Upload
others
View
0
Download
0
Embed Size (px)
Citation preview
in opdracht van
Nederland en het Zesde KaderprogrammaDe eindbalans
3
InhoudVoorwoord 5
Inleiding 6
Prioriteit 1 16
Levenswetenschappen, genomica en biotechnologie voor de gezondheid
Prioriteit 2 20
Technologie voor de informatiemaatschappij
Prioriteit 3 24
Nanotechnologie, materialen en productieprocessen
Prioriteit 4 28
Lucht- en ruimtevaart
Prioriteit 5 32
Voedselkwaliteit en -veiligheid
Prioriteit 6.1 36
Duurzame energiesystemen
Prioriteit 6.2 40
Transport
Prioriteit 6.3 44
Klimaatverandering en ecosystemen
Prioriteit 7 48
Burgers en bestuur in een kennismaatschappij
Beleidsondersteunend onderzoek 52
NEST 54
Participatie van het MKB 56
Internationale samenwerking (INCO) 60
Human Resources and Mobility 64
Research Infrastructures 68
Wetenschap en samenleving 70
Era-Net 72
Euratom 74
5
VoorwoordNederlandse onderzoekers, bedrijven en andere organisaties zijn capabele spelers in de Europese
onderzoekscompetitie. Dat blijkt uit de cijfers van de Europese Commissie over het Nederlandse aandeel
in de besteding van het Europese Kaderprogramma, het programma dat onderzoek en ontwikkeling op tal
van thema’s financiert.
Successen uit de afgelopen vier jaar:
• Meer dan 3.700 succesvolle participaties van Nederlandse organisaties in KP6;
• Het geschatte budget dat aan Nederlandse organisaties wordt uitgekeerd is meer dan 1 miljard euro;
• De slaagkans voor een Nederlandse deelnemer ligt significant hoger dan het Europese gemiddelde
(26% om 21%);
• 7,5% van de KP6 projecten kent een Nederlandse coördinator. Een project met een Nederlandse
organisatie als coördinator heeft een slaagkans van maar liefst 34%. Door Nederland gecoördineerde
projecten in de programma’s ‘Lucht- en Ruimtevaart’, ‘Voedselkwaliteit en -veiligheid’ en ‘Energie’
hebben zelfs een slaagkans van ruim 40%.
Deze gegevens komen uit het ‘brickboekje’ dat EG-Liaison voor u heeft samengesteld. Het begrip bricks
is ontstaan in de tijd dat de Europese Commissie jaarlijks enorme dossiers met de contracten uit het
kaderprogramma naar de lidstaten stuurde. Deze dossiers hadden de omvang van een grote stapel
bakstenen. Tegenwoordig krijgen we de contracten elektronisch aangeleverd, maar het begrip bricks is
blijven bestaan. Ze tonen aan in welk soort onderzoek een land goed is en hoe succesvol de verschillende
lidstaten in het kaderprogramma zijn. Dat zijn boeiende gegevens. De bricks maken ook duidelijk dat
Nederland in het Zesde Kaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling uitstekend heeft gepresteerd.
Uit de enorme hoeveelheid gegevens van de Europese Commissie zijn de resultaten van Nederland niet
eenvoudig te destilleren. Mijn dank gaat dan ook uit naar de medewerkers van EG-Liaison die de
gegevens van de Commissie hebben geanalyseerd en de resultaten van Nederland inzichtelijk hebben
gemaakt.
We staan nu voor de opgave om de fraaie resultaten die Nederland in het Zesde Kaderprogramma heeft
behaald in het nieuwe Zevende Kaderprogramma te evenaren. De inzet van EG-Liaison is de doelgroep in
Nederland daarbij zo goed mogelijk te ondersteunen. U kunt op ons rekenen!
Jan Reint Smit
Manager EG-Liaison
76
Het kaderprogramma draagt bij aan de volgende doelen van het
EU-verdrag:
• versterking van de wetenschappelijke en technologische
fundamenten van de Europese industrie en kennisinstituten
• vergroten van de internationale concurrentiepositie
• uitvoeren van onderzoek dat ondersteuning biedt aan Europees
beleid en regelgeving.
gestreefd naar een optimale afstemming van
Europese en nationale onderzoeksprogramma’s.
Hiermee worden onderzoeksinspanningen in
Europa meer gebundeld wat op termijn zal
leiden tot een interne markt voor onderzoek.
In KP5 was sprake van redelijk autonome
thematische programma’s, met hun specifieke
voorwaarden. In KP6 was gekozen voor een
structuur bestaande uit drie hoofdblokken:
I. Integrating European Research
II.Structuring the ERA
III. Strengthening the Foundations of ERA
Blok I: Dit is het gedeelte waar het grootste deel
van het subsidiebudget voor onderzoek en
ontwikkeling beschikbaar is. Gestreefd wordt naar
de ontwikkeling en het gebruik van nieuwe kennis.
In dit onderdeel is een splitsing aangebracht:
‘Thematische Prioriteitsgebieden’ (Priority
Thematic Areas) en ‘Inspelen op Wetenschaps- en
Technologiebehoeften’ (Anticipating Scientific
Structuur
Het Zesde Kaderprogramma (KP6) had ten
opzichte van de vorige kaderprogramma’s een
bijzonder leitmotiv gekregen, namelijk de
ontwikkeling van een Europese onderzoeksruimte.
In deze Europese onderzoeksruimte, of in het
Engels ‘European Research Area’ (ERA), wordt
nationale subsidieregelingen om te komen tot
internationale regelingen. Zo wordt een
overkoepelende financieringsstructuur van
onderzoek en ontwikkeling opgezet, waardoor
internationale samenwerking in onderzoek ook
mogelijk wordt.
Instrumenten
KP6 kende een aantal projectvormen die in alle
programmaonderdelen gebruikt werden. Deze
zogenaamde instrumenten staan in onderstaande
tabel. In KP6 waren twee nieuwe instrumenten
geïntroduceerd, het Network of Excellence (NoE)
en het Integrated Project (IP). Deze instrumenten
zijn groot in termen van aantallen partners en
budgetomvang. Sleutelbegrippen binnen deze
instrumenten zijn: integratie, kritische massa en
excellentie.
Programma Comité en Europese
Commissie
Ieder onderdeel van het Zesde Kaderprogramma
werd uitgevoerd door een aparte afdeling (unit)
bij de Europese Commissie (EC). Deze afdelingen
coördineerden de oproep (uitleg onder
projectindieningen), gaven informatie, verzorgden
Inleidingand Technological Needs). Binnen dit laatste
onderdeel bevindt zich Beleidsondersteunend
onderzoek, Opkomende wetenschappelijke
problemen en inzichten (NEST), de specifieke MKB
activiteiten (CRAFT en Collective Research),
Internationale samenwerking (INCO) en de
Gemeenschappelijke centra voor onderzoek.
Blok II: Deze thema’s dienen een structurerend
effect te hebben. Doel is de Europese
onderzoeksinfrastructuur te verbeteren, niet alleen
door te investeren in de harde infrastructuur maar
ook in de ontwikkeling van onderzoekers zelf.
Belangrijk onderdeel van blok II wordt gevormd
door Human Resources & Mobility, beter bekend
als de Marie Curie acties. Binnen Marie Curie draait
het om mobiliteit en training van onderzoekers; de
onderzoekers zelf maar ook gastorganisaties
kunnen indienen op één van de vele oproepen.
Mobiliteit van mensen en kennis wordt verhoogd.
Blok III: Dit blok draagt bij aan de basis van de
ERA, door nationaal en regionaal onderzoek over
landsgrenzen heen af te laten stemmen. ERA-NET
is een belangrijk deel van dit onderdeel van KP6.
Het doel van ERA-NET is het afstemmen van de
1.G
enom
ics
and
bio
tech
nolo
gy
forH
ealt
h
Research and
innovation
Human Resources
and Mobility
Research
infrastructures
Science and
society
Research for Policy
Support
New and Emerging
Science and
Technologies (NEST)
JRC activities
Coordination of
research activities (era-net)
Development of
research innovation
2.In
form
atio
nso
ciet
yte
chno
logy
3.N
anot
echn
olog
ies,
inte
llige
nt
mat
eria
lsan
dne
wp
rodu
ctio
n
pro
cess
es
4.A
eron
autic
san
dsp
ace
5.Fo
odsa
fety
and
heal
thris
ks
6.Su
stai
nab
lede
velo
pm
ent
and
glob
alch
ange
7.C
itize
nsan
dgo
vern
ance
in
the
know
ledg
eso
ciet
y
H E T Z E S D E K A D E R P R O G R A M M A
I N T E G R AT I N G E U R O P E A N R E S E A R C H
S T R U C T U R I N G T H E E R A
A N T I C I PAT I N G S / T N E E D
S T R E N G T H E N I N G T H E F O U N D AT I O N S O F E R A
A F K O R T I N G N A A M D O E L S T E L L I N G
IP Integrated Project Onderzoek, genereren van nieuwe kennis.
Door horizontale en/of verticale integratie van onderzoekers
en onderzoeksvelden coherentie in het onderzoeksveld bereiken.
NOE Network of Excellence Verregaande integratie bereiken tussen onderzoekers en hun
onderzoek. De integratie dient zover te gaan dat er een
duurzame integratie ontstaat tussen de onderzoeks-
groepen. Directe ondersteuning van ERA.
STREP Specific Targeted Research Project Onderzoek, genereren van nieuwe kennis.
Specifiek gedefinieerde onderzoeksprojecten met beperktere
reikwijdte dan IP’s.
CA Coordination Action Netwerkactiviteit om onderzoek af te stemmen.
SSA Specific Support Action Ondersteunen van de implementatie van
het werkprogramma.
O V E R Z I C H T V A N D E B E L A N G R I J K S T E P R O J E C T V O R M E N
Voor programma’s in ‘Anticipating S/T Needs’, blok II en blok III zijn een aantal specifieke projectvormen ontwikkeld.
In de blauwe vlakken is aangegeven welke KP7 onderdelen nader aan bod komen in dit rapport
98
Commissie. De vorm en de inhoud verschillen
enorm per onderdeel. De EC levert vaak zeer
versnipperd en soms beperkte informatie aan.
De verdeeldheid van de informatie komt niet ten
goede aan de analysemogelijkheid. Toch hebben
we geprobeerd de gehanteerde tabellen zoveel
mogelijk vergelijkbaar te maken. Helaas kan het
voorkomen dat resultaten bij ons niet bekend zijn
(in de tabellen aangegeven met n.b.).
Projectindieningen
Om in het kaderprogramma in aanmerking te
komen voor funding door de EC dient een
consortium met partners uit verschillende landen
een projectvoorstel in te dienen voor een
bepaalde deadline. Deze projecten worden in dit
rapport verder projectindieningen genoemd.
De projectindieningen worden ingediend
zogenaamde oproepen of ‘calls’. Deze oproepen
worden uitgeschreven binnen een bepaald
onderzoeksgebied of voor een specifieke
doelgroep. Binnen een oproep worden de beste
projectvoorstellen geselecteerd voor verdere
contractonderhandeling. In dit brickboekje
beschouwen we deze projecten als succesvol.
In overleg met medewerkers van de behandelende
unit van de EC wordt onderhandeld over het te uit
voeren werk en financiering daarvoor.
Van alle succesvolle projectindieningen is bij een
aanzienlijk aantal (405) projecten een Nederlandse
organisatie de projectcoördinator. Dit betekent
dat alle succesvolle projectvoorstellen in 7,5% van
de gevallen een coördinator van Nederlandse
origine kennen. Dit is een lichte vermindering ten
opzichte van KP5, waar dit percentage 7,9% was.
Binnen de prioriteitsgebieden, hoofdblok I, is het
aandeel Nederlandse coördinatoren echter 7,1%.
De slaagkans voor een project dat door een
Nederlandse partij wordt gecoördineerd is
significant hoger dan het Europees gemiddelde
(34% om 20%). In KP5 waren deze gemiddelden
respectievelijk 30% voor een Nederlands project
en 25% voor alle landen. De forse terugval van het
In KP6 waren binnen de behandelde onderwerpen
ruim 30.000 projectvoorstellen ingediend. Daarvan
is 20%, ongeveer 5900 projecten succesvol. Waar
in de tabellen en tekst over EU aantallen wordt
gesproken wordt het totaal van indieningen of
deelnemers (participaties) bedoeld. Met slaagkans
wordt bedoeld, de kans voor een coördinator of
deelnemer om zijn project gefinancieerd te krijgen.
Welke projecten daadwerkelijk een contract met de
EC tekenen en dus subsidie zullen ontvangen is
nog niet bekend. De meeste onderhandelingen
worden succesvol afgerond. Het aantal project-
indieningen dat uiteindelijk financiering uit het
kaderprogramma ontvangt zal dan ook nauwelijks
afwijken van het aantal succesvolle
projectindieningen.
de ontvangst en evaluatie van projecten. Voor het
Zesde Kaderprogramma in zijn geheel was DG-
Research verantwoordelijk. DG-INFSO en DG-TREN
waren verantwoordelijk voor een aantal onderdelen.
De controle op de Europese Commissie op het
gebied van KP6 vond plaats door het Programma
Comité (PC). Het PC bestaat uit ministeriële
vertegenwoordigers van betrokken lidstaten
eventueel bijgestaan door experts. Het PC is de
instantie die uiteindelijk de goedkeuring dient te
geven aan de contracten die de Commissie afsluit
met de consortia. Ook heeft het PC een belangrijke
inbreng in het opstellen van het werkprogramma,
de structuur van de oproepen en budgetten.
De Bricks: de gegevensbron
Sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw
verstuurde de Europese Commissie aan de
lidstaten boekwerken vol gegevens over
ingediende projecten en evaluatierapporten.
Gezien het lijvige karakter ervan noemde de
Commissie deze overzichten ‘bricks’. De analyses
in dit rapport betreffen de programmaonderdelen
die in de figuur op pagina 6 ‘Het Zesde
Kaderprogramma’ in blauwe blokken zijn aan-
gegeven. Het rapport beslaat de hele tijdspanne
van KP6, te weten van 2002 tot en met 2006.
De gegevens zijn aangeleverd door de Europese
P R O J E C T I N D I E N I N G E N I N K P 6
O N D E R D E E L A A N TA L S U C C E S V O L L E S U C C E S A A N D E E L
I N D I E N I N G E N I N D I E N I N G E N P E R C E N TA G E N L C O Ö R .
N L * E U N L * E U N L E U
Genomica en biotechnologie 152 2398 46 578 30% 24% 8,0%
Informatie en communicatietechnologie 182 6151 46 977 25% 16% 4,7%
Nanotechnologie 87 2840 18 394 21% 14% 4,6%
Lucht- en ruimtevaart 26 697 13 195 50% 28% 6,7%
Voedselkwaliteit en -veiligheid 61 1106 25 153 41% 14% 16,3%
Energie 66 1136 29 288 44% 25% 10,1%
Transport 44 619 15 200 34% 32% 7,5%
Klimaatbeheersing en ecosystemen 76 1183 20 192 26% 16% 10,4%
Burgers en bestuur 34 793 9 136 26% 17% 6,6%
Subtotaal prioriteiten 728 16.923 221 3113 30% 18% 7,1%
Beleidsondersteunend onderzoek 118 1045 68 376 58% 36% 18,1%
Opkomende wetenschappelijke
problemen en inzichten n.b. 1493 n.b. 132 n.b. 9% -
Participatie van het MKB 133 3369 29 471 22% 14% 6,2%
Samenwerking met niet EU-landen n.b. 1962 n.b. 292 n.b. 15% -
Onderzoeksinfrastructuur n.b. 441 n.b. 109 n.b. 25% -
Wetenschap en samenleving 195 5245 72 1346 37% 26% 5,3%
Nationale en regionale coördinatie 27 208 15 106 56% 51% 14,2%
Totaal generaal 1201 26.790 405 5412 34% 20% 7,5%
Euratom 61 130 40 66 66% 51% 60,6%
Euratom wordt in de verdere Inleiding niet in de analyses meegenomen, Human Resources & Mobility is niet in de tabel meegenomen.
* Nederlandse partij is coördinator
1110
interessant om naar het aantal participaties te
kijken. Hierbij wordt iedere deelnemende
organisatie in een project meegeteld, maar er
wordt niet gekeken naar de rol, bijdrage of aantal
mensen uit een organisatie. Een eerste orde
benadering dus.
In het gehele KP6 hebben ruim 300.000 (!) partijen
geparticipeerd in ingediende projectvoorstellen.
Ruim 65.000 van deze organisaties nemen deel in
succesvolle projectindieningen. Het aandeel van
Nederland is met 3711 succesvolle participaties 5,7%.
Evenals bij projectindieningen is de slaagkans van
een Nederlandse participatie hoger dan het
Europees gemiddelde (26% versus 21%). Blijkbaar
slagingspercentage waar bij de introductie van
KP6 rekening mee werd gehouden is dus gegrond
gebleken. De EU kent een terugval van
5 procentpunt. Voor Nederlandse coördinatoren is
echter sprake van een toename. Zeer opvallend is
dat de slaagkans voor Nederlandse coördinatoren
binnen de prioriteitsgebieden in de laatste twee
oproepen omhoog is geschoten. De totale
slaagkans voor heel KP6 is op 34% uitgekomen,
terwijl dit in de ‘tussenbalans 2003-2004’ slechts
23% was.
Participaties
Projectvoorstellen bestaan meestal uit meerdere
partijen. Naast projectindieningen is het dan ook
P A R T I C I P AT I E S I N K P 6
O N D E R D E E L A A N TA L S U C C E S V O L L E S U C C E S AANDEEL NL
P A R T I C I P AT I E S P A R T I C I P AT I E S P E R C E N TA G E P A R T I C I -
N L * E U N L * E U N L E U P AT I E S
Genomica en biotechnologie 1433 26.310 486 6684 34% 25% 7,3%
Informatie en communicatietechnologie 2168 66.092 508 12.406 23% 19% 4,1%
Nanotechnologie 1488 34.665 277 5662 19% 16% 4,9%
Lucht- en ruimtevaart 408 9083 144 3134 35% 35% 4,6%
Voedselkwaliteit en -veiligheid 336 5971 104 1291 31% 22% 8,1%
Energie 757 13.687 209 3601 28% 26% 5,8%
Transport 519 8456 202 3344 39% 40% 6,0%
Klimaatbeheersing en ecosystemen 902 16.706 255 3933 28% 24% 6,5%
Burgers en bestuur 443 10.224 119 2019 27% 20% 5,9%
Subtotaal prioriteiten 8454 191.194 2304 42.074 27% 22% 5,5%
Beleidsondersteunend onderzoek 594 8924 279 3816 47% 43% 7,3%
Opkomende wetenschappelijke
problemen en inzichten 400 9267 59 845 15% 9% 7,0%
Participatie van het MKB 1644 35.376 276 5299 17% 15% 5,2%
Samenwerking met niet EU-landen 389 13.636 62 2364 16% 17% 2,6%
Human Resources & Mobility 2226 37.235 506 7201 23% 19% 7,0%
Onderzoeksinfrastructuur 250 4045 77 1311 31% 32% 5,9%
Wetenschap en samenleving 195 5245 72 1346 37% 26% 5,3%
Nationale en regionale coördinatie 134 1866 76 1008 57% 54% 7,5%
Totaal generaal 14.286 306.788 3711 65.294 26% 21% 5,7%
Euratom 80 1875 53 1330 66% 71% 4,0%
totaal 63% van het totale KP6-budget.
De tabel ‘Nederlandse financiële retour’ geeft een
overzicht van de geldelijke retour per programma-
onderdeel en de relatieve bijdrage aan de totale
Nederlandse retour. Het financieel retour-
percentage uit het gehele Zesde Kaderprogramma
bedraagt 6,3%.
In de tabel ‘Nederlandse financiële retour’ geven
kolom twee en drie de werkelijke retour en het
retourpercentage dat op dit moment berekend
kan worden uit contractgegevens weer; beschik-
bare contractgegevens lopen van het begin van
KP6 tot en met juli 2006 (ongeveer 63% van de
waarschijnlijke contracten). Kolom vier geeft de
door ons verwachte retour voor de gehele looptijd
van KP6, 2002-2006 (uitgaande dat het gehele
budget is verdeeld). Op basis van kolom vier
bedragen de baten uit het Zesde Kaderprogramma
voor Nederland ongeveer 1.213 miljoen euro.
Het gaat hierbij overigens om toezeggingen van
de Commissie die geleidelijk over de jaren daarna
uitbetaald worden. Kolom vijf geeft een
inschatting aan hoeveel procent van de totale
Nederlandse retour naar een specifiek thema gaat.
Kosten
KP6 wordt voor het grootste gedeelte betaald uit
het EU-budget dat door de lidstaten wordt
opgebracht. Ook Nederland draagt jaarlijks bij aan
dit budget. Gedurende de looptijd van KP6 was de
gemiddelde bijdrage van Nederland 5,3%. Het
kaderprogramma wordt verder niet alleen uit de
EU-begroting betaald, maar er is ook een bijdrage
van zogenaamde derde landen, dit zijn onder
meer Noorwegen, Zwitserland, IJsland en de kan-
didaat lidstaten. Gedurende het kader-programma
hebben ook nieuwe (kandidaat) lidstaten een
(extra) bijdrage geleverd aan dit budget.
Vergelijking van kosten en baten
Over voorgaande cijfers kan de volgende
berekening worden uitgevoerd. Nederland draagt
voor 5,3% bij aan het KP6 budget en krijgt er 6,3%
uit terug. Aan het begin van het kaderprogramma
hebben Nederlanders iets te bieden aan de
succesvolle consortia en/of weten Nederlanders de
juiste consortia uit te kiezen. Opvallend is ook dat
Nederlandse partijen redelijk wat project-
voorstellen schrijven, maar niet altijd de
coördinerende rol vervullen.
De participatie van 5,7% is significant lager dan
de participatie in KP5. In KP5 was de participatie
6,5%. Dit komt mede door de grotere deelname
van nieuwe lidstaten en derde landen.
Financieel aandeel
Het Kaderprogramma is een lange termijn
investering in de innovatiekracht van Europa.
Daarbij vergeleken lijkt het misschien kortzichtig
om te bezien hoeveel geld er naar Nederlandse
deelnemers vloeit. Toch is dat laatste ook van
belang. Het geeft aan hoe actief Nederlandse
bedrijven en instellingen meedoen, en hoeveel
succes ze hebben in de internationale competitie.
Daarom proberen wij inzicht te geven in het
aandeel van het budget dat naar Nederland toe
vloeit (zie tabel op blz. 12).
Baten
De Bricks die door de Commissie ter beschikking
worden gesteld aan de programma comités geven
een goed beeld van de participatie van landen in
KP projecten. Echter, de bricks geven voor de
meeste programmaonderdelen niet het financiële
aandeel per land. Verder wijzigen de project-
budgetten naderhand gedeeltelijk door de
contractonderhandelingen waarbij budgetten
gekort of herverdeeld kunnen worden.
Voor de bepaling van de geldelijke baten die naar
Nederland terugvloeien hebben we ons gebaseerd
op de financiële gegevens in de afgesloten KP6-
contracten. Omdat de contractonderhandelingen
tot meer dan een jaar kunnen duren zijn nog niet
alle contracten afgesloten. Op het moment van
schrijven van dit boekje waren de gegevens
bekend van in totaal 6600 contracten en het
vastgelegde budget in de contracten bedraagt in
N E D E R L A N D S E F I N A N C I Ë L E R E T O U R
NL WERKELIJKE FINANCIËLE FINANCIEEL NL GESCHATTE RETOUR PERCENTUELE AANDEEL
RETOUR (IN MLN EURO) RETOUR- BIJ 100% BUDGETVERDELING THEMA IN TOTAAL NL
TOT NU TOE PERCENTAGE NL (IN MLN EURO)* RETOUR
Integrating European Research
1. Life sciences, genomics and
biotechnology for health 125,4 6,9% 187 15,4%
2. Information society
technologies 127,4 4,3% 186 15,3%
3. Nanotechnologies, materials
and production processes 53,0 3,5% 65 5,4%
4. Aeronautics and space 33,6 5,8% 61 5,0%
5. Food quality and safety 73,2 13,1% 108 8,9%
6.1 Energy 62,5 7,6% 82 6,8%
6.2 Transport 57,4 7,4% 47 3,9%
6.3 Environment 28,0 10,1% 84 6,9%
7. Citizens and governance in
a knowledge-based society 20,5 5,2% 21 1,7%
Anticipating S/T Needs
Policy support and anticipating
scientific and technological needs 33,2 8,7% 52 4,3%
Horizontal research activities
involving SMEs 17,5 4,7% 25 2,1%
Specific measures in support
of international cooperation 6,4 2,0% 9 0,7%
Structuring the ERA
Research and innovation 4,3 3,1% 8 0,7%
Human resources and mobility 80,1 6,1% 116 9,6%
Research infrastructures 38,6 4,0% 42 3,5%
Science and society 3,4 7,5% 6 0,5%
Strengthening the foundations
of ERA
Support for the coherent
development of research
& innovation policies 0,3 15,3% 2 0,2%
Support for the coordination
of activities 17,1 8,1% 25 2,1%
Euratom 8,8 44,0% 87 7,2%
Totaal/gemiddelde 790,8 6,3% 1.213 100,0%
1312
bedroeg het budget 17,5 miljard euro. Hiervan zou
6% managementkosten naar de Europese
Commissie gaan en het resterende overblijven
voor financiering van onderzoek. Echter,
gaandeweg het kaderprogramma zijn er extra
bijdragen door nieuwe lidstaten en derde landen
gedaan. Daardoor komen we uit op een in deze
analyse gehanteerd budget van 19.113 miljoen
euro. De geschatte bijdrage van Nederland aan het
bruto KP6 budget is, op basis van 5,3%, 1.013
miljoen euro. De retour voor Nederland is 6,3%,
wat gelijk staat aan 1.213 miljoen euro. Effectief
heeft het KP6 Nederland dus 200 miljoen euro
meer opgeleverd dan het heeft gekost. Nederland
haalt dus een fors groter deel uit KP6 dan het erin
stopt.
Deelname naar type organisatie
Alle organisaties met een juridische entiteit
kunnen in principe deelnemen aan een KP-project.
De Europese Commissie classificeert organisaties
in vier categorieën: industrie, universiteiten,
onderzoeksinstellingen en overig.
In KP6 blijkt dat de prioriteiten IST, Nanotechno-
logie, Lucht-en ruimtevaart, energie en transport
Europa-breed aantrekkelijker zijn voor industriële
partijen dan andere. Het Nederlandse beeld wijkt
bij sommige onderwerpen sterk af van dat van
Europa.
Als we KP6 vergelijken met KP5 valt de grote
teruggang in industriële participatie op. In KP5
was het met 35% nog de grootste groep, in KP6 is
het teruggevallen naar 26%. De combinatie
universiteit en onderzoeksinstelling (dat als
kennisinfrastructuur bestempeld kan worden) is in
KP6 59% evenals in KP5. Door ondermeer grotere
politieke en socio-economische onderzoeks-
financiering is het deelnamepercentage van
overige organisaties (groep ‘anders’) procentueel
toegenomen.
KP6 lijkt minder goed in staat bedrijven te
interesseren voor R&D dan KP5. Gezien de
Lissabon doelstelling (In 2010 dient Europa de
meest concurrerende kenniseconomie ter wereld
te zijn) is het van belang dat in KP7 deze trend
wordt doorbroken.
In juni 2004 is een mid-term evaluatie uitgevoerd.
Dit zogenaamde Marimon-rapport maakte
P E R C E N TA G E G E S C H AT B E D R A G
( I N M I L J O E N E N E U R O ’ S )
KP6-budget 19.113
NL retour (o.b.v. netto budget) 6,3% 1.213
NL bijdrage (aan bruto budget) 5,3% 1.013
Overschot 1,0% 200
K O S T E N - B AT E N B E R E K E N I N G
* Extrapolatie op basis van werkelijke retour (kolom 2) waarbij wordt aangenomen dat dit 63% van het totaal te verdelen budget is.
1514
MKB definitie
De Commissie hanteert binnen de thematische
prioriteiten een andere MKB definitie dan in KP5
gebruikelijk was. In KP5 was het nog de regel dat
een MKB alleen een industriële partij kon zijn. KP6
staat echter ook toe dat binnen alle organisatie-
typen partijen als MKB aangemerkt kunnen
worden. Daardoor wordt de vergelijking van MKB
participatie tussen KP5 en KP6 moeilijk. Binnen het
programma ‘Participatie van het MKB’ kan wel nog
steeds gesproken worden van eenzelfde definitie.
duidelijk dat het aandeel van bedrijven achter
bleef. Naar aanleiding van deze constatering
hebben diverse prioriteitsgebieden specifieke MKB
oproepen geplaast en door MKB gecoördineerde
STREP’s geïntroduceerd. Uit analyse van deze
oproepen blijkt dat de MKB gerichte oproepen
daadwerkelijk een grotere participatie van MKB en
industrie opleveren. Met name in het programma
Nanotechnologie (prio3) is dit duidelijk te zien.
D E E L N A M E P E R C E N TA G E E U P A R T I C I P A N T E N N A A R T Y P E O R G A N I S AT I E B I N N E N S U C C E S V O L L E P R O J E C T E N
O N D E R D E E L I N D U S T R I E U N I V E R S I T E I T O N D E R Z O E K S A N D E R S W A A R V A N
O R G A N I S AT I E M K B
Genomica en biotechnologie 11% 49% 35% 5% 12%
Informatie en communicatietechnologie 32% 32% 21% 16% 26%
Nanotechnologie 39% 28% 26% 7% 33%
Lucht- en ruimtevaart 43% 20% 20% 17% n.b.
Voedselkwaliteit en -veiligheid 14% 33% 39% 14% 19%
Energie 31% 25% 20% 24% 25%
Transport 33% 20% 20% 27% 29%
Klimaatbeheersing en ecosystemen 7% 38% 41% 14% 14%
Burgers en bestuur n.b. n.b. n.b. n.b. n.b.
Totaal prioriteiten 26% 31% 28% 16% 23%
Voor de horizontale onderwerpen van het kaderprogramma zijn geen organisatietypen bekend of wordt een andere indeling gehanteerd.
Euratom 15% 24% 46% 15% 14%
In het kaderprogramma wordt veelal verwacht dat
met minimaal 3 andere Europese partners wordt
samengewerkt. De kaart geeft weer met welke
landen Nederlandse organisaties in KP6-
onderzoeksprojecten samenwerken. Daaruit blijkt
dat de meeste partners in buurlanden (waaronder
ook Groot Brittannië) en Scandinavië worden
gezocht. Ook Zwitserland, Portugal, Oostenrijk en
Frankrijk worden in samenwerking betrokken.
Het aantal partners in Midden- maar vooral Oost-
Europa groeit gaandeweg het kaderprogramma.
De contracten uit 2005 en 2006 zijn veelal nog niet
opgenomen in de figuur, maar toch stijgen deze
jaren al ten opzichte van voorgaande. Buiten de in
de kaart weergegeven landen wordt ook
veelvuldig samengewerkt met India en IJsland.
Nederlandse samenwerking met lidstaten en kandidaat lidstaten in KP6
Gebaseerd op contractgegevens t/m juli 2006
1716
De Europese Commissie heeft jaarlijks een
generieke oproep gepubliceerd en daarnaast een
viertal specifieke oproepen.
Projectindieningen
De Europese Commissie heeft binnen dit thema
2398 projectvoorstellen ontvangen. Uiteindelijk
zijn 578 projecten goedgekeurd. De gemiddelde
slaagkans voor de EU kwam hiermee op 24%.
Prioriteit 1
Levenswetenschappen, genomica en biotechnologie voor de gezondheid
Voor de thematische prioriteit ‘Levensweten-
schappen, genomica en biotechnologie voor de
gezondheid’ zijn in het Zesde Kaderprogramma
acht oproepen gepubliceerd. Het totaalbudget
voor dit thema was ongeveer 2700 miljoen euro.
Daar bovenop heeft de Europese Commissie
200 miljoen euro bijgedragen aan het Artikel 169,
project ‘European & Developing Countries Clinical
Trials Partnership (EDCTP)’.
De top 5 van Nederlandse coördinatoren is als volgt:
1. Universiteit Utrecht / Universitair Medisch
Centrum Utrecht
2. Erasmus Medisch Centrum
3. Universiteit Leiden / Leids Universitair Medisch
Centrum
4. Radboud Universiteit Nijmegen/ Universitair
Medisch Centrum St. Radboud Nijmegen
5. Rijksuniversiteit Groningen / Universitair
Medisch Centrum Groningen
Succesvolle Nederlandse coördinatoren vanuit de
industrie zijn: Crucell, Viruvation en Kreatech.
Participaties
Aan de 578 succesvolle projectindieningen nemen
in Europa 6684 partijen deel. Hiervan zijn 486 (7%)
partijen afkomstig uit Nederland. In 266 (46%) van
de 578 succesvolle EU projecten blijkt minimaal
1 Nederlandse partner deel te nemen. Nederland
neemt hierbij vooral deel aan de Integrated
Projects en Networks of Excellence.De slaagkans
van Nederlandse participaties (34%) laat zien dat
Nederland erg succesvol is. Deze slaagkans ligt
Nederlandse projectcoördinatoren namen 8% van
de succesvolle indieningen voor hun rekening. Het
betreft hierbij 46 projecten. Vooral bij de STREPS
en CA’s was Nederland succesvol; ruim 9% van alle
toegekende indieningen bij deze instrumenten
heeft een Nederlandse coördinator. De slaagkans
voor een Nederlandse coördinator komt hiermee
op 30%, 6 procentpunt hoger dan de gemiddelde
Europese slaagkans.
De laatste generieke call (FP6-2006-LifeSciHealth-
6) zorgde voor een slaagkans van 37% voor de
projecten met een Nederlandse coördinator. Bij de
specifieke SME oproep (FP-2005-LifeSciHealth-7)
bleef de slaagkans van de Nederlandse
coördinatoren echter op het gemiddelde steken
(23%). De analyses van de evaluatierapporten voor
deze SME oproep wijzen uit dat het Nederlandse
coördinatoren (met name het Midden- en
Kleinbedrijf) meer moeite kost om te voldoen aan
de vereisten van het criterium ‘wetenschappelijke-
en technologische aspecten’.
P R O J E C T I N D I E N I N G E N
O N D E R D E E L B U D G E T A A N TA L S U C C E S V O L L E S U C C E S
( I N M L N . € ) I N D I E N I N G E N I N D I E N I N G E N P E R C E N TA G E
N L * E U N L * E U N L E U
FP6-2002-LifeSciHealth 638 31 519 10 125 32% 24%
FP6-2003-LifeSciHealth-I, -II en -3 463 34 505 10 131 29% 26%
FP6-2004-LifeSciHealth-4, -5 582 35 562 10 138 29% 25%
FP6-2005-LifeSciHealth-6 579 27 457 10 104 37% 23%
FP6-2005-LifeSciHealth-7(SME-call) 396 25 355 6 80 24% 23%
Totaal 2658 152 2398 46 578 30% 24%
* Nederlandse partij is coördinator
P A R T I C I P AT I E S
O N D E R D E E L B U D G E T A A N TA L S U C C E S V O L L E S U C C E S
( I N M L N . € ) P A R T I C I P AT I E S P A R T I C I P AT I E S P E R C E N TA G E
N L E U N L E U N L E U
FP6-2002-LifeSciHealth 638 409 7976 153 2336 37% 29%
FP6-2003-LifeSciHealth-I, -II en -3 463 279 5234 83 1227 30% 23%
FP6-2004-LifeSciHealth-4, -5 582 370 6074 105 1499 28% 25%
FP6-2005-LifeSciHealth-6 579 236 4166 90 998 38% 24%
FP6-2005-LifeSciHealth-7(SME-call) 396 139 2860 55 624 40% 22%
Totaal 2658 1433 26310 486 6684 34% 25%
1918
D E E L N A M E P E R C E N TA G E E U P A R T I C I P A N T E N N A A R T Y P E O R G A N I S AT I E B I N N E N S U C C E S V O L L E P R O J E C T E N
O N D E R D E E L I N D U S T R I E U N I V E R S T E I T O N D E R Z O E K S - A N D E R S W A A R V A N
O R G A N I S AT I E M K B
FP6-2002-LifeSciHealth 11% 49% 35% 5% 12%
FP6-2003-LifeSciHealth-I, -II en -3 11% 46% 36% 7% 14%
FP6-2004-LifeSciHealth-4, -5 15% 42% 33% 9% 16%
FP6-2005-LifeSciHealth-6 12% 37% 38% 12% 15%
FP6-2005-LifeSciHealth-7(SME-call) 35% 30% 28% 6% 41%
Totaal 14% 43% 35% 8% 16%
V E R D E L I N G S U C C E S V O L L E E U P R O J E C T E N N A A R T Y P E
O N D E R D E E L I P / N O E S T R E P S S A
FP6-2002-LifeSciHealth 60 49 16
FP6-2003-LifeSciHealth-I, -II en -3 35 65 31
FP6-2004-LifeSciHealth-4, -5 38 75 25
FP6-2005-LifeSciHealth-6 24 58 22
FP6-2005-LifeSciHealth-7(SME-call) - 80 -
Totaal 157 327 94
ongeveer 9 procentpunt boven het Europese
gemiddelde van 25% en geeft aan dat
Nederlandse participanten over een goede
toegang tot de excellente onderzoeksnetwerken
binnen Europa beschikken.
Typering organisaties
De verdeling van de Nederlandse participaties
naar type organisatie binnen de succesvolle
projecten wijkt niet veel af van de Europese
verdeling. Met name de deelname vanuit de
industrie en het Midden- en Kleinbedrijf (MKB) is
gelijk. Vanuit Nederland nemen de universiteiten 9
procentpunt meer participaties voor hun rekening
in succesvolle projecten en de onderzoeks-
instellingen 6 procentpunt minder.
Opvallend
De hoge deelname van de industrie (35%) en het
MKB (41%) in de specifieke SME oproep toont aan
dat de Europese Commissie binnen deze oproep
de juiste middelen ter beschikking heeft gesteld
om de deelname vanuit de industrie en het MKB te
faciliteren. Ter vergelijking; de gemiddelde
deelname van de industrie in alle oproepen was
14% en van het Midden- en Kleinbedrijf 16%.
Binnen KP7 zal het Nederlandse bedrijfsleven
gebaat zijn bij een voortzetting van deze
specifieke SME oproepen.
Opvallend blijft dat er vanuit Nederland weinig
wordt deelgenomen aan de SSA’s.
Gezien de diversiteit van de onderwerpen en de
resultaten van de Nederlandse participanten
binnen de 5 deelgebieden is niet af te leiden
waar de sterke en zwakke punten vanuit het
Nederlandse onderzoeksveld liggen.
Analyse zal moeten uitwijzen of de door het
innovatieplatform aangewezen sleutelgebieden
ook zullen leiden tot grotere, succesvolle
Nederlandse participatie in KP7.
20
Prioriteit 2
Technologie voor deinformatiemaatschappij
EU gekregen, een factor 2,7 meer. Dit komt omdat
in KP6 grotere projecten (zoals IP en NoE) gewenst
worden, wat de hoeveelheid projectvoorstellen
terugdringt. Dit heeft ook zijn weerslag op de
slaagkans. De gemiddelde slaagkans van een IST
project in KP6 is 16%. In KP5 was dit 25%.
Van alle succesvolle projecten heeft 5% een
Nederlandse coördinator. Dit zijn 45 organisaties.
Het succespercentage voor een Nederlandse
coördinator ligt, evenals in KP5, aanzienlijk hoger
dan het Europees gemiddelde. Een Nederlandse
projectcoördinator heeft een slaagkans van 25%,
9 procentpunt hoger dan het Europees
gemiddelde. Als we naar alle Nederlandse
deelnemers (coördinatoren en partners) kijken,
blijkt dat in totaal 508 Nederlandse partners
deelnemen in succesvolle projecten. Oproep 4 was
de meest succesvolle ooit in KP5 en KP6 voor
Nederlandse coördinatoren. 52% van de
ingediende projecten was succesvol.
Het Information Society Technologies (IST) thema
in KP6 bestond uit 6 oproepen. Met een totaal
budget van bijna 3,6 miljard euro is IST het
grootste onderdeel van KP6. In deze 6 oproepen
werden projecten gevraagd voor 65 verschillende
onderwerpen (Strategic Objectives). Oproepen
1, 2, 4 en 5 waren oproepen waarin vooral
onderzoeksprojecten werden gevraagd. Zij hadden
het grootste budget. Oproepen 3 en 6 waren
bijzondere oproepen. In oproep 3 werden
samenwerkingsprojecten gevraagd die de
interactie tussen de nieuwe en oude lidstaten
moeten bevorderen. In oproep 6 werd juist
gezocht naar samenwerkingsprojecten met landen
buiten Europa.
Projectindieningen
In het IST programma werden in totaal 6151
projectvoorstellen ingediend. Van deze voorstellen
zijn 977 projecten succesvol. In het IST programma
in KP5 hebben 2612 projecten financiering van de
Participaties
Het aantal participaties door Nederlandse
organisaties is niet zo hoog als mag worden
verwacht op basis van de economische grootte
van ons land. Slechts 3,3% van de indieners in het
IST programma komt uit Nederland. Enkel in de
thematische gebieden ‘Knowlege and Interface
Technologies’ en ‘Components and microsystems’
zijn wij met 3,9% redelijk vertegenwoordigd.
De top 5 van succesvolle organisaties:
1. Philips
2. TNO
3. TU Eindhoven
4. TU Delft
5. Universiteit Twente
Typering organisaties
Net als in KP5 komt de Nederlandse deelname
vooral van Philips, de Technische Universiteiten en
de onderzoeksinstellingen. Nederlandse bedrijven
participeren slechts sporadisch in een IST project.
Na Philips is Lucent Technologies het eerste bedrijf
in de lijst van aantal goedgekeurde projecten op
plaats 8. De grote softwarehuizen en banken,
nemen, uitgezonderd logica CMG, nauwelijks deel
in IST-projecten. Echter twee bedrijven zijn aan de
weg aan het timmeren: Navteq Navigation
Technologies en Tele Atlas. Deze bedrijven
gespecialiseerd in elektronische kaarten zitten in
meerdere projecten en staan respectievelijk op
plaats 10 en 11.
21
P R O J E C T I N D I E N I N G E N
O N D E R D E E L B U D G E T A A N TA L S U C C E S V O L L E S U C C E S
( I N M L N . € ) I N D I E N I N G E N I N D I E N I N G E N P E R C E N TA G E
N L * E U N L * E U N L E U
Call 1 1070 53 1388 10 228 19% 16%
Call 2 525 40 1079 7 148 18% 14%
Call 3 28 9 274 3 43 33% 16%
Call 4 1120 31 1349 16 276 52% 20%
Call 5 638 35 1402 8 208 23% 15%
Call 6 140 14 659 2 74 14% 11%
Totaal 3521 182 6151 46 977 25% 16%
* Nederlandse partij is coördinator
P A R T I C I P AT I E S
O N D E R D E E L B U D G E T A A N TA L S U C C E S V O L L E S U C C E S
( I N M L N . € ) P A R T I C I P AT I E S P A R T I C I P AT I E S P E R C E N TA G E
N L E U N L E U N L E U
Call 1 1070 721 19.708 160 3879 22% 20%
Call 2 525 410 11.956 65 1806 16% 15%
Call 3 28 45 2095 17 417 38% 20%
Call 4 1120 425 13.550 147 3401 35% 25%
Call 5 638 404 12.897 93 2165 23% 17%
Call 6 140 163 5886 26 738 16% 13%
Totaal 3521 2168 66.092 508 12.406 23% 19%
2322
D E E L N A M E P E R C E N TA G E E U P A R T I C I P A N T E N N A A R T Y P E O R G A N I S AT I E B I N N E N S U C C E S V O L L E P R O J E C T E N
O N D E R D E E L I N D U S T R I E U N I V E R S I T E I T O N D E R Z O E K S - A N D E R S W A A R V A N
O R G A N I S AT I E M K B
Call 1 29% 39% 18% 14% 25%
Call 2 35% 30% 20% 15% 26%
Call 3 14% 22% 24% 40% 30%
Call 4 33% 31% 23% 13% 26%
Call 5 37% 27% 22% 14% 27%
Call 6 27% 22% 22% 29% 29%
Totaal 32% 32% 21% 16% 26%
V E R D E L I N G S U C C E S V O L L E E U P R O J E C T E N N A A R T Y P E
O N D E R D E E L I P N O E C A S S A S T R E P
Call 1 62 32 13 24 97
Call 2 35 10 10 20 73
Call 3 - - 7 36 -
Call 4 68 10 7 18 173
Call 5 41 1 7 21 138
Call 6 5 0 5 19 45
Totaal 211 53 49 138 526
Opvallend
Ondanks de uitbreiding van de Europese Unie per
1 mei 2004, is net als in KP5 de grootste
samenwerking van Nederlandse organisaties met
West-Europese landen, voornamelijk Duitsland,
Frankrijk en Groot-Brittannië. De Nederlandse
betrokkenheid bij de nieuwe projectvormen IP en
NoE is groot. In 49% van alle succesvolle IP’s zitten
Nederlandse partijen en in de NoE’s zelfs 70%.
Dus, hoewel de Nederlandse participatie in het IST
programma qua aantal deelnemers beperkt is, is
de toegang tot kennis ontwikkeld in IP en NoE
onderzoeksprojecten groot. De ‘kennishefboom-
werking’ van deze projecten is aanzienlijk.
2524
Helaas is het voorgekomen dat Nederlandse
coördinatoren wel alle drempelwaarden voor
projecttoekenning haalden maar vanwege het
ontbreken van voldoene budget op de reservelijst
geplaatst werden. De 4,6% succesvolle
Nederlandse coördinatoren ligt dicht tegen de 5%
uit KP5. Dit is relatief een betere prestatie, omdat
in KP6 de algemene slaagkans lager was, zeker bij
de eerste grote oproep van NMP (<10%).
Vanuit de Nederlandse industrie en
onderzoeksinstellingen zijn signalen gekomen dat
men het coördinatorschap liever aan anderen
overlaat. In de voorbereidende fase van de
projecten blijkt dat Nederlandse organisaties nog
wel het voortouw nemen, maar uiteindelijk komt
de coördinatie toch terecht bij een buitenlandse
partij. Dit geldt echter niet bij de SME-IP’s waar
relatief veel Nederlandse coördinatoren zijn. De
Nederlandse indieners deden het in alle gebieden
ongeveer even goed.
Participaties
De top 5 van Nederlandse organisaties die als
deelnemer succesvol zijn geweest in het NMP-
programma ziet er als volgt uit:
1. TNO
2. Universiteit Twente
3. Philips
4. TU Delft
5. TU Eindhoven
TNO heeft het grootste aantal succesvolle
participaties. Net buiten de top 5 vallen een aantal
bedrijven als AgroTechnology & Food,
Innovation BV, DSM en KEMA.
Het thema ‘Nanotechnologie, Materialen en
productieprocessen (NMP)’ in KP6 kenmerkt zich
door een grote diversiteit aan oproepen. Naast de
standaard oproepen werden verschillende
oproepen geplaatst in samenwerking met andere
prioriteiten of zelfs andere organisaties:
gezamenlijke oproepen met het IST-programma en
een oproep in samenwerking met het National
Science Foundation uit de Verenigde Staten. NMP
was ook het programma waarbij men vanaf het
begin gebruik maakte van een tweestaps-
procedure voor de nieuwe instrumenten.
Projectindieningen
In totaal zijn er in het NMP programma 2840
voorstellen ingediend, waarvan 829 met één of
meerdere Nederlandse deelnemers (29%).
Uiteindelijke waren 394 voorstellen succesvol
waarvan 18 (4,6%) getrokken door een
Nederlandse coördinator. De slaagkans van
Nederlandse coördinatoren was 21% in
vergelijking met 14% voor alle deelnemende
landen, een goede score.
Prioriteit 3
Nanotechnologie, materialen enproductieprocessen
P R O J E C T I N D I E N I N G E N
O N D E R D E E L B U D G E T A A N TA L S U C C E S V O L L E S U C C E S
( I N M L N . € ) I N D I E N I N G E N I N D I E N I N G E N P E R C E N TA G E
N L * E U N L * E U N L E U
2002-NMP-NI-1 260 22 406 2 31 9% 8%
2002-NMP-TI-1 140 13 457 2 69 15% 15%
2002-NMP-IST-1 60 3 146 1 17 33% 12%
2002-NMP-2 40 1 36 0 7 0% 19%
2003-NMP-NI-3 245 6 152 0 23 0% 15%
2003-NMP-TI-3 105 15 493 3 62 20% 13%
2003-NMP-SME-3 80 0 80 0 12 - 15%
2003-NMP-STEEL-3 25 0 1 0 1 - 100%
2004-NMP-NI-4 150 7 112 2 18 29% 16%
2004-NMP-TI-4 120 10 452 3 67 30% 15%
2004-NMP-SME-4 100 4 86 3 15 75% 17%
2004-NMP-NSF 6 1 36 1 6 100% 17%
2004-NMP-IST-2 180 5 383 1 66 20% 17%
Totaal 1511 87 2840 18 394 21% 14%
* Nederlandse partij is coördinator
P A R T I C I P AT I E S
O N D E R D E E L B U D G E T A A N TA L S U C C E S V O L L E S U C C E S
( I N M L N . € ) P A R T I C I P AT I E S P A R T I C I P AT I E S P E R C E N TA G E
N L E U N L E U N L E U
2002-NMP-NI-1 260 710 13.464 39 832 5% 6%
2002-NMP-TI-1 140 153 4651 42 822 27% 18%
2002-NMP-IST-1 60 122 3664 23 470 19% 13%
2002-NMP-2 40 27 839 5 192 19% 23%
2003-NMP-NI-3 245 - - 20 567 - -
2003-NMP-TI-3 105 187 4563 32 576 17% 13%
2003-NMP-SME-3 80 - - 16 328 - -
2003-NMP-STEEL-3 25 47 47 4 47 9% 100%
2004-NMP-NI-4 150 - - 27 408 - -
2004-NMP-TI-4 120 122 3645 31 487 25% 13%
2004-NMP-SME-4 100 - - 23 305 - -
2004-NMP-NSF 6 7 120 1 29 14% 24%
2004-NMP-IST-2 180 113 3672 14 599 12% 16%
Totaal/gemiddeld 1511 1488 34.665 277 5662 19% 16%
NB: Voor de oproepen NI-3, SME-3, NI-4 en SME-4 werden bij de indiening van stap 1 geen volledige consortia opgegegeven.
2726
D E E L N A M E P E R C E N TA G E E U P A R T I C I P A N T E N N A A R T Y P E O R G A N I S AT I E B I N N E N S U C C E S V O L L E P R O J E C T E N
O N D E R D E E L I N D U S T R I E U N I V E R S I T E I T O N D E R Z O E K S - A N D E R S W A A R V A N
O R G A N I S AT I E M K B
2002-NMP-1 26% 38% 32% 4% 17%
2002-NMP-IST-1 37% 27% 27% 9% 30%
2002-NMP-2 59% 14% 17% 11% 56%
2003-NMP-NI-3 41% 23% 27% 9% 22%
2003-NMP-TI-3 28% 36% 28% 8% 24%
2003-NMP-SME-3 62% 9% 18% 11% 67%
2003-NMP-STEEL-3 45% 11% 40% 4% 15%
2004-NMP-NI-4 53% 23% 19% 5% 31%
2004-NMP-TI-4 25% 39% 31% 5% 18%
2004-NMP-SME-4 59% 14% 18% 9% 63%
2004-NMP-NSF 10% 65% 26% 0% 6%
2004-NMP-IST-2 43% 26% 27% 5% 29%
Totaal 39% 28% 26% 7% 33%
V E R D E L I N G S U C C E S V O L L E E U P R O J E C T E N N A A R T Y P E
O N D E R D E E L I P N O E C A S S A S T R E P
2002-NMP-NI-1 14 17 - - -
2002-NMP-TI-1 - - 5 7 75
2002-NMP-IST-1 5 2 2 4 -
2002-NMP-2 7 - - - -
2003-NMP-NI-3 19 4 - - -
2003-NMP-TI-3 - - 4 6 52
2003-NMP-SME-3 12 - - - -
2003-NMP-STEEL-3 1 - - - -
2004-NMP-NI-4 18 - - - -
2004-NMP-TI-4 - 3 9 55
2004-NMP-SME-4 15 - - - -
2004-NMP-NSF - - - - 6
2004-NMP-IST-2 6 - - - -
Totaal 97 23 14 26 188
Opvallend is dat in KP6 de universiteiten relatief
vaak participeren. Vanuit het bedrijfsleven is met
name Philips actief, al moet hier wel gezegd
worden dat de aandacht vooral naar de gezamen-
lijke oproepen van IST en NMP is uitgegaan.
Zouden deze oproepen buiten beschouwing
gelaten worden dan zou Philips een aantal
plaatsen zakken op de ranglijst.
Typering organisaties
Gemiddeld gezien komen de deelnemers voor 39%
uit de industrie (inclusief MKB), 28% uit de
universitaire wereld en 26% vanuit onderzoeks-
instellingen. Wanneer de oproepen apart worden
geanalyseerd, blijken er grote verschillen. Niet
zozeer in tijd als wel in verschillende calls en
projecttypen. De MKB deelname in de speciale
geïntegreerde projecten voor het MKB (uitgezet in
calls NMP-2, SME-3 en SME-4) loopt op tot 67%.
Bij de STREP’s is de totale industriële deelname
iets meer dan 30%. In IP’s (inclusief SME-IP) is het
percentage industrie zelfs 44%.NoE’s, CA’s en SSA’s
staan daarmee in schril contrast, respectievelijk
slechts 12%, 23% en 18%. Universiteiten zijn
vooral in NoE’s goed vertegenwoordigd 50%. En
samen met onderzoeksinstellingen vormen zij zelfs
84% van de deelnemers in de NoE’s.
Opvallend
Opvallend bij het NMP programma is dat de
nieuwe lidstaten en derde landen relatief goed
deelnemen. Nanotechnologie en materiaal-
technologie behoren tot de kernonderzoeks-
gebieden van deze landen. In NMP is er
bijvoorbeeld een goede samenwerking met
Russische organisaties.
2928
Binnen het thema ‘Lucht- en ruimtevaart’ worden
calls geplaatst voor projecten op het gebied van
lucht- en ruimtevaarttechnologie. Bij luchtvaart
gaat het om projecten om de Europese
concurrentiepositie te versterken; in de civiele
luchtvaart door verbetering van motoren,
uitrusting en veiligheid. Ook vermindering van
brandstofgebruik, luchtvervuiling en lawaai wordt
nagestreefd. Daarnaast wordt aandacht besteed
aan het vergroten van de capaciteit van het
luchtvervoersysteem.
Binnen ruimtevaart wordt aandacht geschonken
aan Global Monitoring for Environment and
Security (GMES), satelliettelecommunicatie en het
speciale onderdeel Galileo. Er was vooral aandacht
voor toepassingsgebieden voor satellietsystemen.
De verantwoordelijkheid van de oproep voor
Galileo valt onder de Galileo Joint Undertaking en
niet direct onder die van de Europese Commissie.
De resultaten van Galileo zijn daarom niet in deze
analyse meegenomen.
Projectindieningen
In totaal zijn er in het Lucht- en ruimtevaart
programma 697 projectvoorstellen ingediend,
Prioriteit 4
Lucht- en ruimtevaart
P R O J E C T I N D I E N I N G E N
O N D E R D E E L B U D G E T A A N TA L S U C C E S V O L L E S U C C E S
( I N M L N . € ) I N D I E N I N G E N I N D I E N I N G E N P E R C E N TA G E
N L * E U N L * E U N L E U
FP6-2002-Aero-1+2 240 5 139 3 43 60 31
FP6-2002-TREN-1 19 1 6 1 4 100 67
FP6-2002-Space-1 60 0 27 0 10 - 37
FP6-2003-ACC-Aero-Space 4 0 10 0 2 - 20
FP6-2003-TREN-2 20 0 2 0 1 - 50
FP6-2003-Aero-1 300 7 181 1 50 14,3 28%
FP6-2003-Space-1 60 1 56 0 16 - 29%
FP6-2004-TREN-3 64 1 10 1 4 100% 40%
FP6-2005-Aero-1 245 9 183 5 47 56% 26%
FP6-2005-Space-1 45 0 59 0 5 - 8%
FP6-2005-TREN-4-Aero 53 2 24 2 13 100% 54%
FP6-2006-TTC-TU-Priority-4 1,9 - - - - - -
Totaal 1111,9 26 697 13 195 50% 28%
* Nederlandse partij is coördinator
P A R T I C I P AT I E S
O N D E R D E E L B U D G E T A A N TA L S U C C E S V O L L E S U C C E S
( I N M L N . € ) P A R T I C I P AT I E S P A R T I C I P AT I E S P E R C E N TA G E
N L E U N L E U N L E U
FP6-2002-Aero-1+2 240 99 1983 30 693 30% 35%
FP6-2002-TREN-1 19 11 96 9 76 82% 79%
FP6-2002-Space-1 60 24 528 12 224 50% 42%
FP6-2003-ACC-Aero-Space 4 0 52 0 11 - 21%
FP6-2003-TREN-2 20 3 67 1 23 33% 34%
FP6-2003-Aero-1 300 104 2277 34 766 33% 34%
FP6-2003-Space-1 60 26 680 7 220 27% 32%
FP6-2004-TREN-3 64 7 92 5 39 71% 42%
FP6-2005-Aero-1 245 88 2312 26 772 30% 33%
FP6-2005-Space-1 45 28 740 7 162 25% 22%
FP6-2005-TREN-4-Aero 53 18 256 13 148 72% 58%
FP6-2006-TTC-TU-Priority-4 1,9 - - - - - -
Totaal 1111,9 408 9083 144 3134 35% 35%
Typering organisaties
Opvallend is dat het in Nederland vooral de
kennisinstellingen zijn die in Lucht- en
ruimtevaart actief zijn. In Europa is bijna 47%
van de participanten uit de industrie afkomstig.
Vanuit Nederland is dit ongeveer 35%.
Nederlandse industriële partijen geven daarbij dan
nog de voorkeur om in kleinere projecten samen
te werken. Dit geldt met name in het luchtvaart
gedeelte. Binnen het ruimtevaart gedeelte is de
Nederlandse industriële participatie vergelijkbaar
met Europa.
waarvan 26 voorstellen een coördinator vanuit
Nederland hebben. Uiteindelijk waren 195
voorstellen succesvol (slagingspercentage 28%)
waarvan 13 getrokken door een Nederlandse
coördinator (slagingspercentage 50%). Nederland
is daarmee in 7% van alle projecten coördinator.
Op zich is dat een goed percentage wanneer je
in ogenschouw neemt dat de feitelijke
eindgebruikers van de nieuw te ontwikkelen
technologieën niet in Nederland gelokaliseerd zijn.
Participaties
5% van alle succesvolle participaties komt
uit Nederland. De top 3 van Nederlandse
organisaties die succesvol zijn geweest in het
Aerospace-programma ziet er als volgt uit:
1. NLR
2. TU Delft
3. TNO
Het NLR is veruit de belangrijkste Nederlandse
deelnemer aan prioriteit vier van het Zesde
Kaderprogramma.
3130
D E E L N A M E P E R C E N TA G E E U P A R T I C I P A N T E N N A A R T Y P E O R G A N I S AT I E B I N N E N S U C C E S V O L L E P R O J E C T E N
O N D E R D E E L I N D U S T R I E U N I V E R S I T E I T O N D E R Z O E K S - A N D E R S
O R G A N I S AT I E
FP6-2002-Aero-1+2 52% 22% 21% 5%
FP6-2002-TREN-1 39% 8% 21% 32%
FP6-2002-Space-1 26% 23% 32% 19%
FP6-2003-ACC-Aero-Space 0% 18% 46% 36%
FP6-2003-TREN-2 48% 9% 13% 30%
FP6-2003-Aero-1 49% 25% 18% 8%
FP6-2003-Space-1 28% 17% 26% 29%
FP6-2004-TREN-3 31% 15% 3% 51%
FP6-2005-Aero-1 53% 23% 21% 30%
FP6-2005-Space-1 40% 12% 22% 26%
FP6-2005-TREN-4-Aero 33% 14% 23% 30%
FP6-2006-TTC-TU-Priority-4 - - - -
Totaal 43% 20% 20% 17%
3332
Projectindieningen
In KP6 is Nederland uitgegroeid tot Europees
centrum voor onderzoek in Voedselkwaliteit
en -veiligheid. In één op de drie projecten zit een
Nederlandse partij, één op de zes projecten wordt
gecoördineerd door een Nederlandse partij.
Projecten met een Nederlandse coördinator
hebben een slagingspercentage dat bijna drie
maal hoger is dan het Europese gemiddelde.
Vooral de universiteiten en kennisinstellingen
coördineren projecten. Van de 25 projecten die
door Nederlandse partijen gecoördineerd worden,
worden er 23 door kennisinstellingen of
universiteiten gecoördineerd. Vooral deze
organisaties hebben de expertise, de mankracht
en het geduld om projecten te coördineren.
Participaties
In Nederland profiteren voornamelijk kennis-
instellingen en universiteiten van het kader-
Voor thematische prioriteit ‘Voedselkwaliteit en
–veiligheid’ zijn in totaal elf oproepen geweest
met een totaalbudget van ruim 715 miljoen euro.
Vanaf de derde oproep, werd per oproep slechts
één projectvorm gevraagd.
In de eerste twee oproepen was het totaalbudget
aanzienlijk hoger dan in de laatste twee.
Naar aanleiding van het Marimon-rapport is het
budget voor IP's en NoE's in de tweede helft van
KP6 naar beneden gegaan ten gunste van het
budget voor STREP’s en CA’s.
Voor IP’s en NoE’s is vanaf de derde oproep een
tweestapsprocedure toegepast, indieners moesten
eerst een projectplan in grote lijnen indienen.
Als dit plan de drempelwaarde haalde bij de
eerste evaluatie moesten indieners een volledig
projectplan indienen welke opnieuw geëvalueerd
werd. Deze methode van projecten indienen werd,
door Nederlandse partijen, over het algemeen als
prettig ervaren.
Prioriteit 5
Voedselkwaliteit en -veiligheid
programma; zij vormen 70% van de Nederlandse
deelnemers aan ingediende projectvoorstellen.
Niet opvallend maar wel belangrijk is dat
universiteiten/ kennisinstellingen die specifieke
afdelingen of instituten hebben opgezet,
een nog grotere slaagkans hebben dan niet
gespecialiseerde. Een mooi voorbeeld dat
specialisatie loont.
Wageningen Universiteit en Research centrum
(WUR) is de Nederlandse organisatie met de
meeste goedgekeurde projecten. Ook andere
onderzoeksinstituten doen goed mee: het RIVM
en TNO zijn grote spelers. Andere, al dan niet
commerciële onderzoeksinstellingen zoals NIZO
Food Research, het LUMC en het UMCU volgen op
enige afstand.
Een substantieel gedeelte van de Nederlandse
deelnemers is industrie. In Europa is slechts 14%
MKB, in Nederland is dit 24%. Ten opzichte van
KP5 is de industrie een grotere rol gaan spelen.
Unilever is de enige Nederlandse multinational die
op grote schaal deelneemt aan KP6. Andere grote
bedrijven zoals Nutreco, Numico, Syngenta, HZCP,
Campina en FCDF zijn in Nederland partijen die
veel onderzoek uitvoeren op het gebied van
Voedselkwaliteit en -veiligheid, maar deze partijen
spelen in het kaderprogramma een beperkte rol.
De deelname van Nederlandse MKB (13%) blijft
P R O J E C T I N D I E N I N G E N
O N D E R D E E L B U D G E T A A N TA L S U C C E S V O L L E S U C C E S
( I N M L N . € ) I N D I E N I N G E N I N D I E N I N G E N P E R C E N TA G E
N L * E U N L * E U N L E U
FP6-2002-Food-1 167 11 211 7 37 64% 18%
FP6-2003-Food-2 201 21 263 7 40 33% 15%
FP6-2002-ACC-SSA-Food 4 n.b. 24 n.b. 3 - 15%
FP6-2004-Food-3 216 21 310 8 38 38% 12%
FP6-2005-Food-4 125 8 298 3 35 38% 12%
FP6-2006-TTC-TU-TP5 2,5 n.b. n.b. n.b. n.b. - -
Totaal 716 61 1106 25 153 41% 14%
* Nederlandse partij is coördinator
P A R T I C I P AT I E
O N D E R D E E L B U D G E T A A N TA L S U C C E S V O L L E S U C C E S
( I N M L N . € ) P A R T I C I P AT I E S P A R T I C I P AT I E S P E R C E N TA G E
N L E U N L E U N L E U
FP6-2002-Food-1 167 181 3079 60 666 34% 35%
FP6-2003-Food-2 201 n.b. n.b. 71 1028 - -
FP6-2002-ACC-SSA-Food 4 n.b. n.b. n.b. n.b. - -
FP6-2004-Food-3 216 n.b. n.b. 66 837 - -
FP6-2005-Food-4 125 155 2892 44 625 28% 22%
FP6-2006-TTC-TU-TP5 2,5 n.b. n.b. n.b. n.b. - -
TOTAAL* 716 336 5971 104 1291 31% 22%
* op basis van call 1 en 4
3534
D E E L N A M E P E R C E N TA G E E U P A R T I C I P A N T E N N A A R T Y P E O R G A N I S AT I E B I N N E N S U C C E S V O L L E P R O J E C T E N
O N D E R D E E L I N D U S T R I E U N I V E R S I T E I T O N D E R Z O E K S - A N D E R S W A A R V A N
O R G A N I S AT I E M K B
FP6-2002-Food-1 7% 38% 41% 14% 13%
FP6-2003-Food-2 16% 33% 37% 13% 20%
FP6-2002-ACC-SSA-Food n.b. n.b. n.b. n.b. n.b.
FP6-2004-Food-3* 15% 30% 41% 14% 20%
FP6-2005-Food-4* 16% 31% 36% 17% 21%
FP6-2006-TTC-TU-TP5 n.b. n.b. n.b. n.b. n.b.
Totaal 14% 33% 39% 14% 19%
* SSA participanten zijn onbekend
V E R D E L I N G S U C C E S V O L L E E U P R O J E C T E N N A A R T Y P E
O N D E R D E E L I P / N O E S T R E P / C A S S A
FP6-2002-Food-1 12 12 12
FP6-2003-Food-2 12 19 9
FP6-2002-ACC-SSA-Food 3
FP6-2004-Food-3 9 20 9
FP6-2005-Food-4 9 14 14
FP6-2006-TTC-TU-TP5 n.b.
Totaal 42 65 47
iets achter bij de rest van Europa (19%).
Door de reeds sterke vertegenwoordiging van
Nederland in de consortia is niet gezocht naar
verdere participatie van Nederlands MKB’ers.
Daarnaast geven veel MKB-ers in Nederland aan
niet geïnteresseerd te zijn in KP6 vanwege de
hoge administratieve lasten en de langdurige
procedures.
Opvallend
Noch binnen het thema Voedselkwaliteit- en
veiligheid, noch elders in het KP was aandacht
voor onderzoek naar landbouw, consumenten,
non-food gewassen en witte biotechnologie.
In KP7 zal dit wel een plaats krijgen.
KP6 was nogal gericht op fundamenteel
onderzoek; daar zal in KP7 ook verandering in
komen, met meer kansen voor de industrie.
Een aantal organisaties hebben een leidende
rol genomen in de Europese Technologie
Platformen. Daaruit blijkt hun interesse voor een
grote rol in KP7.
3736
Binnen CONCERTO wordt gestreefd naar duurzame
en geïntegreerde energiesystemen in woonwijken.
CIVITAS streeft naar innovatieve en duurzame
transportoplossingen in steden.
DG-Research voerde het ML-gedeelte uit (438
miljoen euro). Deze ML projecten dragen bij aan
de Europese energiedoelstellingen ná 2010, en
hebben daardoor vaak een fundamenteler karakter
dan de KM projecten. Voor Nederland belangrijke
ML-onderwerpen waren o.a. brandstofcellen,
energiedragers (met name waterstof en
elektriciteit), duurzame energie (o.m. PV, wind en
biomassa), opslag en afvang van CO2 en socio-
economische aspecten.
Projectindieningen
In KP6 zijn, met een gemiddeld succespercentage
van 44%, Nederlandse coördinatoren zeer
succesvol in projectaanvragen op het onderdeel
energie. Terwijl hun Europese collega’s dat in
slechts een kwart van de aanvragen lukte (26%).
Het onderdeel ‘Duurzame energiesystemen’ in KP6
is opgebouwd uit twee componenten: korte- en
middellange termijn onderzoek (KM) en
middellange- en lange termijn onderzoek (ML). Het
totale budget voor deze prioriteit, 819 miljoen
euro, is nagenoeg gelijk verdeeld geweest over de
twee onderdelen.
DG-TREN (transport en energie) was verant-
woordelijk voor de uitvoering van het KM-gedeelte
(382 miljoen euro). KM projecten dienen bij te
dragen aan het bereiken van Europese energie-
doelstellingen vóór 2010. Het programma is vooral
implementatiegericht, daarom bestaan KM-
projecten ook voor circa 80% uit
demonstratieactiviteiten.
Binnen KM lag de nadruk op kosteneffectiviteit
van duurzame energie, grootschalige integratie,
poligeneratie, eco-gebouwen en alternatieve
motorbrandstoffen. Daarnaast zijn twee grote
initiatieven gelanceerd, CONCERTO en CIVITAS II
waarin Nederland goed scoorde.
Prioriteit 6.1
Duurzame energiesystemen
Participaties
Met 757 van de 13.687 participaties heeft
Nederland een participatieaandeel van 6%. Dit is
lager dan in KP5, waarin dit aandeel nog op 10%
lag.
In vergelijking met KP5 is de slaagkans van een
project dat door een Nederlandse partij is
ingediend nagenoeg gelijk gebleven.
Inmiddels worden van de in totaal 288 succesvolle
projecten er 29 (10%) gecoördineerd door een
Nederlandse partij. Van de 71 IP’s en NoE’s
coördineert Nederland er 11, alle IP’s.
P R O J E C T I N D I E N I N G E N
O N D E R D E E L B U D G E T A A N TA L S U C C E S V O L L E S U C C E S
( I N M L N . € ) I N D I E N I N G E N I N D I E N I N G E N P E R C E N TA G E
N L * E U N L * E U N L * E U
FP6-2002-ENERGY-1 205 12 238 3 49 25% 21%
FP6-2003-ENERGY-2 4 1 28 0 4 - 14%
FP6-2004-ENERGY-3 190 16 199 6 52 38% 26%
FP6-2005-ENERGY-4 20 8 64 5 32 63% 50%
FP6-2003-ACC-SSA-ENERGY 0,5 n.b. n.b. 0 3 - -
FP6-2004-Hydrogen-1 14 0 11 0 6 - 55%
FP6-2004-Hydrogen-2 4,5 0 3 0 2 - 67%
FP6-2002-TREN-1 55 9 113 1 22 11% 20%
FP6-2003-TREN-2 109 5 73 2 19 40% 26%
FP6-2004-TREN-3 92 4 177 4 39 100% 22%
FP6-2005-TREN-4 126 11 230 8 60 73% 26%
Totaal 819 66 1136 29 288 44% 25%
* Nederlandse partij is coördinator
P A R T I C I P AT I E S
O N D E R D E E L B U D G E T A A N TA L S U C C E S V O L L E S U C C E S
( I N M L N . € ) P A R T I C I P AT I E S P A R T I C I P AT I E S P E R C E N TA G E
N L E U N L E U N L E U
FP6-2002-ENERGY-1 205 227 3779 58 905 26% 24%
FP6-2003-ENERGY-2 4 2 151 0 26 0% 17%
FP6-2004-ENERGY-3 190 157 2479 61 843 39% 34%
FP6-2005-ENERGY-4 20 46 613 n.b. n.b. - -
FP6-2003-ACC-SSA-ENERGY** 0,5 n.b. n.b. n.b. n.b. - -
FP6-2004-Hydrogen-1 14 6 133 1 82 17% 62%
FP6-2004-Hydrogen-2 4,5 2 78 2 53 100% 68%
FP6-2002-TREN-1 55 93 1477 24 276 26% 19%
FP6-2003-TREN-2 109 37 961 19 376 51% 39%
FP6-2004-TREN-3 92 76 1713 25 452 33% 26%
FP6-2005-TREN-4 126 111 2303 19 588 17% 26%
Totaal 819 757 13.687 209 3601 28% 26%
3938
D E E L N A M E P E R C E N TA G E E U P A R T I C I P A N T E N N A A R T Y P E O R G A N I S AT I E B I N N E N S U C C E S V O L L E P R O J E C T E N
O N D E R D E E L I N D U S T R I E U N I V E R S I T E I T O N D E R Z O E K S - A N D E R S W A A R V A N
O R G A N I S AT I E M K B
FP6-2002-ENERGY-1 32% 23% 32% 13% 22%
FP6-2003-ENERGY-2 19% 50% 8% 23% 19%
FP6-2004-ENERGY-3 36% 34% 21% 9% 18%
FP6-2005-ENERGY-4 26% 37% 25% 12% 22%
FP6-2004-Hydrogen-1 60% 21% 17% 2% 15%
FP6-2004-Hydrogen-2 40% 40% 11% 9% 25%
FP6-2002-TREN-1 23% 28% 20% 29% 27%
FP6-2003-TREN-2 15% 7% 9% 68% 28%
FP6-2004-TREN-3 37% 22% 10% 31% 35%
FP6-2005-TREN-4 27% 18% 12% 43% 33%
Totaal 31% 25% 20% 24% 25%
V E R D E L I N G S U C C E S V O L L E E U P R O J E C T E N N A A R T Y P E
O N D E R D E E L I P N O E C A S S A S T R E P
FP6-2002-ENERGY-1 14 4 5 6 20
FP6-2003-ENERGY-2 - - 1 3 -
FP6-2004-ENERGY-3 14 1 6 - 31
FP6-2005-ENERGY-4 2 - 4 12 14
FP6-2003-ACC-SSA-ENERGY - - - 3 -
FP6-2004-Hydrogen-1 2 - - - 4
FP6-2004-Hydrogen-2 2 - - - -
FP6-2002-TREN-1 7 - 3 3 9
FP6-2003-TREN-2 17 - 0 2 0
FP6-2004-TREN-3 10 - 2 12 15
FP6-2005-TREN-4 9 - 3 21 27
Totaal 77 5 24 59 120
In maar liefst 42% van alle goedgekeurde energie
projecten zijn één of meerdere Nederlandse
partijen vertegenwoordigd. In alle NoE’s zijn
Nederlandse organisaties vertegenwoordigd,
terwijl in ruim de helft van de IP’s Nederlandse
organisaties deelnemen. Ook in de overige
projecttypen is de betrokkenheid van Nederland
hoog.
Financieël gezien zit Nederland wel stevig in
het zadel. Blijkbaar hebben de Nederlandse
organisaties een belangrijke rol in de projecten
waarin zijn participeren.
Opvallend is bovendien de slaagkans bij het
CONCERTO programmaonderdeel. Er waren twaalf
Nederlandse gemeenten vertegenwoordigd in
ingediende CONCERTO projecten. Uiteindelijk zijn
negen van hen uitgenodigd voor
onderhandelingen. Nederlandse gemeenten
spelen blijkbaar met hun energiebeleid goed in op
de vragen binnen CONCERTO.
De top-10 van deelnemende partijen in Nederland
ziet er als volgt uit:
1. ECN
2. TNO
3. Technische Universiteit Delft
4. Ecofys BV
5. Shell
6. KEMA
7. Hexion BV
8. Universiteit utrecht
9. BTG – Biomass Technology Group BV
10. Agrotechnology & Food Innovation BV
Typering Nederlandse organisaties
Evenals in KP5 is het ook in KP6 opvallend dat
ongeveer de helft van de participaties op naam
komt van industriële bedrijven en MKB-ers. De
onderzoeksinstellingen nemen deel voor ca. 28%,
de universiteiten voor 12% en het overblijvende
deel (9%) wordt door andere partijen waaronder
locale overheden ingevuld.
Opvallend is dat de top-3 ingenomen wordt door
twee onderzoeksinstellingen en één universiteit,
terwijl juist de industriële partijen in de helft van
alle projecten vertegenwoordigd zijn. Dit is te
verklaren doordat slechts drie onderzoeks-
instellingen (ECN, TNO en A&F BV) 28% van de
deelnames aan projecten voor hun rekening
nemen, terwijl de industriële partijen de buit
verdelen over 77 verschillende organisaties.
Dit is ook duidelijk zichtbaar in de budget-
verdeling over de verschillende typen organisaties
in Nederland: 36% van het Nederlandse budget
gaat naar deze drie onderzoeksinstellingen, terwijl
de 77 industriële partners gezamenlijk een bijna
even groot aandeel (40%) hebben.
Opvallend
Nederlandse organisaties zijn prominent
vertegenwoordigd in de prioriteit Duurzame
energiesystemen en vormen een geliefde
consortiumpartner voor andere Europese landen.
Er wordt met name samengewerkt met de landen
direct om ons heen: Duitsland en Groot-Brittannië,
maar ook met België en Denemarken wordt
regelmatig samengewerkt.
De (wetenschappelijke) kwaliteit van het
Nederlandse energieonderzoek blijkt van hoog
niveau te zijn, omdat de Nederlandse organisaties
zeer succesvol zijn binnen KP6. Ook sluit het
nationale energiebeleid goed aan bij het Europese
beleid. Er zijn parallellen tussen de Nederlandse
energie onderzoeksstrategie en de onderwerpen
in KP6. Hierdoor is het mogelijk om nationale
vraagstukken op internationaal niveau aan te
pakken. Dit betekent vaak een efficiënter gebruik
van de beschikbare kennis en middelen.
Door de unieke positie van Nederland op
energiegebied, met zowel een sterk innovatieve
industrie (inclusief –MKB’s) als een aantal zeer
gerenommeerde onderzoeksinstellingen en
universiteiten, mag verondersteld worden dat
Nederland optimaal voorgesorteerd is voor
succesvolle deelname aan KP7.
C I T Y M O B I L
Citymobil is een Integrated Project dat door TNO wordt
gecoördineerd, en waaraan 28 partners uit Europa deel-
nemen. Dit project gaat de komende vijf jaar een aantal
grote stappen zetten op weg naar het ideaalplaatje van
probleemloos stedelijk vervoer, door middel van automa-
tisering. In Citymobil zal op technologisch gebied vooral
gewerkt worden aan de verbetering van de huidige
obstakeldetectietechnieken. Maar daarnaast is Citymobil
vooral gericht op drie grote demonstraties van implemen-
tatie van nieuwe systemen, met de bedoeling om perma-
nent te blijven bestaan. De eerste demonstratie vindt
plaats op Heathrow met een Personal Rapid Transit
systeem. De tweede demonstratie bestaat uit een halfauto-
matisch bussysteem voor de Spaanse stad Castellón. De
derde demonstratie komt in Rome met speciale vrije
banen voor automatische voertuigen.
4140
Onderzoek en ontwikkeling op het gebied van
Sustainable Surface Transport, modaliteiten over
weg, spoor en water, is binnen het Zesde
Kaderprogramma verdeeld over de volgende
onderwerpen:
• Ontwikkeling van milieuvriendelijke
vervoerssystemen en -middelen
- Nieuwe technologieën en concepten voor alle
vormen van oppervlaktevervoer (over de weg,
per spoor en over water).
- Geavanceerde ontwerp- en
productietechnieken.
• Veiliger, doelmatiger en concurrerender maken
van spoor- en zeevervoer
- Ontwikkeling van technologieën voor een
evenwichtiger verdeling en integratie van de
verschillende vervoervormen waarbij meer
vervoer over spoor en water wordt
nagestreefd.
- Verbetering van de veiligheid van het vervoer
over de weg, het spoorvervoer en het vervoer
over water en het vermijden van
verkeerscongestie.
Typerend aan de thematische prioriteit ‘Transport’
in KP6 is de sterke link met andere prioriteiten:
intelligente transportsystemen en -infrastructuur
in het IST-programma, het Europese satelliet-
navigatiesysteem Galileo in het aeronautics-
programma en duurzame energiebronnen in het
energie-programma.
In de periode van maart 2003 t/m december 2005
konden projecten worden ingediend in zeven
verschillende oproepen. De oproepen zijn
verdeeld over 2 Directoraten Generaal (DG) van de
Europese Commissie, te weten DG Transport en
Energie (TREN) en DG Research (RTD), waarbij de
TREN-oproepen een meer korte termijn karakter
Prioriteit 6.2
Transport
hebben, terwijl de RTD-oproepen lange termijn
onderzoek betreffen.
In totaal had het onderwerp Sustainable Surface
Transport in het Zesde Kaderprogramma een
budget van 649 miljoen euro ter beschikking.
De tweede oproep van het demonstratie-
programma CIVITAS (CIty-VITAlity-Sustainability)
voor duurzaam transport in steden viel ook onder
het programma Sustainable Surface Transport in
oproep 2A.
Projectindieningen
In totaal zijn er in het Transport programma 619
projectvoorstellen ingediend, waarvan 44 met
projectcoördinatoren uit Nederland (7,1%).
Uiteindelijk waren 200 voorstellen succesvol
(slagingspercentage 32%) waarvan 15 getrokken
door een Nederlandse coördinator (slagings-
percentage 34%). Uiteindelijk is Nederland in 7,5%
van alle ingediende projecten coördinator.
In totaal worden 4 IP’s en 2 NoE’s gecoördineerd
door een Nederlandse partij (zie onderstaande
tabel):
Participaties
In totaal hebben 202 Nederlandse partijen
deelgenomen aan succesvolle projectvoorstellen.
Ten opzichte van het aantal indieningen van
519 betekent dit een succespercentage van 39%.
EU gemiddeld is dit 40%. Het grootste aandeel van
deze participaties is in STREP’s (93). Slechts
8 Nederlandse partijen doen mee in NoE’s.
Nederland heeft in totaal een participatieaandeel
van 6% van alle succesvolle participaties.
Belangrijke onderwerpen voor Nederland waren
maritiem, logistiek en verkeersveiligheid.
Voornamelijk in deze velden heeft Nederland een
goede participatie weten te bewerkstelligen.
Belangrijke spelers in het Transportprogramma
zijn vanuit Nederland: Marin, TNO, NEA, SWOV,
Ecorys, Adviesdienst Verkeer en Vervoer en de
technische universiteiten.
N A A M T I T E L C O Ö R D I N AT O R T Y P E P R O J E C T
APROSYS Advanced Protection Systems TNO IP
APSN Network of Excellence on advanced passive safety TNO NoE
CITYMOBIL Towards Advanced Road Transport for the Urban Environment TNO IP
HTA An Alliance to Enhance the Maritime Testing Infrastructure Marin NoE
in the EU
MARNIS Maritime Navigation and Information Services Ministerie van Verkeer en IP
Waterstaat, Adviesdienst
Verkeer en Vervoer
RETRACK Reorganisation of Transport Networks by Advanced TNO IP
Rail Freight Concepts
4342
P R O J E C T I N D I E N I N G E N
O N D E R D E E L B U D G E T A A N TA L S U C C E S V O L L E S U C C E S
( I N M L N . € ) I N D I E N I N G E N I N D I E N I N G E N P E R C E N TA G E
N L * E U N L * E U N L E U
Oproep 1A TREN 39 4 50 1 17 25% 34%
Oproep 1B RTD 170 7 100 5 40 71% 40%
Oproep 2A TREN 48 1 53 1 21 10% 40%
Oproep 2B RTD 150 8 161 1 49 13% 30%
Oproep 3A TREN 56 7 73 1 15 14% 21%
Oproep 3B RTD 150 13 149 5 49 38% 33%
Oproep 4A TREN 36 4 33 1 9 25% 27%
Totaal 649 44 619 15 200 34% 32%
* Nederlandse partij is coördinator
P A R T I C I P AT I E S
O N D E R D E E L B U D G E T A A N TA L S U C C E S V O L L E S U C C E S
( I N M L N . € ) P A R T I C I P AT I E S P A R T I C I P AT I E S P E R C E N TA G E
N L E U N L E U N L E U
Oproep 1A TREN 39 59 954 35 369 59% 39%
Oproep 1B RTD 170 85 1607 48 793 56% 49%
Oproep 2A TREN 48 31 556 13 254 42% 46%
Oproep 2B RTD 150 113 1950 33 738 29% 38%
Oproep 3A TREN 56 62 960 25 281 40% 29%
Oproep 3B RTD 150 119 1873 36 727 30% 39%
Oproep 4A TREN 36 50 556 12 182 33% 24%
Totaal 649 519 8456 202 3344 39% 40%
D E E L N A M E P E R C E N TA G E E U P A R T I C I P A N T E N N A A R T Y P E O R G A N I S AT I E B I N N E N S U C C E S V O L L E P R O J E C T E N
O N D E R D E E L I N D U S T R I E U N I V E R S I T E I T O N D E R Z O E K S - A N D E R S W A A R V A N
O R G A N I S AT I E M K B
Oproep 1A TREN 20% 19% 27% 34% 32%
Oproep 1B RTD 39% 27% 20% 14% 22%
Oproep 2A TREN 15% 19% 11% 55% 31%
Oproep 2B RTD 45% 16% 17% 22% 27%
Oproep 3A TREN 10% 22% 23% 45% 43%
Oproep 3B RTD 42% 17% 21% 20% 30%
Oproep 4A TREN 16% 13% 17% 54% 36%
Totaal 33% 20% 20% 27% 29%
V E R D E L I N G S U C C E S V O L L E E U P R O J E C T E N N A A R T Y P E
O N D E R D E E L I P N O E C A S S A S T R E P
Oproep 1A TREN 5 0 4 1 7
Oproep 1B RTD 8 4 5 0 23
Oproep 2A TREN 7 0 5 5 4
Oproep 2B RTD 9 1 8 5 26
Oproep 3A TREN 3 0 4 5 3
Oproep 3B RTD 8 1 10 0 30
Oproep 4A TREN 3 0 1 1 4
Totaal 43 6 37 17 97
Typering organisaties
In Europa is ongeveer 33% van de participanten
uit de industrie afkomstig. In de calls van DG RTD
ligt dit percentage rond de 40%. Universiteiten en
onderzoeksinstituten zijn samen goed voor 40%.
Opvallend is het hoge aandeel MKB deelname
van 29%.
4544
Voor het thema 6.3 ‘Klimaatverandering en
ecosystemen’ van KP6 zijn er in totaal vier
oproepen geweest. De onderzoeksactiviteiten
binnen dit thema hebben als doel het versterken
van de wetenschappelijke en technologische
capaciteiten die Europa nodig heeft om
klimaatverandering te beheersen, ecosystemen te
behouden en biodiversiteit te beschermen. Het
totale budget voor deze oproepen was ongeveer
760 miljoen euro. Het thema milieu bestaat uit
negen onderzoeksonderwerpen. De area’s waar
Nederland een grote rol in speelt zijn “water cycle,
including soil-related aspects” en “strategies for
sustainable land management, including coastal
zones, agricultural land and forests”.
In de loop van KP6 hebben zich ook enkele
veranderingen voorgedaan. Bij de tweede oproep
is begonnen met de invoering van een tweestaps-
procedure voor nieuwe instrumenten (IP’s en
Prioriteit 6.3
Klimaatverandering en ecosystemen
De participatie van het MKB is gaandeweg het
kaderprogramma licht gestegen. Bij de andere
deelnemende organisatietypen is geen grote
verandering opgetreden.
Van de succesvolle projecten is ook gekeken tot
welk instrument ze behoren. Nederland doet
binnen dit thema mee aan ongeveer 89% van
de IP projecten, aan alle NoE’s, 90% van de CA’s,
26% van de SSA’s en 42% van de STREP’s.
Participaties
Nederlandse deelnemers, verdeeld over
verschillende projecten, hebben 902 keer deel-
genomen aan een projectaanvraag. Van de 902
deelnemers waren 255 partners succesvol. Het
gemiddelde succespercentage voor Nederland
komt daarmee op 28%. Dit is 4 procentpunt
meer dan het Europese gemiddelde.
Typering organisaties
De Nederlandse partijen die hebben deelgenomen
zijn voor het het grootste deel universiteiten (35%)
en onderzoeksinstellingen (44%). Het percentage
van deelnemende industriële partijen is 7% en dus
relatief laag. De rest van de deelnemende partijen
bestaat uit overheidsinstellingen en andere
organisaties. Het percentage dat zij vertegen-
woordigen is 14%. Nederland wijkt in dit
opzicht niet veel af van het getoonde Europese
gemiddelde.
NoE’s). In fase 1 werd gekeken of het voor-stel zou
voldoen aan de algemene doelstellingen van het
thema. Als een projectvoorstel deze ronde was
doorgekomen, ging het naar fase 2 en kon een
volledig projectvoorstel worden geschreven. Deze
veranderingen hebben ervoor gezorgd dat de
drempel om een voorstel te schrijven beduidend
lager werd en werkten heel motiverend.
Projectindieningen
In totaal werden binnen deze prioriteit 1183
projectvoorstellen ingediend bij de Europese
Commissie, waaronder 76 (6,4%) met een
Nederlandse coördinator. Van de ingediende
projectvoorstellen zijn in totaal 206 projecten
goedgekeurd, waarvan 20 (10%) projecten met
een Nederlandse coördinator. Het gemiddelde
succespercentage van de Nederlandse indieningen
binnen pioriteit 6.3 bedraagt 26%.
P R O J E C T I N D I E N I N G E N
O N D E R D E E L B U D G E T A A N TA L S U C C E S V O L L E S U C C E S
( I N M L N . € ) I N D I E N I N G E N I N D I E N I N G E N P E R C E N TA G E
N L * E U N L * E U N L E U
call 1 170 14 188 5 39 36% 21%
call 2 180 20 372 2 49 10% 13%
call 3 205 25 306 8 43 32% 14%
call 4 205 17 317 5 61 29% 19%
Totaal 760 76 1183 20 192 26% 16%
* Nederlandse partij is coördinator
P A R T I C I P AT I E S
O N D E R D E E L B U D G E T A A N TA L S U C C E S V O L L E S U C C E S
( I N M L N . € ) P A R T I C I P AT I E S P A R T I C I P AT I E S P E R C E N TA G E
N L E U N L E U N L E U
call 1 170 190 3521 62 1117 33% 32%
call 2 180 317 6203 53 902 17% 15%
call 3 205 206 3410 64 721 31% 21%
call 4 205 189 3572 76 1193 40% 33%
Totaal 760 902 16.706 255 3933 28% 24%
4746
D E E L N A M E P E R C E N TA G E E U P A R T I C I P A N T E N N A A R T Y P E O R G A N I S AT I E B I N N E N S U C C E S V O L L E P R O J E C T E N
O N D E R D E E L I N D U S T R I E U N I V E R S I T E I T O N D E R Z O E K S - A N D E R S W A A R V A N
O R G A N I S AT I E M K B
call 1 7% 40% 40% 13% -
call 2 7% 39% 41% 13% 13%
call 3 8% 38% 40% 14% 14%
call 4 7% 36% 42% 15% 16%
Totaal 7% 38% 41% 14% 14%
V E R D E L I N G S U C C E S V O L L E E U P R O J E C T E N N A A R T Y P E
O N D E R D E E L I P N O E C A S S A S T R E P
call 1 8 4 2 11 14
call 2 14 1 1 17 16
call 3 9 2 3 11 18
call 4 15 1 6 10 29
Totaal 46 8 12 49 77
4948
De sluitingsdatum voor Citizens -1 en -2 was
15 april 2003 en voor Citizen -3, 10 december 2003
De tweede oproep is eveneens in drie delen
gesplitst:
• Citizens – 4:
Networks of Excellence (NoE) en Integrated
Projects (IP)
60 miljoen euro
• Citizens - 5:
Specific Targeted Research Projects (STREP) en
Coordination Actions (CA)
52 miljoen euro
• Citizens - 6:
Specific Support Actions (SSA)
4 miljoen euro
De sluitingsdatum voor deze drie delen was
13 april 2005.
Participaties
C i t i z e n s – 1
Binnen Citizens-1, alleen bestemd voor NoE’s en
IP’s, zijn er 71 voorstellen binnengekomen,
waarvan er 64 geschikt waren voor evaluatie.
Nederland deed aan 63 van de geëvalueerde
voorstellen mee en 15 Nederlandse organisaties
staan op de lijst van goedgekeurde voorstellen.
C i t i z e n s – 2
In deze oproep, voor de traditionele instrumenten,
zijn er 200 voorstellen ontvangen waarvan er 194
geschikt waren voor evaluatie. Per onderzoeks-
gebied worden ongeveer 2 voorstellen
gehonoreerd.
Nederland deed aan 82 voorstellen mee en staat in
27 daarvan op de lijst met goedgekeurde
voorstellen.
Prioriteit 7
Burgers en bestuur in eenkennismaatschappij
Door middel van thema 7 van het Zesde
Kaderprogramma, ‘Burgers en bestuur in een
kennismaatschappij’, is invulling gegeven aan de
mobilisatie van de Europese onderzoekscapaciteit,
op het gebied van politiek, economie, sociale
wetenschappen en geesteswetenschappen. Deze
mobilisatie is nodig om in Europa wederzijds
begrip te kweken, enerzijds over de opkomst van
de kennismaatschapij en nieuwe vormen van
burgerschap, anderzijds tussen burgers en
instellingen.
De eerste oproep van ‘Burgers en bestuur in een
kennismaatschappij’ is in drie delen gesplitst:
• Citizens - 1:
Networks of Excellences en Integrated Projects
20 miljoen euro
• Citizens - 2:
Specific Targeted Research Projects (STREP) en
Coordination Actions (CA)
33 miljoen euro
• Citizens - 3:
Networks of Excellences en Integrated Projects
48 miljoen euro
C i t i z e n s – 3
In Citizens – 3 zijn er 183 voorstellen ontvangen
door de Europese Commissie, waarvan er 168 voor
evaluatie in aanmerking kwamen. Verreweg de
meeste voorstellen waren ingediend in het
onderdeel ‘Burgerschap en identiteiten in Europa’.
22 voorstellen werden positief geëvalueerd: 11
NoE’s en 11 IP’s. In 9 voorstellen hiervan komen
ook Nederlandse organisaties in aanmerking voor
subsidie; van 1 voorstel is een Nederlander de
coördinator.
C i t izens – 4
Voor het eerst in het KP6-programma ‘Burgers en
bestuur in een kennismaatschappij’ kon door
middel van een tweestapsprocedure worden
ingediend. In de eerste fase werden 98 voorstellen
ontvangen – alleen een opzet van een voorstel van
maximaal 25 pagina’s . Hiervan werden er 36
uitgenodigd om hun voorstel verder uit te werken.
De voorkeur van de meeste indieners ging naar de
projectvorm ‘Integrated Projects’. 30 van de 81 IP’s
werden uitgenodigd voor de tweede stap, terwijl
slechts 6 van de 17 Networks of Excellence door
mochten naar de tweede ronde.
34 volledige voorstellen werden ontvangen op de
sluitingsdatum 26 oktober 2005. 41% van de
voorstellen die hiertoe waren uigenodigd haalde
alle ‘thresholds’.
De meeste voorstellen werden ingediend in het
onderzoeksthema ‘Betrekkingen tussen
arbeidsmarkt, werkgelegenheid en sociale
voorzieningen’.
P R O J E C T I N D I E N I N G E N
O N D E R D E E L B U D G E T A A N TA L S U C C E S V O L L E S U C C E S
( I N M L N . € ) I N D I E N I N G E N I N D I E N I N G E N P E R C E N TA G E
N L * E U N L * E U N L E U
Citizens 1 20 4 64 1 5 25% 7%
Citizens 2 33 8 194 4 39 50% 20%
Citizens 3 48 9 168 1 22 11% 6%
Citizens 4 60 5 34 1 14 20% 41%
Citizens 5 52 7 92 2 52 29% 19%
Citizens 6 4 4 32 2 15 40% 47%
Totaal 217 37 584 11 147 29% 17%
* Nederlandse partij is coördinator
P A R T I C I P AT I E S
O N D E R D E E L B U D G E T A A N TA L S U C C E S V O L L E S U C C E S
( I N M L N . € ) P A R T I C I P AT I E S P A R T I C I P AT I E S P E R C E N TA G E
N L E U N L E U N L E U
Citizens 1 20 63 1439 24 367 38% 26%
Citizens 2 33 70 1488 21 384 30% 26%
Citizens 3 48 156 4021 26 419 17% 10%
Citizens 4 60 30 608 12 227 40% 37%
Citizens 5 52 119 2500 34 523 29% 21%
Citizens 6 4 5 168 2 99 40% 59%
Totaal 217 443 10.224 119 2019 27% 20%
5150
C i t i z e n s - 5
In citizens 5 kwamen er 92 voorstellen voor
evaluatie in aanmerking. Met 52 hiervan werden
uiteindelijk contractonderhandelingen gevoerd.
Er werden twee keer zoveel STREPS als CA’s
ingediend. Veruit de meeste projectvoorstellen
werden ingediend in de thema’s ‘Maatschappelijke
trends, kwaliteit van leven en overheidsbeleid’ en
‘Waarden en godsdiensten in Europa’. Maar liefst
34 Nederlandse partijen waren in deze call
succesvol, waarvan 2 coördinatoren.
C i t i z e n s - 6
Deze call stond alleen open voor kleinschalige
projectvoorstellen. 15 van de 16 goedgekeurde
voorstellen kregen subsidie. Slechts een paar
Nederlandse partijen namen hieraan deel. Het
onderzoeksthema: ‘Bevordering van internationaal
onderzoek en beleidssamenwerking op het gebied
van sociale wetenschappen en geestes-
wetenschappen’ ontving de meeste indieningen.
Opvallend
De Europese Commissie was heel tevreden over de
kwaliteit van de binnengekomen voorstellen, en in
het bijzonder over de wijze waarop er invulling
aan de nieuwe instrumenten (NoE en IP) was
gegeven.
Nederland scoort boven het Europees gemiddelde
in dit programma, in het algemeen ging het
Europees gemiddelde omhoog in de tweede
oproepen (Citizens - 4 , - 5, - 6).
De Universiteit van Amsterdam diende de meeste
voorstellen in, gevolgd door de Universiteiten van
Tilburg en Utrecht. Onder de hoede van de
universiteit van Maastricht is het project REFLEX
gestart dat onderzoek doet naar de gewenste
competenties in het hoger onderwijs voor een
adequate functie in de kennismaatschappij.
5352
Het onderdeel Scientific Support for Policy (SSP)
financiert onderzoek ten behoeve van de
ontwikkeling en implementatie van Europees
beleid op het gebied van landbouw, visserij,
milieu, energie, transport, duurzame ontwikkeling
en cultureel erfgoed. Er zijn in de periode 2002-
2006 zes oproepen gepubliceerd, waarvan er twee
gericht waren op een specifiek onderwerp.
De tweede oproep was specifiek gericht op SARS
en mondiale pandemieën, en oproep 5A was
gericht op vogelgriep. Het budget voor de zes
oproepen bedroeg in totaal 416 miljoen euro.
In SSP worden alleen STREPs, CAs en SSAs
gesubsidieerd, de nieuwe instrumenten kwamen
niet in dit werkprogramma voor.
Projectindieningen
Nederland doet het goed in SSP, de gemiddelde
slaagkans voor een project met een Nederlandse
coördinator (58%) ligt aanzienlijk hoger dan het
Europees gemiddelde (36%). Door de Nederlandse
Beleidsondersteunend onderzoek
P R O J E C T I N D I E N I N G E N
O N D E R D E E L B U D G E T A A N TA L S U C C E S V O L L E S U C C E S
( I N M L N . € ) I N D I E N I N G E N I N D I E N I N G E N P E R C E N TA G E
N L * E U N L * E U N L E U
FP6-2002-SSP-1 149 22 211 18 83 82% 48%
FP6-2003-SSP-2-SARS 9 3 18 3 9 100% 50%
FP6-2003-SSP-3 83 29 237 14 78 48% 33%
FP6-2004-SSP-4 78 21 188 11 93 52% 49%
FP6-2005-SSP-5-A 77 37 340 19 102 51% 30%
FP6-2005-SSP-5-B-INFLUENZA 20 6 51 3 11 50% 22%
Totaal 416 118 1045 68 376 58% 36%
* Nederlandse partij is coördinator
Bij call FP6-2004-SSP-4 zijn 3 in-elligable proposals niet meegenomen in de analyse, over deze drie proposals zijn verdere details bekend
P A R T I C I P AT I E S
O N D E R D E E L B U D G E T A A N TA L S U C C E S V O L L E S U C C E S
( I N M L N . € ) P A R T I C I P AT I E S P A R T I C I P AT I E S P E R C E N TA G E
N L E U N L E U N L E U
FP6-2002-SSP-1 149 161 1981 77 1112 64% 56%
FP6-2003-SSP-2-SARS 9 11 165 8 90 73% 55%
FP6-2003-SSP-3 83 140 2075 48 761 34% 37%
FP6-2004-SSP-4 78 113 1656 68 835 60% 50%
FP6-2005-SSP-5-A 77 143 2606 67 872 47% 33%
FP6-2005-SSP-5-B-INFLUENZA 20 26 441 11 146 42% 33%
Totaal 416 594 8924 279 3816 47% 43%
V E R D E L I N G S U C C E S V O L L E E U P R O J E C T E N N A A R T Y P E *
O N D E R D E E L C A S S A S T R E P
FP6-2002-SSP-1 13 3 67
FP6-2003-SSP-2-SARS 0 0 8
FP6-2003-SSP-3 13 17 49
FP6-2004-SSP-4 13 31 49
FP6-2005-SSP-5-A 12 35 55
FP6-2005-SSP-5-B-INFLUENZA 2 0 9
Totaal 53 86 237
* Binnen dit programma konden geen ip’s of NoE’s worden ingediend.
onderzoekscultuur zijn Nederlandse onderzoekers
klaarblijkelijk beter dan hun collega’s uit andere
lidstaten in staat om projectvoorstellen te
schrijven die goed aansluiten bij de
onderzoeksvragen van Europese beleidsmakers.
Participaties
Gemiddeld was het percentage succesvolle
participaties door Nederlandse organisaties (47%),
hoger dan het Europese percentage van
succesvolle participaties (43%). In de loop van het
kaderprogramma is het verschil kleiner geworden.
Opvallend
Wat opvalt zijn de enorm goede prestaties van
Nederland in de SARS oproep. In gesprekken met
deelnemende Nederlandse partijen valt op dat de
interesse voor SARS onderzoek in Nederland, als
klein, dichtbevolkt doorvoerland met de mainports
Schiphol en Europoort zeer hoog is.
5554
INSIGHT, zijn in totaal 1134 voorstellen ingediend.
Deze grote belangstelling was mede ingegeven
door het feit dat dit programma ruimte bood voor
bottom-up gekozen onderwerpen. Onderzoekers
konden voorstellen indienen waarvoor geen plaats
was in thematische prioriteiten. Ook speelde
waarschijnlijk mee dat in de eerste fase alleen een
beknopt outline voorstel ingediend hoefde te
worden. Al met al zijn er uiteindelijk slechts 58
voorstellen gehonoreerd, hetgeen neerkomt op
een slagingspercentage van 5%. Zoals al
aangegeven is de grote schifting aangebracht in
de eerste outline fase; voor de volledige
voorstellen lag de slaagkans op ongeveer 33%.
Deze indiening in twee fasen heeft in het licht van
het grote aantal aanvragen goed gewerkt.
Het spaart indieners en evaluatoren veel werk en
de preselectie biedt een goede basis voor de
uiteindelijke selectie met een redelijke slaagkans.
Uit de evaluatierapporten bleek wel dat de
specifieke criteria voor ADVENTURE en INSIGHT
(geheel nieuw, uitdagend met grote potentiële
impact en risico’s) niet eenvoudig te beoordelen
waren. De meningen van de evaluatoren liepen
nogal eens uiteen over de vraag of een project
hier echt aan voldeed.
Bij PATHFINDER kon het aantal ingediende
voorstellen beperkt gehouden worden omdat de
projecten moesten passen in de aangegeven
onderwerpen. In de drie calls zijn in totaal 359
voorstellen beoordeeld en daarvan zijn er 74
succesvol. Het slagingspercentage ligt hier op
21%.
Participaties
De tabel toont het totaal aantal partijen dat
betrokken was bij de ingediende
projectvoorstellen en hoeveel daarvan uiteindelijk
deelnemen aan de succesvolle projecten en tevens
Het thema NEST (New and Emerging Science and
Technology) was een nieuw onderdeel in KP6 om
vernieuwend onderzoek te stimuleren dat buiten
de prioritaire thema’s ligt of door deze thema’s
heen snijdt.
NEST biedt enerzijds de mogelijkheid voor
onderzoekers om zelf bottom-up voorstellen in te
dienen (ADVENTURE en INSIGHT projecten) en
anderzijds de mogelijkheid om voorstellen in te
dienen die passen in enkele top down
vastgestelde onderwerpen (PATHFINDER
initiatieven).
ADVENTURE projecten zijn visionaire
onderzoeksprojecten met een hoog risico en grote
potentiële impact. INSIGHT projecten moeten
inzicht verschaffen in de mogelijke risico’s die
verbonden zijn aan nieuwe ontwikkelingen.
Voor deze projecten was vooral het instrument
STREP beschikbaar (naast in beperkte mate de
instrumenten CA en SSA die niet in de tabellen zijn
meegenomen). Bij de STREP voorstellen werd
gewerkt met een indiening in twee fasen. Voor
ADVENTURE en INSIGHT zijn drie calls
gepubliceerd en een totaalbudget voor de STREP’s
van 84 miljoen euro.
De PATHFINDER projecten waren ook voornamelijk
STREP’s, maar hiervoor geldt dat de indiening en
evaluatie in één ronde plaatsvond en dat de
onderwerpen moesten passen in de gekozen
onderwerpen. Deze onderwerpen waren: tackling
complexity, synthetic biology, what it means to be
human, measuring the impossible en cultural
dynamics.
Voor PATHFINDER zijn drie calls gepubliceerd met
een totaalbudget van 120 miljoen euro.
Projectindieningen
In de drie calls voor STREP’s in ADVENTURE en
NEST de aantallen Nederlandse deelnemers.
Nederlandse partijen waren relatief bescheiden
betrokken bij de indiening, maar waren wel
succesvoller dan gemiddeld. Per saldo komt
ongeveer 7% van de succesvolle deelnemers in het
NEST programma uit Nederland. Het financiële
aandeel voor Nederland komt uit op ca. 6%.
Vooral universiteiten en onderzoeksinstellingen
namen deel aan het NEST-programma. Dat is ook
niet verwonderlijk omdat NEST zich richtte op
fundamenteel onderzoek. NEST wordt in dat
opzicht ook beschouwd als een voorloper voor het
nieuwe programma voor Frontier Research van de
ERC in KP7.
P R O J E C T I N D I E N I N G E N
O N D E R D E E L B U D G E T A A N TA L S U C C E S V O L L E S U C C E S
( I N M L N . € ) I N D I E N I N G E N I N D I E N I N G E N P E R C E N TA G E
N L E U N L E U N L E U
A ADVENTURE/INSIGHT
Call A 28 n.b. 422 n.b. 21 n.b. 5%
Call B 28 n.b. 385 n.b. 19 n.b. 5%
Call C 28 n.b. 327 n.b. 18 n.b. 6%
Totaal 84 n.b. 1134 n.b. 58 n.b. 5%
B PATHFINDER
Call 1 35 n.b. 76 n.b. 23 n.b. 30%
Call 2 35 n.b. 68 n.b. 18 n.b. 26%
Call 3 50 n.b. 215 n.b. 33 n.b. 15%
Totaal 120 n.b. 359 n.b. 74 n.b. 21%
P A R T I C I P AT I E S
O N D E R D E E L B U D G E T A A N TA L S U C C E S V O L L E S U C C E S
( I N M L N . € ) P A R T I C I P AT I E S P A R T I C I P AT I E S P E R C E N TA G E
N L E U N L E U N L E U
A ADVENTURE/INSIGHT
Call A 28 94 2621 9 125 10% 5%
Call B 28 86 2244 7 111 8% 5%
Call C 28 83 1901 8 111 10% 6%
Totaal 84 263 6766 24 347 9% 5%
B PATHFINDER
Call 1 35 29 556 6 159 21% 29%
Call 2 35 32 463 7 111 22% 24%
Call 3 50 76 1482 22 228 29% 15%
Totaal 120 137 2501 35 498 26% 20%
5756
voor subsidie ook erg hoog. Binnen Cooperative
Research werden 3106 voorstellen ingediend en
binnen de tweede stap van Collective Research
263. Hiervan was respectievelijk 4% en 8%
afkomstig van Nederlandse coördinatoren.
De kwaliteit van de voorstellen is toegenomen
want het aantal voorstellen dat de drempel
passeerde is gestegen. Bij de laatste CRAFT-call
bijvoorbeeld zat 45% van alle Europese
projectvoorstellen boven de threshold. Dit
percentage is nog nooit zo hoog geweest. Helaas
was het beschikbare budget bij lange na niet
toereikend om alle goedgekeurde voorstellen te
financieren. De Europese slaagkans bij CRAFT is
gemiddeld 13%. De slaagkans van Nederlandse
coördinatoren is 6 procentpunt hoger. Bij de derde
call was hun slaagkans zelfs ruim 13 procentpunt
hoger. Bij Collective Research is de Europese
In KP6 was er 471 miljoen euro beschikbaar voor
de horizontale MKB-programma’s, waarvan 323
miljoen euro voor Cooperative Research (CRAFT),
verdeeld over vier calls, en 147 voor Collective
Research, verdeeld over drie calls.
Bij Cooperative Research kan een kleine groep
MKB’s uit verschillende Europese landen een
onderzoeksopdracht uitbesteden aan derden,
terwijl bij Collective Research de branche-
organisaties een intermediaire rol spelen en de
resultaten van het onderzoek via workshops en
training overdragen aan het MKB in hun specifieke
bedrijfstak.
Projectindieningen
Omdat beide programma’s de enige zijn die op de
behoeftes van het MKB zonder onderzoeks-
capaciteit zijn afgestemd, is het aantal aanvragen
Participatie van het MKB
Collective Research hebben een betere slaagkans
dan het Europees gemiddelde.
Participaties
Als we naar het aantal succesvolle participaties
van Nederlandse bedrijven en onderzoeks-
slaagkans 30% en die van Nederlandse
coördinatoren 38%. Bij twee van de drie calls is die
Nederlandse slaagkans zelfs 50%. Dat de slaagkans
bij Collective Research hoger ligt kan gedeeltelijk
worden toegerekend aan de tweestapsprocedure.
Door Nederland gecoördineerde projecten in
P R O J E C T I N D I E N I N G E N
O N D E R D E E L B U D G E T A A N TA L S U C C E S V O L L E S U C C E S
( I N M L N . € ) I N D I E N I N G E N I N D I E N I N G E N P E R C E N TA G E
N L * E U N L * E U N L E U
Cooperative Research
FP6-2002-SME-1 (29-04-2003) 95 29 652 5 122 17% 19%
FP6-2002-SME-1 (27-11-2003) 75,9 36 848 6 92 17% 11%
FP6-2003-SME-1 (21-10-2004) 77,5 29 848 7 92 24% 11%
FP6-2004-SME-COOP (14-09-2005) 75 18 758 3 85 17% 11%
Totaal 323,4 112 3106 21 391 19% 13%
Collective Research
FP6-2002-SME-2 stap 2 (24-06-2003) 40,3 4 49 2 24 50% 49%
FP6-2003-SME-2 stap 2 (14-09-2004) 42 8 105 4 21 50% 20%
FP6-2004-SME-COLL stap 2 (16-11-2005) 65 9 109 2 35 22% 32%
Totaal 147,3 21 263 8 80 38% 30%
* Nederlandse partij is coördinator
P A R T I C I P AT I E
O N D E R D E E L B U D G E T A A N TA L S U C C E S V O L L E S U C C E S
( I N M L N . € ) P A R T I C I P AT I E S P A R T I C I P AT I E S P E R C E N TA G E
N L E U N L E U N L E U
Cooperative Research
FP6-2002-SME-1 (29-04-2003) 95 253 5739 50 1092 20% 19%
FP6-2002-SME-1 (27-11-2003) 75,9 451 8966 56 825 12% 9%
FP6-2003-SME-1 (21-10-2004) 77,5 371 8087 60 890 16% 11%
FP6-2004-SME-COOP (14-09-2005) 75 274 7325 35 838 13% 11%
Totaal 323,4 1349 30.117 201 3645 15% 12%
Collective Research
FP6-2002-SME-2 stap 2 (24-06-2003) 40,3 53 920 14 500 26% 54%
FP6-2003-SME-2 stap 2 (14-09-2004) 42 110 2073 31 442 28% 21%
FP6-2004-SME-COLL stap 2 (16-11-2005) 65 132 2266 30 712 23% 31%
Totaal 147,3 295 5259 75 1654 25% 31%
5958
D E E L N A M E P E R C E N TA G E E U P A R T I C I P A N T E N N A A R T Y P E O R G A N I S AT I E
O N D E R D E E L M K B R T D I N S T E L L I N G I N D U S T R I E B R A N C H E O R G .
Cooperative Research
FP6-2002-SME-1 (29-04-2003) - - - -
FP6-2002-SME-1 (27-11-2003) 58% 34% 7% -
FP6-2003-SME-1 (21-10-2004) 57% 35% 8% -
FP6-2004-SME-COOP (14-09-2005) 57% 34% 9% -
TOTAAL 58% 34% 8% -
Collective Research
FP6-2002-SME-2 stap 2 (24-06-2003) - - - -
FP6-2003-SME-2 stap 2 (14-09-2004) - - - -
FP6-2004-SME-COLL stap 2 (16-11-2005) 47% 26% 0% 27%
TOTAAL 47% 26% 0% 27%
organisaties kijken, zien we dat Nederland bij
Cooperative Research bijna 3% hoger scoort dan
het Europese gemiddelde, en bij Collective
Research 6% lager (terwijl we in de call van
14-9-2004 wel 7% hoger scoren). Gezien de betere
slaagkans van Nederlandse coördinatoren dan die
van deelnemers is het aanhaken bij projecten van
buitenlandse coördinatoren minder succesvol.
Typering organisaties
Van alle Nederlandse deelnemers aan Cooperative
Research projecten is 60% MKB, 31% onderzoeks-
organisatie en 9% industrie. Bij de laatste call voor
Collective Research waren deze percentages 55%
MKB, 24% onderzoeksorganisatie en 21%
brancheorganisatie.
Meest succesvolle Nederlandse deelnemer is TNO
met deelname in 19 projecten, gevolgd door het
Nederlands Instituut voor Visserij Onderzoek, met
4 projecten.
De meeste voorstellen werden ingediend op het
gebied van ‘Nanotechnologie, materialen, en
productieprocessen’, gevolgd door respectievelijk
‘Levenswetenschappen’ en ‘Technologie voor de
informatiemaatschappij’.
P R O J E C T I N D I E N I N G E N
O N D E R D E E L B U D G E T A A N TA L S U C C E S V O L L E S U C C E S
( I N M L N . € ) I N D I E N I N G E N I N D I E N I N G E N P E R C E N TA G E
N L E U N L E U N L E U
DEV 146 n.b. 634 n.b. 84 - 13%
DEV/SSA-1 2 n.b. 190 n.b. 29 - 15%
MPC 62 n.b. 226 n.b. 51 - 23%
MPC/SSA-2 1 n.b. 98 n.b. 16 - 16%
WBC-1 13 n.b. 52 n.b. 12 - 23%
WBC/SSA-3 4 n.b. 39 n.b. 8 - 21%
WBC/SSA-3 NIC 4 n.b. n.b. n.b. n.b. - -
NIS-1 14 n.b. 108 n.b. 13 - 12%
TC-SSA 3 n.b. 45 n.b. 9 - 20%
ACC-SSA 20 n.b. 347 n.b. 26 - 7%
RusNIS/SSA-4 1 n.b. 143 n.b. 28 - 20%
CoMultiRTD/SSA-5 10 n.b. 80 n.b. 16 - 20%
Totaal 280 n.b 1962 n.b. 292 - 15%
6160
Projectindieningen
Over het aantal projecten met een Nederlandse
deelnemer of een coördinerende rol van
Nederland in INCO projecten zijn geen gegevens
bekend. Uit rapporten van de EC is wel duidelijk
geworden wat het totale succespercentage was in
Europa, namelijk 15%. Vooral het succes-
percentage in alle eerste calls lag hoog. Voor de
eerste MPC-call bijvoorbeeld lag dit op 28%. Het
succespercentage in alle tweede calls lag iets
lager, het succespercentage van de tweede MPC-
call was 17%. Het succespercentage in alle derde
calls lag nog iets lager dan in de tweede calls
behalve bij de MPC-call: die lag op 29%.
Het thema ‘International Cooperation (INCO)’
is gericht op activiteiten die tot doel hebben
derde landen (d.w.z. landen die geen EU-lidstaat
of geassocieerde lidstaat zijn) te betrekken bij
Europees onderzoek. Deze ‘Specific International
Cooperation Activities’ brengen internationale
samenwerking tot stand met geselecteerde
groepen landen (in het vervolg thema’s):
• Mediterranean Partner Countries (MPC);
• Developing Countries (DEV);
• Newly Independent States of the former Sovjet-
Union (NIS);
• Southwest Balkans (WBC).
Internationale samenwerkingparticipanten) flink aan interesse in bij alle
deelnemers, maar in de derde call (3000
participanten) is de deelname zelfs groter dan bij
de eerste call (2000 participanten). Ook de
Nederlandse belangstelling is in de tweede call
naar verhouding sterk gedaald.
Participaties
De tabel ‘Participaties’ laat het totaal aantal
deelnemers aan INCO projecten zien en het totaal
aantal Nederlandse deelnemers.
Het DEV-thema, van alle thema’s de meest
aantrekkelijke, levert in de tweede call (1000
P A R T I C I P AT I E S
O N D E R D E E L B U D G E T A A N TA L S U C C E S V O L L E S U C C E S
( I N M L N . € ) P A R T I C I P AT I E S P A R T I C I P AT I E S P E R C E N TA G E
N L E U N L E U N L E U
DEV 146 261 6256 41 950 16% 15%
DEV/SSA-1 2 29 850 7 164 24% 19%
MPC 62 34 2503 4 609 12% 24%
MPC/SSA-2 1 3 389 2 54 67% 14%
WBC-1 13 5 538 2 159 40% 30%
WBC/SSA-3 4 5 257 1 50 20% 19%
WBC/SSA-3 NIC 4 n.b. n.b. n.b. n.b. - -
NIS-1 14 29 1089 3 131 10% 12%
TC-SSA 3 6 172 0 22 0% 13%
ACC-SSA 20 3 622 0 26 0% 4%
RusNIS/SSA-4 1 7 538 1 96 14% 18%
CoMultiRTD/SSA-5 10 7 422 1 103 14% 24%
Totaal 280 389 13636 62 2364 16% 17%
6362
D E E L N A M E P E R C E N TA G E E U P A R T I C I P A N T E N N A A R T Y P E O R G A N I S AT I E B I N N E N S U C C E S V O L L E P R O J E C T E N
O N D E R D E E L I N D U S T R I E U N I V E R S I T E I T O N D E R Z O E K S - A N D E R S W A A R V A N
O R G A N I S AT I E M K B
DEV 3% 42% 43% 11% 11%
DEV/SSA-1 1% 34% 52% 12% 8%
MPC 13% 32% 35% 20% 18%
MPC/SSA-2 2% 20% 47% 31% 23%
WBC/SSA-3 n.b. - - - -
RusNIS/SSA-4 6% 17% 47% 29% 26%
CoMultiRTD/SSA-5 1% 28% 33% 38% 19%
Totaal 5% 28% 42% 24% 16%
V E R D E L I N G S U C C E S V O L L E E U P R O J E C T E N N A A R T Y P E *
O N D E R D E E L C A S S A S T R E P
DEV 8 76
DEV/SSA-1 29
MPC 10 41
MPC/SSA-2 16
WBC-1 1 11
WBC/SSA-3 8
WBC/SSA-3 NIC
NIS-1 2 11
TC-SSA 9
ACC-SSA 26
RusNIS/SSA-4 28
CoMultiRTD/SSA-5 16
Totaal 21 132 139
* Binnen het inco-programma konden geen IP’s of NoE’s ingediend worden
Het succespercentage van Nederlandse
participanten in de tweede call lag op 13%, terwijl
dit in de eerste call nog 22% was. Bij de derde call
is de deelname dus gestegen maar er is verdere
daling van het Nederlandse succespercentage naar
12%. De oorzaak hiervan is een zeer grote
overschrijving. Het MPC-thema laat een
omgekeerde trend zien. Binnen Europa en
Nederland bleek een groeiende interesse voor de
tweede call. Waren in de eerste call vooral de
landen aan de Middelandse Zee geïnteresseerd in
dit thema, de tweede call toont meer deelnemers
uit andere landen waaronder Nederland. Het
succespercentage van Nederlandse partijen in de
tweede call is verdubbeld (7% - 17%) ten opzichte
van de eerste call, waar deze voor Nederland laag
bleek. Hier speelt de verandering in de
onderzoeksonderwerpen van het werkprogramma
een mogelijke rol.
Bij de derde call is de Nederlandse interesse nihil,
de belangstelling binnen Europa daalt aanzienlijk
waardoor de slaagkans binnen Europa redelijk
hoog was (22% - 29%).
Bij alle SSA-calls ligt het succespercentage binnen
Europa rond de 20%, het Nederlandse
succespercentage schommelt zeer sterk.
Het aantal Nederlandse deelnemers aan het INCO
programma is laag ten opzichte van het totale
aantal deelnemers, omdat derde landen hierin
centraal staan.
Uit de tabel blijkt dat de Nederlandse deelname
3% uitmaakt van de totale succesvolle deelname.
Dit wordt voornamelijk veroorzaakt door de DEV-
calls die nog 4% deelname van Nederland kennen.
Typering organisaties
Industriële partijen nemen beperkt deel in het
DEV-thema (3% met piek van 6%). In het
MPC-thema is de deelname van de industrie
opmerkelijk hoger (13% met in call 2 zelfs
respectievelijk 21%).
De deelname van de universiteiten en onderzoeks-
instellingen is zeer groot, gezamenlijk 85% in het
DEV-thema. In het MPC-thema ligt de deelname
van universiteiten en onderzoeksinstellingen lager
(gezamenlijk 67%). Dit daalt van 80% in call 1 naar
60% in call 3. Deze daling komt door de stijging
van de industrie maar ook de overige organisaties
(categorie Anders) die van 14% naar 31% gaan.
De DEV-call laat een totale daling zien van 54%
van het aantal deelnemers, de MKB deelname
daalt nog sneller, namelijk 74%. De MPC-calls laten
het tegenovergestelde zien. Binnen het MPC-
thema is een totale stijging merkbaar van 10%
deelname. De MKB deelname stijgt met een nog
groter percentage, namelijk 40%.
Organisaties die een aantal maal deelnemen in
INCO zijn Wageningen Universiteit, Alterra BV en
Universiteit Utrecht.
6564
Indieners zijn vrij in de keuze van het onderzoeks-
thema (bottom-up) zolang dit aansluit bij de
doelstellingen van KP6.
In het HRM-programma zijn in totaal 39 oproepen
tot het indienen van voorstellen gepubliceerd. In
totaal was voor het HRM-programma een budget
van 1645 miljoen euro beschikbaar. Bij een aantal
oproepen die gepubliceerd zijn in 2004 en later, is
een twee fasen indiening ingevoerd.
Projectindieningen
Nederland heeft, net als Europa als geheel, veel
voorstellen ingediend in de host-driven actions.
In 6% van de ingediende RTN-voorstellen (94
voorstellen) participeren Nederlandse organisaties.
Van deze voorstellen zijn er 19 gefinancierd.
Nederlandse RTN-indieningen kennen een succes
percentage van ruim 20%. Dit is twee keer zo hoog
als het Europese succes percentage.
Van de EST-projecten is naar schatting een derde
van de voorstellen een multipartner project. De
Met het ‘Human Resources and Mobility’ thema
(HRM programma) wil de Europese Commissie een
bijdrage leveren aan de ontwikkeling en
overdracht van onderzoeksvaardigheden van
Europese onderzoekers.
Het HRM-programma, beter bekend als het ‘Marie
Curie’ programma kent twaalf typen fellowships.
Deze fellowships kunnen worden gegroepeerd in:
1. Host-driven actions: de gastinstellingen dienen
een voorstel in en rekruteren onderzoekers
voor de vacatures die aldus ontstaan (RTN, EST,
ToK, SCF).
2. Individual-driven actions: postdocs dienen een
voorstel in (EIF, OIF, IIF).
3. Promotie en erkenning van excellentie:
fellowships voor ervaren postdocs en
onderzoekers (EXT, EXA, EXC).
4. Terugkeer- en re-integratie grants: grants voor
de voortzetting van de onderzoekscarrière na
een verblijf in een niet-EU land of na een Marie
Curie fellowship (ERG, IRG).
Human Resources and Mobility
gekeken wordt naar de succesvolle participaties
dan blijkt het aandeel van Nederlandse
organisaties op 7% te liggen. Nederlandse
organisaties participeren dus vaker dan Europees
gemiddeld in een succesvol voorstel.
Opvallend
Nederlandse gastorganisaties kennen een hoog
succes percentage bij de individual fellowships.
Bij deze fellowships dienen (buitenlandse) ervaren
onderzoekers samen met een Nederlandse
gastorganisatie een voorstel in. Het Nederlands
overige voorstellen worden door één organisatie
ingediend.
Nederland maakt, uitgedrukt in een hoge
slaagkans, goed gebruik van de Europese
middelen. Bovendien bieden deze fellowships de
mogelijkheid om expertise uit het buitenland aan
te trekken.
Participaties
Het Marie Curie programma kent een enorm hoog
aantal participaties. Hiervan is 6% Nederlands, dit
zijn 2226 participerende organisaties. Wanneer
P R O J E C T I N D I E N I N G E N
O N D E R D E E L B U D G E T A A N TA L S U C C E S V O L L E S U C C E S
( I N M L N . € ) I N D I E N I N G E N I N D I E N I N G E N P E R C E N TA G E
N L * E U N L * E U N L E U
Research Training Networks (RTN) 495 94 1572 19 163 20% 10%
Early Stage Training (EST) 300 201 2450 19 203 9% 8%
Transfer of Knowledge (TOK) 177 data onvolledig - -
Conferences and Training Courses (SCF) 45 data onvolledig - -
Specific Support Actions 5 data onvolledig - -
Totaal 1022 295 4022 38 366 13% 9%
P A R T I C I P AT I E S
O N D E R D E E L B U D G E T A A N TA L S U C C E S V O L L E S U C C E S
( I N M L N . € ) P A R T I C I P AT I E S P A R T I C I P AT I E S P E R C E N TA G E
N L E U N L E U N L E U
Research Training Networks (RTN) 495 764 13.236 134 1921 18% 15%
Early Stage Training (EST) 300 350 3836 53 601 15% 16%
Transfer of Knowledge (TOK) 177 69 1563 35 399 51% 26%
Conferences and Training Courses (SCF) 45 212 3561 29 404 14% 11%
European Individual Fellowship (EIF) 245 615 9088 165 1545 27% 17%
Outgoing International Fellowship (OIF) 70 53 1401 27 528 51% 38%
Incoming International Fellowship (IIF) 62 96 2162 39 751 41% 35%
Excellence Grants (EXT) 165 38 958 7 103 18% 11%
Excellence Awards (EXA) 1 3 193 1 15 33% 8%
Chairs (EXC) 40 7 257 1 67 14% 26%
European Reintegration Grant (ERG) 49 10 382 10 365 100% 96%
International Reintegration Grant (IRG) 27 6 312 5 285 83% 91%
Specific Support Actions 5 3 286 0 217 0% 76%
Totaal 1681 2226 37.235 506 7201 23% 19%
6766
D E E L N A M E P E R C E N TA G E E U P A R T I C I P A N T E N N A A R T Y P E O R G A N I S AT I E B I N N E N S U C C E S V O L L E P R O J E C T E N
O N D E R D E E L I N D U S T R I E U N I V E R S I T E I T O N D E R Z O E K S - A N D E R S W A A R V A N
O R G A N I S AT I E M K B
Research Training Networks 5% 62% 31% 2% 6%
Early Stage Training 7% 63% 27% 3% n.b.
Transfer of Knowledge 19% 52% 25% 4% 18%
Conferences and Training Courses 1% 62% 30% 7% 10%
European Individual Fellowship 1% 57% 41% 1% 5%
Outgoing International Fellowship 2% 57% 40% 1% 5%
Incoming International Fellowship 2% 59% 38% 1% 6%
Excellence Grants 2% 57% 40% 1% 6%
Excellence Awards n.b. n.b. n.b. n.b. n.b.
Chairs 0% 77% 23% 0% 3%
European Reintegration Grant n.b. n.b. n.b. n.b. n.b.
International Reintegration Grant n.b. n.b. n.b. n.b. n.b.
Specific Support Actions n.b. n.b. n.b. n.b. n.b.
Totaal 4% 60% 34% 2% 6%
van de industrie is relatief hoog in de host-driven
actions. Daarnaast blijft de academische sector,
zowel universiteiten als onderzoeksinstellingen,
zeer actief deelnemen aan het HRM-programma.
In vrijwel alle Marie Curie acties ligt het deelname
percentage van de academische sector boven de
90%, in het geval van European Individual
Fellowships zelfs oplopend tot 99%. Helaas is niet
bekend hoe deze verdeling per type organisatie
binnen de Nederlandse gastorganisaties is.
succespercentage van 30% is beduidend hoger
dan het Europees succespercentage van 22%.
Het succespercentage van de reintegration grants
ligt op zowel Europees als Nederlands niveau
enorm hoog. Helaas worden voor deze fellowships
weinig voorstellen ingediend.
Type organisaties
Het HRM-programma is van oudsher academisch
georiënteerd. De Europese Commissie probeert de
deelname van de industrie te vergroten. Deelname
6968
als databestanden en collecties. Het programma
stond open voor alle soorten van infrastructuur en
was niet gebonden aan bepaalde
prioriteitsthema’s. Wel waren er enkele calls die
zich onder verantwoordelijkheid van DG INFSO
specifiek richtten op Communicatie Netwerken en
Grids. In deze analyse wordt alleen ingegaan op de
drie calls vanuit DG Research.
Twee daarvan, met sluitingsdata in 2003 en 2005
en een totaal budget van circa 360 miljoen euro,
waren gericht op bestaande infrastructuur. Hier
werden drie instrumenten ingezet:
• Transnational Access voor het mogelijk maken
van toegang tot de infrastructuur voor nieuwe
gebruikers
• Integrated Infrastructures Initiatives (I3)
om naast het verlenen van toegang ook
te bevorderen dat de infrastructuur in
verschillende landen goed op elkaar wordt
Een belangrijke voorwaarde voor een goede
ontwikkeling van het onderzoek in Europa is dat
de onderzoekers kunnen beschikken over de
benodigde infrastructuur om onderzoek te
verrichten. Het thema ‘Research Infrastructures’
wil dit bevorderen door de toegang tot en de
internationale coördinatie van belangrijke
bestaande onderzoeksinfrastructuren in Europa te
stimuleren. Daarnaast richt het programma zich
ook op de ontwikkeling van nieuwe infrastructuur
die een belangrijke impuls voor Europa kan
bieden. De stimulering van nieuwe infrastructuur
vanuit de EU diende alleen als katalysator; de
grote investeringen moeten door de lidstaten zelf
gedragen worden mede gelet op de grote
bedragen die hiermee gemoeid zijn.
Het begrip Infrastructuur is ruim gedefinieerd. Het
gaat niet alleen om grote fysieke infrastructuur als
laboratoria of sterrenkijkers, maar ook om zaken
Research Infrastructures
partijen aan deelnemen, waren er 12 voor nieuwe
infrastructuur (vooral Design Studies) en 34 voor
bestaande (vooral I3-projecten).
Deze projecten liggen met name in de gebieden
Astronomie, Milieu, Life Sciences en Physica.
Participaties
Bij de 441 ingediende voorstellen waren 4045
partijen betrokken. Daaronder waren 250
Nederlandse partners. De 109 succesvolle
projecten hebben 1311 deelnemers en daarvan
zijn er 77 uit Nederland. Het slagingspercentage
voor Nederlandse deelnemers komt hiermee op
31% en ligt dus net onder het Europees
gemiddelde van 32%.
Grootste deelnemers vanuit Nederland zijn de
universiteiten en de onderzoeksinstellingen. Zij
maken 87% uit van de succesvolle deelnemers.
Deelnemende bedrijven zijn er vrijwel niet; hun
aandeel bedraagt nog geen 3%.
afgestemd om synergie te bereiken
• Accompanying measures voor ondersteunende
activiteiten
Voor de ontwikkeling van nieuwe infrastructuur
was er één call in 2004 met een budget van 140
miljoen euro voor ondersteuning van Design
Studies, voorbereidingsactiviteiten voor nieuwe
infrastructuur en ondersteunende activiteiten.
Projectindieningen
Voor de drie calls zijn in totaal 441 project-
voorstellen ingediend. Daarvan zijn er 109
succesvol, zodat er een slagingspercentage was
van 25%. Van deze 109 projecten waren er 30
gericht op nieuwe infrastructuur. Nederlandse
partijen waren betrokken bij 134 ingediende
voorstellen en daarvan zijn er 46 succesvol. Het
slagingspercentage voor deze projecten met
Nederlandse deelnemers komt daarmee op 34% en
ligt dus hoger dan het gemiddelde van 25%.
Van de 46 succesvolle projecten waar Nederlandse
P R O J E C T I N D I E N I N G E N
O N D E R D E E L B U D G E T A A N TA L S U C C E S V O L L E S U C C E S
( I N M L N . € ) I N D I E N I N G E N I N D I E N I N G E N P E R C E N TA G E
N L E U N L E U N L E U
Infrastructures 1 en 5 bestaande infra 359 nb 323 n.b. 79 - 24%
infrastructures-4 nieuwe infra 140 nb 118 n.b. 30 - 25%
Totaal 499 nb 441 n.b. 109 - 25%
P A R T I C I P AT I E S
O N D E R D E E L B U D G E T A A N TA L S U C C E S V O L L E S U C C E S
( I N M L N . € ) P A R T I C I P AT I E S P A R T I C I P AT I E S P E R C E N TA G E
N L E U N L E U N L E U
Infrastructures 1 en 5 bestaande infra 359 203 3239 56 n.b. 28% -
Infrastructures 4 nieuwe infra 140 47 806 21 n.b. 45% -
Totaal 499 250 4045 77 1311 31% 32%
7170
Commissie de ethische grondslagen van
wetenschappelijke en technologische activiteiten
versterken en een beter inzicht krijgen in de
risico’s die inherent zijn aan vooruitgang.
Verder wordt jaarlijks de Descartesprijs uitgereikt
aan het beste onderzoeksteam.
Voor de periode 2002 – 2006 was een totaalbedrag
van 88 miljoen euro beschikbaar. Er waren drie
actielijnen vastgesteld:
1. Een dynamischer beheer van de relatie tussen
wetenschap en samenleving.
2. Versterking van het potentieel, verbreding van
horizons.
3. Communicatie tussen wetenschap en
samenleving.
In ‘Wetenschap en samenleving’ gaat het om
kleine projectvormen: coordination actions en
specific support actions.
Het actieplan ‘Wetenschap en samenleving’ wil
een bijdrage leveren aan het streven van de
Europese Unie naar duurzame economische groei,
ruime werkgelegenheid en betere sociale
samenhang. Verder wil het actieplan de Europese
burgers niet alleen meer inzicht geven in de
wetenschap maar ook nauwer betrekken bij
wetenschap en technologie.
Wetenschap en technologie moeten meer
bekendheid krijgen bij de burgers. De Europese
Unie wil de ondernemingsgeest van jongeren en
hun belangstelling voor wetenschappelijke studie
en carrières stimuleren en de dialoog tussen
wetenschap en maatschappij, en vice versa,
bevorderen.
De behoeften en verlangens van de Europese
burgers staan voorop bij het vaststellen van het
wetenschapsbeleid. Meer aandacht is er voor de
mogelijkheden van vrouwen tot ontplooiing op
wetenschappelijk gebied. Verder wil de Europese
Wetenschap en samenlevingbelangrijke bron van informatie voor
beleidsmakers.
In het onderdeel ‘Science education’ had
Nederland een topscore: 80% van de ingediende
voorstellen was succesvol.
Verder scoort Nederland ver boven het Europees
gemiddelde als het gaat om (onderzoek naar)
ethische kwesties. Uitschieter is het onderdeel
‘Risk government and ethics’ waar vijf van de zes
projecten met een Nederlandse coördinator
werden goedgekeurd, bijvoorbeeld het project
NANOCAP van de Universiteit van Amsterdam.
NANOCAP onderzoekt de effecten van
nanotechnologie op gezondheid, veiligheid en
milieu, ten behoeve van zowel de overheid als de
industrie.
Participaties
Nederlandse partijen zijn in bijna alle onderdelen
vertegenwoordigd, met meer dan (Europees)
gemiddeld succes.
Opvallend
In 2005 ging één van de vijf Descartesprijzen naar
het European Social Survey. Twee Nederlandse
organisaties nemen hieraan deel: het Sociaal en
Cultureel Planbureau en de Universiteit van
Amsterdam. Voor het eerst in de
Descartesgeschiedenis werd deze prijs toegekend
aan een niet-technologisch onderzoeksteam: het
European Social Survey heeft een unieke
wetenschappelijke methode ontwikkeld om
veranderingen in maatschappelijk gedrag in 26
Europese landen in kaart te brengen: een
P A R T I C I P AT I E S
O N D E R D E E L B U D G E T A A N TA L S U C C E S V O L L E S U C C E S
( I N M L N . € ) P A R T I C I P AT I E S P A R T I C I P AT I E S P A R T I C I P AT I E S
N L E U N L E U N L E U
1 - Open call 4 47 776 9 162 19% 21%
2 - Science week 3 7 228 - 41 0% 18%
3 - Descartes '03 1 14 227 3 48 21% 21%
4 - Ethical issues 5 6 119 5 60 83% 50%
5 - Science education 7 5 229 4 69 80% 30%
6 - Women scientists 2 2 86 - 1 0% 1%
7 - Scientific Advice, communication 7 21 638 6 139 29% 22%
8 - Descartes ' 04 1 3 158 1 40 33% 25%
9 - Research into ethics 5 15 297 5 87 33% 29%
10 - Women and science 7 13 350 11 181 85% 52%
11 - Science education 3 17 568 2 67 12% 18%
12 - Descartes '05 1 4 485 2 (in 1 team) 64 50% 13%
13 - Science events 2 3 135 1 66 33% 49%
14 - Risk governance and ethics 8 28 468 20 175 71% 37%
15 - Science communication 2 4 175 1 27 25% 15%
16 - Science education 5 6 306 2 119 33% 39%
17 - Women and science - - - - - - -
18 - Descartes '06 - - - - - - -
19 - Promoting science - - - - - - -
20 - Science shops - - - - - - -
Totaal 63 195 5245 72 1346 37% 26%
7372
activiteiten (SSA’s) ingediend. Deze zijn later veelal
omgezet in volledige ERA-NET-projecten. ERA-NET
werkte met een open call met vijf deadlines. Vanaf
de vierde call konden alleen volledige ERA-NET-
aanvragen (CA’s) worden ingediend.
In de tabellen zijn de resultaten van de calls
aangegeven.
Projectindieningen
Het ERA-NET programma is zeer succesvol
gebleken. Er bestond veel belangstelling vanuit
alle landen en Nederland behoort tot de meest
actieve deelnemers: 27 van de in totaal 208
ingediende projecten zijn geïnitieerd door
Nederlandse partijen en daarvan zijn er
15 succesvol. Het slagingspercentage ligt daarmee
op 56% en is daarmee 5 procentpunt hoger dan
het gemiddelde van 51%. De vierde call verliep
weliswaar niet goed voor de Nederlandse
Het ‘ERA-NET’ thema was een nieuw onderdeel in
KP6. Het richt zich niet op samenwerking tussen
onderzoekers, maar op samenwerking en
coördinatie tussen overheden op het terrein van
onderzoeksprogramma’s. Het betreft zowel de
overheden zelf als de door die overheden
aangewezen organisaties die onderzoeks-
programma’s beheren.
Doel is om via het uitwisselen van informatie en
het analyseren van de mogelijkheden van samen-
werking, uiteindelijk te komen tot gemeen-
schappelijke programma’s die open staan voor
onderzoek over de landsgrenzen heen. Deze
programma’s kunnen betrekking hebben op alle
terreinen van onderzoek.
ERA-NET stimuleert de samenwerking door middel
van Coordination Actions (CA). Deze hebben een
duur van ongeveer vier jaar. Bij de start van ERA-
NET zijn veel voorstellen voor voorbereidende
ERA-NETVanuit Nederland nemen enkele ministeries zelf
deel (EZ, VROM, LNV, V&W, BiZa) maar de grootste
deelnemers zijn NWO (dat betrokken is bij 22
projecten) en SenterNovem (dat betrokken is bij
13 projecten).
Deze projecten lopen op gebieden als de life
sciences, milieu en energie, industriële
technologie, sociale -en gedragswetenschapen en
fundamenteel onderzoek.
De ERA-NETten worden door de deelnemers
positief gewaardeerd door de gelegde
internationale contacten en de informatie- en
kennisuitwisseling. Bij vele ERA-NET-projecten
wordt ook reeds gewerkt aan het opzetten van
gemeenschappelijke calls. In KP7 wordt het ERA-
NET instrument dan ook voortgezet, zij het dat dit
wordt ingekaderd in de thematische prioriteiten.
indieners, maar dat is in de vijfde call weer
rechtgezet. De slagingspercentages liggen relatief
hoog omdat de budgetten van verschillende calls
verhoogd zijn om ook de goede projecten die op
de reservelijst stonden te kunnen financieren.
Participaties
De actieve en succesvolle deelname van
Nederlandse partijen blijkt ook uit het grote aantal
Nederlandse deelnemers (76 Nederlandse
deelnemers waren succesvol met een succes-
percentage van 57%) en het feit dat Nederland
deelneemt in 53 van de totaal 68 ERA-NET-
projecten. Deze 68 ERA-NET projecten zijn de
thans lopende volledige Coordination Actions. Dit
aantal ligt lager dan in de tabel voor project-
indieningen genoemde 106 succesvolle projecten.
In deze projecten zitten namelijk ook gehono-
reerde SSA projecten en uitbreidingen van CA
projecten.
P R O J E C T I N D I E N I N G E N
O N D E R D E E L B U D G E T A A N TA L S U C C E S V O L L E S U C C E S
( I N M L N . € ) I N D I E N I N G E N I N D I E N I N G E N P E R C E N TA G E
N L E U N L E U N L E U
Call 1 33 9 62 7 32 78% 52%
Call 2 47 3 40 2 23 67% 58%
Call 3 47 6 44 3 24 50% 55%
Call 4 29 5 30 0 11 0% 37%
Call 5 26 4 32 3 16 75% 50%
Totaal 182 27 208 15 106 56% 51%
P A R T I C I P AT I E S
O N D E R D E E L B U D G E T A A N TA L S U C C E S V O L L E S U C C E S
( I N M L N . € ) P A R T I C I P AT I E S P A R T I C I P AT I E S P E R C E N TA G E
N L E U N L E U N L E U
Call 1 33 28 334 20 214 71% 64%
Call 2 47 31 370 20 259 65% 70%
Call 3 47 32 490 19 306 59% 62%
Call 4 29 26 344 8 79 31% 23%
Call 5 26 17 328 9 150 53% 46%
Totaal 182 134 1866 76 1008 57% 54%
7574
Euratom is het KP6 van de European Atomic
Energy Commission voor research- en training
activiteiten. Het belangrijkste doel is om een
bijdrage te leveren aan de European Research Area
door de integratie en coördinatie van nucleair
onderzoek te bevorderen. Het programma bestaat
uit een geheel open deel met indirecte acties voor
onderzoek op het gebied van kernsplitsing en een
gesloten deel van directe acties voor onderzoek op
het gebied van kernfusie. Voor het open deel
kunnen projectvoorstellen worden ingediend op
het gebied van management van radioactief afval,
stralingsbescherming en andere activiteiten
(innovatieve concepten, training en opleiding,
veiligheid van bestaande installaties). Er zijn geen
open oproepen op het gebied van kernfusie, deze
activiteiten worden gecoördineerd door de EFDA
(European Fusion Development Agreement).
Het totale budget voor Euratom binnen KP6
bedraagt 1230 miljoen euro. Daarvan is 190
Euratommiljoen euro beschikbaar voor open oproepen,
750 miljoen euro is toegewezen aan fusie-
onderzoek en 290 miljoen euro aan het Joint
Research Centre (JRC). Deze analyse betreft enkel
de open oproepen.
Projectindieningen
De tabel projectindieningen gaat in op het aantal
ingediende projecten van alle deelnemers
(coördinatoren en ‘gewone’ partners). In KP6 is 186
miljoen euro toegewezen aan 66 projecten,
waaraan 17 verschillende Nederlandse organisaties
deelnamen. In totaal zijn 61 voorstellen ingediend
met Nederlandse deelnemers, waarvan er 40
succesvol waren: een succespercentage van 66%
ten opzichte van het Europese gemiddelde van
51%. De 17 organisaties nemen deel in meerdere
projecten tot een totaal van 63 succesvolle
deelnemingen. Bij de participaties was voor
Nederland het succespercentage zelfs 79%,
Typering organisaties
Bij de verschillende instrumenten zijn Nederlandse
partijen vooral vertegenwoordigd in succesvolle
STREP’s, kort gevolgd door IP’s en CA’s. Bij alle
succesvolle Nederlandse deelnemingen waren vier
coördinatoren, drie STREP’s en een CA project.
Nederlandse organisaties hebben vooral gekozen
voor innovatieve concepten / veiligheid (NRG en
TU Delft) en stralingsbescherming (universiteiten,
universiteitsziekenhuizen en RIVM).
met een opvallende uitschieter naar 100% op het
gebied van management van radioactief afval.
Euratom is traditioneel een programma waaraan
vooral de onderzoekswereld deelneemt: 70% van
de deelnemers in succesvolle projecten is
universiteit of instituut. Dit wordt ook
weerspiegeld door de Nederlandse lijst van
succesvolle deelnemers:
1 Nuclear Research Group, Petten en Arnhem
2 TU Delft
3 Universiteit Utrecht
4 Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu,
Leids Universitair Medisch Centrum
P R O J E C T I N D I E N I N G E N
O N D E R D E E L B U D G E T A A N TA L S U C C E S V O L L E S U C C E S
( I N M L N . € ) I N D I E N I N G E N I N D I E N I N G E N P E R C E N TA G E
N L E U N L E U N L E U
Nuclear waste 85 14 31 14 26 100% 84%
Radiation protection 54 21 47 9 18 43% 38%
Nuclear technology 47 26 52 17 22 65% 42%
Totaal 186 61 130 40 66 66% 51%
P A R T I C I P AT I E S
O N D E R D E E L B U D G E T A A N TA L S U C C E S V O L L E S U C C E S
( I N M L N . € ) P A R T I C I P AT I E S P A R T I C I P AT I E S P A R T I C I P AT I E S
N L E U N L E U N L E U
Nuclear waste 85 19 643 19 521 100% 81%
Radiation protection 54 28 718 7 440 25% 61%
Nuclear technology 47 33 514 27 369 82% 72%
Totaal 186 80 1875 53 1330 66% 71%
D E E L N A M E P E R C E N TA G E E U P A R T I C I P A N T E N N A A R T Y P E O R G A N I S AT I E B I N N E N S U C C E S V O L L E P R O J E C T E N
O N D E R D E E L I N D U S T R I E U N I V E R S I T E I T O N D E R Z O E K S - A N D E R S W A A R V A N
O R G A N I S AT I E M K B
Totaal 15% 24% 46% 15% 14%
V E R D E L I N G S U C C E S V O L L E E U P R O J E C T E N N A A R T Y P E
O N D E R D E E L I P I 3 N O E C A S S A S T R E P F E L L O W S H I P
Totaal 13 3 3 22 2 22 1
B U D G E T V E R D E L I N G Z E S D E K A D E R P R O G R A M M A
B U D G E T
( I N M L N . € )
Integrating European Research € 12.438
Levenswetenschappen, genomica en biotechnologie voor de gezondheid € 2514
Technologie voor de informatiemaatschappij € 3984
Nanotechnologie, materialen en productieprocessen € 1429
Lucht- en ruimtevaart € 1182
Voedselkwaliteit en -veiligheid € 753
Duurzame energiesystemen € 890
Transport € 670
Klimaatverandering en ecosystemen € 769
Burgers en bestuur in een kennismaatschappij € 247
Anticipating s/t needs € 1409
Beleidsondersteunend onderzoek
Opkomende wetenschappelijke problemen en inzichten € 590
Participatie van het MKB € 473
Internationale samenwerking € 346
Non-nuclear activities of the Joint Research Centre € 835
Structuring the era € 2854
Onderzoek en innovatie € 319
Onderzoeksbeurzen en trainingsfaciliteiten € 1732
Onderzoeksinfrastructuur € 715
Wetenschap en samenleving € 88
Strengthening the foundations of era € 347
Nationale en regionale coördinatie van onderzoek € 292
Ontwikkeling van onderzoeks- en innovatiebeleid € 55
Totaal zesde kaderprogramma € 17.883
Euratom € 1230
Totaal € 19.113
76 77
K P 5 P R O J E C T I N D I E N I N G E N
O N D E R D E E L A A N TA L S U C C E S V O L L E S U C C E S
I N D I E N I N G E N I N D I E N I N G E N P E R C E N TA G E
N L E U N L E U N L E U
Quality of life and management of living resources 884 10.141 177 1814 20,0% 17,9%
User-friendly information society 456 10.387 146 2612 32,0% 25,1%
Competitive and sustainable growth 250 4224 118 1342 47,2% 31,8%
Environment and sustainable development 308 3775 51 470 16,6% 12,5%
Energy 166 1936 74 600 44,6% 31,0%
Confirming the international role of Community research 846 6376 139 1224 16,4% 19,2%
Promotion of innovation and encouragement of SME 405 5150 197 2021 48,6% 39,2%
Improving the human research potential and the
socio-economic knowledge base 978 17.556 396 6428 40,5% 36,6%
Totaal 4293 59.545 1298 16.511 30,2% 27,7%
K P 5 P A R T I C I P AT I E S
O N D E R D E E L A A N TA L S U C C E S V O L L E S U C C E S
P A R T I C I P AT I E S P A R T I C I P AT I E S P E R C E N TA G E
N L E U N L E U N L E U
Quality of life and management of living resources 6454 94.431 1102 13.628 17,1% 14,4%
User-friendly information society 2728 71.943 805 18.114 29,5% 25,2%
Competitive and sustainable growth 2144 37.089 869 12.806 40,5% 34,5%
Environment and sustainable development 2007 33.034 325 4741 16,2% 14,4%
Energy 955 12.639 432 4317 45,2% 34,2%
Confirming the international role of Community research 967 19.789 159 3799 16,4% 19,2%
Promotion of innovation and encouragement of SME 1280 18.925 543 7265 42,4% 38,4%
Improving the human research potential and the
socio-economic knowledge base 1593 25.184 645 9221 40,5% 36,6%
Totaal 18.128 313.034 4880 73.891 26,9% 23,6%
Annex 1: KP6 budgetverdeling voorgesteld door de Europese Commissie (bijgewerkt t/m april 2004) Annex 2: KP5 Projectindieningen en participaties
7978
Hoewel deze publicatie met de grootst mogelijke zorg is samengesteld, kan SenterNovem geen
enkele aansprakelijkheid aanvaarden voor eventuele fouten. Bij publicaties van SenterNovem die
informeren over subsidieregelingen geldt dat de beoordeling van subsidieaanvragen uitsluitend
plaatsvindt aan de hand van de officiële publicatie van het besluit in de Staatscourant.
EG-Liaison is in Nederland het nationaal contactpunt van de Europese
Commissie voor het Europese Kaderprogramma voor Onderzoek en
Technologie. Zij geeft gratis en onafhankelijk informatie en advies aan
bedrijven, (onderzoeks)instellingen en overheden die toegang zoeken tot
Europese programma’s. Daarnaast helpt zij bij het vinden van partners en
interessante projecten in Europa. EG-Liaison is een onderdeel van
SenterNovem, een agentschap van het Ministerie van Economische Zaken.
SenterNovem / EG-Liaison
Juliana van Stolberglaan 3
Postbus 93144
2509 AC Den Haag
Telefoon 070 373 52 50
Telefax 070 373 56 50
www.egl.nl
december 2006