteitskabel) zijn echter geen belangrijke veranderingen te verwachten.

4.3.4 VissenGebruikte gegevens Voor de beschrijving van de huidige situatie voor vissen is uitgegaan van de volgende bronnen: • boomkorbemonsteringen tussen 0 en 30 m voor de Hollandse kust in de periode 2001-2004 (Tien et

al., 2004) • overzicht van 30 jaar boomkorbemonsteringen in het zuidelijk deel van de Nederlandse kustzone

(Asjes et al., 2004) • in het kader van OWEZ uitgevoerde surveys van pelagische vissen (Grift et al., 2004)

24

• aan het eind van de jaren 90 uitgevoerde monstercampagnes op en rond Loswal Noord (Daan et al., 1998, 1999, 2000)

• meer algemene informatie over het voorkomen van soorten op het Nederlands Continentaal Plat (Daan, 2000, Muus et al., 1999 en Knijn et al., 1993).

Voorkomen In de gehele Noordzee zijn in het totaal 256 vissoorten waargenomen (Daan, 2000). Dit betreft zowel soorten die hier echt thuishoren als passanten. Het ondiepere deel van de Noordzee, waartoe ook het Nederlands Continentaal Plat behoort, is het leefgebied voor zo’n 75 soorten, die hier hun hele levenscyclus voltooien. Hiervan zijn er weer een kleine 30 min of meer algemeen. In het zuidelijk deel van de Noordzee worden 20, aan de bodem gebonden aandachtssoorten vissen regelmatig aangetroffen (zie Tabel 4-6). Achtereenvolgens zijn schol, dwergtong, tong en kleine pieterman hiervan de talrijkste. Ruwe haai, kleine slakdolf en gevlekte rog zijn in de afgelopen 30 jaar niet aangetroffen. Van de aandachtssoorten die hoger in de waterkolom voorkomen zijn de aantallen moeilijker te bepalen, omdat voor deze soorten geen langjarige meetprogramma’s bestaan. Beschikbare langjarige gegevens betreffen vooral de resultaten van monstercampagnes met boomkortuigen, die niet specifiek op pelagische vissoorten zijn gericht. In het kader van de 0-meting voor het OWEZ Windturbinepark en het project Flyland is een viertal bemonsteringen in de periode juni 2002 tot en met oktober 2003 uitgevoerd, waarin wél specifiek op pelagische soorten is gevist (Grift e.a., 2004). De resultaten van deze campagnes zijn weergegeven in Tabel 4-6. Vanwege de grote verschillen in meetstrategie zijn de gegeven getallen voor pelagische soorten echter niet vergelijkbaar met die van bodemvissen en het relatief gering aantal monsterdagen wellicht niet helemaal representatief. Wel kan worden geconcludeerd dat voor 2 van de 8 hoger in de waterkolom voorkomende aandachtssoorten, namelijk houting en zalm, het studiegebied niet of nauwelijks van betekenis is. Van de overige 6 soorten is alleen de ansjovis redelijk talrijk. De andere pelagische aandachtssoorten komen (waarschijnlijk) in zeer lage dichtheden voor. Van de in de tabel opgenomen aandachtssoorten spelen verschillende soorten ook een belangrijke rol in het mariene voedselweb (o.a. platvissoorten als schol en tong, maar ook rondvissen als kabeljauw en dergelijke). Niet aandachtssoorten die in relatief grote dichtheden voorkomen en om dezelfde reden van belang zijn, zijn grondels (in kustzone), haring, sprot en zandspieringen. Ruimtelijke variatie Binnen het studiegebied bestaat er een duidelijke gradiënt in de samenstelling van de visgemeenschap van ondiep naar diep water. In dieper water, verder uit de kust, neemt het totale aantal vissen (aandachtssoorten en niet-aandachtssoorten) af en bedraagt op 30 m diepte nog maar ongeveer 10% van het aantal op 5 meter diepte (Grift et al., 2001). In dieper water komen echter grotere vissen voor dan in ondiep water, waardoor er vrijwel geen verschillen in de totale biomassa (= kg vis) zijn. Deze loopt tussen 0 en 20 m diepte op van ongeveer 0,4 tot 1,7 kg/1000 m2 en bedraagt op 30 m ongeveer 1 kg/1000 m2. Ook tussen soorten bestaan er verschillen: zo wordt de kleine pieterman vooral in dieper water gevangen, terwijl de kabeljauw – in lage aantallen – vooral in de zone tot 20 m diep wordt aangetroffen. Andere soorten, zoals schol en tong komen in beide deelgebieden voor. Voor beide soorten geldt echter dat er een verband bestaat tussen leeftijd en diepte van voorkomen, waarbij de jongere levensstadia in de ondiepe, voedselrijke wateren van de kustzone leven (kinderkamerfunctie van de kustzone). Tabel 4-6 bevat voor de geselecteerde aandachtsoorten vissen een overzicht van de differentiatie in voorkomen. Autonome ontwikkelingen Evenals bij bodemdieren zijn ten aanzien van vissen op de middellange termijn allerlei veranderingen mogelijk als gevolg van klimaatverandering, verandering in vistechnieken en –intensiteit en dergelijke. Dergelijke veranderingen zijn op dit moment niet te voorspellen.

25

Tabel 4-6 Voorkomen van aandachtssoorten vissen in het studiegebied (kust/offshore; + = aanwezig, - = niet of zeer sporadisch aanwezig); HR = Habitatrichtlijn, Ffw = Flora- en faunawet (• = beschermd, maar niet opgenomen in tabel 1, 2 of 3), doelsoort = doelsoort cf. Bal et al., 2001 (itz-criteria: I/i = internationale betekenis, T/t = “trend”: soort is afgenomen, Z/z = zeldzaamheid; hoofdletter/kleine letter geeft aan hoe sterk het criterium geldt), RL = Rode Lijst (categorieën: VN=verdwenen uit Nederland, EB=ernstig bedreigd; BE=bedreigd, KW=kwetsbaar; GE= gevoelig)

Nederlandse naam status max. aantal per ha

kust offshore

HR Ffw OSPAR doelsoort RL dichtbij of op bodem levend botervis - • - tz KW +3 +5 - diklipharder - - - it - +3 + - driedradige meun - • - iTz KW +3 - + dwergtong - - - it - 9,3 – 341 + + gevlekte gladde haai - • - z GE 0 – 0,011 + + gevlekte rog - - • iz - -3 - + grote pieterman - - - iTZ BE 0 – 0,032 - + kabeljauw - - • - - 0,07 – 0, 261 + + kleine pieterman - • - it - 5,6 – 241 - + kleine slakdolf - • - iZ GE -3 +5 - pijlstaartrog - - - TZ EB +3 + - puitaal - - - it - +3 +5 - ruwe haai - - - tz KW -3 + + schol - - - I - 120 – 2101 + + schurftvis - • - it - 10-241 + + slakdolf - • - it - 0 – 0,012 +5 - stekelrog - - - Tz KW +3 - + tong - - - I - 2,8 – 311 + + vijfdradige meun - - - it - 0 – 0,291 + + vorskwab - • - iZ GE +3 + - zeeprik B2 - • I - +3 + + zwarte grondel - • - iZ GE +3 +5 - hoog in de waterkolom levend

ansjovis - - - T GE +4 + + steur B2 tab. 3 • TZ VN - - - fint B2 - - ITZ VN 0 – 0,041 + - geep - - - iz - 0 – 0,341 + + glasgrondel - • - iTZ EB 0 – 0,012 +5 - grote koornaarvis - • - TZ BE +3 + + houting B2 tab. 3 • I - -3 - - spiering - - - iz - 0 – 0,041 + - zalm B2 - • I - -3 + +

1 Tien et al., 2004 2 Daan et al., 1998, 1999, 2000 3 Asjes et al, 2004 4 Grift et al., 2004 5 soort is een “estuariene resident” en is vooral gebonden aan een estuarium-achtige omgeving, zoals de Waddenzee, de

Ooster- en Westerschelde of (delen van) de Voordelta. Indeling volgens Welleman, 1999

4.3.5 Foeragerendekust‐enzeevogelsGebruikte gegevens en bewerking De huidige situatie voor foeragerende kust- en zeevogels worden beschreven voor de delen van het studiegebied waarvan niet op voorhand is uit te sluiten dat er een invloed is van de aanleg en exploitatie van de transportleiding/elektriciteitskabel en het platform. Dit zijn: • Noordelijk deel van de Voordelta, ten westen en noorden van de Maasvlakte; • Zuid-Hollandse kust; • Open zee rond transportleiding/elektriciteitskabel en platform. De betekenis van deze gebieden voor foeragerende kust- en zeevogels wordt uitgedrukt in het gemiddelde aantal, op enig moment waargenomen vogels per km2. Voor de beschrijving van de huidige situatie is gebruik gemaakt van de volgende bronnen: • Voordelta: resultaten van de door Bureau Waardenburg uitgevoerde 0-meting vogels MEP

Maasvlakte 2 over de periode november 2004 – juni 2005. Het betreft de bronbestanden van vliegtuigtellingen (voor meeuwen en sterns), boottellingen en tellingen vanaf de kust. Deze gegevens zijn voor het MER en de passende beoordeling Maasvlakte 2 bewerkt (zie Vertegaal et al., 2007) en

26

hier ongewijzigd overgenomen. Voor de eenden is gebruik gemaakt van diverse jaarrapportages van RIKZ/Waterdienst.

• Zuid-Hollandse kust: in de Zuid-Hollandse kustwateren en de Euro-Maasgeul worden, met uitzondering van de jaarlijkse midwintertellingen van zee-eenden geen systematische tellingen uitgevoerd. Voor dit deel van het studiegebied is uitgegaan van de in Lindeboom et al. (2008) weergegeven kaarten en de schattingen op basis van de dichtheden ten westen van de Maasvlakte en Hinderplaat (zie ook Vertegaal et al., 2007);

• Open zee rond transportleiding/elektriciteitskabel en platform: Over het voorkomen van foeragerende vogels op verder van de kust gelegen delen van de Noordzee zijn geen gedetailleerde gegevens beschikbaar. Tellingen zijn alleen mogelijk vanuit vliegtuigen en schepen, in het algemeen in de vorm van transecttellingen. Op basis van dergelijke tellingen zijn diverse atlassen over het voorkomen van zeevogels in (delen van) de Noordzee samengesteld (Baptist & Wolff, 1993; Camphuysen & Leopold, 1994, Lindeboom et al., 2008) en rapportages over de verspreiding van afzonderlijke soorten (Camphuysen, 1995; vanaf 2001 jaarrapportages van afzonderlijke soorten door RIKZ/Waterdienst, waaronder Arts, 2009) en deelgebieden (bijvoorbeeld Camphuysen e.a., 1999). De dichtheden van kust- en zeevogels zijn in deze rapporten in het algemeen weergegeven in tamelijk grote vlakken en in vrij grove dichtheidsklassen. Voor de bepaling van dichtheden van aandachtssoorten zeevogels in het studiegebied is per soort uitgegaan van de meest recente bronnen (Arts, 2009, Lindeboom et al., 2008), maar zijn dichtheden ook vergeleken met oudere gegevens. Bij de interpretatie van beschikbare gegevens is rekening gehouden met variatie in dichtheden in het studiegebied en de (wijde) omgeving. De dichtheden zijn met ruime onzekerheidmarges bepaald.

Voorkomen Tabel 4-7 geeft een overzicht van het voorkomen van aandachtsoorten foeragerende kust- en zeevogels in de onderscheiden gebieden, uitgedrukt in het gemiddeld aantal vogels per km2. Tabel 4-7 Geschatte dichtheid aandachtssoorten foeragerende kust- en zeevogels in het studiegebied

status1 dichtheid (N/km2)2 soortgroep soort VR ishd doelsoort Voordelta kustzone open zee

roodkeelduiker • VD I 0,2-0,3 + - parelduiker • - I + + - fuut - VD - 0,1-1 0,1-1 0-0,1 aalscholver - VD iz 0,2-0,6 0,2-0,6 + noordse stormvogel - - - - - 0,1-0,2 jan van gent - - - + + 0,2-0,5 grote jager - - - 0-0,1 0-0,1 0-0,1 kleine jager - - - 0-0,05 0-0,05 0-0,05 drieteenmeeuw - - - 0,5-2 1-5 1-5 dwergmeeuw - VD iz 1,5-2 2,5-5 0,75-1,5 kleine mantelmeeuw - - iz 5-10 5-10 1-5 stormmeeuw - - I 2,5-5 2,5-5 1-2,5 grote stern • VD ITz 0,5-0,75 0,5-0,75 0,25-0,5 visdief/noordse stern • VD ITz 1-5 1-5 1-2,5 dwergstern • - ITz + + -

viseters incl. meeuwen

alk/zeekoet - - - 0,1-1 0,1-1 0,1-1 eider - VD - + - - schelpdieretende

eenden zwarte zee-eend - VD - + + - 1 status: VR = soort van bijlage 1 Vogelrichtlijn; Ishd = soort waarvoor in betreffend Natura 2000-gebied een instandhoudingsdoelstelling geldt: VD =Voordelta, Doelsoort = doelsoorten volgens Handboek Natuurdoeltypen (Bal e.a., 2001): op basis van ‘itz’-criteria: I/i = internationale betekenis, T/t = ‘trend’: soort is afgenomen, Z/z = zeldzaamheid; hoofdletter/kleine letter geeft aan hoe sterk het criterium geldt; alleen status als niet-broedvogel is vermeld 2 dichtheid: + : soort wordt incidenteel waargenomen - : soort komt niet voor of is de laatste 5 jaar niet waargenomen In de tabel is te zien dat in de kustwateren van het studiegebied vrijwel uitsluitend visetende watervogels, met soorten als roodkeelduiker, fuut, aalscholver en verschillende sternsoorten voorkomen. Meeuwensoorten zijn ook tot deze groep gerekend, hoewel deze naast vis ook veel ander voedsel, zoals aas en afval eten. De viseters foerageren in een groot gebied; ze komen in de hele kustzone voor. In Figuur 4-5 is als voorbeeld de verspreiding van de fuut langs de Nederlandse kust in februari/maart weergegeven. Onder de viseters in het studiegebied zijn zowel typische overwinteraars, waaronder roodkeelduiker en fuut, als zomervogels, zoals grote stern en visdief die in het studiegebied foerageren vanuit grote kolonies op de kust (eilandjes in het Grevelingenmeer, havengebied) en vogels die nagenoeg jaarrond aanwezig zijn (aalscholver, meeuwen), mede dankzij de aanwezigheid van grote kolonies op het aangrenzende land. In principe vormen de kustwateren door de aanwezigheid van bestanden van de schelpdieren Spisula subtruncata en Ensis directus een geschikt foerageergebied voor zee-eenden. In het verleden werden dan

27

ook grote groepen eenden voor de (Noord)-Hollandse kust gezien. Blijkens de jaarlijks uitgevoerde tellingen in januari is dit de laatste jaren echter niet meer het geval (zie bijvoorbeeld Arts, 2010).

Figuur 4-5 Verspreiding van de fuut langs de Nederlandse kust. Bron: Lindeboom et al., 2008.

Op de volle Noordzee komen vooral ‘echte’ zeevogels voor, die buiten de broedtijd de hele Noordzee (en andere zeeën) gebruiken als voedselgebied. De belangrijkste soorten en soortgroepen foeragerende zeevogels zijn noordse stormvogel, stormvogeltjes, pijlstormvogels, jan van gent, jagers, meeuwen en alkachtigen. In voorjaar en zomer zijn de dichtheden van zeevogels laag, omdat de vogels zich dan in hoofdzaak in de omgeving van broedgebieden elders bevinden. De hoogste dichtheden worden bereikt in de winterperiode. Zeevogels komen in het algemeen tamelijk verspreid voor; (kleine) concentraties treden vooral op in het kielzog van schepen. De voor dit MER geselecteerde aandachtssoorten hebben geen formele status als Rode Lijstsoort en dergelijke. Wel zijn deze soorten, net als alle andere inheemse vogelsoorten binnen de 12-mijlszone beschermd volgens de Flora- en faunawet. De meest voorkomende aandachtssoorten zeevogels op het tot de open zee gerekende deel van het studiegebied zijn drieteenmeeuw, kleine mantelmeeuw en alk/zeekoet. Gemiddeld zijn er naar schatting 12 tot 60 drieteenmeeuwen in dit deel van het studiegebied aanwezig. In Figuur 4-6 is de verspreiding van de drieteenmeeuw in het najaar en het begin van de winter weergegeven. Op de Noordzee als geheel zijn drieteenmeeuw en alk/zeekoet de meest algemene zeevogels. Beide soorten komen in het najaar in (zeer) hoge dichtheden op het noordelijk deel van het NCP voor; pas in de winter zijn de dichtheden de offshorezone van de hele Nederlandse kust, waaronder het plangebied voor het CCS demonstratieproject, relatief hoog. De kleine mantelmeeuw bereikt hier in de periode april-mei de hoogste dichtheden. Waarschijnlijk zijn dit grotendeels vogels die in de grote meeuwenkolonies in het havengebied broeden. Kleine mantelmeeuwen kunnen vanuit de broedkolonies voedselvluchten van tientallen kilometers maken. Verder op zee zijn de dichtheden echter lager dan in de kustzone. Van de andere aandachtssoorten zijn niet eer dan enkele exemplaren in het plangebied aanwezig. De meeste soorten hebben een seizoenspatroon dat vergelijkbaar is met drieteenmeeuw en zeekoet.

28

Figuur 4-6 Gemiddelde dichtheid van de drieteenmeeuw in oktober/november en december/januari in de periode 2003-2008. Rode lijnen geven de begrenzing van de gebieden met bijzondere ecologische waarden weer. Bron: Arts, 2009.

Autonome ontwikkelingen In de soortensamenstelling en de dichtheden van visetende vogels in de kustzone zullen mogelijk veranderingen optreden als gevolg van de aanleg en de aanwezigheid van de ‘zandmotor’. Door dit project zal voor de kust een zogenaamd natuureiland met daarachter een luwer gebied ontstaan dat andere soorten zal aantrekken dan nu in het gebied voorkomen (zie MER Zandmotor Delflandse kust en bijbehorend achtergrondrapport Natuur, 2010). De aantallen foeragerende zeevogels in en rond het tot de open zee gerekende deel van het plangebied kunnen flinke fluctuaties vertonen, waarschijnlijk onder invloed van jaarlijkse verschillen in voortplantingssucces in de broedgebieden. Voor het overige worden voor deze vogels onder invloed van natuurlijke en/of menselijke activiteiten in het studiegebied geen substantiële veranderingen verwacht.

4.3.6 Broedvogels Voorkomen De wijde omgeving van het, op land gelegen deel van het tracé kan broedbiotoop opleveren voor kustsoorten als kluut, kleine plevier, strandplevier, kokmeeuw, stormmeeuw en kleine mantelmeeuw, hoewel nabijgelegen kustvlakten als de Slufter en Oostvoornse Meer beter broedbiotoop vormen. Omdat er geen bomen aanwezig zijn in de nabijheid van het tracé en (doornige) struiken slechts zeer spaarzaam bij de intredelocatie van de boring onder de Maasmonding, is het voorkomen van bomen- en struweelbroeders als ekster, zwarte kraai etc. uitgesloten bij het tracé. Een groot deel van het tracé loopt vlak langs de landwaartse (zuid-oostelijke) kant van de Europaweg. Vanwege het gebrek aan beschutting en het verkeer is de directe omgeving van het tracé ongeschikt als broedbiotoop voor vogels. Op www.waarneming.nl is in 2008 melding gemaakt van een territorium van de Slechtvalk bij de electriciteitscentrale van E.ON, welke op enkele honderden meters afstand van de MPP3 staat. De nestplaats van deze vogelsoort is jaarrond beschermd, in tegenstelling tot de andere in deze paragraaf genoemde vogelsoorten. Autonome ontwikkelingen De autonome ontwikkeling op en rondom de huidige Maasvlakte is dat de ruimte voor natuurlijke soorten en habitats geleidelijk aan zal verminderen en verschuift naar de nieuw te realiseren zeewering van Maasvlakte 2. Voor pioniersoorten als kluut en kleine plevier is de verwachting dat deze tijdelijk kunnen toenemen – afhankelijk van het al dan niet treffen van maatregelen – op Maasvlakte 2.

29

4.3.7 Zeezoogdieren Gebruikte gegevens In het zuidelijk deel van de Noordzee komen 7 aandachtssoorten zeezoogdieren voor (zie paragraaf 3.2.2 voor selectiecriteria). Voor de beschrijving van de huidige situatie voor deze soorten is gebruik gemaakt van de volgende bronnen: • zeehonden: resultaten van onderzoek naar de bewegingen van gezenderde zeehonden (Reijnders

e.a., 2000; Brasseur & Reijnders, 2001 en Brasseur et al., 2008) • bruinvissen: overzicht verspreiding over het NCP (Arts, 2009), de Atlas voor zeezoogdieren in

Noordwest Europa (Reid e.a., 2003 en SCANS, 2006) • overige zeezoogdieren (met name dolfijnen): van der Meij & Camphuysen (2006), Camphuysen &

Peet (2006) en Atlas voor zeezoogdieren in Noordwest Europa (Reid e.a., 2003). Voorkomen De kennis over de Gewone zeehonden in het plangebied is vooral gebaseerd op een beperkt aantal dieren dat gezenderd werd in de Waddenzee en het Deltagebied. Op basis van dat werk is in combinatie met kennis over de populatiegrootte een verspreidingsmodel gemaakt van de aanwezigheid van deze dieren in de Zuidelijke Bocht. Directe waarnemingen van deze diersoort op zee zijn relatief zeldzaam. Voor de grijze zeehonden zijn de zenderdata uit dit gebied nog te beperkt om mee te nemen in de overwegingen. Op de Razende Bol, op circa 60 km ten oosten van het plangebied, verzamelen zich echter geregeld enkele honderden grijze zeehonden. Op de Bollen van de Ooster (Voordelta, op ruim 80 km naar het zuiden) kunnen tegenwoordig ook ruim 100 tot soms wel 300 dieren liggen (Strucker et al., 2006, 2007, 2008, 2009, 2010). Zeehonden komen geconcentreerd voor in de Waddenzee en Delta, waar ze rustige zandplaten gebruiken om te rusten. Meer dan 80% van hun tijd wordt echter doorgebracht op een afstand van 10-200 km van deze platen, veelal op de Noordzee (Brasseur et al., 2004). Hier vinden ze waarschijnlijk een groot deel van hun voedsel en via de Noordzee trekken dieren ook heen en weer tussen Waddenzee, Voordelta en Engeland (data op grond van zenderwerk, IMARES). Wanneer ze niet zwemmen, verkiezen de Gewone zeehonden in Nederland droogvallende zandbanken waar ze gedurende laagwater op de kant kunnen komen. Grijze zeehonden worden hier ook gezien, maar lijken een voorkeur te hebben voor banken die hoger zijn en dus langer droog liggen. Gedurende de voortplanting en de verharingsperiode worden hier de grootste concentraties zeehonden aangetroffen. Voor de grijze zeehonden is de voortplantingsperiode in december-januari, terwijl de verharing in maart-april plaatsvindt. De gewone zeehonden krijgen hun jongen juist in juni-juli en verharen in augustus-september. Men zou kunnen aannemen dat in deze periodes er relatief minder dieren in open zee zijn. Beide zeehondensoorten vertonen grote individuele variatie in de frequentie waarmee foerageertochten worden ondernomen, de afstanden die daarbij worden afgelegd en de gebieden die worden bezocht. In het algemeen is de kennis over het gebruik van de Noordzee door zeehonden relatief nieuw en dus beperkt. Van de gewone zeehond heeft men aanzienlijk meer gegevens verzameld over het voorkomen in Nederlandse wateren dan van de grijze zeehond (Reijnders et al., 2000; Brasseur & Reijnders, 2001; Brasseur et al., 2004). Voor de grijze zeehond is gebruik gemaakt van kennis verzameld in het buitenland, met name Groot-Brittannië (Matthiopoulos et al., 2004; Aarts et al., 2008). Data uit de Nederlandse wateren ontbreken nog grotendeels. Van beide soorten zeehonden mag worden aangenomen dat de grootste concentraties in de buurt van de ligplaatsen zullen worden aangetroffen en de dieren vervolgens, afhankelijk van de dan aanwezige prooien, uitwaaieren over de Noordzee. In Figuur 4-7 is de op basis van gezenderde Gewone zeehonden geschatte verspreiding op zee weergegeven, uitgedrukt in dichtheden (aantal per km2). Uit de figuur is af te lezen dat de dichtheid in het plangebied voor het CCS demonstratieproject tussen 0,02 en 0,05 ligt. Dit betekent dat, uitgaande van een totale oppervlakte van het plangebied van 18,4 km2 (zie 4.2.1) op enig moment gemiddeld niet meer dan 1 gewone zeehond in het plangebied kan worden aangetroffen. Voor Grijze zeehonden is deze berekening nog niet te maken vanwege het gebrek aan zenderdata. Een extrapolatie op grond van de gegevens voor de Gewone zeehond is niet verantwoord omdat er aan de ene kant minder Grijze dan Gewone zeehonden zijn, en aan de andere kant Grijze zeehonden meer geneigd zijn om grote afstanden op de Noordzee af te leggen (McConnell et al., 1994; 1999; Aarts et al., 2008). De planlocatie ligt daarom zeker binnen hun bereik. Dit geldt ook voor dieren die de Noordzee opzwemmen vanaf ligplaatsen langs de Engelse en Schotse kust. In het Verenigd Koninkrijk leven veel meer (95.000-120.000) grijze zeehonden dan in Nederland, maar het merendeel leeft bij de Orkneys, dus op zeer grote afstand van de planlocatie. De aantallen Britse dieren die hier nog voor zullen komen zijn daarom vermoedelijk zeer gering.

30

Figuur 4-7 Gemodelleerde verspreiding van de Gewone zeehond op zee. Voor het met dit model bepalen van de kans op voorkomen vormt de afstand tot de (droge) ligplaatsen in de Waddenzee en de Voordelta het uitgangspunt. Weergegeven is het geschatte aantal dieren per km2, uitgaande van een omvang van de totale Nederlandse populatie van ruim 6000 dieren (situatie 2007). Bron: Brasseur et al. 2008

De omvang van de totale populatie Bruinvissen in de Noordzee werd in 1994 geschat op 260.000 tot 449.000 exemplaren (Hammond e.a., 2002). De zeezoogdierenatlas (Reid e.a., 2003) laat zien dat de ondiepe zee voor de Nederlandse vastelandskust een marginale plek inneemt voor de gehele Noordzeepopulatie. Uit de resultaten van het SCANS-2 (2005) onderzoek blijkt echter dat er sindsdien een verschuiving is opgetreden in de verspreiding van bruinvissen van de noordelijke naar de zuidelijke Noordzee (SCANS, 2006; zie ook Brasseur et al., 2008). De totale populatieomvang is niet veranderd. Waarnemingen van het aantal waargenomen en gestrande bruinvissen langs de Nederlandse kust ondersteunen dit (Camphuysen & Peet, 2006). Voor de schattingen voor de aantallen bruinvissen in het plangebied voor het CCS demonstratieproject is primair uitgegaan van Arts (2008). In de periode 2003-2008 varieerde het gemiddelde aantal bruinvissen in het plangebied van 0-0,1 in de periode april/jan tot maximaal 0,5 per km2 in februari/maart. Dit betekent dat in de periode februari/maart op enig moment maximaal 9 bruinvissen in het plangebied kunnen worden aangetroffen. Dit is ongeveer 0,002 – 0,003% van de totale Noordzeepopulatie en ongeveer 0,007% van de op 134.400 individuen geschatte populatie in de Zuidelijke Noordzee, inclusief het Kanaal (SCANS gegevens in: Brasseur et al., 2008). Volgens Brasseur et al. (2008) vertonen bruinvissen geen sterk migratiegedrag. Wel zijn er duidelijke seizoenspatronen in de waargenomen dichtheden. Over het gehele Nederlands deel van het Continentaal Plat bezien zijn de aantallen het laagst in de winter (december/januari) en het hoogst in april/mei (Arts, 2008). In februari/maart is het aantal, langs de kust waargenomen bruinvissen echter het hoogst (zie Arts, 2008 & Camphuysen in: Brasseur et al., 2008).

31

Naast zeehonden en bruinvissen kan een viertal dolfijnensoorten als “inheems” worden gekenmerkt: tuimelaar, witsnuitdolfijn, witflankdolfijn en gewone dolfijn. De vier dolfijnsoorten zijn in het Zuidelijke deel van de Noordzee echter een zeldzame verschijning. Ook de daar door vissers en recreatievaarders relatief veel gesignaleerde witsnuitdolfijn is in specifiek op zeezoogdieren gerichte surveys in het studiegebied niet waargenomen (Van der Meij & Camphuysen, 2006). In Tabel 4-8 zijn de hiervoor weergegeven schattingen voor het voorkomen van aandachtssoorten zeezoogdieren in het plangebied voor het CCS demonstratieproject en schattingen voor de totale omvang van populaties samengevat. Tabel 4-8 Beleidsmatige status, huidig voorkomen in plangebied voor het CCS demonstratieproject (aantal individuen) en populatieomvang van aandachtssoorten zeezoogdieren

status in het beleid voorkomen soort HR/NbW Ffwet OSPAR doelsoort RL tracé platform populatie Gewone zeehond B2,

Voordelta tab. 3 - Itz KW 0,9 0,04 6.000

Grijze zeehond B2, Voordelta

tab. 2 - IZ GE n.b. n.b. 2.100

Bruinvis B2 tab. 3 • ITZ EB 9,0 0,4 134.400 (NZ-zuid)

Tuimelaar B2 tab. 3 - VN z n.b. Witsnuitdolfijn B4 tab. 3 - Iz - <0,01 n.b. Witflankdolfijn B4 tab. 3 - - - zz n.b. Gewone dolfijn B4 tab. 3 - - - zz n.b. HR: EU-Habitatrichtlijn (B2 of B4 = Bijlage 2 of 4; VD = Voordelta, WZ = Waddenzee; NZ kust = Noordzeekust-zone); NbW: Natuurbeschermingswet 1998; Ffwet: Flora- en faunawet, doelsoort volgens Bal et al. (2001) (itz-criteria: I/i = internationale betekenis, T/t = “trend”: soort is afgenomen, Z/z = zeldzaamheid; hoofdletter/kleine letter geeft aan hoe sterk het criterium geldt); RL: Rode Lijst (categorieën: EB=ernstig bedreigd; BE=bedreigd, KW=kwetsbaar; GE= gevoelig) Autonome ontwikkelingen Momenteel nemen de aantallen van beide zeehondensoorten in Nederland toe (TSEG, 2006). Dit blijkt uit tellingen vanuit de lucht die meerdere malen per jaar worden uitgevoerd in de (internationale) Waddenzee en in de Delta, wat een goed beeld geeft van de populatieontwikkeling. Omdat de dieren worden geteld als ze rusten op zandplaten, wordt steevast een deel van de populatie gemist (de dieren die zich op zee bevinden). Dit aandeel is geschat aan de hand van een aantal studies waarin bekende aantallen dieren waren uitgerust met VHF zenders en door na te gaan welke gezenderde dieren zich ten tijde van de tellingen op de platen bevonden, kon het aantal dieren op zee worden geschat (als circa 30% van de populatie). In 2005 werd de populatie gewone zeehonden in de Waddenzee (van Den Helder tot Esbjerg in Denemarken) geschat op circa 22.700 dieren (15.426 geteld); hiervan werd een kwart (4.065) in Nederland geteld (TSEG, 2006). De jaarlijkse groei lijkt af te nemen. Deze bedroeg in 2006 8%, wat aanzienlijk lager was dan de cijfers voor 2003-2006 (gemiddeld 18,5% groei per jaar). Grijze zeehonden hebben zich relatief recent in het Nederlandse Waddengebied en de Delta gevestigd. Hun aantallen groeien snel, met 20% per jaar. Dit wordt, behalve door geboorten in Nederland zelf, vooral veroorzaakt door immigratie uit het Verenigd Koninkrijk. In 2006 werden 2.139 dieren geteld; een schatting van de werkelijke aantalen ontbreekt vooralsnog omdat onduidelijk is hoeveel dieren ten tijde van de vliegtuigtellingen (onzichtbaar) in het water zwemmen. Op het Nederlands deel van het Continentaal Plat was de trend voor bruinvissen in de periode 1994-2005 positief waarbij de toename vanaf 2002 significant was (Arts, 2008). Na 2005 boog de trend echter om naar negatief. Waarnemingen vanaf de Nederlandse kust bevestigen dit beeld. Omdat niet bekend is wat de achterliggende reden van deze fluctuaties is, is ook niet te voorspellen in hoeverre deze neergaande trend doorzet. Er worden de komende jaren geen veranderingen in het voorkomen van drie va de vier aandachtssoorten dolfijnen verwacht. De aantallen tuimelaars zouden de komende jaren kunnen stijgen, wanneer blijkt dat de waarneming van groepen van tientallen exemplaren in het Marsdiep in 2004 geen incident was, maar het begin van de terugkeer van de tuimelaar in de kustwateren (Camphuysen & Peet, 2006).

32

4.3.8 LandzoogdierenSporen van het konijn zijn op veel plaatsen op en rondom het tracé aangetroffen, in de vorm van keutels en holen. Ook andere algemene grondzoogdieren van tabel 1 zijn niet op voorhand uit te sluiten, hoewel de kans op het voorkomen gering is gezien de beperkte mogelijkheden voor foerageren en verblijfplaatsen. Opportunistische soorten als veldmuis, vosmuis, vos en bunzing zouden kunnen voorkomen. Geschikt leefgebied voor de noordse woelmuis is niet aanwezig; de soort komt niet voor in of nabij het plangebied. Voor vleermuizen biedt de omgeving van het tracé zeer beperkte mogelijkheden. Bomen of gebouwen waarin geschikte verblijfplaatsen voor vleermuizen aanwezig zouden kunnen zijn, zijn er niet. Lijnvormige structuren die als vliegroute kunnen dienen zijn nauwelijks beschikbaar (hooguit de dijk zou dienst kunnen doen). Als foerageergebied tenslotte is het plangebied en de directe omgeving naar verwachting ook van zeer beperkte waarde. Indien vleermuizen hier voorkomen, betreft het algemene soorten zoals gewone en ruige dwergvleermuis en laatvlieger. De tweekleurige vleermuis is in 2005 eenmaal gevangen op ongeveer 1 kilometer ten zuidoosten van de MPP3. Deze soort is echter zeer zeldzaam en bestendig voorkomen op de Maasvlakte is niet aannemelijk.

33

5 Effecten

5.1 WerkwijzeeffectvoorspellingHet voorspellen van de effecten van het CCS demonstratieproject op de in dit MER gehanteerde criteria voor de natuur, zoals deze zijn opgenomen in het beoordelingskader natuur (zie 3.3) bestaat uit de volgende stappen: • afbakening van relevante, nader te onderzoeken effecten en effectketens (paragraaf 5.2); • literatuuronderzoek met betrekking tot beschikbare kennis over onderscheiden effecttypen in relatie tot

parameters uit het beoordelingskader; • interpretatie en “vertaling” van beschikbare literatuur in – zoveel mogelijk kwantitatieve – min of meer

algemeen geldige ingreep/effectrelaties, c.q. rekenregels; • uitvoeren effectberekeningen op basis van de gespecificeerde ontwerpen voor het tracé van de

pijpleiding op zee en het platform waarvandaan het aangevoerde CO2 in de gasvelden wordt geïnjecteerd (5.3 en 5.4);

• beoordeling van de effecten van het project tijdens de aanleg- en exploitatiefase op de natuur (hoofdstuk 7).

Bij het verzamelen van literatuur vormt het effectenonderzoek dat reeds eerder is uitgevoerd in het kader van BritNed, Maasvlakte 2 en diverse windparken een belangrijk vertrekpunt. De daarbij gebruikte informatie is geanalyseerd en heeft waar mogelijk ook als basis voor de effectbepaling met betrekking tot het CCS demonstratieproject gediend. Deze basis is zo veel mogelijk aangevuld met recent en ander aanvullend onderzoek. Een belangrijk deel van de mogelijke effecten heeft betrekking op de eventuele toename van het geluidsdrukniveaus onderwater die met de aanleg/aanpassing en de exploitatie van de transportleiding en het platform gepaard gaan. De inzichten op het gebied van onderwatergeluid en de relatie met biota zijn de laatste jaren nog steeds sterk aan verandering onderhevig. Ook neemt de kennis over werkelijk optredende geluidisdrukniveaus als gevolg van scheepvaart en dergelijke snel toe. Om in dit MER dienaangaande over de meest recent kennis en inzichten te kunnen beschikken is voor het aspect ‘onderwatergeluid’ gebruik gemaakt van de informatie in een door TNO, speciaal voor dit MER opgestelde notitie. Deze notitie is als bijlage bij dit achtergrondrapport gevoegd. Aard en detailniveau van de resulterende effectrelaties/rekenregels worden vooral bepaald door de kwaliteit, diepgang en bruikbaarheid van beschikbaar effectenonderzoek. Waar zinvol, c.q. – op grond van het voorzorgsprincipe – noodzakelijk, worden in de effectrelaties en rekenregels onzekerheidsmarges toegepast. In hierna volgende paragrafen 5.3 en 5.4 worden, na de afbakening van de effecten (paragraaf 5.2) de effecten besproken van de verschillende fasen en onderdelen van het CCS demonstratieproject op natuur, inclusief eventuele alternatieven/varianten: • effecten van de aanleg en het gebruik van de transportleiding (paragraaf 5.3); • effecten van de aanpassing en het gebruik van het platform (paragraaf 5.4).

5.2 AfbakeningeffectenAls vertrekpunt voor de afbakening van mogelijk relevante effecten op de natuur is een overzicht gemaakt van de activiteiten die gerelateerd zijn aan het voornemen: de CO2 transportleiding en het platform. Hiervan worden alle fasen in de “bestaanscyclus” in beschouwing genomen: aanleg, exploitatie en verwijdering.

De verschillende activiteiten en ingrepen kunnen uiteenlopende typen effecten hebben op natuur en ecologie. Het betreft in het algemeen effecten als gevolg van veranderingen in primaire abiotische factoren die veranderen door het voorgenomen project. Sommige denkbare effectketens zijn lang en complex. Effecten op het ecosysteem en daarmee op de daar voorkomende natuurwaarden kunnen het gevolg zijn van: • geluid en trillingen tijdens de aanlegwerkzaamheden transportleiding elektriciteitskabel, gebruik

transportleiding en gas-injectiebuizen (‘risers’), onderhoudswerkzaamheden etc.); • emissies van stikstof- en zwavelverbindingen, et cetera door gebruik schepen, bouwmachines et

cetera (in alle fasen); • troebeling van het zeewater (door aanleg transportleiding en elektriciteitskabel);

34

• bodemverstoring op land en zee (door aanleg transportleiding en elektriciteitskabel); • veranderingen in bodemligging en sedimentsamenstelling als gevolg van bovengenoemde effecten; • elektromagnetische velden (door gebruik elektriciteitskabel); • warmte-emissie (idem); • vrijkomen CO2 bij een calamiteit. Effecten waarvan op voorhand voldoende duidelijk is dat deze verwaarloosbaar klein zullen zijn, zullen niet nader worden onderzocht. Effecten die op kunnen treden, hoe klein die ook lijken, moeten wel worden onderzocht om zodoende de ernst van het effect te kunnen bepalen. Om deze reden is bij de selectie van nader te onderzoeken effecten terughoudend omgegaan met de mogelijkheid effecttypen in dit stadium al als “niet relevant” te bestempelen. Transportleiding en elektriciteitskabel Een overzicht van de relevante effecttypen en effectketens in relatie tot de aanleg- en het gebruik van de transportleiding en de elektriciteitskabel is opgenomen in Tabel 5-1. De aard, omvang en duur van deze effecten worden in de paragrafen 5.3.2 tot en met 5.3.8 nader verkend. De effecttypen van de verschillende activiteiten tijdens de aanlegfase (en verwijderingfase) zijn onderling sterk vergelijkbaar. In alle gevallen gaat het namelijk (in principe) om tijdelijke effecten; alleen door emissies vrijgekomen toxische stoffen zouden zich (blijvend) in de voedselketen kunnen ophopen. In alle gevallen gaan transport c.q. werkzaamheden gepaard met (bodem)verstoring en geluidemissies, hetgeen kan doorwerken in de voedselketen of als gevolg waarvan effecten op hiervoor gevoelige soortgroepen kunnen optreden. Effecten gedurende de exploitatiefase hebben betrekking op een mogelijke verandering in de hoeveelheid geluid onder water als gevolg van het stromen van CO2 door de leiding, benodigde scheepsbewegingen voor onderhoud en inspectie (geluid onder water en visuele verstoring) en het door een calamiteit plotseling in het water en in de lucht vrijkomen van CO2. Er zijn geen effecten te verwachten van het gebruik van de transportleiding en elektriciteitskabel als gevolg van het ontstaan van elektromagnetische velden (elektriciteitskabel) of door warmteontwikkeling (beide). In de exploitatiefase ontstaan door transport van elektriciteit elektromagnetische velden rond de elektriciteitskabel; dit kan invloed hebben op vissen en zeezoogdieren die hiervoor relatief gevoelig zijn. Uit eerdere studies naar elektromagnetische velden rond elektriciteitskabels van- en naar windparken op zee is gebleken dat ten opzichte van het natuurlijke aardmagnetische veld de verhoging aan het water/bodem oppervlak verwaarloosbaar is. Er zijn daarom zijn geen effecten op daarvoor gevoelige organismen te verwachten (zie ook par. 7.9 in MER Deelrapport Transport). Bij gebruik van de transportleiding en de kabel wordt ook warmte geproduceerd; direct rond de leiding kan de temperatuur bij maximale belasting oplopen 28 °C. De elektriciteitskabel wordt aanmerkelijk minder warm: op 20 cm van de kabel bedraagt de temperatuurverhoging nog maar 1 °C . Voor de transportleiding wordt geschat dat er op 60 cm van de buis geen verschil meer met de omgevingstemperatuur zal zijn. De transportleiding en de elektriciteitskabel liggen beide ongeveer 1 m onder het bodem-wateroppervlak. Dit betekent dat er geen effecten op de lokale, in de bovenste ca. 10 cm van de bodem levende fauna zijn te verwachten (zie verder paragraaf 7.8 in MER Deelrapport Transport).

35

Tabel 5-1 Relevantie van mogelijke effecten van de aanleg en exploitatie van de transportleiding en de elektriciteitskabel; verwijzing naar paragraafnummer: effect wordt nader onderzocht; - : het effect is 0 of verwaarloosbaar en wordt niet nader onderzocht.

projectfase deelactiviteit tussenstap effectketen

te onderzoeken effect rele-vantie

onderwatergeluid diversiteit soorten (vissen, zeezoogdieren)

5.3.2 scheepsbewegingen voor aanvoer materiaal, graven, baggeren en leggen leiding/kabel

verstoord oppervlak diversiteit soorten (vogels) 5.3.5

emissies concentraties stikstof- en zwavelverbindingen

kwaliteit habitats 5.3.3

onderwatergeluid diversiteit soorten (vissen, zeezoogdieren)

5.3.2 gestuurde boring onder vaargeul

bodemberoering, trillingen

kwaliteit habitats, diversiteit soorten (bodemdieren)

5.3.4

aanleg transportleiding en elektriciteitskabel

ingraven transportleiding en elektriciteitskabel

vergraving, bodemberoering, troebeling en sedimentatie

kwaliteit habitats, diversiteit soorten (bodemdieren, broedvogels)

5.3.4

stromen van aardgas en CO2 door leiding

onderwatergeluid diversiteit soorten (vissen, zeezoogdieren)

5.3.6

ontstaan elektrische velden

diversiteit soorten (vissen, zeezoogdieren)

- elektriciteitstransport

warmteontwikkeling kwaliteit habitats, diversiteit soorten (bodemdieren)

-

onderwatergeluid diversiteit soorten (vissen, zeezoogdieren)

5.3.6 scheepsbewegingen voor onderhoud en inspectie verstoord oppervlak diversiteit soorten (vogels) 5.3.7

vrijkomen CO2 in water

diversiteit soorten (bodemdieren, vissen, zeezoogdieren)

5.3.8

vrijkomen CO2 in lucht

diversiteit soorten (vogels) 5.3.8

exploitatie

calamiteit

onderwatergeluid diversiteit soorten (vissen, zeezoogdieren)

5.3.6

Platform voor CO2-injectie en opslag In Tabel 5-3 zijn op vergelijkbare wijze de nader te onderzoeken effecttypen in relatie tot het aanbrengen van aanpassingen op en rond het huidige platform en de exploitatie ervan voor de injectie van CO2 in de lege gasvelden opgenomen. De als relevant beschouwde effecttypen worden in de paragraaf 5.4.2 tot en met 5.4.6 nader verkend. De mogelijke effecten van het platform zijn ten opzichte van die van de transportleiding en de elektriciteitskabel beperkter en spelen zich vooral op lokaal niveau, in de directe nabijheid van het platform af. Uitzondering hierop is de tijdelijke toename van scheepsbewegingen en helikoptervluchten voor de aanvoer van materiaal en personeel. Het belangrijkste effect hiervan betreft de ermee gepaard gaande toename van het onderwatergeluid. In de exploitatiefase zou het gas dat door de niet-geïsoleerde injectiebuizen (‘risers’) stroomt tot een ongewenste toename van het onderwatergeluid kunnen leiden. Daarnaast is onderzocht in hoeverre verstoring van vogels door de verlichting van het platform kan optreden. In het geval dat CO2 vóór injectie wordt verhit wordt gebruik gemaakt van een (waarschijnlijk) diesel gestookte heater. Hierbij komen rookgassen vrij waaronder stikstof- en zwaveloxiden. De hoeveelheden zijn echter dermate gering dat hiervan geen effecten op het mariene ecosysteem zijn te verwachten. Tot slot kunnen er als gevolg van een calamiteit effecten optreden als plotseling een grote hoeveelheid CO2 vrijkomt bij het ontstaan van een lek in het traject tussen het platform en het voormalige CO2-injectieveld.

36

Tabel 5-2 Relevantie van mogelijke effecten van de aanpassing en exploitatie van het injectieplatform, inclusief opslag; verwijzing naar paragraafnummer: effect wordt nader onderzocht; - : het effect is 0 of verwaarloosbaar en wordt niet nader onderzocht.

projectfase deelactiviteit tussenstap effectketen

te onderzoeken effect rele-vantie

onderwatergeluid diversiteit soorten (vissen, zeezoogdieren)

5.4.2 scheepsbewegingen voor aanvoer materiaal en verblijf personeel

verstoord oppervlak diversiteit soorten (vogels) 5.4.4

helikoptervluchten voor aanvoer personeel

onderwatergeluid diversiteit soorten (vissen, zeezoogdieren)

5.4.2

emissies concentraties stikstof- en zwavelverbindingen

kwaliteit habitats 5.4.3

aanpassing platform en putten voor CO2 injectie

openboren van putten en van nieuwe tubing voorzien

onderwatergeluid diversiteit soorten (vissen, zeezoogdieren)

5.4.2

stromen van aardgas en CO2 door ‘risers’

onderwatergeluid diversiteit soorten (vissen, zeezoogdieren)

5.4.5

helikoptervluchten voor onderhoud en inspectie

onderwatergeluid diversiteit soorten (vissen, zeezoogdieren)

5.4.5

emissies concentraties stikstof- en zwavelverbindingen

kwaliteit habitats -

verlichting platform lichtverstoring diversiteit soorten (vogels) 5.4.6

vrijkomen CO2 in water

diversiteit soorten (bodemdieren, vissen, zeezoogdieren)

5.4.7

vrijkomen CO2 in lucht

diversiteit soorten (vogels) 5.4.7

exploitatie en opslag

calamiteit

onderwatergeluid diversiteit soorten (vissen, zeezoogdieren)

5.4.5

5.3 EffectenvanTransport

5.3.1 InleidingDe effecten van het onderdeel Transport binnen het CSC-demonstratieproject worden in eerste instantie beschreven voor het basisalternatief. Dit is het alternatief dat in de notitie Reikwijdte en detailniveau is beschreven. Voor het deel Transport op zee bestaat dit alternatief uit het in de zeebodem ingraven van een koolstofstalen buisleiding die op 100 m afstand een reeds bestaand tracé van de gasleiding naar het gas-productieplatform P18-A volgt. Daarnaast worden, als dat voor het betreffende effecttype onderscheiden is, de effecten van de variant ‘basisalternatief met elektriciteitskabel’ beschreven. Een tweede alternatief voor het tracé van de transportleiding (al dan niet met een daarnaast gelegen elektriciteitskabel) betreft de zogenaamde ‘kortste route’. In plaats van het volgen van een bestaande route wordt in dit alternatief de kortst mogelijke route tussen het uittredepunt op de Maasvlakte en het injectie-platform gevolgd. De twee routes zijn geschetst in Figuur 5-1. Voor een meer gedetailleerde beschrijving van de aanleg en de exploitatie van de transportleiding op zee met de alternatieven en varianten wordt verwezen naar de hoofdstukken 4 en 5 van het MER Deelrapport Transport en de daaraan ten grondslag liggende onderzoeken.

37

Figuur 5-1 Alternatieven voor de tracés van de CO2-transportleiding; links: basisalternatief; rechts: kortste route

5.3.2 Aanlegfase–effectenvanonderwatergeluid Onderwatergeluid en de relatie met mariene organismen De effecten van onderwatergeluid kunnen naar gelang het geluidsdrukniveau en de frequentie in verschillende invloedszones worden ingedeeld (naar Richardson e.a., 1995; Kastelein e.a., 2008). De indeling van de zones is voor alle dieren hetzelfde, maar de ligging van de grenzen verschilt van soort tot soort, en van situatie tot situatie: • Hoorbaarheidszone – alle geluiden die hoorbaar zijn voor organismen. Hierbij spelen de gevoeligheid

van het gehoorapparaat en achtergrondgeluiden een rol. Tot de hoorbaarheidszone behoren ook geluiden die de dieren wel kunnen horen, maar waar ze verder niet op reageren.

• Reactiezone – tot deze zone behoren de geluiden waarop dieren een reactie vertonen in gedrag of fysiologie. Deze zone is variabel, omdat de akoestische eigenschappen van het milieu ter plaatse en het al dan niet aanwezig zijn van achtergrondgeluid een grote rol spelen. Op een plek waar veel achtergrondgeluid is door scheepvaart of andere bronnen kan de reactie van dieren heel anders zijn dan op een locatie waar alleen natuurlijke geluidsbronnen aanwezig zijn. Reacties kunnen heel gering zijn en bestaan uit een kleine afwijking van het natuurlijke gedrag (distraction, of attraction wanneer nieuwsgierige dieren juist worden aangetrokken door het geluid). De sterkste reactie is het mijden van de bron door weg te zwemmen.

• Maskeringszone – dit is het gebied waar geluiden interfereren met de geluiden die dieren produceren of die hun prooi produceert. Als het niet-natuurlijke geluid een vergelijkbaar frequentiebereik en een vergelijkbare geluidssterkte heeft als de door de dieren of hun prooien geproduceerde (echolocatie)geluiden, is er sprake van maskering. Dit hindert met name dieren die hun prooi opsporen met echolocatie. In het studiegebied voor dit MER speelt dit geen rol aangezien dergelijke dieren daar niet voorkomen.

• Zone van gehoorschade – dit zijn de geluiden waarvan de sterkte zo groot is dat er een tijdelijke verhoging van de gehoordrempel optreedt (‘temporary threshold shift’ - TTS) of waarbij het gehoor of de gehoororganen permanent worden beschadigd (‘permanent threshold shift’ - PTS);

• Zones van andere fysieke of fysiologische schade en dood – dit zijn geluiden die zo sterk zijn dat onherstelbare schade aan andere, niet tot het gehoor behorende, organen optreedt en/of functies worden verstoord of die tot de dood kunnen leiden.

Vissen zijn gevoelig voor onderwatergeluid, maar hebben geen extern gehoororgaan, zoals alle zoogdieren, dus ook de in zee levende zoogdieren, dat wel hebben. Geluid – in de vorm van drukverschillen onder water – kan door vissen op verschillende manieren worden waargenomen (Tomson e.a., 2006): • Het zijlijnsysteem, waarmee dichtbij de geluidsbron laag frequente geluiden (als langzame

waterstromen langs het lichaam) worden gedetecteerd. In relatie tot de effecten van scheepsgeluid is deze vorm van ‘horen’ echter niet belangrijk; het akoestische veld kan namelijk alleen maar zeer dicht bij de geluidsbron worden waargenomen.

• Het binnenoor (met de zogenaamde gehoorsteentjes), dat in essentie op beweging reageert. Een vis neemt geluiden waar via het lichaam, dat beweegt door kleine veranderingen in de geluidsdruk en/of via drukveranderingen in de zwemblaas die al dan niet via speciale structuren worden doorgegeven aan het gehoororgaan.

Bij vissen wordt onderscheid gemaakt in gehoorspecialisten, waartoe soorten behoren met een relatief lage gehoordrempel en hoge gevoeligheid voor geluid, en gehoorgeneralisten: soorten die geen zwemblaas hebben of waarbij speciale structuren voor een efficiënte geluidsoverdracht ontbreken. De meeste

38

bodemvissen, waaronder platvissen als Bot, Schar, Schol en Tong, zijn gehoorgeneralisten terwijl Haring (Clupea harengus) een vertegenwoordiger van de gehoorspecialisten is. Net als bij andere horende organismen is de gevoeligheid van het gehoor van in het water levende dieren niet over het gehele audiofrequentiebereik gelijk. Zo ligt voor de Gewone zeehond de grootste gevoeligheid in het gebied met de hogere frequenties: zij horen het best bij frequenties tussen ca. 1.000 en 30.000 Hz. Bruinvissen horen bij lagere frequenties minder goed dan zeehonden, maar zijn daarentegen veel gevoeliger bij de hogere frequenties tussen 10.000 en 150.000 Hz. Vissen horen het best bij veel lagere frequenties die liggen tussen ca. 50 en 1.000 Hz. Dit is ook het gebied waarbinnen verhoging van achtergrondgeluidniveaus als gevolg van scheepsgeluid kan worden verwacht. In zijn algemeenheid zijn vissen minder gevoelig voor geluid dan zeehonden, ook in dit deel van het geluid(sdruk)spectrum. Sommige vissoorten, zoals Haring en Kabeljauw (gehoorspecialisten) hebben bij de laagste frequenties echter een met zeehonden vergelijkbare gevoeligheid. Figuur 5-2 bevat audiogrammen van de bruinvis, de gewone zeehond en een tweetal maatgevende vissoorten: de Schar (als representant van de gehoorgeneralisten) en de Haring (een gehoorspecialist).

Om de invloed van de toename van geluidsniveaus als gevolg van de aanleg en de exploitatie van de transportleiding op vissen en zeezoogdieren in beeld te brengen is uitgegaan van het geluidsniveau waarbij tijdelijke gehoorschade optreedt (TTS = temporary threshold shift). Dit is een algemeen geaccepteerde grens die mede is gekozen, omdat uit overwegingen in Southall e.a. (2007) kan worden afgeleid dat bij lagere waarden geen mijding zal optreden6. Voor bruinvissen en zeehonden is uitgegaan van een voor de specifieke gevoeligheid van de dieren gewogen ‘Sound Exposure Level’ voor continu geluid, die betrekking heeft op een periode van 24 uur (dagdosis). Er is daarbij gebruik gemaakt van de zogenaamde M-weging (Southall et al., 2007). Voor bruinvissen en zeehonden zijn waarden van respectievelijk 195 en 183 dB re 1 µPa2s gebruikt (Ainslie, 2010; Southall et al., 2007). Voor vissen zijn de gehanteerde drempelwaarden niet gewogen, maar is wel onderscheid gemaakt tussen kleine vissen (< 2 gram versgewicht) en grotere vissen (> 2 gram versgewicht). De gebruikte, eveneens op een periode van 24 uur gebaseerde TTS-waarden bedragen respectievelijk 183 en 187 dB re 1 µPa2s (Ainslie, 2010). Voor het schatten van veilige afstanden ten opzichte van de geluidsbronnen voor de onderzochte soort(groep)en zijn ‘worst case’ aannamen gedaan (zie verder notitie TNO in bijlage 1). Onderwatergeluid door scheepsbewegingen tijdens de aanleg van de transportleiding en elektriciteitskabel Tijdens de aanleg van de transportleiding en de elektriciteitskabel zijn meerdere schepen tegelijk op de aanleglocatie aanwezig. Het gaat daarbij om een (pijpen)legschip, een schip voor het graven van de geul,

6 Dit is een minder ‘voorzichtige’ grens voor mijdingsgedrag dan bijvoorbeeld is gehanteerd in de Passende Beoordelingen van de effecten van windparken op zee, die op een veel lager niveau dan TTS is gelegd (o.a. Arends e.a., 2008). De in die rapporten toegepaste grens is afgeleid van resultaten van experimenten in bassins (Kastelein et al., 2006), waarvan men zich kan afvragen in hoeverre deze relevant zijn voor veldsituaties met veel hogere natuurlijke geluidsniveaus.

Figuur 5-2 Audiogrammen van bruinvis, gewone zeehond en een tweetal maatgevende vissoorten

39

sleepboten, begeleidingsschepen en bevoorradingsschepen. Zo nodig is op bepaalde locaties eerst een baggerschip aanwezig om bij aanwezigheid van zogenaamde zandgolven de bodem te egaliseren (zie hoofdstuk 4 van het deelrapport MER Transport voor een gedetailleerde beschrijving van de werkzaamheden en schepen). De bedrijvigheid van deze schepen veroorzaakt gedurende de aanlegperiode van maximaal 6-8 weken een toename van relatief laag frequent onderwatergeluid. De verwachting is dat het meeste geluid wordt geproduceerd door de pijpenlegger en het eventueel in te zetten baggerschip als gevolg van het feit dat deze schepen over extra schroeven beschikken om het schip in positie te houden (zie verder notitie TNO in bijlage). Tabel 5-3 bevat een overzicht van de door TNO geschatte afstanden ten opzichte van de geluidsbron waarbinnen bruinvissen, gewone zeehonden en vissen tijdelijke gehoorschade kunnen oplopen als ze zich gedurende respectievelijk 24, 6 en 3 uur binnen deze contour ophouden. Uit het overzicht blijkt dat voor de bruinvis de grens waarbinnen dat het geval is maximaal 630 m voor een tijdsduur van 24 uur is. Voor vissen, die gevoeliger voor laag frequent geluid zijn, zijn de afstanden veel groter; bij een klein visje dat gedurende 24 uur binnen een contour van 10 km ten opzichte van een volop in bedrijf zijnd pijpenlegschip verblijft, zou de TTS-drempel kunnen worden overschreden. Bij een verblijfsduur van 6 uur bedraagt de veilige afstand 2,5 km en bij een verblijfsduur van 3 uur is dat 1,3 km. Voor zeehonden, die gevoeliger voor laagfrequent geluid zijn dan bruinvissen zijn de geschatte effectafstanden vergelijkbaar met die van kleine vissen. Tabel 5-3 Bron van onderwatergeluid en relatie met TTS voor relevante zeezoogdieren en vissen

geluidsbron diersoort drempel TTS cumulatief

24 uur (dB re 1 µPa2s)

SEL op 100 m cumulatief 24 uur (dB re 1

µPa2s)

veilige afstand bij verblijf van 24 uur (m)

idem bij verblijf van 6 uur (m)

idem bij verblijf van 3 uur (m)

pijpenlegger bruinvis 195 203 630 160 80 gewone

zeehond 183 203 10.000 2.500 1.250

vis groot 187 203 4.000 1.000 100 vis klein 183 203 10.000 2.500 1.250 baggerschip bruinvis 195 200 315 80 40 gewone

zeehond 183 200 5.000 1.250 625

vis groot 187 200 2.000 500 250 vis klein 183 200 5.000 1.250 625 In Tabel 5-4 zijn de oppervlakten beïnvloed gebied voor bruinvissen, zeehonden en vissen opgenomen. Uit het overzicht blijkt dat tijdens de aanlegfase, die 6-8 weken duurt in maar een zeer gering deel van het zuidelijk deel van Nederlands Continentaal Plat dieren als gevolg van de aanlegwerkzaamheden tijdelijke gehoorschade zouden kunnen oplopen. Voor bruinvissen en zeehonden gaat om respectievelijk 0,005 en 1,2% van de totale oppervlakte van 25.700 km2, in het onwaarschijnlijke geval dat de dieren 24 uur binnen de verstoringscontour van respectievelijk 630 en 10.000 meter zouden verblijven. Voor vissen gaat het respectievelijk om 1,2 en 0,2% voor kleine en grote vissen. Tabel 5-4 Schatting van maximale geluidseffecten van de aanleg van de transportleiding en elektriciteitskabel op zeezoogdieren en vissen als zij gedurende de aangegeven tijden binnen de TTS-contour verblijven (uitgedrukt in opp. beïnvloed gebied in km2). De totale duur van de aanlegfase bedraagt 6-8 weken

opp. beïnvloedingszone (km2) % zuidelijke Noordzee 3 uur 6 uur 24 uur 3 uur 6 uur 24 uur bruinvis 0,02 0,8 1,2 <<0,1 <<0,1 <<0,1 gewone + grijze zeehond 4,9 19,6 314 <0,1 0,1 1,2 vissen - groot 0,03 3,1 50,2 <<0,1 <0,1 0,2 vissen - klein 4,9 19,6 314 <0,1 <0,1 1,2

Onderwatergeluid door gestuurde boring onder toegangsgeul haven Onder water ontstaat tijdens het boren geluid dat door boren door contact van de boor met het zand, 7 m onder het water/bodemoppervlak. Er is geen direct contact met het water, waardoor er geen directe overdracht van trillingen naar het water is. Uit de literatuur blijkt dat boren vooral laag frequent, tonaal geluid veroorzaakt in de 31 en 62 Hz tertsbanden. TNO schat in dat de boorgeluiden/-trillingen in het water wellicht waarneembaar zullen zijn, maar dat ze ten opzichte van het scheepsgeluid van de hier zeer

40

drukbevaren vaargeul ondergeschikt zullen zijn (zie TNO-notitie in bijlage 1). Effecten op vissen en zeezoogdieren als gevolg van het boren onder de vaargeul kunnen daarmee worden uitgesloten.

5.3.3 Aanlegfase–effectenvanemissiesvanschepen Emissies van toxische stoffen hebben betrekking op het uitlogen van op de scheepsromp toegepaste verfproducten (antifouling). Moderne antifoulings zijn gebaseerd op siliconen of scheiden koperhoudende biociden uit7. Toxische stoffen kunnen op verschillende manieren effecten hebben op de vitaliteit van vissen en zeehonden. Van biocidevrije antifoulings zijn geen effecten op de waterkwaliteit te verwachten (Wijga e.a., 2008). Van de overige antifoulings zou alleen van de uitloging van koper een effect kunnen worden verwacht. Uit de hieronder weergegeven worst case berekening voor de uitloging van koper van de tijdens de aanleg aanwezige schepen, namelijk als alle tijdens de aanleg aanwezige schepen van koperhoudende anti-fouling zijn voorzien, blijkt dat het om zulke kleine hoeveelheden gaat dat effecten op de kwaliteit van habitats als gevolg van de aanleg van de transportleiding en elektriciteitskabel kunnen worden uitgesloten. Uitloging koper uit antifouling De maximale verhoging van de koperconcentratie in het water als gevolg van de uitloging van koper van de romp van één baggerschip is berekend op basis van de volgende gegevens:

• De emissiesnelheid van koper bedraagt 10 µg per cm2 nat scheepsoppervlak per dag (Hulskotte e.a., 2007); • Het ‘natte’ scheepsoppervlak van het grootste schip dat bij de aanleg wordt gebruikt is geschat op 5000 m2; • Tijdens de aanleg zijn verder 5 kleinere schepen aanwezig met een gezamenlijk nat scheepsoppervlak van

1.500 m2. Uit de berekening blijkt dat de uitloging van koper maximaal 0,65 kg per dag bedraagt. Ervan uitgaande dat deze hoeveelheid zich verspreidt over een oppervlakte van 15 x 15 km, dan betekent dat bij een diepte van 20 m een concentratieverhoging met 0,14 x 10-6 mg/l. Bij een over de periode 2007-2009 gemiddelde achtergrondconcentratie van 0,67 x 10-3 mg/l (www.waterbase.nl) is dit een verwaarloosbare verhoging van 0,02%. Als gevolg van de getijbeweging wordt het water rond de aanleglocatie voortdurend ververst als gevolg waarvan het koper niet locaal inde organismen zal worden opgehoopt. Eventuele effecten van verbrandingsstoffen op de waterkwaliteit betreffen de uitstoot naar de lucht en vervolgens depositie van stikstof- en zwaveloxiden (NOx en SO2). Opgelost in het zeewater kunnen de stoffen een rol gaan spelen in het mariene voedselweb. Daarbij is vooral de rol van stikstof (in de vorm van nitraat, NO3

-) van belang, omdat dit een van de belangrijkste nutriënten (voedingsstoffen) voor algen is. Extra nutriënten kunnen in het watersysteem een effect hebben op de algenproductie en daarmee op de kwaliteit van habitattypen. Grotere veranderingen in het voedselweb kunnen ook doorwerken naar soorten hoger in de voedselketen, zoals vissen, vogels en zeehonden. Uit de hierna weergegeven indicatieve berekeningen kan echter worden afgeleid dat de door de emissies van NOx en zwavelverbindingen optredende concentratieverhogingen dermate gering zijn dat effecten als gevolg van de aanleg van de transportleiding en de elektriciteitskabel op de kwaliteit van habitats kunnen worden uitgesloten. Emissies van stikstof- en zwaveloxiden De maximale verhoging van de stikstof- en zwavelconcentraties in het water als gevolg van de verbranding en uitstoot van stikstof- en zwaveloxiden door de activiteiten van de bij de aanleg van de betrokken schepen is als volgt geschat:

• Het brandstofverbruik van de schepen is geschat op maximaal 101.786 liter per dag (5,7 miljoen liter voor de aanleg van transportleiding en elektriciteitskabel);

• De emissiefactoren voor NOx en SO2 bedragen respectievelijk 59 en 5,5 g per kg verbruikte brandstof (Klein e.a., 2007);

• NOx bestaat voor 95% uit NO en voor 5% uit NO2; • De depositie naar het zeewater bedraagt 100% (er komt dus niets op het land terecht).

Uit de berekening blijkt dat bij een berekende dagelijkse emissie van 5.165 kg NOx en 481 kg SO2 maximaal 2.368 kg stikstof en 241 kg zwavel op het water zou kunnen neerkomen. Ervan uitgaande dat deze hoeveelheid zich verspreidt over een oppervlakte van 15 x 15 km, dan betekent dat een concentratieverhoging met 1,1 x 10-3 mg stikstof per liter en 0,11 x 10-3 mg zwavel per liter. Dit is een verwaarloosbare tijdelijke verhoging van de in de kustzee voorkomende achtergrondconcentraties van 51 mg N/l en 910 g S/l (respectievelijk 0,20 tot 0,26%8 en minder dan 0,001%). Dit zijn de maximale dagelijkse concentratieverhogingen per dag. Als gevolg van de netto noordwaarts gerichte getijdestroming vindt namelijk voortduren verversing van het water rond de aanleglocatie plaats, waardoor de nutriënten zich uiteindelijk over een veel grotere oppervlakte verspreiden.

5.3.4 Aanlegfase–effectenvanbodemberoering Sterfte van fauna als gevolg van graafwerkzaamheden 7 Organotin speelt geen rol meer: via een convenant is afgesproken dat vanaf 2000 geen organotinhoudende coating meer wordt toegepast en vanaf 2003 geen organotinhoudende coating meer aanwezig mag zijn in de actieve toplaag. In 2008 ging bovendien de wereldwijde ban op toepassing van deze middelen in. 8 De bandbreedte is het gevolg van bandbreedte in de achtergrondconcentratie. Deze is in de kustzone hoger dan op open zee. Hierdoor is de berekende concentratieverhoging in de kustzone iets lager dan op open zee.

41

De met aanleg van de transportleiding en de elektriciteitskabel gepaard gaande graafwerkzaamheden zullen leiden tot een beperkte, tijdelijke verstoring van de bodem. Op land kan de aanleg leiden tot verstoring van op de grond broedende vogels als meeuwen, kluut, kleine plevier e.d. Op zee hebben de graafwerkzaamheden lokaal de verwijdering van niet-mobiele bodemdieren tot gevolg. Om de gevolgen hiervan op de kwaliteit van de habitats te kunnen beoordelen wordt (als worst case scenario) aangenomen dat alle aanwezige fauna zal worden verwijderd. De omvang van de gevolgen van de verstoring van de zeebodem is bepaald aan de hand van de vergravingsbreedte en de lengte van het tracé van de transportleiding/elektriciteitskabel. Tabel 5-5 bevat een overzicht van de oppervlakten verstoord gebied en het aandeel dat deze oppervlakten uitmaken van de totale oppervlakte waar de betreffende bodemdiergemeenschap voorkomt. Uit de getallen is duidelijk dat het door de graafwerkzaamheden verstoorde oppervlakte ten opzichte van het totale leefgebied van bodemdieren verwaarloosbaar is. Het betreft bovendien een tijdelijk effect; binnen enkele jaren zal de oorspronkelijke bodemdiergemeenschap zich hebben hersteld. Tabel 5-5 Oppervlakten (tijdelijk) verstoorde zeebodem langs het tracé per alternatief in de kustzone en het off shore gebied (werkbreedte aan weerszijden van de transportleiding/kabel 10 m)

oppervlakte verstoorde bodem (km2)

% totale oppervlakte bodemfauna gemeenschap

alternatief/variant

kustzone off shore kust off shore voorkeurstracé – basisalternatief 0,13 0,23 0,002 0,001 voorkeurstracé – variant + elektriciteitskabel 0,26 0,46 0,004 0,002 kortste tracé – basisalternatief 0,08 0,24 0,001 0,001 kortste tracé – variant + elektriciteitskabel 1,16 0,48 0,002 0,003

Troebeling van zeewater en slibsedimentatie als gevolg van graafwerkzaamheden Het eventueel egaliseren van de bodem het vervolgens ingraven/leggen van de transportleiding en de elektriciteitskabel zal ertoe leiden dat het bodemmateriaal moet worden weggehaald en dat het daarin aanwezige fijne materiaal (slib) in suspensie komt. Dit heeft lokaal een (tijdelijke) toename van het slibgehalte van het water tot gevolg (troebeling). Dit kan tot de volgende effecten leiden: • de lichtomstandigheden in de waterkolom worden slechter, waardoor een afname van de primaire

productie (groei van fytoplankton) optreedt; • vissen die op zicht jagen kunnen problemen ondervinden bij het vangen van hun prooi; • sedimentatie van (een deel van) het omgewoelde materiaal zodat organismen levend onder het

neervallende materiaal begraven worden en daardoor sterven of hinder ondervinden bij de ademhaling en de opname van voedsel.

In paragraaf 7.7 van het deelrapport MER Transport wordt een schatting gemaakt van de lokale verhoging van de slibconcentratie tijdens de aanlegperiode. Het resultaat van deze schatting is opgenomen in onderstaande Tabel 5-6. Tabel 5-6 Slib dat als gevolg van graafwerkzaamheden tijdens de aanleg in suspensie komt

Alternatief/variant Verhoging van de slibconcentratie, gemiddeld over de waterkolom (mg/l)

Voorkeurstracé - Basisalternatief 0,3 Voorkeurstracé - Variant met elektriciteitskabel 0,5 Kortste tracé - Basisalternatief 0,3 Kortste tracé - Variant met elektriciteitskabel 0,5

De tijdelijke verhoging van de slibconcentratie is ten opzichte van een achtergrondconcentratie van 20 – 30 mg/l in de kustzee (< NAP – 20 m) en een natuurlijke variatie van 5 – 100 mg/l verwaarloosbaar. Ook op dieper water waar de achtergrondconcentratie 5 – 10 mg/l bedraagt is de verhoging van weinig betekenis gezien de plaatselijkheid en de tijdelijkheid van het effect. In feite zijn de effecten te vergelijken met effecten die optreden bij een storm: er komt tijdelijk een bepaalde hoeveelheid fijn materiaal uit de bodem vrij die na verloop van tijd door natuurlijke processen weer in de bodem terechtkomt. In tegenstelling tot de effecten van zandwinning voor bijvoorbeeld Maasvlakte 2 of strandsuppleties wordt het zand namelijk niet aan het systeem onttrokken, maar wordt uitsluitend verplaatst. Omdat ook geen effecten op de beschikbaarheid van voedingsstoffen optreden, kunnen effecten op de primaire productie worden uitgesloten.

42

5.3.5 Aanlegfase–effectenvanvisueleverstoringDoor de aanwezigheid van de diverse schepen die voor de aanleg van de transportleiding en de elektriciteitskabel nodig zijn kan verstoring van in de nabijheid van de aanleglocatie rustende en/of foeragerend vogels optreden. Het gaat om diverse soorten visetende vogels als meeuwen, jagers, jan van genten en in de kustzone ook futen en aalscholvers (zie 4.3.5). Voor het berekenen van de oppervlakte verstoord gebied wordt als minimale verstoringsafstand 600 m aangehouden (Bouma e.a., 2002). Er is ‘worst case van uitgegaan dat alle vogels binnen de genoemde afstanden tot de aanleglocatie zullen verdwijnen9. Op grond van de beschrijving van de ‘aanlegtrein’ bij de aanleg van de transportleiding en elektriciteitskabel in het deelrapport MER Transport in (paragraaf 4.3.3) is ervan uitgegaan dat binnen een rechthoek van 1.500 bij 500 m schepen aanwezig zijn. Het gaat om een kabellegschip, een schip met graafmachine en diverse begeleidende schepen (waaronder sleepboten). Als hier aan alle zijden 600 m bij wordt opgeteld, leidt dit tot een oppervlakte verstoord gebied van 4,6 km2. Tabel 5-7 geeft een overzicht van de maximale aantallen kust- en zeevogels die normaliter zouden voorkomen in het gebied dat door de aanlegactiviteiten tijdelijk wordt verstoord. Hierin zijn soorten van de in Tabel 4-7 opgenomen lijst, waarvan minder dan 1 exemplaar in het verstoorde gebied zou voorkomen niet opgenomen. Tabel 5-7 Maximaal aantal verstoorde vogels tijdens de aanleg van de transportleiding en elektriciteitskabel op zee

Soort status* deelgebied ishd VR/itz kustzone open zee fuut VD - 5 0 aalscholver VD • 3 0 noordse stormvogel - - 0 1 jan van gent - - 0 2 drieteenmeeuw - - 23 23 dwergmeeuw VD • 23 7 kleine mantelmeeuw - • 46 23 stormmeeuw - • 23 12 grote stern VD • 3 2 visdief/noordse stern VD • 23 12 alk/zeekoet - - 5 5

Totaal 154 87 * status: ishd = instandhoudingsdoelstelling in genoemde gebied VR/itz = soort van bijlage 1 Vogelrichtlijn en/of doelsoort Handboek Natuurdoeltypen (Bal e.a., 2001) VD = Natura 2000-gebied Voordelta

5.3.6 Gebruiksfase–effectenvanonderwatergeluid Onderwatergeluid als gevolg van scheepsbewegingen Bij het aanleggen worden de transportleiding en elektriciteitskabel in de bodem gewerkt. Om te zorgen dat deze daadwerkelijk in de bodem blijven liggen, is het van belang om in de eerste jaren na aanleg inspectie uit te voeren. Hiermee wordt gecontroleerd of de aanvankelijke ingraafdiepte voldoende is en of de bodemdynamiek (erosie en sedimentatie) voldoet aan de verwachtingen. Het is nog niet bekend hoe vaak deze inspecties dienen plaats te vinden, maar het moge duidelijk zijn dat de ermee gepaard gaande scheepsbewegingen in het niet vallen bij de scheepsbewegingen als gevolg van de aanleg van de transportleiding en de elektriciteitskabel. Aangezien er als gevolg van de door de aanleg veroorzaakte toename van het onderwatergeluid zeer geringe of verwaarloosbare effecten op het zeeleven zal hebben (zie 5.3.2), zijn er geen effecten van de scheepsbewegingen ten behoeve van onderhoud te verwachten. Onderwatergeluid als gevolg van stroming van CO2 Bij een in gebruik zijnde, 1 m onder het water-bodemoppervlak begraven en geïsoleerde CO2-transportleiding kan stromingsgeluid in de pijpleiding optreden. TNO concludeert naar aanleiding van het

9 Sommige soorten, zoals meeuwensoorten en visdieven worden juist door scheepsactiviteiten aangetrokken.

43

onderzoek naar de verschillende, met het CCS demonstratieproject CCS samenhangende geluidsbronnen dat de geluidafstraling naar het water verwaarloosbaar is (zie bijlage). Effecten als gevolg van stromingsgeluid door de transportleiding op het zeeleven kunnen dan ook worden uitgesloten (zie ook 5.4.5). Onderwatergeluid als gevolg van plotseling vrijkomen van CO2 bij een calamiteit De kans op een calamiteit wordt zodanig klein geacht (0,5 % per 40 jaar) dat een inventarisatie van het onderwatergeluid dat tengevolge van zoʼn calamiteit zou kunnen ontstaan vooralsnog niet is onderzocht (zie QRA CO2 transport ROAD door Tebodin).

5.3.7 Gebruiksfase–effectenvanvisueleverstoringIn de gebruiksfase dienen regelmatig inspecties van de transportleiding en de elektriciteitskabel plaats te vinden (vooral in de eerste jaren). Bij dergelijke inspecties gaat het om scheepsbewegingen van een relatief klein schip. Dit zal niet tot noemenswaardige verstoring van vogels leiden.

5.3.8 Gebruiksfase–effectenvanplotselingvrijgekomenCO2bijeencalamiteitAls gevolg van een calamiteit zou de transportleiding kunnen scheuren (hoewel de kans dat dit gebeurt zeer gering is, zie QRA CO2 transport ROAD door Tebodin), waardoor CO2 in het water vrijkomt. Bij vrijkomen van CO2 onder water ontstaat een zogenaamde ‘bubble plume’ die zich naar het wateroppervlak beweegt om zich daar te verspreiden. Omdat CO2 zwaarder is dan lucht, zal het gas zich in lucht op het grensvlak met het zeewater als een wolk verspreiden. De waterdiepte is bepalend voor de dimensies van de gaswolk aan het wateroppervlak: hoe groter de diepte, hoe meer de uistroomsnelheid door het water wordt gereduceerd en hoe groter de oppervlakte waarover CO2 zich boven water zal verspreiden (en hoe ‘platter’ de wolk). Vogels die zich op of nabij het wateroppervlak bevinden kunnen bij het optreden van een dergelijke calamiteit negatieve effecten van het vrijgekomen CO2 ondervinden doordat zij verdoofd raken of bij zeer hoge concentraties zelfs sterven. Om een inschatting te maken van de maximale omvang van het beïnvloedingsgebied en de effecten op vogels, zijn door Tebodin modelberekeningen uitgevoerd om de dimensies van de gaswolk te bepalen (zie bijlage 2). De berekeningen zijn uitgevoerd voor een relatief rustig weertype, te weten een nachtsituatie met een gemiddelde bewolking en een windsnelheid van 1,5 m/s. Dit is een ‘worst case’ situatie, want door de lage windsnelheid en de stabiele atmosfeer zal de invloed van het weer op het vrijgekomen CO2 minimaal zijn, zodat de concentratie in de wolk minder snel daalt. Voor de bepaling van de effecten op vogels is van grenswaarden voor de CO2 concentratie van 10% en 20% uitgegaan. Dit zijn waarden die, met de nodige veiligheidsmarges zijn afgeleid van een vergelijking van verdovingstechnieken voor pluimvee (Morgenstern et al., 2009). Daarbij kan 10% als een veilige waarde worden beschouwd waaronder geen effecten optreden, kunnen vogels tussen 10 en 20% verdoofd raken en zou bij concentraties van meer dan 20% sterfte kunnen optreden. Tabel 5-8 bevat het resultaat van de modelberekeningen. Weergegeven zijn de maximale oppervlakten waarbinnen de CO2 concentratie 20 cm boven het wateroppervlak meer dan 10% en meer dan 20% bedragen. Daarnaast is voor dezelfde grenswaarden weergegeven wat de maximale hoogte van de ‘wolk’ is als de transportleiding in het ondiepere water van de kustzone zou scheuren en wanneer dat in het off shore gelegen deel zou gebeuren. Voor details van de berekeningen wordt verwezen naar bijlage 2 en Tebodin (2011). Tabel 5-8 Omvang van gebied van verhoogde CO2-concentraties op zee (oppervlakte op 20 cm boven het wateroppervlak en maximale hoogte) bij scheuren van de transportleiding

CO2 concentratie 10% 20% oppervlakte (km2) 0,57 0,25 maximale hoogte (m) kustzone 34 30 off shore 16 12 Voor het berekenen van effecten op foeragerende kust- en zeevogels is er ‘worst case’ van uitgegaan dat alle vogels die zich bij het optreden van de calamiteit binnen de contour van 10% CO2 bevinden zullen sterven (verdrinken), omdat zij direct verdoofd raken en niet kunnen ontsnappen. Tabel 5-9 bevat het resultaat van de berekeningen.

44

Tabel 5-9 Maximale sterfte van vogels door vrijkomen CO2 (aantal individuen)

Soort status* deelgebied ishd VR/itz kustzone open zee fuut VD - 1 0 drieteenmeeuw - - 3 3 dwergmeeuw VD • 3 1 kleine mantelmeeuw - • 6 3 stormmeeuw - • 3 1 visdief/noordse stern VD • 3 1 alk/zeekoet - - 1 1

Totaal 20 10 * status: ishd = instandhoudingsdoelstelling in genoemde gebied VR/itz = soort van bijlage 1 Vogelrichtlijn en/of doelsoort Handboek Natuurdoeltypen (Bal e.a., 2001) VD = Natura 2000-gebied Voordelta

5.4 EffectenvanPlatform(CO2opslag)

5.4.1 InleidingDe beschrijving van de effecten van het onderdeel Platform binnen het CCS-demonstratieproject op de mariene natuur heeft zowel betrekking op het basisalternatief als het alternatief ‘koude injectie’. Deze alternatieven zijn voor wat betreft het aspect mariene natuur niet onderscheidend. De met de aanpassing van het platform en injectiesysteem gepaard gaande activiteiten en de activiteiten die op en nabij het platform in de exploitatiefase plaatsvinden zijn globaal beschreven in 2.3 en meer uitgebreid in het Deelrapport MER Platform. De hierna volgende paragrafen 5.4.2 t/m 5.4.3 bevatten de beschrijving van effecten op mariene natuur tijdens de aanleg-/installatiefase, waarna in de paragrafen 5.4.5 tot en met 5.4.7 de beschrijving van de effecten in de gebruiksfase volgen.

5.4.2 Aanlegfase–effectenvanonderwatergeluid Onderwatergeluid als gevolg van boringen De bestaande en niet meer in gebruik zijnde putten voor de productie van gas moeten worden aangepast om ze geschikt te maken voor CO2 toevoer en opslag. Een van de benodigde activiteiten, te weten het openboren van afsluitpluggen leidt tot een toename van het onderwatergeluid. In eerste instantie zullen 2, direct bij het platform uitkomende putten worden aangepakt. In deze putten bevinden de pluggen zich op een diepte van ongeveer 3 km. Aan de hand van literatuurgegevens heeft TNO een schatting gemaakt van het door de boringen veroorzaakte onderwatergeluid (zie bijlage 1).

Tabel 5-10 bevat een overzicht van de door TNO geschatte afstanden ten opzichte van de geluidsbron waarbinnen bruinvissen, gewone zeehonden en vissen tijdelijke gehoorschade kunnen oplopen als ze zich gedurende respectievelijk 24, 6 en 3 uur binnen deze contour ophouden. Uit het overzicht blijkt dat voor de bruinvis de grens waarbinnen dat het geval is maximaal 250 m voor een tijdsduur van 24 uur is. Voor vissen, die gevoeliger voor laag frequent geluid zijn, zijn de afstanden veel groter; bij een klein visje dat gedurende 24 uur binnen een contour van 4 km ten opzichte van de boorinstallatie verblijft, zou de TTS-drempel kunnen worden overschreden. Bij een verblijfsduur van 6 uur bedraagt de veilige afstand 1 km en bij een verblijfsduur van 3 uur is dat 500 m. Voor zeehonden, die gevoeliger voor laagfrequent geluid zijn dan bruinvissen zijn de geschatte effectafstanden vergelijkbaar met die van kleine vissen. In Tabel 5-11 zijn de oppervlakten beïnvloed gebied voor bruinvissen, zeehonden en vissen opgenomen. Uit het overzicht blijkt dat door het tijdens het openboren van een put veroorzaakte onderwatergeluid in maar een zeer gering deel van het zuidelijk deel van Nederlands Continentaal Plat dieren tijdelijke gehoorschade zouden kunnen oplopen. Voor bruinvissen en zeehonden gaat om respectievelijk 0,001 en 0,2% van de totale oppervlakte van 25.700 km2, in het onwaarschijnlijke geval dat de dieren 24 uur binnen de verstoringscontour van respectievelijk 250 en 4.000 meter zouden verblijven. Voor vissen gaat het respectievelijk om 0,03 en 0,2% voor kleine en grote vissen.

45

Tabel 5-10 Onderwatergeluid door openboren van putten en relatie met TTS voor relevante zeezoogdieren en vissen

geluidsbron diersoort drempel TTS cumulatief

24 uur (dB re 1 µPa2s)

SEL op 100 m cumulatief 24 uur (dB re 1

µPa2s)

veilige afstand bij verblijf van 24 uur (m)

idem bij verblijf van 6 uur (m)

idem bij verblijf van 3 uur (m)

bruinvis 195 199 250 63 32 gewone zeehond

183 199 4.000 1.000 500

vis groot 187 199 1.585 400 200

draaiende boor

vis klein 183 199 4.000 1.000 500 Tabel 5-11 Schatting van maximale geluidseffecten van het openboren van een put op zeezoogdieren en vissen als zij gedurende de aangegeven tijden binnen de TTS-contour verblijven (uitgedrukt in opp. beïnvloed gebied in km2). De duur van het openboren van 1 put bedraagt 4-5 weken.

opp. beïnvloedingszone (km2) % zuidelijke Noordzee 3 uur 6 uur 24 uur 3 uur 6 uur 24 uur bruinvis 0,0 0,0 0,2 <<0,1 <<0,1 <<0,1 gewone + grijze zeehond 0,8 3,1 50,2 <<0,1 <0,1 0,2 vissen - groot 0,1 0,50 7,9 <<0,1 <<0,1 <0,1 vissen - klein 0,8 3,14 50,2 <<0,1 <0,1 0,2

Onderwatergeluid als gevolg van scheeps- en helikopterbewegingen In de periode van ca. 6 maanden dat het platform wordt aangepast zal het aantal scheepsbewegingen van, naar en rond het platform tijdelijk toenemen. In deze periode zal er gemiddeld één bevoorradingsschip per dag van en naar het platform gaan (vanuit IJmuiden, Rotterdam, Den Helder, etc.). Het personeel zal per helikopter reizen en tijdens de werkzaamheden op een bij het platform gestationeerd schip verblijven. Het door de helikopter gegenereerde geluid dringt niet of nauwelijks in het water door en is bovendien zo laagfrequent (minder dan 50 Hz) dat het niet door vissen of zeezoogdieren zal worden gehoord. De bevoorradingsschepen zorgen wel voor een tijdelijke toename van het onderwatergeluid. De frequentie waarmee deze schepen naar- en van het platform varen, is echter zo laag dat uitgesloten kan worden dat dit tot effecten op vissen en zeezoogdieren leidt, zeker als deze scheepsbewegingen worden afgezet tegen de totale hoeveelheid scheepvaart in het gebied.

5.4.3 Aanlegfase–effectenvanemissiesvanschepenHet dagelijks naar en van het platform varen van een bevoorradingsschip zal niet tot een noemenswaardige emissie van toxische stoffen of stikstof- en zwavelhoudende verbindingen leiden (zie 5.3.3).

5.4.4 Aanlegfase–effectenvanvisueleverstoringHet dagelijks naar en van het platform varen van een bevoorradingsschip zal niet tot noemenswaardige verstoring van foeragerende kust- en zeevogels leiden (zie ook 5.3.4). Het normale foerageergedrag van de, vooral visetende soorten zal namelijk niet negatief worden beïnvloed.

5.4.5 Gebruiksfase–effectenvanonderwatergeluid Onderwatergeluid als gevolg van stroming van gas/CO2 door risers Als het CO2 via de (geïsoleerde) transportleiding bij het platform aankomt, wordt het via een zogenaamde ‘upstream riser’ naar het platform gebracht. Deze riser is een niet geïsoleerde metalen buis. CO2 dat hierin naar boven wordt getransporteerd kan door turbulente stroming tot geluidafstraling naar het water leiden (denk aan ruisen van gas of water in een koperen leiding). Uit de berekeningen van TNO blijkt dat de geluidsniveaus die hierdoor optreden zeer laag zijn, namelijk zo’n 56 dB re 1 µPa2. Dit is een waarde die ruimschoots onder de grenswaarde ligt waarboven tijdelijke gehoorschade bij vissen of zeezoogdieren optreedt. Effecten op vissen en zeezoogdieren als gevolg van onderwatergeluid dat ontstaat bij het transport van CO2 vanuit de transportleiding naar het platform kunnen daarmee worden uitgesloten. Uitgangspunten en gedetailleerde resultaten van de door TNO uitgevoerde berekeningen zijn opgenomen in bijlage 1.

46

Onderwatergeluid als gevolg van helikoptervluchten In de exploitatiefase zal ongeveer eenmaal per maand een helikoptervlucht naar- en van het platform worden uitgevoerd t.b.v. onderhoud en inspectie. De door deze vluchten gegenereerde geluidsniveaus onder water zullen niet tot het effecten op het zeeleven leiden (zie ook 5.4.2). Onderwatergeluid als gevolg van plotseling vrijkomen CO2 De kans op een calamiteit wordt zodanig klein geacht dat een inventarisatie van het onderwatergeluid dat tengevolge van zoʼn calamiteit zou kunnen ontstaan vooralsnog niet is onderzocht (zie QRA CO2 transport ROAD door Tebodin).

5.4.6 Gebruiksfase–effectenvanlichtverstoringNet als in de huidige situatie zal het platform tijdens de werkzaamheden voor aanpassing van het platform en het injectiesysteem én tijdens de gebruiksfase zijn verlicht (zie ook deelrapport MER Platform). De lichtuitstraling wordt veroorzaakt door navigatielichten en naamplaatverlichting en neemt ten opzichte van de autonome ontwikkeling (= uitsluitend gasproductie) niet toe. Het is natuurlijk wel zo dat het platform als gevolg van het gebruik voor CO2 injectie langer in gebruik zal blijven dan wanneer het uitsluitend voor de gasproductie wordt gebruikt. Vogels die over Noordzee vliegen (zowel tijdens al buiten de trektijd) worden door de verlichting aangetrokken en kunnen in aanvaring komen met het platform. Niet alle vogelsoorten zijn echter even gevoelig. Op de Noordzee kan een 7-tal trekroutes worden onderscheiden. Het platform ligt (aan de rand van) twee daarvan (zie Figuur 5-3). Uit het onderzoek van Bruinzeel et al. (2009) blijkt dat geen van de relatief gevoelige soorten waarvoor de op hun trekroutes gelegen platforms gesommeerde sterfte significante effecten op de populatie kan hebben van deze twee routes gebruik maken. Sterfte van vogels als gevolg van de verlichting van het platform is daarmee niet uit te sluiten, maar deze sterfte zal zeker niet tot substantiële effecten op vogelpopulaties leiden. Conclusie: een belangrijke toename van effecten van de verlichting van het platform op trekvogels als gevolg van de langere exploitatie ervan kan worden uitgesloten.

Figuur 5-3 Relevante migratieroutes in relatie tot de ligging van platform . Pijlen geven de voornaamste migratierichting aan en de zwarte symbolen de op de Noordzee gelegen platforms. Om de aanvaringskans op de route te visualiseren is de locatie van elk platform tevens weergegeven op een as die loodrecht op de trekrichting staat. Figuren overgenomen uit Bruinzeel et al., 2009.

20 A&W-rapport 1227

!

!!!! !!!!

!!!! !!!!

The effect of conventional platform illumination on bird populations 21

!!!! !!!!

!!!!

!"#$%&' ("! #$%&! '%()$*%+&! )+,*-.! /0123!,.-4! 56! 5%)4.! *7$*! '%()$*-! $8)+..! *7-!9+)*7! :-$"! ;7-! $))+<.! 4-=%8*! *7-! '$%&!>?%(7*! 4%)-8*%+&"! ;7-! =$&-?.! %&4%8$*-! *7-!$)-$! *7$*! <$.! ,.-4! *+! 8$?8,?$*-! *7-!-&8+,&*-)! =)+5$5%?%*6"! @$87! .6'5+?!%&4%8$*-! $! =?$*>+)'"!;7-!=+.%*%+&!+>! -$87!=?$*>+)'! %.! 4,=?%8$*-4! +&! $&! $A%.!=-)-=-&4%8,?$)! *+! *7-! >?%(7*! 4%)-8*%+&! *+!B%.,$?%C-!*7-!=)+5$5%?%*6!+>!-&8+,&*-)%&(!$!=?$*>+)'"!!!!!!!

47

5.4.7 Gebruiksfase–effectenvanplotselingvrijgekomenCO2bijeencalamiteitNet als bij de transportleiding zou als gevolg van een calamiteit in de nabijheid van het platform een grote hoeveelheid CO2 kunnen vrijkomen (hoewel de kans dat dit gebeurt zeer gering is, zie QRA CO2 transport ROAD door Tebodin). Het grootst mogelijke effect treedt op als er een zogenaamde ‘blow out’ plaatsheeft. Op dezelfde wijze als hiervoor is beschreven voor het scheuren van de transportleiding (5.3.8) is berekend wat de effecten van een dergelijke gebeurtenis op de mariene natuur zijn. De door Tebodin uitgevoerde scenarioberekening is opgenomen in bijlage 2 bij dit achtergrondrapport. Tabel 5-12 bevat het resultaat van de modelberekeningen. Weergegeven zijn de maximale oppervlakten waarbinnen de CO2 concentratie 20 cm boven het wateroppervlak meer dan 10% en meer dan 20% bedragen. Daarnaast is voor dezelfde grenswaarden weergegeven wat de maximale hoogte van de ‘wolk’ is. Voor details van de berekeningen wordt verwezen naar bijlage 2 en Tebodin (2011). Tabel 5-12 Omvang van gebied van verhoogde CO2-concentraties op zee (oppervlakte op 20 cm boven het wateroppervlak en maximale hoogte) bij het optreden van een ‘blow out’

CO2 concentratie 10% 20% oppervlakte (km2) 0,084 0,043 maximale hoogte (m) 10 10 Voor het berekenen van effecten op foeragerende kust- en zeevogels is er ‘worst case’ van uitgegaan dat alle vogels die zich bij het optreden van de calamiteit binnen de contour van 10% CO2 bevinden zullen sterven (verdrinken), omdat zij direct verdoofd raken en niet kunnen ontsnappen. Tabel 5-13 bevat het resultaat van de berekeningen. Tabel 5-13 Maximale sterfte van vogels door vrijkomen CO2 (aantal individuen)

Soort status* ishd VR/itz open zee fuut VD - - drieteenmeeuw - - 0,4 dwergmeeuw VD • 0,1 kleine mantelmeeuw - • 0,4 stormmeeuw - • 0,2 visdief/noordse stern VD • 0,2 alk/zeekoet - - 0,1

Totaal 1,5 * status: ishd = instandhoudingsdoelstelling in genoemde gebied VR/itz = soort van bijlage 1 Vogelrichtlijn en/of doelsoort Handboek Natuurdoeltypen (Bal e.a., 2001) VD = Natura 2000-gebied Voordelta

48

6 Overzichtvaneffecten

6.1 Transport

6.1.1 Tijdelijkeeffectenvantransportophabitatsensoorten Diversiteit habitats Tijdelijke effecten op de oppervlakte en de kwaliteit van habitats treden op als gevolg van de aanleg van de transportleiding en de elektriciteitskabel in de zeebodem. Het gaat om de tijdelijke vernietiging van een bepaalde oppervlakte zeebodem als gevolg van het ingraven van de transportleiding en elektriciteitskabel en de daarmee gepaard gaande verhoogde vertroebeling van het zeewater. Hierdoor treedt lokaal, ter plaatse van de aanleg sterfte van bodemdieren op en een kortdurende vermindering van het doorzicht. Daarnaast is onderzocht in hoeverre effecten zijn te verwachten van extra emissies door de toename van het aantal vaarbewegingen die nodig zijn voor de aanleg van de transportleiding en de elektriciteitskabel. De effecten zijn echter dermate gering dat ze tot een verwaarloosbaar klein effect op de kwaliteit van het habitat leiden. Tabel 6-1 bevat het overzicht van de gesommeerde effecten. Tabel 6-1 Overzicht van maximale tijdelijke effecten van de aanleg van de buisleiding voor het CO2 transport en de elektriciteitskabel op de oppervlakte en kwaliteit van habitats

voorkeurstracé kortste tracé basisalternatief variant electr.kab. basisalternatief variant electr.kab. kustzee - oppervlakte (km2) 0,13 0,26 0,08 0,16 kustzee - kwaliteit verwaarloosbaar verwaarloosbaar verwaarloosbaar verwaarloosbaar offshore - oppervlakte (km2) 0,23 0,46 0,24 0,48 offshore - kwaliteit verwaarloosbaar verwaarloosbaar verwaarloosbaar verwaarloosbaar Diversiteit soorten Er worden tijdens de aanleg van het tracé voor de transportleiding en de elektriciteitskabel tijdelijke effecten op soorten verwacht. Deze zijn samengevat in Tabel 6-2. Bij de aanleg is de hiermee gepaard gaande toename in de onderwatergeluidsniveaus maatgevend voor de effecten op zeezoogdieren en vissen. De effecten zijn het gevolg van geluid dat wordt gegenereerd door de verschillende schepen die bij de aanleg van de transportleiding en de elektriciteitskabel zijn betrokken en eventueel het baggerschip dat wordt ingezet bij het afvlakken van mogelijk aanwezige zandgolven. Effecten op foeragerende kust- en zeevogels zijn het gevolg van verstoring door de aanwezigheid van de verschillende schepen die bij de aanleg zijn betrokken. Hierdoor is een deel van de Noordzee mogelijk minder geschikt om te foerageren. De overige onderzochte, tijdelijke effecten van bodemverstoring, troebeling en emissies op bodemdieren, vissen en zeezoogdieren zijn nul of verwaarloosbaar. Voor bruinvissen vormt de maximale beïnvloede oppervlakte van 1,2 km2 bij een verblijf van 24 uur binnen de beïnvloedingscontour normaliter in februari/maart, als de dichtheden het hoogst zijn, het leefgebied voor nog niet eens 1 bruinvis (feitelijk 0,6). Dit is zo weinig dat geconcludeerd kan worden dat effecten op de totale Noordzee-populatie van 260.00-490.00 exemplaren kunnen worden uitgesloten. Bovendien zal een op vissen jagende bruinvis zeker niet meer dan 24 uur in een gebiedje van 1,2 km2 verblijven, temeer daar vissen gevoeliger zijn voor het laag frequente geluid en het gebied eerder zullen mijden. Voor Gewone zeehonden is de maximale verstoringscontour (bij een verblijf van 24 uur) aanzienlijk groter als gevolg van de grotere gevoeligheid van zeehonden voor laag frequent geluid (zie Figuur 5-2). Normaliter zouden binnen de maximale verstoringscontour (bij een verblijf van 24 uur) op enig moment 6 tot 16 Gewone zeehonden kunnen worden aangetroffen. Dit betreft 0,1 tot 0,3 % van de totale Nederlandse populatie. De oppervlakte die wordt ingesloten door de, voor vissen maximale verstoringscontour voor onderwatergeluid beslaat voor grote en kleine vissen respectievelijk 50 en 314 km2. Dit is ten opzichte van het totale leefgebied voor vissen een verwaarloosbare oppervlakte, zeker omdat het een tijdelijk effect betreft. Tijdens de aanleg kan de verhoogde activiteit van diverse schepen leiden tot (visuele) verstoringseffecten van kust- en zeevogels. De, met de voortgang van de aanleg verschuivende oppervlakte waarom het gaat, vormt normaliter het foerageergebied voor 87 tot 154 vogels.

49

Tabel 6-2 Overzicht van tijdelijke effecten van de aanleg van de transportkabel en de elektriciteitskabel op soorten en de duur van deze effecten; effecten op vissen en zeezoogdieren zijn uitgedrukt als oppervlakte beïnvloed gebied (km2) waarbinnen bij een verblijf van minimaal 24 uur tijdelijke doofheid zou kunnen optreden (TTS = temporary threshold shift); voor vogels en zeezoogdieren is (ook) het maximaal aantal verstoorde individuen weergegeven

Soort(groep) voorkeurstracé kortste tracé basisalternatief variant electr.kab. basisalternatief variant electr.kab. Duur aanleg (weken) 4 8 3 6

vissen opp. 50-314 50-314 50-314 50-314

kust 154 154 154 154 foeragerende kust- en zeevogels open zee 87 87 87 87 broedvogels MV1 mogelijke verstoring tijdens aanleg

opp. 1,2 1,2 1,2 1,2 Bruinvis aantal 0,6 0,6 0,6 0,6 opp. 314 314 314 314 Gewone en grijze

zeehond aantal 6-16 6-16 6-16 6-16

6.1.2 Permanente(kansop)effectenvantransportophabitatsensoortenTijdens de exploitatiefase zijn uitsluitend als gevolg van het (onwaarschijnlijke) optreden van een calamiteit effecten op de zeenatuur te verwachten. Overige mogelijke effecten als gevolg van emissies, onderwatergeluid en visuele verstoring zijn alle als nul of verwaarloosbaar ingeschat. Bij het door een calamiteit scheuren van de transportleiding kan plotseling veel CO2 vrijkomen. Omdat het gas zich in een zogenaamde ‘bubble plume’ snel naar het wateropppervlak verplaatst, zijn geen noemenswaardige effecten op bodemdieren, vissen of zeezoogdieren te verwachten. Vogels die op of in de nabijheid van het wateroppervlak foerageren kunnen echter wel worden getroffen, aangezien CO2 zwaarder is dan lucht en zich als een deken/wolk over het wateroppervlak zal verspreiden. Lokaal kan de concentratie CO2 zo hoog zijn dat vogels die zich hier bevinden verdoofd raken of sterven. Afhankelijk van de locatie van de gebeurtenis kan dit op open zee maximaal 10 vogels treffen en in de kustzone 20 vogels. Ten opzichte van de totale populatieomvang van de soorten is dit een verwaarloosbaar aantal. Bovendien betreft het een eenmalig effect waarvan de kans dat het tijdens de exploitatiefase optreedt uitermate gering is.

6.2 Platform

6.2.1 Tijdelijkeeffectenplatformophabitatsensoorten Diversiteit habitats Alle mogelijke tijdelijke effecten van het aanpassen van het platform en het injectiesysteem op de oppervlakte en kwaliteit van habitats zijn nul of verwaarloosbaar. Tabel 6-3 Overzicht van tijdelijke effecten van het aanpassen van het platform en het CO2 injectiesysteem; effecten op vissen en zeezoogdieren zijn uitgedrukt als oppervlakte beïnvloed gebied (km2) waarbinnen bij een verblijf van minimaal 24 uur tijdelijke doofheid zou kunnen optreden (TTS = temporary threshold shift); voor vogels en zeezoogdieren is (ook) het maximale aantal verstoorde individuen weergegeven; n.b. = niet bepaald

Effect Soort(groep) oppervlakte (km2) aantal individuen

vissen 8-50 n.b. foeragerende kust- en zeevogels verwaarloosbaar verwaarloosbaar Bruinvis 0,2 <1 Gewone en grijze zeehond 50 2-3 Diversiteit soorten De werkzaamheden voor het aanpassen van het platform en het CO2 injectiesysteem hebben tijdelijk zeer beperkte effecten op soorten tot gevolg. In vergelijking met de effecten van de aanleg van de transportleiding en de elektriciteitskabel is de omvang van de effecten beduidend geringer. Deze zijn samengevat in Tabel 6-3. Net als bij de tijdelijke effecten van Transport is de met de activiteiten gepaard gaande toename in de onderwatergeluidsniveaus maatgevend voor de effecten op zeezoogdieren en

50

vissen. De effecten zijn het gevolg van geluid dat ontstaat tijdens het wegboren van de pluggen in de voormalige gasputten om ze geschikt te maken voor CO2 injectie. Alle overige verstorende effecten op vissen, vogels, zeezoogdieren en de kwaliteit van habitats zijn nul of verwaarloosbaar.

6.2.2 Permanente(kansop)effectenplatformophabitatsensoortenHet enige, tijdens de exploitatiefase mogelijk optredende effect van enige betekenis betreft het als gevolg van een calamiteit plotseling vrijkomen van CO2 uit het voormalige gasveld als gevolg van het scheuren van een leiding of aansluiting. Uit de berekeningen blijkt dat als een dergelijke gebeurtenis al optreedt de effecten op de mariene natuur zeer gering zijn: slechts 1-2 vogels zullen dan worden getroffen. Dit is een verwaarloosbaar effect.

51

7 Vergelijkingalternatievenenbeoordelingvaneffecten

7.1 Vergelijkingenbeoordelinginm.e.r.‐kader(alternatieven/varianten)Bij de beoordeling van de effecten van alternatieven in het m.e.r.-kader wordt gebruik gemaakt van de beoordelingscriteria uit 3.2, gegroepeerd naar de hoofdcriteria “diversiteit habitats” en “diversiteit soorten”. Hierna wordt op de gehanteerde beoordelingsmethoden ingegaan, gevolgd door een vergelijking en beoordeling van de tijdelijke en permanente effecten van de alternatieven voor het onderdeel Transport en Platform/Opslag.

7.1.1 DiversiteithabitatsHet hoofdcriterium diversiteit habitst heeft betrekking op het duurzame behoud van verschillende habitats op nationale en internationale schaal. Het gaat hierbij primair om het behoud van het natuurdoeltype of habitattype als zodanig, niet om de rijkdom aan waardevolle soorten. De betekenis van een natuurdoeltype of habitattype wordt bepaald door de mate van “bedreigdheid” op beide schaalniveaus. Effecten worden beoordeeld aan de hand van oppervlakteveranderingen in natuurdoeltypen. Er is geen algemeen geaccepteerde beoordelingsmethode van effecten op natuurdoeltypen. Er is daarom aangesloten bij de beoordelingsmethode die in het MER Maasvlakte 2 is gebruikt (Vertegaal et al., 2007). Dit betekent dat effecten op het natuurdoeltype “hoogdynamische zandige zone van de open zee”, waar in dit MER sprake van is, op een 5-puntenschaal op de in Tabel 7-1 weergegeven wijze worden beoordeeld. Tabel 7-1 Beoordeling effecten op diversiteit ecosystemen in m.e.r.-kader

omvang effect beoordeling (m.e.r.-kader) < −1.000 ha − − −200 tot −1.000 ha − −200 tot + 200 ha 0 +200 tot +1.000 ha + > +1.000 ha ++

7.1.2 DiversiteitsoortenBij de beoordeling van effecten op het hoofdcriterium “(inter)nationale diversiteit soorten” is de achterliggende beleidsmatige doelstelling (behoud/bescherming van op nationale en/of internationale schaal bedreigde soorten) al verdisconteerd in de toespitsing op “aandachtssoorten” (zie paragraaf 3.2.2). De beoordeling per soortgroep is mogelijk aan de hand van de absolute verandering in aantallen en van de relatieve verandering ten opzichte van het totaal aantal in het studiegebied. De beoordeling op dit aspect vindt plaats per soortgroep. De beoordeling wordt gebaseerd op de relatieve veranderingen in aantallen per soortgroep, afgezet tegen de omvang van de totale Nederlandse of Noordzeepopulatie conform de criteria zoals weergegeven in onderstaande Tabel 7-2. Tabel 7-2 Beoordeling effecten op diversiteit soorten in m.e.r.-kader

relatieve verandering beoordeling (m.e.r.-kader) < −5% − − −1 tot −5% − −1 tot +1% 0 +1 tot +5% + > +5% ++

7.1.3 VergelijkingenbeoordelingDe beoordeling van de alternatieven voor het CCS demonstratieproject op de criteria voor natuur staan vermeld in onderstaande

Tabel 7-3. Ondanks dat er kleine tijdelijke effecten als gevolg van visuele verstoring (vogels) en verstoring door onderwatergeluid (vissen, zeezoogdieren) worden verwacht, zijn deze conform het gehanteerde beoordelingskader alle als neutraal (0) beoordeeld. Dit geldt ook voor de tijdelijke effecten op de oppervlakte en kwaliteit van habitats. Tijdelijke effecten die als gevolg van een calamiteit tijdens de exploitatiefase kunnen optreden zijn eveneens dermate gering dat zij als neutraal zijn beoordeeld.

52

Tabel 7-3 Vergelijking en beoordeling alternatieven voor Transport en Platform/opslag op het aspect natuur

Transport Platform/opslag voorkeurstracé kortste tracé

criterium

BA variant BA variant alle alternatieven

tijdelijke effecten (aanleg en verwijderen) diversiteit ecosystemen - oppervlakte 0 0 0 0 0 - kwaliteit 0 0 0 0 0 diversiteit soorten - bodemdieren 0 0 0 0 0 - vissen 0 0 0 0 0 - vogels 0 0 0 0 0 - zeezoogdieren 0 0 0 0 0 (semi)permanente effecten (exploitatie en onderhoud) diversiteit ecosystemen - oppervlakte 0 0 0 0 0 - kwaliteit 0 0 0 0 0 diversiteit soorten - bodemdieren 0 0 0 0 0 - vissen 0 0 0 0 0 - vogels 0 0 0 0 0 - zeezoogdieren 0 0 0 0 0

7.2 Natuurbeschermingswet1998Voor het toetsingskader van de Natuurbeschermingswet 1998, waarmee sinds oktober 2005 de EU Vogel- en Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving zijn geïmplementeerd, is primair het eventuele optreden van effecten op instandhoudingsdoelstellingen van belang, alsmede de beoordeling van de significantie daarvan. Instandhoudingsdoelstellingen gelden steeds in relatie tot Natura 2000-gebieden, zoals deze op dit moment zijn aangemeld bij de Europese Commissie. In relatie tot het CCS-demonstratieproject zijn uitsluitend effecten op gewone en grijze zeehond relevant. Eventuele, buiten Natura 2000-gebieden optredende effecten op foeragerende dieren zouden namelijk kunnen doorwerken naar instandhoudingsdoelstellingen voor deze soorten in de Natura 2000-gebieden. Nederlandse Natura 2000-gebieden waar voor gewone en grijze zeehonden instandhoudingsdoelstellingen gelden, zijn Waddenzee, Noordzeekustzone, Voordelta en Vlakte van de Raan. Significante effecten van het project op overige instandhoudingsdoelstellingen voor deze gebieden, waaronder effecten op de oppervlakte en kwaliteit van habitattype 1110 in de Voordelta, de Vlakte van de Raan en de Noordzeekustzone kunnen worden uitgesloten. Tijdens de aanleg van de transportleiding (al dan niet in combinatie met een elektriciteitskabel) en de aanpassing van het injectieplatform is het onderwater geluidsniveau rond de aanleglocatie tijdelijk verhoogd. De geschatte maximale geluidsniveaus zijn van dien aard dat gewone en grijze zeehonden die binnen een bepaalde afstand van de aanleglocatie (langdurig) foerageren of van het ene naar het andere Natura 2000-gebied trekken tijdelijke gehoorschade (TTS) zouden kunnen oplopen. Tijdens de aanleg van de transportleiding en de elektriciteitskabel zouden normaliter binnen de maximale verstoringscontour (bij een verblijf van 24 uur) op enig moment 6 tot 16 gewone zeehonden kunnen worden aangetroffen. Dit betreft 0,1 tot 0,3 % van de totale Nederlandse populatie. De verstoorde oppervlakte (bij een verblijf van 24 uur) bedraagt 314 km2. De genoemde verblijftijd van 24 uur is echter zeer lang en niet realistisch. Binnen die periode heeft een zeehond ruim voldoende tijd om zich naar een veiliger afstand te verplaatsen. Bij té hoge geluidsniveaus zullen zeehonden de bron mijden. ‘Worst case’ is geschat dat een zeehond respectievelijk tot 28 en 36 minuten op een afstand van 100 m van een pijpenlegger of een baggerschip kan verblijven zonder tijdelijke gehoorschade op te lopen. Dit is ruim voldoende tijd om van de bron weg te zwemmen of de bron te passeren. Voor de grijze zeehond, die een vergelijkbare gevoeligheid voor onderwatergeluid heeft, is de redenering vergelijkbaar. De niveaus van het tijdens de aanpassing van de putten voor de injectie van CO2 geproduceerde onderwatergeluid zijn geringer dan tijdens de aanleg van de transportleiding en leiden derhalve ook niet tot wezenlijke negatieve effecten op zeehonden. De conclusie is dat het CCS-demonstratieproject zowel tijdens de aanlegfase als de exploitatiefase geen (significant) negatieve gevolgen voor het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen in mariene Natura 2000-gebieden heeft.

53

7.3 Flora‐enfaunawetensoortbeschermingHabitatrichtlijnVeel soorten waarvoor Nederland een belangrijke functie vervult zijn beschermd via de in de Natuurbeschermingswet vastgelegde gebiedsbescherming. De bescherming van soorten buiten deze gebieden is in Nederland wettelijk vastgelegd in de Flora- en faunawet. De wet is van toepassing op het deel van het NCP dat binnen de 12-mijls zone is gelegen. Daarbuiten zijn de soorten van de diverse bijlagen van de Vogel- en Habitatrichtlijn ook beschermd, maar dan via de rechtstreekse werking van de richtlijnen. Het plangebied voor het CCS-demonstratieproject ligt in zijn geheel binnen de 12-mijls zone, dus binnen het werkingsgebied van de Flora- en faunawet. Bij de toetsing van effecten gaat het om het opzettelijk doden of vangen van soorten, het vernielen van voortplantingsplaatsen of het verstoren met name gedurende de voortplantingsperiode. De toetsing moet bestaan uit het beoordelen of de effecten zodanig zijn dat de gunstige staat van instandhouding van de populaties van de betrokken soorten in hun natuurlijke verspreidingsgebied in het geding is. In hoofdstuk 6 wordt een overzicht gegeven van de tijdelijke en permanente effecten op soorten. Een deel van de soorten is beschermd op grond van de Flora- en faunawet al dan niet via vermelding op tabel 2 of 3 van de vrijstellingsregeling van februari 2005. Tijdens de exploitatiefase van het CCS-demonstratieproject zijn, naast de effecten van het bij een calamiteit vrijkomen van CO2, geen effecten op soorten te verwachten. De mogelijke effecten die optreden betreffen met name tijdelijke effecten van onderwatergeluid op vissen en zeezoogdieren. Daarnaast treedt in de aanlegfase mogelijk enige verstoring van foeragerende kust- en zeevogels op. Hierbij worden echter geen vaste rust- of verblijfplaatsen verstoord. Tijdens de aanleg van het op land gelegen deel van de buisleiding kan, als geen maatregelen worden getroffen, niet worden uitgesloten dat er – tijdelijk – negatieve effecten op broedvogelsoorten als stormmeeuw, kluut, kleine plevier e.d. optreden. Een eventuele negatieve invloed op de gunstige staat van instandhouding kan daarbij worden uitgesloten. Als voor en tijdens de aanleg de juiste mitigerende maatregelen worden getroffen, kunnen mogelijk schadelijke effecten op broedvogels worden voorkomen10. Effecten van de tijdelijke toename van onderwatergeluid op de populaties van gewone en grijze zeehond zijn besproken in 7.2, waar getoetst is aan de Natuurbeschermingswet. Uit deze toetsing kan worden afgeleid dat de kans dat Gewone en Grijze zeehonden tijdelijke gehoorschade oplopen door de tijdelijke en lokale toename van het onderwatergeluid tijdens de aanleg verwaarloosbaar is. De dieren lopen alleen tijdelijke gehoorschade op als ze langer dan ongeveer een half uur binnen een afstand van 100 m van de geluidsbron verblijven. Een zeehond die zich tijdens een foerageertocht in de buurt van de aanleglocatie bevindt, zal uit nieuwsgierigheid misschien ’even komen kijken’, maar zal al snel zijn geplande route vervolgen. Bruinvissen zijn minder gevoelig voor het tijdens de aaneg door schepen geproduceerde laagfrequent geluid dan zeehonden en zouden 4 tot 7,5 uur binnen een afstand van 100 m van de geluidbron kunnen blijven zonder tijdelijke gehoorschade op te lopen. Bruinvissen zijn echte zwemmers en zullen nooit zo lang op dezelfde locatie blijven. Tijdelijke effecten op bruinvissen kunnen daarom worden uitgesloten. Naast bruinvissen en zeehonden komt er nog een viertal andere, via de Habitatrichtlijn en daarmee dus ook via tabel 3 van de Flora- en faunawet beschermde zeezoogdiersoorten in- en in de nabijheid van het plangebied voor (zie 0). De aantallen van deze soorten zijn echter dermate laag en de mobiliteit en het totale verspreidingsgebied dermate groot dat de kans dat een of meer exemplaren tijdens de aanleg negatieve effecten van het project ondervinden kan worden uitgesloten. Dit geldt ook voor de beschermde vissoorten en met name voor de soorten van tabel 3, te weten de steur Acipenser sturio en de houting Coregonus lavarethus oxyrinchus (zie Tabel 4-6 voor een overzicht van aandachtssoorten vissen, inclusief de wettelijke status en het voorkomen in het studiegebied). Voor deze soorten, die niet of zeer sporadisch in het plangebied voorkomen, is het plangebied niet van specifiek belang als leefgebied. Effecten op deze soorten kunnen dus worden uitgesloten. Naast de steur en de houting zijn 11 andere, in het plangebied (mogelijk) voorkomende vissoorten volgens het regime van tabel 2 van de Flora- en faunawet beschermd (vrijstelling met gedragscode of ontheffing o.b.v. lichte toets). De status van deze soorten is wat onduidelijk, omdat zij niet als zodanig in de Staatscourant zijn gepubliceerd. De soorten komen alle in (delen van) het gebied rond de aanleglocatie voor (zie Tabel 4-6). Het is dan ook niet uit te sluiten dat individuele vissen tijdelijke effecten van het tijdens de aanleg van de transportleiding en de aanpassing van het platform geproduceerde onderwatergeluid ondervinden. Vissen die te lang in de nabijheid van de aanleglocatie verblijven, zouden tijdelijke gehoorschade kunnen oplopen. Afhankelijk van de activiteit (pijpen leggen of baggeren) gaat het op een afstand van 100 m van de geluidsbron om een maximale verblijftijd van respectievelijk 14 en 28 minuten. 10Mitigerende maatregelen zijn: buiten broedseizoen werken en/of locatie ongeschikt houden en/of buiten de verstoringsafstand van broedgevallen blijven.

54

Ook als deze verblijftijd wordt overschreden kan sterfte van vissen als gevolg van de optredende geluidsniveaus echter worden uitgesloten. Tezamen met het feit dat het plangebied niet van specifiek belang is als leefgebied voor de soorten en het beïnvloedingsgebied verwaarloosbaar klein is ten opzichte van het totale leefgebied is de conclusie dan ook dat de duurzame instandhouding van de soorten niet in het geding is.

7.4 NotaRuimteenIntegraalBeheersplanNoordzee2015(EHS)Het Nederlandse deel van de Continentaal Plat (NCP) behoort sinds de inwerkingtreding van de Nota Ruimte in zijn geheel tot de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het beschermingsregime van de EHS is daarmee dus ook op het plangebied van toepassing. In het kader van het Integraal Beheersplan Noordzee 2015 zijn op het NCP gebieden met bijzondere ecologische waarden aangewezen. Deze omvatten de reeds aangewezen Natura 2000-gebieden en aangemelde gebieden waarop beschermingsformules van de Vogel- en Habitatrichtlijn en dus die van de Natuurbeschermingswet 1998 van toepassing zijn. Voor toetsing van effecten op Natura 2000-gebieden wordt verwezen naar 7.2. Ook het niet specifiek beschermde, overige deel van de EHS wordt door de aanleg en exploitatie van de transportleiding da wel het platform c.q. het injectiesysteem niet aangetast. Er treden weliswaar kleine en tijdelijke effecten op de oppervlakte van het natuurdoeltype “hoog dynamische zandige zone van de open zee” (max. 72 ha), op, maar dit is een verwaarloosbaar tijdelijk verlies, afgezet tegen de totale oppervlakte van 1.870.000 ha van dit natuurdoeltype op het NCP (0,004%).

7.5 OSPARDoel van het OSPAR-verdrag is de bescherming en het behoud van de mariene ecosystemen en de biodiversiteit. De bepalingen zijn vooral gericht op het terugdringen van verontreiniging. Voor wat betreft de bescherming van soorten is in 2008 een lijst vastgesteld met habitats en soorten die bescherming behoeven. Voor wat betreft het Nederlandse deel van de Noordzee gaat het daarbij om een drietal soorten bodemdieren (noordkromp, purperslak, platte oester), 5 vissoorten (gevlekte rog, kabeljauw, zeeprik, houting, zalm) en de bruinvis. Voor al deze soorten geldt dat geen substantiële effecten van de aanleg en exploitatie van de transportleiding da wel het platform c.q. het injectiesysteem zijn te verwachten. De soorten komen niet of nauwelijks in het beïnvloedingsgebied voor en/of hebben een verspreidingsgebied dat vele malen groter is dan de omvang van het gebied waar effecten zouden kunnen optreden.

7.6 KaderrichtlijnMarieneStrategieDe kern van de Kaderrichtlijn mariene strategie wordt gevormd door de verplichting voor de lidstaten om mariene strategieën vast te stellen met betrekking tot de onder hun soevereiniteit of rechtsmacht vallende wateren voor de betreffende mariene regio of subregio. Voor Nederland is dat de subregio Noordzee als onderdeel van het noordoostelijke deel van de Atlantische oceaan. In de mariene strategieën dient een “ecosysteemgerichte benadering op het beheer van menselijke activiteiten” te worden toegepast en dient bovendien “het duurzaam gebruik van mariene goederen en diensten door de huidige en toekomstige generaties” mogelijk te worden gemaakt. De Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KRM) is in 2008 in werking getreden en richt zich op het bereiken van de Goede Milieutoestand (GMT) in alle Europese zeeën in 2020, waarbij de bescherming van het mariene milieu en duurzaam gebruik in balans zijn. Deze GMT kan worden beschreven aan de hand van11 kwaliteitselementen, waarvan er een 5–tal min of meer ecologisch van aard zijn en waarover op grond van het voor dit achtergrondrapport ‘Mariene Natuur’ uitgevoerde onderzoek uitspraken zijn te doen. Omdat de elementen nog niet nader zijn uitgewerkt in de vorm van indicatoren en milieudoelen, is het in dit MER uitsluitend mogelijk globale uitspraken over de mogelijke effecten van het project op de 5, voor deze rapportage relevante elementen te doen. Deze zijn in onderstaande Tabel 7-5 opgenomen.

55

Tabel 7-4 Toetsing van effecten van CCS-demonstratieproject aan ecologische kwaliteitselementen voor de Goede Milieutoestand (Kaderrichtlijn Mariene Strategie)

KRM-element toelichting mogelijk effect oordeel Biologische diversiteit soorten, habitats, ecosysteem

structuur en functie (Cochrane et al, 2010)

geen 0

Niet-inheemse soorten door menselijk handelen geïntroduceerd (Schipper & Prins, 2009)

geen 0

Commerciële vis en schaal- en schelpdieren

populaties blijven binnen veilige biologische grenzen en vertonen een opbouw qua leeftijd en omvang die kenmerkend is voor een gezond bestand (Schipper & Prins, 2009)

geen 0

Voedselketens de elementen van de mariene voedselketens komen voor in normale dichtheden en diversiteit en op niveaus die de dichtheid van de soorten op lange termijn en het behoud van hun volledige voortplantingsvermogen garanderen (Schipper & Prins, 2009)

• tijdelijk, lokaal en verwaarloosbaar verlies van bodemdieren

• tijdelijke, lokale verwaarloosbare toename van concentratie zwevend stof in het water (mogelijk effect op algengroei)

0

Eutrofiëring door mens teweeg gebracht toename van concentraties nutriënten met toename van productie van organisch materiaal tot gevolg

lokale en verwaarloosbare toename van nitraat en sulfaat

0

7.7 KaderrichtlijnWaterDe Kaderrichtlijn water heeft betrekking op de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwateren en grondwater. De richtlijn heeft volgens artikel 1 tot doel: • de kwaliteit van de aquatische ecosystemen te beschermen en te verbeteren; • bevorderen van duurzaam gebruik van water, op basis van bescherming van de beschikbare

waterbronnen op lange termijn; • verschaffen van een verhoogde bescherming en verbetering van het aquatische milieu, onder andere

door specifieke maatregelen voor de progressieve vermindering van lozingen, emissies en verliezen van prioritaire stoffen en door het stopzetten of geleidelijk beëindigen van lozingen, emissies of verliezen van prioritaire gevaarlijke stoffen;

• zorgen voor de progressieve vermindering van de verontreiniging van grondwater en verdere verontreiniging hiervan wordt voorkomen;

• bijdragen aan afzwakking van de gevolgen van overstromingen en perioden van droogte. De Kaderrichtlijn water is van toepassing op alle oppervlaktewateren, waaronder binnenwateren, overgangswateren, kustwateren en, voor zover het de chemische toestand betreft, ook territoriale wateren. Onder kustwateren verstaat de richtlijn: “de oppervlaktewateren, gelegen aan de landzijde van een lijn waarvan elk punt zich op een afstand bevindt van één zeemijl zeewaarts van het dichtstbijzijnde punt van de basislijn vanwaar de breedte van de territoriale wateren wordt gemeten, zo nodig uitgebreid tot de buitengrens van een overgangswater” (artikel 2(7)). Het plangebied van het onderdeel Transport van het CCS-demonstratieproject ligt voor een (klein) deel in het type K1 (polyhalien tot euhalien, niet beschut kustwater). Tot dit type behoort de Voordelta, de Hollandse kust en het zeewaarts van de Waddeneilanden gelegen deel van de Nederlandse kust.

56

Bij toetsing van eventuele effecten van het project aan de doelen van Kaderrichtlijn water gaat erom te beoordelen of het project het bereiken van de Goede Ecologische Toestand zou kunnen verhinderen. De ecologische toestand van het kustwater wordt afgemeten aan: • Fytoplankton, met als indicatoren

o de zomergemiddelde concentratie chlorofyl-a (biomassa) o de maximale abundantie van de schuimvormende (plaag)alg Phaeocystis sp. (maat voor

soortensamenstelling); • Macrofauna, met als samenhangende, in de zogenaamde Benthic Quality Index geïntegreerde

indicatoren o de relatie tussen primaire productie van het systeem en de gemiddelde biomassa bodemdieren o areaal leefgebieden en eco-elementen o benthosgemeenschap binnen het leefgebied of ecotoop

• Algemene Fysisch-chemische kwaliteitselementen, met als deelmaten thermische omstandigheden, zuurstofhuishouding, zoutgehalte, nutriënten en doorzicht

• Hydromorfologie, met als deelmaten stroomrichitng, getijverschil, golfhoogte, waterdiepte, mineraal slib, mineraal zand, natuurlijke oever).

De enige mogelijke effecten van het onderdeel Transport betreffen de tijdelijke effecten van de aanleg van de transportleiding en de elektriciteitskabel. In de exploitatiefase zijn geen effecten op de KRW-indicatoren te verwachten. De in 5.3.3. en 5.3.4 besproken en in 6.1.1 samengevatte tijdelijke effecten zijn echter dermate gering en lokaal dat ze het al dan niet bereiken van de Goede Ecologische Toestand van het kustwater zeker niet in de weg staan.

57

8 Literatuur Aarts, G., M. MacKenzie, B. McConnell, M. Fedak & J. Matthiopoulous, 2008. Estimating space-use and

habitat preference from wildlife telemetry data. Ecography, on line publication. doi: 10.1111/j.2007.0906-7590.05236.x.

Ainslie, M.A. 2010. Principles of Sonar Performance Modeling, Springer Arends, E., R. Groen, T. Jager & A. Boon, eds. (2008). Passende Beoordeling windpark West-Rijn.

Pondera, Royal Haskoning, Bureau Waardenburg, A&W Ecologisch Onderzoek, IMARES, Deltares, HWE, Arcadis. In opdracht van Airtricity.

Arts, F.A. 2008. Trends en verspreiding van zeevogels en zeezoogdieren op het Nederlands Continentaal Plat 1991 – 2007. Rapport RWS Waterdienst 2008.058

Arts, F.A. 2009. Trends en verspreiding van zeevogelsen zeezoogdieren op het Nederlands Continentaal Plat 1991 – 2008. RWS Waterdienst BM 09.08

Arts, F.A. 2010. Midwintertelling van zee-eenden in de Waddenzee en deNederlandse kustwateren, januari 2010. RWS Waterdienst BM 10.16

Asjes, J., I.Y.M. Tulp, W. Dekker, H.J.L. Heessen, N. Daan & R.E. Grift, 2004. Kwaliteitsparameters en meetmethoden voor de monitoring en evaluatie van de effecten van de Maasvlakte 2 op vis. RIVO rapport nummer C036/04

Bal, D., H.M. Beije, M. Fellinger, R. Haveman, A.J.F.M. van Opstal & F.J. van Zadelhoff, 2001. Handboek Natuurdoeltypen. 2e geheel herziene editie. Expertisecentrum LNV, Wageningen

Baptist, H.J.M. & P.A. Wolf, 1993. Atlas van de vogels van het Nederland Continentaal Plat. Rijkswaterstaat Dienst Getijdewateren, Middelburg

Berkenbosch, R.J., G.J.M. Meulepas, L.Brouwer, M. Van Ledden, F. Heinis, C.T.M. Vertegaal, M. Van Zanten & H. De Mars. Milieueffectrapport Aanleg Maasvlakte 2 – Hoofdrapport. Havenbedrijf Rotterdam NV

Berrevoets, C.M. & F.A. Arts, 2001, 2002, 2003. Ruimtelijke analyses van zeevogels: verspreiding van de Noordse stormvogel, Alk/Zeekoet, Drieteenmeeuw op het Nederlands Continentaal Plat. RIKZ, Middelburg

Bisseling, C.M., C.J.F.M. van Dam, A.C. Schippers, P. van der Wielen & W. Wiersinga, 2001. Met de natuur in zee. Rapportage project ‘Ecosysteemdoelen Noordzee’, kennisfase. Expertisecentrum LNV, Wageningen

Bouma, S., G.W.N.M. van Moorsel, R.H. Witte & R. Lensink, 2002. Directe relaties tussen gebruiksfuncties en aquatische natuurwaarden in de Voordelta. Bureau Waardenburg rapportnr. 02-077. In opdracht van Expertisecentrum PMR.

Brasseur, S., P. Reijnders, O.D. Henriksen, J. Carstensen, J. Tougaard, J. Teilmann, M. Leopold, K. Camphuysen & J. Gordon, 2004. Baseline data on the harbour porpoise, Phocoena phocoena, in relation to the intended wind farm site NSW, in the Netherlands. Alterra-rapport 1043, 80p.

Brasseur, S.M.J.M. & P.J.H. Reijnders, 2001. Zeehonden in de Oosterschelde, fase 2. Alterra-rapport 353: 58 pp.

Brasseur, S.M.J.M., M. Scheidat, G.M. Aarts, J.S.M. Cremer & O.G. Bos, 2008. Distribution of marine mammals in the North Sea for the generic appropriate assessment of future offshore wind parks. IMARES Report to Deltares.

Bruinzeel, L.W., J. Van Belle & L. Davids, 2009. The impact of conventional illumination of offshore platforms in the North Sea on migratory bird populations. Commissioned by Ministery of Public Works, Rijkswaterstaat, Waterdienst. A&W rapport 1227. Altenburg & Wymenga, ecologisch onderzoek, Feanwâlden

Camphuysen, C.J. & G. Peet, 2006. Walvissen en dolfijnen in de Noordzee. Fontaine Uitgevers / Stichting De Noordzee.

Camphuysen, C.J. & M.F. Leopold, 1994. Atlas of the seabirds in the Southern North Sea. IBN-DLO/NZG/NIOZ, Texel

Camphuysen, C.J., M.S.S. Lavaleye & M.F. Leopold, 1999. Vogels, zeezoogdieren en macrobenthos bij het zoekgebied voor gaswinning in mijnbouwvak Q4 (Noordzee). NIOZ/CSR/IBN-DLO, Texel

Chapman, C.J. & O. Sand, 1974. Field studies of hearing in two species of flatfish Pleuronectes platessa L. and Limanda limanda L. (family Pleuronectidae). Comp. Biochem. Physiol. 47A: 371-385.

Cochrane, S.K.J., D.W. Connor, P. Nilsson, I. Mitchell, J. Reker, J. Franco, V. Valavanis, S. Moncheva, J. Ekebom, K. Nygaard, R. Serrão Santos, I. Naberhaus, T. Packeiser, W. van de Bund and A.C. Cardoso 2010. Marine Strategy Framework Directive. Guidance on the interpretation and application of Descriptor 1: Biological diversity. Report by Task Group 1 on Biological diversity for the European Commission’s Joint Research Centre, Ispra, Italy.

58

ConsortiumArcadis-Technum, 2007. Verruiming vaargeul Beneden-Zeeschelde en Westerschelde – hoofdrapport Passende Beoordeling. In opdracht van Technische Scheldecommissie

Couperus, A.S., C.J.G. van Damme, I. Tulp, S. Tribuhl, I. Pennock en H.J.L. Heessen, 2009. Vis in de Voordelta: nulmetingen 2007 in het kader van de aanleg van de Tweede Maasvlakte. IMARES rapport C061/08. In opdracht van Rijkswaterstaat Waterdienst

Craeymeersch, J.A., W. Dimmers & W. Sistermans, 1998. Het macrobenthos in het mondingsgebied van de Nieuwe Waterweg en het Haringvliet. Een voorstudie in het kader van Maasvlakte 2. NIOO-CEMO Rapporten 1998-5

Craeymeersch, J.A.& V. Escaravage, 2010.Benthos van zandwingebied Maasvlakte 2, beïnvloede gebieden en referentiegebieden: nulmeting 2008. IMARES rapportnummer C106/09. NIOO-Monitor Taskforce Publication Series

Daan, N., 2000. De Noordzee-visfauna en criteria voor het vaststellen van doelsoorten voor het natuurbeleid. RIVO Rapport C031/00.

Daan, R. & M. Mulder, 2000. The macrobenthic fauna in the Dutch sector of the North Sea in 1999 and a comparison with previous data. NIOZ-Rapport 2000-7

Daan, R. & M. Mulder, 2003. The macrobenthic fauna in the Dutch sector of the North Sea in 2002 and a comparison with previous data. NIOZ-Rapport 2003-5.

Daan, R., M.J.N. Bergman & G.C.A. Duineveld, 1999. Macrobenthos op Loswal Noord en Noordwest in 1998, 2 jaar na verplaatsing van het stortingsgebied. NIOZ-rapport 1999-1.

Daan, R., M.J.N. Bergman & G.C.A. Duineveld, 2000. Macrobenthos op Loswal Noord en Noordwest in 1998, 3 jaar na verplaatsing van het stortingsgebied. NIOZ-rapport 2000-2.

Daan, R., M.J.N. Bergman & J.W. Santbrink, 1998. Macrobenthos op Loswal Noord en Noordwest in 1997, 1 jaar na verplaatsing van het stortingsgebied. NIOZ-rapport 1998-2.

Daan, R., M.J.N. Bergman & J.W. Santbrink, 1998. Macrobenthos op Loswal Noord en Noordwest in 1997, 1 jaar na verplaatsing van het stortingsgebied. NIOZ-rapport 1998-2.

Ecofys, 2006. MER Offshore windturbinepark Scheveningen Buiten (hoofdrapport, achtergronddocument en 3 addenda)

Enger, P., 1967. Hearing in herring. Comp. Biochem. Physiol. 22: 527-538 Frank, K.T., B. Petrie & N.L. Shackell, 2007. The ups and downs of trophic control in continental shelf

ecosystems. Trends in Ecology and Evolution 22: 236-242 Gmelig Meyling, A.W., H. Borren & J. Willemsen, 2007. Purperslak Nucella lapillus Inventarisatie en

Monitoringproject Jaarverslag 2007. ANEMOON rapportnr. 2007-15 Goderie, C.R.J., F. Heinis & C.T.M. Vertegaal, 1999. Beoordelingskader en afbakening (effecten, studiegebied

en aspecten). SM2V, Rotterdam Goudswaard, P.C., K.J. Perdon, J.J. Kesteloo, J. Jol, C. van Zweeden & J. M. Jansen, 2009. Mesheften

(Ensis directus), Strandschelpen (Spisula subtruncata), Kokkels (Cerastoderma edule), Mosselen (Mytilus edulis) en Otterschelpen (Lutraria lutraria) in de Nederlandse kustwateren in 2009. IMARES Rapport C086/09

Grift, R.E., I. Tulp, M.S. Ybema & A.S. Couperus, 2004. Baseline studies North Sea wind farms: final report pelagic fish. RIVO report nr. C047/04.

Grutters M.A.J., R.W.G. Andeweg & G. Bakker, 2011. Notitie. Betreft Onderbouwing quick scan Haskoning Maasvlakte. Bureau Stadsnatuur Rotterdam.

Hammond, P.S., P. Berggren, H. Benkel, D.L. Borchers, A. Collet, M.P. Heide-Jørgensen, S. Heimlich, A.R. Hiby, M.F. Leopold & N. Øien, 2002. Abundance of harbour porpoise and other cetaceans in the North Sea and adjacent waters. In: J. Appl. Ecology 39: 361-376.

Heinis, F., C.T.M. Vertegaal, C.R.J. Goderie & P.C. van Veen, 2007. Habitattoets, Passende Beoordeling en Uitwerking ADC-criteria ten behoeve van de vervolgbesluiten van Maasvlakte 2. In opdracht van Havenbedrijf Rotterdam NV

Holtmann, S.E., A. Groenewold, K.H.M., Schrader, J. Asjes, J.A. Craeymeersch, G.C.A., Duineveld, A.J. van Bostelen, en J. van der Meer, 1996. Atlas of the zoobenthos of the Dutch Continental Shelf. Ministry of Transport, Public Works and Water Management, North Sea Directorate, Rijswijk

Holtmann, S.E., C.C.A. Duineveld & M. Mulder, 1999. The macrobenthic fauna in the Dutch sector of the North Sea in 1998 and a comparison with previous data. NIOZ- Rapport 1999-5.

Hulskotte, J., H. Oonk & B. van Hattum, 2007. Factsheet Emissies van Coatings bij Zeescheepvaart en Visserij. Versie 3, 02.2007.

IDON, Interdepartementaal Directeuren Overleg Noordzee, 2005. Integraal Beheerplan Noordzee 2015 Janssen, J.A.M. & J.H.J. Schaminée, 2003. Europese natuur in Nederland. Habitattypen. KNNV, Utrecht Jarvis, S., J. Allen, N. Proctor, A. Crossfield, O. Dawes, A. Leighton, L. McNeill & W. Musk, 2004. North Sea

Wind Farms: NSW Lot 1Benthic Fauna. Final Report. IECS Report ZBB607.2-F-2004 to: Directorate General of Public Works and Water Management. National Institute for Coastal and marine management/RIKZ.

Kaag, N.H.B.M & V. Escaravage, 2007. Datarapportage Nulmeting Maasvlakte 2. IMARES rapportnummer: C026/07. NIOO-Monitor Taskforce Publication Series 2007-03

59

Kastelein, R.A., P. Bunskoek, M. Hagedoorn, W.L.W. Au & D. de Haan, 2002. Audiogram of harbor porpoise (Phocoena phocoena) measured with narrow-band frequency-modulated signals. In: JASA 112: 334-344

Kastelein, R.A., P.J. Wensveen & L. Hoek, 2009. Underwater detection of tonal signals between 0.125 and 100 kHz by harbor seals (Phoca vitulina). J. Acoust. Soc. Am. 125 (2): 1222-1229Southall e.a. (2007)

Kastelein, R.A., W.C. Verboom, J.M. Terhune, N. Jennings & A. Scholik, 2008. Towards a generic evaluation method for wind turbine park permis requests: assessing the effects of construction, operation and decommissioning noise on marine mammals in the Dutch North Sea. SEAMARCO report no. 1-2008. Commissioned by Deltares.

KEMA & RWE, 2009. MER offshore windturbinepark Tromp Binnen, 15 januari 2009. Klein, J., A. Koen, J. Hulskotte, N. van Duynhoven, R. Smit, A. Hensema & D. Broekhuizen, 2007.

Methoden voor de berekening van de emissies door mobiele bronnen in Nederland. Taakgroep Verkeer en Vervoer van het project Emissieregistratie.

Knijn, R.J., T.W. Boon, H.J.L Heessen & J.R.G. Hislop, 1993. Atlas of North Sea Fishes. Based on bottom-trawl survey data for the years 1985-1987. ICES Co-operative research report. No 194aan, 2000;

Lavaleye, M.S.S., 2000. Biodiversiteit van het macrobenthos van het NCP en trendanalyse van enkele macrobenthosssoorten. In: Lavaleye e.a., (2000), 5-25

Lindeboom, H., J. Geurts van Kessel & L. Berkenbosch, 2005. Gebieden met bijzondere ecologische waarden op het Nederlands Continentaal Plat. Rapport RIKZ/2005.008, Alterra Rapport nr. 1109, 104p.

Lindeboom, H.J., E.M. Dijkman, O.G. Bos, E.M. Meesters, J.S.M. Cremer, I. de Raad, R. Van Hal & A. Bosma, 2008. Ecologische atlas van de Noordzee – ten behoeve van gebiedsbescherming. IMARES, pp. 289.

Matthiopoulos, J., B. McConnell, C. Duck & M. Fedak, 2004. Using satellite telemetry and aerial counts to estimate space use by grey seals around the British Isles. In: J. Appl. Ecol. 41: 476-491.

McConnell B.J., M.A. Fedak, P. Lovell & P.S. Hammond, 1994. The movements and foraging behaviour of grey seals in the North Sea. In: P.S. Hammond & M.A. Fedak (eds). Final Report to the Ministry of Agriculture, Fisheries and Food, contract MF0503, SMRU & NERC, Cambridge: 88-148.

McConnell B.J., M.A. Fedak, P. Lovell & P.S. Hammond, 1999. Movements and foraging areas of Grey seals in the North Sea. In: J. Appl. Ecol. 36: 573-590.

Meij, S.E.T. van der & C.J. Camphuysen, 2006. The distribution and diversity of whales and dolphins (Cetacea) in de the southern North Sea: 1970-2005. In: Lutra 49: 3-28.

Ministerie van LNV, 2008. Profieldocument habitattypen, versie 18 december 2008 Ministerie van Verkeer en Waterstaat, in samenwerking met de partners in het Nationaal Water Overleg

(samenwerkingsverband tussen het rijk, IPO, VNG en UvW), 2009 en 2010. Water in beeld 2009 en 2010

Ministeries VROM, LNV, VenW en EZ, 2006. Nota Ruimte – Ruimte voor ontwikkeling. Deel 4 – tekst na parlementaire instemming

Morgenstern, P.P., E. Lambooij & W.H.M. Baltussen, 2009. Integrale beoordeling verdovingstechnieken pluimveeslachterijen. RIVM Rapport 609021080/2009

Muus, B.J., J.G. Nielsen, P. Dahlstrøm & B.O. Nyström, 1999. Zeevissen van Noord- en West-Europa. Schuyt en Co.

OSPAR Commission, 2008b. Case Reports for the OSPAR List of threatened and/or declining species and habitats

OSPAR, 2008. List of threatened and/or declining species and habitats. Rabaut, M., 2009. Lanice conchilega, fisheries and marine conservation: Towards an ecosystem approach

to marine management. Ghent University (UGent), PhD thesis, 354 pp Reid, J.B., P.G.H. Evans & S.P. Northridge, 2003. Atlas of Cetacean distribution in north-west European

waters. Joint Nature Conservation Committee, Peterborough. Reijnders, P.J.H., S.M.J.M. Brasseur & A.G. Brinkman, 2000. Habitatgebruik en aantalsontwikkelingen van

gewone zeehonden in de Oosterschelde en het overige Deltagebied. Alterra, Wageningen Richardson, W.J., C.R. Greene Jr., C.I. Malme & D.H. Thomson, 1995. Marine Mammals and Noise.

Academic Press. San Diego. RIVM, CBS, DLO, 2003. Natuurcompendium 2003 – Natuur in Cijfers. KNNV Uitgeverij, Utrecht. SCANS, 2006. Small Cetaceans in the European Atlantic and North Sea. Final report. LIFE04NAT/

GB/000245. Schipper, C. & T. Prins, 2009. GMT elementen voor het Nederlandse deel van de Noordzee. Deltares i.s.m.

IMARES. Projectnummer 1200037 Stowa, 2007. Referenties en concept-maatlatten voor overgangs- en kustwateren voor de KRW, update

februari 2007. Stowa rapportnummer 2004-44B. Strucker, R.C.W., F.A. Arts & S. Lilipaly, 2008. Watervogels en zeezoogdieren in de Zoute Delta

2006/2007. Rapport RWS Waterdienst/2008.031 Strucker, R.C.W., F.A. Arts & S. Lilipaly, 2009. Watervogels en zeezoogdieren in de Zoute Delta

2007/2008. RWS Waterdienst BM 09.06

60

Strucker, R.C.W., F.A. Arts & S. Lilipaly, 2010. Watervogels en zeezoogdieren in de Zoute Delta 2008/2009. RWS Waterdienst BM 10.08

Strucker, R.C.W., F.A. Arts, S. Lilipaly, C.M. Berrevoets & P.L. Meininger, 2006. Watervogels en zeezoogdieren in de Zoute Delta 2004/2005. Rapport RIKZ/2006.003

Strucker, R.C.W., F.A. Arts, S. Lilipaly, C.M. Berrevoets & P.L. Meininger, 2007. Watervogels en zeezoogdieren in de Zoute Delta 2005/2006. Rapport RIKZ/2007.005

Tien, N., I. TULP & R. GRIFT, 2004. Baseline studies wind farm for demersal fish. Commissioned by Ministry of Transport, Public Works and Water Management, National Institute for Coastal and Marine Management/ RIKZ. TNO/RIVO/Royal Haskoning. Reference 9M9237/R00009/THIE/Gro.

Tomson, F., K. Lüdemann, R. Kafemann & W. Piper, 2006. Effects of offshore wind farm noise on marine mammals and fish. Biola, Hamburg, Germany. On behalf of COWRIE Ltd.

TSEG - Trilateral seal expert group, 2006. Aerial Surveys of Harbour and Grey Seal in the Wadden Sea in 2006. Wadden Sea Newsletter 2006 – No. 1. www.waddensea-secretariat.com

Tulp, I., C. Van Damme, F. Quirijns, E. Binnendijk & L. Borges, 2006. Vis in de Voordelta: nulmetingen in het kader van de aanleg van Maasvlakte 2. Rapport nr. C081/06. Wageningen IMARES

Vertegaal, C.T.M., F. Heinis & C.R. J. Goderie 2007. MER Aanleg Maasvlakte 2 - Bijlage Natuur. Havenbedrijf Rotterdam NV, Royal Haskoning & Vertegaal-Heinis-Goderie. Rapport nr. 9P7008.A5/Natuur

Welleman, H.C., 1999. Vangstgegevens van vis, garnaal en schelpdieren in het Nederlandse kustwater. RIVO rapportnr. C017/99.

Wijga, A., E. Erdtsieck, J. Romeijn, R. Berbee, J. Tiesnitsch, S. Rotteveel & L. Eibrink, 2008. Biocidevrije 'antifouling' voor schepen; emissies vanuit de onderwater coating 'Ecospeed'. Rijkswaterstaat Waterdienst, rapportnr. 2008.057

61

BIJLAGEN Bijlage 1 – TNO studie Bijlage 2 – Tebodin brieven aan F. Heinis

Tebodin Netherlands B.V. Laan van Nieuw Oost-Indië 25 • 2593 BJ Den Haag Postbus 16029 • 2500 BA Den Haag

Telefoon 070 348 09 11 • Fax 070 348 05 14

[email protected] • www.tebodin.com

Heinis Waterbeheer en Ecologie

T.a.v. mevrouw F. Heinis

Graaf Wichmanlaan 9

1405 GV BUSSUM

Uw referentie: -/-

Onze referentie: JD/ma/41759/BU-xxx

Behandeld door: J.S.P. Dijkshoorn

Telefoon: 070 34 8 07 23

Fax: 070 348 05 91

E-mail: [email protected]

Datum: 25 februari 2011

Pagina: 1 van 7

Onderwerp: Effecten van calamiteiten bij de

CO2-injectielokatie

RBS nr. 43.00.25.777 • BTW -identificatie nr. NL820421960B01 • Handelsregister nr. 27336603, Den Haag

Geachte mevrouw Heinis,

In deze brief wordt beschreven hoe de CO2 zich zal verspreiden na een blow-out van de ondergrondse CO2

opslag. Daarnaast worden de invoerparameters beschreven die hebben geleid tot de gepresenteerde resultaten.

Het scenario waarbij de CO2 vrijkomt is afkomstig uit de QRA van de injectielocatie en is een aanvulling op het

eerdere schrijven met nummer JD/ma/41759/BU-567. Dit scenario is opgesteld conform de rapportages

conceptmethodiek voor mijnbouwinrichtingen zoals uitgegeven door Staatstoezicht op de Mijnen (SODM).

Invoerparameters

De dispersie van CO2 is onder andere afhankelijk van de flow waarmee de CO2 vrijkomt bij een blowout. Voor

deze studie is een potentiële blowout flow gebruikt van 225 ton/uur.

Het water waardoor de CO2 naar de oppervlakte is van invloed zijn op de dispersie. De uitstroomsnelheid zal

door het water worden gereduceerd en het oppervlak waaruit de CO2 vrijkomt zal toenemen. Dieper water zal de

uitstroomsnelheid meer reduceren dan ondiep water.

Ter hoogte van de injectielocatie is de bodem op ca. 20 meter onder zeeniveau gelegen. Voor het berekenen van

de effectafstanden wordt uitgegaan van een blow-out op zeeniveau (12,5% van de kans op een conform het

OGP) [2]. De invloed van de zeebodem op de dispersie is niet meegenomen in de berekeningen.

Model

De berekeningen zijn uitgevoerd met Phast versie 6.6 [3].

Tebodin Netherlands B.V. Heinis Waterbeheer en Ecologie

Onze referentie: JD/ma/41759/BU-xxx

Datum: 25 februari 2011

Pagina: 2 van 7

Bij het uitvoeren van de dispersieberekeningen is er uitgegaan van weertype F1,5. Dit weertype is representatief

voor een nachtsituatie met een gemiddelde bewolking met een windsnelheid van 1,5 m/s. Het gebruik van dit

weertype is een worst case benadering. Door de lage windsnelheid en stabiele atmosfeer zal de invloed van de

wind op de vrijgekomen wolk CO2 minimaal zijn waardoor de concentratie CO2 in de wolk minder snel daalt.

Concentratie

De resultaten van de berekeningen zijn verkregen voor een concentratie van 10% en 20% CO2 in lucht.

Resultaten

De resultaten worden weergegeven op een hoogte van 0,2 meter boven het wateroppervlak.

In Figuur 1 wordt weergegeven waar de concentratie CO2 op enig tijdstip na de breuk van de leiding 10%

bedraagt.

Figuur 1: Bovenaanzicht 10%

In Figuur 2 wordt weergegeven waar de concentratie CO2 op enig tijdstip na de breuk van de leiding 20%

bedraagt.

Tebodin Netherlands BV

ROAD CCS

Ecologiestudie

Tebodin Netherlands B.V. Heinis Waterbeheer en Ecologie

Onze referentie: JD/ma/41759/BU-xxx

Datum: 25 februari 2011

Pagina: 3 van 7

Figuur 2: Bovenaanzicht 20%

Tebodin Netherlands BV

ROAD CCS

Ecologiestudie

Tebodin Netherlands B.V. Heinis Waterbeheer en Ecologie

Onze referentie: JD/ma/41759/BU-xxx

Datum: 25 februari 2011

Pagina: 4 van 7

In Figuur 3 en Figuur 4 wordt het zijaanzicht van de dispersie tot respectievelijk 10% en tot 20% weergegeven.

.

Figuur 3: Zijaanzicht 10%

Tebodin Netherlands BV

ROAD CCS

Ecologiestudie

Tebodin Netherlands B.V. Heinis Waterbeheer en Ecologie

Onze referentie: JD/ma/41759/BU-xxx

Datum: 25 februari 2011

Pagina: 5 van 7

Figuur 4: Zijaanzicht 20%

Tebodin Netherlands BV

ROAD CCS

Ecologiestudie

Tebodin Netherlands B.V. Heinis Waterbeheer en Ecologie

Onze referentie: JD/ma/41759/BU-xxx

Datum: 25 februari 2011

Pagina: 6 van 7

Kans op optreden

In de QRA voor de buisleiding is de kans op een loss of containment ter hoogte van de vaargeul berekend. De

kansen en verdeling over e scenario’s wordt weergegeven in Tabel 1. De volledige leidingbreuk resulteert in de

in effecten weergegeven in dit document.

Initiele faalfrequentie [per jaar]

Aantal.

Operaties Faalfrequentie [per jaar]

Blow out Well release /jaar Blow out Well release

verticaal verticaal horizontaal verticaal verticaal horizontaal

1 --> 1,07E6 Nm3/dag

Put onderhoud

Injectie 7,17E-05 1,06E-04 1,98E-05 0,17 1,20E-05 1,77E-05 3,30E-06

1,20E-05 1,77E-05 3,30E-06

Wireline 2,25E-05 4,18E-05 7,14E-06 0,15 3,38E-06 6,27E-06 1,07E-06

CT 5,54E-04 4,43E-04 1,11E-04 0,05 2,77E-05 2,22E-05 5,55E-06

Work over (excl. WL,CT, completion) 1,09E-03 9,47E-04 2,27E-04 0,03 3,63E-05 3,16E-05 7,57E-06

Totale faalfrequentie 1 6,74E-05 6,00E-05 1,42E-05

Tabel 1: Kans op een blowout van een injectieput

De totale kans op het optreden van een onderzeese blowout is dus voor 6 putten : 5,06e-5 per jaar

Conclusies

In de figuren 1 tot en met 4 wordt de concentratie van CO2 na een onderzeese blowout van de CO2 injectieput

weergegeven. De effectafstanden worden weergegeven in Tabel 2.

10% 20%

Hoogste punt vanaf waterlijn (m) 10 10

Afstand vanaf 0 punt (m) 175 126

Tabel 2: Effectafstanden

In de effectafstanden zoals weergegeven in Tabel 2 zijn afstanden tot waar een concentratie CO2 bereikt kan

worden. De figuren geven niet weer gedurende welke periode de concentratie op die locatie aanwezig is.

Mocht u over de inhoud van deze brief vragen hebben dan hoor ik dat graag.

Hoogachtend,

Tebodin Netherlands B.V.

J.S.P. Dijkshoorn

Consultant Safety & Risk Management

Tebodin Netherlands B.V. Heinis Waterbeheer en Ecologie

Onze referentie: JD/ma/41759/BU-xxx

Datum: 25 februari 2011

Pagina: 7 van 7

Referenties

1. Consequence modelling, Report No. 434-7, March 2010, International Association of Oil & Gas Producers

2. Blowout frequencies, International Association of Oil & Gas producers, report 434-02, march 2010

3. Phast, version 6.6, 2010, DNV Software

FUGRO SURVEY B.V.

Veurse Achterweg 12, PO Box 128, 2260 AC Leidschendam, The Netherlands Phone: 31-70-3111800, Fax: 31-70-3111838, E-mail: [email protected] Trade Register Nr: 34070322 / VAT Nr: 005621409B11

Prepared for: GDF SUEZ E&P Nederland B.V.

P.O. Box 474 2700 AL Zoetermeer Einsteinlaan 10

2719 EP Zoetermeer The Netherlands Client Reference: E3988_001

0 Final Issue J. Chisholm L. de Haan / M. Barth P.P. Lebbink 01 December 2010 1 Issue for Approval J. Chisholm L. de Haan / M. Barth P.P. Lebbink 17 November 2010

Rev Description Prepared Checked Approved Date

ROUTE SURVEY PROPOSED 16-INCH CO2 PIPELINE

FROM PLATFORM P18-A TO MAASVLAKTE

NETHERLANDS CONTINENTAL SHELF NORTH SEA

Survey Period: August 2010

Report Number: GH040

Volume 1 of 2 Geophysical and Operational Report

GDF SUEZ E&P NEDERLAND B.V. PROPOSED PIPELINE ROUTE SURVEY FROM P18-A TO MAASVLAKTE

FSBV / GH040 Volume 1 / Rev 0 i

REPORT AMENDMENT SHEET

Issue No.

Report Section

Page No. Table No.

Figure No.

Description

0 2.3 24 - - Added cross reference to Figure 9 and Figure 12. 0 2.4 30 4 - Removed duplicate magnetometer anomalies from Table 4,

added detail to results of magnetometer box-in lines, added cross reference to Figure 9.

0 Appendix C - - - Additional alignment chart showing alternative route included

GDF SUEZ E&P NEDERLAND B.V. PROPOSED PIPELINE ROUTE SURVEY FROM P18-A TO MAASVLAKTE

FSBV / GH040 Volume 1 / Rev 0 ii

Figure 1: Keyplan

GDF SUEZ E&P NEDERLAND B.V. PROPOSED PIPELINE ROUTE SURVEY FROM P18-A TO MAASVLAKTE

FSBV / GH040 Volume 1 / Rev 0 iii

DOCUMENT ARRANGEMENT

VOLUME 1: GEOPHYSICAL AND OPERATIONAL REPORT (THIS VOLUME) VOLUME 2: GEOTECHNICAL REPORT

CONTENTS Page

EXECUTIVE SUMMARY 5

1. INTRODUCTION 11 1.1. Proposed Pipeline Route from P18-A to Maasvlakte 11 1.2. Scope of Work 12

2. SURVEY RESULTS 13 2.1. Bathymetry 13

2.1.1. Summary 13 2.1.2. Proposed P18-A to Maasvlakte Pipeline Route 13

2.2. Seabed Features and Sediments 17 2.2.1. P18-A Platform Area 17 2.2.2. Proposed P18-A to Maasvlakte Pipeline Route 18

2.3. Shallow Geology 24 2.4. Magnetometer Anomalies 30

3. CONCLUSIONS AND RECOMMENDATIONS 33

4. METHODOLOGY 35 4.1. Horizontal Control 35

4.1.1. Geodetic Parameters 35 4.1.2. Datum Point and Offsets 37 4.1.3. Positioning and Navigation System 38 4.1.4. Surface Positioning Verification 38 4.1.5. Survey Computer 39

4.2. Vertical Control 39 4.2.1. Introduction 39 4.2.2. Depth Measurements 39 4.2.3. Multibeam Echo Sounder 40

4.3. Side Scan Sonar System 40 4.4. Sub-bottom Profiler System 41 4.5. Magnetometer 41 4.6. Ultra Short Baseline (USBL) System 42 4.7. Preparation 42 4.8. Operations 42 4.9. Project Completion and Demobilisation 43 4.10. Reporting 43 4.11. Personnel 43

5. REFERENCES 44

GDF SUEZ E&P NEDERLAND B.V. PROPOSED PIPELINE ROUTE SURVEY FROM P18-A TO MAASVLAKTE

FSBV / GH040 Volume 1 / Rev 0 iv

APPENDICES

A. CALIBRATIONS AND VERIFICATIONS 46 A.1. Positioning Verification 47 A.2. Positioning Comparison 48 A.3. Gyrocompass Alignment Check 49 A.4. USBL Verification 50 A.5. MBES Calibration 51 A.6. Sound Velocity Measurements 52

B. DAILY OPERATION REPORTS 53

C. CHARTS 54

TABLES

Page Table 1: Proposed 16-inch P18-A to Maasvlakte Pipeline Route 11 Table 2: Side Scan Sonar Contacts 20 Table 3: Sub-bottom Profiler Contacts 25 Table 4: Magnetometer Contacts 30 Table 5: Project Geodetic and Projection Parameters – ED 50 Grid 35 Table 6: Geodetic and Projection Parameters - Rijksdriehoeksmeting (RD) Grid 36 Table 7: Offsets Onboard MV Aurelia 37 Table 8: Positioning System Verification MV Aurelia 38 Table 9: Positioning System Comparison MV Aurelia 38 Table 10: Gyrocompass Alignment Check MV Aurelia 38 Table 11: Sound Velocity Measurements 40 Table 12: Multibeam Echo Sounder Calibration MV Aurelia 40

FIGURES

Page Figure 1: Keyplan ii Figure 2: Multibeam Echo Sounder Data Example of the P18-A Platform Area 15 Figure 3: Multibeam Echo Sounder Data Example of Uneven Seabed, KP 9.400 to KP 10.200 15 Figure 4: Multibeam Echo Sounder Data Example of Dredged Shipping Channel, KP 17.600 to KP 18.650 16 Figure 5: Side Scan Sonar Mosaic of P18-A Platform Area 22 Figure 6: Side Scan Sonar Record of Small Depressions near KP 14.400 22 Figure 7: Side Scan Sonar Record of the Northern Wall of the Dredged Shipping Channel, KP 17.600 23 Figure 8: Sub-bottom Profiler Record of Unit 1 Sediments near KP 0.000 28 Figure 9: Sub-bottom Profiler Record of Buried Contact SB49 and 26-inch Pipeline near KP15.618 28 Figure 10: Sub-bottom Profiler Record of Unit 1 and Unit 2 Sediments near KP 16.900 29 Figure 11: Sub-bottom Profiler Record at Northern Wall of Dredged Shipping Channel, KP17.600 29 Figure 12: Magnetometer Record of Anomaly MA21, KP15.617 32 Figure 13: MV Aurelia 37 Figure 14: Offset Diagram MV Aurelia (Not to Scale) 37

GDF SUEZ E&P NEDERLAND B.V. PROPOSED PIPELINE ROUTE SURVEY FROM P18-A TO MAASVLAKTE

FSBV / GH040 Volume 1 / Rev 0 5

EXECUTIVE SUMMARY The scope of this survey included the offshore section of the proposed P18-A to Maasvlakte 16-inch CO2 pipeline route, between KP 0.000 and KP 19.349 (landfall point). Due to vessel draught constraints, the proposed route was surveyed between KP 0.000 and KP 18.650 only. Proposed P18-A to Maasvlakte Pipeline Route

Introduction Proposed Route: From KP 0.000 at platform P18-A to KP 19.349 at Maasvlakte. (Note: KP 0.000 is

offset approximately 70 m to the southwest of the P18-A platform structure). Route heading is approximately southeast from P18-A to approximately KP 10.500, then south from KP 10.500 to Maasvlakte. (See table at end of summary).

Survey Dates: 6 to 10 August 2010 (Geophysical), 23 to 27 September 2010 (Geotechnical) Equipment (Geophysical): MV Aurelia, multibeam echo sounder (MBES), single beam echo sounder (ES), side

scan sonar (SSS), sub-bottom profiler (SBP) and magnetometer (MAG). Equipment (Geotechnical): MV VOS Baltic, 6 m HPC Vibrocorer Line Plan and Operations (Geophysical):

500 m survey corridor. Centre line, twelve wing lines offset 50 m, 87 m, 125 m, 162 m, 200 m and 235 m either side of the centre line (MBES, ES, SSS, SBP); cross-lines at 200 m intervals from KP 0.200 to KP 17.600, and 60 m intervals from KP 17.790 to KP 18.650 (MBES, SBP); four additional lines with a 35 m offset run as part of the P18-A platform box-in (MBES, ES, SSS, SBP). MAG only centre line (two directions) plus additional target investigation lines.

Operations (Geotechnical):

28 x Vibrocore sampling locations (including 3 re-tests) along the proposed route (average interval 1.5 km).

Coordinate System: Datum: ED50. Projection: UTM Zone 31N, CM 3°E

Bathymetry Start KP 0.000 (P18-A platform) = 22.0 m End KP 18.650 (limit of survey) = 14.0 m. Minimum 12.8 m at KP 15.150. Maximum 26.4 m at KP 17.670 (dredged channel).

Water Depths (WD) reduced to LAT

Average gradient KP 0.000 to KP 17.600 (northern limit of shipping channel) = <1°. Maximum gradient = 25° (north wall of dredged shipping channel) at KP 17.600

From KP 0.000 to KP 9.400 the seabed undulates gently between 20.8 m and 22.8 m. Well-developed megaripples (height 0.5 m) are observed between KP 0.000 and KP 3.400. From KP 9.400 to KP 15.150 the seabed shoals very gently from 22.8 m to 12.8 m, with an irregular, uneven seabed between KP 9.400 and KP 12.200. From KP 15.150 the seabed deepens gently to a water depth of 16.8 m at KP 17.400, then irregularly to a depth of 18.4 m at KP 17.600. From KP 17.600 to KP 18.650 (the limit of survey) the proposed route is dominated by the east / west aligned Rotterdam shipping channel, which has been artificially dredged. Between KP 17.600 and KP 17.670 the seabed deepens steeply across the northern channel wall, to a depth of 26.4 m, and with a maximum gradient of 25°. Between KP 17.670 and KP 18.030 the seabed shoals and then deepens, with maximum gradients of 5°, across abathymetric high (height 4.3 m). The seabed is essentially flat across the main shipping lane between KP 18.030 and KP 18.500 (water depth 25 m), then shoals moderately to steeply across the southern channel wall to a depth of 14.0 m at the limit of survey (KP 18.650), with a maximum gradient of 12°. Poorly-developed or discontinuous bedforms were observed across sections of the proposed route, with maximum heights of 0.3 m. Numerous small depressions, 2 to 5 m in diameter and less than 0.2 m deep, are observed across the eastern part of the survey corridor near KP 14.500.

GDF SUEZ E&P NEDERLAND B.V. PROPOSED PIPELINE ROUTE SURVEY FROM P18-A TO MAASVLAKTE

FSBV / GH040 Volume 1 / Rev 0 6

Proposed P18-A to Maasvlakte Pipeline Route Seabed Features and Sediments

KP 0.000 to KP 2.930 Fine to medium SAND with gravel-sized shell fragments, with well-developed megaripples (0.5 m height, 10 m to 20 m wavelength, oriented northwest / southeast). Extensive trawl scars. Note: The P18-A to Q16-A 8-inch pipeline / umbilical bundle and further umbilical lie parallel to the proposed route, offset 160 m to 250 m to the northeast, between KP 0.000 and KP 10.260. The P18-2 well is located 200 m southwest of the proposed route at KP 2.420.

KP 2.930 to KP 8.090 Slightly clayey fine to medium SAND with some gravel-sized shell fragments, with irregular, poorly-developed megaripples (0.1 m to 0.2 m height, 8 m to 12 m wavelength, oriented northwest / southeast). Extensive trawl scars. Note: P18-A to Q16-A 8-inch pipeline / umbilical bundle and further umbilical arelocated 160 m to 250 m to northeast of route.

KP 8.090 to KP 9.400 Relatively smooth, low relief medium SAND with some gravel-sized shell fragments. Extensive trawl scars. Note: P18-A to Q16-A 8-inch pipeline / umbilical bundle and further umbilical are located 160 m to 250 m to northeast of route.

KP 9.400 to KP 12.680 Uneven, irregular seabed of silty / clayey fine SAND, heavily incised by extensive trawl scarring. Sediments appear relatively cohesive. Note: Note: The P18-A to Q16-A 8-inch pipeline / umbilical bundle and further umbilical lie 160 m to 250 m northeast of route as far as KP 10.260. The Q16-A platform is located 220 m northeast of the proposed route at KP 10.260. The P15-D to Maasmonding 26-inch gas pipeline lies parallel to the proposed route, offset 85 m to 110 m to the east, between KP 11.800 and KP 18.650.

KP 12.680 to KP 13.530 Relatively smooth, low relief silty fine to medium SAND. Extensive trawl scars. Note: P15-D to Maasmonding 26-inch pipeline 85 m to 110 m to east of route.

KP 13.530 to KP 14.480 Uneven seabed of clayey fine to medium SAND. Irregular, low relief bedforms (height <0.2 m). Numerous small depressions (2 m to 5 m diameter, <0.2 m deep), generally towards the eastern side of the corridor, near KP 14.500. Extensive trawl scars. Note: P15-D to Maasmonding 26-inch pipeline 85 m to 110 m to east of route.

KP 14.480 to KP 15.980 Relatively smooth, low relief fine to medium SAND. Extensive trawl scars. Note: P15-D to Maasmonding 26-inch pipeline 85 m to 110 m to east of route.

KP 15.980 to KP 16.910 Uneven seabed of clayey fine to medium SAND with shell fragments, with poorly-developed megaripples (0.1 m to 0.2 m height, 10m to 15 m wavelength, oriented west-northwest / east-southeast). Occasional trawl scars. Note: P15-D to Maasmonding 26-inch pipeline 85 m to 110 m to east of route.

KP 16.910 to KP 17.600 Uneven seabed of clayey fine to medium SAND grading to firm to stiff slightly sandyCLAY with irregular, low-relief bedforms and occasional small depressions. Disturbed seabed near channel edge at KP 17.600. Note: P15-D to Maasmonding 26-inch pipeline 85 m to 110 m to east of route.

KP 17.600 to KP 17.670 Northern side wall of the dredged Rotterdam shipping channel. Expected clayey fine to medium SAND grading to firm to stiff slightly sandy CLAY. Heavily disturbed seabed with loose blocks of sediment (up to 8 metres long, 1 metre high) on a steeply sloping seabed (up to 25°). Note: P15-D to Maasmonding 26-inch pipeline 85 m to 110 m to east of route.

KP 17.670 to KP 18.650 (limit of survey)

Dredged Rotterdam shipping channel. Generally low relief seabed of expected fine to medium SAND with some CLAY and shell content. Seabed shoals across the southern side wall between KP 18.500 and KP 18.650. Occasional trawl scars. Note: P15-D to Maasmonding 26-inch pipeline 85 m to 110 m to east of route.

GDF SUEZ E&P NEDERLAND B.V. PROPOSED PIPELINE ROUTE SURVEY FROM P18-A TO MAASVLAKTE

FSBV / GH040 Volume 1 / Rev 0 7

Proposed P18-A to Maasvlakte Pipeline Route Debris and other contacts within 20 m of the proposed route centre line Contact ID KP

[km] Off-track

[m] Easting

[m] Northing

[m] Description (l x w x h) [m]

9.623 -12 571222 5769130 SC19 9.644 39 571199 5769079

Unknown linear debris; length = 56 m

SC21 9.967 -19 571449 5768869 Possible sediment mound; 5.6 x 2.6 x 1.4 m

10.095 17 571491 5768742 SC22 10.100 26 571487 5768733

Unknown linear debris; length = 10 m

SC27 11.942 -10 571886 5766983 Unknown debris; 7.9 x 4.5 x 1.0 m SC38 16.669 -13 571500 5762297 Unknown debris; 1.3 x 1.2 x 0.3 m SC41 16.817 -5 571499 5762149 Possible anchor mark; 5.8 x 2.7 m SC46 17.074 2 571523 5761894 Possible sediment mound; 2.9 x 1.7 x

0.5 m

Shallow Geology UNIT 1, Holocene Southern Bight Formation

Unit 1 (seabed to Reflector 1) comprises relatively homogeneous fine to medium SAND grading to silty / clayey SAND. These sediments represent Holocene deposits of marine origin, belonging to the Southern Bight Formation. Unit 1 has a thickness of at least 5 m between KP 0.000 and KP 16.870, decreasing to less than 2 m between KP 16.870 and KP 17.600. Beyond KP 17.600, the Unit 1 sediments have been removed from the seabed by dredging.

UNIT 2, Pleistocene Kreftenheye Formation / Winterton Shoal Formation

Unit 2 (below Reflector 1) comprises predominantly fine to medium SANDS, with some CLAY / GRAVEL horizons expected. Unit 2 is first identified between KP 16.870 and KP 17.600, within the upper 5 m of the sub-bottom. From KP 17.600 to the limit of survey (KP 18.650), Unit 2 outcrops across the dredged shipping channel. The base of Unit 2 was not observed in the survey area. Unit 2 represents Pleistocene fluviatile deposits, belonging to the Kreftenheye Formation, or possibly the generally deeper-lying Winterton Shoal Formation. The dominant sediments of both formations are fine to medium SANDS. In the case of the Kreftenheye Formation, these sands are locally gravelly, whereas the Winterton Shoal sediments contain interbedded silty CLAYS.

Shallow geology contacts within 20 m of the proposed route centre line Contact ID KP

[km] Off-track

[m] Easting

[m] Northing

[m] DOB [m]

Description

SB10 6.708 9 569094 5771120 1.4 Unknown SBP contact SB12 8.843 12 570641 5769650 0.8 Unknown SBP contact SB13 8.875 12 570664 5769628 0.8 Unknown SBP contact SB14 9.100 6 570832 5769478 1.4 Unknown SBP contact SB16 9.693 3 571259 5769067 1.3 Unknown SBP contact SB19 9.977 -1 571440 5768849 1.6 Unknown SBP contact SB20 9.989 -1 571447 5768839 0.9 Unknown SBP contact SB22 10.855 -1 571818 5768062 1.4 Probable buried metallic

debris; corresponds with magnetometer contact MA13

SB25 12.081 -5 571855 5766848 1.8 Probable buried metallic debris; corresponds with magnetometer contact MA16

GDF SUEZ E&P NEDERLAND B.V. PROPOSED PIPELINE ROUTE SURVEY FROM P18-A TO MAASVLAKTE

FSBV / GH040 Volume 1 / Rev 0 8

Proposed P18-A to Maasvlakte Pipeline Route SB49 15.618 1 571485 5763347 0.2 Probable buried metallic

debris; corresponds with magnetometer contact MA21

SB62 16.883 -10 571509 5762084 1.6 Unknown SBP contact Magnetometer anomalies (>10 nT) within 20 m of the proposed route centre line Contact ID KP

[km] Off-track

[m] Easting

[m] Northing

[m] Anomaly

[nT] Description

MA1 0.003 -2 564237 5775739 1110 P18-A platform; monopole MA2 2.416 -1 565986 5774079 15 Unknown anomaly;

monopole MA3 2.897 -6 566339 5773752 13 Unknown anomaly; dipole MA4 2.909 -5 566347 5773743 23 Unknown anomaly;

monopole MA5 4.641 5 567597 5772545 70 Unknown anomaly; dipole MA6 4.650 -6 567611 5772546 36 Unknown anomaly; dipole MA7 5.459 -3 568196 5771988 16 Unknown anomaly;

monopole MA8 6.735 -3 569122 5771111 78 Unknown anomaly;

monopole MA9 7.571 -6 569731 5770538 17 Unknown anomaly;

monopole MA10 7.789 -10 569891 5770391 21 Unknown anomaly; dipole MA11 7.912 -10 569980 5770307 17 Unknown anomaly;

monopole MA12 9.511 -15 571145 5769210 16 Unknown anomaly;

monopole MA13 10.855 -11 571828 5768064 55 Probable buried metallic

debris; monopole; corresponds with SBP contact SB22

MA14 11.541 -13 571922 5767384 23 Unknown anomaly; monopole

MA15 11.743 -10 571910 5767182 10 Unknown anomaly; monopole

MA16 12.093 -12 571860 5766834 82 Probable buried metallic debris; monopole; corresponds with SBP contact SB25

MA17 13.193 -8 571643 5765757

25 Unknown anomaly, monopole

MA18 13.909 -8 571511 5765054 72 Unknown anomaly; monopole

MA19 14.371 -13 571498 5764594 58 Unknown anomaly; dipole MA20 14.526 -14 571498 5764439 20 Unknown anomaly;

monopole MA21 15.617 0 571485 5763347 563 Probable buried metallic

debris; dipole; corresponds with SBP contact SB49

MA23 15.798 -9 571495 5763167 107 Unknown anomaly; monopole

GDF SUEZ E&P NEDERLAND B.V. PROPOSED PIPELINE ROUTE SURVEY FROM P18-A TO MAASVLAKTE

FSBV / GH040 Volume 1 / Rev 0 9

Proposed P18-A to Maasvlakte Pipeline Route MA24

16.395 -11 571497 5762570 46 Unknown anomaly; monopole

MA25 16.541 -6 571492 5762424 92 Unknown anomaly; dipole MA26 16.623 -11 571498 5762342 36 Unknown anomaly; dipole MA27 16.797 -14 571506 5762169 28 Unknown anomaly; dipole MA28 16.870 -13 571511 5762097 45 Unknown anomaly; dipole MA29 16.917

-12 571514 5762051 37 Unknown anomaly, monopole

MA30 16.987 -9 571521 5761981 48 Unknown anomaly; dipole MA31 17.039 -12 571531 5761930 19 Unknown anomaly; dipole MA32 17.098 -8 571536 5761871 29 Unknown anomaly; dipole MA33 17.168 -7 571545 5761802 28 Unknown anomaly;

monopole MA34 17.223 -6 571552 5761747 109 Unknown anomaly; dipole MA36 17.341 -3 571567 5761630 21 Unknown anomaly;

monopole MA38 17.487 -1 571586 5761485 30 Unknown anomaly;

monopole

Conclusions and Recommendations • The dredged Rotterdam shipping channel (KP 17.600 to KP 18.650) will be a significant obstacle to pipeline

installation. The channel walls exhibit steep gradients, and dredging operations have produced loose, potentially unstable sediments. There is a possibility of further sediment movement and future exposure of the pipeline (if buried to a shallow depth). These factors should be considered in the pipeline design and engineering process.

• Traffic using the shipping lane will be a hazard to pipe lay operations. • No services connecting to / departing from the P18-A platform are identified on the southwest face of the

platform closest to the start of the proposed pipeline route. • Well-developed megaripples between KP 0.000 and KP 2.930. Predominant direction of sediment movement is

towards the southwest. The area to the north and east of the P18-A platform has been scoured by currents. Consideration will need to be given to sediment transportation in this area.

• Between KP 9.400 and KP 12.680 an area of irregular, uneven seabed with trawl scar incisions up to 0.6 mdeep may have an impact on pipe lay operations, notably for a surface-laid pipeline.

• The P18-A to Q16-A 8-inch pipeline and umbilicals were not observed during the survey. Their positions should be confirmed, and considered during pipe lay operations.

• The P15-D to Maasmonding 26-inch pipeline was identified during the survey, 85 m to 110 m from the proposed route. The position of this pipeline should be considered during pipe lay operations.

• Three (3) unknown sub-bottom profiler contacts / magnetometer anomalies with corresponding positions were identified. All are classified as probable buried metallic debris. One of these, on the route centre line at KP 15.617, is regarded as a significant target. Caution is advised at the locations of all three of these targets.

• Thirty-four (34) further magnetometer anomalies and eight (8) further sub-bottom profiler contacts were identified within 20 m of the proposed route. Caution is advised at the location of these targets.

• No significant debris has been identified at seabed from the side scan sonar or multibeam records. • The seabed is extensively covered with trawl scars, indicating considerable fishing activity in the area. • Minor sediment bedforms and small depressions have been identified along the proposed route. However,

these features should not significantly affect the proposed pipe lay operations.

Proposed P18-A to Maasvlakte Pipeline Route Coordinates* ID KP

[km] Radius

[m] Easting

[m] Northing

[m] Description

EP1 0.000 - 564233 5775740 Approx. 70 m southwest of the P18-A platform TP1A 9.501 - 571129 5769205 IP1 - 2500 572129 5768257

GDF SUEZ E&P NEDERLAND B.V. PROPOSED PIPELINE ROUTE SURVEY FROM P18-A TO MAASVLAKTE

FSBV / GH040 Volume 1 / Rev 0 10

Proposed P18-A to Maasvlakte Pipeline Route TP1B 12.019 - 571862 5766905 TP2A 13.722 - 571532 5765235 IP2 - 2500 571484 5764993 TP2B 14.212 - 571484 5764747 TP3A 16.621 - 571487 5762338 IP3 - 2500 571487 5762149 TP3B 17.000 - 571516 5761962 EP2 19.349 - 571872 5759639 Maasvlakte *Note: An alternative route proposed by GDF SUEZ E&P Nederland B.V. is shown on additional alignment chart GH040_AL_05a_5K, included in Appendix C. All results quoted in this report refer to the route listed above and not to the alternative route shown on chart GH040_AL_05a_5K.

Project Manager P-P. Lebbink Processing and Reporting Manager M. Barth

Office Personnel

Reporting J. Chisholm Party Chief M. Kruk Geophysicists M. Jankowski, S. Rathore Surveyors M. Pilniewicz, F. Blangy, J. Rolloos Engineers N. Marginson, R. van Delft

Vessel Personnel

Data Processors R. Garnett, N. Shanmugan

GDF SUEZ E&P NEDERLAND B.V. PROPOSED PIPELINE ROUTE SURVEY FROM P18-A TO MAASVLAKTE

FSBV / GH040 Volume 1 / Rev 0 11

1. INTRODUCTION GDF SUEZ E&P Nederland B.V. contracted Fugro Survey B.V. (FSBV) to acquire bathymetry and geophysical data in a 500 metre wide corridor for the proposed 16-inch CO2 pipeline from the P18-A platform to Maasvlakte, The Netherlands. The purpose of the survey was to gather sufficient information for pipeline engineering and installation in terms of: • seabed topography; • seabed and sub-seabed obstructions; • seabed profile and sub-seabed layers; • horizontal and vertical position of existing pipelines / cables crossing the pipeline route or in the

proximity of the route; • seabed soil conditions. Details of the operations and results of the geophysical survey are presented in this report volume. Details of the operations and results of the geotechnical survey are contained in Volume 2 of this report.

1.1. Proposed Pipeline Route from P18-A to Maasvlakte

The proposed pipeline route runs between the existing P18-A offshore platform in Block P18, Dutch Sector, Southern North Sea and the existing EON electrical power plant on the Maasvlakte, the Netherlands. The total length of the pipeline is approximately 25 km and consists of an offshore section of 19.349 km and an onshore section of approximately 5.6 km. The scope of this survey included the offshore section of the proposed route, between KP 0.000 and KP 19.349 (landfall point). Due to the draught limit of the vessel in shallower water near the Maasvlakte landfall the proposed route was surveyed between KP 0.000 and KP 18.650 only. KP 0.000 is approximately 70 metres southwest of the P18-A platform, with the end point of the offshore section at KP 19.349 in Maasvlakte. The proposed route heading is approximately southeast from the P18-A platform to KP 10.500. At KP 10.500 the route heading turns south towards Maasvlakte. The coordinates defining the proposed pipeline route are detailed in Table 1 below.

Table 1: Proposed 16-inch P18-A to Maasvlakte Pipeline Route

Datum ED50, Universal Transverse Mercator projection, Zone 31 N KP Radius Easting Northing ID

[km] [m] [m] [m] Description

EP1 0.000 - 564233 5775740 Approx. 70 m southwest of the P18-A platform

TP1A 9.501 - 571129 5769205 IP1 - 2500 572129 5768257 TP1B 12.019 - 571862 5766905 TP2A 13.722 - 571532 5765235 IP2 - 2500 571484 5764993 TP2B 14.212 - 571484 5764747 TP3A 16.621 - 571487 5762338 IP3 - 2500 571487 5762149 TP3B 17.000 - 571516 5761962 EP2 19.349 - 571872 5759639 Maasvlakte

GDF SUEZ E&P NEDERLAND B.V. PROPOSED PIPELINE ROUTE SURVEY FROM P18-A TO MAASVLAKTE

FSBV / GH040 Volume 1 / Rev 0 12

The proposed route crosses the main Rotterdam shipping channel in between two sea walls before making landfall adjacent to oil storage facilities in Maasvlakte. Further crossings of existing infrastructure were not observed. However, an 8-inch pipeline and 2-inch umbilical bundle, and a further umbilical, between the P18-A and the Q16-A platforms lie approximately parallel to the proposed route, offset by 160 to 250 metres to the northeast, between KP 0.000 and KP 10.260, where they terminate at the Q16-A platform. The Q16-A platform is located approximately 220 metres northeast of the proposed route at KP 10.260, within the survey corridor. In addition the 26-inch pipeline from P15-D to Maasmonding lies approximately parallel to the proposed route, offset 85 metres to 110 metres to the east, between KP 11.800 and the limit of survey at KP 18.650.

1.2. Scope of Work

Geophysical survey operations were undertaken between 6 August and 10 August 2010 utilising the survey vessel MV Aurelia. The geophysical equipment used for this survey comprised a multibeam echo sounder, single beam echo sounder, side scan sonar, sub-bottom profiler and magnetometer. The proposed route was surveyed between KP 0.000 and KP 18.650. The complete route was not surveyed due to the draught limit of the vessel in shallower water near the Maasvlakte landfall. The scope of work comprised a centre line and six wing lines, offset 50 m, 125 m and 200 m either side of the centre line, surveyed with multibeam echo sounder, side scan sonar, single beam echo sounder and sub-bottom profiler. Six additional wing lines, offset 87 m, 162 m and 235 m either side of the centre line, were performed to ensure full multibeam echo sounder coverage across the survey corridor. The centre line was also surveyed in opposite directions with the magnetometer. Cross-lines, 500 m in length, were surveyed perpendicular to the proposed route with multibeam echo sounder and sub-bottom profiler at intervals of 200 m between KP 0.200 and KP 17.600, and at intervals of 60 m from KP 17.790 to KP 18.650. These cross-lines incorporated crossings of the 8-inch pipeline / 2-inch umbilical from P18-A to Q16-A, and the 26-inch pipeline from P15-D to Maasmonding. The P18-A platform box-in comprised four lines offset 35 m, surveyed with multibeam echo sounder, side scan sonar, single beam echo sounder and sub-bottom profiler. Additional lines were run as required to complete the bathymetric coverage and to box-in selected magnetometer anomalies. Details of the geophysical survey equipment and survey vessel are contained in Section 4. The results of the geophysical survey are described in Section 0 and presented on charts in Appendix C. The coordinate system is ED50 datum and Universal Transverse Mercator projection Zone 31 North, Central Meridian 3º East. All times are local time (UTC+02:00). (Note: In order to connect the offshore charts to the onshore section of the proposed pipeline the Rijksdriehoeksmeting (RD) grid has been provided on the nearshore alignment charts at client request.) Geotechnical survey operations were performed between 23 September and 27 September 2010 utilising the survey vessel MV VOS Baltic. The geotechnical equipment used included a 6-metre HPC vibrocorer. Based on the preliminary geophysical interpretation twenty-five vibrocore locations were selected along the proposed P18-A to Maasvlakte pipeline route. Details of the geotechnical survey operations and results are contained in Volume 2 of this report.

GDF SUEZ E&P NEDERLAND B.V. PROPOSED PIPELINE ROUTE SURVEY FROM P18-A TO MAASVLAKTE

FSBV / GH040 Volume 1 / Rev 0 13

2. SURVEY RESULTS The proposed pipeline route has a total length of approximately 25 km, from the P18-A platform (KP 0.000) to the EON electrical power plant in Maasvlakte, the Netherlands. The scope of this survey included the offshore section of the proposed route, between KP 0.000 and KP 19.349 (landfall point). Due to vessel draught constraints, the proposed route could not be surveyed beyond KP 18.650. The following sections therefore describe the survey results between KP 0.000 and KP 18.650 only. The results of the geophysical survey are presented in Section 2.1 to Section 2.4 of this report volume. The results are also shown on the alignment charts and North-up platform chart contained in Appendix C. The results of the geotechnical survey are presented in Volume 2 of the report. The alignment charts are presented at a scale of 1:5.000. Presented on the charts are seabed features, a shaded relief image including contour lines of the survey area, bathymetry, a longitudinal and shallow geological profile and an empty engineering box. A North-up chart detailing the area around the P18-A platform, is presented at a scale of 1:500. Presented on this chart are seabed features and a shaded relief image, including contour lines, of the platform area.

2.1. Bathymetry

This section describes the water depths and gradients of the seabed along the proposed pipeline route from KP 0.000 to KP 18.650. Water depths have been reduced to Lowest Astronomical Tide (LAT) using the tide gauges at Europlatform, Hoek van Holland and Scheveningen.

2.1.1. Summary

At the start of the proposed route (KP 0.000) the water depth is 22.2 m and at KP 18.650 (the limit of survey) the water depth is 14.0 m. The minimum and maximum water depths are respectively 12.8 m at KP 15.150 and 26.4 m at KP 17.670. The average gradient of the seabed along the proposed route between KP 0.000 and KP 17.400 is less than 1°, with water depths varying between 12.8 m and 22.8 m. At KP 17.400 the seabed deepens in steps to the northern edge of the dredged Rotterdam shipping channel, which the proposed route crosses between KP 17.600 and the limit of survey at KP 18.650. The seabed deepens steeply, with a maximum gradient of 25°, from 18.4 m to 26.4 m across the northern channel wall. Within the dredged channel, the proposed route crosses a bathymetric high (height 4.3 m), and then a section of essentially flat seabed, with a water depth of 25 m, across the main shipping lane. The proposed route shoals moderately to steeply across the southern channel wall, with a maximum gradient of 12°.

2.1.2. Proposed P18-A to Maasvlakte Pipeline Route

From KP 0.000 to KP 9.400 the seabed undulates gently between water depths of 20.8 m and 22.8 m, with gradients of less than 0.1°. Well-developed megaripples with a northwest / southeast crest orientation, a height of approximately 0.5 m and wavelengths of between 10 m and 20 m, are observed across a swathe of seabed approximately 500 metres wide between KP 0.000 and KP 3.400. The megaripples indicate predominant seabed currents and sediment transportation to the southwest in this area.

GDF SUEZ E&P NEDERLAND B.V. PROPOSED PIPELINE ROUTE SURVEY FROM P18-A TO MAASVLAKTE

FSBV / GH040 Volume 1 / Rev 0 14

From KP 9.400 the seabed gently shoals from 22.8 m to 12.8 m at KP 15.150 (the minimum water depth observed along the proposed route). The seabed is very irregular between KP 9.400 and KP 12.200, with the seabed heavily incised by trawl scars between 0.3 and 0.6 m deep, creating a very uneven seabed. Beyond KP 15.150 the seabed gently deepens to a water depth of 16.8 m at KP 17.400, close to the northern boundary of the dredged shipping channel. From KP 17.400 to KP 18.650 (the limit of survey) the proposed route is dominated by the Rotterdam shipping channel, which has been artificially dredged. The channel runs approximately east / west, and displays an irregularly-shaped northern side wall across the survey corridor. The shape of this wall suggests the channel shape may not be due entirely to the dredging process. It appears that the steep seabed slopes created at the channel margins may have led to sediment movement near the top of the channel wall. The steep slopes crossed by the proposed route in this area need to be considered as part of the pipeline design and engineering process. At KP 17.400 the seabed becomes uneven and deepens irregularly, with bathymetric variations of up to one metre observed, to the top of the northern side wall of the shipping channel, at KP 17.600. From this point the seabed along the proposed route deepens steeply, from a depth of 18.4 m to 26.4 m at KP 17.670, within the shipping channel. This is the maximum water depth observed along the proposed route. An average gradient of 16° was observed on the channel side wall between KP 17.600 and KP 17.620, with a localised maximum of 25° at the top of the side wall at KP 17.600. From KP 17.670 the proposed route shoals as it crosses a bathymetric high (height approximately 4.3 m) within the shipping channel. The seabed shoals, with a maximum gradient of 5°, to 20.7 m at KP 17.880, then deepens, with a maximum gradient of 4°, to 25.0 m across the main shipping lane, between KP 18.030 and KP 18.500. The seabed across the main shipping lane is essentially flat. The seabed shoals moderately to steeply between KP 18.500 and KP 18.650 as the proposed route crosses the southern side wall of the shipping channel. The channel wall extends beyond the limit of survey at KP 18.650, where the water depth is 14.0 m. A maximum gradient of 12° is observed across the southern channel wall. Poorly-developed or discontinuous bedforms were observed across sections of the proposed route, with maximum heights of 0.3 m. Numerous small depressions, 2 to 5 m in diameter and less than 0.2 m deep, are observed across the eastern part of the survey corridor near KP 14.500. These depressions are of probable organic origin. The bedforms and depressions should not significantly affect the proposed pipe lay operations. Trawl scars are observed throughout the route corridor. Multibeam echo sounder data examples of the P18-A platform area, irregular, uneven seabed between KP 9.400 and KP 9.800, and of the dredged Rotterdam shipping channel are presented in Figure 2, Figure 3 and Figure 4 respectively.

GDF SUEZ E&P NEDERLAND B.V. PROPOSED PIPELINE ROUTE SURVEY FROM P18-A TO MAASVLAKTE

FSBV / GH040 Volume 1 / Rev 0 15

Figure 2: Multibeam Echo Sounder Data Example of the P18-A Platform Area

Figure 3: Multibeam Echo Sounder Data Example of Uneven Seabed, KP 9.400 to KP 10.200

-24.0

-23.5

-23.0

-22.5

-22.0

-21.5

Relatively smooth seabed with numerous trawl scars

Irregular, uneven seabed with numerous trawl scar incisions 0.3 to 0.6 m deep

Proposed P18-A to Maasvlakte route

P18-A Platform

Proposed P18-A to Maasvlakte route

Sediment ridge (extending to southwest)

GDF SUEZ E&P NEDERLAND B.V. PROPOSED PIPELINE ROUTE SURVEY FROM P18-A TO MAASVLAKTE

FSBV / GH040 Volume 1 / Rev 0 16

Figure 4: Multibeam Echo Sounder Data Example of Dredged Shipping Channel, KP 17.600 to KP 18.650

Irregular northern channel side wall

Southern channel side wall

Dredged Rotterdam shipping channel

Proposed P18-A to Maasvlakte route

Bathymetric high

GDF SUEZ E&P NEDERLAND B.V. PROPOSED PIPELINE ROUTE SURVEY FROM P18-A TO MAASVLAKTE

FSBV / GH040 Volume 1 / Rev 0 17

2.2. Seabed Features and Sediments

This section describes the seabed within the 500 metre wide surveyed route corridor from KP 0.000 to KP 18.650. Sediment descriptions are based on vibrocore results from the geotechnical survey, together with side scan sonar reflectivity and referenced information (Section 5). Seabed sediments within the proposed pipeline corridor generally comprise fine to medium SAND grading to clayey fine to medium SAND, with fragmented shell material found throughout most of the survey area. At the northern edge of the dredged Rotterdam shipping channel, near KP 17.500, gravelly / stiff CLAY is identified at the seabed. No seabed sampling was performed within the shipping channel between KP 17.600 and KP 18.650 (the limit of survey). The seabed in this area is expected to comprise predominantly fine to medium SAND, with some CLAY / GRAVEL content. Numerous trawl scars, indicating intense fishing activity, were observed throughout the route corridor, with greatest density between KP 8.090 and KP 15.980.

2.2.1. P18-A Platform Area

The P18-A platform is located at the northwestern end of the proposed route corridor, in a water depth of approximately 24 m. The seabed around the P18-A platform is observed to have several discrete areas of rock dumps on the north and northwest sides of the platform, producing an uneven seabed on this side of the platform. A possible spud can depression, sited within an area of rock dumping, was identified 20 m to the north of the platform. An unknown linear contact of length 155 m was observed on the side scan sonar records extending to the north of the P18-A platform. This contact may represent a wire or cable. The area to the north and east of the P18-A platform appears to have been scoured by seabed currents. To the southwest of the platform, an extensive area of well-developed megaripples crosses the survey corridor. These bedforms have a northwest / southeast crest orientation, are approximately 0.5 m in height and exhibit wavelengths of between 10 m and 20 m. The megaripples are observed across a swathe of seabed approximately 500 metres wide, and crossing the survey corridor in a west-northwest / east-southeast direction between KP 0.000 and KP 3.400. This area is approximately one metre shallower than the surrounding seabed, and represents a broad sand ribbon, with the megaripples superimposed. The megaripples indicate predominant seabed currents and sediment transportation to the southwest in this area. A low ridge, up to 1.0 m high and 25 m wide, extends in a southwesterly direction from the P18-A platform. This ridge interrupts the crests of the megaripples found across the seabed on this side of the platform. It appears that the ridge is formed by sediment deposition in the lee of the platform, extending as it does in the direction of current flow (as indicated by the megaripples). The ridge extends up to 150 metres from the P18-A platform, becoming less prominent with distance from the platform. There is no database information to indicate a buried pipeline, or other infrastructure, which may be the cause of this ridge, and none was detected during the survey. The proposed pipeline route commences approximately 70 metres southwest of the P18-A platform, and crosses the ridge between KP 0.010 and KP 0.030. The 16-inch gas and 3-inch methanol pipeline bundle to the P15-D platform departs from the P18-A platform to the northeast for approximately 40 metres, then turns through 90° to run to the northwest towards the P15-D platform. Mattresses and a rock dump cover this pipeline bundle for approximately 110 metres before it enters burial.

GDF SUEZ E&P NEDERLAND B.V. PROPOSED PIPELINE ROUTE SURVEY FROM P18-A TO MAASVLAKTE

FSBV / GH040 Volume 1 / Rev 0 18

The P18-A to Q16-A 8-inch pipeline / 2-inch umbilical bundle, and the P18-A to Q16-A umbilical, depart the P18-A platform to the northeast, before turning to the southeast towards the Q16-A platform. Both of these services are protected by mattresses for approximately 70 metres and 90 metres respectively from the P18-A platform, before entering burial. Beyond their respective burial points, these two services were not observed on the multibeam echo sounder or side scan sonar records. However, their database positions indicate that they lie approximately parallel to the proposed route, offset by 160 to 250 metres to the northeast, between KP 0.000 and KP 10.260, where they terminate at the Q16-A platform. There are no services connecting to / departing from the P18-A platform on the southwest face of the platform, closest to the start of the proposed P18-A to Maasvlakte pipeline route.

2.2.2. Proposed P18-A to Maasvlakte Pipeline Route

Between KP 0.000 and KP 2.930 the seabed along the proposed route comprises fine to medium SAND with some gravel-sized shell fragments, with well-developed megaripples and numerous trawl scars. The observed megaripples have a northwest / southeast crest orientation, are approximately 0.5 m in height and exhibit wavelengths of between 10 m and 20 m. The presence of these bedforms indicates predominant seabed currents and sediment transportation to the southwest along this section of the proposed route. The P18-A to Q16-A 8-inch pipeline / umbilical bundle and further umbilical lie parallel to the proposed route, offset 160 m to 250 m to the northeast, between KP 0.000 and KP 10.260. The P18-2 well was identified on the multibeam echo sounder and side scan sonar records 200 metres southwest of the proposed route at KP 2.420, with a height of 1.5 m. Between KP 2.930 and KP 8.090 the seabed comprises slightly clayey fine to medium SAND becoming medium SAND with some gravel-sized shell fragments. Irregular, poorly-developed megaripples and numerous trawl scars were observed on a gently undulating seabed. The megaripples have a northwest / southeast crest orientation, are approximately 0.1 to 0.2 m in height and exhibit wavelengths of between 8 m and 12 m. The crests of these bedforms are generally discontinuous. Between KP 8.090 and KP 9.400 the seabed is relatively smooth with intensive trawl scarring. Sediments in this area comprise medium SAND with some gravel-sized shell fragments. Two isolated rock dumps have been identified, 100 metres and 180 metres northeast of the proposed route at KP 8.520. Due to their distance from the proposed route, neither target should pose an obstruction to pipe lay operations. From KP 9.400 to KP 12.680 the seabed is very uneven and irregular in appearance throughout the route corridor. The seabed sediments in this area comprise silty / clayey fine SAND, and have been heavily incised by numerous trawl scars. These sediments appear to be relatively cohesive, allowing trawler boards to cut grooves in the seabed, which have subsequently retained their form, leaving a seabed incised by trawl scars. These trawl scar incisions are typically 0.3 to 0.6 m deep. The Q16-A platform is situated approximately 220 metres northeast of the proposed pipeline route at KP 10.260. The P18-A to Q16-A 8-inch pipeline / 2-inch umbilical bundle, and the P18-A to Q16-A umbilical, both terminate at the northeast face of the Q16-A platform. The database position for the 26-inch P15-D to Maasmonding gas pipeline indicates that the pipeline enters the northeastern side of the survey corridor at KP 11.200, and lies approximately parallel to the proposed route, offset 85 metres to 110 metres to the east, between approximately KP 11.800 and the limit of survey at KP 18.650. The pipeline was observed by side scan sonar to be intermittently exposed, and was also detected by sub-bottom profiler and magnetometer.

GDF SUEZ E&P NEDERLAND B.V. PROPOSED PIPELINE ROUTE SURVEY FROM P18-A TO MAASVLAKTE

FSBV / GH040 Volume 1 / Rev 0 19

Between KP 12.680 and KP 13.530 the seabed is observed to be smoother in texture, with gentle undulations. Seabed sediments along this section of the route comprise silty fine to medium SAND. Extensive trawl scars are again observed across this section of the proposed route corridor. Between KP 13.530 and KP 14.480 the seabed comprises clayey fine to medium SAND, and displays an uneven texture. Very irregular, low relief bedforms (less than 0.2 m high) are observed across much of the survey corridor. Towards the eastern side of the corridor, an area of numerous small depressions, 2 to 5 m in diameter and less than 0.2 m deep, is observed near KP 14.500. These depressions are of probable organic origin, with the sediments displaying bioturbation by marine organisms. There is a possibility of low levels of shallow biogenic gas within these sediments. A side scan sonar record example showing these depressions is presented in Figure 6. Between KP 14.480 and KP 15.980 the seabed is observed to be smoother in texture, with gentle undulations. Seabed sediments along this section of the route comprise fine to medium SAND. Numerous trawl scars are again observed across this section of the proposed route corridor. From KP 15.980 to KP 16.910 the seabed displays a mottled, medium to high backscatter, and an uneven texture. Seabed sediments here comprise clayey fine to medium SAND with shell fragments. Poorly-developed sinuous megaripples are observed across most of this section of the route, with a generally west-northwest / east-southeast crest orientation, a height of 0.1 to 0.2 m and wavelengths of between 10 m and 15 m. There are fewer trawl scars evident across the seabed in this area, due in part to the proximity of the dredged Rotterdam shipping channel to the south. From KP 16.910 to the northern boundary of the dredged shipping channel at KP 17.600 the seabed is generally uneven, with some low relief irregular bedforms, and occasional small depressions. The seabed sediments comprise clayey fine to medium SAND grading to firm to stiff slightly sandy CLAY to the south, where the surficial sandy sediments appear to have been scoured away. Close to the channel the seabed becomes very uneven, with bathymetric variations of up to one metre, and disturbances to the sediment. Occasional trawl scars are observed in this area. KP 17.600 marks the northern boundary of the dredged Rotterdam shipping channel, which extends to the south beyond the limit of survey at KP 18.650. From KP17.600 to KP 17.650 the proposed route deepens steeply (with a maximum gradient of 25°) across the northern side wall of the channel, where an area of heavily disturbed seabed is observed. Seabed sediments are interpreted to comprise clayey fine to medium SAND grading to firm to stiff slightly sandy CLAY. The seabed on this side wall displays evidence of sediment movement, with the seabed having broken into blocks (up to 8 m long and 1 metre high), as seen on the side scan sonar records. These blocks have been created by localised collapse of the surficial sediments following the dredging operations in this area, either at the time of dredging or due to subsequent instability created by those operations. Striations indicating sediment movement down the slope are also observed below the area of blocky sediments. There is potential for some further movement of the sediments on this slope, notably if the seabed is disturbed at the time of pipe lay operations. The steep slopes crossed by the proposed route in this area need to be considered as part of the pipeline design and engineering process. A section of the adjacent 26-inch P15-D to Maasmonding pipeline was observed to be exposed below the northern channel wall, indicating the possibility for shallow burial of the proposed P18-A to Maasvlakte pipeline to result in similar exposure in the future. From KP 17.650 to the limit of survey at KP 18.650, the seabed within the dredged shipping channel displays medium backscatter, and is interpreted as fine to medium SAND with some CLAY and shell

GDF SUEZ E&P NEDERLAND B.V. PROPOSED PIPELINE ROUTE SURVEY FROM P18-A TO MAASVLAKTE

FSBV / GH040 Volume 1 / Rev 0 20

content. Evidence of trawl scars is seen at the southern end of the channel floor, near the base of the southern side wall. This wall has a shallower gradient (maximum of 12°). The top of this side wall was not within the limit of survey. However, from the survey data acquired no evidence for sediment instability was identified on the side scan sonar records. Fifty-nine (59) side scan sonar contacts were identified, as detailed in Table 2. These include existing exposed pipeline sections and infrastructure, including mattresses and rock dumps, as well as unknown debris. Seven (7) contacts, including two linear contacts, lie within 20 m of the proposed route. None of the contacts is considered to be significant to the proposed route, and consequently none is expected to have an impact on pipeline installation. Side scan sonar data examples showing the P18-A platform area, small depressions near KP 14.500 and loose sediment blocks on the northern wall of the dredged shipping channel at KP 17.600 are presented in Figure 5, Figure 6 and Figure 7.

Table 2: Side Scan Sonar Contacts

Datum ED50, Universal Transverse Mercator projection, Zone 31 N Easting Northing Contact

ID KP

[km] Off-track

[m] [m] [m] Remarks / Dimensions (l x w x h) [m]

SC1 -0.100 -214 564307 5775963 Unknown debris; 2.1 x 1.9 x 0.2 -0.067 -135 564277 5775883 SC2 0.012 -98 564306 5775803

Pipeline mattress; length = 87 m

-0.065 -249 564357 5775965 SC3 -0.026 -103 564285 5775832

Unknown linear debris; length = 155 m

SC4 -0.038 -90 564268 5775831 Isolated dump; 14.4 x 11.8 SC5 -0.034 -75 564260 5775817 Isolated dump; 10.4 x 13.4 SC6 -0.015 -122 564306 5775838 Isolated dump; 14.5 x 16.0 SC7 -0.011 -105 564297 5775823 Spudcan depression; 19.4 x 14.8 x -0.3 SC8 -0.005 -69 564277 5775793 Isolated dump; 20.4 x 22.2 SC9 0.005 -122 564320 5775825 Wet stored mattress section; 8.6 x 5.6 x 0.5

0.013 -155 564349 5775843 SC10 0.014 -134 564335 5775828

Pipeline mattress; length = 21 m

0.013 -155 564349 5775843 SC11 0.047 -161 564377 5775824

Pipeline mattress; length = 34 m

0.021 -125 564334 5775816 SC12 0.060 -136 564370 5775797

Pipeline mattress; length = 40 m

SC13 2.403 200 565839 5773942 Unknown debris; 2.2 x 3.0 x 1.5 SC14 2.484 -161 566146 5774148 Unknown debris; 2.1 x 1.1 x 0.4 SC15 3.325 -119 566727 5773539 Unknown debris; 3.8 x 4.5 x 0.5 SC16 8.517 -180 570536 5770014 Isolated dump; 13.9 x 11.0 SC17 8.521 -100 570484 5766653 Isolated dump; 10.2 x 10.6 SC18 9.574 92 571114 5769090 Possible sediment mound; 6.2 x 2.7 x 0.8

9.623 -12 571222 5769130 SC19 9.644 39 571199 5769079

Unknown linear debris; length = 56 m

SC20 9.706 185 571132 5768936 Possible sediment mound; 1.4 x 1.3 x 1.2 SC21 9.967 -19 571449 5768869 Possible sediment mound; 5.6 x 2.6 x 1.4

10.095 17 571491 5768742 SC22 10.100 26 571487 5768733

Unknown linear debris; length = 10 m

10.221 -243 571782 5768766 SC23 10.264 -234 571797 5768721

Exposed section of P18-A to Q16-A 8-inch pipeline / 2-inch umbilical bundle; length = 47 m

GDF SUEZ E&P NEDERLAND B.V. PROPOSED PIPELINE ROUTE SURVEY FROM P18-A TO MAASVLAKTE

FSBV / GH040 Volume 1 / Rev 0 21

Datum ED50, Universal Transverse Mercator projection, Zone 31 N Easting Northing Contact

ID KP

[km] Off-track

[m] [m] [m] Remarks / Dimensions (l x w x h) [m]

10.241 -157 571719 5768704 SC24 10.271 -165 571741 5768680

Exposed section of P18-A to Q16-A 8-inch pipeline / 2-inch umbilical bundle; length = 33 m

SC25 10.246 -185 571745 5768714 Unknown debris; 1.4 x 1.6 x 1.1 SC26 10.363 30 571612 5768506 Cluster of small debris; 4.6 x 3.6 x 0.9 SC27 11.942 -10 571886 5766983 Unknown debris; 7.9 x 4.5 x 1.0

12.109 -99 571942 5766802 SC28 12.129 -91 571931 5766784

Exposed section of P15-D to Maasmonding 26-inch gas pipeline; length = 21 m

SC29 14.874 252 571233 5764090 Possible fishing net; 6.3 x 2.7 x 0.2 15.548 -107 571592 5763417 SC30 15.571 -108 571593 5763394

Unknown linear debris; length = 23 m

SC31 16.058 191 571295 5762907 Possible sediment mound; 1.9 x 0.8 x 0.3 SC32 16.141 251 571235 5762824 Unknown debris; 6.5 x 4.7 x 0.8 SC33 16.209 -111 571597 5762757 Unknown debris; 4.4 x 2.1 x 1.9 SC34 16.603 204 571282 5762363 Unknown debris; 1.7 x 2.1 x 1.0 SC35 16.639 -60 571546 5762327 Unknown debris; 1.2 x 1.0 x 0.3 SC36 16.646 28 571459 5762319 Unknown debris; 3.8 x 2.4 x 0.6

16.648 -200 571686 5762319 SC37 16.656 -203 571690 5762612

Unknown linear debris; length = 8 m

SC38 16.669 -13 571500 5762297 Unknown debris; 1.3 x 1.2 x 0.3 SC39 16.730 -247 571736 5762246 Unknown debris; 0.7 x 2.0 x 0.9

16.736 -295 571784 5762242 SC40 16.742 -294 571783 5762236

Unknown linear debris; length = 6 m

SC41 16.817 -5 571499 5762149 Possible anchor mark; 5.8 x 2.7 SC42 16.886 273 571228 5762052 Unknown debris; 1.6 x 1.2 x 0.4 SC43 16.911 229 571275 5762030 Unknown debris; 2.3 x 2.0 x 0.6

17.007 -105 571618 5761975 SC44 17.072 -104 571627 5761911

Exposed section of P15-D to Maasmonding 26-inch pipeline; length = 65 m

SC45 17.073 -136 571659 5761914 Possible sediment mound; 3.1 x 1.4 x 0.4 SC46 17.074 2 571523 5761894 Possible sediment mound; 2.9 x 1.7 x 0.5 SC47 17.083 -251 571774 5761922 Unknown debris; 1.5 x 1.0 x 0.9

17.115 -103 571633 5761868 SC48 17.162 -103 571639 5761822

Exposed section of P15-D to Maasmonding 26-inch pipeline; length = 46 m

SC49 17.147 197 571340 5761793 Unknown debris; 1.4 x 1.1 x 1.2 SC50 17.153 -210 571744 5761846 Unknown debris; 2.3 x 1.2 x 0.4 SC51 17.173 170 571371 5761771 Unknown debris; 3.1 x 1.9 x 0.5 SC52 17.218 -216 571759 5761783 Unknown debris; 0.9 x 2.4 x 0.5 SC53 17.260 -217 571766 5761741 Unknown debris; 0.7 x 1.1 x 0.5 SC54 17.339 -238 571799 5761667 Unknown debris; 4.0 x 2.6 x 0.6 SC55 17.410 203 571373 5761532 Unknown debris; 19 x 2.0 x 2.0 SC56 17.427 188 571390 5761517 Unknown debris; 3.5 x 1.4 x 0.3 SC57 17.435 207 571373 5761506 Unknown debris; 2.4 x 2.1 x 1.5 SC58 17.470 160 571424 5761487 Unknown debris; 4.9 x 1.5 x 0.5

17.751 -108 571701 5761438 SC59 17.654 -108 571716 5761336

Exposed section of P15-D to Maasmonding 26-inch pipeline; length = 99 m

GDF SUEZ E&P NEDERLAND B.V. PROPOSED PIPELINE ROUTE SURVEY FROM P18-A TO MAASVLAKTE

FSBV / GH040 Volume 1 / Rev 0 22

Figure 5: Side Scan Sonar Mosaic of P18-A Platform Area

Figure 6: Side Scan Sonar Record of Small Depressions near KP 14.400

P18-A platform (with ghost image)

Sediment ridge (extending to southwest)

Fine to medium SAND with megaripples

Proposed P18-A to Maasvlakte route

Mattress protected P18-A to Q16-A 8-inch pipeline / 2-inch umbilical bundle

Mattress protected P18-A to Q16-A umbilical

P18-A to P15-D 16-inch gas / 3-inch methanol pipeline bundle protected by rock dump

Rock dumps

Depressions, diameter 2 to 5 m, depth <0.2 m (possible bioturbation)

Approx. 30 metres

25 metres

Trawl scars

Clayey fine to medium SAND

KP 0.000

GDF SUEZ E&P NEDERLAND B.V. PROPOSED PIPELINE ROUTE SURVEY FROM P18-A TO MAASVLAKTE

FSBV / GH040 Volume 1 / Rev 0 23

Figure 7: Side Scan Sonar Record of the Northern Wall of the Dredged Shipping Channel, KP 17.600

Seabed disturbed by dredging activities - loose sediment blocks below top of channel wall

Approx. 30 metres

25 metres

Top of channel side wall

Slightly uneven seabed with disturbed sediment at channel edge

GDF SUEZ E&P NEDERLAND B.V. PROPOSED PIPELINE ROUTE SURVEY FROM P18-A TO MAASVLAKTE

FSBV / GH040 Volume 1 / Rev 0 24

2.3. Shallow Geology

This section describes the shallow geology along the proposed pipeline route from KP 0.000 to KP 18.650. Sediment descriptions are based on vibrocore results from the geotechnical survey, together with the seismic signature of the sub-bottom profiler data, and referenced information (Section 5). Along almost the entire length of the surveyed route, from KP 0.000 to KP 16.870 the shallow geology comprises relatively homogeneous fine to medium SAND grading to silty / clayey SAND, to a depth of at least 5 m. These sediments are referred to as Unit 1. They are of marine origin and belong to the Holocene, Southern Bight Formation. Unit 1 is essentially structureless with occasional weak and discontinuous sub-parallel reflectors, which are likely to represent layers with a higher CLAY / shell content. A discontinuous sub-horizon, generally lying at a depth of 2 m to 3 m, has been mapped within Unit 1 along the majority of the proposed route. In general, the SILT / CLAY content of the sandy sediments increases along the proposed route, with a gravel-sized shell fragment content identified throughout most of the survey corridor. The base of Unit 1 is generally beyond the limit of sub-bottom profiler penetration, and was not observed between KP 0.000 and KP 16.870. At KP 16.870 a reflector with a notably different seismic signature shoals from below a depth of 6 m, and undulates within the upper 5 m of the sub-bottom as far as KP 17.600, at the edge of the dredged Rotterdam shipping channel. This is interpreted as Reflector 1, marking the base of Unit 1, and the top of Unit 2. The strong appearance of this reflector in this area is suggestive of an eroded, buried sand bar. Unit 2 is interpreted to represent Pleistocene fluviatile deposits, belonging to the Kreftenheye Formation, or possibly the generally deeper-lying Winterton Shoal Formation. The dominant sediments of both formations are fine to medium SANDS. In the case of the Kreftenheye Formation, these sands are locally gravelly, whereas the Winterton Shoal sediments contain interbedded silty CLAYS. The vibrocore samples between KP 13.500 and KP 17.600 (numbers VC18 to VC25A), notably at the edge of the shipping channel, indicate the presence of generally firm to stiff slightly sandy CLAYS, initially as discrete layers at 3m to 6 m depth, then from seabed near the channel edge. Based on the vibrocore results, together with background shallow geological information, Unit 2 is expected to comprise predominantly fine to medium SANDS, with some CLAY / GRAVEL horizons. From KP 17.600 to the limit of survey (KP 18.650), Unit 2 outcrops across the dredged shipping channel, where the surficial sediments of Unit 1 have been removed. The base of Unit 2 lies beyond the limit of sub-bottom profiler penetration, and is not identified within the shallow geological records. Chaotic sub-bottom profiler returns, due to disturbances within the shallow sediments caused by the dredging operations, are observed. These chaotic returns limit sub-bottom penetration across much of the dredged shipping channel. Where observed, the Unit 2 sediments are relatively homogeneous, with occasional discontinuous reflectors seen in the shallow geological records. Throughout the survey corridor, a number of reflection hyperbolae were observed, and are detailed in Table 3. These hyperbolae are related to known pipeline and umbilical crossings, as well as unknown contacts. Five (5) contacts correspond with magnetometer contacts at the same locations. Of these, two (2) contacts (SB52 and SB68) are related to the existing P15D to Maasmonding 26-inch gas pipeline. The remaining three (3) contacts (SB22, SB25 and SB49) are related to unknown targets, and may represent buried metallic debris. The amplitude of magnetometer anomaly MA21, which corresponds with the position of sub-bottom profiler contact SB49, suggests this target could be significant. Record examples showing sub-bottom profiler contact SB49 and magnetometer anomaly MA21 are presented in Figure 9 and Figure 12 respectively.

GDF SUEZ E&P NEDERLAND B.V. PROPOSED PIPELINE ROUTE SURVEY FROM P18-A TO MAASVLAKTE

FSBV / GH040 Volume 1 / Rev 0 25

In addition to those targets discussed above, eight (8) further sub-bottom profiler contacts have been identified within 20 m of the proposed route. No corresponding contacts were observed within the side scan sonar or the magnetometer records. There is potential for these contacts to represent buried debris. Caution is advised in the vicinity of these contacts. The sub-bottom profiler contacts have been included on the survey charts. Sample sub-bottom profiler records showing the sediments of Unit 1 and Unit 2, sub-bottom profiler contacts SB49 and SB50, and the shallow geology across the northern wall of the dredged shipping channel near KP 17.600, are presented in Figure 8, Figure 9, Figure 10 and Figure 11.

Table 3: Sub-bottom Profiler Contacts

Datum ED50, Universal Transverse Mercator projection, Zone 31 N Easting Northing Contact ID KP

[km] Off-track

[m] [m] [m] DOB [m]

Remarks / Dimensions (l x w x h) [m]

SB1 0.008 -128 564327 5775827 0.0 P18-A to P15-D 16-inch gas / 3-inch methanol pipeline bundle mattress (flush with seabed)

SB2 0.013 -145 564342 5775836 0.0 P18-A to Q16-A umbilical mattress (flush with seabed)

SB3 0.013 -140 564338 5775832 0.0 P18-A to Q16-A umbilical mattress (flush with seabed)

SB4 0.055 -165 564386 5775822 0.9 Buried P18-A to Q16-A umbilicalSB5 0.062 -137 564372 5775796 0.7 Buried P18-A to Q16-A

8-inch pipeline / 2-inch umbilical bundle

SB6 3.327 -120 566729 5773539 0.4 Unknown SBP contact SB7 4.348 -138 567482 5772850 0.7 Unknown SBP contact SB8 4.499 -276 567687 5772846 1.8 Buried P18-A to Q16-A umbilicalSB9 5.510 -248 568401 5772131 1.1 Unknown SBP contact SB10 6.708 9 569094 5771120 1.4 Unknown SBP contact SB11 8.841 55 570610 5769621 0.7 Unknown SBP contact SB12 8.843 12 570641 5769650 0.8 Unknown SBP contact SB13 8.875 12 570664 5769628 0.8 Unknown SBP contact SB14 9.100 6 570832 5769478 1.4 Unknown SBP contact SB15 9.591 -51 571227 5769179 0.7 Unknown SBP contact SB16 9.693 3 571259 5769067 1.3 Unknown SBP contact SB17 9.940 84 571350 5768828 1.3 Unknown SBP contact SB18 9.970 84 571367 5768805 1.0 Unknown SBP contact SB19 9.977 -1 571440 5768849 1.6 Unknown SBP contact SB20 9.989 -1 571447 5768839 0.9 Unknown SBP contact SB21 10.212 -206 571745 5768756 1.4 Unknown SBP contact SB22 10.855 -1 571818 5768062 1.4 Probable buried metallic debris

corresponds with magnetometer contact MA13

SB23 11.397 -188 572093 5767538 2.4 26 inch P15D to Maasmonding pipeline

SB24 12.001 -106 571970 5766907 2.5 26 inch P15D to Maasmonding pipeline

SB25 12.081 -5 571855 5766848 1.8 Probable buried metallic debris; corresponds with magnetometer contact MA16

GDF SUEZ E&P NEDERLAND B.V. PROPOSED PIPELINE ROUTE SURVEY FROM P18-A TO MAASVLAKTE

FSBV / GH040 Volume 1 / Rev 0 26

Datum ED50, Universal Transverse Mercator projection, Zone 31 N Easting Northing Contact ID KP

[km] Off-track

[m] [m] [m] DOB [m]

Remarks / Dimensions (l x w x h) [m]

SB26 12.509 -108 571874 5766408 1.5 26 inch P15D to Maasmonding pipeline

SB27 13.002 -100 571770 5765926 2.1 26 inch P15D to Maasmonding pipeline

SB28 13.203 -98 571729 5765729 2.1 26 inch P15D to Maasmonding pipeline

SB29 13.230 -215 571839 5765680 1.2 Unknown SBP contact SB30 13.405 -100 571692 5765531 1.0 26 inch P15D to Maasmonding

pipeline SB31 13.502 -102 571675 5765435 1.6 26 inch P15D to Maasmonding

pipeline SB32 13.601 -98 571652 5765339 2.5 26 inch P15D to Maasmonding

pipeline SB33 13.801 -95 571612 5765146 2.8 26 inch P15D to Maasmonding

pipeline SB34 14.004 -97 571590 5764952 1.8 26 inch P15D to Maasmonding

pipeline SB35 14.202 -103 571587 5764762 1.1 26 inch P15D to Maasmonding

pipeline SB36 14.238 -56 571540 5764727 1.7 Unknown SBP contact SB37 14.278 142 571342 5764686 1.5 Unknown SBP contact SB38 14.402 -105 571589 5764563 0.8 26 inch P15D to Maasmonding

pipeline SB39 14.459 -58 571542 5764506 1.6 Unknown SBP contact SB40 14.503 -103 571587 5764462 0.7 26 inch P15D to Maasmonding

pipeline SB41 14.599 -107 571592 5764366 0.8 26 inch P15D to Maasmonding

pipeline SB42 14.600 -54 571539 5764365 2.0 Unknown SBP contact SB43 14.802 -104 571589 5764163 1.0 26 inch P15D to Maasmonding

pipeline SB44 14.999 -103 571588 5763966 1.4 26 inch P15D to Maasmonding

pipeline SB45 15.201 -96 571581 5763764 1.3 26 inch P15D to Maasmonding

pipeline SB46 15.397 -96 571581 5763568 0.6 26 inch P15D to Maasmonding

pipeline SB47 15.501 -101 571586 5763464 0.7 26 inch P15D to Maasmonding

pipeline SB48 15.598 -100 571586 5763367 0.7 26 inch P15D to Maasmonding

pipeline SB49 15.618 1 571485 5763347 0.2 Probable buried metallic debris;

corresponds with magnetometer contact MA21

SB50 15.622 -101 571587 5763343 0.8 26 inch P15D to Maasmonding pipeline

SB51 15.624 -99 571585 5763341 0.9 26 inch P15D to Maasmonding pipeline

GDF SUEZ E&P NEDERLAND B.V. PROPOSED PIPELINE ROUTE SURVEY FROM P18-A TO MAASVLAKTE

FSBV / GH040 Volume 1 / Rev 0 27

Datum ED50, Universal Transverse Mercator projection, Zone 31 N Easting Northing Contact ID KP

[km] Off-track

[m] [m] [m] DOB [m]

Remarks / Dimensions (l x w x h) [m]

SB52 15.777 -100 571586 5763188 1.0 26 inch P15D to Maasmonding pipeline; corresponds with magnetometer contact MA22

SB53 15.799 -100 571586 5763166 0.7 26 inch P15D to Maasmonding pipeline

SB54 15.800 -102 571588 5763165 0.7 26 inch P15D to Maasmonding pipeline

SB55 15.999 -101 571587 5762966 0.8 26 inch P15D to Maasmonding pipeline

SB56 16.197 -98 571584 5762768 0.7 26 inch P15D to Maasmonding pipeline

SB57 16.399 -103 571589 5762566 0.6 26 inch P15D to Maasmonding pipeline

SB58 16.497 -98 571584 5762468 0.6 26 inch P15D to Maasmonding pipeline

SB59 16.605 -101 571588 5762360 0.8 26 inch P15D to Maasmonding pipeline

SB60 16.793 -99 571591 5762179 1.2 26 inch P15D to Maasmonding pipeline

SB61 16.831 -197 571691 5762150 1.3 Unknown SBP contact SB62 16.883 -10 571509 5762084 1.6 Unknown SBP contact SB63 16.910 55 571448 5762050 1.2 Unknown SBP contact SB64 16.926 91 571414 5762030 0.7 Unknown SBP contact SB65 16.951 128 571380 5761999 1.1 Unknown SBP contact SB66 16.998 -105 571617 5761984 0.5 26 inch P15D to Maasmonding

pipeline SB67 17.205 -104 571647 5761779 0.6 26 inch P15D to Maasmonding

pipeline SB68 17.228 -101 571647 5761756 0.6 26 inch P15D to Maasmonding

pipeline; corresponds with magnetometer contact MA35

SB69 17.237 -101 571648 5761747 0.1 26 inch P15D to Maasmonding pipeline

SB70 17.394 -104 571674 5761592 0.7 26 inch P15D to Maasmonding pipeline

SB71 17.494 -104 571689 5761494 0.9 26 inch P15D to Maasmonding pipeline

SB72 17.503 -24 571611 5761473 2.1 Unknown SBP contact SB73 18.484 272 571462 5760459 2.0 Unknown SBP contact SB74 18.518 210 571529 5760435 0.9 Unknown SBP contact NOTE: All depth of burial values are calculated using speed of sound in sediments @ 1600 m/s

GDF SUEZ E&P NEDERLAND B.V. PROPOSED PIPELINE ROUTE SURVEY FROM P18-A TO MAASVLAKTE

FSBV / GH040 Volume 1 / Rev 0 28

Figure 8: Sub-bottom Profiler Record of Unit 1 Sediments near KP 0.000

Figure 9: Sub-bottom Profiler Record of Buried Contact SB49 and 26-inch Pipeline near KP15.618

NW SE

Unit 1 – Relatively homogeneous fine to medium SAND

Generally weak internal sub-horizon

Approx. 4 metres 50 metres

Vessel noise

E W P15-D to Maasmonding 26-inch pipeline

Sub-bottom contact SB49 (probable buried metallic debris)

Approx. 4 metres 50 metres

GDF SUEZ E&P NEDERLAND B.V. PROPOSED PIPELINE ROUTE SURVEY FROM P18-A TO MAASVLAKTE

FSBV / GH040 Volume 1 / Rev 0 29

Figure 10: Sub-bottom Profiler Record of Unit 1 and Unit 2 Sediments near KP 16.900

Figure 11: Sub-bottom Profiler Record at Northern Wall of Dredged Shipping Channel, KP17.600

S N

50 metres

Approx. 4 metres

Unit 1 sediments disturbed near channel edge – firm to stiff slightly sandy CLAY

N S Unit 1 – Clayey fine to medium SAND

Generally weak internal sub-horizon

Vessel noise

50 metres

Approx 4 metres

Buried channel

Unit 2 – Expected fine to medium SAND with some CLAY / GRAVEL horizons

Reflector 1

Chaotic returns due to seabed dredging

Unit 2 (outcrops at seabed) - expected fine to medium SAND with some CLAY / GRAVEL horizons

Northern side wall of dredged channel (Unit 1 sediments removed)

GDF SUEZ E&P NEDERLAND B.V. PROPOSED PIPELINE ROUTE SURVEY FROM P18-A TO MAASVLAKTE

FSBV / GH040 Volume 1 / Rev 0 30

2.4. Magnetometer Anomalies

As the proposed route centre line was surveyed with magnetometer in both directions, a number of the identified magnetometer anomalies correlate with anomalies also observed in the opposite direction. In each case only the more significant anomaly has been included in the listings (Table 4) and on the survey charts. Thirty-eight (38) magnetic anomalies with amplitude greater than 10 nanoTesla were recorded in the route corridor, as detailed in Table 4. These anomalies are related to known infrastructure / pipeline crossings, as well as unknown targets. Five (5) anomalies correspond with sub-bottom profiler contacts at the same locations. Of these, two (2) anomalies (MA22 and MA35) are related to the existing P15D to Maasmonding 26-inch gas pipeline. The remaining three (3) anomalies (MA13, MA16 and MA21) are related to unknown targets, and may represent buried metallic (ferromagnetic) debris. The amplitude of anomaly MA21 (563 nanoTesla) suggests this target is likely to be significant. A magnetometer record example showing anomaly MA21 is presented in Figure 12. A record example showing sub-bottom profiler contact SB49, which corresponds to the position of MA21, is presented in Figure 9. Additional survey lines were performed with the magnetometer to box-in the three largest unknown magnetic anomalies, MA21, MA23 and MA34 (all greater than 100 nanoTesla). The additional lines performed around anomaly MA21 confirmed a significant anomaly, and produced a slightly revised position for the contact (as given in Table 4). Caution is advised in the vicinity of this anomaly. No large anomalies were detected on the additional box-in lines for either anomaly MA23 or MA34. However, prior to the survey of the box-in lines an anomaly of 54 nanoTesla had been detected on the reverse direction running of the centre line at the position of MA23. Although the additional box-in lines did not confirm the anomalies at these two locations both contacts have been classified as probable buried metallic (ferromagnetic) debris. Caution is advised in the vicinity of these anomalies. In addition to those targets discussed above, thirty-two (32) further magnetic anomalies, with amplitudes up to 92 nanoTesla, have been identified within 20 m of the proposed route. The cause of these anomalies is not known, and no corresponding contacts were observed within the side scan sonar or the sub-bottom profiler records. The observed anomalies are generally minor, but there is potential for these anomalies to represent buried ferromagnetic targets. Caution is advised in the vicinity of these anomalies. The magnetometer anomalies detailed in Table 4 have been included on the survey charts.

Table 4: Magnetometer Contacts

Datum ED50, Universal Transverse Mercator projection, Zone 31 N Easting Northing Contact ID KP

[km] Off-track

[m] [m] [m] Anomaly

[nT] Remarks / Dimensions

(l x w x h) [m] MA1 0.003 -2 564237 5775739 1110 P18-A platform; monopole MA2 2.416 -1 565986 5774079 15 Unknown anomaly; monopole MA3 2.897 -6 566339 5773752 13 Unknown anomaly; dipole,

correlates with magnetic anomaly MA4

MA4 2.909 -5 566347 5773743 23 Unknown anomaly; monopole MA5 4.641 5 567597 5772545 70 Unknown anomaly; dipole

GDF SUEZ E&P NEDERLAND B.V. PROPOSED PIPELINE ROUTE SURVEY FROM P18-A TO MAASVLAKTE

FSBV / GH040 Volume 1 / Rev 0 31

Datum ED50, Universal Transverse Mercator projection, Zone 31 N Easting Northing Contact ID KP

[km] Off-track

[m] [m] [m] Anomaly

[nT] Remarks / Dimensions

(l x w x h) [m] MA6 4.650 -6 567611 5772546 36 Unknown anomaly; dipole,

correlates with magnetic anomaly MA5

MA7 5.459 -3 568196 5771988 16 Unknown anomaly; monopole MA8 6.735 -3 569122 5771111 78 Unknown anomaly; monopole MA9 7.571 -6 569731 5770538 17 Unknown anomaly; monopole MA10 7.789 -10 569891 5770391 21 Unknown anomaly; dipole MA11 7.912 -10 569980 5770307 17 Unknown anomaly; monopole MA12 9.511 -15 571145 5769210 16 Unknown anomaly; monopole MA13 10.855 -11 571828 5768064 55 Probable buried metallic debris;

monopole; corresponds with SBP contact SB22

MA14 11.541 -13 571922 5767384 23 Unknown anomaly; monopole MA15 11.743 -10 571910 5767182 10 Unknown anomaly; monopole MA16 12.093 -12 571860 5766834 82 Probable buried metallic debris;

monopole; corresponds with SBP contact SB25

MA17 13.193 -8 571643 5765757 25 Unknown anomaly, monopole MA18 13.909 -8 571511 5765054 72 Unknown anomaly; monopole MA19 14.371 -13 571498 5764594 58 Unknown anomaly; dipole MA20 14.526 -14 571498 5764439 20 Unknown anomaly; monopole MA21 15.617 0 571485 5763347 563 Probable buried metallic debris;

dipole; corresponds with SBP contact SB49

MA22 15.778 -98 571584 5763187 555 P15D to Maasmonding pipeline; monopole; corresponds with SBP contact SB52

MA23 15.798 -9 571495 5763167 107 Unknown anomaly; monopole, MA24 16.395 -11 571497 5762570 46 Unknown anomaly; monopole, MA25 16.541 -6 571492 5762424 92 Unknown anomaly; dipole MA26 16.623 -11 571498 5762342 36 Unknown anomaly; dipole MA27 16.797 -14 571506 5762169 28 Unknown anomaly; dipole MA28 16.870 -13 571511 5762097 45 Unknown anomaly; dipole MA29 16.917 -12 571514 5762051 37 Unknown anomaly, monopole MA30 16.987 -9 571521 5761981 48 Unknown anomaly; dipole MA31 17.039 -12 571531 5761930 19 Unknown anomaly; dipole MA32 17.098 -8 571536 5761871 29 Unknown anomaly; dipole MA33 17.168 -7 571545 5761802 28 Unknown anomaly; monopole MA34 17.223 -6 571552 5761747 109 Unknown anomaly; dipole MA35 17.230 -100 571646 5761754 397 P15D to Maasmonding pipeline;

dipole; corresponds with SBP contact SB68

MA36 17.341 -3 571567 5761630 21 Unknown anomaly; monopole MA37 17.443 -28 571606 5761533 58 Unknown anomaly; monopole MA38 17.487 -1 571586 5761485 30 Unknown anomaly; monopole

GDF SUEZ E&P NEDERLAND B.V. PROPOSED PIPELINE ROUTE SURVEY FROM P18-A TO MAASVLAKTE

FSBV / GH040 Volume 1 / Rev 0 32

Figure 12: Magnetometer Record of Anomaly MA21, KP15.617

Magnetic anomaly MA21, probable buried metallic debris (Note: this image taken from additional box-in survey line)

P15-D to Maasmonding 26-inch pipeline

Magnetic field strength in nanoTesla

GDF SUEZ E&P NEDERLAND B.V. PROPOSED PIPELINE ROUTE SURVEY FROM P18-A TO MAASVLAKTE

FSBV / GH040 Volume 1 / Rev 0 33

3. CONCLUSIONS AND RECOMMENDATIONS The dredged Rotterdam shipping channel, between KP 17.600 and KP 18.650, will be a significant obstacle to pipeline installation. The channel walls exhibit steep gradients, and the northern side wall comprises loose, potentially unstable sediments at seabed. The seabed on the northern side wall displays evidence of sediment movement, with the seabed having broken into blocks (up to eight metres long and one metre high) as a result of instability created by the dredging operations. The potential for further movement of the sediments on this slope should be considered as part of the pipeline design and engineering process. A section of the adjacent 26-inch P15-D to Maasmonding pipeline was observed to be exposed below the northern channel wall, indicating the possibility for shallow burial of the proposed P18-A to Maasvlakte pipeline to result in similar exposure in the future. Traffic using the shipping lane will be a hazard to pipe lay operations. The seabed adjacent to the northwest and northeast faces of the P18-A platform is generally uneven, with several rock dumps observed, and one item of possible wire / cable debris identified extending north from the platform. Services connect to / depart from the northeast face of the platform. However, no rock dumps or services connecting to / departing from the P18-A platform are identified on the southwest face of the platform closest to the start of the proposed P18-A to Maasvlakte pipeline route (located approximately 70 metres southwest of the P18-A platform). A low sediment ridge extends from the southwestern face of the platform towards the proposed start of the P18-A to Maasvlakte pipeline route. There is no database information to indicate a buried pipeline, or other infrastructure, which may be the cause of this ridge, and none was detected during the survey. The ridge should not pose an obstruction to the design of the pipeline. A broad, low relief sand ribbon with superimposed megaripples is located between KP 0.000 and KP 2.930, southeast of the P18-A platform. These megaripples confirm significant northeast / southwest currents in this area, with the predominant direction of sediment movement towards the southwest. The area to the north and east of the P18-A platform appears to have been scoured by seabed currents. Careful consideration will need to be given to sediment transportation in this area. Between KP 9.400 and KP 12.680 an area of irregular, uneven seabed, with trawl scar incisions up to 0.6 m deep, may have an impact on pipe lay operations, notably for a surface-laid pipeline. The Q16-A platform was observed offset 220 metres northeast of the proposed pipeline route at KP 10.260. An 8-inch pipeline and umbilicals have been installed between the P18-A and Q16-A platforms. The database confirms these to be offset between 160 metres and 250 metres northeast of the proposed P18-A to Maasvlakte pipeline route. These services were not observed during the survey and their positions should be confirmed. The position of these services should be considered during pipe lay operations. The 26-inch gas pipeline from P15-D to Maasmonding was identified during the survey. The as-found position confirms the database position for the pipeline. This pipeline is located 85 metres to 110 metres to the east of the proposed P18-A to Maasvlakte pipeline route, and should be considered during pipe lay operations.

GDF SUEZ E&P NEDERLAND B.V. PROPOSED PIPELINE ROUTE SURVEY FROM P18-A TO MAASVLAKTE

FSBV / GH040 Volume 1 / Rev 0 34

Three (3) unknown sub-bottom profiler contacts / magnetometer anomalies with corresponding positions were identified along the proposed route. The exact nature of these targets is not known as the targets are buried and were not seen on the side scan sonar records. All three targets are classified as probable buried metallic debris. One of these magnetometer anomalies, located on the proposed route at KP 15.617, has an amplitude of 563 nanoTesla, and is regarded as a significant target. Caution is advised at the locations of all three of these unknown targets. Thirty-two (32) further magnetometer anomalies and eight (8) further sub-bottom profiler contacts were identified within 20 metres of the proposed route. These anomalies / contacts may represent buried debris, and caution is advised at the location of these targets. No significant debris has been identified at seabed from the side scan sonar or multibeam records The seabed is extensively covered with trawl scars throughout the majority of the surveyed route corridor, indicating considerable fishing activity in the area. Further minor sediment bedforms and small depressions (with height / depth variations of less than 0.2 m) have been identified along the proposed route. However, these features should not significantly affect the proposed pipe lay operations.