Upload
others
View
6
Download
0
Embed Size (px)
Citation preview
Nieuwsbrief 39. Voorjaar 2006
KNNV Werkgroep Geologie en Landschap
Nieuwsbrief 37. Najaar 2004
2
Van de redactie
Excursie
VAN DE REDACTIE
Om te beginnen willen we u allen een heel goed en
geologisch interessant 2006 toe wensen.
Dit kan nu omdat u de Nieuwsbrief verlaat in u
brievenbus hebt gekregen. Doordat Dolly Stegink
begin december is verhuisd, was het erg lastig om de
Nieuwsbrief onder de Kerstboom aan te leveren zoals
u van ons gewend bent.
Ook in de toekomst zal dat niet meer gebeuren. Voor
een betere spreiding van het nieuws hebben we
besloten om het winternummer al eind november
klaar te hebben en het voorjaarsnummer eind mei. Dit
lijken ook betere data om u goed op de hoogte te
houden van excursies en de opgaven hiervoor op tijd
rond te krijgen. (Zie verder ook in het nummer
opgaven excursie).
Tenslotte: al uw bijdrage (artikelen of foto‟s) worden
met open armen ontvangen door Emile en Dolly.
Emile Gevers
Dolly Stegink.
INHOUDSOPGAVE
Van de redactie 2
Werkgroepmededelingen 3
Van het bestuur 3
Programma 2006 5
Aardkundige monumenten in Nederland 8
Excursieverslagen 11
Gedicht 24
Sedimenten 24
Algemeen
De Nieuwsbrief verschijnt 2x per
jaar; in december en in het voorjaar.
Redactie
Emile Gevers
Jonkerswijk 10
9422 TA Smilde
Tel. 0592 415462
E-mail: [email protected]
en
Dolly Stegink
Peeskesweg 24
7041 CB „s-Heerenberg
Tel. O314 661608
E-mail: [email protected]
Lidmaatschap
Geologie en Landschap
Leden KNNV: € 10,-
Huisgenootleden: € 4,50
Onze website
www.knnv.nl/geolandwg/
Bij de voorplaat:
Potzolprofiel in de Peel
KNNV excursie 23 april 2005
Foto: Hans Crone
Nieuwsbrief 39. Voorjaar 2006
WERKGROEPMEDEDELINGEN
Samenstelling bestuur
Voorzitter:
Lieke Vullings
Daniëlsweg 31
6543 RB Nijmegen
024 3778885
Secretaris:
Dolly Stegink
Peeskesweg 24
7041 CB „s Heerenberg
0314-661608
Penningmeester:
Loes van Etten
Regenboogstraat 177
3328 HV Dordrecht
078 6175459
Lid:
Jan van Doorn
Postbus 92
6865 ZH Doorwerth
026 3335781
Lid: Aletta van Embden
Marskramerbaan 18
3981 TK Bunnik
030 656732
Redactie Nieuwsbrief
Emile Gevers en Dolly Stegink
Doelstelling werkgroep
Als doelstelling van onze werkgroep is vastgelegd: de beleving en het bestuderen van de natuur, zoals
beoogd binnen de KNNV in het bredere kader van geologie en landschap. De aandacht gaat daarbij uit
naar het ontstaan van landschappen, met het reliëf, de bodem, de waterhuishouding en het grondgebruik.
Dit alles als onderdeel van het leefmilieu voor planten en dieren.
Voorwaarden voor het lidmaatschap en deelname aan excursies
Buiten de als normaal geldende voorwaarden voor lidmaatschap van verenigingen, geldt dat leden van
de werkgroep tevens lid moeten zijn van de KNNV. Adresmutaties moeten apart aan de secretaris van
de werkgroep worden doorgegeven. De werkgroep en het bestuur daarvan stellen zich niet aansprakelijk
voor claims van welke aard dan ook, bij problemen tijdens de excursies. Er worden geen verzekeringen,
van welke aard ook, afgesloten. Deelname is dus een privé verantwoordelijkheid. Verwacht wordt dat
deelnemers aan excursies hun persoonlijke gegevens paraat hebben voor het geval zich onverwachte
incidenten zouden voordoen.
VAN HET BESTUUR
In memoriam
Namens het bestuur en oud-bestuursleden moet ik u mededelen, dat op woensdag 9 november j.l. Wolf-
gang Dassel op 62-jarige leeftijd na een langdurige ziekte is overleden. Het eerste contact met hem
dateert uit 2001 in het gebouw van de Geologische Dienst N.R.W. in Krefeld, waar hij Rob Remmerde
en mij ontving.
Als geoloog werkzaam bij deze dienst had hij onderzoek gedaan in dit gebied en adviseerde ons groeve
Oebel - gelegen in het hoogterras - in onze route van de Swalmdal excursie op te nemen. Tijdens dit
gesprek werd tevens de mogelijkheid nagegaan of Wolfgang voor onze Werkgroep een excursie wilde
leiden. Hij was direct zeer enthousiast over het voorstel en gaf uitleg over het te bezoeken gebied. Na
KNNV Werkgroep Geologie en Landschap
Nieuwsbrief 39. Voorjaar 2006 4
afloop van het gesprek maakte hij een rondgang door het gebouw langs diverse afdelin-
gen van de Dienst.
Wij hebben hem leren kennen als een zeer gedreven en bevlogen mens. Dit bleek al bij zijn lezing in het
Nederlands op vrijdagavond 30 augustus 2002 in Xanten. Hier konden wij kennis maken met zijn geo-
logisch inzicht. Ook tijdens de daarop volgende tweedaagse excursie in zijn gebied tussen Rijn en Maas,
waarbij wij ook van zijn grote cultuurhistorische kennis konden genieten. Zijn bijzondere interesse voor
landschapsontwikkeling met aardkundige waarden en -monumenten vertaalde zich in het samenstellen
van informatiepanelen zoals de IJstijdvormingen in de Sonsbecker Schweiz.
Eind 2003 werd hij ziek en onderging enkele zware operaties. In de briefwisseling bespraken wij nog de
mogelijkheid om na zijn herstel samen voor de tweede maal een weekend excursie op te zetten. Veertien
dagen voor zijn overlijden zei hij mij echter, dat het niet goed met hem ging. Onze Werkgroep verliest
in hem niet alleen een zeer deskundig excursieleider, maar ook een zeer hartelijk mens. Hij deed op zijn
specifieke wijze het landschap voor ons herleven. Op 18 november 2005 hebben wij als bestuur namens
onze Werkgroep, afscheid van hem genomen in Sonsbeck, waar in de Evangelische Kirche een uitvaart-
dienst werd gehouden. Persoonlijk voel ik zijn overlijden als het heengaan van een bijzondere vriend,
met wie ik graag nog een aantal jaren had willen samenwerken.
Wij willen zijn vrouw, dochter en familie veel kracht toewensen om dit verlies te kunnen dragen. Moge
Wolfgang Dassel in vrede rusten.
Jan van Doorn
Diefstal
Velen van degenen die mee geweest zijn met het weekend in Limburg, zullen nieuwsgierig zijn hoe het
is afgelopen met de diefstal uit de auto van de tas van de penningmeester.
Vandaar nu even een verslagje daarvan. Op zondagavond belde de politie dat het rijbewijs, paspoort etc.
gevonden waren. Jullie kunnen je voorstellen dat dit voor Loes en Jan al een hele opluchting was. Op
dinsdagavond werd er weer door de politie gebeld, nu met de mededeling dat ook het kasboekje e.d.
waren terug gevonden. Bij navraag bij de giro bleek dat er niets van de rekening is afgeschreven. Jam-
mer genoeg is de portemonnee met geld niet terug gevonden. Gelukkig heeft de werkgroep voldoende
reserves om dit bedrag ( € 250) uit eigen middelen aan te vullen. Wel willen we degenen die aangebo-
den hebben om geld over te maken van harte bedanken voor het warme medeleven. De verzekering
heeft gelukkig de reparatie aan de ruit van de auto voor haar rekening genomen.
Dus alles overziend veel pech, maar ook nog een beetje geluk.
Financiën
Bij dit nummer van de nieuwsbrief is voor de laatste keer een acceptgiro gevoegd, waarmee u de con-
tributie kunt betalen. De mogelijkheid om dat op deze manier te werken is door de giro gestopt. In het
vervolg zult u van de penningmeester een herinneringsbriefje krijgen om de contributie zelf over te
maken.
De kilometervergoeding, die meerijders betalen tijdens een uiting, is nogmaals bekeken. Vergeleken
met andere organisaties blijkt dat een vergoeding van € 0,05 per persoon een redelijke vergoeding is.
Het zal dus blijven zoals het is.
Van de borg van de hotelgasten, die terug gestort wordt, moet doordat de kosten van de giro-
overschrijving is verhoogd, een bedrag van € 0,73 aan administratiekosten in mindering gebracht
worden.
Excursies
De laatste tijd blijkt steeds vaker dat mensen vergeten om hun opgave voor een excursie definitief te
maken. Vandaar dat opgaven voor de uitingen in het vervolg niet eerst voorlopig worden gedaan, maar
dat de opgave nu meteen definitief is en dan ook meteen betaald moet worden.
KNNV Werkgroep Geologie en Landschap
Nieuwsbrief 39. Voorjaar 2006 5
Adreswijziging:
Het nieuwe adres van onze secretaris is:
Dolly Stegink
Peeskesweg 24
7041 CB „s Heerenberg
Tel: 0314-661608
Programma 2006
Contactdag (ledenvergadering)
Datum:18 maart . Dit jaar zal de contactdag gehouden worden in Nijmegen in de Volkssterrenwacht.
De kostenvoor deze dag zijn € 7,-. U kunt deze ter plaatse voldoen.
Zie voor een uitgebreid programma verderop in deze nieuwsbrief
Voorjaarsexcursie Wieringen
Datum: 22 april 2006, aanvang 10:30 uur – einde 17:00 uur.
Voor een routebeschrijving naar het beginpunt zie onder.
Tijdens deze dag staat het Wieringer landschap centraal en komen aspecten uit verleden en heden aan de
orde. Ook wordt aandacht besteed aan zeer ingrijpende toekomstige ontwikkelingen in dit gebied. Om-
dat we later starten zal de tocht ook later eindigen.
Tijdens de excursie zullen de volgende punten onze aandacht krijgen:
Ontwikkeling en opbouw van het voormalige eiland (geo(morfo)logie),cultuurhistorie (soms in relatie
met geologie), waterhuishouding en de problemen rond het Wieringerrandmeer.
Uitgebreide informatie over deze excursie heeft u kunnen lezen in Nieuwsbrief 38.
De kosten voor deze dag zijn € 12,50 p.p. per giro te voldoen vóór 1 maart 2006 op giro nr. 1719582
t.n.v. KNNV werkgroep Geologie en Landschap te Dordrecht.
Weekend
Datum: 1, 2 en 3 september. Zoals het er nu naar uit ziet gaan we naar de Hoge Venen in België. Het
programma is nog niet verder uitgewerkt. Wat het precies gaat worden zult u in de volgende Nieuws-
brief te lezen krijgen
Najaarsexcursie
Datum: zaterdag 7 oktober. We gaan onder leiding van Wim Hoogendoorn een wandeling maken in de
Kaapse bossen in de buurt van Maarn en Doorn. Ook hiervoor vindt u nadere informatie in de volgende
Nieuwsbrief
Opgaven voor het programma 2006 De spelregels
1 Zoals u hierboven hebt kunnen lezen, is de manier om u op te geven enigszins verandert.
De opgaven worden nu meteen definitief gedaan. De opgaven voor de contactdag en de voorjaarsexcur-
sie kunt u zo snel mogelijk doorgeven en dienen in ieder geval voor 15 februari schriftelijk binnen te
zijn bij Loes van Etten.
2 De opgavedatum voor het weekend en voor de najaarsexcursie zult u in de volgende Nieuwsbrief
kunnen lezen.
3 Bij overinschrijving van een uiting is het bestuur gerechtigd tot annulering van de opgave.
4 Wij vragen van alle deelnemers een soepele medewerking om het programma zo ongestoord moge-
lijk te laten verlopen.
KNNV Werkgroep Geologie en Landschap
Nieuwsbrief 39. Voorjaar 2006 6
Voor de excursies worden door de werkgroep geen verzekeringen afgesloten. De deel-
nemers zijn zelf verantwoordelijk voor hun verzekeringssituatie. Voor claims, bij welke calamiteit dan
ook, stellen de KNNV en de werkgroep zich niet aansprakelijk.
Algemene ledenvergadering– 18 maart 2006 te Nijmegen.
Locatie: Ruimtevaart en sterrenkundecentrum Saturnus -
Krekelstraat 10 – 6533 RG Nijmegen – tel. 024 356 52 83
Het gebouw gaat open om half tien – koffie en thee tot 10.00 uur
Mededelingen
Jaarverslag
Korte toelichting van Jan op de voorjaarsexcursie naar Wieringen
11.00 tot 11.15 pauze
11.15 tot 12.30 Presentatie en inleiding op het gebied De Duivelsberg door Jos Leeman
Lunch 12.30 tot 13.30
13.30 vertrek (carpoolend) naar de parkeerplaats bij park Tivoli.
14.00 vertrek van het pad naast de Heksendans (pannenkoekenrestaurant)
Daar terug tussen 16.00 en 16.15
Excursieleiders: Jos Leeman en Wolter Bomert. (opdelen in 2 groepen)
Van Saturnus naar de Duivelsberg: Vanaf het parkeerterrein rechtsaf gaan en gelijk daarna weer rechtsaf de Hatertseweg op, afrijden tot op
de St. Annastraat (T-splitsing). Naar rechts – rijden tot je op de blauwe ANWB borden Berg en Dal
aangegeven ziet staan. Hier naar links – op een rotonde rechtdoor gaan en daarna met de bocht meegaan.
Deze weg komt uiteindelijk uit op de Zevenheuvelenweg, hier naar links gaan en daarna met de bocht
mee naar rechts. Dan kom je op de Berg en Dalseweg, hier naar rechts gaan en op de parkeerplaats
parkeren.
Bereikbaarheid Saturnus: Er is voldoende parkeergelegenheid voor het gebouw (een oude school)
Komende vanuit het Noorden:
Kom je Nijmegen binnen via de Waalbrug – borden richting Venlo aanhouden – na twee rotondes kom
je op de St. Annastraat – dit is de weg naar Venlo.
Na enige tijd gaat de weg het spoor over – dan twee stoplichten verder rechtsaf de Hatertseweg op en
dan met de bocht naar links gaan. (rechts staat een molen!)
De Hatertseweg afrijden tot bij nummer 469 (stoffeerderei Wimbert) – bij dat stoplicht linksaf gaan – is
de Krekelstraat – de parkeerplaats voor de school opgaan en via de trappen naar binnen.
Met de bus vanaf station Nijmegen: Er rijden verschillende lijnen over de Hatertseweg, o.a. de Novio-
lijnen 3 – 4 en 20, deze rijden meestal 4 x per uur. Tijdsduur station tot Krekelstraat ongeveer 10-12
minuten, dan nog 3 minuten lopen naar de Krekelstraat – halte Rentmeesterhof op de Hatertseweg
uitstappen – oversteken – en dan rechtdoor de Krekelstraat in.
Nijmegen binnenkomend uit het Westen: De A50 tot bij knooppunt Ewijk – dan de A73 naar Nijme-
gen nemen, nadat je het Maaswaal-kanaal over bent gegaan rij je via de Neerbossscheweg de stad in (dat
gaat vanzelf zo). De weg gaat over in de in Weg door Jonkerbosch, afrijden tot op een duidelijk kruis-
KNNV Werkgroep Geologie en Landschap
Nieuwsbrief 39. Voorjaar 2006 7
punt met stoplichten en aan de overkant een “rond verlopend appartementengebouw”
daar linksaf gaan – Hatertseweg, daarna de 5e straat naar rechts (stoplicht) = de Krekelstraat.
Komende vanuit het Zuiden: A73 tot bij knooppunt Dukenburg, je komt dan via de van Boetbergweg
Nijmegen binnen, deze gaat over in de Hatertseweg, je passeert het bovengenoemde appartementenge-
bouw en dan de 5e straat naar rechts (bij een stoplicht) is de Krekelstraat.
Voorjaarsexcursie 2006 Deze excursie van onze werkgroep zal 22 april op Wieringen worden gehouden. We verzamelen in Den
Oever bij Hotel „Den Oever‟, Oeverdijk 4. De vertrektijd is precies 10.45, dus later dan u gewend bent
om iedereen de mogelijkheid te bieden aan de excursie te kunnen deelnemen.
Het hotel beschikt over ruime parkeergelegenheid en is gelegen op 30 minuten afstand van Amsterdam;
bereikbaar via de A7 en vanuit Den Helder via de N99. Vanuit oost- en midden Nederland via de A50 en
A7 (Afsluitdijk). Voor koffie en sanitaire stop is tot 10.45 de gelegenheid.
Voor hen, die van het openbaar vervoer gebruik maken, volgen hieronder vertrek- en aankomsttijden
van trein en bus:
Nijmegen Vertrek. 6.20 Vertrek 6.50
(dienstregeling 2005)
Arnhem Vertrek 6.38 Vertrek 7.08
Utrecht Vertrek 7.16 Vertrek 7.46
A'dam C.S. Vertrek 7.49 Vertrek 8.19
Alkmaar Aankomst 8.19 Aankomst 8.49
Vanuit Alkmaar met Interliner 350 naar Den Oever:
Alkmaar Vertrek 8.27 Vertrek 9.27
Den Oever Aankomst 9.13 Aankomst 10.13
Het busstation ligt even buiten de plaats en daarom is besloten van
hieraf een pendeldienst naar het hotel te onderhouden. Indien u
hiervan gebruik wilt maken, geeft u dit bij uw aanmelding dan
even op.
Aardkundige Monumenten in Nederland in 2005 Jan van Doorn
In 2005 zijn een aantal Aardkundige Monumenten geopend in Nederland. De Provincie Noord-Holland
was de eerste op 22 juni met het Naardermeer. Hierbij waren een drietal criteria voor benoeming door-
slaggevend nl.: sterke kwel vanuit de stuwwal, grondwaterstijging en de specifieke ligging.
De Pleistocene (voorlaatste en „laatste‟) IJstijden hadden in de vorm van stuwwallen en dekzandruggen
invloed op dit gebied.
Het Holoceen, gekenmerkt door zijn milder wordend klimaat met zeespiegelstijging, had kwel en
grondwaterstijging tot gevolg. Gunstige voorwaarden voor veenvorming op grote schaal waren aanwe-
zig.
De specifieke ligging werd bepaald door een laagte, waarin het huidige Naardermeer is gelegen.
KNNV Werkgroep Geologie en Landschap
Nieuwsbrief 39. Voorjaar 2006 8
Figuur 1
Ingeklemd tussen stuwwallen in het oosten en het noorden met ook een in het noorden
gelegen dekzandrug vormt het een overgangsgebied naar het laaggelegen westen. Zo ontstonden enkele
veenmeren zoals Naarder- en Horstermeer. (zie figuren 1 en 2)
Zowel zeespiegelrijzingen vanuit
het westen en het noorden als
Vechtoverstroming hadden invloed
op het veengebied. Niet alleen
door kleiafzetting op het veen,
maar ook door blokkering van af-
voer van Vechtwater naar het
noorden.
Hoge waterafvoeren hadden in-
vloed op de veenmeren met be-
trekking tot waterberging en veen-
afslag door erosie. Er vond sedi-
mentatie van klei op veen door
zowel zee als rivier plaats.
Menselijke invloed beperkte zich
niet alleen tot aanleg van dammen,
dijken en wegen. Het Naardermeer werd in 1629 zelfs tijdelijk drooggelegd.
Het Naardermeer, een monument met allure
Met deze slogan wordt dit gebied thans aangeduid. Voor ons bekend geworden door Jac. P. Thijsse en
Eli Heimans in 1906 bij hun strijd het meer te behoeden voor gebruik als vuilstortplaats door Amster-
dam.
Naast de reeds aanwezige ecologische betekenis is er nu ook een aardkundige aan toegevoegd, omdat het
één van de weinig natuurlijke meren in Nederland vormt.
Ook door het feit, dat er actief veen aanwezig is en er een gebied met moerassige- en veenvlakten om-
heen ligt.
Problemen.
De waterhuishouding in het hele
gebied, maar in het bijzonder van
het Naardermeer blijft een pro-
bleem. De bedreiging wordt
vormd door de kwel van brak
ter vanuit de ondergrond. Vooral
in het ingepolderde Horstermeer
met ligging op 2,5-3 m NAP, is
een sterke kweldruk van brak wa-
ter aanwezig. In het Naardermeer
wordt het waterpeil op 0,9 m -
NAP gehouden en is er voldoende
tegendruk door zoet water. Er is
echter een voortdurend
ken‟ in de vorm van dijkkwel van
water uit het Naardermeer. De
oorspron-kelijk relatief lage
Figuur 2
KNNV Werkgroep Geologie en Landschap
Nieuwsbrief 39. Voorjaar 2006 9
ging van het Naardermeergebied is in de loop van de tijd veranderd in een relatief
hooggelegen gebied tussen de afgegraven en ingepolderde veengebieden en -meren.
Het tweede Aardkundig monument werd op 29 juni benoemd door de Provincie Utrecht in samenwer-
king met Natuur Monumenten. Ter gelegenheid van haar 100-jarig bestaan werd op die dag een
informatiepaneel over de waaien in Eemland aangeboden.
Het gebied genoemd naar het gelijknamige riviertje de Eem, de enige rivier, die zowel oorsprong als
monding in Nederland heeft. Zij wordt gevoed door enkele O-W stromende beken in de Gelderse Vallei,
die dicht bij Amersfoort in de rivier de Eem uitmonden. Deze stroomde via de moerassige vlakte naar de
Zuiderzee (huidige Eemmeer).
Ontstaanswijze
In grote lijnen is deze gelijk aan die van het vorige gebied. Landijsgletsjers, sneeuw- en zandstormen en
overstromingen van de zee. Eemland wordt omringd door stuwwallen uit de voorlaatste IJstijd. In de
hierop volgende warmere periode - het Eemien - steeg de zeespiegel en verdween Eemland onder water.
In de „laatste‟ IJstijd werd zowel in Eemland als in de Gelderse Vallei door de wind dekzand afgezet.
In het Holoceen werd het klimaat warmer, het land natter met gevolg veenvorming en een moerassig
landschap. Stijgingen van de zeespiegel gingen door en zo was het ontstaan van de Zuiderzee een feit.
De zee drong via de monding van de Eem het gebied binnen, waarbij delen van het veen werden wegge-
slagen. De zee zette hierop een laagje zeeklei af.
Invloed van de mens
Vanaf de 13e tot ver in de 17e eeuw werd Eemland geleidelijk in noordelijke richting ontgonnen. Het
riviertje de Eem diende als ontginningsbasis, waarbij de percelen vanaf de Eem in westelijke en oostelij-
ke richting verkaveld werden.
Zo ontstonden zeer lange en smalle percelen die typerend voor Eemland zijn.
Overstromingen bleven echter niet uit, want bij harde
winden uit noordelijke richting werd Zuiderzee-water
de monding van de Eem ingestuwd. Afwatering van
het Eemwater op de Zuiderzee was niet meer moge-
lijk en het rivierwater overstroomde het land. Om
zich tegen dit water te beschermen werden dijken o.a.
de Meentdijk en de Zomerdijk aangelegd. (zie fig. 3)
Deze waaien in het landschap van Eemland zijn ka-
rakteristiek en geven dit gebied zijn eigen identiteit.
Teneinde deze te behouden, kregen ze de status van
Aardkundig Monument, waarvan het beheer in han-
den is van Natuur Monumenten. Ze worden open ge-
houden door af en toe riet te maaien en bomen te
verwijderen. Graslanden, sloten, rietland, de rivier de
Eem en een wijde horizon zijn met de waaien ken-
merken van het gebied. Kleine karekiet en rietgors
zingen in de rietkragen en er broedt de bruine kieken-
dief. De graslanden als onderdeel van het weidevo-
gelreservaat geven voedsel en bescherming aan
grutto en kemphaan.
KNNV Werkgroep Geologie en Landschap
Nieuwsbrief 39. Voorjaar 2006 10
Het derde en laatste Aardkundig Monument in deze serie werd onthuld op 8 september
in de gemeente Uitgeest, ook weer door de Provincie Noord-Holland. Nu stonden Alkmaarder- en Uit-
geestermeer met ommelanden in de Stelling van Amsterdam centraal. De genoemde meren en
ommelanden zijn in aardkundig opzicht waardevol. Ze vormen één van de weinig natuurlijke zoetwa-
termeren van Noord-Holland.
Enkele aspecten van veen.
1. Juist op windbeschutte delen langs meren en veenriviertjes groeien mooie oeverlanden aan. Hier-
onder ontstaat nieuw veen zoals rietveen onder riet en bosveen onder bos. Het veen in de
ondergrond heeft een uniek veenweidelandschap doen ontstaan. De omringende veengebieden zijn
onderdeel van het internationaal bijzondere veenweide landschap.
2. Ze behoren tot de aardkundig gave veenpolders van de Stelling van Amsterdam. Hierin liggen
veenriviertjes en kleine meren en deze veengebieden zijn bovendien aardkundig waardevolle inun-
datie velden.
3. Het laatste aspect is dat veen daarbij een waardevol geologisch archief vormt; er is veel weten-
schappelijke informatie in opgeslagen en wel in de vorm van planten, die de laatste 5000 jaar hier
aanwezig waren. Deze vegetatie geeft inzicht in klimaatsverandering en zeespiegelstijging.
Een terugblik
Rond het jaar 900 was het Alkmaarder- en Uitgeestermeer een klein meer temidden van uitgestrekte
veenmoerassen vol kleine meren. Het moeras lag toen 4 m. hoger dan het huidige landoppervlak. Vanaf
de 9e eeuw werden de venen in Noord-Holland systematisch ontgonnen. Ontwatering vond plaats door
het graven van sloten, maar dit had grote gevolgen nl.: 1) uitdroging van de bovengrond, 2) inklink-
proces trad ook op in waterrijke veenkussens, 3) oxidatie door toetreding van lucht(zuurstof); dit proces
gaf een versnelling van de verlaging van het oppervlak. Het veengebied rond Amsterdam is als gevolg
van genoemde processen in enkele eeuwen onder zeeniveau gedaald en dit proces gaat nog steeds door.
Het veenlandschap werd hierdoor vlakker en het is begrijpelijk dat de wind een bedreigende erosieve
kracht kon uitoefenen. Overstromingen waren dan ook het gevolg. Zuidwester stormen sloegen delen
van de noordoost-oevers weg en kerfden het karakteristieke zaagtand patroon in de oevers. In enkele
eeuwen veranderde het uitgestrekte veenmoeras ten noorden en westen van Amsterdam in een water-
land.
Menselijk ingrijpen werd noodzakelijk en vertaalde zich door de aanleg van kaden, dammen, dijken en
sluizen. Hiermee had men de volgende doelen voor ogen:
1) regulatie afwatering van het resterende lage land; 2) preventie verdere uitbreiding van meren, IJ en
Zuiderzee.
Aardkundige bouwstenen
In het voorgaande is een beeld geschetst van het aardkundig landschap. Ook het begrip de Stelling van
Amsterdam werd enkele keren genoemd en viel het woord inundatie. Welke betekenis heeft het boven-
genoemde aardkundig landschap nu gehad voor deze Stelling? De Stelling van Amsterdam (zie fig. 4) is
een militair verdedigingswerk, dat de stad in tijden van oorlog moest verdedigen. Het is een waterlinie,
die eind 19e en begin 20e eeuw werd aangelegd. Het aardkundig landschap als militair bouwwerk. Al
vóór de aanleg hiervan werd een beproefd strategisch middel toegepast nl.: het onder water zetten -
inunderen - van een cirkel land rondom een bepaalde stad. Als randvoorwaarde voor de bouw van de
Stelling stelde de legerleiding een afstand in van 15 km vanaf de bebouwde kom van Amsterdam. Dit
met het oog op voedselvoorziening en -voorraden tijdens eventuele belegering. Er bestonden echter
diverse zwakke punten, die als toegangen voor de vijand konden dienen. Hiertoe behoren bijv: havens,
riviermonden, rivieren en meren. Deze vormden in feite de aardkundig bepaalde ligging en op deze
zwakke punten nu werden forten gebouwd. We kunnen stellen, dat het gebied de aardkundige bouwste-
KNNV Werkgroep Geologie en Landschap
Nieuwsbrief 39. Voorjaar 2006 11
nen voor de Stelling van Amsterdam heeft geleverd. Tot deze bouwstenen behoren dan
veengebieden als veenpolders, veenrivieren en riviertjes, meren, plassen, droogmakerijen en de vroegere
Zuiderzee.
EXCURSIEVERSLAGEN
EXCURSIE PEEL 23 APRIL 2005
Beppina Boosman
Inleiding
Het ontstaan van de Peelvenen ligt ver achter ons. Ongeveer 10.000 jaar geleden, aan het einde van het
Pleistoceen, begon tussen golvende dekzandruggen de opbouw van wat eeuwen later een woest, moeras-
sig en onveilig landschap werd. Hoe is dat te werk gegaan?
Geologische geschiedenis
Breukvorming is ontstaan door tektonische activiteit in het gebied van de Beneden-Rijnslenk, waardoor
horsten en slenken ontstonden als onderdeel van het grote tektonische dalingsbekken. Beginnend kort
voor het Carboon, was de voornaamste fase tijdens het Mioceen, de Alpiene plooiïngsfase die nog steeds
doorgaat. De Beneden-Rijnslenk vertakt zich iets ten Oosten van Nederland naar het Noordwesten: de
Centrale Slenk en naar het Noorden via de Hessische Slenk naar de Oslo Slenk. Verschuivingstektoge-
nese veroorzaakte het stijgen, respectievelijk dalen van de Peelhorst en de slenken aan weerszijden.
Tijdens het Kwartair bedroeg de verschuiving ongeveer 175 meter. Tegenwoordig bedraagt de beweging
langs de Peelrandbreuk plusminus 0,8 mm/jaar. Dat de Centrale Slenk nog steeds zakt is te zien aan het
feit dat de Kwartaire lagen in de slenk dikker zijn. Beter is het te spreken van Peelschollengebied: door
5 à 6 parallelle breuken ontstond een complex van verschillend opgerezen schollen.
De Centrale- of Roerdal-Slenk eindigt met verschillende trapbreuken in het westen tegen de randzône
van het Brabants massief. In het gebied van de Centrale Slenk waar zich de meeste parallellen dwars-
breuken bevinden treden de meeste aardbevingen op, meestal op een diepte van maximaal 30 km., wat
„ondiep‟ is. Ook trad er een horizontale rekbeweging op in z.w.- en n.o.-richting die beide zijden van de
Centrale Slenk 100 tot 200 meter uit elkaar trok. Verder zijn de afzettingen van Rijn en Maas van be-
lang. Op de Peelhorst ontstond een waterscheiding tussen Dommel en Maas. In de Mariapeel is sprake
van een dubbele waterscheiding: N – Z deze ligt op de grens tussen Brabant en Limburg, op 30 m boven
NAP, en W – O in het zuiden van de Mariapeel/Mariaveen (bij Marisberg)
Afvloeiing van het water A. Naar het noorden: via de veranderde loop van de Maas,die, na opheffing van de Peelhorst en door
diverse randbreuken, gedwongen werd een nieuwe koers te volgen. Nieuwe dalen werden uitgeslepen in
oude dalen. Hierdoor ontstonden terrasranden die op sommige plaatsen nog zichtbaar zijn, o.a. bij
Neerkant en Liessel. Zij werkten als een soort buffer die uitbreiding van het hoogveen naar het westen
tegen hield.
B. Naar het westen en oosten : via de flanken door smeltwaterbeken tijdens Pleistoceen en Vroeg-
Holoceen – waaruit de latere beekstelsels ontstonden.
Oude Maasterrassen en de dekzandruggen belemmerden op vele plaatsen de afvoer van het smeltwater
waardoor afdamming van de bovenloop van de beken optrad. Hierdoor ontstonden afvoerloze depres-
sies, kommen, met als gevolg het ontstaan van vennen waarin organisch slib bezonk. De moerassen
vormden zich vooral op de westelijke helling van de waterscheiding door de asymmetrische vorm: de
oostkant is steiler. Op de hogere gronden en dekzandruggen ontstonden oerbossen. In de lagere dek-
zandgebieden treft men voornamelijk veldpodzolen aan, haarpodzolen in de hoger gelegen gronden en in
de beekdalen beekeerdgronden.
KNNV Werkgroep Geologie en Landschap
Nieuwsbrief 39. Voorjaar 2006 12
Het ontstaan van de peelvenen
Het gebied van de latere Peel is in het Praeboreaal een waterscheiding: rivier-en beekstelsels in de
richtingen noordwest en noordoost. In de beekdalen is al sprake van veenvorming. Tijdens het Vroeg-
Atlanticum is al duidelijke hoogveenvorming die in het Laat-Atlanticum zijn maximale uitbreiding
bereikt. In de late Middeleeuwen is de Peel nog een niet ontwaterd hoogveengebied. Door de ontginnin-
gen is een juist stratigrafisch beeld van de geschiedenis moeilijk te verkrijgen.
De eerste planten in het ven zijn oever-en moerasplanten die afsterven en onder water wegrotten. Door
zeer kleine drijvende plantjes en diertjes ontstaat een vrijwel waterdicht laagje blubber: gyttja. Hierna
volgen riet en zeggen die vervolgens afsterven en als een half verrotte laag boven op het gyttja terecht-
komt: het riet- of zeggeveen; daarna berken- zeggeveen waarmee de vennen bijna geheel volgroeien. Dit
laagveen bestaat botanisch uit water- en moerasplanten, waarbij het veenmoeras een voedselrijk milieu
vormt. Topografisch is dit veen beneden, of net onder, de grondwaterspiegel ontwikkeld.
Zolang er nog water aanwezig is, ontwikkelt zich de groei van waterveenmos. Dit plantje bezit geen
wortelstelsel, groeit van boven aan en sterft van onderen af. Onder invloed van gasvorming ontstaan
door rotting van de onderliggende veenlaag, drijftillen die samenklonteren en na verloop van tijd in
bulten boven het water uit gaan groeien. Voeding vindt plaats door neerslag, wat het milieu voedselarm
houdt. Later nemen andere veenmossoorten de taak van het waterveenmos over, omdat die meer water
vast kunnen houden. Een veenmossoort vernietigt zijn eigen milieu; elke soort stoot H2-ionen in het
water af. Het milieu wordt zuurder. Bijv.veenmos A kan hierin niet leven, sterft af en veenmos B voelt
zich in het zuurdere milieu juist thuis, stoot ook weer H2-ionen af; milieu te zuur voor B; sterft af terwijl
veenmos C zich hierin wel thuis voelt. Hetzelfde proces herhaalt zich steeds. Dit is een vorm van suc-
cessie: A, B en C komen niet terug! Het water krijgt dus een steeds hogere zuurgraad. Hierdoor is
bacterieleven onmogelijk en vindt bijna of geen afbraak van organisch materiaal plaats en geen volledi-
ge verrotting. Gevolg: a) Productie en aanvoer van organisch materiaal op de bodem is groter dan de
afbraak. b) In O2-arm, zuur milieu (pH 3,2 – 3,8) én voedselarm milieu remming van bacteriële activi-
teit. Hierdoor sterft veenmos van onderen af. In deze ecotoop vindt geen voedingsstoffen kringloop
plaats en een hoogveen wordt dan ook een „open ecosysteem‟ genoemd. Zowel horizontale als verticale
veenmosgroei vormt een bulten- en slenkengebied, zelfs met een eigen grondwaterstand, die uiteindelijk
uitgroeit tot een enorme veenmosbult die ver over de randen van de vennen begint uit te stromen. Hoog-
veen heeft zich relatief hoog boven de grondwaterspiegel ontwikkeld en bestaat botanisch hoofdzakelijk
uit veenmossen. Onlangs heeft men ontdekt dat een symbiose is ontstaan van veenmos en een methaane-
tende bacterie die de uitstoot van moerasgas tegengaat. De groei van hoogveen bedraagt ongeveer 0,5
mm/jaar. De bomen rond de vennen sterven af door de giftige zuren van het veenmos. De wortels en
stronken worden bij de latere ontginning terug gevonden als z.g.n. „kienhout‟. Vorming van hoogveen in
de Peel, dat uiteindelijk met een dikte van 5-8 m een oppervlakte van 30.000 ha.bedroeg heeft ongeveer
10.000 jaar geduurd.
Beheer droge en natte gronden De 4500 ha. hoogveen die overbleef, viel na ontginning van het grootste deel, ten prooi aan verdroging.
Naast het feit dat de hoogvenen hoger liggen dan hun omgeving, wat het vasthouden van water bemoei-
lijkt, is een andere grote boosdoener de invloed van de mens, die veel water uit het gebied onttrok. Van
zeer grote invloed was de bruinkoolwinning in gigantische dagbouwgroeven bij Jülich in Duitsland. Per
jaar werd daar ongeveer 90 miljoen m3. grondwater onttrokken. Van ‟83 tot ‟92 daalde hierdoor de
stijghoogte in de diepe watervoerende pakketten in Limburg plaatselijk meer dan 5 m.
Na stopzetting van de veenafgravingen bleef ruim 3000 ha. hoogveengebied over in de Mariapeel en
Deurnsche Peel. Verdroging trad onder meer op door ruilverkaveling, ontginning en waterafvoer wat de
doodsteek zou betekenen voor de typische Peel kenmerken. Om verdroging tegen te gaan paste men in
droge tijden irrigatie toe.
KNNV Werkgroep Geologie en Landschap
Nieuwsbrief 39. Voorjaar 2006 13
Staatsbosbeheer en Waterschap Peel en Maasvallei sloegen de handen ineen om het
neerslagwater vast te houden. Het project ging van start in 1997. Het gebied van de Mariapeel daalt van
zuid naar noord: het hoogste punt in de Mariaveen, het laagste in de Horster Driehoek bij Griendtsveen.
Vasthouden van het water en zo klein mogelijk verschil van het zomer- en winterpeil is één van de
belangrijkste doelen. Dit wordt bereikt door het gebied op te delen in compartimenten. Voor de
ontwikkeling van veenmos is een stabiel waterpeil van levensbelang. In het „kanaalbos‟ bij Griendtsveen
is door kunstmatige verhoging van de waterstand tegendruk van het grondwater in de richting van de
Mariapeel bereikt. Door begrazing werd de opslag van struiken en bomen in de lagere gebieden tegen-
gegaan. Nadat deze gebieden onder water kwamen te staan, kon het proces afsterven – rotting –
kolonisatie van waterveenmos beginnen.
Dat we nog aan het begin van dit alles staan bemerkten we tijdens onze Mariapeel wandeling. Het pad
voerde ons langs de grote plas rechts van ons, en kleine veen putjes met kleine waterveen- mosplantjes
aan de linkerkant. In de verte liet een meeuwenkolonie zich horen, terwijl libellen en groene kikkers ons
langs de oever vergezelden.
De vegetatie in het natte gedeelte bestaat onder meer uit witte snavelbies, wollegras, pijpenstrootje,
tormentil, moeraswolfsklauw, dopheide, beenbreek, klokjesgentiaan. In tegenstelling tot hoogvenen in
het noorden komt hier geen kraaiheide voor. In het drogere gedeelte: struikheide, bochtige smele, kruip
en stekelbrem, liggend walstro, ruig haarmos en korstmossen. Bomen zijn voornamelijk berken.
Het gebied van de peelrandbreuk Aan de rand van Meyel, de op één na laatste stop van onze excursie, staan we iets ten westen van de
Peelrandbreuk; naar het noordoosten zien we het landschap licht omhoog lopen , de Peelhorst. Links van
ons glooit het landschap licht naar het zuidwesten: de Centrale Slenk, die gedurende miljoenen jaren
ruim een kilometer, „sprongsgewijs‟ met aardbevingen, is gezakt. In de eeuwen erna is het gebied gro-
tendeels opgevuld met jongere lagen, voornamelijk zand en grind, daar bovenop ligt nog een dikke laag
dekzand. Op de Peelhorst is de laag dekzand aanmerkelijk dunner.
Bij het langs elkaar schuiven van delen van de aardkorst kunnen lagen met verschillende doorlaatbaar-
heid tegenover elkaar komen te liggen en de aanwezige kleilagen langs de breukrand worden
uitgesmeerd, doordat de klei plastisch wordt. Een ondoorlaatbare laag die als een damwand het grond-
water tegen houdt en een ondergronds stuwmeer op de Peelhorst veroorzaakt. Door oxidatie van
ijzerhoudend grondwater kunnen bovendien bij breukranden verticale oerbanken ontstaan.
Als gevolg hiervan kan het grondwater plotseling enkele meters stijgen, waardoor op de hogere Peel-
horst zeer natte stukken kunnen ontstaan, die men wijstgronden noemt. In de lager gelegen Centrale
Slenk zijn de gronden daarentegen erg droog. De plotselinge daling van het grondwater noemt men een
„grondwaterval‟; dit gebeurt ondergronds. Langs de rand van de breuk ontstaat kwel.
Bij Meyel is dit verschijnsel zeer goed te zien bij het moerassig gebiedje en het daar ontstane vennetje.
Drainagebuizen in de bijna verticale wand voeren overtollig grondwater, dat bij uittreden kwel genoemd
wordt – naar de daar gegraven vijver af.
De Sint Willibrordus put Langs de breuk komt grondwater als kwel te voorschijn. Van oudsher werden er putten geslagen die
zich allemaal op één lijn bleken te bevinden! Door alle putten in kaart te brengen heeft men de breuk
kunnen traceren. De put aan de rand van de Peelhorst breuk draagt de naam van de Nederlandse apostel
Willibrordus. Deze hoog gelegen put werd vanaf 1325 vermeld als richtpunt bij grensbepalingen. In
1899 is de put volledig herbouwd. Bij de put staat nog een replica van een grenssteen: „Sint Wilbersput
658-739‟.
Hartelijke dank aan Jan v. Doorn voor de suggesties en aanvullingen!
KNNV Werkgroep Geologie en Landschap
Nieuwsbrief 39. Voorjaar 2006 14
Bezoek aan de Mariapeel – 23 april 2005 Excursieleider: Jan van Doorn.
Verslag: Lieke Vullings
De excursie bevatte een aantal onderdelen, zoals: historie van het gebied, de waterhuishouding, geolo-
gie, ecologie en beheer. De onderdelen kwamen niet in een chronologische volgorde aan de beurt, het
hierna volgende verslag is een samenvatting van het geheel.
We beginnen in de huidige tijd: het dorp Griendtsveen met daarin veel gerestaureerde gebouwen en
eindigen bij de Peelrandbreuk, die o.a. de oorzaak was van het ontstaan van de Peelvenen.
Voor degenen die er niet bij konden zijn:
Een cultuur -historische routebeschrijving is te verkrijgen bij Herberg de Morgenstond in Griendtsveen,
vlakbij het Defensiekanaal in Griendtsveen.
Het bezoekerscentrum van Staatsbosbeheer „Mijl op zeven‟ in Ospel/Nederweert heeft interessant
informatiemateriaal, onder andere over hoogveenvorming en toekomstig beheer van de Mariapeel.
Eveneens is daar de wandelroute ‟Mariaveen/Broemeerbos‟ te verkrijgen.
Vanaf Herberg de Morgenstond aan de rand van Griendtsveen lopen we langs het Peel- of Defensieka-
naal en de Helenavaart in de richting van het huidige centrum. Het defensiekanaal loopt door de hele
Peel heen en is in de jaren dertig van de 20e eeuw aangelegd. Men verwachtte een aanval van Duitsland
vanuit het Oosten. Op sommige plaatsen langs het defensiekanaal zijn betonnen dozen met schietgaten
te zien, dit worden ook wel „stekelvarkens‟ (kazemat) genoemd. In Griendtsveen zien wij dat niet.
Onderweg passeren we wat karakteristieke gebouwen zoals de kazerne, het postkantoor, een turfstrooi-
selfabriek, en de 12 Apostelhuizen.
Ook zien wij „Villa Sphagnum‟ een welgekozen naam in deze streek. (sfagnum is veenmos)
Over turfsteken
Dit seizoensgebonden werk kon meestal vanwege de bevroren grond pas in april beginnen, eind juni
stopten men al. Turf heeft een droogtijd van 3 maanden
nodig. Afgegraven gronden kwamen vrij voor de land-
bouw, de zandgrond werd gemengd met de bonkaarde (zie
onder) waardoor de vruchtbaarheid verbeterde. Van oktober
tot en met maart werkte men aan het ontginnen van de af-
graven grond (omvormen tot landbouwakkers) Hiermee
verdween ook de eeuwenlange brandcultuur waarbij het
grauwveen in brand werd gestoken om in de met as bedekte
akkers boekweit te telen. Het is een vorm roofbouw op de
grond, bovendien was deze brandcultuur erg vervuilend
vanwege de verstikkende rook.
Het verveningsproces
Plaggen (40x15x15 cm) werden gestoken van stroken veen
die al enigszins uitgedroogd waren door eerder gegraven
greppels. Ook werden er putten gegraven waarin de boven-
ste losse laag van het grauwveen en wat plaggen werden
gestort: dit heet bonken en hierdoor werd de ondergelegen
zandgrond humusrijker en geschikt voor de landbouw. Dit
zijn de dalgronden.
Het zwartveen, dat zijn de oudste veenlagen, geven de beste
KNNV Werkgroep Geologie en Landschap
Nieuwsbrief 39. Voorjaar 2006 15
turf. Dit was in 1881 op. Daarna heeft men nog even turfstrooisel (grauwveen, ook wel
aanmaakturf) gewonnen, maar daarvan liep de vraag terug omdat er steeds meer op gas werd gestookt.
Landbouw
Aanvankelijk verbouwde men aardappels en rogge, later augurken, bonen en erwten. Tegenwoordig is
er veel glastuinbouw en wordt er veel maïs verbouwd.
We bekijken de 12 Apostelhuizen waarin vroeger het kaderpersoneel van de familie van der Griendt
woonde. De huizen zijn in de karakteristieke streekstijl gerestaureerd. De familie van der Griendt bezat
het hele dorp en alles is door hen tussen 1858 en 1885 gebouwd. Ook hebben zij diverse infrastructurele
werken aangelegd, zoals afwateringskanalen, wegen en de spoordijk; dit alles om het werk, het ontgin-
nen van de Peel en de gronden als landbouwgrond in gebruik te nemen, mogelijk te maken.
Opmerkelijk is het systeem van vaart, hoofd- en zijkanalen. (de zijkanalen worden ook wijken ge-
noemd) Het geheel was zo gegraven dat er minder bruggen nodig waren. (zie bijgevoegd kaartje
drietandsysteem)
Na koffie en gebak op het terras van de Morgenstond (het was een prachtige, zonnige dag) zijn we naar
de Mariapeel gegaan, waar we langdurig hebben stilgestaan bij een podzolbodem.
Een podzolbodem kan alleen op de zandgronden ontstaan: door een voortdurende wisselwerking tussen
de biotische (de vegetatie) en a-biotische factoren (klimaat, neerslag) op grofzandig, kalkarm moeder-
materiaal. In het oosten en midden van het land wordt ook vaak de naam haarpodzol gebruikt.
Geomorfologisch hebben we met een dekzandrug te maken, geologisch met een windafzetting van fijn
zand. Dit is opmerkelijk omdat we in een hoogveengebied zijn.
In het middagverslag komen we op de dekzandruggen terug.
De beginsituatie waarop een pod-
zolbodem ontstaat is een voedsel-
arm en droog milieu waarin struik-
heide zich thuis voelt. Ons klimaat
kent meer neerslag dan verdam-
ping, de niet verdampte neerslag
(met daarin opgeloste CO2)
stroomt door de zandbodem om-
laag. Hier komen humuszuren en
kiezelzuur bij. Dit aangezuurde
neerslagwater lost de aanwezige
voedingszouten (onder andere ijzer
en aluminium) op en dit worden
samen met humusdeeltjes omlaag
getransporteerd.
Ze verdwijnen uit de A-horizont.
(A= uitspoelingslaag) en deze
wordt daardoor beroofd van de geel gekleurde ijzerhuidjes rond de kwartskorrels. De A-horizont ver-
toont daarom een asgrijze kleur. De opgeloste stoffen slaan ergens „op diepte‟ neer en vormen daar een
harde bank (vaak oerbank) genoemd: de B-horizont. (B = inspoelingslaag)
Deze laag is bruingekleurd. (humus en ijzer). Het moedermateriaal van geel zand (met wat ijzer) is de
C–horizont. (zie ook de foto op voorkant van deze Nieuwsbrief)
KNNV Werkgroep Geologie en Landschap
Nieuwsbrief 39. Voorjaar 2006 16
Heideresten (en dennennaalden) boven op deze bodem verteren uiterst langzaam,
hierdoor ontstaat een slechte humusvorm, erg zuur en er kunnen geen bacteriën in leven. Schimmels
kunnen er wel leven. Door de te hoge zuurgraad is de natuurlijke kringloop van organische stof onder-
broken.
Het is een zeer specifieke situatie: het begon met struikheide (en dennenbomen) die op dekzand groei-
den. Dezelfde struikheide is de oorzaak van extreme voedingssituatie op enige diepte. Daardoor is er
sprake van een ecologische relatie.
Deze kalkarme zandgronden hebben
geen buffer tegen verzuringprocessen,
waardoor de huidige akkerbouw en
industrie de bodem nog verder verzu-
ren, met zijn gevolgen voor de vegeta-
tie, zoals de enorme toename van
Bochtige smele.
Behalve de duidelijke podzolbodem (zie foto) zijn ook de trechtertjes van de larven van de mierenleeuw
te zien. Goed beschut door een steilrand vangen deze larven – ingegraven in hun trechters (of valkuilen),
met hun vangkaken net erboven - mieren en ook wel andere insecten. Op een goede dag zullen zij als
mierenleeuw uitvliegen. De mierenleeuw hoort bij de netvleugeligen en is op de zandgronden algemeen.
Meestal vliegen zij „s nachts en zoeken dan het licht
op.
Excursie zaterdag 3 september 2005.
Tussen Devoon en Perm. Door Wouter van den Bosch.
Inleiding, de algemene situatie. Gaande vanuit Aken in zuidoostelijke richting, zien we op de kaart
geleidelijk de hoogte ten opzichte van zeeniveau toenemen. Bij Simpelveld vinden we een niveau van
ca. 175 meter, een kleine 20 km verder is dat al 275 meter en nog eens 100 km verder, aan de zuid-
westkant van de Eifel wordt al 375 meter gemeten.
De Alpiene plooiing, zo‟n 65 miljoen jaar geleden ingezet door een noordwaarts oprukken van het
Afrikaanse Continent, heeft een opstuwende plooiing veroorzaakt in het Europese Continent. Deze
stuwing heeft een hoogtepunt gekend in het Alpiene gebied en vond zijn Waterloo in het midden van
ons land.
In Duitsland en België zijn met name de Eifel en de Ardennen omhoog gekomen. En ruwweg gesteld
is in de zuidoostelijke helft van ons land nog sprake geweest van een lichte opheffing. Maar bij elke
opheffing hoort een daling, en deze vond plaats in de noordwestelijke helft van Nederland en die gaat
nog steeds door.
Deze Alpiene plooiing is echter niet de enige landschapshervormende storing geweest in onze aard-
historie. Ongeveer 200 miljoen jaar vóór de Alpiene, vond de Variscische (vroeger Hercynische
genoemd) plooiing plaats en nog weer 200 miljoen jaar daarvoor werd Europa verrast door de Cale-
donische plooiing. Alle drie werden veroorzaakt door continentale verschuivingen en veroorzaakten
grootschalige landschappelijke veranderingen en gebergten gedurende tientallen miljoenen jaren.
Maar ook continentale verschuivingen kennen hoogtepunten en afvlakkingen, waarna zwaartekracht-
KNNV Werkgroep Geologie en Landschap
Nieuwsbrief 39. Voorjaar 2006 17
wetten en erosie een meer of minder geslaagd proces van erosie en afbraak starten.
Het resultaat is dan een min of meer vlak landschap, waarin de hoogste punten van het gebergte in de
lagere delen zijn verdwenen of naar zee zijn afgevoerd. Een zogenaamde schiervlakte is het resultaat.
De excursie. Met 12 auto‟s vertrokken we van het fraai gelegen hotel Inkelshoes bij
Epen, iedere auto voorzien van een kaartje, waarop onze excursieleiders Hans de Jong en zijn onaf-
scheidelijk vriend en compagnon George Lowiesen, de te volgen route hadden aangegeven. Dit was
bepaald niet overbodig, want uiteindelijk belandden we in een drukke straat langs een enorm indu-
striegebied. De verbazing was dan ook groot dat we geologie gingen bedrijven in zo‟n lawaaierige
mierenhoop. Op de kaartjes is echter goed te zien dat we ons bevonden op één van die zeldzame
plaatsen in Europa, waar vrijwel alle aspecten van de oude geologie aan het daglicht treden. Het
mocht echter wel een klein wondertje heten dat de hele karavaan, zij het met enige vertraging, uitein-
delijk via het moordende stadsverkeer aankwam in het geheel met middenzware industrie
volgebouwde dal van de Vichtbach te Stolberg. De oostelijke oever van deze beek bestaat uit een
hoge en zeer steile kwartsietwand. Deze is ontstaan uit een verdere verstening van zandsteen. De an-
dere oever zagen we in het begin niet eens: de industriële “bouwkunst” had deze geheel aan het zicht
onttrokken. Later zagen we dat het beekdal toch wel zo‟n 100 meter breed moet zijn geweest en dat
zich daarin een flinke rivier moet hebben genesteld. Nu was de beek nog slechts één tot 4 meter breed
en knaagde rustig verder aan de devoonontsluiting onderaan de steile oeverwand. In de verkeersherrie
die ons omringde, deden Hans en George hun uiterste best uitleg te geven van het gebodene. Op in-
spirerende wijze werd getracht ons met een soort van rituele handopleggingen de geheimen van
plooiingen, erosie en overschuivingen duidelijk te maken.
Gezien de zeer hoge ouderdom van de gesteenten, werd het echter duidelijk dat de ondergrond hier
tenminste drie keer “op de schop” is geweest. De oudste van die 3 oprispingen, de Caledonische
plooiing, vond ca. 450 miljoen jaar geleden plaats. Hiervan zijn nog slecht sporadisch resten te zien,
maar zeker is dat er een stevig Caledonisch reliëf is geweest. Deze plooiingen vinden periodiek plaats
als gevolg van bewegingen in de aardmantel ten opzichte van de korst.
De oorzaken daarvan zijn nog niet geheel doorgrond, maar er mag worden aangenomen dat plaatse-
lijke verschillen in massa, electromagnetische verschijnselen, kantelen van de aardas en kleine
fluctuaties in het aardse bewegingspatroon hierbij een rol spelen. Deze resulteren volgens mechani-
sche wetten in bewegingen van de aardmantel ten opzichte van de korst en vervormen deze.
Verschuivingen van “hotspots” in vulkaangebieden wijzen ook hierop.
Vast staat echter dat de relatief dunne aardkorst door krachten vanuit de mantel voortdurend van
vorm verandert, waardoor de aardatlas in de verschillende geologische tijdvakken er steeds anders uit
ziet.
Zo ontstaan periodiek gebergten en zeeën. Maar in de rustige perioden tussen de gebergtevorming,
zorgen erosie en zwaartekracht voor enige egalisering: er ontstaat een schiervlakte. Die overigens nog
een aanzienlijk reliëf kan vertonen.
Maar na de Caledonische plooiing en de daarop volgende schiervlakte, werd het – na nieuwe afzet-
tingen tijdens het Carboon zo‟n 350 miljoen jaar geleden – weer onrustig en verscheen de Variscische
plooiing. Deze vormde wederom een gebergte uit de onderliggende lagen uit Devoon en Carboon,
uitgaande van een nog lang niet geheel vlak land na de Caledonische schiervlakte. Ook de bergen van
deze Variscische plooiing sleten echter weer af, waarbij het echter heel goed mogelijk was dat er aan
de oppervlakte nog toppen uitstaken van het Devonisch gebergte.
Maar de aarde blijft een mobiel systeem : zo‟n 65 miljoen jaar geleden begon het feest weer opnieuw.
Afrika schoof naar het noorden op en Midden Europa kwam letterlijk onder druk te staan en gaf mee.
De Alpiene plooiing was begonnen en gaat, zij het met verminderde activiteit, nog steeds door. Weer
ontstaat er gebergte, dat echter meteen ook al weer begint te slijten. Tegelijkertijd met dat ergens een
stuk aardkorst omhoog komt, moet er “ergens in de buurt“ een deel naar onderen afzakken, want ga-
ten worden opgevuld. Waar de Alpen omhoogkomen, zakt noordwest Nederland dieper in de
KNNV Werkgroep Geologie en Landschap
Nieuwsbrief 39. Voorjaar 2006 18
KNNV Werkgroep Geologie en Landschap
Nieuwsbrief 39. Voorjaar 2006 19
Noordzee en dat bij een stijgende zeespiegel. De inmiddels wegslijtende Alpen vullen
via de rivieren het ontstane niveauverschil weer een beetje op, zodat ons veel bezongen land geleide-
lijk een blubberig afvalputje is geworden, waarin we de veranderende flora en fauna graag
bewonderen en bestuderen. Alsmede het wegzinken…
Samenvattend zien we dus in het bezochte expulsiegebied gesteenten uit het Cambrium tot en met het
Perm met alle afzettingen die daartussen en daarna zijn afgezet. Maar de natuur heeft het ons een
beetje gemakkelijk gemaakt door diverse afzettingen weer via erosie af te voeren. Duidelijk wordt
echter dat op korte afstand van elkaar ouderdomsverschillen van ca. 450 miljoen jaar zijn te vinden,
inclusief de afzettingen van het Kwartair.
Zo is ter weerszijden van de geologische scheiding Devoon-Carboon bij een breuk in de omgeving
van Mausbach, op korte afstand een gat van wellicht 50 miljoen jaar te zien. Daartussen kon in recen-
te tijd dan ook een weg worden aangelegd. In een ontsluiting van zeer geringe afmetingen, waar we
een vorm van circusacrobatiek moesten bedrijven om onze auto‟s even kwijt te raken, zagen we een
Devonisch topje door het Carboongesteente gluren. Zeer sexy. Dit was bij Zweifall en op een afstand
van enkele meters zagen we een geologisch ouderdomsverschil van een paar honderd miljoen jaar!
Voor wie er oog voor heeft spectaculair!
Een wandeling langs en bij het riviertje de Würm was landschappelijk fraai, maar leverde geen nieu-
we geologische hoogtepunten op. Wel enkele prehistorische steenworpspelen.
Opmerking. “De cost gaat voor de baet uit” . Deze opmerking van één van onze middeleeuwse dich-
ter-filosofen schoot mij te binnen toen ik bezig was met dit verhaal.
Pas toen kreeg ik door wat de essentie geweest moet zijn bij de keuze van dit excursie doel. Het is bij
nader inzien bijna ongelofelijk wat zich hier over een korte afstand , maar wel over vele miljoenen
jaren gespreid, moet hebben afgespeeld. Om deze “baet” te kunnen opstrijken, moest wel de “cost”
worden betaald van een veelal onaantrekkelijk en moeilijk toegankelijk excursieterrein, met veel ver-
keer- en geluidshinder en veel vertraging door de autocolonne.
Het voordeel van dit verhaal te bewerken is dan ook het plezier dat zich voor je geestesoog die hele
ontwikkeling nogmaals afspeelt.
Toch wil ik voor de toekomst een pleidooi houden voor een afweging tussen kosten en efficiency van
bus ten opzichte van de auto. We hebben nu veel tijd verloren met parkeren, zoeken en teveel
aandacht gebruiken voor bijzaken. Dat is jammer voor onze zo hoogwaardige excursies in het
algemeen, maar voor deze in het bijzonder. In dit geval zou een bustocht veel voordelen hebben
geboden.
Excursie Wormdal - zaterdag 3 september 2005
Excursieleiders Hans de Jong en George Lowiessen
Verslag Leny Huitzing
De Worm ontspringt (als „Wurm1‟) ten zuiden van Aken op de tertiaire schiervlakte en stroomt vandaar
in noordelijke richting tot hij bij Roermond in de Maas uitkomt. Even ten noorden van Aken bereikt het
riviertje een Maasterras: één van de terrassen van het Simpelveldniveau. Als gevolg van de geologisch
recente opheffing van dit gebied, heeft de meanderende Worm hier een bed uitgesneden. Hierbij werden
onder het Maasgrind successievelijk Mioceen-zilverzand en Carboonafzettingen aangesneden.
1 Het zou beter zijn van „Wurmtal‟ te spreken want het excursieterrein ligt geheel op Duits grondge-
bied.
KNNV Werkgroep Geologie en Landschap
Nieuwsbrief 39. Voorjaar 2006 20
Tijdens de excursie steken wij het Wormdal ten zuiden van
Kerkrade (Pesch) van ZO naar NW diagonaal over. Star-
tend op het Simpelveldniveau -één van de hoogste Maas-
terrassen - dalen we af tot in het Carboon en komen via het
Mioceen weer op het Simpelveldniveau.
Door droogdal naar alluviale vlakte Zuidoost van de
bebouwde kom van Kerkrade (Pesch), lopen we een paar
honderd meter naar het zuiden tot we een breed, ondiep
droogdal bereiken dat heel flauw naar het oosten afloopt.
Dit dal begint ongeveer een km westelijker op één van de
terrassen van het Simpelveldniveau dat op ± 170 m +NAP
ligt. Het betreft een sneeuwsmeltwaterdal gevormd in de
laatste ijstijd, (Weichsel); de bovenop gelegen löss is erg
gevoelig voor erosie. Een paar honderd meter oostelijker
voert het droogdal een smal stroompje dat uitmondt in de
Worm.
Tijdens het vroege Pleistoceen, stroomde hier de Oost-
Maas: onder periglaciale omstandigheden werden grote
hoeveelheden zand en grind afgezet. Vanaf waar nu Luik
ligt, stroomde de rivier naar het noorden maar vóór het
huidige Maastricht sloeg hij rechts af in noordoostelijke
richting om bij Jülich in de Rijn uit te monden.
Sinds de Alpiene plooiing stijgt het gebied van de oude
Hercynische plooiing. De laatste 2,5 miljoen jaar treedt
zelfs een versterkte stijging op: in de Ardennen is dat
plaatselijk (Hoge Venen) wel 1mm per jaar. Zuid-Limburg
neemt aan deze stijging deel terwijl het Noordzeebekken
daalt. De scharnierlijn loopt grofweg van Antwerpen naar
de Mokerheide; Zuid-Limburg helt dus naar het noordwes-
ten. Als gevolg van deze opheffing heeft de Maas dit
stroombed verlaten en is geleidelijk naar het noordwesten
afgezakt. (Het huidige stroombed van de Maas ligt bij Maastricht op 45 m + NAP: dit gebied is sinds-
dien dus minstens 125 m gestegen.) Het afwateringssysteem dat sindsdien in het gebied is ontstaan, is
dat van de Wurm. Als gevolg van de opheffing van het gebied en de relatieve zeespiegeldaling tijdens
de ijstijden, heeft de Wurm terrassen in het Maasgrind uitgeslepen.
We lopen het oostwest gerichte droogdal in en gaan onder de spoorlijn Kerkrade-Aken door. Naast de
weg stroomt nu een smal stroompje in het „droogdal‟. We bereiken de alluviale vlakte van de Worm
waarin „hard ooibos‟ groeit: essen, eiken en veel varens. In de kleine komvlakte van de hier zo‟n 4-5m.
brede meanderende Worm staat veel reuzenbalsemien. Een houten bruggetje – door de excursieleiders
Kohlbergbrücke gedoopt - voert ons naar de oostelijke oever. Vanaf het bruggetje is te zien hoe een
buitenbocht van de Worm een steilrandje heeft uitgesleten in een Carboonafzetting. De Worm snijdt hier
dus zowel in (oostelijke oever) als dat zij sedimenteert (komvlakte westelijke oever).
Steenkoolvorming
We klimmen tegen de nogal steile rivierdalwand omhoog. Een tiental meters boven het rivierbed ligt in
de dalwand een „dagbouw‟ Carboongroeve(tje)‟ (nr. 10 op kaartje van het Wormdal): we zien een serie
gelaagde afzettingen van schalie en leisteen. De bovenste schalie – zo‟n 50 cm dik – is zwart t.g.v.
koolstof en wordt „brandlei‟ genoemd. Daarboven ligt een paar meter Maasgrind en aan het oppervlak
ligt een dun laagje löss dat tijdens het Weichsel-glaciaal werd afgezet.
KNNV Werkgroep Geologie en Landschap
Nieuwsbrief 39. Voorjaar 2006 21
Even verder is een groeve (nr. 9 op „t kaartje) die deze naam meer waardig is: enkele
meters onder het maaiveld hebben de monniken van Rolduc een horizontale gang in het gesteente ge-
graven: de oudste steenkoolmijn in dit gebied. De Carboonlagen – geplooid tijdens de Hercynische fase
- zijn hier loodrecht aangesneden en hellen naar het oosten. Zodra de smalle laag brandlei op was,
diepten de monniken de gang uit en groeven zij opnieuw in oostelijke richting tot zij de brandlei weer
bereikten. Er is ook een nogal zandige leisteen: siltsteen2. Tussen de lagen zien we ook bolvormige
structuren met een diameter van zo‟n 15-20 cm; dat wijst op kustafslag in waddencondities (verslagen
klei). De afwisselende lagen wijzen erop dat zich hier verschillende omstandigheden hebben voorge-
daan: zand is afgezet nabij de kust; klei is afgezet in een dieper water, en de brandlei werd afgezet in een
moeras.
Tijdens het Boven-Carboon (Westfalien) maakte dit gebied waarschijnlijk deel uit van een net boven
zeeniveau gelegen, uitgestrekte riviervlakte, aan de voet van het oprijzend Hercynische gebergte. In de
achter strandwallen gelegen lagunes was sprake van een weelderige plantengroei; op de bodem van de
lagunes vond veenvorming plaats. Soms werd de lagune gedempt door versterkte erosie van het geberg-
te of er trad transgressie op en werd er klei op het veen afgezet. Zo werd in de loop van miljoenen jaar
het veen door vele honderden meters sediment bedekt. Bij toenemende temperatuur en druk, trad inko-
ling op: H2O, CO2 en CH4 worden uitgeperst waarbij een relatieve toename van C (koolstof) optreedt.
Uit een vele meters dikke laag veen ontstaat zo uiteindelijk een dunne laag steenkool.
Van Carboon via Mioceen naar Kwartair: hiaten
We vervolgen ons pad over een terras van de Worm; na een stijging van nog enkele tientallen meters
bereiken we een zand- en grindgroeve (nr. 8). De bovenzijde van deze groeve reikt tot het maaiveld en
dat is weer één van de terrassen op het Simpelveldniveau. Hiermee zijn we dus aan de oostelijke be-
grenzing van het Wormdal gekomen.
De ± 20-30 m hoge groevewand is vnl. geelbruin van kleur en bestaat uit horizontale lagen van zand,
fijn en grof grind; de Oost-Maas heeft hier dus afwisselend langzaam, wat sneller en heel snel ge-
stroomd. In het Vroeg-Pleistoceen vormde de Oost-Maas een vlechtend rivier-stelsel dat bij Jülich in het
eveneens vlechtende rivierstelsel van de Rijn uitmondde. De regelmatige opeenvolging van de zand- en
grindlagen wordt onderbroken door een vorstwig die in het Weichsel-glaciaal is ontstaan.
Dat dit zand en grind door de Maas is afgezet baseert men op de aanwezigheid van diverse typische
Maasstenen zoals Revinienkwartsiet, Maaseitjes (gerolde vuursteen) en andere typerende stenen uit het
stroomgebied van de Maas zoals Burnotconglomeraat.
De excursieleiders wijzen erop dat onder deze periglaciale rivierafzettingen zilverzand zit uit uit Mio-
ceen (- 50 miljoen jaar). Dat is helaas niet meer te zien; wel ligt er een vóór de wand een ongeveer 1½
m. hoog hoopje (uitgegraven) zilverzand, dat wat verontreinigd is met het bovenliggende rivierzand. Dit
zand werd afgezet in een kustgebied (duinzand) en heeft door de sterke verwering in het destijds heer-
sende tropische klimaat, vrijwel alle mineralen verloren waardoor het nu uit vrijwel zuiver kwarts
bestaat (SiO2, en dat is wit).
Naast het hiaat van enkele miljoenen jaren tussen Mioceen en Kwartair is hier dus een hiaat van zo‟n
250 miljoen jaar tussen het late Carboon en het Mioceen. Er worden zelfs geen Senoon- (Boven Krijt)
afzettingen gevonden! Hiervoor zijn twee mogelijke verklaringen:
1- Al die tijd lag die tijd lag dit gebied boven zeeniveau: er is niets afgezet.
2- Er zijn wel mariene lagen afgezet maar die zijn weer volledig afgesleten doordat het gebied weer land
werd.
2 Silt zit qua grootte in tussen zand en lutum: 2-64 µm.
KNNV Werkgroep Geologie en Landschap
Nieuwsbrief 39. Voorjaar 2006 22
Excursie zondag 4 september 2005
Verslag door Nelly v.d. Brink
Zaterdag hebben we de Gulperberg als excursiepunt overgeslagen en dus is dit nu ons eerste doel.
We missen dit doel ook gelijk, omdat we ons tegen een golfbaan klem rijden. Met wat omrijden
staan we even later toch op dit punt en tovert Hans weer een nieuwe kaart tevoorschijn, (Op de par-
keerplaats van het hotel is Hans al aan een stevige uitleg begonnen en deze wordt nu voort-
gezet.).Volgens Hans “de Gulpenberg in poetische kleuren”, en doelt hiermee op de geologisch kaart
die met vereende handen omhoog wordt gehouden.
De kleuren op de kaart zijn van oud naar jong in rood, blauw, geel en bruin weergegeven. De oudste
Maasoever is zo`n anderhalf miljoen jaar oud. Op de kaart rechts, dus oostelijk, is de ligging van
deze meest oude Maasstroom rood gekleurd en via de boven genoemde kleurvlakken kun je zien dat
de meest recente ligging van de Maas nu aan de west kant van Limburg ligt. Het hele gebied wordt
a.h.w. een beetje naar het noorden gekanteld.en heeft de Maas zo opgeschoven van oost naar west.
Alles ligt hier vanuit het verleden op één niveau, dus als een vlakte, en deze vlakte is later door de
Geul en de Gulp doorsneden waardoor het nu voor ons op een heuvellandschap lijkt. We staan wel
op een berg, de Gulpenberg, alleen… we zien van hieruit geen bergen maar terrassen met in de verte
een wazige schiervlakte. Deze schiervlakte, die alleen op aanwijzing van Hans te zien is, is het Ar-
denner/Eifelmassief en ligt nog hoger dan het punt waar we op dit moment staan. Vanaf dit punt is er
een mooi overzicht van deze terrassen.
In de tijd van de koolwinning in Limburg werden er drie terrassen benoemd, nu zo`n 50 jaar later is er
een sterkere onderverdeling gekomen en worden er een 13- tal terrassen benoemd.
We wandelen over de Schaelsberg, en zoeken naar maasgrind op een stoppelveld. Een Burmotcon-
glomeraatsteentje zou op dit moment het levende bewijs zijn dat de oude Maas hier gestroomd heeft.
Een groepslid zegt op dat moment: “een conglomeraat is waar de steentjes van aan elkaar zijn ge-
plakt”, dit mag dan zo zijn, vinden doen we dit niet.
We starten weer op en rijden richting Valkenburg naar kasteel “Schaloen”. Het tempo en de lange
sliert doet denken aan een rouwstoet. Wie rijdt er voorop is dan een wezenlijke vraag.
Als een kudde lopen we door de beschaduwde laan, heerlijk want we zijn op het midden van de dag
gekomen en de temperatuur is hoog.
Twee maal gaat er de waarschuwing uit dat de hellingen nu behoorlijk steil worden en er voor de
mensen die dit niet zien zitten een redelijk alternatief is, een kop koffie bij het kasteel en een bezoek-
je aan een kruidentuin. Enkelen onder ons hebben hier wel oren naar en de overigen klimmen op hun
gemakje omhoog als ganzen in een rij.
Weer komt Hans met een kaart. Dit keer een áfgedekte geologisch kaart, het Kwartair(?) is afgedekt
en alleen de oudere gesteenten. staan er op aangegeven. Was dit niet het geval dan zou er aan de Ne-
derlandse kant alleen maar zand, klei, grint en lus op staan.
Net zijn we een spoorlijn over of er komt en wandje uit het Krijt in zicht. In dit gebied zijn drie soor-
ten kalk ontstaan Maastrichterkalk, Kunraderkalk en Gulpenerkalk. Allemaal kust-nabije afzettingen
uit de krijtperiode. Krijt is de periode en Kalk is de naam van het gesteente. Mergel, dit is een meng-
sel van kalk en klei, komt hier namelijk maar heel weinig voor. Op de Mergelroute lopen we dus
allemaal een beetje fout.
Eén van de kenmerken van een Karstlandschap, dit is een kalklandschap, is de vorming van dolinen
als gevolg van diaklazen. Meestal zijn dit droge gaten, maar de doline die we hier tegen komen is
dicht geslipt waardoor er water in blijft staan. George oppert dat dit ook door de boterhamzakjes van
Hans zijn studenten kan zijn ontstaan.
KNNV Werkgroep Geologie en Landschap
Nieuwsbrief 39. Voorjaar 2006 23
De verblijfplaats van een kluizenaar in een van de grotten wordt bewondert en de
anekdote over hem verteld.
We passeren nu al snel een klooster met de 15 uitbeeldingen van „de nonnetjes van de Schaelberg‟,
die daar staan opgesteld. Voor mij is nu duidelijk, dat we ook werkelijk op dit plateau zijn beland.
We zwermen uit over het kloosterterrein. Uitzwermen van een groep KNNVers voor een religieuze
opstelling? Nooit van gehoord!
Onder het wandelen komt me ter ore dat een wants, in een sok van een van onze mede reisgenoten,
vijf keer van zich heeft laten voelen. Dit kan ook een reden zijn om het alleen bij een koffietafel te
houden, denk ik zo.
Midden op ons wandelpad komen we een mooi voorbeeld van een geologisch hiaat tegen. We kunnen
met één stap van het kwartair naar de veel oudere krijtperiode stappen. Kwartair is hier het Maasgrint
en daar tegenaan ligt de kalk uit het Krijt. Opgeteld missen we dus de hele periode van het Tertiair(?)
In mijn gedachte is kalk wit en dan valt de grauwe kleur hier niet zo op totdat we langs hetzelfde pad
even later graafbijtjes gaatjes in deze kalk zien graven en de graafhoopjes meer als kalk voor mij te
herkennen zijn.
Terug naar de auto. Een kasteel blijft een toeristische attractie en niet alleen dat, de toerist blijft
eveneens een attractie voor een dief, een inbreker. Wat zou er zoal een reden kunnen zijn om je auto-
ruit in te gooien? “De KNNV kas plus het giropasje!!”, moet deze dief gedacht hebben. We stonden
in lange rijen opgesteld in de beschaduwde laan van het kasteel en juist de auto met de kastas op de
achterbank heeft meneer er uitgepikt. Een dief is dan wel geen moordenaar maar toch! Voor de zes
mensen die er mee te maken kregen was de pret voor dit weekend over. De rest van hun tijd werd
door aangifte of garage bezoekt opgeslokt. Ieder van ons voelde zich wel een beetje overvallen en dat
gaf ons een `groepsovervalgevoel`.
Met de auto naar Valkenburg en vrij gebruik van tijd voor zo`n anderhalf uur, zo was het plan aan
ons verteld. De minder vrolijke afsluiting van ons parkeren bij het slot Schaloen gaf velen van ons de
gelegenheid tot een veel langere pauze in de schaduw op een terrasje en de voeten uit de warme
schoenen. Iets drinken gezellig babbelen en wachten op wat er komen gaat.
Lieke kreeg hier haar vuurdoop in het organiseren van onverwachtse situatie`s en dat is haar won-
derwel gelukt. Lieke `Bravo`!
Twee uur later dan gepland werd de excursie door het overgrote deel van de groep voortgezet. Om
wat tijd te winnen riep George ons regelmatig bij de les met de luide roep, ‟Waar jullie mee bezig zijn
is geen geologie, dus door lopen.‟!
Als George dit een keertje eerder, bij het Kasteel had kunnen roepen, dan was er voor de vier
slachtoffers een leukere afloop aan dit weekend geweest.” Toch? Door deze herhaalde roep van
George kwam de vaart en de stemming er wel weer snel in.
Door Schin op Geul, door Runsdal heen, op naar de Kunraderbreuk. Als je vanaf deze kant komt, ga
je de berg wel op, maar dus niet weer af. Dit komt, omdat een gedeelte meer omhoog gekomen, op-
geheven, is dan het andere deel. Door erosie is het hoogteverschil geëgaliseerd en valt het niet meer
op. Als je in je fantasie het Tertiair weg laat, krijg je so wieso een groot breukgebied. Op een onbe-
groeide plaats is een klein deel van dit breukgedeelte goed te zien. Deze plaats, waar dit nog te zien
is, is nu het Geologisch monument “Groeve Midweg “.
Dan ons bezoek aan Ubaghsberg.
Ubaghsberg is een eiland uit de Carboonperiode met daarop “Vrouwenheide”.Van hieruit hebben we
de uitkijk over de noordrand van de Eifel en zien, iets ten noorden, de plaats Stolberg, welke we za-
terdag bezochten, liggen.
KNNV Werkgroep Geologie en Landschap
Nieuwsbrief 39. Voorjaar 2006 24
De West-Maas en de Oost- Maas stroomden dus langs dit eiland. Een kenmerkend
steensoort uit die tijd op deze plaats is kiezel-ooliet, een eivormig kwartsiet met zwarte puntjes, uit
oude Kwartaire- en Pliocene grindafzettingen van de oude Maas. Op het moment dat dit wordt be-
noemd zijn alle ogen van de kaart af, op de bodem onder ons gericht. Niet één zo`n kenmerk wordt
door ons gevonden.
Deze Ubaghsberg met daarop Vrouwenheide is met z`n 220m hoogte, het hoogste gedeelte van Ne-
derland en hier de enige plaats waar de Maas niet heeft gestroomd. Dit eiland bestaande uit zand en
grint geeft ons een mooi overzicht over de omgeving
Ons weekenduitje is voor dit jaar weer voorbij en we rijden gezamenlijk naar hotel of tent om daarna
vooral de van gevoelens over de inbraak met elkaar uit te wisselen. Dit maakte de afronding van dit
weekend.
Het excursieverslag van oktober 2005 zal in de volgende Nieuwsbrief verschijnen
Eeuwige liefde Een stalagmiet En een stalaciet Raakten op elkaar verliefd; Nog nooit kwam een paar Zo langzaam tot elkaar Als de stalactiet En de stalagmiet; Twee centimeter maar In vijfentwintig jaar, Één voor hem en één voor haar. Jan van de Meulen
Bilthoven
Uit de bundel “Tijdloos”
SEDIMENTEN
Wouter van den Bosch
G.E.A. maart 2005
Dit nummer bevat als hoofdartikel een zeer verhelderend verhaal over de oer-aarde vanaf haar ontstaan
zo‟n 4560 miljoen jaar geleden. Deze precambrische aardfase wordt onderverdeeld in 3 afdelingen,
waarbij van de oudste, het Hadeïcum vanaf –4560 tot ca. –4000 miljoen jaren geleden, nog slechts
enkele zirkoonkristallen zijn te reconstrueren. Aan het begin van deze fase is de maan ontstaan door de
aanvaring met een kleine planeet Theia. Daarmee is tevens de aardrotatie ingezet. De daarop volgende
fase, het Archaeïcum loopt van –4000 tot –2500 miljoen jaren ouderdom. Hiervan zijn belangrijke
korstfragmenten bewaard gebleven, veelal in de vorm van graniet-groensteenterreinen en kussenlava‟s
in Australië en Afrika. Cyanobacteriën en Stromatolieten zijn al bekend rond 3600 miljoen jaren gele-
den. Van de derde fase, het Proterozoïcum, dat aansluit op het Archaïcum en eindigt in het Cambrium, -
542 miljoen jaren geleden, is bekend dat aan het einde daarvan er zich een explosie van leven heeft
voorgedaan vanuit de in die periode ontwikkelde Eucaryotische eencellige levensvormen. Hierdoor
KNNV Werkgroep Geologie en Landschap
Nieuwsbrief 39. Voorjaar 2006 25
konden zich complexe levensvormen ontwikkelen. Een goed overzicht van het zo
onbekende Precambrium!
Een volgend artikel behandelt goud. Uiteraard met de bekende natuurlijke „kunstvormen‟ als boompjes
en filigrein, maar ook als nuggets en de veel minder bekende legeringen met koper, lood en kwik en
chemische verbindingen met onder andere zwavel, arseen en antimoon. Goud wordt meestal gevormd
in ertsgangen, maar is daaruit lastig te zuiveren. Gemakkelijker wordt dit waneer het goudhoudende
gesteente door erosie wordt afgebroken en dan uit rivieren kan worden gewonnen.
Verder een artikel over het gedrag van aardolie ondergronds, gezien door de bril van een exploitatiege-
oloog en een verhaal over de eerste zoogdieren uit de nadagen van de Sauriërs. Daar waren naast
kleintjes van muizenformaat ook grotere soorten bij in de maat van bevers. Heel belangrijk is de mede-
deling dat er inmiddels van de sinds het begin uitgekomen 146 G.E.A. nummers een index op het
internet is uitgewerkt waarbij de inhoud van 900 artikelen kan worden teruggezocht. Te vinden via
www.gea-geologie.nl
Grondboor en Hamer
No. 1 van 2005 is voor meer dan de helft gevuld met Verenigingsmededelingen, waardoor de ruimte
voor geologische artikelen wel erg beperkt werd. Het eerste artikel beschrijft een zeer nauwkeurige
ouderdomsbepaling voor krijtfossielen, met name voor de belemnieten van formaties uit de St. Pieters-
berg. Het element Strontium blijkt normaal in 4 stabiele isotopen in een vaste verdeling voor te komen,
maar door verval van het radioactieve element Rubidium tot Strontium kan de isotopenverhouding
87Sr/86Sr verschuiven. Hydrothermaal water uit de continentale korst bevat relatief veel Rubidium ten
opzichte van regen- en smeltwater. Daardoor kon een schaal met een tolerantie van 14,2 miljoen jaar
worden gereduceerd tot 0,5 miljoen jaar. Laboratoriumwerk.
Het tweede artikel beschrijft de vondst van een fossiele zwerfsteenspons uit het Krijt. Het blijkt een
Homalodorianasoort te zijn, die uitvoerig werd beschreven. In Kallo (België) werden wervels en copu-
latieorganen van de reuzenhaai Cethorinus maximus gevonden, waarvan de aard van fossilisering werd
beschreven. Het laatste artikel gaat over het gebruik en de verwering van vulkanische tufsteen in mo-
numenten. Tufsteen is een nogal variabele gesteentesoort, die daardoor ook in de bouwwereld een
gevarieerde toepassing kent.
No. 2 van 2005 belicht in het eerste artikel een onderzoek van A.P.van Viersen van het Natuurhisto-
risch Museum te Maastricht over vondsten van Devonische trilobieten in het Limburgse riviergrind. Er
worden een 11- tal soorten beschreven, die echter niet alle definitief konden worden gedetermineerd.
Deze soorten waren verdeeld over 5 subfamilies. Opvallend was dat 8 van de 11 soorten uit Boven-
Emsienafzettingen werden gekwalificeerd en één soort in alle afzettingen van Boven-Emsien tot en met
Boven-Givetien voorkwam.
*Het tweede artikel gaat over kaakloze vissen uit het Onder-Siluur van Lanarkshire in Schotland. De
zeer goede fossiliseringstoestand van vele vondsten bleek een prachtig inzicht te geven in de lichaams-
bouw van deze oervissen.
*Tenslotte nog de aanvulling op een artikel over een groep fossiele sponzen, die eerder in Staringia no.
9 werden beschreven. Freek Rhebergen heeft de studie door van Kempen opgestart, verder uitgewerkt.
Daarbij kon een soort definitief op naam worden gebracht: Tympanospongia vankempeni.
No. 3 is een themanummer en gaat over de datering van de Nederlandse ondergrond met nieuwe of
verbeterde dateringtechnieken. Een viertal schrijvers geeft eerst een overzicht van de mogelijkheden
van hun techniek en geeft dan een onderzoek weer. Belangrijk is dat de technieken elkaar overlappen
en daarmee vergelijking en ijking mogelijk maken. Liefst 4 universiteiten houden zich met deze mate-
rie bezig onder de namen C14
bepaling; optische datering; dendrochronologie en tefrochronologie. De
metingen worden steeds betrouwbaarder en vergen ook veel minder monstermateriaal. Doordat de
werkgebieden van enkele bepalingen elkaar overlappen, is onderlinge ijking mogelijk. De optische
KNNV Werkgroep Geologie en Landschap
Nieuwsbrief 39. Voorjaar 2006 26
datering is gebaseerd op luminescentie en kan alleen voor anorganisch materiaal wor-
den gebruikt. Het is daarmee een pendant voor de C14
methode, die alleen voor organisch materiaal kan
worden gebruikt. Dendrochronologie is een ouderdomsbepaling, die op jaarringen is gebaseerd. Doch
niet alleen ouderdom, maar ook klimaatveranderingen en overige groeistoringen kunnen hiermee wor-
den aangetoond en gedateerd. Tefrochronologie tenslotte is de methode waarbij fijne vulkanische
aanzettingen (tefra) als indicator worden gebruikt. Deze aslagen zijn veelal zeer specifiek va samenstel-
ling en geven daarmee extra informatie over de Kwartaire situaties in Europa.
G.E.A.
No. 2 van 2005 begint met een artikel over het leven in het Onder-Carboon op de Chengjiang locatie in
Zuid China. De vindplaats werd in 1984 ontdekt en is ca. 10 miljoen jaar ouder dan min of meer over-
eenkomstige vondsten in Canada uit het Midden-Carboon. De locatie is representatief voor grote delen
van Zuidoost China. Belangrijk zijn de vondsten van bradoride geleedpotigen, waarvan bij enkele nog
de weke delen bewaard zijn gebleven. Verder werden er uit die periode nematoden, lobopoden, trilobie-
ten en brachiopoden gevonden.. We hebben te maken met de tijd van de Cambrische explosie, waarbij
in relatief korte tijd veel nieuwe soorten ontstonden (en ook weer verdwenen). De vindplaats maakt
deel uit van de Zuid-Chinese plaat. Deze lag toentertijd bij de evenaar en grensde aan het vasteland van
Gondwana. De ouderdom van de levensvormen is vastgesteld op ca. 525 miljoen jaar. Uit deze periode
zijn ook enkele vroege algen bekend.
*Verder nog artikelen over mineralen, onder andere voor vuurwerk en een spannend verhaal over een
reuzenspin, die geen spin bleek. Het was een fossiel uit Argentinië, ter grootte van een flinke hond met
poten van een halve meter en gevonden in 1980. Niet in al te beste conditie. Het beest werd Megarach-
ne servinei genoemd en er werd heel geheimzinnig mee gedaan. Uiteindelijk werd er in de buurt een
tweede exemplaar gevonden en bleek het te gaan om een Woodwardopterus metasoma, een in moeras-
sen levende variant van de zeeschorpioenen. Een verrassend blad met veel lezenswaardige informatie.
No. 3 opent met een artikel over de klimaatgeschiedenis van ons land gedurende de periode tussen het
koude Saalien en het warme Eemien. Vaak wordt veronderstel dat deze overgang zich over een langere
periode heeft afgespeeld, maar het wordt steeds duidelijker dat deze overgangsperiode relatief kort
heeft geduurd. Blijkbaar is het zo dat, wanneer in een natuurlijk proces bepaalde drempels worden
overschreden, zich op korte termijn grote veranderingen kunnen voltrekken. Dit verschijnsel is bekend
uit het vulkanisme: als een drempel in de opbouw van het krachtenspel wordt overschreden, volgt de
uitbarsting! Het verschijnsel kan zich in onverwachte en gevarieerde vormen aandienen. Uiteraard is
daarom de overgang Saalien-Eemien aanleiding tot diverse gedetailleerde onderzoeksprogramma‟s. Het
is mogelijk dat de opwarming van de aardse atmosfeer de druppel is die ons voortbestaan grootschalig
gaat veranderen. Het artikel is zeer uitvoerig gedocumenteerd en leent zich niet voor een korte samen-
vatting. Daarom: lees het!
*Het tweede artikel is van Drs. W.C.P. de Vries en gaat over stratigrafie. Daarbij wordt de wetenschap-
pelijke historie uitvoerig belicht, vanaf het begin van onze jaartelling. Ook de rol van geloofsrichtingen
wordt kort gememoreerd.
*Verder een prachtig artikel over 3 topmusea in Parijs. Heden ten dage voor € 85,- en in 3½ uur vanuit
den Haag per HSL te bereiken! Prachtige kleurenfoto‟s staan erbij.
*Tenslotte een prima artikel over de grote zoutvlakte in Tunesië: Chort el Djerid met een breed over-
zicht over de historie vanaf het Boven Krijt tot heden. Het gebied met een oppervlakte van ca. 15.000
km2
moge dan geologisch aantrekkelijk zijn, menselijk gezien lijkt het meer op een hel. Niets voor mij.
KNNV Werkgroep Geologie en Landschap
Nieuwsbrief 39. Voorjaar 2006 27