Upload
paul-van-der-meer
View
18
Download
3
Embed Size (px)
DESCRIPTION
Meten Waterkwaliteit
Citation preview
Verandering van de drinkwaterkwaliteit in een distributienetwerk
De effecten van transport en opstarten van een nieuwe zuivering
AFSTUDEERRAPPORT
AUTEUR
Gea Terhorst
Technische Universiteit Delft
Afdeling Watermanagement
AFSTUDEERCOMMISSIE
Prof. Dr. Ir. W.G.J. van der Meer Technische Universiteit Delft
Oasen
Prof. Dr. Ing. J.S. Vrouwenvelder Technische Universiteit Delft
King Abdullah University of Science and Technology
Ir. A. Grefte Technische Universiteit Delft
Dr. Ir. J.H.G. Vreeburg Wageningen University & Research centre
KWR Watercycle Research Institute
Dr. Ir. J.Q.J.C. Verberk Evides
Ir. G.A. van Houwelingen Royal HaskoningDHV
G.L. Bakker Vitens
DATUM
Augustus 2013
i
Voorwoord
In dit afstudeerrapport wordt het onderzoek naar de verandering van de drinkwaterkwaliteit
in een distributienetwerk naar aanleiding van transport en opstart van een nieuwe
drinkwaterzuivering beschreven. Dit verslag is het laatste onderdeel van mijn master
Watermanagement aan de faculteit Civiele Techniek van de Technische Universiteit Delft. Het
onderzoek is gedaan in samenwerking met Advies en Ingenieursbureau Royal HaskoningDHV
en Drinkwaterbedrijf Vitens.
Voor dit onderzoek heb ik veel metingen in het distributienetwerk moeten doen en hierbij was
ik afhankelijk van de bewoners. Allereerst wil ik iedereen bedanken die mij in staat stelde op
14 locaties monsters te kunnen nemen. Bijzondere dank gaat uit naar de bewoners van de
Bloklandweg, de Mildijk en de Spijkse Kweldijk waar ik naast MuPFiS metingen ook een half
jaar lang continu metingen met deeltjestellers mocht doen.
Naast de metingen in het netwerk heb ik ook metingen op drinkwaterzuivering Kolff van
waterbedrijf Vitens gedaan. Ook heeft Vitens de deeltjestellers beschikbaar gesteld en is het
grootste gedeelte van de analyses uitgevoerd door het drinkwaterlaboratorium van Vitens.
Graag wil ik Vitens als bedrijf en Josbert Visee, Technisch Specialist Uitvoering van
drinkwaterzuivering Kolff, bedanken voor alle mogelijkheden en hulp die zij mij hebben
verleend tijdens dit onderzoek.
Verder wil ik Royal HaskoningDHV als bedrijf bedanken voor alle middelen die tijdens dit
onderzoek beschikbaar gesteld zijn.
Dan wil ik mijn afstudeercommissie bedanken voor de ondersteuning en het inhoudelijke
commentaar dat ik gedurende het gehele traject van hen ontvangen heb.
Als laatste wil ik mijn vriend, ouders, schoonouders en vrienden bedanken voor alle steun en
bemoedigende woorden, kaartjes, sms’jes en WhatsApp berichten die ik mocht ontvangen
tijdens mijn afstuderen.
ii
iii
Inhoudsopgave
Voorwoord ....................................................................................................................... i
Samenvatting ................................................................................................................. v
Summary ...................................................................................................................... vii
Lijst van afkortingen, eenheden en verbindingen......................................................... ix
1 Inleiding ................................................................................................................... 1 1.1 Achtergrond ............................................................................................................. 1 1.2 Aanleiding ................................................................................................................ 1 1.3 Doelstelling .............................................................................................................. 2 1.4 Onderzoeksvragen .................................................................................................... 2 1.5 Structuurbeschrijving/leeswijzer ................................................................................ 2
2 Materiaal en methode ............................................................................................... 3 2.1 Zuivering ................................................................................................................. 3 2.2 Parameters .............................................................................................................. 4 2.3 Meetmethoden ......................................................................................................... 5 2.4 Onderzoeksgebied .................................................................................................. 10 2.5 Tijdschema ............................................................................................................ 12
3 Metingen door middel van monstername ............................................................... 13 3.1 Verandering drinkwaterkwaliteit door opstart nieuwe zuivering ................................. 13 3.2 Verandering drinkwaterkwaliteit door verblijf in distributienetwerk ............................ 15 3.3 Conclusies.............................................................................................................. 21
4 Metingen met het Multiple Particle Filtration System ............................................ 23 4.1 Verandering drinkwaterkwaliteit door opstart nieuwe zuivering ................................. 23 4.2 Verandering waterkwaliteit tijdens verblijf in distributienetwerk ................................. 28 4.3 Conclusies.............................................................................................................. 29
5 Zwevende stof meting met deeltjestellers ............................................................. 31 5.1 Verandering drinkwaterkwaliteit door verblijf in distributienetwerk ............................ 31 5.2 Verandering drinkwaterkwaliteit door opstart nieuwe zuivering ................................. 41 5.3 Conclusies.............................................................................................................. 41
6 Discussie ................................................................................................................. 43 6.1 Moment metingen .................................................................................................. 43 6.2 Verandering door opstart nieuwe zuivering .............................................................. 43 6.3 Verandering tussen begin en einde distributienetwerk .............................................. 46 6.4 Bedrijfsvoering met betrekking tot de watertoren in Zaltbommel ............................... 46
7 Conclusies en aanbevelingen ................................................................................. 51 7.1 Conclusies.............................................................................................................. 51 7.2 Aanbevelingen ....................................................................................................... 52
Literatuur...................................................................................................................... 53
Bijlagen ........................................................................................................................ 57
iv
v
Samenvatting
De afgelopen decennia is veel onderzoek gedaan naar de kwaliteit van drinkwater tijdens het
zuiveringsproces. De drinkwaterkwaliteit moet echter aan de wettelijke eisen voldoen op het
moment dat het water aan de klant wordt geleverd. Tijdens het transport van de zuivering
naar de klant kan de drinkwaterkwaliteit veranderen ten gevolge van fysische, chemische en
biologische processen in het distributienet. Door onvoldoende inzicht in deze processen,
wordt het distributienetwerk vaak als een ‘black box’ beschouwd.
Dit onderzoek heeft als doel meer inzicht te krijgen in de mate van verandering van
drinkwaterkwaliteit over het distributienetwerk. Hierbij wordt gekeken naar de veranderingen
tussen het uitgaande reinwater van de zuivering en het water dat bij de consument uit de
kraan komt. Daarnaast wordt gekeken naar de verandering van de waterkwaliteit door het
opstarten van een nieuwe zuivering. De metingen zijn gedaan in het distributienetwerk van
drinkwaterzuivering Kolff, waar naast de oude zuivering Kolff een nieuwe zuivering is
gebouwd.
Met deeltjestellers, MuPFiS (multiple particle filtration system) en door het nemen van
watermonsters zijn metingen gedaan op drinkwaterzuivering Kolff en op verschillende locaties
in het netwerk gedurende perioden in december 2010, in maart 2011 en in april 2011.
Van de oude zuivering is de beluchting niet tijdig schoongemaakt en het filtermateriaal niet
tijdig vervangen. Hierdoor is de waterkwaliteit van het drinkwater dat de zuivering verlaat, na
juni 2010 verslechterd. Voor juni 2010 lag de mangaanconcentratie rond de 0,007 mg/l en
deze is in de loop van het jaar toegenomen tot gemiddeld 0,025 mg/l in december 2010. Het
zuurstofgehalte van het water is afgenomen van ongeveer 9,5 mg/l in de eerste helft van
2010 tot 8,0 mg/l in december 2010. Door het opstarten van de nieuwe zuivering in april
2011 is de waterkwaliteit hersteld tot het niveau van voor juni 2010.
Om de invloed van de nieuwe zuivering op de drinkwaterkwaliteit in vervolgonderzoek alsnog
te bepalen, moeten de resultaten van begin 2010 worden vergeleken met de resultaten van
metingen gedaan in de loop van 2011. Als de resultaten na het opstarten van de nieuwe
zuivering in de loop van 2011 weer stabiel zijn, kan over de langere termijn bepaald worden
wat de invloed van de nieuwe zuivering is geweest op de drinkwaterkwaliteit.
De oxidatie van ammonium, nitriet en mangaan tijdens het zuiveringsproces is onvolledig.
Door oxidatie is aan het begin van het netwerk een significante afname gemeten voor deze
parameterconcentraties. Voor de hoeveelheid ijzer is geen afname gemeten in het begin van
het netwerk en ligt overal rond de 0,01 mg/l.
De hoeveelheden ijzer en mangaan die het netwerk inkomen, zijn respectievelijk 15% en 2%,
terwijl de rest het netwerk in komt als Fe2+ en Mn2+. Na het opstarten van de nieuwe
zuivering is de hoeveelheid ijzer, Fe2+ en mangaan dat het netwerk inkomt, gelijk gebleven.
Alleen de hoeveelheid Mn2+ is afgenomen, waardoor na het opstarten van de nieuwe
zuivering 5% het netwerk inkomt als mangaan en de overige 95% als Mn2+.
Gedurende alle meetperioden wordt het patroon in het totale deeltjesvolume op de zuivering
gedomineerd door pieken die ontstaan ten gevolg van het terugleveren van drinkwater uit de
watertoren in Zaltbommel richting het distributienetwerk van Kolff. In het distributienetwerk
van drinkwaterzuivering Kolff bezinkt en wervelt sediment op door variatie in waterverbruik
en wordt het patroon in het totale deeltjesvolume juist veroorzaakt door de variatie in het
drinkwaterverbruik.
De deeltjes die vanuit de zuivering het netwerk inkomen gedurende pieken in het totale
deeltjesvolume, bezinken bij laag verbruik en hierdoor verdwijnt de piek. Tijdens
hoogverbruik wervelen de bezonken deeltjes op, waardoor een nieuwe piek ontstaat. Doordat
sediment tijdens transport door het distributienetwerk bezinkt, is het niet mogelijk om de
pieken door het netwerk te volgen. Hierdoor is het niet mogelijk om verblijftijden van het
vi
water tussen de zuivering en verschillende locaties in het netwerk te bepalen met
deeltjestellers. De retentietijd van het water in het netwerk zal in vervolgonderzoek bepaald
moeten worden met een meer conservatieve parameter zoals de geleidbaarheid of de pH.
Door de toename in verbruik tussen begin maart en eind april 2011 neemt de stroomsnelheid
van het water in het distributienetwerk toe. Hierdoor bezinkt minder sediment in het netwerk
en wervelt meer sediment op. Gevolg hiervan is een toegenomen hoeveelheid zwevende stof
in het distributienetwerk. Aangezien sediment microbiologie bevat, is door het toegenomen
verbruik ook de hoeveelheid adenosinetrifosfaat (ATP) en de totale hoeveelheid cellen (TCC)
in het netwerk toegenomen. Aangezien het sediment dat door het hogere verbruik
opgewerveld wordt, langer in het netwerk heeft gelegen, bevat dit sediment ook relatief veel
microbiologie. Dit is terug te zien in de toename van de hoeveelheid ATP/TSS gemeten op de
locaties aan het einde van het distributienetwerk. De hoeveelheid is toegenomen van
gemiddeld 45 µg/g in maart 2010 naar 175 µg/g in april 2010.
De hoeveelheid ATP gemeten op het afgevangen sediment is gemiddeld 0.35 ng per liter
drinkwater en dit is circa 10% van de totale gemeten hoeveelheid ATP in het drinkwater. Dit
percentage komt overeen met het percentage gevonden voor de hoeveelheid TCC in het
water. Hieruit blijkt dat de totale hoeveelheid microbiologie in het drinkwater maar voor een
klein gedeelte bestaat uit microbiologie aanwezig op het oppervlak van in het water zwevend
sediment met een diameter groter dan 1,2 µm.
Vanuit drinkwaterzuivering Kolff wordt bijna elke nacht gedurende een paar uur water
richting de watertoren in Zaltbommel gepompt met een snelheid van 0,35 m/s. Net zoals in
het begin van het netwerk, bezinkt ook ijzer en mangaan in het begin van de leiding tussen
de zuivering en de watertoren. Op dagen met weinig verbruik wordt vanuit de watertoren in
Zaltbommel water teruggepompt naar het distributienetwerk van drinkwaterzuivering Kolff.
Dit terugleveren gaat met een snelheid van 1,3 m/s, waardoor bezonken materiaal zoals ijzer
en mangaan weer opwervelt. Door dit terugleveren stroomt water het distributienetwerk in
met een significant hogere ijzer- en mangaanconcentratie en troebelheid ten opzichte van het
water dat direct uit de zuivering het netwerk in gepompt wordt. Op deze momenten is het
ijzergehalte 0,03 mg/l en de troebelheid 0,6 FTE, wat drie keer hoger is dan op momenten
dat niet teruggeleverd wordt. De hoeveelheid mangaan is tijdens terugleveren 8 keer hoger,
wat overeen komt met 0,09 mg/l.
Door te stoppen met het terugleveren van water uit de watertoren, kan de hoeveelheid ijzer
en mangaan per liter water dat het distributienetwerk van drinkwaterzuivering Kolff instroomt,
afnemen met respectievelijk 6.5% en 18%. Het is niet nodig om te stoppen met leveren van
drinkwater aan Zaltbommel, aangezien dit geen invloed heeft op de kwaliteit van het water
dat het distributienetwerk van Kolff instroomt.
Geconcludeerd wordt dat door het opstarten van de nieuwe zuivering geen significante
verandering is opgetreden in de drinkwaterkwaliteit van zowel het water dat de zuivering
verlaat als het water op de locaties in het distributienetwerk. Wel is een verandering in de
waterkwaliteit gemeten door het toegenomen verbruik, het vaker terugleveren van water uit
Zaltbommel en het niet tijdig onderhouden van de oude zuivering.
vii
Summary
Over the past few decades much research has been done into the quality of drinking water
during the purification process. However, drinking water quality must meet certain legal
requirements when the water is delivered to the consumer. During transport from the
drinking water treatment plant to the consumer the drinking water quality can change as a
result of physical, chemical and biological processes in the distribution network. As a result of
insufficient insight into these processes, the distribution network is often regarded as a 'black
box'.
This research aims to understand the rate of change of drinking water quality along the
distribution network. The changes between the outgoing clear water at the treatment plant
and the water coming out of the consumers tap are compared. Also, the changes in water
quality due to the startup of a new drinking water treatment plant are studied. Research has
been done in the distribution network of drinking water treatment plant Kolff, where a new
treatment plant is built next to the old treatment plant Kolff.
Measurements have been done using particle counters, MuPFiS (multiple particle filtration
system) and by taking water samples measurements at drinking water treatment plant Kolff
and in different locations in the network during periods in December 2010, in March 2011 and
in April 2011.
The aeration system of the old treatment plant was not cleaned in time and the filter material
was not replaced in time. As a result, the quality of the drinking water leaving the treatment
plant deteriorated after June 2010. Before this date the manganese concentration was
around 0.007 mg/l and this is increased to an average of 0.025 mg/l in December 2010. The
oxygen content of the water has decreased from 9.5 mg/l in the first half of 2010 to 8.0 mg/l
in December 2010. After the start-up of the new treatment plant in April 2011, the water
quality has been restored to the level before June 2010.
To determine the influence of the new treatment plant on the drinking water quality, the
results of the measurements from the beginning of 2010 need to be compared with the
results of the measurements done in the course of 2011. If the results are stable after startup
of the new plant, the influence of the new treatment plant on the drinking water quality can
be determined over a longer period of time.
During the treatment process the oxidation of ammonium, nitrite and manganese is
incomplete. By oxidation in the first part of the distribution network a significant decrease in
concentration is measured for these parameters. No decrease is measured for the iron
concentration, it stays constant at approximately 0,01 mg/l throughout the entire network.
The quantities of iron and manganese that enter the network are respectively 15% and 2%,
while the rest enters the network as Fe2+ and Mn2+. After starting up the new treatment plant
the amount of iron, Fe2+ and manganese that entered the network remained the same. Only
the amount of Mn2+ decreased. Some 5% entered the network as manganese and the other
95% as Mn2+.
During all measurement periods the pattern in the total particle volume measured at the
drinking water treatment plant is dominated by peaks caused by pumping back drinking
water from the water tower in Zaltbommel to the distribution network of Kolff. In the
distribution network of drinking water treatment plant Kolff, sediment settles and resuspends
due to water consumption. Hence the variation in the total particle volume of the distribution
network is dominated by the variation in drinking water consumption.
The particles that enter the network during peaks in the total particle volume, settle at
moments of low water use and as a result the peak will disappear. During high water use the
settled particles resuspend, causing new peaks. As sediment settles during transport through
viii
the distribution network, it is not possible to follow the peaks throughout the network.
Because of this, it is not possible to determine the retention time of the water between the
treatment plant and the various locations in the network with particle counters. The retention
time of the water in the network can only be determined with a more conservative parameter
such as the conductivity or pH.
Due to the increase in water use between early March 2011 and late April 2011 the flow
velocity of the water in the distribution network has increased. Because of this, less sediment
settles in the network and more sediment resuspends. Therefore the total amount of
suspended solids in the distribution network has increased. Since sediment contains
microbiology, the amount of adenosine triphosphate (ATP) and the total cell count (TCC) in
the network has also increased as a result of the increased water usage. Since the sediment
that resuspended due to the higher consumption has stayed longer in the network, this
sediment contains relatively more microbiology. This can be observed by the increase in the
amount of ATP/TSS measured at various locations at the end of the distribution network. The
amount increased from an average of 45 µg/g in March 2010 to 175 µg/g in April 2010.
The average amount of ATP measured in the sediment is 0,35 ng per liter drinking water and
this corresponds to approximately 10% of the total amount of ATP in the drinking water. This
rate corresponds to the rate of TCC found in the water. This shows that the total quantity of
microbiology in drinking water consists only for a small portion of microbiology present on the
surface of sediments with a diameter larger than 1,2 µm floating in the water.
Almost every night, for a few hours, drinking water is pumped from treatment plant Kolff to
the water tower in Zaltbommel at a rate of 0,35 m/s. Just as in the beginning of the
distribution network, iron and manganese settle also in the beginning of the conduit between
the treatment plant and the water tower. On days with low water use, water is pumped back
from the water tower in Zaltbommel directly into the distribution network of drinking water
treatment plant Kolff. This is done with a flow rate of 1,3 m/s, so iron and manganese
resuspend. By pumping back water, water with a significantly higher iron and manganese
concentration and turbidity enters the distribution network compared to the water that is
pumped into the network directly from the treatment plant. At these moments the iron
concentration is 0,03 mg/l and the turbidity is 0,6 FTE, which is three times higher than at
moments that no water is pumped back. The amount of manganese is 8 times higher during
the time that water is returned, which corresponds to 0,09 mg/l.
The amount of iron and manganese per liter drinking water entering the distribution network
of drinking water treatment plant Kolff, can be decreased by respectively 6,5% and 18% if
water is no longer pumped back from the water tower. It is not necessary to stop the
pumping of drinking water to the water tower in Zaltbommel as this does not affect the
quality of the drinking water entering the distribution network of Kolff.
It can be concluded that the start-up of the new drinking water treatment plant did not cause
significant changes in the drinking water quality, neither in the water that leaves the
treatment plant nor in the water at consumer sites. However, a change in water quality was
measured due to the increased water use, due to the frequency of pumping water back from
Zaltbommel and due to the lack of maintenance at the old treatment plant.
ix
Lijst van afkortingen, eenheden en verbindingen
Lijst van gebruikte afkortingen
ATP Adenosinetrifosfaat
FSS Hoeveelheid vaste zwevende stof in het water (Fixed Suspended Solids)
ICP-MS Inductief gekoppeld plasma massaspectrometrie (Inductively Coupled Plasma
Mass Spectrometry)
MuPFiS Filtratiesysteeem met meerdere filters (Multiple Particle Filtration System)
PPB Aantal per miljard (Parts Per Billion)
TCC Totaal aantal cellen (Total Cell Count)
TSS Totale hoeveelheid zwevende stof in het water (Total Suspended Solids)
VSS Hoeveelheid vluchtige zwevende stof in het water (Volatile Suspended Solids)
WLB Waterleidingbesluit
Lijst van gebruikte eenheden
°C Graden Celsius / Temperatuur
FTE Formazine Troebelings Eenheid / Troebelheid
g Gram
h Uur (Hour)
l Liter
m3 Kubiekemeter
mg Milligram / 10-3 gram
ml Milliliter / 10-3 liter
ng Nanogram / 10-9 gram
pg Picogram / 10-12 gram
pH Zuurgraad
µg Microgram / 10-6 gram
Lijst van gebruikte chemische verbindingen
Al3+ of Al Aluminium
Al(OH)3 Aluminiumhydroxide
C Koolstof
Ca2+ of Ca Calcium
CaCO3 Calciumcarbonaat
CO2 Koolstofdioxide / Koolzuur
CO32- Carbonaat
Fe2+ of Fe IJzer
Fe(OH)3 Ijzerhydroxide
Fe(OOH) IJzeroxide-hydroxide
HCO3- Waterstofcarbonaat / Bicarbonaat
HNO3 Salpeterzuur
Mn2+ of Mn Mangaan
MnO2 Mangaandioxide
NH4+ Ammonium
NO2- Nitriet
NO3- Nitraat
O2 Zuurstofgas
x
1
1 Inleiding
1.1 Achtergrond
Schoon drinkwater is de belangrijkste levensbehoefte van de mens (UNDP, 2011). Drinkwater
wordt niet alleen gebruikt om te drinken, maar ook voor zaken als persoonlijke hygiëne,
voedselbereiding, auto’s wassen en tuin sproeien.
De Nederlandse overheid eist dat drinkwater dat geleverd wordt aan consumenten, zoals
huishoudens, bedrijven en overheidsinstellingen, altijd schoon genoeg is om veilig te
gebruiken. Om deze zekerheid te bieden, moet de kwaliteit van het drinkwater voldoen aan
door de overheid gestelde eisen (Drinkwaterbesluit, 2011 en Waterleidingbesluit, 2011).
In Nederland wordt water door 10 waterleidingbedrijven gezuiverd tot drinkwater (Vewin,
2009) en via drinkwaterdistributienetwerken naar de klant getransporteerd. Het
waterleidingbedrijf is verantwoordelijk voor de waterkwaliteit. Het drinkwater dient bij de
tappunten van de verbruikers aan de kwaliteitseisen van de overheid te voldoen (VROM, 2011
en Drinkwaterbesluit 2011).
Naast de eisen gesteld door de overheid hebben waterleidingbedrijven streefwaarden
opgesteld die strenger zijn dan deze eisen. De waterleidingbedrijven hebben zichzelf deze
streefwaarden opgelegd om onder andere de klanttevredenheid en het imago te verbeteren
en om corrosie van het leidingmateriaal en afzetting in het leidingnet te verminderen (o.a.
Vitens, 2010).
De analyse van de drinkwaterkwaliteit wordt door de waterleidingbedrijven zelf verzorgd. De
uitkomsten van deze analyses worden gecontroleerd door de Inspectie Leefomgeving en
Transport (ILT) (voorheen VROM-inspectie) (VROM, 2011).
1.2 Aanleiding
Op het moment dat het water bij de klant aan komt, moet de kwaliteit aan de gestelde eisen
voldoen (VROM, 2011 en drinkwaterbesluit 2011). In de afgelopen decennia is veel
onderzoek gedaan naar het zuiveringsproces van drinkwater. Het distributienetwerk maakt
drinkwatertransport mogelijk van de zuivering naar de tappunten (de klanten). Tijdens dit
transport kan de drinkwaterkwaliteit veranderen ten gevolge van fysische, chemische en
biologische processen in het distributienetwerk (Disconto, 2009). In deze processen is
onvoldoende inzicht, waardoor het distributienetwerk grotendeels als een black box
beschouwd wordt.
Om inzicht te krijgen in deze processen moet onderzoek gedaan worden naar de
waterkwaliteitsverandering in distributienetwerken. De reden dat weinig onderzoek gedaan is
naar de waterkwaliteitsverandering in distributienetwerken, is dat dit onderzoek vaak
kostbaar en plaats specifiek is.
Een achttal bedrijven zijn een samenwerkingsverband aangegaan om het inzicht in deze
processen te vergroten (Innowator, 2009). Dit samenwerkingsverband bestaat uit PWN
Waterleidingbedrijf Noord-Holland, Vitens NV, Dunea, Brabant Water, UReason Holding BV,
DHV BV, Technische Universiteit Delft en Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu.
Het onderzoek is onderverdeeld in drie werkpakketten:
1. Waterkwaliteit in het distributienetwerk;
2. Calamiteitenmodel;
3. Ontwikkeling trainingsomgeving.
Het eerste werkpakket ‘Waterkwaliteit in het distributienetwerk’ heeft als doel inzicht te
krijgen in de biologische, fysische en chemische stabiliteit van het drinkwater in het leidingnet
en hierbij behorende kritische parameters. Daarnaast moeten modellen van chemische en
biologische stabiliteit in het leidingnet ontwikkeld worden (Disconto, 2009).
Om het doel van werkpakket 1 te halen, moet onderzoek gedaan worden naar
drinkwaterkwaliteit in distributienetwerken.
2
1.3 Doelstelling
Dit rapport maakt deel uit van werkpakket 1 van het project Disconto en beschrijft een
deelonderzoek waarin metingen uitgevoerd zijn in het distributienetwerk voor en na het in
bedrijf nemen van een nieuwe zuivering. Het doel van het onderzoek is “Inzicht krijgen in de
mate van verandering van drinkwaterkwaliteit over het distributienetwerk en in de
verandering van deze kwaliteit door het overgaan naar een nieuwe zuivering.”
1.4 Onderzoeksvragen
Om het onderzoeksdoel te bereiken moet op de volgende onderzoeksvragen antwoorden
gegeven worden:
1. Wat is de kwaliteit van het water dat de waterzuivering verlaat en wat is de kwaliteit
van het water geleverd bij de klant? Waardoor worden mogelijke verschillen in de
waterkwaliteit veroorzaakt?
2. In welke mate verandert de drinkwaterkwaliteit na opstarten van de nieuwe zuivering
en kan deze verandering verklaard worden door de overgang naar het nieuwe
zuiveringsproces?
1.5 Structuurbeschrijving/leeswijzer
Na dit hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 beschreven hoe de parameterkeuze gemaakt is en
welke meetmethoden gekozen zijn.
In hoofdstuk 3 worden de analyseresultaten beschreven van de monsternamen. Daarnaast
wordt ingegaan op de verandering van de waterkwaliteit in het distributienetwerk tussen de
zuivering en de consument. Ook wordt nagegaan wat de invloed is van het opstarten van de
nieuwe zuivering op de waterkwaliteit in het distributienetwerk. De resultaten van de MuPFiS
(multiple particle filtration system) metingen worden behandeld in hoofdstuk 4, waarna in
hoofdstuk 5 aandacht wordt besteed aan de resultaten van de deeltjestellers.
In hoeverre de resultaten van de drie meetmethoden uit hoofdstuk 3, 4 en 5 elkaar
ondersteunen wordt aangegeven in het hoofdstuk 6. Ten slotte bevat hoofdstuk 7 de
conclusies van de verandering van de waterkwaliteit over het distributienetwerk en de
aanbevelingen die hier uit volgen.
3
2 Materiaal en methode
Dit hoofdstuk beschrijft achtereenvolgend: de onderzochte drinkwaterzuivering en het
bijbehorende onderzoeksgebied, de gekozen parameters en waarom voor deze parameters is
gekozen, de gebruikte meetmethoden en de meetlocaties. Met een toelichting van de
planning die tijdens dit onderzoek is aangehouden, wordt dit hoofdstuk afgesloten.
2.1 Zuivering
Voor dit onderzoek is gekeken naar de waterkwaliteit in het distributienetwerk van
drinkwaterzuivering Kolff. Deze zuivering is onderdeel van waterleidingbedrijf Vitens en ligt in
Waardenburg (provincie Gelderland). Drinkwaterzuivering Kolff bestaat uit een beluchting- en
filtratiestap, waarna het water via een tussen- en een reinwaterkelder het distributienetwerk
ingepompt wordt (Tabel 1). De door deze zuivering geleverde waterkwaliteit voldoet
grotendeels aan de wettelijk gestelde eisen van het waterleidingbesluit (WLB) en aan de door
Vitens gestelde streefwaarden (Tabel 2, Vitens Procestechnologie Gelderland, 2010).
Om de drinkwaterkwaliteit volledig te laten voldoen aan de wettelijke eisen en aan de door
Vitens gestelde streefwaarden van ammonium, nitriet, mangaan, de totale hardheid en de
zuurgraad, wordt een nieuwe drinkwaterzuivering gebouwd.
De nieuwe zuivering, die naast de oude wordt gebouwd, bestaat net zoals de oude zuivering
uit een beluchting- en filtratiestap en wordt uitgebreid met een onthardingsinstallatie en een
tweede filtratiestap (Tabel 1).
Door vertraging van de bouw van de nieuwe zuivering was het niet mogelijk om de
onthardingsstap mee te nemen in dit onderzoek. Wanneer in dit verslag gesproken wordt
over het opstarten van de nieuwe zuivering, dan wordt hier het opstarten van de beluchting
en de twee filtratiestappen in de nieuwe zuivering bedoeld.
Tabel 1: Zuiveringsstappen van oude en nieuwe zuivering.
Oude zuivering Nieuwe zuivering
Winning Winning - bestaand
Beluchting - sproeivloer en venturi Beluchting in bovenwater voorfilters
Enkellaags snelfiltratie - zand Dubbellaags voorfiltratie - zand en antraciet
Tussenkelder Tussenkelder
Reinwaterkelder Pelletontharding - met natronloog
Distributie Dubbellaags nafiltratie - zand en antraciet
Reinwaterkelder - bestaand
Distributie - bestaand
4
Tabel 2: Overzicht van enkele waterkwaliteit parameters, gemeten in het uitgaande
reinwater van drinkwaterzuivering Kolff (Jan 2010 – Nov 2010). Oranje gekleurde waarden
voldoen niet aan de streefwaarden van Vitens en roze gekleurde parameters voldoen niet
aan de wettelijke eisen.
2.2 Parameters
Parameters waarvan de meetwaarden niet voldoen aan de streefwaarden van Vitens zijn
ammonium, mangaan, nitriet en de zuurgraad. De totale hardheid voldoet zelfs niet aan de
wettelijke eisen (Vitens Procestechnologie Gelderland, 2010). De totale hardheid is een
conservatieve parameter, welke nagenoeg niet meer verandert over het netwerk en net als
de zuurgraad voornamelijk verandert door opstarten van de ontharding (Moel et al., 2005).
Aangezien tijdens dit onderzoek de onthardingsstap in de nieuwe zuivering nog niet was
opgestart, worden deze parameters niet meegenomen.
De nieuwe beluchting- en filtratiestappen kunnen niet alleen van invloed zijn op de waarden
van ammonium, nitriet en mangaan, maar ook op de troebelheid van het water en het
zuurstof- en ijzergehalte. (Moel et al., 2005). Deze zes parameters worden tijdens dit
onderzoek gemeten (Tabel 3).
Aeromonas is de laatste parameter die niet voldoet aan de streefwaarden van Vitens (Tabel
2). Om beter inzicht te krijgen in de biologische processen wordt het totale aantal cellen (TCC)
en de hoeveelheid adenosinetrifosfaat (ATP) in het water gemeten. TCC is de gemeten
hoeveelheid cellen per watervolume en geeft een indicatie van de hoeveelheid microbiologie
in het water (Hammes et al., 2008). Ook ATP wordt veel gebruikt als microbiologische
indicator (Deiniger & Lee, 2001, Delahaye et al., 2003 en Siebel et al., 2008). De
watertemperatuur en retentietijd zijn van invloed op de hoeveelheid ATP in het water (Wielen,
2010) en worden ook meegenomen in dit onderzoek. De retentietijd is de verblijftijd van het
water in het netwerk (Vreeburg, 2007). In deze context is de retentietijd de tijd die het water
nodig heeft om van de zuivering of een meetpunt naar één van de andere meetpunten te
stromen.
Zwevende deeltjes in het drinkwater hebben invloed op de hoeveelheid microbiologie in het
water (Cui, 2010, Gauthier et al., 1999 en Zachareus et al, 2001). In dit onderzoek wordt de
totale hoeveelheid zwevende deeltjes (TSS) in het water gemeten en daarnaast wordt de
hoeveelheid vluchtige (VSS) en vaste deeltjes (FSS) bepaald.
Parameters Eenheid 5% Gem. 95%
Aeromonas per 100 ml < 1000 < 20 12 0.0 14.2 44.3
Ammonium mg NH4/l ≤ 0.20 ≤ 0.05 48 0.004 0.053 0.102
Calcium mg Ca/l - - 12 78.3 84.4 90.6
Coliformen (37°C) per 100 ml < 1 < 1 49 < 1 < 1 < 1
Geleidbaarheid mS/m ≤ 125 ≤ 80 12 47.7 48.4 49.1
IJzer mg Fe/l ≤ 0.20 ≤ 0.05 46 0.009 0.016 0.023
Kleurintensiteit mg Pt/Co/l ≤ 20 ≤ 10 4 4.4 5.3 6.1
Kalium mg K/l - - 4 2.75 2.86 2.97
Koloniegetal (22°C) per ml < 100 < 100 49 0.0 14.5 51.7
Magnesium mg Mg/l - - 12 10.05 10.84 11.63
Mangaan mg Mn/l ≤ 0.05 ≤ 0.01 50 0.000 0.013 0.027
Natrium mg Na/l ≤ 150 ≤ 120 4 16.4 17.4 18.4
Nitraat mg NO3/l ≤ 50 ≤ 25 4 3.3 3.5 3.8
Nitriet mg NO2/l ≤ 0.10 ≤ 0.03 49 0.026 0.046 0.065
Sulfaat mg SO4/l < 150 < 100 4 16.1 18.9 21.6
Totale hardheid mmol/l 1.0 ≤ X ≤ 2.5 1.0 ≤ X ≤ 1.2 12 2.38 2.55 2.72
Troebelheid FTE ≤ 1 ≤ 0.4 47 0.09 0.20 0.31
Waterstofcarbonaat mg HCO3/l ≥ 60 ≥ 90 12 269.8 276.8 283.9
Zuurgraad pH 7.0 ≤ X ≤ 9.5 7.8 ≤ X ≤ 8.3 49 7.29 7.36 7.43
Zuurstof mg O2/l ≥ 2 ≥ 4 49 8.5 9.2 9.9
Eisen WLB
Streef-
waarden
Aantal
metingen
Normale verdeling
5
Tabel 3: Parameters gemeten tijdens dit onderzoek.
Fysisch – chemisch Biologisch
Ammonium ATP
FSS TCC
IJzer VSS
Mangaan
Nitriet
Temperatuur
Troebelheid
TSS
Zuurstof
2.3 Meetmethoden
Om de parameters te onderzoeken wordt gebruik gemaakt van de volgende drie
meetmethoden (Tabel 4), zie ook Paragraaf 2.3.1 t/m 2.3.3:
Monstername: Deze methode wordt veel gebruikt door drinkwaterbedrijven. Het is
mogelijk om met de watermonsters veel verschillende parameters te analyseren van
zowel fysisch-chemische als biologische aard.
MuPFiS (multiple particle filtration system): Met deze methode kunnen zowel
fysisch-chemisch als biologische parameters gemeten worden. Het materiaal dat
achterblijft op de filters wordt geanalyseerd. Hierdoor wordt bepaald waaruit het
sediment in het water bestaat en in welke mate de hoeveelheid en de samenstelling van
het sediment verandert.
Deeltjesteller: Met een interval van drie minuten wordt de hoeveelheid zwevende
deeltjes in het water gemeten. Met deze resultaten wordt berekend wat het totale
deeltjesvolume in het water is. Ook worden deeltjestellers gebruikt voor het bepalen van
de retentietijd (Vreeburg, 2007 en Verberk et al., 2006 & 2007).
Tabel 4: De gemeten parameters per meetmethode.
Monstername MuPFiS Deeltjestellers
Ammonium ATP TSS
ATP FSS
IJzer IJzer
Mangaan Mangaan
Nitriet TCC
Temperatuur TSS
Troebelheid VSS
Zuurstof
2.3.1 Monstername
Watermonsters worden uit een tappunt op de zuivering of bij klanten genomen door hiervoor
opgeleide werknemers van Vitens. Voor het nemen van een goed drinkwatermonster is het
van belang dat het tappunt zo dicht mogelijk achter de watermeter zit en regelmatig gebruikt
wordt. Op deze manier heeft het water een korte afstand door het gebouw afgelegd en is een
relatief goede en constante doorspoeling van de binnenleidingen gegarandeerd.
Om (bacteriologische) besmetting van het water te voorkomen en de hoeveelheid
toegevoegde zuurstof aan het water te beperken wordt de eventueel aanwezige percolator
(het roostertje, rubberringetje en bijbehorend houder) van de kraan verwijderd.
Water in het distributienetwerk heeft een relatief constante watertemperatuur, welke bij lage
stroomsnelheden nagenoeg gelijk is aan de temperatuur van de omliggende grond (Verkerk
et al., 1998 en Molen et al., 2008). Zodra het water langere tijd in het leidingwerk na de
6
huisaansluiting stil staat, kan deze watertemperatuur toenemen door de hogere
omgevingstemperatuur in het gebouw. Om te bepalen of het bemonsterde water direct uit de
distributieleiding komt, moet de temperatuur van het water dat uit het tappunt stroomt
minimaal één minuut constant zijn voordat er monsters genomen mogen worden.
Eerst worden alle monsters genomen voor de analyse van de fysische en chemische
parameters. Hierna wordt de kraan ontsmet met een gasbrander of ethanol. De microbiologie
die groeit op de kraankop wordt hierdoor gedood. Het is van belang dat de kraan tussen het
ontsmetten en het nemen van de monsters voor de analyse van de biologische parameters
even gelopen heeft, zodat alle ethanolresten en dode bacteriën uit de kraan verwijderd
worden.
De monsters worden gekoeld vervoerd naar het laboratorium van Vitens of het
Waterlaboratorium, waar de watermonsters geanalyseerd worden.
Aantoonbaarheidsgrens en meetonzekerheid
Voor elke parameter is, afhankelijk van de gebruikte analyse, een aantoonbaarheidsgrens
bekend (Tabel 5 en Vitens Procestechnologie Gelderland, 2010). Onder de
aantoonbaarheidsgrens wordt de laagste concentratie verstaan die met een betrouwbaarheid
van 95% kan worden vastgesteld. Wanneer tijdens dit onderzoek een analyseresultaat kleiner
is dan deze grens, wordt de aantoonbaarheidsgrens schuin gedrukt weergegeven.
De streefwaarden van Vitens en de wettelijke eisen waar aan het drinkwater moet voldoen,
zijn aangegeven in Tabel 2. Voor ATP is geen streefwaarde of eis opgesteld. Wanneer de
meetresultaten niet voldoen aan de streefwaarden van Vitens zijn ze oranje gekleurd en
wanneer ze ook niet voldoen aan de wettelijk gestelde eisen, zijn de resultaten roze gekleurd.
Tabel 5: Aantoonbaarheidsgrens en meetonzekerheid per parameter.
Definitie toe- en afname
Voor de analyseresultaten wordt gekeken of sprake is van een significante afname tussen het
begin en einde van het netwerk of voor en na het opstarten van de nieuwe zuivering. Hierbij
moet rekening gehouden worden met de meetonzekerheid (Tabel 5), welke aangeeft binnen
welke range de werkelijk in het water aanwezige concentratie kan vallen. De
watertemperatuur gemeten met de thermometer kan 0,3 °C afwijken van de werkelijke
watertemperatuur en deze meetonzekerheid is gebruikt voor de watertemperatuur.
Tussen twee opeenvolgende meetlocaties in het netwerk is een afname te zien als de
meetwaarde op de locatie waar het water vandaan komt (punt A) hoger is dan de
meetwaarde op de locatie waar het water naartoe stroomt (punt B). Hierbij moet de
meetwaarde van punt A vermenigvuldigd worden met de ondergrens van de
meetonzekerheid (m.o.) en de meetwaarde van punt B waar de waarde naar toe gaat met de
bovengrens van de meetonzekerheid.
Meet-
onzekerheid
[%]
Ammonium mg NH4/l 0.0132 94.7 - 106.9
Adenosinetrifosfaat ng/l - -
IJzer (na aanzuren) mg/l 0.01 94.5 - 108.1
Mangaan (na aanzuren) mg/l 0.005 96.8 - 105.9
Nitriet mg NO2/l 0.00104 94.2 - 110.7
Temperatuur in situ °C - -
Troebeling FTE 0.06 88.5 - 111.5
Zuurstof mg/l - 94.6 - 105.4
Aantoonbaar-
heidsgrens
7
Een significante afname is te zien als:
(Waarde locatie A)*(ondergrens m.o.) > (waarde locatie B)*(bovengrens m.o.)
Terwijl een significante toename te zien is als:
(Waarde locatie A)*(bovengrens m.o.) < (waarde locatie B)*(ondergrens m.o.)
Of sprake is van een afname door het opstarten van de nieuwe zuivering wordt bepaald door
de waarden gemeten voor het opstarten van de nieuwe zuivering (Voor), te vergelijk en met
de resultaten gemeten na het opstarten van de nieuwe zuivering (Na).
Hierbij is sprake van een significante afname als:
(hoogste meting Na)*(bovengrens m.o.) < (laagste meting Voor)*(ondergrens m.o.)
Voor een significante toename geldt hetzelfde principe:
(laagste meting Na)*(ondergrens m.o.) > (hoogste meting Voor)*(bovengrens m.o.)
2.3.2 Multiple Particle Filtration System
De MuPFiS is een filtratieapparaat met vier parallelle leidingdelen en een gezamenlijke
aansluiting op een tappunt. Elke leidingdeel bestaat uit één filterhouder en een watermeter
(Figuur 1). Per meting met de MuPFiS worden dus vier filters gebruikt en wordt per filter met
bijbehorende watermeter bepaalt hoeveel water door dit filter gestroomd is.
Tijdens dit onderzoek zijn Whatman ‘glass microfibre filters’ met een poriegrootte van 1,2 µm
gebruikt. Voordat de filters in de MuPFiS gebruikt worden, zijn ze schoongespoeld met
gedestilleerd water, gedroogd in een oven bij een temperatuur van 100 °C, afgekoeld in een
exsiccator en gewogen. Om biologische aangroei in de MuPFiS zo veel mogelijk te
verwijderen, wordt de MuPFiS voor gebruik minimaal vijf minuten doorgespoeld met
leidingwater en worden de filterhouders van de MuPFiS schoongemaakt met steriele
schoonmaakdoekjes. Na het plaatsen van de filters in de filterhouders en het aflezen van de
watermeters, wordt de voeding opengezet en stroomt het leidingwater voor minimaal drie
uur door de MuPFiS. Hierna worden de filters uit de MuPFiS verwijderd en de watermeters
nogmaals afgelezen. Drie van de vier filters zijn gebruikt voor analyse:
Filter 1: TSS, VSS en FSS analyse.
Filter 2: ICP-MS analyse (inductively coupled plasma mass spectrometry).
Filter 3: ATP en TCC analyse.
Filter 4: Reserve.
8
Figuur 1: Opstelling MuPFiS bij een van de klanten thuis.
TSS, VSS en FSS analyse
De filters voor de TSS analyse worden na filtratie nogmaals in de oven bij een temperatuur
van 100 °C geplaatst, afgekoeld in een exsiccator en gewogen. Het verschil in massa van het
filter voor en na de meting wordt veroorzaakt door de hoeveelheid op het filter
achtergebleven materiaal. De hoeveelheid TSS in mg/l is bepaald door de massa van het
achtergebleven sediment te delen door de hoeveelheid water dat door het filter gestroomd is.
Uit de formule van TSS wordt de relatie met VSS en FSS duidelijk:
TSS = VSS + FSS
In de ‘Standard Methods for the examination of water and waste water’ (20e editie) wordt
aangegeven dat voor analyse van zwevende deeltjes (SS) minimaal 2,5 mg materiaal nodig is
(Carrera et al., 2008 en Greenberg, 1999). Filters met een hoeveelheid TSS lager dan 2,5 mg
worden dan ook niet meegenomen tijdens het onderzoek.
De hoeveelheid VSS wordt op dezelfde manier bepaald als de hoeveelheid TSS, maar nu
wordt een oven met een temperatuur van 550 °C gebruikt. Hierdoor wordt het VSS deel
verbrand en blijft het FSS deel achter op het filter. Het verschil in massa van het filter voor en
na plaatsing in deze oven geeft het aan hoeveel VSS aanwezig was op het filter. Het verschil
in massa tussen het filter na plaatsing in deze oven en het oorspronkelijke, lege filter is de
hoeveelheid FSS.
ICP-MS analyse
Een inductief gekoppeld plasma massaspectrometer (ICP-MS) is een massaspectrometer
waarbij gebruik gemaakt wordt van inductief gekoppeld plasma. Met deze techniek kunnen
zeer lage concentraties gemeten worden en dit kan voor sommige parameters aflopen tot wel
10-12 gram per liter.
De filters voor de ICP-MS analyse worden opgestuurd naar de het laboratorium van Vitens.
Ook wordt doorgegeven hoeveel water door de filters gestroomd is gedurende de MuPFiS
9
meting. Naast de hoeveelheid mangaan en ijzer wordt tijdens de ICP-MS analyse nog voor 24
andere elementen de concentratie in het drinkwater bepaald (Tabel 6). Op deze manier wordt
bepaald uit welk materiaal het sediment bestaat dat in het drinkwater aanwezig is. De
analyseresultaten worden weergegeven in mg of μg stof per liter gefilterd water.
Tabel 6: Elementen geanalyseerd met ICP-MS meting.
Aluminium Calcium Lood Seleen
Antimoon Chroom Magnesium Strontium
Arseen IJzer Mangaan Uranium
Barium Kalium Molybdeen Vanadium
Beryllium Kobalt Natrium Zilver
Boor Koper Nikkel Zink
Cadmium Kwik
ATP en TCC analyse
De filters gebruikt voor de ATP en TCC analyse worden in 15 ml water, gekoeld naar het
Waterlaboratorium gebracht. Hier wordt de 15 ml water geanalyseerd. De waarden die het
laboratorium rapporteert, zijn de hoeveelheid cellen per ml en de hoeveelheid ATP per liter.
Tijdens de MuPFiS meting is meer water door het filter gestroomd. Om de juiste
hoeveelheden TCC en ATP per liter gefilterd water te bepalen worden de volgende formules
gebruikt:
Factor = 0.015 [l] / Volume gefilterd water [l]
Hoeveelheid ATP = Factor x gerapporteerde waarde ATP
Hoeveelheid TCC = Factor x gerapporteerde waarde TCC
2.3.3 Deeltjestellers
De gebruikte deeltjestellers zijn Pamas Water Viewers. De meettechniek van deze
deeltjestellers is gebaseerd op lichtblokkering van een laserstraal volgens het principe van
licht extinctie (Pamas, 2011). De deeltjesteller meet van elk ingesteld diameterbereik het
aantal deeltjes per ml. Elke teller heeft 8 kanalen, zodat maximaal acht verschillende bereiken
gemeten kunnen worden. Voor elk bereik wordt de ondergrens ingevoerd en het bereik loopt
tot de ingevoerde waarde van het volgende bereik. Voor dit onderzoek zijn de kanalen
ingesteld op 1, 1.3, 2, 3, 4, 5, 10 en 15 μm, waardoor de bereiken lopen van 1 tot 1.3, van
1.3 tot 2 etc. In het laatste bereik vallen de deeltjes met een diameter van 15 μm en groter.
Drinkwater loopt via een slang vanuit een tappunt door de deeltjestellers naar de afvoer
(Figuur 2). Naast de slang naar de deeltjesteller loopt vanaf het tappunt een tweede slang
direct naar de afvoer, zodat constant water uit het tappunt stroomt. Om de verandering van
de drinkwaterkwaliteit in het distributienetwerk over de tijd zo goed mogelijk te volgen, zijn
de regelafsluiters zo ingesteld dat de retentietijd van het drinkwater tussen de huisaansluiting
en het tappunt niet meer dan enkele minuten is.
10
Figuur 2: Flowschema (a) en foto (b) van de deeltjestelleropstelling bij een van de klanten.
Met de deeltjestellers wordt elke drie minuten de hoeveelheid deeltjes per ml gemeten. In
andere onderzoeken met deeltjestellers zijn de resultaten omgezet naar deeltjesvolume
(Verberk 2008, Vreebrug, 2007). De hoeveelheid deeltjes is op de volgende manier omgezet
naar het deeltjesvolume:
d = (d12 x d2
2)0.5 V = 1/6 x π x d3 x n
waarbij:
d1 = ondergrens van de diameter range [μm]
d2 = bovengrens van de diameter range [μm]
d = gemiddelde diameter deeltjes [μm]
n = aantal gemeten deeltjes per ml [aantal/ml]
V = deeltjesvolume per m3 [ppb = 10-9 m3 / m3]
Voor de het laatste bereik is geen bovengrens te geven. Voor dit bereik is gerekend met een
gemiddelde deeltjesdiameter van 15 μm, aangezien anders mogelijk met een te grote
gemiddelde diameter gerekend wordt en dit bereik hierdoor dan relatief veel invloed krijgt op
het totale deeltjesvolume. Consequentie van rekenen met een gemiddelde deeltjesdiameter
van 15 μm is, dat de invloed van dit laatste bereik op het totale deeltjesvolume in
werkelijkheid waarschijnlijk groter is dan wordt aangenomen in dit onderzoek.
Daarnaast wordt aangenomen dat alle deeltjes rond en massief zijn (Ceronio et. al., 2002 en
Vreeburg et. al., 2008). Dit is in werkelijkheid niet het geval. Anders gevormde of niet
massieve deeltjes kunnen in verschillende ranges vallen, afhankelijk hoe ze door de teller
stromen.
2.4 Onderzoeksgebied
Voor de metingen in het distributienetwerk van drinkwaterzuivering Kolff is gekozen voor een
afgezonderd deel van het netwerk. Dit deel heeft één transportleiding en relatief lange
distributieleidingen waar geen drinkwater samenkomt met het drinkwater uit andere leidingen.
Het stuk transportleiding is gemaakt van PVC en heeft een leidingdiameter van 290 mm
(Figuur 3, deel 1). De stukken distributieleiding van gietijzer (GIJ) en PVC hebben een
diameter van 150 mm, het transportleidingstuk van asbestcement (AC) heeft een diameter
van 125 mm.
(a) (b)
11
Figuur 3: Leidingdelen in het distributienetwerk van drinkwaterzuivering Kolff.
Om de verandering in waterkwaliteit over het netwerk te kunnen volgen is met de
deeltjestellers en MuPFiS gemeten bij de drinkwaterzuivering Kolff (M1) waar het water het
netwerk in gaat, op de Bloklandweg (M2) halverwege het netwerk en aan einde netwerk op
de Mildijk (M3) en Spijkse Kweldijk (M4) (Figuur 4). De locaties M2 t/m M4 bevinden zich alle
drie aan het einde van een lang leidingdeel. Helaas was het niet mogelijk om net na de
distributieleiding te meten (S3), omdat klanten daar niet mee wilden werken aan de metingen
met de deeltjesteller en MuPFiS.
Monsternames zijn gedaan op acht locaties in het netwerk (S1 t/m S8), waarvan vier
hetzelfde zijn als de hierboven beschreven locaties M1 t/m M4 (Figuur 4). Naast deze vier
locaties is gemeten op de locatie net na de distributieleiding (S3). Verder is gemeten aan het
begin van de leidingdelen (S2, S4 en S6). Hierdoor wordt het netwerk in kleinere stukken
opgedeeld en kan de verandering in drinkwaterkwaliteit over het netwerk nauwkeuriger
gevolgd worden.
Figuur 4: Meetlocaties. Monstername op locatie S1 t/m S8. Deeltjestellers en MuPFiS op
locatie M1 t/m M4.
Deel 4 = PVC
2.5 km2.5 km Leiding
Grens netwerk
Zuivering
Leiding
Grens netwerk
Zuivering
Leiding
Grens netwerk
Zuivering
Deel 2 = AC
Deel 1 = PVCDeel 3 = GIJ
Kolff
M1/S1
Mildijk
M3/S7
Bloklandweg
M2/S5Spijkse Kweldijk
M4/S8
S2
S3S4
S6
2.5 km2.5 km Leiding
Grens netwerk
Meetlocatie
Leiding
Grens netwerk
Meetlocatie
Leiding
Grens netwerk
Meetlocatie
12
2.5 Tijdschema
Aangezien in januari 2011 de nieuwe zuivering opgestart zou worden, zijn nulmetingen
gedaan in december 2010. Toen waren slechts twee deeltjestellers en geen enkele MuPFiS
beschikbaar. Op alle locaties is op drie donderdagen een monster genomen (Tabel 7). Hierbij
is elke keer rond 9:00 uur gestart bij locatie S1 en oplopend geëindigd bij locatie S8 rond
12:15 uur. De twee beschikbare deeltjestellers hebben gedurende de drie weken om de drie
minuten gemeten en zijn geplaatst op de drinkwaterzuivering (M1) en aan het einde van het
netwerk op de Spijkse Kweldijk (M4).
Door uitloop van de bouw is de nieuwe zuivering later opgestart. Twee extra deeltjestellers
en vier MuPFiSsen waren eind februari beschikbaar. Toen is gestart met de MuPFiS
nulmetingen op drie opeenvolgende dinsdagen (Tabel 7), waarbij rond 9:00 uur gestart is op
de Bloklandweg (M2). Na meting op de Mildijk (M3) en de Spijkse Kweldijk (M4) vond rond
14:30 uur de laatste meting plaats bij de zuivering (M1).
Na opstarten van de nieuwe zuivering op 9 april is met alle drie de methodes gemeten. De
metingen zijn in dezelfde volgorde verlopen als in de vorige meetperiodes. Hierbij zijn ook nu
de MuPFiS metingen gedaan op dinsdag. Met de monstername is één dag na de overgang op
de nieuwe zuivering gestart, aangezien het water uit de nieuwe zuivering niet direct na
opstart achterin het netwerk bij de consument is. Om grote, (mogelijk) optredende fluctuaties
in de drinkwaterkwaliteit net na het opstarten van de nieuwe zuivering te meten, is twee
dagen later het volgende monster genomen.
Tabel 7: Overzicht productieverdeling tussen de oude (O) en nieuwe (N) zuivering. Verder
is aangegeven wanneer de verschillende metingen zijn uitgevoerd.
Maand 2010/2011
Weeknummer
Zuivering
O 100%
O 70% en N 30%
Deeltjestellers
M1 en M4
M1 t/m M4
Monstername
MuPFiS
138 9 10 11 12
Januari MaartFebruari April
1752 1 2 14 15 163 4 5 6 74544
November
46 47 48
December
50 5149
13
3 Metingen door middel van monstername
Om inzicht te krijgen in de waterkwaliteitsverandering ten gevolge van het opstarten van de
nieuwe zuivering en door het watertransport van de drinkwaterzuivering naar verschillende
punten in het distributienetwerk, zijn verschillende meetmethoden gebruikt. De eerste
meetmethode is het nemen en analyseren van watermonsters. De resultaten van de
monstername worden in dit hoofdstuk beschreven.
3.1 Verandering drinkwaterkwaliteit door opstart nieuwe zuivering
Om te bepalen of het opstarten van de nieuwe zuivering invloed had op de kwaliteit van het
uitgaande reinwater (S1), worden de gemeten waarden van voor en na het opstarten, met
elkaar vergeleken.
De gemeten resultaten laten alleen een afname zien voor mangaan. Voor ammonium, ATP,
ijzer, nitriet, TCC en troebelheid is geen significante toe- of afname gemeten na de overgang
op de nieuwe zuivering.
Wanneer de berekening uit paragraaf 2.3.1 uitgevoerd wordt zoals aangegeven, is ook geen
significante verandering gemeten voor de zuurstofconcentratie en de watertemperatuur. Als
de berekening uitgevoerd wordt met gemiddelde waarden in plaats van met de minimum- en
maximumwaarden, is voor deze twee parameters wel een lichte, niet significante toename te
zien (Tabel 8).
Waardoor de veranderingen van deze drie parameters veroorzaakt worden, wordt in de rest
van deze paragraaf bekeken.
Tabel 8: Parameters waarvoor na opstart van de nieuwe zuivering een significante toe- of
afname gemeten is. De meetwaarden van december 2010 zijn hiervoor vergeleken met de
waarden gemeten in april 2011. De waarden in het oranje voldoen niet aan de
streefwaarden van Vitens.
De mangaanconcentratie gemeten op de zuivering (S1) neemt af van ruim 0,02 mg/l in
december 2010 tot 0,005 mg/l eind april 2011 (Tabel 8). Volgens het onderhoudsschema van
Vitens had het filtermateriaal in de oude zuivering halverwege 2010 vervangen moeten
worden. Het filtermateriaal is toen niet vervangen omdat de opstart van de nieuwe zuivering
voor januari 2011 gepland stond en zo kosten bespaard konden worden. Vanaf juni is
hierdoor de mangaanconcentratie in het uitgaande reinwater toegenomen tot bijna drie keer
de streefwaarde van Vitens (Figuur 5). De waarden gemeten in december volgen deze
stijging. Na het opstarten van de nieuwe zuivering, is in de oude zuivering het filter uitgezet
dat het meeste mangaan doorliet. De afname van de mangaanconcentratie wordt dus
veroorzaakt doordat de filters in de nieuwe zuivering meer mangaan afvangen dan het
uitgezette filter in de oude zuivering.
Het is aannemelijk dat de toename van de mangaanconcentratie in het tweede half jaar van
2010 helemaal niet plaatsgevonden zou hebben, indien de filters in de oude zuivering van
nieuw filtermateriaal voorzien waren.
Gedurende die gehele periode zouden in dat geval alle meetwaarden aan de streefwaarden
van Vitens hebben voldaan en zou er nagenoeg geen afname van de hoeveelheid
mangaanconcentratie gemeten zijn, na de overgang op de nieuwe zuivering. In de eerste
helft van 2010 was de mangaanconcentratie voor alle metingen in het uitgaande reinwater
lager dan 0,009 mg/l en het is aannemelijk dat dit zo was gebleven.
2-Dec-10 9-Dec-10 16-Dec-10 11-Apr-11 13-Apr-11 20-Apr-11 28-Apr-11
Mangaan mg/l 0.023 0.021 0.025 0.018 0.015 0.008 0.005
Zuurstof mg/l 8.13 8.09 8.31 8.94 9.14 9.55 10.12
Temperatuur °C 10.5 10.7 10.8 11.7 11.4 11.5 11.7
14
Figuur 5: Mangaanconcentratie in het uitgaande reinwater van zuivering Kolff (S1).
In Figuur 6 is te zien dat de zuurstofconcentratie in het drinkwater in de eerste helft van 2010
gemiddeld rond de 9,4 mg/l ligt (Vitens Procestechnologie Gelderland, 2010). Deze
concentratie is in de laatste maanden van 2010 afgenomen tot gemiddeld 8,2 mg/l in
december. Deze afname wordt verklaard doordat de sproeibeluchting in de oude zuivering in
de loop van de tijd met kalk verstopt raakte. Na het opstarten van de nieuwe zuivering is de
sproeibeluchter die het meest verstopt zat, uitgezet. Door in bedrijf nemen van de nieuwe
zuivering en uitzetten van de meest verstopte sproeiers begin april, is de zuurstofconcentratie
in het water toegenomen tot het niveau van 9,4 mg/l eind april 2011.
Het is aannemelijk dat wanneer de sproeibeluchters in de oude zuivering tijdig zouden zijn
schoongemaakt, de zuurstofconcentratie in het uitgaande reinwater eind 2010 niet zou zijn
afgenomen en dat dan ook geen toename van de zuurstofconcentratie gemeten zou worden
tijdens dit onderzoek.
Figuur 6: Zuurstofconcentratie in het uitgaande reinwater van zuivering Kolff (S1) voor het
jaar 2010.
De verhouding tussen de hoeveelheid CO2 en HCO3- in het water staat in relatie met de pH
van dit water. Bij relatief veel CO2 in het water is de pH relatief laag (Figuur 7). In het ruwe
water van drinkwaterzuivering Kolff is relatief gezien meer CO2 aanwezig dan in het reinwater
en dit is terug te zien aan de lagere pH van het ruwe water (Tabel 9).
Door de slechtere beluchting eind 2010 is minder CO2 uit het water gedreven en als gevolg
daarvan is de pH lager dan begin 2010. Na opstart van de beluchting in de nieuwe zuivering
wordt meer CO2 uitgedreven, waardoor de pH in het reinwater toe is genomen. Dit komt ook
overeen met de metingen van Vitens: in de eerste helft van 2010 heeft het reinwater een
15
gemiddelde pH van 7,36, eind 2010 is dit gezakt tot 7,33 en april 2011 is de pH weer
gestegen naar 7,41 (Vitens Procestechnologie Gelderland, 2010).
Figuur 7: Relatie tussen pH, CO2 en HCO3
- en CO32- (Moel et al., 2005).
Tabel 9: Gemiddelde pH en de gemiddelde hoeveelheid CO2 en HCO3- in het ruwe en reine
water van drinkwaterzuivering Kolff gedurende de periode januari t/m juni 2010.
Ruw Rein
CO2 [mg/l] 29,8 <1
HCO3 [mg/l] 310 275
pH [-] 7,30 7,37
De temperatuur van het drinkwater dat de zuivering verlaat is tussen december en april met
1 °C gestegen (Tabel 8). Deze toename in watertemperatuur kan verklaard worden door een
toename van de buitenluchttemperatuur. In december was de temperatuur van de
buitenlucht gemiddeld onder het vriespunt, terwijl dit in april boven de 10 °C was (KNMI,
2011 - Herwijnen). De buitenluchttemperatuur heeft invloed op de temperatuur in de deels
bovengronds liggende reinwaterkelder van de zuivering.
3.2 Verandering drinkwaterkwaliteit door verblijf in distributienetwerk
Nadat het water de zuivering heeft verlaten, kan de drinkwaterkwaliteit in het
distributienetwerk veranderen. In deze paragraaf wordt gekeken voor welke parameters een
significante verandering over het netwerk te zien is, hoe groot de verandering is en wat de
oorzaak van de verandering kan zijn.
3.2.1 Geen verandering voor temperatuur, ijzer- en zuurstofconcentratie
Voor de temperatuur, ijzer- en zuurstofconcentratie zijn geen significante toe- of afnames
gemeten tussen de verschillende locaties onderling in het distributienetwerk (Figuur 8 t/m
Figuur 10).
Toch is op de meeste dagen wel degelijk een afname van de watertemperatuur te zien tussen
de zuivering (S1) en de locaties aan het einde van het netwerk (Figuur 8). Deze afname kan
verklaard worden door de buitenluchttemperatuur. In december was de temperatuur van de
buitenlucht gemiddeld onder het vriespunt en gedurende het onderzoek is de temperatuur
toegenomen tot wel 18 °C in april (KNMI, 2011 - Herwijnen). De buitenluchttemperatuur
heeft invloed op de temperatuur van de grond waar het distributienetwerk in ligt, al is de
temperatuurverandering hiervan weliswaar vertraagd en minder extreem. Rond december
was de grond kouder dan het drinkwater, waardoor het water in het netwerk afkoelde. Eind
april is de temperatuur van de grond voldoende gestegen om het drinkwater in het netwerk
op te warmen. Hoe snel het drinkwater opwarmt hangt onder andere af van de
16
leidingdiameter, het leidingmateriaal, het waterdebiet door de leiding en de diepte van de
leiding onder het maaiveld (Blokker et al., 2012).
Figuur 8: Analyseresultaten voor de temperatuur.
Figuur 9: Analyseresultaten voor ijzer.
17
Figuur 10: Analyseresultaten voor zuurstof.
3.2.2 Oxidatie in het begin van het distributienetwerk
Voor ammonium, nitriet en mangaan is aan het begin van het netwerk een significante
afname te zien in de concentratie (Figuur 11 t/m Figuur 13). Na deze afname zijn de meeste
meetwaarden lager dan de aantoonbaarheidsgrens.
In het eerste deel van het netwerk oxideert en/of bezinkt het beetje mangaan dat met het
water het netwerk in komt. Ammonium en nitriet worden door oxidatie omgezet tot nitraat,
wat na oxidatie in oplossing blijft.
Dat soms een toename te zien is in de gemeten concentraties kan komen doordat de
monsters niet van het zelfde water of op dezelfde tijd genomen zijn. Het in het netwerk
bemonsterde water, kan op het moment van het verlaten van de zuivering een hogere
concentratie bevatten dan het bemonsterde water op de zuivering. Daarnaast kunnen door
andere omstandigheden tijdens het nemen van het monster, zoals een hoger debiet in het
distributienet, bezonken ijzer- en mangaan deeltjes opwervelen. Aangezien ammonium en
nitriet in oplossing zijn, kan voor deze parameters de toename die in het netwerk te zien is,
niet veroorzaakt worden door opwerveling. De toename in het netwerk zal voornamelijk
veroorzaakt worden door de fluctuatie in ammonium- en nitrietconcentratie van het water dat
het netwerk instroomt. Deze fluctuatie kan ook de oorzaak zijn van de afwijkende
nitrietconcentraties op 16 december.
Voor ammonium, nitriet en mangaan voldoen een aantal meetwaarden niet aan de
streefwaarden van Vitens. Daarnaast voldoet voor mangaan de meetwaarde van 20 april op
locatie S2 zelfs niet aan de wettelijke eisen. Deze hoge meetwaarden zijn nagenoeg allemaal
gemeten op de drinkwaterzuivering (S1) en voor mangaan ook op de locaties direct na de
zuivering (S2 en S4). Hieruit blijkt, in combinatie met de afname aan het begin van het
netwerk, dat de oxidatie tijdens het zuiveringsproces nog niet altijd voldoende is.
18
Figuur 11: Analyseresultaten voor ammonium.
Figuur 12: Analyseresultaten voor nitriet.
19
Figuur 13: Analyseresultaten voor mangaan.
3.2.3 Biologische groei in het distributienetwerk
De hoeveelheid ATP in drinkwater wordt beïnvloed door de hoeveelheid zwevende deeltjes in
het drinkwater (Cui, 2010, Gauthier et al., 1999 en Zachareus et al., 2001). Tijdens deze
onderzoeken in 1999, 2001 en 2010 zijn ook metingen gedaan tijdens het schoonspoelen van
het netwerk met relatief hoge stroomsnelheden. Deze relatie tussen de hoeveelheid ATP en
de hoeveelheid zwevende deeltjes in deze onderzoeken is gevonden door de relatief grote
variatie in stroomsnelheid, en als gevolg hiervan een grote variatie in het aantal zwevende
deeltjes.
Aangezien tijdens dit onderzoek alleen bij normaal verbruik gemeten is, is de variatie in
stroomsnelheid in het netwerk relatief klein ten opzichte van die in de drie andere
onderzoeken. Hierdoor zal ook de gemiddelde hoeveelheid zwevende deeltjes significant lager
zijn dan in de drie andere onderzoeken. De verwachting is dat de waarden, en dus ook de
verschillen tussen de waarden, gemeten tijdens dit onderzoek, zo klein zijn dat geen
significante relatie te zien is tussen de ATP concentratie en de troebelheid. Of dit werkelijk
het geval is, zal hieronder bekeken worden.
ATP wordt veel gebruikt als microbiologische indicator (Deiniger & Lee, 2001, Delahaye et al.,
2003, Kooij et al., 2001 en Siebel et al., 2008). Tussen het begin en einde van het netwerk is
een fluctuatie te zien in de hoeveelheid ATP, maar over het algemeen is een afname te zien
tussen de zuivering en de meeste locaties in het netwerk (Figuur 14). Aangezien de
hoeveelheid ATP in het drinkwater door veel verschillende parameters beïnvloed wordt
(Wielen, 2010), is niet duidelijk, waardoor de veranderingen in de ATP concentratie
veroorzaakt worden.
20
Figuur 14: Analyseresultaten voor adenosinetrifosfaat.
Voor de troebelheid zijn over het netwerk voor alle dagen verschillende significante toe- en
afnamen gemeten (Figuur 15). De troebelheid fluctueert dus sterk over het netwerk (zie
definitie in Paragraaf 2.3.1). In 2010 varieerde de troebelheid in het uitgaande reinwater
tussen de 0,06 en 0,35 FTE (Vitens Procestechnologie Gelderland, 2010). De variatie in de
troebelheid in het netwerk kan dus veroorzaakt worden door de fluctuatie van de troebelheid
in het uitgaande reinwater in combinatie met het moment van monstername. Daarnaast
kunnen door andere omstandigheden tijdens het nemen van het monster, zoals een hoger
debiet in het distributienet, bezonken deeltjes opwervelen, wat de troebelheid verhoogt.
Figuur 15: Analyseresultaten voor de troebelheid.
De troebelheid van het water en de ATP concentratie variëren beide tussen de verschillende
locaties in het netwerk. Het patroon in de troebelheidvariatie is niet duidelijk terug te zien in
de variatie van het ATP, wat ook blijkt uit de R2 van 0,1465 (Figuur 16). Als het verschil in
ATP tussen twee punten tegenover het verschil in troebelheid voor dezelfde punten gezet
wordt, is ook geen duidelijke relatie te zien. Hierbij is de R2 0,1541. Het ontbreken van een
relatie komt overeen met de gestelde verwachting.
21
Figuur 16: Relatie tussen de troebelheid en de hoeveelheid ATP in het water, R2 = 0,1465.
3.3 Conclusies
Door het opstarten van de nieuwe zuivering is alleen het mangaangehalte in het
uitgaande reinwater afgenomen en de zuurstofconcentratie in het uitgaande reinwater
toegenomen. Beide veranderingen hadden waarschijnlijk niet plaatsgevonden als op de
oude zuivering de beluchting tijdig schoongemaakt en het filtermateriaal tijdig vervangen
was.
Voor de temperatuur, ijzer- en zuurstofconcentratie zijn geen significante toe- of afnames
gemeten tussen de verschillende locaties in het distributienetwerk. Wel is voor de meeste
dagen tussen de zuivering (S1) en de locaties aan het einde van het netwerk (S7 en S8)
wel degelijk een afname van de watertemperatuur te zien. Deze afname kan verklaard
worden door de lage buitenluchttemperatuur.
De oxidatie van ammonium, nitriet en mangaan tijdens het zuiveringsproces is niet
volledig. Hierdoor voldoen een aantal meetwaarden van ammonium, nitriet en mangaan,
welke voornamelijk gemeten zijn op de zuivering (S1), niet aan de streefwaarden van
Vitens. Tussen de zuivering (S1) en de eerste locaties in het distributienetwerk (S2 en S3)
is een significante afname gemeten voor deze parameters. Deze afname is te verklaren
door oxidatie en in het geval van mangaan ook door bezinking. In de rest van het
netwerk (S2 t/m S8) is voor ammonium, nitriet en mangaan over het algemeen geen
significante verandering gemeten en zijn de meeste meetwaarden van deze parameters
lager dan de aantoonbaarheidsgrens.
Tussen de zuivering en de locaties in het netwerk fluctueert de hoeveelheid ATP, maar
over het algemeen is een afname te zien. Ook de meetwaarde van de troebelheid
fluctueert, maar voor deze parameter is geen duidelijke toe- of afname gemeten tussen
het begin en einde van het netwerk. Deze variatie in de troebelheid is waarschijnlijk het
gevolg van fluctuatie van de uitgaande reinwaterkwaliteit en de omstandigheden in het
netwerk tijdens het nemen van de monsters. Een duidelijke relatie tussen de hoeveelheid
ATP en troebelheid is niet gevonden.
22
23
4 Metingen met het Multiple Particle Filtration System
De tweede methode is het filteren van drinkwater met behulp van de MuPFiS, waarbij het
materiaal dat is achtergebleven op de filters wordt geanalyseerd. Hierbij wordt niet alleen
gekeken naar de hoeveelheid achtergebleven materiaal, maar ook naar het soort materiaal en
de hoeveelheid microbiologie op het filter. Aan de hand van deze resultaten wordt in
Paragraaf 4.1 bepaald welke invloed de opstart van de nieuwe zuivering op de
reinwaterkwaliteit heeft. In Paragraaf 4.2 wordt bekeken hoe de waterkwaliteit verandert
tussen de zuivering en de verschillende meetlocaties in het netwerk. Dit hoofdstuk wordt
afgesloten met een opsomming van de conclusies.
4.1 Verandering drinkwaterkwaliteit door opstart nieuwe zuivering
Om te bepalen of het opstarten van de nieuwe zuivering invloed had op de kwaliteit van het
uitgaande reinwater (M1), worden de met de MuPFiS gemeten waarden vóór en na de
overgang op de nieuwe zuivering vergeleken. Daarnaast worden ook de gemeten waarden in
het netwerk (M2, M3 en M4) vóór en na de opstart van de nieuwe zuivering vergeleken.
4.1.1 Verandering van de uitgaande reinwaterkwaliteit
Door de overgang op de nieuwe zuivering is het vaste (FSS) gedeelte van de totale
hoeveelheid zwevende deeltjes (TSS) in het water afgenomen van 40 µg/l in maart naar 29
µg/l in april (Figuur 17a). De nieuwe zuivering laat dus minder vaste stof door dan de oude
zuivering. Het vluchtige/organische (VSS) gedeelte van het TSS is nagenoeg gelijk gebleven.
Door de afname in FSS en de gelijk gebleven hoeveelheid TSS, is de relatieve hoeveelheid
VSS in het uitgaande reinwater toegenomen (Figuur 17b).
Figuur 17: Gemiddelde hoeveelheid TSS, VSS, FSS (a) en VSS/TSS (b) op de filters in maart
en april 2011 uit drie metingen. De spreiding van de metingen is ook weergegeven.
De componenten Al, Fe, Mn en Ca zijn bekeken met de ICP-MS analyse. Aangenomen is dat
deze componenten voornamelijk in het drinkwater aanwezig zijn als respectievelijk Al(OH)3,
Fe(OOH), MnO2 en CaCO3 (Gauthier et al., 2001 en Vreeburg, 2007). Voor deze componenten
uit de ICP-MS analyse is nagenoeg geen verschil te zien tussen de metingen gedaan in maart
en april.
Uit deze resultaten blijkt dat de verwijdering van ijzer en mangaan door de opstart van de
nieuwe zuivering niet verbeterd is. Blijkbaar wordt nog steeds niet alles afgevangen in de
filters of oxideert nog een even groot gedeelte na het verlaten van de filters.
De componenten uit de ICP-MS analyse maken onderdeel uit van het FSS gedeelte. De
hoeveelheid FSS is wel afgenomen (Figuur 17), maar de ICP-MS resultaten laten geen
afname zien. De afname van de hoeveelheid FSS wordt dus veroorzaakt door andere,
onbekende parameters. Aangezien de totale hoeveelheid TSS van de filters gebruikt voor de
ICP-MS niet bekend is, is het niet mogelijk om te bepalen hoe groot dit gedeelte is. Ook kan
(a) (b)
24
hierdoor geen totale compositie in verhouding tot de hoeveelheid TSS gemaakt worden, zoals
gedaan is door Gauthier (2001) en Vreeburg (2007).
Figuur 18: Gemiddelde ICP-MS resultaten van het uitgaande reinwater in maart en april uit
3 metingen.
Zowel adenosinetrifosfaat (ATP) als het totale aantal cellen (TCC) is een goede indicator voor
de hoeveelheid microbiologie in het drinkwater (Deiniger & Lee, 2001, Delahaye et al., 2003
en Siebel et al., 2008). Op de zuivering (M1) is een toename gemeten voor de hoeveelheid
ATP en TCC in het uitgaande reinwater (Figuur 19a en Figuur 19b). Hieruit blijkt dat de
hoeveelheid microbiologie in het uitgaande reinwater van drinkwaterzuivering Kolff is
toegenomen tussen maart en april 2011. De hoeveelheid ATP per TCC is nagenoeg gelijk
gebleven (Figuur 19c), wat aangeeft dat de activiteit per cel niet veranderd is (Kooij, 2001).
Door Kooij (2001) is een mediaanwaarde voor bacteriën in drinkwater gevonden van 0,025 x
10-3 pg ATP/cel. De waarden gevonden tijdens dit onderzoek liggen rond de 0,020 x 10-3 pg
ATP/cel en zijn dus van dezelfde orde.
Figuur 19: Gemiddelde hoeveelheid ATP (a), TCC (b) en ATP/TCC (c) op de filters in maart
en april 2011 uit 3 metingen. Gemiddelde ATP in maart is echter uit 2 metingen. De
spreiding van de metingen is ook weergegeven.
Hoewel de hoeveelheid VSS gelijk is gebleven, is de hoeveelheid TCC en ATP tussen maart en
april toegenomen. De organische stof (VSS) in het water bevat dus meer cellen en
biologische activiteit.
Sediment dat gedurende het lagere debiet in de winter bezonken is en hierdoor langer in de
kelder ligt, bevat relatief veel microbiologie in verhouding met het sediment dat net uit de
zuivering de kelder in komt (Cui, 2010). In de reinwaterkelder van de drinkwaterzuivering ligt
continu een laag sediment (operator drinkwaterzuivering Kolff). Doordat het uitgaande
reinwaterdebiet, en dus het drinkwaterverbruik, tussen begin maart en eind april (Figuur 20)
toegenomen is, is de stroomsnelheid in de kelder toegenomen, waardoor meer en groter
sediment opwervelt (Blokker, 2010a). Deze toename van de hoeveelheid sediment komt
echter niet overeen met de gemeten afname van de hoeveelheid TSS en FSS. De toename in
(a) (b) (c)
25
de hoeveelheid ATP en TCC wordt dus niet verklaard door de toename van het
reinwaterdebiet.
Ook is het onwaarschijnlijk dat de microbiologie sneller groeit door verandering van
watertemperatuur tussen maart en april. De watertemperatuur van de zuivering verschilt
tussen december 2010 en april 2011 gemiddeld minder dan 1 °C (Paragraaf 3.2.1). Tussen
maart en april zal de watertemperatuur nog minder toegenomen zijn. In verschillende
onderzoeken is geen relatie tussen de hoeveelheid ATP en de watertemperatuur gevonden
(Wielen, 2010 en Delahaye et al., 2003). Er is alleen een seizoensgebonden relatie gevonden
is tussen de hoeveelheid ATP en de watertemperatuur in het distributienetwerk (Ginige et al.,
2011). Deze metingen zijn echter in een zelfde seizoen gedaan. De toename van de
hoeveelheid ATP en TCC zal dus ook niet veroorzaakt zijn door de temperatuurstijging in het
uitgaande reinwater. Wat de toename van de hoeveelheid TCC en ATP in het water wel
veroorzaakte, blijft onduidelijk.
Figuur 20: Het uitgaande reinwaterdebiet in maart en april 2011 gemeten op
drinkwaterzuivering Kolff (M1). Met de MuPFiS is gemeten tussen 9:00 en 15:00 uur.
4.1.2 Verandering van de waterkwaliteit in het netwerk
In het distributienetwerk (M2, M3 en M4) is tussen maart en april voor TSS, FSS en VSS een
toename gemeten (Figuur 21). Dit in tegenstelling tot de afname gemeten in het uitgaande
reinwater (M1). Deze toename in het netwerk wordt verklaard door een toename van het
drinkwaterdebiet tussen maart en april (Figuur 20). Als het debiet van het drinkwater
toeneemt, neemt bij gelijkblijvende omstandigheden ook de stroomsnelheid van dit water toe.
Door deze hogere snelheid, in combinatie met de snelheidsvariatie over de dag, bezinken
minder deeltjes en worden meer en grotere deeltjes opgewerveld (Blokker, 2010a).
In het netwerk is voor de hoeveelheid VSS/TSS nagenoeg geen verschil te zien tussen de
metingen gedaan in maart en april. De relatieve hoeveelheid organisch materiaal is tussen
maart en april in het netwerk niet significant toegenomen.
0
200
400
600
800
1000
0:00 3:00 6:00 9:00 12:00 15:00 18:00 21:00 0:00
tijd [uur]
de
bie
t [m
3/h
]
1 maart 2011 26 april 2011
26
Figuur 21: Gemiddelde hoeveelheid VSS en FSS op de filters uit drie metingen. Alleen de
spreiding van de TSS metingen is weergegeven.
Tussen maart en april is in het netwerk over het algemeen een afname te zien van de totale
deeltjesmassa gemeten met de ICP-MS meting. Hieruit wordt geconcludeerd dat deeltjes
tussen maart en april in het netwerk bezinken. Dit beeld staat tegenover de toegenomen
hoeveelheid FSS in het netwerk (Figuur 21) als gevolg van het toegenomen waterdebiet.
Hierdoor zullen juist meer deeltjes opwervelen. Dat wel degelijk deeltjes opwervelen, is terug
te zien aan de toename van MnO2 op de Mildijk (M3) en de Spijkse Kweldijk (M4). Daarnaast
is op de Spijkse Kweldijk (M4) ook de hoeveelheid Fe(OOH) toegenomen. De toename in FSS
kan niet worden verklaard door de toename van MnO2 en Fe(OOH), maar wel door andere,
niet gemeten deeltjes. Welke deeltjes dit zijn, is niet duidelijk.
Figuur 22: Elementencompositie. Gemiddelde uit drie metingen.
Voor zowel de hoeveelheid ATP als de hoeveelheid TCC op het filter is in het netwerk een
duidelijke toename tussen maart en april gemeten (Figuur 23 en Figuur 24). Uit beide
parameters blijkt dat de hoeveelheid microbiologie in het netwerk is toegenomen over de tijd.
Deze toename van de hoeveelheid microbiologie komt overeen met de gemeten toename van
de hoeveelheid VSS tussen maart en april (Figuur 21).
Door een toename van het drinkwaterdebiet tussen maart en april (Figuur 20) in combinatie
met de snelheidsvariatie over de dag, blijkt dat minder FSS en dus minder sediment bezinkt
(Figuur 21). Een deel van de microbiologie bevindt zicht op sediment (Cui, 2010). Als de
hoeveelheid sediment in het drinkwater toeneemt, betekent dit ook een toename van de
hoeveelheid microbiologie in het water.
27
Figuur 23: Hoeveelheid ATP op het filter. Gemiddelde hoeveelheid uit drie metingen. De
spreiding van de metingen is ook weergegeven.
Figuur 24: Hoeveelheid TCC op het filter. Gemiddelde hoeveelheid uit drie metingen. De
spreiding van de metingen is ook weergegeven.
Door de hoeveelheid ATP te delen door het aantal aanwezige cellen is bepaald hoeveel ATP
aanwezig is per cel en dus wat de microbiologische activiteit is. In het netwerk is de
hoeveelheid ATP/TCC toegenomen tussen maart en april (Figuur 25). Waar dit door
veroorzaakt wordt, is niet duidelijk.
Figuur 25: Relatieve hoeveelheid ATP per TCC. De spreiding van de metingen is ook
weergegeven.
28
4.2 Verandering waterkwaliteit tijdens verblijf in distributienetwerk
De drinkwaterkwaliteit kan in het distributienetwerk nog veranderen. In deze paragraaf wordt
gekeken naar de verandering van de parameterwaarden in het netwerk, hoe groot de
verandering is en wat de oorzaak van de verandering kan zijn.
In maart is de hoeveelheid TSS, FSS en VSS tussen de zuivering (M1) en de locaties in het
netwerk (M2, M3 en M4) significant afgenomen (Figuur 26a). Hierbij wordt de spreiding van
de meetwaarden in het netwerk (M2, M3 en M4) niet verklaard door de spreiding van de
meetwaarden op de zuivering (M1). Hieruit blijkt dat de deeltjes in het netwerk bezinken. In
april kan de TSS variatie in het netwerk (M2, M3 en M4) grotendeels verklaard worden door
de spreiding van het uitgaande reinwater (M1) (Figuur 26b). Minder TSS komt het netwerk in
(Figuur 17) en door het toegenomen debiet in april bezinken minder deeltjes in het netwerk
en worden meer en grotere deeltjes opgewerveld (Blokker, 2010a).
In het netwerk is voor de hoeveelheid VSS/TSS nagenoeg geen verschil te zien tussen de
zuivering (M1) en de locaties in het netwerk (M2, M3 en M4). De spreiding van meetwaarden
in het netwerk (M2, M3 en M4) is zowel in maart als in april te verklaren door de spreiding
gemeten op de zuivering (M1).
Figuur 26: Gemiddeld hoeveelheid TSS, VSS en FSS op de filters in maart (a) en april (b) uit
drie metingen. Alleen de spreiding van de TSS metingen is weergegeven.
De resultaten van de ICP MS metingen tussen de zuivering (M1) en het einde van het
netwerk (M2, M3 en M4) laten een afname van de totale deeltjesmassa zien (Figuur 27a en
Figuur 27b). Dit beeld komt overeen met de afname gemeten in de hoeveelheid FSS (Figuur
26a en Figuur 26b). Ook hieruit wordt geconcludeerd dat deeltjes in het netwerk bezinken.
Figuur 27: Gemiddelde elementencompositie op de filters in maart (a) en april (b) uit drie
metingen.
(a) (b)
(a) (b)
29
In maart en april is tussen de zuivering (M1) en de locaties in het netwerk (M2, M3 en M4)
voor de hoeveelheden TCC, ATP en ATP/TCC geen significante toe- of afname te zien. Het
ATP en TCC wordt door het drinkwater vanuit de zuivering het netwerk in getransporteerd.
4.3 Conclusies
Door het opstarten van de nieuwe zuivering is de hoeveelheid FSS en TSS in het water
afgenomen, maar de hoeveelheid VSS is gelijk gebleven. Hierdoor is de hoeveelheid VSS
ten opzichte van de hoeveelheid TSS toegenomen. Omdat de hoeveelheden Al(OH)3,
Fe(OOH), MnO2 en CaCO3 gelijk zijn gebleven, moet de afname in de hoeveelheid FSS
verklaard worden door andere, onbekende parameters. Ook zijn door onbekende oorzaak
de hoeveelheden ATP en TCC tussen maart en april toegenomen.
In het distributienetwerk (M2, M3 en M4) zijn de hoeveelheden TSS, VSS en FSS tussen
maart en april toegenomen, maar de verhouding tussen de hoeveelheid VSS en TSS is
gelijk gebleven. Deze toename in TSS, VSS en FSS wordt veroorzaakt door het
toegenomen drinkwaterverbruik. Een deel van de microbiologie bevindt zich op het
sediment en hierdoor verklaart de toename in het drinkwaterverbruik ook de toename
van ATP en TCC. De hoeveelheid ATP/TCC is toegenomen tussen maart en april. Wat
hiervan de oorzaak is, is niet duidelijk. Ondanks de toename in FSS tussen maart en april
bezinken Al(OH)3, Fe(OOH), MnO2 en CaCO3 in het netwerk.
In maart is over het netwerk een afname gemeten in de hoeveelheid TSS, FSS en VSS.
Deze afname wordt veroorzaakt door het bezinken van deeltjes in het distributienetwerk.
Ook de afname van Al(OH)3, Fe(OOH), MnO2 en CaCO3 wordt veroorzaakt door het
bezinken van deeltjes in het netwerk.
Doordat het aantal deeltjes in het reinwater afgenomen en het drinkwaterverbruik
toegenomen is, is in april geen verandering meer gemeten voor de hoeveelheid TSS, FSS
en VSS in het netwerk.
In maart en april zijn de verhoudingen tussen de hoeveelheid VSS en TSS gelijk. Ook is
na het opstarten van de zuivering geen verschil gemeten voor de hoeveelheden ATP, TCC
en ATP/TCC in het distributienetwerk.
30
31
5 Zwevende stof meting met deeltjestellers
De laatste meetmethode bestaat uit het meten van zwevende stof in het water met behulp
van deeltjestellers. Hoe de waterkwaliteit verandert tussen de zuivering in de meetlocaties in
het netwerk wordt bekeken in Paragraaf 5.1. In Paragraaf 5.2 wordt beschreven hoe de
waterkwaliteit verandert ten gevolge van het opstarten van de nieuwe zuivering. De
conclusies uit dit hoofdstuk worden in Paragraaf 5.3 genoemd.
5.1 Verandering drinkwaterkwaliteit door verblijf in distributienetwerk
In deze paragraaf worden allereerst de resultaten van de kalibratie vermeld. Daarna worden
de resultaten van de verschillende locaties onderling vergeleken. Aan de hand hiervan wordt
bepaald hoe het deeltjesvolume verandert over het netwerk en wat de oorzaken zijn van
deze verandering.
5.1.1 Kalibratie deeltjestellers
De kalibratie wordt gedaan om te bepalen in hoe verre de resultaten gemeten met de
verschillende deeltjestellers onderling vergeleken mogen worden. De deeltjestellers worden
op de volgende manier gekalibreerd:
1) vóór en ná elke meetperiode wordt met alle deeltjestellers tegelijk het uitgaande
reinwater gemeten.
2) de meetresultaten van de verschillende deeltjestellers worden vergeleken en de
onderlinge afwijking tussen de verschillende deeltjestellers wordt bepaald.
Voor een uitgebreide beschrijving van de kalibratie, zie Bijlage B.
De meetresultaten van de verschillende deeltjestellers zijn vergeleken op absolute waarde en
patroon. Hierbij is gekeken naar zowel het gemeten aantal deeltjes als naar het hieruit
berekende deeltjesvolume (Paragraaf 2.3.3).
De verschillen in de absolute waarden van het deeltjesaantal gemeten met de verschillende
tellers zijn significant. Hierdoor wijken ook de absolute waarden van het totale
deeltjesvolume significant af. In dit onderzoek wordt daarom niet gekeken naar de absolute
waarden van het gemeten deeltjesaantal en ook niet naar het daaruit berekende
deeltjesvolume.
Het patroon in het totale deeltjesaantal van de verschillende tellers komt niet overeen. Dit is
wel het geval voor het patroon in het hieruit berekende totale deeltjesvolume. Daarom wordt
tijdens dit onderzoek het patroon van het totale deeltjesaantal niet gebruikt en wordt slechts
gekeken naar het patroon in het berekende totale deeltjesvolume.
Het totale deeltjesvolume van de deeltjesteller M2 wijkt in zowel patroon als in absoluut
volume significant af van de andere deeltjestellers. De meetresultaten van deeltjesteller M2
aan de Bloklandweg worden dan ook niet meegenomen in dit onderzoek.
5.1.2 Patroonvergelijking
Uit de kalibratie blijkt dat de resultaten van de deeltjestellers alleen vergeleken mogen
worden op patroon van het berekende totale deeltjesvolume. Waarin de patronen gemeten
op de verschillende locaties in het distributienetwerk verschillen, wordt aangegeven in deze
paragraaf.
De curve gemeten in week 12 op de zuivering (M1) vertoont een licht fluctuerend patroon
met een aantal pieken (Figuur 28a). De hoeveelheid pieken in het patroon varieert per week,
maar neemt geleidelijk toe over de tijd, tot in week 16 bijna elke dag een piek te zien is
(Figuur 28b).
Op de Mildijk (M3) zijn elke dag twee duidelijke pieken te zien (Figuur 28c). Deze pieken
worden elke ochtend en avond gemeten. Op de Spijkse Kweldijk is dit patroon van twee
pieken per dag niet zo duidelijk aanwezig want die curve laat een patroon met veel relatief
32
smalle piekjes zien (Figuur 28d). Deze piekjes worden voornamelijk gedurende de dag en
avond gemeten.
Figuur 28: Berekende totale deeltjesvolume op de zuivering in week 12 (a) en in week 16
(b). Berekende totale deeltjesvolume op de Mildijk (c) en de Spijkse Kweldijk (d) in week
12.
Het patroon in het totale deeltjesvolume wordt op alle locaties voornamelijk bepaald door de
hoeveelheid relatief grote pieken en de regelmaat waarmee deze pieken voorkomen. In de
rest van dit hoofdstuk wordt dan ook gefocust op het ontstaan van deze relatief grote pieken.
Aangezien de Mildijk (M3) en Spijkse Kweldijk (M4) beiden in het netwerk liggen, is de
verwachting dat de patronen in het deeltjesvolume veroorzaakt worden door hetzelfde proces.
Als de patronen tegen elkaar uitgezet worden (Figuur 29), blijkt dat geen relatie bestaat
tussen de twee patronen en dit blijkt ook uit de R2 van 0,0012 (zie Bijlage B.1.2 voor uitleg
over R2). Aangezien er geen relatie is tussen de twee patronen, is de verwachting dat beide
patronen in het totale deeltjesvolume van beide locaties door een ander proces veroorzaakt
worden. Of aan de verschillen daadwerkelijk een ander proces ten grondslag ligt en welke
processen dit is, zal in de paragrafen 5.1.3 t/m 5.1.4 nagegaan worden.
Kolff (M1) - week 12
0
30
60
90
120
150
21 22 23 24 25 26 27 28
datum [maart 2011]
pp
b v
ol
Kolff (M1) - week 16
0
30
60
90
120
150
18 19 20 21 22 23 24 25
datum [april 2011]
pp
b v
ol
Mildijk (M3) - week 12
0
30
60
90
120
150
21 22 23 24 25 26 27 28
datum [maart 2011]
pp
b v
ol
Spijkse Kweldijk (M4) - week 12
0
30
60
90
120
150
21 22 23 24 25 26 27 28
datum [maart 2011]
pp
b v
ol
(a) (b)
(c) (d)
33
Figuur 29: Relatie tussen het totale deeltjesvolume op de Mildijk (M3) en de Spijkse
Kweldijk (M4) gebaseerd op metingen van 21 maart 2011 t/m 27 maart 2011.
5.1.3 Relatie tussen de pieken en het deeltjesvolume per diameterfractie
Om te bepalen welke diameterfractie het meest bijdraagt aan het ontstaan van een piek, zijn
de verschillende diameterfracties vergeleken. Dit is gedaan door op woensdag 23 maart 2011
het gedeelte van het totale deeltjesvolume met de pieken te vergelijken met het gedeelte
buiten de pieken. Hierbij is een piek gedefinieerd als het gedeelte dat significant hoger is dan
het maximale totale volume gemeten tijdens de nacht van 00:00 tot 6:00 uur en de middag
van 12:00 tot 15:00 uur (Figuur 30a en b).
De verdeling van het gemiddelde deeltjesvolume tijdens een piek ligt bij alle locaties hoger
dan de curve van het deeltjesvolume buiten de piek (Figuur 31a en b). Voor de fracties met
een diameter groter dan 5 μm is het deeltjesvolume tijdens een piek significant hoger dan
buiten de piek. Dit beeld wordt verklaard doordat een groter deeltje significant meer invloed
heeft op het totale deeltjesvolume (Bijlage C en de formule uit Paragraaf 2.3.3). De verdeling
gemeten op de Spijkse Kweldijk (M4) is hier niet getoond, maar is vergelijkbaar met de
verdeling gemeten op de Mildijk (M3 - Figuur 31b).
Geconcludeerd wordt dat de pieken in het totale deeltjesvolume op de zuivering en in het
netwerk voornamelijk veroorzaakt worden door een toename in het aantal deeltjes groter dan
5 μm.
Figuur 30: Berekende deeltjesvolume op 23 maart 2011 voor de zuivering (a) en de Mildijk
(b).
Zuivering (M1)
0
30
60
90
120
150
00:00 03:00 06:00 09:00 12:00 15:00 18:00 21:00 00:00
tijd
de
elt
jes
vo
lum
e [
pp
b v
ol]
tijdens piek
buiten piek
Netwerk (M3)
0
30
60
90
120
150
00:00 03:00 06:00 09:00 12:00 15:00 18:00 21:00 00:00
tijd
de
elt
jes
vo
lum
e [
pp
b v
ol]
tijdens piek
buiten piek
(a) (b)
34
Figuur 31: Berekende gemiddelde deeltjesvolume verdeling over de verschillende fracties
in diameter op 23 maart 2011 voor de zuivering (a) en de Mildijk (b).
5.1.4 Relatie tussen het waterverbruik en het totale deeltjesvolume
De pieken in het deeltjesvolume worden zowel in het netwerk als op de zuivering
voornamelijk veroorzaakt door deeltjes groter dan 5 μm. In de onderzoeken van Vreeburg
(2007) en Blokker et al., (2010a) is een relatie te zien tussen het totale deeltjesvolume en de
stroomsnelheid. Verwacht wordt dan ook dat relatief veel grotere deeltjes opwervelen en
bezinken ten gevolge van variatie in stroomsnelheid en dus indirect ook door variatie in het
drinkwaterdebiet. In deze paragraaf wordt nagegaan of het patroon in het totale
deeltjesvolume van de verschillende locaties te verklaren is aan de hand van het
reinwaterdebiet gemeten op drinkwaterzuivering Kolff (M1), het berekende waterverbruik uit
InfoWorks en het lokale waterverbruik.
Uitgaande reinwaterdebiet van drinkwaterzuivering Kolff (M1)
Tussen het debiet waarmee het drinkwater de zuivering verlaat en de pieken in het gemeten
totale deeltjesvolume op deze locatie (M1) is geen duidelijke overeenkomst te zien (Figuur
32).
De pieken in het totale deeltjesvolume zijn niet te herleiden naar de variatie in het debiet,
maar de lichte variatie tussen de 0 en 20 ppb in het totale deeltjesvolume vertoont wel
overeenkomst met het debiet. De leiding waarop de deeltjesteller is aangesloten, heeft een
diameter van 0,5 meter. Met het gemeten debiet varieert de gemiddelde stroomsnelheid in
de leiding dagelijks tussen de 0,10 en 1,10 m/s. Om een leidingdeel schoon te houden en het
bezonken materiaal op te wervelen is variatie in snelheid nodig met minimaal om de dag een
snelheid van minstens 0,2 m/s (Blokker, 2010a). De snelheid in combinatie met de variatie in
snelheid is voldoende om het bezonken sediment in de leiding op te wervelen. Het
opwervelen en bezinken van sediment als gevolg van een variërend drinkwaterverbruik is de
meest waarschijnlijke oorzaak van de variatie in het totale deeltjesvolume.
Zuivering (M1)
0
20
40
60
80
1 10 100
diameter deeltje [um]
de
elt
jes
vo
lum
e [
pp
b v
ol]
buiten piek
tijdens piek
Netwerk (M3)
0
20
40
60
80
1 10 100
diameter deeltje [um]
deelt
jesvo
lum
e [
pp
b v
ol]
buiten piektijdens piek
(a) (b)
35
Figuur 32: Het totale deeltjesvolume (rood) en het gemeten uitgaande reinwater debiet
(oranje) op Kolff (M1) in week 12.
In het netwerk is het debiet niet gemeten en daardoor kan het patroon in deeltjesvolume uit
het netwerk hier niet mee vergeleken worden. Het uitgaande reinwaterdebiet gemeten op de
zuivering is wel gemeten en is de som van het waterverbruik in het netwerk. Het patroon van
dit debiet komt overeen met verbruikspatronen uit andere onderzoeken (Bakker et al., 2003
en Memon et al., 2007). Het verbruik is niet overal in het netwerk hetzelfde en hierdoor het
patroon van het debiet ook niet. Toch is te zien dat het moment van de pieken in het
deeltjesvolume gemeten in het netwerk, overeen komt met die van het debiet gemeten op de
zuivering. Dit is duidelijker te zien op de Mildijk (Figuur 33) dan op de Spijkse Kweldijk
(Figuur 34).
Uit metingen tijdens een piek is gebleken dat het totale deeltjesvolume van alle fracties
toeneemt (Paragraaf 5.1.3). Daarnaast worden de pieken in het deeltjesvolume voornamelijk
veroorzaakt door toename van het aantal grotere deeltjes tijdens relatief hoog debiet in de
morgen en avond. De toename van de stroomsnelheid in de leidingen is op deze momenten
blijkbaar groot genoeg om de grotere deeltjes op te wervelen. Hieruit kan geconcludeerd
worden dat het sediment in het netwerk opwervelt en bezinkt door de verandering in
waterverbruik, waarbij de pieken in het deeltjesvolume tegelijk vallen met de perioden van
hoogverbruik.
Kolff (M1) - week 12
0
30
60
90
120
150
21 22 23 24 25 26 27 28
datum [maart 2011]
pp
b v
ol
-500
-200
100
400
700
1000
de
bie
t [m
3/h
]
36
Figuur 33: Het totale deeltjesvolume (blauw) op de Mildijk (M3) en het gemeten uitgaande
reinwater debiet (oranje) op Kolff (M1) in week 12.
Figuur 34: Het totale deeltjesvolume (groen) op de Spijkse Kweldijk (M4) en het gemeten
uitgaande reinwater debiet (oranje) op Kolff (M1) in week 12.
Op de Spijkse Kweldijk (M4) is het verbruikspatroon minder duidelijk terug te zien in het
patroon van het totale deeltjesvolume dan op Mildijk (M3). Als de relatief smalle pieken
gemeten op de Spijkse Kweldijk (M4) uit het patroon in deeltjesvolume gehaald worden, is bij
aangepaste schaal wel degelijk het patroon met twee pieken per dag terug te zien (Figuur
35). Het dagelijkse verbruikspatroon heeft dus wel degelijk invloed op het patroon gemeten
op de Spijkse Kweldijk (M4).
Mildijk (M3) - week 12
0
30
60
90
120
150
21 22 23 24 25 26 27 28
datum [maart 2011]
pp
b v
ol
-500
-200
100
400
700
1000
de
bie
t [m
3/h
]
Spijkse Kweldijk (M4) - week 12
0
30
60
90
120
150
21 22 23 24 25 26 27 28
datum [maart 2011]
pp
b v
ol
-500
-200
100
400
700
1000
de
bie
t [m
3/h
]
37
Figuur 35: Totale deeltjesvolume op de Mildijk (M3) zonder relatief smalle pieken.
Berekende waterverbruik uit InfoWorks
Het debiet of de stroomsnelheid in de leidingen waarop beide meetlocaties (M3 en M4)
aangesloten zijn, is niet gemeten. Wel kan het debiet in het netwerk berekend worden met
Simdeum patronen, waarbij teruggerekend wordt vanuit de verbruikers naar een debiet
(Blokker, 2010b). De Simdeum patronen zijn toegepast in o.a. InfoWorks, waar Vitens mee
werkt.
Het patroon in het totale deeltjesvolume gemeten op de Mildijk (M3) wordt veroorzaakt door
variatie in het verbruik (Figuur 33). Met het simulatieprogramma InfoWorks wordt het
verbruik in het netwerk gesimuleerd. Hierdoor zou het patroon in het deeltjesvolume overeen
moeten komen met het patroon in debiet en stroomsnelheid berekend met InfoWorks.
InfoWorks gaat uit van een stochastische benadering waarbij mede met het jaarverbruik en
gegevens van voorgaande dagen, een debiet berekend wordt. De relatief smalle pieken
gemeten in het patroon van de Spijkse Kweldijk zijn niet te verklaren met het debiet uit
InfoWorks (Bijlage D), omdat InfoWorks een versimpeling van de werkelijkheid is en de
berekening niet gedetailleerd genoeg is. Daarnaast is voor de twee locaties nagenoeg geen
verschil in patroon te zien, doordat het achterliggende gebied van de twee locaties
vergelijkbaar is.
Lokale waterverbruik
Alle smalle, relatief hoge pieken op de Spijkse Kweldijk (M4) zijn overdag of ’s avonds
gemeten, waardoor het aannemelijk is dat ze veroorzaakt worden door lokale gebeurtenissen.
Net als in het onderzoek van Vreeburg (2007) zijn de relatief smalle pieken veroorzaakt door
bezonken sediment in de installatie zelf of in de huisaansluiting waarop de deeltjesteller
aangesloten is.
De meetlocatie op de Spijkse Kweldijk 81 is een autogarage. Hier wordt voornamelijk van
maandag t/m zaterdag overdag en ’s avonds gewerkt en door vrienden geklust. Hierbij wordt
nagenoeg al het water verbruikt voor koffie zetten, het afspoelen van gereedschap en auto’s,
handen wassen en doorspoelen van de wc. De momenten van de smalle pieken gemeten in
het totale deeltjesvolume vallen binnen de momenten dat er gewerkt wordt. Daarnaast is
geen vast patroon in de pieken te herkennen. Verwacht wordt dan ook dat de smalle pieken
veroorzaakt worden door het lokale waterverbruik op de locatie. Deze lokale gebeurtenissen
veroorzaken een variatie in stroomsnelheid en hierdoor opwerveling van voornamelijk grotere
deeltjes.
De PVC distributieleiding die door de Spijkse Kweldijk ligt, heeft een inwendige diameter van
150,6 mm. De stroomsnelheid kan volgens InfoWorks over de dag variëren van 0.015 tot
0.070 m/s bij een debiet tussen de 0.90 en 4.50 m3/h.
De deeltjesteller staat de hele dag aan en er stroomt continu 0,10 l/s door de bypass van de
teller om continu stromend water in de huisaansluiting te houden. Daarnaast wordt bij
handen wassen of het afspoelen van voorwerpen ook 0,10 l/s verbruikt (Blokker et al.,
0
5
10
15
21 22 23 24 25 26 27 28
pp
b v
ol
datum [maart 2011]
Spijkse Kweldijk (M4) - week 12
38
2010c). Het is niet bekend wat voor huisaansluiting aanwezig is op de Spijkse Kweldijk 80.
Uitgaande van een 32 mm leiding, zoals op de meeste locaties waar gemeten is tijdens dit
onderzoek, is de stroomsnelheid in de huisaansluiting bij een verbruik van 0,10 l/s al 0,14
m/s. Tijdens de meetperiode met de deeltjestellers is de stroomsnelheid in de huisaansluiting
continu twee keer hoger dan de hoogste stroomsnelheid in de distributieleiding en dit kan
door waterverbruik in de garage oplopen tot wel vier keer hoger.
De relatief hoge snelheid in de huisaansluiting kan mogelijk de pieken in het deeltjespatroon
veroorzaken. Hierbij wordt de stroomsnelheid veroorzaakt door het continu werken van de
deeltjesteller niet meegenomen, aangezien dit een constant debiet veroorzaakt. Gedurende
het grootste gedeelte van de dag wordt geen water verbruikt in de garage, waardoor deeltjes
kunnen bezinken. Daarnaast kunnen grotere deeltjes over de grond rollen gedurende relatief
laag debiet en ophopen in omhooglopende leidingdelen, terwijl deze deeltjes opwervelen en
meespoelen tijdens een significant hoger debiet. Als ineens de kraan flink open gezet wordt,
bijvoorbeeld voor het schoonspuiten van een auto, dan wervelen deze deeltjes op en
veroorzaken een piek in het gemeten totale deeltjesvolume.
De meetlocatie op de Mildijk (M3) is een boerderij, bestaande uit een woonhuis en een paar
schuren met voornamelijk koeien. Het woonhuis zal een vergelijkbaar verbruik hebben als dat
van een gemiddelde gezinswoning. Koeien drinken meestal na het melken (Looper, 2007). In
de zomer staan koeien buiten, waardoor ze vooral slootwater drinken, maar wanneer zij in de
winter binnen staan, is dit voornamelijk leidingwater. Na het melken wordt de melkput
schoongespoten met leidingwater. Het melken gebeurt ’s ochtends en ’s avonds. Hierdoor
wordt het hoog verbruik van de gezinswoning versterkt door het waterverbruik dat het
melken met zich meebrengt. Het verbruik op Mildijk 72a kan het verbruik in de hoofdleiding
verklaren en versterken.
Geconcludeerd wordt dat de relatief smalle pieken in het totale deeltjesvolume op de Spijkse
Kweldijk (M4) veroorzaakt worden door het lokale verbruik. Het lokale verbruik op de Mildijk
(M3) versterkt alleen het verbruik van het gebied achter de Mildijk.
5.1.5 Bedrijfsvoering met betrekking tot de watertoren in Zaltbommel
Aangezien de pieken in het deeltjesvolume gemeten op de zuivering (M1) niet overeenkomen
met het uitgaande reinwaterdebiet, worden deze pieken ergens anders door veroorzaakt. De
pieken ontstaan op dagen dat water teruggeleverd wordt vanuit de watertoren in Zaltbommel.
In deze paragraaf wordt eerst de situatie geschetst met betrekking tot het terugleveren van
water uit Zaltbommel. Daarnaast wordt bepaald of een relatie bestaat tussen het debiet en/of
het deeltjesvolume in het water dat wordt teruggeleverd uit Zaltbommel en het
deeltjesvolume gemeten in het uitgaande reinwater van de zuivering (M1).
Naast het distributiesysteem van drinkwaterzuivering Kolff ligt een transportleiding van
ongeveer zeven kilometer tussen de zuivering en de watertoren in Zaltbommel. Deze
watertoren is onderdeel van drinkwaterzuivering Velddriel, dat ongeveer vier kilometer ten
zuidwesten van deze watertoren ligt. De transportleiding vergroot de leveringszekerheid van
beide zuiveringen. Indien nodig wordt water van de ene zuivering naar het distributiegebied
van de andere zuivering gepompt. In de praktijk wordt bijna het hele jaar door water van
Kolff naar de watertoren in Zaltbommel gepompt.
Meestal wordt het water aan het begin van de nacht in een paar uur van Kolff naar de
watertoren gepompt, zodat de toren aan het begin van de ochtend vol zit. Op sommige
dagen wordt in het begin van de ochtend minder water verbruikt dan Velddriel produceert en
op deze dagen wordt tussen 5:30 uur en 7:30 uur in ongeveer een half uur het te veel aan
water vanuit de watertoren teruggepompt naar Kolff. Het teruggepompte water heeft
ongeveer het volume van een kwart transportleiding en is dan ook niet in de watertoren
39
geweest. Dit teruggepompte water gaat direct het netwerk van Kolff in. Op het moment dat
de transportleiding niet gebruikt wordt, staat het water in de leiding stil.
De snelheid tijdens het terugleveren is ongeveer 1,3 m/s en het water gaat meestal stromen
vanuit stilstand. De variatie in stroomsnelheid en de wervelingen die dit veroorzaakt zijn groot
genoeg om het bezonken sediment op te wervelen. Het is dus mogelijk dat variatie in het
debiet de opwerveling van het sediment veroorzaakt.
Als het debiet vanuit de watertoren in Zaltbommel richting drinkwaterzuivering Kolff (M1) in
een grafiek geplot wordt naast het totale deeltjesvolume in het water dat de zuivering verlaat,
is te zien dat pieken in het debiet en het totale deeltjesvolume tegelijkertijd plaatsvinden
(Figuur 36). Hieruit kan geconcludeerd worden dat de variatie in het waterdebiet geleverd
vanuit Zaltbommel de oorzaak is van de variatie in het deeltjesvolume dat het netwerk in
gaat.
Figuur 36: Debiet (blauw) teruggeleverd van de watertoren in Zaltbommel naar zuivering
Kolff (M1) in maart (a) en april (b). Daaronder het totale deeltjesvolume (rood) gemeten in
het uitgaande reinwater van zuivering Kolff (M1) in maart (c) en april (d).
Om duidelijk te krijgen of de pieken in het totale deeltjesvolume ook ontstaan in de leiding
tussen drinkwaterzuivering Kolff (M1) en de watertoren in Zaltbommel is aan de Kolffzijde
van deze leiding een extra deeltjestelling gedaan. De pieken die ontstaan in het water dat
teruggeleverd wordt vanuit de watertoren in Zaltbommel zijn direct terug te zien in het totale
deeltjesvolume van het water dat het netwerk van Kolff in stroomt (Figuur 37). Hieruit wordt
geconcludeerd dat de pieken in het getelde deeltjesvolume van het water dat het netwerk in
gaat, hoofdzakelijk veroorzaakt worden door het terugleveren van water uit de watertoren in
Zaltbommel.
Kolff (M1) - week 12
0
100
200
300
400
500
600
21 23 25 27
datum [maart 2011]
de
bie
t [m
3/h
]
Kolff (M1) - week 16
0
100
200
300
400
500
600
18 19 20 21 22 23 24 25
datum [maart 2011]
de
bie
t [m
3/h
]
Kolff (M1) - week 12
0
30
60
90
120
150
21 22 23 24 25 26 27 28
datum [maart 2011]
pp
b v
ol
Kolff (M1) - week 16
0
30
60
90
120
150
18 19 20 21 22 23 24 25
datum [april 2011]
pp
b v
ol
(a) (b)
(c) (d)
40
Figuur 37: Totale deeltjesvolume gemeten aan het begin van de leiding naar Zaltbommel en
in het uitgaande reinwater (M1).
5.1.6 Kalibratie hydraulisch model
Vitens gebruikt een hydraulisch model waar mee de retentietijd van het water in het
distributienetwerk voorspeld kan worden. In deze paragraaf wordt bepaald of de
retentietijden uit het model overeenkomen met gemeten waarden door de deeltjestellers.
Met het hydraulische model InfoWorks van Vitens is berekend dat het water ongeveer 24 uur
nodig heeft om van Kolff (M1) naar één van de andere twee punten in het netwerk (M3 of M4)
te stromen. Om de retentietijd van het water in het netwerk te bepalen, kunnen
deeltjestellers gebruikt worden (Vreeburg, 2007 en Verberk et al., 2006 & 2007). Door een
piek in deeltjesaantal of -volume te volgen door het netwerk, kan de retentietijd bepaald
worden (Figuur 38a). Hierbij is het uitgangspunt dat de retentietijd van het water gelijk is aan
die van de deeltjes in het water. In transportsystemen is dit vaak het geval, omdat de
stroomsnelheid van het water groot genoeg is om de deeltjes niet te laten bezinken. In het
distributienetwerk van zuivering Kolff is de stroomsnelheid niet altijd groot genoeg en
bezinken de deeltjes met een diameter groter dan 5 μm (Paragraaf 5.1.3). Deze deeltjes
wervelen pas weer op als de stroomsnelheid groot genoeg is, door toename van het
waterverbruik (Paragraaf 5.1.4). Hierdoor ontstaat een ander patroon in het deeltjesvolume
en zijn de pieken ontstaan op de zuivering niet meer terug te vinden op de locaties in het
netwerk (Figuur 38b).
Ook voor de deeltjes met een diameter kleiner dan 5 μm geldt dat geen pieken te volgen zijn
over het netwerk. Deze deeltjes bezinken minder snel en worden weer sneller opgewerveld.
Toch komt ook voor deze fracties het deeltjesvolume per locatie overeen met de lokale
omstandigheden.
Het is dan ook niet mogelijk om de retentietijd in het distributienetwerk van
drinkwaterzuivering Kolff te bepalen met een deeltjesteller. In plaats van deeltjes, zou voor
dit netwerk gebruik gemaakt kunnen worden van een meer conservatieve parameter zoals de
geleidbaarheid of pH (Moel, 2005) tijdens het opstarten van de ontharding in de nieuwe
zuivering.
Teruglevering vanuit Zaltbommel
0
50
100
150
200
250
300
07 08 09 10 11 12 13
datum [mei 2011]
pp
b v
ol
Kolff (M1) Zaltbommel
41
Figuur 38: Principe voor het bepalen van de retentietijd (a) en de werkelijk gemeten
resultaten (b).
5.2 Verandering drinkwaterkwaliteit door opstart nieuwe zuivering
Het patroon van het water dat het netwerk in stroomt (M1), wordt voornamelijk veroorzaakt
door het terugleveren van water uit de watertoren in Zaltbommel (Paragraaf 5.1.5). Hierdoor
is het niet mogelijk om te bepalen of het opstarten van de nieuwe zuivering invloed gehad
heeft op het patroon in het totale deeltjesvolume.
Ook in het netwerk is geen verandering in het patroon van het totale deeltjesvolume
gemeten na het opstarten van de nieuwe zuivering. Op de Mildijk (M3) en de Spijkse Kweldijk
(M4) wordt het patroon zowel voor als na het opstarten van de nieuwe zuivering bepaald
door de variatie in het waterverbruik (Paragraaf 5.1.4).
5.3 Conclusies
Het patroon in het totale deeltjesvolume wordt op alle locaties voornamelijk bepaald door
de hoeveelheid relatief grote pieken en de regelmaat waarmee deze pieken voorkomen.
De pieken in het totale deeltjesvolume worden grotendeels veroorzaakt door een
toename in deeltjes groter dan 5 μm, waaruit blijkt dat de pieken voornamelijk
veroorzaakt worden door bezinking en opwerveling.
Het totale deeltjesvolume gemeten met het water dat de zuivering verlaat, laat een ander
patroon zien dan het patroon gemeten op de locaties in het netwerk. Het patroon van het
water dat het netwerk ingaat vanuit drinkwaterzuivering Kolff laat per dag één significant
hogere piek in het totale deeltjesvolume zien, welke wordt veroorzaakt door het
terugleveren van water uit de watertoren in Zaltbommel. De variatie in de hoeveelheid
sediment dat het netwerk uitgaat wordt voornamelijk veroorzaakt door verandering van
het waterverbruik in het netwerk, waardoor per dag twee pieken te zien zijn in het
deeltjesvolume. Het patroon van het totale deeltjesvolume gemeten op de Spijkse
Kweldijk laat zien dat de hoeveelheid sediment in het water op deze locatie ook beïnvloed
wordt door het verbruik op de meetlocatie zelf.
Na het opstarten van de nieuwe zuivering is voor alle locaties geen verandering in het
patroon van het totale deeltjesvolume gemeten ten opzichte van het patroon vóór het
opstarten van de nieuwe zuivering. Wel zijn meer pieken gemeten in het water dat de
zuivering verlaat, maar deze zijn veroorzaakt doordat op meer dagen water teruggeleverd
wordt vanuit de watertoren in Zaltbommel.
Doordat de deeltjes in het netwerk bezinken en de piek in deeltjesvolume niet in het
netwerk gevolgd kan worden, is de retentietijd van het water in het netwerk niet met een
deeltjesteller te bepalen.
Theorie
23 24 25 26 27 28
datum [maart 2011]
pp
b v
ol
Zuivering
Netwerk±24 uur
±24 uur
Werkelijk gemeten
23 24 25 26 27 28
datum [maart 2011]
pp
b v
ol
Kolff (M1)
Mildijk (M3)
(a) (b)
42
43
6 Discussie
De resultaten van de verschillende meetmethoden zijn in de voorgaande hoofdstukken
beschreven (Hoofdstuk 3 t/m Hoofdstuk 5). In dit hoofdstuk wordt aan de hand van het
totale deeltjesvolume eerst bepaald of de resultaten van de monsternames en de MuPFiS
metingen vergeleken mogen worden. Daarna worden in Paragraaf 6.2 de resultaten van de
verschillende meetmethoden, gemeten vóór en na de overgang op de nieuwe zuivering,
onderling vergeleken. In Paragraaf 6.3 worden de veranderingen tussen de zuivering en
verschillende locaties in het distributienetwerk, gemeten met de verschillende meetmethoden,
vergeleken. Aangezien de bedrijfsvoering met betrekking tot de watertoren in Zaltbommel
relatief veel invloed heeft op het uitgaande totale deeltjesvolume, zal in Paragraaf 6.4
bekeken worden of de waterkwaliteit hierdoor significant verslechterd is.
6.1 Moment metingen
In voorgaande hoofdstukken zijn de resultaten van metingen die plaatsvonden op
verschillende locaties en op verschillende dagen, onderling vergeleken. Hierbij is aangenomen
dat de metingen gedaan zijn op een vergelijkbaar moment van de dag en dat dus ook het
patroon van het totale deeltjesvolume vergelijkbaar is. In dit hoofdstuk worden de patronen
van het totale deeltjesvolume rond het moment van de metingen vergeleken. Als het moment
van de meting niet vergelijkbaar is, kan dit de oorzaak zijn van eventuele verschillen in de
resultaten van de monsternames en de MuPFiS metingen.
Voor het moment van de monstername is gekeken in welk deel van het patroon de meting
gedaan is. Aangezien het totale deeltjesvolume van de Bloklandweg (S5) niet gebruikt mag
worden (Paragraaf 5.1.1) en voor de Mildijk (S7) in december geen deeltjestelling gedaan is,
zijn de resultaten van deze metingen niet meegenomen.
Uit de patronen blijkt dat de meeste monsters genomen zijn net na de ochtendpiek en buiten
de andere pieken in het totale deeltjesvolume om. Aangezien alle monsters zijn genomen
tijdens laagverbruik, is verschil in het totale deeltjesvolume niet de oorzaak van mogelijke
verschillen in de monstername resultaten. Hierbij is niet gekeken naar het absolute
deeltjesvolume op het moment van de monsternames, dus verschil in het absolute
deeltjesvolume kan nog wel een oorzaak zijn. In hoeverre dit het geval is, is niet te bepalen
met de resultaten uit dit onderzoek.
De MuPFiS metingen duurden drie uur. Het patroon gedurende deze metingen is onderling
vergeleken. Daarnaast is ook gekeken naar het patroon in de paar uur vóór de meting.
Aangezien geen totale deeltjesvolume beschikbaar is voor de Bloklandweg (M2), de Mildijk
(M3) in maart en de eerste meting op de Spijkse Kweldijk (M4), zijn deze metingen niet
meegenomen.
In alle gevallen is een grote piek in het totale deeltjesvolume te zien vóór het moment van de
MuPFiS meting, dit betekent dat ook de MuPFiS metingen gedaan zijn na het hoogverbruik in
de ochtend. Tijdens alle MuPFiS metingen zijn slechts een paar relatief smalle pieken te zien.
Hierdoor is het aannemelijk dat mogelijke verschillen in de resultaten van de MuPFiS
metingen niet veroorzaakt worden door verschil in het totale deeltjesvolume.
6.2 Verandering door opstart nieuwe zuivering
Voor alle veranderingen na opstart van de nieuwe zuivering is in de voorgaande hoofdstukken
een verklaring gevonden, maar voor de ATP en TCC afname gemeten met de MuPFiS niet. In
Paragraaf 6.2.1 wordt nagegaan of deze veranderingen te verklaren zijn aan de hand van de
resultaten van de monsternames en van de deeltjestellers. Omdat ijzer en mangaan met
zowel de MuPFiS als met monsternames gemeten zijn, worden deze resultaten in Paragraaf
6.2.2 vergeleken.
44
6.2.1 ATP en TCC verandering door opstart nieuwe zuivering
Tussen maart en april is een toename gemeten in de hoeveelheid ATP en TCC (Hoofdstuk 4).
De gemiddelde hoeveelheid ATP gemeten met de MuPFiS is toegenomen van gemiddeld 0,15
naar 0,40 ng/l en de hoeveelheid TCC van 13 x 103 naar 21 x 103 cel/ml (Tabel 10). Direct na
de MuPFiS metingen is een watermonster genomen, waarvan ook het ATP en TCC bepaald
zijn. Hierbij is de hoeveelheid ATP nagenoeg gelijk gebleven rond de 4,5 ng/l en de
hoeveelheid TCC afgenomen van 145 x 103 naar 130 x 103 cel/ml. De hoeveelheid ATP is ook
bepaald voor de genomen watermonsters (Hoofdstuk 3), maar hier is de gemiddelde
hoeveelheid in maart 3,2 ng/l en in april 3,3 ng/l.
Tussen maart en april laten de analyseresultaten van de MuPFiS laten een toename zien,
terwijl de verschillende monsternameresultaten gelijk blijven of zelfs een afname laten zien.
De resultaten van de verschillende metingen laten een tegenstrijdig beeld zien en de oorzaak
hiervan is niet bekend.
Tabel 10: Hoeveelheid TCC en ATP meten in april en mei 2011 en de minimale en maximale
hoeveelheden TCC en ATP gemeten tijdens dit onderzoek.
De hoeveelheid TCC gemeten tijdens dit onderzoek (Tabel 10) valt binnen de range van 50 x
103 tot 400 x 103 cel/ml gemeten door Siebel (2008). In Nederland bevat het gedistribueerde
drinkwater over het algemeen 0,8 tot 12.1 ng/l ATP (Wielen, 2010) en de hoeveelheden
gemeten tijdens dit onderzoek vallen hier binnen. Hieruit blijkt dat de hoeveelheid ATP en
TCC in het water dat de zuivering verlaat, laag is in verhouding met de gemiddelde ATP en
TCC waarden in Nederland. Dit is te verklaren doordat de metingen tijdens dit onderzoek
gedaan zijn buiten de pieken in het totale deeltjesvolume om.
Dat er een sterke relatie is tussen de hoeveelheid ATP en TCC in het water is geconstateerd
door Siebel (2008) en Wielen (2010). Dit is ook terug te zien in de resultaten van dit
onderzoek, want zowel de ATP resultaten als de TCC resultaten van de watermonsters zijn
ruim een factor 10 hoger dan de resultaten van de MuPFiS metingen. Hieruit kan
geconcludeerd worden dat de hoeveelheid microbiologie in het drinkwater voornamelijk
veroorzaakt wordt door zwevende microbiologie in het water en niet door microbiologie op
vaste deeltjes in het drinkwater. Dat de hoeveelheid ATP op het filter nog geen 10% van de
totale hoeveelheid ATP in het water bedraagt, komt overeen met het percentage gevonden
door Liu (2008), al waren de absolute waarden gevonden door Liu gemiddeld vijf keer hoger
dan de waarden gemeten tijdens dit onderzoek.
Door Cui (2010) is geconstateerd dat de totale hoeveelheid microbiologie in het water bestaat
uit drie verschillende vormen: zwevende microbiologie in het water, biofilm gevormd op het
oppervlak van het sediment en biofilm op het leidingoppervlak. Tijdens het nemen van
watermonsters is het waterverbruik niet significant anders dan tijdens normaal waterverbruik
van de consument. De biofilm op het leidingoppervlak zal geen invloed hebben op de
hoeveelheid microbiologie gemeten tijdens dit onderzoek, omdat de biofilm pas los komt met
TCC 103 cel/ml maart april min max
- - - -
145 130 80 180
13 21 8 30
ATP ng/l maart april min max
3,2 3,3 2,0 6,0
4,5 4,5 1,5 6,6
0,15 0,4 0,1 0,6Filter
Monstername
Watermonster
Filter
Monstername
Watermonster
45
stroomsnelheden in het leidingwerk welke over het algemeen niet gehaald worden tijdens
normaal waterverbruik Cui (2010).
De metingen tijdens dit onderzoek vonden plaats tussen de ochtend- en avondpiek in het
waterverbruik. Gedurende deze periode is de totale hoeveelheid deeltjes in het water dat
door het netwerk stroomt relatief laag in vergelijking met de hoeveelheid deeltjes gemeten
tijdens de ochtend- en avondpiek (Paragraaf 5.1.4). De hoeveelheid microbiologie op de in
het water zwevende deeltjes, is in de periode met het relatief lage totale deeltjesvolume,
slechts 10% van de totale hoeveelheid microbiologie. De totale hoeveelheid microbiologie
blijkt dus voornamelijk veroorzaakt te worden door de zwevende microbiologie in het water.
Waarschijnlijk zal in de periode tijdens de (ochtend- en avond)pieken in het totale
deeltjesvolume ook significant meer microbiologie in het water gemeten worden (Cui, 2010).
Dan is het mogelijk dat de hoeveelheid biofilm aanwezig op het oppervlak van het sediment
dominant wordt ten opzichte van de hoeveelheid microbiologie zwevend in het water.
Aangezien microbiologie in het distributienetwerk voorkomt in drie verschillende vormen, is
het mogelijk dat de hoeveelheid ATP en TCC op het filter toeneemt tussen maart en april,
terwijl de hoeveelheid in het water gelijk blijft of afneemt. De toename van de hoeveelheid
ATP en TCC op het filter wordt veroorzaakt door de toename in waterverbruik. Door het
hogere waterverbruik wervelen meer deeltjes en grotere deeltjes op. Een deel van de
microbiologie bevindt zicht op sediment (Cui, 2010). Als de hoeveelheid sediment in het
drinkwater toeneemt, betekent dit ook een toename van de hoeveelheid microbiologie in het
water.
De hoeveelheid ATP per TSS is in het einde van het netwerk toegenomen (Figuur 39). Voor
TCC per TSS is een vergelijkbaar beeld gemeten en dit betekend dat de hoeveelheid
microbiologie per hoeveelheid sediment is toegenomen. Doordat sediment steeds bezinkt en
weer opwervelt, is de verblijftijd van het sediment in het netwerk langer dan die van het
water. Door deze langere verblijftijd, heeft microbiologie meer tijd om op het sediment te
groeien. Door het toegenomen verbruik in april is groter sediment opgewerveld en dit ligt
langer in het netwerk dan het kleine sediment. Door de langere verblijftijd van dit grotere
sediment, bevat dit relatief veel microbiologie.
Figuur 39: Hoeveelheid ATP/TSS op het filter. Gemiddelde hoeveelheid uit drie metingen.
De spreiding van de metingen is ook weergegeven.
6.2.2 Vergelijking van gemeten hoeveelheid ijzer en mangaan
Door middel van MuPFiS metingen én door middel van analyse van watermonsters is de
hoeveelheid ijzer en mangaan in het drinkwater bepaald. In hoeverre de analyseresultaten
van beide meetmethoden overeen komen, wordt in deze paragraaf besproken.
In zowel maart als april liggen de waarden gemeten met de ICP-MS meting voor Fe2+ rond de
1,7 μg/l en voor Mn2+ rond de 0,3 μg/l. Deze waarden vallen onder de
46
aantoonbaarheidsgrens van de monsternames voor ijzer en mangaan, welke respectievelijk
10 en 5 μg/l zijn.
Uit de monsternameresultaten blijkt dat door het opstarten van de nieuwe zuivering het
mangaangehalte in het uitgaande reinwater is afgenomen van ruim 20 μg/l vóór de overgang
naar ongeveer 7 μg/l erna. Aangezien de hoeveelheid Mn2+ op het filter niet afneemt, wordt
deze afname geheel veroorzaakt door de afname van Mn2+ in het drinkwater.
De gehaltes gemeten met de monstername bestaan zowel uit de hoeveelheid Mn2+ in het
drinkwater samen met de hoeveelheid Mn2+ uit het aanwezige mangaandioxide. Aangezien
slechts 0,3 μg/l Mn2+ uit het aanwezige mangaandioxide aanwezig is, betekent dit dat in
maart 98% van het mangaan opgelost het netwerk in komt en dat dit in april 95% is.
Voor ijzer geldt dat er op de zuivering (M1) gemiddeld 11 μg/l ijzer in het water aanwezig is.
Zowel vóór als na de overgang komt 85% het netwerk in als Fe2+ en 15% als Fe(OH)3.
6.3 Verandering tussen begin en einde distributienetwerk
Voor de meeste parameters is geen verandering tussen de zuivering (M1) en de locaties in
het netwerk (M2, M3 en M4) of een afname die veroorzaakt wordt door het bezinken van
deeltjes in het netwerk gemeten.
Uit de resultaten gemeten op de zuivering blijkt dat meer dan 95% van het mangaan
opgelost het netwerk inkomt (Paragraaf 6.2.2) en dat de overige 5% het netwerk inkomt als
mangaandioxide. Tussen de zuivering (S1) en alle andere locaties in het netwerk neemt de
hoeveelheid mangaan af tot onder de aantoonbaarheidsgrens, waaruit blijkt dat het mangaan
oxideert en daarna bezinkt. Dit principe geldt ook voor de gemeten hoeveelheid ijzer. Er zijn
momenten dat de hoeveelheid ijzer en mangaan in het netwerk toch een toename laat zien.
Deze toename is te verklaren doordat de monster niet op hetzelfde moment genomen zijn.
Door een verschil in debiet kunnen ijzerhydroxide- en mangaandioxidedeeltjes in het netwerk
opwervelen. Dat deeltjes in het netwerk wel degelijk bezinken en weer opwervelen als gevolg
van fluctuatie in het debiet is terug te zien in het totale deeltjesvolume gemeten met de
deeltjestellers (Paragraaf 5.1.4). In hoeverre de concentratie van deeltjes aanwezig in water
dat de zuivering verlaat, invloed heeft op de hoeveelheid deeltjes gemeten in datzelfde water
in het netwerk, is niet duidelijk. Dit komt omdat de verblijftijd van water in het netwerk niet
bekend is en omdat de absolute deeltjesvolumes onderling niet vergeleken mogen worden.
De monsters zijn genomen in een periode waarin geen significant hoge pieken in het totale
deeltjesvolume voorkwamen (Paragraaf 6.1). Waarschijnlijk is in het netwerk wel een
significante toename in de hoeveelheid ijzer en mangaan te meten als de monsters genomen
worden tijdens één van deze pieken.
Dat deeltjes opwervelen en bezinken, verklaart ook de variatie in de troebelheid en de
toename van de hoeveelheid TSS en FSS tussen maart en april. Aangezien de absolute
hoeveelheid van het totale deeltjesvolume niet vergeleken kan worden, is het niet mogelijk
om het absolute totale deeltjesvolume te vergelijken met de verandering van deze andere
parameters.
6.4 Bedrijfsvoering met betrekking tot de watertoren in Zaltbommel
Uit het vorige hoofdstuk (Hoofdstuk 5) blijkt dat door de bedrijfsvoering met betrekking tot
de watertoren in Zaltbommel een significante afwijking in het totale deeltjesvolume optreedt.
De verwachting is dat niet alleen het totale deeltjesvolume in het water significant is
toegenomen, maar dat de algemene waterkwaliteit op deze momenten slechter is. In
hoeverre dit werkelijk het geval is, wordt bekeken in dit hoofdstuk.
Uit de resultaten gemeten met de deeltjestellers blijkt dat door de bedrijfsvoering met
betrekking tot de watertoren in Zaltbommel relatief grote pieken in het totale deeltjesvolume
47
ontstaan (Paragraaf 5.1.5). Het nemen van de monsters is alleen gedaan buiten deze pieken
in het totale deeltjesvolume om. Hierdoor is niet duidelijk wat de invloed van het toegenomen
deeltjesvolume is op de kwaliteit van het water dat het netwerk ingepompt wordt. Om dit te
weten te komen is een extra monster genomen van het uitgaande reinwater (S1) tijdens één
van deze pieken (Tabel 11). In deze paragraaf worden de resultaten van de monsters
genomen tijdens en buiten de piek vergeleken.
Tabel 11: Resultaten van de monsternames buiten en tijdens een piek in het totale
deeltjesvolume. Voor de resultaten buiten de piek is het gemiddelde van de vier metingen
in april 2011 weergegeven. De resultaten van 13 mei 2011 zijn genomen tijdens een
relatief grote piek in het totale deeltjesvolume.
6.4.1 Troebelheid
Uit de resultaten blijkt dat de troebelheid van het water toegenomen is tot boven de
streefwaarde van Vitens. Het is ook veruit de hoogst gemeten troebelheid van alle metingen
gedaan in het netwerk. De metingen in december en april zijn niet gedaan tijdens een relatief
grote piek in het deeltjesvolume. Hieruit blijkt dat de pieken in het deeltjesvolume wel
degelijk invloed hebben op de troebelheid van het drinkwater en daardoor een toename van
het aantal klachten door consumenten oplevert (REWAB, 2004).
6.4.2 IJzer en mangaan
Naast een toename van de troebelheid is ook een toename in de hoeveelheid ijzer en
mangaan gemeten. De hoeveelheid mangaan is zelfs toegenomen tot boven de wettelijke
eisen. Omdat een groot deel van het ijzer en mangaan na verlaten van de zuivering in het
eerste deel van het distributienetwerk bezinkt (Paragraaf 6.3), zal dit waarschijnlijk ook net
na de zuivering gebeuren in de leiding naar de watertoren in Zaltbommel. Als het water na
een periode van stilstand teruggeleverd wordt in de richting van drinkwaterzuivering Kolff,
wordt het ijzer en mangaan dat bezonken is in de leiding net na de zuivering opgewerveld.
De stroomsnelheid van het water is in combinatie met de variatie van de stroomsnelheid
groot genoeg om het sediment op te wervelen (Paragraaf 5.1.4). Dit opgewervelde sediment
stroomt met het water direct het distributienetwerk in van drinkwaterzuivering Kolff,
waardoor op locatie S1 een toename in de hoeveelheid ijzer en mangaan gemeten wordt.
In april wordt tussen circa 00:00 uur en 04:30 uur water richting Zaltbommel gepompt. Dit
gebeurt met een debiet van ongeveer 150 m3/h. Daarna staat het water ongeveer één uur stil,
waarna een half uur lang water naar zuivering Kolff terug gepompt wordt met een debiet van
ongeveer 575 m3/h. Tijdens het pompen naar Zaltbommel stroomt het water met ongeveer
0,35 m/s door de leiding en tijdens het terugpompen is dit 1,3 m/s. Door de stroomsnelheid
van 0,35 m/s zal een deel van het geoxideerde ijzer en mangaan in het water aan het begin
van het netwerk bezinken (Blokker, 2010a). Wanneer hierna het water teruggepompt wordt
naar zuivering Kolff, is de snelheid waarmee dit gebeurt bijna net zo hoog als de snelheid
gebruikt voor het schoonspoelen van een netwerk (Blokker, 2010a). Tijdens het
schoonspoelen van een netwerk wordt een snelheid van 1,5 m/s gebruikt. Door deze hogere
Apr-11 13-Mei-11
Ammonium mg NH4/l 0.052 0.014
Adenosinetrifosfaat ng/l 3.6 6.3
IJzer mg/l 0.010 0.027
Mangaan mg/l 0.012 0.092
Nitriet mg NO2/l 0.0320 0.0104
Temperatuur °C 11.6 11.5
Troebeling FTE 0.19 0.55
Zuurstof mg/l 9.4 10.1
48
stroomsnelheid zal een grotere schuifspanning op het bezonken materiaal ontstaan, waardoor
deze deeltjes opwervelen en wegspoelen met het water (Vreebrug, 2007). Deze hoge
snelheid van het water kan verklaren waarom relatief veel mangaan en ijzer gemeten wordt
tijdens het terugpompen van water uit Zaltbommel.
Door het terugleveren van water uit Zaltbommel stroomt water met een significant hogere
ijzer- en mangaanconcentratie en hogere troebelheid het distributienetwerk van Kolff in dan
het water dat direct uit de zuivering het netwerk ingepompt wordt. De duur van deze situatie
is maximaal één uur per dag. Als het debiet gedurende de hele dag hetzelfde zou zijn en
buiten het terugleveren om gerekend wordt met de gemiddelde waarden uit april (Tabel 11),
is het aandeel van het terugleveren uit Zaltbommel 18% van de totale hoeveelheid mangaan
die het netwerk ingepompt wordt. Voor de hoeveelheid ijzer is dit ruim 6,5%, terwijl het
terugleveren slechts 2% van de tijd in beslag neemt (Tabel 12). In werkelijkheid kan het
percentage geleverd vanuit Zaltbommel afwijken, omdat het terugleveren vanuit Zaltbommel
bijna altijd plaatsvindt bij een debiet dat lager is dan het gemiddelde debiet. Daarnaast is niet
duidelijk hoe de mangaan- en ijzerconcentratie in het reinwater fluctueert over de dag.
Tabel 12: Massabalans van de hoeveelheid ijzer en mangaan geleverd aan het netwerk en
teruggeleverd door de watertoren in Zaltbommel.
Concentratie Debiet Tijd Hoeveelheid Zaltbommel
[mg/l] [m3/uur] [uur] [g/dag] [%]
IJzer Netwerk in 0,010 500 24 120
Zaltbommel 0,027 575 0,5 8 6,5
Mangaan Netwerk in 0,012 500 24 144
Zaltbommel 0,092 575 0,5 26 18
Om de hoeveelheid ijzer en mangaan dat het netwerk instroomt te verminderen, blijkt dat
stoppen met het terugleveren van water uit Zaltbommel wel degelijk zin heeft. Doordat de
leiding niet meer ‘schoongespoeld’ wordt als het terugleveren vanuit Zaltbommel stopt, blijft
het geoxideerde ijzer en mangaan in de leiding liggen. Aangezien elke dag water richting de
watertoren gepompt wordt, zal het ijzer en mangaan langzaam richting de watertoren
gevoerd worden. De hoeveelheid ijzer en mangaan in het water dat de watertoren van
Zaltbommel in gepompt wordt, zal hierdoor uiteindelijk toenemen.
Gekeken naar verbetering van de drinkwaterkwaliteit is het niet nodig om ook te stoppen met
het leveren van water uit drinkwaterzuivering Kolff naar de watertoren in Zaltbommel. Het
maakt voor de waterkwaliteit geen verschil of richting de watertoren of richting het netwerk
geleverd wordt. Zolang er maar niet teruggeleverd wordt.
6.4.3 Ammonium en nitriet
In mei zijn de hoeveelheden ammonium en nitriet lager dan tijdens de metingen in april. Als
het water de distributieleiding richting Zaltbommel instroomt, zal de hoeveelheid ammonium
en nitriet net als in het eerste deel van het distributienetwerk afnemen (Paragraaf 3.2.2). Het
ammonium en nitriet is dan omgezet in nitraat. Op het moment dat dit water teruggepompt
wordt naar zuivering Kolff, is de ammonium- en nitrietconcentratie hierdoor lager dan in het
water dat de zuivering net verlaat. Wanneer het water uit Zaltbommel zich mengt met het
water uit de zuivering heeft het water dat het distributienetwerk instroomt hierdoor
gemiddeld een lagere concentratie ammonium en nitriet.
De ammonium- en nitrietconcentratie in het water dat het netwerk ingepompt wordt, zijn
lager ten gevolge van het terugleveren van water uit Zaltbommel. Aangezien ook het nitraat
dat ontstaat na oxidatie van ammonium en nitriet in oplossing blijft, zal in het netwerk
uiteindelijk niet minder nitraat aanwezig zijn door het terugleveren van water uit Zaltbommel.
Ammonium en nitriet kunnen direct met het reinwater het netwerk in stromen en daar
49
oxideren tot nitraat. Daarnaast bestaat de mogelijkheid dat oxidatie plaatsvindt in de leiding
naar Zaltbommel, waardoor nitraat tijdens het terugleveren het netwerk in gepompt wordt. In
beide gevallen is uiteindelijk evenveel nitraat in het distributienetwerk aanwezig.
6.4.4 ATP en zuurstof
De hoeveelheid ATP in mei is 6,3 ng/l en dit is hoger dan de gemiddelde waarde van 3,6 ng/l
gemeten in april. In april is de hoogst gemeten hoeveelheid ATP op de zuivering (S1) 5,7 ng/l.
De gemeten waarde in mei is dan ook niet significant hoger dan de ATP waarden die
gemeten worden buiten een piek in het totale deeltjesvolume.
De zuurstofconcentratie gemeten op 13 mei is 10,1 mg/l en is hoger dan de gemiddelde
concentratie gemeten in april, welke 9,4 mg/l is. In april is de zuurstofconcentratie in het
water toegenomen tot deze eind april ongeveer 10 mg/l was (Paragraaf 3.1). Tussen de
laatste meting in april en de meting in mei is dus geen toename te zien in de hoeveelheid
zuurstof.
50
51
7 Conclusies en aanbevelingen
In dit hoofdstuk worden alle conclusies van het onderzoek genoemd en aansluitend worden
de aanbevelingen weergegeven.
7.1 Conclusies
Het doel van dit onderzoek is inzicht krijgen in de mate van verandering van
drinkwaterkwaliteit over het distributienetwerk en in de verandering van deze kwaliteit door
het overgaan naar een nieuwe zuivering.
7.1.1 Waterkwaliteitsverandering in het netwerk
De oxidatie van ammonium, nitriet en mangaan tijdens het zuiveringsproces is niet volledig.
In het eerste deel van het netwerk oxideert ammonium, nitriet en mangaan, waardoor aan
het begin van het netwerk een significante afname voor deze parameters gemeten is. In de
rest van het netwerk zijn de meetwaarden van deze parameters over het algemeen lager dan
de aantoonbaarheidsgrens.
De afname van de hoeveelheid organische zwevende stof (VSS) en de vaste zwevende stof
(FSS) tussen het begin en het eind van het netwerk, wordt verklaard door het bezinken van
vaste stof.
Tussen de zuivering en het einde van het netwerk is de ijzerconcentratie, de troebelheid, de
zuurstofconcentratie, de temperatuur van het drinkwater en de hoeveelheid microbiologie
niet significant toe- of afgenomen.
7.1.2 Waterkwaliteitsverandering door opstarten van de nieuwe zuivering
Na het opstarten van de nieuwe drinkwaterzuivering zijn in het uitgaande reinwater het
mangaangehalte en de hoeveelheden TSS, VSS en FSS afgenomen en is de
zuurstofconcentratie toegenomen. Deze veranderingen hebben plaatsgevonden omdat de
beluchting van de oude zuivering niet tijdig schoongemaakt en het filtermateriaal niet tijdig
vervangen is. Vanaf juni 2010 is het noodzakelijk onderhoud niet gepleegd, waardoor de
mangaanconcentratie in het drinkwater toegenomen en de zuurstofconcentratie afgenomen is.
Na overgang op de nieuwe zuivering is het filter met de slechtste beluchting van de oude
zuivering buiten gebruik gesteld. Dit filter liet tevens het meeste mangaan door. Na het
buiten gebruikstellen van dit filter en het opstarten van de nieuwe zuivering, zijn de
concentraties terug op het oorspronkelijke niveau, zoals gemeten voor juni 2010.
In het netwerk is geen waterkwaliteitsverandering gemeten ten gevolge van het opstarten
van de nieuwe zuivering. Door de verbruikstoename tussen maart en april is de hoeveelheid
TSS, VSS en FSS in het netwerk toegenomen. Aangezien een deel van de microbiologie zicht
bevindt op sediment is ook de hoeveelheid ATP en TCC op sediment dat in het water zweeft
toegenomen. Verder heeft de verbruikstoename ook indirect de toename in de hoeveelheid
ATP/TSS en TCC/TSS veroorzaakt, doordat meer sediment met relatief veel microbiologie
opwervelt.
7.1.3 Overige conclusies
In het uitgaande reinwater van de zuivering zijn relatief grote pieken gemeten in het totale
deeltjesvolume. Deze pieken worden voornamelijk veroorzaakt door het terugleveren van
drinkwater uit de watertoren in Zaltbommel. Door het terugleveren stroomt water met een
significant hogere ijzer- en mangaanconcentratie en troebelheid het distributienetwerk van
Kolff in ten opzichte van het water dat direct uit de zuivering het netwerk in gepompt wordt.
Het wisselende waterverbruik veroorzaakt wisselingen in de stroomsnelheid. Bij lage
stroomsnelheden bezinkt sediment in het netwerk en bij hoge stroomsnelheden wordt
52
sediment opgewerveld. De pieken in het totale deeltjesvolume gemeten aan het begin van
het netwerk zijn hierdoor niet terug te zien in het deeltjesvolume gemeten aan het einde van
het netwerk. Omdat de pieken niet te volgen zijn, kan de retentietijd van het water in het
netwerk niet bepaald worden met deeltjestellers.
De hoeveelheden adenosinetrifosfaat (ATP) en totale hoeveelheid cellen (TCC) gemeten op
het sediment met een diameter groter dan 1,2 μm zijn circa 10% van de totale gemeten
hoeveelheden ATP en TCC. Hieruit blijkt dat de totale hoeveelheid microbiologie in het water
voornamelijk veroorzaakt wordt door in het water zwevende microbiologie en niet door
microbiologie aanwezig op het sediment.
7.2 Aanbevelingen
De invloed van het opstarten van de nieuwe zuivering op de mangaan- en
zuurstofconcentratie kon niet bepaald worden omdat de beluchting van de oude zuivering
niet tijdig schoongemaakt en het filtermateriaal niet tijdig vervangen is. Om deze invloed in
vervolgonderzoek alsnog te bepalen, moeten de resultaten van begin 2010 worden
vergeleken met de resultaten van metingen gedaan in de loop van 2011. Als de resultaten na
het opstarten van de nieuwe zuivering in de loop van 2011 weer stabiel zijn, kan over de
langere termijn bepaald worden wat de invloed van de nieuwe zuivering is geweest op de
drinkwaterkwaliteit.
Het terugleveren van water richting het distributienetwerk van Kolff veroorzaakt een
significant hogere ijzer- en mangaanconcentratie en troebelheid gemeten in het uitgaande
reinwater ten opzichte van het water dat direct vanuit de zuivering het netwerk ingepompt
wordt. Door te stoppen met het terugleveren van water uit de watertoren in Zaltbommel, zal
de hoeveelheid ijzer en mangaan dat het distributienetwerk van drinkwaterzuivering Kolff
instroomt verminderen. Het is niet nodig om te stoppen met leveren van drinkwater aan
Zaltbommel, aangezien dit geen invloed heeft op de kwaliteit van het water dat het
distributienetwerk van Kolff instroomt.
Door het bezinken en opwervelen van deeltjes in het distributienetwerk is de retentietijd van
het water in het netwerk niet te bepalen. De retentietijd van het water in het netwerk zal
bepaald moeten worden met een meer conservatieve parameter zoals de geleidbaarheid of
de pH.
53
Literatuur
Bakker, M., Schagen, K. van & Timmer, J. (2003). Flow control by prediction of water
demand. Journal of Water Supply: Research and Technology – Aqua, 52.6, 417-424.
Berlamont, J. & Goethem, J. van (1984). Slibvrij houden van havens en hun toegangen.
Laboratorium voor hydraiulica, K.U. Leuven.
Blokker, E.J.M., Vreeburg, J.H.G. & Vogelaar, A.J. (2006). Combining the probabilistic demand
model SIMDEUM with a network model. Water Distribution System Analysis, Nr. 8,
Cincinnati, Ohio, USA, aug 2006.
Blokker, E.J.M, Vreeburg, J.H.G., Schaap, P.G. & Dijk, J.C. van (2010a). The self-cleaning
velocity in practice. Water Distribution System Analysis 2010, Tucson, AZ, USA, Sept. 12-
15 2010.
Blokker, E.J.M. (2010b). Stochastic water demand modeling for a better understanding of
hydraulics in water distribution networks. Delft: Water Management Academic Press.
Blokker, E.J.M. Vreeburg, J.H.G. & Dijk, J.C. van (2010c). Simulating Residential Water
Demand with a Stochastic End-Use Model. Journal of water resources planning and
management, feb 2010, p19-26.
Blokker, E.J.M. & Pieterse-Quirijns, I. (2012). Temperatures in drinking water distribution
systems: Quantifying measures to limit water quality effects. World congress on water,
climate and Energy, Dublin, 2012.
Carrera, X.C. & Mujeriego, R. (2008). MuPFiS, a new tool for characterization of particulate
material in water distribution systems. Delft.
Ceronio, A.D. & Haarhoff, J. (2002). Dealing with large particle counting data sets. Water
Science and Technology: Water Supply, Vol. 2, Nummer 5-6, 35-40.
Ceronio, A.D. & Haarhoff, J. (2005). An improvement on the power law for the description of
particle size distribution in potable water treatment. Water research, Nummer 39, 305-
313.
Cui, X. (2010). The contribution of deposits to the microbiological activity in the drinking
water distribution network. Technische Universiteit Delft.
Delahaye, E., Welté, B., Levi, Y., Leblon, G. & Montiel, A. (2003). An ATP-based method for
monitoring the microbiological drinking water quality in a distribution network. Water
Research, Vol. 37, 3689-3696.
Drinkwaterbesluit (Gezien: okt 2011). Besluit van 23 mei 2011, geldend op 13 juli 2011.
http://wetten.overheid.nl/BWBR0030111/geldigheidsdatum_13-07-2011
Gauthier, V., Gérard, B., Portal, J-M., Block, J-C. & Gatel, D. (1999). Organic matter as loose
deposits in a drinking water distribution system. Elsivier Science Ltd.: Water Research Vol.
33, No. 4, 1014-1026.
54
Gauthier, V., Barbeau, B., Millette, R., Block, J.-C., & Prévost, M. (2001). Suspended particles
in the drinking water of two distribution systems. Water Science & Technology: Water
Supply, Vol. 1, No 4, 237-245.
Geo4Va (Gezien: feb 2013). Earth temperature and site geology.
http://www.geo4va.vt.edu/A1/A1.htm#A1sec1
Ginige, M.P., Wylie, J. & Plumb, J. (2011). Influence of biofilms on iron and manganese
deposition in drinking water distribution systems. Taylor & Francis: Biofouling, Vol. 27, No.
2, 151-163.
Innowator (2009). Innowator subsidie aanvraag. Distribution Control Training & Operation.
DisConTO.
KNMI (2011). Daggegevens van het weer in Nederland. 365, Herwijnen.
http://www.knmi.nl/klimatologie/daggegevens/download.html
Kooij, D. van der, & Veenendaal, H.R. (2001). Biomass production potential of materials in
contact with drinking water: method and practical importance. Water Science &
Technology: Water Supply, Vol. 1, No 3, 39-45.
Looper, M.L. & Waldner, D.N. (2007). Water for dairy cattle. Oklahoma State University and
New Mexico State University.
Memon, F.A., Ton-That, L. & Butler, D. (2007). An investigation of domestic water
consumption trough taps and its impact on urban water flows. Water Science &
Technology: Water Supply, Vol. 7, No 5-6, 69-76.
Moel, P.J. de, Verberk, J.Q.J.C. & Dijk, J.C. van (2005). Drinkwaterprincipes en praktijk. Sdu
Uitgevers bv, Den Haag.
Molen, M. van der, Kooi, H., Smulders, E.F.P.A., & Heijman, S.G.J. (2008). Warmteindringing
in de bodem. Technical Report BTO 2008.053, Kiwa Water Research, Netherlands.
Pamas (2011). Pamas HCB-LD. Optical sensors for the analysis of particles between 1 and
8000 μm. http://www.pamas.de/en/content/view/full/88
REWAB, 2004. Registration system yearly analysis results of Dutch water companies, availale
trough ministry of VROM (Netherlands Ministry of Housing, Spatial Planning and the
Environment. Den Haag.
Sarin, P., Snoeyink, V.L., Bebee, J., Kriven, K.M. & Clement J.A. (2001). Physico-chemical
characteristics of corrosion scales in old iron pipes. Water Research, Vol. 35, Nummer 12,
2961-2969.
Sarin, P., Snoeyink, V.L., Lytle, D.A. & Kriven, W.M. (2004). Iron Corrosion Scales: Model for
scale Growth, Iron Release, and Colored Water Formation. Journal of environmental
engineering ASCE , Vol 130 (4), 364-373.
Siebel, E., Wang, Y., Egil, T. & Hammes, F. (2008). Correlations between total cell
concentration, total adenosine tri-phosphate concentration and heterotrophic plate counts
during microbial monitoring of drinking water. Drinking Water Engineering and Science,
No. 1, 1-6.
55
UNDP (2011). Human development report 2011. Sustainability and equity: A better future for
all. The United Nations Development Programme, New York, USA.
Verkerk, G., Broens, J.B., Groot, P.A.M. de, Kranendonk, W., Sikkema, J.L., Westra, J.J. &
Wevers-Prijs, I.M. (1998). Binas. Wolters-Noordhoff BV, Groningen, Netherlands.
Verberk, J.Q.J.C., Hamilton, L.A., O’Halloran, K.J., Horst, W. van der & Vreeburg, J. (2006).
Analysis of particle numbers, size and composition in drinkingwater transportation
pipelines: results of online measurements. Water Science & Technology: Water Supply,
Vol. 6, No. 4, 35-43.
Verberk, J.Q.J.C., O’Halloran, K.J., Hamilton, L.A., Vreeburg, J.H.G. & Dijk, J.C. van (2007).
Measuring particles in drinking water transportation systems with particle counters.
Journal of Water Supply: Research and Technology – Aqua, 56.5, 345-355.
Verberk, J.Q.J.C., Vreeburg, J.H.G., Rietveld, L.C., & Dijk, J.C. van (2008). Particulate
fingerprinting of water quality in the distribution system. Water Institute of Southern
Africa (WISA) Biennial Conference, Sun City, South Africa, May 2008.
Vewin (2009). https://www.vewin.nl
Vitens (2010). Zicht op water. Langetermijnvisie win-infrastructuur 2010-2040.
Vitens Procestechnologie Gelderland (2010). Gelderland Kwaliteit en zuivering 2009. Vitens
rapportid. 2010-016-MR.
Vreeburg, J.H.G. (2007). Discolouration in drinkingwater systems: a particular approach.
Gildeprint BV, Enschede.
Vreeburg, J.H.G., Schippers, D., Verberk, J.Q.J.C. & Dijk, J.C. van (2008). Impact of particles
on sediment caccumulation in a drinking water distribution system. Water Research, Vol.
42, 4233-4242.
VROM (2011). Rapportage. De kwaliteit van het drinkwater in Nederland in 2010. VROM-
inspectie, Den Haag, november 2011.
Waterleidingbesluit (2011).
http://wetten.overheid.nl/BWBR0002339/geldigheidsdatum_22-09-2011
Wielen, P.W.J.J. van der & Looper, D. van der (2010). Effect of water composition, distance
and season on the adenosine triphosphate concentration in unchlorinated drinking water
in the Netherlands. Water Research 44, 4860-4867.
Wilczak, A., Howe, E.W., Aieta, E.M. & Lee, R.G. (1992). How peroxidation affects particle removal during clarification and filtration. Journal of the American water works
association, December, 85-94.
56
57
Bijlagen
Bijlage A Lijst van figuren en tabellen ..................................................................... I Lijst van figuren ....................................................................................................... I A.1
Lijst van tabellen .................................................................................................... IV A.2
Bijlage B Kalibratie deeltjestellers ...........................................................................V Resultaten kalibratie ................................................................................................ V B.1
Beperkingen voor het onderzoek ............................................................................. XI B.2
Bijlage C Uitwerking verschillen per diameterfractie ......................................... XIII Vergelijking door middel van een cumulatieve frequentieverdeling .......................... XIII C.1
Vergelijking totale deeltjesvolume door middel van de ‘power law’ ......................... XVII C.2
Bijlage D Vergelijking deeltjesvolume en debiet met InfoWorks ..................... XXIII
58
I
Bijlage A Lijst van figuren en tabellen
Lijst van figuren A.1
Figuur 1: Opstelling MuPFiS bij een van de klanten thuis. ............................................ 8
Figuur 2: Flowschema (a) en foto (b) van de deeltjestelleropstelling bij een van de
klanten.......................................................................................................................... 10
Figuur 3: Leidingdelen in het distributienetwerk van drinkwaterzuivering Kolff. ....... 11
Figuur 4: Meetlocaties. Monstername op locatie S1 t/m S8. Deeltjestellers en
MuPFiS op locatie M1 t/m M4. ..................................................................................... 11
Figuur 5: Mangaanconcentratie in het uitgaande reinwater van zuivering Kolff
(S1). .............................................................................................................................. 14
Figuur 6: Zuurstofconcentratie in het uitgaande reinwater van zuivering Kolff (S1)
voor het jaar 2010. ....................................................................................................... 14
Figuur 7: Relatie tussen pH, CO2 en HCO3- en CO3
2- (Moel et al., 2005). ..................... 15
Figuur 8: Analyseresultaten voor de temperatuur. ...................................................... 16
Figuur 9: Analyseresultaten voor ijzer. ........................................................................ 16
Figuur 10: Analyseresultaten voor zuurstof. ................................................................ 17
Figuur 11: Analyseresultaten voor ammonium. ........................................................... 18
Figuur 12: Analyseresultaten voor nitriet. ................................................................... 18
Figuur 13: Analyseresultaten voor mangaan. .............................................................. 19
Figuur 14: Analyseresultaten voor adenosinetrifosfaat. .............................................. 20
Figuur 15: Analyseresultaten voor de troebelheid. ...................................................... 20
Figuur 16: Relatie tussen de troebelheid en de hoeveelheid ATP in het water, R2 =
0,1465. ......................................................................................................................... 21
Figuur 17: Gemiddelde hoeveelheid TSS, VSS, FSS (a) en VSS/TSS (b) op de filters
in maart en april 2011 uit drie metingen. De spreiding van de metingen is ook
weergegeven. ............................................................................................................... 23
Figuur 18: Gemiddelde ICP-MS resultaten van het uitgaande reinwater in maart
en april uit 3 metingen. ................................................................................................ 24
Figuur 19: Gemiddelde hoeveelheid ATP (a), TCC (b) en ATP/TCC (c) op de filters
in maart en april 2011 uit 3 metingen. Gemiddelde ATP in maart is echter uit 2
metingen. De spreiding van de metingen is ook weergegeven. .................................. 24
Figuur 20: Het uitgaande reinwaterdebiet in maart en april 2011 gemeten op
drinkwaterzuivering Kolff (M1). Met de MuPFiS is gemeten tussen 9:00 en 15:00
uur. ............................................................................................................................... 25
Figuur 21: Gemiddelde hoeveelheid VSS en FSS op de filters uit drie metingen.
Alleen de spreiding van de TSS metingen is weergegeven. ......................................... 26
Figuur 22: Elementencompositie. Gemiddelde uit drie metingen. ............................... 26
Figuur 23: Hoeveelheid ATP op het filter. Gemiddelde hoeveelheid uit drie
metingen. De spreiding van de metingen is ook weergegeven. .................................. 27
II
Figuur 24: Hoeveelheid TCC op het filter. Gemiddelde hoeveelheid uit drie
metingen. De spreiding van de metingen is ook weergegeven.. ................................. 27
Figuur 25: Relatieve hoeveelheid ATP per TCC. De spreiding van de metingen is
ook weergegeven. ........................................................................................................ 27
Figuur 26: Gemiddeld hoeveelheid TSS, VSS en FSS op de filters in maart (a) en
april (b) uit drie metingen. Alleen de spreiding van de TSS metingen is
weergegeven. ............................................................................................................... 28
Figuur 27: Gemiddelde elementencompositie op de filters in maart (a) en april (b)
uit drie metingen. ......................................................................................................... 28
Figuur 28: Berekende totale deeltjesvolume op de zuivering in week 12 (a) en in
week 16 (b). Berekende totale deeltjesvolume op de Mildijk (c) en de Spijkse
Kweldijk (d) in week 12. .............................................................................................. 32
Figuur 29: Relatie tussen het totale deeltjesvolume op de Mildijk (M3) en de
Spijkse Kweldijk (M4) gebaseerd op metingen van 21 maart 2011 t/m 27 maart
2011.............................................................................................................................. 33
Figuur 30: Berekende deeltjesvolume op 23 maart 2011 voor de zuivering (a) en
de Mildijk (b). ............................................................................................................... 33
Figuur 31: Berekende gemiddelde deeltjesvolume verdeling over de verschillende
fracties in diameter op 23 maart 2011 voor de zuivering (a) en de Mildijk (b). .......... 34
Figuur 32: Het totale deeltjesvolume (rood) en het gemeten uitgaande reinwater
debiet (oranje) op Kolff (M1) in week 12..................................................................... 35
Figuur 33: Het totale deeltjesvolume (blauw) op de Mildijk (M3) en het gemeten
uitgaande reinwater debiet (oranje) op Kolff (M1) in week 12. .................................. 36
Figuur 34: Het totale deeltjesvolume (groen) op de Spijkse Kweldijk (M4) en het
gemeten uitgaande reinwater debiet (oranje) op Kolff (M1) in week 12. ................... 36
Figuur 35: Totale deeltjesvolume op de Mildijk (M3) zonder relatief smalle pieken. .. 37
Figuur 36: Debiet (blauw) teruggeleverd van de watertoren in Zaltbommel naar
zuivering Kolff (M1) in maart (a) en april (b). Daaronder het totale deeltjesvolume
(rood) gemeten in het uitgaande reinwater van zuivering Kolff (M1) in maart (c)
en april (d). ................................................................................................................... 39
Figuur 37: Totale deeltjesvolume gemeten aan het begin van de leiding naar
Zaltbommel en in het uitgaande reinwater (M1). ........................................................ 40
Figuur 38: Principe voor het bepalen van de retentietijd (a) en de werkelijk
gemeten resultaten (b). ............................................................................................... 41
Figuur 39: Hoeveelheid ATP/TSS op het filter. Gemiddelde hoeveelheid uit drie
metingen. De spreiding van de metingen is ook weergegeven. .................................. 45
Figuur 40: Gemeten aantal deeltjes vóór (a) en ná (b) de eerste meetperiode. ...........V
Figuur 41: Gemiddelde deeltjesaantal verdeling over de verschillende bereiken in
diameter vóór (a) en ná (b) de eerste meetperiode. ................................................... VI
Figuur 42: Berekende deeltjesvolume vóór (a) en ná (b) de eerste meetperiode. .... VII
Figuur 43: Berekende gemiddelde deeltjesvolume verdeling over de verschillende
bereiken in diameter vóór (a) en ná (b) de eerste meetperiode. .............................. VII
Figuur 44: Verandering in deeltjesvolume per minuut (a) en het berekende totale
deeltjesvolume (b) voor de eerste meetperiode. ....................................................... VII
III
Figuur 45: Vergelijking van de verandering in het totale deeltjesvolume vóór (a)
en ná (b) de eerste meetperiode. .............................................................................. VIII
Figuur 46: Vergelijking van de verandering in het totale deeltjesvolume vóór (a)
en ná (b) de tweede meetperiode. ............................................................................... IX
Figuur 47: Situatieschets deeltjesvolume voor, tijdens en na eerste meetperiode. .... IX
Figuur 48: Berekende deeltjesvolume na de eerste meetperiode. ............................... X
Figuur 49: Berekende deeltjesvolume verdeling over de verschillende bereiken in
diameter na de eerste meetperiode. ............................................................................. X
Figuur 50: Gemeten resultaten deeltjesteller (a) en een cumulatieve
frequentieverdeling (b). ............................................................................................ XIII
Figuur 51: Uitleg Surf +90% en Surf -90%. .............................................................. XIV
Figuur 52: Frequentieverdeling van het volume over de verschillende
deeltjesfracties, Mildijk (M3). ..................................................................................... XV
Figuur 53: Frequentieverdeling van het volume over de verschillende
deeltjesfracties, Spijkse Kweldijk (M4). ..................................................................... XV
Figuur 54: Frequentieverdeling van het totale volume per meetlocatie ................... XVI
Figuur 55: Deeltjesverdeling en het deeltjesvolume per diameter fractie voor de
Mildijk (M3). ............................................................................................................... XVI
Figuur 56: Deeltjesverdeling en het deeltjesvolume per diameter fractie voor de
Spijkse Kweldijk (M4). ............................................................................................. XVII
Figuur 57: Genormaliseerd gemiddeld deeltjesaantal en -volume bepaald met de
Power law en variabel-β methode voor zuivering Kolff (M1) in week 16. .................. XX
Figuur 58: Genormaliseerd gemiddeld deeltjesaantal en -volume bepaald met de
Power law en variabel-β methode voor zuivering Mildijk (M3) in week 16. .............. XX
Figuur 59: Genormaliseerd gemiddeld deeltjesaantal en -volume bepaald met de
Power law en variabel-β methode voor zuivering Spijkse Kweldijk (M4) in week 16.
..................................................................................................................................... XX
Figuur 60: Stroomsnelheid bepaald met InfoWorks (2011). .................................. XXIII
Figuur 61: Berekende totale deeltjesvolume op de Mildijk (a) en de Spijkse
Kweldijk (b) in week 12. .......................................................................................... XXIV
IV
Lijst van tabellen A.2
Tabel 1: Zuiveringsstappen van oude en nieuwe zuivering ........................................... 3
Tabel 2: Overzicht van enkele waterkwaliteit parameters, gemeten in het
uitgaande reinwater van drinkwaterzuivering Kolff (Jan 2010 – Nov 2010). Oranje
gekleurde waarden voldoen niet aan de streefwaarden van Vitens en roze
gekleurde parameters voldoen niet aan de wettelijke eisen. ........................................ 4
Tabel 3: Parameters gemeten tijdens dit onderzoek ..................................................... 5
Tabel 4: De gemeten parameters per meetmethode. .................................................... 5
Tabel 5: Aantoonbaarheidsgrens en meetonzekerheid per parameter. ......................... 6
Tabel 6: Elementen geanalyseerd met ICP-MS meting. ................................................. 9
Tabel 7: Overzicht productieverdeling tussen de oude (O) en nieuwe (N) zuivering.
Verder is aangegeven wanneer de verschillende metingen zijn uitgevoerd. .............. 12
Tabel 8: Parameters waarvoor na opstart van de nieuwe zuivering een significante
toe- of afname gemeten is. De meetwaarden van december 2010 zijn hiervoor
vergeleken met de waarden gemeten in april 2011. De waarden in het oranje
voldoen niet aan de streefwaarden van Vitens. ........................................................... 13
Tabel 9: Gemiddelde pH en de gemiddelde hoeveelheid CO2 en HCO3- in het ruwe
en reine water van drinkwaterzuivering Kolff gedurende de periode januari t/m
juni 2010. ..................................................................................................................... 15
Tabel 10: Hoeveelheid TCC en ATP meten in april en mei 2011 en de minimale en
maximale hoeveelheden TCC en ATP gemeten tijdens dit onderzoek. ........................ 44
Tabel 11: Resultaten van de monsternames buiten en tijdens een piek in het
totale deeltjesvolume. Voor de resultaten buiten de piek is het gemiddelde van de
vier metingen in april 2011 weergegeven. De resultaten van 13 mei 2011 zijn
genomen tijdens een relatief grote piek in het totale deeltjesvolume. ....................... 47
Tabel 12: Massabalans van de hoeveelheid ijzer en mangaan geleverd aan het
netwerk en teruggeleverd door de watertoren in Zaltbommel. ................................... 48
Tabel 13: Voor verschillende categorieën van R2 is aangegeven hoe sterk de
relatie is tussen de twee bijbehorende curven. ........................................................ VIII
Tabel 14: De determinatiecoëfficiënten (R2-waarden) vóór (a) en ná (b) de 2e
meetperiode. ................................................................................................................ IX
Tabel 15: Frequentie percentages, Mildijk (M3) en Spijkse Kweldijk (M4) 21 t/m
27 maart 2011. ........................................................................................................... XVI
Tabel 16: Determinatie coëfficiënten van zowel het deeltjesaantal als van het
deeltjesvolume in week 12 en 16 van 2010. De coëfficiënten zijn weergegeven
voor de variabele-β en de power law methode en voor de verschillende
meetlocaties. .............................................................................................................. XIX
V
Bijlage B Kalibratie deeltjestellers
In de eerste paragraaf van deze bijlage wordt ingegaan op de kalibratie van de deeltjestellers.
De kalibratie wordt gedaan om te bepalen of de resultaten gemeten met de verschillende
deeltjestellers onderling vergeleken mogen worden. Daarna wordt aangegeven wat de
invloed van de kalibratieresultaten is op het verloop van het onderzoek.
Resultaten kalibratie B.1
De deeltjestellers worden gekalibreerd door vóór en ná elke meetperiode tegelijk het
uitgaande reinwater van de waterzuivering te meten en de onderlinge afwijking tussen de
verschillende deeltjestellers te bepalen. Aan de hand van de onderlinge afwijking wordt
bepaald of de meetresultaten gemeten met de verschillende deeltjestellers tijdens de twee
meetperioden vergeleken mogen worden.
B.1.1 Onderlinge vergelijking deeltjestellers
Rond de eerste meetperiode worden de deeltjestellers M1 en M4 vergeleken, terwijl de
deeltjestellers M1 t/m M4 onderling vergeleken worden rond de tweede meetperiode. Hierbij
zijn de vier tellers niet tegelijkertijd vergeleken. De tellers M1, M2 en M4 zijn als eerste
vergeleken en daarna teller M1 met teller M3, omdat teller M3 pas later beschikbaar was.
Zowel vóór als ná de eerste meetperiode is tussen de verschillende tellers nagenoeg geen
overeenkomst te zien in patroon en hoeveelheid van het gemeten aantal deeltjes in het
uitgaande reinwater (Figuur 40a en b). De verdeling in deeltjesgrootte laat zien dat het
verschil in het gemeten aantal deeltjes vóór de eerste meetperiode vooral veroorzaakt wordt
door het verschil in aantal gemeten deeltjes met de kleinste diameter (Figuur 41a). De
toename in het aantal deeltjes van deeltjesteller M1 en de afname in het aantal deeltjes van
deeltjesteller M4 ná de eerste meetperiode ten opzichte van vóór deze periode wordt
voornamelijk veroorzaakt door de toename dan wel afname van het aantal deeltjes kleiner
dan 2 μm (Figuur 41b). Ook bij de deeltjes groter dan 2 μm is deze toename dan wel afname
te zien, maar deze verandering heeft minder invloed op de totale hoeveelheid deeltjes.
Net als rond de eerste meetperiode is rond de tweede meetperiode een afwijking te zien in
het getelde aantal deeltjes, dat ook nu voornamelijk veroorzaakt wordt door het aantal
gemeten deeltjes kleiner dan 2 μm.
Aangezien zowel het patroon in deeltjesaantal als het absolute totale deeltjesaantal gemeten
met alle deeltjestellers niet overeenkomen, zal naar beide niet gekeken worden tijdens dit
onderzoek.
Figuur 40: Gemeten aantal deeltjes vóór (a) en ná (b) de eerste meetperiode.
Kalibratie voor 1e meetperiode
0
1000
2000
3000
4000
5000
24/11/10 25/11/10 26/11/10 27/11/10 28/11/10 29/11/10
datum
aan
tal d
eelt
jes [
#/m
l] M1 M4
Kalibratie na 1e meetperiode
0
1000
2000
3000
4000
5000
29/12/10 30/12/10 31/12/10 01/01/11 02/01/11
datum
aan
tal d
eelt
jes [
#/m
l] M1 M4
(a) (b)
VI
Figuur 41: Gemiddelde deeltjesaantal verdeling over de verschillende bereiken in diameter
vóór (a) en ná (b) de eerste meetperiode.
Hoewel zowel het patroon, als de absolute hoeveelheid in het deeltjesaantal voor de eerste
meetperiode niet overeenkomt, komt het berekende deeltjesvolume voor beide tellers wel
nagenoeg overeen (Figuur 42a). De relatief grote invloed van de deeltjes met een kleine
diameter op het verschil in deeltjesaantal heeft op het totale deeltjesvolume nagenoeg geen
invloed. Dit is ook terug te zien in de verdeling in het deeltjesvolume over de verschillende
deeltjesdiameters die voor beide curven nagenoeg hetzelfde is (Figuur 43a). Hierin is verder
te zien dat de lichte afwijking in het deeltjesvolume op 25 maart wordt veroorzaakt door een
verschil in meting van de deeltjes met een diameter van 5 μm.
De resultaten van de verschillende tellers rond de tweede meetperiode laten op hetzelfde
moment de pieken in het totale deeltjesvolume zien, maar uitzondering hierop is deeltjesteller
M2. Het patroon van deeltjesteller M2 komt niet overeen met die van de andere tellers.
Visueel gezien komen de resultaten van de tellers M1, M3 en M4 onderling overeen en die
van M2 niet. In Paragraaf B.1.2 wordt bepaald of de patronen werkelijk vergeleken mogen
worden.
Het absolute deeltjesvolume van beide tellers voor de eerste meetperiode komt nagenoeg
overeen (Figuur 42a), wat ook terug te zien is in de overeenkomst van de verschillende
curven in het totale deeltjesvolume per diameterbereik (Figuur 43a). Na de eerste
meetperiode is een significante afwijking te zien die kan oplopen tot meer dan 75% (Figuur
42b). Deze afwijking wordt voornamelijk veroorzaakt door een toename van het aantal
deeltjes met een diameter van 5 μm, maar ook bij de andere deeltjesfracties is een toename
te zien, al hebben deze bereiken een relatief kleine invloed op de toename van het totale
volume (Figuur 43b).
De resultaten van de verschillende tellers rond de tweede meetperiode vertonen een
onderlinge afwijking tot wel 50%. Uitzondering hierop is deeltjesteller M2, die gemiddeld zes
maal hoger ligt dan de resultaten van de andere tellers. De afwijking tussen de curven van
deeltjesteller M2 en de overige tellers wordt voornamelijk veroorzaakt door het verschil in
volume van de bereiken met deeltjes groter dan 4 μm.
Het absolute deeltjesvolume van de verschillende tellers kan niet direct onderling vergeleken
worden. In Paragraaf B.1.3 wordt nagegaan of het deeltjesvolume zo gecorrigeerd kan
worden dat de absolute hoeveelheden onderling wel vergeleken kunnen worden.
Doordat in alle deeltjesranges een toename in het totale deeltjesvolume van meer dan 20%
te zien is (Figuur 43b), komen de absolute meetwaarden in deeltjesvolume van een enkel
deeltjesbereik onderling ook niet overeen. Hierdoor is het niet mogelijk om het absolute
deeltjesvolume van een enkel bereik gemeten met verschillende deeltjestellers onderling te
vergelijken.
Kalibratie voor 1e meetperiode
1
10
100
1000
10000
1 10 100
diameter deeltje [μm]
aa
nta
l d
ee
ltje
s [
#/m
l] M1 M4
Kalibratie na 1e meetperiode
1
10
100
1000
10000
1 10 100
diameter deeltje [μm]
aan
tal d
eelt
jes [
#/m
l] M1 M4
(a) (b)
VII
Figuur 42: Berekende deeltjesvolume vóór (a) en ná (b) de eerste meetperiode.
Figuur 43: Berekende gemiddelde deeltjesvolume verdeling over de verschillende bereiken
in diameter vóór (a) en ná (b) de eerste meetperiode.
B.1.2 Vergelijking van het patroon in deeltjesvolume
Visueel gezien komen de resultaten van de tellers M1, M3 en M4 onderling overeen en die
van M2 niet. Met de verandering van de deeltjesvolume curven per tijdseenheid, wordt
bepaald of de patronen van verschillende curven vergeleken mogen worden.
Van het totale deeltjesvolume is de verandering per minuut bepaald vóór en ná de eerste
meetperiode. De curven van de verandering vóór de eerste meetperiode komen visueel
gezien nagenoeg overeen (Figuur 44a). Ondanks de afwijking in het absolute totale
deeltjesvolume op de 25e november (Figuur 44b) is het patroon van het deeltjesvolume
vergelijkbaar.
Na de eerste meetperiode is visueel meer verschil te zien tussen de metingen van de
volumeverandering, maar ook hier komen de curven nagenoeg overeen en zijn pieken op
hetzelfde moment gemeten.
Figuur 44: Verandering in deeltjesvolume per minuut (a) en het berekende totale
deeltjesvolume (b) voor de eerste meetperiode.
Kalibratie voor 1e meetperiode
0
20
40
60
80
100
24/11/10 25/11/10 26/11/10 27/11/10 28/11/10 29/11/10
datum
deelt
jesvo
lum
e [
pp
b v
ol]
M1 M4
Kalibratie na 1e meetperiode
0
20
40
60
80
100
29/12/10 30/12/10 31/12/10 01/01/11 02/01/11
datum
deelt
jesvo
lum
e [
pp
b v
ol]
M1 M4
Kalibratie voor 1e meetperiode
0
2
4
6
8
10
1 10 100
diameter deeltje [μm]
deelt
jesvo
lum
e [
pp
b v
ol]
M1 M4
Kalibratie na 1e meetperiode
0
2
4
6
8
10
1 10 100
diameter deeltje [μm]
de
elt
jes
vo
lum
e [
pp
b v
ol]
M1 M4
Kalibratie voor 1e meetperiode
-50
-25
0
25
50
24/11/10 25/11/10 26/11/10 27/11/10 28/11/10 29/11/10
datum
Ve
ran
de
rin
g [
pp
b v
ol/
min
]
M1 M4
Kalibratie voor 1e meetperiode
0
20
40
60
80
100
24/11/10 25/11/10 26/11/10 27/11/10 28/11/10 29/11/10
datum
de
elt
jes
vo
lum
e [
pp
b v
ol]
M1 M4
(a) (b)
(a) (b)
(a) (b)
VIII
Door de twee curven van de verandering tegen elkaar uit te zetten en hier de best passende
lineaire trendlijn doorheen te trekken, wordt bepaald hoe goed deze curven werkelijk te
vergelijken zijn. De determinatiecoëfficiënt (R2-waarde) geeft aan hoe dicht de geschatte
trendlijn de eigenlijke gegevens benadert. Als het patroon van beide curven precies hetzelfde
is, vormt de spreiding een rechte lijn en is R2 gelijk aan 1. In Tabel 13 is voor verschillende
categorieën van R2 aangegeven hoe sterk de relatie is tussen de twee vergeleken curven.
Tabel 13: Voor verschillende categorieën van R2 is aangegeven hoe sterk de relatie is
tussen de twee bijbehorende curven.
R2 Relatie
< 0,25 Zwak
0,25 - 0,5 Matig
0,5 - 0,75 Sterk
> 0,75 Zeer sterk
De R2 vóór en ná de eerste meetperiode zijn respectievelijk 0,7523 en 0,9795 (Figuur 45).
Hieruit blijkt dat de relatie tussen de twee curven zowel vóór als ná de eerste meetperiode
zeer sterk is. Dit laat ook zien dat de patronen van het berekende totale deeltjesvolume na
de eerste meetperiode nagenoeg hetzelfde zijn, ondanks de sprong in absolute hoeveelheid.
De resultaten van deze twee deeltjestellers kunnen in het vervolgonderzoek dan ook op
patroon van het totale deeltjesvolume vergeleken worden.
Figuur 45: Vergelijking van de verandering in het totale deeltjesvolume vóór (a) en ná (b)
de eerste meetperiode.
De verandering in het totale deeltjesvolume vóór en ná de tweede meetperiode is bepaald op
dezelfde manier als dit voor de eerste meetperiode gedaan is (Figuur 46). De uitkomsten van
de vergelijkingen zijn te vinden in Tabel 14. Uit deze resultaten blijkt dat de R2 van alle
vergelijkingen waarin deeltjesteller M2 niet voorkomt hoger is dan 0,75. De relatie tussen de
curven verkregen uit de deeltjestellers M1, M3 en M4 is sterk en de resultaten van deze
tellers kunnen in het vervolgonderzoek dan ook op patroon vergeleken worden. Daarnaast is
de R2 van alle vergelijkingen waarin deeltjesteller M2 wel voorkomt lager dan 0,75. Hieruit
blijkt dat het patroon in het totale deeltjesvolume van deeltjesteller M2 relatief veel afwijkt
van het patroon gemeten met de andere tellers. De resultaten van deeltjesteller M2 worden
hierdoor niet gebruikt tijdens dit onderzoek en alleen de patronen in het deeltjesvolume van
de andere tellers worden vergeleken.
Kalibratie voor 1e meetperiode
R2 = 0.7523
-40
-20
0
20
40
-40 -20 0 20 40
M1 [ppb vol/min]
M4
[p
pb
vo
l/m
in]
M1 M4
Kalibratie na 1e meetperiode
R2 = 0.9795
-40
-20
0
20
40
-40 -20 0 20 40
M1 [ppb vol/min]
M4 [
pp
b v
ol/m
in]
M1 M4
(a) (b)
IX
Figuur 46: Vergelijking van de verandering in het totale deeltjesvolume vóór (a) en ná (b)
de tweede meetperiode.
Tabel 14: De determinatiecoëfficiënten (R2-waarden) vóór (a) en ná (b) de 2e meetperiode.
Kalibratie voor 2e meetperiode
(a)
Kalibratie na 2e meetperiode
(b)
R2 R2
M1a M2 0,2539 M1 M2 0,5158
M1a M4 0,8383 M1 M3 0,9801
M2 M4 0,1719 M1 M4 0,9831
M2 M3 0,5239
M1b M3 0,7565 M2 M4 0,5234
M3 M4 0,9837
B.1.3 Oorzaak van het verschil in deeltjesvolume
Over de eerste meetperiode is het deeltjesvolume van deeltjesteller M1 langzaam
toegenomen (Figuur 47) en op 1 januari 2011 is het deeltjesvolume van deze teller abrupt
afgenomen. In deze paragraaf wordt gekeken wat de oorzaak van deze verandering in het
deeltjesvolume is en of het mogelijk is om het deeltjesvolume van teller M1 zo aan te passen
dat het absolute volume van beide tellers alsnog vergeleken kan worden. Als dit mogelijk is
kan dit principe ook toegepast worden op de resultaten van de tweede meetperiode.
Figuur 47: Situatieschets deeltjesvolume voor, tijdens en na eerste meetperiode.
Uit de resultaten van de kalibratie blijkt dat deze verandering veroorzaakt is door een
toename van het deeltjesvolume van alle deeltjesfracties, maar voornamelijk door een
toename van het deeltjesvolume bestaand uit deeltjes met een diameter van 5 μm. Dat een
toename te zien is voor alle deeltjesfracties wordt waarschijnlijk veroorzaakt door vervuiling
van de laser. Deze toename is tussen de eerste en tweede meetperiode ongedaan gemaakt
door reinigen met zoutzuur.
Kalibratie na 2e meetperiode
R2 = 0.2539
R2 = 0.8383-40
-20
0
20
40
-40 -20 0 20 40
M1 [ppb vol/min]
M2
& M
4 [
pp
b v
ol/
min
]
M1 M2
M1 M4
Kalibratie na 2e meetperiode
R2 = 0.9801
R2 = 0.5158
R2 = 0.9831
-40
-20
0
20
40
-40 -20 0 20 40
M1 [ppb vol/min]
M2
, M
3 &
M4
[p
pb
vo
l/m
in]
M1 M2
M1 M3
M1 M4
Voor 1e meetperiode Na
pp
bv
ol
(a) (b)
X
Het totale deeltjesvolume is op 1 januari in een korte periode nagenoeg gehalveerd (Figuur
48) zonder dat de deeltjesteller schoongemaakt is (teruggespoeld of gereinigd met zoutzuur).
In het totale deeltjesvolume per diameterbereik is vooral een toename te zien in de deeltjes
met een diameter van 4 μm en een afname in de deeltjes met een diameter van 5 μm
(Figuur 49). Aangezien alleen het volume behorend bij het bereik van 5 μm significant
afneemt en het volume behorend bij het bereik van 4 μm juist toeneemt, is het
onwaarschijnlijk dat het ontstaan en wegspoelen van een verstopping in de deeltjesteller de
oorzaak is van de plotselinge variatie in het deeltjesvolume. De werkelijke reden van de
variatie in het totale deeltjesvolume blijft onduidelijk.
Figuur 48: Berekende deeltjesvolume na de eerste meetperiode.
Figuur 49: Berekende deeltjesvolume verdeling over de verschillende bereiken in diameter
na de eerste meetperiode.
Het is mogelijk de curve van deeltjesteller M1 te verlagen met een vast volume, zodat de
curve bijna overeenkomt met die van deeltjesteller M4. Probleem hierbij is dat het
deeltjesvolume waarmee de curve van deeltjesteller M1 verminderd moet worden, plotseling
kan veranderen (Figuur 48 – verschil tussen deel a en b). Daarnaast neemt deze hoeveelheid
over de eerste periode geleidelijk toe (Figuur 47) en het is niet duidelijk hoe deze toename
verloopt. Dit kan lineair, exponentieel, logaritmisch of willekeurig zijn. Door de plotselinge
veranderingen in deeltjesvolume en onduidelijkheid over de trend in toename tijdens de
eerste periode, is het niet mogelijk om de curve van deeltjesteller M1 zodanig te verlagen dat
deze in absolute hoeveelheid vergeleken kan worden met teller M4. Aangezien ook rond de
tweede meetperiode plotselinge afwijkingen in het totale deeltjesvolume te zien zijn en het
Kalibratie na 1e meetperiode
0
20
40
60
80
100
29/12/10 30/12/10 31/12/10 01/01/11 02/01/11
datum
de
elt
jes
vo
lum
e [
pp
b v
ol]
M1 M4
Kalibratie na 1e meetperiode
0
2
4
6
8
10
1 10 100
diameter deeltje [μm]
de
elt
jes
vo
lum
e [
pp
b v
ol]
M1 M4
Kalibratie na 1e meetperiode
0
2
4
6
8
10
1 10 100
diameter deeltje [μm]
de
elt
jes
vo
lum
e [
pp
b v
ol]
M1 M4
A
B
(a) (b)
XI
deeltjesvolume over de tweede meetperiode toeneemt, wordt het absolute deeltjesvolume
van alle deeltjestellers tijdens dit onderzoek niet vergeleken.
B.1.4 Conclusie uit kalibratie
Met de resultaten van de kalibratie wordt bepaald welke gegevens gebruikt worden voor het
onderzoek.
Het patroon in het deeltjesaantal van de verschillende tellers komt zowel in de eerste als
tweede periode niet overeen. Daarom wordt tijdens dit onderzoek het patroon van het
deeltjesaantal verder niet gebruikt.
De hoeveelheid getelde deeltjes wordt gebruikt voor het berekenen van het deeltjesvolume
en kan over een periode verlopen of plotseling veranderen. Deze veranderingen in de
hoeveelheid deeltjes zijn van dien aard, dat uit het berekende deeltjesvolume geen conclusies
getrokken kunnen worden. In dit onderzoek wordt daarom niet gekeken naar de absolute
waarden van het aantal gemeten deeltjes of het daaruit berekende deeltjesvolume.
Aangezien alle bereiken een afwijking lieten zien voor het totale berekende deeltjesvolume,
worden ook de absolute waarden per diameterbereik niet onderling vergeleken tijdens dit
onderzoek.
Voor dit onderzoek is aangehouden dat als de R2 van twee curven in de verandering van het
totale deeltjesvolume zowel vóór als ná een meetperiode groter is dan 0.75, het patroon van
het totale deeltjesvolume tijdens deze meetperiode vergeleken mag worden. Uit de resultaten
blijkt dat de R2 alleen kleiner is dan 0,75 voor de vergelijkingen met resultaten van
deeltjesteller M2. Ook visueel is te zien dat het totale deeltjesvolume van teller M2 zowel in
patroon als absoluut volume significant afwijkt van de rest. De meetresultaten van
deeltjesteller M2 zullen dan ook niet meegenomen worden in dit onderzoek.
De overige vergelijkingen laten zien dat de R2 groter is dan 0,75 en daarom worden de
resultaten van de deeltjestellers M1, M3 en M4 in de rest van het onderzoek wel vergeleken
op patroon.
Beperkingen voor het onderzoek B.2
De resultaten van de verschillende deeltjestellers kunnen onderling niet vergeleken worden
op absolute waarden, maar alleen op patroon van het deeltjesvolume. Hierdoor wordt alleen
de verandering van het patroon in deeltjesvolume over het netwerk en de tijd bepaald.
Aangezien niet gekeken wordt naar absolute waarden is het niet mogelijk om te bepalen of
de hoeveelheid deeltjes in het water over het netwerk of in de tijd verandert. Door
vergelijken van absolute waarden over het netwerk en in de tijd had bepaald kunnen worden
hoeveel sediment bezinkt en opwervelt. Of en in welke mate het netwerk zelfreinigend is,
wordt nu niet duidelijk.
De resultaten van de deeltjestellers worden verder gebruikt om de vergelijkbaarheid te
bepalen van de resultaten verkregen met de monsternamen en MuPFiS metingen. Nu kan
alleen worden aangegeven waar in het deeltjesvolumepatroon de andere metingen gedaan
zijn en of deze momenten op een vergelijkbaar deel van het patroon zitten. Het is niet
duidelijk hoeveel deeltjes van welke grootte in het water aanwezig waren op het moment van
de metingen met de andere methoden. Hierdoor is het niet mogelijk om de relatie te bepalen
tussen de variatie in het totale deeltjesvolume en de verandering in de meetresultaten van de
andere metingen.
Doordat de resultaten van deeltjesteller M2 niet meegenomen worden in dit onderzoek, is het
niet mogelijk om te bepalen of en zo ja, waardoor het deeltjesvolume in dit deel van het
netwerk voor de Bloklandweg (meetlocatie M2) verandert. Aangezien dit het enige meetpunt
met een deeltjesteller halverwege het netwerk was, zijn alleen meetresultaten beschikbaar
XII
welke gemeten zijn op de zuivering en aan het einde van het distributienetwerk. Hierdoor
wordt alleen de verandering van het deeltjesvolume over het hele netwerk bepaald.
XIII
Bijlage C Uitwerking verschillen per diameterfractie
Het totale deeltjesvolume is een sommatie van de deeltjesvolumes per fractie. In Paragraaf
C.1 wordt een cumulatieve frequentieverdeling gebruikt om het totale deeltjesvolume van de
Mildijk (M3) en Spijkse Kweldijk (M4) te vergelijken. De Power Law methode wordt in
Paragraaf C.2 gebruikt voor de vergelijking van het totale deeltjesvolume.
Vergelijking door middel van de cumulatieve frequentieverdeling C.1
Allereerst wordt in Paragraaf C.1.1 uitgelegd wat een cumulatieve frequentieverdeling is en
hoe deze gemaakt wordt. Daarna wordt in Paragraaf C.1.2 de verdelingen van de Mildijk (M3)
en de Spijkse Kweldijk (M4) vergeleken.
C.1.1 Methode
Door middel van een cumulatieve frequentieverdeling wordt de distributie van het
deeltjesvolume bepaald. Een steile curve geeft aan dat de variatie in deeltjesvolume lager is,
terwijl een vlakkere curve een grotere variatie in deeltjesvolume beschrijft (Figuur 50a en b).
Figuur 50: Gemeten resultaten deeltjesteller (a) en een cumulatieve frequentieverdeling
(b).
Het volume van de pieken in verhouding tot het volume van de meer constante lagere
waarden wordt weergegeven door middel van de verhouding tussen de parameters
‘Oppervlakte +90%’ en ‘Oppervlakte -90%’ (Surf +90% en Surf -90%). CPV0-90 en CPV90-100
geven het gemiddelde deeltjesvolume aan dat gemeten is voor respectievelijk 90% en 10%
van de tijd. In Figuur 51 is visueel weergegeven hoe beide parameters berekend zijn.
Surf -90% = 0,9 x (CPV0-90) / (CPV0-100) x 100%
Surf +90% = 0,1 x (CPV90-100) / (CPV0-100) x 100%
Waarbij:
Surf -90% = De verhouding tussen het gemiddelde deeltjesvolume van het gedeelte onder
de 90% en het gemiddelde deeltjesvolume van de gehele periode [%]
Surf +90% = De verhouding tussen het gemiddelde deeltjesvolume van het gedeelte boven
de 90% en het gemiddelde deeltjesvolume van de gehele periode [%]
CPV0-90 = gemiddelde berekende deeltjesvolume tussen 0 en 90% [ppb]
CPV90-100 = gemiddelde berekende deeltjesvolume tussen 90 en 100% [ppb]
CPV0-100 = gemiddelde berekende deeltjesvolume voor de gehele periode [ppb]
(a) (b)
XIV
Figuur 51: Uitleg Surf +90% en Surf -90%.
Ook worden het gemiddelde deeltjesvolume en de verhouding 90/99,5 bepaald. Met de
verhouding tussen het totale volume op 90% en 99,5% van de frequentieverdeling kan
bepaald worden hoe extreem het patroon is. Hierbij geldt dat de verhouding hoger is bij
minder variatie in de volumes.
Verhouding 90/99,5 = Volume 90% / Volume 99,5%
Waarbij:
Volume 90% = Het deeltjesvolume bij 90% [ppb]
Volume 99,5% = Het deeltjesvolume bij 99,5% [ppb]
Door een aantal- en volumeverdeling per diameterbereik te maken bij 5, 25 en 99,5% van
het totale deeltjesvolume kan bepaald worden hoe groot de bijdrage per diameterbereik is.
C.1.2 Uitwerking
Om de curven van het totale deeltjesvolume gemeten op de Mildijk (M3) en de Spijkse
Kweldijk (M4) te vergelijken, wordt een cumulatieve frequentieverdeling gemaakt. Verwacht
wordt dat de frequentieverdeling van het totale deeltjesvolume gemeten op de Spijkse
Kweldijk (M4) steiler zal lopen, aangezien het patroon van het totale deeltjesvolume een
vlakker verloop met minder grote pieken laat zien. Aangezien dit patroon meer relatief smalle
pieken vertoont, zal de verhouding 90/99,5 kleiner zijn dan op de Mildijk (M3). Omdat het
patroon gemeten op de Mildijk (M4) meer relatief hoge en brede pieken laat zien en dit op de
Spijkse Kweldijk (M4) juist lagere smallere pieken zijn, is niet duidelijk welke van de twee
patronen een grotere oppervlakte boven de 90% lijn (Surf +90) heeft.
Uit de meetresultaten blijkt dat voor zowel de Mildijk (M3) als de Spijkse Kweldijk (M4) de
toename van het aantal gemeten deeltjes tijdens een piek significant toeneemt voor de
grotere deeltjesfracties van 5, 10 en 15 μm, terwijl het aantal gemeten deeltjes met kleinere
diameter nagenoeg niet toe neemt (zie Paragraaf 5.1.3). Dat de drie fracties met de grootste
deeltjesdiameters een afwijkend patroon laten zien, wordt bevestigd door de verdeling in
volume over de verschillende fracties (Figuur 52 en Figuur 53). De spreiding van deze drie
fracties is significant groter dan die van de andere fracties. Er is geen verklaring te vinden
voor het verschil in de patronen gemeten op de Mildijk (M3) en de Spijkse Kweldijk omdat de
grotere fracties voor beide locaties afwijken.
Aangezien de curves van de Mildijk (M3) bij een lager percentage naar rechts afbuigen, is te
zien dat voor alle fracties het absolute totale deeltjesvolume per fractie op de Mildijk (M3)
groter is dan die gemeten op de Spijkse Kweldijk (M4). Aangezien de absolute meetwaarden
0
20
40
60
80
100
0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100
perc
en
tag
e [
%]
Volume [ppb]
Deeltjesvolume per bereik M3
90
Surf -90%
Surf +90%
XV
niet vergeleken mogen worden (Bijlage B.2), kunnen hier geen conclusies uit getrokken
worden.
Figuur 52: Frequentieverdeling van het volume over de verschillende deeltjesfracties,
Mildijk (M3).
Figuur 53: Frequentieverdeling van het volume over de verschillende deeltjesfracties,
Spijkse Kweldijk (M4).
Voor de totale volumeverdeling van beide locaties (Figuur 54) is Surf -90% en Surf +90%
bepaald en aangezien de waarden voor beide locaties rond de 50% liggen, blijkt dat voor
beide curven het patroon nagenoeg even piekerig is (Tabel 15). Het gedeelte boven de 90%
lijn, komt overeen met 10% van de tijd die gemeten is. Daarnaast is het totale
deeltjesvolume weergegeven in volume per liter drinkwater. Als het drinkwater met een
constante flow het netwerk instroomt, blijkt uit deze waarden dat voor beide locaties
ongeveer de helft van het totale deeltjesvolume in maar 10% van de tijd geleverd wordt. Als
het drinkwater binnen deze 10% van de tijd met een hogere stroomsnelheid het netwerk
inkomt, is het volume geleverd in deze 10% van de tijd, groter dan de helft van het totale
volume.
Uit Paragraaf 5.1.4. blijkt dat het hoge deeltjesvolume per liter veroorzaakt wordt door een
hoge flow, waaruit geconcludeerd kan worden dat gedurende het hoogverbruik, binnen 10%
van de tijd, meer dan de helft van het totale deeltjesvolume geleverd wordt.
De verhouding 90/99,5 is kleiner voor de Spijkse Kweldijk (M4) (Tabel 15). Hieruit blijkt dat
het patroon gemeten op de Spijkse Kweldijk (M4) door de relatief smalle pieken inderdaad
extremer is dan het patroon gemeten op de Mildijk (M3).
Deeltjesvolume per bereik M3
0
20
40
60
80
100
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Volume per bereik [ppb]
pe
rce
nta
ge
[%
]
1 1.3 2 3 4 5 10 15 μm
Deeltjesvolume per bereik M4
0
20
40
60
80
100
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Volume per bereik [ppb]
pe
rce
nta
ge
[%
]
1 1.3 2 3 4 5 10 15 μm
XVI
Tabel 15: Frequentie percentages, Mildijk (M3) en Spijkse Kweldijk (M4) 21 t/m 27 maart
2011.
M3 M4
Surf -90% [%] 46,3 54,9
Surf +90% [%] 53,7 45,1
Verhouding 90/99,5 [-] 0,23 0,17
Gemiddelde [ppb] 9,10 3,61
Figuur 54: Frequentieverdeling van het totale volume per meetlocatie
De verdeling per deeltjesgrootte laat zien hoe het aantal deeltjes en het deeltjesvolume per
fractie verschillen. Hiermee kan bepaald worden welk formaat deeltjes in welke verhouding
bijdragen aan het totale deeltjesvolume. Voor beide locaties wijkt de 99,5% curve duidelijk af
van de overige twee curves, waarbij de afwijking groter wordt in de richting van de grotere
diameters (Figuur 55 en Figuur 56). Het totale deeltjesvolume van beide locaties blijkt
voornamelijk opgebouwd te zijn uit een relatief kleine hoeveelheid grotere deeltjes. De
kleinere deeltjes dragen vrijwel niet bij aan het totale deeltjesvolume.
Figuur 55: Deeltjesverdeling en het deeltjesvolume per diameter fractie voor de Mildijk
(M3).
0
20
40
60
80
100
0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100
perc
en
tag
e [
%]
Volume per locatie [ppb]
Deeltjesvolume per bereik M3
M3 M4
90
0,01
0,10
1,00
10,00
100,00
1000,00
0 5 10 15 20
aa
nta
l [1
/ml]
diameter [μm]
Deeltjesvolume per bereik M3
5% 25% 99,5%
0,00
0,01
0,10
1,00
10,00
100,00
0 5 10 15 20
vo
lum
e [
pp
b]
diameter [μm]
Deeltjesvolume per bereik M3
5%: 1,3 25%: 1,9 99,5%: 105,0
(a) (b)
0
20
40
60
80
100
0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100
pe
rce
nta
ge
[%
]
Volume per locatie [ppb]
Deeltjesvolume per bereik M3
M3 M4
90
XVII
Figuur 56: Deeltjesverdeling en het deeltjesvolume per diameter fractie voor de Spijkse
Kweldijk (M4).
Geconcludeerd kan worden dat de fracties met een diameter van 5, 10 en 15 μm significant
meer bijdragen aan het totale deeltjesvolume.
Uit de frequentieverdeling van het totale volume op beide locaties blijkt dat meer dan de helft
van het volume geleverd wordt in minder dan 10% van de tijd. Hoeveel precies is niet
bekend, aangezien het debiet op beide locaties niet bekend is. Verder blijkt uit deze verdeling
dat de curve gemeten op de Spijkse Kweldijk (M4) extremer is door de relatief smalle pieken
dan de curve gemeten op de Mildijk (M3).
Door het vergelijken van de verschillende verdelingen is niet duidelijk geworden waardoor het
verschil in de patronen gemeten op de Mildijk (M3) en de Spijkse Kweldijk (M4) veroorzaakt
wordt.
Vergelijking totale deeltjesvolume door middel van de ‘power law’ C.2
De power law methode wordt gebruikt om een deeltjesgrootteverdeling te beschrijven met 2
coëfficiënten (Wilczak et al., 1992). Deze coëfficiënten, α en β, worden veel gebruikt voor
data reductie. De β geeft de helling weer van de verdeling van het deeltjesaantal of -volume
over de verschillende fracties. Bij de power law methode wordt over het algemeen een vaste
β gebruikt. Bij een vaste waarde van β gaat het deeltjesaantal bij kleinere diameters en het
deeltjesvolume bij grotere diameters naar oneindig. Volgens Lawler (2005) was dit
onmogelijk en hij ontwikkelde de variabele-β methode vanuit de power law methode waarbij
gebruik gemaakt wordt van een variabele β (Ceronio et al., 2005). Hierbij gaat de curve niet
naar oneindig, maar juist naar ‘0’.
Aan de hand van beide methoden worden in deze paragraaf de meetresultaten van de
verschillende locaties vergeleken. De verwachting is dat net als in het onderzoek van Ceronio
(2005) voor alle locaties het variabele-β model beter overeenkomt met de metingen dan het
power law model. Daarnaast wordt gekeken of met deze methoden de verschillen in het
totale deeltjesvolume van de Mildijk (M3) en de Spijkse Kweldijk (M4) te verklaren zijn.
0,01
0,10
1,00
10,00
100,00
1000,00
0 5 10 15 20
aa
nta
l [1
/ml]
diameter [μm]
Deeltjesvolume per bereik M4
5% 25% 99,5%
0,00
0,01
0,10
1,00
10,00
100,00
0 5 10 15 20
vo
lum
e [
pp
b]
diameter [μm]
Deeltjesvolume per bereik M4
5%: 0,9 25%: 1,4 99,5%: 36,5
(a) (b)
XVIII
Bij de power law methode gepresenteerd door Wilczak (1992) wordt gebruik gemaakt van de
volgende formule om het genormaliseerde aantal deeltjes per interval per volume te bepalen:
Nn = (ΔN / Δd) = A x dp-β
Waarbij:
Nn = genormaliseerde aantal deeltjes per interval [1/ml]
ΔN = aantal deeltjes per volume [1/ml]
Δd = deeltjes interval [μm]
A = coëfficiënt [-]
dp = deeltjesrange [μm]
β = coëfficiënt [-]
Hierbij wordt de coëfficiënt α bepaald met:
α = log(A)
Bij de variabele-β methode gepresenteerd door Ceronio (2005) wordt gebruik gemaakt van
de volgende formule om het genormaliseerde aantal deeltjes per interval per volume te
bepalen:
Nn’ = (ΔN / Δd) = A x dp-b x log(dp)
Waarbij:
Nn‘= genormaliseerde aantal deeltjes per interval [1/ml]
b = coëfficiënt [-]
Met de kwadratensommethode wordt dit omgezet naar:
0 = B – n x log(A) = b x C
en
0 = D – C x log(A) + b x E
Waarbij:
n = aantal ranges [-]
∑
∑
∑
∑
Hieruit kunnen b, α en A bepaald worden:
b = ((D x n) – (B x C)) / (C2 – n x E)
en
α = (B + b x C) / n = (D + b x E) / C
en
A = 10α = 10(B + b x C) / n = 10(D + b x E) / C
XIX
Hierbij zijn α en A anders dan aangegeven in het onderzoek van Ceronio (2005). Hierin staat
namelijk aangegeven:
α = (B - b x C) / n
en
A = 10(B - b - C) / n
Daarnaast zijn de twee methoden niet alleen gebruikt om het genormaliseerde aantal deeltjes
per interval te bepalen, maar ook om het genormaliseerde deeltjesvolume te bepalen. Het
omzetten van het deeltjes aantal naar het deeltjesvolume is gedaan met behulp van de
volgende formule:
Vn = Nn x V x 1015
Waarbij:
Vn = Genormaliseerd deeltjesvolume per interval [ppb/ml]
V = deeltjesvolume per m3 [ppb] (zie Paragraaf 2.3.3)
Als de gemeten waarden met de deeltjestellers omgezet worden met zowel de power law als
de variabele-β methode, blijkt dat niet de variabele-β methode, maar de power law methode
beter overeenkomt met de gemeten waarden (Figuur 57 en Figuur 58). Alleen bij de Spijkse
Kweldijk komt de variabele-β methode beter overeen (Figuur 59). Dat de power law methode
beter overeenkomt, blijkt ook uit de determinatiecoëfficiënten (R2-waarden) (Tabel 16), maar
komt niet overeen met het onderzoek van Ceronio (2005). Voor dit onderzoek zijn de
gemiddelde deeltjesaantallen per diameterfractie per week gebruikt, terwijl tijdens het
onderzoek van Ceronio (2005) een enkele meting per diameterfractie gebruikt wordt. Ook als
voor dit onderzoek geen gemiddelde waarden, maar enkele metingen gebruikt worden, is
hetzelfde beeld te zien als bij de gemiddelde waarden.
Tabel 16: Determinatie coëfficiënten van zowel het deeltjesaantal als van het
deeltjesvolume in week 12 en 16 van 2010. De coëfficiënten zijn weergegeven voor de
variabele-β en de power law methode en voor de verschillende meetlocaties.
Locatie Aantal Volume
Variabele-β Power law Variabele-β Power law
Zuivering (M1) Week 12 86,7 98,4 -121,1 62,0
Week 16 85,8 98,1 -5,1 85,6
Mildijk (M3) Week 12 90,9 99,2 -74,5 85,0
Week 16 94,2 99,6 85,1 99,1
Spijkse Kweldijk (M4) Week 12 98,7 96,0 94,3 82,8
Week 16 98,2 96,0 95,9 90,8
XX
Figuur 57: Genormaliseerd gemiddeld deeltjesaantal en -volume bepaald met de Power law
en variabel-β methode voor zuivering Kolff (M1) in week 16.
Figuur 58: Genormaliseerd gemiddeld deeltjesaantal en -volume bepaald met de Power law
en variabel-β methode voor zuivering Mildijk (M3) in week 16.
Figuur 59: Genormaliseerd gemiddeld deeltjesaantal en -volume bepaald met de Power law
en variabel-β methode voor zuivering Spijkse Kweldijk (M4) in week 16.
Het is niet duidelijk waarom de meetgegevens op de zuivering (M1) en de Mildijk (M3)
overeenkomen met het patroon berekend met de power law methode en waarom de
(a) (b)
(a) (b)
(a) (b)
XXI
meetgegevens van de Spijkse Kweldijk meer overeenkomen met het patroon van de
variabele-β methode. Het is aannemelijk dat de verschillen te verklaren zijn door de gekozen
meetranges. Uit het onderzoek van Ceronio (2005) blijkt dat de gekozen diameterranges
invloed kunnen hebben op het resultaat van beide methodes. Lawler (1997) heeft de
volgende formule gebruikt om de benodigde diameterranges te bepalen:
β(dp) = b x log(dp)
Hierbij is hij uitgegaan van een β die minimaal tussen de 1 en 4 µm moet vallen. Door Lawler
wordt voorgesteld om een b van 3,33 te gebruiken, wat neerkomt op een diameterrange van
2 tot 16,3 µm. Bij Ceronio (2005) varieert de b-coëfficiënt binnen de range van 1,3 - 2,0 en
de diameter range die hierbij hoort is 3,2 - 1200 µm. Voor dit onderzoek varieert de b-
coëfficiënt binnen de range van 1,3 - 2,4 en dit komt neer op een diameter range van 2,6 -
1200 µm. Ondanks de relatief hoge diameterrange van 1200 µm die nodig is voor de power
law methode, blijkt uit het onderzoek van Ceronio (2005) dat een range van 2-50 µm al een
goed beeld geeft voor de variabele-β methode. Zowel de benodigde range voor de power law
methode als die voor de variabele-β methode zijn groter dan de range gekozen voor dit
onderzoek, welke van 1,0 µm tot 15 µm loopt. Uit de door Ceronio gemaakte grafieken blijkt
dat het gemeten deeltjesvolume pas gaat afnemen bij een diameterrange hoger dan
ongeveer 12 µm. Aangezien het gedeelte tussen de 15 en 50 µm in dit onderzoek niet is
meegenomen, is alleen het stijgende gedeelte en niet óók het afnemende gedeelte van de
variabele-β curve te zien. Het gebruik van een te kleine diameterrange is er waarschijnlijk de
oorzaak van dat de meetresultaten beter overeenkomen met de power law methode dan met
de variabele-β methode.
Ondanks het gebruik van de verschillende methoden is niet duidelijk geworden waardoor het
verschil in de patronen, gemeten op de zuivering (M1), de Mildijk (M3) en de Spijkse Kweldijk
(M4) veroorzaakt wordt.
XXII
XXIII
Bijlage D Vergelijking deeltjesvolume en debiet met InfoWorks
InfoWorks is een programma dat drinkwaterbedrijf Vitens gebruikt om het transport van
drinkwater door het distributienetwerk te simuleren. InfoWorks gaat uit van een stochastische
benadering waarbij aan de hand van onder andere het jaarverbruik en gegevens van
voorgaande dagen, een debiet berekend wordt. Het patroon in het totale deeltjesvolume
gemeten op de Mildijk (M3) en de Spijkse Kweldijk (M4) wordt veroorzaakt door variatie in
het verbruik (Hoofdstuk 5). Hierdoor zou het patroon in het deeltjesvolume overeen moeten
komen met het patroon in debiet en stroomsnelheid berekend met InfoWorks. In hoeverre
deze patronen de verschillen in het totale deeltjesvolume van de twee locaties verklaren,
wordt nagegaan in deze bijlage.
Met InfoWorks is de stroomsnelheid in de leidingen van zowel de Mildijk (M3) als de Spijkse
Kweldijk (M4) bepaald. Dit was niet mogelijk voor de periode van 21 t/m 27 maart 2011,
want tussen 2 februari en 10 juni 2011 zijn wegens de verbouwing van zuivering Kolff niet
voldoende inputgegevens beschikbaar om een berekening te kunnen maken met InfoWorks.
Uit de berekening van 1 januari en 11 juni 2011 blijkt dat het patroon in debiet en dus ook in
snelheid voor beide locaties nagenoeg gelijk is (Figuur 60). Dit kan verklaard worden door de
manier waarop de stroomsnelheid berekend wordt en het vergelijkbare landelijke gebied
achter de meetlocaties. Het gebied achter Mildijk 72A en de Spijkse Kweldijk 81 bestaat in
beide gevallen uit landelijk gebied met voornamelijk verbruikers in een dorp. Het
verbruikspatroon in beide gebieden zal hierdoor een vergelijkbaar patroon laten zien.
Uit de variatie in de stroomsnelheid bepaald met InfoWorks op de twee locaties is niet te
verklaren waarom het patroon in het totale deeltjesvolume van de twee locaties verschillend
is. Hieruit is ook niet te verklaren waardoor de relatief smalle pieken in het totale
deeltjesvolume gemeten op de Spijkse Kweldijk veroorzaakt worden.
Figuur 60: Stroomsnelheid bepaald met InfoWorks (2011).
De snelheid van de Mildijk (M3) bepaald door InfoWorks ligt gemiddeld 1.3 keer hoger dan de
snelheid op de Spijkse Kweldijk (M4) (Figuur 60). Dat de snelheid op de Mildijk (M3) hoger
ligt, terwijl de leidingdiameter ongeveer gelijk is, wordt verklaard door het hogere aantal
verbruikers in het gebied achter deze meetlocatie. Volgens InfoWorks ligt het aantal
verbruikers achter de Mildijk (M3) op 396 en achter de Spijkse Kweldijk (M4) op 237. De
kritische snelheid waarbij deeltjes opwervelen is afhankelijk van de diameter en dichtheid van
het deeltje (Berlamont, 1984). Hoe groter en/of zwaarder het deeltje, des te hoger de
stroomsnelheid moet zijn om het deeltje op te wervelen. Volgens Blokker et. al. (2006) is de
stroomsnelheid onder normale omstandigheden in een gebruikelijk distributienetwerk een
paar centimeter per seconde. Stroomsnelheden groter dan 0,05 m/s worden regelmatig
0,000
0,025
0,050
0,075
0,100
0:00 4:48 9:36 14:24 19:12 0:00
str
oo
msn
elh
eid
[m
/s]
tijd [h:min]
1 feb M3 11 jun M3 1 feb M4 11 jun M4
XXIV
overschreden (Figuur 60), waardoor sediment met een lage dichtheid en een diameter groter
dan 20 μm op kan wervelen (Vreeburg, 2007). Grotere deeltjes dragen door d3 significant
meer bij aan het totale deeltjesvolume. Bij hogere stroomsnelheden wervelen grotere deeltjes
op, waardoor het totale deeltjesvolume significant toeneemt bij hogere stroomsnelheden.
Aangezien de stroomsnelheid op de Mildijk (M3) significant hoger ligt dan de snelheid op de
Spijkse Kweldijk (M4) zullen op de eerstgenoemde locatie meer grote deeltjes opwervelen.
Hierdoor is te verklaren waarom de pieken tijdens hoogverbruik op de Mildijk (M3) relatief
groter zijn ten opzichte van het volume gemeten tijdens laagverbruik, dan de pieken gemeten
op de Spijkse Kweldijk (M4) (Figuur 28a en b). Hieruit blijkt waarom het verbruikspatroon op
de Mildijk (M3) duidelijker is terug te zien.
Figuur 61: Berekende totale deeltjesvolume op de Mildijk (a) en de Spijkse Kweldijk (b) in
week 12.
De leiding waarmee de Mildijk (M3) gevoed wordt, is gemaakt van gietijzer. De Spijkse
Kweldijk (M4) krijgt water door een PVC leiding. Waar PVC nagenoeg niet corrodeert, doet
gietijzer dit wel (Vreeburg, 2007). De hogere stroomsnelheid in de leiding langs de Mildijk
(M3) zal hierdoor nog versterkt worden. Hierbij neemt de snelheid kwadratisch toe met de
afname van de diameter, volgens:
Stroomsnelheid = debiet / (0,25 x π x diameter2).
De gietijzeren leiding van de Mildijk (M3) is ongeveer 100 jaar oud. Het stroomvoerend
oppervlak van 90 jaar oude gietijzeren leidingen kan gereduceerd zijn tot ruim 30% van het
originele oppervlak (Sarin, 2001 en 2004). De stroomsnelheid in deze gietijzeren leidingen zal
hierdoor toenemen met een factor 3,33. Door deze significante toename van de
stroomsnelheid zullen meer en grotere deeltjes opwervelen.
Het patroon op de Mildijk (M3) kan niet alleen aan corrosie toe geschreven worden. Dan zou
er alleen in de ochtend een relatief grote piek te zien moeten zijn (Vreeburg, 2007).
Gedurende de nacht, bij lage flow in het netwerk door weinig waterverbruik, komen door het
corrosieproces meer deeltjes in het water. Als het waterverbruik in de ochtend toeneemt,
worden deze deeltjes uit het netwerk gespoeld. In dit onderzoek is ook in de avond een even
grote piek te zien als in de ochtend. Het is dus onwaarschijnlijk dat het patroon gemeten op
de Mildijk (M3) alleen door opwervelen van gecorrodeerd materiaal veroorzaakt wordt. Daar
tijdens dit onderzoek geen monsters genomen of MuPFiS metingen gedaan zijn tijdens pieken
in het totale deeltjesvolume, is niet duidelijk welk materiaal deze pieken dan wel veroorzaakt.
Geconcludeerd kan worden dat de stroomsnelheden in de leiding op de Mildijk (M3) en de
Spijkse Kweldijk (M4) bepaald met InfoWorks hetzelfde patroon laten zien. Dit patroon wordt
veroorzaakt door de manier waarop gesimuleerd wordt en door het vergelijkbare landelijke
voorzieningsgebied achter deze leidingen. Hierdoor is het niet mogelijk om de verschillen
tussen de patronen van het totale deeltjesvolume gemeten op deze twee locaties te verklaren.
Mildijk (M3) - week 12
0
30
60
90
120
150
21 22 23 24 25 26 27 28
datum [maart 2011]
pp
b v
ol
Spijkse Kweldijk (M4) - week 12
0
30
60
90
120
150
21 22 23 24 25 26 27 28
datum [maart 2011]
pp
b v
ol
(a) (b)
XXV
De stroomsnelheid van het water op de Mildijk (M3) ligt ongeveer 1,3 keer hoger dan de
snelheid op de Spijkse Kweldijk (M4). Daarnaast zal de stroomsnelheid op de Mildijk (M3)
door het afgenomen stroomvoerend oppervlak ten gevolge van corrosie in de gietijzeren
leiding ruim drie keer hoger zijn dan de door InfoWorks bepaalde snelheid. Door de hogere
stroomsnelheid wervelen meer en grotere deeltjes op, wat het relatief hoge totale
deeltjesvolume tijdens hoogverbruik op de Mildijk (M3) verklaart ten opzichte van het
deeltjesvolume op de Spijkse Kweldijk (M4).