54
PROCES EN INHOUD VAN HET REDENEREN OMTRENT INTRAVENEUZE KATHETERKEUZE BIJ EXPERTS IN DE ONCOLOGIE: EEN THINK ALOUD AANPAK Aantal woorden: 6868 Hanne Bervoets Stamnummer: 01409520 Promotor: Prof. dr. Ann Van Hecke Copromotor: Mevrouw Mieke Debrauwere Begeleider: Prof. dr. Luc De Baerdemaeker Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de verpleegkunde en de vroedkunde Academiejaar: 2016 2017

PROCES EN INHOUD VAN HET REDENEREN …...Aantal jaren ervaring in de oncologie Aantal 5-9 jaar 10-14 jaar 15-19 jaar 20+ 6 5 0 3 10 2.3 Datacollectie De data werden verzameld door

  • Upload
    others

  • View
    1

  • Download
    0

Embed Size (px)

Citation preview

PROCES EN INHOUD VAN HET REDENEREN

OMTRENT INTRAVENEUZE KATHETERKEUZE BIJ

EXPERTS IN DE ONCOLOGIE: EEN THINK ALOUD AANPAK

Aantal woorden: 6868

Hanne Bervoets Stamnummer: 01409520

Promotor: Prof. dr. Ann Van Hecke

Copromotor: Mevrouw Mieke Debrauwere

Begeleider: Prof. dr. Luc De Baerdemaeker

Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de verpleegkunde en de vroedkunde

Academiejaar: 2016 – 2017

PROCES EN INHOUD VAN HET REDENEREN

OMTRENT INTRAVENEUZE KATHETERKEUZE BIJ

EXPERTS IN DE ONCOLOGIE: EEN THINK ALOUD AANPAK

Aantal woorden: 6868

Hanne Bervoets Stamnummer: 01409520

Promotor: Prof. dr. Ann Van Hecke

Copromotor: Mevrouw Mieke Debrauwere

Begeleider: Prof. dr. Luc De Baerdemaeker

Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de verpleegkunde en de vroedkunde

Academiejaar: 2016 – 2017

1

Inhoudstafel

Woord vooraf…………………………………………………………………………...3

Abstract……………………………………………………………………………..…..4

1 Inleiding ........................................................................................................ 5

2 Methode ....................................................................................................... 8

2.1 Onderzoeksdesign ................................................................................ 8

2.2 Onderzoekspopulatie en rekrutering ..................................................... 8

2.3 Datacollectie ........................................................................................ 10

2.3.1 De interviewguide ......................................................................... 10

2.3.2 De casussen ................................................................................. 11

2.3.3 De think aloud methode ................................................................ 11

2.4 Data-analyse ....................................................................................... 12

2.5 Kwaliteitsbewaking .............................................................................. 13

2.5.1 Triangulatie ................................................................................... 13

2.5.2 Reflexiviteit en reflectie ................................................................. 13

2.5.3 Audit trail ....................................................................................... 14

2.6 Ethische overwegingen ....................................................................... 14

3 Resultaten .................................................................................................. 15

3.1 Algemene patronen in het redeneringsproces van experten ............... 17

3.2 Prominente factoren ............................................................................ 18

3.2.1 De duur van de therapie ............................................................... 18

3.2.2 De soort toegediende vloeistof ..................................................... 20

3.2.3 De gewoonte van de expert .......................................................... 21

3.3 Minder prominente factoren ................................................................ 22

3.3.1 Therapiegebonden factoren .......................................................... 22

2

3.3.2 Patiëntgebonden factoren ............................................................. 24

3.3.3 Kathetergebonden factoren .......................................................... 29

3.3.4 Expertgebonden factoren ............................................................. 30

4 Discussie .................................................................................................... 32

4.1 Beperkingen van dit onderzoek ........................................................... 34

4.2 Bijdrage en aanbevelingen voor de praktijk en verder onderzoek ....... 35

5 Conclusie .................................................................................................... 37

6 Referentielijst .............................................................................................. 38

7 Bijlagen....................................................................................................... 42

7.1 Bijlage 1: De informatiebrief ................................................................ 42

7.2 Bijlage 2: De toestemmingsverklaring ................................................. 45

7.3 Bijlage 3: De meest recente interviewguide ........................................ 46

7.4 Bijlage 4: De casussen per discipline .................................................. 47

7.4.1 Patiënt met borstcarcinoom .......................................................... 48

7.4.2 Patiënt met longcarcinoom ........................................................... 48

7.4.3 Patiënt met hoofd-halstumor ......................................................... 49

7.4.4 Patiënt met pancreascarcinoom ................................................... 49

7.4.5 Patiënt met coloncarcinoom ......................................................... 50

7.4.6 Patiënt met een sarcoom .............................................................. 50

3

Woord vooraf

Graag maak ik van de gelegenheid gebruik om enkele mensen te bedanken.

Deze masterproef kon enkel dankzij hun steun en medewerking worden

gerealiseerd.

Mijn oprechte dank gaat uit naar mijn promotor Prof. Dr. Ann Van Hecke en mijn

copromotor mevrouw Mieke Debrauwere. Zij steunden mij doorheen het volledige

masterproeftraject onder andere door het geven van ondersteunende en grondig

onderbouwde feedback, het kritisch nalezen van teksten en hulp bij het

rekruteren van de participanten. Ook bedank ik Prof. Dr. L. De Baerdemaeker om

mee de aanzet van dit masterproefonderzoek te ondersteunen en de masterproef

kritisch na te lezen.

Mijn dank gaat vooral ook uit naar alle participanten voor hun bereidwilligheid om

tijd vrij te maken en om deel te nemen aan dit onderzoek.

4

Abstract

Probleemstelling: De behandeling van een oncologische patiënt vraagt een

stabiele intraveneuze toegang. Er bestaat echter geen evidence based richtlijn

die per klinische situatie ondersteuning biedt om de meest ideale intraveneuze

katheter te selecteren voor een oncologische patiënt. De manier waarop experts

in de praktijk tot een bepaalde katheterkeuze komen, is evenmin gekend.

Doelstelling: Het doel van deze masterproef was om het denk- en

redeneringsproces van experten te achterhalen bij het kiezen van een

intraveneuze katheter voor de oncologische patiënt.

Methode: Er werd gekozen voor een kwalitatieve onderzoeksmethode. Aan de

hand van fictieve casussen werden semigestructureerde interviews uitgevoerd

bij experten. Eén focusgroep interview werd aangevuld met tien individuele

interviews aan de hand van de think aloud methode. De analyse werd uitgevoerd

aan de hand van de constant comparatieve methode.

Resultaten: Vooraleer experten een intraveneuze katheterkeuze maakten bij de

oncologische patiënt, zochten ze eerst naar minder invasieve alternatieven.

Vervolgens namen experten drie prominente factoren mee in rekening namelijk

de duur van de therapie, de soort toegediende vloeistof en de gewoonte van de

expert. Daarnaast werden andere, minder prominente, factoren aangehaald

zoals therapie-, patiënt-, katheter- en expertgerelateerde factoren.

Conclusie: Het denk- en redeneringsproces van de experten was weinig

gebaseerd op recente wetenschappelijke evidentie maar vooral op de klinische

expertise en de gewoonte van zowel de expert zelf, collega’s, hun afdeling en het

ziekenhuis. Er werd vastgesteld dat de katheterkeuze een weinig bewust proces

was dat niet uniform verliep onder de experten en waarbij het perspectief van de

patiënt naar de achtergrond verdween.

5

De masterproef is in artikelvorm geschreven. De uitgebreide rapportage van de

systematische literatuurstudie maakt geen deel uit van het geschreven artikel. De

literatuurstudie werd eerder beoordeeld in het gelijk genoemde

opleidingsonderdeel.

1 Inleiding

De behandeling van een oncologische patiënt vraagt vaak een stabiele

intraveneuze toegang die geschikt is voor tal van indicaties zoals de toediening

van chemotherapie, bloedproducten, antibiotica… (Schiffer et al. 2013).

Intraveneuze katheters zijn belangrijk voor de oncologische patiënt in de initiële

fase van chirurgie of chemotherapie, in de gevorderde stadia van de chronische

behandeling en in de laatste fase voor de palliatieve zorgen (Gallieni et al. 2008).

Door een toename in het gebruik van intraveneuze katheters in de praktijk is het

aanbod aan intraveneuze katheters toegenomen (Camp-Sorrell 2010). Er wordt

een onderscheid gemaakt tussen enerzijds perifeer eindigende katheters en

anderzijds centraal veneuze katheters (CVC), waarvan de tip van de katheter

zich in een centraal bloedvat bevindt. De eerste groep bevat naast de klassieke

perifere katheter ook de midline katheter die in een vene in de bovenarm

geplaatst wordt (Raad et al. 2007). De tweede groep, CVC’s, worden

onderverdeeld in getunnelde katheters (vb. een Hickman katheter), ongetunnelde

katheters (vb. een subclavia katheter), poortkatheters en perifeer ingebrachte

centrale katheters (PICC), met telkens een variatie in plaatsingstechniek, grootte

en materiaal. Centraal veneuze katheters hebben een enkel, dubbel of

driedubbel lumen (Patel et al. 2014, Schiffer et al. 2013, Benner 1982, Sousa et

al. 2015, Raad et al. 2007)

Hoewel er een groot aanbod aan intraveneuze katheters is, bestaat er geen

evidence based richtlijn die per klinische situatie ondersteuning biedt om de

meest ideale intraveneuze katheter te selecteren (Patel et al. 2014, Gallieni et al.

2008, Schiffer et al. 2013). Om voor iedere oncologische patiënt de juiste

6

intraveneuze katheter te kiezen, moet er rekening gehouden worden met

verschillende factoren (Schiffer et al. 2013).

De literatuur vermeldt enkele van deze factoren die een invloed hebben op de

katheterkeuze. Zo blijkt dat de geschatte verblijfsduur van de katheter (Chopra et

al. 2015, Gallieni et al. 2008, Camp-Sorrell 2010) en de soort infuusvloeistof

(irriterende of niet-irriterend) van invloed zijn (Chopra et al. 2015, Gallieni et al.

2008). Ook sommige patiëntenkarakteristieken zoals moeilijke vaattoegang

bepalen mee de keuze (Chopra et al. 2015, Patel et al. 2014, Lim et al. 2013).

Verder geven Patel et al. (2014) aan dat de levenskwaliteit van de patiënt en een

kostenanalyse eveneens een rol spelen, hoewel ze hierin geen significant

verschil vinden tussen een poort en een PICC. Specifiek bij patiënten die net

gediagnosticeerd zijn met acute myeloïde leukemie stellen Lim et al. (2013) vast

dat de katheterkeuze afhangt van het gemak van het plaatsen, de kosten, de

voorkeur van de arts, de frequentie en de ernst van complicaties.

Kathetergerelateerde complicaties, voornamelijk kathetergerelateerde infecties,

worden aangehaald als reden om voor een andere intraveneuze katheter te

opteren. Een zorgvuldige overweging van gebruik en katheterkeuze kan deze

infecties reduceren (Nieboer et al. 2008, Patel et al. 2014). Naast de

bovenstaande factoren blijft het essentieel om ook de huidige en toekomstige

behoeften van de patiënt te overwegen bij het maken van een katheterkeuze

(Schiffer et al. 2013).

De literatuur bespreekt afzonderlijk bovengenoemde factoren, maar een

onderlinge hiërarchie in het belang van deze factoren kan niet gevonden worden.

Er ontbreekt duidelijke evidentie om op basis van deze factoren één bepaalde

katheter boven een andere te kiezen. De manier waarop experts in de praktijk tot

een bepaalde katheterkeuze komen, is evenmin gekend. Een bevraging van

experts over de wijze waarop zij een katheterkeuze maken, kan verheldering

bieden om meer inzicht te krijgen in de beïnvloedende factoren -en de

volledigheid ervan- en om vervolgens de prominente van de minder prominente

factoren te scheiden in het beslissingsproces. Het doel van deze masterproef is

7

het denk- en redeneringsproces van experten achterhalen bij het kiezen van een

intraveneuze katheter bij de oncologische patiënt.

Met dit masterproefonderzoek wordt getracht een antwoord te vinden op de

onderzoeksvraag: ‘Welke aspecten nemen experten in rekening in hun denk- en

redeneringsproces bij hun intraveneuze katheterkeuze voor de oncologische

patiënt?’.

8

2 Methode

Om bovenstaande onderzoeksvraag te beantwoorden werd er gekozen voor een

kwalitatieve onderzoeksmethode.

2.1 Onderzoeksdesign

Het kwalitatieve onderzoeksdesign richt zich o.a. op het begrijpen van bepaald

gedrag, ervaringen en processen die zich afspelen bij individuen (Holloway and

Wheeler 2010). Het biedt eveneens een open en flexibele werkwijze die toelaat

dataverzameling en ‑analyse aan te passen naarmate de data wijzigt (Evers

2007). Kwalitatief onderzoek is dus een ideale methode om het denk- en

redeneringsproces van experten te achterhalen bij het kiezen van een

intraveneuze katheter. Meer specifiek werd hiervoor de think aloud methode

gebruikt.

2.2 Onderzoekspopulatie en rekrutering

Voor deze masterproef werd gezocht naar experten wat betreft intraveneuze

katheters in de oncologische zorg. Analoog met de theorie ‘From novice to expert’

van Benner (1982) werden participanten pas gezien als ‘expert’ indien ze

minimum vijf jaar werkervaring hadden in de oncologie. De inclusiecriteria voor

de participanten waren de volgende:

• verpleegkundige of arts zijn;

• ≥ vijf jaar werkervaring hebben;

• werken in een oncologische setting.

Er werd gebruik gemaakt van een doelgerichte steekproeftrekking uit twee

verschillende ziekenhuizen. Participanten werden doelbewust geselecteerd op

basis van bovenstaande criteria en op hun beschikbaarheid om deel te nemen

aan dit onderzoek (Holloway and Wheeler 2010). Eveneens werd er gestreefd

naar voldoende variatie in leeftijd, geslacht, functie, aantal jaren ervaring in de

9

oncologie en specialisatie. De kenmerken van de geïncludeerde participanten

zijn weergegeven in tabel 1.

De participanten werden mondeling, telefonisch of per mail gecontacteerd door

de copromotor. Vervolgens kregen zij de informatiebrief (zie Bijlage 1) per mail

en op papier. Indien zij geïnteresseerd waren, werden hun gegevens

doorgegeven aan de onderzoeker, waarna een afspraak gemaakt werd voor een

interview.

Van februari 2017 tot en met juli 2017 namen er 14 personen deel aan de studie.

13 participanten werden gerekruteerd uit éénzelfde setting (setting A). Eén

participant werd geselecteerd uit een andere setting (setting B).

Tabel 1: Kenmerken van de participanten

Functie Aantal

Arts

Verpleegkundige

5

9

Geslacht Aantal

Man

Vrouw

2

12

Leeftijd in jaren Aantal

25-30

31-40

41-50

51-60

61- 70

2

5

2

4

1

Specialisatie Aantal

Verpleegkundig consulent borstkliniek

Verpleegkundig consulent digestieve en hepaticulaire oncologie

Verpleegkundig consulent digestieve oncologie

Verpleegkundig consulent thoracale en sarcomen

Verpleegkundig consulent pelviene oncologie

Verpleegkundig specialist katheterzorg

Digestief oncoloog

Medisch oncoloog

Thoracaal oncoloog interventionele pneumologie

3

2

1

1

1

1

2

2

1

Aantal jaren ervaring in de oncologie Aantal

5-9 jaar

10-14 jaar

15-19 jaar

20+

6

5

0

3

10

2.3 Datacollectie

De data werden verzameld door het afnemen van semigestructureerde

interviews. De datacollectie begon met één focusgroep interview met vier

verpleegkundigen. Hier was het mogelijk om aan de hand van de dynamische

interactie tussen de participanten data te verzamelen in de breedte (Holloway

and Wheeler 2010). Hierna volgden acht individuele interviews aan de hand van

de think aloud methode, waarbij zowel artsen als verpleegkundigen bevraagd

werden. Hier ontstond de mogelijkheid om dieper in te gaan op de verzamelde

data.

De interviews werden telkens, met toestemming van de participant(en),

opgenomen op een audiorecorder. Tijdens het focusgroep interview werden non-

verbale gedragingen, onderbrekingen of andere aandachtspunten genoteerd

door de observator. Deze rol werd ingevuld door de copromotor. De plaats van

het interview werd telkens bepaald door de participant(en).

2.3.1 De interviewguide

De interviewguide fungeerde als leidraad doorheen alle interviews. De interviews

startten telkens met een fictieve casus waarop een open beginvraag volgde.

Daarna werd er ingespeeld op de antwoorden en thema’s aangebracht door de

participant(en). De interviewtopics handelden o.a. over de katheterkeuze, de

reden voor die keuze, hoe ze tot die keuze kwamen en welke aspecten ze hierbij

in rekening namen. De vragen werden zoveel als mogelijk open geformuleerd om

het antwoord van de participant niet te beïnvloeden.

De interviewguide werd telkens na een interview beoordeeld en bijgestuurd door

de (co)promotoren. Na het focusgroep interview werd de vraagstelling aangepast

aan de techniek van de individuele interviews. Ook werden nieuwe thema’s

toegevoegd om zo meer diepgaande data te kunnen verzamelen. De meest

recente versie van de interviewguide werd toegevoegd als bijlage (zie Bijlage 3).

11

2.3.2 De casussen

Alle interviews, zowel de individuele als het focusgroep interview, werden

gevoerd op basis van fictieve casussen. Deze casussen kwamen tot stand na

een inhoudelijk validering door artsen en verpleegkundigen uit het werkveld. De

casussen werden telkens aangepast aan de expertise en de discipline van de

expert om de herkenbaarheid van de situatie zoveel mogelijk te verhogen. Het is

namelijk belangrijk om de casussen zo reëel en representatief mogelijk op te

stellen, zodat de participant zich kan inleven in het verhaal van de patiënt

(Funkesson et al. 2007).

De casussen omvatten vrij specifieke situaties bij volwassen patiënten in de

oncologische setting. Per casus diende de geïnterviewde telkens een

intraveneuze katheterkeuze te maken. Vervolgens werden verschillende

scenario’s toegevoegd om het redeneringsproces van de expert te achterhalen.

Na elk interview werden de casussen en scenario’s geëvalueerd en bijgestuurd.

Zo werden sommige scenario’s geschrapt die minder relevant bleken en werden

andere scenario’s toegevoegd om meer diepgaande data te verzamelen. De

verschillende casussen met bijhorende scenario’s werden toegevoegd als bijlage

(zie bijlage 3).

2.3.3 De think aloud methode

Enkel tijdens de individuele interviews werd de think aloud methode gebruikt. De

think aloud methode is een methode die het toelaat om het proces en redeneren

van experten te achterhalen (Ericsson and Simon 1993). Deze methode houdt in

dat de participant gevraagd wordt om luidop te denken terwijl hij een probleem

oplost (Young 2005). In deze studie was dit het bekomen van een gepaste

katheterkeuze voor de oncologische patiënt. De expert werd aangemoedigd om

alles wat in zijn/haar gedachten opkwam luidop te verbaliseren terwijl men de

katheterkeuze probeerde te maken (van Someren et al. 1994). Hiermee werden

inzichten verworven in het denk- en redeneringsproces bij het maken van een

katheterkeuze (Young 2005). Aangezien het ethisch en praktisch gezien niet

12

mogelijk was om de participant in de praktijk te interviewen, werd er gekozen voor

een indirecte think aloud techniek aan de hand van fictieve casussen (Funkesson

et al. 2007). Aangezien er gebruik gemaakt werd van fictieve casussen stelde de

handeling zich niet op het moment dat het bevraagd werd. Hierbij was het

belangrijk om de participant eerst in een ‘doe modus’ te krijgen, wat de spontane

gedachtegang van de participant bevorderde, om pas nadien de reflecties te

bevragen.

2.4 Data-analyse

De audio-opnames van de interviews werden letterlijk getranscribeerd en in vivo

gecodeerd. De interviews duurden gemiddeld 36,42 minuten (range: 27,40

minuten; 58,14 minuten).

De datacollectie en -analyse verliepen in een cyclisch en iteratief proces. Hierbij

was er een constante afwisseling tussen datacollectie en –analyse. De analyse

gebeurde aan de hand van de constant comparatieve methode. Op basis van die

constante vergelijking werd elk deel van de data met elkaar vergeleken op zoek

naar gelijkenissen, verschillen en verbindingen (Holloway and Wheeler 2010).

Concreet gebeurde een eerste analyse van de data reeds na het eerste

focusgroep interview. Tijdens dit analysegesprek werd o.a. de codering van de

student-onderzoeker bekeken en waar nodig bijgestuurd door de promotoren.

Een eerste tussentijdse analysetekst werd opgesteld na drie bijkomende

individuele interviews. De analyseteksten werden steeds besproken en

geëvalueerd met de (co)promotoren. Zowel de promotor als copromotor hebben

verschillende interviews meegelezen die ze vergeleken met de tussentijdse

analysetekst van de student-onderzoeker. Zo werd de juistheid van de

interpretatie bediscussieerd. Op basis van deze evaluaties werd de analysetekst

bijgestuurd.

13

2.5 Kwaliteitsbewaking

Doorheen deze studie werden enkele maatregelen genomen om de kwaliteit van

de resultaten zoveel mogelijk te waarborgen.

2.5.1 Triangulatie

Triangulatie is binnen kwalitatief onderzoek een algemeen geaccepteerde wijze

om de kwaliteit van een onderzoek te verhogen (Van Staa and Evers 2010).

Onderzoekerstriangulatie is een manier om de interne betrouwbaarheid te

bevorderen (Maso and Smaling, in Van Staa and Evers, 2010) en ontstond

doordat de transcripties en analyseteksten kritisch nagelezen werden door de

promotoren. Er was enerzijds een inhoudelijke bespreking en analyse van de

interviews en anderzijds een beoordeling van de interviewtechniek die

vervolgens werd bijgestuurd. Op deze manier werd ook geprobeerd om de

subjectiviteit te beheersen en de betrouwbaarheid te verhogen.

2.5.2 Reflexiviteit en reflectie

De student-onderzoeker moest zich bewust zijn van haar rol in het onderzoek

(Holloway and Wheeler 2010). De eigen ervaringen van de onderzoeker spelen

namelijk een cruciale rol zowel bij de waarnemingen als tijdens het analyseren

van de data, aangezien deze de resultaten kunnen beïnvloeden (Lucassen and

Olde Hartman 2007). Deze ervaringen en voorveronderstellingen werden

voorafgaand aan de datacollectie en -analyse door de student-onderzoeker

uitgeschreven en besproken met de promotoren. Dit gebeurde in de vorm van

een referentiekader om een subjectieve beoordeling van de resultaten te

voorkomen.

Hiernaast schreef de student-onderzoeker telkens een zelfreflectie na het

uitvoeren van een interview. De reflectie omvatte acties, gevoelens en

moeilijkheden die de interviewer ervaarde tijdens het interview. Ook werd er een

eigen beoordeling van de interviewstijl gemaakt. Deze reflectie werd vervolgens

besproken met de promotoren. Door het aannemen van een zelfkritische houding

14

van de interviewer werd geprobeerd om de geloofwaardigheid en de

betrouwbaarheid van de studie te verhogen (Holloway and Wheeler 2010).

2.5.3 Audit trail

Zodat anderen de validiteit kunnen beoordelen, werden gemaakte beslissingen

voor en tijdens het onderzoek vastgelegd in een audit trail. Deze werden

uitgeschreven in de opvolgdocumenten waarin de verschillende stappen en

gemaakte keuzes beschreven en gemotiveerd werden.

2.6 Ethische overwegingen

Deze studie met Belgisch Registratienummer B670201630638 werd

goedgekeurd door het Ethisch Comité van het UZ Gent. Alle participanten kregen

schriftelijk en mondeling informatie over het onderzoek, de anonimisering en de

vertrouwelijke behandeling van de data. Ieder interview vond pas plaats na het

ondertekenen van de informed consent (zie bijlage 1). Na toestemming van de

participant werd het interview opgenomen op een audiorecorder. De data werd

geanonimiseerd waarbij alle persoonlijke verwijzingen werden weggelaten.

Alleen de onderzoekers kregen de uitgeschreven gesprekken te lezen die strikt

vertrouwelijk behandeld werden.

15

3 Resultaten

Het resultaten-deel begint met een weergave van enkele algemene patronen in

de redenering van experten bij het kiezen van een intraveneuze katheter in de

oncologische setting. Vervolgens worden de prominente en minder prominente

factoren besproken. Een overzicht van het redeneringspatroon wordt visueel

voorgesteld in figuur 1. Doorheen de resultaten worden citaten van participanten

weergegeven ter ondersteuning van de beschrijving. Deze staan cursief gedrukt

en komen vanuit het focusgroep interview (FGI) of vanuit de think aloud

interviews (TA).

16

Figuur 1: Redeneringspatroon van experten

17

3.1 Algemene patronen in het redeneringsproces van experten

Als allereerste redenering gaan de experten na of de patiënt een intraveneuze

katheter nodig heeft. Er wordt altijd eerst gezocht naar minder invasieve

alternatieven zoals een subcutane, transdermale of intramusculaire toediening

van geneesmiddelen. Wanneer een intraveneuze katheter vermeden kan

worden, kiezen de experten voor het minst invasieve alternatief.

“We gaan bij dat type van patiënten nooit een port à cath plaatsen omdat

er voldoende mogelijkheden zijn om op andere manieren medicatie toe te

dienen zonder dat je heel invasief een port à cath moet gaan plaatsen.”

(TA2)

Vervolgens gaan de experten over tot het maken van een tweede redenering,

namelijk de medische beoordeling. Hierbij letten ze spontaan op de duur van de

therapie en de soort toegediende vloeistof. Deze twee elementen lijken doorheen

de verschillende interviews het meest doorslaggevend wat betreft de

katheterkeuze. Op hetzelfde niveau bevindt zich nog een derde, veel

voorkomend, element namelijk de gewoonte van de expert. Zowel de gewoonte

van de expert, een afdeling en/of collega’s wegen door in de katheterkeuze.

Afgezien van bovenstaande redenering en drie prominente factoren (de duur van

de therapie, de soort toegediende vloeistof en de gewoonte van de expert) wordt

er vastgesteld dat er geen stapsgewijs, vast patroon zit in het redeneringsproces

van de experten. Het redeneringsproces verloopt niet uniform bij de experten.

Meer zelfs, uit de data blijkt dat het een weinig bewust proces is. Tijdens

verschillende interviews ontstaat er bij enkele experten een zekere mate van

bewustwording. Zaken waar ze nog niet eerder bij stil hadden gestaan, roepen

plots vragen bij hen op. Ze realiseren zich tijdens het interview dat er nog andere

mogelijke intraveneuze katheters zijn die ze kunnen overwegen dan degene die

ze tot nu toe altijd gebruikten.

“De vraag is wel alé waarom wordt er bij ons… of ja bij de borst (afdeling)

wel een keuze gemaakt tussen PICC en poortkatheter en bij ons niet.”

(FGI)

18

“Misschien moeten we daar toch eens overwegen om een port à cath te

plaatsen… dat zal ik eens meenemen naar ons overleg.” (TA2)

3.2 Prominente factoren

Hieronder volgen de factoren die tijdens de interviews het meest aangebracht

worden en bij alle experten aanwezig zijn in het redeneringsproces. Dit zijn dus

de factoren met de grootste invloed op de katheterkeuze en zijn daarom de

prominente factoren.

3.2.1 De duur van de therapie

De experten maken een eerste onderscheid in langdurige of kortdurende

therapie. Enkele katheters zijn echter enkel geschikt voor langdurig of kortdurend

gebruik. Een perifeer infuus, een niet-getunnelde CVC en een midline katheter

worden gekozen voor kortdurend gebruik. Een PICC, een getunnelde CVC en

een poortkatheter worden geopteerd voor langdurig gebruik.

“Voor mij bepaalt hier de duur van de chemotherapie of we een

poortkatheter of eventueel een PICC katheter zullen plaatsen.” (TA3)

“Goh maar als je weet dat het lang moet kunnen blijven zitten, dat het goed

houdbaar moet zijn, dan denk ik een poortkatheter.” (TA4)

De duur van de therapie wordt door verschillende elementen beïnvloed. Bij de

bepaling van de duur van de therapie, nemen experten volgende elementen in

rekening: de duur van één cyclus, de duur van de totale behandeling, de

aanwezigheid van een voor- of nabehandeling, de diagnose van de patiënt (type,

stadium en grootte van het carcinoom), het doel en de fase van de therapie, de

prognose en de levensverwachting van de patiënt.

Op basis van een evaluatie van de oncologische situatie van de patiënt, wordt

het doel van de behandeling vastgelegd. De experten maken een onderverdeling

in (neo-)adjuvante, curatieve of palliatieve therapie. Elk afzonderlijk hebben deze

therapieën een ander doel voor ogen. Ook de fase waarin de therapie zich

bevindt, bepaalt hoelang de resterende therapie nog zal duren.

19

“Als het een adjuvante setting is na heelkunde dan is dat maar vier kuren

dus de keren dat we dat moeten gebruiken is zeer beperkt voor de

invasiviteit van de procedure dus als we dan toch enteraal bij willen geven

wat dat we heel zeldzaam doen dan steken we meestal een centrale

katheter […] ” (TA2)

Als de patiënt in een beginfase van de ziekte zit waarin de tumor nog niet

gemetastaseerd is, kunnen er nog veel therapieën gegeven worden. Hiervoor

wordt dan geopteerd voor een langdurige intraveneuze toegangsweg. Wanneer

de levensverwachting van de patiënt beperkt is, zal er gekozen worden voor een

kortdurende aanwezige katheter.

“Een geval van Ewing ja dan zou ik terug een poortkatheter doen. […] Die

Ewingsarcomen dat is niet een probleem van enkele weken. De

behandeling loopt over weken vaak dan met nadien chirurgie en dan

postoperatief terug neo-adjuvante behandeling.” (TA7)

“Als er toch nog wel een levensverwachting is van enkele maanden (…)

zou ik dan wel nog bij die poort blijven.” (TA3)

In een palliatieve setting wordt er rekening gehouden met de levensverwachting

en wordt er altijd gekozen voor het minst invasieve alternatief. Wanneer de

patiënt reeds een intraveneuze katheter heeft, zal deze gebruikt worden. Een

nieuwe poortkatheter plaatsen in deze fase wordt niet gedaan om de patiënt niet

extra te belasten.

“Als we in een palliatieve setting chemotherapie geven dan is dat via een

perifeer infuus.” (TA2)

“Als die mensen echt terminaal zijn en je weet dat er een zeer beperkte

levensduur is dan vind ik het onnodig om… en eigenlijk ook een deel niet

verantwoord al die beslommeringen heen en weer naar het OK voor het

plaatsen van die katheters. Dan denk ik dat er andere manieren zijn om

comfortzorg te bieden.” (TA7)

20

Bij immunotherapie die normaalgezien via een perifeer infuus gegeven wordt,

overweegt één expert om in de toekomst een poortkatheter te gebruiken op

voorwaarde dat de immunotherapie aanslaat en effectief levensverlengend

werkt.

“Wat een nieuw veld is is de immunotherapie […] waarbij het wel perfect

verdedigbaar zou zijn om bij dat type mensen een port à cath te plaatsen

omdat […] de duur van iemand die respondeert jaren kan zijn […] en dan

weegt dat wel op tegen telkens het perifeer gaan prikken.” (TA2)

Op basis van bovenstaande elementen maken de experten een inschatting van

de verwachte duur (kort- of langdurig) van de therapie en sluiten ze op deze

manier al enkele katheters uit.

3.2.2 De soort toegediende vloeistof

De experten maken direct een onderverdeling tussen irriterende en niet-

irriterende vloeistoffen voor de venen. Naargelang de vene waarin de katheter

geplaatst wordt, kan deze irriterende vloeistoffen verdragen of niet. CVC’s,

PICC’s en poortkatheters kunnen gebruikt worden voor irriterende vloeistoffen.

Een perifeer infuus en een midline katheter zijn enkel geschikt voor niet-

irriterende vloeistoffen.

“Het bepaalt natuurlijk ook… PICC katheters voor irriterende toediening en

de midline katheter voor niet-irriterende toediening dus welke medicatie er

nog zal voorgeschreven worden zal ook meebepalen versus PICC of

midline.” (TA3)

“Als je een kleine perifere katheter steekt […] voor chemotherapie kunnen

we daar niet veel stikstof op geven omdat dat te veel irriteert.” (TA2)

Wanneer experten vertellen dat de infuusvloeistof van invloed zal zijn op de

katheterkeuze, komen volgende vloeistoffen spontaan aan bod: intraveneuze

medicatie, antibiotica, chemotherapie, bloedproducten en totale parenterale

nutritie (TPN). De keuze voor de katheter bij het toedienen van chemotherapie

volgt de hierboven reeds vermelde indeling van de soort toegediende vloeistof.

21

De katheters die de experten opteren voor de toediening van chemotherapie zijn:

CVC, PICC of een poortkatheter. Bij het toedienen van TPN via de intraveneuze

katheter is er eenduidigheid over het feit dat TPN bij voorkeur niet via de

poortkatheter gegeven wordt omwille van het verhoogde risico op infectie. Voor

het toedienen ervan wordt geopteerd voor een CVC.

3.2.3 De gewoonte van de expert

Vanuit de data blijkt dat de experten vaak een beslissing nemen op basis van

een gewoonte die zij, de afdeling of zelfs het ziekenhuis ontwikkeld hebben.

“In (naam ziekenhuis) zitten ze met de getunnelde PICC ofwel een gewone

getunnelde katheter maar ze werken wel altijd via de vena jugularis.” (TA3)

De experten geven aan dat ze voor een bepaalde katheter kiezen, of net niet

kiezen, op basis van vorige ervaringen met die katheter. Dit is gebaseerd op

vorige ervaringen van de expert zelf, maar ook op ervaringen en gewoontes van

collega’s. Door die vorige, negatieve of positieve, ervaringen met bepaalde

katheters ontwikkelen ze een bepaalde voorkeur voor een katheter, die op zijn

beurt verandert in een gewoonte.

“Ik weet ook van de verpleegkundige consulenten dat de

borstverpleegkundigen daar geen voorstander van zijn is misschien een

fout woord… maar alé dat ze toch steeds meer de voorkeur geven aan

een poortkatheter.” (TA4)

“Als ik zelf zou moeten kiezen dan zou ik eigenlijk vooral denken dat hij

(een PICC) heel trombogeen is… dat is mijn ervaring maar dat is van lang

geleden […]” (TA10)

Uit de data blijkt ook dat experten gewoontes van collega’s soms overnemen

zonder hierover kritisch te reflecteren of bewust stil te staan bij het

redeneringsproces. Doordat de expert terugvalt op de gewoonte lijkt de

redenering achter de katheterkeuze te verdwijnen.

22

‘Mijn voorkeur gaat uit naar een poortkatheter, maar dat is ook toch wel

echt door gewoonte omdat ik het zo ingepeperd ben.” (TA5)

3.3 Minder prominente factoren

Naast deze drie prominente factoren halen de experten nog andere factoren aan

die de katheterkeuze beïnvloeden. Deze factoren zijn tijdens het

redeneringsproces minder talrijk aanwezig en lijken de katheterkeuze in mindere

mate te beïnvloeden. Niet alle elementen worden door alle experten aangehaald.

De factoren worden opgedeeld in therapie-, patiënt-, katheter- en

expertgebonden factoren.

3.3.1 Therapiegebonden factoren

Naast de duur van de therapie en de soort toegediende vloeistof houden de

experten rekening met andere specifieke vereisten per therapie.

3.3.1.1 De soort therapie

De soorten therapieën die tijdens de interviews aan bod komen, zijn:

chemotherapie en immunotherapie (hierboven reeds besproken) met daarnaast

radiotherapie, chirurgie en chemo-radiotherapie. Bij chemo-radiotherapie worden

dezelfde overwegingen gevolgd als bij chemotherapie en de hieronder

beschreven radiotherapie.

Radiotherapie

Bij radiotherapie houden de experten rekening met de te bestralen zone. Deze

mag niet interfereren met de katheter, aangezien de bestraling huidirritatie kan

veroorzaken die het aanprikken van een katheter/vene in die zone verhindert.

Verschillende katheters zijn hier dus mogelijk zolang hun

insteekpunt/aanprikplaats niet in het te bestralen gebied ligt.

“Die radiotherapie… daar moet eigenlijk ook wel rekening mee gehouden

worden voor de te bestralen zone. […] Als we dan voor een poort zouden

kiezen en de zone is echt ongeveer de locatie waar dat de bestraling is

dan […] moeten we bekijken of daar wel een poort mogelijk is.” (TA3)

23

Chirurgie

De experten houden rekening met de aan-/ of afwezigheid van chirurgie. Het type

chirurgie wordt bepaald door het soort carcinoom. Wanneer de patiënt chirurgie

moet ondergaan, opteren de experten voor een CVC, PICC of een poortkatheter.

Ook de regio waarin geopereerd zal worden, mag niet interfereren met de

katheter.

“Ik denk op het moment dat we voor heelkunde gaan bij dat type patiënt

(man, 71 jaar oud, longcarcinoom, BMI<19)… het moment dat zij in het

ziekenhuis komen en ze moeten geopereerd worden krijgen die mensen

een centrale katheter.” (TA2)

Bij het maken van een katheterkeuze nemen de experten ook voorafgaande

chirurgische ingrepen mee in rekening. Dit beïnvloedt vooral de positie van de

katheter door ervoor te kiezen om de katheter aan de contralaterale zijde van de

reeds geopereerde zone te plaatsen. Een uitzondering hierop is een

longkankerpatiënt met een pneumothorax. Bij deze patiënt zal de CVC subclavia

aan dezelfde kant als de tumor geplaatst worden voor het geval er zich opnieuw

een pneumothorax voordoet. Zo is het dezelfde borstkastholte die ze moeten

opereren en kan de contralaterale long normaal blijven functioneren.

“Als ze langs de ene kant ook zo’n klieruitruiming gehad heeft en nu is het

de andere kant en moet er ook nog een keer zo’n klieruitruiming dan ga je

natuurlijk geen PICC kunnen gebruiken maar een poort dan wel.” (FGI)

3.3.1.2 Frequentie van de therapie

Een bijkomstig element dat sommige experten aanhalen is de frequentie van de

therapie. Ze maken hierin een onderscheid tussen continu of intermittent. De

frequentie van de therapie is vooral van belang wanneer de patiënt telkens

perifeer aangeprikt moet worden. De toestand van de venen van de patiënt is

hierin een beslissingsfactor. Dit komt verder in de scriptie aan bod.

24

3.3.1.3 De compatibiliteit van meerdere vloeistoffen

Enkele experten halen bij de soort toegediende vloeistof een bijkomstig aspect

aan namelijk het toedienen van meerdere vloeistoffen tegelijk. Het gebeurt dat er

verschillende soorten medicatie en andere infusoren op hetzelfde moment

moeten toegediend worden. Deze moeten compatibel zijn vooraleer ze gelijktijdig

geïnfundeerd kunnen worden. Een oplossing hiervoor is het gebruik van een

multipellumen katheter. De meeste experten opteren om minstens een dubbel

lumen te gebruiken. Een single lumen wordt niet verkozen, omdat de experten

dit niet praktisch vinden. Een andere optie is het gebruik van een dubbele

poortkatheter om de verschillende vloeistoffen en kuren te kunnen combineren.

“Een dubbel lumen is voornamelijk als er antibiotica wordt gegeven en ook

daarnaast eventueel als er TPN of dergelijke moet gegeven worden omdat

het niet op dezelfde lijn zou toegediend worden.” (TA7)

“De poortkatheter op de (naam van de afdeling) is meestal een dubbele

poort dus als mensen bepaalde kuren moeten krijgen waar dat er vier

producten in verwerkt zitten… qua inlopen en dergelijke… ze moeten ook

veel vocht krijgen dus vandaar denk ik ook dat het gemakkelijker is om te

hanteren.” (TA7)

3.3.2 Patiëntgebonden factoren

Naast therapiegebonden factoren zorgt de patiënt voor een beïnvloeding van de

katheterkeuze. Zowel de eigenschappen, het perspectief, het comfort en de

veiligheid van de patiënt worden hieronder besproken.

3.3.2.1 Eigenschappen van de patiënt

Elke patiënt heeft individuele eigenschappen waarmee experten rekening

houden tijdens hun redeneringsproces: het gewicht, de leeftijd, het geslacht en

de venen van de patiënt.

“Ik weet bij heel obese mensen dat je dat niet zo graag hebt dat er een

poort zit omdat die moeilijker aan te prikken is dus dat is een mogelijkheid

om voor een PICC te kiezen.” (TA8)

25

De toestand van de venen en de moeilijkheidsgraad om de venen aan te prikken

beïnvloeden de mogelijkheid van een perifere toediening. Indien de venen van

de patiënt in een goede toestand verkeren, wordt de therapie via een perifeer

infuus gegeven. Hier geldt de regel om te kiezen voor de minst invasieve

katheter. Na veelvuldig perifeer aanprikken van de venen, kan het gebeuren dat

de toestand van de venen zodanig slecht wordt dat men een centrale

toedieningsweg verkiest. Dan wordt er, zelfs voor de toediening van een niet-

irriterende vloeistof, alsnog voor een CVC, PICC of poortkatheter gekozen.

“En rekening houden met de toestand van zijn aders. Moesten ze slecht

zijn is dat perifeer not-done.” (TA3)

“Dus in principe starten we de behandeling […] met een perifeer infuus en

gaan we pas over naar een centraal infuus als we van de verpleging de

melding krijgen dat het aanprikken niet meer mogelijk is.” (TA10)

3.3.2.2 Comfort van de patiënt

Eén expert spreekt over de meerwaarde die de katheter moet opleveren voor het

comfort van de patiënt. Een andere expert bevestigt dat de positieve aspecten

van de katheterkeuze moeten opwegen t.o.v. de negatieve aspecten voor de

patiënt.

“[…] om daarvoor een port à cath te gaan plaatsen met alle risico’s en

complicaties van dien bij iemand die veel pijn heeft denk ik niet… dan vind

ik dat de last van de patiënt niet opweegt voor hetgeen dat dat hem maar

van meerwaarde kan bieden en aan complicaties kan opleveren.” (TA2)

De levenskwaliteit van de patiënt wordt in rekening gebracht. De experten

proberen met de katheterkeuze de mobiliteit van de patiënt zo weinig mogelijk te

hinderen zodat deze keuze het comfort van de patiënt in het dagelijkse leven en

tijdens de revalidatie verhoogt.

“Je hebt volledige mobiliteit na het plaatsen (van een poortkatheter). Je

moet daar niet echt rekening mee houden dat dat daar zit. En dat is ook

belangrijk he denk ik.” (TA4)

26

Daarnaast houden de experten rekening met het psychologisch comfort van de

patiënt wanneer dit de katheterkeuze dreigt te verstoren. De geïnterviewden

geven aan dat patiënten soms angst ervaren: angst voor de verdoving, angst

voor het plaatsen van de katheter en angst t.o.v. vroegere ervaringen met de

katheter. Het gebeurt dat een patiënt zodanig angstig is dat de katheterkeuze van

de expert geweigerd wordt. Eén expert schakelt hiervoor een psycholoog in om

zo toch nog de patiënt te overtuigen in te stemmen met de katheterkeuze. In

moeilijke situaties, zoals deze, opteert die expert om te werken met een ervaren

chirurg om de patiënt zoveel mogelijk gerust te stellen.

“Maar als je achteraf aan heel veel mensen vraagt wat dat het meest

traumatische is in gans het gegeven is het dikwijls het plaatsten van de

poort.” (TA8)

Wanneer het om een vrouwelijke casuïstiek gaat, lijken de experten meer alert te

zijn voor het esthetische aspect. De aanwezigheid en zichtbaarheid van zowel de

katheter als het litteken in hun decolleté lijken, volgens de experten, sommige

patiënten ervan te weerhouden om voor een poortkatheter te kiezen. Het litteken

kan volgens de experten een reden zijn waarom de patiënt voor een PICC kiest.

Wanneer deze volgens de expert evenwaardig is, gaat hij in op deze voorkeur

van de patiënt.

“Sommige mensen willen absoluut geen poort omwille van het litteken.”

(TA4)

3.3.2.3 Het perspectief van de patiënt

Er wordt vastgesteld dat geen enkele expert start met een spontaan assessment

van het perspectief van de patiënt. Dit omvat het spontaan bevragen van o.a. wat

de patiënt belangrijk vindt in de katheterkeuze, de wensen van de patiënt, en

hobby’s van de patiënt. Pas wanneer het thema door de interviewer aangehaald

wordt, denkt de expert aan het feit dat een PICC katheter de patiënt beperkt bij

activiteiten zoals zwemmen en in bad gaan. Noch gebeurt er een automatische

screening van de thuissituatie van de patiënt en zijn omgeving. Dit omvat o.a. het

27

naar huis gaan met een katheter, de gezinssituatie en het eventueel opnemen

van huishoudelijke taken.

“Er zijn zo veel patiënten die zo graag naar de sauna gaan… wij weten dat

soms niet die persoonlijke hobby’s of activiteiten.” (TA3)

“Wel dan zou ik eerlijk gezegd zeker voor een poort kiezen. Stel dat ze wil

gaan zwemmen of zoiets. In het begin alé tijdens de plaatsing kort erna

mag ze niet gaan zwemmen maar dan tussen haar chemokuren zit die

huid daar over en mag ze eigenlijk wel gaan zwemmen terwijl bij een PICC

ja... […] intuïtief lijkt me dat niet logisch dat je met een PICC in een

zwembad gaat kruipen. Ik denk niet dat dat mag.” (TA5)

Termen zoals patiënten betrekking of gedeelde besluitvorming worden niet

aangehaald door de experten. Het lijkt alsof de expert rekent op de mondigheid

van de patiënt om deze zaken zelf aan te brengen. Enkel wanneer het thema

aangebracht wordt door de interviewer, reflecteren de experten over de mate

waarin de patiënt betrokken wordt bij de katheterkeuze. Dit varieert van het

meedelen aan de patiënt van de reeds gekozen katheter, het informeren over de

mogelijke opties, tot het opsommen van de voor- en nadelen van de verschillende

mogelijkheden om samen met de patiënt een katheter te kiezen.

“Ik denk niet dat ik aan die patiënt ga zeggen ik zou kunnen kiezen voor

dit of ik zou kunnen kiezen voor dat. De patiënt gaat betrokken worden

bij… gaat betrokken slash geïnformeerd worden…” (TA6)

“Het zijn meestal wij die die keuze maken. We bespreken dat meestal niet

met de patiënt. Dat is misschien iets dat we wat vaker zouden moeten

doen.” (TA2)

Er is een verschil merkbaar tussen de arts en de verpleegkundige in het

betrekken van de patiënt. De verpleegkundigen denken tijdens de interviews

sneller aan het perspectief van de patiënt en lijken meer oog te hebben voor het

betrekken van de patiënt bij de katheterkeuze dan de artsen. Toch verdwijnt in

het algemeen het perspectief van de patiënt alsnog naar de achtergrond.

28

3.3.2.4 Veiligheid van de patiënt

De veiligheid van de patiënt wordt besproken wanneer de patiënt naar huis gaat

met een katheter of in aanraking komt met kinderen. De experten vrezen vooral

voor het accidenteel verwijderen van de katheter of dat er onhygiënisch

omgegaan zal worden met de katheter met infecties tot gevolg.

“Als je een centrale katheter… als hij er ligt aan te trekken of ja die zijn niet

gehecht hetgeen wat dat ook soms gebeurt door omstandigheden en dat

ja geraakt er uit dan… Denk ik qua infectiegevaar, bloedingsgevaar… dus

dat je daar toch een groter risico hebt.” (TA7)

Bij de experten lijkt de mate waarin ze controle hebben over de verzorging van

de katheter, intramuraal (vb. op een afdeling) en/of extramuraal (vb. in de

thuiszorg), een invloed te hebben op het al dan niet gebruiken ervan. Hoe minder

garantie ze hebben op een goede en hygiënische verzorging van de katheter,

hoe minder geneigd ze zijn om een bepaalde katheter te kiezen. Zo wordt

bijvoorbeeld in de thuissituatie door sommige experten enkel een PICC

toegelaten op voorwaarde dat er een thuisverpleegkundige langskomt voor de

verzorging. Wanneer de thuissituatie van de patiënt onhygiënisch is, promoot de

expert een poortkatheter. Indien de patiënt dit weigert kan hij/zij met een PICC

naar huis gaan op voorwaarde dat er een vaste thuisverpleegkundige komt die

de verpleegkundige kent.

“Als ik weet dat het goed verzorgd wordt want nu ja. […] Ja als je dan

iemand treft die het nog nooit gedaan heeft en die denkt oh ik ga dat een

beetje zo doen en een beetje zo… ja dan krijg ik daar toch wel schrik van

hoor… dan voel ik me daar niet gerust bij.” (TA5)

“Ik ga nooit met het wit/gele kruis werken omdat die altijd andere… en ze

kunnen niet allemaal de goeie techniek… en dan heb je vodden…” (TA1)

Ook de hoeveelheid aan negatieve ervaringen met een PICC in de thuiszorg

weerhouden enkele experts ervan om een PICC te laten plaatsen bij een patiënt.

Dit ondanks het feit dat sommigen het eigenlijk een goede katheterkeuze bij die

29

patiënt vinden. Eén expert vermijdt zoveel mogelijk poortkatheters bij patiënten

van Nederland omdat verpleegkundigen het in Nederland, volgens haar, niet

gewoon zijn om met poortkatheters te werken.

3.3.3 Kathetergebonden factoren

Naast therapie- en patiëntgebonden factoren zijn er eigenschappen per katheter

die de katheterkeuze mee beïnvloeden.

3.3.3.1 Wijze van plaatsing en verwijdering van de katheter

De invasiviteit van de plaatsing en verwijdering van de katheter wordt mee in

rekening gebracht. De experten leggen uit dat sommige katheters onder

algemene of lokale verdoving moeten geplaatst en/of verwijderd worden. Het

plaatsen en verwijderen van een PICC is minder invasief dan het plaatsen -en

vooral de verwijdering- van een poortkatheter.

“P2: Wat (de poortkatheter) op zich dan weer iets ingrijpender is dan die

PICC katheter er uit te halen. P4: Dat is wel onder lokale he dat er uit

halen. P2: Maar ja ik bedoel het is toch ingrijpender dan een PICC he.”

(FGI)

3.3.3.2 Risico’s en complicaties van een katheter

Het plaatsen van om het even welke katheter brengt risico’s op complicaties met

zich mee. Zo brengen enkele experts spontaan het risico op trombose aan.

Wanneer er complicaties optreden, wordt altijd eerst geprobeerd de situatie op te

lossen vooraleer de katheter verwijderd wordt. De experten proberen de risico’s

vooraf in te schatten bij het kiezen van een katheter. Het risico op extravasatie

wordt aangehaald als reden om niet te kiezen voor een perifeer infuus. Het

infectierisico wordt aangehaald als reden om een CVC te mijden wanneer

patiënten naar huis gaan met een katheter.

“Waar dat je natuurlijk moet aan denken met die poortkatheter is het risico

op trombose hé dus dat zien we toch af en toe… toch geregeld moet ik

zelfs zeggen.” (TA4)

30

“Dan kan een perifeer infuus […] omdat Gemcitabine een korte toediening

is waarbij het risico op extravasatie bij complicaties gering is.” (TA10)

3.3.3.3 Snelheid waarmee de katheter gebruikt kan worden

In een urgente situatie waarin er snel nood is aan een katheter, geven experten

aan dat ze voor een CVC kiezen. Een PICC of poortkatheter verkiezen ze niet

omdat de plaatsing ervan meer tijd vraagt.

“Dat (een centrale katheter) is eerder zeldzaam. Dat is als er zo een

probleem is geweest met de poortkatheter of als het heel dringend moet

gestart worden met een soort chemotherapie die niet zo intraveneus kan

toegediend worden via de arm.” (TA4)

“Wel de centrale katheters gebruiken wij eigenlijk nooit dat is echt in nood

[…] of als er een keer op het einde met de poort of met de PICC eens iets

misloopt om nog efkes een paar weken een centrale katheter te krijgen.”

(TA1)

3.3.4 Expertgebonden factoren

De hieronder geformuleerde expertgebonden factoren betreffen zowel de

bevraagde artsen als verpleegkundigen.

3.3.4.1 De keuze van de expert

Wie de katheterkeuze maakt, verschilt naargelang de afdeling. In sommige

gevallen neemt de arts de beslissing, soms wordt de katheterkeuze overgelaten

aan de verpleegkundige. Bij het maken van die keuze geven sommige experten

aan dat ze de hulp van collega’s (anesthesist, chirurg, verpleegkundigen)

inroepen om de beste katheterkeuze te maken.

“Ik ga eerst eens zeggen praktisch hoe dat het hier gaat. De arts zegt

tegen de patiënt ‘we gaan een poort steken’. […] Voila en dat is het.” (TA9)

Voornamelijk hanteren de experten één bepaalde strategie. De expert kiest op

voorhand de, volgens hem, beste optie en promoot vervolgens die katheterkeuze

aan de patiënt. Door het aangeven van de voor- en nadelen van de katheter

31

probeert hij de patiënt te overtuigen mee te gaan in zijn voorstel van

katheterkeuze. Hierbij is er weinig inbreng van de patiënt.

“Ik toon hen een PICC en ik toon hen een poort en ik zeg weet je de

voordelen van de poort en de nadelen?” (TA8)

3.3.4.2 Kennis en competentie van de expert

Doorheen de interviews wordt ook duidelijk dat de experten niet altijd even goed

weten welke katheter het beste is voor de patiënt. Sommige experten geven aan

niet op de hoogte te zijn van de bestaande literatuur. Er heerst onzekerheid door

gebrek aan kennis over de soorten katheters en over hoelang de katheter ter

plaatse mag blijven. Ook geven sommige experten aan dat ze niet veel ervaring

hebben met een bepaalde katheter omdat dit buiten hun expertiseveld ligt. Uit de

data blijkt dat slechts één participant een midline katheter en een ‘getunnelde’

PICC gebruikt. Beide katheters worden niet aangehaald en/of zijn niet gekend bij

de andere experten. Wanneer een expert weinig kennis en ervaring bezit of niet

op de hoogte is van het bestaan van een bepaalde katheter, zal hij deze ook niet

gebruiken.

“Goh. Ik weet daar de literatuur niet van maar intuïtief hebben we gelijk het

gevoel dat we minder problemen hebben bij die poort.” (TA5)

32

4 Discussie

Het doel van deze masterproef is om een antwoord te geven op de

onderzoeksvraag: ‘‘Welke aspecten nemen experten in rekening in hun denk- en

redeneringsproces bij hun intraveneuze katheterkeuze voor de oncologische

patiënt?”. Er kunnen drie prominente factoren geïdentificeerd worden die een

grote rol spelen in het beslissingsproces van de experten. Deze zijn de duur van

de therapie, de soort toegediende vloeistof en de gewoonte van de expert.

Daarnaast zijn er minder prominente factoren die de katheterkeuze beïnvloeden.

Deze worden onderverdeeld in therapie-, patiënt-, katheter- en

expertgerelateerde factoren.

Klinisch redeneren op basis van evidence-based practice (EBP) zorgt ervoor dat

de hulpverlener een weloverwogen besluit neemt. Vanuit de resultaten van dit

onderzoek en op basis van het EBP-model van DiCenso et al. (1998) stellen we

hiaten vast in het redeneringsproces van de experten: het perspectief van de

patiënt wordt niet spontaan bevraagd, de wetenschappelijke evidentie rond de

intraveneuze katheters lijkt soms niet echt gekend te zijn en de beschikbare

middelen worden op geen enkele manier genoemd tijdens het redeneringsproces

bij experten. De katheterkeuze van de experten lijkt vooral gebaseerd te zijn op

slechts één element van het EBP-model namelijk de klinische expertise van de

expert. Hierbij wordt vastgesteld dat deze ervaring wordt omgezet in een

gewoonte van de expert - een prominente factor - en dus een weinig bewust

proces lijkt te zijn. De theorie ‘From novice to expert’ van Benner (1982) waarin

wordt gesteld dat hoe meer iemand ‘expert’ is, hoe meer die intuïtief en onbewust

handelt in een probleemsituatie, kan hier voor sommige participanten een

mogelijke verklaring zijn. Door hun ervaring kunnen experten sneller het

essentiële van het bijkomstige scheiden en slaan ze stappen over in hun

denkproces zonder alle details en alle aspecten bewust te overwegen (Benner

1982).

De gewoonte van de expert als prominente factor wordt nog eens benadrukt door

de invloed van gewoontes die bestaan bij collega’s, binnen de afdeling of in het

ziekenhuis waar de expert werkt. De overwegingen die de experten maken wat

33

betreft de andere twee prominente factoren: de duur van de therapie en de soort

toegediende vloeistof, worden bevestigd door onderzoek van Chopra et al.

(2015), waarin we een duidelijke overeenkomst met de resultaten zien.

Een belangrijk concept in de hedendaagse zorgverlening is patiëntgerichte zorg.

Kitson et al. (2013) duiden patiëntenparticipatie aan als één van de drie

kernelementen van patiëntgerichte zorg. Vanuit de resultaten van dit

masterproefonderzoek wordt vastgesteld dat de experten het aspect

‘patiëntenparticipatie’ niet spontaan meenemen in hun redeneringsproces. De

graad van participatie in dit onderzoek beperkt zich voornamelijk tot de laagste

niveaus van de participatieladder (Vermeulen 2017) namelijk informeren en

adviseren. Verder tonen de resultaten aan dat de experten nauwelijks gebruik

maken van gedeelde besluitvorming bij de katheterkeuze. De experten hebben

een bepaalde katheter in gedachten en proberen vervolgens de patiënt te

overtuigen om hiermee in te stemmen. Elwyn et al. (2014) stellen deze eenzijdige

vorm van besluitvorming ook vast bij het kiezen van een behandeling voor de

patiënt en benadrukken het belang hierbij van gedeelde besluitvorming. Schiffer

et al. (2013) wijzen eveneens op het belang van een assessment van het

patiëntenperspectief en de noodzaak om katheteropties met de patiënt te

bespreken. Hoewel het perspectief van de patiënt in de meeste gevallen naar de

achtergrond verdwijnt, blijkt uit de resultaten van dit onderzoek dat de

verpleegkundigen hier toch iets meer aandacht voor hebben dan de artsen. Dit

komt deels overeen met bevindingen van Thompson et al. (2017) waarbij artsen

tijdens een klinisch beslissingsproces een meer paternalistische aanpak

vertonen in vergelijking met verpleegkundigen die de situatie meer holistisch

benaderen.

Eén aspect dat wel aangehaald wordt in de literatuur maar bij geen enkele expert

meegenomen wordt in de katheterkeuze is de kostenanalyse. Deze verschilt

volgens Patel et al. (2014) naargelang de katheter, al is dit op zich niet

doorslaggevend om één katheter boven een andere te verkiezen. Wanneer het

thema door de interviewer zelf bij de laatste participanten aangebracht wordt,

34

bevestigen de bevraagde participanten dat er geen rekening wordt gehouden met

de kostenanalyse bij de katheterkeuze.

4.1 Beperkingen van dit onderzoek

Voor het rekruteren van de participanten werd gebruik gemaakt van een

doelgerichte steekproeftrekking. Hierbij werden participanten aangesproken door

de copromotor op basis van haar netwerk. Bijgevolg werden alle experten, met

uitzondering van één expert, gerekruteerd uit het ziekenhuis waarin de

copromotor werkt. Het opmerken van andere resultaten (vb. al dan niet gebruik

van een midline katheter) bij die ene expert uit een andere setting, doet

vermoeden dat de resultaten kunnen verschillen per setting. Hier wordt de

bedenking gemaakt dat het includeren van een ander netwerk, met andere

experten, ruimere resultaten had kunnen opleveren. Dit wordt bevestigd doordat

de gewoonte van de expert, collega’s, de afdeling en het ziekenhuis een

prominente factor speelt in het redeneringsproces.

De tweede beperking betreft de aanwezigheid van de copromotor als observator

tijdens het focusgroep interview. Holloway and Wheeler (2010) raden af om

onderzoek uit te voeren met mensen vanuit dezelfde werkomgeving vanwege de

machtspositie waarin de observator zich bevindt ten opzichte van de

participanten. In het focusgroep interview werd dit inderdaad opgemerkt door het

feit dat participanten tijdens het interview de observator aanspraken en hun

kennis met haar aftoetsten. Doordat de participanten de observator (en haar

functie) kenden, kan dit ertoe geleid hebben dat participanten niet vrijuit durfden

spreken en hun antwoorden aanpasten. Dit kan de resultaten van de data

vertekend hebben.

Er wordt vervolgens vastgesteld dat er geen zuivere vorm van de think aloud

methode is gebruikt, aangezien de verbalisering van de acties gecombineerd

werd met de bevraging van de redenering. Een zuiverdere vorm van de think

aloud methode deelt deze twee processen op in een protocol analyse en een

inhoudsanalyse (van Someren et al. 1994). Door beide te combineren, geraakt

de expert mogelijks uit de doe-modus, waardoor hij niet al zijn gedachten

35

verbaliseert. Ook de indirecte techniek aan de hand van fictieve casussen kan

deze doe-modus verstoren. Bijkomstig reduceert het gebruik van een casus de

complexiteit van een reële situatie omdat de participant geen rekening moet

houden met de tijd en de context. Experten moeten hierbij minder moeite doen

om aanwijzingen te observeren, aangezien deze reeds beschreven zijn in de

casus (Funkesson et al. 2007).

Vanuit de resultaten wordt het duidelijk dat de experten ervaringen en info

overnemen van collega’s en zich minder baseren op recente wetenschappelijke

literatuur. Er is onzekerheid merkbaar bij de experten door gebrek aan kennis

over de katheters. Het lijkt nochtans de taak van de experten om hun

katheterkeuze kritisch en wetenschappelijk te onderbouwen, aangezien ze vanuit

hun rol expertise verlenen aan anderen. Hier wordt een vierde bedenking

gemaakt of alle participanten wel voldoende ‘expert’ waren.

Een vijfde beperking betreft de spraakverwarring rond de term ‘CVC’. In de

literatuur wordt deze term gebruikt als verzamelnaam voor alle centraal

eindigende intraveneuze katheters. Echter in de praktijk wordt hiermee vaak een

jugularis- of, subclaviakatheter bedoeld. Deze verwarring werd zoveel mogelijk

vermeden door tijdens de interviews verduidelijking te vragen over de soort CVC

die de experten bedoelden.

Tot slot heeft de beperkte ervaring van de student-onderzoeker met interviewen

en de think aloud methode mogelijks de kwaliteit van dit onderzoek beïnvloed.

Deze beperking werd zoveel mogelijk opgevangen door tussentijdse

analysemomenten waar de interviewstijl bijgestuurd werd door de promotor en

copromotor, en door gebruik te maken van onderzoekerstriangulatie bij de data-

analyse tussen de student-onderzoeker en diezelfde (co)promotoren.

4.2 Bijdrage en aanbevelingen voor de praktijk en verder onderzoek

De inzichten die deze studie bijbrengt in het redeneringsproces kunnen andere

experten in de praktijk attent maken voor hun eigen redeneringsproces wat

betreft de intraveneuze katheterkeuze. Deze interviews maakten zorgverleners

bewust van hun redeneringen en wees hen bij momenten op de afwezigheid van

36

een wetenschappelijke onderbouwing in hun keuzeproces. Participeren aan dit

onderzoek wakkerde hun kritische blik aan, wat een gunstig effect kan hebben

op hun verder handelen en wat bijgevolg op die manier een meerwaarde van dit

onderzoek is.

Naar de praktijk toe kan het interessant zijn om een beslissingshulp te

ontwikkelen die per klinische situatie ondersteuning biedt om de meest ideale

intraveneuze katheter te selecteren en waarbij de vier elementen van EBP reeds

in rekening gebracht zijn. Een continue update aan de hand van recente literatuur

is dan vereist. Enkel op basis van deze resultaten is een dergelijke

beslissingshulp nog niet mogelijk. Vergelijkend onderzoek in andere settings is

eerst nodig om de bevindingen bij deze steekproef te kunnen bevestigen en/of

aan te vullen.

Specifiek wijst dit onderzoek op tekorten op vlak van het betrekken van de

patiënt. Het belang wordt benadrukt van een spontane assessment van de

patiënt en zijn thuissituatie waardoor de expert, in samenspraak met de patiënt,

een katheterkeuze kan bieden die afgestemd is op de specifieke situatie van die

patiënt. Het lijkt dan ook interessant om verder te focussen op het

patiëntenperspectief en in verder onderzoek patiënten te bevragen omtrent het

proces rond de katheterkeuze. Hierbij moet enerzijds gevraagd worden naar de

voorkeur van de patiënt, de mate waarin deze voorkeur bevraagd wordt en de

mate waarin de hulpverlener hier rekening mee houdt. Anderzijds moet er

gevraagd worden naar wat de patiënt belangrijk vindt bij het kiezen van een

katheter en aan welke kenmerken een goede katheter volgens de patiënt moet

voldoen. Het kan interessant zijn om dit nadien aan te vullen met een bevraging

over de ervaringen met de intraveneuze katheter. Het verhaal van de expert kan

dan afgetoetst worden met de ervaring van de patiënt. Dit kan inzichten bieden

voor de praktijk om de katheterkeuze meer af te stemmen op de wensen en

noden van de patiënt.

37

5 Conclusie

Vooraleer experten een intraveneuze katheterkeuze maken bij de oncologische

patiënt, zoeken ze eerst naar minder invasieve alternatieven. Wanneer dan toch

voor een intraveneuze katheterkeuze gekozen wordt, nemen experten drie

prominente factoren mee in rekening namelijk de duur van de therapie, de soort

toegediende vloeistof en de gewoonte van de expert. Daarnaast worden andere,

minder prominente, factoren aangehaald zoals therapie-, patiënt-, katheter- en

expertgerelateerde factoren. Algemeen wordt opgemerkt dat het denk- en

redeneringsproces van de experten weinig gebaseerd is op recente

wetenschappelijke evidentie maar vooral op de klinische expertise en de

gewoonte van zowel de expert zelf, collega’s, hun afdeling en ziekenhuis. Er

wordt vastgesteld dat de katheterkeuze een weinig bewust proces is dat niet

uniform verloopt onder de experten en waarbij het perspectief van de patiënt naar

de achtergrond verdwijnt. Onderzoek in andere settings is nodig om deze

resultaten te kunnen bevestigen. Eveneens dient er verder onderzoek te

gebeuren naar het patiëntenperspectief om de katheterkeuze meer af te

stemmen op de individuele situatie en wensen van de patiënt.

38

6 Referentielijst

Benner, P. (1982) From novice to expert. American Journal of Nursing, 402-407.

Camp-Sorrell, D. (2010) State of the science of oncology vascular access

devices. Semin Oncol Nurs, 26(2), 80-7.

Chopra, V., Flanders, S.A., Saint, S., Woller, S.C., O'Grady, N.P., Safdar, N.,

Trerotola, S.O., Saran, R., Moureau, N., Wiseman, S., Pittiruti, M., Akl,

E.A., Lee, A.Y., Courey, A., Swaminathan, L., LeDonne, J., Becker, C.,

Krein, S.L., Bernstein, S.J. & Michigan Appropriateness Guide for

Intravenouse Catheters, P. (2015) The Michigan Appropriateness Guide

for Intravenous Catheters (MAGIC): Results From a Multispecialty Panel

Using the RAND/UCLA Appropriateness Method. Ann Intern Med, 163(6

Suppl), S1-40.

DiCenso, A., Cullum, N. & Ciliska, D. (1998) Implementing evidence-based

nursing: some misconceptions. Evidence-Based Nursing, 1(2), 38-39.

Elwyn, G., Dehlendorf, C., Epstein, R.M., Marrin, K., White, J. & Frosch, D.L.

(2014) Shared decision making and motivational interviewing: achieving

patient-centered care across the spectrum of health care problems. The

Annals of Family Medicine, 12(3), 270-275.

Ericsson, K.A. & Simon, H.A. (1993) Protocol analysis, MIT press Cambridge,

MA.

Evers, J. (2007) Kwalitatief interviewen: kunst én kunde, Lemma.

Funkesson, K.H., Anbäcken, E.-M. & Ek, A.-C. (2007) Nurses’ reasoning process

during care planning taking pressure ulcer prevention as an example. A

39

think-aloud study. International journal of nursing studies, 44(7), 1109-

1119.

Gallieni, M., Pittiruti, M. & Biffi, R. (2008) Vascular access in oncology patients.

CA Cancer J Clin, 58(6), 323-46.

Holloway, I. & Wheeler, S. (2010) Qualitative research in nursing and healthcare,

Wiley-Blackwell.

Kitson, A., Marshall, A., Bassett, K. & Zeitz, K. (2013) What are the core elements

of patient‐centred care? A narrative review and synthesis of the literature

from health policy, medicine and nursing. Journal of advanced nursing,

69(1), 4-15.

Lim, M.Y., Al-Kali, A., Ashrani, A.A., Begna, K.H., Elliott, M.A., Hogan, W.J.,

Hook, C.C., Kaufmann, S.H., Letendre, L. & Litzow, M.R. (2013)

Comparison of complication rates of Hickman® catheters versus

peripherally inserted central catheters in patients with acute myeloid

leukemia undergoing induction chemotherapy. Leukemia & lymphoma,

54(6), 1263-1267.

Lucassen, P.L.B.J. & Olde Hartman, T. (2007) Kwalitatief onderzoek, Springer.

Maso, I. & Smaling, A. (1998) Kwalitatief Onderzoek: Theorie en Praktijk.

Amsterdam, Boom.

Nieboer, P., de Vries, E.G., Mulder, N.H., Rodenhuis, S., Bontenbal, M., van der

Wall, E., van Hoesel, Q.G., Smit, W.M., Hupperets, P., Voest, E.E., Nooij,

M.A., Boezen, H.M. & van der Graaf, W.T. (2008) Factors influencing

catheter-related infections in the Dutch multicenter study on high-dose

40

chemotherapy followed by peripheral SCT in high-risk breast cancer

patients. Bone Marrow Transplant, 42(7), 475-81.

Patel, G., Jain, K., Kumar, R., Strickland, A., Pellegrini, L., Slavotinek, J., Eaton,

M., McLeay, W., Price, T. & Ly, M. (2014) Comparison of peripherally

inserted central venous catheters (PICC) versus subcutaneously

implanted port-chamber catheters by complication and cost for patients

receiving chemotherapy for non-haematological malignancies. Supportive

Care in Cancer, 22(1), 121-128.

Raad, I., Hanna, H. & Maki, D. (2007) Intravascular catheter-related infections:

advances in diagnosis, prevention, and management. Lancet Infect Dis,

7(10), 645-57.

Schiffer, C.A., Mangu, P.B., Wade, J.C., Camp-Sorrell, D., Cope, D.G., El-Rayes,

B.F., Gorman, M., Ligibel, J., Mansfield, P. & Levine, M. (2013) Central

venous catheter care for the patient with cancer: American Society of

Clinical Oncology clinical practice guideline. Journal of Clinical Oncology,

31(10), 1357-1370.

Sousa, B., Furlanetto, J., Hutka, M., Gouveia, P., Wuerstlein, R., Mariz, J., Pinto,

D. & Cardoso, F. (2015) Central venous access in oncology: ESMO

Clinical Practice Guidelines. Annals of Oncology, 26(suppl_5), v152-v168.

Thompson, S., Moorley, C. & Barratt, J. (2017) A comparative study on the clinical

decision‐making processes of nurse practitioners vs. medical doctors

using scenarios in a secondary care environment. Journal of advanced

nursing, 73(5), 1097-1110.

41

van Someren, M.W., Barnard, Y.F. & Sandberg, J.A.C. (1994) The think aloud

method: a practical approach to modelling cognitive processes, Academic

Press.

Van Staa, A. & Evers, J. (2010) ‘Thick analysis’: strategie om de kwaliteit van

kwalitatieve data-analyse te verhogen. KWALON. Tijdschrift voor

Kwalitatief Onderzoek in Nederland, 43(1), 5-12.

Vermeulen, H. (2017) Participatie en family Integrated Care. Nederlands

Tijdschrift voor Evidence Based Practice, 1(15), 3-3.

Young, K.A. (2005) Direct from the source: the value of'think aloud'data in

understanding learning. The Journal of Educational Enquiry.

42

7 Bijlagen

7.1 Bijlage 1: De informatiebrief

Geachte mevrouw

Geachte heer

In het kader van de opleiding tot Master in de Verpleegkunde en de Vroedkunde

aan de Universiteit van Gent, wordt een onderzoek uitgevoerd over “Proces en

inhoud van het redeneren omtrent intraveneuze katheterkeuze bij experts

in de oncologie”. Hiervoor zijn wij op zoek naar artsen en verpleegkundigen

die willen deelnemen aan een focusgroep interview en/of aan individuele

interviews.

Het doel van het onderzoek is om het denk- en redeneringsproces van de

experten te achterhalen bij het kiezen van een intraveneuze katheter in de

oncologische setting.

Om dit onderzoek mogelijk te maken, willen we, prof. Dr. Ann Van Hecke, prof.

Dr. Luc De Baerdemaeker, mevrouw Mieke Debrauwere en ikzelf uw

medewerking vragen.

Deelname aan het onderzoek betekent dat u deelneemt aan een focusgroep

interview en/of aan een individueel interview. Tijdens het interview is het de

bedoeling dat u uw redenering en gedachtegang bespreekt bij het maken van uw

keuze. Tijdens het focusgroep interview/de individuele interviews krijgt u 2-3

fictieve casussen voorgelegd waarna u vanuit uw expertise de beste

intraveneuze katheter kiest.

Het gesprek met u zal doorgaan op het moment dat voor u (en eventueel de

andere leden van het focusgroep interview) het beste past. De plaats waar het

gesprek doorgaat, zal samen besproken worden. De onderzoeker zal daarvoor

met u een afspraak maken. Voor de duur van het gesprek wordt rekening

gehouden met het tijdsschema van de participanten.

43

Het gesprek dat we in het kader van dit onderzoek met u willen hebben, willen

we het liefst op band opnemen. Zo hoeven we niet te noteren tijdens het gesprek

en kan de verwerking van het gesprek correcter gebeuren. Na het onderzoek

worden alle opnames gewist.

Wat op band opgenomen is, wordt nadien uitgetypt. Daarbij laten we alle namen

en alle verwijzingen weg, waaruit iemand zou kunnen opmaken over wie het gaat.

Alleen de onderzoekers krijgen de uitgeschreven gesprekken te lezen. Wat u ons

vertelt wordt dus geanonimiseerd (hierbij is er totaal geen terugkoppeling meer

mogelijk naar uw persoonlijke dossier) en strikt vertrouwelijk behandeld. Alle

gegevens uit dit onderzoek worden behandeld volgens de regels van de

bescherming van de privacy, zoals in de Belgische wet van 8 december 1992

geregeld. Als de resultaten van de studie worden gepubliceerd, zal uw anonimiteit

aldus verzekerd zijn.

Als we met meerdere participanten gesproken hebben, analyseren we wat al

deze participanten ons gezegd hebben. Wat we daaruit kunnen besluiten leggen

we in een rapport vast, en dat delen we mee aan onze collega’s en studenten

zodat ook zij van ons onderzoek kunnen leren. We willen nogmaals benadrukken

dat in deze rapporten u zelf niet herkenbaar zal zijn.

U bent volledig vrij deel te nemen of niet. U kan ook op ieder ogenblik uw

deelname aan het onderzoek beëindigen of uw toestemming om deel te nemen

intrekken. Deze studie werd goedgekeurd door een onafhankelijke Commissie

voor Medische Ethiek verbonden aan dit ziekenhuis, en zal worden uitgevoerd

volgens de richtlijnen voor de goede klinische praktijk (ICH/GCP) en de verklaring

van Helsinki opgesteld ter bescherming van mensen deelnemend aan klinische

studies. In geen geval dient de goedkeuring van het Ethisch Comité een aanzet

te zijn tot deelname. Hoewel het helemaal niet te verwachten is dat u schade zou

kunnen ondervinden door aan het onderzoek mee te werken – het gaat immers

alleen om een gesprek – is er toch een verzekering voor schade voor de

deelnemers afgesloten, zoals bepaald in de wetgeving (experimentenwet van

7/5/2004).

44

Uw deelname aan de studie brengt geen bijkomende kosten mee voor u, maar

biedt ook geen financieel voordeel.

Als u bereid bent om deel te nemen aan het onderzoek, zullen we u vragen, zoals

de wet dit voorziet, een toestemmingsformulier te ondertekenen. Ook na de

ondertekening daarvan bent u vrij om op ieder ogenblik te beslissen niet langer

aan het onderzoek deel te nemen.

Als u aanvullende informatie wenst over het onderzoek of over uw mogelijke

deelname, kunt u nu of in de loop van het onderzoek contact opnemen met

Hanne Bervoets, student Master in de Verpleegkunde en de Vroedkunde.

([email protected]). Zij is de onderzoeker die het gesprek met u zal

voeren.

We danken u omdat u aan onze vraag aandacht hebt willen geven.

Met vriendelijke groet

Professor Dr. Ann Van Hecke, professor aan de UGent

Professor Dr. Luc De Baerdemaeker, kliniekhoofd Anesthesie, UZ Gent

Mevrouw Mieke Debrauwere, verpleegkundig consulent katheterzorg, UZ Gent

Mevrouw Hanne Bervoets, student Master in de Verpleegkunde en de

Vroedkunde

45

7.2 Bijlage 2: De toestemmingsverklaring

Toestemmingsverklaring

Mevrouw/De heer................................................................................................

Ik stem erin toe deel te nemen aan dit wetenschappelijk onderzoek.

□ Akkoord

Ik stem erin toe dat het gesprek opgenomen wordt op band.

□ Akkoord

Ik verklaar hierbij op een begrijpelijke wijze mondeling en schriftelijk te zijn

ingelicht over de aard, de methode en het doel van deze studie.

Ik ben me ervan bewust dat dit project ter beoordeling en controle aan het Ethisch

Comité van het UZ Gent werd voorgelegd.

Ik kan me op elk moment terugtrekken uit de studie zonder hiervoor een

verklaring te hoeven afleggen en zonder dat dit op enige wijze invloed zal hebben

op mijn tewerkstelling binnen het ziekenhuis.

Gelezen en goedgekeurd,

Naam arts/verpleegkundige

………………………………………

Handtekening

Datum:………………………………….

Naam persoon die uitleg heeft

gegeven

…………………………………………..

Handtekening

46

7.3 Bijlage 3: De meest recente interviewguide

De casus en vragen zoals opgesteld, weerspiegelen de aard en de focus van de

casus/vragen die in het interview aan bod zullen komen. Tijdens de interviews

wordt er vooral ingegaan op wat de participanten aanbrengen. De volgorde van

de vragen en de wijze waarop de vragen tijdens het interview geformuleerd

worden, hangen af van het verloop van het gesprek. Op basis van tussentijdse

analyses kunnen de casussen en/of de vragen in de loop van het onderzoek

aangevuld worden. Het thema en de aard van de vragen blijven doorheen het

onderzoek gelijk.

De verpleegkundigen en artsen zullen bij de start van het interview twee

casussen krijgen die ze zelf kunnen lezen en die ook luidop voorgelezen zullen

worden.

Tijdens het focusgroep interview zal gevraagd worden om deze casus te

bespreken. Tijdens de individuele interviews worden de participanten gevraagd

luidop na te denken en te bespreken wat ze in die situatie zouden doen.

De casussen verschillen per discipline, maar de scenario’s die toegevoegd

worden, zijn casus overschrijdend.

Naast de gegeven casussen zullen bijkomende elementen toegevoegd worden

aan de casus om de situatie te veranderen. Deze scenario’s worden bepaald

door wat de participanten aangeven tijdens het interview. Tijdens het doorlopen

van de gegeven casussen en scenario‘s zal dieper worden ingegaan op de

achterliggende gedachten en redenering van de participanten bij het kiezen van

een intraveneuze katheter.

Mogelijke bijvragen:

• Hoe kiest u een gepaste intraveneuze katheter?

• Welke elementen neemt u in rekening bij het maken van uw keuze?

• Welke katheter verkiest u?

• Hoe komt u tot die keuze?

• Welke voor-en nadelen brengt deze keuze met zich mee?

47

• Zijn er alternatieven?

• Maakte u dit ooit mee in de praktijk?

• Welke beslissing nam u toen?

• Wat gaf de doorslag?

Bijkomende thema’s/vragen:

• Wat is het aandeel van patiënten in heel het verhaal?

• Als u spreekt van een centraal veneuze katheter, welke bedoelt u dan

specifiek?

• Hoe gaat u om met het gegeven als een patiënt u de vraag stelt van ‘wat

zou u doen?’.

• Beschrijf mij eens een situatie waarin dat u denkt dat het is misgegaan.

o Wat maakt dat het is misgegaan?

• Is het al gebeurd dat een patiënt een katheter weigert?

o Zo ja, hoe gaat u daar mee om?

• In welke mate wordt er rekening gehouden met het financiële aspect?

• In welke mate is er sprake van gedeelde besluitvorming?

Op het einde van het interview kunnen enkele socio-demografische variabelen

bevraagd worden, indien deze nog niet aan bod zijn gekomen:

• Leeftijd

• Functie

• Subdomein in de oncologie

• Afdeling waarop ze werkzaam zijn

• Jaren ervaring in de zorg

• Jaren ervaring in oncologie

7.4 Bijlage 4: De casussen per discipline

De scenario’s die toegevoegd zijn, kunnen casus overschrijdend gebruikt

worden.

48

7.4.1 Patiënt met borstcarcinoom

Mevrouw X is 52 jaar oud. Na een jaarlijkse controle krijgt mevrouw te horen dat

ze hervallen is van een borstcarcinoom. Dit bevindt zich nu in de linkerborst i.p.v.

in de rechterborst 5 jaar geleden, waarna toen al een mammectomie gebeurde.

In samenspraak met de arts beslist mevrouw X om met chirurgie zoveel mogelijk

aangetast weefsel weg te nemen en postoperatief te starten met chemotherapie.

Er dient een katheter geplaatst te worden. Wat doe je?

• Mevrouw is getrouwd en heeft drie kinderen voor wie ze nog zoveel

mogelijk thuis wilt zijn. Ze zou dan ook graag tussen de chemotherapie

door terug naar huis gaan.

• Het betreft hier een heel fiere dame, die elk litteken schuwt.

• Mevrouw heeft in het verleden een pneumothorax gehad als vroege

complicatie na het plaatsen van een centraal veneuze katheter.

• Het borstcarcinoom van mevrouw X blijkt volledig gemetastaseerd.

Mevrouw zegt enorm veel pijn te hebben. Er wordt overgegaan tot

palliatieve zorg met het oog op het verbeteren van de levenskwaliteit.

7.4.2 Patiënt met longcarcinoom

Meneer Y is 71 jaar oud. Met klachten zoals een aanhoudende hoest, heesheid

en gewichtsverlies ging meneer naar de huisarts. De huisarts verwees meneer Y

door naar een pneumoloog die een longcarcinoom vaststelde. De tumor is nog

klein en is niet gemetastaseerd. Er dient een katheter geplaatst te worden. Wat

doe je?

• Er wordt gekozen voor chirurgie. Wat doe je?

• Meneer is hartpatiënt met een voorgeschiedenis van hartaanval en CABG,

hierdoor is chirurgie niet aangewezen. Er wordt gekozen voor radio-

chemo. Welke katheter kies je?

• De katheter is volledig geoccludeerd en kan niet meer opengemaakt

worden, ondanks alle pogingen met een thrombolyticum ten spijt. Iv-

therapie is nog nodig, wat doe je verder?

49

7.4.3 Patiënt met hoofd-halstumor

Meneer Z is 65 jaar oud. Bij hem werd een hoofd-halstumor vastgesteld, lokaal

gevorderd. Het voorstel bestaat erin om radiochemotherapie op te starten,

gedurende 6 maand. Er dient een katheter geplaatst te worden.

• Wegens cachexie en anorexie (BMI 19) wordt geopteerd gewicht op te

drijven.

• De sociale dienst laat weten dat de thuissituatie van meneer Y

allesbehalve hygiënisch is.

• Door een bloedstroominfectie wordt de katheter verwijderd. Men vermoedt

dat meneer Z zelf zijn katheter manipuleert. Wat doe je?

7.4.4 Patiënt met pancreascarcinoom

Meneer X is 87 jaar en meldt zich aan met extreme vermagering en lichte icterus.

Echo-endoscopie toont een maligne letsel van de pancreas dat operabel is. Een

Whipple operatie wordt gepland, maar de patiënt is nog te zwak. Er is eerst nood

aan intraveneuze voeding om de patiënt aan te sterken. Er dient een katheter

geplaatst te worden. Wat doe je?

• Laparoscopisch wordt gezien dat de tumor randoperabel is, neo-

adjuvante chemotherapie wordt gepland. Wat doe je?

• Nieuwe staging toont aan dat de ziekte zich verder heeft uitgebreid.

De patiënt wenst niets meer te doen, maar heeft wel veel pijn. Er

wordt gekozen voor een palliatief beleid. Wat doe je hier?

Meneer Y krijgt de diagnose van een operabel pancreascarcinoom. Chirurgie

wordt uitgevoerd, APD toont ingenomen klieren. Er wordt voor adjuvante

chemotherapie gekozen. Er dient een katheter geplaatst te worden. Wat doe je?

• Meneer heeft moeilijke venen. Door de wekelijkse therapie wordt het

aanprikken steeds moeilijker en pijnlijker. Intraveneuze therapie is

nog steeds nodig. Wat doe je?

• Na enkele maanden opvolging met CT is er sprake van een recidief.

Herstarten van de chemotherapie dringt zich op. Bij het inlopen de

50

van medicatie blijkt er een probleem te zijn: de poortkatheter blijkt

geoccludeerd te zijn en kan niet meer opengemaakt worden ondanks

pogingen met een thrombolyticum. Wat doe je?

7.4.5 Patiënt met coloncarcinoom

Mevrouw Z blijkt een coloncarcinoom te hebben. Een periode van vier maanden

chemotherapie is nodig. Er dient een katheter geplaatst te worden. Wat doe je?

• De sociale dienst laat weten dat de thuissituatie van mevrouw Z

allesbehalve hygiënisch is. Wat doe je hier?

• Door een katheterinfectie wordt de katheter verwijderd. Men

vermoedt dat mevrouw Z zelf haar katheter manipuleert. Wat doe je

in deze situatie?

7.4.6 Patiënt met een sarcoom

Een jongeman van 18 jaar met een Ewingsarcoom krijgt een recidief na één jaar.

De jongeman geeft echter aan dat de poort nooit gespoeld werd gedurende het

jaar in follow-up. De doorgankelijkheid bleek vroeger niet zo ideaal te verlopen.

(Bij één lumen was er nooit reflux, het was moeilijk om de dubbele poort te vinden

en deze zat zelfs een beetje gekanteld). De patiënt geeft aan dat hij niet opnieuw

aan dit ‘gesukkel’ wilt beginnen. De arts wilt snel van start gaan, na een weekend

opname voor de start van de chemo. Er valt geen tijd te verliezen. De

behandeling bestaat uit caustische cytostatica (VIP ®). Er dient een katheter

geplaatst te worden. Wat doe je hier in het kader van de katheterkeuze?

• We weten dat een herval op één jaar bij deze jonge patiënt niet positief is.

De prognose is slecht. Wat doe je hier in het kader van de katheterkeuze?