80
Textiel in de Gentse Waterwijk (1688 - 1769) Luc Devriese Op zoek naar de roots van het MIAT

Op zoek naar de roots van het MIAT Textiel in de Gentse ...users.skynet.be/VIATvzw/TIC94.pdfOp zoek naar de roots van het MIAT 2 Textiel in de Gentse Waterwijk (1688 - 1769) I. Van

  • Upload
    others

  • View
    0

  • Download
    0

Embed Size (px)

Citation preview

Page 1: Op zoek naar de roots van het MIAT Textiel in de Gentse ...users.skynet.be/VIATvzw/TIC94.pdfOp zoek naar de roots van het MIAT 2 Textiel in de Gentse Waterwijk (1688 - 1769) I. Van

Textielin de Gentse

Waterwijk (1688 - 1769)Luc Devriese

Op zoek naar de roots van het MIAT

Page 2: Op zoek naar de roots van het MIAT Textiel in de Gentse ...users.skynet.be/VIATvzw/TIC94.pdfOp zoek naar de roots van het MIAT 2 Textiel in de Gentse Waterwijk (1688 - 1769) I. Van

2

Textielin de Gentse

Waterwijk (1688 - 1769)I. Van tierentijn tot kant

Luc Devriese

Inhoud03 Samenvatting04 Inleiding07 Nauwelijks linnenwevers10 Gemengde stoffen, het succesnummer van de Oudevest21 ‘Echte’ textielververs aan de Minnemeersgracht26 Specialisten in rijgkoorden en linten32 Hoeden, hoedenbussen en mutsen35 Binnenlandse gespecialiseerde textielhandel37 Spellewerck canten en garens45 Sint-Katelijnestraat, rijk dank zij kant57 Avontuurlijke internationale handel aan de Krommewal62 Kleine lieden66 In de marge van al dat textiel

Met 18de-eeuwse textielterminologie en cijfers in de afzonderlijke katern Deel II

Page 3: Op zoek naar de roots van het MIAT Textiel in de Gentse ...users.skynet.be/VIATvzw/TIC94.pdfOp zoek naar de roots van het MIAT 2 Textiel in de Gentse Waterwijk (1688 - 1769) I. Van

Samenvatting

In de late 17de- en in de 18de eeuw (1688 - 1769) was de bedrijvigheid in de textielsector allesover-heersend in de Waterwijk, de kleine Gentse buurt ten noorden van de Vrijdagmarkt, waar nu hetMuseum voor Industriële Archeologie en Textiel (MIAT) gevestigd is. Die Vrijdagmarkt vormdetrouwens het kloppende hart van de bloeiende Vlaamse internationale lijnwaadhandel. Mindergrootschalig en rijk uitgedost, maar wellicht even essentieel, was de garenmarkt gehouden op hethuidige Edward Anseeleplein gelegen tussen de Vrijdagmarkt en de Waterwijk.

De grootste bedrijvenconcentratie was te vinden in de zone tussen de Oudevest en de Minne-meers waar zich ondernemers-kooplieden vestigen, producenten van gemengde stoffen. Het waszeker geen luxe-industrie. De meeste geproduceerde stoffen behoorden tot de goedkope catego-rie. Desondanks vormden gemengde stoffen samengesteld uit meestal vlas en wol het succes-nummer van de 18de-eeuwse textiel. Het was in deze sector dat de katoenvezel aan zijn opmarsbegon. De polyvalente vaklui die deze weefsels aanmaakten, noemden zichzelf tierentijn- of lega-tuurwerkers. Er is was geen sprake van enig consistent onderscheid tussen de legatuur- en detierentijnbedrijven. Het meest opvallende aan de productie was de aanzienlijke variatie. Aangeno-men mag worden dat de openheid van de 17de- en 18de-eeuwse Gentse producenten van gemeng-de stoffen voor zeer diverse en alsmaar veranderende producten, mee aan de basis lag van desuccesvolle revolutie in de Gentse textielsector aan het begin van de 19de eeuw.

De ondernemers hadden met elkaar gemeen dat ze bijna de hele productieketen beheersten,inbegrepen het verven en, last but not least, de verkoop. Ze stelden vrij grote groepen spinners,spoelers en wevers aan het werk. Sommigen onder hen verwierven aanzienlijke rijkdom, maarhun fortuin bleef meest geïnvesteerd in de bedrijfsgoederen. De waarde van de grondstoffen,halfproducten (garens) en stoffen op de bedrijven was aanzienlijk. Daarmee vergeleken vertegen-woordigde de uitrusting nauwelijks iets. Daarnaast waren er ook gespecialiseerde weefsel- engarenververs aan het werk. Uitgesproken specialisatie was er in de rijgkoorden-, linten-, hoeden-en mutsenproductie. Van elk van deze specialismen werden voorbeelden geïllustreerd verspreidover de wijk.

In geldwaarde en verdiensten uitgedrukt was de handel in kanten, kantgarens en lijnwaad echterveruit het belangrijkste segment van de hele textielsector. Opvallende spelers daarin waren de‘geestelijke dochters’, ongehuwde vrouwen. Zij waren vooral actief in de binnenlandse kant- enkantgarenhandel. Aan de Krommewal was een ‘kantklospensionaat’ of kantwerkschool met tien-tallen inwonende kinderen gevestigd. De relatief grootscheepse uitvoer van lijnwaad en kant, inde eerste plaats naar Spanje, zorgde voor aanzienlijke welstand bij de handelaars. Vooral demeestal erg onderschatte betekenis van kant komt hier duidelijk tot uiting. Werkelijk zeer rijkeinternationale handelaars woonden aan de Krommewal en in de Sint-Katelijnestraat. Heel watminder begoed waren de talrijke oudkleerkopers geconcentreerd in de Gelukstraat.Onder hun neus leefden en werkten arme mensen. Niet zonder moeite konden enkele gegevensuit de duisternis gehaald worden over deze laatste categorie.

Alles samen vormde dit een rijk geschakeerd wereldje dat in deze bijdrage zo goed mogelijk voorde geest geroepen wordt mede aan de hand van elementen uit de leefcultuur. In deze context valtspeciaal de nadruk op de kledij, waarbij de 18de eeuw eventjes ‘in haar hemd’ gezet wordt.

Daarnaast worden de mensen met hun bedrijven en bedrijfjes gelokaliseerd in de huidige straten.Hun woonsituatie wordt met bouwtekeningen, oude en actuele foto’s geïllustreerd. Het straat-beeld in de wijk draagt hier en daar nog opvallende sporen van al dat 17de- en 18de-eeuwse textiel-geweld. Meest opvallend daarbij is het prestigieuze huis De Pelikaan in de Sint-Katelijnestraat datzijn ontstaan evenzeerdankt aan talloze nauwelijks vergoede, spinners, wevers en vooral kant-werksters als aan de succesvolle handelaar en financier, bouwer van dit huis. Zonder overdrijvenmag gesteld worden dat dit gebouw en een groot deel van die straat nog steeds de stempeldraagt van deze handel.

Page 4: Op zoek naar de roots van het MIAT Textiel in de Gentse ...users.skynet.be/VIATvzw/TIC94.pdfOp zoek naar de roots van het MIAT 2 Textiel in de Gentse Waterwijk (1688 - 1769) I. Van

4

Inleiding

Wie een glimp wil opvangen van het leven in een Gentse wijk invroegere jaren, komt bijna onvermijdelijk direct of indirect in detextielnijverheid terecht. Meestal krijgt men dan verhalen en beeldenuit de 19de- en 20ste-eeuw met de katoen- en vlas(linnen)industrie, demachines en de gebouwen, de promotoren ervan, de mensen die erin werkten en de omstandigheden waarin dit moest gebeuren. Dezedetailstudie van de Waterwijk handelt over een iets vroegere periode:het laatste decennium van de 17de en de eerste twee derden van de18de eeuw. Het aanvangsjaar, 1688, is min of meer arbitrair gekozenen wil vooral benadrukken dat de beschreven toestanden niet louter18de-eeuws zijn.Het onderzoek eindigt net voor het aanvangsjaar 1770 van debekende reeks ‘Wegwijzers der Stad Gent’ en sluit aan bij eerdergepubliceerd werk over de vroege industriële ontwikkeling van dezesite, vooral aan de Oudevest1.

Er is maar weinig bekend over dat deelaspect van de Gentse geschie-denis. De ‘klassieke’ studies over de 17de- en 18de-eeuwse textielpro-ductie en -handel in het oude graafschap Vlaanderen en te Gent2

handelen in hoofdzaak over de plattelandse lijnwaadproductie voorexport of over de export zelf.De meer gespecialiseerde stedelijke textielnijverheid uit die tijd werdte gronde bestudeerd voor Antwerpen3. Hoe interessant ook, nogalwat gegevens die daarin aan het licht kwamen, zijn niet meteen extra-poleerbaar naar de Gentse situatie.

De hiernavolgende kleine studie4 steunt grotendeels op één enkelebron: de gedetailleerde lijsten van grondstoffen, werktuigen en han-delswaar die ter voorbereiding van ‘staten van goed’ opgemaaktwerden5. Deze ‘staten’ waren lijsten en waardeschattingen van hetfamiliebezit die werden opgemaakt na de dood van een ouder metminderjarige kinderen. Zeker niet het minst belangrijke onderdeeldaarin bestond uit goederen en werktuigen die met de nering ennegotie van de overledenen te maken hadden6.

Voor wat hierna volgt, werden deze archieven uitgeplozen voor deWaterwijk gelegen tussen Ottogracht, Krommewal, Leiebocht enBaudelo, alles samen genomen acht straten en straatjes, zo’n twee-honderd huizen omvattend7.In eerdere bijdragen werd de ontwikkeling van deze zone behandeld,zonder dat nader kon ingegaan worden op handel en wandel van demensen die er woonden.

Dit is nu het geval in dit artikel, zij het dat enkel de textielproductieen -handel aan bod komen. Maar deze activiteiten waren in die zonehoe dan ook allesoverheersend (zie de cijfers in Deel II).Ondanks de puur toevallige natuur van de bron (sterven met minder-jarige kinderen), was het zeker niet aan het toeval te wijten dat detextielnering en -negotie hier enorm belangrijk bleek, veel meer nogdan voor de stad als geheel genomen. Iets minder dan de helft (48%)van de wijkbewoners van wie een ‘staat van goed’ opgemaakt werd inde bestudeerde periode, was op een of andere wijze actief in detextielsector8.

Page 5: Op zoek naar de roots van het MIAT Textiel in de Gentse ...users.skynet.be/VIATvzw/TIC94.pdfOp zoek naar de roots van het MIAT 2 Textiel in de Gentse Waterwijk (1688 - 1769) I. Van

Zoals zal blijken uit de beschrijving van de productie, was deze sec-tor er erg complex. De rijke variatie daarin weerspiegelt het leven vande toenmalige Waterwijkbewoners. In de ‘staten van goed’ kwamenzeer uiteenlopende figuren en toestanden, arm en rijk, aan bod. Alvielen de heel armen ook hier uit boot. Van wie geen goed had, konimmers geen staat van goed opgemaakt worden. Over hen bleef erweinig of niets bewaard. We mogen echter aannemen dat ook zijvooral in de textielnijverheid aan de kost kwamen. Verschillende vande hieronder beschreven ondernemingen stelden tientallen personente werk (zie in Deel II. Namen en cijfers), terwijl bij de meeste andereambachtslieden, ambtenaren, winkeliers en herbergiers zelden meerdan een paar mensen aan de slag waren. En dan was er nog de be-langrijke huisnijverheid, denk maar aan kantklossen ...

Doorlopend werd in dit artikel vooral aandacht besteed aan alles water in de huizen aan textiel aanwezig was. Door middel van de be-schrijving van werk en bezit werd geprobeerd de mensen uit eenkleine stadswijk doorheen (grotendeels) de 18de eeuw een heel kleinbeetje opnieuw tot leven te roepen. Dank zij eerder uitgevoerd engepubliceerd onderzoek was het ook mogelijk de mensen en hunbedrijf exact te lokaliseren in de nog redelijk goed bewaard geblevenstraten en straatjes van de wijk. Aan de hand van bouwtekeningen enfoto’s worden ze hier gekaderd in het stadsbeeld. Ook dit kan helpenom de beschreven figuren en toestanden dichter tot ons te brengen.Een onmogelijke opdracht... inderdaad, maar toch de moeite waardom te proberen.

Voor een goed begrip nog wat praktische informatie. De jaartallen bijde ondertitels zijn deze van het neerleggen van de ‘staten van goed’en niet noodzakelijk de sterfjaren van de personen in kwestie. Vooralbij ingewikkelde staten met veel schulden kon het meerdere jarenduren vooraleer ze konden gepasseert worden voor de schepenenvan Gedele. De meeste bedragen vermeld in de teksten, werdenafgerond tot ponden groot (pond Vlaams) die voor berekeningenomgezet werden in 240 groot voor één pond, 40 groot voor één gul-den of 12 groot voor één schelling. Hier en daar werd de waarde vandeze bedragen in die tijd min of meer verduidelijkt door ze te vergelij-ken met het meest waarschijnlijke dagloon (20 groot) of met de jaar-verdienste (20 pond groot) van een wever van toen (zie kader ‘Loonnaar werken?’). De percelen waarop de hier beschreven mensenwoonden en actief waren, werden gesitueerd op het eerste (‘primitie-ve’) kadaster, Gent, kadastrale sectie B, eerste blad. Voor de lokalisa-tiemethodiek wordt verwezen naar de gespecialiseerde literatuur eneerdere publicaties over de Waterwijk.

Misschien is het ook wel nuttig even te wijzen op het ‘waarom’ vande talrijke korte citaten her en der verspreid in de tekst. In de 17de en18de eeuw was de geschreven taal in de gebruikte bron duidelijkGents getint. Om deze waardevolle, dikwijls al vergeten of half verge-ten ‘couleur locale’ een beetje tot zijn recht te laten komen, werden inde teksten zoveel mogelijk fragmentjes ingelast in de oorspronkelijkeschrijfwijze. Ze werden cursief aangeduid. Een meer prozaïschereden voor deze werkwijze is dat tal van oude termen verwijzend naarverdwenen technieken en toestanden niet zonder meer overzetbaarzijn naar hedendaags Nederlands.

Page 6: Op zoek naar de roots van het MIAT Textiel in de Gentse ...users.skynet.be/VIATvzw/TIC94.pdfOp zoek naar de roots van het MIAT 2 Textiel in de Gentse Waterwijk (1688 - 1769) I. Van

6

Loon naar werken?

Thuiswerkende wevers werden vrijwel steeds per stuk, garentwijnders per pond gewicht garen betaald. Hun gemiddel-de dagproductie is goed gekend zodat de verdienste per dag kan berekend worden. Loonarbeiders bedrijvig op dewerkplaats van een baas kregen dikwijls een dagloon aangevuld met stukloon. In 1787 kon een Antwerpse wever ofgarentwijnder 20 tot 23 groot per dag halen9. Katoenspinners en twijnmolendraaiers moesten het met 14 groot stellen.Kantwerkers boven de 17 jaar en sajetspinners verdienden om en bij 12 groot per dag, terwijl spoelers (meestal kinde-ren: jonghers) amper 2 groot (één stuiver) konden op zak steken. ‘Op zak steken’ mag hier trouwens niet letterlijkopgevat worden. Die éne stuiver zal wel van pas gekomen zijn om brood op de plank te krijgen.

Een polyvalent ‘geschoolde’ arbeider in de twijnderij van Charles Soenens te Gent kon in goede jaren 20 groot per dagopstrijken, een ‘ongeschoolde’ zo’n 14 groot10. De knechts van de linnenblekers zouden 14 tot 16 groot verdiendhebben11. Dit kan vergeleken worden met het dagloon (20 tot 24 groot) van een ongeschoolde Gentse bouwvakker(diender)12. Bij de verschillende categorieën arbeiders konden de lonen overigens sterk verschillen naargelang vakbe-kwaamheid, productiviteit en, niet te vergeten, de min of meer goede gang van zaken. Vermoedelijk mogen de onder-linge verhoudingen en de rangorde van het Antwerpse lijstje hierboven geëxtrapoleerd worden naar de Gentse situatie.Voegen we hier nog aan toe dat de lonen in de hier onderzochte tijd redelijk stabiel bleven, bij zoverre zelfs dat decijfers voor de hele periode valabel zijn.

Voor het gemak nemen we aan dat een wever een 20 pond groot per jaar kon verdienen. Zij waren de best betaaldewerknemers. Tierentijnwerkers stelden knechts samen met spinders ende spoelers te werk13. De polyvalente tierentijn-en legatuurwevers (knechts) haalden dat loon vermoedelijk, maar de spinners en vooral de spoelers moesten het metveel minder rooien.

Hoewel de hierboven aangegeven cijfers in belangrijke mate steunen op veronderstellingen, helpen ze ons de waardevan de in dit artikel beschreven goederen en boedels in te schatten. Zo kunnen we ons toch enig idee vormen van derijkdom of de armoede en van de leefomstandigheden van de mensen die in dit artikel aan bod komen.

Achttiende-eeuwse leefcultuur in categorieën verdeeld

In een veel te weinig bekende reeks studies over de 18de-eeuwse leefcultuur te Gent uitgevoerd onder leiding van HugoSoly en gepubliceerd in Oost-Vlaamse Zanten, jaargang 63, 1988, werd een indeling van de vermogens gehanteerd opbasis van de waarde van de huisinboedels opgeschreven bij de minuten voor staten van goed en bewaard gebleven inhet Gentse stadsarchief in de zeer rijke reeks 332. Het was een project opgezet door het Seminarie voor EconomischeGeschiedenis van de Gentse Universiteit. Soly en medewerkers deden een steekproef van telkens 100 inboedels voorde jaren 1700, 1730 en 1760 en ze bevonden voor elke van die sterk in de tijd gespreide jaren een nagenoeg identiekevertegenwoordiging van verschillende bevolkingsgroepen in drie categorieën:

De laagste vermogenscategorie omvatte inboedels met een totale waarde tot 100 pond. Hiertoe behoorde bij elkesteekproef zowat de helft van de gezinnen. Tweederde ervan zaten in de kleinhandel en éénderde waren ambachts-meesters.De middengroep, met een inboedelwaarde tussen 100 en 300 pond, besloeg ongeveer 30% van de gevallen. De helftervan waren kleinhandelaars, de andere ambachtsmeesters en in mindere mate ambtenaren.Om tot de hoogste vermogenscategorie te behoren moest de waarde hoger liggen dan 300 pond. Slecht één op vijfinboedels zat in die klasse. Deze elite werd gevormd door ambtenaren, meestal ook als advocaat geatitreerd bij deRaad van Vlaanderen, groothandelaars en enkele edelen.

Hierbij geldt één belangrijke beperking: er zit niets bij van de (bijna) bezitsloze werkers. Zelfs de best betaalden onderhen, de knechts van de ambachtslui, bijvoorbeeld, zijn niet vertegenwoordigd. Ze bezaten zo weinig dat één oogopslaggenoeg was om te beseffen dat de waarde van hun schamele spullen niet volstond om de luttele kosten voor hetopmaken van een staat te betalen (zie ‘Kleine lieden’ aan het einde van dit artikel). Het is dan ook correcter de hierbo-ven beschreven laagste vermogenscategorie van kleinhandelaars en ambachtsmeesters te definiëren als de lageremiddengroep14 en de tweede categorie als de hogere middengroep.

In Deel II. ‘Namen en cijfers’ wordt aan de hand van de in dit onderzoek bekomen resultaten samengevat hoe het zatmet die categorieën in de Waterwijkse textielsector in de periode 1688 - 1769.

Page 7: Op zoek naar de roots van het MIAT Textiel in de Gentse ...users.skynet.be/VIATvzw/TIC94.pdfOp zoek naar de roots van het MIAT 2 Textiel in de Gentse Waterwijk (1688 - 1769) I. Van

Het traditionele beeld van dedoodarme thuiswever spruitgrotendeels voort uit 19de-eeuwsetoestanden, toen de erg primitievehuisweverij van linnen weggecon-curreerd werd door de grootschali-ge industrie en toen zware voed-selcrisissen de toestand nogkwamen verergeren. De situatievan de 17de- en 18de-eeuwseweversknechten en van de velevrouwen en kinderen die in detextielproductie te Gent wel werkvonden, maar ‘weinig gewin’, zalwellicht niet zoveel beter geweestzijn. Maar toch... in elk gevalpassen de hierna beschrevenweversmeesters uit de Waterwijkniet helemaal in dat plaatje. Nogin de 16de eeuw beschikte eendoorsnee meester linnenweverover slechts één enkel getouw15,maar aan het einde van de17de eeuw was dat zeker geenalgemene regel meer16. Het valtop: er waren tijdens de hieronderzochte periode nauwelijkslinnenwevers aan het werk in deWaterwijk, en de amper tweelinnenweversmeesters die erteruggevonden werden, beant-woordden zeker niet aan hetstereotype beeld.

Jan Pauwels,arme wever-grondbezitter,jammerlijk in proces

1688Jan Pauwels - Elisabeth ToeffaertOudevest Kad. nr. 266 en 265,heden huis nr. 15/17Het typeert nu nog het straat-beeld. Eeuwenlang was de

straatkant van de Oudevestrechtover het huidige MIAT eenaaneenschakeling van kleinehuisjes bewoond door luitjes diehet niet gemakkelijk hadden omrond te komen17. Dat was nietanders in 1688 toen Jan Pauwelsstierf in zijn huisje aan de ‘arme’kant van de straat. Het zag erallesbehalve rooskleurig uit voorde nabestaanden18. Op eengrondoppervlak van 30 à 32m2,muren inbegrepen, weliswaar meteen volle verdieping en een hogezolder erbij, moest Elisabeth,tweede vrouw van Jan, het zien teberedderen met haar vijf minderja-rige kinderen. Er was minstensnog één meerderjarige zoon, maarwe mogen aannemen dat die hethuis uit was. Dat het moeilijk zat,blijkt verder nog uit het feit dateen kamer verhuurd was aan eenweduwe Janssens. Men was dusgenoodzaakt geweest het onder-ste uit de kan te halen door in dathuisje plaats te ruimen om tochnog een kamer te verhuren. Hetwas met zijn verdieping eigenlijkte groot voor mensen die op derand van de armoede of eroverleefden...

Ghetauwe huereWellicht huurde de weduweJanssens de verdieping19. Dekinderen konden immers op devliering slapen en de oudersmisschien ook. Veel ruimte kan erimmers niet geweest zijn gelijk-vloers, want daar stonden tweegetouwen opgesteld: één waseigendom van de familie en vooreen ander viel er nog een halfpond ghetauwe huere te betalen

aan een zekere (ook al) weduwede Somere. Jan Pauwels wasinderdaad wever. Welke speciali-teit hij beoefende weten we niet.

Gheene contante penningen,wel schuldenIn huis was er geen rooie duitmeer te vinden.De weduwe had ter contrarien...moeten leenen omme den overle-denen ter aerde te doene. Naastde getouwhuur waren er ookschulden bij twee bakkers en bijtwee kruideniers. De grootsteschuld - drie pond - voor anderenallicht een peulschil of toch vervan onoverkomelijk - hadden dezelaatste te goed over deleveryn(ghe) van boter, keerssenende andere vettewaerije (kruide-nierswaren). Daartegenover stondenkel het eigen getouw.

Grondbezit in procesMaar merkwaardig genoeg wasdeze arme wever ook nog grond-eigenaar. Jan Pauwels bezatenkele gronden en meersen.Wat die waard waren, staat erzoals gebruikelijk bij onroerendegoederen, niet bij geschreven.Ook dit zal allicht geen soulaasgeboden hebben want preciesdaarover werd proces gevoerd.De betwisting draaide rond deaanzienlijke som van 200 pondgroot. Gezien de lange duur en dekostprijs van processen in die tijd(nog meer dan nu), viel daarvanniet veel te verwachten.De afhandeling van de erfeniswerd uitgesteld tot de disputenzouden afgelopen zijn... vermoe-delijk voor altijd.

Nauwelijks linnenwevers

Page 8: Op zoek naar de roots van het MIAT Textiel in de Gentse ...users.skynet.be/VIATvzw/TIC94.pdfOp zoek naar de roots van het MIAT 2 Textiel in de Gentse Waterwijk (1688 - 1769) I. Van

8

Negatieve en positieve fortuinen

De familie Pauwels is er getuige van. Er waren in de hier beschreven periode heel wat gezinnen die (on)behoorlijk diepin de schulden staken. Dat dit een fenomeen typisch voor onze tijd zou zijn, is een fabeltje. Een streng wetenschappe-lijk doorgevoerde studie van de Gentse nalatenschappen in de periode 1735 - 1746, een dieptepunt in de Gentsesociaal-economische geschiedenis weliswaar, wees uit dat de voor dagelijkse handel en wandel beschikbare fortuinentoen netjes in twee groepen verdeeld lagen: bij één groep was het fortuin negatief en bij de andere was het positief21.De eerste groep van mensen bij wie de commeren (schulden) de baeten overtroffen, was zeker niet onbelangrijk(27%). En daarnaast waren er natuurlijk nog de talloze (zo goed als) bezitlozen...

Foto uit 1942 van twee bijna iden-tieke huisjes onder één dak aande Oudevest. Met hun deurtjes entwee boven elkaar gesitueerdevensters vormen ze elkaars spie-gelbeeld. Het bovenlicht van dedeur van het rechterhuisje ver-toonde nog een (vermoedelijkwit-)stenen onderdorpel. Het stei-le dak is typisch vóór-19de-eeuwsen laat vermoeden dat de huisjeswellicht al in de 17de eeuw met eenverdieping opgetrokken werden.Er is geen bouwaanvraag be-kend. Men mag aannemen dat heter ten tijde van Jan Pauwels on-geveer zo uitzag. Wel waren devensteropeningen vermoedelijkooit van stenen kruismonelenvoorzien, en het dak van staandegetrapte dakvensters.(SAG, foto KIK, Brussel)

Deze foto uit begin 2005 toont op de achtergrond de nieuwbouw(van omstreeks 1990) op de plek waar Jan Pauwels in 1688 met zijntalrijke familie woonde. Het oude volume bleef gerespecteerd, maarhet uitzicht is resoluut modern. De woning ernaast, vroeger ook eendubbelhuis, vertoont nu nog het (vermoedelijk) 17de-eeuwse uitzicht.Ook in dit dubbelhuis vormden de muuropeningen elkaars spiegel-beeld en samen waren ze op hun beurt het spiegelbeeld van de wo-ning van Pauwels en zijn buur. Dergelijke indelingen van de muur-openingen werden ook later nog graag bij arbeidershuisjescom-plexen aangebracht20. Waren dat spielereien of had men het tochliever de trappen naast de (meest dunne) gemene muurtjes?(foto gerdaYD, 2006)

Page 9: Op zoek naar de roots van het MIAT Textiel in de Gentse ...users.skynet.be/VIATvzw/TIC94.pdfOp zoek naar de roots van het MIAT 2 Textiel in de Gentse Waterwijk (1688 - 1769) I. Van

Jan Poppe, lijnwaadwever en eigenaarvan twaalf woonsteden

Het woonhuis van Jan Poppe inde Goudstraat op de hoek van deWillem de Beersteeg (toestand1942). De bierkan (bierkeete) bo-ven de voordeur fungeerde toenals uithangbord van herberg HetKeetje. Vermoedelijk dateert degevel uit de tweede helft van de17de eeuw26.(foto K.I.K., Brussel)

Actuele toestand na restauratie inde jaren 1980(Foto Dirk Boncquet, 2003).

1723Jan Poppe - Anne Marie HauweGoudstraat, Kad. nr. 15d, huidighuisnr. 27Het huis (zie foto’s) waarinlijnwaadwever Jan Poppe woondein de Goudstraat aan de hoek vande Birresteghe (Willem de Beer-steeg) toont opzich zelf al aan dateen stedelijke lijnwaadwever uitde eerste helft van de 18de eeuwniet persé een doodarme sukkelwas. Zijn geval biedt ons degelegenheid om even in te gaanop de positie van een meesterlinnenwever en zijn knechten.

Huizen en woonstedenJan Poppe was samen met zijnvrouw Anne Marie Hauwe nietalleen eigenaar van het woonhuisin de Goudstraat, Zij waren meer-voudig huizenbezitter. De verhuur-de huisjes waren allemaal klein22

en het woonhuis was zwaar belastmet een rente van 500 pond. Maarhoe dan ook, Poppe was zekergeen typische arme wever, zoalswe die ons meestal voorstellen.

De lijne laekens, gaerens en deghetauwenMeer dan de helft van de geschat-te waarde aan huisinboedelbestond uit goederen nodig voor’s mans beroep: garens en linnenlakens vooral. Zoals overal bij dewevers van die tijd was de ‘machi-nerie’ heel primitief en weinigwaard: drie getouwen werden opvier pond geschat, terwijl eenscheermolen23 een half pondwaard was. Het garen en hetlijnwaad waren waarschijnlijk vande allergewoonste kwaliteit24. Erstonden zeven lakens op degetouwen. Wellicht waren er ookgehuurde getouwen in gebruik.De scheermolen wijst erop datPoppe meer was dan een gewonewever. Het scheren van kettingenvan tijken en gemengde stoffen (ziedeel II) vereiste veel vakmanschap.Het was een typisch stedelijkeactiviteit, terwijl het weven vooral ophet platteland gebeurde25. Was JanPoppe een zogenaamde ‘kleinemeester’, iemand die zelf aan hetgetouw zat, of was hij iets hoger inde sociale rangorde van de weversen had hij meer wevers in dienst?We weten het niet.

Page 10: Op zoek naar de roots van het MIAT Textiel in de Gentse ...users.skynet.be/VIATvzw/TIC94.pdfOp zoek naar de roots van het MIAT 2 Textiel in de Gentse Waterwijk (1688 - 1769) I. Van

10

Blauw gestreepte piratenbroeken en matraszakken

Iedereen kent wel de beelden van woeste piraten die onder oorverdovend gebrul, gekraak en kanongebulder een 17de-of 18de-eeuwse koopvaarder enteren en daarbij, vanzelfsprekend, warm onthaald worden. Steevast, ten minste in goedgedocumenteerde films, zijn piraten en matrozen uitgedost in blauwgestreepte broeken. Sommige ouderen zullen zichwellicht nog dergelijke stoffen herinneren bij de strozakken uit hun jeugd die telken jare na de oogst gevuld met verskaf (hulsjes van tarwegraankorrels die vrijkomen bij het dorsen) en als bedmatras gebruikt werden. Zowel de broekenals de niet al te comfortabele zakken waren gemaakt van blauw gestreept linnen. Ze waren volgens de Gentse 17de-eeuwse terminologie27 van matrasse of lynwaet gewrocht (gemaakt) van wit en blauw gaeren. De weefsels werdenvercocht ende verbesicht soo binnen dese stadt als in andere omligghende plaetsen tot het maecken van brouckenende anderssints. En dezelfde stoffen werden met menichte stucken ende groote packen versonden naer Spaignien.

En ze werden in grote hoeveelheden geweven en bereid in de hier beschreven ondernemingen aan de Oudevest en deKrommewal...

In de eerste decennia van dejaren 1700 kende de productievan gemengde stoffen (uit ver-schillende grondstoffen, vrijwelsteeds met linnen kettinggaren)een geweldige uitbreiding. Diestoffen werden het ‘succesnum-mer’ van de 18de-eeuwse textiel-sector genoemd28. Dit was preciesde specialiteit van de ondernemin-gen aan de Oudevest (zijde naarde Minnemeersgracht toe) en inmindere mate van de Krommewalin die tijd. De bazen van dezebedrijven noemden zich in dieperiode tierentijn- of legatuurwer-kers. Hun productie, die tot opheden niet of nauwelijks bestu-deerd werd, was ook de voor-naamste Gentse textielspeciali-teit29. Ze werd echter steedsoverschaduwd door het succesvan de Gentse lijnwaadmarkt diegrotendeels op plattelandsproduc-tie gebaseerd was.

De eigenaars van de legatuur- entierentijn ’werken’ waren actiefzowel in de koophandel als in deproductie (zie ook het artikeltje‘Veel tierentijn- en legatuurwer-kers en erg weinig tierentijnen oflegaturen’ in het tweede deel vandit TIC cahier). Hun ondernemin-gen vormden een voorafspiege-ling van wat vooral vanaf hetlaatste derde van de 18de eeuw

fabriquen zal genoemd worden enze kunnen het best omschrevenworden als manufacturen, eenterm die in de hier bestudeerdebedrijven (nog) niet gebruikt werd.

Zoals hierna zal beschrevenworden, gebeurde er heel watmeer dan enkel weven. Het gingvan spinnen en twijnen tot en metverven. Overigens valt het op dat,ondanks al deze bewerkingen ende grote variatie in kwaliteiten enmaten, de aan de Oudevestgeproduceerde weefsels tot degoedkoopste categorie behoor-den. Het waren zeker geenluxeproducten30.

De vele bewerkingen die nodigwaren om dergelijke stoffen teproduceren, vereisten ook aan-zienlijke aantallen arbeiders (zieDeel II). Mede daarom had degemengde weverij duidelijkbehoefte aan relatief grote terrei-nen. Het is dan ook geen toevaldat deze proto-industriële bedrij-vigheid in de Waterwijk vooralgeïllustreerd kon worden op deMIAT- site samen met de aan-grenzende percelen in het bouw-blok tussen Oudevest en Minne-meers - Baudelokaai. Dezelanggerekte zone tussen de straaten de verdwenen Minnemeers-gracht, ingedeeld in ongeveer

40m diepe erg gelijkmatigepercelen, leende zich uitstekendvoor - alle verhoudingen in achtgenomen - grootschalige textiel-productie. Daarbij speelde deaanwezigheid van de Minne-meersgracht, waarmee de perce-len elk via een poortje en eenbrugje verbonden waren, een nietonbelangrijke rol.

Het huidige Museum voor Indu-striële Archeologie en Textiel,gevestigd op de plaats waarverschillende van de hiernavol-gende meesters, of misschienbeter gezegd, zij het wat anachro-nistisch ‘textielpatroons’, hun volkaan het werk zetten, is niet alleeneen getuige van de 19de- en 20ste-eeuwse katoennijverheid. Het is infeite ook nog een uitloper van deoudere mengstoffenproductie. Hetwas precies in deze tak van detextielindustrie dat de katoenvezelin onze streken aan zijn opmarsbegon31. De sterke ontwikkeling teGent van deze veelzijdige sector,die soepel reageerde op wijzingenin de vraag en die weinig of geenartificiële belemmeringen kende32,lag mede aan de basis van derevolutie die de textielproductie indeze stad na 1800 zou doorma-ken. In het bijzonder de veelzijdig-heid van deze sector komt in dezebijdrage uitgebreid aan bod.

Gemengde stoffen, het succesnummer van de Oudevest

Page 11: Op zoek naar de roots van het MIAT Textiel in de Gentse ...users.skynet.be/VIATvzw/TIC94.pdfOp zoek naar de roots van het MIAT 2 Textiel in de Gentse Waterwijk (1688 - 1769) I. Van

We bekijken de bedrijven hier ingeografische volgorde, te begin-nen aan de zuidelijke zijde vanhet bouwblok tussen de Baudelo-kaai-Minnemeers en de Oudevestbij de Baudelohof.

Weinig legaturen in delegatuer werckenvan Bernaert Coene

1729Bernaert Coene - Marie VlamynckKad. nr. 235, heden Oudevesthuis nr. 2 met (destijds) achter-erf tot aan de Minnemeers-gracht.Legatuerenwerck was eenbranche van de oude textielnijver-heid die in oorsprong verwant wasmet de tapijtproductie (zie Deel II).De eigenlijke tapijtweverij nam teGent nooit dezelfde hoge vluchtals in sommige Brabantse steden,in Doornik en dichter bij huis inOudenaarde. Het was misschienniet toevallig dat de legatuurwer-ker Bernaert Coene aan deOudevest via zijn moederlijkefamilie d’ Hoemaecker mede-eigenaar was in verschillendeOudenaardse huizen33. Hoe danook, de Coenes waren stevigingeplant in de Gentse gemengdestoffenproductie, en de Vlamyncksdeden niet veel onder. Onder de13 meester-legatuurwerkers in1738 waren er vier Coenes entwee Vlamyncks en ze beheerdende belangrijkste bedrijven34.

De nering en negotie van BernaertCoene - zoon van Jan, die in 1729stierf, 31 jaar oud - in zijn bedrijfaan het uiteinde van de Oudevestbij de Baudelostraat was eenveelzijdige toestand. Het amptende neerynghe werd in de ‘staatvan goed’ getypeerd als vanlegatuerwercken ende tgonnedaervan dependeert, oock ghe-druckte ende ghevervde lijnwae-ten, matrassen, etc. Het echtpaarwas dus niet alleen actief in delegatuurbranche maar ook inbewerkte (‘gedrukte’ en geverfde)linnenproducten. Er werden neus-doecken en flanellen, matrasgoed(dichtgeweven gestreepte stoffen)en lijnwaden geproduceerd.

Meer lijnwaad- danlegatuurgetouwenOnze legatuurwerker had merk-waardig genoeg slechts tweelegatuer ghetauwen op zijn bedrijftegenover negen lijnwaet ghetau-wen. Deze laatste waren twee enhalf maal zoveel waard als deeerste (1 pond of 240 groot tegen96 groot het stuk). Uit de ‘staat’valt af te leiden dat er daarop nietin de eerste plaats lijnwaad alswel gestreepte stoffen, flanellenen matrasgoed geweven werden.Ook de kammen waren eenbelangrijk onderdeel van deuitrusting. Eén die getypeerd werdals een treckcam was zelfsevenveel waard als een linnen-weefgetouw. De waarde van tweecammen duijvels sterck35 bedroegéén vierde daarvan. De tweescheermeulens met twee banckendie het bedrijf rijk was, werden opdrie pond samen geschat. Verderbeschikte men er nog over hude-bomwielen (wielen om bomen tewinden? Zie deel II) en toppen36.Dit wijst er op dat er ook garensgetwijnd werden.

Enorme variatie aan stoffen,maar vooral strepenDe beschrijving van de goederenopgemaakt door de schatters ophet bedrijf aan de Oudevest wasbuitengewoon gedetailleerd.Vandaar dat er voor geopteerdwerd de gegevens hier evenuitgebreid maar toch nog ietsmeer geordend in tabelvorm weerte geven in Deel II. In dezetabellen kan afgelezen wordenhoe gevarieerd de productie welwas. Weefsels van niet minderdan 27 verschillende types ofmaten waren afgewerkt of stondenop het getouw.De legaturen of tenminste watlegatuer genoemd werd, wasdaarin bijna verwaarloosbaar.

De voornaamste productie vanbedrijf Coene - Vlamynck, inhoeveelheid en in geldwaardeuitgedrukt, bestond uit gestreeptestoffen en matrasgoed. Eentweede categorie bestond uit eengoeie duizend neusdoecken metprijzen variërend van 3 tot 8 grootper stuk naargelang de maat37.

Het waren goedkope spullen:vergelijk even met het dagloonvan een wever (20 - 24 groot).Een derde goed vertegenwoordig-de categorie bestond uit flanellen.Dat zijn geruwde wollen of half-wollen stoffen.

Daarnaast lagen er matrasgoeden andere weefsels van diversekwaliteiten. Vele ervan zijntrouwens niet direct voor onsidentificeerbaar. Uit dezelfde tabelkan afgeleid worden dat hetlijnwaad alles samen uiteindelijkslechts een gering deel van deproductie vertegenwoordigde.Uiteraard staat of valt een dergelij-ke conclusie met de rotatie in hetbedrijf. Wellicht bleven sommigetypes weefsels langer en ingrotere hoeveelheden voorradig.Overigens geeft de opsommingvan de weefsels die op de getou-wen stonden (niet afzonderlijk inde tabellen) niet de indruk dat erveel voorraad aan stoffen ge-vormd werd38.

Hoewel er van sommige weefselsduidelijk meer geproduceerd werddan van andere, stond de buiten-gewone variatie aan types weef-sels in sterke tegenstelling tot degestandaardiseerde lijnwaadpro-ductie die op de Vrijdagmarktmeestal van op het plattelandaangevoerd werd. Wellicht werktemen in een bedrijf als dat vanBernaert Coene à la tête du clienten bestond het vakmanschap ervoornamelijk in zoveel mogelijkverschillende types te kunnenproduceren. Blijkbaar lag hetonderscheid met de gewonelijnwaadproductie (vooral op hetplatteland) in de eerste plaats inde kwaliteiten. Alle lijnwaden ophet bedrijf aan de Oudevest,bijvoorbeeld, waren gekleurd ofbedrukt. Dat laatste gebeurdeblijkbaar hier slechts uitzonderlijken het werk werd blijkbaar niet terplaatse uitgevoerd. Dit kanafgeleid worden uit het feit dat het‘sterfhuis’ nog een kleine somschuldig was aan een zekereCoppens over ’t drucken vanlijnwaeten.De grondstoffen in stock op hetbedrijf aan de Oudevest reflecte-

Page 12: Op zoek naar de roots van het MIAT Textiel in de Gentse ...users.skynet.be/VIATvzw/TIC94.pdfOp zoek naar de roots van het MIAT 2 Textiel in de Gentse Waterwijk (1688 - 1769) I. Van

12

ren de samenstelling van deproductie. Er lagen indrukwek-kende hoeveelheden wol engarens. Er was heel wat wolvoorhanden, maar ook een nogalduur baelken cattoen. Hoewel weniet op de hoogte zijn van wat datallemaal vertegenwoordigde,geven we toch een opsommingvan de verschillende types in detabellen van Deel II. Ze geven inelk geval een idee van de buiten-gewone variatie in de gebruiktegrondstoffen en garens.

Niet zo hoge prijzenDeze variatie, ongetwijfeld hetresultaat van heel wat vakkennis,betekende overigens niet dat deproducten van Coene zoveelkostbaarder waren dan de ge-standaardiseerde lijnwaadproduc-ten aangevoerd op de Vrijdagmarkten grotendeels afkomstig van hetplatteland. De prijzen per elvermeld in de tabel liggen zelfsaan de lage kant. In dezelfdeperiode was de gemiddeldekleinhandelsprijs van flanel bijvoor-beeld, 30 groot39. Het grootste deelvan wat er daarvan in het magazijnaan de Oudevest lag, was slechtsde helft van dat bedrag waard. Deinterpretatie daarvan hangt natuur-lijk ook af van de (onbekende)winstmarges in de kleinhandel.Onder de weefsels was een stuckghedaemde (gedamd, met vier-kantjes) flanellen het kostbaarste(19 groot per el). De andereweefselkwaliteiten varieerden inprijs tussen 7 en 16 groot, even-eens per el. Het valt op dat deprijsverschillen vrij gering waren.

Niet enkel regionale afnemersDe ‘staat van goed’ geeft ons ookeen goed idee van de afnemers.Van de 46 genoemde cliënten dienog schulden hadden aan hetbedrijf, waren er 13 te Gentwoonachtig, acht in Leuven, driete Brussel en drie te Rijns inChampagne. Nog een viertalwoonden op telkens verschillendeplaatsen in aangrenzende provin-cies. De rest was over Oost-Vlaanderen verspreid. Behalve die

ene uitschieter Reims was allesdus voor binnenlands gebruik.Ook dit staat in sterke tegenstel-ling tot de doorsnee textielproduc-tie in onze streken die grotendeelsbestemd was voor de export.

Bijna complete productieketenDe verschillende categorieënproducten (samengevat in Deel II)geven een idee van wat er in eenproto-industrieel textielbedrijf in deeerste helft van de 18de eeuwomging of kon omgaan. Allessamen vertegenwoordigden degrondstoffen en de weefsels ophet bedrijf een fortuin: de totalewaarde ervan werd op ongeveer1640 pond groot geschat, hetzijzowat 70 tot 80 weversjaarlonen.Vergelijk dit met de waarde vande ‘machinerie’ of bedrijfsuitrus-ting (getouwen, kammen, scheer-molen, fornuis, etc.): amper 1,6%van de waarde van de helebedrijfsinboedel! De mechanischerevolutie was duidelijk nog nietbegonnen.Hierbij moet aan toegevoegdworden dat het woonhuis samenmet de bedrijfsgebouwen gehuurdwerden van Sieur Jan de Potteruit een bekende lijnwaadhande-laarsfamilie aan 26 pond groot perjaar40.

Sterk geïntegreerdeproductiewijzeHet bedrijf was sterk geïntegreerd:het vulde de meeste schakels vande productieketen zelf in. Wolwerd al of niet gesponnen enghecoleurt ingekocht. Kant enklare garens werden onder andereuit Antwerpen betrokken, maar erwerd waarschijnlijk ook getwijnd.Men had grondstoffen voor verf(wauwe en roothaut) ter beschik-king en een beitsmiddel (alluijn).Garens werden geverfd. Daarvoorbeschikte men over een forneijs-ken (stookoventje) met de nodigehoelliecolen (steenkool), eenwrijnckbanck, wascuijpen encraber samen met staanders(micken) en stokken (peersen) omte drogen. Sinds jaar en dagmochten legwerkers hun garens

immers zelf verven41. Dat beletteniet dat de Coenes andere pro-ducten lieten verven door hunnaaste buren, de blauwverversRoelants, met wie zij blijkbaar ingoede verstandhouding leefden(zie hierna). De garens werden‘gebomd’ en de ketens werdensamengesteld met een scheermo-len. Niet onbelangrijk tenslotte, ishet feit dat de productie niet aanéén groothandelaar of aan enkelegrote afnemers verkocht werd,maar op zeer diverse plaatsenaan diverse personen. Met anderewoorden, de Coenes waren nietenkel producenten, ze traden zelfactief op in de handel. Het warenkoopmans - ondernemers.

Gezond bedrijfHet gezin Coene - Vlamynckbezat, zoals hoger al aangegeven,enkele huizen in Oudenaarde. Hetwoonhuis met de, vermoedelijkonaanzienlijke, bedrijfsgebouwentussen de Oudevest en de Minne-meersgracht werd gehuurd van defamilie de Potter (iets over dezefamilie bij de bespreking van hethuis De Pelikaan). Dat was zekergeen ongewone situatie in die tijd,ook niet voor een redelijk welge-stelde familie. Met voor 245 pondmeubelen, huisraad en versierse-len in huis zaten de Coenes voorwat leefcultuur betreft - voor zoverje dat kunt uitdrukken in geldwaar-de - aan de hogere zijde van demiddenklasse (zie kaderstukje’Achttiende-eeuwse leefcultuur incategorieën verdeeld’). Daarnaastwaren er nog aardig wat contan-ten voorhanden (218 pond). Ookhet zilverwerk betekende duidelijkeen appeltje voor de dorst.

Uiteindelijk, na verrekening vanwat het ‘sterfhuis’ nog schuldigwas, bleef er 1751 pond grootover, niet zoveel meer dan detotale waarde van de bedrijfsin-boedel dus. Maar daarnaastkonden de nabestaanden nogaanspraak maken op 1031 pondgroot aan schulden voor leveringvan goederen. Het bedrijf wasgezond, zo te zien42.

Page 13: Op zoek naar de roots van het MIAT Textiel in de Gentse ...users.skynet.be/VIATvzw/TIC94.pdfOp zoek naar de roots van het MIAT 2 Textiel in de Gentse Waterwijk (1688 - 1769) I. Van

Grafschrift in de Sint-Jacobskerk van de familieCoene.(Uit: Graf- en Gedenkstenen in de Provincie Oost-Vlaanderen.Gent 1857-1869)

De uiterst gedetailleerde en systematisch opgemaakte schatting vande bedrijfsinboedel Coene hebben we te danken aan de collega’svrije meesters legatuerwerckers Francis Coene en Cornelis de Roydie de prijzij ondertekenden samen met de voogd Joannes Coeneen de weduwe van Bernaert Coene. Van deze laatste het rechteschoonschrift. Vermoedelijk genoot ze een verzorgde opleiding.

Page 14: Op zoek naar de roots van het MIAT Textiel in de Gentse ...users.skynet.be/VIATvzw/TIC94.pdfOp zoek naar de roots van het MIAT 2 Textiel in de Gentse Waterwijk (1688 - 1769) I. Van

14

Jan van Houcke, wever vanghemijnghelde lijnwaetenen huizenbouwer

1717Jan van Houcke - Marie Bos-schaertOudevest, Oud Kad. nr. 214 -217, nu onderdeel van nr. 192en van de als MIAT museum-ruimte ingerichte spinnerij, palnaast het hierna beschreventierentijnbedrijfBij de volgende in de Oudevest-reeks, Jan van Houcke, kunnen ernog ergens twijfels blijven bestaanover wat de man precies produ-ceerde. Hoewel in de opsommingvan zijn stoffen expliciet sprake isvan ghemijnghelde lijnwaeten,was van Houcke lid van delinnenweversnering, terwijl zijncollega’s en buren aan de Oude-vest tot de tierentijn- en legatuur-werkers behoorden43.

Ghemijnghelde lijnwaetenVeel details over van Houcke’sproductie komen we niet te weten,maar de gegevens volstaan omhet bedrijf te kaderen. Er stondenzes getouwen opgesteld en er lageen flinke hoeveelheid garensopgeslagen: ongeveer 240kg. witen blauw garen en 315kg. grauwe(ongebleekte en niet geverfde)garens. De stukken op de getou-wen werden ghemijngheldelijnwaeten genoemd44 en er warengrauwe en geschooren ketens opgespannen. We komen niet teweten of die benamingen sloegenop mengelingen van verschillendekleuren van garens (blauw en wit)dan wel van verschillende grond-stoffen (vb. vlas en katoen).Vermoedelijk was het eerder deeerste mogelijkheid die hier aanbod kwam. Van Houcke’s lidmaat-schap van de nering van delijnewevers, kan erop wijzen dathij enkel met vlas als grondstofwerkte (zie kaderstuk ‘Blauwgestreepte piratenbroeken enmatraszakken’).

Geld verdienen en bouwenBlijkbaar liepen de zaken goed, zogoed zelfs dat Van Houcke in1717 aan het bouwen sloeg(geveltekening in de bijlage overhet MIAT terrein in de 18de eeuw).Wellicht was het vermogen dat hijnodig had om een toch welaanzienlijk huis (bijna 6m gevel-

breedte) aan de Oudevest tebouwen, vooral van zijn koop-mansactiviteiten afkomstig. Zeerbelangrijke leveringen van nietnader gespecificeerd lijnwaad45

gebeurden in Lokeren en in Gent.Dit gegeven wijst er op dat ookJan van Houcke geen stukloonin-dustrieel was die enkel opdrach-ten afwerkte, maar een koopman -ondernemer. Het is best mogelijkdat hij ook weefopdrachten uitgafbuiten zijn bedrijf. De toch welzeer grote hoeveelheden garensvoorradig aan de Oudevestvormen een aanduiding daarvoor.Vermoedelijk was het huis -waarvoor de bouwaanvraagslechts enkele maanden voor dedood van de aanvrager ingedienden goedgekeurd was - nog niet af.Het sterfhuis stond nog voor 125pond in de schuld aan Sr. Pieterde Smet, meester metser oversijne dienst ende haerebijtmitsg(aed)ers leverijn(ghe)ghedaen in het nieuwe bauwenvanden huyse ghestaen opdeaudde veste46.Het bedrijf van Jan van Houckewerd verder gezet door Guillaumede Wachtere, gehuwd met Annevan Houcke47, die net als Jan lidwas van de linnen- en tijkwevers-nering48, maar die misschienweefsels produceerde die even‘ghemijnghelt’ waren als die vanzijn voorganger.

Ghenstche (sic) stoffenin het tierentijnbedrijfCarnaillie

1705Louijs Carnaillie - Eleonore deVoldereOudevest, Oud Kad. perceel nr.213, nu onderdeel van nr. 192,noordelijke gedeelte van de alsmuseum ingerichte spinnerij,tegen het nieuwe deel met detraptoren en de museumtuinaan.Het bedrijf waarin tierentijnweverLouijs Carnaillie49 leefde en in1705 stierf aan de Oudevest moetnaar de normen van die tijd vrijgroot geweest zijn. Het perceelwas 10m breed en zoals allepercelen in dit bouwblok was hetongeveer 40m diep achter hemstreckende jeghen deMinnemeersch(gracht). Datgegeven duidt er al op dat eentierentijnwever zoals Carnaillie

niet zomaar een kleine alleenwerkende thuiswever was, hetbeeld dat ons voor de weverij vandrie eeuwen geleden bijna automa-tisch voor ogen komt. Hoeveelarbeiders er in zijn bedrijf tewerk-gesteld waren, weten we niet.Vermoedelijk waren het er verschil-lende tientallen (zie ook deel II)50.

Tgonne onderhauden is van dewevers ende spindersDe beschrijving51 van de materiëletoestand van het huishouden ende voorraden grondstof en weef-sels in de werk- of pakhuizenbevestigen dit beeld. We begin-nen met het bijzonderste, de lijstvan de goederen en hun waardegeschat en ondertekend (met eenkruisje) door de oudste zoon byhuwelycken staet sijn selfs mansamen met de broer van deoverledene, beiden ook doendehet ampt van tierentijnwerken. Datzag er als volgt uit (met geschattewaarde tussen haakjes en afge-rond in pond Vlaams):alderleyde ghereerschap (76); dewitte wolle (43); de swarte wolle(156); de roste wolle (31); degroene en de blauwe wolle (21);de ghesponnen wolle (31 en 46);de ketens (35) (de kettingdraden);het gaerne dat inden bleeck is(38); de draden en weefsels inproductie: tgonne onderhauden isvan de wevers ende spinders (74)en tenslotte de ghemaecktestoffen (192).Dit alles werd nog eens samenge-vat als beslaende in wolle onver-wrocht, lynegaeren ende ketenen(kettingdraad), ghemaecktegoederen, ghetauwen endeghereerschap. Het vertegenwoor-digde de aanzienlijke som van723 pond (minstens dertig jaarlo-nen van een wever). Er stak eenaanzienlijk stuk (bijna de helft)van het bedrijfskapitaal in de wol.Jammer genoeg werden dehoeveelheden niet vermeld. Deallergrootste waarde daarin hadde zwarte wol. Vermoedelijk wasdat ook de duurste.

In zo’n tierentijnbedrijf werd duszowel gesponnen als geweven ende garens liet men bleken. Nietenkel wol was er nodig om tespinnen, te spoelen en te weven,ook werdt er een aardige som(16 pond) voor zeepe (in de bleekgebruikt) uitgegeven en wat

Page 15: Op zoek naar de roots van het MIAT Textiel in de Gentse ...users.skynet.be/VIATvzw/TIC94.pdfOp zoek naar de roots van het MIAT 2 Textiel in de Gentse Waterwijk (1688 - 1769) I. Van

minder voor collen (kolen)52 . Ermoest verder nog betaald wordenvoor het vollen en aan buurmanMichiel Spanoghe even verderaan de Oudevest over het calan-deren van de goederen (zie hiernabij ‘Adriaen Frans de Leu...’). Hetvollen is de techniek om pasgeweven wollen weefsels tevervilten. Zo worden ze wateraf-stotend en ondoordringbaar. Hetbedrijf verenigde dus zowelspinnerij als weverij. Alleen delaatste stappen van de fabricatiewerden uitgegeven. De stoffenwerden echter ter plaatse geverfd.Naast grondstoffen waren er ookde nodige (vrij dure) fornaysen(stookkuipen boven gemetstevuurhaarden), kuipen, manden eneen voorraad steenkool. In destaat van goed was er sprake vangetouwen, maar deze werden nietverder gespecificeerd.

Productie vanGhenstche stoffenDoor het bedrijf Carnaillie warener aan 36 bij naam genoemdeafnemers voor samen 475 pondgroot geleverd geworden en nogniet betaald. De verschuldigdebedragen varieerden van 3 tot 36pond. De woonplaats van deklanten werd niet vermeld. Degeproduceerde weefsels werdenin de staat van goed Ghenstche(sic) stoffen genoemd. EmmanuelMeersschaut die de inhoud vanGentse stoffenwinkels uit die tijdbestudeerde (zie afzonderlijkekatern), gooide ‘Gentse stoffen’samen met zo maar eventjes 51met de meest fantastische namengetooide weefseltypes (albanees,atse bancse, beljamine, soisies,kat in zakken, etc.) op één hoop inde subcategorie ‘Andere’ van derubriek ‘Grondstof onbekend’.Allemaal samen namen die in deperiode 1720 - 1729 amper 3 tot4% van de winkelvoorraden in.

Uit de beschrijving van de op hetbedrijf aanwezige grondstoffenkan echter afgeleid worden dat dieGentse stoffen wol als grondstofhadden met linnen ketens. Ditkomt overeen met de definitie vantierentijn. Maar waarom dieproducten hier ‘Gentse stoffen’genoemd werden en geen tieren-tijn, is een raadsel. Er warenimmers nog veel andere weefsel-types die uit wol en linnen beston-

den. Wie zich in deze aartsmoeilij-ke materie wil verdiepen, verwij-zen we naar de publicatie vanMeersschaut en naar Deel II vandit TIC cahier.

Onvoorstelbare hoeveelhedenkledijaccessoires en hoofddek-sels in huisHoewel eenieder die 18de-eeuwsehuisinboedels doorneemt op deduur wel gewoon geraakt aan degrote hoeveelheden daarinopgesomde kledij en lijnwaad, ishet bij de Carnaillies wel evenslikken. Wat te denken van wat erbij hen opgeschreven werd: 81paer mauwen,156 collierblaren(halskragen),72 slaepcollieren, 24couden met frullen (elleboogstuk-ken), 32 couderen (idem), 12langhe fijne couderen, anggean-ten (engageantes: kanten mouw-stukken)53, 4 borsten, vele dozij-nen voorschooten (waaronder 10uit katoen; niet noodzakelijkwerkledij54), snuytdoecken, samenmet swarte crapoenen (caproe-nen?) en condierens55 (?). Minderongewoon waren de grote aantal-len hemden, al is 14 dozijnvrouwenhemden wel erg veel56.Dezelfde opmerking geldt voor debijna 20 pond groot aan lakens.

Deze opsomming mag nogaangevuld worden met ettelijkedozijnen tot enkele honderden (!)cooffen (koof: muts die het haarbedekt tot aan de oren of eronder, achteraan dicht getrokkentot een frons met behulp van eenlint); nachtcooffen, slaepcooffen,cooffuren (ongeveer hetzelfde alscooffen, maar veel duurder. Enkelvoor rijkelui), slaepcooffuren entreckmutsen57. Deze laatste warende goedkoopste. Honderd trek-mutsen kostten niet veel meer daneen dozijn cooffen.Misschien is het minder vreemddan het lijkt. Dergelijke over- ofaantreksels, kledingaccessoiresspeciaal bedoeld voor plekkenonderhevig aan slijtage of vuilworden (vb. mouwen) of versiering(kragen, kanten mouwstukken)waren vroeger algemeen (zie ‘De18de eeuw in haar hemd gezet’).Voor wat betreft de specialebetekenis en de absolute noodza-kelijkheid, bij vrouwen vooral, vanhoofddeksels verwijzen we naarhet kadertje ‘Onontbeerlijk:cooffen en cooffuren’.

Het lijkt echter weinig waarschijn-lijk dat die hele voorraad voor hetgezinsgebruik (twee zoons, tweedochters) bestemd was. Het lijkter wel op dat de Carnaillies eendeel van hun rijkdom belegden intextiel in plaats van - zoals gebrui-kelijk in die tijd - in zilver. Al dehierboven opgesomde kleinespullen (zonder de lakens) samenwaren bijna het dubbele waardvan de bepaald niet armtierigebovenkledij in huis (ongeveer 80pond groot tegen 44 pond). Onderdeze laatste, allemaal fraaie enkleurrijke pronkstukken, tellen we:fluweelen rocken, een roodepanne (fluwelen) broeck metselveren cnoppen, justaucorpsmet juppon, waaronder eengheluwen met selveren cnoppen,twee cattoene(n) robbe(n), eenzwarte zijden rok, een rok metswarte fringhen, eenen cassé rocken het duurste (5 pond): demantel van de oudste zoon Pieter.

Hoewel het echtpaar Carnaillie -de Voldere geen typische verte-genwoordigers waren van degegoede klasse - ze waren enkeleigenaar van hun woonhuis en erwas, bijvoorbeeld, geen huwelijks-contract - waren ze toch rijk. DeSpaanse Successieoorlog dievolgens de vaderlandse geschied-schrijving hevig woedde in onzegewesten, had niet verhinderd datde tierentijnweverij aan de Oude-vest goed geboerd had. Tegeneen verdeelbaar bezit (het huisniet inbegrepen) van 1733 pondstonden slechts 258 pond schul-den (bijna volledig voor wol enandere materialen). Dat deCarnaillies in goeden doen waren,kan ook afgeleid worden uit detotale waarde van de huisinboedel(338 pond). Hiermee behoordenze net op het randje tot de hoog-ste 18de-eeuwse vermogenscate-gorie in de classificatie van dewerkgroep Soly58.

Toch bleef het grootste deel vanhet bezit in het bedrijf geïncorpo-reerd. Er werd echter ook geïn-vesteerd in kennis, meer bepaaldin tweetaligheid. Voor een van dezoons moest aan een school-meester in Ath 6 pond overscholgelt e(nde) taeffelcostenbetaald worden.

Page 16: Op zoek naar de roots van het MIAT Textiel in de Gentse ...users.skynet.be/VIATvzw/TIC94.pdfOp zoek naar de roots van het MIAT 2 Textiel in de Gentse Waterwijk (1688 - 1769) I. Van

16

Adriaen Frans de Leu,kalanderaar metvelerhande negotiatien

1745Adriaen Frans de Leu - MarieFrancoise SpanogheOudevest, oud kad. nr. 197, nucafetaria en auditorium van hetMIATAdriaen Frans de Leu59 woondeen werkte op een terrein datgezien vanuit het oogpunt van deGentse textielgeschiedenis op deMIATsite als het belangrijkste magaanzien worden (zie kader: ‘De18de-eeuwse voorlopers van hetMIAT’). Hij was er bedrijvig metwat in de staat van goed heettenegotiatien van blauwverven,calanderen en maecken vanGendtsche fabrique. Het woordnegotiatien mag niet verhullen datde Leu niet enkel koopman was,hij was ook ondernemer en datalles samen had hem geenwindeieren opgebracht60.Tussenhaakjes: fabrique was een aandui-ding voor ‘weefsel (vergelijk methet Engelse ‘fabric’). Wat ‘Gents’in dit geval betekende is helemaalniet duidelijk. Als dit hetzelfdetype stof was als wat bij buurmanCarnaillie zo aangeduid werd, danmoest het tierentijn (linnen en wol)zijn. Bij de dood van Adriaen lager echter in zijn bedrijf niets watook maar van verre daarop leek.Wel overvloedig te noemen warende ongeveer 8500m (gelijk testellen aan nagenoeg 8500m2)matrasse, samen met nog watwitte strepe. Deze twee nauwverwante weefseltypes die mis-schien nog het best omschrevenworden als pseudogemengd,bestonden uit louter linnen!

Een peirt en een nieuwe paar-denstal voor de kalanderEr was wel iets speciaals aanwe-zig op het bedrijf de Leu - Spa-noghe: een paard met wagen enpaardentuig. Adriaen liet er zelfseen nieuwe peerdestal in steenende met pannen gedeckt vooroptrekken61. Vermoedelijk was hetdeze stal die Pieter Van Huffel in1823 tekende op zijn grondplan(zie deel II) gevoegd bij de aan-vraag om er een stoommachine teinstalleren. De paardenstal sloottoen aan bij een manege. Hetwoord manege gebruikt men nu ineen brede betekenis voor paardrij-

instellingen, maar in die tijdbedoelde men er de plaats meewaar het paard rondjes mochtdraaien om een rosmolen aan degang te houden. Die rosmolen(molen in beweging gezet dooreen ros ofte paard) was in ditgeval een kalandermolen. Metzo’n kalander of cylindermolenwerden ruwe weefsels geforceerdgeëffend (‘gelusterd’) tussentegen elkaar aan draaiendewielen. Ook de voorganger vanAdriaen en zijn navolgers warenactief in dit speciale onderdeelvan de bereiding van sommigetextielsoorten. We weten zelfsheel precies wanneer die activiteiter van start ging. In 1673, lezenwe62, heeft Michiel Spanoghe,eigenaar van een huis op stads-cijnsgrond aan de Oudevest, vanaudts ghenaempt Het Leeuwken,te vooren eene herberghe ghe-weest zijnde, doen maeckeneenen callandere.

Twijnen, weven, verven enopmaken (‘appreteren’)Op het bedrijf de Leu - Spanoghewerd er ook flink wat getwijnd63 engeweven, blijkbaar vooral grovematrasse en in mindere mate wittestrepe. Daarvan waren er resp.voor 432 en 67 pond groot voor-handen. Uiteraard lagen er ook denodige hoeveelheden garensopgeslagen. Het wit gebleektgaren overtrof in ruime mate deandere kwaliteiten (bruijne blauweketengaerens, grauwe, fijnegrauwe, matrasse, swaertebommen ende gaerens, boomenlegature, gaerne ketens). Vijfhon-derd veertig pond (gewicht)gaerne ketens gereckent voor 18wevers à 31 groot per pondkwamen op bijna 70 pond groot testaan. Merkwaardig was wel datnoch kalander noch getouwen inde prijzij vermeld werden, wel eenmeulen met sijn toebehoorten metdifferente bompijpen. Vermoedelijkwas dit een kettingscheermolen64.Meer nog dan zijn andere hierbeschreven collega’s legatuurwer-kers was de Leu ook textielver-ver65. Hij was trouwens lid zowelvan het legatuurwerkers- als vanhet verversambacht. De man hadzelfs drie keer zoveel van het dureindigo (605 pond op 218 pondgroot geschat) in voorraad als de‘echte’ gespecialiseerde ververRoelants die hierna nog aan bod

komt. Er was een indigo meulekenom de gedroogde indigobollen temalen. Daarnaast lag er nogdifferent veruwe haut (verfhout) eneenighe oraie verruwe (vermoede-lijk orlean, cfr. Brassaert). Deaanwezigheid op het bedrijf vanpodt asschen (zie kadertje) enschauvelingen van huyden(huidafschraapsels) dienstigh tothet maken van lijm (zogenaamdehuidenlijm op basis van onder-huids collageen66) wijst erop datde Leu inderdaad heel wat tech-nieken beheerste. De lijm werdgebruikt voor het ‘opmaken’ vande stoffen waarbij een coatingaangebracht wordt op de weefselsom ze ‘gewicht’ te geven. Anderehulpstoffen (zie kadertje ‘Eeckensaghelynghen...) waren een tonnecoperroot, eenen put met slijp eneenighe bundelen schussen(schorsen, vermoedelijk van eik,gebruikt zowel omwille van zijnlooiende als van zijn kleurendeeigenschappen).

Lokale en regionale klandizieDe onderneming de Leu - Spa-noghe had een uitgebreid klanten-bestand. Een honderdtal perso-nen werd als schuldenaarsopgetekend in de staat van goed.Naast 35 schuldenaars in denegotiatien van blauwverven,calanderen ende maecken vanGhendtsche fabrique waarvan delokaliteit niet opgegeven werd(vermoedelijk waren het Gente-naars) en ongeveer evenveel metnaam genoemde personen teGent, waren er nog klanten (indalende volgorde van aantallen)te Eeklo, Ath, Sint-Niklaas,Waarschoot en enkele andereOost-Vlaamse plaatsen. Enkelin-gen woonden te Brugge enLeuven en zelfs eentje in Luik.Men ziet het: Adriaen Frans deLeu was een veelzijdig koopman -textielondernemer die bij zijn doodin 1744 een zaak in volle bloeinaliet. De echte schulden die deonderneming nog moest betalen(ong. 240 pond)67, bedroegenslechts een fractie van de geredeof verschuldigde baten (3183pond). Het bedrijf dat toen alminstens 60 jaar actief was, zouonder de Heye’s, nakomelingenuit het eerste huwelijk van MarieFrancoise Spanoghe, nog ruimeven lang blijven draaien opdezelfde plek68.

Page 17: Op zoek naar de roots van het MIAT Textiel in de Gentse ...users.skynet.be/VIATvzw/TIC94.pdfOp zoek naar de roots van het MIAT 2 Textiel in de Gentse Waterwijk (1688 - 1769) I. Van

Weefsels in allerlei kleurenbij Tierentijnwercker Toch

1768Joannes Baptiste Toch - Barba-ra BouquillonOudevest oud Kad. Nr. 196, nuonderdeel van NT2 grenzendaan het receptief museumge-bouw van het MIAT en gedeeltevan de toegangsweg tussen demuseumtuin en NT2 gebouwenRuim 60 jaar na de tierentijnwer-ker Carnaillie werd net naast hethierboven beschreven bedrijf, bijde familie Toch - Bouquillon aannog steeds de Oudevest, altgonne voor de functie vantierentijnwercken regardeerendeopgetekend, samen met de restvan het familiebezit69.

Grondbezit en weinig meerDie rest was heel wat bescheide-ner dan bij de Carnailles het gevalwas. Tegenover afgerond 417pond groot aan garens, weefselsen benodigdheden was er ampervoor 80 pond groot aan meubelen,huisraad en kleren in huis. Zoalsin de meeste huizen waaringordijnen opgetekend werden,waren deze van katoen. Eenburau was een nogal uitzonderlijkmeubelstuk.De winckel was zoals veel anderevoorzien van een (weeg)schaelemet 150 pont gewichte, eenmeelstande met een cluts meel,

Zegel van de legatuurwerkers .Hiermee werden hun stoffen doorde waardeerders van het am-bacht gezegeld.(SAG, reeks 15614)

een tafel en een stoel. Uit debeschrijving kunnen we afleidendat de tierentijnwerkerswoninggeen verdieping had, maarvermoedelijk wel een halfkelder.Niettemin was dit geen kleinewoning. Ze was ingedeeld in driekamers, een winkel, een keuken,een kelderkamer, een kelder entwee zolders. Alles samen was ditniet veel zaaks. De leden van defamilie Toch woonden zoals delaagste inkomenscategorie van debezittende klassen leefde (delagere middenklasse: zie kader‘Achttiende-eeuwse leefcultuur incategorieën verdeeld’). Maar ookzij waren grondeigenaar. Zebezaten een twaalftal stukkenlandbouwgrond en bijhorendehofsteden naast het eigen huisaan de Oudevest.

Verfmaterialen en katoenDe werkzaamheden en de produc-tie op het zogenaamde tierentijn-bedrijf van Toch verschildeaanmerkelijk van dat wat 60 jaareerder gebeurde bij collegaCarnaillie, erin dat er blijkbaargeen wol, maar wel nogal watkatoen in de stoffen verwerktwerd. De hoeveelheden daarvanbleven echter ruim onder die vanvlasgaren70. De productie (of althans wat er invoorraad lag) bestond uit bomba-zijn, dimiet, par caen (barracanen,zie deel II voor de termen), maar

vooral uit stukken die niet andersgedefinieerd werd als blauw,bruyn en wit.

Het bedrijf beschikte over vijfgetouwen, een scheermolen metde pijpen, kammen en een fornuisen kolen. Deze laatste warennodig om de veirwe op te lossenen op de gewenste temperatuur tebrengen. De Tochs hadden bijnaalles wat ze bezaten buiten hunhuis- en grondbezit in het bedrijfgeïnvesteerd. Het totaal aanmaterialen, grondstoffen envoorraden bedroeg 417 pondgroot.

Alles samengenomen valt ook bijdit bedrijf de verscheidenheid aangrondstoffen en productie op. Erlijken bovendien meer verschillente bestaan tussen de twee hierbeschreven zogenaamde tieren-tijnbedrijven Carnaillie en Tochonderling dan tussen die twee ende zich als legatuerwerckenuitgevende buurbedrijven71.De verschuiving van wol naarkatoen om samen met vlas tegebruiken in gemengde stoffen,wijst op een evolutie naar watlater de katoenindustrie zouworden.Maar eigenlijk is dit als conclusievoorbarig. Het onderwerp werdvoor wat het 18de-eeuwse Gentbetreft nog niet of nauwelijksbestudeerd.

Page 18: Op zoek naar de roots van het MIAT Textiel in de Gentse ...users.skynet.be/VIATvzw/TIC94.pdfOp zoek naar de roots van het MIAT 2 Textiel in de Gentse Waterwijk (1688 - 1769) I. Van

18

Andries Brassaert, tieren-tijn- en legatuurwerkeractief in de Spanjehandel

1732 en 1746Andries Brassaert - Anne Marievander VeltKrommewal Kad. nr. 54g, huidighuisnr. 3Er waren in de Waterwijk nietalleen goed draaiende legatuurbe-drijven aan de Oudevest. Ook inhet bouwblok tussen de Kromme-wal en de Willem de Beersteegwaren er geschikte grote en diepepercelen voorhanden. De familieBrassaert was actief op die pleken blijkbaar met het nodigesucces. Bij het opmaken van eeneerste ‘staat van goed’ in 1732 nade dood van Anne Marie vanderVelt, de 42 jaar oude vrouw vanAndries Brassaert, stak er voorniet minder dan 693 pond contan-ten in de geldkist72. Er waren,zeldzaam voor die tijd, zelfshelemaal geen schulden meer.Die waren voldaan voor hetscheiden der gemeensaemhede.

Onvercochte goederen te CadixEen mogelijke verklaring voor dewelstand van de familie Brassaertis te vinden in het lijstje schulde-naars voor geleverde goederen.Vijf leveringen (gestreept weefsel,legatuur en niet gespecifieerd)voor een totale waarde vanongeveer 453 pond, sonderprejuditie van meer ofte min naervercoopijnghe, lagen nog te koopin Cadix samen met nog enkelerestanten. Andere klanten die nogin het krijt stonden, waren lokalefiguren op niet nader gespecifi-ceerde plaatsen. In totaal werd ervoor zo maar eventjes 3933 pondgroot nog niet betaalde goederenopgetekend.

Aanzienlijke hoeveelhedengrondstoffen, garens en weefselsOok de grondstoffen en devoorraden in de werkhuizentussen de Krommewal en deWillem de Beersteeg vertegen-woordigden een zeer aanzienlijkesom. Ze werden op 2009 pondgroot geschat. De opsomming isminder gedetailleerd dan die bijBernaert Coene, maar evenindrukwekkend.

Net zoals aan de Oudevest was erwitte of geverfde wol beschikbaar,

al dan niet gesponnen (vetteghesponnen wolle) en massalehoeveelheden garens. De groot-ste hoeveelheid van deze laatstekwam voor rekening van 3 kuijpengaeren inden bleijck wegende2633 pont. Dat moeten enormekuipen geweest zijn. Verderkonden de garens gesoien (ge-kookt), grauw (ongebleekt) zijn, ofgrof, gekleurd of dobel blauw (ziekader ‘Indigo: blauw gedroogd opeen blauwe maandag’). Er waswitte wolle gaeren, gses (?),saiette, dobbel legatueren enserise (vermoedelijk Silezischvlasgaren). Ook de ketens ontbra-ken niet (flanel, fijn en legatuur)en evenmin de bommen (wit,blauw, rood en geel). Hoeveelgetouwen er waren komen we niette weten. Ook hun types blevenonvermeld. Verder waren er denoodzakelijke kammen en was ereen scheermolen samen met eenkookketel, kolen en een niet nadergepreciseerde verf.

Als weefsels op basis van vlaslagen er ongebleekt en gebleekt(veruit de grootste hoeveelheid),gedruckt, rood, groen en geluwlijnwaad met daarbij nog caeme-ricx, tijck, en serveeten. Onder dekatoenen was er enkel terlijstbeschikbaar. Andere stoffen metwol als belangrijke componentnaast vermoedelijk ook vlas,waren flaneele en fustijnnen. Decategorie gemengde of pseudoge-mengde stoffen was verder nogvertegenwoordigd door matrassenende strepen en legaturen. Veruitde aanzienlijkste weefsels op hetbedrijf, in hoeveelheden en intotaalprijs uitgedrukt, warengebleekt lijnwaad, flanel, matras-en gestreept goed.

Ook aan de Krommewal was erdus een grote variëteit aan garensen weefsels beschikbaar. Hoewelde productie heel wat vakkennismoet gevergd hebben en er eengroot assortiment grondstoffen engarens van doen was, waren hetzeker geen luxeproducten. Of datalles ter plaatse vervaardigd werd,valt niet te achterhalen.

Legatuurwerker Brassaert had netals zijn collega Coene erg weiniglegatuurweefsels in productie of invoorraad. Met ongeveer 8 ½ grootper el, waren die samen met de

matrassen trouwens het goed-koopste weefseltype op hetbedrijf. Ze vertegenwoordigdenniet eens 1% van wat er in dewerkhuizen Brassaert geschatwerd. En opnieuw moeten we delezer die wil te weten komen hoehet komt dat onze man aan deKrommewal voor legatuurwerkerdoorging, verwijzen naar hetstukje ‘Veel tierentijn- en legatuur-werkers en weinig tierentijnen oflegaturen’ in de tweede katern‘Namen en cijfers’. Er kan trou-wens geen twijfel over bestaandat Brassaert zo te boek stond: bijde onkosten voor de begrafenismoest 1 pond ingeschrevenworden voor tering bij die van deneerijnghe van de legatuerwer-ckers. Naar goed Vlaams gebruikhadden de vakbroeders debegrafenis dus gevierd met eenflinke maaltijd.

Garderobe om U tegen te zeggenDe waarde van de huisinboedelwerd in 1732 geschat op 460pond, wat de familie Brassaert -vander Velt qua levenssfeermeteen in de hoogste welvaarts-categorie plaatst. Een en anderzal trouwens goed van pasgekomen zijn, want de moeder lietbij haar dood zeven weesjesachter. Vijf van haar twaalfkinderen waren minderjariggestorven. Mw. Brassart ver-wachtte blijkbaar nog een dertien-de kindje, want er was een dure (5pond) kints kurf met sijn toebe-hooren in huis. Om de rijkdom vande Brassaerts even te illustrerennemen we een kijkje in de garde-robe van de overleden moeder:

Eenen geluwen gesteeken rock,eenen bruijnen damasten rock,een geluwen satijnnen rock,eenen swarten damasten rock,eenen calamanderen en eenencatoenen rock, drij onderrockenen vier jacquen, twee mantellijn-tiens met eenen lijfrock, eenesitsche (chits) jacque, eenecalamanderen jacque en rock,eene damaste jacque en rock,eene baste jacque, nog eene sitsejacque, eene croponne robbe enrock, eene atlasse jacque, eenesitse robbe, twee cordejuppen,eene cappe, 35 hemden goede enslechte, 6 hemdt rocxkens (bete-kenis ons niet bekend), 4 calsons(onderbroeken73, iets uitzonder-

Page 19: Op zoek naar de roots van het MIAT Textiel in de Gentse ...users.skynet.be/VIATvzw/TIC94.pdfOp zoek naar de roots van het MIAT 2 Textiel in de Gentse Waterwijk (1688 - 1769) I. Van

lijks in die tijd!), 14 enkel koifkens(mutsjes),13 slaepkoifkens,coiffuren, agaganten (kantenmouwstukken), 27 gorgeletten, 21streckmutsen, ondermutsen,maukens, kaussens en busten, 7witte, 7 catoene en 3 blauwevoorschoten, 24 neteldoucke74

neusdoecken, 36 sack neus-doecken en 7 poingioirs. Allessamen genomen was al dat mooisiets minder dan 70 pond waard.Mocht een in het bedrijf tewerkge-stelde wever zoveel gewildhebben voor zijn aangebedene,dan was hij wellicht drie jaar goedbezig en mochten hij en de zijnenal die tijd geen stuiver voor ietsanders verbruiken.

Ook meneer had dure kleren,maar het waren er heel watminder. De luxe voorwerpengetuigden evenzeer van welstand.Het zilverwerk en de juwelenvertegenwoordigden 131 pondgroot. Duur spul waren ook driebeugeltassche en mes kokerken(6 pond), 9 boeken (waarvan 2met silver beslegen en 4 metsilver sloten) en twee degens ofterapieren enz. Een merkwaardigstuk in huis was verder nog eenloode fonteijne.

Onder de rijkstenDe waarde van de onderneming(voorraden en schuldvorderingen)en het ‘gerede deelzame’ niet inrenten, gronden of huizen belegdebezit (contanten en huisinboedel)van de familie was zeer aanzien-lijk: alles samen 7084 pond of1.702.560 groot75. Dit kan vergele-ken worden met de resultaten vande peiling naar de bezitsstructuurdoor Lucien Vanaverbeke voorGent in een net iets latere periode(omstreeks 1738). De Brassaertsbehoorden tot de ‘upper ten’ of zogoed als. Slechts 13 onderVanaverbeke’s 430 gezinnenwaarvan het bezit bekend was,hadden zoveel of nog meerroerende goederen76. Wel moethierbij aangestipt worden dat defamilie aan de Krommewal integenstelling tot de meeste liedenvan hun stand en fortuin geenonroerende goederen of rentenbezat. Het waren geen renteniers,ze behoorden niet tot de ‘leisureclass’. Hun situatie was typischvoor succesvolle ondernemers -kooplui in een eerste stadium van

fortuinopbouw: alles werd in hetbedrijf gestoken. Maar ze hieldener wel aan hun succes te tonenvia dure kleren en huisaankleding.Dat streelde niet alleen het ego,het wekte ook nog vertrouwen bijde handelspartners.

Jammer genoeg kunnen we niet teweten komen of het fortuin van defamilie te Gent met spinnen,twijnen, weven en bereidenvergaard was, dan wel met handelin Spanje of elders. Maar verwij-zend naar de fortuinen die doorinternationale textielhandelaarsaan de Waaistraat en, zoalsverderop nog zal blijken, ookelders in de Waterwijk verzameldwerden77, is dat laatste bestmogelijk. Andries Brassaert washoe dan ook, net zoals zijncollega’s Carnaillie en Coene, nietsimpelweg wever of spinner, maareen echte textielondernemer enhandelaar.

Veertien jaar later: bergafEen tweede beschrijving vanhetzelfde bedrijf werd opgemaakt14 jaar later (1746) bij de doodvan Andries zelf. Zijn naam werddan als Brassart geschreven78.Blijkbaar was er in al die jaren nogniet zoveel veranderd aan produc-tie en handelsaanbod, maar deomzet en het bezit waren duidelijklager. De handelscontacten metSpanje bestonden nog steeds,maar ze beperkten zich tot tweebalotten legatuere, onder directievan Jacques ende Joseph Goughbinnen Cadix. Die waren goedvoor 221 pond groot inkoopwaar-de. In het binnenland stonden nogruim 60 afnemers te boek voorgeleverde legaturen ende ander-sints. Buiten enkele schuldenaarste Eeklo, Lokeren en Sint-Niklaaswerd er geen woonplaats aange-geven, wat er op duidt dat hetklantenbestand grotendeels Gentswas. Alles samen had de onder-neming nog 1456 pond groottegoed voor leveranties. Vooralaan grondstoffen en afgewerkteproducten lag er veel minderopgeslagen (ongeveer 1755 pondgroot). De variatie aan garens wasnog steeds even groot als 14 jaareerder en de voorraad weefselsbestond vooral uit ongebleektlijnwaad. Daarnaast lag er wit(gebleekt), blauw en rood linnen,witte schobbe (lijnwaad van de

kwaliteit presilla: zie Deel II),terlijst, bombazijn, brughschgedaemde lappen en, als duurste(38 groot per el), servette.

Opvallend in 1746 was dat determ legatuur enkel gebruikt werdom een bepaald type garens,kammen en getouwen aan teduiden. Er lagen 19 bommenlegature en 30 dozijnen pijpen.Drie legatuur getouwen, achtlegature cammen plus nog driezonder gereedschap, drie treckcammen met loot stonden terbeschikking. Merk op dat Bras-saert ondanks al zijn legatuuruit-rusting in die tijd deken was vande tierentijnwerkers (zie deel II).

Er werd nog steeds textiel ge-verfd. Er was Spaans groenvoorradig, naast allage (hetbeitsmiddel aluin?), orlean (rodekleurstof uit anattozaad, vruchtvan de Bixa orellana boom) eneen baele roodt haudt (verfhout,Braziliaans: fernambuk, vermoe-delijk geraspt). Brassart betrokzijn veirwe onder andere bijJudocus Roelants aan de Oude-vest, wiens onderneming straksnog aan bod komt.

De kamer en de bibliotheek van‘mon père’Ondertussen had Andries Bras-sart, die niet hertrouwd was, tochenig ander bezit verworven: tweepartijen landbouwland te Oostak-ker en een viertal renten. Veelwas het niet. Het huis aan deKrommewal werd gehuurd van deArmenkamer (zie ‘Groothandel inkant en kantklospensionaat aande Krommewal’). De mindergoede gang van zaken belette nietdat de familie haar staat hooghield. Hoewel het contante geld inhuis slechts één twintigste be-droeg van wat er 14 jaar eerder‘bevonden’ werd (37 tegen 693pond groot), was de waarde vanhuisinboedel licht gestegen (477tegen 460 pond). Bovendien waser nog ’s overl(edenens) bibliothe-que, die buiten de prijzij (schat-ting) gehouden werd. Ook aanzilverwerk en aan juwelen voorbe-stemd voor een van de dochterswas er nagenoeg even veel inhuis als 14 jaar voordien (geschatop ongeveer 136 pond groot,begrepen in de hierboven aange-haalde 477 pond).

Page 20: Op zoek naar de roots van het MIAT Textiel in de Gentse ...users.skynet.be/VIATvzw/TIC94.pdfOp zoek naar de roots van het MIAT 2 Textiel in de Gentse Waterwijk (1688 - 1769) I. Van

20

Tekenend voor de rijkdom en voorde veranderende tijden was ookdat verschillende kamers in hethuis Brassart een welbepaaldebestemming gekregen hadden. Inde prijzij die opgeschreven werddoor een van de kinderen, zien weeen camer van monpere (‘monpère’) verschijnen naast eencamer van maseur Livijne, hetcamerken van het meijssen naastof op het opperste, en de heetplaetse (eetplaats). De tijd van‘alles bijeen en door mekaar’ wasvoorbij, tenminste bij de rijken.

‘Echte’ ververs aan deMinnemeersgracht,het Vaerdeken derVerwers

Naast de verwe en andere vuylewaeteren, die de vervende lega-tuur- en tierentijntijnwerkers endaarbij ook nog hoedenmakers enwellicht ook rijgkoordenwevers(zie verder) volgens een klachtvan de abt van Baudelo in 1732loosden in de Minnemeers-gracht80, waren er ook nog deafvalwaters die een tweetalgespecialiseerde textielververijener kwijt moesten. Het zal erdaarbij waarschijnlijk wel niet zoerg aan toe gegaan zijn, als menzich zou kunnen voorstellen. Indie tijd sprong men zeer spaar-zaam om met allerhande duregrondstoffen.En verfstoffen waren duur, ergduur. De inhoud van de blauwkui-pen werd gebruikt en herbruikt ennaargelang daarvan verkreeg mendubbel of enkel gekleurd, hemels-blauw tot licht lichtblauw totmisschien wel zeer lichtblauwweefsel (zie kadertje ‘Indigo:blauw gedroogd op een blauwemaandag’). Bovendien waren veelkleurtjes verre van duurzaam. Zewerden dus ook in grachten enrivieren vlug afgebroken.

Foto genomen tijdens de afbraak van de stadsbewaarschool (kleuterschool) en tweenaastgelegen huizen aan de Krommewal in 1929. Het huis waarvan uiterst rechts nogeen stukje te zien is, bestaat nog. De huisgevel met overkragende verdieping kreeg inde 19de eeuw een kroonlijst opgezet samen met het buurhuis met het opschrift ‘Werk-loozenfonds’. Het was een typisch 19de-eeuwse omvorming van twee diephuizen (ziede daken). De hoge bovenverdieping van het Werklozenfonds was nep (Hollywood-gevel). Het huis werd samen met dat er naast achtereenvolgens bewoond door defamilie Hoys - Patoe, juffrouw Petronelle de Cockere en de familie Brassaert - vanderVelt, die in dit artikel allen aan bod komen. Daar was ook de kantkostschool vanPetronelle De Cockere gevestigd (zie verder). De gevels zagen er in hun tijd heelanders uit. De ene dateerde uit 164179. De andere met de overkragingen was ouder.De achtererven van beide huizen liepen door tot aan de Willem de Beersteeg. Hetbewaarschooltje links, met een voor Gentse stadsscholen typisch straatuitzicht vaneen mini-tempeltje (der wetenschap?), hoorde bij een andere eigendom.(SAG, foto SCMS)

Actuele foto van de ‘Werkbeursen Werkloozenfonds’ (zie ge-denksteen), later ‘Dienst Bevol-king’ gebouwd in 1930 door ar-chitekt - ondernemer Desmet -Mathieu in opdracht van de stad.(foto gerdaYD, 2006)

Page 21: Op zoek naar de roots van het MIAT Textiel in de Gentse ...users.skynet.be/VIATvzw/TIC94.pdfOp zoek naar de roots van het MIAT 2 Textiel in de Gentse Waterwijk (1688 - 1769) I. Van

Grafschriften van de families Brassart en Roelantsin de Sint-Jacobskerk(Uit: Graf en Gedenkstenen der provincie Oost-Vlaenderen,Gent, 1857-1869)

Indigo: blauw gedroogd op een blauwe maandag

Een van de bekendste kleurstoffen is indigo, gebruikt om stoffenblauw te kleuren.In Europa werd deze kleurstof getrokken uit de wedeplant (Isatistinctoria). In tropische streken werd ze uit de indigostruik (Indi-gofera tinctoria) gehaald. De wede komt oorspronkelijk uit deAziatische steppen en is waarschijnlijk door oude Egyptenarenen Grieken als cultuurplant gekweekt. In Europa werd de wedeals leverancier van blauwe kleurstof gebruikt tot in de 16deeeuw. Daarna kon de productie van de blauwe kleurstof uitwede niet meer concurreren met die uit de indigostruik. Dezelaatste leverde een veelvoud aan kleurstof op van hogerekwaliteit. Indigo was toepasbaar zonder speciale fixeertechnie-ken (gebruik van beitsstoffen).Het uit de wede en de indigoplant bereide sap is geel. Pas dooroxidatie aan de lucht wordt het kleurloze leucoindigo omgezet inde blauwe kleurstof indigo. Stoffen, die in de geel - groenevloeistof gedoopt waren, kleurden bij het drogen blauw.Er waren verschillende kleurintensiteiten: enkel en dubbel (zeerdiep blauw), hemelsblauw of lichtblauw. Wenste men zwarteweefsels, dan moest men eerst blauw kleuren en vervolgensmet meekrap (ook een verfplant) rood nakleuren. Dat kostteminstens één derde meer, was dus een relatief dure zaak en hetverleende de dragers ervan een zeker prestige.Ook om paars, grasgroen of taneet (geelbruin, vergelijk Eng.‘tan’) te verven, vertrok men van lichtblauw gekleurde weef-sels81. De ververs lieten de stoffen meestal van zaterdagmiddagtot maandagochtend in de indigo-oplossing weken. Op maandaghing men de stoffen te drogen. De ververs waren daardoor opmaandag verplicht vrij, vandaar de uitdrukking ‘blauwe maan-dag’.Vlas en hennepvezels nemen heel wat kleurstoffen moeilijk op(zie kadertje ‘Eecken schaevelinghen en pot assche’). Daaromwerden ze meestal ongebleekt (écru), gebleekt of indigoblauwverkocht. Blauwverven was immers geen probleem82. Bovendienwas indigoblauw bestand tegen veelvuldig wassen. Vandaar datdie kleur populair werd voor werkkledij. Mijn blauwen kiel, hijstaat den werkman goed, zong Karel Waeri.Het verband tussen blauw en werkkledij bleef tot op vandaagbestaan. Ook jeans waren oorspronkelijk werkkledij en dejeansstoffen blijven nog zeer populair ook in die functie.Sinds 1880 werd indigo kunstmatig gemaakt (aniline, naar deSpaanse naam ‘anil’ voor indigo) en in 1897 begon de groot-schalige fabricatie ervan. Het commerciële gebruik van deindigostruik hield op rond 1900.Toch worden er nog indigostruiken in Brazilië en El Salvadorgekweekt, maar dan de verwante Indigofera-soorten I. arrectaen I. sumatrana.

Page 22: Op zoek naar de roots van het MIAT Textiel in de Gentse ...users.skynet.be/VIATvzw/TIC94.pdfOp zoek naar de roots van het MIAT 2 Textiel in de Gentse Waterwijk (1688 - 1769) I. Van

22

Eecken saghelynghen dienstigh tot het verruwen en pot assche

Gemengde stoffen zoals aan de Oudevest geproduceerd, waren niet altijd gemakkelijk te verven. Vlas en katoennemen in een verfbad niet op dezelfde manier kleurstof op. Gemengde vlas-katoenstoffen konden niet na het wevengeverfd worden. Onder andere daarom werden ook garens geverfd. Daarmee kon men trouwens ook de populairegestreepte stoffen aanmaken door bijvoorbeeld afwisselend gekleurde en ongekleurde kettingen samen met witteinslag te gebruiken. Waarschijnlijk is de voornaamste reden waarom de tierentijn- en legatuurwerkers aan de Oudevestook verfden, te zoeken in de moeilijkheden die gemengde stoffen op dat gebied opleverden. De producenten warendaarvan het best op de hoogte.Sommige populaire textielkleurstoffen vereisten hulpstoffen om bruikbaar te worden. Op een bedrijf als dat van Roe-lants werd daardoor verrassend veel geld opgeslorpt. Men beschikte er over slijp (vier tonnen ijzerroest) en een half vatcopperroot. Dat waren in de eerste plaats beitsmiddelen (Frans: mordants) om de kleur te fixeren en daarbij ook teveranderen. Een andere categorie hulpstoffen werd gevormd door de zomaar eventjes 400 zakken eecken saghelyng-hen dienstigh tot het verruwen op het bedrijf voorradig. Die kostten een klein fortuintje: 36 groot per zak, samen 60pond. Verder waren er 900 bunnyngen (bundels met lange repen) elsenschors. Niet zo duur: 144 groot per 100, samenvier en half pond. Vermoedelijk werden de zagelingen en de schorsen aangewend als bron van kalium carbonaat, eenhulpstof die overigens nog veel belangrijker was voor de blekerij dan voor de textielververij. Dit was het actieve be-standdeel van pot assche of wee assche dat, zoals de naam laat uitschijnen, bereid werd uit de as van (eiken)hout.Men verkreeg pot assche door uitlogen van de as van verbrand hout met water en vervolgens door indampen in potten.Vandaar de Nederlanse naam die via het Latijn (Potassium voor het element Kalium) overging in verschillende talen.

Wellicht produceerde het bedrijf Roelants zijn eigen ‘pot as’ uit de zagelingen? De toepassing van potas is gebaseerdop zijn verzepende (saponifiërende) eigenschap. In de verfproductie wordt de stof gebruikt om plantenwas, -hars en -oliën te verzepen83. Ze werd in het bijzonder aangewend om geel te verven met wouw, een kleurstof getrokken uit dezaadtrossen van de gelijknamige plant.

Verder was er een grote hoeveelheid fasseelhout (gekloven brandhout in bundels fasselen), mutsaarts (fijn brandhout:takken in bundels) en vooral houllecolen (steenkool) om de fornuizen met de loden verfkuipen te stoken. Hittebehande-ling was een essentieel onderdeel van veel verfprocedures.

Twintigduizend meterLynwaeten geverfd bijGillis Dubois

1705Gillis Dubois - Susanna vanHauteWillem de Beersteeg kad. nr. 7,heden voorplein van de feest-zaal Nemrod en vestiging vande Artevelde HogeschoolLijnwaad werd ongebleekt ofgebleekt verkocht door de Gentsegroothandelaars, maar ook somsgeverfd. En dat verven gebeurde‘in het groot’ bij ververs die enkeldit als specialiteit hadden. Datkomen we te weten via de ‘staatvan goed’ opgemaakt na de doodin 1705 van Gillis Dubois84.

Duizenden ellen en honderdenlappen lynwaetsEen van de bijzonderste klantenvan Dubois was Michiel vanGhijsele, wiens (vooral) Spaansehandel beschreven werd in eenrecente studie over de Waai-straat85. Die handelaar stond in1705 nog in het krijt over het

verwen van 6757 ellen (4900m)86

lijnwaet. Er ging wel wat tijd overvooraleer men aan betalen dacht:men was begonnen aan de vanGhijsele lijnwaden op 30 mei 1704en het werk liep ongeveer ander-half jaar door tot november 1705.Een analoog beeld vinden we bijandere klanten, al ging het somssneller: de 3314 ellen die FransTack en Joan Keirsgieter lietenverven aan de Beersteeg werdentussen 5 juni 1705 en 26 novem-ber onder handen genomen. Aande 477 ellen van de weduweKeirsgieter was men begonst op20 november en er kon al afgere-kend worden op 4 december.

Bij Dubois werd 1 groot per el(72,4cm) gerekend voor hetverven. In de 17de eeuw bracht hetlijnwaad op de markt tussen 11 en

Rechts: ververs aan het werk (eind 18de eeuw)Boven: verven van strengen garens. Onder vervenvan weefsels( uit Encyclopédie d’Alembert et Diderot 1762-1777)

Page 23: Op zoek naar de roots van het MIAT Textiel in de Gentse ...users.skynet.be/VIATvzw/TIC94.pdfOp zoek naar de roots van het MIAT 2 Textiel in de Gentse Waterwijk (1688 - 1769) I. Van

30 groot op per el87. De handelaardie zijn lijnwaad liet verven aan deBeersteeg, kreeg dat dus gedaanaan ongeveer 5% van de kost-prijs88.

Vermoedelijk golden de hogervermeldde verfactiviteiten stucken(60m of meer) bestemd voor deuitvoer. Daarnaast werden bijDubois ook nog kortere lappenlijnwaad gekleurd. Judocus Morelliet 261 en Louys de Pestere 500van dergelijke lappen verven. Zebetaalden daarvoor 20 groot perstuk. Uit de sommen die hiervoorverschuldigd waren, blijkt datdaarbij hetzelfde tarief gehanteerdwerd als bij de ellen.

Hieruit kan berekend worden datook deze verfactiviteit met indruk-

wekkende hoeveelheden lijnwaadomging. Eind 1705 had het bedrijfDubois alles samen een berekendaantal van 26.700 ellen geverfddie nog niet betaald waren, hetzijongeveer 20.000m. Als menaanneemt dat die weefselsongeveer 1m breed waren, danwas dat dus 20.000m2. Aan detwee grootste opdrachten, die vanMichiel van Ghijsele en die vanLouys de Pestere, was ongeveeranderhalf jaar gewerkt. Vermoe-delijk waren in dezelfde periodenog kleinere opdrachten afgehan-deld, die intussen al betaaldwaren en die dus niet in dit totaalbegrepen zijn. Toch wel indruk-wekkende aantallen voor die tijd!Dit vertegenwoordigde 0,4 à 0,5%van wat er jaarlijks op de Gentsemarkt, de belangrijkste van geheel

’t Nederlant, verhandeld werd89.We moeten er immers rekeningmee houden dat het meestelijnwaad ongeverfd uitgevoerdwerd.

Geschikte lokatie voor ververijDubois oefende zijn beroepsamen met zijn schoonbroerThomaes van Haute uit op degrote open ruimte achter de kleinehuisjes die destijds de noordelijkestraatwand van de Willem deBeersteeg vorm gaven. Gezien de indrukwekkendeaantallen meters die moestengeverfd en gedroogd worden waseen grote ruimte zonder meernoodzakelijk. Het terrein werdachteraan begrensd door deMinnemeersgracht die voor hetonontbeerlijke water zorgde. Deafvoer via dit vaardeken derverwers naar de dichtbij gelegenLeie zal evenmin een probleemgeweest zijn. Er waren geenmachtige buren zoals de prelaatvan het Baudeloklooster dicht bijde Oudevest, die moeilijk kondendoen omdat hun bierbrouwerijdoor het afvalwater in gevaarkwam.

Niet rijk maar muzikaalOndanks al hun drukke verfactivi-teiten was het echtpaar Dubois -van Haute niet bepaald rijk. Zebezaten een huisje aan de Oude-vest90 en bij het opmaken van destaat van goed werd voor 71 pondcontante penningen geteld.Verder waren er enkele materialengebruikt voor het verven. De helftvan de waarde van het gereed-schap (iets meer dan 16 pond)kwam op het conto van Dubois.De meubelen en het huisraadwerd op 112 pond geschat.Daarmee kwam het gezin nog netbinnen de middengroep volgensde indeling van de bezitscatego-rieën gehanteerd door Soly enmedewerkers (zie kaderstuk‘Achttiende leefcultuur in catego-rieën verdeeld’).Blijkbaar was de verversfamiliemuzikaal. Naast enkele courantejuwelen bezaten ze een silverenbellaert (rammelaar of belletjes-spel) met twee silveren cnoppen(15 schelling), een riedt (fluit) meteen silveren appel (anderhalvepond waard) en een trommel metsyn stocken met silver beslegen(2 pond).

Page 24: Op zoek naar de roots van het MIAT Textiel in de Gentse ...users.skynet.be/VIATvzw/TIC94.pdfOp zoek naar de roots van het MIAT 2 Textiel in de Gentse Waterwijk (1688 - 1769) I. Van

24

Blauwvervenmet het kostbare indigo

1696Pieter van Rampelberghe - AnnaImpens1729Judocus Roelants - Marie Annede WachterOudevest Kad. nr. 236, 237 en220. Heden de huizen Baude-lostraat 85 - 97 en Baudelokaai9,10 en 12 samen met de Baude-lostraat zelf tussen Oudevest enBaudelokaai.Pal naast de brouwerij van hetBaudeloklooster, helemaal aanhet andere einde van het vaerde-ken der verwers - alias de Minne-meersgracht - vestigden zichandere ververs. Van een eersteons bekende figuur, Pieter vanRampelberghe, komen we amperiets te weten behalve dat hijwerkte met indigo voor zijn neringvan blauw- ende swertverven91.Het huis aan de Oudevest waarinhij in 1691 stierf, stond bekend alsDen Arent of Den DobbelenArent92.

Bier met een kleurtje?Toen de voorgevel van DenDobbelen Arent in 1630 - 1631 insteen opgetrokken werd, was heteen brouwerij. Best mogelijk datPieter van Rampelberghe naastverven ook nog brouwde, want hijwas ook nog gerecht in een deelvan een brouwerij in hetNieupoortken. Hij was niet deenige om die twee activiteitensamen uit te oefenen. In 1715vestigde er zich een andereverversfamilie, de Roelants. Vanafhet begin wisten ze hun speciali-satie te combineren met deze vanmenagie brauwer93. Blijkbaarhoorden brouwen en verven bijelkaar op deze plek. Ergens is die,op het eerste zicht zonderlingecombinatie te begrijpen. Brouwerswerkten al eeuwenlang metstookketels en ook verversstookten fornuizen en ze gebruik-ten daarvoor behoorlijke hoeveel-heden steenkool. Dat zagen we hierboven al

gedocumenteerd bij de fabrikan-ten van gemengde stoffen die ookverfden. Of het bier aan deOudevest soms een raar kleurtjehad, is ons niet bekend en over desmaak weten we evenmin iets.Wel zijn we behoorlijk goedingelicht over de verfactiviteitenvan de familie Roelants die de vanRampelberghes opvolgde.

Het halm (alaam, gereedschap)en de veirruwen (verven)Aan de vroegtijdige dood in 1729van Marie Anne de Wachter,vrouw van familiepionier JudocusRoelants en moeder van zesminderjarige en vijf oudere kinde-ren, hebben we een mooiebeschrijving te ‘danken’ van deververij aan de Oudevest94. Waarwe bij collega Gillis Dubois,hierboven beschreven, zeer goedingelicht zijn over de hoeveelhe-den lijnwaad die hij verfde, maarin het ongewisse blijven voor watbetreft de uitrusting, de soorten enhoeveelheden verven, is dat bijJudocus Roelants, meesterblauweercker, net omgekeerd. Wekomen wel te weten dat hij naastlijnwaad meest blauwe linten endegaeren verfde, en ook wel wat zijnklanten nog schuldig waren bij dedood van zijn vrouw, maar verdergeen bijzonderheden over deproductie. Roelants had minstenseen vijftiental Gentse textielbedrij-ven en handelaars als klant. Eenvan zijn bijzonderste opdrachtge-vers was zijn buurvrouw, deweduwe van Bernaert Coene (zie:‘Weinig legaturen in de legatuerwercken van Bernaert Coene’).

Op het bedrijf aan de Oudevestwerd gewerkt met twee loodenblauwcuypen. Die waren met dedeksels en bijhorende emmersiets meer dan 18 pond waard.Verder was er een mortier en eenmeuleken tot het maelen vandenindego (2 pond), twee cortewae-gens (kruiwagens), diveerschetonnen ... ende cuypen tot deverruwe dienende, 65 sperren,400 stocken en 10 micken (gaf-fels, stokken met vorkvormig

uiteinde of houten staanders in X-vorm) om de garens en weefselsop te hangen.Zo erg veel was dat ‘al te gaar’niet waard: iets meer dan 31pond. De familie was trouwensnog een kleine som schuldig aanDomenicus de Mey, meesterlootgieter over eenighe reparatienaende blauwcuype.

De verschillende verven, verf-grondstoffen en hulpstoffen (voorwat betreft de laatste: zie kadertje‘Eecken...’) werden netjes opge-somd: wauwe (12 porssen =porties?), een halve tonne me-crabbe, 25 pondt oraenge verruwe(vermoedelijk orlean, cfr. Bras-saert). De prijzen van de voorra-den daaraan varieerden van tweetot 18 pond. Een niet gespecifi-ceerde verf werd uit Antwerpenbetrokken. Nog kleine sommenwaren uitgegeven aan ceessen-roet ende provencenhaut. Dit alleswerd echter overschaduwd doorhet indigo waarvan er voor 211pond groot op het bedrijf aanwe-zig was. Slechts iets meer dantwee derden daarvan hoorde toeaan Roelants. Vermoedelijk wasdit dure spul ‘in compagnie’gekocht. In vergelijking met deandere hier bestudeerde textielbe-drijven zat er een relatief aanzien-lijk kapitaal geïnvesteerd in hetbedrijf, vooral in de verven en dehulpstoffen (285 pond)95. Wellichtom dezelfde reden opereerde ookde hierboven beschreven Duboissamen met een associé.

Verven alleen was niet voldoendeom de stoffen presentabel temaken. Judocus huurde eenmeers aan de andere Leieoevertot het drooghen van lynwaetenen hij liet sommige stoffen ooknog calanderen even verder op deOudevest bij Michiel Spanoghe(zie Adriaen Frans De Leu en zijnvelerhande negotiatien’).

Een nieuwe start voorvergane glorie?Zowel Roelants als zijn collegaDubois werkten aan stukloon voor

Page 25: Op zoek naar de roots van het MIAT Textiel in de Gentse ...users.skynet.be/VIATvzw/TIC94.pdfOp zoek naar de roots van het MIAT 2 Textiel in de Gentse Waterwijk (1688 - 1769) I. Van

kooplieden. Dat had gevolgen opfinancieel gebied. De stukloonwer-kers, door Thijs loonindustriëlengenoemd, zaten in de financiëlegreep van hun opdrachtgevers -afnemers, de kooplieden ofondernemers - kooplieden96.Ondanks relatieve belangrijkeinvesteringen, vooral in producten,en hun ongetwijfeld sterk ontwik-kelde vakkennis konden ook deRoelantsen in die tijd niet zorijkelijk leven.Hun huisinboedel lag met zijngeschatte waarde van 190 pondnet in de middenmoot van demiddenklasse. Toch hadden zeenkele dure zaken in huis: eendiamanten cruysse samen mettwee oorringen 11 pond waard.Voor een damasten cleet meteenen rock ende onderrock hieldmen het bij acht en halve pond.Er lagen zelfs 10 bouttaillen wijnvoor een waarde van zo maareventjes 108 groot per stuk, hetzijvier tot vijf zomerdaglonen.Judocus Roelants bezat ook nogeen reeks landbouwgronden inhet Aalsterse, te Nieuwkerken ente Haaltert97. In die laatste ge-meente was hij zelfs hoir feodaalmet een leenbouck wesende leenghehauden van sijne connyns-lijcke majesteyts leenhove vantHaeltert met verschillendeachterlenen.

Dit alles lijkt wel een beetje opvergane glorie, maar blijkbaar hadhet bedrijf aan de Oudevest eengoede start genomen. In 1729bedroegen de nog verschuldigdelasten niet meer dan 5% van denog te innen baten en de voorra-den waren goed voorzien. Denazaten van Judocus Roelantszouden het er verder goed blijvendoen.Omstreeks halverwege de 18de

eeuw kochten ze niet alleen hunhuis en bedrijf maar ook dat vanhun buren Coene.

De Roelantsen zouden er meerdan een eeuw actief blijven endoorlopend lieten ze zich door-gaan als blauwververs98.

De voorhuizen van de ververij - brouwerij Roelants op een bekendefoto uit 1900 van het uiteinde van de Oudevest bij de gesloten in-gangspoort van de Baudelohof. De trapgevel en de aanbouw naastde poort, woonhuis van Pieter van Rampelberghe en later van Judo-cus Roelants, kan geïdentificeerd worden met Den Arent, eenschoone loove (breedhuis) met ghecanteelde dackveynstere vanorduyn (kalkzandsteen, witsteen) die brouwer Jan van Gheluwe erliet optrekken in 1630-1631. In het andere huis, een tuitgevel even-eens met een langsgevel ernaast, woonde de legatuurwerkersfami-lie Coene. Nadat ook dit verworven was door de familie Roelants,liet zij er een poortingang aanbrengen (1767).(SAG, foto SCMS)

Op de tweede foto (zelfde jaar en zelfde herkomst) de achterzijde van dezelfde huizen gezien vanaf de Minnemeers.De huizen werden in 1905 door de weduwe Roelants – De Graeve aan de stad verkocht. Ze werden afgebroken voor deverlenging van de Baudelostraat en nieuwe Baudelokaai die toen gepland, maar pas na W.O. I gerealiseerd werden.(SAG, foto SCMS en reeks G nr. 104)

Page 26: Op zoek naar de roots van het MIAT Textiel in de Gentse ...users.skynet.be/VIATvzw/TIC94.pdfOp zoek naar de roots van het MIAT 2 Textiel in de Gentse Waterwijk (1688 - 1769) I. Van

26

Specialisten inrijgkoorden en linten

De schijnbaar onaanzienlijkerijgkoorden- en lintenweverij lagenmede aan de basis van de me-chanische revolutie in de textielin-dustrie die zijn oorsprong vond inde 18de eeuw. Men ging toestellenbouwen waarop meerdere lintenineens konden geweven worden(zie kader ‘Revolutionaire lintmo-lens’). We kunnen ze aan hetwerk veronderstellen, nog niet ineen eerste hier beschrevenbedrijfje van rijgkoorden, maar welin een nog kleiner lintweverijtje inde Sint-Katelijnestraat.

De rijgkoordenweverijLegghe in de Goudstraat

1698 - 1702Famlie LeggheGoudstraat, Kad. 75a, huidighuisnr. 10In 1701 liet Jacobus (Jacques)Legghe, sieck ligghende te bedde,maer nochtans Godt lof welghebruijkende syne sinnen,memorie & verstandt, voor tweenotarissen een niet alledaagsetransactie99 vastleggen. Het betrofeen ghifte metter waermder handt(een gift tijdens het leven, niet bijtestament na de dood) onweder-roepelyck aan zijn twee zussenAnna-Marie en Livijne. Hij schonkhen zijn erfdeel in een dubbelhuisin de Goudstraat en in nog tweeachter aangrenzende huizen omde hoek in de Sint-Katelijne-straat100. Dat was één vijfdedeel101. Daarbij hoorde ookJacques’ deel in de inboedel vande dubbelwoning waarin hijzelfmet zijn drie ongetrouwde zussen(er was ook nog een MagdaleneLegghe, waarover verder meer)woonde. Dat was nog niet alles,want hij gaf dezelfde twee zustersdaarbij nog zijn aandeel in deverdere familiebezittingen aanongemunt goud, zilver en zelfs inde tegoeden voor levering vanafgewerkte goederen. In ruildaarvoor moesten de twee hemeen jaargeld betalen, het vrucht-gebruik laten van zijn aandeel inde huizen en beloven hem heere-lycke (als een heer) te latenbegraven. Daarvoor moesten zetussenkomen in de onkosten voorzover de verkoop van de door

broerlief achtergelaten kleren,linnen en achterstellen vanhuishuren die hij nog zou te goedhebben, niet zouden volstaan. Hetjaargeld bedroeg slechts 18 pondgroot, een zeer bescheidenbedrag: nog niet eens zoveel alswat een nederige wever toenjaarlijks kon opstrijken.

Jacques Legghe had toen eendochtertje Judoca van een tweetaljaren oud en hij was naar allewaarschijnlijkheid getrouwd. Hoedat in elkaar zat is een raadsel.Zijn vrouw kwam nergens inbeeld. Waarom nam hij zo’ningrijpende beslissing? Volgensde notaristekst was het om deliefde ende affectie die hy isdraeghende was tot zijn zusters,wat allicht een standaardformulewas. Maar... de man herstelde,meer nog: het jaar daarop werd hijnog vader van een tweede doch-tertje dat hij in 1710 samen methaar ouder zusje uitbesteedde inde kantwerkschool van Petronellede Cockere aan de Krommewal -waarover verder meer. Ook daarliep iets grondig mis, want vierjaar later probeerde Legghe zijnkinderen uit de ‘school’ weg tehalen wat echter deerlijk mislukte(zie kadertje ‘De dochterjesLegghe in de greep van Petronellede Cockere’).

Rijckoorden wevenHoe het ook zij, aan die regelinghebben we de beschrijving(Declaratie van de qualiteijt endequantiteijt van goederen raecken-de het rijckoorden weven) tedanken van een zo goed als nietbekende nijverheid, klein maar erggespecialiseerd: een rijgkoorden-weverij. Ten minste een gedeeltevan de rijgkoorden (rijckoorden)werden toen klaarblijkelijk gewe-ven op speciale kleine weefgetou-wen102.

Vermoedelijk waren rijgkoorden inde 17de en 18de eeuw veel belang-rijker dan nu. Op talrijke portrettenen in landelijke scènes of ininterieurs zien we ze afgebeeld bijrijk en minder rijk uitgedostefiguren. Men reeg er de kleding-stukken mee samen die te Genttoen ‘justacorps’ genoemd wer-den. Ze werden ook gebruikt omovermantels rond de hals teknopen of om de zwierige brede

manshoeden van toen onder dekin te bevestigen of te versierenen ook wel om beenstukkensamen te rijgen of zelfs ombroekgulpen toe te knopen.Schoenen voorzag men meestalvan uit leer gesneden veters.

De beschrijving van het weverijtjeis volledig maar summier. Dit konaangevuld worden met wat er nade dood in 1698 van LivijneDhauwe, moeder van de in ditstukje beschreven personages,opgetekend werd. Er waren in1702 niet minder dan elf getou-wen aanwezig in het dubbelhuis.Daarbij hoorden drie spinnewielenen vijf à zes kleine en grotebancken. Het is niet direct duide-lijk wat daarmee bedoeld werd.Stonden de getouwen per twee ofdrie gemonteerd op banken vanwaarop ze bediend werden?Vermoedelijk waren het vrij kleineconstructies. De wielen warenvermoedelijk bedoeld voor degarens of de apart gewondenbestanddelen van de koorden enlinten. De waarde van dat alleswerd niet aangeduid. Waar degetouwen geïnstalleerd warenkomen we evenmin te weten.

Grondstof was uiteraard in deeerste plaats het garen. Er waseene quantiteyt van wit gaeren diesamen met het gonne op denbleeck sijnde op 60 pond grootgeschat werd. Daarbij was er nogomtrent de 600 pond (ongeveer260 kg) ander garen soo rauw alsgecolleurt. Samen met een nietbepaalde hoeveelheid besleghenende onbesleghen (zie verder)rijckoorden en het garen op degetouwen met het oud ijzer in hetwerkhuis, werd de waarde daar-van geschat op 30 pond groot. Ditgeeft meteen ook aan dat hethierboven aangegeven wit garenin aanzienlijke hoeveelhedenmoet aanwezig geweest zijn.

Rijgkoorden waren noodzakelijkeonderdelen van de kledij, maar zewerden graag voorzien van eenluxetrekje. Dat zien we aan hetuitgebreide assortiment vervenwaarover de Legghe’s beschikten.Zo waren er drie kuipen metverwe haudt (verfhout)103, eenswarte cuype, een tonneken metoraigne verwe, een tonneken metgalnoten (galappels, gezwellen op

Page 27: Op zoek naar de roots van het MIAT Textiel in de Gentse ...users.skynet.be/VIATvzw/TIC94.pdfOp zoek naar de roots van het MIAT 2 Textiel in de Gentse Waterwijk (1688 - 1769) I. Van

eikenblaren verwekt door galwes-pen, bron van zwarte kleurstof104)en ander tonneken met olivijn(vermoedelijk olijfolie). Een tonnepotasschen diende in de verfpro-cedure als verzepingsmiddel (ziekadertje). Daarnaast was er nogeen papkasse Spaens groen105,een deel andere veerwen, cuypenende pertsen (droogstokken). Deverschillend gekleurde dradenkonden allicht dooreen gewevenworden om de koorden en lintenvan allerhande sierlijke patronente voorzien. Jammer genoeg werdde waarde van al dat moois nietgeschat. Ook deze vaklui moestendus de allesbehalve gemakkelijkeverftechnieken zien te beheersen!

Ook in de ‘staat van goed’ opge-maakt na de dood van de vader,drie maanden na de moeder werdde waarde van de werktuigen enmaterialen niet afzonderlijkaangegeven. Samen met rondeen de platte geweven coordenmette besleghen rijckoorden, tweetonnekens wit bleck (en) diver-sche blaeren wit bleck106, was denhalm (alaam: werktuigen) 92 pondwaard. Dat bestond toen uit tienrijckoorden ghetauwen mettoebehoren, slachbanken, ha-mers, schaeren, snijraemen,bomwielen, bootsteen (steenwaarop de garens door kloppenversoepeld werden) en vierrollekens latoen (een koper -zinklegering). Blijkbaar was er toenook een grote voorraad aanwaardevol garen: het gesoden(gekookt) gaeren, rauw getwijntgaeren, inckel gaeren, moreyt(zwart) ende blauwe gaeren,oraigne ende roodt gaeren en witgaeren werd samen met 35handen packpapier door (bijna)buurman Joannes Aerts (zieverder) op 215 pond geschat. Datwas net iets minder dan dewaarde van de huisinboedel (224pond).

Hoger zagen we al een vermel-ding van besleghen koorden. Datbeslaan van rijgkoorden metdunne metalen hulsjes was nodigom uitrafelen te voorkomen. Dezaak in de Goudstraat beschiktedaarvoor in 1702 over eenequantiteyt van bleck ende latoenweerdigh omtrent de dertigponden groot. Om dat te conditio-neren en te bevestigen lagen er

niet minder dan twintig hamers enboren ter beschikking, samen mettwee scharen. De stukjes metaalwerden doorboord met gaatjes omze vaster te kunnen bevestigenaan de tippen van de koorden.

Daarmee was de inboedel voorwat betreft de weverij ongeveervolledig op nog wat kleinighedenna: een deel koorden endepackgaernen, een emmer catoenegaernen, eene cleene quantiteijtfineselle (?) ende gaere linten.Om de goederen in goede orde teversturen was er een deel pack-pampier. Essentiële stukkenwaren ten slotte nog twee ijsereneffeneers (weegtoestellen) entwee schaelen elck metten ghe-wichten.

Op het moment dat de notarissende documenten opstelden, warener precies 20 verschillendepersonen die voor in totaal ruim200 pond groot aan geleverdegoederen in het krijt stonden. Bijgeen enkele van hen werd eenverblijfplaats vermeld. In 1698werden 11 leveringen gespecifi-ceerd, waarvan 4 te Luik, 3 teGent, twee te Kortrijk, en inBrussel en in Rijsel elk één. Hetbedrijf aan de Goudstraat was dusop een vrij brede markt actief.

Redelijk welstellend achter eenfraaie nieuwe gevelAan het begin van de jaren 1700was de familie Legghe in deGoudstraat er niet zo slecht aantoe. Hun dubbelhuis in die straatwas toen, net als nu nog, ingebruik als één woning. Daaroveris de tekst expliciet: twee huysen… danof (waarvan) het een in hetander is geapproprieert endealsnu één wesende. De gevelte-kening uit 1702 hierbij afgebeeld,geeft dat even duidelijk te zien.Voor de rest gaf de inboedel vande Legghewoning een beeld vanbescheiden welstand107. Eenbuitensporig prestigieuze zaakwas het niet. Zo leek het onvermij-delijke contoir (kantoor) eerder opeen rommelhok dan een oprepresentatieve ruimte. Naast denoodzakelijke lesseneere was erdaar bijvoorbeeld ook een meel-stande te vinden. Maar dat laatstestuk, een gesloten houten bak oppoten of staanders om broodmeelin te bewaren, was in die tijd in

bijna alle huizen aanwezig, in dehandelshuizen meest in hetcontoir of in de winkel. Het gezinkocht het graan op de markt, liethet malen en bracht het meel naarde bakker.Klanten, leveranciers of ‘zaken-partners’ werden wellicht ontvan-gen in de wijnckel ende ganckwaarin de weegtoestellen opge-steld stonden of - meer waar-schijnlijk - hingen.

Maar er was ook de salette(salon) met goudleer behangen envoorzien van een scribaentjen(lessenaartje) met een ingeleijdetafel, veertien rode en zwartezaalstoelen, waaronder tweedubbele en, nog uitzonderlijk voordie tijd108: gordijnen ande veyn-sters. En wat te denken van thienà twaelf fluijten metten tassen?Als kers op de taart tenslotte,mogen we niet nalaten te vermel-den dat de allicht niet zo grote(binnen)plaetse van de familieLegghe, ruimte bood voor eenhinnecot met kieckens naastallerhande potten, tonnen, em-mers, aardewerk, kommen,pannenrekken en dergelijke.

RaadselsDe zusters Legghe kregen datalles op schrift in handen samenmet de sleutels vande (geld)casseende camere daer inne de meubi-laire effecten sijn berustende. Enzij hebben den gever noch maelhoogelijck bedankt, zo schrevende notarissen aan het einde vanhun stuk op de 2de juli 1701 om7u30 in de morgen. Met redenallicht, want het was vermoedelijkmede dankzij deze milde, maarraadselachtige en zelfs aanvecht-bare schenking dat de gezustersLegghe het jaar daarop hun fraaiedubbele voorgevel konden bou-wen109. Het lijkt weinig waarschijn-lijk dat ze de lintweverij verderzetten. Uit het wedervaren van eencollega geestelijke dochter,juffrouw de Moerloose (zie verder),blijkt dat dit geen evidente zaakwas voor de zussen Legghe110.

Uit een juridisch advijs aan deschepenen van Gedele datongeveer een jaar na het opma-ken van de schenkingsakteneergeschreven werd111, blijkt dateen en ander toch niet helemaalvolgens de regels gebeurd was.

Page 28: Op zoek naar de roots van het MIAT Textiel in de Gentse ...users.skynet.be/VIATvzw/TIC94.pdfOp zoek naar de roots van het MIAT 2 Textiel in de Gentse Waterwijk (1688 - 1769) I. Van

28

Maar de waarde van de schenking(een vijfde deel van het familiebe-zit) werd te klein geacht om eenproces in te spannen en deeventuele winners of verliezerszouden vroeg of laat toch ervenvan de geestelijke dochters. Enook in de bestemmelingen van deschenking zit een raadsel ver-scholen. Waarom was zus Mag-dalene hierin niet betrokken netals haar zussen Livijne en AnnaMarie? En wat was er eigenlijkaan de hand met de uitbestededochterjes van Jacques... Defamiliegeheimen blijven ondoor-grondelijk en zo is het misschienmaar best ook.

Rechts boven: gevelplan van dedubbelwoning uit 1702 bij debouwaanvraag van de gezustersAnne Marie en Magdalene Legg-he, geestelijke dochters. Zus Li-vijne was intussen overleden112.Of de barokke deuromlijsting ende overige gevelversieringen zoluxueus uitgevoerd werden, alshierop voorgesteld, is nog maarde vraag. Vermoedelijk haddende gheestelijke dochters zelfs nade schenking door hun broer nietzoveel op overschot.(SAG, 535-78-1)

Rechts, onder: toestand van dedubbelgevel anno 2006. Over deloop van drie eeuwen werdenslechts enkele details veranderd.Na jarenlange verwaarlozing enopdeling in armtierige kamertjeswerd het huis aan het einde vande zeventiger jaren van de vori-ge eeuw terug opgeknapt.(foto gerdaYD, 2006)

Page 29: Op zoek naar de roots van het MIAT Textiel in de Gentse ...users.skynet.be/VIATvzw/TIC94.pdfOp zoek naar de roots van het MIAT 2 Textiel in de Gentse Waterwijk (1688 - 1769) I. Van

Schematische voorstelling van de vlechtweeftechniek afkomstig uithet ecomuseum van de corderie Vallois bij Rouen dat een volledigingerichte mechanische lintkoordmakerij aangedreven door water-kracht herbergt. Vermoedelijk werkten de spin- en twijnmachinesvan de familie Legghe niet op die manier.

In dit kleine voorplaatsje (ong. 4m op 2m) was in1702 vermoedelijk de wijnckel van de rijgkoorden-weverij gevestigd.(foto gerdaYD, 2006)

Anno 2006 scharrelen er geen kiekens meer tus-sen de potten en pannen op het achtererf van hui-ze Legghe.(foto gerdaYD, 2006)

Page 30: Op zoek naar de roots van het MIAT Textiel in de Gentse ...users.skynet.be/VIATvzw/TIC94.pdfOp zoek naar de roots van het MIAT 2 Textiel in de Gentse Waterwijk (1688 - 1769) I. Van

30

Revolutionaire lintmolens

De allesbehalve rijke familie Weweire had in 1751 in de Sint-Katelijnestraat welgeteld één waardevol bezit: drie lintwe-vermeulens die opgesteld stonden in het achterhuis. Samen met wat er bij hoorde, waren die molens bijna 67 pondwaard. Vergeleken met de waarde van wat er anders bij wevers en ververs aan toestellen opgesteld stond (weefgetou-wen, kammen en scheermolens), was dat een buitengewoon hoge som. Dergelijke molens waren eigenlijk getouwenwaarop 12 tot 14 linten tegelijk konden geweven worden. Hierdoor werd de prijs sterk gedrukt. Deze revolutionairevernieuwing kwam in de 17de eeuw op, maar ze werd heftig bestreden. Thijs beschreef hoe de belangrijke Antwerpsezijdelintnijverheid bijna ten onderging door het hardnekkige verzet van de Antwerpse meesters tegen deze nieuwigheid.In 1664 slaagden ze er in de lintmolens te laten verbieden door de centrale overheid. Hoewel dat verbod slechts in1785 officieel opgegeven werd, waren er al veel eerder, ook in Antwerpen, nieuwsoortige lintmolens in gebruik

Moeilijk leven in hetlintenweverijtje Weweire

1752Jacobus Weweire - IsabelleSoutisSint-Katelijnestraat Kad. nr. 79,huidig huisnr. 17De familie Weweire - Soutis diehalverwege de 18de eeuw eenvermoedelijk toen al oud huis inde Sint-Katelijnestraat bewoonde,kwam moeizaam aan de kost metlinten weven. Het was een bedrij-vigheid verwant aan wat de daartoen al lang verdwenen rijgkoor-denwevers Legghe in het aanpa-lende huis om de hoek een halveeeuw eerder blijkbaar met meersucces bedreven. De zakenstonden er bij de dood vanJacobus Weweire in de laatstedagen van het jaar 1751 nietschitterend voor. Er waren in huisgeen contante pennijnghen teroorsaecke dat met de weijnigheby den overledenen achtergelae-ten, betaelt sijn cleene schulde-kens. Veel komen we dus niet teweten over de productie van hetbedrijfje en ook de beschrijvingervan is heel summier.

Kostbare lintweversmeulens enverder amper ietsIn het achterhuis stonden driemeulens opgesteld. Dat wasmeteen ook het allerduurste bezit(bijna 67 pond; zie kader ‘Revolu-tionaire lintweefmolens’) van deweduwe die achterbleef met haarvier minderjarige kinderen. Naverrekening van de schulden voorde aankoop, verven en bleken vangarens, bleef er 78 pond over. Hetis dus niet overdreven te stellendat de hele rijkdom van de familiein die molens zat. Daar moet welnog bij verteld worden dat de helft

van die 78 pond volgens hetGentse erfrecht aan de weduwetoekwam, terwijl ieder kind, naaftrek van de begrafeniskosten,het moest stellen met zeven eneen halve pond. Dat vertegen-woordigde ongeveer een derdevan het hier verondersteldejaarloon van een wever. Omechter een van die lintweefmolensover te nemen, zou ongeveer driekeer zoveel nodig geweest zijn...

Armoe troef in een mooi huisAan meubeltjes en huisraad was eramper voor 44 pond in huis. Het isniet gemakkelijk te reconstruerenhoe een gezin van 6 personen indie tijd leefde. Enkele elementenuit inboedelbeschrijving kunnenmisschien een idee geven.Zo was er natuurlijk een opperste(zolder) waarop enkel een coefferiets waard geacht werd, eenveurcamer (op de verdiepingvermoedelijk, met enkele stoelensamen amper een vierde pondwaard), een camer beneden waarhet allermeeste en het belangrijk-ste te vinden was: een ledikant eneen beddeke, beddenzakken, eengoedkoop kastje, een tafel metdifferente biese stoelen, eenmenagiere met geleyerswerk vanalles samen nog geen pond,beddengoed, differente manshem-den en een manscleedt meteenen mantel. Wellicht moestende vrouw en de kinderen hetstellen met wat omschreven werdals eenighe cleeren, een schame-le anderhalve pond waard. In dekeucken stonden weerom eentafel en enkele biesen stoelen.Het koperwerk was er met zijn ietsmeer dan twee pond net iets meer

waard dan al het geleyerswerck,eerdewerck, teen (tin) en ijzer-werck samen. Zoals gezegd,waren de lintmolens in het achter-huis te vinden samen met eenvoorraad linten en garens. Er wasook een kelder, maar daar werdalleen een stellinghxken opgete-kend. Nogal raadselachtig was devermelding van de saele. In diemet een pompeuze naam getooi-de plek was een erg goedkopecasse het enige stuk dat vermel-denswaard geacht werd. Tenslottewas er nog sprake van de winckelwaarin differente linten vermeldwerden.Alles samen acht plaatsen ofplaatsjes dus, waarin amper ietsvan waarde te vinden was. En tochwas er wat versiering: de waardevan een cruijce en een schauwe-cleedt werd op een half pondgeschat, twee zilveren gespen opdriekwart pond. De onvermijdelijkeschilderijtjes en prenten die in zogoed als alle huizen, zelfs dearmste, aanwezig waren113,ontbraken op het lijstje van deschatters. Misschien waren die alverkocht om de cleene schulde-kens mee te helpen delgen?Armoe troef in een eigenlijk nietzo erg klein of onaanzienlijkhuurhuis114, zo lijkt het. Blijkbaarwas de lintenweverij weinigsuccesvol uitgedraaid voor defamilie Weweire. Nochtans wasdat niet persé kleinbedrijf. Delintwever Augustinus vanderLinden stelde in 1738, volgens dehier al meermalen aangehaaldenijverheidsenquête uit dat jaar,minstens 18 mensen te werk opzijn bedrijf aan de Oudevest (kad.nr. 222-223, huisnr. 12-14).

Page 31: Op zoek naar de roots van het MIAT Textiel in de Gentse ...users.skynet.be/VIATvzw/TIC94.pdfOp zoek naar de roots van het MIAT 2 Textiel in de Gentse Waterwijk (1688 - 1769) I. Van

Onontbeerlijke cooffenen cooffuren

Talrijke gezinnen beschikten in de 17de en 18de eeuw over ettelijke dozijnen tot soms enkele honderden (!) hoofddek-sels. Men had er cooffen (koof: muts die het gezicht afboordt tot aan de oren of eronder, achteraan dichtgetrokken meteen frons of een lint), coofkens, nachtcooffen, slaepcooffen, cooffuren (ongeveer als koven, maar veel duurder, enkelvoor rijke lui), slaepcooffuren en treckmutsen. Die cooffen en cooffuren zouden wij eerder mutsen noemen. De beteke-nis van het woord coiffure was nog niet geëvolueerd tot ‘haardracht’. Die mutsen in alle maten en vormen, maar vrijwelsteeds hagelwit, zijn te zien op talloze Hollandse en Vlaamse schilderijen. Ze overleefden nog lang in de (vooral)Noord-Nederlandse traditionele klederdrachten (‘harselapje’). De boedelstaten gaven slechts zelden informatie overhun samenstelling.Omstreeks 1730 bleken die hoofddeksels te Rijsel, waar ze even veelvuldig voorkwamen, voor zowat de helft uit kantgemaakt, en voor de rest uit zijde, linnen, katoen of serge115.

Zeker de vrouwelijke gezinsleden hoefden geen kou te lijden aan de fraaie - veronderstellen we - hoofdjes. Maar daarinmoet men de uitleg voor die dwangmatige mutsenmode niet zoeken. Voor een goed begrip van dit alles, moet men zichbewust zijn van het taboe dat er rustte op het laten zien van vooral het vrouwelijke achterhoofd met onbedekte haren116.Alleen hoeren en heksen liepen (soms) met losse haren rond. Haren ontbloten vond men zelfs erger dan het laten zienvan zijn/haar bloot achterste of zijn/haar geslacht. Het taboe op onbedekte hoofden bleef tot in de jaren vijftig van detwintigste eeuw bestaan in de kerk, maar gold enkel voor vrouwen. Heren echter mochten in de kerk onder geenbeding hun hoed ophouden en ze namen hem op straat af bij wijze van groet. Vrouwen deden dat niet, nooit.

Foto anno 1975 van de de woning Weweire.De trapgevel werd in 1839 opgehoogd tot een lijst-gevel. Het dak met nok loodrecht op de straat bleefechter onveranderd. De bovenste ‘vensters’ linksen rechts zijn pseudo. Het is dus wat genoemdwordt een ‘Hollywoodgevel’ (fake bovenpartij). Erbleef geen bouwaanvraag van de oorspronkelijkestenen gevel bewaard. Vermoedelijk dateert dezevan voor 1700.(foto Dienst Monumentenzorg, Gent)

Page 32: Op zoek naar de roots van het MIAT Textiel in de Gentse ...users.skynet.be/VIATvzw/TIC94.pdfOp zoek naar de roots van het MIAT 2 Textiel in de Gentse Waterwijk (1688 - 1769) I. Van

32

Hoeden,hoedenbussen enmutsen

Hoedenbussenmakers enmutsenververs

1733 en 1754Pieter Leduck, zoon van Jan -Jacqueline de ClercqPieter Leduck, zoon van Pieter -Marie Joanne de GraeveOudevest, Kad. nr. 222 (deelte-lijk) en 223 (id), huidig huisnr. 10Het kostte wel wat moeite en tijdvooraleer het duidelijk werd bij delectuur van de staat van goed117

opgemaakt bij de dood vanJacqueline de Clercq, wat nueigenlijk de beroepsbezigheid wasvan haar echtgenoot. Hij werdaangeduid als mutsenverwer enbij de schatting had men het overden halm (alaam, gereedschap)van bussemaecken en elders overden halm van het mutsenverwen.Die twee vallen niet gemakkelijkte combineren. Een busse was indie tijd vooral een geweer, deberuchte donderbus of ook weleen collectebus. Nog een ele-mentje daarbij waren de tegoedenvoor geleverde goederen waar ersprake was van hoebussen. Maarwat in ’s hemelsnaam kon datwezen?

Hoedenbussen en mutsenUiteindelijk werden het dushoedenbussen maken en mutsenverven. Maar wat moet men zichvoorstellen bij hoedenbussen?Waren dat zo van die mooiovertrokken kartonnen hoedendo-zen zoals die tot voor enkeledecennia courant waren en hieren daar nog verkrijgbaar zijn?Waren het omhulsels of zakkenom de hoeden in te bewaren ofwaren het de ‘buizen’ van dehoeden zelf zoals we die nogkennen van de buishoed ofchapeau buse?Meest waarschijnlijk was het datlaatste. Overigens moet hierbijverduidelijkt worden dat dehoeden in die tijd veel belangrijkerwaren dan nu. Wie zich geenhoed kon permitteren, hield het bijeen muts.Vrouwen droegen trekmutsen enallerhande goedkope cooffen ofdure cooffuren, zoals elders in ditartikel beschreven.

Normaal werden garens of stoffengeverfd (zie hoger), maar blijkbaarwerden de stoffen voor hoeden enmutsen aan de Oudevest speciaalonderhanden genomen. De staatvan goed Leducq - de Clercqvermeldt het uitdrukkelijk. Een(vermoedelijke) broer van deoverledene, stond trouwens nog inhet krijt over aerbeijt van verwen.Overigens blijft het moeilijk tebegrijpen waarom Leducq, wienstotale bezit (contanten, boedel enachterstellen voor leveringeninbegrepen) amper 114 pondbedroeg, zo maar eventjes 26pond schuldig was aan CharlesSimoens en de huysvr(ouwe) vanDominicus Garsia overleverijn(ghe) van een partijdelappen lijnwaet dienstig tot (zijn)fonctie van mutseverwen. Mutsenverven stond hier blijkbaar gelijkaan mutsen maken. Of moeten wehieruit afleiden dat het vervenbelangrijker was dan het maken?

Te groot behuisd?Pieter Leducq bewoonde samenmet zijn vrouw en enig kind eengrote eigendom aan de Oudevest.Dit kan afgeleid worden uit de aande familie de Potter nog verschul-digde huishuur die 27 pondbedroeg118. Ook dit moet vergele-ken worden met het totale bezitgeschat op 114 pond. De buren,‘grote’ ondernemers Carnaillie,Coene en Roelants waren zekerniet ruimer behuisd. Hoewel defamilie wat dat betreft zeker bovenhaar ‘stand’ leefde, kwam ze nogniet in het rood te staan. Nabetaling van de begrafenis bleefer 44 pond batig saldo, waarvaner 22 aan het (gelukkig) enigekind toekwam.

Zoon Pieter zet de zaak moei-zaam verderWe weten uit de registers van dehuisgeldbelasting dat een PieterLeducq het nog een paar decen-nia uithield op het grote huurper-ceel aan de Oudevest. Het was dezoon Pieter Joseph die de neringen negotie van zijn vader verderzette. Dat ging moeizaam want bijdiens dood in 1754 bleken deschulden groter dan de baten, watleidde tot renunchiatie (verzakingaan de erfenis). De kinderenerfgenamen, of meer bepaald hunvoogd, weigerden de erfenis.Misschien was dat in dit geval nog

niet dramatisch want, naastweeral een hoge huurachterstandaan - nog steeds - Mijn heer dePotter, was de enige grote schulddie het sterfhuis bezwaarde, eensom van 93 pond geleend bij dezus van de weduwe. Een aanzien-lijke som, als men weet dat hettotale bezit aan meubelen engereedschap, etc. op slechts 90pond geschat werd. De weduwezelf wist zich via haar huwelijks-contract van 29 pond verzekerd,terwijl het tekort 20 pond in totaalbedroeg. Uiteindelijk waren enkelde kinderen insolvent...

Druckplaten, massa’s lijm enschavelingenDaarbuiten waren er gelukkig nogeen paar extraatjes in huis onderde vorm van 25 druckplatensamen met 250 pond gomme(lijm). Daar werd enigszins raad-selachtig aan toegevoegd: sonderdat men weet wat danof salgheprocedeert worden (wat datzal opbrengen), dies (omdat) eencoopman afghewacht moetworden. Deze aanzienlijke hoe-veelheid lijm zal allicht wel ge-diend hebben voor de hoedenma-kerij, terwijl drukplaten normaler-wijze van doen zijn om stoffen tebedrukken. Dat drukken gebeurdeop allerhande weefsels119. Hetvervilten en persen van wol enandere haren tot viltstukken, eenessentieel onderdeel van dehoedenmakerij was een van detaken van de hoedenmakers-knechten (zie kadertje aan heteind van deze bijdrage ‘Deziekenkas van de hoedenmakers-gasten’).

In elk geval was ook zoon Pieteractief in de kleinschalige verve-rij120. Hij verfde mutsen en blijk-baar af en toe ook wel iets anders,zoals voorschoten. Dergelijkevoorschoten werden zelfs door dechicste dames gedragen (zie bvb.de garderobe van MevrouwBrassaert in ‘Legatuurwerkeractief in de Spanjehandel’)121. Metdit elegante onderdeel van hunluxueuze bovenkledij lieten zezich conterfeiten op tallozebewaard gebleven schilderijen uitdie tijd. Voor het verven van zo’nvoorschoot rekende men bij deLeduck’s 20 groot, bijna eenzomerdagloon van een onge-schoolde bouwvakker. Slechts

Page 33: Op zoek naar de roots van het MIAT Textiel in de Gentse ...users.skynet.be/VIATvzw/TIC94.pdfOp zoek naar de roots van het MIAT 2 Textiel in de Gentse Waterwijk (1688 - 1769) I. Van

van een enkele hoed kennen wede prijs: daarvoor moest FransDaele 80 groot neertellen. Ookniet mis. De ‘bussen’ in voorraadechter waren goedkoop. Tweedozijnen werden slechts op 108groot geschat, hetzij vier en halfgroot per stuk.

Ook Leduck junior had massa’slijnwaad lappen en eynden inhuis: in de achtercamer, dekeldercamer en de boeije (hetpakhuis). Geschat aan 20 grootper el zou er 250 à 300m voorra-dig geweest zijn. Alles samen wasde waarde daarvan ongeveereven hoog als het bepaald armtie-rige meubilair en huisraad en deiets betere kledij. Wel beschiktePieter over een fusique (geweer),deghen ende schuppe, maar echtbijzonder kan dat niet geweestzijn. Het werd op amper 72 grootgeschat. Verder stonden er 50zakken saeghelinghen op het

opperste en lag er nog wat schors(zie kadertje bij de ververs) in hetmagazijn. De uitrusting was nietveel zaaks: staenders, wiel endespille, cuypen, haeckers (em-mers), lijnwaetmanden en 250droogstocken, alles samen opongeveer 3 pond geschat. Maardaar waren de hoger vermeldedruckplaten niet inbegrepen. Erwas geen spoor te vinden vanmallen, toch een belangrijkonderdeel van de hoedenmakerijzoals die nu nog bestaat.

Minder klassieke inkomsten enuitgavenBlijkbaar had Leduck vooral afzetin het Westkwartier. De belangrijk-ste tegoeden van het sterfhuisvoor leveringhe van hoeden,mutsen waren in St-Quentin, St-Arien (Aire) en Ieper. Grotesommen waren het niet. Het wasna de dood van Pieter ook duide-lijk geworden dat er moest uitge-

Het huidige huis Oudevest nr. 10 werd in de eer-ste helft van de 19de eeuw omgevormd uit tweeoudere huizen, waarvan het rechtse in de eerstehelft van de 18de eeuw bewoond was door PieterLeducq, vader en zoon, met hun gezinnen. Hoehet er toen uitzag, weten we niet.(foto gerdaYD, 2006)

keken worden naar andereinkomsten. Een kamer werdverhuurd aan iets meer dan driepond per jaar en een inwonendechtpaar betaalde 24 pond vooreen jaar taefelcosten. Dat wasdus ruim voldoende om het loon(twee pond per jaar) van IsabelleMartins ’s overledene dienstmaer-te te betalen. Al kon zo iemanddaarbij ook op kost en inwoningrekenen, haar loon was tochminimaal. Vergelijk dit even metde veronderstelde 20 tot 25 pondweversjaarloon. En ten slotte waser ook nog het onderwijs dat dezoon en de dochter ‘genoten’ bijeen zekere Norberta de Keyser.Voor zes maand opleiding (dezoon) en drie maand (de dochter)moest amper 166 groot (tweederde pond) aan deze verderzeker niet gesubsidieerde damebetaald worden. Per maandgerekend kwam dat op amper drievierde van een weversdagloon!

Page 34: Op zoek naar de roots van het MIAT Textiel in de Gentse ...users.skynet.be/VIATvzw/TIC94.pdfOp zoek naar de roots van het MIAT 2 Textiel in de Gentse Waterwijk (1688 - 1769) I. Van

34

In sijn leven armehoetmaecker en rijkehuis-eigenaar

1716Joos JanssensGoudstraat, Kad. nr. 71, huidighuisnr. 2Ook Judocus (Joos) Janssens insijn leven hoetmaecker, collegavan de Leduck’s, had het nietgemakkelijk om aan de kost tekomen. Per kind bleef er naverrekening van alles nauwelijksiets meer dan 4 pond te erven.Maar er waren gelukkig nog dehuizen.

HuizenbezitZoals steeds in de Gentse ‘statenvan goed’, opgemaakt om detoekomst van de minderjarigekinderen goedschiks kwaadschiksveilig te stellen, werd het huisbe-zit, dat altijd gemeenschappelijkwas tussen de echtgenoten, nietgeschat op geldelijke waarde enniet verdeeld. Alleen als er eenhuis moest verkocht worden omde schulden te delgen, werddaarvan afgeweken. De liggingwerd wel nauwkeurig aangegevenom alle vergissingen uit te sluiten.Zo vernemen we dat het echtpaar

Janssens niet alleen bezitter wasvan het sterfhuis in de Goudstraatnaast het hoekhuis aan de Otto-gracht, maar van nog een achttalhuisjes elders in de stad122 Teoordelen naar de huurwaardewaren het wel geen dure huizen,maar ze zullen goed van pasgekomen zijn om de benepensituatie van de hoedenmakers-weesjes wat te verlichten.

Voor ruim zes pond oude hoedenEr waren wel enkele kostbaarhe-den te vinden in het huisje aan deGoudstraat: een gauden keetenmet cruijsen werd zelfs op 7 pondgeschat. Verder was er nog eenslooter keten, eenen gauden rincken een cruysefix met hanghendecasse. Bijna even veel waard alsde gouden ketting waren een deelhaudde (oude) hoeden. Jammergenoeg komen we niet te wetenhoeveel stuks er daarvan welwaren. We worden ook niet veelwijzer uit de heel beperkte opsom-ming van wat er verder nog methet ambacht van Joos Janssenste maken had: wol, castor (bever-bont), niet bepaalde stoffe en 8nieuwe en 8 grove codebecken.Maar wat met dat laatste bedoeldwordt, is ons een raadsel.

Aanvraag anno 1821 voor een reconstruction de lafaçade van het huis waar Joos Janssens ruim eeneeuw eerder zijn ambacht van hoedenmaken be-dreef.(SAG, reeks G12, nr. 4596)

Toestand anno 2006 van Goud-straat 12 . Vermoedelijk verander-de het totaalbeeld van dit huisjeenkel oppervlakkig sinds de tijdvan Janssens. Het gevelbeeld(een ‘Volendammer’) herinnertaan het 20ste-eeuwse verleden vandit huis als een van de overtalrij-ke wijkcafés met rond W.O. II po-pulaire optochtengroep van gro-te en kleine ‘Volendammers’.(foto gerdaYD, 2006)

Page 35: Op zoek naar de roots van het MIAT Textiel in de Gentse ...users.skynet.be/VIATvzw/TIC94.pdfOp zoek naar de roots van het MIAT 2 Textiel in de Gentse Waterwijk (1688 - 1769) I. Van

De 18de-eeuw in haar hemd gezet

Dat onze 17de- en 18de-eeuwse voorouders zich niet of nauwelijks wasten, is goed bekend. Wie dat nog niet wist uit degeschiedenisles, werd er grondig met zijn neus opgedrukt bij de lectuur van het succesvolle ‘Het Parfum’ van PatrickSüsskind. En wie dat boekje nog niet gelezen heeft, moet dat onverwijld doen.

Maar dat totaal gebrek aan lichaamshygiëne betekende allerminst dat iedereen er ook vuil uitzag. Wie het zich konpermitteren, trok zo dikwijls mogelijk andere kleren aan. Dat stond in die tijd, zo formuleerde Robert Muchembled inzijn ‘De uitvinding van de moderne mens’, gelijk aan je huid reinigen zonder je te moeten wassen123. In de 18de eeuwbeschikte men over buitenmatig veel linnen. Zindelijk zijn op zijn kleren gaf aanzien. Was je bezweet dan trok je eennieuw hemd aan, waarbij je parfums gebruikte om te sterke geurtjes te verdrijven. Men droeg ostentatief glanzendwitte stoffen, liefst met veel kant en linten en men behielp zich daarbij graag van allerhande ‘hulpstukken’: mouwen,halve mouwen, manchetten, kragen, halsdoeken. Ze werden onder allerlei namen opgeschreven in de ‘staten vangoed’ in deze bijdrage (zie speciaal hiervoor de beschrijving van de tierentijnwerkersfamilie Carnaillie).

Maar... alleen rijke mensen konden om de haverklap met iets nieuws voor de dag komen en enkel zij konden uitpak-ken met fijne fragiele stoffen, hagelwit of in levendige en dure kleuren. De minder bemiddelden droegen kleren uitstevig weefsel, die altijd maar opnieuw werden gebruikt en afgedragen, vermaakt en versleten. Ze veranderden nietzelden meermaals van eigenaar, steevast in dalende orde van rijkdom en in een cascadesysteem. Eerst kwamen zeterecht bij de oudkleerkopers - die te Gent en elders overigens ook nieuwe kleren verkochten - daarna bij uitdraag-sters, voddenkopers en in het ‘zwarte circuit’124. De kleren van hun klanten zagen er onvermijdelijk kleurverschoten envaal uit. Veel van de natuurlijke kleurstoffen toegepast door onze ververs aan de Oudevest en elders, waren immersallesbehalve bestendig. Grauwe armoede zegt men. De kleur van de armoe was grauw, inderdaad.

Niet al te dure kledingstukken waren ook te Gent massaal aanwezig in de huizen, zelfs in deze van de laagste (maarnog steeds bezittende) klasse. In zijn onderzoek naar de 18de-eeuwse leefcultuur te Gent125 registreerde Jan VanRyckeghem enorme aantallen hemden in de boedels van verschillende bevolkingscategorieën te Gent. Zo bezat in dejaren dertig een huishouden uit de laagste inkomensgroep gemiddeld 22, een huishouden uit de middengroep 27 eneen uit de topgroep 45 manshemden naast nog 10 halfhemden en 27 bovenhemden. Later kwam er een duidelijkepolarisatie. In de tweede helft van de eeuw beschikte de laagste groep nog slechts over gemiddeld 7 hemden. Dezeneerwaartse trend was bijna bij elk type kledingstuk in deze bevolkingsgroep waar te nemen. Ook de waarde van dehemden illustreerde deze polarisatie. En niet te vergeten, naast of nog onder deze laagste inkomensgroep was er dealsmaar aangroeiende categorie bezitlozen wier kleren hun sociale status reflecteerden: zonder ‘have’ (bezit), have-loos dus.

Voorwaar een mooie illustratie en bevestiging van de duale evolutie in de sociale stratificatie in de tijd die aan deFranse Revolutie voorafging.

Een volgend onderdeeltje in hetrijk geschakeerde spectrum vantextielactiviteiten in de Waterwijkbetreft de binnenlandse handel inlijnwaden en in wat we confectiezouden kunnen noemen. Hetwaren geen meerseniers126 dieeindgebruikers voorzagen vanallerlei stoffen en toebehoren, ofkleermakers die kleding op maatof niet op maat maakten, maargespecialiseerde kooplui die zelfniet produceerden, maar aankoch-ten of opdrachten gaven tot hetmaken van hun goederen tegenstukloon om ze daarna te verko-pen. Dat was niet echt kleinhan-

del, maar anderzijds ook geengrootschalige commercie van hettype dat hierna nog zal beschre-ven worden.

Hemden en slaaplakens bijde vleet in het wijnckelkenvan Jan de Fijne

1717Jan de Fijne - Joanne Bernaert‘By d’arme claeren’127. Niet naderbepaald. Het Arme Klarenklooster was in de Goudstraatrechtover de Sint-Katelijnestraat.

Joanne Bernaert, tweede vrouwen weduwe van Jan de Fijne, wasvolgens de bewaarde archiefpa-pieren128 negotie doende inlijnwaden.Maar uit de opsomming dieopgemaakt werd door de schat-ters blijkt dat er in haar wijnckel-ken dat voorzien was van eenentoogh ende kaskens met daarbijnog twee schilderijken(s), bijnaalleen maar hemden en slaapla-kens te vinden waren. Vermoede-lijk liet het echtpaar en later deweduwe deze spullen tegenstukloon maken129. Men kan dit alsconfectie beschouwen130.

Binnenlandse gespecialiseerde textielhandel

Page 36: Op zoek naar de roots van het MIAT Textiel in de Gentse ...users.skynet.be/VIATvzw/TIC94.pdfOp zoek naar de roots van het MIAT 2 Textiel in de Gentse Waterwijk (1688 - 1769) I. Van

36

Alleen moeten we ons hier geenconfectieatelier bij voorstellen

Goedkope hemdenEr waren natuurlijk ook welexemplaren onder voor eigengebruik, maar de totale hoeveel-heden maken duidelijk dat dieslechts een klein part daarvanvormden. Onder de 421 hemdenwaren er wellicht 42 voor defamilie bestemd131. Dat is eengrote hoop, maar niet uitzonderlijkin die tijd (zie kader ‘De 18de eeuwin haar hemd gezet’). Merkwaar-dig genoeg werden er onder devierhonderd en zoveel slechts 16aangeduid als vrouwenhemden.Haalden de vrouwen hun hemdenuit andere winkels, of droegen zeer geen, of waren er ook voorvrouwen bestemd onder de 98exemplaren die niet nader gespe-cificeerd werden? Naast tweedozijn lijfhemdekens waren er 131kinderhemden. De rest warenmanshemden.

In het algemeen waren dat geendure spullen. De kinderhemdjeswaren zelfs uitgesproken goed-koop: 54 stuks werden samenslechts op een halve pond ge-schat, nauwelijks iets meer dan 2groot (één stuiver!) per stuk.Vermoedelijk waren dat niet meerdan lappen lijnwaad zondermouwen of kragen.De manshemden waren een stukduurder, maar toch weer nietoverdreven veel: bv. 15 groot of26 groot per stuk132. Vijfentwintigcrawaeten waren bijna even duur:12 groot per stuk. Maar dat wasopsmuk en behoorde dan ookgoed zichtbaar gedragen teworden.

Vier dozijnen begijntjensNaast de hemden waren er nogde slaaplakens. Die werden perpaar verkocht en ook daarvan lager een behoorlijke hoeveelheidopgestapeld: men telde er 36 paaren nog enkele afzonderlijkeexemplaren. Andere winkelwarenwaren bijzaak: twee packenscanten, drije pondt genayegaeren. Een speciale vermeldingverdienen drie en halve dozijnbegijntjens en de vier dozijn idemdito voor kinderen. Dankzij hetonvolprezen Gents Woordenboekvan Lodewijk Lievevrouw-Coop-man weten we wat dat waren: een

bepaald type mutsen, meestkindermutsjes.

Eenighe boecken en tweestrijckijsersHet huishouden de Fijne-Bernaertwas zeer bescheiden. Er lag eenbehoorlijke hoeveelheid contantgeld in huis (101 pond) maar demeubelen en het huisraad werdensamen met de winkelinhoud opslechts 78 pond geschat. Gelukkigwaren er nauwelijks schulden.Bovendien was de familie eige-naar van vijf huizen of huisjes133.Opvallend bezit waren eenigheboecken en twee strijckijsers. Dielaatsten waren allicht vandoen omal die hemden te strijken. Overi-gens waren ze van niet veelwaarde. Samen met een kapmesen de boeken werden de strijk-ijzers geschat op amper 48 groot.

Christiaen Tyckmaecker,lijnwaadkoopman opcamer tot Brussel

1709Christiaen Tyckmaecker - MarieAnne DhaensSint-Katelijnestraat, Kad. 173(ca. 1830: 125), huidig huisnr. 24Met het echtpaar Tyckmaecker -Dhaens dat aan het begin van de18de eeuw een huis huurde in deSint-Katelijnestraat, belanden webij de binnenlandse lijnwaadhan-del134. Merkwaardig daarbij is weldat het koppel het vak blijkbaaruitsluitend te Brussel uitoefende.Christiaen Tyckmaecker en zijnvrouw Marie Anne Dhaens huur-den er bij de dood van dezelaatste in 1709 een kamer135 en alhun debiteuren waren in die stadgedomicilieerd. Ze worden metnaam en adres gespecificeerd enzo vinden we in de rubriek schul-den van baeten een hele reeksBrusselse straten terug.

Lynwaet en andere stoffenDe verschuldigde bedragen overlynwaet ende matrasgoet warenrelatief (in vergelijking met wat erin de overzeese handel omging)gering: tussen 2 en 28 pond groot.Maar alles samen vertegenwoor-digde dat toch het niet onaardigebedrag van 511 pond. De Tyck-maeckers kochten wellicht onge-bleekte stoffen in die ze lietenverder bewerken. Dat kan verkla-

ren waarom het echtpaar nogbelangrijke schulden (32 en 45pond) had bij twee Gentse blauw-ververs. De aard van hun koop-waar kan afgeleid worden uit despecificaties van de goederen diesamen met de meubelen, etc.publicquelyck metten stockeverkocht werden. Het ging omlynwaeten, nailyen (naaldkant?),neteldoeck, matrasgoet en misela-nen (mousseline).

Zeven vivelamoursNiet alles in huis werd verkocht.Aan de drie kinderen (een jongetjevan 5 jaar en twee meisjes van 8en 15 jaar) werd onder andereeen flinke collectie kledingsstuk-ken nagelaten. De opsomminggeeft een mooi beeld van waar-mee men zich toen in de midden-klasse buiten de basiskledingstuk-ken kon tooien:Vier paer agageanten (kantenmouwstukken); 7 vivelamours(vrouwenmutsen!)136; 22 gorgeret-ten (kragen?); 3 paer hantschoe-nen; 20 bombasyne mutsen(bombasijn: zie deel II); 6 rauwegorgeretten (voor de rouwdracht);23 snuijtdoecken sonder quispels(tressen), daeronder 5 gestreepteneteldoecxsche; 16 nachtcolieren(kragen?); 6 cathoene voor-schooten; 2 corzekens; 24 nieuwevrauwenhemden; 3 handtdwaelen;22 neusdoecken met quispels; 11treckmutsen met canten ende 11sonder canten; 5 stucxkensspellewerck onvernaijt (nog metelkaar te verbinden stukjes kant);12 slephemdedekens.

Een lang ziekbedBlijkbaar stierf Anne Marie Dhaens,de vrouw van Christiaen, na eenlangdurige ziekte. Aan Dr. Lippensmoest na het overlijden nog zesen halve pond groot betaaldworden voor niet minder dan 128visiten en één conferentie. Voorzo’n conferentie kwamen naar allewaarschijnlijkheid meerderedokters samen aan het ziekbedvoor onderzoek en overleg137. Datzal meestal wel betekend hebbendat het geval hopeloos was. Debetaling hiervan zal overigensgeen problemen opgeleverdhebben, want na aftrek van alleschulden bleef er nog 923 pondover. De Tijckmaeckers behoor-den duidelijk tot de gegoedemiddenklasse.

Page 37: Op zoek naar de roots van het MIAT Textiel in de Gentse ...users.skynet.be/VIATvzw/TIC94.pdfOp zoek naar de roots van het MIAT 2 Textiel in de Gentse Waterwijk (1688 - 1769) I. Van

Garentwijnders(zie ook deel II)

Twijn bestaat uit een variërend aantal in elkaar gedraaide draden, meestal vlas. Getwijnde dradenwaren sterk en glad en uitstekend geschikt als kettingdraad voor de hierboven beschreven gemeng-de stoffen, voor al of niet geverfde naaigarens gebruikt voor kleren, matrassen, gordijnen, stoelen,boekbinden en, last but not least voor kantklossen.

Uit de beschrijving van de uitrusting van tierentijn- en legatuurwerkers blijkt dat deze polyvalenteondernemers en vaklui hun garens zelf twijnden. Vermoedelijk deden ze dat enkel in functie van huneigen stoffenproductie. Daarnaast waren er de gespecialiseerde twijnders die waarschijnlijk vooralkantgarens afleverden. In 1738, een economisch dieptepunt in de twijnderij, waren er te Gent 56meesters en 212 knechten, geholpen door 53 leerlingen en een onbepaald aantal ‘jongens’. Na delinnen- en tijkweverij was dit de belangrijkste productietak138.

Deze specialiteit werd blijkbaar pas in de 17de eeuw economisch belangrijk, samen met de productievan gemengde stoffen en vooral van het kantklossen139. Vandaar dat de twijnders niet tot de officiëleneringen behoorden. Naast de 21 officiële ambachtsgroeperingen met hun min of meer talrijke‘letten’ bleven er na de hervorming door de administratie van Karel V in 1540 te Gent nog minstens16 beroepsgilden actief die het nooit tot nering brachten140. Deze gilden (ghulden) hadden formeeleen religieuze functie als broederschappen. Dat was trouwens de uitdrukkelijke voorwaarde om doorhet stadsbestuur erkend te worden. Daarnaast verdedigden ze de belangen van hun leden. In feiteverschilden ze niet essentieel van de neringen, die trouwens zelf ontstaan waren uit dergelijkebroederschappen. De meeste beroepsgilden verenigden niet erg belangrijke beroepen - de Sint-Gillisgilde van de vogelvangers is een voorbeeld - maar de garentwijnders, verenigd in de Sint-Michielsgilde, waren van meer betekenis en vooral veel rijker dan de leden van de officiële ambach-ten.

De officiële benaming was G(h)ulde van den A(e)rts Inghel S(in)te Michiel gehouden door de twijn-ders der stad Gent, maar in de praktijk had men het meestal over de nering van de twijnders. In dehedendaagse literatuur gebruikt men de destijds te Gent weinig of niet toegepaste term ‘ambacht’.Daarmee vermijdt men de niet erg zinvolle tweedeling nering - gilde.

Is het omdat de kantproductie eennederige, overwegend vrouwelijkehuisnijverheid was die buiten hetgeorganiseerde ambachtslevenviel, dat het buitengewone belangervan voor onze streken steedsonderbelicht bleef? Nochtansspreken de cijfers voor zich. In1765 werd de totale jaarlijksewaarde van de Vlaamse kantpro-ductie geschat op 500.000 pondgroot en die van het lijnwaad op1.330.000 pond141. Veruit hetmerendeel daarvan werd uitge-voerd. Spanje en de Spaansekolonies bleven de voornaamste

afnemers, nog lang nadat deSpanjaarden hier verdwenenwaren.

Handel in kantgarens en in kantwaren nauw verbonden. Despellewerksters lagen met handenen voeten gebonden aan dehandelaar(ster)s die hen garen enpatronen leverden en de kantenafnamen. In de 18de eeuw was dekanthandel trouwens een taak dievooral weggelegd was voortwijnders die kantgarens produ-ceerden of er zaken mee de-den142. De allergrootste hoeveel-

heden van hun product warenimmers bestemd voor kant. Hetaandeel in hun productie van hetnaaigaren (twijndraad) of anderedraden gebruikt voor specialisti-sche activiteiten zoals boekbin-den, moet veel geringer geweestzijn143.

Enkele twijnders die (letterlijk)steenrijk werden in de internatio-nale kanthandel, komen in eenlater onderdeeltje over de Sint-Katelijnestraat aan bod. Anderen,die geen grootscheepse koophan-del dreven, hadden het moeilijk

Spellewerck canten en kantgarens

Page 38: Op zoek naar de roots van het MIAT Textiel in de Gentse ...users.skynet.be/VIATvzw/TIC94.pdfOp zoek naar de roots van het MIAT 2 Textiel in de Gentse Waterwijk (1688 - 1769) I. Van

38

om boven water te blijven. Hiervolgen een drietal gevallen, dieelk voor zich een aspect van dezeooit zo bloeiende nijverheidstakillustreren: een kleine producentvan getwijnde garens, een tussen-handelaar, eveneens van geringeallure, en een iets ambitieuzer‘geestelijke dochter’ actief in degaren- en kanthandel.

Toegedraeyde garens

1738Pieter vanden Bossche – LivijnePietersOudevest, oud kad. nr. 199-212,nu onderdeel van de MIAT-nieuwbouw en tuintoegangnaast de spinnerijPal naast het MIAT museumge-deelte waar nu op de bovensteverdieping een imposante eind-18de-eeuwse garentwijnmolenopgesteld staat, was tot in dezeventiger jaren van die eeuw degarentwijnderij van Pieter vandenBossche gevestigd144. Hoewel debeschrijving ervan in 1738 ergsummier is, kunnen we uit deprijsschattingen toch afleiden dathet al bij al een nogal primitievebedoening moet geweest zijn. Wehaasten ons om hierbij aan testippen dat het hiernavolgendeverhaal over het toen blijkbaarweinig florissante bedrijf aan deOudevest wel wat afwijkt van datvan de internationale kooplui in deSint-Katelijnestraat die formeelook garentwijnders waren (zieverder).

Meulens en verwintelstrijckraemenDe opsomming in de staat vangoed met de prijzij (schatting vande waarde) van de werkhuisinboe-del was summier. Het bijzonderstewaren twee meulens met huntoebehoorten en verwintelstrijckraemen. Met ‘verwintelen’bedoelde men hier waarschijnlijkomwentelen en het toestel waswellicht een ‘haspel’145. Allessamen werd dat op 11 pond grootgeschat. Een twijnarbeider koneen dergelijke som in een half jaarbijeen verdienen146. Een (nietnieuwe) twijnmolen zoals bijvanden Bossche was drie à vierkeer zoveel waard als een weef-getouw. Maar anderzijds was dekostprijs ervan slechts een vijfde

van die van een lintmolen, hetmeest gesofistikeerde typeapparaat uit de textielsector vantoen (zie kader ‘Revolutionairelintmolens’). Een goeie twintig jaarlater, in 1760, zou collega Jacobvan Peperseele eveneens overtwee gaeren twijnders meulensbeschikken, maar die werden methun toebehoorten op 60 pondgeschat, een veelvoud van dewaarde van wat er bij Pietervanden Bossche draaide147.Wellicht waren dat twijnmolensvan het type nu opgesteld in hetmuseum.

Verder was het niet veel zaaks.Twee bootsteenen waren merk-waardig duur (288 groot samen).Gekleurde en gesterkte (gelijmde)garens waren stroef en brakenrap. Ze werden versoepeld doorze te behameren (boten) opbootstenen. Daarnaast waren erdiveersche cuypen ende drijsperren, differente peirssen enslijpstenen en tenslotte werd dewaarde van wat heel vaag aange-duid werd als den alm (alaam,gereedschap) vande twinnerije opamper een half pond geschat.Even droevig was het gesteldvooren inden winckel waar alleengewichten, een bezem en eendweil samen met een meelstandegenoteerd werden.

Zeer zware leningContanten waren er amper in huis(7 pond). De meubels, kledij enhuisraad waren 135 pond waard.Dit situeert het gezin vandenBossche voor wat leefstijl betreftin de hogere middenklasse (ziekader ‘ 18de-eeuwse leefcultuur incategorieën verdeeld’). Uitzonder-lijk in een dergelijk milieu warenwel de voor meer dan vijf pondboeken in huis. Jammer genoegkomen we de titels ervan niet teweten. Aan garens was er op hetbedrijf voor heel wat meer waarde(307 pond): rauwe, toegedraeyde,gecoleurde, witte en andere. Eenkleine twintig personen stondennog in het krijt voor meestendeelskleine sommen over leveryn(ghe)van gaeren. Waar ze woondenwerd er niet bij verteld (behalve bijiemand uit Eksaarde), wat laatvermoeden dat de actieradius vanPieter vanden Bossche beperktwas tot Gent. Daar tegenoverstond een hoge som (145 pond,

meer dan de hele huisinboedelsamen) die de weduwe Stobbe-laere nog te goed had aan bleeck-loon. Met bleken ging effectiefveel geld om.

Maar dat alles zinkt in het niet bijde som van 1058 pond die hetechtpaar bij schoonbroer Pietersgeleend had. Ze bezaten welis-waar naast het eigen huis nog eentweede aan de Oudevest148 waarinnog een achterkamer apartverhuurd was, maar dat wasbelast met een rente van 150pond à 5%. De precaire situatievan de vanden Bossche’s illus-treert de twee meest belangrijkemanieren om aan kapitaal tegeraken in een tijd dat er noggeen banken bestonden: lenen bijfamilie en (vooral) huizen beren-ten. Dat de familie vanden Bos-sche werkelijk in acute geldnoodzat, bewijst nog het feit dat eenmeerderjarige zoon wat meubelsovernam om de apothekerskosten(geschat op 5 à 6 pond) te betalen.

Rechts : twijnmolen uit het Gentse neringboek dertwijnders en daaronder het zo goed als intact be-waard gebleven vrijwel identiek toestel gedateerd1789 opgesteld in het MIAT (net naast de twijnderijvan Pieter vanden Bossche gelegen).Vermoedelijk waren de twee molens aan de Oude-vest in 1738 niet zo ‘gesofistikeerd (zie onderaanfrontispice anno 1717 van het Gildenboek GentseTwijnders, op achterzijde van de map).(SAG, reeks 15616 nr. 4 en foto gerdaYD))

Page 39: Op zoek naar de roots van het MIAT Textiel in de Gentse ...users.skynet.be/VIATvzw/TIC94.pdfOp zoek naar de roots van het MIAT 2 Textiel in de Gentse Waterwijk (1688 - 1769) I. Van
Page 40: Op zoek naar de roots van het MIAT Textiel in de Gentse ...users.skynet.be/VIATvzw/TIC94.pdfOp zoek naar de roots van het MIAT 2 Textiel in de Gentse Waterwijk (1688 - 1769) I. Van

40

Factor en importeur vankantwerkgarens intientallen nauwkeuriggenummerde kwaliteiten

1705Gaspaert vander Vynckt -Isabelle AudenaertOudevest - juiste lokatie nietbekendHet echtpaar vander Vynckt -Audenaert woonde met hun zevenkinderen in een huurhuis aan deOudevest. Waar dat precies was,kon niet achterhaald worden.Evenmin is bekend of de mangarentwijnder was zoals nogal watgarenhandelaars in die tijd. Het isweinig waarschijnlijk. Van enigeactiviteit op dat gebied was geenspoor te vinden in de beschrijvingvan zijn al met al nogal poverezaakjes.

Alle de spellewerckgaerens diede overledene in facturyeontfanghen heeftDe ‘staat van goed’ toonde anderswel een heel gedetailleerde lijstvan de garens. In totaal lag ervoor iets meer dan 65 pond grootvan dat goedje in het huis aan deOudevest. Alles samen en verge-leken wat er anders aan geldomgezet werd in die sector, wasdat eerder weinig.Dat verhinderde echter niet dat degoederen zeer secuur aangeduidwerden met nummers. De variatiein die nummers en, daarmeegecorreleerd, de prijzen, wasindrukwekkend. We kunnen ons

nauwelijks voorstellen hoe dehandelaars dit grote aantalkwaliteiten en prijzen uit elkaarkonden houden. Blijkbaar was dekantgarenproductie en -handeleen behoorlijk gesofistikeerdebedoening (zie in Deel 2. ‘Zesen-twintig verschillende kwaliteitenvan kantwerkgarens, zorgvuldiggenummerd en geprijsd’). Van dekleinere, goedkope nummers hadvander Vynckt heel wat meer inhuis dan van de dure hogenummers. Van de garens nrs. 3tot 10 was er ongeveer 28 pondgewicht en die werden op sameniets meer dan 34 pond grootgeschat. Van de nrs. 14 tot 80 lager slechts iets meer dan 6 pondgewicht in voorraad, maar diewerden bijna evenveel (30 pondgroot) geprijsd.

Silezisch of ‘Hollands’ garenVermoedelijk handelde Gaspaertvander Vynckt vooral of uitsluitendals tussenpersoon (factor) vooranderen149. Te oordelen naar deschulden die nog moesten afbe-taald worden, werkte hij enkelvoor buitenlanders. Twee hande-laars uit Dordrecht hadden nogbelangrijke sommen van hem tegoed. Er wordt met geen woordover gerept, maar gezien delokatie in deze havenstad is hetmeest waarschijnlijk dat de garenser aangevoerd werden vanuit deOostzee of een Baltische haven,al zijn er ook veel vermeldingen teGent van ‘Hollands’ garen. Polenwas (en is nog steeds) een uiterstbelangrijk vlasproducerend gebied

en met name Silezië was be-roemd voor zijn linnen garens.Ook in de hier beschreven onder-nemingen waren ze te vinden, zijhet met enige moeite: in deopsommingen werd de naammeestal vervormd tot ‘slegersgaeren’ of varianten daarvan.

Vier pond groot per kindNadat alle rekeningen opgemaaktwerden, bleef er niet veel meerover bij de vander Vynckts. Elkvan de zeven kinderen kreeg zo’nvier pond groot toebedeeld. Eenkind had bij het doopsel een 20pond ‘vontegift’ gekregen van zijnmoeye (grootmoeder) en dat zalwel een welgekomen extraatjegeweest zijn. Gelukkig was hetgezin nog voor de helft eigenaarvan twee huizen bij de Keere-melckbrugghe (aan het begin vande Steendam).

Vermeldenswaard is ook datGaspaert nog een tweede jobhad. Hij was discnaepe voor deSint-Jacobskerk. In die functiemoest hij meehelpen bij depraktische uitvoering van deparochiale armenzorg, de ‘armen-dis’ of ‘Heilige Geesttafel’. Hetwas een betaalde functie, maarhet zal wel geen vetpot geweestzijn. De ‘dis’ moest nog anderhal-ve pond groot betalen over restevan ’s overledenens gaige als discnaepe gheweest sijnde. Vermoe-delijk was dat geen gemakkelijkejob. De cnaepe moest zorgen voorde praktische uitvoering van watde heren dismeesters beliefden.

Op dit fragment van een perka-ment uit 1720 aanwezig in het ne-ringboek zijn op de uiteinden ver-pakkingen van getwijnd garen(met nummering) zichtbaar. De‘taps’ toelopende bovenkant wasvermoedelijk de aanzet waar menhet kruiselings garen afwikkelde.(SAG, reeks 159/16 - nr 4)

Page 41: Op zoek naar de roots van het MIAT Textiel in de Gentse ...users.skynet.be/VIATvzw/TIC94.pdfOp zoek naar de roots van het MIAT 2 Textiel in de Gentse Waterwijk (1688 - 1769) I. Van

18de- eeuwse geestelijcke dochters in de textiel

Veel weten we er niet over, maar toch vormden ze een wezenlijk onderdeel van de 18de-eeuwse samenleving: de‘geestelijke dochters’, die al of niet vrijwillig ongehuwd bleven en die in documenten uit die tijd dikwijls ‘kwezels’ ge-noemd werden. Ze stonden onder leiding en toezicht van meestal reguliere geestelijken (paters) en volgden bepaalderegels. Bekend is het liedje met... ‘begijntjens en kwezelkens dansen niet’. Sommigen verenigden zich min of meerzoals de begijnen in gemeenschappen, maar de meeste bleven afzonderlijk wonen.

Naast religieus gevoel en organisatie in contrareformatorische geest was er vermoedelijk nog een andere factor diemeespeelde in de grote uitbreiding van het fenomeen in die tijd. Tijdens het Ancien Régime en nog lang daarna warenvrouwen rechtsonmondig en dat had ook zijn gevolgen voor vrouwen die ongehuwd bleven. Religieuze gemeenschap-pen ontstnapten hier aan. Ook de zogenaamde ‘coopwijven’ konden rechtsgeldig handelen, maar dit enkel in hun‘coopmanscepe’. Net als de onofficiële ambachten via het aannemen van een vooral pro forma religieuze status alsghulde of broederschap (cfr. de twijnders met hun Sint-Michielsgilde) konden blijkbaar ook ongehuwde vrouwen,‘geestelijke dochters’ die niet in religieuze gemeenschappen intraden, zelfstandig opereren. Vermoedelijk gaf dezekwalificatie hen een zekere bescherming. Zonder iets dergelijks bestonden ze als het ware niet. Voor de wetgeverbleven ze trouwens onbekend150.

Hoe het ook zij, veel van die geestelijke dochters moesten zien aan de kost te komen met pover betaald handwerk ofals hulp in de huishouding. Sommigen met commercieel talent schopten het verder. Voor hen vormde vooral de handelin kanten, in een bij uitstek vrouwelijke nijverheidstak, een uitweg151. Ook in het meerseniersambacht dat tegen heteinde van de 17de eeuw opvallend ‘vervrouwelijkte’ konden ze aan de slag152. In dit artikel worden geestelijke dochtersactief in de textiel opgevoerd. Hierboven zagen we al de bouwlustige zusters Legghe met hun lintenweverijtje in deGoudstraat. Hierna volgen vooral kant- en kantgarenhandelaarsters.

Kantgroothandel en‘kantklospensionaat’ aande Krommewal

1743Petronelle de CockereKrommewal nr. 3, Oud kad. nr.54, heden onderdeel van hetvoormalige stadsgebouw DienstBevolkingTalrijke verhalen en studies tonende belangrijke rol aan die zoge-naamde koopvrouwen in kantenspeelden in de 19de en de eerstehelft van de 20ste eeuw in onzestreken. Iets gelijkaardigs bestondal veel vroeger. Het was eenspeciale sector. De talloze kant-werksters werden slecht betaald(zie kadertjes ‘Loon naar werken?’en ‘... te meer daar met hetspellewerck...’) en ze waren methanden en voeten gebonden aande handelaar(ster)s die patronenen garens leverden en de produc-tie afnamen. Desondanks haddende koopvrouwen het blijkbaar ookniet altijd gemakkelijk om min ofmeer stabiele fortuinen te verza-melen, zoals mag blijk blijken uitwat volgt153.

In Spanje... maar weynigh hopedaervan iedt te becommenPetronelle, ‘natuurlijk’ kind van

van Pieter de Cockere, gewonnenbij Jowe. Anne Verkindert, moeteen ondernemende dame ge-weest zijn. Zo had ze haar huis, infeite een dubbelhuis, aan deKrommewal gekocht van deerfgenamen van Laurentio Hoys(zie hierna: De Gentse connectievan de Oostendse handelaarsfa-milie Hoys) voor 1150 pond groot(wisselgeld) en daarbij een zwarerentelast op zich genomen.Bovendien waagde ze zich ook inde Spanjehandel. Zo had PauwelDaneels van haar anveert eenighesortimenten van canten (inkoop-waarde 43 pond) door hem ent’sijner directie mede ghenomennaer Cadix vaerende met hetschip vanden capiteyn PhilippusJacobus Pernot van Oostende.Dat was bij het opmaken van destaat van goed zo’n 13 jaargeleden, maar aangezien zowelDaneels als Pernot stierventijdens de zeereis, was er weynighhope daervan iedt te becommen.Zoals gebruikelijk werden dergelij-ke achterstellen pro memoriegeacteerd. Je kon nooit weten.

Spellewerck canten endeandersintsHet leeuwenaandeel van dezaken van Petronelle speelden

zich dichter bij huis af. Bij haardood moesten nog zo’n 90 perso-nen meestal kleine sommenbetalen voor geleverde waren. Zewoonden in Gent, maar dathoefde nog niet te betekenen datde goederen voor hun persoonlijkgebruik bestemd waren. De heervander Meersch by de Predichee-ren brugge stond nog voor 113pond groot in het krijt over ver-cochte syde linten versondenende vercocht binnen, weeral,Spaenjen. Zoals meestal hetgeval was in die tijd, nam kant-handelaarster Petronelle er dusnog wat andere zaakjes bij als degelegenheid zich voordeed. Erwas ook sprake van lijnwaad enJuffrouw de Cockere was zelf nogaanzienlijke bedragen schuldig bijdrie verschillende handelaars overmercerye. Daarnaast moest zenog geld aan een Mechelseweduwe voor een levering vangarens. Dit alles wijst erop dathaar zaak - in hedendaagsetermen - een groothandel was.

De stokhouders hadden vierdagen nodig om alle meubelen,huisraad en onverkochte mercerijgoederen met den stocke teverkopen. Dat bracht de respecta-bele som van 629 pond groot op.

Page 42: Op zoek naar de roots van het MIAT Textiel in de Gentse ...users.skynet.be/VIATvzw/TIC94.pdfOp zoek naar de roots van het MIAT 2 Textiel in de Gentse Waterwijk (1688 - 1769) I. Van

42

Jammer genoeg weten we nietwat het respectieve aandeel wasvan de huisinboedel en de koop-waar, zodat we de staat waarin dejuffrouw leefde, niet kunnenplaatsen in de classificatie vanSoly (zie: ‘18de-eeuwse levensstijlin categorieën verdeeld’). Daar-naast waren er nog de onvercoch-te gaerens (vermoedelijk ‘spelle-werkgarens’ voor 50 pond) deonvercochte spellewerck cantensoo ten sterfhuyse bevonden alsde gonne becommen van Jo.Marie Claessens te Antwerpen,blijkbaar een handelspartner vanPetronelle. Die waren bijna 1200pond waard, zo waar een fortuin.

School? Kantklospensionaat?Werkhuis voor kinderen?Sweat shop?Het spellewerck vormde overdui-delijk de hoofdmoot in de handelvan Petronelle de Cockere. Maarer was niet enkel de handel.Dankzij een document154 daterenduit 1719 komen we te weten datde juffrouw in haar twee huizentientallen kinderen, waarschijnlijkmeisjes, aan het werk stelde ineen ruimte die de scholle (school)genoemd werd. Ze dirigeerde datetablissement samen met haareveneens ongetrouwde nichtPetronelle Verkindert.

De uitrusting ervan bestond uit 72kantkloskussens met daaroponafgewerkte kanten, die - hetwerd er uitdrukkelijk bij vermeld -eigendom waren van Petronelle.Het enige ander meubilair in descholle was een spiesschen(goedkoopste meubelhout) cassemet kinderlijnwaad. Minstensenkele tientallen kinderen die erwerkten, waren er ook gehuisvest.Diverse plaatsen in de tweehuizen stonden vol bedden envooral bedjes: acht ledicantjensen een coetseken (verplaatsbaarkinderbed) in een bovencamerboven de salette (salon), achtcoetsekens in de middelcamer,acht ledicantjens in een achterca-merken, vijf idem in het cleenecamerken, zeven idem in devoorcamer ter straten, acht idemin een ander bovencamer, tweecleene ledicanten met een rolle-coetse in de siecke camer.Daarnaast stonden nog een viertalgrotere bedden opgesteld intelkens andere plaatsen. Her en

der lag er proper of vuil linnenopgestapeld. Uit dit alles kunnenwe afleiden dat minstens 50kinderen van de kantschoolinternen waren. Aangezien dekinderen niet persé alleen teslapen gelegd werden, is het zelfsmogelijk dat allen, een zeventig-tal, inwoonden.

Naast de scholle en de slaapka-mers waren er een aantal facilitei-ten voorzien om de kinderen inleven te houden: een apartekeuken, een refter met 63 tinnepintjens, 19 alfve pintkens, 58tinne commekens, eenen tinbanckmet tailloiren en schotels, eneenighe hauten bancken om op tezitten & andere diende voortaefels. In het groenselhuysekenstond een tonne met gesautenaberdaan (zeevis), een tonne metgesauten salm en een mandekenmet droogen harinck. Er waszeker geen gebrek aan bier. In detwee kelders lagen er daarvan zomaar eventjes 52 tonnen, naast 2botterstanden (boterpotten)waarvan eene vol ende eenebynaer geheel vuyl. Op de ver-schillende oppersten (zolders)stonden enige koffers van kinde-ren en lagen er backers collen(bakkerskolen - houtskool) opge-stapeld. Beneden in de poortewas er namelijk een backerijeingericht, voorzien van brandhout,zakken graan, meel en eeneffenare (weegschaal). Veel meerdan een eenvoudige bakstenenoven zal dat niet geweest zijn.Ook voor de geest werd min ofmeer gezorgd. In een cleenbovencamerken lagen eenigheboucken naast een mandekenmet een cleene quantiteyt keers-sen. In de salette ter straten (hetsalon aan de straatzijde) stondbovendien een autaer (altaar) meteen bankje en een stoel.

Hoe moeten we zoiets noemen:een kostschool, een pensionaat ofeen werkhuis voor kinderen?Dankzij het werk van HildeBouckenooghe155 zijn we terdegegeïnformeerd over meisjesopvoe-ding te Gent in die tijd. Zij be-schreef de stedelijke armenscho-len voor meisjes en een reeksinitiatieven van religieuze of semi-religieuze gemeenschappen metgeestelijke dochters en vanbekende privé onderwijzers. Privé

scholen met inwonende kinderenwerden niet vermeld. Blijkbaarwaren er buiten de door Boucken-ooghe beschreven instellingennog meer plaatsen waar meisjeseen zekere ‘opvoeding genoten’,als we dat zo mogen noemen. Zogoed als zeker was spellewerkenhet enige substantiële wat ze erleerden. Ook in de meeste anderescholen was het onderwijspeilbedroevend laag.

Uit wat in het kadertje hierbij ‘Dedochterkens Legghe in de greepvan juffrouw de Cockere’ beschre-ven staat, blijkt dat er voor dekinderen betaald werd doorouders of verwanten. De meisjesaan de Krommewal waren wellichtvooral wezen en halve wezen,maar het waren geen armekinderen van bezitslozen die ergeplaatst werden om een poverestuiver te verdienen. Echt armeouders konden het relatief geringe‘kostgeld’ van 12 groot156 per weekonmogelijk betalen. Hun wezenwerden door de Stedelijke Armen-kamer in de armenscholen ge-plaatst of uitbesteed bij particulie-ren in de stad of op het platteland.Arme niet-wezen kwamen terechtin werkhuizen zoals die aan deOudevest, waar ze meestalsamen met of onder de hoede vanfamilieleden met eenvoudigeklussen belast werden (zie kader‘Loon naar werken’). A rato van 2groot per dag konden ze daarprecies zoveel verdienen perzesdaagse werkweek als wat hetkostte om een kind toe te vertrou-wen aan de twee Petronelles.

Het is echter praktisch zeker datvooral de oudere kinderen in deschool aan de Krommewal ookwerkten, spellewerkten, om kosten inwoning mee te helpenbetalen. Dat was zo in de meisjes-school van de stedelijke Armenka-mer (de Rode Lijvekens- of Sint-Josephschool, eerst op Sint-Pieters, later bij de Sleepstraat)en in de stadsarmenschool voormeisjes (de Blauwe Meisjesschoolin de Onderstraat) en dat zalzeker niet minder geweest zijn inde instelling van kant- en kantga-renhandelaarster de Cockere157.Vermoedelijk moesten ook bijhaar de kinderen ‘s morgens omhalfzes opstaan en tien tot elf uurper dag kantklossen158.

Page 43: Op zoek naar de roots van het MIAT Textiel in de Gentse ...users.skynet.be/VIATvzw/TIC94.pdfOp zoek naar de roots van het MIAT 2 Textiel in de Gentse Waterwijk (1688 - 1769) I. Van

Alles wijst erop dat de levensom-standigheden er eerder leken opdie in de armenscholen dan op diein de Gentse pensionaten voormeisjes uit de deftige stand zoalsde Urselinenschool en de zoge-naamde Saletschool. Een sweatshop was het echter niet. Degenedie de kinderen er plaatsten,ontvingen niets voor hun werk,integendeel, ze betaalden... zij hetniet erg veel.

Vermeldenswaard in dit verbandis dat er vlakbij in de Spelden-straat - de naam heeft niets temaken met spelden en ook nietsmet ‘speldenwerk’159 - nog eenschool voor arme kinderen geves-tigd was. Bijna pal voor de deurvan juffrouw de Cockere, aan deoverzijde van de Krommewal netbuiten de Waterwijk, functioneer-de immers sinds 1703 de ‘Capot-teschole’. Het was een stichtingdoor pastoor vander Cammen vanSint-Jacobs die een armmoedigen moeizaam bestaan kende160.Ze werd geleid door wat in dearchieven letterlijk kwezelsgenoemd werd, geestelijkedochters dus. Het was de bedoe-ling dat arme meisjes in deze‘school’ leerden lezen en schrij-ven, stoppen, naaien en spelle-werken. We mogen aannemen datdit laatste de hoofdmoot vormde.

Het was de enige activiteit die watkon opbrengen om de instelling telaten voort bestaan. Of Petronellede Cockere zich daar ooit meebemoeide, weten we niet.

De Armenkamer ontfermt zichover het huis aan de KrommewalDe opbrengst van de verkoopdoor de stokhouders kon nuttigaangewend worden om demenighvuldige commeren (schul-den) te betalen bij de docteurs, deappotecaris, de cirurgyn en dehierboven vermelde schuldenaars,samen met de onkosten voor defuneraillen. Maar daarmee was dekous nog niet af. De overledenelag niet alleen al jaren in procesmet de onderbaljuw die divers-sche belemmerijngen op dit huusen erf gedaen heeft (vermoedelijkin verband met de rentelast), maarook met haar achterburen, dezusters Arme Klaren, over sekerservituten (verplichte toegangentot ingesloten terreinen, bvb.).Blijkbaar waren de geestelijkedochters van toen niet noodzake-lijk lijdzame zielen. Misschien wasPetronelle zelfs een harde tante.

Pas in 1743, acht jaar na de doodvan juffrouw de Cockere, werd deoplossing gevonden voor haarmoeilijke nalatenschap. Na deopsomming van alle problemen

schreef de ambtenaar van dienstletterlijk: om al deze redenen zijnd’hoirs van de moederlyke zyde -de familie Verkindert ofVerkindere(n) - met d’heerengouverneurs vand’ Arme Camerover de gemeenen armen161

overeengekomen dat de Stedelij-ke Armenkamer het huis zouaanvaarden. Er bleef voor deerfgenamen van de moederlijkezijde, waaronder de bekendebouwkundige David ’t Kindtnamens zijn vrouw Agnes Ver-kindere (of Verkindert), zus vanPetronelle, nog 233 pond grootover door de Armenkamer tevoldoen162.

Rest nog de vraag te beantwoor-den waarom de gouverneurs vande stedelijke Armenkamer,voorloper van het huidige OCMW,hier optraden. Blijkbaar had hetniets te maken met de aard van‘school’163. Dat gebeurde omdatdeze instelling door Petronellebegiftigd was geworden met heelhaar vaderlijk erfdeel. De over-eenkomst was een middel om dituit te klaren.De Armenkamer zou nog geruimetijd eigenaar blijven aan deKrommewal. Hun eerste huurderwas de hierboven beschrevenlegatuurwerker en koopmanAndries Brassaert.

De dochterkens Legghe in de greep van juffrouw de Cockere

Hierboven zagen we hoe Jacobus Legghe uit de Goudstraat in 1701 om onduidelijke redenen afzag van zijn aanspra-ken op een rijgkoordenweverij en andere bezittingen ten voordele van zijn zussen, geestelijke dochters. We hebbener geen verklaring voor waarom dezelfde man in 1710 zijn beide dochterkens Catharine (8 jaar) en Judoca (11 jaar)uitbesteedde in de ‘school’ van juffrouw Petronelle de Cockere. Evenmin weten we waarom hij ze in 1714 uit dieinstelling weghaalde, of waarom het tweetal toen wegliep164 naar hun vaders huis. Hoe dan ook, deze historie zegt weliets over het harde leven in die tijd.

In dat bewuste jaar 1714 beklaagde Petronelle er zich bij de schepenen over dat de twee kinderen met hunne bestecleederen verdwenen waren van bij haar. Ze verbleven bij hun vader en ze waren niet van plan terug te keren, zoschreef ze. Die vader had echter in 1710 een accort gemaakt dat de twee zeven jaar t’ haere huyse moesten blijven.Om kosten voor eten, drinken, kleren en lijnwaad te vergoeden, verplichtte Jacobus zich ertoe per week een schelling(12 groot, ongeveer de dagverdienste van een volwassen kantwerkster) te betalen.

Het contract was dus eenzijdig verbroken en daarom vroeg Petronelle dat de schepenen zouden ordonneren dat dekleine Catharine en Judoca terug moesten keren om alsoo hunnen tydt te volbringhen. Ze stelde als alternatief voordat Jacobus haar zou vergoeden voor de misgelopen (toekomstige) inkomsten à rato van 4 pond per jaar voor Catha-rine en het dubbele voor Judoca. Samen met de bijhorende interest en de kosten van het geding klom die geldelijkeeis op tot zowat 50 pond, een zware som. Dat was veel meer dan wat de man contractueel verplicht was te betalenvoor onkosten (iets meer dan vijf pond per jaar voor de twee). De schepenen gaven de voorkeur aan de eersteoplossing en veroordeelden Jacobus in één moeite door nog tot het betalen van de onkosten die de geestelijkedochter had moeten maken. Of de bijzonderste geïnteresseerden ooit gehoord werden in deze zaak, valt ten zeerstete betwijfelen.

Page 44: Op zoek naar de roots van het MIAT Textiel in de Gentse ...users.skynet.be/VIATvzw/TIC94.pdfOp zoek naar de roots van het MIAT 2 Textiel in de Gentse Waterwijk (1688 - 1769) I. Van

44

Nog een geestelijckedochter in het huis Legghe

1769Anne Marie van PeperseeleGoudstraat nr. 10, kad nr. 75Vijfenzestig jaar nadat de zussenLegghe, geestelijcke dochters,een mooie dubbelgevel lietenoptrekken bij hun huis in deGoudstraat, betrok een collegavan hen het huis165.

’s Overledene(ns) negotie vanspellewerck kanten en spelle-werck gaerens.Joffrauwe van Peperseele, in haerleven geestelijcke dochter, bezatgeen vastgoed en huurde hethuis. Voor de rest vond men erwat men zo ongeveer bij eenkleine handelaar(ster) kon ver-wachten. De meubelen en hethuisgerij brachten 82 pond grootop bij de publieke verkoop.Daarnaast was er nog voor 26pond aan contanten.Buiten de venditie gebleven endeten meeste profijtte aen d’een end’ander uijt ter handtvercochtwaren al de spellewerck kanten ’soverledene(ns) negotie geregar-deert hebbende. Dat bracht 91pond op. De spellewerck gaerenswerden voor 21 pond verkocht.Dat volstond ruim om op te wegentegen een tweetal behoorlijkzware schulden onder vorm vanwisselbrieven.

Veel worden we er niet wijzerdoor, maar het geval van AnneMarie van Peperseele illustreert,samen met de andere hier be-schrevene, hoe de handel inkleintextiel heel wat vrouwen uitwat we zouden kunnen noemende middenstand, toeliet eenzelfstandig leven te leiden alsongehuwde. In tegenstelling totjuffrouw de Cockere was Catheri-ne van Peperseele lid van hetMeerseniersambacht dat toenongeveer 70% vrouwelijke leden(meesteressen) telde166.

… te meer met het spellewerck weinig gewin te doen is

Waar de weduwe van Joannes Raelen precies woonde, weten we niet. Maar haarverhaal zegt wel iets over het kantwerk waarmee ze toen moest zien aan de kostte komen167. De vrouw had een ziekelijke dochter bij haar in huis en een zoonbinnen Oostindien. Of die daar in dienst van de Zuid-Nederlandse OostendseCompagnie dan wel met de Noord-Nederlandse Oost-Indische Compagnie terecht-gekomen was, weten we niet168. In 1732 lag nog iets meer dan 50 pond geconsig-neerd bij de secretarissen van de schepenbank van Gedele, zijnde het deel vande twee kinderen in de goederen nagelaten bij de dood van Joannes169. Het geldwerd vermoedelijk buiten bereik gehouden, omdat de zoon in het buitenland was.Dat was een van de taken van de schepenen van Gedele die er moesten optoezien dat alle wezen of halfwezen in gelijke mate konden genieten van hunerfdeel, als er iets te genieten was. Hier in dit geval was er inderdaad wel iets. Hetgezinnetje was niet echt arm naar de normen van die tijd170.

Maar hoe dan ook, de weduwe Raelen, die alleen met haar nu twintigjarige doch-ter achtergebleven was, had het moeilijk. Ze probeerde in 1731 en opnieuw in1732 een deel van het geconsigneerde geld los te weken om, zo schreef ze of lietze schrijven, het aenstaende wintersaison voor haar dochter te coopen eenigecleederen ende lynwaet. Verder wou ze er ook eenighe montcosten (wat voedsel),brandhout en andere dingen mee om de winter door te komen. Ze zat in eenpenibele situatie: gecommen synde tot eenen grooten auderdom en gezien ervanwege de slechte conjoincture des tydts, met haar hantgewinsten (inkomsten uithandwerk) niet veel te verdienen viel: te meer met het spellewerck weinig gewin tedoen is. Er was bovendien toen weinig trock in dat luxeproduct. Tot overmaat vanramp was de niet bij naam genoemde dochter niet in staat om een handje bij testeken want met haer handtgedaedt als continueelijck onpasseyck synde was hethaar onmogelyck den cost te winnen. Hoe dit treurige verhaal verder afliep, wetenwe niet. Arme of niet echt gegoede weduwen die er niet in slaagden te hertrou-wen, hadden het erg moeilijk om te overleven.

Het blijft ons verbazen dat het maken van kant - zelfs voor de minder luxueuzekwaliteiten was toch jarenlange opleiding en ervaring nodig - minder opbracht danwat een wieldraaier aan een twijnmolen kon verdienen, een taak die de eerste debeste totaal ongekwalificeerde dommerik aankon. De uitleg, zo schreef AlfonsThijs, is simpel: kantwerk was vrouwenwerk en aan werkkrachten van dat typewas er geen gebrek171.

Ondanks deze geringe verdiensten was kant sociaal-economisch heel belangrijk.Voor talloze huishoudens moet het een welgekomen aanvulling geweest zijn vanhet povere inkomen. De populariteit van kant in de kleermode die begon aan heteinde van de 16de eeuw, hield onverminderd aan gedurende twee eeuwen. Tegenhet einde van de 18de eeuw begon de aftocht stilaan. Maar het zou nog anderhalveeeuw duren vooraleer het ‘spellewerk’ enkel een kunstzinnige vrijetijdsbestedingwerd, meestal uitgeoefend in clubverband. Tot halverwege de 20ste eeuw probeer-den meest oude vrouwtjes die anders niet meer aan de slag konden, er iets meebij te verdienen.

Page 45: Op zoek naar de roots van het MIAT Textiel in de Gentse ...users.skynet.be/VIATvzw/TIC94.pdfOp zoek naar de roots van het MIAT 2 Textiel in de Gentse Waterwijk (1688 - 1769) I. Van

Met kant ging heel wat geld om.Konden de duizenden kantwerk-sters daar amper van profiteren(zie kadertje ‘te meer met hetspellewerck wijnigh gewin te doenis’), en geraakten de hierbovenbeschreven figuren maar moeilijkuit de schulden met hun handel inkant en kantgarens, anders washet gesteld met de grote expor-teurs. Het is wellicht aan toeval tewijten dat hun welstand, die zijgrotendeels aan de internationalekanthandel te danken hadden, nunog zijn stempel drukt op de Sint-Katelijnestraat in de Waterwijk.

Een grootgarentwijndershuisen een uitgeslotengeestelijke dochter

1698 - 1749 (geen staat vangoed)Pieter en Marie Catharine deMoerlooseSint-Katelijnestraat nr. 16-22,met uitgang aan de Oudevestzonder nr., kad. nr. 128Pieter de Moerloose was garen-twijnder. In 1710 werd hij zelfsdeken van het ambacht172, maar inde bouwaanvragen die hij in 1700en in 1721 indiende voor zijnhuizen in de Sint-Katelijnestraat,gaf hij zich uit als coopman. Vanhem kennen we geen anderetransacties dan in kantgarens metzijn overbuur en collega garen-twijnder (en eveneens koopman)Joannes Aerts (zie verder). Het isechter best mogelijk, zelfs waar-schijnlijk, dat ook hij handelde inhet eindproduct kant en dat hij inde export ervan actief was.Zijn naam komt voor samen metdie van zijn hierna nog te beschrij-ven overburen op een verzoek-schrift om de Engelandhandel tevergemakkelijken(zie afbeelding p. 58).

Synen grooten huyseBlijkbaar had Pieter veel meersucces in zaken dan de hierbovenbeschreven figuren die eveneensin die sector zaten. Het huis dathij in 1700 liet bouwen in de Sint-Katelijnestraat moet in die tijdminstens zo indrukwekkendgeweest zijn als de bouwteke-ning173 (zie figuur) laat uitschijnen.In die straat met voordien allemaalkleine huisjes op gelijkmatige,meest 4 tot 5m brede perceeltjes,luidde het een trend van schaal-vergroting in. Het was er de eerstesamenvoeging van twee huizenen percelen174. Vooral in heteerste decennium van de 18de

eeuw zou de Moerloose navolgerskennen. De grote huizen die toengebouwd werden, zijn nu nogbeeldbepalend in de straat.Daarmee verloor de Sint-Katelijne-straat het bijna armoedige karak-ter dat haar sinds haar ontstaan,vermoedelijk rond 1300, geken-merkt had175. Net als zijn collega’sgarentwijnders en handelaars inde straat hield Pieter het niet bijéén of twee huizen, hij verwierfook het huis van de hierbovenbeschreven Christiaen Tyckmae-cker naest synen grooten huyse176

en een of twee huisjes aan deOudevest grenzend aan zijnachtererf samen met nog huisjesin de Gelukstraat. Doordat ergeen staat van goed opgemaaktwerd - Pieter en zijn vrouw stier-ven zonder minderjarige kinderen- weten we niets over eventueleandere bezittingen en amper ietsover ‘s mans handel en wandel.

Dochter Marie Catharine magniet verder twijnenEr was echter minstens éénmeerderjarige dochter die onge-huwd bleef, en die had het nietgemakkelijk, getuige de volgendescene. Op een misschien welmooie dag in juni 1735, denvierden deser loopende maendt,trok een groepje allicht ernstigkijkende en vastberaden heren de

Waterwijk binnen177. De deken vanhet (twijnders)gilden vandenaerts-Enghel Ste Michiel, depreufmeesters ende warrandeer-ders (de leden van de ‘eed’, alias‘gezworenen’ die de leerlingproe-ven en de op de markt gebrachtegarens moesten keuren) begeleid-den de princelijken officier (ge-rechtelijke ambtenaar) naar hethuis van Joe Marie Catharine deMoerloose, geestelijcke dochterwoonende inde Catelijnestrate. Inhaar werckhuys bevond de officierdat haere knechten besigh wae-ren met het wercken van wittegaerens op eenen ordinairentwijnmeulen. Juffrouw de Moer-loose zat in nauwe schoentjes. Zijhad immers geenen den minstenvrijdom van de twijndersnering enze werd wel ende expresselijckvan sijne majts weghe gheinterdi-ceert verder te werken met haarknechten.

Wat was er hier aan de hand? Nade dood van haar moeder, deweduwe van Pieter, had MarieCatharine blijkbaar het twijnders-bedrijf verdergezet en dat kon nueenmaal niet. De weduwe zelfmocht dat wel. Het was gebruike-lijk dat weduwen het bedrijf vanhun man verder zetten. In hetproces door de twijndersgildeaangespannen werd de vrouw vanwijlen Pieter zelfs vrije suppostevan het ambacht genoemd.Suppost was de courante aandui-ding van een gewone ambachts-meester. Maar de dochter kon detwijnderij niet verder zetten. Alsvrouw kon ze onmogelijk eenmeesterproef afleggen en lidworden van de gilde. Dat haarknechten de stiel even goedkenden, speelde geen rol. Mis-schien niet in princiepe, maarzeker in feite konden alleen debazen - eigenaars meesterworden178. En dat moesten man-nen zijn: de producerende am-bachten bleven uitgesprokenmannenbastions179.

Sint-Katelijnestraat,rijk dankzij kant

Page 46: Op zoek naar de roots van het MIAT Textiel in de Gentse ...users.skynet.be/VIATvzw/TIC94.pdfOp zoek naar de roots van het MIAT 2 Textiel in de Gentse Waterwijk (1688 - 1769) I. Van

46

Uiteindelijk werd een uitdovings-periode van maximum één jaaropgelegd. In die tijd mocht deklaarblijkelijk grote voorraadgarens verwerkt worden.

Dat hoefde echter niet te beteke-nen dat juffrouw de Moerloosevan haar ‘renten’ moest gaanleven of gaan bedelen. Waar-schijnlijk zette ze de handelverder. Dat kon ze zelfstandigblijven doen. Ook zij deed dat als‘geestelijke dochter’ net als haarcollega aan de Krommewal, dehierboven beschreven Petronellede Cockere (zie het kaderstukover de geestelijke dochters in dietijd).

Vermoedelijk werd de handel vanCatharine een succes, want heelwat jaren later, in 1749, diende zeeen aanvraag in om een cleenhuijseken samen met nog eenander huisje achter aan haar erf telaten veranderen in een poortecochaire uitgevend op de Oude-vest180. Dit wijst erop dat de toennog steeds ongehuwde dame eenkoets bezat, hét statussymboolvan die tijd! Om garens en kantenin of uit haar magazijnen tevoeren waren immers geenwagens of karren van doen...?Dat deed men met manden enkruiwagens.

Bouwtekening anno 1700 (jaartal ook in de gevel-steen aangeduid) van het groote huys van Pieterde Moerloose.(SAG, 535-285-1)

Situatie van het huis de Moerloose (links) na deverhoging in 1844 met een verdieping. De foto il-lustreert uitstekend de schaalvergroting in de be-bouwing daterend uit 1700 en nu nog steeds zicht-baar in het straatbeeld.(foto KIK, Brussel, 1942)

Page 47: Op zoek naar de roots van het MIAT Textiel in de Gentse ...users.skynet.be/VIATvzw/TIC94.pdfOp zoek naar de roots van het MIAT 2 Textiel in de Gentse Waterwijk (1688 - 1769) I. Van

Bouwaanvraag uit 1749 van Juffrouw Marie - Ca-tharine de Moerloose voor een poorte cochaire bijhaar achtererf uitgevend op de Oudevest.(foto Stadsarchief)

Zicht op de grotendeels (op de dakvensters en de vensterkruisenna) nog intakte vroeg-18de-eeuwse achtergevel van het huis de Moer-loose vanuit het MIAT-gebouw.(2006, foto gerdaYD)

Zijzicht op de toegevoegde bovenverdieping van het huis de Moer-loose De verhoging was niet ingrijpend. De dakconstructie werdgrotendeels intact gelaten. Een stuk zoldering werd er op ‘ingezet’aan de straatzijde. Het kwam er in de 19de eeuw vooral op aan ‘hoog’te lijken... Dit komt tot uiting in de gevel rechts ervan. De oorspron-kelijke trapgevel daarvan, in 1705 gebouwd in opdracht van over-buurman Joannes Bellemans (midden, links) kreeg er in de 19de eeuween nepverhoging bij.De actuele gedecapeerde toestand aan de Sint-Katelijnestraat laattoe het huis uit 1700 in de gevel ‘af te lezen’. Men herkent gemakke-lijk de toegevoegde verdieping. Men vindt sporen terug van de dungepleisterde muurlijsten, de verlaagde vensterdorpels, de wegge-nomen kruisvensters, enz.(foto gerdaYD, 2006 en SAG 535-285-2)

Actuele toestand van de poorte cochaire aan de Oudevest. De 18de-eeuwse poortingang en sporen van een later bovengebouwde ver-dieping bleven bewaard.(foto gerdaYD, 2006)

Page 48: Op zoek naar de roots van het MIAT Textiel in de Gentse ...users.skynet.be/VIATvzw/TIC94.pdfOp zoek naar de roots van het MIAT 2 Textiel in de Gentse Waterwijk (1688 - 1769) I. Van

48

De Sint-Katelijnestraat: schatrijk in oorlogstijd

Het is al meermaals geschreven, maar te weinig bekend, dat de grote en langdurige oorlogen tegen de veroveringspo-gingen van Louis XIV niet persé rampzalige gevolgen hadden voor de economie van de Zuidelijke Nederlanden. Hettraditionele lijdensverhaal uit de ‘vaderlandse’ geschiedenis gold zeker niet voor de bloeiende lijnwaad- en kantindus-trie181.

Misschien zijn er te Gent weinig plaatsen waar dit zo overtuigend bewezen wordt als in de Sint-Katelijnestraat. Erheerste in het eerste decennium van de 18de eeuw, net na de Grote - Coalitieoorlog, ook de Negenjarige Oorlog ge-noemd (1689 - 1697), van de Augsburgse Liga tegen de Franse zonnekoning, tijdens het woelige ‘interregnum’ datdaarop volgde en ook nog tijdens de Spaanse Successie oorlog (1705 - 1713) een ware bouwkoorts. De vanaf 1700bewaard gebleven bouwaanvragen illustreren dit evengoed als de nog steeds bestaande bebouwing. In 1700 - 1707kwamen er uit de Sint-Katelijnestraat bouwaanvragen voor vijf huizen. Vier ervan gingen uit van de hier behandeldetextielhandelaars, een vijfde was afkomstig van een kruidenier (hoek Goudstraat). De nieuwe bouwsels waren op éénna allen vergrotingen door samenvoeging van in totaal 9 woningen. Het zou nog tot 1775 duren vooraleer er opnieuween aanvraag bij de schepenbank belandde voor een nieuw huis of huisgevel in de straat182.

Ook de omvang en de allure van de huizen die nu nog af te lezen valt in het straatbeeld in verbouwde of in gerestau-reerde vorm, liegen er niet om. Door een zeldzaam toeval bleven alle vijf huizen in essentie bewaard, getuige deillustraties in dit tijdschriftnummer.

Wisselbrieven en muntkoersen in wisselgelt

In die tijden toen de banken, zoals we ze nu kennen, nog niet bestonden, waren wissels zeer algemeen gebruikelijk,vooral in de internationale handel. Bij handelaarsfamilies duiken ze in bijna alle staten van goed op. Van Dale geeft alsdefinitie: schriftelijk middel tot overdracht van geld, waarbij de ondertekenaar iemand opdracht geeft om een geldsomaan een andere, genoemde persoon te betalen. Het betreft een geschreven belofte een geldsom te betalen in eenandere plaats dan die waar het document is afgegeven, in het jargon: een orderbiljet met plaatsverschil. Deze krediet-vorm, ongeveer de oudste en primitiefste, ontstond voor wat ons werelddeel betreft in Italië in de 12de eeuw.

Wisselbrieven waren een relatief veilige manier in dikwijls onveilige tijden om goederen verstuurd over grote afstanden,te laten betalen. Dankzij dit goed uitgebouwde systeem moest geen geld overzee verstuurd worden. De ondertekenaarverbond er zich tot betaling in een andere plaats aan de bestemmeling of aan diens agent (actieve orderclausule) ofwelom daar te betalen via zijn eigen agent (passieve orderclausule). Concreet kon dat bijvoorbeeld betekenen dat eenkoper van Gents lijnwaad in Sevilla betaalde met een dergelijke schuldbrief. De opgetekende bedragen waren uitge-drukt in ponden of in guldens wisselgelt. Dit was ongeveer 12% minder waard dan het courant geld.

De Pelikaan in de Sint-Katelijnestraat dankt zijnbestaan aan kant enlijnwaad voor Spanje

1707Joannes Bellemans - CatherineTherese de RoySint-Katelijnestraat 11 (Kad. 85i)met uitgang aan de Ottogracht.Prominent in de Sint-Katelijne-straat is het grote dubbelhuis183

dat bekend staat onder de naamDe Pelikaan, een naam die zekerniet in gebruik was in 1701 toende woning gebouwd werd, maardie vermoedelijk uit de late 19de-eeuw dateert184. De achtergrond

van dit bouwwerk, met name definanciële kant daarvan, wastotaal onbekend tot nu toe. Het zalwel niemand verwonderen datdeze, zoals bijna alle groterijkdom te Gent in die tijd, tezoeken was in de internationaletextielhandel. Maar enkele detailszijn toch wel heel speciaal.

Bouwers in de Sint-Katelijnestraaten kasteeleigenaars te MelleJoannes Bellemans en zijn vrouwCatherine Therese de Roy werdeninderdaad - en dat is hier letterlijkte nemen - steenrijk in die handel.In 1700 kocht Bellemans die aleerder een mooi huis bezat in deWaaistraat185, twee huizen in de

Sint-Katelijnestraat met een (nunog bestaande) uitgang aan deOttogracht. In 1701 vroeg enverkreeg hij de toelating om ze afte breken en te vervangen dooréén enkel nieuw huis186. Blijkbaarwas er geld zat. Amper vier jaarlater liet hij aan de overzijde vande straat, net naast het nieuwehuis van Pieter de Moerloose, eenmooi versierde trapgevel optrekkenvan het standaardtype uit die tijd187.

Maar dat was nog lang niet alles.Het echtpaar was sinds 1699 voorde helft ook eigenaar van eenkasteel en bijhorende landerijen teMelle188. Het betrof hier de voor-ganger van het bekende kasteel

Page 49: Op zoek naar de roots van het MIAT Textiel in de Gentse ...users.skynet.be/VIATvzw/TIC94.pdfOp zoek naar de roots van het MIAT 2 Textiel in de Gentse Waterwijk (1688 - 1769) I. Van

de Potter d’Indoye zichtbaar aande Brusselsesteenweg, het oude‘Goed ter Meers’. Volgens debeschrijving in de staat van goedBellemans - de Roy bestond heteigendom uit een opper, endeneder hof, mitsg(ade)rs casteelgemetst uytte waeteren, rondtom-me in sijne wallen ende vissche-rije, appendentien ende depen-dentien... gronden ende landerijendaer annex, ghestaen endegheleghen binnen de ... prochievan Melle. Daarbij hoorden nog 18partijen van lande, meerschen eneen lindebosch.

Het kasteel te Melle was eenimposant dubbelhuis met viertrapgevels in 17de-eeuwse bouw-stijl. Nog in de 18de eeuw kwamhet in handen van de familie dePotter189. Misschien is het nietoverbodig er hier even aan teherinneren dat die familie langetijd eigenaar was aan de Oude-vest (zie hierboven bij de legatuur-werker Coene of de textielverversRoelants) en in de Sint-Katelijne-straat190. De oorsprong van het dePotter familiefortuin lag trouwenseveneens in de internationaletextielhandel. Daarin verschildehet niet van dat van Bellemans.

Deelgenoot in vijf fregatschepenVerder kon de familie Bellemansnog genieten van grondbezit ineen zestal andere Oost-Vlaamsedorpen samen met een vijftientalrenten. Niets ongewoons voor eenrijke familie in die tijd. Mindergewoon was de uitgebreideparticipatie in scheepsbezit.Investeringen in schepen wareneven (potentieel) winstvol alsriskant. Daarom werd er steeds incompagnie opgetreden. In interna-tionale transacties van bvb. textielwas dit eveneens schering eninslag, maar daar waren meestalslechts twee partners in betrokkentelkens voor slechts één bepaaldelading. De scheepscompagniesbestonden uit meerdere personen.Meestal kwamen daarin twee ofdrie dezelfde namen telkens terugsamen met een wisselend aantalanderen. Zo was Bellemans-deRoy voor 1/5 part eigenaar in eennieuw fregatschip ghenaempt deSte Felicitas samen met ondermeer de Gentenaars Abrahamvan den Bemden d’aude en eenschoonbroer van Bellemans,

Abraham Rijcx uit de Cruysstrate.Dezelfden waren mede-eigenaarsin nog drie fregatschepen: denDuck de Bretaignen, de SteBeernardus en de Tijgergalley.Tenslotte was Bellemans, samenmet zijn schoonbroer Rijcx en metzijn buurman Joannes Pauwels(zie hierna) voor 1/8 gerecht ineen nieuw fregatschip, vermoede-lijk nog in opbouw of net voltooid.Daartoe had hij 400 pond grootghecontribueert191.Als we hierop mogen voortgaan,moest men dus 3200 pond grootzien samen te krijgen om zo’nschip te bouwen.

Vooral kant naar SpanjeUit de opsomming van de nog teverwachten inkomsten voorgeleverde goederen van hethandelshuis blijkt dat het meestegeld gemoeid was met de kant-handel in Spanje, wat niet bete-kent dat er ook niet heel watlijnwaad verzet werd192. Onder denader gespecificeerde productenwas er voor 1728 pond groot aankant tegen 1198 pond aan lijn-waad en andere weefsels. Zolagen er te Cadix 8 sortementenwitte gaere canten onder dehoede van verschillende hande-laars. In dezelfde stad lag eronder de directie van d’heerenFrancisco y Juan Baptiste VanCoppenholle vier sortementencanten welcke genavigeert sijnmet de gallioenen in het schipNostra Senora de Sao Mersedes.Bij een zekere don Pedro deGante lagen drij sortementenrondthoofden193.Te Sevilla zorgde stadsgenootLievinus Therry voor, naar deinkoopwaarde te oordelen, grotehoeveelheden kant en wittegarens samen met presillas,lamparillias, picotten, witte bra-bantes finos en witte brabantillos(vooral lijnwaad) en een packGhendtsche barracanen (voor determen: zie Deel II).

Dergelijke handelstransactiesnamen zeer veel tijd in beslag.Vandaar dat bij het opmaken vande ‘staat’ een enorme som ge-meen gelaten was. In 1714, elfjaar (!) na de dood van zijn vrouw,diende Bellemans nog eenrenseig(nement) endepurgierijn(ghe) in bij Gedele.Daarin werden in 121 items voor

12.296 pond later bekomenontvangsten opgesomd.

OverheidsfinancierNa de aankoop van grote vast-goedeigendommen rond 1700 ende bouwcampagnes in de Sint-Katelijnestraat bleef het geldblijkbaar toestromen. Bellemanswas samen met anderen collec-teur van stadsrechten te Gent194.Die rechten werden gepacht enalleen kapitaalkrachtige figurenkonden het geld voorschieten datdaarvoor nodig was. Veel belang-rijker allicht was de bankiersfunc-tie die Bellemans vervulde voor delokale vertegenwoordigers van decentrale overheid. In 1707 had hijvoor zo maar eventjes 9680 pondgroot uitgeleend aan verschillendebelastingontvangers, vooral in hetLand van Aalst. In ruil daarvoorhadden zij wisselbrieven gete-kend. Deze belangrijke functiona-rissen hadden het in oorlogstijdmoeilijk om aan hun verplichtin-gen te voldoen. De bevolking konde vereiste sommen onmogelijkopbrengen en de ontvangersmoesten het geld voorschietenaan de centrale overheid die datdringend nodig had om oorlog tevoeren. Bellemans werd er zekerniet armer van.

Geld in overvloed om hetnieuwe huis rijkelijk te stofferenBij het afsluiten van de ‘staat vangoed’ vier jaar na het overlijdenbleken alle schulden voldaan. Eenzeer hoog bedrag, 23.562 pondgroot aan tegoeden (wisselbrie-ven, schulden en uutstaendenegotie) kon echter nog niet geïndworden en werd gemeen gelaten.Dat zou volstaan hebben om ruim1000 wevers of 1500 volwassenkantwerksters een jaar lang telaten werken, zes lange dagen perweek.

Uit de inboedelbeschrijving blijktdat de familie zich ondanks al huninvesteringen in gronden ennieuwe en oude huizen geen luxehad moeten ontzeggen. Hetwoonhuis zelf, dat we nu kennenals De Pelikaan, telde naar denieuwe mode bij rijke lui apartekamers voor de vader, de zoon,de dochters en het meijsen. Delijst van de diverse luxeartikelen inhet 14 ruimten tellende huis isindrukwekkend.

Page 50: Op zoek naar de roots van het MIAT Textiel in de Gentse ...users.skynet.be/VIATvzw/TIC94.pdfOp zoek naar de roots van het MIAT 2 Textiel in de Gentse Waterwijk (1688 - 1769) I. Van

50

Enkele items kunnen volstaan omdit te illustreren en de leefstijl tetyperen. Naast veel goedkopeschilderijen en schilderijtjes warener enkele schilderijen waarvan hetonderwerp aangeduid werd: eenbatallie, een Sint-Michiel, eenDiana, de zoon Bernaert (een halfpond waard) en een landschap,dat laatste zijnde eenschauwstuck. De meeste hingenin de eetcamer en het warenzeker niet de duurste stukken inhuis. Daarnaast was er nog eenjacht van tapijt als een schilderij.Veel en veel prestigieuzer was hetduurste, een caemertapijt datsamen met 2 voettapijten op 40pond geschat werd. Het zal allichteen kostbaar wandtapijt geweestzijn. De goudleren wandbekledingvan nog een andere kamer was30 pond waard. Minder courantwas een leghende van sesmaenden (een geïllustreerdeheiligenkalender voor een halfjaar), vier caerten met de vier (!)delen van de werelt en nogminder voor de hand liggend:twee caerten van het lant vanbelofte. Hoe zouden die er uitgezien hebben?

En passant leren we nog waartoe‘echte legatuur’ toen gebruiktwerd: stoelen en een duozit warenbekleed met legature. In de kamervan de meid was het ‘behangsel’rond het hemelbed van dezelfdestof. Veel duurder (een veelvoud)waren de stoelen en tamboereijnsbekleed met groene trijp. Eenkamer was voorzien van catoenengordijnen, nog zeer uitzonderlijk indie tijd. Ook al niet zo gewoonwaren de tafelkleden van katoen,Doornijckse stoffe en macaede.

De familie was muzikaal. Zebeschikte over twee volionsen metbijhorende bas, samen ampertwee pond waard en een voghel-muyte (half zo duur). In den hofstonden er bomen, potten enbloemen. Wat we ons moetenvoorstellen bij de posturen grootende cleijn met een verdiep indezelfde hof (2 pond waard), isniet meteen duidelijk.

Naast de meubelen, huisaankle-ding, kleren en huisraad, was ernog, zoals dat hoorde, een rijkecollectie zilverwerk. Naar traditiewerd de waarde ervan enkel

bepaald volgens het gewicht. Hetzwaarste en dus het duurste stuk,een pot met syn lampetschottelwoog 3,6kg en werd op 67 pondgroot geschat195.

Een hele meute advocaten enhoge ambtenaren erven fortuinMarie Therese de Roy waswaarschijnlijk een telg uit eenfamilie van legatuurwerkers entextielkooplui. Over de anteceden-ten van Joannes Bellemans is onsniets bekend. Zo valt het niet metzekerheid te achterhalen of hetwaarlijk grote fortuin verdiendwerd tijdens het actieve leven vande man. Blijkbaar was er toch eenaccumulatie van rijkdom ontstaantegen het einde van de 17de eeuwmet een aankoop- en bouwcam-pagne in zeldzaam snel tempo totgevolg. Vermoedelijk was inder-daad de (speculatieve) verdienstevan Jan Bellemans.

Twee gehuwde kinderen haddenbij de dood van hun moeder uit dehierboven beschreven goederenelk al 4317 pond groot toegewe-zen gekregen in advancement.Dat kan geen verwondering barenwant Bernaert, de enige zoon wasadvocaat en ontvanger van deexploiten van de Raad vanVlaanderen, en de ander, eendochter was getrouwd met advo-caat Jacques Willems, derderaadspensionaris van de Keure.Een tweede dochter trouwdeJoannes Diericq, baljuw van deHeerlijkheid Sint-Pieters en eenderde Louys Persyn, advocaat -fiscaal bij de Raad van Vlaande-ren. Uiteindelijk kwam het huis inde Sint-Katelijnestraat in handenvan nog een vierde dochter enhaar man Alouysius de Lampreel,griffier van de Kasselrij Oudburgen, vanzelfsprekend, ook advo-caat. Overigens hebben al dezegeleerde heren en hun dameslang moeten wachten vooraleer zevan de volledige erfenis kondengenieten. Joannes overleefde zijnvrouw precies 30 jaar196.

Dit verloop is archetypisch: hethandelsfortuin werd geïnvesteerdin gronden en in prestigieuzehuizen. De kinderen werden, alshet even kon, jurist en hogeambtenaar, of ze trouwden ereentje. Ondertussen genoten zesamen met hun wettelijke weder-

helften van hun renten en pach-ten. Ze probeerden op die manierzo lang mogelijk een hoge statuste houden en ze verhoopten vanhun nakomelingen hetzelfde197.

Extreem kostbare begrafenisDe familie Bellemans - de Roykon het zich permitteren. Het iszonneklaar. Niet alleen hun totalebezit maar ook de waarde van dehuisinboedel (1237 pond groot)oversteeg198 alles wat er in de wijkin heel de bestudeerde zeventigjaar aangetroffen werd. En danbleef er nog 858 pond grootcontanten over...

Maar per slot van rekening treft dedood iedereen op dezelfdemanier. Misschien om dit tecompenseren volgde in dit gevaleen exuberant dure begrafenis(118 pond groot, ongeveer zesweversjaarlonen). Er werd geldvoorzien om 620 ‘zielenmissen’ opte dragen. Iets meer dan de helftvan de kosten (61 pond) was voorrekening van pastoor vanderCammen van Sint-Jacobs tot hetvolbrinnghen van ‘s overledenensintentie. Wat daarmee bedoeldwas, bleef discreet onvermeld199.

Reproductie van het lijkblazoen (19de eeuw) in deSint-Jacobskerk van E. Helias d’Huddeghem metonderaan rechts de wapenschilden van Bellemansen zijn vrouw de Roy en hun schoonzoon Willems.(Uit: Graf en Gedenkstenen der provincie Oost-Vlaenderen,Gent, 1857-1869)

Page 51: Op zoek naar de roots van het MIAT Textiel in de Gentse ...users.skynet.be/VIATvzw/TIC94.pdfOp zoek naar de roots van het MIAT 2 Textiel in de Gentse Waterwijk (1688 - 1769) I. Van

Certificaten (1689) voor uitvoer van linnen naar Spanje, uitgeschre-ven op naam van Juan Bellemans (boven) en Juan Pauwels (onder).Presillas waren de goedkoopste soort grof lijnwaad bestemd voorzeil, pakdoek en broeken, die laatste vooral voor zwarte slaven.(SAG reeks 154-bis nr. 6)

Deze foto uit het begin van de 19de eeuw toont hetgrote huis De Pelikaan samen met een huisje in1641 gebouwd door Thobias d’Oosterlinck. Dit laat-ste werd in 1936 vervangen door een neogevel inde stijl en met de verhoudingen van De Pelikaan.(SAG, foto SCMS)

Toestand anno 2006 van de voorgevel van De Peli-kaan.(Foto gerdaYD, 2006)

Page 52: Op zoek naar de roots van het MIAT Textiel in de Gentse ...users.skynet.be/VIATvzw/TIC94.pdfOp zoek naar de roots van het MIAT 2 Textiel in de Gentse Waterwijk (1688 - 1769) I. Van

52

Boven: omlijsting toegangsdeur en detail van degevelversiering.Met dit beeld ‘Sint-Jan met het lammeke’ (Joannesde Doper) eerde Joannes Bellemans zijn patroon-heilige (= oorspronkelijke huisnaam?).(foto KIK, 1942).

Rechts, midden: deuromlijsting in de inkomhal(foto KIK, 1942).

Rechts, midden: herdenkingspaneel voor de res-tauratie in 1916.(foto KIK, 1942)

Rechts, onder: achtergevel(foto KIK, 1942)

Onder: poortgebouwtje in Empirestijl aan de Otto-gracht. Deze poorttoegang bestond al ten tijde vanBellemans. Het huidige uitzicht (min de tweede ver-dieping) dateert uit 1834 (SAG, reeks G12 - 5149).Bouwer was de toenmalige eigenaar-bewoner vanDe Pelikaan, Pieter Van Huffel. Hij was de oprich-ter van de stoomspinnerij aan de Oudevest die deonmiddellijke voorloper werd van het bedrijf nu in-genomen door het MIAT.(foto KIK, 1952)

Page 53: Op zoek naar de roots van het MIAT Textiel in de Gentse ...users.skynet.be/VIATvzw/TIC94.pdfOp zoek naar de roots van het MIAT 2 Textiel in de Gentse Waterwijk (1688 - 1769) I. Van

Wat er anno 1702 en 1711zoal omging in het huisAerts, het niet zo banale(schoon)broertje van DePelikaan

1702Joannes Aerts - Joanne Mariede Roy1711Jan Pauwels - Joanne Marie deRoySint-Katelijnestraat nrs. 5,7 en9, kad. nr. 87d, 87f, 87eHet is even begrijpelijk als onte-recht dat de grote driewoonstnaast het welbekende en hierna tebespreken huis De Pelikaan in deSint-Katelijnestraat, weinigbekendheid geniet. Dit komtdoordat de gevel in de 19de eeuwin twee fasen radicaal gebanali-seerd werd. Dat gebeurde in eeneerste fase ter gelegenheid vaneen verhoging met een tweedeverdieping, daarna bij een opsplit-sing in drie huizen. De voorgevelmoet er in zijn originele 18de-eeuwse toestand gelijkaardiguitgezien hebben aan die van DePelikaan. Daarvan getuigt deindrukwekkende barokke deurom-lijsting, weggenomen bij deopsplitsing, die nu aan de Koren-lei pronkt in de gevel van het huisDe Zwaan, opgenomen in hetdaar recent opgetrokken luxeho-tel.

In tegenstelling tot het huisBellemans, alias de Pelikaan, goldhet in 1701 bij dit huis - dat wenaar de bouwheer het huis Aertsnoemen - geen afbraak gevolgddoor een complete nieuwbouw.De drie oudere huizen die daarstonden, werden grotendeelsbehouden (zie illustraties engrondplan van de wijk). Vermoe-delijk werd enkel de voorgevelaangepast tot één enkele woning,een schoon huys... ten meerderendele nieuwe... gemaeckt 200. Degevel moet even indrukwekkendgeweest zijn als De Pelikaan. Hijis zelfs iets breder. Pikant detail:Joannes Aerts, de initiatiefnemervan de verbouwing, was deschoonbroer van Joannes Belle-mans, eigenaar en bouwer van DePelikaan. Beide bouwheren enhun echtgenotes, de zussen deRoy, waren in dezelfde businessactief. Meer nog, hun bouwaan-

vragen werden samen ingediendin 1701 in één enkel rekwest201.

Spellewerc canten en HolantsgaerenJoannes Aerts was lid van detwijndersgilde202. Er zijn geengegevens die erop wijzen dat hijhet vak werkelijk uitoefende, maardes te meer dat hij grootscheepsehandel dreef in garens en kanten.Bij zijn dood lag er in zijn huisvoor 217 pond groot inkoopwaar-de aan spellewerck canten envoor 68 pond aan Holants gaeren.Deze op zichzelf wel aanzienlijkesommen verzinken in het nietvergeleken met wat diverseschuldenaars nog te goed had-den. Het allergrootste gedeeltevan het tegoed bestond uit 73wisselbrieven (zie kadertje) meteen totaal bedrag van zo maareventjes 10.470 pond groot (incourant geld). Daarbuiten vielennog 7061 pond groot die voorrekening van Aerts in Spanjelagen onder de directie vanFrancisco Carlo Malcampo. Dezetelg uit de meest bekende Gentse- Spaanse handelaarsfamiliemoest ervoor zorgen dat wittespellewerck canten, lynwaetenende anders(ints) in goede staataan de man gebracht werden. JanBaptist Gaspaert Delcampo,eveneens in Spanje, stond voor1676 pond in de schuld vooreenighe goederen bestaende ingaeren en canten om te ver-coopen. Daarnaast waren er veelkleinere sommen tegoed voormeestal kant of garens in nietgespecificeerde plaatsen (ver-moedelijk Gent). Schulden vancommeren waren er amper: enkelvoor garens aan Pieter de Moer-loose, de hierboven beschrevengarentwijnder en overbuurmanvan Joannes Aerts, naast eneJoan de Haen uit Dort(drecht) enSimoen van Copenhole voorHollands garen.

In het schoon huusVan het schoon huus... in de SteCathalynestrate, heeft Joannesniet of nauwelijks kunnen genie-ten. Hij stierf nog in het jaar vande bouwaanvraag en de ‘staat vangoed’ werd een jaar later alopgemaakt en afgesloten. Al bij alen zeker vergeleken met buurmanBellemans, was het inwendig nogvrij sober ten huize Aerts - de

Roy. De inboedel werd geschat op341 pond, waarmee de familiequa leefcultuur net binnen dehoogste klasse viel. Naast de voordie tijd nog onontbeerlijke salettemet gaudeleer en fruweelen (sic)stoelen, noteerden we diveerschelauwerier boomen inden lochtinck(geschat op 2 pond) en viercaerten (landkaarten) inde saele(heel wat minder duur dan delaurieren: samen nog niet eenséén pond). Laurierstruiken warenin die tijd blijkbaar een must bijrijkelui en ze waren behoorlijkduur. Manscraeghen met canten,referende naar het beroep vanPieter Aerts, waren luxestukken(72 groot per stuk). Ze kosttenbijna evenveel als de manshem-den (80 groot). Verder was erniets bijzonders in huis.

Blijkbaar stak het familiefortuinnog voor het allergrootste deel inde zaak. Alleen de investering ineen mooi huis gaf aan dat mendaar ook wel wat anders wou meeaanvangen. Vermoedelijk was derijkdom vrij recent verworven. Hethuis, twee hofstedekens en watlandbouwland was ‘binnen huwe-lijk verkregen’.

Succesvol en gediversifieerdverder gezetJoanne Marie de Roy, de weduwevan Joannes Aerts, hertrouwde in1704 met Jan Pauwels203, weduw-naar van Marie Catharine Heyn-dricx. Deze slaagde erin hetaanzienlijke fortuin Aerts - de Royzowat te verdubbelen.Bij de dood van Joanne Marie deRoy in 1711, toen de SpaanseSuccessieoorlog stilaan naar zijneinde liep, werden waarlijk grotebedragen opgetekend in de ‘staatvan goed’ 204. Blijkbaar hadPauwels zeer grote sommenuitgeleend in Zeeland. Tweeschuldenaars uit Veere stondendaar soo over gheadvanceerdepenninghen als negotie voor intotaal 11.360 pond groot in hetkrijt bij hem per reste van meerdersomme (een deel van de schuldenwas al afgekort). Mindere schulde-naars van hetzelfde type warenwoonachtig te Brugge en teAmsterdam. Samen met die vanVeere moesten ze nog 14.048pond groot die voorlopig nietverdeeld konden worden. Dit bleef‘in de gemeenzaamheid’.

Page 54: Op zoek naar de roots van het MIAT Textiel in de Gentse ...users.skynet.be/VIATvzw/TIC94.pdfOp zoek naar de roots van het MIAT 2 Textiel in de Gentse Waterwijk (1688 - 1769) I. Van

54

Wel deelbaar waren de 25.966pond groot verdeeld over eennegentigtal wisselbrieven, waar-van de meeste ten bedrage vanmeer dan 100 pond. Enkeledaarvan waren uitgeschreven inDoornik en in Antwerpen, demeeste (vermoedelijk) in Gent.

Waarvoor deze schulden aange-gaan waren, komen we jammergenoeg niet te weten. Blijkbaarfungeerde deze verder onbekendePauwels min of meer als bankier.Zo stonden de stad Doornik en deGentse nering van de wolleweversbeiden bij hem in het krijt, elk voorruim 800 pond groot205. Verderhandelde hij blijkbaar in alles watgeld kon opbrengen. Zo verkochtJan Pauwels in compagnie metGillis Schamp te Doornik wol,granen en boter. Enkele wissel-brieven sloegen op franschenbrandewijn (126 pond), toeback(334 pond - geen klein bedragvoorwaar), roet, siroop, olie enameldonck (zetmeel: amidon)206.Slechts twee gespecificeerdeschulden betroffen textiel: wittespellewerckcanten (200 pond) enHollants gaeren (50 pond) bij J.B.del Campo tot Sivilien in Spaig-nen. Waarschijnlijk waren dit

leveringen die nog uit de tijd vanJoannes Aerts stamden (ziehierboven). Nog een ons al eerderbekende schuldenaar was garen-twijnder en overbuurman Pieter deMoerloose.

Pauwels - de Roy en Bellemans- de Roy aan elkaar gewaagdDe begrafenis van Joanne Mariede Roy verliep in stijl. Het rauwhabijt van echtgenoot Pauwelskostte met toebehoorten altsamen 25 pond. Dit veruit duurstekledingstuk uit al de hier onder-zochte staten van goed kon eenwever nauwelijks met een vol jaarwerken verdienen. Ter compensa-tie allicht werd er voor ongeveer30 pond groot aan brood uitge-deeld aan de armen bij de begra-fenis. Dit moet een erorme volks-oploop veroorzaakt hebben.

Nadat de zussen en buurvrouwende Roy beiden gestorven waren inhun grote, mooie en nieuwehuizen in de Sint-Katelijnestraat,kon een (wat macabere) vergelij-king gemaakt worden. Allessamen bleek de grootte van hethandelsfonds en de daaruitspruitende tegoeden het echtpaarPauwels - de Roy (pas overleden)

Certificaat (1689) voor uitvoer van ongebleekt lijnwaad (presiliascrudas) naar Spanje, uitgeschreven op naam van Juan Aers (Aerts).(SAG reeks 154-bis nr. 6)

Grafschrift van de familie Aerts - de Roy in de Sint-Jacobskerk.(Uit: Graf en Gedenkstenen der provincie Oost-Vlaenderen,Gent, 1857-1869)

Rechts: Briefje gericht aan Joan Pauwels (1690)door zijn Oostendse contactman Jacobus van Dy-cke - wellicht een bevrachter - met de melding datde Pack lijnwaden van zijn compagnon de Castil-lion eergisteren gelaeden is int ConvoyschipFlandria met groote jaloosie van d’andere cooplie-den. Jan Pauwels woonde toen nog met zijn moe-der in Het Wit Kruis aan de Sleepstraat.(SAG, Reeks familiepapieren nr. 4710 - Pauwels)

Page 55: Op zoek naar de roots van het MIAT Textiel in de Gentse ...users.skynet.be/VIATvzw/TIC94.pdfOp zoek naar de roots van het MIAT 2 Textiel in de Gentse Waterwijk (1688 - 1769) I. Van

Geveltekening bij de bouwaanvraag uit 1817 voor optrekken van eenverdieping en op initiatief van de lijnwaadkoopman Velghe. Alleende barokke deuromlijsting ontsnapte aan de egaliseringsdrift naarde mode van toen. Ze bleef getuigen van een heel ander ouder uit-zicht... gelijkaardig aan wat in De Pelikaan bewaard bleef.(SAG, reeks G12 nr. 5142)

Detail van huisgevel Sint-Katelijnestraat nr. 7. Hetatypisch gebogen muuranker duidt de plaats aanwaar de deuromlijsting te pronken stond.(foto gerdaYD, 2006)

Page 56: Op zoek naar de roots van het MIAT Textiel in de Gentse ...users.skynet.be/VIATvzw/TIC94.pdfOp zoek naar de roots van het MIAT 2 Textiel in de Gentse Waterwijk (1688 - 1769) I. Van

56

dat van hun naaste buren enfamilieleden Bellemans - de Roy(8 jaar eerder dood) te overtreffen.In 1711 bezat de tweevoudigeweduwnaar Pauwels samen metde dochters van zijn tweedevrouw, de eigenlijke erfgenamen,25.097 pond groot onmiddellijkdeelbaar met daarbij nog 14.048pond in gemeenzaamheid. Dezein totaal 39.580 pond groot plaatstdit gezin bij de allerrijkste in hetbegin-18de-eeuwse Gent207.

Hier dient echter onmiddellijk aantoegevoegd te worden dat hetgezin Pauwels - de Roy in tegen-stelling tot Bellemans - de Roynog steeds alles op alles gezethad in de handel. Buiten het huisin de Sint-Katelijnestraat bezatenze enkel een deel in een hofstede,een poldergrond en een achttalrenten. Hoe het verder verliep metdit enorme fortuin, is ons nietbekend. Van de volgens hetgrafschrift Aerts - de Roy in deSint-Jacobskerk (zie afbeelding p.54) 13 kinderen van het echtpaarstierven er acht minderjarig. Eenzoon werd priester, een dochterbegijn, drie bleven geestelijkedochter en één enkele huwde. Hetgrote huis bleef bijna de hele 18de

eeuw in vrouwenhanden, eerst dievan Marie-Joanne, een van degeestelijke dochters, daarna vande kleindochter Catherine Leeu-wers208, die eveneens als geeste-lijke dochter de familietraditieverder zette.

Onder: tekening door Armand Heins van de in 1892afgebroken deuromlijsting van het huis Aerts . Zebelandde eerst in het Museum voor Stenen Voor-werpen in de Sint-Baafsabdij. Op initiatief van LesAmis du vieux Gand - De Vrienden van oud Gentwerd ze in 1949 ingewerkt in het huis De Zwaanaan de Korenlei. Beide ingrepen sproten voort uitde conservatie- en restauratiepolitiek typisch voorhun tijd: enerzijds afbreken, maar toch pittoreskedetails bewaren en anderzijds het ‘verhuizende mo-numentensyndroom’. Dit laatste bestond erin datniet de toeristen naar de monumenten gevoerd wer-den, maar de monumenten naar de toeristen. Mettoch als gelukkig gevolg dat het kunstwerk behou-den bleef. Ooit komt het nog wel terug op de plaatswaar het hoort...(Inventaire archéologique de Gand - Fiche nr. 309)

Actueel uitzicht van de driedeli-ge voorgevel van het huis Aerts .De opsplitsing dateert uit 1894 enis op de keper beschouwd min ofmeer een herstel van de situatiezoals die voor de ingreep vanAerts in 1701 bestond.(foto gerdaYD, 2006)

Page 57: Op zoek naar de roots van het MIAT Textiel in de Gentse ...users.skynet.be/VIATvzw/TIC94.pdfOp zoek naar de roots van het MIAT 2 Textiel in de Gentse Waterwijk (1688 - 1769) I. Van

Uit wat hieraan vooraf gaat magblijken dat er in de Waterwijkondernemers - kooplieden warendie ongelooflijk succesvol ope-reerden. Maar moet men zich diezaken ook niet al te rooskleurigvoorstellen? Er waren er ook dieheel wat tegenslagen kenden.Van die groep wordt er aan hetslot van dit hoofdstukje een nogalopvallende, misschien zelfsuitzonderlijke vertegenwoordigeropgevoerd.

De handelaars die hieronder aanbod komen, waren allen aan deKrommewal gevestigd. Dat wasna de Oudevest en de Sint-Katelijnestraat de derde nucleusvan relatief grootschalige bedrij-vigheid in de Waterwijk. Wemogen aannemen dat er zich opdie plek al eerder, in de eerstehelft van de 17de eeuw opvallendveel welstand accumuleerde.Daarvan getuigen de talrijkebouwsubsidies in die periode.Bijna alle huizen van de nogbestaande straatwand, acht in dieheel korte straat, kregen tussen1629 en 1648 een stenen gevel209.Ook elders in de wijk en in hetkrachtig heropbloeiende 17de-eeuwse Gent werd er flink watgebouwd, maar de concentratievan dergelijke initiatieven aan deKrommewal steekt werkelijk deogen uit210. Daarvan bleef anno2006 niets meer zichtbaar.

De Gentse connectie vande Oostendsehandelaarsfamilie Hoys

1691Laurentio Hoys - Marie JoannePatoeKrommewal, Kad. nr. 52m,huidig huisnummer 2Typisch voor grote koopliedenfa-milies was dat ze niet aan éénstad gebonden waren. Vanuit hunoorspronkelijke ‘thuishaven’probeerden ze betrouwbarevertegenwoordigers te plaatsen inde voor hen belangrijkste handels-knooppunten. Die vertegenwoordi-gers waren meestal ‘factors’ diesoms de belangen van meerderehandelshuizen behartigden. Maar

als het enigszins kon, werd er eenfamilielid uitgestuurd of andersiemand die bijzondere bandenhad met de familie. Niet zeldenvertrokken die al heel jong buiten-gaats. Een aankomende koopmanmoest trouwens veel reizen, zoschrijft Karel Degryse in zijn‘Pieter Seghers. Een koopmansle-ven in troebele tijden’ 211, want hetwas meestal de enige mogelijk-heid om meer ervaring op te doenen zich verder te specialiseren.De 16de-eeuwse GentenaarSeghers, iemand van bescheidenafkomst, trok al op zijn zestiendenaar Londen. Hij kwam er indienst van een stadsgenoot enverwierf er voldoende ervaring omdaarna te Sevilla en Cadix alsvertegenwoordiger op te tredenvan een grote Antwerpse hande-laar. Daar deed hij het blijkbaar zogoed dat hij eindigde als Gentseschoonzoon van de Antwerpe-naar. Het verhaal van Seghers isexemplarisch. Zonder steun vanstadsgenoten en familie stondmen nergens in de internationalehandel212.

Internationale familie en interna-tionale handel van Laureyns HoysWellicht mogen we ook in diehoek de reden zoeken waaromeen spruit uit de voornaamste17de-eeuwse Oostendse familievan bevrachters en uitredersHoys213 zich aan de GentseKrommewal vestigde, dicht bij deVrijdagmarkt, centraal in het Gentdat zelf de centrale plaats innamin de lijnwaadhandel in de zuidelij-ke Nederlanden. De Hoys, afkom-stig uit Spanje, hadden zichwellicht al in de 15de eeuw teDuinkerke gevestigd, maar warenna de aanhechting van die stad bijFrankrijk omstreeks 1660 - 1670naar Oostende overgekomen. Defamilie had vertakkingen te Cadiz,Rotterdam, Wenen, Brugge enGent.

Laureyns Hoys fs. Laureyns diezich meestal als Laurentio lietdoorgaan, woonde in deze laatstestad met zijn vrouw Marie JoannePatoe die in 1691 stierf214. Deechtgenoot bleek nog sterkgelieerd met Oostende, want zijneigen huizenbezit was in die stadgelegen. De familie was overigensduidelijk internationaal georiën-teerd. Een zus was getrouwd met

een zekere Esteban de Deinas,een broer woonde te Londen envan zijn oom Frans Rape, even-eens te Londen, kreeg LaureynsHoys een flink legaat.

De handelsactiviteiten in 1691beperkten zich niet tot lijnwaadalleen - hoe zou het anderskunnen bij een dergelijk huis. Detextiel vormde wel de hoofdzaak.De weerde (bij inkoop) vanlijnwaeten ten sterfhuyse bevon-den ende andere coopmanschap-pen bedroeg bijna 1200 pondgroot. Daarnaast was er nog voorongeveer 450 pond lijnwaad naarSpanje verstuurd en waren er nogschulden te betalen te Gent voorlijnwaad. Vermoedelijk uit Enge-land afkomstig waren zes blockentain (tin) ter waarde van 135 ponden een partije loot (310 pond).Een laatste gespecificeerdehandelswaar betrof een last(ongeveer 700 liter215) wee as-schen (potas, bron van kaliumcar-bonaat, zie kadertje bij de ververs),die net zoveel waard was als hettin. Hoys had verder nog eenbelangrijke som tegoed van deCompagnie van Oostende, maar erwerd niet gespecificeerd welkegoederen deze schuld betrof.

Stevig verankerd in GentLaurentio Hoys deed niet alleenzaken in Spanje en Engeland, hijwas zeker niet minder actief in hetbinnenland. Hierbij valt het op datook de toen pas door Louis XIVingelijfde streken in het tegen-woordige Noord -Frankrijk nog totzijn rayon behoorden216. TwintigGentenaars stonden bij hem in hetkrijt, meestal voor kleinere som-men, naast personen uit Antwer-pen, Brugge, Doornik, Mechelen,Ath, Brussel, Ronse, Aalst, Luik,Kaprijke, Valenciennes, Aire(Arienne) en niet geïdentificeerdelokaliteiten vermoedelijk in Frank-rijk. Daarnaast waren er nogenkele zaken hangende in Am-sterdam en Rotterdam. Scheidingof geen scheiding in de Nederlan-den, grenzen of geen grenzen,deze handelssteden par excellen-ce ontbraken op vrijwel geenenkel Gents commerçantenlijstjevan enig belang uit die tijd.

Het huis was in goeden doen. Decommeren (sommen die het‘sterfhuis’ nog moest betalen aan

Avontuurlijke internationalehandel aan de Krommewal

Page 58: Op zoek naar de roots van het MIAT Textiel in de Gentse ...users.skynet.be/VIATvzw/TIC94.pdfOp zoek naar de roots van het MIAT 2 Textiel in de Gentse Waterwijk (1688 - 1769) I. Van

58

Aanhef en einde van een kennis-geving aan de schepenen van eenverzoek in 1707 van de Gentse in-ternationale handelaars om doortussenkomst van den prince endehertogh van Marleborough vrij temogen handel drijven in het Brit-se rijk218. Men herkent de namenvan Joan Pauwels, Pieter deMoerloose en Joannes Belle-mans, naaste buren aan de Sint-Katelijnestraat. Figuren uit deWaaistraat, eerder beschreven indit tijdschrift in een in 2005 ver-schenen studie, waren PedroRaelen en Michiel van Ghijsel. Denaam Goethals, van een familiedie sterk gericht was op de En-gelandhandel, ontbreekt merk-waardig genoeg. Andere namenzoals de Roy, vanden Bossche,Brassaer, Vlamynck, van Cot-them, Coene en de Potter warenverder in de 18de eeuw ook in deWaterwijk te vinden. Hun in dit ar-tikel beschreven naamgenotenwaren zeer waarschijnlijk familie-leden van de ondertekenaars.Opmerkelijk is dat meerdere vanhen niet enkel handelaars warenmaar ook textielondernemers. Depoging haalde overigens nietsuit. De Britten zouden pas laterin de 18de eeuw, nadat zij de zee-ën overheersten en een techno-logische voorsprong genomenhadden, kampioenen worden vande vrijhandel.(SAG154 bis nr. 7)

Page 59: Op zoek naar de roots van het MIAT Textiel in de Gentse ...users.skynet.be/VIATvzw/TIC94.pdfOp zoek naar de roots van het MIAT 2 Textiel in de Gentse Waterwijk (1688 - 1769) I. Van

anderen) waren niet onoverkome-lijk. Ze betroffen vooral de Engel-se contacten en familieleden. Nietongewoon was ook dat eenbelangrijke som (veruit de groot-ste: 1425 pond groot wisselgeltgeleend van de moeder van deoverledene aan 4%) nog moestterugbetaald worden. Ook leningenging men liefst onder familie aan.

Blijkbaar was Laurent(io) Hoysgoed ingeburgerd in Gent. Ditkunnen we afleiden uit het feit dathij niet alleen ontfangher particu-lier was van de Gentse Armenka-mer (soort voorloper van hetOCMW), maar ook deken van degebuurte. Beide instellingenmoesten hem trouwens nog eenbelangrijke som door hem voorge-schoten geld. En alsof dat nogniet volstond, was hij ook nogkerkmeester en armmeester in deSint-Jacobskerk217. De begrafenisvan Marie Joanne was dan ook instijl. Er werd voor ongeveer 12pond groot brood uitgedeeld aande armen en het was niet gebak-ken van het gebruikelijke koren(rogge) maar van taerwe. Dewaarde daarvan vertegenwoordig-de toen zowat een half jaarloon.De hele begrafenis kostte netgeen drie (veronderstelde) we-versjaarlonen.

De negotie van lynwaetensoo in Engelant als anderequartieren van GuillaumeGoethals

1697Guillaume GoethalsKrommewal Kad nr. 62, nuhoogbouw ‘Residentie Palfijn’Toen lijnwaadkoopman GuillaumeGoethals in 1697 stierf, liep deGrote Coalitie-oorlog tussenLodewijk XIV en de zogenaamdeAugsburgse Liga ten einde. Diewas al acht jaar zijn gang gegaanen ook onze streken hadden flinkin de klappen gedeeld. In hoever-re de internationale handel vanGoethals en bijgevolg ook zijnwelstand daaronder te lijden had,valt onmogelijk te achterhalen.Het is eerder onwaarschijnlijk datde oorlog veel invloed had op dezaken van Guillaume en zijncollega’s. In 1695 bereikte hetvolume verhandeld op de Gentselijnwaadmarkt zelfs zijn hoogste

peil van de eeuw en dat bleef nogeen decennium lang aanhouden219

(zie ook het kadertje ‘Schatrijk inoorlogstijd’).

Naar LondenHoewel veruit het meeste lijnwaadin de 17de en 18de eeuw vanuitGent richting Spanje trok, vormdeook Engeland een aanzienlijkafzetgebied en dit tot 1702220. Ditzien we overtuigend geïllustreerdin de ‘staat van goed’ opgemaaktna de dood van Goethals221.Hoewel de tekst ook anderequartieren vermeldt, toont hethiernavolgende lijstje van bijnaam vermelde debiteuren dat dehandel vrijwel uitsluitend opEngeland gericht was:JoanHillersdon (259 pond groot inwisselgelt, afgerond); idem (498);James Pyckery ende ThomaesRobinson in compagnie (433);idem (33); James ende WillemPijckerijnck (532); idem (148);Ambrosius Bolton (40); idem(414); Willem Purnel (167); WillemThomas ende Jan Lee (350):Willem Thomas (38): ThomaesRobinson (360); Jan Cock (34);Joan Lambe voor de helft van dewaarde van zes packen lynwaet(832); deselve Lambe oververcoop van diverssche lijnwaeten(2604)

Al deze schuldenaren waren inLonden gesitueerd en allensamen stonden ze voor 6743pond groot in het krijt. De enigeandere gespecificeerde som (504pond) was ten laste van AdriaenGoethals (vermoedelijk de zoonvan de overledene, vermeld in destaat als coopman) over lynwae-ten by hem overghenomen. Hetwas zeker niet ongebruikelijk dateen koopman zoveel geld tegoedhad voor geleverde waar. Meestalwerd hij maar betaald als degoederen op hun beurt door detussenhandelaars aan de mangebracht waren.

Taken van een lijnwaadkoopmanDe linnenhandelaars die destukken lijnwaad op de GentseVrijdagmarkt aankochten, dedennog wat meer dan kopen enverkopen. Een van hun takenbestond erin de weefsels te latenbleken, tenzij ze een kopervonden of hoopten te vinden dieweefsels liever rauwe (onge-

bleekt) afnam. Dat bleken dedenzij niet zelf, daarvoor wendden zezich tot de professionele blekers.Ook dat was een behoorlijkkapitaalintensieve zaak. Zo zienwe dat het ‘sterfhuis Goethals’nog 508 pond bleeckloon schuldigwas aan de weduwe van JanNuyttens, terwijl de bleektegoedenaan Matthijs Pletsier en GillisNevejans resp. 107 en 67 pondbedroegen. Dit alles samenvertegenwoordigde het jaarloon(20 pond) van zomaar eventjes 34wevers uit die tijd.

Een tweede taak bestond erin degoederen veilig en wel op hunmeestal buitenlandse plaats terbestemming te brengen. Geenvanzelfsprekende zaak in die tijd.Hoe de goederen van GuillaumeGoethals precies verscheeptwerden komen we niet te weten,maar vermoedelijk gebeurde dittenminste gedeeltelijk via Amster-damse bevrachters en schippers(of smokkelaars). Er moestdaarvoor door ‘het sterfhuis’ nogeen kleine som betaald wordenaan den schipper Egedeon vanderSande over de weduwe Naessenstot Amsterdam. Guillaume Goet-hals had verder nog te doen meteen Bruggeling aan wie hij 77pond moest betalen over factorije.Blijkbaar trad deze op als tussen-persoon (agent) op.

Met vrouwelijke hulpOverigens beschikte Guillaumeook te Gent over hulp bij zijnhandel en dan nog wel vanuit(voor ons) onverwachte hoek. Destaat vermeldde immers 100 pondte betalen aen Jenne van Wijn-ghene, dienstmaerte soo veelehaer toeqamp in een pack ver-cochte lijnwaeten en meteen werderaan toegevoegd dat er eenproces hangende was voor deschepenen van Gedele tussen deerfgenamen en Louis vanderBeken gehuwd met Jenne vanWinghene nopende de tweeduijsent guldens (ongeveer 333pond) aen haer gelegateert endeandere vermeten pretentien. Datdie Louijs erin betrokken werd,was (toen) vanzelfsprekend.Vrouwen waren immers net alsminderjarigen en zwakzinnigenrechtsonmondig. Hun man wasjuridisch verantwoordelijk voor watze uitspookten.

Page 60: Op zoek naar de roots van het MIAT Textiel in de Gentse ...users.skynet.be/VIATvzw/TIC94.pdfOp zoek naar de roots van het MIAT 2 Textiel in de Gentse Waterwijk (1688 - 1769) I. Van

60

Het testament dat onze koopmandrie jaar voor zijn dood liet opma-ken, bevatte daarover een clausu-le die nochtans aan duidelijkheidniets te wensen overliet. Naastzijn ziel die hij aan God gaf en zijnlichaem ande aerde ande verrot-tijnghe ende ande wormen, zoalsdat heette in de toen gebruikelijketestimentaire terminologie, gaf hijook aan zijn dienstmaerte Joannevan Wijnghene twee duisentguldens wisselgelt... ende datvoor den getrauwen dienst die symy gedaen heeft.

Hoewel Guillaume Goethals voorwat betreft liefdadigheid welmoest onderdoen voor zijn nogveel rijkere neef Adriaen Goethalsuit de Waaistraat222, was hij ookvoor de rest niet krenterig.Aan de armen van zowel Sint-Jacobs als van Sint Salvatorsgeseijt Heijlich Kerst moest 50pond (wisselgeld) verdeeldworden. Daarnaast kreeg eenzekere Lievijne Verschaffel 20pond en (haar zus?) ElisabethVerschaffel 16 pond toegewezen.Waaraan zij dat te danken had-den, werd er niet bij vermeld.Blijkbaar was Guillaume goedomringd, want er was ook nog deondermaerte Therese Jacque-mijns aan wie drie pond moestbetaald worden voor rauwe.

Wel rijk, maar niet schatrijkHoewel deze Goethals klaarblijke-lijk goede zaken deed in tijdenvan oorlog, beschikte hij toch nietover een werkelijk groot fortuin.Hij bezat enkele landbouwgron-den met een tweetal hofstedekensen enkele renten, maar hij huurdehet huis aan de Krommewal.De inboedel werd verkocht doorden stockhauder der voluntairevenditien en bracht 549 pond op.Van de ‘baten’ kon er bij depassering van de ‘staat’, ruimtwee en half jaar na het overlijden3931 pond afgerekend worden,terwijl er nog voor 4056 pondgemeen bleef. Dat laatste betrofhandelswaren die pas jaren na deinkoop en transport aan de mangebracht konden worden.

Er bleef in het ‘sterfhuis’ Goethals1249 pond meer baete dancommere. Daarvan konden in dietijd toch nog wel zo’n 60 wevers-gezinnen een jaar van leven.

Niet alles wat buitenlandsblinkt, is goud waard

1769Francies Primus Lammens -Petronella Joanne de CockKrommewal Oud Kad. nr. 63 -nu verdwenen onder de straatbij de brugBijna alle ondernemingen vanenige omvang uit de Waterwijk inde eerste helft van de 18de eeuwof daaromtrent, lijken wel commer-ciële succesverhalen.Dat zulks lang niet altijd het gevalwas, bewijst het hiernavolgendestukje dat de reeks over koopluiafsluit. Hoewel de handelsonder-neming waarover het hier gaat,vermoedelijk niet in de eersteplaats in textiel ‘deed’, nemen wehet verhaal ervan hier graag opomdat het enig tegenwicht biedt.

Slechte papieren in de vierwindstrekenToen Frans Joachim PremierLammens (ook Francies PrimusLammens genoemd) in 1769 stierfin zijn groot nieuw huis aan deKrommewal, liet hij niet alleen eenweduwe, Petronella Joanne deCock en zes kinderen (jongste 6maanden) na, maar ook een hoopin beslag genomen handelswarenen moeilijk inbare tegoeden223. Zoberustte er te Amsterdam onderde heren Hyinck en van der Valckeen partij goederen ter waardevan 1783 pond groot, waarop doorde Gentse meester Ignace deLantheere beslag was gelegd.Nog een andere partij goedereninsgelyckx in beslag in dezelfdestad was 600 pond waard. TeParijs lag er nog eens voor 108pond in beslag en bij de Banckvan Engeland eene somme van137 pond sterlynckx, waard 288pond groot. Hoe het financieel in mekaar zatmet een partij goederen liggendetot Civilien onder directie vand’heer Martinez (94 pond.) en eenandere onder de directie vand’heer de Coulho tot Cadix(ongeveer 37 pond) komen weniet te weten, maar die zullen ookwel niet zo gemakkelijk recupe-reerbaar geweest zijn.

Dat was nog lang niet alles.Lammens had ook nog heel watuytstaende actien ende creditenvan slecht recouvre. Dat waren

bedragen die anderen aan hemschuldig waren, maar als moeilijk(of niet) inbaar beschouwd wer-den. Zo was een zekere Jan deCock (een schoonbroer?) alsvierde meester op het schipBarbara Theodora in dienst vande Oost-Indische Compagnie teMiddelburg 31 pond schuldig. Eenzeer groot bedrag (6000 pondgroot) ten laste van de heerGuipyn tot Flisynge (Vlissingen)spruytende uyt eene onderne-mynghe voor (h)alve rek(ening)naer de Fransche West-Indien lagin contestatie voor de schepenenvan Vlissingen. Andries vanMummen insolvent tot Amsterdamwas 336 pond schuldig. Evenrampzalig waren de zaken vanPremier Lammens te Parijsuitgedraaid. Er werden geenredenen aangegeven waarom de(kleinere) sommen ten laste vanJoff(er) Noel en M. Martyn in diestad oninbaar waren, maar van deweduwe Castelat die voor bijna1000 pond in het krijt stond, werdvermeld dat ze nu gefailleert wasen dat men tsedertdien van haerniet en heeft konnen vernemenwaer sy woonachtig is. Wat er bijde heer Wagtemeyer tot Opportoin Portugal (221 pond te goed)mis gelopen was, weten weevenmin.

Met de renten die Lammens inbezit had, was het al even droeviggesteld. Ze waren onbezet (zon-der onroerend goed als waarborg)en het leeuwenaandeel (eenkleine 2000 pond) was aan d’heerJacobus Frestraets, oppermeestergeweest op het schip Popken-burg... insolvent overleden op deCap de Goed Hoop. Temiddenvan dit alles hoeft het geenverwondering te wekken datLammens verwikkeld was inprocessen voor alle mogelijkerechtbanken: de Gentse Keure, deRaad van Vlaanderen en de GroteRaad te Mechelen.

Smaak voor luxegoederenIn de ‘minuten’ staat slechts éénkeer gespecificeerd over welkegoederen de zaken van Lammenshandelden. Te Amsterdam wasbeslag gelegd op gesteenten,gaude horlogien, seijde stoffen,seijde caussens en geborduerdemanchetten met een waarde van1183 pond. De meubelen en

Page 61: Op zoek naar de roots van het MIAT Textiel in de Gentse ...users.skynet.be/VIATvzw/TIC94.pdfOp zoek naar de roots van het MIAT 2 Textiel in de Gentse Waterwijk (1688 - 1769) I. Van

Situatie anno 2006 van de plekwaar het grote huis en de opslag-plaatsen van Francies PremierLammens ooit stonden. De auto-parkeerstrook rechts geeft nogmin of meer de rooilijn aan vanhet oude bouwblok dat in 1875verdween bij de demping van deOttogracht en de aanleg van deKrommewalbrug.(foto gerdaYD, 2006)

Gevelplan (1759) van de vermoedelijke houtopslag-plaatsen van Lammens aan de samenvloeiing vanOttogracht en Leie226.(SAG, 535-169-5)

Gevelplan (1762) van het woonhuis en voor een deel ook stapel-plaats van Lammens aan de Krommewal. Let op het opvallend pië-tabeeld aan de gevel.(SAG, 535-169-6)

Uittreksel uit het oude kadaster-plan van 1835 met de omgevingvan de Krommewal en aan de sa-menvloeiïng van Leie en Otto-gracht, de doening van Lammensop kad.nr. 63 (zie pag. 62 ‘De geo-grafische...’. De geografische si-tuatie was er nagenoeg onveran-derd gebleven bij het opmakenvan dit plan ongeveer 60 jaar nade dood van Francies PremierLammens(SAG)

Page 62: Op zoek naar de roots van het MIAT Textiel in de Gentse ...users.skynet.be/VIATvzw/TIC94.pdfOp zoek naar de roots van het MIAT 2 Textiel in de Gentse Waterwijk (1688 - 1769) I. Van

62

huisraad in het huis aan deKrommewal waren volgens deschatting slechts een 128 pondwaard, maar - unieke situatie - deschilderijen werden heel wathoger op 202 pond geschat. Eenwaarlijk grote som voor kunstwer-ken in een privéwoning. Aancontanten was er slechts voorongeveer 22 pond in huis, maareen snuijfdose, het enige voor-werp dat afzonderlijk vermeldwerd, was zo maar eventjes 50pond waard.

Veel prozaïscher was een partijeweeassche aanwezig in de zaak.Dat ook wel dure (hier voor 208pond) goedje, wede-as of potas,brengt ons dichter bij wat vermoe-delijk de ‘core business’ van defamilie Lammens was of werd, dehouthandel224. Het lage uitgestrek-te gebouw dat Francies neerpoot-te aan de waterkant aan demonding van de Ottogracht in deLeie, heeft alles van een bedrijfs-gebouw dat (ook) voor zoiets konbruikbaar zijn.

Het zal wel eeuwig een mysterieblijven waarom Francies PrimusLammens zichzelf en de zijnenstortte in zoveel verschillende,maar blijkbaar allemaal faliekantuitdraaiende avonturen de wereldrond. De gemene schulden vanhet sterfhuis bedroegen uiteinde-lijk iets meer dan 7000 pond grooten daartegenover stond slechtsongeveer één tiende van dezesom aan onmiddellijk deelbaarbezit. Het vervolg was onvermijde-lijk. Elf jaar na de dood van deondernemende en kunstminnendePremier Lammens gingen deschepenen van Gedele in op eenverzoek van de weduwe om dezaken te laten zoals ze waren. De‘minuten’ (voorbereidende ge-schriften) voor de staat van goedmochten ter griffie neergelegdworden.De ‘staat van goed’ werd nooitafgesloten. Het huis en de be-drijfsgebouwen aan de Kromme-wal waren bij het opmaken van de‘staat’ al geen eigendom meer vande familie, maar de weduwe bleefer actief in de houthandel tot eeneind in het volgende decennium.Wellicht pakte ze de zaken mindervoortvarend aan dan haar man!

Frère terrible François JoachimPremier LammensMisschien wel relevant voor hetgeval Frans Joachim PremierLammens zijn enkele gegevensover diens leven en werken dieverzameld werden door GuySchrans225 in zijn grote studie overde 18de-eeuwse Gentse vrijmetse-laars. F.J.P. Lammens werdgeboren in een brouwersfamilie.De vader van zijn vrouw wasprocureur bij de Raad van Vlaan-deren. Hij volgde humaniora bij deGentse jezuïeten en hij zou aande Leuvense universiteit gestu-deerd hebben.Het moet een druk bezette figuurgeweest zijn, die de zaken grootzag. In de amper 37 jaar van zijnkorte leven, was Francies Lam-mens niet alleen actief in (niet alte kredietwaardige sectoren van)het internationale zakenleven, hijwas ook lid van de meest presti-gieuze verenigingen te Gent enomstreken. Om te beginnenfigureerde Lammens op deledenlijst van niet minder dan drie‘militaire’ gilden: de Sint-Jorisgil-de, de Sint-Michielsgilde en deSint-Sebastiaansgilde. Hij wascontribuant aan de Academie entegelijk lid van de loge La DiscrèteImpériale te Aalst en van deGentse ‘moederloge’ daarvan, LaDiscrète Impériale et Royale. TeAalst had hij een blijkbaar belang-rijke functie: als ‘frère terrible’moest hij de kandidaten voorbe-reiden om de inwijdingsceremoniete ondergaan.

Drie zonen van Francies werdennegociant, wellicht met meersucces dan hun vader. Eenandere zoon, de jurist en bibliofielPierre Constant, speelde eeneersteplansrol in het Gentseintellectuele leven in de eerstedecennia van de 19de eeuw. Hijkreeg onder andere de delicateopdracht de te Parijs geconfis-queerde boeken, manuscripten enkunstwerken (o.a. het Lam Gods)uit Gents bezit te helpen recupe-reren.Nog een andere zoon Lammenswerd correspondent in de Londen-se City voor Lieven Bauwens enwas betrokken in diens beruchteillegale uitvoer van de mechani-sche katoenspinmolen.

Kleine Lieden

Van de rijksten naar de armsten.Geografisch was dat in die tijdmaar een kleine stap, al moet hieronmiddellijk aan toegevoegdworden dat er ook in die tijdeffectief ‘rijke’ en ‘arme’ straten ofzelfs - zoals aan de Oudevest -‘rijke’ en ‘arme’ straatzijdenbestonden. Arme en rijke stratenlagen dikwijls pal naast of achterelkaar.

Van slechts een paar armedrommels die in die straten of ‘aandie kanten’ woonden, kon achter-haald worden, dat ze iets mettextiel te maken hadden. Het waseen nogal heterogeen gezel-schap, zoals hierna zal blijken.

Lieven van Doorne,aude cleercoopergestorven op zee

1707Lieven van Doorne - JoosyneMaegermanGelukstraat 10 (Kad. 247a)We zullen wel nooit te wetenkomen hoe Lieven van Doorne,aude cleercooper en bewoner vaneen huurhuisje in de Gelukstraat,op zee verzeilde en hoe hij erstierf in maart 1706. De archievenleren ons alleen dat hij desenweerelt overleedt op zee com-mende van de Straet (van Gibral-tar). Best mogelijk dat Lievenaangemonsterd was op een vande schepen van zijn bijna –buurman Johannes Bellemans uitde Sint-Katelijnestraat en dienscompagnons (zie hierboven).

In een éénkamerwoningZijn weduwe Joosyne Maegermanbleef alleen achter met haar driezoontjes van twee, vijf en zevenjaar in het kleine huisje Geluk-straat 10. Hoe ze er behuisdwaren, valt maar moeilijk af teleiden uit het gevelaspect van hethuidige huis dat de toestand naeen verbouwing en verhoging metanderhalve verdieping in 1801weergeeft227. Maar het grondplankan nog niet zoveel veranderdzijn. Compleet met binnenplaatsjeen aanbouwsels meet het huisper-ceel nu ongeveer 70m2, terwijl het

Page 63: Op zoek naar de roots van het MIAT Textiel in de Gentse ...users.skynet.be/VIATvzw/TIC94.pdfOp zoek naar de roots van het MIAT 2 Textiel in de Gentse Waterwijk (1688 - 1769) I. Van

grondoppervlak van het eigenlijkehuis tussen 25 en 28m2 bedraagt.Dat was ten tijde van de vanDoorne’s vermoedelijk eveneenszo, met dit grote verschil dat ertoen alleen maar één enkelegelijkvloerse ruimte was samenmet een zolder, een koertje eneen achterhuis. Het was metandere woorden een typische‘éénkamerwoning’ waarvan er teGent vele honderden waren, langvoor de zo bekende beluikhuisjes,eveneens éénkamerwoninkjes, inde 18de eeuw opkwamen. Het huiswas trouwens een van de veleéénkamerwoningen die al sindsde 14de eeuw het straatbeeld in deGelukstraat overheersten228.

Hoewel we er niet zoveel uit lerenover wat een aude cleercooper alshandelswaar in huis kon hebbenin die tijd, geeft de boedelstaat uit1706 een idee van hoe diecategorie mensen toen leefde ofmoest zien te overleven. Hetberoep van oudkleerkoper wasallesbehalve marginaal229, maar bijLieven van Doorne moet er ietsmisgelopen zijn. Hoe het ook zij,zijn geval geeft ons de gelegen-heid een kijkje te nemen, niet bijeen rijke of een min of meerwelgestelde familie, maar bij eenvan de talrijke gezinnen die toennet niet behoeftig waren enzonder tegenslag (!) redelijkkonden leven. Dat is eerderuitzonderlijk. Maar al te dikwijlswas er bij die mensen te weinig inhuis om zelfs maar de moeite tedoen een summiere beschrijvingvan de bezittingen te maken.

De enige gelijkvloerse ruimte werdde keucken genoemd. Buiten eencasken, twee vrijwel waardelozetafelkens en acht biesestoelen,waaronder één omgebouwd toteen secreetjen (kakstoel), was hetenige meubelstuk er een ledicant.Dat was van een behangsel (eenrondom hangend gordijn) voor-zien230.Net als bij de meeste rijkerehuizen was dat meubel samenmet het beddengoed het duurstein huis: het vertegenwoordigderuim 10% van de totale waardevan de inboedel (zes en half pondgroot op iets meer dan 60 pond).Voor de rest waren er in datvertrek nog een behoorlijkehoeveelheid kookpannen, kom-

men, kannen en ketels te vinden.Enkele niet levensnoodzakelijke(alhoewel…?) voorwerpen: eencrucifix, een roer (geweer) en eendegen, een spiegel en diversscheschilderijkens (prenten?) warenniet veel zaaks. Alles samen wasdeze ‘luxe’ amper goed voor ietsmeer dan één enkele schamelepond groot.

De kinderen werden op de zolder(het opperste) te slapen gelegd,zoals dat hoorde in dergelijkehuisjes.Eén zeer goedkoop ledicantjenwas er eveneens voorzien vaneen behangsel. Toch wel iets watleek op luxe231. Een ander bedde-ken was vermoedelijk niet meerdan vier houten planken met eenstrozak. Daarnaast stond er ooknog een casken en was die zoldervolgestouwd met allerhandekleren (bijna uitsluitend vrouwen-kleren) en enig linnengoed.Sommige stukken waren zeerzeker ‘beste kleren’ en ze warenéén tot twee pond waard: eenrobbe (jurk) en rock (drie zelfs) eneen sijden faelge (lange hoofd-borstdoek). Hier werden ookenkele kostbaarheden opgebor-gen: een paer gauden pandanten(oorhangers) waren zelfs vierpond waard, drij gauden rijnghenwerden op drie pond geschat enverder was er nog een gaudensterre (wellicht een halssieraad)en een silveren ijserken (muts-klem).

Verder was er alleen nog deplaetse en het achterhuys. Hierwas de handelswaar van de ex -oude kleerkoper opgeslagen inmanden. Veel waard was hetallemaal niet, al vallen sommigeprijsvergelijkingen enigszinsverrassend uit. Zo waren voddenvan lijnwaad evenveel waard alsde drie gouden ringen en werdendiverssche aude cleederen opprecies evenveel geschat als detwee ‘dure’ pandanten. Verderwas van Lieven’s vroegerenegotie nog een craem met sijncleet en een (weeg)schaele metsijn ghewichten overgebleven.Wellicht zette zijn vrouw de zaakverder of zou de man na zijnterugkeer terug ‘de markt doen’met zijn craem en zijn weeg-schaal. Maar het lot besliste eranders over.

Hoe zou het verder verlopen zijn?Het huisje van onze zeeman-oudeklerenverkoper vertoondeeen beeld van ‘arm maar proper’.Aan commeren (schulden) was eralleen nog een achterstal vanhuishuur en stond de zeeman opeen viertal plaatsen in het krijtvoor kleine sommen aan therijng-he (verteer). Dat was met namehet geval in de herberg ’t Schipvan Sint-Arnold (het Narrenschip)verderop in de Gelukstraat232 enook op het Sas van Ghent. Nietsergs: de baeten overtroffen ruimde commeren (schulden).

Daarbuiten bezat de familiegelukkig nog een belangrijke somcontant geld (55 pond). In vergelij-king met de waarde van dehuisinboedel was dat veel, bijnaevenveel, zelfs abnormaal veel.Had de weduwe een vergoedingontvangen voor het werk van haarLieven op zee? Het enige pro-bleem zal geweest zijn dat ‘denoverschot’, alles samen, tochweinig was om verder van televen.We mogen schatten dat naast decontanten nog iets meer dan éénderde van het bezit van de familievan Doorne als niet levensnood-zakelijk kon te gelde gemaaktworden.

Deze mensen hadden dus nogenige reserve voor kwade da-gen233 en dat zullen ze allicht hardnodig gehad hebben na de doodvan Lieven. Ware het niet van datcontante geld, dan zouden deringen, de oorhangers en demooie kleren al snel bij de Bergvan Barmhartigheid in de Abra-hamstraat beland zijn. En wellichtzal de weduwe Joosyne ookredelijk vlug hertrouwd zijn. Datwas de enige mogelijkheid omverder aan de kost te komen,tenzij ze ‘mans’ genoeg was omals zelfstandige koopvrouw dezaak verder te zetten. Nogal watoude klerenkoopsters warenblijkbaar zeer onderlegd. Wevinden hun namen terug in veelboedelstaten waar ze optraden alsprijsschatters.Zelf ondertekenden ze de stukkenmeestal met een kruisje. Van demeest uiteenlopende, soms zelfsdure voorwerpen wisten ze dewaarde te schatten, maar schrij-ven konden ze niet.

Page 64: Op zoek naar de roots van het MIAT Textiel in de Gentse ...users.skynet.be/VIATvzw/TIC94.pdfOp zoek naar de roots van het MIAT 2 Textiel in de Gentse Waterwijk (1688 - 1769) I. Van

64

Het huisje van de familie vanDoorne was een voor de Geluk-straat typische éénkamerwoningmet waarschijnlijk amper 25m2

grondoppervlak. Het huidigehuisje - nu Gelukstraat nr. 10 -waarvan de gevel verbouwd werdin 1801 door de toenmalige eige-naar Scherre vertoont nog spo-ren (muurankers) van een oudergebouwtje. Vermoedelijk werdde woning toen met anderhalveverdieping verhoogd. Achteraanwaren er nog piepkleine bijge-bouwtjes.

Een fragment uit de notities van de ommestelling (verplichte bijdrage)te betalen door de meesters van het oudkleerkopersambacht in 1707.Het toont de namen van 14 op de 16 oudkleerkopers die toen in deGelukstraat woonden. De weduwe van Lieven van Doorne prijkt alstweede in de rij. In het Guldenhooftstraetjen, in het verlengde van deGelukstraat naar de Vrijdagmarkt toe, woonden er zelfs 18. Deze vak-lui bewoonden er bijna het ene huis naast het andere. Zij vertegen-woordigden het minder bemiddelde segment van het ambacht. Aande Vrijdagmarkt (17), in de Kammerstraat en aan de Langemunt woon-den hun (meestal) rijkere collega’s en die waren ongeveer even tal-rijk. Ook aan de Oudevest waren de oudkleerkopers (11) toen goedvertegenwoordigd. In de Sint-Katelijnestraat en de Baudelostraat wa-ren er in 1707 telkens drie gevestigd. In het derde decennium van de18de eeuw verdwenen ze uit deze straten, maar in de Gelukstraat ble-ven er doorlopend een tiental wonen.(SAG, reeks 199 nr. 16)

Page 65: Op zoek naar de roots van het MIAT Textiel in de Gentse ...users.skynet.be/VIATvzw/TIC94.pdfOp zoek naar de roots van het MIAT 2 Textiel in de Gentse Waterwijk (1688 - 1769) I. Van

De naeysterigghenwinckelvan Marie Joanne deWindt, geestelijcke dochter

1758Marie Joanne de WindtWillem de Beersteeg, kad. nr.19, huidig huisnr. 8Hierboven werd de handel enwandel beschreven van de min ofmeer welgestelde of zelfs rijke‘geestelijke dochters’ Legghe, deCockere, van Peperseele en deMoerloose. Zo’n geestelijkedochter was ook Marie Joanne deWindt die inwoonde bij haar broer,de schipmaecker Pieter de Windt,bij d’arme claeren234. Bij haar doodwas ze al bijna tien jaar bezig metwat heel precies verklaard wordtin de volgende tekst die we bijnaintegraal overnemen:

Marie Joanne, geestelijckedochter was, zo verklaarden haarbroer en schoonzus, bij onsgebleven in de directie van onzehuyshaudens sonder welckehulpe, bijstandt ende assistentie,wij sauden ghenoodtsaeckt sijngheweest andere vremde lieden

Schets van Armand Heyns van de huizen en huis-jes aan het begin van de Willem de Beersteeg, waarMarie Joanne woonde en werkte in het huis met deoverkragende boogjes als hulp bij het gezin vanhaar broer.(SAG, Atlas Goetghebuer)

ofte dienstboden hebben moetenhueren ende hunne dienstbodenbetaelen.Dat had voor de juffrouw alsonvermijdelijk gevolg dat ...ghesmolten is haer ghewinvoortsgecommen van den naey-sterigghenwinckel met ghonnedaerbij dependeert.

Ze zou daarvoor gecompenseerdworden bij de dood van haarouders met een o zo belangrijkledikant, met wat huisraad, eenscribaene (schrijfkoffertje metladen) met cruycefix, twee god-vruchtige schilderijtjes en deprovisie van de winckel. Het zalwel een armtierig boeltje geweestzijn: alles samen mocht de waardeer van maximaal 17 pond bedra-gen. Maar Marie-Joanne overleef-de haar moeder en vader niet.

Soo sober van ghestaethe-de ... ghestorven

1759Pieter van Rijckegem - AlbertineClaercijnOudevest, niet nader bepaald

En veel anderen ...In de periode waarin dit textielver-haal zich afspeelde, stierven er inde wijk ongetwijfeld heel watouders van minderjarige kinderen,die nooit in de staten van goedopgenomen werden. Simpelwegomdat het meteen duidelijk wasdat er geen of nauwelijks ‘goed’was. In de Gelukstraat woondenveel arme mensen in éénkamer-woningen met boven die énekamer waarin men ‘met de deur inhuis viel’ ook nog de zolder, al ofniet voorzien van een dakkapel.

Page 66: Op zoek naar de roots van het MIAT Textiel in de Gentse ...users.skynet.be/VIATvzw/TIC94.pdfOp zoek naar de roots van het MIAT 2 Textiel in de Gentse Waterwijk (1688 - 1769) I. Van

66

Dat was ook het geval aan de‘arme’ zijde van de Oudevesttegenover het huidige MIAT en inde Willem de Beersteeg. Maar deallergrootste concentratie vanwerkelijk armen was te vinden inde Braecke (heden het terreinVDAB en parking), waar debouwpromotor Anthone Soetaerten zijn erfgenamen sinds 1706een twintigtal gemetste barakkenverhuurden die Anthone oorspron-kelijk had laten optrekken voorsoldaten van de legers die in heteerste decennium van de 18de

eeuw winterkwartier hielden teGent235. Slechts een enkelebewoner daarvan werd in hetonderzoeksmateriaal vermeld: bijPieter de Brie in de Bracke heettehet in 1760: de weesen sijn instadsaermescholle ghedaen236.

Bij nog anderen, zoals PieterPannemaecker by d’Arme Claerenschreef de schepenenklerk in dater ten sterfhuyse niet anders enes als een wenig pennyn(ghen)niet souffisant om de schuldenvanden sterfhuyse te betaelen.Daarom moest er geen staat opgemaakt worden. Bij de dood vande vrouw van Jan Cornelis in deGheluckstrate, verklaarden devrienden dat zij soo sober vanghestaethede es ghestorven datsij vanden arme (Armenkamer) ismoeten begraven worden enanderssins meer commeren(schulden) dan baeten heeftachterghelaeten237.

Iets meer vernemen we uit eenDeclaratie by forme van staet diein 1706 Pro Deo opgemaakt werdbij de dood van Pieter van Rijcke-gem die een weduwe en driekinderen achterliet238 ergens aande Oudevest. In hun huis (huisje)werd een halve pond aan contan-ten gevonden.Er was een ledikant, een hoofd-pulm in matrasse, een scrapai(schapraai), een menagiere, vijftaillooren, een teine (tinnen)commeken, een canne, eenigeprinten, differente stoelen, eencasse, eenen caffepot (!), eencoperen aeker (emmer), eentaffelken, acht hemdens, drij paerslaeplaeckenen, differente coof-kens (vrouwenmutsen). Deoverkleren hadden een schijn vanluxe, maar ze waren vermoedelijkvan bij oudkleerkopers afkomstig:

een callamander jacke, eencatoene jacke, twee callamanderrocken met een saye faille (hoofd-en schouderdoek). Kalamanderwas een dure glanzende wollenstof met dambordpatroon aan éénzijde239.De inboedel was wesende alt’saemen van cleene waerde.Moest het geschat worden, zowerd er aan toe gevoegd, dan zouhet iets van tweeën halve pondopgebracht hebben.

Deze mensen waren geen huisei-genaar zodat we meestal ook nietkunnen achterhalen waar zeprecies woonden240. Bij geenenkele van hen komen we teweten welk beroep ze uitoefen-den. Ze hadden immers niets vanhun nering of negotie te verkopendat bij hun dood nog moestbetaald worden. Meer dan waar-schijnlijk zullen meerderen onderhen regelmatig of af en toe werk

Enkel het huisje van Jan Corne-lis en zijn vrouw kan gelokali-seerd worden in de Gelukstraatop kad. nr. 248, huidig huisnr. 12.Vermoedelijk ging het de familielater wat beter voor de wind. Se-bastiaen Cornelis bouwde ditkleine huisje in 1728 na afbraakvan een ouder bouwseltje . Uit-wendig is nu enkel het volumenog min of meer herkenbaar(SAG, reeks 535 nr. 73-3)(foto, gerdaYD, 2006)

gevonden hebben in de bedrijvenin de buurt, terwijl de vrouwen eenpovere stuiver bijverdienden metspinnen en kantklossen.

In de marge van al dat textiel

Aan het eind gekomen van ditverhaal, even nog aandacht voorenkele figuren die enkel zijdelingsdaarmee te maken hadden: deherbergiers uit de wijk. Diekonden namelijk soms ook nogwat bijverdienen in textiel. Van-zelfsprekend wonnen ook noganderen indirect een flinke stuiveraan deze nijverheid, bijvoorbeelddoordat ze voedingsmiddelenproduceerden of verkochten aande vele families die een bestaanvonden in de textielsector.Beroepen die met voeding ofdrank - zoals bij de hierna be-schreven herbergiers - te makenhadden, vormden de tweede

Page 67: Op zoek naar de roots van het MIAT Textiel in de Gentse ...users.skynet.be/VIATvzw/TIC94.pdfOp zoek naar de roots van het MIAT 2 Textiel in de Gentse Waterwijk (1688 - 1769) I. Van

belangrijkste categorie in de wijk.Daarnaast was er maar weinigvan enige betekenis.

De busse van de hoedenma-kersgasten in herberg deGaublomme

1730 - 1760Goudstraat , kad. nr. 13, huidighuisnr. 29-31Ook vroeger bestond het levenniet alleen uit werken.Werkmakkers waren en zijnlotgenoten die elkaar graagontmoeten bij een hap of een slok.Blijkbaar was herberg De Gauw-blomme in de Goudstraat hetstamlokaal van de hoedenmakersof althans de hoe(den)maeckers-gasten. Drie keer over een perio-de van dertig jaar vinden we ze indie herberg ‘op de plak’ staan’241.In 1730 stonden er drie hoeden-makers in het krijt bij herbergierJacobus Haenecour voor levering

De ziekenkas van de hoedenmakersgasten242

De Gentse hoedenmakersknechten, ze noemden zichzelf ghesellen vanden houmackers, supposten243 en vooralgasten, hadden in 1637 een onderlinge ziekteverzekeringskas opgericht: eene gemeijne busse244 tot onderstant vanhunne supposten (leden) tot aermoede ofte in sieckten gecommen sijnde. De bijzonderste bepalingen van het regle-ment van deze instelling waren heel precies en dwingend:

- Leden ziek te bed liggend kregen wekelijks twee gulden (80 groot, bijna een weversweekloon!).- Leden die ziek zijnde gaen ende staen connen, maar toch niet konden werken, hadden recht op wekelijks één gulden.- Bij overlijden werden de begrafeniskosten vergoed (met een ‘maar’, zie verder).Bijzonderste voorwaarde was dat de leden zelf voordien trouw hun bijdrage betaalden.- Ook uitgesloten waren degenen die met opgesetten willen en zonder reden crakeel ende twist maakten. Zo’n uitslui-ting kon pas gebeuren na arbitrage door de dekens.- Elke werkende gast moest 14 dagen nadat hij van start ging, 20 groot incomghelt betalen.- Iedere gast betaalde voor elke week dat hij drije vilten ofte meer245 gemaakt had, 12 groot (vermoedelijk iets meer daneen half dagloon).- Wie niet wou betalen werd gesommeerd te compareren voor het bestuur246.- Bij wie ondanks alles dan toch niet contribueerde, hield de meester loon in.- Hoedenmakersmeesters mochten geen niet-contribuerende gasten aanvaarden.- Om begrafenissen te helpen betalen moesten de kleren en het lijnwaaad van de dode afgestaan worden- Om dit alles in goede banen te leiden werden twee busmeesters verkozen met gelijcke vois (voix, stem), waarvan éénnieuweling per jaar.- De busmeesters of door hen aangestelden moesten iedere zaterdag de bijdrage gaan innen.- Zij moesten toezien en beoordelen wie er hulp nodig had.- Ieder jaar moesten ze de rekening van de busse voorleggen.

Blijkbaar ging het hem bij die hoedenmakersgastenbus niet om aalmoezen, maar om substantiële bijstand in een strakgeorganiseerd systeem. Opvallend is dat de bepalingen niet enkel bijstand tot doel hadden, maar zeer duidelijk ookdisciplinerende effecten beoogden.Dat de busse tot in de 18de eeuw terdege bestond vernemen we via de hier beschre-ven herbergiers in de Goudstraat, maar of ze effectief gefunctioneerd heeft zoals het bepaald werd in de ‘statuten’,weten we niet.

Deze busse, blijkbaar vrij uniek in het ambachtswezen van die tijd, het was geen Gentse uitvinding maar een zo goedals exacte kopie (tot en met de bedragen) van wat al in 1608 te Antwerpen opgericht was en vervolgens in 1621 teBrussel. Het verhaal van deze goed georganiseerde en weerbare hoedenmakersgasten werd beschreven door dehistorici Lis en Soly247.

van koorden (zie volgende item‘Kleinhandelschnabbels voorcafébazen’) en thairinghe. In 1754wordt het meer expliciet: drie enhalve pond was nog te goed aanGillis Casserau, opvolger vanHaenecour, van de hoemaeckers-gasten op de busse over verteir-den gelaeghe. Met die gastenwerden niet de meester - hoeden-makers bedoeld, maar hunknechts. Deze hadden toen almeer dan een eeuw geleden, in1630, ook een primitieve vereni-ging voor onderlinge hulp gesticht(zie kadertje ‘De ziekenkas van dehoedenmakers’). Blijkbaar functio-neerde die nog steeds. Toen nogeen nieuwe cafébaas Thomas deBruyne enkele jaren later (1760)stierf, gaven de hoedenmakersopnieuw present in de Goudstraat.Ze stonden die keer voor 9 pondover thaire op de kerfstok.Of het toen ook de knechtenwaren, is onduidelijk.

Page 68: Op zoek naar de roots van het MIAT Textiel in de Gentse ...users.skynet.be/VIATvzw/TIC94.pdfOp zoek naar de roots van het MIAT 2 Textiel in de Gentse Waterwijk (1688 - 1769) I. Van

68

Kleinhandelschnabbelsvoor cafébazen

1699 - 1748 - 1766Dezelfde herbergier Haenecourdie zijn hoedenmakersclientèle zogoed verzorgde, was ook actief inde verkoop van vooral koordenmaar ook lijnwaad.De transacties betroffen meestalkleine sommen. Het zal wel geentoeval zijn dat ook een collegavan hem, Charles Hecq in deBaudelostraat bij gelegenheid ookiets in de textielkleinhandel wist bijte verdienen248. Een Doornikseschipper moest deze laatste nogtwee pond over leverijnghe vanlijnwaet.

Herbergen waren ook de uitgele-zen plaats om verkopingen tehouden en handelstransacties tebeklinken, en ook om in beslaggenomen goederen enige tijd tebewaren en te verkopen249. Zowerd er op bevel van de schepe-nen van de Keure250 in 1699 eenpartij carseyen (karsaai) gemetenen verkocht bij Joos Martens,tavernier in de Gaudeblomme.

DankbetuigingDank aan de leden van de gewezenwerkgroep Te Putte, aan Dirk Boncquet,Guido Everaert, Louise-Anne Verdickt,Christiane van Winckel, Bert Vervaet,Michel Vuijlsteke, Lieve Okerman en inhet bijzonder aan Guido Deseijn enGerda Verheeke

Die lag aldaer sequestreert doorden officier Denys Plasschaert enze werd geschat op de aanzienlij-ke waarde van 50 pond. Wat erprecies aan de hand was met diepartij en waarom de weefselsaangeslagen waren, komen weniet te weten.

In diezelfde Gaudeblommemochten de schatters van huisin-boedels - steeds oudkleerkopers,behalve voor speciale zaken zoalssommige van de in dit artikelbeschreven bedrijfsvoorraden -ook graag uitblazen na de gepres-teerde arbeid, liefst op kosten vanhun opdrachtgevers.Bij openbare verkopingen werdenze in de watten gelegd. Itembetaelt in d’herberghe de gauw-blomme voor wijngelt aen d’audecleercoopers ten tijde van devenditie (189 groot), zo werd er in1768 genoteerd bij de nalaten-schap van Joffrauwe Anne Marievan Peperseele.

De ‘groene zone’ vóór het feestlokaal Nemrod, ge-zien vanuit de Willem de Beersteeg. Ook in 1705,toen aan linnenverver Gilles Dubois nog voor zomaar eventjes 20.000m³ geverfd lijnwaad moestbetaald worden, was het grotendeels een openruimte, vermoedelijk helemaal ingenomen doorverf- en drooginrichtingen. Alleen vooraan stondener kleine huizen en werkplaatsen.Op de achtergrond de gebouwen van voormaligesuikerraffinaderij Van de Woestijne anno 1807.(foto gerdaYD, 2006)

Page 69: Op zoek naar de roots van het MIAT Textiel in de Gentse ...users.skynet.be/VIATvzw/TIC94.pdfOp zoek naar de roots van het MIAT 2 Textiel in de Gentse Waterwijk (1688 - 1769) I. Van

1 DESEIJN, G., Rondom de Minnemeersgracht: ontwikkeling van een vroeg-industriëlesite, Gent, 1986 en 1989, pp. 1-43 en 29-57; DESEIJN, G., Op zoek naar de “roots”. Hetdepotmuseum van het MIAT in een gewezen spinnerij. In: Tijdschrift voor IndustriëleCultuur, Gent, 1987, jg. 5, deel 19-20, p. 45-56; DEVRIESE, L., MARYNS, D., Huizenbe-stand en bedrijvigheid tussen Oudevest en Minnemeersgracht in de 18de eeuw. In:Tijdschrift voor Industriële Cultuur, Gent, 1995, jg. 13, deel 52, p. 33-44.2 BASTIN, J., De Gentse lijnwaadmarkt en linnenhandel in de 17de eeuw. In: Handelingenvan de Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent, Gent, 1967, deel 21,p. 131 – 162; COPPEJANS, - DESMEDT, H., Bijdrage tot de studie van de gegoedeburgerij te Gent in de XVIIIde eeuw, Brussel, 1952; EVERAERT, J., De internationale enkoloniale handel der Vlaamse firma’s te Cadiz, Brugge, 1973; SABBE, E., De BelgischeVlasnijverheid, Brussel, 1975, 2 delen; WILLEMSEN, G., Contribution à l’histoire del’industrie linière en Flandre au 18ième siècle. In: Handelingen der Maatschappij voorGeschied- en Oudheidkunde. Eerste reeks, Gent, 1907, deel 5 nr. 2, p. 223 - 340.3 THIJS, A.K.L., Van “Werkwinkel” tot “Fabriek”. De textielnijverheid te Antwerpen (einde15de – begin 19de eeuw), Brussel, 1987. De zijdeweverij bijvoorbeeld, was een belangrijketak te Antwerpen, maar weinig van tel te Gent. Ook de terminologie verschilde. Devoornaamste Gentse producenten die hier aan bod kwamen noemden zichzelf legatuur-of tierentijnwerkers, termen die te Antwerpen, blijkbaar niet of nauwelijks gebruikt wer-den.4 Bij deze beschrijving van de textielactiviteiten in de Waterwijk (1688 – 1769) werd geeneigen selectie in het voorhanden zijnde archiefmateriaal gemaakt. Dit betekent dat alle‘staten’ er in opgenomen werden die te maken hadden met het studieobject textiel en dietoevallig in de archieven terechtkwamen. Dat laatste gebeurde simpelweg doordat zeopgemaakt werden bij de dood van een in die beroepstak bedrijvige wijkbewoner die indie periode stierf als ouder van minderjarige kinderen. Slechts één geval (Guillaumevander Triest, een lijnwaadkoopman in niet zo goeden doen – SAG, reeks 332 nr. 333-1)werd niet opgenomen omdat de woonplaats ‘Bij Baudeloo’ niet teruggevonden werd inhet gegevensbestand van de Waterwijk. Het is mogelijk dat de man aan de andere zijdevan de Ottogracht, buiten de wijk, woonde. Deze ‘staat’ bevat geen vermeldenswaardigedetails.5 In de 17de en de 18de eeuw werden naast de summiere beschrijvingen van de ‘statenvan goed’ in de schepenregisters van Gedele, ook de gedetailleerde notities en bereke-ningen, de zogenaamde ‘minuten van staten van goed’, zorgvuldig bewaard in de uitge-breide reeks 332 in het Gentse stadsarchief (hierna SAG). Deze bijdrage over de Water-wijk is bijna helemaal daarop gebaseerd. Meer inlichtingen over deze minuten en deprocedure gevolgd voor de staten van goed in VANAVERBEKE, L., Peiling naar debezitstructuur van de Gentse bevolking omstreeks 1738, Brussel, 1969, deel 1, p. 18 -23. Daarnaast werden in SAG ook de reeksen ‘Familiepapieren’ en deze van de relevan-te ambachten systematisch onderzocht naar gegevens over personen vermeld in deonderzochte staten van goed.6 Uit deze rijke bron werd geput door Hilda Coppejans - Desmet voor haar hier al aange-haalde onderzoek over de gegoede Gentse burgerij in de 18de eeuw dat vooral de Gentsetextielondernemingen actief in de internationale handel betrof. In een detailstudie(MEERSSCHAUT, E., Textielaanbod in het 18de-eeuwse Gent. In: Handelingen van deMaatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent, Gent, 1997, deel 51, p. 155-180) werd aan de hand van dezelfde bron een voor het hier gepresenteerde onderzoekuiterst nuttige beschrijving gegeven van het uitgebreide assortiment stoffen voorradig bijde 18de-eeuwse meerseniers (detailhandelaars). Ook bij een studie van de GentseWaaistraat (DEVRIESE, L., Van ambachtelijk bier en internationaal textiel tot industrieelbrood. De Gentse Waaistraat 1349 - 1907). In: Tijdschrift voor Industriële Cultuur, Gent,2005, deel 80, p. 1-52) bleken de ‘minuten’ een onvermoede schat aan gegevens tebevatten over (vooral) de internationale lijnwaadhandel vanuit Gent. En, last but notleast, ze bevatten massa’s details over de 18de-eeuwse leefcultuur te Gent met prominentdaarin al de kleren en het ander textiel: de ‘lijnen ende wullen’ (zie kadertjes ‘Achttiende-eeuwse leefcultuur in categorieën verdeeld’ en ‘De 18de eeuw in haar hemd gezet’).COPPEJANS, - DESMEDT, H., 1952, pp. 265.7 DEVRIESE, L., De Waterwijk in Gent. Een 14de-eeuws stadsdeel komt tot stand. In:Stadsarcheologie. Bodem en monument in Gent, Gent, 1999, p. 33. In 1672 waren er179 huizen. In 1785-1788 was het aantal gestegen tot 259. Deze aangroei kwam er voorhet grootste deel door de bouw van beluikhuisjes in het laatste kwart van de 18de eeuw

Voetnoten

Page 70: Op zoek naar de roots van het MIAT Textiel in de Gentse ...users.skynet.be/VIATvzw/TIC94.pdfOp zoek naar de roots van het MIAT 2 Textiel in de Gentse Waterwijk (1688 - 1769) I. Van

70

en door het beluik in de Braecke (noordelijk deel van de Minnemeers) dat ontstond uitbarakken in 1705 gebouwd voor militairen. Dat alleen al telde 20 à 30 huisjes.8 In de hier beschreven groep uit de Waterwijk in de periode 1688 – 1769 was dat 30 op63 (48%). De enkele herbergiers die in textiel meeschnabbelden (zie aan het einde vanvan deze bijdrage), werden niet bij die sector gerekend. In het gegevensbestand vanVanaverbeke (VANAVERBEKE, L., 1969, deel 2, p. 453-465) dat heel Gent in de periode1735 - 1746 (buiten een aantal gevallen in de Sint-Pieters heerlijkheid) omvatte, waren13% werkzaam in de textielsector (even breed genomen als in de Waterwijk: met kleer-makers en dergelijke inbegrepen). Beide onderzoeken betreffen dezelfde bron: deminuten van ‘staten van goed’ in SAG reeks 332. Ramingen over het aandeel van deGentse bevolking in 1738 werkzaam in de textiel in verhouding tot het totaal varieerdenvan 22% (34,2% kleding meegerekend) tot 27% (37,4%). Cijfers uit CRAEYBECKX, J.,Les industries d’exportations à Gand et à Bruges. In: Studi in onore di Amintore Fanfani,deel 4, s.d., p. 449-450 en VAN HEESVELDE, P., ‘Koppen tellen’. Enquêtes en tellingenmet betrekking tot de Gentse nijverheden in de achttiende eeuw. In: Jaarboek De Oost-Oudburg, 1992, jg. 29, p. 82). Vermoedelijk lagen de percentages van het in de textielwerkzame deel van de bevolking in de Waterwijk hoger.9 THIJS, A.K.L., 1987, p. 370. Werklonen in de Antwerpse textielsector in 1781 (vereen-voudigd).10 CRAEYBECKX, J., Een Gents garentwijnder tussen boom en crisis. Het bedrijfsjoer-naal van Charles Soenens (1659 - 1673). In: Actief in archief (Huldeboek Hilda Coppe-jans – Desmedt), Antwerpen, 1989, nr. 4, p. 25.11 VAN HEESVELDE, P., Stakingen en arbeidsconflicten te Gent op het einde van de 18de

eeuw. In: Het Tijdschrift van het Gemeentekrediet, Brussel, 1993-1994, p.37.12 De meest gebruikte loonreferentie voor Gent (SCHOLLIERS, E., Lonen te Gent, 15de -19de eeuw. In: VERLINDEN, C. e.a., 1965, Documenten voor de geschiedenis van prijzenen lonen in Vlaanderen en Brabant, IIA, Brugge, p. 354-461) geeft vrijwel uitsluitendlonen in de bouwvakken weer. Vereenvoudigd in VAN RYSSEL, D., De Gentse huishurentussen 1500 en 1795, Brussel, 1967, p. 55. Merkwaardig is wel dat de arbeiders die inhet bouwvak knechten of gezellen genoemd werden, ongeveer dubbel zoveel verdienenals de weversknechts.13 Nijverheidsenquête 1738 (SAG, reeks 156 nr. 3). Te Rijsel berekende men dat er indergelijke bedrijven per getouw vijf tot negen mensen aan het werk konden (GUIGNET,PH., Vivre à Lille sous l’Ancien Régime, Rijsel, 1999, p. 135.14 DAMBRUYNE, J., De corporatief georganiseerde detailhandel in het vroegmoderneGent. In: Handelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent,Gent, 2004, deel 58, p. 203.15 Gegevens voor Antwerpen. Per getouw weefde men minimum 4 el gewoon linnen(THYS, A.K.L., 1987, p. 96).16 Volgens het erg onnauwkeurig antwoord (SAG, reeks 156 nr. 3) gegeven door denering op de enquête van 1738 waren er 700 meesters en knechten tijk- en lijnwaadwer-kers te Gent met 300 leerlingen en ‘duizende’ andere werknemers (‘gheemployeerden’).17 DEVRIESE, L., MARYNS, D., 1995, p. 44.18 SAG, reeks 332 nr. 213 - 7. Deze Jan Pauwels mag zeker niet verward worden met zijnzeer rijke naamgenoot uit de Sint-Katelijnestraat die verder nog aan bod komt.19 De kamerhuur van de weduwe bedroeg tweeënhalve pond per jaar. Dit was vergelijk-baar met de huur van de laagste categorie beluikhuisjes van toen (DEVRIESE, L.,Beluiken en huisjescomplexen. Ontstaan en evolutie in het 18de-eeuwse Gent. In: Stads-archeologie. Bodem en monument in Gent, Gent, 1996a, jg. 20 nr. 1, p. 10).20 DESEIJN, G., Ancien Régime. In: Volkshuisvesting in Gent, Gent, 1984, p. 22 – 23.21 VANAVERBEKE, L, 1969, deel 1, Tabel 1 en bijhorend blokdiagram. De frequentie-analyse van de waarde van de niet-uitgezette (niet in renten belegde) roerende goederenbracht een uitgesproken bimodale verdeling in een homogene groep (normale verdeling)met een negatief fortuin en een even homogene groep met een positief fortuin aan hetlicht. De scheiding tussen de twee groepen lag precies bij 0 groot. Op één uitzonderingna (de heel kleine groep geestelijken) waren alle beroepscategorieën in beide groepenvertegenwoordigd. Van de 430 families waarvan deze waarde kon berekend worden,behoorden er 118 (27%) tot de negatieve groep. Dit gegeven werd enigszins gecorri-geerd door de eventuele aanwezigheid van ander bezit.22 In de Willem de Beersteeg bezaten de Poppes een huis verdeeld in twee woonsteden.Verder was er nog een huis in het Guldenhooftstraetjen (de verdwenen Struivelstraat inhet verlengde van de Gelukstraat naar de Vrijdagmarkt toe) en een huis aan de Stalhofdat bestond uit acht woonsteden en een bewoonde kelder. Zeker deze laatste moetenerg armtierige woninkjes geweest zijn, voorlopers van de later massaal gebouwdebeluiken, en te oordelen naar de lage huurprijzen (drie en halve pond) waren die in de

Page 71: Op zoek naar de roots van het MIAT Textiel in de Gentse ...users.skynet.be/VIATvzw/TIC94.pdfOp zoek naar de roots van het MIAT 2 Textiel in de Gentse Waterwijk (1688 - 1769) I. Van

Willem de Beersteeg niet veel beter. (DEVRIESE, L., 1996a, p. 19).23 Het ‘scheren’ van de kettingen van tijken vereiste veel vakmanschap. Het gebeurde inde stad, terwijl het weven meestal op het platteland uitbesteed werd (THYS, A.K.L.,1987, p. 98).24 Het garen ten huize van Poppe werd op 7 schellingen het steen (ongeveer drie kg)geschat terwijl de lijnwaden omgerekend per el slechts 10 à 12 groot zouden waardgeweest zijn (2 stuks à 7 pond, 3 stuks à 9 pond, omgerekend aan 70 el per stuk).25 THYS, A.K.L., 1987, p. 98.26 Er is noch bouwsubsidie (toegekend in de eerste helft 17de eeuw, tot ca. 1660), nochbouwaanvraag (verplicht vanaf ca. 1700) van dit hoekhuis gekend.27 SAG, reeks 156bis nr. 82 (1706).28 THYS, A.K.L., 1987, p. 102.29 DAMBRUYNE, J., 1996, De hiërarchie van de Vlaamse textielcentra (1500 – 1750):continuïteit of discontinuïteit? In: Qui valet ingenio. Liber amicorum Johan Decavele,Gent, p. 164 en 166.30 Dit komt het best tot uiting in de vergelijking tussen de prijzen van de weefsels in hetbedrijf van Coene (tabel in Deel II) en deze in de meersenierswinkels gepubliceerd doorMeersschaut.31 DECEULAER, H., Pluriforme patronen en een verschillende snit, Amsterdam, 2001, p.180-185; MEERSCHAUT, E., 1997, 161-162. Zowel het aandeel van de katoenen als vande gemengde stoffen steeg in de loop van de 18de eeuw. Vooral het aandeel van dewollen stoffen daalde. Deze evolutie ging gepaard met een daling van de prijzen van demeer en meer gebruikte stoffentypes.32 VAN HEESVELDE, P., 1992, p. 84.33 SAG, reeks 332 nr. 524, bundel 3. De Oudenaardse afkomst van Marie d’Hoemaecker,werd niet nagetrokken. Over de uitwijking van Oudenaardse tapijtwevers naar Gent, zieDE POTTER, F., deel 6, p. 126-129 en 527-529.34 Andere namen opgegeven in 1738 en bekend uit de Waterwijk waren Brassaert (1), deLeu (2) en de Roy (1).35 Vermoedelijk waren de garens die ‘sterck’ genoemd werden, getwijnd en met ‘sterkpap’bewerkt. Sterkpap is zetmeelpap (Duits Stärke) waarmee getwijnd garen of strengengesterkt werden (DEVOS, M., RYCKEBOER, H., VAN KEYMEULEN, J., Woordenboekvan de Vlaamse Dialecten. Handspinner en touwslager, Gent, 1982, p. 28).36 ‘Toppen’ waren essentieel bij het twijnen (DEVOS, M., RYCKEBOER, H., VAN KEY-MEULEN, J., 1982, p. 32). Een deel van de draden in sommige gemengde stoffen warengetwijnd. Sommige legatuurwerkers waren ook lid van het twijndersgilde (VAN HEES-VELDE, P., 2000, p. 134).37 De grootste maten ongeveer 70cm (1 el). Veruit de meeste waren kleiner.38 378 ellen fijne strepen (tegenover 1037 in voorraad), 216 ellen fijne matrassen (tegen70), 540 ellen brede matrassen (tegen 607), 2052 ellen matrassen vijfcaerten (tegen 803)en 371 ellen brede flanellen (tegen 466).39 MEERSSCHAUT, E., 1997, p. 173.40 Volgens de huisgeldbelasting (SAG, reeks 153/1 nr. 103, f. 65v.).41 Gedocumenteerd te Brugge en blijkbaar ook te Gent. De Brugse tijkwevers verloren ditvoorrecht in 1759 (SABBE, E., 1975, De Belgische vlasnijverheid, Kortrijk, deel 2, p. 58).42 Zoon Pieter Coene, die slechts 7 jaar oud was bij de dood van zijn vader, zou na eenintermezzo onder Guillaume de Roy, het bedrijf verder zetten. Hij bleef huren van defamilie de Potter.43 SAG, reeks 332 nr. 429-8, met daarbij nog 478-6.44 Een levering van gheminghelt goet gebeurde aan zestien en halve groot per el. Verge-lijk met de 10 à 12 groot per el (vermoedelijk) gewoon lijnwaad bij Jan Poppe.45 Voor in totaal 316 pond aan leveringen moest nog betaald worden bij het opmaken vande ‘staat van goed’ van Houcke.46 De schulden waren bijna volledig voor rekening van de bouw van het huis. Hoewel definanciële toestand gezond was (batig saldo 262 pond) verkocht de familie een huis aande Baudelostraat. Ook de 209 pond die de verkoop opbracht, mocht bij de gereededeelzaeme baete gerekend worden.47 SAG, reeks 332 nr. 478-6.48 SAG, Nota’s Maryns, Tijkwevers.49 Louijs Carnaill(i)e kocht in 1667 het lidmaatschap van de tijkweversnering (SAG, Nota’sMaryns). Een opvolger was de legatuurwerker Joan Roose.50 In 1738 stelde Pieter, zoon van Louys en eveneens tierentijnwever, 90 mensen tewerk. Samen met zijn verwant Jan Baptiste Carnaillie (95 werknemers) was hij toen debelangrijkste werkgever in zijn ambacht. Samen gaven ze evenveel arbeiders op hunandere 13 Gentse collega’s samen.

Page 72: Op zoek naar de roots van het MIAT Textiel in de Gentse ...users.skynet.be/VIATvzw/TIC94.pdfOp zoek naar de roots van het MIAT 2 Textiel in de Gentse Waterwijk (1688 - 1769) I. Van

72

Waar ze hun bedrijven hadden, is ons niet bekend.51 SAG, reeks 302 nr. 331, bundel 7.52 Meestal werd met collen houtskolen bedoeld. Voor steenkool werd er ‘houile’ aan toege-voegd.53 VAN RYCKEGHEM, J., Eenvoud en raffinement. Kleding en sieraden te Gent. In: Oost-vlaamse Zanten, Gent, 1988, jg. 63 nr. 1, p. 33-5054 VANNOPPEN, H., GEENS, F., Vrouwenkledij. In: (VANNOPPEN, H., red.) Streekdrach-ten in onze gewesten, Gent, 1994, p. 133.55 Wat de heren en/of dames Carnaillie met ‘crapoenen’ en ‘condierens’ konden aanvangenis ons een raadsel.56 Jan Van Ryckeghem noteerde een gemiddelde van 35 vrouwenhemden bij de hoogstevermogenscategorie in de jaren 1737-1740 (VAN RYCKEGHEM, J., 1988, p. 49).57 De 18de-eeuwse Gentse trekmutsen waren evident geen pronkstukken zoals de trekmut-sen in de (vooral) Brabantse, Antwerpse en Kempische streekdrachten uit die eeuw enlater (VANNOPPEN, H., GEENS, F., 1994, p. 110-115).58 In de veronderstelling dat de grote hoeveelheden kledijaccessoires niet tot het handels-fonds, maar tot de garderobe of uitzet behoorden.59 Adriaen Frans mag niet verward worden met de latere bewoners en verbouwers van hetgrote huis Goudstraat 28 aan de hoek van de Oudevest: Amand Paul De Leu fs. Pieter(1784 – 1842), ook blauwverver – negociant in verfwaren en Amand Napoleon De Leu(1813 – 1878), beiden lokaal belangrijke figuren, gemeenteraadsleden van Gent en beho-rend tot dezelfde familietak als Adriaen Frans (Gilbert Deleu, persoonlijke mededeling,2005).60 SAG, reeks 332 nr. 609-35. De huisinboedel (zonder de bedrijfsgoederen en ook zonderhet paard, de wagen en het dure stro) werd geschat op ongeveer 275 pond groot. Daarmeebenaderde de familie de Leu qua leefstijl de hoogste categorie.61 De stadserfscheiders werden opgeroepen om de waarde van die stal te schatten. Jam-mer genoeg deden ze dat samen met een nieuwe bovenbouw aan een achterkamer vanhet woonhuis, zodat we niet weten hoeveel van de op 100 pond geschatte nieuwbouw voorrekening van de paardenstal kwam.62 SAG, reeks 442 nr. 1 (jaar 1673). Spanoghe kreeg van buurman de Riddere de toelatingeen cleen spiecken grond in te nemen tegen een eenmalige betaling van 8 pond groot.63 Michiel Spanoghe die de kalander installeerde, was ook lid van het twijndersambacht(SAG, reeks 15616-3).64 Ook de toch wel noodzakelijke verfkuipen bleven onvermeld. De ‘staat van goed’ De Leubevat nog meer eigenaardigheden. Zo werd een som van 300 pond groot wisselgeldomgerekend tot 700 pond groot courant.65 Adriaen de Leu was onder andere in 1739 gezworene van de verversnering (SAG, reeks194 nr. 1). Tezelfdertijd was hij ook lid van het legatuurwerkersambacht zoals blijkt uit denijverheidstelling van 1738.66 CRUYPELANS, L., MALAISE, P., Wegwijs in natuurlijke verfstoffen, Berchem, 1990, p.157.67 Abstractie gemaakt van de ingewikkelde familiale onderlinge vereffeningen.68 Van Michiel Spanoghe, blauwverver, in 1676 (SAG, reeks 153/2 nr. 56, f. 282v.) overAdriaen de Leu naar Joannes Heye, vader(s) en zoon (zonen) nog tot in de eerste decadevan de 19de eeuw (zgn. Atlas Napoléon: section de la liberté (B), ilôt 12, nr. 11). De familie-verbanden in SAG, reeks 332 nr. 609, bundel 35).69 SAG, reeks 332 nr. 715 – 6.70 Op de 214 pond groot waarde aan ‘garens’ bij Toch was er slechts voor 27 pond aan watexpliciet ‘catoen’ genoemd werd. Er lag vooral ‘wit keten gaeren’ en ‘fijn wit’, en verder: ‘witsilesis gaeren, wit, gecouleurt, blauw, grauw en fijn grauw’. Behalve voor het Silezisch(vlas) is het niet duidelijk wat de grondstof daarvan was.71 Er was weliswaar een grote afstand in tijd tussen de momentopnames in de bedrijvenCarnaillie en Toch.72 SAG, reeks 332 nr. 547, bundel 1.73 Onderbroeken (open broeken of ‘snelzeikers’) kwamen pas aan het einde van de 19de

eeuw volop in gebruik (VANNOPPEN, H., GEENS, F., 1994, p. 101).74 Neteldoek: los geweven stof, meest katoen. Neusdoeken waren omslagdoeken gedragenrond hals en schouders.75 Dit bedrag is niet helemaal juist omdat sommige sommen in wisselgeld uitgedrukt waren.Dit verandert niets aan de orde van grootte.76 VANAVERBEKE, L., 1969, deel 1, tabel 1. Het betreft de ‘niet uitgezette roerendegoederen’ in de door deze auteur gebruikte terminologie. Het clubje van 13 dat meer dananderhalfmiljoen groot aan niet uitgezette roerende goederen bezat, telde 4 edellieden, 8kooplui en 1 ‘lager personeelslid der openbare diensten’.

Page 73: Op zoek naar de roots van het MIAT Textiel in de Gentse ...users.skynet.be/VIATvzw/TIC94.pdfOp zoek naar de roots van het MIAT 2 Textiel in de Gentse Waterwijk (1688 - 1769) I. Van

77 DEVRIESE, L., 2005, p. 24-37.78 SAG, reeks 332 nr. 313 -25.79 SAG, reeks 400 nr. 155, f. 175 (lokalisering in DEVRIESE, L., Zeventiende-eeuwsehuisgevels in de Gentse Waterwijk. In: Stadsarcheologie. Bodem en monument in Gent,Gent, 1996b, p.12 (met foutieve notitie van gezicht op dit huis in een bouwtekening uit1824). In 1641 verkreeg de weduwe van Joos van Rekendaele een bouwsubsidie voorhet maecken van eenen schoonen stenen ghevele aen haeren huyse inde Crommewaelein de plaetse van eenen hautten vervallene. Hij werd in de subsidietekst aan de hoek vande Goudstraat gesitueerd, maar stond er in werkelijkheid twee huizen van verwijderd.80 SAG, reeks 1635 nr. 197 - 5. Meer details in DEVRIESE, L., MARYNS, D., 1995, p. 38en 43.81 THIJS, A.K.L., 1987, p. 78. Merkwaardig genoeg is er bij Thijs, die ook latere dan 16de-eeuwse periodes te Antwerpen behandelt, vrijwel uitsluitend sprake van wede. In de hierbestudeerde periode werd die benaming te Gent blijkbaar niet (meer) gebruikt.82 SORBER, F., Grondstoffen voor streekdracht. In: Vannoppen, H. (red.). Streekdrachtenin onze gewesten, Gent, 1994, p. 21-62. Over kleurstoffen en pigmenten in het alge-meen, zie EVERAERT, G., In geuren en kleuren. In: Tijdschrift voor Industriële Cultuur,Gent, 1999, deel 68-2.83 CRUYPELANS, L., MALAISE, P., 1990, p. 119.84 SAG, reeks 332 nr. 335, bundel 16.85 DEVRIESE, L., 2005, p. 26 – 28.86 Vermoedelijk werd hier de witte el (72,4cm) voor gebleekt of geverfd (blauw) lijnwaadgebruikt.87 BASTIN, J., 1967, p. 159. In de eerste helft van de 17de eeuw rekende Justo Billet‘d’een door d’ander’ op 10 stuivers (20 groot) per el (SAG, Politye Boeck, deel V, f. 146).De prijzen vertoonden doorheen de eeuw een dalende beweging.88 De goedkoopste categorie werd niet gebleekt of geverfd.89 Dit resultaat is gestoeld op de premissen dat er in 1705 te Gent 70.000 stuks lijnwaadop de markt kwamen (BASTIN, J., 1967, p. 137) en dat, de veronderstelde niet vermeldeopdrachten inbegrepen, bij Dubois in dat jaar 20.000 ellen (equivalent van ongeveer 330stucken) geverfd werden. De karakterisering belangrijkste ‘van geheel ’t Nederlant is vanJustus Billet (1594-1652), en werd door latere studies ruim bevestigd.90 Kad. nr. 267. Aan de ‘arme’ zijde van de Oudevest, naast de aan het begin van ditartikel beschreven Jan Pauwels.91 SAG, reeks 332 nr. 235-5. De ‘minuut’ ontbreekt.92 ‘Den Dobbelen Arent’ werd vermeld als sterfhuis van Pieter in het boek van de ‘Pramin-gen’ (SAG, reeks 335 nr. 14). Het huis was in 1630-1631 een brouwerij die bekend stondonder de naam ‘Den Arent’ (DEVRIESE, L., 1996b, p. 296).93 Menagiebrouwers waren gelegenheidsbrouwers die slechts één enkele kwaliteit vanhuisbier mochten produceren. Details over het bedrijf Roelants in later tijd (1773) in eenrequest gepubliceerd in DESEIJN, G., 1989, p. 42-43.94 SAG, reeks 332 nr. 524-17.95 De kapitaalintensieve aard van de ververij (in tegenstelling tot de andere textielspeciali-saties) is bij Thijs geïllustreerd voor de Antwerpse ververs (THIJS, A.K.L., 1987, p. 280en 341).96 THIJS, A.K.L., 1987, p. 335-336.97 Het leen te Haaltert waarvan de naam niet aangegeven werd, was een typisch gevalmet alles er op en er aan: het ‘relief’ te betalen aan de leenheer bij de dood bedroeg 10pond parisis met 1 pond ‘camerlynck gelt ende verwandelen by coope den tiendenpennynck van dat ghelt relief ende camerlynckgelt’.98 Volgens de ‘Wegwijzers der Stad Gent’ minstens tot 1825. De notities in boeken vande stadscijnzen (SAG, reeks 152 nr. 12) en in de boeken van het huisgeld (SAG, reeks153/1 nrs 102 -108) attesteren hun verblijf steeds op dezelfde plaats verder doorheen dehele 18de eeuw. Nog in 1896 woonde de weduwe Lieven Roelandts – De Graeve er. Toenwerden de eerste verkavelingsplannen opgemaakt die het grootste deel van de vroegereververij zouden laten verdwijnen onder de verlenging van de Baudelostraat en de nieuweBaudelokaai.99 Afschrift in SAG, reeks 332 nr. 312, bundel 1.100 Meer dan waarschijnlijk grensde het erf Legghe toen net als nu aan de achterervenvan de huizen Sint-Katelijnestraat nrs 19 en 21 (kadaster nrs. 78d en 77b).101 Bij het opmaken van de ‘staten van goed’ na de dood van beide ouders zeer kort naelkaar in 1698 werden er zes delen gemaakt: vijf voor nog levende kinderen en eenzesde voor een minderjarig kind waarvan de moeder, een dochter Legghe, overledenwas.

Page 74: Op zoek naar de roots van het MIAT Textiel in de Gentse ...users.skynet.be/VIATvzw/TIC94.pdfOp zoek naar de roots van het MIAT 2 Textiel in de Gentse Waterwijk (1688 - 1769) I. Van

74

102 Hoewel er in de teksten over de familie Legghe uitsluitend sprake was van rijgkoordenweven, was vader Jacobus, zoon van Franciscus, lid van het riemenmakersambacht(staat van goed opgemaakt in 1699 na de dood van Jacques Legghe senior in SAG,reeks 332 nr. 281-3). Blijkbaar vormden de rijgkoordenwevers nog een aparte verenigingwant bij de begrafenis van zijn vrouw werd een doodschuld betaald aan de rijckoorden-wevers (SAG, reeks 332 nr. 276-7). Waarschijnlijk werden er wel meer dergelijke onoffi-ciële en efemere groepjes gevormd die nooit papieren achterlieten. En omdat de uitein-den van de rijgkoorden verstevigd werden met blikken hulsjes, was de man ook lid vande bleckslagers. Vermoedelijk was de rijgkoordenmakerij van familie Legghe gestoeld opeen lange familietraditie. Een Jan de Leghe was halverwege de 16de eeuw niet minderdan zeven keer lid van het bestuur (de ‘eed’) van de nering van de Gentse riemenmakers(DAMBRUYNE, J., 2002, p. 306, noot 317). De Jacques Legghe die in 1691 deken vanhet twijndersambacht was en die een doodschuld aan de twijndersgilde betaalde (SAG,reeks 15616 -3) was waarschijnlijk iemand anders.103 Niet noodzakelijk roodhout of fernambuk. Men kende ook blauwhout, geelhout, roodsandelhout ... (CRUYPELANS, L., MALAISE, P., 1990, p. 53-63).104 BRAECKMAN, W.L., Middelnederlandse verfrecepten, Brussel, 1986, p. 40.105 Spaans groen of kopergroen kleurt in watervrije vorm geel (BRAECKMAN, W.L., 1986,p. 67-68 en 127).106 In de al vermelde ‘staat van goed’ na de dood van Jacques Legghe senior is er sprakevan 346 blaeren wit bleck. Verder was deze staat bijna identiek aan deze opgemaaktvoor zijn vrouw die drie maanden eerder stierf.107 De waarde van de inboedel werd niet geschat.108 BOURGEOIS, I., 1988, Gentse woninginterieurs uit de 18de eeuw. In OostvlaamseZanten, jg. 63, p. 87.109 SAG, reeks 535 nr. 78, bundel 1.110 De vermelding ‘geestelijke dochters’ verscheen zowel in het juridische advies als in debouwaanvraag, beiden uit 1702. Vermoedelijk bleven de zussen als quesels buiten dereguliere kloosterorden leven (zie kaderstuk).111 De neerlegging ter griffie van de Gedele werd pas geacteerd nadat het advies gege-ven en opgeschreven was, bijna een vol jaar na het opmaken van de schenkingsacte. Detwee ‘staten van goed’ Legghe en Dhauwe waren opgemaakt omdat er bij het overlijdenvan de ouders een minderjarig kind was van nog een vierde toen al overleden zus. Hetafschrift van de schenkingsakte werd bij de griffie van Gedele neergelegd door de vadervan dit kind. Wellicht achtte die partij zich benadeeld. De schepenbank moest zichberaden om de belangen van de wees te verdedigen.112 Begraafboeken van de Gentse Alexianen in SAG, raadpleegbaar via Internet.113 BOURGEOIS, I., 1988, p. 84.114 Het perceel was in de 18de eeuw vermoedelijk net zo groot als nu (ong. 300m2), hetvloeroppervlak van het woonhuis was (gemeten op het kadasterplan van ca. 1835)nagenoeg 65m2. De huur bedroeg 14 pond per jaar.115 GUIGNET, PH., 1999, p. 274.116 MUCHEMBLED, R., (1988, vertaling, 1991). De uitvinding van de moderne mens,Amsterdam 1991, p. 180-181.117 SAG, reeks 332 nr. 554, bundel 5.118 Het huisgeld (huisbelasting) voor het eigendom van de wed. Jan de Potter bewoonddoor de familie Leducq – de Clercq bedroeg 24 schelling groot (SAG, reeks 153/1 nr.105, f. 65v.). Dit betekent dat de jaarlijkse huurwaarde geschat werd op 24 pond groot:de belasting bedroeg 1/20 van de huurwaarde (20 schelling = 1 pond groot).119 THIJS, A.K.L., 1987, p. 154.120 Verven van voorschoten was een taak die ook te Antwerpen speciaal door de hoeden-makers behartigd werd.121 VAN RYCKEGHEM, J., 1988, p. 43-44.122 De familie Janssens bezat nog een huisje verderop in de Goudstraat en nog eentje bijde Minnemersch Brugghe. Ook buiten de Waterwijk bezaten ze huizen. In de Struyvelste-ghe alias Guldenhooftstraetjen (verdwenen tussen Ottogracht en Vrijdagmarkt) was eréén huis, in de IJckstraete (nu IJkmeesterstraat) waren er twee in hun bezit en opMeerhem zelfs vier.123 MUCHEMBLED, R., p. 309-310.124 DECEULAER, H., 2001, p. 54-56, 129-133; IDEM, Consumptie en distributie vankleding tussen stad en platteland. In: Tijdschrift voor sociale geschiedenis, 2002, jg. 28,p. 439-468.125 VAN RYCKEGHEM, J., 1988, p. 38.126 Geen van de hier opgevoerde personen behoorde tot de meerseniersnering (lijsten inSAG, verzameld door D. Maryns).

Page 75: Op zoek naar de roots van het MIAT Textiel in de Gentse ...users.skynet.be/VIATvzw/TIC94.pdfOp zoek naar de roots van het MIAT 2 Textiel in de Gentse Waterwijk (1688 - 1769) I. Van

127 Aldus aangeduid in het Boek van de Pramingen (SAG, reeks 335 nr. 21).128 SAG, reeks 332 nr. 428-4.129 In de ambachtslijsten van de kleermakers en de meerseniers (nota’s Maryns in SAG)is er geen spoor te vinden van een de Fijne.130 Prêt-à-porter was zeker niet onbekend (DECEULAER, H., 2001, p. 49, 63-67 en 134-137).131 Na de eerste vermelding van vier manshemden ‘uyt den wynkele’ volgden er nog 375ingedeeld in meer dan 40 ‘loten’.132 Vergelijk met de waarde van 12 tot 80 groot per manshemd geschat in Gentse boedel-staten in de periode 1738-1740 (VAN RYCKEGHEM, J., 1988, p. 50).133 Drie huisjes in de Abeelstraat op Overschelde, waarvan één – typisch voor die zeerarme wijk – op het achtererf, bereikbaar via een poortje, één aan de voet van de Nieuw-brug en één genaamd Het Sterreken in het Minnemansteegje (verdwenen aan de huidigeWijzemanstraat).134 SAG, reeks 332 nr. 367, bundel 5.135 We mogen aannemen dat Marie Anne Dhaens samen met haar man te Brussel actiefwas, want van de kamer die ze er huurden aan 40 guldens per jaar, wordt uitdrukkelijkvermeld dat ze ‘by den overledenen gebruijckt geweest’ was.136 LIEVEVROUW - COOPMAN, L., Gents Woordenboek, herdruk Gent, 1974, p. 1623.137 DEVRIESE, L., OSSIEUR, E., 2005, Goedkope dokters, dure apothekers? In: Archief-link, jg. 5, nr. 3, p. 5-7.138 CRAEYBECKX, J., 1989, p. 24. Uit SAG, reeks 156 nr. 3. Deze cijfers stemmen exactovereen met een lijst van de ‘ommestelling’ (bijdrage die de meesters moesten betalenaan hun ambacht, berekend per twijnmolen) in datzelfde jaar 1738 (SAG, reeks 15616-22). De lijst bevat 56 namen waaronder 3 van ‘heurdraiers’ en geeft 70 molens aan. Bij 8namen werd het getal molens niet opgegeven. De aantallen twijnmolens varieerden van1 tot 5 (modaal: 1 - gemiddeld: 1,45).139 Sabbe vermeldt dat de eerste twijnderijen in het Henegouwse aan het begin van 17de

eeuw opdoken nabij Valenciennes (SABBE, E., s.d., deel 1, p. 10).140 DAMBRUYNE, J., 2002, p. 31-34.141 WILLEMSEN, G., 1907, p. 282. In guldens: 3.000.000 voor kant en 8.000.000 voorlijnwaad142 Veel garentwijnders waren ook te Anwerpen tevens kanthandelaars (THYS, A.K.L.,1989, p. 277).143 Zoals hoger al aangeduid bij het bedrijf Coene, werden de getwijnde draden verwerktin samengestelde stoffen, door de producenten daarvan (legatuurwerkers) zelf getwijnd.Zie ook bij VAN HEESVELDE, P., 2000, p. 134.144 SAG, reeks 332 nr. 583 - 1. Bezit ontleed in VANAVERBEKE, L., 1969 nr. 278. Ver-moedelijk was ook de schoonfamilie Pieters er in de twijnderij actief. Zij waren in elkgeval eigenaars van het perceel en dat (minstens) sinds 1676 (SAG, reeks 152/2 nr. 56).In 1773 werd het eigendom omgevormd tot een steegbeluik met een twaaftal huisjes eneen voorhuis. Later bouwde Pieter van Huffel hier zijn directeurswoning. Deze verdweenop zijn beurt bij de omvorming tot museum.145 Haspel: door latten verbonden stel kruisspaken waarop garen gewonden werd. Eendialectnaam was, onder andere, ‘wiende’ (DEVOS, M., RYCKEBOER, H., VAN KEY-MEULEN, J., 1982, p. 14).146 Gerekend aan 20 groot per werkdag waren hiervoor 132 dagen nodig (11 x 240 =2640 groot). De twee molens werden samen op acht en halve pond geschat. Al in 1683had een Franse ondernemer de Lobel een aanvraag ingediend tot het plaatsen van watvermoedelijk een twijnmolen was en 100 gulden (16 pond) kostte (VAN HEESVELDE, P.,De groei van de Gentse twijnsector in de achttiende eeuw. In: Jaarboek De Oost -Oudburg, 2000, jg. 37, p. 132).147 SAG, reeks 332 nr. 686-20.148 Op het oud kad. Nr. 224 – 233. Ook dit werd een steegbeluik.149 Wie meer wil weten over die factors die optraden voor handelaars uit andere stedenvindt zeker zijn/haar gading bij DEGRYSE, K., Pieter Seghers. Een koopmansleven introebele tijden, Antwerpen 1989, p. 16-31.150 Ze bleven onvermeld in de talloze juridische onderwerpen aanduidende index van DEWULF, J., Generaelen Index ofte substantieel kort-bondig begryp der materien begrepenin de vijf placcaert-boeken van Vlaenderen, Gent, 1767, pp. I-CXX en 1-690.151 Naast de hier beschreven Petronelle de Cockere, Catherine van Peperseele envermoedelijk ook Marie Catharine de Moerloose, kennen we nog Anne Marie Snellaert,een handelsconnectie van de Cockere (vermeld in de minuten), en Marie Anne Clemens(VANAVERBEKE, L., 1969, p. 435).

Page 76: Op zoek naar de roots van het MIAT Textiel in de Gentse ...users.skynet.be/VIATvzw/TIC94.pdfOp zoek naar de roots van het MIAT 2 Textiel in de Gentse Waterwijk (1688 - 1769) I. Van

76

152 DAMBRUYNE, J., 2004, p. 205-212. Tijdens de 18de eeuw waren er in het meerseniers-ambacht doorlopend meer vrouwelijke ‘meesters’ dan mannelijke. Enkel de top (de am-bachtseed) bleef verboden gebied voor vrouwen. Misschien had ook dit te maken met dejuridische positie van de vrouwen. Onder de vijf hier aangehaalde geestelijke dochtersactief in de textielhandel kochten enkel Snellaert en van Peperseele het meesterschap vanhet meerseniersambacht.153 SAG, reeks 332 nr. 597-10.154 SAG, reeks Familiepapieren nr. 1368. Vier jaar na de aankoop van de huizen konPetronelle de Cockere blijkbaar niet aan haar financiële verplichtingen voldoen. Er werdeen inventaris opgemaakt van de huisinboedel en een gedeelte van de kanten werd inverzegelde kasten gesloten. Deze zaak zou nog tot lang na de dood van Petronelle aansle-pen (zie verder).155 BOUCKENOOGHE, H., Meisjesopvoeding en sekseongelijkheid. Het Gentse meisjeson-derwijs tijdens het ancien régime. In: Verhandelingen der Maatschappij voor Geschiedenisen Oudheidkunde te Gent, Gent, 1998, deel 23, pp.287; Idem, Het meisjesonderwijs teGent tijdens het ancien régime. In: Jaarboek De Oost-Oudburg, 1997, jg. 34, p. 15-100.156 Dit kostgeld van 12 groot per week (zowat twee en halve pond per jaar) bedroeg slechtsongeveer één tiende van wat er voor een inwonende pensionaire bij de Urselinen of in deSaletschool moest betaald worden (BOUCKENOOGHE, H., 1998, p. 274). Het is vergelijk-baar met de tegemoetkomingen van de Armenkamer voor uitbestede vondelingen enwezen van dezelfde leeftijd (VERLINDEN, M., De levensomstandigheden van de armewezen, vondelingen en verlaten kinderen te Gent en te Antwerpen – 1750-1815, Gent,1970, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, niet gepagineerd).157 Kantscholen werden vooral na de grote crisis van de veertiger jaren van de 19de eeuwingericht op het Vlaamse platteland om enigszins te verhelpen aan de grote nood. Daarvanverschilde de inrichting van juffrouw de Cockere wellicht in essentie enkel doordat dekinderen aan de Krommewal grotendeels of allemaal inwoonden.158 Reglement van 1744 van de Rodelijvekensschool.159 De naam Speldenstraat is niet ontleend aan spellewerkers, speldwerkers ofkantwerk(st)ers actief in die school, maar een verbastering van de oudere naams’Bellemakersstraat naar Spellemakerstraat (FRIS, V., De oude straatnamen van Gent,Gent, 1925, p. 190).160 Over die instelling in VERSTRAETEN, F., De Gentse Sint-Jacobsparochie, Gent, 1978,deel 3, p. 620-621 en BOUCKENOOGHE, H., 1994, p. 209-210.161 In tegenstelling tot de ‘bijzondere armen’ die bvb. door de ambachten onderhoudenwerden.162 Sr. David Kindt causa uxoris (door zijn vrouw) alhier hoir (erfgenaam) ende Mr. timmer-man had trouwens nog een schuld van 60 pond te goed over leverynge ende arbeydt voorende ten versoecke vande overledene. Het moet een vrij belangrijk werk geweest zijn datpas na de dood van Petronelle de Cockere voleindigd werd. De zaak werd door de Armen-kamer en ‘tKindt in der minne opgelost (SAG, reeks LXXXI nr. 1493 (loquet 29 nr.9).163 Hoewel de Armenkamer wel meer weeskinderen tegen vergoeding uitbesteedde aangeestelijke dochters en in haar eigen scholen, werd in de betreffende bestanden voor deperiode 1709 – 1720 (SAG, reeks LXXXI nr. 364) geen spoor gevonden van bij juffrouw deCockere geplaatste kinderen.164 SAG, reeks Familiepapieren nr. 3625 Leghe. Weglopers waren allesbehalve zeldzaambij de stedelijke armenscholen (BARBRY, R., De Gentse armenschool voor jongens. Dekulders in de zeventiende eeuw. In: Archieflink, Gent, 2002, jg. 2 nr.2, p. 2).165 SAG, reeks 332 nr. 717-6. Juffrouw van Peperseele had één derde van haar bezit aande kinderen van naaste familie geschonken. Het huis in de Goudstraat was toen eigendomvan een zekere Goens.166 DAMBRUYNE, J., 2004, p. 207.167 SAG, Familiepapieren nr. 4998. Het is weinig waarschijnlijk dat de overleden echtgenootvan de kantwerkster directe familie was van de welgestelde koopmansfamilie Raelenbeschreven in DEVRIESE, L., 2005, p. 28-31.168 De Oostendse Compagnie was in 1727-1731 opgeheven onder Hollandse en Engelsedruk. Deze onderneming had een stevige Gentse poot: drie van de zeven directeursgekozen onder de voornaamste handelsfirma’s en investeerders waren Gentenaars.Sporadische archiefgegevens wijzen er op dat er nogal wat Gentenaren in de Oost-Indi-sche Compagnie onder onze noorderburen dienden.169 Uit het geconsigneerde bedrag kan afgeleid worden dat er bij het opmaken van de staatvan goed afgerond 101 pond groot overbleef. De weduwe had recht op de helft, de tweewezen elk op een vierde.170 We mogen aannemen dat de weduwe Raelen bij de dood van haar man zelf ook in hetbezit gekomen was van 50 pond. Het deel van de langstlevende echtgenoot was gelijk aan

Page 77: Op zoek naar de roots van het MIAT Textiel in de Gentse ...users.skynet.be/VIATvzw/TIC94.pdfOp zoek naar de roots van het MIAT 2 Textiel in de Gentse Waterwijk (1688 - 1769) I. Van

dat van de kinderen samengenomen. Van dat laatste genoot zij/hij trouwens het vrucht-gebruik. Bij de weduwe Raelen kon dat niet, aangezien het geld geconsigneerd was.171 THIJS, A.K.L., 1987, p. 376.172 SAG, reeks 15616-2 en 3. ‘Doodschuld’ betaald in 1698 aan de twijndersgilde. Blijkbaarwas Pieter de Moerloose een betwiste figuur binnen het ambacht. In 1702 werd hij inproces gedagvaard door het bestuur en beticht van allerhande inbreuken (SAG, reeks15616 nr. 35).173 SAG, reeks 535 nr. 285-1. De verloren gewaande geveltekening werd teruggevondenin SAG, reeks 535 nr. 388-14.174 DEVRIESE, L., 1999, p. 27. Blijkens de cijnsgegevens waren die perceeltjes sinds hetbegin van de 14de eeuw zo goed als onveranderd gebleven.175 Het aantal huizen daalde van 33 in 1492 tot 19 in 1783-1793 terwijl het aantal eige-naars-bewoners steeg van 8 naar 9 (DEVRIESE, L., 1995, p. 17).176 SAG, reeks 535 nr. 285-6.177 SAG, reeks 15616-37.178 Er waren wel enkele zogenaamde huurdraaiers (zie Deel II, enquête 1738).179 DAMBRUYNE, J., 2004, p. 205-212.180 SAG, reeks 535 nr. 285-8.181 In dit tijdschrift werd dit recent nog neergeschreven in een bijdrage over de Waaistraat(DEVRIESE, L., 2005, p. 22) onder de titel ‘De zeventiende eeuw: helemaal geen ‘onge-lukseeuw’. Uiteraard bleken niet alle ondernemingen in die tijd successvol. Dat wordtgeïllustreerd in de geschiedenis van de grootste Gentse meerserseniershandel, die vanReynier de Buck in De Paternoster aan de Korenmarkt, die in die tijd mede ten gevolgevan oorlogsspeculatie over kop ging (DE WINDT, S., Handel in moeilijke tijden. EenGents handelshuis aan het einde van de zeventiende eeuw, Gent, 2002, licentiaatsthesisraadpleegbaar op het Internet).182 SAG, reeks 535 nr. 285. In de tussenperiode waren er slechts drie aanvragen voorkleine verbouwingen (de bundels 285-4 en 285-8 betreffen geen huizen in de Sint-Katelijnestraat).183 Het breedhuis (huis met de langste zijde aan de straat, in tegenstelling tot diephuis)was en is nog steeds opgebouwd uit twee achter elkaar gelegen onderdelen, elk ondereen dak paralel met de straat. Dergelijke constructies waren noodzakelijk om de groteoverbouwde diepte (13,5m) van het breedhuis (met nok evenwijdig aan de straat) moge-lijk te maken. Het noordelijke gedeelte (naast huis nr. 13-15) werd er pas in 1935 (gevel-steen) aan toe gevoegd in ongeveer dezelfde stijl.184 De naam werd ontleend aan een houten pelikaanbeeld dat in die periode voor hetdeurbovenlicht geplaatst werd (DEVRIESE, L., VAN WINCKEL, C., BONCQUET, D., Depelikaan van ‘den Pelicaen’. In: Ghendtsche Tydinghen, Gent, 1998, jg. 27 nr.2, p. 96-98).185 Het nog bestaande huis De Kroon, heden onderdeel van Ghent River Hotel (DEVRIE-SE, L., De Gentse Waaistraat. Bouwgeschiedenis tussen straat en Leie. In: Tijdschriftvoor Industriële Cultuur, Gent, 2005, deel 90bis, p.11-14.9.186 In de bouwaanvraag (SAG, reeks 535 nr. 285-1bis) is er sprake van één huis eigen-dom van Bellemans en één toebehorend aan schoonbroer Aerts (zie verder). In werkelijk-heid kocht Bellemans twee huizen (nog vroeger waren er daar drie) en Aerts drie huizen.In de staat van goed Bellemans – de Roy worden de twee oudere huizen uitdrukkelijkvermeld.187 SAG, reeks 535 nr. 285-2. De bouwaanvraag werd ingediend door een stroman, demeester-metselaar Steven de Munck. Bellemans was de huiseigenaar, voor en na.188 De andere helft hoorde in 1702 toe aan jonker Gillis Dhons. Het goed was belast metoude heerlijke renten (1 halster haver, 6 hoenders en 15 denieren parisis) aan ‘den heeremarquis vanden lande van Rode’. Een foto van het kasteel met (vermoedelijk) het uitzichtdat de familie Bellemans nog moet gekend hebben, werd gepubliceerd in DE BAETS, A.,Bijdragen tot de geschiedenis van Melle, Melle, 1996, p.87. Hierin ook de vermelding vanBellemans en zijn nakomelingen. De eigendomswissels werden slechts summier enonnauwkeurig aangegeven.189 Het naar foto’s te oordelen, nog goed bewaarde bouwwerk werd in 1897 afgebrokenen vervangen door het huidige in eclectische trant.190 De familie de Potter was een halve eeuw lang eigenaar van twee huizen in de Sint-Katelijnestraat waar later het classististische herenhuis de Meulemeester gebouwd werd.191 Blijkbaar had een medecompagnon, een zekere Carpentier uit Oostende, het schipverkocht aan de ‘Comijs van d’heeren leden ‘slants van Vlaenderen’ maar de zaak lag inproces.

Page 78: Op zoek naar de roots van het MIAT Textiel in de Gentse ...users.skynet.be/VIATvzw/TIC94.pdfOp zoek naar de roots van het MIAT 2 Textiel in de Gentse Waterwijk (1688 - 1769) I. Van

78

192 Bij de bewaard gebleven ‘Spaanse’ uitvoerattestaties uit de jaren 1680 (SAG, reeks154bis nr. 6) komen Jan Bellemans en Jan Aerts als linnenhandelaars voor (lijst bijBASTIN, J., 1967, p. 140). Zij waren echter vooral kanthandelaars.193 Weinig waarschijnlijk dat die ‘rondthoofden’ een bepaald type nagels waren zoalsaangegeven in het Gents Woordenboek.194 NEVE, J.E., Gand sous l’occupation de Louis XIV, Gent, 1929, p. 285. Lijst met‘collecteurs van stadsrechten’ in 1702 voor verschillende goederen, min of meer derge-lijkbaar met de huidige BTW.195 ‘Samen weghende 118 oncen’. Eén zilversmidsons was gelijk aan 30,6g. De zilverprijswas toen 116 groot per ons, hetzij 3,8 groot per gram.196 SAG, reeks 332 nr. 534-19. ‘Partaige’.197 De naam Bellemans stierf uit in deze familie. De enige zoon van Jan had zelf geenzonen.198 Bij de familie Bellemans bedroeg de waarde van de inboedel dus ruim het viervoudvan wat de hoogste ververmogenscategorie volgens de werkgroep Soly normaal onder-scheidde van de middenklasse (grenswaarde: 300 pond groot).199 Wellicht werden met de opbrengst van dit geld cathechismuslessen voor arme kinde-ren bekostigd (VERSTRAETEN, F., 1978, deel 3, p. 84). Bellemans was tot aan zijn dooddeken van de ‘broederschap van de berechting’. Deze confrerie ontstond in zijn tijd(VERSTRAETEN, F., 1978, deel 3, p. 559).200 Aldus gekwalificeerd in de staat van goed Aerts.201 SAG, reeks 535 nr. 285 – 1bis. Jammer genoeg bleef enkel de tekening (aangeduidals ‘cotte A’) van het huis Bellemans – De Pelikaan bewaard. Ook van dat van Aertsmoet er een geveltekening geweest zijn. Zij werd in de aanvraag aangeduid als de‘modelle cotte B’ van de tweede ‘suppliant’ (Aerts).202 SAG, reeks 332 nr. 305-11. De verwijzing naar de twijnders is te vinden bij de begrafe-nisonkosten. Jan Aerts betaalde een ‘doodschuld’ aan de twijndersgilde tussen 1671 en1685 en zijn vader (of broer) Pieter was in 1697 deken van deze gilde (SAG, reeks 15616-2 en -3).203 Niet te verwarren met zijn naamgenoot, de aan het begin van deze bijdrage beschre-ven in proces liggende arme wever Jan Pauwels. Meer waarschijnlijk is de internationalehandelaar Jan Pauwels vermeld bij de Spaanse uitvoerattestaties van 1686 (BASTIN, J.,1697, p. 140).204 De ‘staat van goed’ werd 2 maanden na het overlijden, ongewoon snel voor eeninternationaal actieve handelaarsfamilie, voor mekaar gebracht en voor Gedele ‘gepas-seerd’ (SAG, reeks 332 nr. 381-11).205 De Wolleweversnering bleef een goede klant. In 1713 ging ze een nieuwe lening(rente) van 1500 pond aan bij Pauwels (SAG, reeks Familiepapieren nr. 4710-1).206 Deze transacties werden opgenomen in de rubriek ‘conter recompense’, wat er opduidt dat het de persoonlijke handel van Pauwels was.207 Vergelijkende cijfers voor die tijd zijn niet beschikbaar. Wel kan dit geplaatst worden inhet referentiekader samengebracht door Lucien Vanaverbeke voor de periode rond 1738(VANAVERBEKE, L, 1969, deel I, tabel I). De 39.580 pond groot (9.499.200 groot) vanPauwels – de Roy is vergelijkbaar met de drie grootste fortuinen aan niet uitgezetteroerende goederen in het Gent van die tijd – allen in handen van kooplui.208 Ook de vrouw van Bernaert Bellemans, die optrad als deelvoogd in het sterfhuisPauwels – de Roy, was een Leeuwers.209 DEVRIESE, L., 1996b, p. 11-12.210 Dit kan men aflezen op het kaartje met de lokaties van de 17de-eeuwse bouwsubsidiesgepubliceerd in VAN RYSSEL, D., 1967, p. 57.211 DEGRYSE, K., 1990, pp. 149.212 Over het sterk familiale karakter speciaal van de 17de-eeuwse Vlaamse firma’s in deSpanjehandel: EVERAERT, J., 1973, p. 36.213 VAN RENTERGHEM, J., Het geslacht Hoys. Handelskapitaal en prestige tijdens de17de en 18de eeuw. Onuitgegeven licentiaatsverhandeling, Gent, 2001 (raadpleegbaar ophet Internet).214 SAG, reeks 332 nr. 237, bundel 19. Tot die tijd was het huis aan de Krommewalgemeenschappelijk bezit geweest van het echtpaar. Nog een andere Hoys, Michiel,huurde in 1678 een huis aan de Steendam (SAG, reeks 332 nr. 182 bundel 9).215 Een last as bevatte 11 tonnen. De inhoud van een ton varieerde naargelang het typedroge of natte waren. Een ton turf bevatte ong. 65 liter (LIEVEVROUW – COOPMAN, L.,Oude Gentsche maten. In: Oost-Vlaamse Zanten, Gent, 1946, jg. 21 nr. 1-2, p. 67 en 74).216 Everaert beschreef hoe de textielhandelaars in de door Frankrijk ingelijfde streken nogenkele decennia lang de hen vanouds vertrouwde handelskanalen in Vlaanderen enAntwerpen gebruikten, niet in het minst omdat ze op die manier internationale handels-

Page 79: Op zoek naar de roots van het MIAT Textiel in de Gentse ...users.skynet.be/VIATvzw/TIC94.pdfOp zoek naar de roots van het MIAT 2 Textiel in de Gentse Waterwijk (1688 - 1769) I. Van

embargo’s konden omzeilen (EVERAERT, J., 1973)217 VERSTRAETEN, F., 1978, deel 3, p. 53 en 355.218 SAG, reeks 154bis nr.7.219 BASTIN, J. 1967, p. 137.220 BASTIN, J., 1967, p. 143-144.221 Staat ‘gepasseerd’ op 16 augustus 1699 (SAG, reeks 322 nr. 285, bundel 5).222 DEVRIESE, L., 2005, p. 32-33. Onder de hoofding ‘Een coopman (bijna) even welda-dig als rijk?’.223 SAG, reeks 332 nr. 759, bundel 20.224 De zaak van de weduwe Lammens aan de Krommewal werd o.a. in de ‘Wegwijzer’voor Gent van 1776 vermeld als magazijnen voor timmer- en schrijnhout.225 SCHRANS, G., Vrijmetselaars te Gent in de XVIIIde eeuw, Gent, 1997, p. 297-305.226 De bouwwerken van Lammens werden besproken in BONCQUET, D., DEVRIESE, L.,De Gentse Waterwijk. Lokalisatie van de 18de-eeuwse bouwaanvragen met gevelteke-ning. In: Stadsarcheologie. Bodem en monument te Gent, Gent, 1995, jg. 19 nr. 3, p. 13-14.227 SAG, reeks G12 nr 171 (1801).228 DEVRIESE, L., 1999, p. 28-31.229 DECEULAER, H., 2002, p. 439-468.230 Vaste ingebouwde bedden (alkoven) werden niet bij het roerend goed gerekend enniet vermeld in beschrijvingen van inboedels, maar het lijkt onwaarschijnlijk dat er hierplaats was voor een dergelijke constructie.231 PISTERS, I., 1988, Gentse woninginterieurs uit de 18de eeuw. Bedden, tafels, toilet-,zit- en opbergmeubels. Eenvoud en luxe. In: Oostvlaamse Zanten, jg. 63 nr. 2, p. 78.232 Devriese, L., Huisnamen in de Waterwijk. In: Ghendtsche Tydinghen, Gent, 1996c, p.300-301.233 Alles samen bijna drie weversjaarlonen.234 Veelvuldig gebruikte plaatsaanduiding naar het klooster in de ‘Boeken van de Pramin-gen’ (SAG, reeks 335) voor huizen in de Goudstraat en de Willem de Beersteeg.235 DEVRIESE, L., De Barakken aan de Gentse Minnemeers: van miliair logement totarbeidersbeluik. In: Tijdschrift voor Industriële Cultuur, Gent, 2001, deel 75, p. 2-11.236 SAG, reeks 335 nr. 30 (Sint-Jacobsparochie, 18 - 3 -1760).237 SAG, reeks 335 nr. 18 (Sint-Jacobsparochie, 1706).238 SAG, reeks 332, nr. 678 – 27.239 Zie de beschrijving van de garderobe van Mw. Brassaert in 1732.240 Pas met de invoering van de systematische huisnummering helemaal aan het eindevan de Oostenrijkse Tijd werden de huurders (ook in de kleinste beluikhuisjes) systema-tisch ingeschreven. Voordien gebeurde dat vermoedelijk enkel als ze de huisbelasting ofeen deel ervan betaalden.241 SAG, reeks 332 nr. 536 - 6, nr. 656 - 4 en nr. 678 - 21.242 Afschrift gemaakt in 1734 (SAG, reeks 162 nr. 7) van een tekst opgenomen in hetschepenregister V V, en opgesteld voor de schepenen in 1637 ‘sonder arghelist’. Dekopie vermeldde 1630 als stichtingsjaar, maar de schepenen bekrachtigden het regle-ment in 1637 (SAG, reeks 93 nr. 44, f. 104-105). Op enkele kleine aanpassingen in deschrijfwijze na, werd de tekst een eeuw na de vroegst bekende registratie getrouwovergenomen.243 Met de term ‘suppost’ werden de gewone leden van een ambacht aangeduid, hierklaarblijkelijk ook hun knechts.244 ‘Busse’ was de gewone naam voor een dergelijke kas. Het woord ‘bus’ kreeg eennegatieve connotatie vanwege de meestal geringe inhoud van allerhande bedelbussen.Ons woord kas in die betekenis is afkomstig uit het Frans ‘caisse’ (geldkist).245 Waarschijnlijk bedoelde men hiermee dat een knecht normaal drie viltsstukken konmaken en bewerken per week. Haren werden vervilt en geperst tot stukken die blijkbaareen standaardmaat hadden. Vilt was de grondstof bij uitstek voor de hoedenmakers dieer hun creaties mee bekleedden en daarmee ook waterafstotend en waterdicht maakten.246 De tekst uit 1637 bepaalde ‘ten huyse vanden onderman vanden ambachte oftebusmeester’. In 1734 schreef men ‘auderman’.247 LIS, C., SOLY, H. De macht der ‘vrije arbeiders’. Collectieve acties van de hoedenma-kersgezellen in de Zuidelijke Nederlanden (zestiende - negentiende eeuw). In: LIS, C.,SOLY, H. (eds.). Werken volgens de regels. Ambachten in Vlaanderen en Brabant 1500-1800, Brussel, 1994, p. 15-50.248 SAG, reeks 332 nr. 627 - 3. De herberg werd niet precies gelokaliseerd. Hecq huurdein 1748 van ‘mijnheer’ Stalins die meerdere huizen bezat in de Baudelostraat.249 MUCHEMBLED, R., 1991 (vert.), p. 171.250 SAG, reeks 536 nr. 5 (ongenummerd, te vinden bij het jaar 1699).

Page 80: Op zoek naar de roots van het MIAT Textiel in de Gentse ...users.skynet.be/VIATvzw/TIC94.pdfOp zoek naar de roots van het MIAT 2 Textiel in de Gentse Waterwijk (1688 - 1769) I. Van

80

Aan de vooravond van de Industriële Revolutie...

De bouwaanvragen anno 1787 van de families deCaigny-Roelant (verbouwing van het Arme Claren-klooster) en Van Acker-Moerman (bemerk de aan-getrouwde familiebanden met andere textielonder-nemers uit de buurt!) vertonen duidelijk al het ka-rakter van vroege industriegebouwen, met meerde-re bouwlagen en talrijke traveeën (bij Van Acker zelfsmet stevig traliewerk aan de gelijkvloerse ramen).Opvallend is dat ondernemersactiviteiten (niet en-kel in de textielsector!) blijkbaar enkel gebeurdenals investering van kapitaal.Zowel de Caigny als andere ondernemers, bv. VanOverwaele, waren in ‘hoofdberoep’ welstellendeadvokaten bij de Raad van Vlaanderen.Suikerraffineur Van de Woestijne in de Braecke waseigenlijk ‘doctor in de Medicijnen’...Het verbouwde klooster is nu nog bijna ongewij-zigd te zien in de Goudstraat (de drie linker travee-ën werden niet uitgevoerd).De fabriek van Acker moest plaatsmaken voor deparochiekring Sint-Jacob (nu opgenomen in deArteveldeschool)(SAG, reeks 535-78-413 en -10)

Oudste kadasterplan van de Waterwijk anno 1834waarop de oorspronkelijke perceelsstructuur be-sproken in deze bijdrage is af te lezen.(SAG,s1834_KADUG_B01_1-301