16
1 NOTIZIARIO Van de redactie 1 Marc Permeke nogmaals over Sicilië (verslag)/Annemarie Aarnoutse en Ciska van der Glas 2 Marino Magliani en Alberto Prunetti in Utrecht (verslag)/Ciska van der Glas 4 Avanti, sempre avanti!/Minne de Boer 5 Milano Expo: Arcimboldo?/ Laura Schram-Pighi 6 ‘Utrechtse Appie’ en Luciano Emmer/ Roland Fagel 7 Apostrofo 50/Minne de Boer 10 I poeti: letti e riletti. Juan Rodolfo Wilcock e Adele Desideri/Gandolfo Cascio 11 Gli occhi lustri avea …(recensie)/Bert de Waart 12 Giorgio Fontana, Het geweten van Roberto Doni (recensie)/Monica Jansen 14 Michele Serra, Wacht op mij! (recensie)/ Inge Lanslots 15 Tentoonstellingen in Italië 16 Nu wij dit schrijven heeft Rome net de barbarij van een aantal losgeslagen landgenoten moeten incasseren, staat Italië al maanden voor de opgave om een aldoor aanwassende stroom van mensen die via de Middellandse Zee hun heil komen zoeken in Europa op te vangen en heeft het land weken van buitensporige regenval, overstromingen en sneeuwstormen tot in de zuidelijkste regionen achter de rug. Dat je in de winter beter in Italië dan in Nederland kunt zijn (qua weer) gaat niet meer op. Maar als u dit leest is het bijna voorjaar. En voor de Notiziario is dit jaar, 2015, een bijzonder jaar: ons blad viert zijn 25ste verjaardag! Niet gering, vinden wij. Alle reden om er met u bij stil te staan. Het was in 1991 dat ‘jaargang 1, nummer 1’ verscheen. Een aparte redactie was er niet, een van de toenmalige bestuursleden was ermee belast. In die tijd was Minne de Boer, wie kent hem niet, voorzitter van Dante Utrecht. Dat er een Notiziario kwám was (mede) te danken aan een andere voormalig voorzitter, de nog altijd, zij het op afstand, actieve Laura Schram-Pighi: zij effende de weg – zij voelt zich niet voor niets de nonna van de Notiziario – en keerde in 1989 terug naar Italië. Met Minne de Boer en Laura Schram zijn de twee namen gevallen van degenen die voor de Notiziario al die 25 jaren onafgebroken zoveel betekend hebben. U treft nog steeds in bijna iedere aflevering een of meer bijdragen van hun hand aan. En altijd waardevol. Ook weer in dit nummer. Wij, de huidige redactie, vinden dat bewonderenswaardig. Grazie mille, Laura, dank je zeer, Minne! De Notiziario verscheen in de eerste jaren niet zo heel regelmatig. Ach ja, als er geen echte redactie is?! En in de loop der jaren veranderde er telkens iets, niet heel zichtbaar, maar toch – zowel qua inhoud als qua vorm. Een duidelijk ander uiterlijk kwam er in 2006 met de komst van redacteur (en bestuurslid) Wim Rensink: met hem deed het kleine A5-formaat zijn intrede, en het omslag in ‘full colour’, met ieder jaar een andere kunstzinnige afbeelding, telkens geïnspireerd op Dantes Commedia. Dat maakte het blad zeer aantrekkelijk. Hij hield het zo’n vijf jaar vol, en besteedde veel tijd en moeite aan de Notiziario. Wat trouwens ook geldt voor zijn voorgangers. Aan ons de taak, eind 2010, om op zíjn niveau door te gaan. Op dezelfde manier, dat was uitgesloten, werd ons gezegd: het was voor ons óf een digitale Notiziario óf géén Notiziario. U weet, de financiële positie van Dante Utrecht was de laatste jaren niet rooskleurig. En zo begaven wij ons samen op het digitale pad. Met alle voor- en nadelen van dien. Wat belangrijk is: wij hebben er allebei, en vooral samen, veel plezier in. We doen ons best dat aan u, lezers, door te geven. In dit nummer behalve de vertrouwde namen van Laura Schram en Minne de Boer veel literatuur, vooral in de vorm van recensies. En opnieuw Gandolfo Cascio, die met ingang van dit nummer een andere wending geeft aan zijn poëzierubriek. Ook Roland Fagel vindt u terug. Leest u maar! De redactie Van de redactie Inhoud Notiziario van de Società Dante Alighieri Comitato di Utrecht Redactie: Annemarie Aarnoutse | Ciska van der Glas E-mail: [email protected] | telefoon secretariaat: 06-15828240 KOPIJ VOOR HET ZOMERNUMMER GRAAG VÓÓR 15 MEI jaargang - nummer 1 lente 2015

Notiziario lente 2015

Embed Size (px)

DESCRIPTION

De Notiziario is het verenigingsblad van Dante Alighieri Utrecht.

Citation preview

Page 1: Notiziario lente 2015

1

N O T I Z I A R I O

Van de redactie 1

Marc Permeke nogmaals over Sicilië (verslag)/Annemarie Aarnoutse en Ciska van der Glas 2

Marino Magliani en Alberto Prunetti in Utrecht (verslag)/Ciska van der Glas 4

Avanti, sempre avanti!/Minne de Boer 5

Milano Expo: Arcimboldo?/ Laura Schram-Pighi 6

‘Utrechtse Appie’ en Luciano Emmer/Roland Fagel 7

Apostrofo 50/Minne de Boer 10

I poeti: letti e riletti. Juan Rodolfo Wilcock e Adele Desideri/Gandolfo Cascio 11

Gli occhi lustri avea …(recensie)/Bert de Waart 12

Giorgio Fontana, Het geweten van Roberto Doni (recensie)/Monica Jansen 14

Michele Serra, Wacht op mij! (recensie)/Inge Lanslots 15

Tentoonstellingen in Italië 16

Nu wij dit schrijven heeft Rome net de barbarij van een aantal losgeslagen landgenoten moeten incasseren, staat Italië al maanden voor de opgave om een aldoor aanwassende stroom van mensen die via de Middellandse Zee hun heil komen zoeken in Europa op te vangen en heeft het land weken van buitensporige regenval, overstromingen en sneeuwstormen tot in de zuidelijkste regionen achter de rug. Dat je in de winter beter in Italië dan in Nederland kunt zijn (qua weer) gaat niet meer op. Maar als u dit leest is het bijna voorjaar. En voor de Notiziario is dit jaar, 2015, een bijzonder jaar: ons blad viert zijn 25ste verjaardag! Niet gering, vinden wij. Alle reden om er met u bij stil te staan.Het was in 1991 dat ‘jaargang 1, nummer 1’ verscheen. Een aparte redactie was er niet, een van de toenmalige bestuursleden was ermee belast. In die tijd was Minne de Boer, wie kent hem niet, voorzitter van Dante Utrecht. Dat er een Notiziario kwám was (mede) te danken aan een andere voormalig voorzitter, de nog altijd, zij het op afstand, actieve Laura Schram-Pighi: zij effende de weg – zij voelt zich niet voor niets de nonna van de Notiziario – en keerde in 1989 terug naar Italië.Met Minne de Boer en Laura Schram zijn de twee namen gevallen van degenen die voor de Notiziario al die 25 jaren onafgebroken zoveel betekend hebben. U treft nog steeds in bijna iedere aflevering een of meer bijdragen van hun hand aan. En altijd waardevol. Ook weer in dit nummer. Wij, de huidige redactie, vinden dat bewonderenswaardig. Grazie mille, Laura, dank je zeer, Minne!

De Notiziario verscheen in de eerste jaren niet zo heel regelmatig. Ach ja, als er geen echte redactie is?! En in de loop der jaren veranderde er telkens iets, niet heel zichtbaar, maar toch – zowel qua inhoud als qua vorm. Een duidelijk ander uiterlijk kwam er in 2006 met de komst van redacteur (en bestuurslid) Wim Rensink: met hem deed het kleine A5-formaat zijn intrede, en het omslag in ‘full colour’, met ieder jaar een andere kunstzinnige afbeelding, telkens geïnspireerd op Dantes Commedia. Dat maakte het blad zeer aantrekkelijk.Hij hield het zo’n vijf jaar vol, en besteedde veel tijd en moeite aan de Notiziario. Wat trouwens ook geldt voor zijn voorgangers. Aan ons de taak, eind 2010, om op zíjn niveau door te gaan. Op dezelfde manier, dat was uitgesloten, werd ons gezegd: het was voor ons óf een digitale Notiziario óf géén Notiziario. U weet, de financiële positie van Dante Utrecht was de laatste jaren niet rooskleurig.En zo begaven wij ons samen op het digitale pad. Met alle voor- en nadelen van dien. Wat belangrijk is: wij hebben er allebei, en vooral samen, veel plezier in. We doen ons best dat aan u, lezers, door te geven.In dit nummer behalve de vertrouwde namen van Laura Schram en Minne de Boer veel literatuur, vooral in de vorm van recensies. En opnieuw Gandolfo Cascio, die met ingang van dit nummer een andere wending geeft aan zijn poëzierubriek. Ook Roland Fagel vindt u terug. Leest u maar!

De redactie

Van de redactieInhoud

Notiziario van de Società Dante Alighieri Comitato di UtrechtRedactie: Annemarie Aarnoutse | Ciska van der GlasE-mail: [email protected] | telefoon secretariaat: 06-15828240

K O P I J V O O R H E T Z O M E R N U M M E R G R A A G V Ó Ó R 1 5 M E I

jaargang - nummer 1

lente 2015

Page 2: Notiziario lente 2015

2

| Dante Alighieri • Notiziario • jaargang 25 – nummer 1 |

Op donderdag 27 november vorig jaar was Marc Permeke weer gastspreker bij Dante, en opnieuw op 8 januari van dit jaar (op deze datum tegelijk voor het Klassiek Verbond). Marc kan als een echte Siciliëkenner worden beschouwd. Hij heeft vier jaar in Taormina gewoond en zich grondig verdiept in de geschiedenis, kunst en cultuur van dit prachtige Italiaanse eiland. Op 28 november 2013 sprak hij voor ons over de historische en culturele ontwikkelingen van Sicilië tot ongeveer 1200 toen de Noormannen over Sicilië regeerden, precies een jaar later nam hij daar de draad op en nam hij ons mee door de geschiedenis van 1200 tot bijna 1800.

Sicilië van 1200 tot 1800Als je deze periode in twee uur wilt behandelen vraagt dat wel wat van het gehoor (én van uw verslaggever!). Hieronder dus een korte samenvatting.Het begint met Enrico VI di Hohenstaufen, koning van Duitsland, keizer van het heilige Romeinse Rijk en van 1194-1197 koning van Sicilië. Hij trouwt met Costanza I di Sicilia; vanuit Duitsland op weg naar Sicilië bevalt zij op de markt van Ancona in een speciaal daarvoor haastig opgezette tent van hun zoon Federico II. Deze Federico zal de geschiedenis ingaan als een opzienbarende vorst die zich in de vroege Middeleeuwen profileert als een kundig oorlogsman, staatsman en cultuurman. Hij was zo’n beetje de eerste vorst die wetgeving invoerde die voor iedereen gold, van volk tot vorst, de wetten van Melfi. Hij heeft naam gemaakt met geavanceerde wetgeving op het gebied van gezondheidszorg, belastingen en onderwijs. Hij stichtte onder meer de universiteit van Napels. Kastelen uit die tijd en (voor een deel) door Federico II gebouwd zijn nog steeds te zien en (soms) te bezichtigen in Sicilië en Zuid-Italië: de achthoekige Donjon in Enna, Castello Ursino in Catania, Castel del Monte (La Corona di Puglia) in Puglia. Een belangrijk literair werk van Federico is De arte venandi cum avibus, over de valkenjacht waar hij van hield en goed in was. Hij is voor de poort van Castel

Fiorentino gestorven, zoals al was voorspeld “sub flore apud portam ferream”. Federico is meerdere malen getrouwd geweest. Uit zijn huwelijk met Bianca Lancia werd Manfredi di Svevia geboren. Die volgde in 1258 zijn vader op maar stierf al in 1266 tijdens de Battaglia di Benevento. Zowel paus Urbanus IV als zijn opvolger Clemens IV zagen liever een meer pausgezinde vorst in Sicilië en schakelden Carlo d’Angiò (broer van Lodewijk IX van Frankrijk) in om Manfredi van de Siciliaanse troon te stoten. Dan komt het koningshuis van Anjou, gevestigd in Napels, in Sicilië aan de macht. Dat vinden de Sicilianen maar niks en op 30 maart 1286 breekt een opstand uit: ‘Weg met de Fransen!’Met het huwelijk van Pietro III d’Aragona (Peter de Grote) met dochter Costanza van Manfredi krijgt het geslacht Aragon de heerschappij over het ‘koninkrijk van Trinacria’ (Trinacria: de naam die de Grieken gaven aan Sicilië). Dit is de tijd dat gotische paleizen opkomen zoals die nog te zien zijn in Taormina, Catania en Syracuse. De loggia van de kathedraal van Palermo is hiervan een hoogtepunt. Uit deze tijd is ook een fresco van 6x6,45m, Trionfo della Morte, een van de eerste afbeeldingen met een verzorgd perspectief, aangebracht op de binnenplaats van palazzo Sclafani in Palermo. Dat wordt nu in de Galleria regionale Palazzo Abatellis in Palermo bewaard. Het perspectief in dit fresco kenmerkt het begin van de Renaissance, die in de kunst leidt tot meer menselijke en individugerichte voorstellingen. Het geslacht Aragon regeert tot 1713 (Vrede van Utrecht) over Sicilië. Via Ferdinand van Aragon en Isabella van Castilië komen we dan bij Johanna de Waanzinnige die in 149 huwt met Filips de Schone, een huwelijk waaruit Karel V wordt geboren. Dan ontstaat er een groot rijk waar zowel de Nederlanden als Sicilië deel van uitmaken!Het is de tijd van de reformatie en contrareformatie, de opkomst van de Jezuïeten (1534) en van de barok. De Chiesa del Gesù in Rome, de moederkerk van de Jezuïeten, weerspiegelt dit. De

verslagMarc Permeke nogmaals over Sicilië

Costanza I di Sicilia

La ‘bandiera’ di Sicilia Palermo, Il Trionfo della Morte

Page 3: Notiziario lente 2015

3

| Dante Alighieri • Notiziario • jaargang 25 – nummer 1 |

Chiesa del Gesù in Palermo lijkt op de moederkerk in Rome; met name de dominante middenas is kenmerkend voor de bouwstijl tussen ca. 1600 en 1750.In 1693 krijgt het oosten van Sicilië, het gebied waar de Nero d’Avola (wijn) vandaan komt, te maken met een aardbeving die een kleine 100.000 slachtoffers maakt. De wederopbouw heeft tot veel barokke architectuur geleid. Onder andere in Noto, Ragusa en Modica zijn daarvan voorbeelden te vinden waaronder opmerkelijke balkonconsoles.Met zijn verhaal bezorgde Marc Permeke ons een fantastisch boeiende en inhoudelijk zeer gevulde avond. Hij kondigde alvast aan dat hij werkt aan een serie lezingen over Rome. Dat belooft wat!

Annemarie Aarnoutse

Sicilia greca e romanaOp 8 januari j.l. gaf Marc Permeke, zoals hierboven al gezegd, opnieuw een lezing over Sicilië, nu voor Dante en voor het Klassiek Verbond samen. Hieronder een korte samenvatting.Hij vertelde dat, vóór de Griekse kolonisatie, de Elymianen, de Sicani en de Siceli op het eiland woonden. Na hen arriveerden de Puniërs en Feniciërs, uit Carthago en het oude Griekenland.Aanleiding voor de kolonisatie waren de overbevolking, misoogsten en sociale onrust in Griekenland zelf. De Grieken stichtten stadstaten op het eiland: Himera (de eerste), Syracuse (de belangrijkste), Agrigento en Naxos (Taormina). Assimilatie met de bevolking die zij aantroffen verliep geleidelijk en soepel. De naam die de kolonisatoren aan het eiland gaven was Trinacria: driehoek.

In de stadstaten werden tempels en theaters gebouwd, zoals in Griekenland in die periode gebruikelijk. Theaters werden uit de rotsen gehouwen, tempels kregen Dorische zuilen – de tempels van Agrigento en Selinunte bijvoorbeeld. In de steengroeve van Cusa zijn de bewerkingsfasen van Dorische zuilen zichtbaar. Het geld voor de bouw van de tempels was afkomstig van de oorlogsbuit van de Grieken na hun overwinning op de Perzen (480 v. Chr.). Op Sicilië was geen marmer te vinden en daarom werd voor de bouw kalksteen gebruikt. Om het aan marmer te doen denken werd de kalksteen wel bewerkt zodat de kleur wit leek. Het tempelcomplex van Selinunte is het grootste archeologische park van Sicilië. Het is nog lang niet helemaal

opgegraven. Aardig detail: de naam Selinunte is ontleend aan het plantje Selinus.Aanvankelijk werden in de theaters epische gedichten voorgedragen. De ‘vader’ van de Griekse tragedie, Aeschylus (Eschilo in het Italiaans), die langdurig op Sicilië verbleef, voegde een tweede persoon aan deze voordrachten toe: zo ontstond de dialoog. Aeschylus stierf in Gela. Het teatro comunale van Gela heet dan ook Teatro Eschilo.Nog vóór Aeschylus woonde op Sicilië, in Himera, Stesichoros. Hij was de voorloper van ‘de grote drie’ van de Griekse tragedie (Aeschylus, Euripides, Sophocles). Ook de komedieschrijver Epicharmos woonde op Sicilië, in Syracuse.Evenals Syracuse heeft Taormina een van oorsprong Grieks theater, maar de Romeinen hebben dit naar hún smaak enigszins veranderd.De Griekse wijsgeer Plato probeerde in Syracuse tot driemaal toe de daar toen heersende tirannen Dionysius I en II te overtuigen van zijn ‘utopische samenleving’. Tevergeefs.Acitrezza, met de drie kegelvormige rotspunten voor de kust, is verbonden met het verhaal van Odysseus en Poliphemos.In de tijd van de Grieken was de godin Demeter prominent op het eiland – later als Ceres, toen de Romeinen er eenmaal waren neergestreken. Van het verhaal van Demeter, de godin van de landbouw, en haar dochter Persephone, die ontvoerd werd door Hades, de god van de onderwereld, wordt gezegd dat het zich afspeelde op Sicilië. Landbouw was van oudsher heel belangrijk voor het eiland. Citrusvruchten waren en zijn nog

Een van de Griekse tempels bij Agrigento

Voor de kust van Acitrezza

Teatro greco, Syracuse

Page 4: Notiziario lente 2015

4

| Dante Alighieri • Notiziario • jaargang 25 – nummer 1 |

steeds een belangrijk gewas, en het eiland werd, in de tijd van de Romeinen, de graanschuur van Rome genoemd.De Grieken bleven op Sicilië tot 241 v. Chr.: in dat jaar eindigde de eerste Punische oorlog tussen de Carthagers en de Romeinen. De Grieken/Carthagers moesten het veld ruimen; Syracuse bleef het langst Grieks. De Romeinen, die sinds het jaar 264 in heel Italië heersten, namen de heerschappij nu ook over op Sicilië. Anders dan de Grieken en Carthagers waren zij geen zeevaarders. Met de komst van de Romeinen werd de grondslag gelegd voor het grootgrondbezit op Sicilië.Lieten de Grieken tempels na op Sicilië, de Romeinen villa’s. Het fraaiste en bekendste voorbeeld is Villa del Casale in Piazza Armerina.Met een aantal fraaie plaatjes van de mozaïeken en wandschilderingen in deze villa besloot Marc Permeke zijn verhaal. Het smaakte naar meer!

Ciska van der Glas

Op 18 februari kwamen Marino Magliani en Alberto Prunetti naar het Janskerkhof voor een ontmoeting met Utrechtse Dante-soci (en andere belangstellenden). Marino Magliani kennen we in Utrecht zo langzamerhand, dankzij Roland Fagel, Carlo Giordano en (vooral) dankzij hemzelf: zijn boeken, zijn gave om te vertellen, kortom, zijn persoon.Met Alberto Prunetti (Piombino, 1973) hadden wij nog geen kennis gemaakt. Hij publiceerde de romans Potassa (2003) en Il fioraio di Perón (2009). In 2012 volgde zijn grote doorbraak met Amianto. Una storia operaia, over een arbeider die sterft aan een asbestziekte en diens zoon die op zoek gaat naar gerechtigheid. Amianto (Edizioni Alegre, 2014) leverde hem in 2013 de prijs van beste schrijver van Toscane op. Hij levert bijdragen aan o.a. Carmilla on line, La Repubblica en Il manifesto.Aan de zijde van Marino Magliani verscheen hij op het Janskerkhof: een boom van een Toscaan, wiens wortels in de Maremma liggen. (Hij woont tegenwoordig wat verderop, in de provincie Siena.) Je ziet hem oprijzen uit het Maremmaanse landschap. Wanneer hij spreekt laat hij zijn woorden gepaard gaan met weidse armgebaren. Hij vertelt hoe hij tot zijn 28ste nooit buiten Italië was geweest maar vervolgens net als Marino Magliani de wereld in is getrokken – zo verbleef ook hij lang in Zuid-Amerika. Ook hij ging schrijven en vertalen.Marino Magliani ziet in Guido Seborga (Turijn, 1909-1990), schrijver, journalist en beeldend kunstenaar, een voorbeeld, ‘maestro’ van Alberto Prunetti. Seborga’s ware achternaam

luidde Hess, de naam Seborga koos hij uit liefde voor het plaatsje Seborga in het achterland van Ligurië (‘ligure di adozione’). Hij studeerde in Turijn en sympathiseerde met antifascistische en ook anarchistische kringen. Hij trok naar Berlijn en later, toen het nazisme daar steeds voelbaarder werd, naar Parijs. Terug in Italië schaarde hij zich in de Tweede Wereldoorlog onder de partizanen, na de oorlog trad hij toe tot de Partito Socialista. Toen hij zijn literaire werk aan uitgeverij Einaudi aanbood ter publicatie werd hij door Italo Calvino, toen redacteur daar, afgewezen. Voor beiden, zowel Seborga als Prunetti, gaat het in hun werk vooral om de classe operaia en om de ‘dolore italiano’. Beiden zijn zowel

literair als journalistiek actief en in hun werk is de scheidslijn daartussen moeilijk te trekken. Prunetti zegt te kiezen voor een ‘letteratura ibrida’, een ‘pasticcio’: fictie, journalistiek, essayistiek. Hij maakt, zeker in zijn manier van spreken, de indruk van een onderzoeksjournalist. Het boek waarmee hij doorbrak, Amianto. Una storia operaia, het verhaal van een arbeider die sterft aan de gevolgen van het inademen van asbest (amianto), getuigt daar ook van. ‘La mia narrativa deve contribuire a svelare la complessità della realtà’. Tegelijk is het boek – de geschiedenis van zijn vader, gestorven toen hij zelf nog heel jong was – voor hem ook een manier geweest om de dood van zijn vader te verwerken. Maar door het vertellen van de geschiedenis van zijn vader heeft hij anderen met een vergelijkbaar lot willen laten spreken. Één passage in het boek is een hommage aan Steve McQueen, die als zeventienjarige in de

verslagMarino Magliani en Alberto Prunetti in Utrecht

Mozaïekvloer in Villa del Casale, Piazza Armerina

Alberto Prunetti

Page 5: Notiziario lente 2015

5

| Dante Alighieri • Notiziario • jaargang 25 – nummer 1 |

scheepsbouw met asbest heeft gewerkt. Lastig om in een kort en zeker niet volledig verslag als dit de toon en bezieling van Prunetti over te brengen, maar bij wie

aanwezig was zijn die zonder twijfel overgekomen. Waardevol om mee te maken.

Ciska van der Glas

Half december kreeg ik een verzoek van uw redactie om een bijdrage in het kader van het 25-jarig bestaan van het (of de) Notiziario, bij wijze van terugblik. Dat verzoek kon op geen slechter moment komen, aangezien alle media uitentreuren op van alles aan het terugblikken waren en het woord ‘terugblik’ dus op mij werkte als een rode lap op een stier. Een maand later bedacht ik dat het toch onaardig was niet te reageren, maar dat het beter zou zijn vooruit te blikken. Immers, mijn eigen bijdragen aan de afgelopen nummers waren al verschenen (als Apostrofi bij uitgeverij Epimetheus).

Wat betekent zo’n vooruitblik? Eerst moeten we maar eens proberen weer te geven wat de Notiziario representeert. Ik zou zeggen: een uitwisseling van impressies tussen italofielen en italianofielen, dat wil zeggen mensen die iets met Italië hebben en mensen die iets met het Italiaans hebben, met basis in Utrecht. ‘Impressies’ is vaag, het kan van alles betekenen, van een column of een concrete informatie (advertentie of signalement) tot een verhaal over eigen ervaringen of een recensie van een boek, film of tentoonstelling. Iedere lezer kan dit aanvullen met zijn eigen leeservaringen en het zou een leuk spelletje kunnen zijn om lezers te vragen hoe ze het blad lezen: wat eerst en wat helemaal niet, naar voorbeeld van het blad Onze Taal. Italofielen zullen er altijd wel blijven; vaak lezen we tussen de regels wel hoe iemand dat is geworden.

Met italianofielen is het een ander verhaal: dat veronderstelt dat mensen Italiaans kunnen leren, en dat laatste hangt weer af van de onderwijspolitiek van ons land: in een klimaat waarin alles van waarde afgeschaft wordt, de ‘kleine’, en misschien ook wel de grote, talen incluis (zolang ze geen Engels heten) moeten we waakzaam blijven. Sinds Romano Guarnieri bij ons de Dante-comitati oprichtte (nu blik ik ruim een eeuw terug) is dat de taak van de verenigingen Dante Alighieri geweest, maar er zijn ook docenten nodig en de rekrutering wordt lastiger als het universitaire talenonderwijs gaat verslappen. Het zou misschien goed zijn als toekomstige Notiziari deze problematiek zouden

aankaarten en in de gaten houden, waarmee ik bedoel zowel informatie geven over de universitaire ontwikkelingen als over de feitelijke situaties in het onderwijs. Misschien gaan we wel weer terug naar Guarnieri’s dagen.

De basis met Utrecht lijkt me het minst essentiële. Immers, nu het blad op internet te raadplegen is kan men er ook elders van kennisnemen. Dat vergroot het potentiële publiek, maar ook de concurrentiepositie, en wat dat betreft lijkt me de natuurlijke

reactie om regelmatig informatie te geven over wat onze zusterverenigingen in dezen doen. Zou dat geen regelmatig signalement kunnen worden?

Maar als we het over de toekomst hebben is het het belangrijkste dat er lezers blijven. En daar ligt misschien het pijnpunt. En nu gaat het me niet eens zozeer om de rekrutering; dat lijkt me een zaak van de Dante-besturen, maar om het actualiseren van de italofilie. Wat houdt de jongere generaties bezig, de nog-niet-gepensioneerden, de flexgeneratie en de studenten of aankomende studenten? Welke aspecten van Italië leven en op welke manier? Hoe heeft men zijn contacten en wat leert men ervan? Welke clichés over Italië krijgt men te horen en hoe komt men daarvan af ? Kortom, potentieel is er stof genoeg voor ons blad.

De Notiziario over vijfentwintig jaar; ik zal het wel niet meer meemaken. Dat hoeft ook niet; ik

houd me maar aan de hoofdpersoon van de Gattopardo: alleen de twee generaties voor en de twee na de eigen generatie doen ertoe, de rest valt buiten de gezichtskring. Ik zoek het citaat niet op, dat doet u, lezer, zelf maar! Maar om de discussie over het pausdom te parafraseren (pausen komen en gaan, de curie blijft bestaan): redacties en medewerkers komen en gaan, de italofilie – die blijft bestaan. Dus: avanti, sempre avanti!

Minne de Boer

Avanti, sempre avanti!(apostrofo speciale)

Minne alin de eerste Notiziario, jan.-febr.

1991: ‘Dante met méér onderwijs en méér

cultuur…’

Page 6: Notiziario lente 2015

6

| Dante Alighieri • Notiziario • jaargang 25 – nummer 1 |

Molti di voi, spero, inseriranno una visita all’EXPO di Milano nel programma di viaggio in Italia nei prossimi mesi: credo che ne valga sempre e comunque la pena, anche se non si è direttamente coinvolti nel problema della fame nel mondo e nemmeno in quelli dell’agricoltura e dei suoi prodotti. E allora approfittatene ‘per scoprire’ Milano! Questa è una città dove si passa e solo per fare qualcosa, incontrare qualcuno, partire per il mondo, visitare una esposizione, e si dimentica di conoscere la città stessa che non viene quasi mai vista come città d’arte, alla pari di Firenze o Venezia, ed è uno sbaglio madornale. E Milano, quella vera, preziosissima, quella artistica dei suoi musei, dei suoi palazzi e chiese e biblioteche nascoste, resta avvolta nel mistero, come la regione che la circonda.Anch’io, che pure a Milano ci sono nata e vissuta per i primi dodici anni della mia vita, ho il rimpianto di non conoscerla che a frammenti, rimandando sempre alla prossima volta …che, almeno per me, ora, non verrà mai più. Per non fare questo sbaglio e se avete buone gambe (!) tuffatevi dunque nell’EXPO e, per favore, cercate di trovare risposta ad una mia domanda: gli organizzatori hanno pensato ad evidenziare il collegamento tra arte e natura?Spero di sbagliarmi, ma dalle informazioni dei media, non mi risulta che ci sia traccia di questo aspetto. Dopo le baruffe tra storici e specialisti su quale opera d’arte significativa fosse da presentare a Milano, e l’emergere del più retrivo provincialismo, su questo problema è sceso il silenzio più totale: ma l’esposizione si apre il 1 maggio…attendiamo.Però sull’ultimo numero del mensile Touring dedicato a Milano (gennaio 2015: spero che molti di voi italofili, siano abbonati!) ho visto un logo, o mascotte, che mi ha dato una qualche speranza: è un pupazzetto fatto di verdura e frutta, di tipo

pseudo arcimboldesco, dall’aria un po’ stupida, e mi sono chiesta: che Milano per l’occasione si sia ricordata del suo grande pittore Giuseppe Arcimboldo (1527-1593)?Vi confesso un mio debole per l’arte di questo padre spirituale dei surrealisti, in particolare per la sua “vena di follia umoristica” come scrive Francesco Porzio, L’universo illusorio di Arcimboldo, (Milano, Fabbri editori 1979). Dopo aver vissuto trent’anni in Olanda e aver ammirato Jeronimus Bosch ed Escher che ne sono gli eredi spirituali, quando posso cerco di documentarmi su questo straordinario artista di una modernità impressionante, sistematicamente dimenticato da Milano, la sua città natale, e dalla maggior

parte dei manuali di storia dell’arte. Figurarsi in Olanda, dove negli anni ’80 fu una rivelazione per i miei studenti, anche se parlavamo di letteratura. È vero che lui stesso è vissuto per gran parte della sua vita a Praga alla corte di Massimiliano II d’Asburgo, e che ora le

sue opere sono difficili da reperire in giro per il mondo (Praga, Vienna, Stoccolma) ma a Milano ha operato a lungo ed è il pittore che meglio rappresenta quel manierismo lombardo che fa di Milano e di tutta la Lombardia una delle più ricche regioni artistiche italiane, alla pari ad altre come il Veneto, l’Umbria e la Toscana, quelle che, lasciando da parte Roma, al visitatore straniero vengono presentate come le uniche depositarie dell’arte italiana.A me Arcimboldo interessa soprattutto per il significato delle sue opere che dietro all’evidente giocosità, nascondono una complessa struttura ideologica senza la quale quelle sue têtes composées al dritto o al rovescio, sarebbero vuote, un mucchio di frutti, pesci, e verdure, natura morta e nient’altro. A fine ’500, quando dall’America, scoperta da poco, arrivava tutta la natura viva di un nuovo

Milano Expo: Arcimboldo?

Giuseppe Arcimboldo, ca. 1527-1593

Arcimboldo, Il cuoco, dritto e ribaltato Arcimboldo, Verdure in una tazza o il giardiniere

Laura, getypeerd in de derde Notiziario, sept.-dec.

1991: ‘wetenschap,

humor en spaghettate’

Page 7: Notiziario lente 2015

7

| Dante Alighieri • Notiziario • jaargang 25 – nummer 1 |

mondo, e Tommaso Moro con la sua Utopia (traduzione italiana: Venezia 1548) suggeriva che ci potesse essere chissà dove un mondo migliore del nostro, bastava rovesciare quello che conosciamo, tutti quei sofisticatissimi ‘scherzi’ di Arcimboldo, documentavano una vena particolare del mondo dell’arte italiana nei suoi diversi aspetti, arte figurativa, letteratura, musica, strettamente connessi tra loro.Per creare il nuovo, allora (come oggi) bisognava con la satira o la parodia, smitizzare la classicità, l’ufficialità, l’accademia, i canoni teorici (e quindi il mercato e le sue logiche) e per farlo occorre usare quelle potentissime ma pericolosissime forze, che stanno dentro ognuno di noi, che si chiamano fantasia e umorismo.La mascotte dell’EXPO, stile Arcimboldo, è solo una piccolissima traccia della fortuna di una idea che parte da lontano per arrivare fino a noi, passando dalle caricature di Leonardo (anche lui ‘milanese’) per arrivare a Hogarth, a Bosch, ad Escher: una idea che lascia traccia anche tra i musicisti, e non parliamo della prosa narrativa italiana di utopia, che è il mio piccolissimo terreno di caccia. Le idee non hanno confini, ad inseguirle si rischia di perdersi, ma ne vale la pena…buon EXPO allora, e datemi notizie!

Laura Schram-Pighi

P.S. Oltre allo studio di Porzio su Arcimboldo, il nostro amico

Bernard Aikema mi segnala un paio di studi sulla ‘pittura ridicola’: di Thomas DaCosta Kaufmann su Arcimboldo (Chicago UP, uscito 3 o 4 anni fa) e, più antica e in tedesco, la dissertazione di Thomas Fusenig sulla ‘pittura ridicola’ in Italia nel Rinascimento. Non dimenticate i classici testi di riferimento su tutto il problema:Eugenio Battisti, Antirinascimento, Torino, Aragno, 1962; Carlo Ossola, Autunno del Rinascimento, Firenze, Olschki, 1971, e il più recente, Ezio Raimondi, Rinascimento inquieto, Torino, Einaudi, 1994.

P.S. van de redactie: Is er onder de Notiziario-lezers een enthousiaste hobby-pizzaiolo die zich ter gelegenheid van Expo Milano 2015 door Arcimboldo laat inspireren om een pizza Arcimboldo te creëren – een kleurrijke pizza die letterlijk en figuurlijk bolstaat van de gewassen die aan Moeder Aarde kunnen ontspruiten? Wie gaat zich hierin uitleven? Laat het ons weten, mét foto van het resultaat!

Mascotte Expo

Nee, Marcello Mastroianni kreeg zijn eerste grote rol niet van Fellini, De Sica, Visconti, Rossellini of Antonioni: de regisseur die hem in één klap beroemd maakte in Italië – en in de rest van de wereld – heet Luciano Emmer. Tegenwoordig is Emmer (1918-2009) nagenoeg onbekend. Wie in de best gesorteerde dvd-zaak van zijn geboortestad Milaan vraagt naar films van Luciano Emmer, stuit op een muur van onwil: ‘Mai sentito.’ Zeker, Lumière in Bologna bracht een prachtige box uit van zijn vele documentaires over Italiaanse beeldende kunstenaars – de arbeid waarmee Emmer de Tweede Wereldoorlog overleefde. Maar afgezien van een retrospectief tijdens het filmfestival vanTurijn in 2004 zijn de meeste van de acht speelfilms die hij tussen 1950 en 1961 maakte min of meer in vergetelheid geraakt.Dat geldt overigens niet voor zijn overrompelende debuut Domenica d’Agosto (Dagjesmensen) – zijn enige film die is opgenomen in de lijst 100 film italiani da salvare. Het gaat om films uit de periode 1942-1978 die door een commissie van kenners zijn geselecteerd ‘perché hanno cambiato la memoria collettiva del paese’. Emmers debuutfilm geeft inderdaad een prachtig beeld van de massale uittocht op de eerste zondag van

augustus: elke inwoner van Rome lijkt zich zo snel mogelijk naar het strand van Ostia te willen begeven, gebruik makend van alles wat maar wielen heeft: fietsen, treinen, karren, bussen, volgeladen auto’s. Weinig andere films geven zo’n bruisend beeld van deze zinderende levenslust en energie, slechts enkele jaren na het einde van de oorlog in Italië. Hoe anders de wurgende braafheid en soberheid van de jaren vijftig in Nederland! Waar Nederland in dat decennium met veel moeite één of twee speelfilms per jaar wist te produceren, waren dat er in Italië elk jaar opnieuw vele honderden. Wat dat betreft had er beter een lijst van de beste duizend films gemaakt kunnen worden: zo ontbreekt bijvoorbeeld een van Mastroianni’s persoonlijke lievelingsfilms, I Compagni van Mario Monicelli, een film die in de Verenigde Staten furore maakte onder de titel The Organizer, en waarin Mastroianni de rol speelt van de mysterieuze professore Sinigallia, een succesvolle stakingshitser in Piemonte. Domenica d’Agosto is in feite niet meer dan een door een eminent team van scenaristen (onder wie Sergio Amidei van Roma, città aperta) listig aaneengeregen reeks taferelen uit alle lagen van het Romeinse leven. De meest verbluffende acteerprestatie komt overigens niet van verkeersagent Mastroianni

‘Utrechtse Appie’ en Luciano EmmerHoe een Utrechtse pooier een Italiaanse filmregisseur een

Amsterdamse gracht in schopte

Page 8: Notiziario lente 2015

8

| Dante Alighieri • Notiziario • jaargang 25 – nummer 1 |

(nagesynchroniseerd door niemand minder dan Alberto Sordi), maar van de pas vijftienjarige hoofdrolspeelster Anna Baldini, die zich – in elk geval tot 1993 – nooit meer op het witte doek zou laten zien, maar op grond van deze ene rol vergeleken is met wereldberoemde diva’s als Ingrid Bergman en Harriet Anderson (een van de steractrices van die andere Bergman – Ingmar). Een veel indrukwekkender rol zou Mastroianni spelen in de zevende film van Emmer, Il momento più bello (1957). Zelf schreef hij daarover in zijn autobiografie: “Voor een film waarin ik een arts speelde, liep ik een paar maanden mee in een ziekenhuis in Rome. Ik raakte bevriend met een paar echte artsen en op een dag vroeg een van hen of ik wel eens een keizersnee-operatie had gezien. Natuurlijk zei ik van niet. En hij tegen mij: ‘Wil je erbij zijn?’ ‘Waarom niet?’ Ik weet nog dat ik een sigaret tussen m’n vingers had en iets zocht om ’m uit te maken. ‘Kom op,’ zei die jonge arts, ‘er kan je niets gebeuren: trouwens, in oorlogstijd dan?’ En zo ben ik die dag aanwezig geweest bij een keizersnede. Heel indrukwekkend. Dat bedoel ik nou: wie mag er nou in een operatiekamer komen? 1

Overigens toont de acteur zich bijzonder erkentelijk jegens Emmer: hij noemt hem – met Mario Monicelli – als een van de twee regisseurs die in de beginfase van zijn carrière het belangrijkst voor hem zijn geweest. Vrijwel alle films van Emmer volgen eerder een groep mensen dan enkele losse individuen: in Parigi è sempre Parigi trekt een gezelschap voetbalsupporters (destijds nog jong en oud, mannen en vrouwen) naar Parijs om daar een interlandwedstrijd bij te wonen. Al snel raakt men elkaar kwijt: de een valt als een baksteen voor de verkoopster in een krantenkiosk, anderen raken verzeild in een ranzig cabaret of belanden in een kelder waar een nog piepjonge Yves Montand – de enige echte – de sterren van de hemel staat te zingen. Het is beslist een wonder dat althans een aantal leden van het reisgezelschap het stadion nog min of meer op tijd weet te bereiken – ergens diep in de tweede helft. In Le ragazze di Piazza di Spagna vertelt Giorgio Bassani – wederom de enige echte – over zijn vriendschap met de drie jonge naaisters op dit plein en hun talrijke verloofdes – overigens volstrekt tegen de zin van Emmer, zoals hij in 2005 verklaarde, want hij vond het een misplaatste poging van scenarist Amidei om de film extra cachet te geven door een beroemde schrijver op te voeren. Dat hadden zijn naaisters helemaal niet nodig, zo meende hij. Emmers meeste films zijn vrolijke komedies, die een prachtig tijdsbeeld schetsen, vol milde satire. Stuk voor stuk zijn het meesterwerken: elk detail is doordacht, zonder dat het ooit storend of nadrukkelijk werkt. Ze lijken losjes en bijna achteloos in elkaar gezet, maar dat is slechts schijn: het zijn ragfijne uurwerkjes. In zijn laatste film, La ragazza in vetrina uit 1961, sloeg Emmer een geheel andere richting in. Het tijdvak van de commedia all’Italiana was aangebroken en met die flauwekul wilde hij niets te maken hebben, zo verklaarde hij in een televisie-interview in 2001. Deze film is veel zwarter en schrijnender dan de voorgangers – al blijft er veel te lachen. Het is een zwarte komedie over Italiaanse mijnwerkers in de Zuid-Limburgse mijnen die zich

na een zware werkweek gaan ontspannen in de Rosse Buurt van Amsterdam, het strand van Zandvoort en de Loosdrechtse plassen. De opnamen zijn gemaakt in Nederland: twee maanden lang in de warme zomer van 1960 draaide Emmers Italiaanse filmploeg elke dag op de Amsterdamse wallen. Het was de taak van de tweeëntwintigjarige assistent-regisseur Frans Weisz om de sekswerksters elke dag hun vacatiegeld te bezorgen. Die namen dat glimlachend in ontvangst en begaven zich vervolgens op stel en sprong ter verkoeling naar het Zandvoortse strand of de Loosdrechtse Plassen. Hun pooiers vonden het minder prettig: die waren van mening dat de maandenlange filmopnamen een rampzalige omzetdaling teweeg hadden gebracht. ‘Als cameraman Otello Martelli zijn eerste licht aandeed, zo’n uur of tien ’s avonds, werd het opeens heel rustig’, memoreert Frans Weisz.2 ‘Utrechtse Appie’, die enkele dagen eerder al op het hoofd van de legendarische politieverslaggever Bram Brakel had staan dansen, vanwege diens onderzoek naar de moord op prostituée Doetje Burmania, ging volkomen door het lint toen een willekeurige medewerker van de crew niet in staat bleek op stel en sprong een hogere vergoeding uit te keren vanwege de gederfde klandizie van zijn ‘Lange Bep’. Hij schopte Emmer pardoes in het water van de Oudezijds Achterburgwal. Omstanders trokken de doornatte regisseur weer op de kant en na een tetanusprik kon Emmer een droog pak aantrekken en zijn werkzaamheden hervatten. Appie moest zijn onbezonnen actie bekopen met twee jaar Rijkswerkinrichting, aldus het Utrechtsch Nieuwsblad van 8 juli 1960. Appie’s doldrieste actie betekende ook het regiedebuut van Frans Weisz: ‘Frans, you make the shot and then I’ll come back’, riep Emmer zijn jonge assistent toe.‘Ineens was ik regisseur en mocht action roepen. Werkelijk: Napoleon werd geboren, zo voelde ik me. Een paar uur later kwam Emmer terug, vloekend en tierend. Een week later stonden we in de Cinetone-studio, waar de Wallen op schaal waren nagebouwd. Inclusief gracht, met kapotte spiegeltjes werd de reflectie van water op de kade nagedaan. Ik zweer je: de studioshots van de Wallen werken beter dan die op locatie.’3

Luciano Emmer (l) met Marina Vlady, Magali Noël en Bernard Fresson (1960)

1 Marcello Mastroianni, Ik herinner mij, Forum 1997 (Mi ricordo, sì, io mi

ricordo, vertaald door Mieke Geuzebroek).

2 André Waardenburg, ‘Utrechtse Appie had er genoeg van’, NRC

Handelsblad 12 mei 2010.

3 André Waardenburg, ‘Utrechtse Appie had er genoeg van’, NRC

Handelsblad 12 mei 2010.

Page 9: Notiziario lente 2015

9

| Dante Alighieri • Notiziario • jaargang 25 – nummer 1 |

Een keur aan latere Nederlandse beroemdheden heeft aan de film meegewerkt. Zo zien we de op dat moment nog minderjarige Peter Faber als een op seks beluste matroos langs de ramen dwalen. En wie was die andere jonge acteur die als barkeeper in een homodancing op de Zeedijk een bronstige en beschonken Lino Ventura de deur uit moest zien te werken? Deze scène was ongetwijfeld een suggestie van Pier Paolo Pasolini, die meewerkte aan het script, terwijl hij in deze jaren ook bezig was met zijn eigen debuut Accattone. De schorre keelklanken van passagierende en hoerenlopende zeelieden worden geproduceerd door Rome-gangers Joop Admiraal en Ramses Shaffy. Ingeborg Jonassen – tante Tomasia in Ti-ta tovenaar – liet zich slechts twee keer verleiden om aan een speelfilm mee te werken: aan deze van Emmer en aan De inbreker van Weisz. Weisz stond overigens sterk onder invloed van de Italiaanse film. Hij debuteerde met een bijdrage aan een Italiaans drieluik (met vier regisseurs) en gunde in zijn eerste echte speelfilm – Het gangstermeisje – de mannelijke hoofdrollen aan Paolo Graziosi en Gian Maria Volonté. La ragazza in vetrina is nooit in Nederland uitgebracht en hier slechts één keer te zien geweest, in 2010, in filmmuseum Eye in het kader van de Italian Cinema Fortnight.La ragazza in vetrina betekende het einde van Emmers filmcarrière vanwege grote problemen met de censuur, met name in Italië. Van nu af aan wijdde hij zich geheel aan de

televisie, waar hij decennialang de fameuze Caroselli regisseerde, dagelijkse komische korte sketches, van slechts enkele minuten. ‘Dat was een terugkeer naar de oertijd van de film. Met twee, drie mensen kon je alles beslissen.’ Pas op hoge leeftijd zou hij alsnog een drietal speelfilms maken die op festivals in de prijzen vielen, maar nooit een grote distributie kregen. Van kerkelijke zijde was Emmer van begin af aan onder vuur genomen: men achtte zijn films – zelfs zijn debuut – ‘weinig verheffend’. In het geval van La ragazza in vetrina moest er een herkeuring volgen – wat een jaar vertraging opleverde. Een lid van de keuringscommissie bood Emmer zelfs geld als hij met zijn gehele equipe zou terugkeren naar Amsterdam om de slotscène opnieuw te schieten en daar alsnog een vroom-katholieke wending aan te geven. Het brutale hoertje Marina Vlady moest zich vernederen voor de stoere mijnwerker uit de Veneto (de Franse jeune premier Bernard Fresson) en op haar knieën smeken zijn brave huisvrouwtje te mogen worden. Het is een voorstel dat Emmer veertig jaar na dato nog steeds deed ontsteken in een virulente woede-aanval die bijna van het scherm afspat. De drieëntachtigjarige regisseur draagt voor uit een dikke stapel paperassen: het dossier van de keuringscommissie. Hij laat een van de laatste scènes van de film zien, eerst in de Italiaanse, daarna in de Franse montage van de film. In de Italiaanse versie begint het klokgebeier van de Oude Kerk vrijwel meteen als Bernard Fresson de deur opent van het werkvertrek van Marina Vlady. ‘Zo snel komt dat orgasme nou ook weer niet’, moppert de bejaarde maar nog zeer kordate filmmaker. Dan de Franse – ‘Nog steeds het land van de vrijheid’, merkt hij op. Bernard loopt naar binnen, wil Marina een zoen op de mond geven. Dat mag natuurlijk niet. ‘No Kiss’. Strikte hoerenetiquette. Een paar dagen later. Bernard heeft de trein gemist. Marina brengt hem zijn vergeten koffer. En dan zoent zij hem juist wel. Haar ‘No Kiss’, nu herhaald, betekent opeens iets heel anders: nu lijkt juist Bernard bang voor de intimiteit van de kus. ‘Ze hebben botweg de hele pointe uit de film gesneden’, dondert Emmer. ‘In dat weekend dat de twee bij elkaar zijn geweest is er iets veranderd. Een zakelijke transactie is omgeslagen in zoiets als liefde.’ Maar de Italiaanse kijker heeft die diepere laag nooit kunnen vatten, want die eerste kuspoging was en bleef gecensureerd. “Merda! È pazzesco! Mi verrebbe voglia di ritrovare questo stronzo [...] e spaccargli la faccia – se no, glielo spaccherei anche oggi, cretino farabutto – questi brutti mascalzoni – maledetti schifosi – scusate la mia rabbia, ma esplodo di fronte a queste carte immonde. […] Mi hanno costretto, no, mi hanno fatto passare la voglia di continuare a fare cinema.”En zo raakte de Italiaanse filmindustrie een uiterst getalenteerde 43-jarige regisseur kwijt, een regisseur die nog voor talloze meesterwerken had kunnen zorgen en die juist een belangrijke wending had gemaakt van de komedie naar een veel serieuzer slag film. ‘Maledetti schifosi.’ Inderdaad. Men kan het slechts volmondig beamen.

Roland FagelMet dank aan Dennis Smit en Joep JacobsLa ragazza in vetrina

Page 10: Notiziario lente 2015

10

| Dante Alighieri • Notiziario • jaargang 25 – nummer 1 |

Enkele weken geleden las ik een artikel in een Engels weekblad en daarin vond ik een woord dat me een recent italianisme leek. Het ging om twitterati. Helaas heb ik het citaat niet genoteerd, maar mijn interesse was gewekt. Er zijn allerlei dingen die je kunt vragen over leenwoorden, bijvoorbeeld wanneer ze gekomen zijn, waarom, via welk kanaal en of het blijvertjes zijn. En daarom heb ik mijn licht maar eens opgestoken op het internet; tenslotte weet ik weinig van twitteren, omdat ik me daar nog nooit mee beziggehouden heb (en dat waarschijnlijk ook niet gauw zal doen). Kwestie van generatie, natuurlijk.

Via Oxford dictionaries krijg ik de volgende informatie. Het woord kan afgebroken worden als Twi|ter|ati, in het Engels tenminste, wij zouden spontaan afbreken vóór de r. Op de een of andere manier missen ze bij dat afbreken trouwens ook een t. De uitspraak wordt in het fonetisch alfabet gegeven als /twɪtəˈrɑːti/ en er is een fraai microfoontje bij dat het voordoet, met een mooie diepe /ɑ/. Het is een meervoudig zelfstandig naamwoord en wordt informeel gebruikt. De betekenis luidt hier Keen or frequent users of the social media website Twitter: keen zou ik met ‘gretig’ vertalen. Er volgen wat voorbeeldzinnen en bij oorsprong staat: vroege 21ste eeuw volgens het voorbeeld van literati, glitterati en dergelijke.

Dit is een serieuze bron. Anderen uiten zich anders. In veel citaten vinden we scheldtirades tegen het soort personen dat hier bedoeld is. En ja, het woord zal oorspronkelijk ook wel negatief bedoeld zijn, zie de verwijzing naar glitterati, een woord uit de jaren dertig van de vorige eeuw, dat sloeg op mensen die zich graag op fashionable events vertonen. Ook worden de twitterati ergens ondergebracht tussen de tweethearts en de twitterholics. Het woord kan niet ouder zijn dan 21 maart 2006, toen de eerste tweets verschenen, voor twitterati wordt melding gemaakt van 2007, maar het komt pas echt op gang met de ‘groene’ betogingen in Iran in 2009. Dat vinden we tenminste in een artikel van het Algemeen Nederlands Woordenboek over twitteraar, dat het Nederlandse equivalent moet zijn, althans naast tweeps, dat ons uitgelegd wordt als een kruising van twitter en peeps, een soort reaguurders dus. Inmiddels heeft het verschijnsel trouwens al zo’n 40 woorden voortgebracht, in het Engels, maar ook in het Nederlands.

Het Nederlands kan er dus wat mee, maar een woord met een Italiaanse uitgang heb ik er niet bij gevonden. Italiaans is namelijk uit in dat soort vormingen, denk maar aan de pensionados, die maar geen pensionati willen worden.

Twee dingen wil ik nog noemen naar aanleiding van dit woord. Ten eerste de term blend, Engels voor contaminatie, wat ik

zojuist kruising heb genoemd: een woord dat gevormd is door stukjes van andere woorden. Ten tweede dat het Italiaanse stukje oeroud is, want literati was al verouderd in de 19e eeuw; de rest van het verhaal moet zich uitsluitend in Engeland of eerder nog Amerika hebben afgespeeld.

Voor de huidige Italiaanse situatie vond ik in de Treccani online: twitterato (wel in het enkelvoud

vermeld) met alleen een citaat: ‘Curiosità per i twitterati il Boundary Rooftop si segue online, minuto per minuto’, gevonden in Venerdì di Repubblica van 24 juli 2009. Zowel de datum als de verwijzing naar een Londens restaurant duiden op een teruggekeerd leenwoord.

Een heel ander leenverhaal kwam ik ongeveer tegelijkertijd tegen. Voor een recensie voor Incontri van het zogenaamde Primo dizionario italiano olandese van Lo Cascio, een compilatie uit 1672, zocht ik naar een pakkend voorbeeld voor een woord dat afkomstig was uit de gebruikte dialogen. Een van die dialogen ging over eetwaren en daar vond ik het zinnetje Mangiamo di questa minestra; credo che non è cattiva Laat ons van die Pottazie eeten; ik geloof dat zy niet quaadt is; en een eind verder: Quelli mangiari di pasta, e tanti potaggi non mi piacciono Die gerechten van gebak, en zoo veel pottazien behaagen my niet. Dat pasta geen gebak is heeft Serge Vanvolsem al eens laten zien (Incontri 2001), maar hier gaat het me om pottazie. De oorspronkelijke tekst, gemaakt door Nathanaël Dhuëz, had natuurlijk potage. De Italiaanse vertaling, van dezelfde auteur, was een leenwoord, waarin de uitgang -age haast automatisch tot -aggio werd. Je ziet dat meteen omdat pot(to) geen Italiaans woord is. Wat gebeurde er nu toen Lodewijk Meijer er een Nederlandse vertaling bij moest maken? Hij fabriceerde ook een leenwoord, waarin het Franse-age, althans in de 17de eeuw, correspondeerde met het Nederlandse -azie.

Maar nu komt een ander leenwoordelement op de proppen, namelijk de verspreiding. Potazie heeft het niet gehaald, althans ik kan het niet vinden in het Woordenboek der Nederlandse Taal. Het duidelijkst blijkt dit wel uit het echte eerste woordenboek Italiaans-Nederlands, dat van Moses Giron uit 1710. Zoals Lo Cascio ook meedeelt heeft dat: potacchio/potaggio = een sop. En hier herkennen we het toen bestaande woord in het Nederlands, dat destijds behalve ‘nattigheid’ ook ‘soep’ betekende.

Welk leenwoord je ook bij de kop pakt, je komt altijd een hoop culturele historie tegen. Daarom is het verschijnsel zo boeiend.

Minne de Boer

Apostrofo 50

Page 11: Notiziario lente 2015

11

| Dante Alighieri • Notiziario • jaargang 25 – nummer 1 |

Juan Rodolfo Wilcock, Italienisches Liederbuch. 34 poesie d’amoreEsiste la bella formula ‘i nuovi italiani’, che racchiude in sé tutti quegli scrittori che pur non essendo italiani per ‘tradizione’, hanno scelto la nostra lingua per scrivere i propri romanzi. Dagli anni dell’immigrazione di massa la loro presenza nel panorama editoriale si è rafforzato e anche si stanno impegnando con temi non esclusivamente connessi alla loro condizione di immigrati (di prima, seconda o terza generazione).1 A questi nomi bisogna naturalmente accoppiare quelli di chi ormai, a buon diritto, fa parte di una aristocrazia pienamente legittimata dal merito letterario. I più significativi sono Giorgio Scerbanenco e un gruppo che condivide l’ebraismo come matrice comune: Bruck, Pressburger, Silvera, Ovadia, Janeczek.2 È bene far notare che si tratta di prosatori. Ci sono però anche dei poeti. Uno è l’olandese Arnold De Vos (L’Aja, 1937) e l’altro il sudamericano Juan Rodolfo Wilcock (Buenos Aires, 1919-Lubriano, 1978); e proprio di quest’ultimo mi piace dire due cose in questa nota. Wilcock ormai viene considerato – senza se e senza ma – un importante e ‘inimitabile’3 poeta del Novecento italiano. In un’antologia si trova anche un libriccino del 1974 che può considerarsi il suo capolavoro lirico, cioè l’Italienisches Liederbuch. Argentino, di padre inglese e madre con origini italiane e svizzere, ingegnere, in patria frequenta anche Borges. Diviene italiano per scelta dal 1957, l’anno in cui si trasferisce a Roma. Prima aveva già pubblicato in spagnolo sei libri di poesia, tradotto Marlowe e Virginia Woolf, scritto prosa, per il teatro e giornali. Diviene amico di Moravia, Flaiano, Zolla, Penna, Pecora. Come poeta non cercò di adattarsi al main stream delle poetiche in circolazione che vedevano contrapporsi da una parte Montale e Ungaretti e dall’altra le neoavanguardie; ma fece un’originale riflessione sulla lingua. Non s’inventa, cioè, un vernacolo, né un gergo, ma prende possesso di un’eredità che sente appartenergli. Così ritrova Dante, Michelangelo, Montale, mentre nell’Italienisches Liederbuch ricupera un codice espressivo colto ed elegante dall’eco squisitamente petrarchesca. Trattando della passione amorosa, Wilcock dell’amato descrive gli avvenimenti più quotidiani e ce li presenta come delle epifanie. Per far questo ricorre a stilemi già collaudati dalla poesia italiana e poi europea, quella appunto di Francesco Petrarca.

Qui presento un esempio che rimanda al modello arcinoto di Chiare, fresche et dolci acque (RVF 126). Questa spavalda associazione indica come l’autore stesso desideri che si rinosca da dove questa poesia proviene. Lo sforzo, sublime invero, che Wilcock fa è quello di sostituire alla situazione arcadica la realtà romana e metropolitana. L’intento e l’effetto rimane comunque identico, giacché il poeta/voyeur magnifica il luogo visto o tastato dall’eròmenos con l’intento di convertire il lettore/spettatore alla forza salvifica della bellezza:

Davanti a te la folla si apre stupita,cadono dalle case i secchi d’acquadei lavavetri sporti sui davanzali,vasi, giornali, lenzuoli innamorati,dall’Esquilino, da Piazza dei Cinquecentoscendono bianche colonne di novizieestatiche con strisce con un verso di Kleist‘il capo suo è circonfuso di raggi’,lunghe strisce di stoffa che si arrotolanoai paraurti, ai vigili, ai turisti:vedi come fai sorgere una religioneogni volta che scendi per Via Cavoure tutti si convertono alla bellezza,cinque elicotteri ti seguono dall’alto,la camera ti aspetta sul balconedei Borgia e il fonico sul marciapiedecon il suo coro pronto di laureati,ma tu col passo di chi ha per padre un fiumee per madre la luna indifferentescendi senza badare agli ingorghi del traffico,ai clacson che salutano il tuo arrivopreannunciato da aromi di bergamottoe già dai Fori ti sta venendo incontroil Sindaco di Roma tutto in biancoe chi altro ancora del Comune sachi meglio merita gli onori dell’Urbe,Grazia della Città, Scettro della Repubblica,che ora di fronte alla Protezione Animaliperfino svegli l’amore dei cani,l’omaggio dei semafori e le rondini,i sensi dei prelati e dei poeti,te primavera ovunque e in ogni tempo.4

Adele Desideri, Stelle a MerzòAdele Desideri è saggista e critico letterario, vive a Milano. Come poeta ha pubblicato Salomè (2003), Non tocco gli ippogrifi (2006), Il pudore dei Gelsomini (2010) e ora questo bel libro

i poeti: letti e rilettiJuan Rodolfo Wilcock e Adele Desideri

1 Ne cito qui, solo ad esempio, alcuni tra quelli più interessanti e da tenere

d’occhio: il brasiliano Julio Monteiro Martins (Niterói, 1955-Pisa, 2014);

l’iracheno Younis Tawfik (Mossul, 1957); l’iraniano Hamid Ziarati (Teheran,

1966); l’anglo-bengalese Jhumpa Lahiri (Londra, 1967); l’algerino Amara

Lakhous (Algeri, 1970); l’italo-somala Igiaba Scego (Roma, 1974); gli

albanesi Ornela Vorpsi (Tirana, 1968) e Ron Kubati (Tirana, 1971).

2 Giorgio Scerbanenco (Kiev, 1911-Milano, 1969); Edith Bruck (Tiszabercel,

1932); Giorgio Pressburger (Budapest, 1937); Miro Silvera (Aleppo, 1942);

Moni Ovadia (Plovdiv, 1946); Helena Janeczek (Monaco di Baviera, 1964).

3 P.P. Pasolini, Descrizioni di descrizioni, Milano, Garzanti, 1996, p. 202.

4 J.R. Wilcock, Davanti a te la folla si apre stupita, in Id., Italienisches Liederbuch.

34 poesie d’amore, Milano, Rizzoli, 1974; ora in Id., Poesie, Milano, Adelphi,

1993, p. 108.

Juan Rodolfo Wilcock

Page 12: Notiziario lente 2015

12

| Dante Alighieri • Notiziario • jaargang 25 – nummer 1 |

intitolato Stelle a Merzò con la postfazione di Paolo Lagazzi e una nota di Tomaso Kemeny. Si tratta di un personalissimo diario, tutto incentrato su una storia d’amore. I due termini del titolo (un nome comune e uno proprio) danno non solo ragione del racconto ma, a me pare, rappresentano una metafora alquanto facile. Non utilizzo quest’aggettivo perché questa sia una poesia ingenua, ma al contrario perché l’autrice ha scelto di comunicare a chi legge il suo testo come stanno le cose: sia nella vicenda sia nell’epressione. Le stelle, dunque, già di dantesca eco, sono una luce nella notturna via; mentre Merzò diviene una coordinata geografica tanto piccola e precisa (è una frazione del comune di Sèsta Godàno, in provincia di La Spezia; sebbene poi ci si sposti in altri luoghi fino a Milano) quanto – come si dice – universale. Anche la coordinata temporale è ben evidenziata: si va dal 28 luglio al 31 ottobre. Tuttavia io credo che queste indicazioni non servano solamente a localizzare e a precisare, ma che esse stesse portino un significato, e cioè che l’evento, in sé limitato nello spazio e nel tempo, ha ormai delle risonanze nel presente, un’ ‘ora’ che si ripropone ad ogni lettura. Sopra ho detto testo, piùttosto che usare il plurale, perché sebbene ogni poesia si possa leggere separatamente, c’è tuttavia un iter romanzesco che fa pensare a un unicum. Questa unità è data dal desiderio – più che la passione – ed è la ragione che contraddistingue questa avventura (uso il termine nel suo significato narratologico e non morale). Di certo si tratta di un sentimento umano, ma alcuni rimandi ad atmosfere del

sacro sono percettibili. La messinscena, non a caso le stelle fungono anche da proiettori sul palcoscenico dal convincente effetto chiaroscurale, è resa in uno stile che prova a combinare la materialità di certi stilemi con una musicalità esaltata da rime interne ed assonanze. Questa ricerca formale è, come sempre in poesia, quello che contraddistingue lo sfogo personale di chi scrive dal lavoro serio di chi nella poesia riconosce anche un mestiere. Non a caso ‘poesia’ significa ‘fare’.

C’è troppo buio, aspettate! Non può essere doppio il futuro!

La casa che esplodeva d’amore ora muore – chiusi i battenti – con una festa imbevuta d’angoscia – undici slip nella lavatrice.

A voi, gemelli col desiderio invertito, amanti nell’inerme nostalgia, io destino l’ultima profezia: la perduta fiducia – dopo Merzò – segnerà la strada che porta alla follia.5

Gandolfo Cascio

Adele Desideri

Over Luca Baldoni en Gandolfo Cascio (eds.), De beste jeugd. Tweetalige bloemlezing van moderne Italiaanse homo-erotische poëzie. [Amsterdam,] Istituto Italiano di Cultura, 2014. i quaderni di poesia, 2.

i quaderni di poesia (met kleine letter) is een serie tweetalige bloemlezingen uit de twintigste-eeuwse Italiaanse poëzie, uitgegeven door het IIC in Amsterdam. Deel 1, Vensters, vertaald door Carolien Steenbergen, verscheen in 2013, en vorig jaar deel 2. De beste jeugd bevat Italiaanse homo-erotische poëzie uit de vorige eeuw. Gandolfo Cascio vertaalde Sandro Penna en Juan Rodolfo Wilcock, Jan van der Haar een deel van de selectie gedichten van Pier Paolo Pasolini, Esther Schiphorst Nico Naldini en Dario Bellezza en ook de inleiding van Luca Baldoni, Rainiero Speelman nam Umberto Saba, Aldo Palazzeschi, van Pasolini de opgenomen sonnetten en Gian Piero Bona op zich, en Carolien Steenbergen Giovanni Testori, Elio Pecora en Franco Buffoni.

Wat is eigenlijk homo-erotische poëzie, en waarom moest

daar een bloemlezing van komen voor het Nederlandse taalgebied? Volgens de inleiding van Luca Baldoni is het poëzie over de liefde tussen mannen, geschreven door mannelijke homoseksuele dichters. Hij geeft twee argumenten voor het boek: er is in de twintigste eeuw in Italië, anders dan overal elders behalve in de Verenigde Staten, een bloeiende traditie van deze poëzie, maar ze wordt in de Italiaanse literaire mainstream verdonkeremaand; hier wordt dus een leemte in de kennis van het grote publiek gevuld, en de ideologische vooringenomenheid van die mainstream aan de kaak gesteld (p. XII).

Van de recentere gedichten, die van Pasolini voorop, is het homo-erotische karakter wel duidelijk: zo ‘expliciet’ zijn ze wel, maar de meeste dichters in deze bundel drukken zich noodgedwongen versluierd uit: ze schrijven over korte ontmoetingen, of nog vaker over situaties waarin een ik-figuur een jongeman ziet, of naar hem verlangt, zonder dat die dat zelfs maar te weten komt. Dit gedicht van Sandro Penna bijvoorbeeld:

recensieGli occhi lustri avea …

5 A. Desideri, Stelle a Merzò, Bergamo, Moretti & Vitali, 2013, p. 63.

Page 13: Notiziario lente 2015

13

| Dante Alighieri • Notiziario • jaargang 25 – nummer 1 |

Sandro Penna (l) en Pier Paolo Pasolini (r)

Wanneer de gedachte aan jou mij vergezeltin het donker, waar ik voor de verschrikkingenvan de dag soms toevlucht zoek, doet zemij van vertedering stil staan als een standbeeld.[…]Maar die gedachte aan jou, dat jij leeft,troost me voor alles. Oh immense,bijna bovenmenselijke tederheid! (p. 12-13)

Wat hij me had beloofdin diepe waters van een droom misschienwonderlijk en verborgen,zoveel Liefde gaf hij me:met een mes van lichtdaalde hij af en trof me. Een gift was het. (p. 120-121)

Trovato ho il mio angiolettofra una losca plateafumava un sigarettoe gli occhi lustri avea ..

Daarnaast zie je in de poëzie van voor zo ongeveer 1970 veel korte ik- en jij-gedichten over (meestal het einde van) een relatie, waarin het geslacht van de tu in het midden wordt gelaten, zoals in dit van Saba:

Quando il pensiero di te mi accompagnanel buio, dove a volte dagli orrorimi rifugio del giorno, per dolcezzaimmobile mi tiene come statua[...]Ma quel pensiero di te, che tu vivi,mi consola di tutto. Oh tenerezzaimmensa, quasi disumana!

Hier zou de tu ook een vrouw kunnen zijn, evenals de jij van de vertaling. Dat geldt ook voor de persoon die Elio Pecora veertig jaar later beschrijft:

Quel che m’aveva promessoforse nel lago di un sognomeraviglioso e secreto, tanto Amore mi diede:con un coltello di lucescese a colpirmi. E fu un dono.

De vertaalster moest hier wel kiezen, maar de keuze voor hij en niet zij vloeit niet voort uit dit gedicht, maar uit andere gedichten van Pecora, of uit kennis van diens seksuele geaardheid.

Zeker de helft van de gedichten in De beste jeugd laat op deze manier het geslacht van de beminde, en daarmee de aard van de relatie, in het midden, wat in het Italiaans niet eens zo eenvoudig is: voor je het weet heb je met een bijvoeglijk naamwoord of voltooid deelwoord op -o of kleur bekend. Als ik Baldoni goed begrijp is eigenlijk de enige reden om die minder expliciete gedichten homo-erotisch te noemen de omgeving waarin de ontmoetingen, de steelse blikken en zo meer zich afspelen: buiten, in de vaak paradijselijke natuur, op stations en dergelijke – daar kom je blijkbaar geen meisjes tegen.

Wat me daarbij een beetje stoort is het feit dat Baldoni al deze gedichten zonder een spoor van twijfel bespreekt als persoonlijke getuigenissen van wat de dichter doet, droomt, fantaseert enzovoort. De ik uit het gedicht moet de dichter zijn, en de inhoud ervan waar gebeurd. Dat is een benadering van lyriek die niet ongebruikelijk is, maar een zekere voorzichtigheid zou geen kwaad kunnen: het gaat hier tenslotte om fictie. Ook is het niet goed te verdedigen dat je een gedicht pas ‘echt’ kunt begrijpen als je de seksuele oriëntatie van de dichter kent, en weet over wie het ‘in het echt’ gaat. Je kunt toch lezen?

De dichters en hun vertalersEen ervaren vertaler herken je aan zijn Nederlands. Reinier Speelman levert soepele, goed leesbare vertalingen. Waar Saba’s gedichten eindrijm hebben, en hier en daar een ongebruikelijke woordvolgorde, laat hij de leesbaarheid prevaleren. In het boven geciteerde gedicht houdt hij bijvoorbeeld orrori en del giorno bij elkaar, en immobile en come statua ook; het rijm dolcezza -tenerezza handhaaft hij niet. Ook de sonnetten van Pasoloni vertaalt hij niet-rijmend. Wat mij in de Saba-vertaling niet in orde lijkt is

In een duistere parterre heb ik mijn engeltje gevonden.Hij rookte een sigaartjeen hij had glanzende ogen … (p. 36-37)

Page 14: Notiziario lente 2015

14

| Dante Alighieri • Notiziario • jaargang 25 – nummer 1 |

Lo guardo / a me vicino respirare > De blik / vlak bij me ademhalen. (p. 8-9). Guardo is een literaire variant van sguardo, maar begint niet met een s impura; ik zou denken: Ik zie hem / vlak bij me ademhalen. Als een schrijver, Bona in dit geval, met de taal gaat spelen staat de vertaler al bij voorbaat met 2-0 achter; Speelmans oplossing is vindingrijk: L’Angelo Irato Della Storia > De Aartsengel Israïl Der Smarten. (p. 102-103).

Jan van der Haar rijmt in zijn vertaling van het lange fragment uit Pasolini’s La realtà, dat een bijna volmaakte terza-rima-vorm heeft, wel zo veel mogelijk. Daarvoor vertaalt hij dan wel lietezza met het nogal oubollige jolijt, en carezza met het veel agressievere handtastelijkheid (p. 68-69). Het rijmpaar sfida – Dio li guida / così certi > prikkel – God die hen wikkelt / in zekerheid (p. 70-71) is dan weer heel geslaagd.

Carolien Steenbergen vertaalde eerder, behalve het bovengenoemde Vensters, een bundeltje van Gandolfo Cascio (Ik bemin, Amsterdam, Serena libri, 2009) en een van Pecora (Liefdesomheining, Amsterdam, Serena libri, 2010). Uit dit laatste boek zijn een aantal gedichten ook hier opgenomen, soms met een herziene vertaling. Opmerkelijk is dat Steenbergen de neiging heeft haar interpunctie nu meer aan te passen aan die van het origineel, meestal zonder dat dat de vertaling echt beter maakt; de beide komma’s in het boven geciteerde gedicht bijvoorbeeld waren er in 2010 nog niet; ze doen het lezen haperen en verduidelijken niet. Ook minder fraai volgens mij: caccia nel ventre un coltello > een mes de schoot in schiet (p. 122-123). Behalve de schrapende sch-alliteratie is er een anatomisch probleem: bij mannen kun je wel op schoot zitten, maar ze hebben geen schoot waar iets in kan. En daar staat dan weer veel moois tegenover, zoals, op p. 120-121, l’improvviso stupore dell’alba > de plotse beduusdheid van het ochtendgloren en nell’aria filtavano ombre > in de lucht sijpelden schaduwen door.

Voor zover ik weet is dit Gandolfo Cascio’s debuut als vertaler uit het Italiaans, en soms schuren zijn vertalingen met mijn stijlgevoel. Hij vertaalt bijvoorbeeld het woord fanciullo bijna altijd met knaap, maar dat laatste is geen neutrale aanduiding (meer) van ‘mannelijk wezen jonger dan 18 jaar’: als je zo iemand een knaap noemt is dat eigenlijk altijd ironisch of grappig bedoeld. Het gewone woord – zo gewoon als fanciullo – is jongen. Ook Speelman en Van der Haar gebruiken knaap een

enkele keer, maar alleen als ze vlak daarvoor of daarna jongen gebruiken. Ma più belli di te ragazzi ancora / dormiranno is minder vreemd dan op het eerste gezicht lijkt: met komma’s na Ma, te en ancora: ‘Maar (mooier dan jij, jongens nog) zullen ze slapen’: Cascio’s vertaling is niet echt te volgen: Maar jongens die dan jij nog mooier zijn / zullen ook […] slapen (p. 46-47). Op dezelfde pagina spreekt Penna zijn publiek aan in de voi-vorm, wat wordt vertaald met jullie. Dat kan alleen in een kinderboek; een algemeen, jou onbekend publiek kan in een boek alleen u zijn. Fraai vertaald is op deze bladzijde facendo di quel tratto una catena / di bei ricordi da sgranare a sera > zo maakt hij van dit traject een krans / van mooie herinneringen om thuis te vlechten.

De inleiding van Baldoni tenslotte, vertaald door Esther Schiphorst, bevat nogal wat passages die moeizaam geformuleerd of ronduit onbegrijpelijk zijn; doordat ik Baldoni’s Italiaans niet ken weet ik niet of het aan de brontekst of aan de vertaling ligt. Ook hier wordt de lezer toegesproken, met voi, denk ik, en met jullie (p. XX). Het werk van Elio Pecora ‘wordt in de jaren zeventig en tachtig geplaatst’ – door wie dan? Hij is ‘verbonden aan’ Penna, Passolini en Bellezza, maar ‘doet een eenzaam’, niet door hen beïnvloed, ‘onderzoek’. (p. XVII). De volgende passage spant m.i. de kroon wat vaag taalgebruik betreft: “De liefde en de wanhoop die op de breuk [tussen Passolini en zijn vriend Ninetto Davoli] volgden worden gedeeltelijk gescheiden (en geparodieerd) door de regelmatige structuur van het metrum en door het nieuwe stijlachtige gebruik van de ‘voi-vorm’”. (p. XVII-XVIII).

Na al deze detailkritiek verrast het allicht dat ik De beste jeugd een mooi boek vind, en ook heel nuttig. Ik heb in deze bloemlezing een paar interessante dichters leren kennen, en een groot aantal ontroerende, welluidende gedichten, waarvan de overgrote meerderheid bekwaam is vertaald: een leemte in mijn kennis gevuld, inderdaad. Mijn voorkeur hebben de arcadische, relativerende gedichten van Pecora, en de vrolijke ballades waarin Wilcock zijn geliefde de ster maakt in een technicolor Rome-experience. Dit deel 2 van i quaderni di poesia maakt nieuwsgierig naar de volgende delen, waarvan er al twee zijn aangekondigd.

Bert de Waart

Franco Buffoni ( foto: Dino Ignani)Elio Pecora

Page 15: Notiziario lente 2015

15

| Dante Alighieri • Notiziario • jaargang 25 – nummer 1 |

De “bouten” van het Paleis van Justitie en de “lichte wapens” van het geweten

Giorgio Fontana, Het geweten van Roberto Doni. Wereldbibliotheek, Amsterdam, 2014, 223 p. Uit het Italiaans vertaald door Philip Supèr. Oorspronkelijke titel: Per legge superiore. Palermo, Sellerio, 2011.Het debuut van de jonge filosoof Giorgio Fontana (Milaan, 1981) werd in Italië bekroond vanwege het actuele thema van een moreel dilemma dat de onpartijdigheid van de rechtspraak doet wankelen. Hoofdpersoon is vijftiger Roberto Doni, succesvol als magistraat in Milaan, en tobbend over zijn relatie met vrouw en dochter. Bezig met het opstellen van zijn testament wordt hij uit zijn routine losgerukt door de e-mail van een jonge journaliste, Elena Vincenzi, die zijn hulp inroept bij een geval van onrecht: de onschuldige Khaled Ghezal, een Tunesische bouwvakker, zit vast wegens een delict dat hij niet gepleegd heeft. Doni bevindt zich in een benarde positie aangezien hij bij de zaak betrokken is als officier van justitie van het Openbaar Ministerie en dus geacht wordt de schuld van Ghezal te bepleiten. Toch laat hij zich door Elena op sleeptouw nemen, en ze opent voor hem een wereld waarmee hij als exponent van de Milanese burgerij nooit eerder in aanraking was gekomen. Ze voert hem naar de multiculturele Via Padova want “Ergens in deze buurt lag de waarheid verborgen”. Doni wordt heen en weer geslingerd tussen zijn bourgeois esthetiek enerzijds – zijn passie voor de schilderijen van George de La Tour – en zijn geweten anderzijds dat gevoed wordt door Elena, die met de “lichte wapens” van haar ‘J’accuse’ strijdt voor het recht van de burger. In een discussie brengt Doni naar voren dat het terrorisme geleerd heeft dat je jezelf niet boven de rechtspraak kan stellen,

maar Elena citeert de woorden die hij schreef toen zijn collega Colnaghi door de terroristen werd gedood: “Wat leven we in een treurig tijdperk, als de held degene is die het recht moet toepassen in een democratisch land waarin dat recht lijkt te verstikken. Wat leven we in een treurig tijdperk, als de held een magistraat is die wordt vermoord”. Behalve Colnaghi is een ander voorbeeld voor Doni zijn oude leermeester Cattaneo, die hem geleerd heeft dat een “misschien schuldige op vrije voeten te verkiezen is boven een misschien onschuldige in de gevangenis”. Het clair-obscur van De La Tour toont het schaduwspel tussen zwart en wit en Doni’s onderscheidingsvermogen snakt naar

verlossing. De “bouten” van het Paleis van Justitie die het sleetse Huis van het Recht in haar voegen moeten houden, verbeelden aanvankelijk voor Doni “de idiotie van de mensen”, maar aan het einde van de roman biedt juist dit gereedschap hem de mogelijkheid om het recht te buigen met de “lichte wapens” van het individuele rechtsgevoel. Doni is zelf de vlam geworden van De La Tour’s schilderijen en besluit te handelen naar eigen inzicht. Het morele dilemma heeft na een moeizame weg zijn oplossing gevonden, en het geweten van de lezer wordt eveneens gemaand tot waakzaamheid. Maar hoe actueel is dit thema als we het plaatsen in de lange Italiaanse traditie van burgerlijke scepsis tegenover staatsinstellingen?

Monica Jansen

Michele Serra, Wacht op mij! Vertaald uit het Italiaans door Etta Maris. Lebowski Publishers Amsterdam, 2014, 111 p., € 17,50. ISBN 9789048820696.

Vorig jaar bracht journalist-humorist Michele Serra (1954) zijn derde roman uit. In Gli sdraiati onderneemt een vader wanhopige pogingen om de problematische relatie met zijn ondertussen negentienjarige zoon te verbeteren. Volgens die vader leidt zijn puberzoon een doelloos bestaan. De zoon maakt deel uit van die generatie jongeren die zomaar wat rondhangt of beter, zoals de

Italiaanse titel aangeeft, languit ligt terwijl ze, met de oortjes in, naar muziek luistert of televisieseries bekijkt. Jongeren lijken alleen maar onderling te communiceren, liefst via sociale media, ze profileren zich als de ideale consumenten en blinken uit in nalatigheid. Daarop hamert de ik-verteller, de vaderfiguur

recensieMichele Serra, Wacht op mij!1

1 Deze recensie was, evenals de vorige, oorspronkelijk bedoeld voor De

leeswolf, recensietijdschrift van het Vlaams Bibliografisch Documentair en

Dienstverlenend Centrum Vlabin-VBC dat het recente besparingsproces

van de Vlaamse regering niet overleefd heeft.

recensieGiorgio Fontana, Het geweten van Roberto Doni1

1 Deze recensie was, evenals de volgende, oorspronkelijk bedoeld voor De

leeswolf, recensietijdschrift van het Vlaams Bibliografisch Documentair en

Dienstverlenend Centrum Vlabin-VBC dat het recente besparingsproces

van de Vlaamse regering niet overleefd heeft.

Page 16: Notiziario lente 2015

| Dante Alighieri • Notiziario • jaargang 25 – nummer 1 |

In Brescia, tot 6-4-2015:Raffaello, Opera prima Derde tentoonstelling onder de noemer Rinascimento.Musei di S. Giulia, via dei Musei 18/BInfo: tel. 030.297 78 34, www.rinascimento.bresciamusei.com

In Massa Marittima (Gr), tot 30 mei 2015:Ambrogio Lorenzetti, Polittico della MaestàComplesso museale di S. Pietro all’Orto, Corso Diaz 36Info: tel. 0566.902289, http://lacolombaritrovata.wordpress.com

In Milaan, van 1 mei tot 31 oktober 2015:Wereldtentoonstelling: ‘Nutrire il pianeta, Energia per la vita’Area Expo di Rho-Fiera, tegenover het Castello Sforzesco (en op diverse plaatsen elders in de stad)Geopend dagelijks van 10.00 tot 20.00 uur.Info: www.expogatemilano.org

Tot 30 mei:Medardo RossoEen ruime selectie uit het werk van de Torinese/Milanese beeldhouwer, 35 jaar na de laatste tentoonstelling die de stad Milaan aan hem wijdde.GAM, Galleria d’arte moderna di Milano, via Palestro 16Info: tel. 02.88445947, www. gam-milano.com

Tot 31 oktober:Il mondo di Leonardo, tre strumenti musicaliDrie muziekinstrumenten ontsproten aan het geniale brein van Leonardo: piva continua, organo continuo en flauti glissati. Schetsen en aantekeningen uit de Codice di Madrid en de Codice Atlantico.Le sale del re, piazza della Scala (ingresso dalla Galleria Vittorio Emanuele II)Info: www.leonardo3.net

In Ravenna, tot 14 juni:Il Bel PaeseHet Italiaanse landschap in al zijn aspecten,in de jaren van het ‘Risorgimento’ tot aan de Eerste Wereldoorlog, fra i macchiaioli e i futuristi.Museo d’arte della città di Ravenna, via di Roma 13Info: tel. 0544.482877, www.mar.ra.it

(Met dank aan Touring, maandblad van Touring Club Italiano)

Tentoonstellingen in ItaliëKleine greep uit het aanbod

die de lezer met zijn vele frustraties bestookt. De ik-verteller, met de veelzeggende naam Brenno Alzheimer, gaat zelfs zover dat hij de generatiekloof als een oorlog tussen de Ouderen en de Jongeren, de grote Eindoorlog, opvoert, waarbij een van beide partijen het veld zal moeten ruimen. Die strijd wordt als een heuse oorlogsverslaggeving verweven in een onstuitbare monoloog die alleen maar onderbroken wordt wanneer de ik-verteller zich rechtstreeks tot zijn zoon richt. Dan vraagt de vader aan zijn zoon om samen een berg te beklimmen, in de hoop zo de band tussen hen beiden weer aan te halen. Het is een vraag die op het einde van bijna elk hoofdstuk herhaald wordt en waarop de zoon niet wil ingaan. De vader zal die vraag dan ook op een progressief dwingende toon herhalen tot in het laatste hoofdstuk vader en zoon alsnog de beklimming aanvatten. Tijdens die beklimming zal echter niet de zoon maar de vader zijn perceptie van de realiteit en die van zijn eigen rol moeten bijstellen.

Wat is dat nu, een echte Vader? Is dat een opvoeder die kinderen in een bepaald keurslijf dwingt en die zelf de leiding neemt? Of is een echte Vader een gids die moet leren loslaten en die, zoals de titel in vertaling suggereert, geduldig wacht tot kinderen het voortouw nemen? Wacht op mij! (2014) – zo luidt de vertaling van Gli sdraiati – vertelt dan misschien ook minder het verhaal van een generatiekloof dan dat van het moeizame groeiproces van een ouder, een proces dat Serra met een wat onevenwichtige mix van tederheid, ironie en satire brengt. De lezer moet op zijn beurt het nodige geduld opbrengen opdat in het laatste hoofdstuk dat proces (én de titel in het

Nederlands) ook echt een plaats krijgt. Van tevoren zou hij zich wel eens kunnen ergeren aan de moraliserende toon, die volgens heel wat critici op je lachspieren zou moeten werken.

Inge Lanslotsdocent Italiaans aan Campus Antwerpen (KU Leuven)

16