1
Klimaatverandering Het klimaat bepaalt voor een belangrijk deel de leefomstandigheden op aarde. Onder klimaat worden de gemiddelde weersomstandigheden over een periode van ten minste dertig jaar verstaan, zoals gemeten aan de hand van temperatuur, neerslag, luchtvochtigheid, wind en bewolking. Het klimaat heeft invloed op de ruimtelijke verspreiding van dieren- en plantensoorten, stuurt de chemische en fysische processen in de bodem en daarmee de nutriënten-beschikbaarheid (van belang voor bijvoorbeeld de landbouw) en bepaalt de hevigheid en frequentie van destructieve verstoringen, zoals overstromingen en orkanen. In het bestaan van de aarde is het klimaat nooit constant geweest. Variërende zonneactiviteit, schommelingen in de stand van de aardas, het chaotische gedrag van de atmosfeer, vulkanische activiteit, verschuivingen van continenten en zeestromen zijn enkele factoren die het klimaat op aarde beïnvloeden. De mens is een factor die hier recentelijk is bijgekomen. Sinds het begin van de industriële revolutie draagt de uitstoot van kooldioxide en andere broeikasgassen bij aan de opwarming van de atmosfeer. In de 20 e eeuw is de gemiddelde temperatuur op aarde 0,6ºC gestegen. Volgens het Intergovernmental Panel for Climate Change (IPCC) van de Verenigde Naties staat vast dat deze temperatuurstijging door de mens wordt veroorzaakt. Het voorspelt een versnelling van het opwarmingsproces in de 21 ste eeuw als de uitstoot van CO 2 niet drastisch beperkt wordt. Uitgaande van een gematigde stijging van de uitstoot komen de modelberekeningen van het ipcc uit op een gemiddelde temperatuurstijging van 1,4 tot 5,8 ºC in de komende honderd jaar. Afgaande op reconstructies van het klimaat van de afgelopen miljoenen jaren gaat men ervan uit dat een dergelijke snelle temperatuurstijging nog niet eerder is voorgekomen. De complexiteit van het weerssysteem met zijn chaotische elementen maakt het lastig te voorspellen hoe het klimaat zich zal ontwikkelen. Dat heeft onder andere te maken met wisselwerkingen tussen de atmosfeer en processen op aarde. Zo hebben veranderingen in hoeveelheid bos en landbouwgrond niet alleen gevolgen voor de opname dan wel afgifte van broeikasgassen, maar ook voor de cyclus van verdamping, wolkenvorming en neerslag. Smeltende ijskappen en een toenemende wolkenbedekking als gevolg van de temperatuurstijging kunnen weer respectievelijk een versnellend dan wel remmend effect hebben op de opwarming. Ook zeestromingen, die een belangrijke rol spelen in het transporteren van warmte van de evenaar richting de polen, bepalen mede het klimaat. Dankzij de Warme Golfstroom is het in West-Europa een paar graden warmer dan de breedtegraad eigenlijk toestaat. Een forse toename van smeltwater door opwarming van de noordpool kan de Warme Golfstroom afremmen en zelfs stoppen, waardoor de gemiddelde temperatuur in West-Europa zal dalen. Een gemiddelde temperatuurstijging op aarde kan dus uiteindelijk leiden tot regionale afkoeling. Er zijn al verscheidene effecten waarneembaar van de tot nu toe opgetreden temperatuurstijging: gletsjers nemen bijna overal ter wereld in omvang af, het verspreidingsgebied van drijfijs op de noordpool wordt ieder jaar kleiner en er zijn langere droge periodes in Zuid-Europa, die schade aan de landbouw en een toename van bosbranden veroorzaken. De zuidkust van de Verenigde Staten wordt de laatste jaren vaker geteisterd door zware orkanen en extreem hoge zeewatertemperaturen lieten het orkaanseizoen van 2005 maanden langer duren dan normaal. Dichterbij huis zien we dat het in Nederland meer regent, wat vaker tot wateroverlast leidt. Een indirect effect van de opwarming, dat ook voor het laaggelegen Nederland van belang is, is de stijgende zeespiegel. Het smeltende landijs van Groenland en Antarctica plus de thermische uitzetting van het zeewater hebben in de 20 e eeuw voor een zeespiegelstijging van 10-20 cm gezorgd, voor komende honderd jaar verwacht het IPCC nog eens een stijging tussen de 9 en 88 cm. Invloed klimaatverandering op vegetatie: Nederland In de tweede helft van de 20 e eeuw is de klimaatverandering de belangrijkste oorzaak van wijzigingen in de soortensamenstelling van de Nederlandse flora geweest. Tot die tijd waren verandering in landgebruik, intensivering van de landbouw, ingrepen in de waterhuishouding en industriële emissies die bijdragen aan verzuring en vermesting de voornaamste factoren. Hoewel het klimaat al vanaf het eind van de Kleine IJstijd in de 19 e eeuw geleidelijk warmer werd, speelde dit tot nu toe slechts een ondergeschikte rol bij veranderingen in de soortensamenstelling. Uit tabel 1 blijkt dat in de eerste helft van de 20 e eeuw vermesting de grootste invloed op de soorten- samenstelling van de flora had. Maar de laatste 25 jaar van de vorige eeuw laten zien dat klimaatverandering de belangrijkste oorzaak is van de veranderingen in de Nederlandse florasamenstelling. Door de opwarming van de afgelopen dertig jaar zijn er in Nederland tientallen nieuwe warmteminnende soorten bijgekomen, zoals het bezemskruiskruid, straatliefdegras, kransmuur, geelrode naaldaar, grote waternavel en water-crassula. Opvallend veel nieuwe soorten zijn afkomstig van buiten Europa, bijvoorbeeld het zuidelijke deel van Noord-Amerika. Dit zijn exoten die het dankzij het warmere klimaat uithouden in Nederland. Ernstig bedreigde noordelijke soorten, zoals veenmosorchis en wollegras, lopen terug in verspreiding. Dat komt vooral door het verdwijnen van hun natte en koelere leefgebieden, zoals moerassen, die verdrogen of door de hogere temperaturen sneller dichtgroeien. Door het verdwijnen van geschikte leefgebieden is er een teruggang in noordelijke soorten waarneembaar. De nieuwkomers verschijnen echter sneller dan er soorten volledig verdwijnen, waardoor de soortenrijkdom vooralsnog toeneemt. In de periode 1985-2000 kwamen er gemiddeld vijf nieuwe soorten per jaar bij, waarvan een kwart is toe te schrijven aan de klimaatverandering. Meer dan 700 warmteminnende soorten namen de laatste 30 jaar van de 20 e eeuw in Nederland in aantal toe. De ruimtelijke verspreiding verdubbelde zelfs in sommige gevallen. Ook door de verstedelijking wordt het klimaat warmer, omdat het in een stad nooit zo koud wordt als op het platteland of in de natuur. Dat is de reden dat een deel van de uitbreiding van warmteminnende planten in de steden plaatsvindt. De versnippering van leefgebied is in het dichtbebouwde Nederland een cruciale factor in de overlevingskansen van soorten bij een veranderend klimaat. Zaden en stuifmeelpollen, soms verspreid door dieren, leggen maar een beperkte afstand af van enkele kilometers. Als er binnen die straal geen geschikt leefgebied te vinden is, kan de soort niet mee migreren met de verschuivende klimaatzones. De planten in rivierlandschappen maken een redelijke kans om langs de rivieren te migreren; zo zullen er veel Midden-Europese soorten via de rivieren Nederland binnenkomen. Ook de Nederlandse kuststrook zal door migratie langs de kusten te maken krijgen met een een forse toename van zuidelijke soorten. Naar verwachting zal de struikvegetatie in de duinen toenemen ten koste van noordelijke soorten als de noordse rus, rijsbes, kraaihei en berendruif. Maar soorten in geïsoleerde leefgebieden als hoogvenen en moerassen zullen te maken hebben met onoverbrugbare obstakels als woonwijken en monotone akkers en weiden. Alhoewel de klimaatopwarming in eerste instantie voor een toename van het totaal aantal plantensoorten in Nederland zorgt zullen er op de langere termijn soorten definitief verdwijnen. Door het verdwijnen van specifieke biotopen en de gunstige omstandigheden voor flexibele soorten zal er homogenisatie optreden. Uiteindelijk zal in Nederland de klimaatopwarming dus leiden tot een verlies aan biodiversiteit. Het belang van ecologische verbindingen De klimaatverandering dwingt planten en dieren mee te migreren met de verschuivende klimaatzones. Ecologische verbindingen tussen natuurgebieden kunnen deze migratie faciliteren. De aanleg van een dergelijke structuur betekent een spreiding van de risico’s. Door middel van corridors worden natuurgebieden met elkaar verbonden, waardoor de schade van habitatversnippering enigszins wordt beperkt. Afzonderlijk te kleine gebieden worden door deze verbindingen en de aanleg van bufferzones levensvatbaar. De Nederlandse overheid streeft naar het opnemen van minstens 750.000 Hectare in de zogenoemde Ecologische Hoofd Structuur. Dat is een aaneengesloten netwerk, dat aansluit bij het Pan-Europese Ecologische Netwerk (PEEN). Daarnaast wordt in de Europese Unie waardevolle en voor Europa kenmerkende natuur beschermd door het netwerk ‘Natura 2000’. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Invloed klimaatverandering op vegetatie: mondiaal Planten en dieren hebben zich gedurende miljoenen jaren steeds aangepast aan veranderende klimatologische omstandigheden. Het bestaan van de verschillende klimaatzones levert daarbij een enorme rijkdom aan soorten op. Als gevolg van de mondiale temperatuurstijging zullen deze klimaatzones opschuiven. Bij een gematigd scenario, waarbij wordt uitgegaan van een temperatuurstijging van 3ºC de komende honderd jaar, zullen tegen het jaar 2100 de klimaatzones 300 kilometer richting de polen zijn opgeschoven. In het geval van bergen gaat het dan om een verschuiving van de vegetatiezones 500 meter bergopwaarts. Als een soort niet mee kan migreren, zal hij zich aan moeten passen om niet uit te sterven. Bij een snelle klimaatopwarming zullen in het bijzonder toendra’s, nevelbossen en wetlands een groot risico lopen op ernstig biodiversiteitsverlies of zelfs verdwijning. De toendra zal door het opdooien van de permafrost veel natter worden en dichtgroeien met struikgewas of bomen. Nevelbossen op tropische breedtegraden lopen de kans door het bergopwaarts schuiven van de klimaatzones in een veel droger klimaat terecht te komen. De specifieke en rijke biodiversiteit van het nevelbos loopt hierdoor gevaar. Maar uiteindelijk zal minder neerslag in het nevelbos ook gevolgen hebben voor de ecosystemen benedenstrooms die afhankelijk zijn van de waterlopen die ontspringen in het bos. Wetlands in met name mediterrane en subtropische gebieden worden bij een klimaatopwarming bedreigd door verdroging. Meren en moerassen die vaak een belangrijke functie vervullen in bijvoorbeeld de vogeltrek zullen dan geheel kunnenverdwijnen. Ook al hebben planten vaak effectieve methoden voor zaadverspreiding ontwikkeld, zoals via de wind, het water of dieren, in de praktijk blijkt het voor de meeste plantensoorten moeilijk om nieuwe leefgebieden te bereiken en zich daar blijvend te vestigen. Na afloop van een ijstijd hebben planten vaak honderden jaren nodig om de kale stukken land waar voorheen landijs of poolwoestijn lag te koloniseren. Tegenwoordig zijn veel ecosystemen doorsneden met wegen en hebben deels plaatsgemaakt voor akkers en steden. Vaak zijn dit onoverbrugbare obstakels voor planten en dieren. Deze zogenaamde habitatversnippering is de grootste vijand van de biodiversiteit tijdens een klimaatverandering omdat ze het ‘meemigreren’ met de verschuivende klimaatzones belemmert. Doordat de verwachte klimaatverandering voor veel soorten sneller gaat dan zij zich aan kunnen passen, dreigen ze dan uit te sterven. Bij een mondiale temperatuurstijging van 3ºC is de verwachting dat in 2050 wereldwijd 15 tot 37% van alle soorten een groot risico loopt om uit te sterven. Dat zal dus vooral soorten betreffen die slecht kunnen meemigreren en/of specifieke habitat- en klimaateisen hebben, zoals bijvoorbeeld alpiene planten- en diersoorten. In het Millennium Ecosystem Assessment van de VN, waarin de toestand van de ecosystemen in kaart is gebracht, wordt aangegeven dat de biodiversiteit door veel verschillende ontwikkelingen wordt bedreigd. Daartoe behoren opeenhoping van toxische stoffen afkomstig van industrie en landbouw, habitatvernietiging door bijvoorbeeld houtkap en infrastructurele werken en jacht op en handel in dieren en planten. Volgens het rapport gaat de soortenachteruitgang inmiddels zo snel dat sommige deskundingen zelfs spreken van de Zesde Uitstervingsperiode (na vijf eerdere op de geologische tijdschaal). Een snelle klimaatverandering verhoogt de druk op de biodiversiteit en kan vooral voor verzwakte ecosystemen de genadeklap betekenen. Invloed klimaatverandering op vegetatie: Europa Het warmer worden van het klimaat in Europa in de laatste drie decennia van de 20 e eeuw uit zich onder andere in een gemiddelde verlenging van het groeiseizoen met maar liefst 10 dagen. Een langer groeiseizoen heeft tot gevolg dat de plantenproductiviteit stijgt, wat betekent dat er per jaar meer biomassa (bladeren, takken) wordt geproduceerd. Gemiddeld is de plantenproductiviteit in europa de afgelopen decennia met 12% gestegen. Voor de landbouwsector in Noord-Europa betekent dat een hogere opbrengst, maar in Zuid-Europa zorgen hogere temperaturen ook voor meer droogte, die de plantenproductiviteit juist weer remt. Iedere plantensoort kan zich binnen een specifiek bereik van klimaatcondities handhaven en succesvol vermenigvuldigen. Als de klimaatcondities buiten die variabele veranderen moet de plant zich aanpassen of migreren. De mondiale temperatuurstijging zorgt in europa voor een verschuiving van plantensoorten naar het noorden. Een temperatuurstijging van 3°C zal er in de komende eeuw voor zorgen dat soorten zich 300 tot 400 kilometer noordwaarts zullen verplaatsen. Enkele decennia opwarming laat al dergelijke verschuivingen zien. Warmteminnende planten kunnen zich tegenwoordig op hogere breedten handhaven, waar ze vroeger het winterseizoen niet zouden overleven. Koudeminnende planten zijn genoodzaakt verder naar het noorden te migreren. Tot nu toe heeft de opwarming in Noordwest-Europese landen als Groot-Brittannië en Nederland voor een toename van het aantal soorten gezorgd; warmteminnende planten uit het zuiden hebben zich in deze landen gevestigd, terwijl ondanks een teruggang in de omvang van de populaties van koudeminnende planten deze nog niet volledig verdwenen zijn. Als de temperatuurstijging echter doorzet, zullen deze gebieden op den duur met een vermindering van het aantal soorten te maken hebben. In noord-europa zullen endemische soorten (die van nature alleen daar voorkomen) hun territorium moeten afstaan aan soorten die minder specifieke eisen aan de omstandigheden stellen en gebruik maken van het langere groeiseizoen en hogere temperaturen om zich verder te verspreiden. Dat heeft tot gevolg dat er een homogenisering zal optreden en de biodiversiteit dus zal afnemen. In de gematigde gebieden van Europa zal er een wijziging in de soortensamenstelling optreden doordat koudeminnende soorten zullen worden vervangen door warmteminnende soorten uit het zuiden. In de mediterrane gebieden van Europa en de drogere ecosystemen van Oost-Europa zal er sprake zijn van een sterke soortendaling door verdroging. De te verwachten verandering in het aantal soorten planten en dieren in Europa over de periode 1991-2100 bij een gemiddelde klimaatopwarming van 3.3°C. Bron: EEA Het IMAGE-model van het Milieu- en Natuurplanbureau laat de verschuiving van de vegetatiezones zien gedurende de periode 2000-2100 bij het scenario van een gemiddelde mondiale temperatuurstijging van 3,5 °C boven het pre- industriële niveau. De kaarten tonen de potentiële vegetatie. Dat wil niet zeggen dat die vegetatie er op dat moment daadwerkelijk zal voorkomen. Er moet namelijk rekening gehouden worden met migratiesnelheden, terwijl ook het verdwijnen van vegetatietypen in de praktijk meer tijd in beslag zal nemen. Gebieden die op deze kaarten een duidelijke verandering in vegetatietypen laten zien, zijn gebieden waar al een hoog risico is voor biodiversiteitsverlies en de komst van invasieve soorten (exoten die een bedreiging vormen voor de oorspronkelijk voorkomende soorten). Bron: Milieu- en Natuurplanbureau (MNP) Gewoon speenkruid (ranunculus ficaria subsp. Bulbilifer) © Mark Grutters Door het warmer worden van het klimaat valt het begin van de bloeiperiode van het speenkruid in het begin van de 21ste eeuw ongeveer drie weken eerder dan halverwege de vorige eeuw. Bron: Arnold van Vliet (De Natuurkalender/Universiteit Wageningen) IUCN - The World Conservation Union houdt met haar Species Survival Commission (SSC) al meer dan veertig jaar de toestand van de planten en diersoorten op aarde bij en publiceert deze in de IUCN Red List. Deze lijst bevat informatie over de taxonomie, bescherming en verspreiding van meer dan 1,5 miljoen soorten waaronder ruim 285 duizend planten (www.redlist.org). Begin 2006 hebben Nederlandse organisaties die actief zijn op het gebied van milieu, ontwikkelingssamen-werking en natuurbescherming hun krachten gebundeld voor de twee jaar durende klimaatcampagne Hier. Het hoofddoel van hier is om zoveel mogelijk Nederlanders ervan bewust te maken dat er hier en nu iets aan klimaatverandering gedaan kan worden. Het IUCN Nederlands Comité investeert in het kader van Hier in natuurherstel in door klimaatopwarming bedreigde ecosystemen, zoals de cederbossen in Marokko en het nevelwoud in Costa Rica. Wie meer wil lezen over de gevolgen van de klimaatverandering voor de Nederlandse natuur kan terecht op de website www.opgewarmdnederland.nl met actuele nieuwsclips en achtergrondinformatie. Deze kaart is tot stand gekomen dankzij: Carl Königel, Cas Besselink, Henk Simons, Miriam Ubbink (IUCN NL), 2006 UvA-Kaartenmakers, Amsterdam Bijdragen van: Arnold van Vliet, Bas Eickhout, Rolf Roos, Johan Meijer, Mark Grutters Bronnen: EEA, IPCC, KNMI, Levende Natuur, Millennium Ecosystem Assessment, Nature, Opgewarmd Nederland Met dank aan: De Natuurkalender/ Stichting Natuurmedia Milieu- en Natuurplanbureau Wageningen Universiteit Klimaatcampagne Hier de Nationale Postcode Loterij is partner van IUCN NL Noordelijke, zuidelijke en verdwijnende soorten: een model (blauw: noordelijke soorten, rood: zuidelijke soorten, geel: overige soorten die nu deels verdwijnen. Bron: Rolf Roos (Natuurmedia) Europese berggebieden Berggebieden zijn belangrijk voor de plantenrijkdom in Europa. Ongeveer 20% van alle Europese vasculaire planten soorten groeit boven de boomgrens. Bij een warmer klimaat schuift deze boomgrens op naar grotere hoogte. Dat betekent dat planten ook naar grotere hoogten moeten migreren en alpiene planten concurrentie krijgen van snelgroeiende laaglandsoorten. Zo is de verwachting dat de Noorse spar in de Alpen veel endemische soorten (die uitsluitend daar voorkomen) zal wegdrukken. In de Scandinavische berggebieden wordt in de komende eeuw een soortenreductie van 40% tot 60% verwacht. Het noordwaarts, dus op een berghelling naar grotere hoogtes, verschuiven van de klimaatzones heeft bij lagere bergen soms het gevolg dat hele klimaatzones zullen verdwijnen omdat de berg simpelweg niet hoog genoeg is. Een voordeel bij grillig gevormde bergketens is dat er geïsoleerde gebiedjes bestaan met een eigen microklimaat, zoals schaduwrijke koelere en nattere noordelijke hellingen of smalle dalen. Deze plekken zijn minder gevoelig voor het verschuiven van de grotere klimaatzones. In deze zogenaamde toevluchtsoorden zouden specifieke bergsoorten de klimaatopwarming kunnen overleven. Maar de algemene verwachting is dat de plantenrijkdom in de Europese berggebieden in de 21 ste eeuw flink achteruit zal gaan als gevolg van de mondiale temperatuurstijging. Plant en Klimaat Thijm op berghelling © Rolf Roos Natuurmedia De schakels in de voedelketen eik-wintervlinder-koolmees raken ontkoppeld. Vroeger (linkerhelft) viel de periode waarin de koolmezen hun jongen in het nest hebben (aangegeven met de dubbele pijl) samen met de peik in de rupsenbiomassa. Nu (rechterhelft) valt die periode van jongen voeren te laat ten opzichte van de naar voren geschoven voedselpiek. Bron: Rolf Roos (Natuurmedia) 0,6 0,4 0,2 0,0 -0,2 -0,4 -0,6 -0,8 1860 1880 1900 1920 1940 1960 1980 2000 Gemiddelde wereldjaartemperatuur over de periode 1850-2005 Bron: Met Office UK T emperatuurafwijking (°C) t.o.v T T . gemiddelde van 1961-1990 1902-1949 -> 1975-1984 1975-1984 -> 1985-1999 Temperatuurstijging (t) 6-22% 45-59% Vermesting (n) 60-61% 15-24% Verdroging (f) 1-10% 25% Verzuring (r) 8-32% 1-6% Tabel 1. Aandeel van verschillende drukfactoren in de voor- of achteruitgang van plantensoorten in de 20e eeuw. Gegeven zijn de minimum- en maximum- schattingen. Bron: tijdschrift Levende Natuur, mei 2003 Start bloei speenkruid en gemiddelde temperatuur in februari en maart 24-feb 29-feb 5-mrt 10-mrt 15-mrt 20-mrt 25-mrt 30-mrt 4-apr 9-apr 1945 ’50 ’55 ’60 ’65 ’70 ’75 ’80 ’85 ’90 ’95 2000 ’05 Datum 0 1 2 3 4 5 6 7 T (°C) Bloeidatum speenkruid Gem. temperatuur februari en maart Geen gegevens < 20 20 - 40 40 - 60 60 - 80 80 - 90 90 - 100 Leggen Uitkomen Uitvliegen Koolmees Rupsen Eik April Juni Mei 1970-1980 Kleine rupsen Grote rupsen Poppen Knop Jong blad Oud blad Leggen Uitkomen Uitvliegen Juni Mei April 1990-2000 Kleine rupsen Grote rupsen Poppen Knop Jong blad Oud blad Frequentie Biomassa Blad- ontwikkeling 2000 2050 2100 Landijs Toendra Beboste toendra Naaldbos (koud) Naaldbos (koel) Gematigd naald-/loofbos Gematigd loofbos Warm gemengd bos Gematigde graslanden Woestijn Droog struikgewas Tropische graslanden Droge bossen Tropisch bos Het klimaat op aarde verandert. Zo is de gemiddelde jaartemperatuur in de 20 ste eeuw relatief snel gestegen. Omdat het klimaat voor een groot deel de leefomstandigheden bepaalt, heeft dat gevolgen voor de planten- en dierenwereld. Door de opwarming vindt er een verschuiving van de klimaatzones richting de polen plaats, wat een migratie van plantensoorten in dezelfde richting teweegbrengt. In het geval van bergvegetatie betekent dat hoger de berg op. Niet alle planten kunnen het tempo van de huidige klimaatverandering bijhouden. De soortensamenstellling van de ons omringende flora gaat veranderen: warmteminnende planten winnen terrein terwijl andere soorten zullen verdwijnen. De verschuiving van bloeiperiodes verstoort soms ook het leefritme van diersoorten. De kaart Plant en Klimaat laat zien wat dit betekent voor de biodiversiteit op mondiaal, Europees en Nederlands niveau. De International Union for the Conservation of Nature (IUCN, www.iucn.org) is de grootste overkoepelende natuur-beschermingsorganisatie ter wereld. Zij heeft zowel staten als niet-gouvernementele organisaties (NGO’s) als leden en brengt meer dan 1000 NGO’s, 100 nationale overheden en instellingen en circa 10.000 wetenschappers in 180 landen samen in een groen netwerk. De missie van IUCN is internationale natuurbescherming en het bevorderen dat ieder gebruik van natuurlijke bestaansbronnen duurzaam en rechtvaardig geschiedt. IUCN houdt met haar Species Survival Commission (SSC) al meer dan veertig jaar de toestand van de planten en diersoorten op aarde bij en publiceert deze in de IUCN Red List of Threatened Species (www.redlist.org). Deze lijst bevat informatie over de taxonomie, bescherming en verspreiding van meer dan 1,5 miljoen soorten waaronder ruim 285 duizend planten. IUCN Nederlands Comité (IUCN NL, www.iucn.nl) is de Nederlandse tak van IUCN. Het verenigt de 32 lidorganisaties van IUCN in Nederland, waaronder de Nederlandse staat, de ANWB, Natuurmonumenten en het Wereld Natuur Fonds. IUCN NL voert ook eigen programma’s uit: zo brengt IUCN NL de impact van Nederlandse activiteiten en consumptie op natuur in het buitenland in kaart. Recent uitgebrachte kaarten gaan over de ecologische gevolgen van de Nederlandse vraag naar tropische garnalen, soja en palmolie. Een van de onderdelen van dat programma wordt uitgevoerd in samenwerking met de ANWB en is gericht op het stimuleren van duurzaam toerisme, waarmee een bijdrage wordt geleverd aan bescherming van de natuur. Zo wordt in samenwerking met de ANWB een programma uitgevoerd gericht op het stimuleren van verantwoord toerisme. Daarnaast wordt de impact van nederlandse activiteiten en consumptie op natuur in het buitenland geanalyseerd, zoals beknopt in deze kaart wordt weergegeven. Recent werden ook speciale kaarten uitgebracht over onderwerpen als duurzaam toerisme en tropische garnalen. Plant & Klimaat

Plant en Klimaat - IUCN · enkele factoren die het klimaat op aarde beïnvloeden. De mens is een factor die hier recentelijk is bijgekomen. Sinds het begin van de industriële revolutie

  • Upload
    lykhanh

  • View
    226

  • Download
    0

Embed Size (px)

Citation preview

Page 1: Plant en Klimaat - IUCN · enkele factoren die het klimaat op aarde beïnvloeden. De mens is een factor die hier recentelijk is bijgekomen. Sinds het begin van de industriële revolutie

Klimaatverandering

Het klimaat bepaalt voor een belangrijk deel de leefomstandigheden op aarde. Onder klimaat worden de gemiddelde weersomstandigheden over een periode van ten minste dertig jaar verstaan, zoals gemeten aan de hand van temperatuur, neerslag, luchtvochtigheid, wind en bewolking. Het klimaat heeft invloed op de ruimtelijke verspreiding van dieren- en plantensoorten, stuurt de chemische en fysische processen in de bodem en daarmee de nutriënten-beschikbaarheid (van belang voor bijvoorbeeld de landbouw) en bepaalt de hevigheid en frequentie van destructieve verstoringen, zoals overstromingen en orkanen.

In het bestaan van de aarde is het klimaat nooit constant geweest. Variërende zonneactiviteit, schommelingen in de stand van de aardas, het chaotische gedrag van de atmosfeer, vulkanische activiteit, verschuivingen van continenten en zeestromen zijn enkele factoren die het klimaat op aarde beïnvloeden. De mens is een factor die hier recentelijk is bijgekomen. Sinds het begin van de industriële revolutie draagt de uitstoot van kooldioxide en andere broeikasgassen bij aan de opwarming van de atmosfeer. In de 20e eeuw is de gemiddelde

temperatuur op aarde 0,6ºC gestegen. Volgens het Intergovernmental Panel for Climate Change (IPCC) van de Verenigde Naties staat vast dat deze temperatuurstijging door de mens wordt veroorzaakt. Het voorspelt een versnelling van het opwarmingsproces in de 21ste eeuw als de uitstoot van CO

2 niet drastisch beperkt wordt. Uitgaande van een

gematigde stijging van de uitstoot komen de modelberekeningen van het ipcc uit op een gemiddelde temperatuurstijging van 1,4 tot 5,8 ºC in de komende honderd jaar. Afgaande op reconstructies van het klimaat van de afgelopen miljoenen jaren gaat men ervan uit dat een dergelijke snelle temperatuurstijging nog niet eerder is voorgekomen. De complexiteit van het weerssysteem met zijn chaotische elementen maakt het lastig te voorspellen hoe het klimaat zich zal ontwikkelen. Dat heeft onder andere te maken met wisselwerkingen tussen de atmosfeer en processen op aarde. Zo hebben veranderingen in hoeveelheid bos en landbouwgrond niet alleen gevolgen voor de opname dan wel afgifte van broeikasgassen, maar ook voor de cyclus van verdamping, wolkenvorming en neerslag. Smeltende ijskappen en een toenemende wolkenbedekking als gevolg van de temperatuurstijging kunnen weer respectievelijk een versnellend dan wel remmend

effect hebben op de opwarming. Ook zeestromingen, die een belangrijke rol spelen in het transporteren van warmte van de evenaar richting de polen, bepalen mede het klimaat. Dankzij de Warme Golfstroom is het in West-Europa een paar graden warmer dan de breedtegraad eigenlijk toestaat. Een forse toename van smeltwater door opwarming van de noordpool kan de Warme Golfstroom afremmen en zelfs stoppen, waardoor de gemiddelde temperatuur in West-Europa zal dalen. Een gemiddelde temperatuurstijging op aarde kan dus uiteindelijk leiden tot regionale afkoeling. Er zijn al verscheidene effecten waarneembaar van de tot nu toe opgetreden temperatuurstijging: gletsjers nemen bijna overal ter wereld in omvang af, het verspreidingsgebied van drijfijs op de noordpool wordt ieder jaar kleiner en er zijn langere droge periodes in Zuid-Europa, die schade aan de landbouw en een toename van bosbranden veroorzaken. De zuidkust van de Verenigde Staten wordt de laatste jaren vaker geteisterd door zware orkanen en extreem hoge zeewatertemperaturen lieten het orkaanseizoen van 2005 maanden langer duren dan normaal. Dichterbij huis zien we dat het in Nederland meer regent, wat vaker tot wateroverlast leidt. Een indirect effect van de opwarming, dat ook voor het laaggelegen Nederland van belang is, is de stijgende zeespiegel. Het smeltende landijs van Groenland en Antarctica plus de thermische uitzetting van het zeewater hebben in de 20e eeuw voor een zeespiegelstijging van 10-20 cm gezorgd, voor komende honderd jaar verwacht het IPCC nog eens een stijging tussen de 9 en 88 cm.

Invloed klimaatverandering op vegetatie: Nederland

In de tweede helft van de 20e eeuw is de klimaatverandering de belangrijkste oorzaak van wijzigingen in de soortensamenstelling van de Nederlandse flora geweest. Tot die tijd waren verandering in landgebruik, intensivering van de landbouw, ingrepen in de waterhuishouding en industriële emissies die bijdragen aan verzuring en vermesting de voornaamste factoren. Hoewel het klimaat al vanaf het eind van de Kleine IJstijd in de 19e eeuw geleidelijk warmer werd, speelde dit tot nu toe slechts een ondergeschikte rol bij veranderingen in de soortensamenstelling.Uit tabel 1 blijkt dat in de eerste helft van de 20e eeuw vermesting de grootste invloed op de soorten-samenstelling van de flora had. Maar de laatste 25 jaar van de vorige eeuw laten zien dat klimaatverandering de belangrijkste oorzaak is van de veranderingen in de Nederlandse florasamenstelling.Door de opwarming van de afgelopen dertig jaar zijn er in Nederland tientallen nieuwe warmteminnende soorten bijgekomen, zoals het bezemskruiskruid, straatliefdegras, kransmuur, geelrode naaldaar, grote waternavel en water-crassula. Opvallend veel nieuwe soorten zijn afkomstig van buiten Europa, bijvoorbeeld het zuidelijke deel van Noord-Amerika. Dit zijn exoten die het dankzij het warmere klimaat uithouden in Nederland. Ernstig bedreigde noordelijke soorten, zoals veenmosorchis en wollegras, lopen terug in verspreiding. Dat komt vooral door het verdwijnen van hun natte en koelere leefgebieden, zoals moerassen, die verdrogen of door de hogere temperaturen sneller dichtgroeien. Door het verdwijnen van geschikte leefgebieden is er een teruggang in noordelijke soorten waarneembaar. De nieuwkomers verschijnen echter sneller dan er soorten volledig verdwijnen, waardoor de soortenrijkdom vooralsnog toeneemt. In de periode 1985-2000 kwamen er gemiddeld vijf nieuwe soorten per jaar bij, waarvan een kwart is toe te schrijven aan de klimaatverandering. Meer dan 700 warmteminnende soorten namen de laatste 30 jaar van de 20e eeuw in Nederland in aantal toe. De ruimtelijke verspreiding verdubbelde zelfs in sommige gevallen. Ook door de verstedelijking wordt het klimaat warmer, omdat het in een stad nooit zo koud wordt als op het platteland of in de natuur. Dat is de reden dat een deel van de uitbreiding van warmteminnende planten in de steden plaatsvindt.De versnippering van leefgebied is in het dichtbebouwde Nederland een cruciale factor in de overlevingskansen van soorten bij een veranderend klimaat. Zaden en stuifmeelpollen, soms verspreid door dieren, leggen maar een beperkte afstand af van enkele kilometers. Als er binnen die straal geen geschikt leefgebied te vinden is, kan de soort niet mee migreren met de verschuivende klimaatzones. De planten in rivierlandschappen maken een redelijke kans om langs de rivieren te migreren; zo zullen er veel Midden-Europese soorten via de rivieren Nederland binnenkomen. Ook de Nederlandse kuststrook zal door migratie langs de kusten te maken krijgen met een een forse toename van zuidelijke soorten. Naar verwachting zal de struikvegetatie in de duinen toenemen ten koste van noordelijke soorten als de noordse rus, rijsbes, kraaihei en berendruif. Maar soorten in geïsoleerde leefgebieden als hoogvenen en moerassen zullen te maken hebben met onoverbrugbare obstakels als woonwijken en monotone akkers en weiden.Alhoewel de klimaatopwarming in eerste instantie voor een toename van het totaal aantal plantensoorten in Nederland zorgt zullen er op de langere termijn soorten definitief verdwijnen. Door het verdwijnen van specifieke biotopen en de gunstige omstandigheden voor flexibele soorten zal er homogenisatie optreden. Uiteindelijk zal in Nederland de klimaatopwarming dus leiden tot een verlies aan biodiversiteit.

Het belang van ecologische verbindingenDe klimaatverandering dwingt planten en dieren mee te migreren met de verschuivende klimaatzones. Ecologische verbindingen tussen natuurgebieden kunnen deze migratie faciliteren. De aanleg van een dergelijke structuur betekent een spreiding van de risico’s. Door middel van corridors worden natuurgebieden met elkaar verbonden, waardoor de schade van habitatversnippering enigszins wordt beperkt. Afzonderlijk te kleine gebieden worden door deze verbindingen en de aanleg van bufferzones levensvatbaar. De Nederlandse overheid streeft naar het opnemen van minstens 750.000 Hectare in de zogenoemde Ecologische Hoofd Structuur. Dat is een aaneengesloten netwerk, dat aansluit bij het Pan-Europese Ecologische Netwerk (PEEN). Daarnaast wordt in de Europese Unie waardevolle en voor Europa kenmerkende natuur beschermd door het netwerk ‘Natura 2000’. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn.

Invloed klimaatverandering op vegetatie: mondiaal

Planten en dieren hebben zich gedurende miljoenen jaren steeds aangepast aan veranderende klimatologische omstandigheden. Het bestaan van de verschillende klimaatzones levert daarbij een enorme rijkdom aan soorten op. Als gevolg van de mondiale temperatuurstijging zullen deze klimaatzones opschuiven. Bij een gematigd scenario, waarbij

wordt uitgegaan van een temperatuurstijging van 3ºC de komende honderd jaar, zullen tegen het jaar 2100 de klimaatzones 300 kilometer richting de polen zijn opgeschoven. In het geval van bergen gaat het dan om een verschuiving van de vegetatiezones 500 meter bergopwaarts. Als een soort niet mee kan migreren, zal hij zich aan moeten passen om niet uit te sterven. Bij een snelle klimaatopwarming zullen in het bijzonder toendra’s, nevelbossen en wetlands een groot risico lopen op ernstig biodiversiteitsverlies of zelfs verdwijning. De toendra zal door het opdooien van de permafrost veel natter worden en dichtgroeien met struikgewas of bomen. Nevelbossen op tropische breedtegraden lopen de kans door het bergopwaarts schuiven van de klimaatzones in een veel droger klimaat terecht te komen. De specifieke en rijke biodiversiteit van het nevelbos loopt hierdoor gevaar. Maar uiteindelijk zal minder neerslag in het nevelbos ook gevolgen hebben voor de ecosystemen benedenstrooms die afhankelijk zijn van de waterlopen die ontspringen in het bos. Wetlands in met name mediterrane en subtropische gebieden worden bij een klimaatopwarming bedreigd door verdroging. Meren en moerassen die vaak een belangrijke functie vervullen in bijvoorbeeld de vogeltrek zullen dan geheel kunnenverdwijnen.Ook al hebben planten vaak effectieve methoden voor zaadverspreiding ontwikkeld, zoals via de wind, het water of dieren, in de praktijk blijkt het voor de meeste plantensoorten moeilijk om nieuwe leefgebieden te bereiken en zich daar blijvend te vestigen. Na afloop van een ijstijd hebben planten vaak honderden jaren nodig om de kale stukken land waar voorheen landijs of poolwoestijn lag te koloniseren. Tegenwoordig zijn veel ecosystemen doorsneden met wegen en hebben deels plaatsgemaakt voor akkers en steden. Vaak zijn dit onoverbrugbare obstakels voor planten en dieren. Deze zogenaamde habitatversnippering is de grootste vijand van de biodiversiteit tijdens een klimaatverandering omdat ze het ‘meemigreren’ met de verschuivende klimaatzones belemmert. Doordat de verwachte klimaatverandering voor veel soorten sneller gaat dan zij zich aan kunnen passen, dreigen ze dan uit te sterven. Bij een mondiale temperatuurstijging van 3ºC is de verwachting dat in 2050 wereldwijd 15 tot 37% van alle soorten een groot risico loopt om uit te sterven. Dat zal dus vooral soorten betreffen die slecht kunnen meemigreren en/of specifieke habitat- en klimaateisen hebben, zoals bijvoorbeeld alpiene planten- en diersoorten.In het Millennium Ecosystem Assessment van de VN, waarin de toestand van de ecosystemen in kaart is gebracht, wordt aangegeven dat de biodiversiteit door veel verschillende ontwikkelingen wordt bedreigd. Daartoe behoren opeenhoping van toxische stoffen afkomstig van industrie en landbouw, habitatvernietiging door bijvoorbeeld houtkap en infrastructurele werken en jacht op en handel in dieren en planten. Volgens het rapport gaat de soortenachteruitgang inmiddels zo snel dat sommige deskundingen zelfs spreken van de Zesde Uitstervingsperiode (na vijf eerdere op de geologische tijdschaal). Een snelle klimaatverandering verhoogt de druk op de biodiversiteit en kan vooral voor verzwakte ecosystemen de genadeklap betekenen.

Invloed klimaatverandering op vegetatie: Europa

Het warmer worden van het klimaat in Europa in de laatste drie decennia van de 20e eeuw uit zich onder andere in een gemiddelde verlenging van het groeiseizoen met maar liefst 10 dagen. Een langer groeiseizoen heeft tot gevolg dat de plantenproductiviteit stijgt, wat betekent dat er per jaar meer biomassa (bladeren, takken) wordt geproduceerd. Gemiddeld

is de plantenproductiviteit in europa de afgelopen decennia met 12% gestegen. Voor de landbouwsector in Noord-Europa betekent dat een hogere opbrengst, maar in Zuid-Europa zorgen hogere temperaturen ook voor meer droogte, die de plantenproductiviteit juist weer remt.Iedere plantensoort kan zich binnen een specifiek bereik van klimaatcondities handhaven en succesvol vermenigvuldigen. Als de klimaatcondities buiten die variabele veranderen moet de plant zich aanpassen of migreren. De mondiale temperatuurstijging zorgt in europa voor een verschuiving van plantensoorten naar het noorden. Een temperatuurstijging van 3°C zal er in de komende eeuw voor zorgen dat soorten zich 300 tot 400 kilometer noordwaarts zullen verplaatsen. Enkele decennia opwarming laat al dergelijke verschuivingen zien. Warmteminnende planten kunnen zich tegenwoordig op hogere breedten handhaven, waar ze vroeger het winterseizoen niet zouden overleven. Koudeminnende planten zijn genoodzaakt verder naar het noorden te migreren. Tot nu toe heeft de opwarming in Noordwest-Europese landen als Groot-Brittannië en Nederland voor een toename van het aantal soorten gezorgd; warmteminnende planten uit het zuiden hebben zich in deze landen gevestigd, terwijl ondanks een teruggang in de omvang van de populaties van koudeminnende planten deze nog niet volledig verdwenen zijn. Als de temperatuurstijging echter doorzet, zullen deze gebieden op den duur met een vermindering van het aantal soorten te maken hebben. In noord-europa zullen endemische soorten (die van nature alleen daar voorkomen) hun territorium moeten afstaan aan soorten die minder specifieke eisen aan de omstandigheden stellen en gebruik maken van het langere groeiseizoen en hogere temperaturen om zich verder te verspreiden. Dat heeft tot gevolg dat er een homogenisering zal optreden en de biodiversiteit dus zal afnemen. In de gematigde gebieden van Europa zal er een wijziging in de soortensamenstelling optreden doordat koudeminnende soorten zullen worden vervangen door warmteminnende soorten uit het zuiden. In de mediterrane gebieden van Europa en de drogere ecosystemen van Oost-Europa zal er sprake zijn van een sterke soortendaling door verdroging.

De te verwachten verandering in het aantal soorten planten en dieren in Europa over de periode 1991-2100 bij een gemiddelde klimaatopwarming van 3.3°C. Bron: EEA

Het IMAGE-model van het Milieu- en Natuurplanbureau laat de verschuiving van de vegetatiezones zien gedurende de periode 2000-2100 bij het scenario van een gemiddelde mondiale temperatuurstijging van 3,5 °C boven het pre-industriële niveau. De kaarten tonen de potentiële vegetatie. Dat wil niet zeggen dat die vegetatie er op dat moment daadwerkelijk zal voorkomen. Er moet namelijk rekening gehouden worden met migratiesnelheden, terwijl ook het verdwijnen van vegetatietypen in de praktijk meer tijd in beslag zal nemen. Gebieden die op deze kaarten een duidelijke verandering in vegetatietypen laten zien, zijn gebieden waar al een hoog risico is voor biodiversiteitsverlies en de komst van invasieve soorten (exoten die een bedreiging vormen voor de oorspronkelijk voorkomende soorten). Bron: Milieu- en Natuurplanbureau (MNP)

Gewoon speenkruid (ranunculus ficaria subsp. Bulbilifer) © Mark Grutters

Door het warmer worden van het klimaat valt het begin van de bloeiperiode van het speenkruid in het begin van de 21ste eeuw ongeveer drie weken eerder dan halverwege de vorige eeuw.Bron: Arnold van Vliet (De Natuurkalender/Universiteit Wageningen)

IUCN - The World Conservation Union houdt met haar Species Survival Commission (SSC) al meer dan veertig jaar de toestand van de planten en diersoorten op aarde bij en publiceert deze in de IUCN Red List. Deze lijst bevat informatie over de taxonomie, bescherming en verspreiding van meer dan 1,5 miljoen soorten waaronder ruim 285 duizend planten (www.redlist.org).

Begin 2006 hebben Nederlandse organisaties die actief zijn op het gebied van milieu, ontwikkelingssamen-werking en natuurbescherming hun krachten gebundeld voor de twee jaar durende klimaatcampagne Hier. Het hoofddoel van hier is om zoveel mogelijk Nederlanders ervan bewust te maken dat er hier en nu iets aan klimaatverandering gedaan kan worden. Het IUCN Nederlands Comité investeert in het kader van Hier in natuurherstel in door klimaatopwarming bedreigde ecosystemen, zoals de cederbossen in Marokko en het nevelwoud in Costa Rica.Wie meer wil lezen over de gevolgen van de klimaatverandering voor de Nederlandse natuur kan terecht op de website www.opgewarmdnederland.nl met actuele nieuwsclips en achtergrondinformatie.

Deze kaart is tot stand gekomen dankzij:

Carl Königel, Cas Besselink, Henk Simons, Miriam Ubbink (IUCN NL), 2006

UvA-Kaartenmakers, Amsterdam

Bijdragen van: Arnold van Vliet, Bas Eickhout, Rolf Roos, Johan Meijer, Mark Grutters

Bronnen: EEA, IPCC, KNMI, Levende Natuur, Millennium Ecosystem Assessment, Nature,

Opgewarmd Nederland

Met dank aan:

De Natuurkalender/ Stichting Natuurmedia Milieu- en Natuurplanbureau

Wageningen Universiteit

Klimaatcampagne Hier de Nationale Postcode Loterij

is partner van IUCN NL

Noordelijke, zuidelijke en verdwijnende soorten: een model (blauw: noordelijke soorten, rood: zuidelijke soorten, geel: overige soorten die nu deels verdwijnen. Bron: Rolf Roos (Natuurmedia)

Europese berggebiedenBerggebieden zijn belangrijk voor de plantenrijkdom in Europa. Ongeveer 20% van alle Europese vasculaire planten soorten groeit boven de boomgrens. Bij een warmer klimaat schuift deze boomgrens op naar grotere hoogte. Dat betekent dat planten ook naar grotere hoogten moeten migreren en alpiene planten concurrentie krijgen van snelgroeiende laaglandsoorten. Zo is de verwachting dat de Noorse spar in de Alpen veel endemische soorten (die uitsluitend daar voorkomen) zal wegdrukken. In de Scandinavische berggebieden wordt in de komende eeuw een soortenreductie van 40% tot 60% verwacht. Het noordwaarts, dus op een berghelling naar grotere hoogtes, verschuiven van de klimaatzones heeft bij lagere bergen soms het gevolg dat hele klimaatzones zullen verdwijnen omdat de berg simpelweg niet hoog genoeg is. Een voordeel bij grillig gevormde bergketens is dat er geïsoleerde gebiedjes bestaan met een eigen microklimaat, zoals schaduwrijke koelere en nattere noordelijke hellingen of smalle dalen. Deze plekken zijn minder gevoelig voor het verschuiven van de grotere klimaatzones. In deze zogenaamde toevluchtsoorden zouden specifieke bergsoorten de klimaatopwarming kunnen overleven. Maar de algemene verwachting is dat de plantenrijkdom in de Europese berggebieden in de 21ste eeuw flink achteruit zal gaan als gevolg van de mondiale temperatuurstijging.

Plant en Klimaat

Thijm op berghelling© Rolf Roos Natuurmedia

De schakels in de voedelketen eik-wintervlinder-koolmees raken ontkoppeld. Vroeger (linkerhelft) viel de periode waarin de koolmezen hun jongen in het nest hebben (aangegeven met de dubbele pijl) samen met de peik in de rupsenbiomassa. Nu (rechterhelft) valt die periode van jongen voeren te laat ten opzichte van de naar voren geschoven voedselpiek. Bron: Rolf Roos (Natuurmedia)

0,6

0,4

0,2

0,0

-0,2

-0,4

-0,6

-0,81860 1880 1900 1920 1940 1960 1980 2000

Gemiddelde wereldjaartemperatuur over de periode 1850-2005Bron: Met Office UK

Temperatuurafwijking (°C) t.o.vTemperatuurafwijking (°C) t.o.vT . gemiddelde van 1961-1990

1902-1949 -> 1975-1984 1975-1984 -> 1985-1999

Temperatuurstijging (t) 6-22% 45-59%Vermesting (n) 60-61% 15-24%Verdroging (f) 1-10% 25%Verzuring (r) 8-32% 1-6%

Tabel 1. Aandeel van verschillende drukfactoren in de voor- of achteruitgang van plantensoorten in de 20e eeuw. Gegeven zijn de minimum- en maximum- schattingen. Bron: tijdschrift Levende Natuur, mei 2003

Start bloei speenkruid en gemiddelde temperatuurin februari en maart

24-feb

29-feb

5-mrt

10-mrt

15-mrt

20-mrt

25-mrt

30-mrt

4-apr

9-apr

1945 ’50 ’55 ’60 ’65 ’70 ’75 ’80 ’85 ’90 ’952000 ’05

Datum

0

1

2

3

4

5

6

7T (°C)

Bloeidatum speenkruid

Gem. temperatuur februari en maart

Geen gegevens

< 20

20 - 40

40 - 60

60 - 80

80 - 90

90 - 100

2100

Leggen Uitkomen Uitvliegen

Koolmees

Rupsen

Eik

April JuniMei

1970-1980

Kleine rupsen

Grote rupsen

Poppen

Knop

Jong blad

Oud blad

Leggen Uitkomen Uitvliegen

JuniMeiApril

1990-2000

Kleine rupsen

Grote rupsen

Poppen

Knop

Jong blad

Oud blad

Freq

uent

ieB

iom

assa

Bla

d-on

twik

kelin

g

2000

2050

2000

2050

2100

Landijs

Toendra

Beboste toendra

Naaldbos (koud)

Naaldbos (koel)

Gematigd naald-/loofbos

Gematigd loofbos

Warm gemengd bos

Gematigde graslanden

Woestijn

Droog struikgewas

Tropische graslanden

Droge bossen

Tropisch bos

Het klimaat op aarde verandert. Zo is de gemiddelde jaartemperatuur in de 20ste eeuw relatief snel gestegen. Omdat het klimaat voor een groot deel de leefomstandigheden

bepaalt, heeft dat gevolgen voor de planten- en dierenwereld. Door de opwarming vindt er een verschuiving van de klimaatzones richting de polen plaats, wat een migratie

van plantensoorten in dezelfde richting teweegbrengt. In het geval van bergvegetatie betekent dat hoger de berg op. Niet alle planten kunnen het tempo van de huidige

klimaatverandering bijhouden. De soortensamenstellling van de ons omringende flora gaat veranderen: warmteminnende planten winnen terrein terwijl andere soorten zullen

verdwijnen. De verschuiving van bloeiperiodes verstoort soms ook het leefritme van diersoorten. De kaart Plant en Klimaat laat zien wat dit betekent voor de biodiversiteit op

mondiaal, Europees en Nederlands niveau.

De International Union for the Conservation of Nature (IUCN, www.iucn.org) is de grootste overkoepelende natuur-beschermingsorganisatie ter wereld. Zij heeft zowel staten als niet-gouvernementele organisaties (NGO’s) als leden en brengt meer dan 1000 NGO’s, 100 nationale overheden en instellingen en circa 10.000 wetenschappers in 180 landen samen in een groen netwerk. De missie van IUCN is internationale natuurbescherming en het bevorderen dat ieder gebruik van natuurlijke bestaansbronnen duurzaam en rechtvaardig geschiedt. IUCN houdt met haar Species Survival Commission (SSC) al meer dan veertig jaar de toestand van de planten en diersoorten op aarde bij en publiceert deze in de IUCN Red List of Threatened Species (www.redlist.org). Deze lijst bevat informatie over de taxonomie, bescherming en verspreiding van meer dan 1,5 miljoen soorten waaronder ruim 285 duizend planten. IUCN Nederlands Comité (IUCN NL, www.iucn.nl) is de Nederlandse tak van IUCN. Het verenigt de 32 lidorganisaties van IUCN in Nederland, waaronder de Nederlandse staat, de ANWB, Natuurmonumenten en het Wereld Natuur Fonds. IUCN NL voert ook eigen programma’s uit: zo brengt IUCN NL de impact van Nederlandse activiteiten en consumptie op natuur in het buitenland in kaart. Recent uitgebrachte kaarten gaan over de ecologische gevolgen van de Nederlandse vraag naar tropische garnalen, soja en palmolie. Een van de onderdelen van dat programma wordt uitgevoerd in samenwerking met de ANWB en is gericht op het stimuleren van duurzaam toerisme, waarmee een bijdrage wordt geleverd aan bescherming van de natuur.Zo wordt in samenwerking met de ANWB een programma uitgevoerd gericht op het stimuleren van verantwoord toerisme. Daarnaast wordt de impact van nederlandse activiteiten en consumptie op natuur in het buitenland geanalyseerd, zoals beknopt in deze kaart wordt weergegeven. Recent werden ook speciale kaarten uitgebracht over onderwerpen als duurzaam toerisme en tropische garnalen.

Plant & Klimaat