20
Naam: …………………………………………………. 3 de leerjaar 1 Taalbundel

Naam: …………………………………………………. 3de leerjaar Taalbundel · 2020. 5. 18. · Lees het stappenplan om jouw handen grondig te wassen. Kleur de signaalwoorden

  • Upload
    others

  • View
    3

  • Download
    0

Embed Size (px)

Citation preview

  • Naam: …………………………………………………. 3de leerjaar

    1

    Taalbundel

  • Naam: …………………………………………………. 3de leerjaar

    2

  • Naam: …………………………………………………. 3de leerjaar

    3

    Meervouden (verenkelen & verdubbelen) (week 5)

    Doel: Ik kan correct meervouden vormen en houd rekening met de open en gesloten lettergrepen en eventuele klankveranderingen.

    Zie vorige les/onthoudboekje.

    Kippen of apen?

    1. Maak er meer van en schrijf het meervoud in de juiste kolom.

    vb.: klok, loop, kast, buil kies uit: peer, banaan, bal, bank, papier, kaft, stop, zwem, balpen, badpak, zeil, winterjas, voordeur, potlood, val, gras, spreek, peperkoek, mes, handtas, maan, roltrap, boekentas, buur, verhaal, kleuterschool, lichaamsdeel

    korte klank: verdubbelen kip => kippen

    lange klank: verenkelen aap => apen

    tweeklanken: hoorwoorden moet = moeten

    klokken

    lopen

    builen

    twee verschillende

    medeklinkers: hoorwoorden krant = kranten

    kasten

  • Naam: …………………………………………………. 3de leerjaar

    4

    2. Schrijf in het meervoud. huistaak

    Thuis maken de leerlingen hun __________________________ .

    tak

    De tuinier snoeit de _________________ van de bomen.

    deurmat Kuis jullie schoenen af aan de __________________ !

    maat Jules en León zijn de beste _________________ .

    meetlat De ___________________ vinden jullie achteraan in de klas.

    laat Je mag je boekentas in de gang ______________ .

    voetbal Tijdens de speeltijd ________________________ de jongens het liefst.

    hooibaal De landbouwers verpakken de _________________________ .

    ram Mannelijke schapen noemen we ________________ .

    raam Om zakgeld te verdienen, moet Lucas de ______________ wassen.

    hak Inke draagt soms schoenen met _________________ .

    haak Hang jullie jassen aan de __________ in de hang.

    rat Cyriel is bang van _________________ .

    raat De bijen maken honing in de _______________ .

    boom Devi klimt hoog in de ________________ .

    bom Tijdens de oorlog werden er _________________ gedropt.

    poot Een spin heeft acht __________________ .

    pot Aaron roert graag in de ___________________ .

    rok

    Tijdens de zomer dragen Juliette en Louise graag _______________ .

    rook In de winter zie je de schoorstenen ____________________ .

    kop Dieren hebben geen hoofen, maar ____________________ .

    koop Ot gaat naar de winkel om eten voor zijn cavia’s te _________________ .

  • Naam: …………………………………………………. 3de leerjaar

    5

    Signaalwoorden (week 5)

    Doelen:

    - Ik herken signaalwoorden. - Ik kan signaalwoorden schrijven in zinnen.

    Woorden die je helpen een tekst te begrijpen Er zijn woorden die je helpen om de boodschap in een tekst te begrijpen. Ze binden de ene zin aan de andere

    Nog andere voorbeelden: voor, vroeger, nu, straks, net, maar, omdat, want, dus, zo, wanneer…

  • Naam: …………………………………………………. 3de leerjaar

    6

    1. Zoek de signaalwoorden en duid aan.

  • Naam: …………………………………………………. 3de leerjaar

    7

    2. Vul de zinnen aan. Je gebruikt elk woord maar één keer. Kies uit:

    daarom, eerst, dus, als, omdat, daarna, dan, ook. Als Rien opstaat, gaat hij __________________ naar de badkamer. __________________ eet hij zijn ontbijt in de keuken. Buiten waait het erg hard. __________________ doet Ot een dikke jas aan. Lucas heeft een dikke kater gekocht, __________________ er veel muizen in het kippenhok zitten. ________________ Jules goede punten haalt, mag hij naar de zoo. ________________ León mag mee. “Aaron is ziek. __________________ kan ik niet voetballen”, zegt Cyriel. daarna, ten slotte, eerst De buschauffeur brengt de kinderen naar school. ____________________ rijdt hij naar Matilda. Ze staat al klaar. ____________________ rijdt hij naar Juliette en Louise en ______________________ pikt hij ook nog Devi op. omdat, eerst, zo, daarom Een kok moet steeds netjes werken in zijn keuken, ______________________ wast hij altijd _____________________ zijn handen voor hij het voedsel aanraakt. Hij bewaart ook de meeste etenswaren in een gekoelde ruimte ________________________ alles dan langer vers blijft. ___________________ kan hij lekker eten maken.

  • Naam: …………………………………………………. 3de leerjaar

    8

    Lees het stappenplan om jouw handen grondig te wassen. Kleur de signaalwoorden geel.

    Eerst maak je jouw handen nat en neem je zeep. Wrijf vervolgens jouw handpalmen

    tegen elkaar. Nadien wrijf je met gekruiste vingers je rechterhandpalm over je

    linkerhandrug en omgekeerd. Ook jouw handpalmen wrijf je tegen elkaar, met

    gekruiste vingers. Daarna wrijf je met de achterkant van je vingers tegen je

    handpalmen. Maak cirkels met je linkerduim in je rechterhand en omgekeerd. Ook

    met jouw andere vingers maak je cirkels, wrijf over jouw handpalmen. Uiteindelijk

    spoel je jouw handen onder de kraan.

  • Naam: …………………………………………………. 3de leerjaar

    9

    Uitdrukkingen (met woorden met gt of cht) (week 5)

    Doelen:

    - Ik kan woorden met gt of cht juist schrijven. - Ik kan uitdrukkingen verbinden met hun betekenis.

    1. Vul in: cht of gt. Verbind de uitdrukking nadien met de juiste betekenis. Re_____ door zee gaan.

    *

    *

    Ruzie maken.

    Hij vlie_____ hem in het haar.

    *

    *

    Als je niets zegt, dan ga je akkoord.

    Jouw li_____ bij iemand opsteken

    *

    *

    Het is niet juist, het klopt niet helemaal.

    Wie zwij_____, stemt toe.

    *

    *

    Doen wat je wil en niet opgeven.

    Er zit een lu_____je aan.

    *

    *

    Als je iets niet weet, dan vraag je het aan iemand.

    Schrijf zelf een situatie neer die jij meemaakte, waar een uitdrukking bij past. Bv. “Gisteren maakten mijn kindjes veel ruzie. Ze vlogen elkaar in de haren!”

    Een uitdrukking = een vaste combinatie van woorden, die samen een eigen betekenis hebben.

  • Naam: …………………………………………………. 3de leerjaar

    10

    2. Vul in: cht of gt. Verbind de uitdrukking nadien met de juiste betekenis.

    Er een na_____je over slapen.

    *

    *

    Heel goed kunnen zingen.

    Wie veel vraa_____, wordt wijs.

    *

    *

    Niet onmiddellijk kunnen beslissen.

    Zingen als een na_____egaal.

    *

    *

    Hij lie_____ heel erg hard, vertelt niet de waarheid.

    Hij lie_____ alsof het gedrukt staat!

    *

    *

    Laten merken dat je ontevreden bent.

    Een lang gezi_____ opzetten.

    *

    *

    Weet je het niet, vraag het dan. Zo leer je bij.

    3. Schrijf de uitdrukking die bij het prentje past.

  • Naam: …………………………………………………. 3de leerjaar

    11

    Trappen van vergelijking (week 6)

    Doel: Ik kan de trappen van vergelijking toepassen.

    Bijvoeglijke naamwoorden Bijvoeglijke naamwoorden vertellen iets over het zelfstandig naamwoord. bv. die saaie les, die leuke taak, het sterke meisje…

    De trappen van vergelijking De trappen van vergelijking worden gebruikt om dingen met elkaar te vergelijken. Je kan de trappen van vergelijking enkel op bijvoeglijke naamwoorden toepassen. Er zijn 3 trappen van vergelijking:

    leuk vuil

    leuker vuiler

    leukst vuilst

    Let op! Woorden die op -r eindigen, krijgen bij de 2e trap -der.

    zwaar duur

    zwaarder duurder

    zwaarst duurst

    Let op! Woorden die op -f of -s eindigen, veranderen bij de 2e trap naar -v of -z.

    lief grijs

    liever grijzer

    liefst grijst

    Let op!

    - Hoor je een lange klank, dan moet je bij de 2e trap verenkelen. - Hoor je een korte klank, dan moet je bij de 2e trap verdubbelen.

    traag snel

    trager sneller

    traagst snelst

    Let op! Deze moet je vanbuiten leren:

    De blauwe vinvis is het grootst.

    De olifant is groter. 3 De buffel is groot. 2

    1

    goed weinig

    veel graag

    beter minder meer liever

    best minst meest liefst

  • Naam: …………………………………………………. 3de leerjaar

    12

    1. Vul de trappen van vergelijking aan.

    1e trap 2e trap 3e trap

    leeg

    droog

    normaler

    ! weinig

    braaf

    raarst

    gek

    kwader

    ! goed

    heet

    warmer

    koudst

    hoog

    ! veel

    gemeenst

    schever

    tof

    2. Lees de zin en vul in.

    Als ik mag kiezen, dan wil ik het _______________ ( ! graag) het _______________ (groot) stuk pizza. Van kruiswoordraadsels maken, word je nóg ___________________ (slim). Welk dier is het ______________________ (langzaam): een luiaard of een slak?

  • Naam: …………………………………………………. 3de leerjaar

    13

    Woorden op ng, nk, aai, ooi, oei, eeuw, ieuw of uw (week 6)

    Doel: Ik kan woorden op ng, nk, aai, ooi, oei, eeuw, ieuw of uw correct schrijven.

    1. Ik vul het kruiswoordraadsel in. Ik gebruik woorden met ng, nk, aai, ooi, oei, eeuw, ieuw of uw.

  • Naam: …………………………………………………. 3de leerjaar

    14

    2. Ik vul aan met ng, nk, aai, ooi, oei, eeuw, ieuw of uw. Weten hoe te eten

    Str_______geenzoutopjeeteninEgypte.Andersde_______tdekokdatdesmaakflauwis.InJapanmoetjeoplettendatjenietkn_______taantafel.Daargebruikjegeenstokjesomteg_______en,maarwelomteeten.InChinamoetjeniet_______zijnomwatlaw_______temakenaantafel:eenboernahetetenwilzeggendathetgesmaaktheeft!Benjeben_______dhoehetinNoorwegenzit?Voorzedaarderekeni_______vragen,etenzeeerstallesopmetmesenvork.Zelfsdebroodjes!OokinRuslandhoefjegeenzen_______entehebbenaantafel.Jemagmetjebestekzw_______en,maarliknooithetetenvanjebestek.

    3. Ikvuldetekstaan,zodatdezinnenkloppen:metngofnk,metaai,ooi,oei,eeuw,ieuwofuw,methetjuistemeervoudofverkleinwoord,indepassendevorm.

  • Naam: …………………………………………………. 3de leerjaar

    15

    Vroeger & nu (week 6)

    Doel: - Ik kan de persoonsvorm vinden door een ja-/neen-vraag te stellen. - Ik kan de persoonsvorm in de tegenwoordige en in de verleden tijd

    schrijven.

    Wat zijn de tegenwoordige en verleden tijd?

    nu vroeger

    Ot verzorgt zijn huisdieren. Jules en León spelen in het park.

    Ot verzorgde zijn huisdieren. Jules en León speelden in het park.

    Wat nu gebeurt, noemen we de

    tegenwoordige tijd (t.t.)

    Wat vroeger gebeurde, noemen we de

    verleden tijd (v.t.)

    nu, vandaag, zo dadelijk, onmiddellijk, straks,…

    vroeger, gisteren, vorige week, vorig jaar, toen, lang geleden,…

    Herhaling: de persoonsvorm vind ik door een ja/neen-vraag te stellen.

    1. Kijkgoedwiehetdoetentrekeenkringronddejuistevormvanhetwerkwoord.

    Detovenaar ken/kent/kennen enkeletovertrucs.Ik ken/kent/kennen enkeletovertrucs.Deheksen ken/kent/kennen enkeletovertrucs.Vorigjaar ken/kent/kennen/kendedetovenaarnogenkeletovertrucs.

    2. Dezezinstaatindeverledentijd(vroeger).Duiddepersoonsvormaanindezin.Schrijfdepersoonsvormindetegenwoordigetijd(nu).

    Surulundazetteeenkopjethee. =>___________________________Zewasergblijdatzeeengasthad. =>___________________________Zeweesnaardeglazentafel. =>___________________________Erstondenviervreemdestoelenrond. =>___________________________Hetmeisjegingzittenopeengroenestoelvanolifantenbamboe.=>___________________

  • Naam: …………………………………………………. 3de leerjaar

    16

    3. Schrijfnuzelf(minstens4zinnen)overdelaatstekeerdatjijiemandopbezoekhad.Schrijfditindeverledentijd.

    4. Dezezinnenstaanindetegenwoordigetijd(nu).Duiddepersoonsvormaanindezin.Schrijfdepersoonsvormindeverledentijd(vroeger).

    Surulundadrenteltheenenweer. => ___________________________Zevindtdefluitketelenvulthemmetwater. => _________________________Hektorweetalwathijmoetdoen. => ___________________________Hijlaateenenormevuurstootuitzijnbekontsnappen. =>_________________________Hetwaterkooktmeteen. => ___________________________

    5. Schrijfnuhoejetheezetenhetwaterlaatkoken.Schrijfditindetegenwoordigetijd.

    Uit“HeksjeLily,dedraakenhetmagischeboek”

  • Naam: …………………………………………………. 3de leerjaar

    17

    Verwijswoorden (week 6)

    Doel: - Ik kan aanduiden naar wie/wat een verwijswoord verwijst. - Ik gebruik geen overbodige herhaling en kan een verwijswoord gebruiken.

    Een verwijswoord is een woord dat verwijst naar een woord dat ik eerder al

    gebruikte.

    Verwijswoorden kunnen verwijzen naar personen of naar dingen. Dit zijn

    verwijswoorden die verwijzen naar personen: hij, zij, wij, ze, jij, je, u, hem, haar,

    zijn, jou, jouw, uw, hun, hen,… Voorbeelden:

    - Kim is er niet. Ze is even naar toilet. è ‘Ze’ verwijst naar Kim.

    - Juliette tekent graag. Haar koelkast hangt vol tekeningen. è ‘Haar’ verwijst naar

    Juliette.

    - Jules speelt met zijn basketbal. è ‘Zijn’ verwijst naar Jules.

    Pas op bij jou/jouw, u/uw en hen/hun. Voorbeelden:

    - Die auto is van jou. çè Dat is jouw auto.

    - Dat boek is van u. çè Dat is uw boek.

    - Dat speelgoed is van hen. çè Dat is hun speelgoed.

    1. Naar wie of wat verwijzen de onderstreepte woorden? Vul aan. Wat een job! Robin heeft een bijzonder beroep. Zij is boomchirurg. Een boomchirurg is een soort dokter voor de bomen. Zij = __________________________ Zij gebruikt gereerdschap zoals een kettingzaag,eenhandzaagenkettingen.Dieheeftzijnodigomdebomenteverzorgen.Zowordenzemindersnelziek.Die=__________________________ ze=__________________________

  • Naam: …………………………………………………. 3de leerjaar

    18

    2. Herhalingenzijnnietleukomtelezen.Vervangzedaaromdoorverwijswoorden.Deverplegerinhetziekenhuisheefthetdruk.Deverplegerverzorgtveelpatiënten,zodatdepatiëntensnelbeterworden.Deverpleger=>___________ depatiënten=>___________TomenMarkhebbeneenspeelgoedwinkel.DaarverkopenTomenMarkookLego.TomenMark=>___________“Eenheld,ik?Neenhoor,ikprobeergewoonzogoedmogelijkmijnwerktedoen”,zegtRudy.Rudywerktaltwintigjaarbijdebrandweer.Rudyblustnietalleenvuur,somsmoethijzelfsduiken!Rudy=>_________Marthaisoperazangeres.DeoudersvanMarthakondenookprachtigzingen.DeoudersvanMarthaleerdenelkaarkennenineenkoor.DeoudersvanMartha=>_________ouders DeoudersvanMartha=>_________

    3. Vulin:HetpotloodisvanDevi.Hetis________potlood.DejasisisvanCyriel.Hetis________jas.Debalisvanhen.Hetis________bal.Isdiehoedvanu?Hetis_________hoed.Diefietsisvanjou.Hetis________fiets.Hetisspringtouwisvanons.Hetis________springtouw.Desleutelisvanonshetis________sleutel.Opgelet:Hetspringtouw=onsspringtouwDesleutel=onzesleutels

  • Naam: …………………………………………………. 3de leerjaar

    19

    Synoniemen en tegengestelden (week 7)

    Doel: - Ik kan synoniemen met elkaar verbinden. - Ik kan tegengestelden met elkaar verbinden.

    1. Uit de mond van de draak komen vlammen met woorden.

    Schrijf achter elk woord de tegenstelling. Kijk naar het voorbeeld.

    Maak zelf een tekening van twee tegengestelden, zoals in opdraht 2.

  • Naam: …………………………………………………. 3de leerjaar

    20

    2. Wat is het tegengestelde? Teken het.

    3. Verbind de woorden met dezelfde betekenis (synoniemen) met elkaar.