168
Programmeringsstudie Jeugdzorg Bijlagen

Programmeringsstudie Jeugdzorg Bijlagen - nji.nl · 9= Bijlage 1.1 De gevonden Nederlandse studies, ingedeeld naar type interventie en probleemgroep De tabel geeft een overzicht van

  • Upload
    others

  • View
    1

  • Download
    0

Embed Size (px)

Citation preview

=

Programmeringsstudie Jeugdzorg

Bijlagen

=

=

Programmeringsstudie Jeugdzorg

Bijlagen

Nederlands Jeugdinstituut (NJi) / Rijksuniversiteit Groningen (RUG)

Leonieke Boendermaker

Annemiek Harder

Paula Speetjens

Machteld van der Pijll

Cora Bartelink

Judith van Everdingen

=

© 2007 Nederlands Jeugdinstituut (NJi) / Rijksuniversiteit Groningen (RUG)

Niets van deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op

enige andere wijze zonder voorafgaande schriftelijke toestemming.

Auteurs

Boendermaker, L., Bartelink, C., Everdingen, J. van., Pijll, M. van der, Speetjens, P. (NJi) & Harder, A. (RUG)

Adviseurs

Yperen, T. van, & Konijn, C. (NJi)

Knorth, E. (RUG)

De Programmeringsstudie Jeugdzorg is uitgevoerd in opdracht van ZonMw.

=

Inhoud Bijlagen

Deel 1 ´Kennis over interventies in de Nederlandse Jeugdzorg´.......................................... 7

Bijlage 1.1 De gevonden Nederlandse studies, ingedeeld naar type =======================interventie en probleemgroep ..................................................................... 9 Bijlage 1.2 Literatuurlijst met Nederlandse Studies behorend bij Bijlage 1.1 ............. 11 Bijlage 1.3 Aanvullende informatie Nederlandse literatuur ........................................17 Bijlage 1.4 Aanvullende informatie over 4 Nederlandse=overzichtsstudies

en 1 meta-analyse .........................................................................................71 =

Deel 2 ´Kennis over interventies op het terrein van de jeugdzorg in het buitenland´ .........77

Bijlage 2.1 Aanvullende informatie internationale literatuur ..................................... 79 =

Deel 3 ´Kennis over instrumenten´.................................................................................. 115

Bijlage 3.1 Overzicht van alle gevonden instrumenten .............................................. 117 Bijlage 3.2 Gevonden instrumenten naar type instrument ........................................157 Bijlage 3.3 Gevonden instrumenten naar probleem of risico.....................................159 Bijlage 3.4 Gevonden instrumenten naar type en leeftijdsgroep ............................... 161 Bijlage 3.5 Gebruikte afkortingen van instrumenten .................................................165

=

7=

Bijlagen

Deel 1 ´Kennis over interventies in de Nederlandse Jeugdzorg´

8=

9=

Bijlage 1.1 De gevonden Nederlandse studies, ingedeeld naar type

interventie en probleemgroep

De tabel geeft een overzicht van de gevonden studies per type interventie en probleemgroep. De nummers

verwijzen naar de nummers van de gevonden studies in de literatuurlijst

Type interventie

Me-dica-tie

(Cogn) gedrags-therapie

Soc.-var

Spel Ambu-lant / dag-hulp

Gezins- Inter-venties

Resi-den-tieël

Ouder-cursus

Pleeg-gezin

Overig

Type probleemgroep

Jeugdigen met angst en stemmingsstoornissen

32 11, 31, 61, 63, 72,

Autistische jeugdigen 20 51, 53 Gezinnen met meer-voudige problematiek

17, 25, 39, 43, 44, 54, 58, 59, 60, 68, 88, 89, 91,

Jeugdigen met gedragsstoornissen

• ADHD 69, 73 66 70 93 2, 82

• Anger / boosheid en agressie

55, 94, 95

• Gebrekkige sociale of probleemoplossende vaardigheden

5, 15, 96

• Milde gedragsproblemen

92 97 1, 13, 42

• Emotionele en gedragsproblemen / psycho-sociale problemen

30, 47, 71

41, 62 9, 16, 18, 27, 40, 48, 75, 90, 75, 38, 76, 79, 74, 89

24, 49, 56, 84, 85,

• Ernstig antisociaal en delinquent gedrag

28, 37, 45, 52, 65, 78, 80, 86,

81 3, 6, 7, 8, 14, 19, 22, 34, 35, 64, 77

26

• Thuisloosheid/ zwerven

29 33

• Verslaving 83

Jeugdigen met overige problemen

36 12, 23, 50, 87

46 21 67 4

* de nummers in de cellen corresponderen met de nummers van de gevonden studies in de literatuurlijst.

10=

11=

Bijlage 1.2 Literatuurlijst met Nederlandse Studies behorend bij Bijlage 1.1NNNN

1. As, N. van, & Janssens, J. (1999). Praten met kinderen: een cursus voor ouders en pubers. TIAZ, 1,

33-40.

2. Bandsma L. G. (1997). Groepsmediatietherapie op maat voor ouder ouders van ADHD-kinderen:

evaluatie van een therapeutische interventie: effecten en efficiëntie. Kind en adolescent, 18

(2), 73-84.

3. Beenker, L. G. M., & Bijl, B. (2003). Van invoering naar uitvoering, een eerste evaluatie van de

implementatie van het competentiemodel in vier justitiële jeugdinrichtingen. Duivendrecht:

PI Research

4. Bijl, B. (1996). Innovaties in de jeugdhulpverlening: over het rendement en de soliditeit van

nieuwe hulpprogramma´s. DSWO Press, Leiden.

5. Bleeker, J.K. (1990). Effecten van een sociaal-redzaamheidsprogramma voor zwakbegaafde

jongeren. Amsterdam: Lisse: Swets & Zeitlinger.

6. Boendermaker, L. (1998). Eind goed, al goed? De leefsituatie van jongeren een jaar na vertrek uit

een justitiële behandelinrichting. Den Haag: Ministerie van Justitie / WODC. Reeks onder-

zoek en beleid, nr. 167.

7. Bogaart, P. H. M. van den, Mesman Schultz, K., & Muijen, H. van (2003). De Glen Mills school.

Onderzoeksresultaten betreffende de achtergronden van de studenten en de behandelings-

resultaten. Syntax en Universiteit Leiden.

8. Bogaart, P. H. M. van den, & Muijen, H. van (2000). Residentiële gedragstherapeutische

behandeling in Het Keerpunt. Onderzoek naar doelgroep, behandeling en resultaten van

Het Keerpunt. Groningen: E&M Syntax bv.

9. Bogaart, P. H. M. van den, & Muijen, H. van (2001). Beter met thuis: een onderzoek naar de

ontwikkeling en de effecten van een nieuwe werkwijze in de residentiële jeugdzorg. Leiden:

Rijksuniversiteit Leiden, Centrum onderzoek Jeugdhulpverlening (COJ).

10. Bogaart, P. H. M van den, Muijen, H. van , & Mesman Schultz, K. (2001). De Glen Mills School:

onderzoek naar twee jaar implementatie, ontwikkeling en uitvoering van het programma

en de effecten ervan. Leiden: Centrum Onderzoek Jeugdhulpverlening (COJ).

11. Bögel, S. M., & Boer, F. (2002). Systeemtherapeutische interventies bij kinderen met

angststoornissen. Kind en Adolescent, 23, 337-352.

12. Bolier, L., & Bohlmeijer, E. (2001). Een groot hart. Een evaluatieonderzoek naar Stichting Match.

Utrecht: Trimbos Instituut.

13. Boom, M. (1997). "Omgaan met pubers"; evaluatie-onderzoek naar een cursus voor ouders van

adolescenten. Scriptie voor doctoraalexamen. KUN. Enschede: RIAGG.

14. Boon, A., & Colijn, S. (1995). De relatie tussen patiëntkenmerken en resultaten van behandeling in

een jeugdpsychiatrische kliniek. Eindverslag Laanzicht-onderzoek. Bloemendaal: Psychia-

trisch centrum Bloemendaal.

15. Bors, J., Mulder, M., & Scholten, G. (2000). Rapportage van trainingsresultaten. Epe: Woldyne.

16. Brink, L. T. ten (1998). De ontwikkeling van kinderen tijdens een periode van klinische jeugdzorg.

Status, beloop en prognose. Amsterdam / Duivendrecht: Paedologisch Instituut

17. Brink, T. ten, Flipse, M., & Veerman, J. W. (2001). Het onderzoek intensieve ambulante

gezinsbehandeling (IAG). Deel 1: Doelgroep, resultaten en werkwijze. Assen: Uitgeverij

Hulp aan Huis.

======================================================

1 In deze literatuurlijst staan 98 studies vermeld. Studie nr. 10 betreft een tussenrapport over de Glen Mills school en is daarom

niet meegenomen in de overzichten van deze studie. Het eindrapport (nr. 7) is wel opgenomen. Omdat op diverse plaatsen in het

rapport naar de nummers in deze literatuurlijst verwezen wordt en de vermelding van rapport nummer 10 pas op een laat

moment ontdekt werd, is ervoor gekozen de lijst intact te houden.

12=

18. Bruil, J., & Mesman Schultz, K. (1991). Residentiële jeugdhulpverlening in de Stichting

Kleinschalige hulpverlening aan jongeren: het hulpaanbod, de bereikte probleemgroep en

de effecten van behandeling. Leiden: Centrum Onderzoek Jeugdhulpverlening.

19. Bruinsma, M., & Boon, A. E. (2001). Orthopsychiatrie, (be)behandelbare jongeren? Eindrapport

van vier jaar onderzoek in De Fjord. Capelle aan de IJssel: Bavo RNO Groep / De Fjord,

centrum voor orthopsychiatrie.

20. Buitelaar, J. K. (1991). Psychopharmacology of autism: clinical and ethological studies on the

behavioral effects of a synthetic adrenocorticothrophic hormone (4-9) analog. Proefschrift

Rijksuniversiteit Utrecht.

21. Burik, A. E. van, & Hilhorst, N. C. (1992). Eindrapport Evaluatie-onderzoek scholings- en

vormingsprojecten voor meisjes in de jeugdhulpverlening. Amsterdam: Van Dijk, Van

Soomeren en Partners.

22. Dam, C. van (2005). Juvenile criminal recidivism: Relations with personality and post release

environmental risk and protective factors. Nijmegen: Trioprint Nijmegen (dissertatie).

23. Damen, H., & Delicat, J. W. (2004). Samen leven, samen leren: Kansen voor jongeren op een

zelfstandig bestaan. Een evaluatieonderzoek naar de Foyer de Jeunesse Walcheren. Nijme-

gen: Praktikon.

24. Damen, H. & Veerman, J. W., (2005). Meer indien nodig, minder als het kan: Een

evaluatieonderzoek naar de Integrale Pleegzorg Gelderland. Nijmegen: Praktikon.

25. Damen, H. R., Veerman, J. W., & Janssen, J. (2002). Evaluatieonderzoek Innovatieprogramma

Jeugdzorg Limburg. Deel I: Achtergronden, opzet en resultaten. Nijmegen: Praktikon/AC

KUN Nijmegen.

26. Dekkers, S., & Kriek, F. (2006). Ontwikkelonderzoek interventies ´Ouders van Tegendraadse

Jeugd´. Amsterdam: Regioplan.

27. Dijk, A. G., & Hilhorst, N. C. (1993). Leren door ervaring. Evaluatie van vier experimenten

ervaringsleren in de jeugdhulpverlening. Amsterdam: Van Dijk, Van Soomeren en Partners

(samenvatting).

28. Ferwerda, H., Leiden, I. van, Arts, N., & Hauber, A. (2006). Halt; het alternatief? WODC;

Ministerie van Justitie; Beke onderzoeksgroep.

29. Gijtenbeek, J. (1996). Thuisloze jongeren op weg. Eindrapport van het evaluatie-onderzoek van een

nieuwe methodiek van hulpverlening aan thuisloze jongeren in Den Haag, Rotterdam en

Utrecht. Amsterdam: SCO-Kohnstamm Instituut voor onderzoek van opvoeding en onder-

wijs.

30. Groenendijk, J. J., & Egten, C. van (2003). Betere kansen voor Marokkaanse jongens? Evaluatie

van het Utrechtse jeugd en veiligheidsproject Forza. Den Haag: Sector Document Proces-

sing, VNG.

31. Haaften, H. van, Muris, P., & Mayer, B. (1996). EMDR versus exposure-in-vivo bij kinderen met

een spinfobie. De Psycholoog, 31 (7/8), 280-285.

32. Haan, E. de (1997). Dwangstoornis bij kinderen en volwassenen. Effectiviteit behandeling &

predictie van het resultaat. Meppel: Krips Repro.

33. Haaster, A. G. J. van, Veldt, M. C. A. E. van der, & Bogaart, P. H. M. van den (1997).

VertrekTraining ter voorkoming van thuisloosheid bij jongeren. De empirische evaluatie

van de ontwikkeling van een nieuw traningsprogramma. Leiden: Rijksuniversiteit Leiden

(COJ)

34. Heiden-Attema, N. van der, & Wartna, B. S. J. (2000a). Recidive na verblijf in een JBI. Een

vervolgstudie naar de geregistreerde criminaliteit onder jeugdigen uit een justitiële behan-

delinrichting. Den Haag: WODC (onderzoeksnotities 2000/6).

35. Hendriks, J., & Bijleveld, C. (2004). Recidive van jeugdige zedendelinquenten: Een onderzoek

naar de algemene-, zeden-, en geweldsrecidive van in JJI Harreveld behandelde jeugdige

zedendelinquenten. Leiden: NSCR.

13=

36. Hirasing, R. A., Reus, H. & Most van Spijk, M. W. van der (1994). Enuresis nocturna. Nederlands

tijdschrift geneeskunde, 138 (27), 1360-1373

37. Jakobs, J. P., & Wijk, A. Ph. Van (2002). Youth at risk. Een verslag van de effecten. Arhnem:

Advies en Onderzoeksgroep Beke.

38. Jansen, M. G., & Feltzer, M. J. A. (2002). Follow-up en belevingsonderzoek bij jeugdigen uit een

behandelingstehuis. Tijdschrift voor Orthopedagogiek, 41, 332-345.

39. Janssens, J. M. A. M. & Kemper, A. A. M. (2003). Intensieve ambulante gezinsbehandeling: een

alternatief voor uithuisplaatsing? Tijdschrift voor Orthopedagogiek, 42, 37-45.

40. Jansen, M. G., & Oud, J. H. L. (1993). Residentiële hulpverlening geëvalueerd, een onderzoek naar

de ontwikkeling en het behandelingsverloop van residentieel opgenomen jeugdigen in

Noord-Brabant. Nijmegen: KUN/instituut voor orthopedagogiek

41. Janssens, J. M. A. M., & Kemper, A. A. M. (1996). Uitgangspunten en effecten van

videohometraing. Tijdschrift voor orthopedagogiek, 35 (4), 178-193.

42. Jong, R. de, & Koster, D. (1991). Effecten van Gordon-cursussen. Een onderzoek naar

gerapporteerde cursuseffecten. Eindrapport. Groningen: RION Instituut voor Onderwijson-

derzoek, Rijksuniversiteit Groningen.

43. Kemp, R. A. T. de, Veerman, J. W., & Brink, L. T., ten (1998). Evaluatie-onderzoek Families First

in Nederland, een bundeling van deel 1 tot en met 5. Utrecht: NIZW, 1998

44. Kemper, A. (2004). Intensieve vormen van thuisbehandeling: doegroep, werkwijze en uitkomsten.

Nijmegen (proefschrift).

45. Kleiman, W. M., & Terlouw, G. J. (1997). Kiezen voor een kans: evaluatie van harde-

kernprojecten. Den Haag: WODC.

46. Klein Velderman, M. (2005). The Leiden VIPP and VIPP-R Study. Evaluation of a short-term

preventive attachment-based intervention in infancy. Leiden: Mostert & Van Onderen!.

47. Kloosterman, M., & Veerman, J. W. (1999). Boddaert Belicht. Overzicht van de resultaten van het

Interventie-evaluatie Onderzoek Boddaert. VOG.

48. Kok, J. M., Menkehorst, G. A. B. M., Naayer, P. M. H., & Zandberg, Tj. (1991). Residentieel

gedragstherapeutisch behandelingsprogramma: ontwikkeling, invoering en effectmeting.

Assen: Dekker & van de Vegt.

49. Koot, H., Jellema, M., & Molderink, A. (1994). De ontwikkeling van kinderen na hun verblijf in een

therapeutisch pleeggezin. Rotterdam: Erasmus Universiteit Rotterdam.

50. Kraker, P. de (Red.) (2003). Een huilend huis. Effectmeting ´Let op de kleintjes´. Middelburg:

Scoop.

51. Kroes, G. (1997). Doen of denken: het effect van twee typen sociale vaardigheidstraining. In:

Pijnenburg, H. M., Rijswijk, C. M. van., Ruijssenaars, A. J. J. M., & Veerman, J. W. Pedolo-

gisch Jaarboek 1997, pp. 113-129. Delft: Eburon.

52. Kruissink, M., & Verwers, C. (2002). Jeugdreclassering in de praktijk. Meppel/Den Haag: Boom

juridische uitgevers/WODC.

53. Logher, E., Steerneman, P., & Buitelaar, J. K. (1994). Emotieherkenning en theorie of mind. De

resultaten van een specifieke groepstraining bij autistische kinderen. Tijdschrift voor ortho-

pedagogiek, 19 (1), 26-35.

54. Lokven, H. M. van (2001). Orthopedagogische thuishulp in een justitieel kader: methode en

resultaatbepaling. Leuven/Apeldoorn: Garant.

55. Manen, T. van (2001). Zelfcontrole. Een sociaal-cognitief interventieprogramma voor kinderen

met agressief en oppositioneel gedrag. Houten/Diegem: Bohn Stafleu Van Loghum.

56. Matthys, W. & Rietvelt, R. (1995). Kinderen uit therapeutische pleeggezinnen. Follow-up in de late

adolescentie en vroege volwassenheid. Kind en adolescent, 16 (4), 254-260.

57. Mesman Schultz, K., & Herfs, H. (1992). Zelfstandigheidstraining voor adolescenten. Een

onderzoek naar de effecten van residentiële behandeling. Kind en adolescent, 13 (3), 133-

143.

14=

58. Meyer, R. de, & Veerman, J. W. (2004). Intensieve pedagogische thuishulp onder de loep. In M.

Loeffen, & I. Pasveer, (Eds.). Babel voorbij. Krachten en kansen van intensieve pedagogi-

sche thuishulp (pp. 137-148). Amsterdam: SPW.

59. Monshouwer, H., Haar, A. van der, Brink, Tj. ten, & Veerman, J. W. (2001). Evaluatieonderzoek De

Versterking, eindrapport. Duivendrecht: PI-research, 2001

60. Monshouwer, H., Brink, Tj. ten, & Veerman, J. W. (2000). Families First voor licht verstandelijk

gehandicapten. Eindverslag. Deel 2: Evaluatieonderzoek. Utrecht: NIZW/PI-research.

61. Muris, P., & Mayer, B. (2000). Vroegtijdige behandeling van angststoornissen bij kinderen. Gedrag

en gezondheid, 28 (4), 235-242.

62. Muris, P., Vernaus, A., Hooren, M. van, Merckelbach, H., Heldens, H., Hochstenbach, P., Smeets,

M., & Postema, C. (1994). Effecten van video-hometraing: een pilotonderzoek. Gedragsthe-

rapie, 27 (1), 51-62.

63. Muris, P., Merckelbach, H., Holdrinet, I., & Sijsenaar, M. (1998). Treating phobic children: effects

of EMDR versus exposure. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 66 (1), 193-198.

64. Nas, C. N. (2005). EQUIPping' delinquent male adolescents to think pro-socially. Utrecht:

Universiteit Utrecht.

65. Noorda, J. J., & Veenbaas, R. H. (1997). Eindevaluatie Nieuwe Perspectieven Amsterdam West /

Nieuw-West. Amsterdam: Vrije Universiteit Amsterdam, Instituut Jeugd en Welzijn.

66. Oord, S. van der, Prins, P. J. M., Oosterlaan, J., & Emmelkamp, P. M. G. (2005). Does brief,

clinically based, intensive multimodal behavior therapy enhance the effects of methyl-

phenidate in children with ADHD? Manuscript submitted for publication.

67. Ooyen-Houben, M. van (1991). De ontwikkeling van jonge kinderen na een uithuisplaatsing.

Proefschrift RU Leiden, 1991.

68. Orobio de Castro, B., Veerman, J. W., Bons, E., & Beer, L. de (2002). Kansen Gekeerd?

Criminaliteitspreventie door gezinsondersteuning. Duivendrecht / Utrecht: PI Reseach BV

en Capaciteitsgroep ontwikkelingspsychologie, Universiteit Utrecht

69. Overtoom, K. (1998). Pharmacological effects on attention and inhibition in children with

Attention-Deficit Hyperactivity Disorder. Wageningen: Ponsen & Looijen BV.

70. Ploeg, J. D. van der, & Scholte, E. M. (2001). ADHD-kinderen in ontwikkeling. Diagnostiek en

effectieve pedagogische aanpak in de jeugdzorg. Utrecht: Uitgeverij de Graaff.

71. Riemersma, F. S. J., Derriks, M., & Vries, J. de (1991). Daghulp in beeld: een studie naar de

educatieve aspecten en effecten van het daghulpprogramma van het bijzonder jeugdwerk

verkorte versie. Amsterdam: Stichting Centrum voor Onderwijsonderzoek van de Universi-

teit van Amsterdam

72. Ruiter, M. (1997). Preventie van depressie bij jongeren: probleemanalyse, ontwikkeling en

evaluatie van de cursus ‘Stemmingmakerij’. Proefschrift Katholieke Universiteit Nijmegen.

Nijmegen: Katholieke Universiteit Nijmegen

73. Scheres, A., Oosterlaan, J., Swanson, J., Morein-Zamir, S., Meiran, N., Schut, H., Vlasveld, L., &

Sergeant, J. A. (2003). The effect of methylphenidate on three forms of response inhibition

in boys with AD/HD. Journal of Abnormal Child Psychology, 31, 105-120.

74. Scholte, E. M., & Ploeg, van der J. D. (2003a). Effectiveness of residential treatment methods for

youngsters with severe behavioural problems: findings from a one year follow-up study.

International Journal of Child and Family Welfare, 6, 185-197.

75. Scholte, E. M., & Ploeg, J. D. van der, (2002). Effectieve hulpverlening aan jeugdigen met

meervoudige psychosociale problemen. Deel II Effecten van de hulp en werkzame bestand-

delen in de hulpverlening. Amsterdam: NIPPO.

76. Scholte, E. M., & Ploeg, van der J. D. (2003b). Exploring factors governing successful residential

treatment of youngsters with serious behavioural difficulties: Findings from a longitudinal

study in Holland. Childhood, 7, 129-153.

77. Ploeg, J. D. van der, & Scholte, E. M. (2003c). Effecten van behandelingsprogramma's voor

jeugdigen met ernstige gedragsproblemen in residentiële settings. Amsterdam: NIPPO.

15=

78. Slump, G. J., Dijk, E. van, Klooster, E., & Rietveld, M. (2000). Stop-reactie. Bereik, ervaringen en

effecten tijdens het experimentele jaar. Den Haag: Sdu Grafisch Bedrijf bv.

79. Smit, M. (1993). Aan alles komt een eind. Een onderzoek naar beëindiging van tehuishulpverle-

ning. Leiden: Drukkerij Faculteit der Sociale Wetenschappen (dissertatie).

80. Spaans, E. C., & Doornhein, L. (1991). Evaluatie-onderzoek jeugdreclassering: de effectmeting.

Arnhem: Gouda Quint.

81. Spoor, S. T. P., & Kemp, R. A. T. de, (2004). Jonge recidiverende delinquenten: de noodzaak van

intensieve en multimethodische behandeling. Tijdschrift voor orthopedagogiek, 43. 301-311.

82. Steketee, S. (2000). Van Doerak tot boefje? Oudercursus als interventiemethode. Pedagogiek in

praktijk – Magazine, 6, nr. 3, pp. 16-18.

83. Strijker, J., Boersma, C. J., Zandberg, Tj., & Rink., J. E. (2001). Jong en verslaafd, onderzoek naar

nut en noodzaak van intersectorale behandeling voor verslaafde jongeren in het Bauhuus.

Groningen: Stichting Kinderstudies.

84. Strijker, J., & Zandberg, Tj. (2005). Breakdown in foster care. International Journal of Child and

Family Welfare, 8(2-3), 76-87.

85. Strijker, J., Zandberg, Tj., & Van der Meulen, B. F. (2005). Typologies and outcomes for foster

children. Child & Youth Care Forum, 34, 43-55.

86. Terlouw, G. J., & Kamphorst, P. A. (2002). Van vast naar mobiel. Een evaluatie van het

experiment met elektronisch huisarrest voor minderjarigen als modaliteit voor de voorlo-

pige hechtenis. Den Haag: WODC.

87. Terpstra, L., & Dijke, A. van, (2003). One of a kind. Evaluatieonderzoek Pretty Woman. Utrecht:

Bureau Terpstra & Van Dijke.

88. Veerman, J. W. (2003). Families First 1994-2000: Lessen uit onderzoek. Tijdschrift voor

orthopedagogiek, 42, 342-358.

89. Veerman, J. W., & Meyer, R. de, (2006). Effectief omgaan met opgroei- en opvoedingsproblemen.

Resultaten van Hulp aan Huis Overijssel over de periode 2004-2005. Nijmegen: Praktikon.

90. Veerman, J. W. (1990). De ontwikkeling van kinderen na een periode van klinische

jeugdhulpverlening. Amersfoort/Leuven : Acco, 1990

91. Vogelvang, B. O. (1993). Video-hometraining 'plus' en het projekt aan huis : verheldering van twee

methodieken voor intensieve pedagogische thuisbehandeling. Amsterdam: Proefschrift Vrije

Universiteit Amsterdam, 1993.

92. Vroom, J. M. A. W. de (1997). Effecten van kortdurende beeldcommunicatie. Proefschrift

Rijksuniversiteit Leiden. Leiden: Rijksuniversiteit Leiden.

93. Wels, P. M. A., Jansen, R. J. A. H., & Pelders, G. E. J. M. (1994). Videohometraining bij

hyperactiviteit van het kind. Een voorstudie naar specifieke trainingselementen en meervou-

dige casestudy naar belevingsverandering bij ouders. Tijdschrift voor Orthopedagogiek, 33,

363-379.

94. Wiel, N. van de (2002). The effect of manualized behavior therapy with disruptive behavior

disordered children in everyday clinical practice: a randomized clinical trial. Proefschrift

Universiteit Utrecht.

95. Wigboldus, M., & Wolsink, L. (1999). Denken en voelen. Trainingsprogramma voor emotionele en

cognitieve vaardigheden. Utrecht: SWP.

96. Witzel, A. (1997). Sociale vaardigheidstraining voor kleuters. Pedagogiek in praktijk, 3 (2), 27-34

97. Zeijl, J. van (2006). Externalizeing problems in 1- to 3-year-old children. Screening, intervention,

and the role of child temperament. Rotterdam: Optima Grafische Communicatie.

98. Boon, A., & Colijn, S. (2001). Adolescents in residential psychiatric care: treatment outcome,

social support and cultural background. Den Haag: Pasman (dissertatie).

16=

17=

Bijlage 1.3 Aanvullende informatie Nederlandse literatuur

Tabellen met aanvullende informatie over de besproken literatuur in Deel 1. De tabellen staan op

alfabetische volgorde op naam van de auteur. Alle studies die hier staan uitgewerkt, worden besproken in

de Programmeringsstudie Jeugd, deelonderzoek III: jeugdzorg, deel 1: Nederlandse Jeugdzorg.

Verklaring van de tekens van de beslissingen over de kwaliteit van de studies.

Tabel Classificatie van onderzoeken Boendermaker e.a. (2003) 2

Aantal

Studies

6 +++ Hoge mate van interne én externe validiteit

1 ++(+)

9 ++ Hoge mate van interne validiteit

2 +(+)

22 + Lage interne validiteit maar grote externe validiteit

9 (+) Lage interne én externe validiteit, veranderingen bij probleemgroep in kaart gebracht

49 Totaal

Tabel Classificatie onderzoeken in deze studie3

Aantal

Studies

Databank classificatie

17 ° Dit betreft tevredenheidsonderzoek, studies naar doelrealisatie

Studies met alleen een nameting

22 * Veranderingsonderzoek

5 *** (Quasi-) experimenteel onderzoek of RCT gericht op het meten van de doelen van de

interventie, met goede meetinstrumenten, experimentele en controlegroep, statistisch goede

analyse, in praktijk uitgevoerd maar zónder follow-up of met follow-up binnen 6 maanden.

5 **** (Quasi-) experimenteel onderzoek of RCT gericht op het meten van de doelen van de

interventie, met goede meetinstrumenten, voor-, nameting en follow-up, experimentele en

controlegroep, statistisch goede analyse, én in de praktijk uitgevoerd

5 -- Review

1 -- Meta-analyse

55 Totaal

======================================================

2 Het totaal aantal studies in tabel 5 verschilt van het aantal studies in de oude search, 49 vs 56. Dit komt doordat sommige

interventies inmiddels opgenomen zijn in de Databank Effectieve Jeugdinterventies. In die beschrijvingen is ook het

onderzoek náár de interventies opgenomen en aan het onderzoek is een classificatie toegekend. We hebben de classificaties

uit de Databank hier overgenomen. Deze studies staan vermeld in tabel 6.

3 Het totaal aantal studies in tabel 6 verschilt van het in de rest van dit hoofdstuk weergegeven aantal. Zoals in noot 8 is

toegelicht, komt dit doordat enkele studies inmiddels in de Databank Effectieve Jeugdinterventies een sterrenclassificatie

hebben gekregen. Daarnaast is er in één studie zowel tevredenheids- als veranderingsonderzoek verricht. Deze studie telt

hierdoor één keer mee als * onderzoek en één keer als °.

18=

Auteur Beenker & Bijl (2003) Design Veranderingsonderzoek Diagnose/ probleem ernstig antisociaal en delinquent gedrag Aantal jeugdigen in studie (N) 102 (eerste cohort) en 71 (2e cohort) Leeftijd jeugdigen in studie gem. 17,1 (ds 1.65) 1e cohort en 16,9 (sd 1.37 2e cohort) Etniciteit jeugdigen in studie - Onderzochte interventie(s) competentiemodel geïmplementeerd in 6 JJI´s

justitiële jeugd inrichtingen Type interventie residentieel Duur interventie 1e cohort gemiddeld 241 dagen (sd 236,12) en 2e cohort 106 dagen (sd

122,31) Inhoud interventie competentiemodel in justitiële jeugd inrichtingen Wat is er met uitvallers gedaan? de verschillende instrumenten zijn niet door alle vertrekkers beide

cohorten ingevuld en in cohort 1 zit 50% van de vertrekkers, in cohort 2 91%

Duur follow-up 6 maanden Effectmaat verschil scores cohort 1 en cohort 2 Gebruikte instrumenten scoringsschema sociaal demografische info

vragenlijst uit internationaal zelfreport delinquentie project signaleringslijst risicofactoren vragenlijst taken en vaardigheden adolescenten (TVA) JJI bijlage TVA exit lijst (com procedure, meet ´aanpassing´) jou mening (tevredenheid verblijf) de toekomst (visie jongeren en mentoren)

Kwaliteit van het onderzoek * Conclusie Er is geen verschil op de diverse instrumenten tussen beide cohorten: wel

of geen competentie model maakt voor de gekozen uitkomstmaten niet uit. Mogelijke oorzaak is de matige implementatie. Onderzoekers constateren dat er veel werk is verzet, maar nog veel nodig is om de gestarte implementatie ´vast´ te houden (training, ondersteuning, opfriscursus ed).

19=

Auteur Boendermaker (1998) Design Veranderingsonderzoek Diagnose/ probleem Jeugdigen met gedragsproblematiek en delinquent gedrag. Aantal jeugdigen in studie (N=) 161

131 (X/X) met voor- en nameting op Y(A)SR Leeftijd jeugdigen in studie 18

13 t/m 23 Etniciteit jeugdigen in studie 57% Nederlands 13% Marokkaans, 12% Surinaams/Antilliaan, 9% Turks

9% andere etniciteit Onderzochte interventie(s) De theoretische concepten die worden gebruikt als uitgangspunt van het

behandelingprogramma Type interventie Residentieel

12 justitiële behandelinrichtingen Open (66%) en gesloten (34%) inrichting.

Duur interventie - Inhoud interventie - Wat is er met uitvallers gedaan? Bij 34% is er sprake van een niet-regulier vertrek: Een kwart van de

jeugdigen valt binnen een half jaar voortijdig uit door weglopen of wegblijven na verlof en 8% is overgeplaatst.

Duur follow-up 2 meetmomenten: bij opname (op basis van ander onderzoek) en follow-up gemiddeld 15 maanden na vertrek met een range van 10 tot 30 maanden en

Effectmaat Recidive (plegen van delicten op basis van zelfrapportage en officiële cijfers), situatie na vertrek, verandering in problematiek

Gebruikte instrumenten YSR en YASR bij opname en na vertrek, Interviewlijst, Vragenlijst Meegemaakte Gebeurtenissen (VMG) en WODC zelfreport delictlijst na vertrek Politieregistratie Herkenningsdienst van de politie (HKS, delicten)

Kwaliteit van het onderzoek + Conclusie Voortijdige vertrekkers komen uit zowel gesloten als open inrichtingen.

Jeugdigen zijn gemiddeld vooruit gegaan vanaf plaatsing tot een jaar na vertrek. De groep die zelf ernstige problemen rapporteert, is sterk afgenomen. Een kwart van de groep blijkt, op basis van delictregistratie van de politie, te recidiveren en 5% begint er juist na vertrek mee. Een derde (34%) van de jeugdigen staat na een jaar geregistreerd bij de politie. In 40% van de gevallen is er geen sprake van recidive en in 30% van de gevallen zijn er voor en na opname geen delicten bekend. Van invloed op de vooruitgang zijn de duur van het verblijf (langer dan drie maanden levert meer resultaat dan minder dan drie maanden) en de reden van vertrek (voortijdige vertrekkers doen het gemiddeld slechter na vertrek, hebben ernstiger problematiek en plegen meer delicten na vertrek). Een derde van de jeugdigen verblijft een jaar na vertrek bij (één van) beide ouders, 35% verblijft opnieuw in een residentiële setting, een kwart woont zelfstandig en de rest verblijft bij familie, vrienden of kennissen. Jeugdigen die niet-regulier vertrokken zijn (34%) en wat jonger zijn bij vertrek uit de behandelinrichting zijn bijna allemaal weer terechtgekomen in een residentiële instelling. Het grootste deel van de voortijdige vertrekkers verblijft na een jaar weer in een justitiële

20=

Auteur Bogaart, van den, Mesman Schultz, & Van Muijen, (2003). Design Veranderingsonderzoek Diagnose/ probleem Helpt de Glen Mills school? Aantal jeugdigen in studie (N=) 69 jongeren Leeftijd jeugdigen in studie - Etniciteit jeugdigen in studie - Onderzochte interventie(s) De aanpak van delinquente jongeren door de Glenn Mills School in

Nederland. Type interventie Residentieel Duur interventie - Inhoud interventie Er is niet beschreven wat de Glen Mills School is en wat het curriculum

inhoudt. Maar het is de bedoeling dat studenten onder in de hiërarchie van school beginnen en opklimmen tot een gerespecteerd lid van de school. Ze leren in een groep functioneren en verantwoordelijk te zijn voor hun daden.

Wat is er met uitvallers gedaan? - Duur follow-up 6 maanden

12 maanden Effectmaat Succesvol aangepast leven buiten instelling leiden Gebruikte instrumenten Oordeel van de coach, tevredenheid student, politiegegevens over recidive Kwaliteit van het onderzoek ° Conclusie Bijna alle studenten behalen de bull status, de hoogste die je kunt bereiken

op GMS. Twee op de drie studenten voltooit het programma van GMS, 1/3 vertrekt voortijdig. Coaches oordelen dat studenten zich redelijk aanpassen. Meer dan de helft van de studenten behaalt tijdens het verblijf een schooldiploma en daarbij haalt 1/6 één of meer deelcertificaten. Gezien schoolachterstanden die er zijn bij aankomst lijkt dit een redelijk goed resultaat (maar let op, geen vergelijkingsmateriaal!). Ongeveer 70% van de studenten oordeelt positief over GMS. Een half jaar en een jaar na vertrek heeft ten minste 70% nog niet gerecidiveerd, gelijk aan het doel van GMS maar onduidelijk hoe dit cijfer in een gewone populatie ligt. De studenten leiden na afloop een redelijk aangepast leven, 88% heeft inkomsten uit legale bronnen, ze hebben een voldoende steunend netwerk en een stabiele verblijfplaats.

21=

Auteur Bögels & Boer (2002). Design Veranderingsonderzoek Diagnose/ probleem Kinderen met een angststoornis: sociale fobie, separatiestoornis,

gegeneraliseerde angststoornis, specifieke fobieën. Aantal jeugdigen in studie (N=) 12 gezinnen Leeftijd jeugdigen in studie 8-12 jaar Etniciteit jeugdigen in studie - Onderzochte interventie(s) Gezinscognitieve gedragstherapie Type interventie Ambulant Duur interventie 13 wekelijkse sessies van 1-1,5 uur verdeeld over 3 blokken. Inhoud interventie De Gezinscognitieve gedragstherapie bestaat uit 3 blokken: 1 diadische

behandeling van ouder en kind, 2 disfunctioneel denken van ouders over kind en kind over ouders, 3 problematische gezins- en partnerinteracties. De bedoeling is dat zowel kind, als ouder als broer en zus worden betrokken in de behandeling en met name de ouders ondersteunen het kind in de dagelijkse moeilijkheden

Wat is er met uitvallers gedaan? 12 gezinnen hebben het hele programma doorlopen. 4 gezinnen zijn afgevallen; 1 kind opgenomen in ziekenhuis v somatische klachten, 1 kind omdat ouders het goed vonden gaan en kind geen motivatie, 1 kind kwam gezin niet opdagen en er was sprake van verwaarlozing, 1 stopte omdat klachten over zouden zijn.

Duur follow-up Is er niet Effectmaat Nemen de angststoornissen af? Gebruikte instrumenten - Kwaliteit van het onderzoek * Conclusie Er is voorafgaand aan de therapie, tijdens de wachttijdperiode, een voor en

na meting gedaan om te zien of de kinderen verbeterden zonder therapie. Dit was niet het geval. Na therapie was 67% (8 van de 12 kinderen) vrij van de belangrijkste angststoornis (eerste diagnose). Dit lijkt een goed resultaat maar er zal een groter, meer uitgebreid onderzoek uitgevoerd worden om meer effecten te bepalen. (in Australië vonden ze in twee studies 84% en 77% van de kinderen vrij van 1e angststoornis. Maar deze kinderen waren geen klinisch verwezen kinderen zoals die in deze studie)

22=

Auteur Bolier & Bohlmeijer (2001). Design Evaluatieonderzoek Diagnose/ probleem Kinderen en jongeren die gebruik maken van Match, waarbij een

vrijwilliger met deze kinderen op stap gaat Aantal jeugdigen in studie (N=) 36 kinderen, 27 ouders, 42 vrijwilligers Leeftijd jeugdigen in studie 4-24 jaar, gem: 11,6 jr sd= 4.8 jr Etniciteit jeugdigen in studie N=43

Nederlands:33, Nederlandse Antillen: 4, Turkije: 2, Kaapverdië: 2, Gambia: 1, Siërra Leone: 1

Onderzochte interventie(s) Match, de koppeling van een vrijwilliger aan een kind/jongeren met gedragsproblemen

Type interventie Ambulant Duur interventie Maximale ´vriendschapstijd´is een jaar, soms loopt het iets langer Inhoud interventie Match zorgt voor de koppeling van vrijwilligers aan kinderen die

hulp/aandacht nodig hebben. Eens in de twee weken gaan ze iets leuks doen en het is de bedoeling dat de vrijwilliger en het kind samen een gezellige tijd beleven.

Wat is er met uitvallers gedaan? Er zijn 210 vragenlijsten verstuurd, 70 ouders, 70 vrijwilligers en 70 kinderen. Er is een vrij grote non respons en het is niet geluk om van hen kenmerken te noteren.

Duur follow-up Is er niet Effectmaat Zijn kinderen en vrijwilligers tevreden en welk effect ervaren zij van hun

Match Gebruikte instrumenten 4 zelf ontwikkelde vragenlijsten over de tevredenheid, ervaringen en

ervaren effecten. Semi-gestructureerde interviews, CBCL, YSR Kwaliteit van het onderzoek ° Conclusie In het buitenland uitgevoerd onderzoek spreekt elkaar tegen wanneer het

gaat over de effectiviteit van Match/big brother big sister. In een grootschalig onderzoek werd positieve resultaten gevonden en in en aantal kleinere onderzoeken ook. Toch zijn er verschillende onderzoeken die geen positieve effecten vonden. Het lijkt een veelbelovend programma maar moet nader onderzocht worden, zeker ook in Nederland. Ervaren effecten; Kinderen tot 12 jaar voelt 60% zich beter en 40% een beetje beter sinds ze bij Match zijn. Op school geeft 45% aan dat het beter, en 35 een beetje beter gaat, 20% vind dit helemaal niet. Door match gaat het beter thuis; 50% beter, 35% een beetje beter en 15% helemaal niet beter. De meeste kinderen voelen zich minder alleen: 36,8% zeker minder alleen, 47,5% beetje minder alleen maar 15,8% helemaal niet minder alleen. Kinderen van 12 en ouder ervaren veel minder effecten van Match. 66,6% zegt in het algemeen vooruit te zijn gegaan, meer zelfvertrouwen gekregen 62,2% en zich minder alleen voelen 60,0%. Meer andere contacten te hebben (met bv leeftijdsgenoten) 37,6% naar aanleiding van Match. 26,6 vindt het leuker om naar school te gaan, 25,1 beter met geld om kunnen gaan en beter contact met ouders hebben 20,0%. Jongeren vinden dat ze niet meer zijn gaan spijbelen 93,8% of het slechter gaat op school door Match 86,6 (13,3 heeft geen mening). Vrijwilligers vinden het moeilijk om effect aan te geven maar zien als grootste effect dat het kind meer gaat praten (65,9%), kind is vooruitgegaan (53,6%), levendiger geworden (52,4%) meer zelfvertrouwen gekregen (46,3%) en minder somber (42,5%). Ervaren effecten bij de ouders zijn ook niet heel groot/ heel sterk te noemen. Kind is vooruit gegaan:zeer mee eens 23,1% en mee eens 46,2%. 51,8 vind dat kind zich minder alleen voelt, levendiger is geworden 40,0 % en meer zelfvertrouwen heeft 38,5%. Als grootste effect op het gezin rapporteren ze dat de sfeer beter is geworden (44%) en als ouder meer tijd voor zichzelf hebben 41,7%. Maar ouders zien ook een negatief effect: dat andere kinderen in het gezin jaloers zijn 30,4%.

23=

Auteur Boon & Colijn (2001) Design Veranderingsonderzoek Diagnose/ probleem Hoofddiagnosen: gedrags- (20%) en stemmingsstoornissen (19%),

psychotische stoornissen (17%) persoonlijkheid- (6%), angst- (5%) en eetstoornissen (4%).

Aantal jeugdigen in studie (N=) 230 met behandelresultaten 285 totale instroom

Leeftijd jeugdigen in studie 15.6 jaar, 12 t/m 19 bij opname Etniciteit jeugdigen in studie 73% Nederlands 12% allochtoon 2e generatie 15% allochtoon 1e generatie. Onderzochte interventie(s) Jeugdpsychiatrische kliniek (gesloten unit met 6 plaatsen en 2 open units

met 8 en 18 plaatsen) Type interventie Residentieel Duur interventie De gemiddelde verblijfsduur is 202 dagen (1 tot 877 dagen) Inhoud interventie Een meerderheid van de jeugdigen (59%) ontvangt kortdurende

behandeling. Ongeveer 20% brengt het gehele verblijf in een gesloten unit door, 25% in een unit voor observatie en kortdurende behandeling en 40% krijgt langer durende behandeling. Er is een breed aanbod van behandelmogelijkheden: psycho-educatie, farmacotherapie, individuele psychotherapie, groepstherapie, familie begeleiding en milieu therapie. Ook school (1 tot 3,5 dagen per dag). De behandelfilosofie gebaseerd op biopsychosociale model en een ‘eclectisch’ behandelaanbod.

Wat is er met uitvallers gedaan? Er is sprake van een groep voortijdige vertrekkers (35%) die zij verder niet allemaal opnemen in de analyse van de behandelresultaten.

Duur follow-up 3: bij opname, ontslag en na 3 tot 12 maanden (follow-up) Effectmaat Symptoomreductie en vermindering van eenzaamheid, tevredenheid over

behandeling en behandeldoel realisatie Gebruikte instrumenten - Kwaliteit van het onderzoek * Conclusie Bij de jeugdigen zijn er duidelijke behandelresultaten. Er is een statistisch

significante symptoomreductie. De jeugdigen zijn ook minder eenzaam bij ontslag. Drie kwart van de jeugdigen toont verbetering op de behandeldoelen en 64% is tevreden met de behandeling. Jeugdigen met een persoonlijkheidsstoornis hebben de laagste tevredenheidscores. Tevredenheid over behandeling lijkt vooral beïnvloed te worden door de manier waarop de behandeling beëindigd wordt.

24=

Auteur Bors, Mulder & Scholten (2000). Design Veranderingsonderzoek Diagnose/ probleem Jongeren met een licht verstandelijke handicap Aantal jeugdigen in studie (N=) 16 Leeftijd jeugdigen in studie 19 jaar en 9 maanden gemiddeld, leeftijd tussen 18-23 jaar Etniciteit jeugdigen in studie - Onderzochte interventie(s) Sociale redzaamheidtraining Type interventie Residentieel in Woldyne Duur interventie - Inhoud interventie Sociale zelfredzaamheidtraining en het gehele verblijf in de instelling wordt

geëvalueerd. Maar wat het precies inhoudt, is niet bekend. Wat is er met uitvallers gedaan? - Duur follow-up - Effectmaat Toename van zelfredzaamheid Gebruikte instrumenten SRX-P sociale redzaamheidschaal voor zwakzinnigen

INVRA wonen INVRRA werken (zelfontwikkelde schalen door de instelling)

Kwaliteit van het onderzoek ° Conclusie Bijna alle deelnemers gaan vooruit in zelfredzaamheid, dit wil niet zeggen

dat het een significante vooruitgang is, dat is niet bekeken. En met de resultaten uit de meetinstrumenten kan toekomstige begeleidingsbehoefte worden afgeleid. Er is dus een positief effect van de cursus en het verblijf te zien maar het is niet afgezet tegen een controlegroep en de verandering is niet op significatie gecontroleerd dus er zijn geen goede conclusies aan dit onderzoek te verbinden

25=

Auteur Brink, ten (1998) Design Veranderingsonderzoek Diagnose/ probleem Diagnoses (DSM): emotionele problemen (21%), gedragsproblemen (38%),

pervasieve ontwikkelingsproblemen (13%) of onbekend (28%). Ze vertonen bij opname veel leerproblemen: problemen met technisch lezen (55%), spellen (65%) en rekenen (55%). Jeugdigen die residentieel worden opgenomen, vertonen bij aanvang meer problemen dan jeugdigen die dagbehandeling krijgen.

Aantal jeugdigen in studie (N=) 195 bij opname

Leeftijd jeugdigen in studie 8,9 jaar 4-14 bij opname

Etniciteit jeugdigen in studie 71% beide ouders in Nederland geboren 9% 1 of 2 ouders geboren in Suriname of op Antillen 20% 1 of beide ouders in ander land geboren

Onderzochte interventie(s) - Type interventie (semi-)residentieel

Residentiële behandeling (N=121) of dagbehandeling (N=74) Duur interventie Gemiddelde opnameduur is 22 maanden met een range van 3 tot 63

maanden. Inhoud interventie - Wat is er met uitvallers gedaan? - Duur follow-up opname, vertrek en follow-ups. Gegevens zijn per meting gebaseerd op een

verschillend aantal jeugdigen. Gegevens m.b.t. opname en vertrek zijn gebaseerd op aantallen van 66 tot 187 jeugdigen (afhankelijk van het instrument)

Effectmaat Probleemgedrag, leerproblemen, intelligentie en opvoedingsomgeving (functioneren van gezin van herkomst)

Gebruikte instrumenten Scoringsschema dossierinformatie (SDI) m.b.t. opname en ontslag CBCL opname en vertrek Intelligentietest (WISC-R, RAKIT of LDT), Brus 1-minuut test, PI-dictee, Schiedamse rekentest (SRT) opname en vertrek Gezins-dimensieschalen (GDS) en Vragenlijst Meegemaakte Gebeurtenissen (VMG) opname en vertrek

Kwaliteit van het onderzoek + Conclusie Zowel bij opname als vertrek is er bij de jeugdigen sprake van

leerproblematiek. Er blijkt relatief weinig te veranderen in de leerproblemen. Er is bij vertrek nog steeds sprake van ernstige gedragsproblematiek (bij 70%). Bij 30% is er na vertrek geen sprake meer van ernstige emotionele en gedragsproblemen. Verder blijkt er weinig verandering in het gezin van herkomst van de kinderen op te treden tijdens het verblijf, waar de kinderen na verblijf weer naar terugkeren. Volgens de ouders is er bij vertrek geen verschil meer in probleemgedrag tussen dag- en residentiële behandeling, terwijl dat bij de opname wel was (residentiële jeugdigen vertonen meer probleemgedrag). Groepsleiding blijkt over het algemeen weinig verandering te zien in het (internaliserende en externaliserende) probleemgedrag van de jeugdigen en ouders zien hierin een lichte verbetering.

26=

Auteur Bruil & Mesman Schultz (1991) Design Veranderingsonderzoek Diagnose/ probleem Populatiebeschrijving van 54 jeugdigen, waaronder 9 baby’s en kleuters, 22

basisschoolkinderen en 23 adolescenten. Er is bij een meerderheid sprake van onmachtige ouders (87%), gedragsproblemen thuis (85%), onredelijke opstandigheid (74%), gedragsproblemen op school (66%), openlijke conflicten in het gezin (65%), extreme recalcitrantie (59%) en heftige driftbuien/ ‘acting out’ gedrag (56%).

Aantal jeugdigen in studie (N=) 54 bij aanvang 25 met follow-up data

Leeftijd jeugdigen in studie ouder dan 6 jaar Etniciteit jeugdigen in studie 52% Nederlands, 29% Surinaams, 19% Antilliaan Onderzochte interventie(s) Hulpvormen van de Stichting Kleinschalige Jeugdhulpverlening Type interventie (semi-)residentieel

Van de follow-up groep is 1 jeugdige in een normalisatie gezinshuis opgenomen, 16 in therapeutische gezinshuizen en 8 jeugdigen in een adolescentenproject.

Duur interventie De gemiddelde verblijfsduur van de jeugdige(n) in het normalisatie gezinshuis is 2 jaar, in therapeutische gezinshuizen 20 maanden en in adolescentenprojecten 8 maanden. De gemiddelde verblijfsduur in de behandelingtehuizen is 15 maanden.

Inhoud interventie De hulpvormen van de Stichting Kleinschalige Jeugdhulpverlening zijn gericht op een zo kort mogelijke geïntensiveerde dagbehandeling. De verschillende behandelsettings worden kort beschreven (p.12-13). Normalisatie gezinshuizen (vorm van pleegzorg) hebben ± 6 plaatsen. Therapeutische gezinshuizen hebben 6 plaatsen en adolescentenprojecten 4/5 plaatsen. Theorie: Browndale filosofie.

Wat is er met uitvallers gedaan? - Duur follow-up opname en follow-up (4-18 maanden na vertrek). Alleen follow-up

gegevens worden besproken. Effectmaat Aanpassing van jeugdigen na vertrek, stabiliteit van verblijfplaats en relatie

met anderen na vertrek Gebruikte instrumenten COM-UV (Organisatorische en methodische aspecten) Kwaliteit van het onderzoek + Conclusie Bijna een derde (32%) van de jeugdigen zijn er tijdens het verblijf op

vooruitgegaan. Voor ongeveer de helft zijn de relaties in het gezin gunstig. Ook is er bij ongeveer de helft sprake van een (tamelijk) goede aanpassing aan het gezin gedurende de laatste twee maanden. De situatie van jeugdigen in een tehuis en van jeugdigen die zelfstandig wonen na vertrek is minder gunstig dan jeugdigen in een (pleeg)gezin. Jeugdigen in een tehuis kunnen zich minder goed aanpassen aan de situatie in het tehuis.

27=

Auteur Bruinsma & Boon (2001)

Design Veranderingsonderzoek

Diagnose/ probleem Er wordt een populatiebeschrijving gegeven van de 85 jongeren bij opname. Meest voorkomende hoofddiagnosen (DSM-IV): gedragsstoornis (53%), stemmingsstoornis (12%), aandachtstekortstoornis (9%) en pervasieve ontwikkelingsstoornis (9%). Meest voorkomende in totaal: gedragsstoornis (79%), relatieproblemen ouder-kind (47%), stemmingsstoornis (21%) en stoornis in gebruik cannabis (21%). Persoonlijkheidsstoornis NAO (44%) en uitgestelde diagnose (35%). Er is ook delictgedrag e.d. Er moet sprake zijn geweest van eerdere hulpverlening of opnamen.

Aantal jeugdigen in studie (N=) 85 bij opname 34 met follow-up 66 bij ontslag

Leeftijd jeugdigen in studie Jongens gemiddeld 17.8 jaar , meisjes 17.5 jaar Iedereen was tussen 15 - 20 jaar bij opname

Etniciteit jeugdigen in studie 77% Nederlands, 6% allochtoon, 1e generatie, 13% 2e generatie en 4% buitenlandse adoptie

Onderzochte interventie(s) Intensieve behandeling binnen leefgroepen

Type interventie Residentieel, Kliniek De Fjord (24 plaatsen), 2 gesloten units en een open unit

Duur interventie Duur 12 tot 24 maanden. Gemiddelde verblijfsduur in de kliniek is 453 dagen (ruim 14 maanden).

Inhoud interventie Intensieve behandeling aan jongeren van 16 tot en met 21 jaar. Eén gesloten unit richt zich op de behandeling van psychotische problematiek en andere op persoonlijkheidsproblematiek, ADHD of pervasieve stoornissen. Een gestructureerd dagprogramma wordt geboden aan alle jongeren. Leefgroepen vormen de basis van de behandeling (zie ook de studie voor taken van de groepsleiding). Iedere jeugdige heeft een behandelplan. Behandeling bestaat verder uit: medicatie (indien nodig), onderwijs (ca 15 uur per week), therapieën (beeldend, drama, beweging, sociale vaardigheidstraining en cognitieve training) en een cursorisch aanbod op indicatie (bijv. Anger Control training). Er is wekelijks een gesprek met de individuele behandelaar en maandelijks gezinsgesprekken. Ouders worden betrokken bij de behandeling. Behandeling is met name gebaseerd op het sociaal competentiemodel. Behandeldoelen zijn vaak gericht op een reductie van psychopathologie, het bevorderen van de ontwikkeling en een voorbereiding op een toekomst na het verlaten van de instelling.

Wat is er met uitvallers gedaan? Bij 19% van de jeugdigen is de behandeling voortijdig beëindigd (jeugdige is weggestuurd) en 15% van de jeugdigen verliet de kliniek tegen advies in (bijv. weglopen).

Duur follow-up 1 jaar na ontslag (gem. 13 maanden, range van 12 tot 18 maanden)

Effectmaat Doelrealisatie, omgang met problemen, klachten vermindering, tevredenheid (van jeugdigen en ouders), recidive en heropname

Gebruikte instrumenten SCL-90 bij 2e intake en 4 meetmomenten, Behandeldoelenlijst (BDL), YASR en Prestatie Motivatie Test (PMT) bij opname, ontslag en follow-up, Inputlijst bij opname, Outputlijst, Follow-up lijst, Tevredenheidslijst bij ontslag en follow-up, Inputlijst, opnamedoelen bij opname en evaluatie doelen tijdens en na behandeling, Jongeren Informatie Lijst bij opname, Tevredenheidslijst ouders bij ontslag

Kwaliteit van het onderzoek *

Conclusie die ze hebben opgesteld helemaal gerealiseerd zijn. De jeugdigen die volgens plan met ontslag gaan, hebben een significant hogere realisatiescore van opnamedoelen dan jeugdigen waarbij het ontslag niet volgens plan is. Er is van opname tot ontslag sprake van een klachtenreductie en een significante reductie in probleemgedrag bij de jeugdigen. Iets meer dan de helft van de jeugdigen (54%) is min of meer tot zeer tevreden en een meerderheid van de ouders (82%) is min of meer tot zeer tevreden over de behandeling. Gedurende een jaar na ontslag is er bij meer dan de helft (56%) van 34 jeugdigen geen opname geweest in een instelling en is een groot deel niet in aanraking gekomen met de politie. 79% heeft geen of slechts kleine delicten gepleegd. Een jaar na ontslag zijn de resultaten zijn over het algemeen gunstig.

28=

Auteur Van Dam (2005) Design Veranderingsonderzoek Diagnose/ probleem Delinquente jongens. De groep van 126 jeugdigen in de eerste studie wordt

heel kort beschreven. 63% heeft een strafrechtelijke maatregel en 37% een civielrechtelijke. De groep in studie 2 (jongens die gerecidiveerd kunnen zijn, n=74) in detentie is daarbij jonger dan de jongens in behandeling.

Aantal jeugdigen in studie (N=) 126 jongens bij opname, 95 met vertrek data Leeftijd jeugdigen in studie 16.6 jaar op moment van afname tests

19.2 jaar bij follow-up meting Etniciteit jeugdigen in studie 52% West-Europees, 18% Noord-Afrikaans, 9% Surinaams, 8% Antilliaans,

5% Turks, 9% anders (Afrikaans, Zuid-Amerikaans, Indonesisch) Onderzochte interventie(s) Justitiële behandelinginrichting (De Hunnerberg) Type interventie Residentieel Duur interventie De gemiddelde verblijfsduur van de groep in studie 2 (n=74) is 22

maanden. De groep in detentie heeft een kortere verblijfsduur (gem. 4 mnd.) dan de behandelgroep (28 mnd.).

Inhoud interventie Behandeling is gebaseerd op principes van de omgevings- en leertherapie. Er is sprake van een gestructureerde leefomgeving. Individuele behandeling wordt door leertheorie gestuurd en bestaat onder andere uit een delictanalyse.

Wat is er met uitvallers gedaan? - Duur follow-up Studie 1

2: bij opname (binnen 6 weken en 6 maanden na opname) en follow-up van 2 tot 55 maanden (studie 1). Gebruikte instrumenten niet hetzelfde bij opname en follow-up studie 2 1: follow-up 1 jaar na vertrek uit de behandelinrichting en een ½ jaar na vertrek uit de opvanginrichting

Effectmaat Recidive (optreden van een delict en ernst van het delict op basis van officiële arrestaties en zelfrapportage)

Gebruikte instrumenten Dutch Personality Questionnaire (DPQ) en Nederlandse Verkorte MMPI (NVM) bij opname in studie 1 Zelf ontwikkeld Follow-up interview for Living Circumstances (FIL) en Zelfrapportage vragenlijst voor delinquent gedrag bij follow-up in studie 2 Arrestaties De Eyencks’ Personality Questionnaire Revised (EPQ-R) is bij 2 andere steekproeven afgenomen

Kwaliteit van het onderzoek ° Conclusie Na vertrek uit de inrichting komt 64% van de 95 jeugdigen die uit de

instelling vertrokken is door een arrestatie met justitie in aanraking. Drie kwart van de 57 jeugdigen waar een interview mee is gehouden geeft aan dat ze één of meer delicten hebben gepleegd na hun vertrek. Er is een kleine groep waarbij er een hoge mate van psychoticisme, extraversie en neuroticisme (‘PEN’) is. Op basis van een dergelijk ‘PEN profiel’ kan geen onderscheid worden gemaakt tussen jeugdigen die wel en niet recidiveren. Tussen de groep die uit de behandeling komt en de groep uit opvang is een significant verschil in recidive: jongens uit de opvang recidiveren vaker (81%) dan jongens uit de behandeling (53%). Een negatieve houding ten aanzien van crimineel gedrag (protectieve factor) maakt een onderscheid tussen recidivisten en niet-recidivisten. Het hebben van een niet-deviante beste vriend en het ontvangen van nazorg verminderen de kans op ernstige recidive.

29=

Auteur Damen & Delicat (2004). Design Evaluatieonderzoek Diagnose/ probleem Jongeren die zelfstandig willen gaan wonen maar daar begeleiding bij

nodig hebben Aantal jeugdigen in studie (N=) 16 Leeftijd jeugdigen in studie 17-23 jaar, geen gemiddelde gegeven Etniciteit jeugdigen in studie - Onderzochte interventie(s) Foyer de Jeunesse het opvangproject voor jongeren van 17-23 jaar waarbij

ze worden begeleid naar zelfstandigheid Type interventie Er is geen vast dagprogramma, hulp wordt geboden wanneer dit wordt

gevraagd, dus ambulant Duur interventie Elke 4 maanden een evaluatie en evt verlenging huurcontract, geen info

over hoe lang gemiddeld Inhoud interventie De jongeren worden begeleid naar zelfstandigheid dmv vraaggerichte

coaching, competentiemodel en nadruk op kracht van jongeren. De coaches werken vraaggericht en bieden ondersteuning wanneer dat nodig mocht zijn.

Wat is er met uitvallers gedaan? 30 jongeren verlieten in onderzoeksperiode Foyer, 5 geen adres van te vinden, van 25 gevraagde jongeren hebben 16 ingevuld en teruggestuurd. Daarna zijn 9 diepte interviews gehouden.

Duur follow-up Is er niet Effectmaat Welke hulp aangeboden (een soort ontwikkelonderzoek), voor wie, wat is

de visie en wat zijn de bedoelde interventies en wat is het resultaat dat een verblijf in de Foyer oplevert

Gebruikte instrumenten Een zelf ontwikkelde schaal en een diepte interview Verder gekeken in de gegevens van de Foyer

Kwaliteit van het onderzoek ° Conclusie Niet effectief.

Jongeren vinden over het algemeen de methode werkt zoals ze zeggen dat ze doen: de coach werkt vraaggestuurd en aangesloten aan hun wensen, er wordt professionele tips en informatie wordt gegeven en ze behandelen jongeren met respect. Jongeren geven aan dat ze een groter individueel en sociaal bewustzijn hebben, ze hun leven beter kunnen leiden, makkelijker initiatieven nemen en beter in staat zijn een sociaal netwerk op te bouwen en te gebruiken. Deze meningen worden bevestigd door andere gegevens: 13 van de 16 jongeren woont zelfstandig, 13 hebben een vaste dagbesteding door school (10) of een baan (3) en 15 voelden zich gezond. Eén jongere is de grote uitzondering op al deze punten, die scoort overal negatiever. De jongeren zijn tevreden, geven gemiddeld een 8 voor de Foyer. 15 zijn tevreden over de coaching, iedereen zou Foyer aan een ander aanraden maar slechts 12 zijn tevreden over de veiligheid. Hoe meer vraaggestuurd de coach werkt en hoe meer tips en info de coach geeft (beide volgens de jongere) des te groter de verbetering op sociaal en individueel bewustzijn, beter in staat zijn om hun eigen leven te leiden en het nemen van initiatieven. Er is bewust een gevarieerde samenstelling van bewoners (jongeren die net in NL zijn, jongeren uit jeugdhulpverlening en starters op arbeids- en/of woningenmarkt), dit noemen ze de MAGIC MIX. De Magic Mix heeft geen (extra positieve) invloed op de ontwikkeling/interventie die de Foyer de jongeren probeert mee te geven.

30=

Auteur Damen & Veerman (2005) Design Veranderingsonderzoek Diagnose/ probleem 60% van de pleegkinderen heeft ernstige gedragsproblemen. Aantal jeugdigen in studie (N=) 88 Leeftijd jeugdigen in studie 9.5 jaar Etniciteit jeugdigen in studie - Onderzochte interventie(s) Type interventie Pleegzorg

Reguliere en intensieve plaatsingen Duur interventie Gemiddeld verblijf in een pleeggezin is 36 maanden bij start onderzoek, er

zat 8 maanden tussen de voor- en nameting Inhoud interventie Ze registreren het hulpaanbod op o.a. verrichtingen en contactmomenten Wat is er met uitvallers gedaan? Er zijn geen echte breakdowns (voortijdig negatief beëindigde plaatsingen) Duur follow-up - Effectmaat Woonsituatie, gedragsproblematiek, ervaren opvoedbelasting, ouder-kind

interactie, opvoedingsvaardigheden pleegouder, ervaren van de plaatsing door pleegkind, omgang pleegkind met andere kinderen in het gezin en schoolfunctioneren van het pleegkind.

Gebruikte instrumenten Procesformulier Aanvang CBCL, Nijmeegse Vragenlijst voor de Opvoedingssituatie (NVOS), Vragenlijst Gezinsfunctioneren voor Ouders (VGFO), Ouder-Kind interactievragenlijst (OKIV) en Vragenlijst voor Pleegouders (VPO) Vragenlijst Pleegkind (VPK) Vragenlijst Andere Kinderen Schoolvragenlijst Pleegkind Contactregistratieformulier en Vragenlijst Extern Zorgaanbod

Kwaliteit van het onderzoek * Conclusie Bij 93% van de plaatsingen woont het pleegkind aan het eind van het

onderzoek nog in het pleeggezin, 2% woont weer in het gezin van herkomst en bij 5% is de huidige situatie onbekend. Bij 26% van de plaatsingen is de gedragsproblematiek van het pleegkind verminderd, bij 25% is de ervaren opvoedbelasting door de pleegouder verminderd en bij 22% is de ouder-kind interactie verbeterd. De opvoedingsvaardigheden van de pleegouders is bij 19% van de plaatsingen verbeterd, bij 12% vindt de pleegouder dat het pleegkind het wonen in een pleeggezin fijner is gaan vinden en bij 10% vindt het pleegkind dat zelf. Bij 11% van de plaatsingen is er verbetering in het schoolfunctioneren van het pleegkind. De omgang van het pleegkind met andere kinderen is volgens pleegouders bij 14% verbeterd en volgens zowel het pleegkind als andere kinderen in 10% van de gevallen.

31=

Auteur Damen, Veerman & Janssen (2002) Design Tevredenheidsonderzoek en veranderingsonderzoek Diagnose/ probleem Kinderen en ouders die hulp bij opvoeden nodig hebben, dreigende

uithuisplaatsing, emotionele en gedragproblemen kinderen, meervoudige gezinsproblemen, verstoorde communicatie in gezin, ouderlij-ke/pedagogische onmacht

Aantal jeugdigen in studie (N=) 315 kinderen in 4 projecten maar 282 gebruik voor antwoorden van doelgroepvraag 169 kinderen hebben gedurende het onderzoek de hulp afgerond 146 nog in behandeling

Leeftijd jeugdigen in studie Gemiddeld 11 jaar Etniciteit jeugdigen in studie - Onderzochte interventie(s) MFA Multifunctioneel aanbod, HEO Hulp in Eigen Omgeving, Intensieve

Orthopedagogische Gezinsbehandeling, GBH Gezinsbehandeling, GDB Gezinsdagbehandeling

Type interventie Ambulant Duur interventie Gemiddeld 46 weken Inhoud interventie De programma´s zijn niet verder beschreven. Wat is er met uitvallers gedaan? Er is een deel kinderen waarbij, aan het einde van het onderzoek, de hulp

nog niet was afgerond, 146 kinderen. Deze zijn meegenomen in effectstudie Kinderen die zijn gestopt voordat de dataverzameling begon zijn buiten het onderzoek gehouden. Het lijkt alsof er veel respondenten waren, maar er was een grote uitval.

Duur follow-up Is er niet Effectmaat Zijn ouders en trainers tevreden met het programma Gebruikte instrumenten PF procesformulier

SDI Scoringslijst Demografische Informatie, CBCL VMG Vragenlijst meegemaakte gebeurtenissen NOSIK Nijmeegse Opvoedings- en stressindex verkorte versie, VGF Vragenlijst gezinsfunctioneren, BESTE Beoordelingsschaal voor tevredenheid en effect.

Kwaliteit van het onderzoek ° voor het tevredenheidsonderzoek en * voor het veranderingsonderzoek

Conclusie Gezinswerkers geven voor 62% van de kinderen aan dat de hulp effectief was, en waren tevreden over hulp bij 65% van de kinderen. Ouders vonden de hulp bij 50% van de kinderen effectief en waren bij 60% van de kinderen tevreden over de hulp. 79% van de doelgroep is bereikt. De beoogde hulp is voor 85% geboden. Beoogde uitkomsten zijn voor 57% gehaald, dit zijn voor en nametingen van sociale ondersteuning, verbetering gezinsfunctioneren, en versterking ouderschap/ouderschapscompetentie. Verder wordt er gekeken of uithuisplaatsing is voorkomen door de aangeboden hulp: er is verbetering (reliable change index) van opvoedingsvaardigheden, vermindering van externaliserende problemen, verminderde kindstress, verminderde meegemaakte gebeurtenissen dit jaar en vermindering opvoedingsstress ouders. Daarnaast is er ook een verbetering van sociale steun. Vanuit perceptie van zowel gezinswerkers als ouders werkt het zorgaanbod zoals bedoelt, en gedurende de looptijd van het onderzoek is het zorgaanbod steeds beter gaan werken.

32=

Auteur Dekkers & Kriek (2006)

Design Evaluatieonderzoek

Diagnose/ probleem Voor ouders van kinderen en jeugdigen met (een verhoogd risico op) politiecontacten vanwege het plegen van strafbare feiten

Aantal jeugdigen in studie (N=) Niet helder, verschillende aantallen genoemd, totaal aantal ouders begonnen aan een interventie: 104, aantal ouders die een interventie afrondden: 40

Leeftijd jeugdigen in studie 8-16 jaar

Etniciteit jeugdigen in studie -

Onderzochte interventie(s) Tegendraadse Jeugd

Type interventie ambulant

Duur interventie Afhankelijk van aangeboden interventie, van vrijblijvend enkele uren tot intensief 8 weken lang 2 uur in de week met erna nazorg van 3 x 1,5 uur

Inhoud interventie Het programma Tegendraadse Jeugd varieert in intensiviteit en heeft een opbouwend karakter. Het is mogelijk dat ouders van een lichtere naar zwaardere interventies doorstromen. De interventies zijn gebaseerd op 5 opvoedingsvaardigheden van Patterson en hebben tot doel deze te verbeteren: ouderlijke betrokkenheid, positieve bekrachtiging, problemen oplossen, disciplinering, en monitoring of toezicht houden. De bedoeling is om ouders inzicht te geven in verschillende opvoedingsstijlen en ze een positievere opvoedingsstijl te laten hanteren. Hierdoor zou het (delinquente) probleemgedrag van hun kind verbeteren.

Wat is er met uitvallers gedaan? Uitval van 64 ouder die de interventies niet afrondden. Er is gekeken naar punten om de interventies te verbeteren en niet naar effectiviteit, hierdoor is er weinig gerapporteerd over de respondenten die de onderzoekers van informatie voorzagen.

Duur follow-up Is er niet.

Effectmaat Hoe werkt de interventie Tegendraadse jeugd en wat kan hieraan verbeterd worden?

Gebruikte instrumenten Zelfgemaakte instrumenten zoals vragenlijsten voor de beroepskrachten NOSIK, SDQ, SOG, NOSI, Interviews, Observatie en logboek

Kwaliteit van het onderzoek ° Conclusie Er is geen effectconclusie te trekken omdat het een ontwikkel- en evaluatie onderzoek.

Op basis van de deelonderzoeken naar de aparte interventies is de ontwikkelaar begonnen met het verbeteren van de interventie. Enkele conclusies zijn: Voor werving moet duidelijk zijn wat de doelgroep is en waar er geworven moet gaan worden. Contra-indicaties zijn belangrijk. Werven niet alleen voor ouders, dit eist een verandering in denken van beroepskrachten. Intensieve benadering van ouders werkt het best. Wervingstraject wat nu exclusief voor de training is, algemeen maken om vanuit daar ouders door te verwijzen naar de gepaste interventie. Tussentijdse uitval moet worden teruggedrongen door evt. oplossen van struikelblokken: oppas, taal, persoonlijke problemen, reistijd. Dwang en drang eventueel toepassen wordt als optie gegeven. Methodiek: Inhoudelijk moeilijk, meer voorbeelden bij tekst. Ouders moeten meer oefenen met vaardigheden. Groepsgrootte is een punt van aandacht (maar geen aanbeveling qua aantallen gedaan). Bij de intensievere interventies staat het missen van een bijeenkomst gelijk aan het missen van kennis. Hiervoor moet een oplossing komen. Daarnaast is geen ruimte om later te starten als ouders te laat komen omdat het programma heel vol is op een trainingsavond. Inhoud: Ouders zijn positief. Ze geven aan houvast te hebben aan concrete tips. Ze zijn bewuster geworden van de opvoeding die ze hun kinderen geven, maar de specifieke verbeteringen verschillen wel per interventie. Training: meer consequent, beter luisteren, rustig blijven in conflict situaties, praten, minder snel kwaad worden en minder schreeuwen. Ouders geven aan dat de thuissituatie positief is veranderd. Oudercursus: ouders voelden zich prettig op de cursus, vinden cursus goede opfrisser van wat ze al weten en ouders worden bewuster van opvoeding. Workshop: ouder hebben handvaten gekregen voor verbetering opvoedingsvaardigheden, zijn enthousiast en willen er meer volgen. Workshop werkt goed als toeleiding naar zwaardere hulp. Tot slot geven de onderzoekers tips om een effectevaluatie op te zetten.

33=

Auteur Van Dijk & Hilhorst (1993) Design Veranderingsonderzoek Diagnose/ probleem Een beschrijving van de in de studie participerende jeugdigen ontbreekt. Er

wordt wel vermeld waar de instellingen zich op richten. Het orthopedagogisch centrum: jeugdigen en gezinnen, het sociaal-agogisch centrum: jeugdigen met psychosociale problemen van 16 tot 21 jaar, het vakinternaat: jongens en meisjes van 10-18 jaar in een problematische opvoedings- en/of opleidingssituatie en Baanderhoek: jeugdigen en het gezin.

Aantal jeugdigen in studie (N=) 52 Leeftijd jeugdigen in studie - Etniciteit jeugdigen in studie - Onderzochte interventie(s) 1 unit van een orthopedagogisch centrum, 2 huizen van een sociaal-agogisch

centrum, 6 leefgroepen van een orthopedagogisch vakinternaat en een leefgroep van de instelling Baanderhoek.

Type interventie Residentieel Duur interventie - Inhoud interventie Er is een beschrijving van de 4 instellingen, de methodiek, doelstellingen e.d.

Het Ervaringsleren wordt beschreven met onderliggende theorie: 6 principes voor de methodiek en de belangrijkste kenmerken van het programma, waaronder fysieke activiteiten en inzet, er op uitgaan e.d.

Wat is er met uitvallers gedaan? - Duur follow-up voor start van het experiment (pretest) en bij vertrek jeugdigen uit de

instelling of na einde experiment (posttest), geen follow-up Effectmaat Zelfbeeld, locus of control en copingstijl Gebruikte instrumenten Interviews, Decision Determinant Questionnaire (DDQ), Self Description

Questionnaire (SDQ), Locus of Control (LOC) en Utrechtse Coping Lijst (UCL) Kwaliteit van het onderzoek + Conclusie Ervaringsleren lijkt ertoe te leiden dat jeugdigen een positiever zelfbeeld

krijgen, een meer intern gerichte beheersingsoriëntatie krijgen en hun problemen actiever aanpakken.

34=

Auteur Ferwerda, Van Leiden, Arts & Hauber (2006). Design Experimenteel Diagnose/ probleem Jongeren die met de politie in aanraking zijn geweest Aantal jeugdigen in studie (N=) 824 jongeren: 450 controle en 374 exp.

Onderzoeksgroep 678 ouders: 358 controle 320 exp. uit 12 grote steden verspreid over Nederland. 1066 jongeren benadert 88,7% stemden toe.

Leeftijd jeugdigen in studie 14,5 jr. Etniciteit jeugdigen in studie 67,9 % Nederlands, 32,1% niet Nederlands:

8,6 % Surinaams, 4,9 % Marokkaans, 4,3 % Turks, 2,0 % Arubaans/ Antilliaans, 12,3 % combinaties

Onderzochte interventie(s) Halt Type interventie Ambulant Duur interventie 5, 10 of 20 uur Inhoud interventie Halt zorgt voor werk of leeropdrachten die de jongeren moeten volgen.

Deze zijn opgelegd door de rechter en hebben tot doel dat de jongere iets leert en na Halt niet meer recidiveert.

Wat is er met uitvallers gedaan? De groep uitvallers/personen die besloten niet deel te nemen aan het Halt onderzoek zijn bekeken. Meer jongeren van niet-Nederlandse origine hebben geweigerd mee te doen, deels vanwege een taalprobleem. Deze groep is dus wel bekeken.

Duur follow-up 6 maanden Effectmaat Recidive, aantal delicten, soort delicten, t.o.v. een controlegroep Gebruikte instrumenten Politiebestanden

Vragenlijsten zijn niet nader benoemd, deze zijn wel bekend, de auteurs zeggen dat ze betrouwbaar en valide zijn maar er worden geen namen genoemd.

Kwaliteit van het onderzoek **** Conclusie Binnen een half jaar na Halt pleegt 76,7 % weer een strafbaar feit. Het

aantal strafbare feiten na Halt contact verschilt niet voor controle en interventiegroep. Slechts één type strafbaar feit verschilt tussen de groepen: Halt jongeren plegen meer vernielingen dan de controlegroep. Er is geen verschil tussen de groepen op criminaliteitsscore. Een interventie van Halt leidt niet tot een afname van de frequentie en ernst van gepleegde strafbare feiten. Het niet geven van Halt leidt ook niet tot een toename van delinquent gedrag. Er is geen verschil in recidive en politiecontact 6 maanden na Halt. Er is geen verschil in het aantal gepleegde feiten, ongeveer 0,48. Interventiegroep recidiveert 29,1% en in de controlegroep 29,9%. Het onderzoek heeft wel een beeld opgeleverd welke jongeren meer of minder vatbaar zijn voor de Halt interventie.

35=

Auteur Groenendijk & Van Egten (2003). Design Evaluatie onderzoek Diagnose/ probleem Kinderen die risico lopen het criminele pad op te gaan Aantal jeugdigen in studie (N=) 8 jongens uit 5 gezinnen Leeftijd jeugdigen in studie 8-12 jaar, merendeel 11-12 jaar Etniciteit jeugdigen in studie Marokkaanse jongens Onderzochte interventie(s) Forza, een begeleidingsprogramma om de jongens in school te houden en

na school interessante activiteiten en huiswerkbegeleiding te bieden. Type interventie ambulant Duur interventie Vier jongens 1 jaar, twee jongens 1,5 jaar en twee jongens 2 jaar Inhoud interventie Forza is een intensieve vorm van begeleiding van jonge Marokkaanse

risicojongens en hun ouders op wijkniveau. De bedoeling is een positieve bijdrage te leveren in het leven van de jongens om afglijden te voorkomen. Ze leren sociale vaardigheden, zich gedragen in een groep en zich houden aan de regels in een groep. Voor de moeders worden koffieochtenden georganiseerd waar ze terecht kunnen met vragen over de opvoeding en andere aspecten van het leven in Nederland

Wat is er met uitvallers gedaan? Van alle 67 geholpen jongens tussen 1999-2003 zijn er 8 geselecteerd Duur follow-up Is er niet Effectmaat Toename van sociale vaardigheden, verbetering schoolprestaties. Gebruikte instrumenten Aanmeldingsformulier, mentor gesprekken, documentenstudie en

interviews met ouders, mentoren, het kind en maatschappelijk werker Kwaliteit van het onderzoek ° Conclusie Forza heeft positieve effecten op sociale vaardigheiden en gedrag van de

jongens, slechts 1 politieregistratie. De invloed van Forza op schoolprestaties zijn onduidelijk/niet aan te tonen. Er kunnen geen uitspraken gedaan worden over het effect van Forza op de opvoedingsvaardigheden van de moeders, wel lijkt er verandering op te treden in de denkbeelden van moeders over opvoeden in Nederland. Ze lijken qua opvoeding een integratieslag te maken. Positieve neveneffecten van het programma zijn het aanleren van Nederlandse normen en waarden aan een groep jongens die tussen twee culturen zitten, het doorstromen van de jongens naar andere begeleidingsprojecten, rust voor moeders omdat hun jongens na school veilig zitten, ondersteuning van de moeders en het contact met moeilijk bereikbare gezinnen. Let op het is kwalitatieve data dus echte uitspraken zijn moeilijk.

36=

Auteur Van der Heiden-Attema & Wartna (2000a) Design Veranderingsonderzoek Diagnose/ probleem Van de aanvankelijke groep worden geen diagnosen vermeld. Er is bij 80%

sprake van problemen op 4 of meer probleemgebieden: hechtingsproblematiek, hyperactiviteit, delictgedrag, recalcitrantie, gedragsproblemen en drugsgebruik en weglopen.

Aantal jeugdigen in studie (N=) 383, 378 met follow-up data Leeftijd jeugdigen in studie 15.4 jaar bij opname Etniciteit jeugdigen in studie 50% Nederlands

13% Surinaams/ Antilliaans 18% Marokkaans 9% Turks/Zuid-Europees 3% Aziatisch 6% anders

Onderzochte interventie(s) 11 justitiële behandelinrichtingen Type interventie Residentieel Duur interventie De gemiddelde verblijfsduur van de jeugdigen is bijna 16 maanden,

waarvan 25% binnen een half jaar vertrekt Inhoud interventie In rapporten Boendermaker (2003) wordt de inhoud van de behandeling in

inrichtingen e.d. beschreven. Over het feitelijke verloop van de behandeling is geen informatie beschikbaar. Een meerderheid (68%) verblijft in een open inrichting en 32% in een gesloten inrichting.

Wat is er met uitvallers gedaan? Bij 25% is er een niet regulier vertrek, omdat er sprake is van weglopen of niet terugkeren van verlof.

Duur follow-up follow-up gemiddeld 42 maanden gevolgd na vertrek met range van 2 tot 62 maanden

Effectmaat Recidive (op basis van justitiecontacten) Gebruikte instrumenten - Kwaliteit van het onderzoek ° Conclusie Bij 47% is er sprake van een regulier vertrek (einde behandeling, opheffing

maatregel of bereiken maximum leeftijd). In totaal komen 225 jeugdigen als ‘recidivist’ naar voren uit de justitiële documentatie. In het eerste jaar na vertrek recidiveert 30% van de 378 jongeren en in het tweede jaar na vertrek is 47% gerecidiveerd. Drie jaar na vertrek neemt het aantal recidivisten niet veel meer toe en na vier jaar is er sprake van 63% recidive. Van de civielrechtelijk geplaatsten heeft 57% na het verblijf één of meer justitiecontacten en 71% van de strafrechterlijk geplaatsten. De recidivedelicten bestaan vooral uit vermogensdelicten (61%). Ook agressieve delicten (18%) en gewelddadige vermogensdelicten (10%) komen relatief veel voor. Belangrijke voorspeller voor recidive is het hebben van een justitieel verleden. Ook meer justitiecontacten, lagere leeftijd op het moment van eerste uithuisplaatsing en een hoge mate van ervaren problematiek voorspellen een grotere kans op recidive.

37=

Auteur Hendriks & Bijleveld (2004) Design Veranderingsonderzoek Diagnose/ probleem Zedendelinquenten (minimaal 1 zedendelict): opportunisten en

kindmisbruikers. Opportunisten zijn over het algemeen leeftijdgenootmisbruikers en hebben vaak één of meer andere delicten gepleegd en kindmisbruikers misbruiken vaak jonge kinderen. Diagnosen: gedragsstoornis NAO (41%), (ernstige) gedragsstoornis (11%), ADHD (9%) en pervasieve ontwikkelingsstoornis (4%). 39% is veroordeeld voor (poging tot) verkrachting en 35% voor (poging tot) aanranding. Een meerderheid (76%) is emotioneel en pedagogisch verwaarloosd, 20% is lichamelijk mishandeld en 13% geestelijk. Seksueel misbruik is er bij 50% geweest en bij 13% zijn daar vermoedens van.

Aantal jeugdigen in studie (N=) 112 Leeftijd jeugdigen in studie 16 jaar bij opname, 18;4 bij ontslag Etniciteit jeugdigen in studie 77% Nederlands, 4% Surinaams, 3% Marokkaans, 2% Antilliaans, 1%

Turks, 1% ‘gemengd’, 12% andere nationaliteit Onderzochte interventie(s) Type interventie Residentieel

Behandeling op een gesloten en besloten afdeling. Duur interventie Gemiddelde verblijfsduur ligt tussen 24 en 30 maanden. Inhoud interventie - Wat is er met uitvallers gedaan? - Duur follow-up retrospectief dossieronderzoek en follow-up van 1 jaar en 8 maanden tot

ruim 15 jaar en 8 maanden (verschillend per delinquent) Effectmaat Recidive (officiële registratie in Justitieel Documentatieregister) Gebruikte instrumenten Dossieronderzoek Kwaliteit van het onderzoek ° Conclusie Iets meer dan de helft van de jongeren (59%) recidiveert naar enig delict.

Binnen één jaar na ontslag recidiveert meer dan 50%, twee jaar na uitplaatsing is 70% gerecidiveerd en ruim 80% na drie jaar. Na ruim 8 jaar komen er geen nieuwe recidivisten meer bij. Een kwart van de jongens recidiveert binnen de observatieperiode naar een ernstig delict (zeden- of geweldsdelict), ruim een derde recidiveert naar allerlei andere feiten en 40% recidiveert niet. Opportunisten recidiveren vaker (73%) dan kindmisbruikers (52%). Zedenrecidive wordt alleen bij kindmisbruikers aangetroffen. Van de delicten die gepleegd zijn vormen vermogensdelicten (38%) de grootste groep.

38=

Auteur Jakobs & Van Wijk (2002). Design Veranderingsonderzoek Diagnose/ probleem Jongeren die met de politie in aanraking zijn geweest weer op het juiste

spoor te zetten. Het zijn veelal harde kern jongeren. Aantal jeugdigen in studie (N=) 38 zijn geïnterviewd, van meer jongeren zijn de politie gegevens gezocht

maar precieze aantal is onbekend. Er is geen controlegroep. Leeftijd jeugdigen in studie 16-24 jaar Etniciteit jeugdigen in studie - Onderzochte interventie(s) Youth at Risk Type interventie Deels residentieel en grotendeels ambulant Duur interventie 1 jaar Inhoud interventie Youth at Risk (YAR) is een intensief programma voor multi-problem

jongeren tussen 16-24 jaar. De bedoeling is om jongeren zelf verantwoordelijkheid te laten nemen voor situaties en keuzes die ze maken, ze moeten leren grenzen verleggen, nieuwe mogelijkheden ontdekken, ze moeten leren hun gedachten en gevoelens te uiten en ze moeten leren vertrouwen te krijgen in hun omgeving. Programma duurt een jaar en bestaat uit 3 fases: 1. basis leggen en afspraken maken, vrijwilligers werken 2. residentiële week, 30 jongeren 60 vrijwilligers en 10 stafleden die trainingen volgen op bovengenoemde punten 3. negen maanden durende ambulante begeleiding door vrijwilligers uit hun eigen omgeving. Minstens 2 keer per week is er contact met tussen de vrijwilliger en de jongere die hij begeleidt.

Wat is er met uitvallers gedaan? - Duur follow-up 1 jaar follow-up Effectmaat Afname/ niet verergeren van delinquent gedrag, verbetering in

verschillende leefmilieus Gebruikte instrumenten Adolescenten temperamenten lijst, Nederlandse persoonlijkheidsvragen-

lijst, Amsterdamse biografische vragenlijst, Nederlandse vertaling van de MMPI, Utrechtse Copinglijst, Raven´s standard progressive matrices, CBCL/YABCL

Kwaliteit van het onderzoek * Conclusie In de follow-up meting, het interview met de jongeren, wordt aangegeven

dat de echte veranderingen pas na YAR komen. Jongeren lijken meer zelfkennis te hebben verworven, en meer verantwoordelijkheid te nemen voor hun daden. Analyse van de politiegegevens geven een daling aan van het gemiddelde aantal politiecontacten van de jongeren over de periode 1 jaar voor YAR tot 1 jaar na YAR. In Apeldoorn is er nauwelijks afname geregistreerd, maar per persoon pleegden ze wel minder misdrijven. De ernst van de geregistreerde feiten neemt niet af. Wanneer deze resultaten worden gehouden tegen de normale ontwikkeling van harde kern jongeren waarbij het aantal delicten toenemen, lijkt YAR een positief effect te hebben. In Oss en Maastricht is de afname het grootst, Apeldoorn heeft de minst positieve afname. Er is geen sprake van afname van ernstige psychische problemen. Het aantal leefgebieden waarop een meer positieve score werd verwacht is niet gehaald, er is geen significante verbetering. Voor ernstige psychopathologie en/of verslavingsproblemen lijkt YAR een minder geschikte methode. De YAR jongeren maken de statistisch te verwachten stijging in criminaliteit tussen hun 18e en 24e niet door, ze blijven op hetzelfde niveau hangen. De meerwaarde van de vrijwilligers bij YAR is de motivatie die vanuit het geheel uitgaat, dus vanuit de vrijwilligers, de YAR deelnemers en hulpverleners. Jongeren hebben (soms voor het eerst in hun leven) het gevoel dat ze de moeite waard zijn. Jongeren worden omringd door zorg en dat lijkt positief te werken.

=

39=

Auteur Jansen & Feltzer (2002) Design Evaluatie onderzoek

Drie groepen: van de orthopedagogische behandelunit (n=24), de gezinsgerichte unit (n=26) en de gedragstherapeutische unit (n=32).

Diagnose/ probleem Bij 66% is sprake van externaliserende problematiek voor opname, waaronder heftige driftbuien, recalcitrantie en opstandigheid en bij 27% internaliserende problematiek (geen depressie). Bij 65% zijn gezinsproblemen aanleiding voor opname, waarbij vooral pedagogische onmacht van de ouders (57%) voorkomt.

Aantal jeugdigen in studie (N=) 82 Leeftijd jeugdigen in studie 15.9 jaar (OBU), 14.8 (GBU) en 17.6 (RGP) 11-22 jaar bij follow-up. Etniciteit jeugdigen in studie 10% allochtoon Onderzochte interventie(s) Centrum voor jeugdhulpverlening (6 leefgroepen) Type interventie Residentieel Duur interventie - Inhoud interventie Orthopedagogische behandelunit (OBU): vanuit een individueel-

kindgerichte visie, gericht op het verminderen van het probleemgedrag en bieden van continuïteit in opvoeding en scholing. Bedoeld voor jeugdigen van 6 tot 16 jaar met gedrag- en emotionele problemen. Gezinsgerichte behandelunit (GBU): systeemgerichte benadering, ouders en andere gezinsleden nemen veelvuldig deel aan dagelijkse routines in de groep en krijgen intensieve begeleiding. De GBU heeft zelfde doelgroep als de OBU. Residentieel gedragstherapeutische behandelunit (RGP): gebaseerd op het sociale competentiemodel en gericht op jongen van 13 tot 18 jaar met ernstige gedragsproblematiek.

Wat is er met uitvallers gedaan? - Duur follow-up - Effectmaat Beleving van verblijf in de instelling door jeugdigen en psychosociale

situatie na vertrek (gezinssituatie, gezinsrelaties, school en werk, gezondheid, hulpverleningsverleden en vertrouwen in de toekomst)

Gebruikte instrumenten Zelf ontwikkelde vragenlijst (gebruik makend van COM-lijst en vragenlijsten Frijns en Spierts). Is factoranalyse bij uitgevoerd en interne consistentie bij bepaald.

Kwaliteit van het onderzoek ° Conclusie Een groot deel van de jeugdigen (61%) woont een tijd na vertrek in een

gezin met één of twee biologische ouders. De rest verblijft in een residentiële instelling (24%), woont zelfstandig (13%) of in een pleeggezin (2%). Jeugdigen gaan dan naar school (70%), studeren (9%), werken (20%) of zijn werkloos (2%). Een groot deel (61%) maakt na vertrek gebruik van ambulante hulp en 40% verblijft opnieuw voor korte of langere tijd in een tehuis of internaat. De relatie met de vaderfiguur en moederfiguur wordt door de meesten als redelijk tot goed beoordeeld (resp. 78% en 83%). Twee derde vindt dat hij of zij gezond is. Jeugdigen hebben redelijk veel vertrouwen in de toekomst, hebben duidelijke doelen op lange termijn en hebben er vertrouwen in dat ze die doelen kunnen bereiken. Tussen de beoordeling van de hulp en het vertrouwen in de toekomst is een significant verband gevonden. Hoe positiever de jeugdigen over de hulp zijn, hoe groter het vertrouwen in de toekomst is.

40=

Auteur Janssens & Kemper (2003) Design Veranderingsonderzoek Diagnose/ probleem Kinderen die risico lopen om uit huis geplaatst te worden Aantal jeugdigen in studie (N=) 59 gezinnen: 19 IGB, 20 VHT en 20FF Leeftijd jeugdigen in studie VHT 7,3 jaar, FF 13 jaar en IGB 13 jaar Etniciteit jeugdigen in studie - Onderzochte interventie(s) IGB intensieve gezinsbegeleiding,

VHT Video Home Training en FF Families First Type interventie Ambulant Duur interventie IGB 1 tot 2 jaar 1 a 2 keer per week

VHT ½ tot 1 ½ jaar wekelijks een gesprek FF 4 weken 5-20 uur per week

Inhoud interventie Intensieve gezinsbegeleiding IBG is voor kinderen en jongeren van 0-18 jaar en hun gezin, wanneer er sprake is van ernstige problemen in de opvoedings- en gezinssituatie, ernstige gedragsproblemen en ernstige verstoorde gezinsrelaties. Het hele gezin wordt in de thuissituatie behandeld. Video Home Training VHT wil de communicatie tussen ouder en kind verbeteren. De video-opnamen van interactie worden geanalyseerd en besproken met de ouder. Positief gedrag wordt benoemd en zo wordt inzichtelijk gemaakt hoe positieve interactie tot stand komt. Families First FF is ontwikkeld om te voorkomen dat kinderen uit huis worden geplaatst. Het wordt ingezet bij een acute crisissituatie en er is binnen 24 uur na aanmelding hulp voor het gezin. Als na een maand de situatie in het gezin is verbeterd mag het kind blijven, zo niet dan wordt het alsnog uit huis geplaatst.

Wat is er met uitvallers gedaan? - Duur follow-up Is er niet. Effectmaat Afname van kans op uithuisplaatsing Gebruikte instrumenten CBCL, NVOS (Nijmeegse vragenlijst opvoedingssituaties), VGP (vragenlijst

gezinsproblemen) Kwaliteit van het onderzoek * Conclusie VHT en FF moeders ervaren aanzienlijk meer problemen dan moeders uit

normale gezinnen, voor zowel internaliserend als externaliserend probleemgedrag maar ook de opvoedingsbelasting is groter. De gezinsproblemen zijn IGB en FF zijn zeer groot, de VHT moeders geven ook significant ernstigere problemen aan dan normale moeders, maar minder ernstig dan die van IGB en FF moeders. De ernst van de problematiek bij deze moeders is vergelijkbaar aan de klinische normgroep. FF-moeders ervaren wel meer externaliserend gedrag en meer gezinsproblemen. Van de 19 IGB kinderen zijn er 6 uithuis geplaatst, van de 20 VHT 1 kind, en van de 20 FF zijn er 4 niet meer thuis. IGB en FF moeders rapporteren een significante afname van gedragsproblemen, minder opvoedingsbelasting en beter gezinsfunctioneren. VHT moeders rapporteren een afname maar deze is niet significant. In vergelijking met normale gezinnen zijn er in de interventie gezinnen nog steeds significant meer problemen. In vergelijking met de klinische normgroep zijn de gedragsproblemen van het kind nog steeds vergelijkbaar met families die geen interventie kregen. Bij VHT en FF is de opvoedingsbelasting wel minder dan bij klinische normgezinnen, bij IGB is die afwijking minder groot maar wel significant. Alleen bij VHT zijn de gezinsproblemen minder erg dan bij de klinische normgroep. VHT gemiddelde leeftijd 7,3 FF en IGB 13 jaar. VHT is met name geschikt voor gezinnen waarin enkel ernstige opvoedingsproblemen zijn, en relatief weinig andere problemen.

=

41=

Auteur Jansen & Oud (1993) Design Veranderingsonderzoek Diagnose/ probleem Externaliserend probleemgedrag (agressiviteit, delinquentie en

hyperactiviteit) komt vaak en in sterke mate voor. Aantal jeugdigen in studie (N=) 141 Leeftijd jeugdigen in studie 13.4 jaar, 9 t/m 15 bij opname Etniciteit jeugdigen in studie 83 % autochtoon, 17% allochtoon: 4% Marokkaans, 4% Turks, 3%

Surinaams Onderzochte interventie(s) Tien residentiële instellingen en twee kinder- en jeugdpsychiatrische

klinieken Type interventie Residentieel Duur interventie De verblijfsduur van de jeugdigen is divers. De meesten verblijven 7 t/m 12

maanden in de instelling (24%). 2 t/m 6 maanden en langer dan 24 maanden komt ook relatief veel voor (beide 20%).

Inhoud interventie Verschillende hulpverleningseenheden: leefgroepen, gedecentraliseerde leefgroephuizen, gezinshuizen en afdelingen voor zelfstandigheidtraining. Gezinshuizen onderscheiden zich van leefgroepen door een kleiner aantal kinderen per groep en een kleiner aantal opvoeders. De zelfstandigheidtraining is bedoel voor oudere jeugdigen en is gericht op ontwikkeling van praktische en sociale vaardigheden. De dagbesteding tijdens het tehuisverblijf bestaat voor een derde van de 141 jeugdigen uit intern onderwijs of een intern therapeutisch dagprogramma. De meest voorkomende groepsgrootte is 7, gevolgd door 6 en 5.

Wat is er met uitvallers gedaan? Een meerderheid (53%) voltooit het verblijf niet volgens plan volgens tehuismedewerkers. Ouders vinden dat een voortijdig vertrek bij minder jeugdigen (27%) het geval is.

Duur follow-up bij opname (pretest) en ongeveer 4 maanden na ontslag (follow-up) Er is bij 104 jeugdigen sprake van een follow-up meting Meetmomenten zijn niet voor alle informatiebronnen gelijk

Effectmaat Verandering in probleem gedrag (CBCL), persoonlijkheidsontwikkeling, verhouding van de jeugdige met het gezin tijdens het verblijf

Gebruikte instrumenten CBCL, NPV-j en de NGT (Nijmeegse Gezinsrelatie Test) tijdens en na verblijf, Gestandaardiseerde vragenlijst Beëindiging Tehuisverblijf

Kwaliteit van het onderzoek + Conclusie Na vertrek keert 63% van de 104 jeugdigen terug naar het gezin, 19% naar

een andere residentiële instelling en 6% in een pleeg- of opvanggezin. De rest gaat naar familie (5%), crisisopvang (5%), pleeggezin (4%), is dakloos (4%), gaat zelfstandig wonen (4%), komt in een opvanggezin (2%), jeugdpsychiatrie (2%) of jeugdgevangenis (1%). De dakloze jeugdigen zijn weggelopen uit de instelling en niet naar huis of de instelling teruggekeerd. Door de ouders wordt bij 68% van de jeugdigen een afname van de problematiek waargenomen. De groepsleiding vindt dat er minder of geen afname in de problemen bij de jeugdigen is en constateert een lichte verslechtering bij voortijdige vertrekkers. Jeugdigen geven aan zich minder ongelukkig te voelen, meer doorzettingsvermogen en zelfvertrouwen te hebben en minder beïnvloedbaar te zijn. Het oppositionele gedrag en de gezinsrelaties zijn volgens de jongeren niet veranderd.

42=

Auteur Kemper (2004) Design Quasi-experimenteel

Vergelijking met normgroep (gezinnen zonder hulp) en klinische normgroep (gezinnen met uithuisplaatsing)

Diagnose/ probleem Dreigende uithuisplaatsing (a.g.v. ernstige gedrags- en/of gezinsproblemen) Aantal jeugdigen in studie (N=) 59 gezinnen (onder behandeling met FF, VHT of IGB) Leeftijd jeugdigen in studie IGB: 5-17 jaar (M 12.8); VHT: 3-15 jaar (M 7.4); FF: 6-16 jaar (M 13.1) Etniciteit jeugdigen in studie - Onderzochte interventie(s) Families First

Videohometraining Intensieve gezinsbehandeling

Type interventie Thuisbehandeling Duur interventie IGB: 1 tot 2 jaar

VHT: ½ tot 1½ jaar FF: 28 dagen tot max. 42 dagen

Inhoud interventie IGB: geven van opvoedings- en gedragsadviezen, toepassen van communicatieregels, geven van uitleg en inzicht door verhelderen, confronteren van gezinsleden met gedrag, heretiketteren van problemen en geven van opdrachten om inzichten van gezin(sleden) te vergroten. VHT: maken van video-opnamen van interactie tussen ouders en kind en analyseren en bespreken daarvan met ouders. FF: vergroten van de competenties van de gezinsleden.

Wat is er met uitvallers gedaan? Non-respons is verantwoord, ouders zijn aangemoedigd om vragenlijsten alsnog in te sturen met beloning in het vooruitzicht. Vanwege geringe follow-up data, ligt de nadruk bij de presentatie van de gegevens op verschil tussen voor- en nameting. (Gegevens van vaders in de follow-up zijn helemaal niet gerapporteerd vanwege de lage respons.)

Duur follow-up 3 maanden Effectmaat thuis wonen kinderen

gedragsproblemen kind opvoedingsbelasting omgaan met opvoedingsproblemen problemen in gezinsfunctioneren tevredenheid behandeling

Gebruikte instrumenten CBCL, Nijmeegse Vragenlijst voor de Opvoedingssituatie (NVOS), Utrechtse Coping Lijst (UCL), Vragenlijst Gezinsproblemen (VGP), Beoordelingsschaal voor Tevredenheid en Effect (BESTE)

Kwaliteit van het onderzoek *** Conclusie De vormen van intensieve thuishulp blijken in hun eerste doel, namelijk voorkomen van

uithuisplaatsing, te slagen. Drie maanden na de hulp woont 95% van de VHT kinderen, 75% van de FF kinderen en 63% van de IGB kinderen nog thuis. Over het algemeen gold dat direct na de hulp van IGB en FF de problemen in de gezinnen duidelijk verminderd zijn. Dit gold veel minder voor de problemen van VHT gezinnen. Drie maanden na afloop van de hulp lijken FF moeders weer meer gedragsproblemen bij hun kind, meer opvoedingsbelasting en meer opvoedingsproblemen te ervaren dan direct na afloop. Ook IGB moeders ervoeren meer gedragsproblemen en opvoedingsproblemen. Echter er was ook een tendens dat de opvoedingsbelasting van deze moeders verder was afgenomen. In VHT gezinnen waren drie maanden na afloop weinig tot geen veranderingen. De problemen zijn na afloop van de hulp nog niet verdwenen. Kinderen vertonen volgens hun ouders nog steeds meer gedragsproblemen, vergelijkbaar met de mate van problemen gerapporteerd door de klinische normgroep. Ouders ervaren ook meer opvoedingsbelasting dan ouders uit de normgroep. Ook na de hulp ervaren ouders meer gezinsproblemen dan ouders uit de normgroep. Na FF zijn de gezinsproblemen volgens moeders nog steeds vergelijkbaar met die van gezinnen uit de klinische normgroep. Met name de problemen in FF en IGB gezinnen blijken over het algemeen afgenomen. Maar zelfs na de hulp zijn ze nog relatief ernstig. Gezinnen van kinderen die uiteindelijk toch uit huis geplaatst werden, bleken na de hulp gemiddeld meer ernstige problemen te ervaren dan gezinnen van kinderen die niet uit huis geplaatst werden. De resultaten lieten echter ook zien dat niet alle kinderen, die gelet op de problemen bij aanvang en afsluiting van de hulp, een groot risico liepen op uithuisplaatsing, uiteindelijk ook daadwerkelijk uithuis geplaatst zijn. Vrijwel alle gezinnen kregen na afloop van IGB, VHT en FF nog vervolghulp.

43=

=

Auteur Klein Velderman (2005). Design RCT in een voorgeselecteerde groep Diagnose/ probleem (hoog reactieve) Baby’s met een moeder die een onveilige

gehechtheidsrepresentatie heeft Aantal jeugdigen in studie (N=) 81 moeders met een onveilige gehechtheids representatie op de AAI:

27 controle groep, 28 video, 26 video en discussie 77 moeders nameting

Leeftijd jeugdigen in studie Baby’s waren 6,8 maanden op moment van 1e interventie, op 4 maanden geselecteerd, interventie tussen 7e en 10e maand, 6,83 maanden op de nameting

Etniciteit jeugdigen in studie - Onderzochte interventie(s) Video-feedback training ter verbetering van de sensitiviteit van de moeder,

soms met discussie module over gehechtheids ervaringen van de moeder toen die kind was

Type interventie Ambulant Duur interventie 4 huisbezoeken van een video feedback trainer van de universiteit Inhoud interventie Ouders worden 4 keer thuis gefilmd terwijl ze in interactie zijn met hun

kind en krijgen hierover in het volgende thuisbezoek persoonlijke feedback. Deze bezoeken had een tussenliggende periode van 3 a 4 weken en duurden ongeveer anderhalf uur. De bedoeling was om moederlijke sensitiviteit te verhogen en deze aan te moedigen. Daarnaast krijgen ze geschreven informatie over sensitief ouderschap. De tweede interventiegroep kreeg ook aanvullende discussies over vroege gehechtheids ervaringen van de moeders.

Wat is er met uitvallers gedaan? - Duur follow-up 2 jaar ongeveer

7-10 maanden oud is het kind tijdens de interventie 11 maanden wanneer er thuis werd geobserveerd en gefilmd 13 maanden bij een vreemde situatie meting in het laboratorium

Effectmaat Verhoging sensitiviteit van de moeder en verbetering gehechtheid van het kind

Gebruikte instrumenten Adult attachment interview, CBCL, Logboeken, Sensitieve responsiviteit Kwaliteit van het onderzoek **** Conclusie Door de interventie verbetert de sensitiviteit van de moeder, de

gehechtheid van het kind veranderde niet significant. Maar kinderen van moeders die grotere veranderingen op sensitiviteit lieten zien, veranderden ook meer in hun gehechtheid aan deze moeder. Hoog reactieve kinderen veranderden niet méér in gehechtheid door de interventie maar de mate van verandering in de moeder leek meer invloed te hebben bij hoog reactieve kinderen. Dus hoog reactieve kinderen zijn meer ´vatbaar´ voor de door de interventie opgewekte verandering in de omgeving dan minder reactieve kinderen. Daarnaast waren de interventies het meest effectief voor moeders van hoog reactieve kinderen. In vergelijking met de controlegroep lieten ze meer verandering zien. De onderzoekers vermoeden dat deze moeders door hun hoog reactieve kinderen eerder of intensiever in hun nieuwe, meer sensitieve gedrag worden bevestigd (reïnforcement van het gedrag). De snellere verandering kan ook in de genen zitten. Moeders waren over het algemeen tevreden met de interventie. De VIPP interventie zorgt ervoor dat significant minder kinderen in de klinische range van externaliserende en totaal problemen scoren in de voorschoolse leeftijd. Met andere woorden; er is experimenteel bewijs dat VIPP waneer het wordt gegeven tijdens de babytijd effectief is voor het voorkomen van klinische externaliserend en totaal probleemgedrag.

44=

Auteur Kok ea. (1991) Design Quasi-experimenteel

Vergelijkingsgroepen: 8 leefgroepen met 2 methodieken Selectie criteria doelgroepen en groepsleiding

Diagnose/ probleem Jeugdigen uit andere programma’s vertonen ernstiger problematiek dan jeugdigen uit het RGP en de individueel gerichte leefgroepen.

Aantal jeugdigen in studie (N=) Niet vermeld Leeftijd jeugdigen in studie 10 t/m 18 jaar, jeugdigen in het RGP zijn 13 tot ongeveer 17 jaar. Etniciteit jeugdigen in studie - Onderzochte interventie(s) Gedragstherapeutisch programma (RGP) bij 2 leefgroepen, 5 individueel

gerichte leefgroepen en 3 groepen met een andere programmatische methodiek

Type interventie Residentieel Duur interventie De verblijfsduur in RGP is gemiddeld 332 dagen. Bij de andere groepen is

dat 444 dagen (individueel) en 381 dagen (ander). Inhoud interventie Doel van het RGP is het leren van vaardigheden aan jeugdigen zodat ze de

taken waarvoor de nu en in de toekomst gesteld worden op een adequate wijze kunnen vervullen. Het programma is theoretische gezien een uitwerking van het taak-vaardigheidsmodel en is gebaseerd op (leertheoretische) uitgangspunten als de gedragstherapie. Er is een samenhang tussen het methodisch handelen, de organisatieopzet en de fysieke omgeving. Door middel van dagelijkse routine worden leersituaties gecreëerd waarin jeugdigen vaardigheden kunnen leren. Trainingen in programma: introductietraining, managertraining en vertrektraining. Ondersteuning: individuele gedragstherapie, groepsmatige gedragstherapie en ouderbegeleiding (individuele cursus, begeleiding en/of contacten). Ook begeleiding van groepsleiding (met meest omvangrijke taak). Kenmerken van de behandeling werden zoveel mogelijk gelijk gehouden. De condities worden met elkaar vergeleken wat betreft inhoudelijke aspecten van de programma’s.

Wat is er met uitvallers gedaan? Het vertrek is bij de RGP groep bij 63% positief en bij 28% negatief. In de andere condities zijn 52% en 38% van de jeugdigen om positieve redenen en 48% en 32% om negatieve redenen vertrokken.

Duur follow-up 6 maanden na vertrek Effectmaat Algehele aanpassing (algehele functioneren), politiecontacten,

gedragsmoeilijkheden, toekomstaspiraties, niveau van sociale vaardigheden, psychosociale situatie, zelfbeeld van de jeugdigen, toekomstaspiraties, problemen in de leefgroep/ thuis, dagbesteding aan werk/ school, alcohol- en drugsgebruik, houding t.a.v. verblijf, positieve/negatieve redenen vertrek, situatie na vertrek

Gebruikte instrumenten Semantische differentiaal van de Amersfoortse Testcombinatie (ATC-SD) en combi Helper Haven Attitude Scale met Leefgroepklimaatschaal (HASJ/LKS) Jongeren Informatie Lijst (JIL) bij opname, ontslag en follow-up, Sociale Vaardigheden Vragenlijst (SOSVAR), Helper Haven Arbeidssatisfactie Schaal voor Personeel (HASP) aangepaste versie

Kwaliteit van het onderzoek **** Conclusie Jeugdigen in het RGP vertonen een significante vooruitgang in

functioneren in vergelijking met jongeren die een individueel gericht programma volgen. Het effect van RGP op sociale vaardigheden is onduidelijk. Zelfbeeld gaat er gedurende de RGP behandeling significant op vooruit in vergelijking met de controlecondities. Er is gemiddeld een grotere afname van probleemgedrag, een grotere toename van sociale vaardigheden en minder drank- en drugsgebruik dan bij controlegroepen. Bij jeugdigen in de RGP groep is er een significant negatievere houding ten aanzien van het regime die gedurende het onderzoek in gunstige zin veranderd.

45=

Auteur Koot, Jellema & Molderink (1994). Design Evaluatie onderzoek Diagnose/ probleem Kinderen en jongeren die niet in een regulier pleeggezin terecht kunnen

door ernst problematiek en ook niet (meer) in aanmerking komen voor internaat of kliniek.

Aantal jeugdigen in studie (N=) 72 kinderen Leeftijd jeugdigen in studie Gemiddelde leeftijd pleeggezinplaatsing 7,6 jaar Etniciteit jeugdigen in studie Geboorteland: 81% Nederland, 4% Duitsland, 4%Korea, 4%onbekend,

1,4% voor zowel Zwitserland, Bangladesh, China, Nederlandse Antillen en Colombia

Onderzochte interventie(s) Therapeutische gezinsverpleging Type interventie Residentiële opvang Duur interventie Niet langer dan 3 jaar, daarna gaat een kind door naar een regulier gezin Inhoud interventie Intensieve matching procedure voor kind en gezin, daarna wordt het gezin

intensief begeleid in de opvang van het kind, kind kan therapie aangeboden krijgen

Wat is er met uitvallers gedaan? - Duur follow-up Is er niet. Effectmaat Mate van probleemgedrag na afloop van TGV Gebruikte instrumenten CBCL, GVSG (Groningse vragenlijst voor sociaal gedrag), Interview met

kind, YSR, YASR Kwaliteit van het onderzoek ° Conclusie Ongeveer de helft van de kinderen woonde bij afsluiting van TGV bij

adoptie- of pleegouders, bijna 20% woonde zelfstandig, 13% in een tehuis en ongeveer 5% bij biologische ouders. CBCL: de gedrags- en emotionele problemen van de kinderen na afloop van de behandeling zijn zeker niet verdwenen. De totaal probleemscore was twee keer zo hoog als bij de gemiddelde Nederlandse jeugdige, maar wel lager dan die van kinderen in een Boddaertcentrum. Gemeten met de Groningse vragenlijst voor sociaal gedrag bleek dat de cliënten na afloop van de hulp ook nog veel sociale beperkingen ondervonden. Het alleen wonen, relaties met ouders en relaties met broers en zussen, de burgerrol en de gezinsrol leveren in de dagelijkse praktijk veel problemen op. Deze ervaren beperkingen hangen samen met de gedrags- en emotionele problemen. Omdat er geen beginmeting is gedaan is niet te zeggen of problemen zijn afgenomen, toegenomen of gelijk gebleven. Wel is duidelijk dat na afsluiting er nog ernstige problemen zijn. Volgens de onderzoekers geeft dit aan dat ofwel TGV onvoldoende helpt of dat problematiek die ontstaan is in vroege verwaarlozing en mishandeling erg hardnekkig en persistent is. Dit onderzoek geeft hierover geen uitsluitsel

=

46=

Auteur Kraker, de (Red.) (2003). Design Veranderingsonderzoek Diagnose/ probleem Kinderen die in het gezin geweld meemaken Aantal jeugdigen in studie (N=) 76, waarvan 46 kinderen uiteindelijk complete dataset hadden

2 controle kinderen, door geldproblemen was meer erg moeilijk en dus is hier uiteindelijk niets meer mee gedaan

Leeftijd jeugdigen in studie gemiddeld8 jaar en 6 maanden Etniciteit jeugdigen in studie Achtergrond verschilt per locatie:

gemiddeld 86% Nederlandse moeders, 14% niet-Nederlandse moeders vaders: 20% nationaliteit niet bekend, wanneer wel gegevens: 55% Nederlands, 8% Turks, 8% Surinaams, 13% anders

Onderzochte interventie(s) Let op de Kleintjes, kind en ouder training voor omgaan met geweld in gezin en opbouwen betere ouder-kind band

Type interventie ambulant Duur interventie 9 sessies voor moeders met informatie

8 sessies voor de kinderen Inhoud interventie Er wordt gesproken over het geweld en andere manieren om met elkaar om

te gaan. De bedoeling is weer een goede ouder-kind band op te bouwen, het kind een kans te geven alles te verwerken en het doorgeven van geweld van generatie op generatie te doorbreken.

Wat is er met uitvallers gedaan? - Duur follow-up Is er niet. Effectmaat Zijn de problemen van kinderen uit de klinische range van probleemgedrag Gebruikte instrumenten CBCL, CBCL teacher, Vragenlijst achtergrond en meegemaakte

gebeurtenissen (= PRTI), Trauma Symptomen Vragenlijst voor jonge kinderen (=TSCYC), Child dissociative checklist CDC, Child Sexual Behavior Inventory, Vragenlijst voor Angst bij Kinderen, Trauma Symptomen vragenlijst

Kwaliteit van het onderzoek * Conclusie Significante afname van teruggetrokken gedrag, lichamelijke klachten,

angst/depressief gedrag, sociale problemen, denkproblemen, aandachtsproblemen, delinquent gedrag, kortom de internaliserende en externaliserende problemen gerapporteerd door moeders. Een groot deel van de problemen verdwijnen uit de klinische range. Bij trauma symptomen vragenlijst voor jonge kinderen is er voor aanvang significant verschil tussen de locaties en na de interventie ook. De onderzoekers hebben verzaakt aan te geven of er significante verschillen zijn binnen de instellingen tussen de voor en nameting. Over de afname of toename van traumasymptomen is daarom niets te zeggen. Er zijn geen verschillen gevonden in de dissociatie scores en de seksueel gedrag vragenlijst. Het programma heeft hier dus geen invloed op. De Vragenlijst Angst bij Kinderen laat ook geen verandering zien. Het enige opvallende is dat er voor aanvang veel kinderen ´opvallend laag´ op angst. Na afloop is dit percentage nog hoger. Een verklaring is hiervoor niet te geven. Op de trauma symptomen vragenlijst blijken de percentages kinderen die onderrapporteren hoger te zijn na afloop van het programma. Slechts 18 leraar-CBCL voor- en nametingslijsten zijn teruggekomen. Er is een significante afname voor teruggetrokken gedrag, angstig/depressief gedrag (p= 0.006), delinquent gedrag en de totale probleemscore. Op de totale internaliserend én op de externaliserende scores zijn ook significante verschillen gevonden. Er zijn geen verschillen gevonden tussen locaties waar de moedersessies 3 of 8 keer plaatsvonden.

47=

Auteur Lokven, van (2001). Design Evaluatie onderzoek Diagnose/ probleem Dreigende uithuisplaatsing multi-problem gezinnen Aantal jeugdigen in studie (N=) 34 gezinnen met in totaal 77 kinderen waarvan 63 onder toezicht waren

gesteld Leeftijd jeugdigen in studie 0-18 jaar Etniciteit jeugdigen in studie - Onderzochte interventie(s) Orthopedagogische thuishulp Type interventie Thuisbehandeling Duur interventie 3-10 mnd, 2X 2 á 4 uur per week Inhoud interventie In multi-problem gezinnen wordt een orthopedagoog in het gezin

geïntroduceerd en deze stelt na 10 a 15 huisbezoeken een Diagnose v probleem op, daarna werkplan opstellen. Hierbij participeert de orthopedagoog in de opvoedingssituatie, geeft adviezen en oplossingen

Wat is er met uitvallers gedaan? In 3 gezinnen is de behandeling niet op gang gekomen, 2 beëindigd vanwege overlijden ouder, 1 keer is de orthopedagoog uit het gezin gezet, 8 gezinnen nog in behandeling

Duur follow-up Tenminste 6 maanden Effectmaat Voorkoming van uithuisplaatsing

En vermindering van aan opvoeding gelieerde problemen Gebruikte instrumenten COM lijst= combinatie van variabelen. Dit gaat over normaliteit van

gezin, relaties, sociabiliteit van het gezin, maatschappelijk functioneren, soort basisonderwijs, schoolprestaties, maatschappelijke moeilijkheden, internaliserend en externaliserend probleemgedrag, hulpverleningscarrière en achtergrondproblematiek. Maar er zijn vooral praktijk verslagen gebruikt.

Kwaliteit van het onderzoek ° Conclusie Er is een positieve invloed gevonden van het programma op

voorkoming uithuisplaatsing. Het orthopedagogisch thuishulpprogramma heeft volgens de betrokken gezinsvoogden een positieve invloed gehad op het voorkomen van uithuisplaatsing van de ots-kinderen. De positieve invloed is het grootst in de periode “tijdens” de begeleiding. Dit geldt voor alle ots-kinderen (97%) en voor de high-risk-kinderen (97%). Na beëindiging van de orthopedagogische thuishulp is er een terugval te constateren. Deze is terug te vinden in de daling van de percentages in de periode 0-6 maanden na afronding van de thuishulp (71% van alle ots-kinderen en 65% van de high-risk-kinderen). Na deze periode treedt er een zekere stabilisering op. Er is dan verder geen scherpe terugval te zien. Volgens de gezinsvoogden zijn de aan de opvoedingsvariabelen gelieerde problemen in meerderheid in positieve zin veranderd door de uitvoering van het orthopedagogisch thuishulpprogramma. Dit geldt voor alle opvoedingsvariabelen. De mate van positieve verandering verschilt per opvoedingsvariabele en per periode.

48=

Auteur Mesman- Schultz & Herfs (1992) Design Veranderingsonderzoek Diagnose/ probleem De psychosociale situatie van de jeugdigen is voor opname behoorlijk

problematisch, de gezinssamenstelling is vaak verstoord en er is sprake van een instabiele opvoedingssituatie. Relaties in gezinnen zijn overwegend ongunstig, veel jeugdigen hebben het speciaal lager onderwijs doorlopen, veel gedragsmoeilijkheden thuis en op school en toekomstaspiraties zijn vaak irreëel en onduidelijk.

Aantal jeugdigen in studie (N=) 90 Leeftijd jeugdigen in studie 17.1 jaar, 15 tot 20 bij opname Etniciteit jeugdigen in studie 12 % etnische minderheid Onderzochte interventie(s) Residentieel project voor zelfstandigheidtraining (4 zelfstandige

behandelingseenheden en gewone huizen) Type interventie Residentieel Duur interventie Gemiddelde verblijfsduur van de jeugdigen is 11,7 maanden. Inhoud interventie Sterke nadruk op individuele benadering en stimuleren van eigen

verantwoordelijkheden. Veel aandacht voor contacten en relaties met ouders en andere familieleden. Doel verblijf: bij vertrek eigen verantwoordelijkheid kunnen dragen op allerlei gebieden.

Wat is er met uitvallers gedaan? - Duur follow-up 6 en 12 maanden Effectmaat Aanpassing op basis van 3 criteria en (psychosociale) problematiek op

basis van 9 variabelen Gebruikte instrumenten Com-procedure: diagnostische en follow-up gedeelte Kwaliteit van het onderzoek + Conclusie Er treden geen grote en eenduidige gunstige verbeteringen op in de

psychosociale situatie van de jeugdigen. Iets meer dan de helft van de jeugdigen (55%) vertoont vooruitgang en 32% vertoont een achteruitgang. Er is sprake van een lichte verbetering van de gezinsrelatie en een afname van gedragsproblemen, delinquentie en agressiviteit. Er is een lichte toename in maatschappelijke moeilijkheden. Na vertrek is de aanpassing goed bij 40% van de jeugdigen.

49=

Auteur Meyer, De, & Veerman (2004) Design Veranderingsonderzoek Diagnose/ probleem Gezinnen die Hulp aan huis krijgen omdat hun kind het risico loopt uit huis

geplaatst te worden Aantal jeugdigen in studie (N=) 207 ouders totaal:

FF 72, IOG 74, OVG 61 Leeftijd jeugdigen in studie - Etniciteit jeugdigen in studie - Onderzochte interventie(s) Hulp aan huis programma:

FF Families First, OVG Orthopedagogische Video Gezinsbehandeling IOG Intensieve Orthopedagogische Gezinsbehandeling

Type interventie Ambulant Duur interventie Intensief, verschillend per programma:

1 maand FF, 6 maanden met evt. verlening van 3-6 maanden Inhoud interventie Families First wordt ingezet bij een acute crisissituatie en er is binnen 24

uur na aanmelding hulp voor het gezin. Als na een maand de situatie in het gezin is verbeterd mag het kind blijven, zo niet dan wordt het alsnog uit huis geplaatst. OVG: bij ernstige opvoedings- en ontwikkelingsproblema-tiek, verstoorde communicatie en dreigende uithuisplaatsing. Dit is een interventie van 6 maanden met elke keer max. 3 maanden verlenging en het wordt binnen de GGZ aangeboden. IOG: bij chronische en complexe problematiek op meerdere gezinstaken, gezinnen met ernstige opvoedingsproblematiek en dreigende uithuisplaatsing. Het duurt 6 maanden met één keer verlenging van 6 maanden en wordt gegeven binnen JHV en JB.

Wat is er met uitvallers gedaan? - Duur follow-up 6 maanden Effectmaat Veranderingen op probleemgedrag kind en ouderlijke stress. Gebruikte instrumenten CBCL, NOSI, BESTE Kwaliteit van het onderzoek * Conclusie Resultaten worden gerapporteerd door een reliable change index. Voor

probleemgedrag bij kinderen was bij FF 58,1 betrouwbaar veranderd en 41,9 niet betrouwbaar veranderd. Bij IOG 48,5 betrouwbaar, 51,5 % niet betrouwbaar en bij OVG 54,3% betrouwbaar en 45,7% niet betrouwbaar veranderd. FF lijkt dus het meest effectief maar verandering wil niet zeggen dat de problemen over zijn. Verder wordt er afname van ouderlijke stress gerapporteerd, stress blijft aanwezig in de opvoeding. Veranderingen voor ouderlijke stress: FF 63.4% betrouwbaar, 36,6%niet betrouwbaar veranderd, IOG 53,6% betrouwbaar, 46,4%, OVG 54,2% betrouwbaar, 45,8% niet betrouwbaar veranderd.

=

50=

Auteur Nas (2005) Design Quasi-experimenteel Diagnose/ probleem Jeugdige delinquenten die vrijwillig deelnemen. Aantal jeugdigen in studie (N=) 108 met pretest, 56 met posttest meting

Leeftijd jeugdigen in studie 16,1 jaar gemiddeld, 12 t/m 21 Etniciteit jeugdigen in studie - Onderzochte interventie(s) Drie gesloten justitiële jeugdinrichtingen; 2 groepen: EQUIP groep (N=61)

uit 1 inrichting en 2 niet-EQUIP groepen (N=47) uit twee andere inrichtingen

Type interventie Residentieel Duur interventie Experimentele groep verblijft gemiddeld 84 dagen en controlegroep

gemiddeld 79 dagen in de inrichting. Inhoud interventie EQUIP: Multicomponenten programma gericht op denkfouten, morele

ontwikkeling en sociale vaardigheden bij delinquente jeugdigen. EQUIP bestaat uit 3 bijeenkomsten per week van een uur, 30 bijeenkomsten totaal en een aantal ‘mutual help’ bijeenkomsten. Er wordt gewerkt in groepen van zes jeugdigen met groepen van wisselende samenstelling. Deelname was verplicht m.u.v. ziekte, bezoek aan rechtbank en misdragingen. Gebaseerd op Positive Peer Culture model. Bij aanvang van de training wordt ingegaan op de vier meest belangrijke denkfouten. Leren van sociale vaardigheden in 4 fasen: ‘modeling’, rollenspelen, feedback geven aan rollenspeler en oefenen van de vaardigheden. Leiding van groepen door een groepsleider en docent of twee groepsleiders. Daarnaast zijn jeugdigen verplicht tot het volgen van onderwijs en het doen van fysieke oefeningen en kunnen ze religieuze bijeenkomsten en/of muzieklessen volgen. Vergelijkbare situatie bij controle groep.

Wat is er met uitvallers gedaan? Er is veel uitval (49% bij EQUIP en 46% bij controle): bij de posttest zitten er nog 31 in de EQUIP groep en 25 in de controlegroep. Er is met name uitval door overplaatsingen (n=14) en vrijlating uit de inrichting (n=30).

Duur follow-up - Effectmaat Moreel redeneren, denkfouten, sociale informatieverwerking, houding ten

aanzien van delinquent gedrag en sociale vaardigheden Gebruikte instrumenten Social-moral Reflection Measure-Short Form (SRM-SF); Nederlandse

vertaling How I Think Questionnaire (HIT); Attitude towards Delinquent Behavior Questionnaire; Inventory of Adolescent Problems-Short Form (IAP-SF); Vragen op basis van vier video-vignetten bij pre- en posttest

Kwaliteit van het onderzoek *** Conclusie Na de behandeling blijken er geen verschillen te zijn tussen de EQUIP

groep en de controlegroep wat betreft moreel redeneren, sociale vaardigheden en sociale informatieverwerking. Er blijken bij de EQUIP groep na de behandeling minder denkfouten te zijn dan bij de controlegroep. Verder blijkt de EQUIP groep een negatievere houding te hebben ten aanzien van delinquentie dan de andere groep.

51=

Auteur Oord, van der, Prins, Oosterlaan, & Emmelkamp, (2005) Design Experimenteel Diagnose/ probleem Kinderen met ADHD Aantal jeugdigen in studie (N=) 50 jeugdigen: 23 medicatie en 27 medicatie én gedragstherapie. 5

uitvallers. Leeftijd jeugdigen in studie 9,9 jaar, sd 1,2, alle kinderen waren tussen 8 en 12 jaar. Etniciteit jeugdigen in studie 89% Nederlands, 1 % Caraïbisch gebied, 9% gemixte afkomst Onderzochte interventie(s) Kinderen zijn random ingedeeld in medicatie of medicatie en multimodale

gedragstherapie zowel in gezin als op school Type interventie Ambulant Duur interventie 10 wekelijkse sessies Inhoud interventie Parent behavior therapy, teacher behavioral training, child cognitieve

gedragstherapie: allemaal tegelijkertijd aangeboden Wat is er met uitvallers gedaan? 5 uitvallers, de reden van uitval is beschreven, verder geen informatie Duur follow-up Is er niet. Effectmaat Gebruikte instrumenten DISC-IV, WISC-R, DBDRS, SSRS, PSI, SPPC, STAIC Kwaliteit van het onderzoek ***

Conclusie Er is gekeken wat een multimodale gedragstherapie toevoegt bij kinderen

die een optimale doses medicijnen (mehtylphenidate) krijgen. Medicijnen verbeterden de ADHD symptomen, sociale vaardigheden, angst, oppositioneel en conduct gedrag, zelfvertrouwen en parenting stress. Er werden grote effectsizes gevonden behalve voor zelfvertrouwen, die was middelgroot. Er is geen bewijs voor toegevoegde waarde van de multimodale therapie voor de verbetering van ADHD symptomen die bij kinderen wordt waargenomen.

=

52=

Auteur Orobio de Castro e.a. (2002) Design Veranderingsonderzoek Diagnose/ probleem Voorkomen ernstig delinquent gedrag Aantal jeugdigen in studie (N=) Beschrijving aangemelde gezinnen: 68 gezinnen met 112 aangemelde

kinderen Voor en nameting: gegevens van 35 gezinnen die hulp afgerond hebben Aantal kinderen??

Leeftijd jeugdigen in studie Gem. 9,5 sd niet vermeld 3 – 17 jaar, 9 kinderen ouder dan 12.

Etniciteit jeugdigen in studie 44% aangemelde kinderen allochtoon (1 ouder buitenland geboren), 26% kinderen zelf buiten Nederland geboren

Onderzochte interventie(s) Intensieve ambulante gezinsbehandeling voor gezinnen met kind 0-12 jaar risico delinquent gedrag

Type interventie Ambulant Duur interventie 1 á 2 jaar lang, gemiddeld 8 uur per week Inhoud interventie Praktische hulp bij ‘runnen’ gezin, opvoedingsondersteuning,

vaardigheidstraining leden gezin en ondersteunen / bevorderen re-integratie gezinsleden in de maatschappij

Wat is er met uitvallers gedaan? Geen nameting onder uitvallers Wel voormeting en daardoor beoordeling representativiteit mogelijk: uitvallers niet meer problemen e.d. representatief

Duur follow-up - Effectmaat Verschil in score op CBCL tussen aanvang en afsluiting van de hulp Gebruikte instrumenten Signaleringslijst, CBCL, TRF, YSR, VKF, NOSI en VGF Kwaliteit van het onderzoek + Conclusie Significante verbetering gedragsproblemen en gezinsproblemen (vlgs. info

ouders), idem functioneren kind en gezin vlgs. behandelaars. Significante afname aantal risicofactoren.

53=

Auteur Scheres, Oosterlaan, Swanson, Morein-Zamir, Meiran, Schut, Vlasveld & Sergeant (2003).

Design Quasi experimenteel met wisselende medicatie hoeveelheden voor kinderen

Diagnose/ probleem ADHD Aantal jeugdigen in studie (N=) 23 jongens Leeftijd jeugdigen in studie 6-12 jaar (M 8.7 jaar; SD 1.7 jaar) Etniciteit jeugdigen in studie - Onderzochte interventie(s) Medicatie

pseudo-gerandomiseerd, multiple-blind, met placebo controle en within subject design. 4 behandelingscondities (3 medicatie en 1 placebo)

Type interventie - Duur interventie 4 weken Inhoud interventie - Wat is er met uitvallers gedaan? Enkele casus zijn uitgesloten van de analyses vanwege ontbrekende

gegevens of uitschieters. Duur follow-up Is er niet. Effectmaat - inhibitie van prepotent response

- inhibitie van ongoing response - interference controle

Gebruikte instrumenten Stop paradigma, Circle tracing task, Follow task, Stroop kleuren woord test, Eriksen Flanker task

Kwaliteit van het onderzoek *** Conclusie De resultaten duiden erop dat er een algemeen effect is van de behandeling

op inhibitie controle van jongens met ADHD. Dit effect was zichtbaar bij de inhibitie van dominante response en van ongoing response, maar niet voor interference controle. Er is een algemeen effect is van de behandeling op controle over remmend gedrag van de jongens met ADHD. Dit effect was zichtbaar bij de remming van dominante reactie (een snellere adequate reactie van kind) en de continue reactie maar niet voor het afremmen van reacties op irrelevante informatie.

=

54=

=

Auteur Scholte & Van der Ploeg (2003a) Design Veranderingsonderzoek Diagnose/ probleem Jeugdige delinquenten met ernstige gedragproblemen. Aantal jeugdigen in studie (N=) 105, 88 bij follow-up meting

Leeftijd jeugdigen in studie 14.9 jaar bij eerste meting Etniciteit jeugdigen in studie 65% Nederlands, 35% etnische minderheid Onderzochte interventie(s) 4 residentiële programma’s voor jeugdige delinquenten met een referentie

groep die programma vroegtijdig verlaten Type interventie Residentieel Duur interventie - Inhoud interventie De programma’s zijn gebaseerd op gedragsmodificatie (bij n=52

toegepast), psychodynamische behandeling (n=11), avontuurlijk leren (n=11) en gestructureerde leefgroepen (n=9). De inhoud van de methodieken wordt toegelicht.

Wat is er met uitvallers gedaan? 21% voortijdig vertrokken Duur follow-up 3 meetmomenten, bij opname, gedurende de opname (follow-up 1) en 1

jaar (follow-up 2) na opname Effectmaat Gedragsproblematiek (CBCL), waargenomen groei van zelfvertrouwen,

verbetering in relaties met leeftijdgenoten, staf en ouders, verbetering in motivatie voor school/ werk, verbetering in probleemgedrag door de hulpverleners

Gebruikte instrumenten CBCL tijdens de eerste maand van de behandeling en 1 jaar later Vragenlijst met risicofactoren bij opname en gestructureerd interview 1 jaar na opname

Kwaliteit van het onderzoek * Conclusie Na een jaar zit 73% van de 105 jeugdigen nog in het programma, is 6%

volgens plan uitgeplaatst en 21% voortijdig vertrokken. Van de voortijdig vertrokken jeugdigen gaat meer dan een vierde naar de familie van herkomst, een derde naar een andere residentiële setting en een tiende zelfstandig wonen. De groepsleiding geeft aan dat bij 80% van de jeugdigen sprake is van een positieve psychosociale ontwikkeling. Van de voortijdig vertrokken jeugdigen is 56% goed ontwikkeld volgens de groepsleiding. De meeste vooruitgang wordt waargenomen op het gebied van sociale relaties met leeftijdgenoten, hulpverleners en ouders en de minste in zelfvertrouwen en motivatie voor school/werk. Jeugdigen die voortijdig vertrekken vertonen minder verbetering in gedragsproblematiek dan de behandelde jeugdigen. Programma’s zijn effectiever in het verminderen van externaliserend gedrag dan internaliserend gedrag. Gestructureerde leefgroepen komen als effectiefste methodiek naar voren, gevolg door avontuurlijk leren. Gedragsmodificatie is het minst effectief.

55=

Auteur Scholte & van der Ploeg (2002) Design Veranderingsonderzoek Diagnose/ probleem Jongeren met psychosociale problematiek die voor jeugdhulpverlening in

aanraking komen bij de gezinsvoogdij en de vrijwillig ambulante hulpverlening Aantal jeugdigen in studie (N=) 230 aangemeld, 137 in onderzoek meegenomen Leeftijd jeugdigen in studie 12 jaar bij aanvang, 14,4 jaar bij follow-up Etniciteit jeugdigen in studie 17% allochtoon

83% autochtoon Onderzochte interventie(s) Alle hulpverlening waarnaar deze jongeren worden doorverwezen. Type interventie Ambulant (licht en intensief), dagbehandeling, residentieel, pleegzorg Duur interventie Onbekend en verschillend Inhoud interventie 56% van alle jongeren die in aanmerking kwamen voor ambulante hulp, waren

hier ook echt mee geholpen. Semi-residentieel bleek voor 20% van de geadviseerde jongeren te volstaan, de meeste gevallen werd uiteindelijk toch residentieel geadviseerd/toegepast. Bij een pleegzorgindicatie bleek 78% inderdaad in een pleeggezin terecht te zijn gekomen. En 72% van de residentieel aangeduide kinderen had de goede hulp gevonden, bij 25% kon er toch hulp worden geboden in thuissituatie.

Wat is er met uitvallers gedaan? Er zijn 93 kinderen die wel in aanmerking kwamen voor hulpverlening, maar van hen is een follow-up data bekend.

Duur follow-up 2 jaar Effectmaat Verbetering gedrag jongeren. Gebruikte instrumenten VSCP, NPVJ Nederlandse persoonlijkheidsvragenlijst voor jeugdigen, CBCL Kwaliteit van het onderzoek * Conclusie Lichte ambulante hulpverlening = minst effectief

Intensieve ambulante hulpverlening= meest effectieve hulpvorm voor jongeren met ´overall´ psychosociale problemen. Bij middelzware specifieke problemen is de effectiviteit boven gemiddelde van gehele jeugdzorg. Pleegzorg effectieve hulpvorm bij lichte problemen in sociale sfeer en neigen tot sociaal teruggetrokken gedrag. Lichte residentiële hulpverlening: beste ontwikkelingsprognoses bij middelzware agressieve en delinquente gedragsproblemen. Maar weinig effectief bij sociale problemen, en bij angstig en depressief gedrag een toename van klachten. Intensieve residentiële hulpverlening: vooral effectief bij ernstige specifieke psychosociale problemen. Effecten van hulpverlening: Via CBCL 34% positief op gedrags- en emotionele ontwikkeling. Bij aanvang hadden ze klinische problemen, na afloop niet meer afwijkend van normale Nederlandse bevolking. 42% klinische problemen niet verbeteren en 12% ongunstige ontwikkeling en terecht gekomen in klinisch gebied. Er is niet gekeken of er significante veranderingen zijn. Grootste effecten worden er gevonden voor agressief gedrag en aandachtproblemen. Daarna volgen angstig, depressief gedrag, sociale problematiek, denkproblemen en sociaal teruggetrokken gedrag. Delinquent gedrag is bijzonder: een groot deel heeft zich goed aangepast, maar daarnaast ook een groot deel had bij aanvang geen problemen had, is nu in klinisch gebied terecht gekomen. Netto positief effect is hierdoor nihil. Jeugdigen in vrijwillig ambulante hulpverlening zijn op alle gebieden meer vooruit gegaan dan jeugdigen in de gezinsvoogdij. Uitzondering weer delinquent gedrag: jeugdigen in gezinsvoogdij gaan hier meer op vooruit dan de jongeren in vrijwillige hulp. Bij persoonlijkheidsontwik-keling is beeld wisselend: recalcitrant gedrag neemt af tot niveau algemene groep Nederlandse jongeren, maar er is een afname in doorzettingsvermogen bij 1/3 van de jongeren en lichte toename bazig en dominant gedrag. Dit laatste kan ook een teken zijn van toegenomen zelfvertrouwen. Er is geen samenhang gevonden tussen de vooruitgang op de gestandaardiseerde psychologische instrumenten en de verandering die wordt aangegeven door de hulpverleners. Tevredenheid: 9/10 jeugdigen en ouders zijn tevreden met hulp. 2/3 is tevreden over bespreken van plannen. Aanraden van hulp aan anderen: 50% ouders zegt ja. Jongeren minder dan 50% zegt ja.

56=

=

Auteur Scholte & Van der Ploeg (2003b) Design Veranderingsonderzoek Diagnose/ probleem Jeugdigen met ernstige gedragsproblemen. Aantal jeugdigen in studie (N=) 200, 134 met data op 2e follow-up Leeftijd jeugdigen in studie 15.3 jaar bij aanvang Etniciteit jeugdigen in studie 75% Nederlands, 25% etnische minderheid Onderzochte interventie(s) 15 instellingen voor residentiële behandeling Type interventie Residentieel Duur interventie Bij de 'blijvers' is de gemiddelde behandelduur 17 maanden en bij de

vroegtijdige vertrekkers 12 maanden (een significant verschil). Inhoud interventie Verschillen in het therapeutische milieu gekenmerkt door veel/ weinig

structuur en/ of veel/ weinig ondersteuning. Verder worden drie vormen van speciale behandeling in kaart gebracht: 1) sociale vaardigheids- en cognitief-gedragsmatige training, 2) psychodynamische therapie en 3) individuele opleidingsprogramma’s. Ook de intensiteit en de gezinsgerichtheid van de behandeling wordt in kaart gebracht.

Wat is er met uitvallers gedaan? 51% voortijdig vertrokken. Bijna een kwart (23%) is weggelopen of weggestuurd door de instelling.

Duur follow-up 3: bij opname, 6 maanden na opname en 2 jaar na opname Effectmaat Psychosociale ontwikkeling, externaliserend en internaliserend

probleemgedrag (CBCL) Gebruikte instrumenten CBCL verkorte versie bij opname, follow-up’s

Vragenlijst m.b.t. risicofactoren afgenomen bij opname Informatie m.b.t. leefmilieu/ omgang met jeugdigen

Kwaliteit van het onderzoek * Conclusie Twee jaar na opname heeft 42% het behandelcentrum volgens plan

verlaten, bevindt 7% zich nog in het centrum en is 51% voortijdig vertrokken. De jongeren die behandeling voltooien ontwikkelden zich redelijk goed. Er is een significant korter verblijf bij de vroegtijdige vertrekkers. Optimale resultaten in het verminderen van externaliserend gedrag wordt bereikt door een therapeutisch milieu met standvaste controle in combinatie met consistente, niet-dwingende, emotionele steun, cognitieve gedragstraining, intensief toezicht op de behandeling en thuisgerichtheid. Cognitieve gedragtherapie lijkt het meest succesvol in de individuele behandeling en op de tweede plaats staat individueel onderwijs.

57=

Auteur Van der Ploeg & Scholte (2003c) Design Veranderingsonderzoek Diagnose/ probleem De groep jeugdigen bij opname (N=150) wordt besproken. De problemen van

de jeugdigen bij opname bestaan onder andere uit oppositioneel gedrag (79%), agressief gedrag (71%), prikkelbaar gedrag (65%), zich afgewezen voelen (64%) en afwerend gedrag (60%).

Aantal jeugdigen in studie (N=) 150 bij opname, 115 met follow-up meting Leeftijd jeugdigen in studie 15 jaar bij opname Etniciteit jeugdigen in studie 57% Nederlandse afkomst, 12% Surinaams, 9% Marokkaans, 22% andere

achtergrond Onderzochte interventie(s) 9 residentiële programma's in Nederland Type interventie Residentieel Duur interventie - Inhoud interventie De 9 programma’s worden onderling vergeleken wat betreft de doelgroep,

doelstellingen en methodische kenmerken van de behandelingsaanpak. Verder kijken ze naar in hoeverre er gewerkt wordt met individuele trainingen en of er medicatie wordt gebruikt.

Wat is er met uitvallers gedaan? Totaal bij 31% voortijdig vertrek, onbekend wat ermee gedaan is. Duur follow-up 3 meetmomenten: opname, 6 maand na opname en 12 maanden na opname Effectmaat Psychosociaal functioneren Gebruikte instrumenten CBCL, NPV-J, Psychopathie schaal Kwaliteit van het onderzoek * Conclusie Volgens de groepsleiding is er bij de helft sprake van een duidelijke

vooruitgang en bij 37% enige vooruitgang (totaal 87%). Jeugdigen die zich volgens groepsleiding minder positief ontwikkelen zijn vooral jeugdigen die zich niet aan regels houden, problemen hebben met groepsleiding en groepsgenoten en verlaat terugkeren van verlof. Jeugdigen die zich minder positief ontwikkelden hebben vooral negatieve relaties met de leiding en groepsgenoten en worden minder systematisch geëvalueerd. Van de jeugdigen vindt een kwart dat de hulp heel goed geholpen heeft en een derde vindt het goed (totaal 58%). Na een jaar heeft 34,7% (N=52) de instelling verlaten. Bij iets minder dan de helft (45%) is sprake van afronding volgens plan, 24% is overgeplaatst, 13% weggelopen en 18% voortijdig uitgevallen

58=

Auteur Segers, Ploeg, van der, & Scholte, (2003) Design Evaluatieonderzoek Diagnose/ probleem Kinderen met een omgangsregeling met ouders Aantal jeugdigen in studie (N=) 50 gezinnen

(verzorgende en niet verzorgende ouders en hun kinderen) Leeftijd jeugdigen in studie 1-11 jaar Etniciteit jeugdigen in studie 67 % Nederlands, van de 33% die niet Nederlands is, is het grootste deel

Marokkaans Onderzochte interventie(s) Project Rotterdamse Omgangsbegeleiding: PRO, dit is een

omgangsregeling tussen gescheiden ouders en hun kinderen Type interventie Ambulant, ze geven een plek voor de ontmoeting tussen ouder en kind Duur interventie - Inhoud interventie Het gaat om omgangsregelingen met het kind, wanneer gescheiden ouders

er zelf niet uit komen, en deze omgang met het kind vind plaats op een neutrale plaats. Criteria voor deelname aan PRT waren 1. aanwezigheid van beschikking van de rechtbank waarin de omgangsregeling in is vastgelegd, 2. beide ouders zijn bereid om omgang ook daadwerkelijk door te laten gaan, 3. kind is jonger dan 12, 4. verzorgende ouder acht andere ouder niet in staat om zelfstandig vorm te geven aan de omgangsregeling. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer er de dreiging van geweld is of van ontvoering.

Wat is er met uitvallers gedaan? Bij 19 aanmeldingen werd geen deelgenomen aan het project om verschillende redenen (reisafstand, zelf geregeld, niet medewerking van ouders.)

Duur follow-up - Effectmaat Succesvolle omgangsregeling Gebruikte instrumenten PPV (populatievragenlijst), PBL (partner beoordelingslijst), ECC (evaluatie

cliëntcontacten), CTL (cliënt tevredenheidslijst) Kwaliteit van het onderzoek ° Conclusie Er wordt gerapporteerd hoe de populatie die van deze dienst gebruik

maakt, eruit ziet. 12 kinderen en ouders deden mee aan meer dan 4 sessies, de rest participeerde minder. Er zijn totaal 169 sessies bekeken en er is gekeken naar het verloop van de sessies en de beoordeling hiervan, het oordeel van de ouders over elkaar, de tevredenheid van de cliënt en de situatie bij vertrek. De leiding van de omgangsessies beoordeelde dat voor bijna de helft van de kinderen de overall ontwikkeling goed was verlopen, voor 1/5 van de kinderen is deze slecht beoordeeld en de rest zit ertussenin met een ´gaat wel´beoordeling.

=

59=

Auteur Slump, van Dijk, Klooster, & Rietveld, (2000) Design Evaluatieonderzoek Diagnose/ probleem Kinderen jonger dan 12 die een strafbaar feit pleegden Aantal jeugdigen in studie (N=) 1717 doorliepen Stop, 23 kinderen en 27 ouders geïnterviewd Leeftijd jeugdigen in studie 77% 10-11 jaar, 9% jonger dan 9 jaar, 14% is 9, 9% jonger dan 9 Etniciteit jeugdigen in studie 75% is Nederlands, maar er kunnen geen heldere uitspraak gedaan

worden, er ontbreken teveel gegevens Onderzochte interventie(s) Stop-reactie, dit is voor 12- kinderen Type interventie Ambulant Duur interventie Tussen 1 uur en 4,5 uur, maximum van 10 uur Inhoud interventie Kinderen volgen modules waarbij aandacht is voor normoverschrijdend

gedrag, het stellen van grenzen, gevolgen van het gedrag voor jezelf en anderen en het zoeken naar positieve alternatieven voor toekomstig gedrag.

Wat is er met uitvallers gedaan? Uitvallers zijn niet geïnterviewd. Over uitvallers uit Stop is onduidelijkheid.

Duur follow-up Is er niet. Effectmaat Afname recidive, tevredenheid medewerkers, kind en ouders Gebruikte instrumenten Interviews met medewerkers, ouders en kinderen. Bestudering van

dossiers van alle kinderen die in het evaluatie jaar Stop kregen Kwaliteit van het onderzoek ° Conclusie De doorloop en kenmerken van de Stop kinderen zijn in kaart gebracht

door dit onderzoek. Verdere conclusies zijn dat er over het effect van Stop nog niets gezegd kan worden omdat het recidiveonderzoek nog niet is afgerond. De effecten van stop op het kind worden door ouders positief gewaardeerd. Toch zijn ouders het niet met elkaar eens, de helft vindt het precies goed, andere ouders vinden het te licht en weer anderen te zwaar. Kinderen geven aan dat hun moreel besef groter wordt en ze willen herhaling in de toekomst voorkomen. Bedenk wel dat het een heel kleine groep kinderen is die is geïnterviewd en deze niet random zijn gekozen.

=

60=

Auteur Smit (1993) Design Evaluatie onderzoek Diagnose/ probleem Een groep van 149 jeugdigen wordt beschreven. Opname reden: problemen

in de relatie tussen jeugdigen en ouders (93%), gedragsproblemen (72%), gezinsproblemen (63%), schoolproblemen (55%), psychische problemen (46%) en andersoortige problemen.

Aantal jeugdigen in studie (N=) 149, 67 met interview Leeftijd jeugdigen in studie Bijna 18, 15 t/m 18 (85%) op moment data verzameling Etniciteit jeugdigen in studie 84% Nederlands, 7% Surinaams, 9% andere etniciteit Onderzochte interventie(s) Tehuizen in de jeugdhulpverlening voor jeugdigen van 12 t/m 21 jaar: 13

behandelingstehuizen, 24 tehuizen voor normale jeugd, 5 vakinternaten en 11 bijzonder jeugdwerk internaten

Type interventie Residentieel Duur interventie - Inhoud interventie - Wat is er met uitvallers gedaan? Iets minder dan de helft (44%) van de jeugdigen is niet op reguliere wijze

vertrokken. Duur follow-up follow-up gemiddeld 217 dagen na vertrek met een range van 13 dagen tot

3 jaar Effectmaat Situatie na vertrek op basis van dagbesteding, huisvesting, financiële

situatie, sociale contacten, vrijetijdsbesteding, druggebruik, alcoholgebruik en politiecontacten

Gebruikte instrumenten Interview, aangepaste versie Interpersonal Support Evaluation List (ISEL) Kwaliteit van het onderzoek ° Conclusie Bij voortijdig vertrekkende jeugdigen is sprake van het terughalen van de

jeugdige door de ouders, weglopen door de jeugdige of uitplaatsing door de instelling. Na uitplaatsing is 54% teruggekeerd naar huis en is 46% zelfstandig gaan wonen. Het merendeel ervaart de thuiskomst als positief. De jongeren die naar huis zijn gegaan zijn de eerste dagen significant vaker bezig met sociale contacten dan jongeren die zelfstandig gaan wonen. De 'zelfstandige' groep gaat significant vaker bezig met het opknappen of inrichten van hun kamer of woning en huishoudelijke activiteiten. Een meerderheid van de jongeren (58%) geeft aan nazorg te hebben ontvangen na vertrek uit het tehuis.

61=

Auteur Spoor, & De Kemp (2004) Design Veranderingsonderzoek Diagnose/ probleem Kinderen met politiecontacten Aantal jeugdigen in studie (N=) 29 jongeren, 22 ouders Leeftijd jeugdigen in studie tussen 6 en 17 jaar gemiddeld 11,6. Etniciteit jeugdigen in studie - Onderzochte interventie(s) Nijmeegse gezinsproject (GP). alternatief voor residentiële opname van

gedragsgestoorde, delinquente adolescenten. Intensief! Type interventie Ambulant maar intensief, ter voorkoming van residentieel Duur interventie Tussen 2 en 21 maanden maar gemiddeld 12 maanden Inhoud interventie Er wordt veel tegelijkertijd aangeboden. Het gaat om het afstemmen van

verschillende behandelingen op het gezin dat de hulp ontvangt en de behandeling sluit zoveel mogelijk aan op de normale opvoeding. De affectieve en hechte relatie tussen de opvoeder en het kind is de belangrijkste en noodzakelijke factor om invloed op het kind uit te oefenen.

Wat is er met uitvallers gedaan? - Duur follow-up 6 en 12 maanden Effectmaat Afname van politiecontact Gebruikte instrumenten Politiedossiers Kwaliteit van het onderzoek * Conclusie In de eerste 6 maanden van aanvang van GP is er een daling van het totaal

aantal politiecontacten van 57 naar 31. Deze daling zet door tot zeker een jaar na afsluiting van het programma. Uit follow-up interviews blijkt dat er verbetering is van gedrag thuis, de opvoedingssituatie en de schoolprestatie en dat deze verbeteringen samengaan met een vermindering van het aantal delicten. Omdat er een daling is zou je het effectief kunnen noemen maar deze interventie is niet vergeleken met een controle of een care as usual groep.

=

62=

Auteur Strijker, Boersma, Zandberg & Rink (2001) Design Veranderingsonderzoek Diagnose/ probleem Jongeren met ernstig middelengebruik Aantal jeugdigen in studie (N=) Doelgroep beschrijving 33, FOLLOW-UP: 9 Leeftijd jeugdigen in studie Gemiddelde leeftijd is 16 (sd1,17) Etniciteit jeugdigen in studie 73% Nederlands, 27% allochtoon Onderzochte interventie(s) Zorgprogramma verslavingsinstelling Bauhuus Type interventie Residentieel Duur interventie gemiddelde verblijfsduur is 0,4 jaar (4,8 maanden) Inhoud interventie residentiële behandeling jongeren verslavingsproblematiek Wat is er met uitvallers gedaan? 33 instromers in periode van onderzoek, bij nameting 9 bereikt.

van de 33 instromers is bij 44% de behandeling voortijdig afgebroken, geen verdere informatie over uitvallers

Duur follow-up - Effectmaat verschil voor en nameting op ASI en YSR bij 9 jongeren Gebruikte instrumenten COM UV COM organisatorisch mentorlijst com lijst inschrijfformulier ASI

GKS-II CBCL YSR SCL-90 NPV, tevredenheidslijst jongeren en ouders (Strijker, 2000), Vertrek lijst (Strijker 2000), Global Satisfaction Scale / Ned. Vertaling, CIDI

Kwaliteit van het onderzoek * Conclusie slechts 9 jongeren en ouders info tevredenheid: uitkomst positief, men is

positief over verleende hulp scores op ASI en YSR voor de 9 jongeren verbeterd: minder problemen op ASI en YSR. Alleen medische problemen toename, toe te schrijven aan afname alcohol/druggebruik. Zeer voorzichtige interpretatie noodzakelijk: deze 9 zijn niet representatief voor de 33 instromers, 44% voortijdig afgebroken en maar 9 jongeren respons.

=

63=

Auteur Strijker & Zandberg (2005) Design Veranderingsonderzoek Diagnose/ probleem Bij 69% van 120 jeugdigen is er sprake van een uithuisplaatsing i.v.m. een

gebrek aan opvoedingsvaardigheden van de ouders en bij 31% i.v.m. gedragsproblemen van de jeugdige.

Aantal jeugdigen in studie (N=) 127, 136 met follow-up meting Leeftijd jeugdigen in studie 9.2 jaar Etniciteit jeugdigen in studie - Onderzochte interventie(s) Pleegzorg

Langdurige pleegzorg (foster en kinship gezin) Type interventie Pleegzorg Duur interventie 22 maanden bij jeugdigen met voortijdig vertrek

41 maanden bij een plaatsing met succesvolle afronding. Inhoud interventie - Wat is er met uitvallers gedaan? - Duur follow-up Voor en follow-up meting, niet vermeld hoe lang na plaatsing dit was Effectmaat ‘breakdown’: voortijdig beëindigde plaatsingen door gedragsproblemen van

de jeugdige of door problemen in de relatie tussen de pleegouders en biologische ouders

Gebruikte instrumenten Dossiers uit archieven Kwaliteit van het onderzoek * Conclusie Er is bij 45% van de pleegkinderen sprake van een breakdown. Na een

voortijdig vertrek uit een pleeggezin keert 43% van die 61 jeugdigen terug naar het gezin van herkomst, wordt 26% overgeplaatst naar een ander pleeggezin, is 18% opgenomen in een residentiële setting en woont 5% zelfstandig met begeleiding. Van 8% is dit niet bekend. Hoe ouder een jeugdige wordt, hoe groter de kans op een voortijdig vertrek wordt. Verder hebben jeugdigen met probleemgedrag twee keer zoveel kans op een voortijdig vertrek. De kans op een voortijdig vertrek is het grootst in de 15e maand van het verblijf.

64=

Auteur Strijker, Zandberg & Van der Meulen (2005) Design Veranderingsonderzoek Diagnose/ probleem De 76 jeugdigen hebben 4 probleemprofielen: het normale type (34%),

agressief-delinquente type (33%), type met aandachtsproblemen (21%) en het teruggetrokken type (12%).

Aantal jeugdigen in studie (N=) 91 bij plaatsing, 76 met follow-up data

Leeftijd jeugdigen in studie Gemiddeld 10.9, tussen 4-18 Etniciteit jeugdigen in studie - Onderzochte interventie(s) Langdurige pleegzorg (46% foster en 54% kinship gezin) Type interventie Pleegzorg Duur interventie - Inhoud interventie - Wat is er met uitvallers gedaan? 12% die uitvalt wordt niet meegenomen in de studie vanwege het korte

tijdsinterval. De 24% die van de 76 jeugdigen uitvalt wordt wel meegenomen in de studie.

Duur follow-up 1,5 jaar na plaatsing in het pleeggezin Effectmaat ‘breakdown’: voortijdige beëindiging van de plaatsing Gebruikte instrumenten CBCL Kwaliteit van het onderzoek * Conclusie Van de 91 plaatsingen is 12% afgebroken binnen 6 maanden. Van de

overgebleven 76 jeugdigen valt 24% voortijdig uit. In totaal valt 32% van de 91 plaatsingen voortijdig uit het pleeggezin. Profielen van jeugdigen in pleegzorg blijken nuttig te zijn in het identificeren van jeugdigen die het meest kwetsbaar zijn voor breakdown: teruggetrokken en agressieve-delinquente jeugdigen.

65=

Auteur Terlouw & Kamphorst (2002) Design Evaluatie onderzoek Diagnose/ probleem Delinquente jongeren Aantal jeugdigen in studie (N=) 22 jongeren

interviews met 6 jongeren, 7 ouders, Leeftijd jeugdigen in studie 15,5 jaar Etniciteit jeugdigen in studie Nederlandse, Turkse, Surinaamse (elk bijna een kwart) en Marokkaanse

afkomst (14%) Onderzochte interventie(s) Elektronisch huisarrest opgelegd Type interventie Ambulant Duur interventie Zolang als de rechter heeft besloten, gemiddeld 42 dagen; ongeveer 6

weken De tijd varieert tussen 4 dagen en 11 weken

Inhoud interventie Hierbij krijgt de jongere in plaats van gevangenisstraf, een elektronisch apparaat om waarmee gecontroleerd kan worden of hij thuis is. Hij moet dan zijn straf thuis uitzitten. Het voordeel hiervan is dat het mogelijk is voor deze jongere om school te blijven volgen en hij wordt niet helemaal uit zijn omgeving gehaald zoals dat met plaatsing in een inrichting zou zijn. ‘Maatschappelijke banden die jongeren hebben worden behouden en versterkt´. Voorwaarden waaraan de deelnemende jongeren moeten voldoen zijn: tussen 12-18 jaar zijn, delict hebben gepleegd waarvoor hechtenis kan worden geëist, levenssituatie, toestemming van degenen die betrokken zijn bij het toepassen van het elektronisch huisarrest (ouders/voogd), aanwezigheid van zinvolle dagbesteding, mate van discipline en structurerend vermogen bij jongere en telefoonaansluiting in huis

Wat is er met uitvallers gedaan? - Duur follow-up - Effectmaat Recidive Gebruikte instrumenten Interviews en politie bestanden Kwaliteit van het onderzoek ° Conclusie Opvallend na deze pilot zijn de straffen die werden opgelegd aan deze

jongeren: het leidt tot andere of lichtere straffen. Via elektronisch huisarrest is voorkomen dat een jongere in een opvanginrichting terechtkwam. Om hem vervolgens alsnog vast te zetten zou niet consequent zijn en dus is er minder snel besloten om deze jongeren detentiestraffen op te leggen (hoewel ze het misschien wel verdienden). Ook wordt bij jongeren die al in huisarrest zitten, en die later meer op hun kerfstok blijken te hebben dit huisarrest niet onderbroken om ze toch nog vast te zetten. Soms kregen medeverdachten geen elektronisch huisarrest omdat ze niet aan de voorwaarden voldeden. Deze wordt uit voorlopige hechtenis geschorst tot de zitting en de jongere met huisarrest blijft ´vast´. Dit kan leiden tot het gevoel dat er verschillend gestraft wordt en frustraties bij de enkelbanddrager. Geen van de jongeren heeft tijdens het dragen van de enkelband delicten gepleegd. Voor zover bekend (en na te gaan) recidiveerden 4 jongens (van de 22) na afloop van de huisarrestperiode. Toekomst: huisarrest lijkt vooral ook handig voor meisjes omdat zij niet in nachtdetentie kunnen in Kralingen. Er zijn geen uitspraken te doen over de wenselijkheid van doorzetting van het project omdat het aantal deelnemende jongeren te klein was.

=

66=

Auteur Terpstra & Van Dijke (2003) Design Evaluatie onderzoek Diagnose/ probleem Meisjes die risico lopen om in prostitutie terecht te komen of hier al werken

door lover boys Aantal jeugdigen in studie (N=) 27 meisjes, 5 ouders en werknemers van Pretty Woman Leeftijd jeugdigen in studie Tussen 12-25 jaar Etniciteit jeugdigen in studie 44% allochtone achtergrond Onderzochte interventie(s) Pretty Woman is een preventieprogramma om prostitutie onder jonge

meisjes (12-25 jaar) te voorkomen en het richt zich om meisjes die risicovolle contacten met loverboys hebben (gehad).

Type interventie Ambulant Duur interventie Meestal tussen 6-12 maanden soms ook langer Inhoud interventie Pretty Woman geeft individueel hulp, voorlichtingsbijeenkomsten voor

meisjes die potentieel gevaar lopen en er zijn open groepen waarbij risicomeisjes en ervaringsdeskundige meisjes naar toe kunnen om hulp te krijgen.

Wat is er met uitvallers gedaan? Die zijn niet meegenomen in onderzoek Duur follow-up Het is retrospectief Effectmaat Ervaringen van deelnemende meisjes Gebruikte instrumenten Interview Kwaliteit van het onderzoek ° Conclusie Er is gekeken wat de meisjes in hun persoonlijke leven aan de hulp van

Pretty Women hebben gehad. 17 meisjes antwoordden hierop. Bij 14 is begeleiding van groot belang geweest: 8 doorslaggevend, anders zouden ze nog ‘ in dat wereldje’ zijn, 2 zonder PW niet gered, 4 steun en begeleiding ervaren, 3 neutraal/niet veel gehad aan PW. Positief over huiskamerachtige sfeer. Van geïnterviewde meisjes krijgt PW een 8,5 a 9, geen onvoldoendes (7-10) andere hulpverlenende instanties geven dezelfde meisjes gevarieerdere cijfers, van dikke onvoldoendes tot een 10. Of PW de meisjes uit de prostitutie haalt/preventief werkt is niet te zeggen, gaat om zelfrapportage en dan lijkt het effectief. Kunnen ook alleen succesverhalen zijn. Voorkomen van jeugdcriminaliteit door bieden toekomstperspectief is niet echt een speerpunt geweest. Sociaal netwerk werd geboden door PW maar is tijdelijk, er was geen extra aandacht voor opbouw van een nieuw netwerk. Verder zijn er aanbevelingen gedaan voor het doorstartplan, de monitoring van toekomstige meisjes en het maken van een methodische onderbouwing, kwaliteitsborging en professionalisering.

=

67=

Auteur Veerman & De Meyer (2006) Design Veranderingsonderzoek Diagnose/ probleem Opgroei en opvoedproblemen Aantal jeugdigen in studie (N=) 565 complete datasets uit 1054 benaderde gezinnen

respons 54% Leeftijd jeugdigen in studie - Etniciteit jeugdigen in studie - Onderzochte interventie(s) Hulp aan Huis. Dit is een verzamelnaam voor allerlei interventies en een

samenwerkingsstructuur van hulpverlening Type interventie Ambulant Duur interventie Verschillend Inhoud interventie Hulp aan Huis Overijssel:

Families First, intensieve orthopedagogisch gezinsbegeleiding, intensieve psychiatrische gezinsbehandeling, praktisch pedagogisch gezinsbegeleiding intensieve variant, FF voor Licht verstandelijk gehandicapten, IPG voor licht verstandelijk gehandicapten

Wat is er met uitvallers gedaan? Niets, De non-respons is gerelateerd aan weinig verbetering, mogelijke conflicten tussen de hulpverleners en ouders, en voortijdig gestopte behandelingen. Alleen de respons van IPG en IPG-lvg zijn voldoende (boven 60% maar onder 80%) en dus is de representativiteit van het onderzoek niet gegarandeerd.

Duur follow-up 6 maanden Effectmaat - Gebruikte instrumenten NOSI, CBCL, BESTE (Beoordelingsschaal Tevredenheid en effect) Kwaliteit van het onderzoek * Conclusie 60% van probleemgedrag van de jeugdigen verbetert significant

(onzekerheidsmarge van 5%) en bij 64% van de ouders neemt de opvoedingsbelasting significant af. Is dit goed genoeg? Ook gezien responscijfers die dubieus laag zijn. Hoewel deze verandering groot is, na beëindiging van de hulp heeft 63% nog steeds noemenswaardige gedragsproblemen en ervoer 44% van de ouders noemenswaardige opvoedingsbelasting. 28% van de behandelingen zijn geslaagd: de jeugdigen zijn positief veranderd en hebben geen noemenswaardige problemen meer. 32% heeft een significante verbetering maar nog wel aanzienlijke problemen, 33% verandert niet betrouwbaar en 7% verslechterd tijdens de behandeling. Voor opvoedingsbelasting zijn deze cijfers beter: 44% verbetert significant en zonder aanzienlijke stress na afloop behandeling, 22% verandert significant maar ouders geven nog wel aan stress te ervaren 23% verandert niet en 11% verslechtert. In vergelijking met resultaten uit 2001-2003 zijn de effecten op probleemgedrag licht verbeterd en op ouderlijke stress is er bijna 10% verbetering. Bekeken per module blijkt PPG-iv het minst effectief te zijn omdat het geen betrouwbare verbetering laat zien. FF-lvg heeft met 73% de grootste verbetering, alle andere programma´s zitten iig boven een grens van 50% verbetering. De opvoedingsbelasting die ouders ervaren is zeer verschillend per programma (van 56 tot 81%) waarvan slechts 1 module boven 70% scoort. Het lijkt er dus op dat de doelgroep qua opvoedingsbelasting aan de lichte kant zit. De opvoedingsbelasting na afloop van het programma is flink gedaald maar varieert toch nog van 30-50 %. Bij alle programma´s geeft minstens de helft van de ouders een significante afname van de opvoedingsbelasting. Deze resultaten zijn beter dan die gemeten in 2001-2003. Ouders in Overijssel zijn iets meer tevreden over de verleende hulp dan de ouders in Drenthe: 91% tov 86%. Na afloop hebben nog veel ouders aanzienlijke opgroei en opvoedingsproblemen.

=

68=

Auteur Veerman (2003) Design Veranderingsonderzoek Diagnose/ probleem Zijn ouders die Families First krijgen in 2000 net zo goed geholpen als

ouders die FF krijgen in 1994? Aantal jeugdigen in studie (N=) 1994: 234 gezinnen van 320 kinderen

2000: 1073 gezinnen en 1305 jeugdigen Leeftijd jeugdigen in studie 12% jonger dan 4

42% 5-12 jaar 46% 13 en ouder

Etniciteit jeugdigen in studie - Onderzochte interventie(s) Families First Type interventie Ambulant Duur interventie Ongeveer een maand Inhoud interventie Families First is ontwikkeld om te voorkomen dat kinderen uit huis worden

geplaatst. Het wordt ingezet bij een acute crisissituatie en er is binnen 24 uur na aanmelding hulp voor het gezin. Deze hulp duurt vier weken en is zeer intensief: 5-20 uur per week. Als na deze maand de situatie in het gezin is verbeterd mag het kind blijven, zo niet dan wordt het alsnog uit huis geplaatst.

Wat is er met uitvallers gedaan? Onbekend, de gewone populatie ouders die wordt aangemeld voor FF is onderzocht en uitval is niet bekeken. Tijdens het hulpverleningsproces worden standaard allerlei vragenlijsten afgenomen en deze zijn door de onderzoekers onderzocht.

Duur follow-up 6 maanden Vergelijkingsonderzoek tussen 1994-2000

Effectmaat Voorkoming uithuisplaatsing jeugdigen Gebruikte instrumenten CBCL, NVOS, NOSI, VMG (Vragenlijst Meegemaakte Gebeurtenissen),

Formulier Tijdschrijven en Verrichtingen. Kwaliteit van het onderzoek * Conclusie De externaliserende problemen, opvoedingsbelasting van ouders en de

stressvolle omgeving zijn voor de gezinnen gemeten in 2000 hetzelfde als voor die van 1994. Ook de duur van de interventie is hetzelfde en de beschikbaarheid van de hulpverlening buiten kantooruren. De intensiteit in uren per week is teruggelopen van 9,08 naar 6,65. Er zijn in 2000 veel meer gezinnen geholpen en zij kregen vaker een non-specifieke behandeling dan in 1994, toen werden er meer doelen gesteld, informatie gegeven, therapeutisch contact gehad en ondersteuning in praktisch of materiele zaken verstrekt. In 1994 was 84% thuiswonend en in 2000 77% dus in 2000 was FF minder succesvol. In beide jaren is de vermindering van het externaliserende probleemgedrag gelijk, effectgrootte van 0,61. Ook de vermindering van opvoedingsbelasting blijft even groot met een effectgrootte van 0,56 in 1994 en 0,59 in 2000. In 2000 was er sprake van significant meer probleemgedrag dan in 1994, en de afname ongeveer hetzelfde dus na afloop van FF is in 2000 nog steeds sprake van ernstige problemen. De onderzoekers concluderen dat in 2000 op de meeste punten overeenstemming is met de meetresultaten van 1994 en vinden dat FF daarom ruim voldoende scoort.

=

69=

Auteur Vogelvang (1993) Design Veranderingsonderzoek Diagnose/ probleem multi-problem gezinnen Aantal jeugdigen in studie (N=) 34 gezinnen, 16 PaH en 18 VHT+

in totaal 49 kinderen Leeftijd jeugdigen in studie 0-15 jaar Etniciteit jeugdigen in studie 50% van de ouders is allochtoon, vooral buitenlandse vaders Onderzochte interventie(s) Video hometraining ´plus´ en project aan huis Type interventie Ambulant / gezinsinterventie Duur interventie 1 tot 1,5 jaar Inhoud interventie Pedagogische en praktische ondersteuning in de opvoeding, bij gezinnen

thuis. Bij VHT ook video opnames om gesprek gericht te voeren en duidelijk te maken waar probleem zit en hoe het anders kan

Wat is er met uitvallers gedaan? Mensen die uitvallen bij de interventie hebben geen lijsten ingevuld, ook deelnemers die de hulp wel voltooiden hebben niet allemaal de lijsten ingevuld

Duur follow-up Is er niet. Effectmaat - Gebruikte instrumenten Probleeminventarisatielijst, Utrechtse coping lijst, interview opvoedend

handelen, CBCL, gezinsklimaatschaal en vragenlijsten locus of control en locus of control opvoeding

Kwaliteit van het onderzoek * Conclusie Significante verbeteringen zijn er op het punt van (het voeren van) de

huishouding en de verzorging van het gezin, het opvoeden zelf (plezierige sfeer met de kinderen door beide ouders, plezierige sfeer met kinderen door moeder, ervaren problemen met de kinderen, verantwoordelijkheid beide ouders, verantwoordelijkheid moeders, respect voor kinderen) en de gedragsproblemen van de aangemelde kinderen. De locus of control van de ouders, hun copingsstrategie, is niet verbeterd bij VHT+ werden geen significante verbeteringen geconstateerd, en de bereidheid tot het accepteren van hulp is (m.n. bij de vaders) verslechterd. Van de 15 aangemelde kinderen, trad er bij 2 een verbetering op in de gedragsproblemen, bij 4 een verslechtering en bij 9 bleven de problemen stabiel. PaH Positief effect op opvoeding, huishouding en probleemgedrag kind, geen effect op locus of control en copingsstrategie. VHT+ geen significante verbeteringen, bereidheid tot accepteren hulp is verslechterd, 15 kinderen: 2 kinderen verbetering, 4 verslechtering en 9 stabiel.

=

70=

Auteur Zeijl, van (2006). Design experimenteel Diagnose/ probleem 1 tot 3-jarigen met externaliserende problemen Aantal jeugdigen in studie (N=) 1e screening 2408 primaire ouders,

na CBCL ext screening 237 kinderen, 1-jaar 87, 43 interventie 44 controle 2-jaar 75, 37 interventie, 38 controle 3-jaar 75, 40 interventie, 35 controle

Leeftijd jeugdigen in studie 1-3 jaar Etniciteit jeugdigen in studie - Niet gerapporteerd in de korte samenvatting Onderzochte interventie(s) VIPP-sd, ´Video feedback intervention to promote positive parenting´ met

een extra module ´sensitive discipline´ Type interventie Ambulant Duur interventie 6 huisbezoeken, 1e vier iedere maand, daarna 2 keer om de 2 maanden.

8 maanden totaal, maar niet intensief Inhoud interventie Er worden videobeelden gemaakt van moeder en kind in dagelijkse

situaties zoals bijv. spelen. Deze banden worden bekeken en er wordt commentaar en adviezen voorbereid voor de volgende sessie. Dan zien de band samen en bespreken deze adviezen en suggesties. Naast algemene opvoedtips krijgen de moeders ook specifieke informatie over thema´s als sensitiviteit en disciplinering. Tot slot krijgen ze tips om mee te oefenen tot de volgende bijeenkomst. Basis van de interventie is gelijk maar op maat gemaakt per familie.

Wat is er met uitvallers gedaan? - Duur follow-up Is er niet. Effectmaat Verbetering op sensitiviteit en disciplineringsstijl moeder en

externaliserend probleemgedrag van kinderen Gebruikte instrumenten CBCL, Codering van laboratorium-sessies waarbij moeder en kind taakjes

uitvoeren en wordt gekeken hoe de interactie gaat. Kwaliteit van het onderzoek **** Conclusie Na de interventie was de houding van de moeders t.o.v. sensitiviteit en

sensitief disciplineren verandert in vergelijking met een controlegroep. Interventiemoeders waren sensitiever, gebruikten meer inductie (vertellen waarom) en toonden meer begrip dan controlemoeders. Interventiemoeders lieten meer positief disciplineringsgedrag zien, maar niet minder negatief disciplineringsgedrag dan controlemoeders. Kinderen uit de interventiegroep lieten minder overactief gedrag zien dan kinderen uit de controlegroep. Er zijn geen verschillen gevonden in effectiviteit van het programma voor kinderen met een moeilijk of makkelijk temperament. Geen verschillen voor jongens of meisjes, of jongere vs oudere kinderen. Ideeën en houding van moeders hangen niet significant samen met het daadwerkelijke gedrag dat ze lieten zien op de nameting. Ook hebben ze niet kunnen achterhalen hoe het kindgedrag veranderd is: het (verminderde) overactieve gedrag van kinderen hing nl. niet samen met het veranderde gedrag van de moeder bij de nameting.

=

71=

Bijlage 1.4 Aanvullende informatie over 4 Nederlandse

overzichtsstudies en 1 meta-analyse

In bijlage 1.3 staan 6 tabellen met aanvullende informatie over 5 overzichtsstudies en 1 meta-analyse die

zijn gedaan naar jeugdigen met emotionele en gedragproblemen, jeugdigen met antisociaal en delinquent

gedrag en multi-problem gezinnen. De overzichtsstudies gaan allemaal over interventies die zijn gedaan

binnen de residentiële jeugdzorg. Deze zijn besproken in hoofdstuk 9 en 10 in Deel 1 ´Kennis over

interventies in de Nederlandse jeugdzorg´. De laatste tabel gaat over een meta-analyse naar intensieve

interventies voor multi-problem gezinnen en deze is in hoofdstuk 12 besproken.

Auteur Bartels, Schuursma & Slot (2001) Design Review Aantal studies in de meta-analyse of review

2 primaire studies

Aantal jeugdigen totaal (N) Onbekend Leeftijd jeugdigen in studie Onbekend Sekse jeugdigen in de studie Onbekend Etniciteit jeugdigen in studie Onbekend Diagnose/ probleem Jeugdigen met ernstige gedragsproblematiek en jeugdige delinquenten Onderzochte interventie(s) Diverse programma’s Type interventie Ambulant en residentieel Informatie over inhoud interventie aanwezig?

Ja

Duur follow-up Onbekend Effectmaat Divers Gebruikte instrumenten Onbekend d= n.v.t. Conclusie De meeste resultaten bieden programma’s waarin vaardigheden worden

aangeleerd en gebruikgemaakt wordt van gedragstherapeutische en cognitief-gedragstherapeutische principes, waarin het gezin en de sociale omgeving bij het programma worden betrokken, die goed georganiseerd zijn, intensief zijn en theoretisch goed gefundeerd zijn. Programma’s gericht op afschrikking werken niet of negatief en overlevingstochten hebben gemiddeld noch een positief noch een negatief effect. Verder wordt in een besproken studie cognitieve gedragstherapie en multisysteemtherapie als twee meest effectieve interventievormen beschouwd.

72=

Auteur Boendermaker & Van den Berg (2005) Design Review Aantal studies in de meta-analyse of review

2 overzichtsstudies, 1 meta-analyse en 1 primaire studie

Aantal jeugdigen totaal (N) Onbekend Leeftijd jeugdigen in studie Onbekend Sekse jeugdigen in de studie Onbekend Etniciteit jeugdigen in studie Onbekend Diagnose/ probleem jeugdigen met emotionele en ernstige gedragsproblematiek Onderzochte interventie(s) Residentiële behandeling Type interventie Residentieel Informatie over inhoud interventie aanwezig?

Ja

Duur follow-up Onbekend Effectmaat Onbekend Gebruikte instrumenten Onbekend d= n.v.t. Conclusie Bij jeugdigen met ernstige gedragsstoornissen en internaliserende

problematiek is een intensieve, (cognitief-) gedragtherapeutische aanpak, gecombineerd met gezinsinterventies effectief. Afname van probleemgedrag wordt gevonden bij programma’s die een combinatie bieden van: - (cognitief-) gedragstherapeutische programma’s; - individuele ondersteuning; - risicotaxatie en empathie training; - gezinstherapie en therapie voor ouders; - medicatie; - aangepast, theoretische en praktisch gericht onderwijs; - begeleiding bij het zoeken naar werk; - nazorg. Als meest effectief residentieel programma komt het Teaching Family Home naar voren, waarvan de Nederlandse variant het Kursushuis of therapeutisch pleeggezin is.

73=

Auteur Van Gageldonk & Bartels (1990) Design Review Aantal studies in de meta-analyse of review

56 primaire studies totaal

Aantal jeugdigen totaal (N) Onbekend Leeftijd jeugdigen in studie Onbekend Sekse jeugdigen in de studie Onbekend Etniciteit jeugdigen in studie Onbekend Diagnose/ probleem Jeugdigen met ernstige gedragsproblemen en jeugdige delinquenten Onderzochte interventie(s) Residentiële hulpverlening, ervaringsleren en ambulante hulpverlening Type interventie Ambulant en residentieel Informatie over inhoud interventie aanwezig?

Ja

Duur follow-up Onbekend Effectmaat Effecten van en hulpverlening na hulpverlening Gebruikte instrumenten Onbekend d= n.v.t. Conclusie Zowel ambulant als residentieel is gedragstherapeutische bevordering van

sociale competentie effectief. Voor jeugdigen met ernstige psychosociale en gedragsproblemen, waaronder delinquent gedrag, komen twee vormen van residentiële behandeling als effectief naar voren: Projectmatig werken met een gestructureerde leefomgeving en het werken aan de vergroting van sociale competentie via een gefaseerd, stapsgewijs programma en een leerroute. Voor ervaringsleren lijken er evenveel of mogelijk meer kansen voor negatieve gevolgen dan voor positieve gevolgen. Over de ambulante hulpverlening, voornamelijk sociale vaardigheidstraining, wordt geconcludeerd dat er een motiverende hulpverlening moet zijn, de hulpverlening zich moet richten op situaties die in het leven van alledag belangrijk zijn en een fasegewijze structuur biedt die zich met de jeugdige ontwikkelt.

74=

Auteur Van der Laan (2001) Design Review Aantal studies in de meta-analyse of review

28 primaire studies

Aantal jeugdigen totaal (N) Onbekend Leeftijd jeugdigen in studie 12 tot 18 jaar Sekse jeugdigen in de studie Onbekend Etniciteit jeugdigen in studie Onbekend Diagnose/ probleem Gewelddadige en ernstig delinquente jongeren Onderzochte interventie(s) Politiële en justitiële interventies (divers) Type interventie Ambulant, residentieel en preventieve interventies Informatie over inhoud interventie aanwezig?

Nee, wel de namen van de verschillende interventies

Duur follow-up Divers, bij één studie is de nameting 13 tot 24 maanden na introductie van de aanpak en in andere studies worden na een half jaar, jaar en twee jaar metingen verricht

Effectmaat Recidive of delinquent gedrag Gebruikte instrumenten Politie- en justitiecontacten, zelfrapportage, interviews met jeugdigen d= n.v.t. Conclusie Weinig interventies richten zich op een specifieke dader- en/of

delictcategorie. Wat betreft de interventies op het niveau van de politie heeft onderzoek zich vooral gericht op hulpverleningsprojecten voor jongeren met politiecontacten en op de Halt-afdoening. Er is weinig bekend over het effect van een informeel standje, een Halt-verwijzing of het opmaken van een procesverbaal. Over hulpverleningsprojecten op politieniveau is niet altijd duidelijk welke hulpverlening en methoden zijn toegepast. De hulp kan binnen een project sterk variëren. De voorzichtige conclusie die soms kan worden getrokken is dat hulpverlening aan jongeren met politiecontacten delinquent gedrag en nieuwe politiecontacten enigszins kan beperken. Op het niveau van het Openbaar Ministerie zijn er de afgelopen 2 decennia geen studies gedaan naar de impact van de beslissingen. Op het niveau van de rechtbank zijn vooral werk- en leerstraffen geëvalueerd. Daarnaast zijn jeugdreclassering, Harde Kern-projecten en incidentele residentiële behandeling onderzocht op hun effect. Taakstraffen hebben een beter resultaat dan traditionele sancties. Vrijwel zonder uitzondering zijn de resultaten in de studies neutraal of voorzichtig positief beoordeeld.

75=

Auteur Smit (1994) Design Review Aantal studies in de meta-analyse of review

10 primaire studies

Aantal jeugdigen totaal (N) 1101 Leeftijd jeugdigen in studie 12- 21 jaar Sekse jeugdigen in de studie Onbekend Etniciteit jeugdigen in studie Onbekend Diagnose/ probleem Jeugdigen na hun vertrek uit een residentiële instelling voor psychosociale

jeugdhulpverlening Onderzochte interventie(s) Zorg in tehuizen Type interventie (residentiële) jeugdhulpverlening Informatie over inhoud interventie aanwezig?

Nee

Duur follow-up 2 maanden- 7 jaar na vertrek Effectmaat Divers, waaronder mate van sociale integratie, aanpassingsproces in de

samenleving en het functioneren na vertrek Gebruikte instrumenten Divers, interviews en vragenlijsten. Bronnen: jeugdigen, ambulante

begeleiders, gezinsvoogden, ouders. d= n.v.t. Conclusie Het komt regelmatig voor dat jeugdigen geen werk hebben of geen

opleiding volgen nadat ze uit de residentiële instelling zijn vertrokken. Tussen de 17% en 47% van de jeugdigen heeft na vertrek uit een tehuis geen dagelijkse bezigheden op het gebied van school of werk. Direct na ontslag uit residentiële voorzieningen blijken jeugdigen vaak terug te keren naar hun gezin. Geldproblemen en financiële afhankelijkheid, die mogelijk samenhangen met het lage opleidingsniveau en het relatief grote percentage werklozen, komen vaak voor De vrijetijdsbesteding levert regelmatig problemen op. Op het gebied van sociale contacten blijkt dat de meeste jeugdigen vrienden hebben, maar dat er ook problemen zijn .Voormalige tehuisbewoners die mannelijk zijn, allochtoon en niet-regulier vertrokken, zijn er in verschillende opzichten slechter aan toe dan vrouwen, respectievelijk autochtonen en reguliere vertrekkers. Bij jeugdigen die uit een tehuis vertrekken vertoont 10% tot 72% delinquent gedrag na vertrek. Ondanks vele problemen en het vaak onduidelijke of weinig rooskleurige toekomstperspectief is een meerderheid van de ex-tehuisbewoners (redelijk) gelukkig en tevreden.

76=

Auteur Veerman, Janssens, & Delicat (2004) Design Meta-analyse Aantal studies in de meta-analyse of review

17 primaire studies

Aantal jeugdigen totaal (N) N=1259 gedragsproblemen en N=1186 opvoedingsbelasting Leeftijd jeugdigen in studie Onbekend Sekse jeugdigen in de studie Onbekend Etniciteit jeugdigen in studie Onbekend Diagnose/ probleem Ernstige gedragsproblemen in ontwikkeling, bij 2 methodieken: ernstige

delinquent gedrag in ontwikkeling Onderzochte interventie(s) 17 methodieken voor intensieve gezinsbehandeling Type interventie ambulant, nl. gezinsbehandeling Informatie over inhoud interventie aanwezig?

Ja

Duur follow-up Bij afsluiting van de hulp Effectmaat gepoolde effectsize voor gedragsproblemen en opvoedingsbelasting. Gebruikte instrumenten ouders voor invullen CBCL én NOSI/VGP d= Verbetering van probleemgedrag, opvoedingsbelasting van ouders en

tevredenheid Conclusie Conclusie:

Gedragsproblemen (CBCL): (N=1259 kinderen) gemiddelde gewogen effectgrootte is 0,52 . In termen van Cohen (1988) is dit een middelgroot effect. Bij 8 methodieken sprake van klein effect (0,20-2,49), bij 8 methodieken van een middelgroot effect (0,50-0,79) en bij 1 methodiek groot effect (>=0,80) (Helpende Hand in de Wijk, zie Orobio e.a., 2002). De deviatiescores op de nametingen wijzen bij 7 methodieken nog op zeer ernstige problemen, bij drie op ernstig en bij 5 methodieken op aanzienlijke problemen. Slechts bij 2 methodieken bij beëindiging geen problemen meer. Ondanks effect zijn de problemen nog niet over! Opvoedingsbelasting (NOSI/VGP): (N=1186 kinderen) gemiddeld gewogen effect: 0,55 (middelgroot effect). Nu 6 methodieken klein effect, 9 een middelgroot effect en 2 een groot effect. Bij 12 methodieken is de opvoedingsbelasting bij afsluiting tot normale proporties teruggebracht, bij 5 methodieken zijn er nog aanzienlijke problemen. Hoewel nog niet alle problemen over zijn, is het beeld gunstiger dan bij de externaliserende problemen. 5) Hierna is de invloed van methodiekkenmerken en de zwaarte van de doelgroep nagegaan: geen significante verschillen gevonden voor de diverse kenmerken van de methodieken, noch voor de kenmerken van de ernst van de problemen van de doelgroep

77=

Bijlagen

Deel 2 ´Kennis over interventies op het terrein van de jeugdzorg in het

buitenland´

78=

79=

Bijlage 2.1 Aanvullende informatie internationale literatuur

Tabellen met aanvullende informatie over de besproken literatuur in Deel 2. De tabellen staan op

alfabetische volgorde op naam van de auteur. Alle studies die hieronder staan uitgewerkt, worden

besproken in Programmeringsstudie Jeugd, deelonderzoek III: jeugdzorg, deel 2: Kennis over interventies

op het terrein van de jeugdzorg in het buitenland´.

Auteur Allin, Wathen & MacMillan (2005) Design Review Aantal studies in de meta-analyse of review

2 primaire studies specifiek over speltherapie

Aantal jeugdigen totaal (N) Onbekend Leeftijd jeugdigen in studie Onbekend Sekse jeugdigen in de studie Onbekend Etniciteit jeugdigen in studie Onbekend Diagnose/ probleem Verwaarlozing Onderzochte interventie(s) Speltherapie Type interventie Onbekend Informatie over inhoud interventie aanwezig?

Niet aanwezig

Duur follow-up Onbekend Effectmaat Ouderlijk gedrag; recidive en incidentie van verwaarlozing;

gezinshereniging; verbeterd functioneren van ouder en kind. Gebruikte instrumenten Onbekend d= n.v.t. Conclusie Beide studies laten positief resultaat zien. De sociale interactie van de

kinderen is verbeterd en internaliserende en externaliserende gedragsproblemen zijn verminderd. Ook is de verbeelding toegenomen en is de samenwerking en interactie met leeftijdgenoten verbeterd. Maar er is verder onderzoek nodig om vast te stellen welke specifieke aspecten van de programma´s verwaarloosde kinderen zouden kunnen helpen. Discussiepunt bij de toepassing van speltherapie bij verwaarloosde kinderen is dat het mogelijk de wortel van het probleem, namelijk ouderlijk en gezinsdisfunctioneren, niet aanpakt. (Auteurs zijn vrij kritisch, maar beoordelen de kwaliteit van deze beide onderzoeken naar speltherapie als goed.)

80=

Auteur Ball (2004) Design Review Aantal studies in de meta-analyse of review

7 primaire studies

Aantal jeugdigen totaal (N) Onbekend Leeftijd jeugdigen in studie 4 maanden tot 9 jaar Sekse jeugdigen in de studie 80 – 100% jongens Etniciteit jeugdigen in studie Onbekend Diagnose/ probleem Autisme Onderzochte interventie(s) Muziektherapie Type interventie Onbekend Informatie over inhoud interventie aanwezig?

Niet aanwezig

Duur follow-up Kortdurende interventies Effectmaat Onbekend Gebruikte instrumenten Onbekend d= n.v.t. Conclusie Kinderen met autisme vertonen lichtere verbeteringen in spraak en

imitatie gedurende de sessies, maar het klinisch belang is te verwaarlozen. De invloed op gedrag en sociaal functioneren is onduidelijk, evenals lange termijn effecten. Of muziektherapie beter werkt dan andere vormen van gedragstherapie is onduidelijk. De conclusies zijn beperkt door de slechte kwaliteit van het bewijsmateriaal. Zonder verder onderzoek is er geen aanbeveling te doen over de klinische effectiviteit van muziektherapie voor kinderen met autisme.

81=

Auteur Bartels, Schuursma & Slot (2001) Design Review Aantal studies in de meta-analyse of review

5 4 internationale overzichtsstudies (o.a. Lipsey & Wilson, 1998) en 1 Nederlandse overzichtsstudie (Van Gageldonk & Bartels, 1990). Hier alleen overige 3 internationale studie besproken

Aantal jeugdigen totaal (N) - Leeftijd jeugdigen in studie - Sekse jeugdigen in de studie - Etniciteit jeugdigen in studie - Diagnose/ probleem Jeugdige delinquenten in het algemeen, jeugdigen met een ernstige

gedragsstoornis en ernstige gedragsgestoorde kinderen en adolescenten Onderzochte interventie(s) Interventies voor jonge delinquenten en gedragsgestoorde jeugdigen en

veelbelovende behandelingsvormen: vaardigheidstrainingen, PMT, FFT en MST

Type interventie Niet expliciet vermeld Informatie over inhoud interventie aanwezig?

Ja, maar niet uit alle studies. De cognitieve probleemoplossende vaardigheidstrainingen, Parent Managment Trainingen (PMT), functionele gezinstherapie (FFT) en multisyteemtherapie (MST) worden beschreven.

Duur follow-up - Effectmaat Probleemgedrag, voortijdig vertrek Gebruikte instrumenten - d= n.v.t. Conclusie Uit één van de studies komt naar voren dat de jongeren met de meeste

problemen bij aanvang van de interventie, de jongeren zijn die zich het vaakst uit de behandeling terugtrekken. Jeugdigen met de meeste problemen zijn het minst ontvankelijk voor de behandeling en hebben de slechtste prognoses op de lange termijn. Uit een andere studie komt naar voren dat structuur biedende interventies (zoals gedragstherapie en sociale vaardigheidstrainingen) effectiever zijn dan minder gestructureerde interventies. Verder blijkt dat interventies die in de leefomgeving van de jeugdige worden uitgevoerd effectiever zijn dan residentiële interventies. Veelbelovende4 interventies zijn cognitieve probleemoplossende vaardigheidstrainingen, oudertrainingen (PMT), functionele gezinstherapie (FFT) en multisysteemtherapie (MST). PMT en FFT worden in de derde studie zeker werkzaam gevonden. De conclusie is dat steeds dezelfde kenmerken van effectieve interventies naar voren komen: structuur- biedende vaardigheidstrainingen, gedragstherapeutische interventies, gezins- of systeemgerichte interventies en multimodale interventies.

======================================================4 Veelbelovende behandelingen zijn gebaseerd op vier indicatoren: 1 conceptuele onderbouwing, 2 fundamenteel onderzoek, 3 voorlopige bewijzen van het resultaat en 4 relatie tussen het veranderingsproces en het resultaat

82=

Auteur Blanz & Schmidt (2000) Design Review Aantal studies in de meta-analyse of review

13 3 overzichtsstudies (waaronder Pfeiffer & Strzelecki, 1990) 10 primaire studies

Aantal jeugdigen totaal (N) - Leeftijd jeugdigen in studie - Sekse jeugdigen in de studie - Etniciteit jeugdigen in studie - Diagnose/ probleem Kinderen en adolescenten met emotionele en gedragsstoornissen Onderzochte interventie(s) intramurale psychiatrische behandeling Type interventie Nee Informatie over inhoud interventie aanwezig?

Residentieel

Duur follow-up - Effectmaat Internaliserende en externaliserende gedragsproblemen, voortijdig vertrek,

functioneren (na vertrek), verblijfsplaats (thuis of residentiële setting), doelrealisatie, indruk van ouders over voordelen opname, tevredenheid

Gebruikte instrumenten - d= n.v.t. Conclusie Voortijdig vertrek wordt niet gerapporteerd in studies naar uitkomsten van

psychiatrische zorg. Jeugdigen moeten niet in een instelling worden opgenomen als dit kan worden vermeden en als ze moeten worden opgenomen moet de duur van het verblijf zo kort mogelijk zijn. Psychiatrische opname kan voordelen hebben, vooral als aan bepaalde voorwaarden van behandeling (bijvoorbeeld een goede therapeutische relatie) wordt voldaan en er nazorg beschikbaar is.

83=

Auteur Boendermaker (1999) Design Review Aantal studies in de meta-analyse of review

10 overzichtsstudies (waaronder Pfeiffer & Strzelecki, 1990; Lyman & Campbell, 1996; Lipsey & Wilson, 1998), waaronder 1 Nederlandse (Van Gageldonk & Bartels, 1990)

Aantal jeugdigen totaal (N) Jeugdigen met gedragsstoornissen en/of delinquent gedrag Leeftijd jeugdigen in studie - Sekse jeugdigen in de studie - Etniciteit jeugdigen in studie - Diagnose/ probleem - Onderzochte interventie(s) Residentiële en niet-residentiële behandeling, interventies gericht op

delinquent en antisociaal gedrag, ook behandeling in psychiatrische klinieken

Type interventie Residentieel en niet-residentieel Informatie over inhoud interventie aanwezig?

Ja, voor zover aanwezig in studies

Duur follow-up - Effectmaat Delinquent gedrag (recidive) Gebruikte instrumenten - d= n.v.t. Conclusie De meest effectieve programma’s bij jeugdige delinquenten zijn die:

- waarin vaardigheden worden aangeleerd en gebruik gemaakt wordt van gedragstherapeutische en cognitief-gedragstherapeutische principes;

- waarbij gezin en sociale omgeving worden betrokken; - die goed georganiseerd zijn; - die intensief zijn; - die theoretisch gefundeerd zijn.

84=

Auteur Bratton, Ray, Rhine & Jones (2005) Design Meta-analyse Aantal studies in de meta-analyse of review

93 primaire studies

Aantal jeugdigen totaal (N) Onbekend Leeftijd jeugdigen in studie 7.0 jaar Sekse jeugdigen in de studie Twee derde jongens, een derde meisjes Etniciteit jeugdigen in studie Onbekend Diagnose/ probleem Zowel internaliserend en externaliserend als een combinatie van beide Onderzochte interventie(s) Speltherapie

J Humanistisch / non-directief J Non-humanistisch / directief (incl. gedrags- en cognitieve spel

interventie) Type interventie Ambulant en residentieel Informatie over inhoud interventie aanwezig?

Ja, een beetje

Duur follow-up Tussen 6 en 45 weken interventie, follow-up onbekend Effectmaat Sociale vaardigheden, probleemgedrag, sociale aanpassing Gebruikte instrumenten Onbekend d= 0.80 Conclusie De meta-analyse van 93 studies naar speltherapie (gepubliceerd tussen

1953 en 2000) leverde een effectgrootte van 0.80 op. Kinderen met therapie deden het ¾ standaarddeviatie beter dan wachtlijst kinderen. Speltherapie heeft een groot effect op het gedrag van kinderen, sociale aanpassing en persoonlijkheid. Humanistische therapieën (cliënt is individu) doe het beter dan niet humanistische therapieën. Zowel de betrokkenheid van ouders als de duur van de interventie zijn van invloed op de effecten. Paraprofessionals (meestal ouder van het kind) die individuele speltherapie geven, hebben de meeste significante veranderingen in vergelijking met groepsinterventies of een interventie van een professional. Maar ook groeps- en individuele interventie door een professional zijn effectief. Optimaal effect wordt behaald in 35-40 sessies. Het is even effectief voor jongens als meisjes. De interventie is effectief, ongeacht de setting, maar kinderen in een residentiële instelling krijgen de meest uren therapie en hebben hier het meeste baat bij. Er lijkt geen verschil te bestaan tussen individuele en groepsspeltherapie. Er is meer onderzoek nodig naar het gebruik van speltherapie bij specifieke problemen / stoornissen.

85=

Auteur Bullock, Little & Millham (1993) Design Review Aantal studies in de meta-analyse of review

51

Aantal jeugdigen totaal (N) - Leeftijd jeugdigen in studie - Sekse jeugdigen in de studie - Etniciteit jeugdigen in studie - Diagnose/ probleem Diverse problemen Onderzochte interventie(s) Residentiële jeugdzorg en onderwijs Type interventie Residentieel Informatie over inhoud interventie aanwezig?

Nee, wel wordt aangegeven dat er weinig aandacht is voor wat er in de instellingen gebeurt

Duur follow-up - Effectmaat Persoonlijke groei, opleiding, ontwikkeling en (sociaal) gedrag Gebruikte instrumenten - d= n.v.t. Conclusie Hoe meer kindgericht en zorgzaam het regime is, hoe beter de uitkomsten

zijn voor jeugdigen. In succesvolle instellingen worden doelen van jeugdigen bekrachtigd en de aanwezigheid van vijandige culturen kan effectiviteit in de weg staan. Gedrag lijkt op de lange termijn moeilijk te veranderen te zijn.

86=

Auteur Chamberlain & Smith (2002) Design Review Aantal studies in de meta-analyse of review

2

Aantal jeugdigen totaal (N) - Leeftijd jeugdigen in studie - Sekse jeugdigen in de studie - Etniciteit jeugdigen in studie - Diagnose/ probleem Jeugdige delinquenten Onderzochte interventie(s) Multidimensionele therapeutische pleegzorg Type interventie Pleegzorg

Informatie over inhoud interventie aanwezig?

Ja

Duur follow-up - Effectmaat Delinquent gedrag (recidive), voltooiing van het programma,

vaardigheden ouders, associatie met delinquente leeftijdgenoten, schoolsucces, plaatsingstabiliteit, middelengebruik, symptomen, stress bij pleegouders

Gebruikte instrumenten - d= n.v.t. Conclusie Uit een aantal studies bij jeugdige delinquenten blijken positieve

resultaten naar voren te komen, zoals het verminderen van antisociaal gedrag en een afname van de associatie met delinquente leeftijdgenoten. Voor delinquente meisjes is het programma wat aangepast. Multidimensionele pleegzorg brengt minder kosten met zich mee dan residentiële zorg.

87=

Auteur Cornsweet (1990) Design Review Aantal studies in de meta-analyse of review

4 2 overzichtsstudies en 2 primaire studies

Aantal jeugdigen totaal (N) - Leeftijd jeugdigen in studie - Sekse jeugdigen in de studie - Etniciteit jeugdigen in studie - Diagnose/ probleem Antisociale jeugdigen Onderzochte interventie(s) intramurale psychiatrische behandeling Type interventie Residentieel Informatie over inhoud interventie aanwezig?

Ja, afhankelijk van de primaire studies

Duur follow-up - Effectmaat Gedrags- en schoolfunctioneren, functioneren van het gezin Gebruikte instrumenten - d= n.v.t. Conclusie De jeugdigen die naar intramurale behandeling worden verwezen zijn

diagnostisch complexe gevallen. Een meerderheid verbetert tijdens de behandeling, maar een aantal –vooral diegenen met antisociaal gedrag - heeft er minder voordeel van.

88=

Auteur Curtis, Alexander & Lunghofer (2001) Design Review Aantal studies in de meta-analyse of review

4

Aantal jeugdigen totaal (N) - Leeftijd jeugdigen in studie - Sekse jeugdigen in de studie - Etniciteit jeugdigen in studie - Diagnose/ probleem Residentiële jeugd: diverse problemen, waaronder impulsiviteit, agressie,

spijbelen, seksueel afwijkend gedrag en liegen. Pleegzorg: emotionele en gedragsproblemen en diverse andere problemen

Onderzochte interventie(s) Therapeutische pleegzorg en residentiële zorg Type interventie Pleegzorg en residentiële zorg Informatie over inhoud interventie aanwezig?

Ja

Duur follow-up - Effectmaat Functioneren van jeugdigen, probleemgedrag, weglopen, voltooien van het

programma en recidive Gebruikte instrumenten - d= n.v.t. Conclusie De studies laten een gemengd beeld zien. Uit één studie komt naar voren

dat jeugdigen in therapeutische pleegzorg het beter doen dan jeugdigen in residentiële zorg en uit twee studies komt er weinig verschil naar voren wat betreft de uitkomsten van beide zorgtypen.

89=

Auteur Curry (1991) Design Review Aantal studies in de meta-analyse of review

12 7 overzichtsstudies en 5 primaire studies

Aantal jeugdigen totaal (N) - Leeftijd jeugdigen in studie - Sekse jeugdigen in de studie - Etniciteit jeugdigen in studie - Diagnose/ probleem Psychiatrische stoornissen, schizofrenie en neurotische, affectieve en

antisociale stoornissen Onderzochte interventie(s) intramurale psychiatrische behandeling en residentiële behandeling Type interventie Residentieel Informatie over inhoud interventie aanwezig?

Ja, soms en dan heel globaal

Duur follow-up - Effectmaat Klinische verbetering, aanpassing, algeheel functioneren, aanpassing in

de maatschappij, uithuisplaatsingen, psychiatrische of legale problemen en psychiatrische opname

Gebruikte instrumenten - d= n.v.t. Conclusie Het functioneren verbetert bij veel jeugdigen, bij sommigen is er geen

verbetering en een klein percentage gaat erop achteruit. De mate van aanpassing na vertrek kan niet voorspeld worden door de aanpassing tijdens de daarvóór doorlopen behandeling, maar wel door de mate van steun en continuïteit in belangrijke relaties na vertrek. Gecontinueerde therapie na vertrek is geassocieerd met beter functioneren.

90=

Auteur Department of Health (1998) Design Review Aantal studies in de meta-analyse of review

12

Aantal jeugdigen totaal (N) - Leeftijd jeugdigen in studie - Sekse jeugdigen in de studie - Etniciteit jeugdigen in studie - Diagnose/ probleem Gedrag en emotionele problemen Onderzochte interventie(s) residentiële settings Type interventie Residentieel Informatie over inhoud interventie aanwezig?

Ja

Duur follow-up - Effectmaat Functioneren van jeugdigen Gebruikte instrumenten - d= n.v.t. Conclusie Een ‘goede’ residentiële instelling lijkt te voldoen aan een aantal criteria

zoals een duidelijke visie van het hoofd van de instelling op wat het tehuis wil bereiken en hoe en overeenstemming tussen hulpverlenend personeel over de uitvoering van de zorg.

91=

Auteur Epstein (2004) Design Review Aantal studies in de meta-analyse of review

53 11 overzichtstudies en 42 primaire studies

Aantal jeugdigen totaal (N) - Leeftijd jeugdigen in studie - Sekse jeugdigen in de studie - Etniciteit jeugdigen in studie - Diagnose/ probleem Emotionele problemen, psychotische, neurotische gedragsstoornissen,

bipolaire en depressieve stoornissen Onderzochte interventie(s) intramurale psychiatrische en residentiële behandeling Type interventie Residentieel Informatie over inhoud interventie aanwezig?

Ja, voor zover aanwezig (de auteur geeft aan dat het beter moet)

Duur follow-up - Effectmaat Antisociaal gedrag, recidive, aanpassing, suïcidaal gedrag, sociaal

functioneren, functioneren op school, problemen in het gebruik van nazorg Gebruikte instrumenten - d= n.v.t. Conclusie De meeste jeugdigen met emotionele problemen verbeteren, maar ook veel

niet. De aanpassing na vertrek is minder gerelateerd aan veranderingen tijdens de behandeling dan de stabiliteit van de omgeving na vertrek. Volgens de auteur is er weinig consensus over hoe uitkomsten gemeten worden.

92=

Auteur Frensch & Cameron (2002) Design Review Aantal studies in de meta-analyse of review

15

Aantal jeugdigen totaal (N) - Leeftijd jeugdigen in studie - Sekse jeugdigen in de studie - Etniciteit jeugdigen in studie - Diagnose/ probleem Ernstige emotionele problemen, gedrag- en schoolproblemen en

problemen in relaties. Onderzochte interventie(s) residentiële groepstehuizen en residentiële behandelcentra Type interventie Residentieel Informatie over inhoud interventie aanwezig?

Ja, globaal

Duur follow-up - Effectmaat Aanpassing op school en na vertrek, (gedrags-) problemen, ernst van

functioneren, recidive, psychologische aanpassing, schoolverbetering Gebruikte instrumenten - d= n.v.t. Conclusie Teaching family model heeft weinig resultaat op de lange termijn in het

behouden van effecten tijdens het programma en vermindering van delinquent gedrag na de behandeling. Uit studies naar uitkomsten van residentiële zorg komen gemengde resultaten naar voren. Leeftijd, etniciteit en IQ zijn in de meeste gevallen geen voorspellers voor aanpassing na vertrek. Er is enigszins een relatie met positieve uitkomsten bij een kortere verblijfsduur, verbeterde schoolprestaties en klinische hulp bij het gezin van een jeugdige. De betrokkenheid van ouders en steun van het gezin tijdens de behandeling is gerelateerd aan verbetering van de jeugdige in de behandeling en succesvolle aanpassing na ontslag.

93=

Auteur Grietens (2002) Design Meta-analyse Aantal studies in de meta-analyse of review

5 meta-analyses, waaronder Lipsey & Wilson (1998)

Aantal jeugdigen totaal (N) Jeugdige delinquenten Leeftijd jeugdigen in studie - Sekse jeugdigen in de studie - Etniciteit jeugdigen in studie - Diagnose/ probleem - Onderzochte interventie(s) Residentiële behandeling Type interventie Residentieel Informatie over inhoud interventie aanwezig?

Ja, soms globaal (alleen type genoemd)

Duur follow-up - Effectmaat Recidive (met name), mate van aanpassing in de instelling, aanpassing in

de maatschappij, academische aanpassing Gebruikte instrumenten - d= Algemeen: + 0.19

Recidive: + 0.17 Conclusie Residentiële behandeling van delinquente jeugdigen leidt tot een

gemiddelde reductie in recidive van ongeveer 9%. De bevinding geeft volgens de auteur aan dat delinquent gedrag moeilijk te behandelen is in vergelijking met andere problematiek.

94=

Auteur Gold, Voracek & Wigram (2004) Design Meta-analyse Aantal studies in de meta-analyse of review

11 primaire studies, waarvan 8 in de USA uitgevoerd, 1 in Oostenrijk, 1 in Duitsland en 1 in Groot-Brittannië

Aantal jeugdigen totaal (N) 188 Leeftijd jeugdigen in studie 4-19 jaar, gemiddelde onbekend Sekse jeugdigen in de studie Onbekend Etniciteit jeugdigen in studie Onbekend Diagnose/ probleem Verschillende vormen van psychopathologie:

ontwikkelingsproblemen, seksueel misbruik, autisme, emotionele problemen, affectieve problemen bij hoogbegaafdheid, delinquentie, verstandelijke beperking, leer- en gedragsproblemen en ADHD

Onderzochte interventie(s) Muziektherapie J Analytical Music Therapy J Guided Imagery and Music J Creative Music Therapy J Behavioral Music Therapy J Orff Music Therapy J Alvin´s free improvisation therapy J Eclectische benaderingen

Type interventie Ambulant Informatie over inhoud interventie aanwezig?

Ja, een beetje

Duur follow-up Pretest – Posttest Bij 1 studie follow up meting uitgevoerd, maar onbekend na hoeveel tijd.

Effectmaat Verschillende concepten: ontwikkeling, zelfvertrouwen, sociaal gedrag in de klas, intelligentie, probleemgedrag, etc.

Gebruikte instrumenten J Griffiths Developmental Scale J Adjective Checklist J Checklist of Communicative Responses / Acts Score Sheet J Behavior Observation J Piers-Harris Children´s Self-Concept Scale J Coopersmith Self-Esteem Inventory J Interpersonal Checklist J Hamburg-Wechsler Intelligence Test J Marburg Behavior List J Informal test (identification of pictures) J Coopersmith Behavior Rating Form J Achenbach Teacher Report Form

d= 0.61 Conclusie De effectgrootte voor alle studies was d=0.99. Dit resultaat was echter

statistisch niet homogeen (waardoor geen conclusies getrokken konden worden), wat veroorzaakt werd door een uitschietende studie. Na verwijdering van deze studie was de effectgrootte d=0.61 en waren de resultaten statistisch homogeen. Cliënten uit de controlegroep kenden geen verbetering, ongeacht of zij een alternatieve dan wel geen behandeling kregen. Met enige voorzichtigheid (met name door het kleine aantal studies) wordt geconcludeerd dat muziektherapie het meest effectief is voor jeugdigen met een dubbele diagnose en daarna voor jeugdigen met ontwikkelings- en gedragsproblemen. Het minst effectief bleek het te zijn voor jeugdigen met emotionele problemen. Muziektherapie is even effectief voor kinderen als voor adolescenten. Het meest effectief zijn eclectische vormen van muziektherapie en het minst effectief zijn gedragsmuziektherapieën. Er zijn grotere effecten gerapporteerd bij studies die het zichtbare gedrag meten (zoals ontwikkeling en probleemgedrag) dan bij studies die subjectieve ervaringen meten (zoals zelfvertrouwen en sociale vaardigheden). Dit komt overeen met andere onderzoeken naar psychotherapie voor kinderen.

95=

Auteur Gold, Wigram & Elefant (2006) Design Meta-analyse Aantal studies in de meta-analyse of review

3 primaire studies (Brownell, 2002; Buday, 1995; Farmer, 2003) (Verwijst naar review Whipple, 2004)

Aantal jeugdigen totaal (N) 24 Leeftijd jeugdigen in studie 2-9 jaar Sekse jeugdigen in de studie 80% - 100 % jongens in iedere studie Etniciteit jeugdigen in studie Onbekend Diagnose/ probleem Autistisch spectrum stoornis (ASS) Onderzochte interventie(s) Muziektherapie Type interventie Onbekend Informatie over inhoud interventie aanwezig?

Ja Individueel, in hoge mate gestructureerd.

Duur follow-up Duur interventie in alle studies slechts 1 week Effectmaat Communicatieve vaardigheden (verbaal en non-verbaal) en

gedragsproblemen Gebruikte instrumenten Onbekend d= 0.50 voor non-verbale communicatieve vaardigheden; 0.36 voor verbale

communicatieve vaardigheden; voor gedragsproblemen geen resultaten Conclusie Muziektherapie is vergeleken met een “placebo” behandeling, waaruit alle

muziek specifieke elementen verwijderd waren. Zowel voor verbale als non-verbale communicatieve vaardigheden behaalde muziektherapie een beter resultaat dan de placebo, hoewel de resultaten voor de non-verbale iets groter waren. (Hierbij moet wel meegenomen worden dat in de placebo ook actieve behandelingscomponenten aanwezig zijn, wat betekent dat de effectiviteit van muziektherapie mogelijk nog iets groter is.) Gegevens ten aanzien van de gedragsproblemen waren te beperkt om een conclusie te kunnen trekken over de effecten van muziektherapie op gedragsproblemen. Kortdurende, intensieve behandeling (waarvan in deze studies sprake is) zijn relevant bij acute zorg. Maar ASS is een pervasieve ontwikkelingsstoornis, wat langdurige therapeutische interventie vereist. Op basis van de huidige studies kan geen conclusie getrokken worden over de mogelijke voordelen van langdurige muziektherapie. Eindconclusie van de auteurs is dat muziektherapie mogelijk positieve effecten op de communicatieve vaardigheden van kinderen met ASS kan hebben. Echter, meer onderzoek naar de effecten van muziektherapie over een langere termijn is nodig. Om de uitkomsten te evalueren zouden gestandaardiseerde instrumenten gebruikt moeten worden.

96=

Auteur Hair (2005) Design Review Aantal studies in de meta-analyse of review

18

Aantal jeugdigen totaal (N) - Leeftijd jeugdigen in studie - Sekse jeugdigen in de studie - Etniciteit jeugdigen in studie - Diagnose/ probleem Kinderen en adolescenten met ernstige emotionele en gedragsmatige

stoornissen Onderzochte interventie(s) Residentiële behandeling Type interventie Residentieel Informatie over inhoud interventie aanwezig?

Ja

Duur follow-up - Effectmaat Heropname, voortijdig vertrek, vertrek naar een minder gesloten setting,

schoolprestaties, tevredenheid over aanpassing in de maatschappij, emotionele en gedragsverandering

Gebruikte instrumenten - d= n.v.t. Conclusie Jeugdigen met ernstige problemen kunnen voordeel en positieve resultaten

hebben van residentiële behandeling die multimodaal is, holistisch is en ecologisch wat betreft de aanpak. Een frequent familiebezoek en deelname in gezinstherapie is geassocieerd met succesvolle uitkomsten bij ontslag. Geen enkele diagnose bij ontslag heeft invloed op uitkomsten na vertrek. Residentiële behandeling waarbij het gezin betrokken wordt en waarbij een combinatie is met nazorg hangt samen met succes na ontslag.

97=

Auteur Harder et al. (2006) Design Meta-analyse Aantal studies in de meta-analyse of review

27

Aantal jeugdigen totaal (N) - Leeftijd jeugdigen in studie - Sekse jeugdigen in de studie - Etniciteit jeugdigen in studie - Diagnose/ probleem Gedrags- en emotionele problemen Onderzochte interventie(s) Residentiële zorg Type interventie Residentieel Informatie over inhoud interventie aanwezig?

Ja, maar bij 83% van de studies is de beschrijving globaal of ontbreekt

Duur follow-up - Effectmaat Functioneren van jeugdigen, functioneren van ouders/ gezin, doelrealisatie

en tevredenheid Gebruikte instrumenten - d= Algemeen probleemgedrag: + 0.60

Externaliserend probleemgedrag: + 0.60 Internaliserend probleemgedrag: + 0.45

Conclusie De gemiddelde effectgrootte voor de invloed van residentiële jeugdzorg op algemeen probleemgedrag én op externaliserend probleemgedrag van jeugdigen is (op basis van 17 studies) +.60. De staf van een residentieel programma lijkt kritischer aan te kijken tegen de gemaakte gedragsvorderingen dan de cliënten zelf. Jeugdigen met externaliserende gedragsproblemen lijken meer vooruitgang te boeken dan jeugdigen met internaliserende problematiek. Vooral gedragsmodificatie- en gezinsgerichte componenten in het hulparrangement lijken bij te dragen aan positieve uitkomsten. Residentiële zorg lijkt betere resultaten te boeken dan behandeling in de thuissituatie bij dezelfde problematische doelgroep. Specifieke trainingen, gericht op sociaal-cognitieve en sociaal-emotionele competenties van jeugdigen, kunnen zorgen voor versterking van een behandeleffect.

98=

Auteur Hudson, Nutter & Galaway (1994) Design Review Aantal studies in de meta-analyse of review

11

Aantal jeugdigen totaal (N) - Leeftijd jeugdigen in studie - Sekse jeugdigen in de studie - Etniciteit jeugdigen in studie - Diagnose/ probleem Jeugdigen die ernstige problemen ervaren Onderzochte interventie(s) Therapeutische pleegzorg Type interventie Pleegzorg Informatie over inhoud interventie aanwezig?

Ja, in een tabel in de studie

Duur follow-up - Effectmaat Functioneren, zelfwaardering, identiteitsgevoel, emancipatie, heropname

en sociaal-psychologische dimensies Gebruikte instrumenten - d= n.v.t. Conclusie Therapeutische pleegzorg programma’s zijn succesvol in de hulpverlening

aan jeugdigen met ernstige problemen in hun leven. Jeugdigen vertonen positieve veranderingen tijdens de behandeling en de meeste plaatsingen worden beëindigd volgens plan. Jeugdigen doen het na ontslag beter in vergelijking met jeugdigen uit andere settings. Verder is therapeutische pleegzorg minder kostbaar dan residentiële behandeling.

99=

Auteur Johnson et al. (2006) Design Review Aantal studies in de meta-analyse of review

29

Aantal jeugdigen totaal (N) - Leeftijd jeugdigen in studie - Sekse jeugdigen in de studie - Etniciteit jeugdigen in studie - Diagnose/ probleem Jonge kinderen, geen diagnose vermeld Onderzochte interventie(s) Residentiële zorg Type interventie Residentieel Informatie over inhoud interventie aanwezig?

Ja, voor zover aanwezig in primaire studies

Duur follow-up - Effectmaat Groei van de hersens, hechting, sociaal gedrag en cognitieve ontwikkeling Gebruikte instrumenten - d= n.v.t. Conclusie Jonge kinderen die geplaatst worden in residentiële zorg hebben risico op

schade in termen van hechtingstoornissen en ontwikkelingsachterstanden. Resultaten wijzen erop dat een gebrek aan een 1 op 1 relatie met een primaire verzorger een belangrijke oorzaak is. Bij een leeftijd van 6 maanden hebben kinderen in residentiële zorg schade in hun ontwikkeling als ze niet naar gezinsgerichte zorg gaan.

100=

Auteur Maluccio (2003) Design Review Aantal studies in de meta-analyse of review

10

Aantal jeugdigen totaal (N) - Leeftijd jeugdigen in studie - Sekse jeugdigen in de studie - Etniciteit jeugdigen in studie - Diagnose/ probleem Niet vermeld Onderzochte interventie(s) Pleegzorg Type interventie Pleegzorg Informatie over inhoud interventie aanwezig?

Nee

Duur follow-up - Effectmaat Functioneren van jeugdigen, voortijdige uitval, heropname in de pleegzorg,

emotionele ontwikkeling, schoolprestaties en plaatsingstabiliteit Gebruikte instrumenten - d= n.v.t. Conclusie De bevindingen in de studies laten een gemengd beeld zien en zijn soms

tegenstrijdig. Innovatieve pleegzorg heeft verschillende dingen nodig, namelijk hulp die tijdig plaatsvindt en gehoor geeft aan jeugdigen en hun ouders, een redelijke caseload heeft voor hulpverleners, hulpplannen heeft die doel en tijdgericht zijn, nauwe samenwerking heeft op diverse niveaus, nadruk op cliënt– en familiegerichtheid en een maatschappelijke basis heeft.

101=

Auteur Minty (1999) Design Review Aantal studies in de meta-analyse of review

31

Aantal jeugdigen totaal (N) - Leeftijd jeugdigen in studie - Sekse jeugdigen in de studie - Etniciteit jeugdigen in studie - Diagnose/ probleem Jeugdigen met een hoge mate van emotionele- en gedragsproblemen Onderzochte interventie(s) Langdurige pleegzorg Type interventie Pleegzorg Informatie over inhoud interventie aanwezig?

Nee

Duur follow-up - Effectmaat Voortijdige beëindiging, functioneren als volwassene, terugkeer naar huis,

functioneren van pleegkinderen, tevredenheid van pleegkinderen, heropname, aanpassing aan het pleeggezin

Gebruikte instrumenten - d= n.v.t. Conclusie De stabiliteit van een langdurige plaatsing is afhankelijk van factoren zoals

met name leeftijd, de moeilijkheid van de jeugdigen en de leeftijd van andere jeugdigen in het pleeggezin. Een goede kwaliteit van pleegzorg is er eerder als jeugdigen geen ernstige oppositionele problemen hebben en eerder geplaatst worden. Uitkomsten zijn beter dan vooroordelen suggereren. Een vroege opname en een later ontslag hangen beide samen met betere uitkomsten, net als de afwezigheid van ernstige gedragsproblemen bij de pleegkinderen.

102=

Auteur Van der Laan (2001) Design Review Aantal studies in de meta-analyse of review

6 1 meta-analyse (Lipsey & Wilson, 1998) en 5 primaire studies. Hier alleen 5 primaire studies besproken

Aantal jeugdigen totaal (N) - Leeftijd jeugdigen in studie - Sekse jeugdigen in de studie - Etniciteit jeugdigen in studie - Diagnose/ probleem Gewelddadige en ernstig delinquente jongeren, (ouders van) jonge

kinderen en het primair onderwijs Onderzochte interventie(s) Politiële en justitiële interventies Type interventie Primaire en secundaire preventieprogramma’s, programma’s gericht op het

terugdringen van gang-gerelateerde criminaliteit Informatie over inhoud interventie aanwezig?

Ja

Duur follow-up - Effectmaat Divers Gebruikte instrumenten - d= n.v.t. Conclusie Alle auteurs van de studies benadrukken het belang van een aanpak die

gericht is op meerdere facetten (multimodaal) en die daarbij diverse interventievormen (multimethode) hanteert. Op basis van literatuur noemt de auteur vijf beginselen waar effectieve interventies aan voldoen: 1. Interventies moeten geheel worden uitgevoerd zoals van tevoren is

bedacht en niet worden afgebroken of worden aangepast (beginsel van programma-integriteit);

2. Mensen die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van een interventie, zijn zodanig opgeleid en getraind dat ze kunnen inschatten welke interventie het beste past bij een jeugdige delinquent (beginsel van professionaliteit);

3. Hoe groter het risico van herhaling van deviant/problematisch gedrag, hoe intensiever de interventie moet zijn (risicobeginsel);

4. De interventie moet zich richten op die factoren bij de delinquent (bijvoorbeeld verslaving of werkloosheid) die ten grondslag liggen aan het delinquente gedrag (behoeftebeginsel);

5. De interventie moet qua methode en inhoud aansluiten bij de mogelijkheden van de deelnemer (responsiviteitbeginsel).

103=

Auteur Leblanc & Ritchie (2001) Design Meta-analyse Aantal studies in de meta-analyse of review

42 primaire studies, waarvan 23 artikelen, 16 dissertaties en 3 ongepubliceerde documenten

Aantal jeugdigen totaal (N) Onbekend Leeftijd jeugdigen in studie 0-12 jaar Sekse jeugdigen in de studie Onbekend Etniciteit jeugdigen in studie Onbekend Diagnose/ probleem Sociale en emotionele problemen, traumatische gebeurtenissen,

leerproblemen, gezinsproblemen en gedragsproblemen Onderzochte interventie(s) Speltherapie

J Non-directief J Specifieke hulpmiddelen J Ouders als therapeut J Directief / verhaaltherapie / begeleide verbeeldingstherapie

Type interventie Onbekend Informatie over inhoud interventie aanwezig?

Nee

Duur follow-up Onbekend Effectmaat Zelf in relatie tot anderen (sociometrie en ouderlijke acceptatie)

Zelfconcept, angst en andere metingen van inter-persoonlijk functioneren Gedragsmetingen Academische metingen (prestatie en functioneren)

Gebruikte instrumenten Onbekend d= 0.66 Conclusie Gemiddeld presteerden kinderen met speltherapie beter op de uitkomst

metingen in vergelijking met kinderen die geen behandeling ontvingen. Speltherapie lijkt even effectief te zijn als verbale therapieën voor volwassenen en niet-speltherapieën met kinderen. Het gebruik van ouders als therapeut zorgt voor significant hogere uitkomsten dan het gemiddelde van andere behandelmethodes. Het aantal sessies is van invloed op de uitkomsten. Maximale effecten worden behaald in 30 tot 35 sessies. Minder dan 10 sessies kan zelfs een negatief effect hebben.

104=

Auteur Lipsey & Wilson (1998) Design Meta-analyse Aantal studies in de meta-analyse of review

200

Aantal jeugdigen totaal (N) - Leeftijd jeugdigen in studie - Sekse jeugdigen in de studie - Etniciteit jeugdigen in studie - Diagnose/ probleem Ernstige en gewelddadige jeugddelinquenten Onderzochte interventie(s) Ambulante en (semi-)residentiële interventies Type interventie Ambulant en (semi-)residentieel Informatie over inhoud interventie aanwezig?

Teachting family homes zijn huizen waarin een echtpaar woont met 6 jongeren. Verder is er een derde, niet-inwonend staflid aan het huis verbonden. Methodiek is gedragstherapeutisch, met een puntensysteem, mentor-systeem en per periode gespecificeerde werkdoelen. ‘Community based’ houdt in dat de hulpverlening zoveel mogelijk in de lokale gemeenschap wordt uitgevoerd. Het is over het algemeen concreet en praktisch qua aanpak. Multiple services bestaat uit het aanbieden van verschillende diensten aan de jeugdige en het gezin, zoals begeleiding, coaching, hulp bij juridische en praktische aangelegenheden.

Duur follow-up - Effectmaat Delictgedrag (recidive), de grootte van het gemiddelde effect, de

consistentie van het effect in de verschillende studies en kenmerken van de jongeren

Gebruikte instrumenten - d= + 0.52 individuele counseling (amb)

+ 0.46 training interpersoonlijke vaardigheden (amb) + 0.42 gedragsmatige interventies (amb) + 0.40 training interpersoonlijke vaardigheden (res) + 0.41 Teachting family homes (res)

Conclusie Een gemiddelde afname van recidive van 12%. Er zijn grote verschillen in de effecten van de interventies. Gemiddelde effectscores van ambulante en residentiële interventies zijn vrijwel gelijk. Bij ambulante interventies blijken interventies het delictgedrag sterker te beperken naarmate de ernst van het bij aanvang gerapporteerde delictgedrag groter is. Individuele counseling, training van interpersoonlijke vaardigheden en gedragsmatige interventies komen als de beste ambulante interventies naar voren. Bij residentiële interventies komen interpersoonlijke vaardigheden training en ‘Teaching family homes’ als beste naar voren. Bij de drie ambulante en twee residentiële interventies komt de afname van delictgedrag op bijna 40%. Een afname van delictgedrag rond de 20% is er bij de ambulante interventies ‘multiple services’en schadevergoeding of voorwaardelijke vrijlating en bij de residentiële interventies gedragsmatige programma’s, ‘community residential programs’ en ‘multiple services’. Individueel gerichte interventies hebben betere resultaten dan groepsinterventies.

105=

Auteur Little et al. (2005) Design Review Aantal studies in de meta-analyse of review

29

Aantal jeugdigen totaal (N) - Leeftijd jeugdigen in studie - Sekse jeugdigen in de studie - Etniciteit jeugdigen in studie - Diagnose/ probleem Jeugdigen met emotionele of gedragsproblemen en psychische stoornissen

waaronder antisociaal gedrag Onderzochte interventie(s) Residentiële zorg Type interventie Residentieel Informatie over inhoud interventie aanwezig?

Nee

Duur follow-up - Effectmaat Vooruitgang in ontwikkeling tijdens verblijf, reductie klinische symptomen,

zelfconcept, locus of control, gedragsproblemen, diagnosen psychiatrische stoornissen, arrestaties, schoolprestaties, positieve attitude ten aanzien van school, kwaliteit van leven, relatie met leeftijdgenoten

Gebruikte instrumenten - d= n.v.t. Conclusie Het bewijs voor verbetering tijdens en vlak na plaatsing is deels positief. De

voordelen op de lange termijn zijn in weinig studies aangetoond. Er zijn verschillende voorspellers voor succes zoals een hoog IQ, geringe ernst van de problemen en een hoge mate van gezinsstabiliteit bij de jeugdigen.

106=

Auteur Lyman & Campbell (1996) Design Review Aantal studies in de meta-analyse of review

43 8 meta-analyses 7 overzichtsstudies (o.a. Pfeiffer & Strzelecki, 1990) en 28 primaire studies

Aantal jeugdigen totaal (N) - Leeftijd jeugdigen in studie - Sekse jeugdigen in de studie - Etniciteit jeugdigen in studie - Diagnose/ probleem Ernstige emotionele en gedragsproblemen, waaronder delinquent gedrag Onderzochte interventie(s) intramurale en residentiële behandeling Type interventie Residentieel Informatie over inhoud interventie aanwezig?

Ja, Voor zover aanwezig in primaire studies

Duur follow-up - Effectmaat Aanpassing van jeugdigen, klinische status, intelligentie, impulsiviteit,

delinquent gedrag, problemen, gedrag op school, locus of control, zelfconcept, waargenomen gezinsrelaties, sociaal gedrag, incidenten tijdens verblijf, agressief gedrag

Gebruikte instrumenten - d= n.v.t. Conclusie Een gedragsmatige benadering in residentiële behandeling is effectiever

dan benaderingen die nadruk leggen op intrapsychische interventies. Uitkomsten op korte termijn zijn gunstiger dan lange termijn uitkomsten. Positieve uitkomsten hangen samen met betrokkenheid van ouders bij residentiële behandeling, een hogere intelligentie bij de jeugdige en afwezigheid van psychotisch of delinquent gedrag.

107=

Auteur Pfeiffer & Strzelecki (1990) Design Meta-analyse Aantal studies in de meta-analyse of review

34

Aantal jeugdigen totaal (N) - Leeftijd jeugdigen in studie - Sekse jeugdigen in de studie - Etniciteit jeugdigen in studie - Diagnose/ probleem Mentale stoornissen, waaronder gedrags- en emotionele stoornissen (geen

jeugdigen met een verstandelijke handicap of een pervasieve stoornis) Onderzochte interventie(s) intramurale psychiatrische behandeling Type interventie Residentieel Informatie over inhoud interventie aanwezig?

Ja, maar in weinig studies wordt gekeken naar specifieke behandelfactoren (12%)

Duur follow-up - Effectmaat Aanpassing van jeugdigen na ontslag, gepland vertrek Gebruikte instrumenten - d= Deze gewogen voorspellende waarden zijn in plaats van een effectgrootte

berekend, omdat de benodigde informatie voor het berekenen van een effectgrootte (gemiddelden en standaarddeviaties) in de meeste primaire studies (94%) niet aanwezig was. De waarden zijn voor 10 voorspellende variabelen zijn berekend. Voor de wijze van berekening wordt verwezen naar pagina 848 van de betreffende studie. Gewogen voorspellende waarden voor 10 variabelen: 1. Intelligentie: + 0.30 2. Organiciteit: - 0.80 3. Diagnose: - 0.67 4. Symptoompatroon: - 0.75 5. Leeftijd bij opname: + 0.19 6. Geslacht: + 0.15 7. Gezinsfunctioneren: + 0.70 8. Behandeling: + 01.00 9. Verblijfsduur: + 0.48 10. Nazorg: +1.00

Conclusie Specialistische behandeling tijdens de psychiatrische opname en het bieden van nazorg leiden tot betere uitkomsten. Gezondere jeugdigen reageren beter op de residentiële behandeling. Het behaalde resultaat enigszins voorspeld worden op basis van de verblijfsduur en de mate van intelligentie. De leeftijd bij opname en het geslacht van jeugdigen blijken het resultaat niet goed te kunnen voorspellen.

108=

Auteur Racusin, Maerlender, Sengupta, Isquith & Straus (2005) Design Review Aantal studies in de meta-analyse of review

37

Aantal jeugdigen totaal (N) - Leeftijd jeugdigen in studie - Sekse jeugdigen in de studie - Etniciteit jeugdigen in studie - Diagnose/ probleem Jeugdigen met emotionele en gedragsproblemen en delinquenten Onderzochte interventie(s) Pleegzorg, waaronder therapeutische pleegzorg en multidimensionele

therapeutische pleegzorg Type interventie Pleegzorg

Informatie over inhoud interventie aanwezig?

Ja, bij een deel van de studies

Duur follow-up - Effectmaat Aanpassing van jeugdigen in pleegzorg en de uitkomsten op volwassen

leeftijd (w.o. dakloosheid en delinquent gedrag) Gebruikte instrumenten - d= n.v.t. Conclusie Therapeutische pleegzorg lijkt betere uitkomsten te hebben dan standaard

pleegzorg. Er is een aantal kenmerken van therapeutische pleegzorg dat leidt tot succesvolle resultaten, namelijk de ondersteuning van pleegouders, het doorbrengen van meer tijd met pleegouders en minder tijd met deviante leeftijdgenoten en betrokkenheid van pleegouders in de behandeling. Multidimensionele therapeutische pleegzorg heeft effectieve uitkomsten en is minder restrictief dan de bestaande (residentiële) alternatieven.

109=

Auteur Redding, Fried & Britner (2000) Design Review Aantal studies in de meta-analyse of review

11

Aantal jeugdigen totaal (N) - Leeftijd jeugdigen in studie - Sekse jeugdigen in de studie - Etniciteit jeugdigen in studie - Diagnose/ probleem Jeugdigen met emotionele en gedragsproblemen Onderzochte interventie(s) Therapeutische pleegzorg Type interventie Pleegzorg Informatie over inhoud interventie aanwezig?

Ja, ze geven aan dat programma’s verschillen in theoretische modellen en methoden van implementatie. Verder noemen ze een aantal benodigde aspecten om te kunnen spreken van therapeutische pleegzorg

Duur follow-up - Effectmaat Stabiliteit van plaatsing, aantal plaatsingen, hereniging met biologische

gezin, mate van geslotenheid na vertrek en voortijdig vertrek of niet met name. Focus op onderzoek naar de voorspellers van positieve resultaten

Gebruikte instrumenten - d= n.v.t. Conclusie Jeugdigen in therapeutische pleegzorg met minder emotionele en

gedragsproblemen, minder eerdere plaatsingen en met minder doorgebrachte tijd in een instelling voor de eerste pleegzorgplaatsing, minder eerdere negatieve plaatsingsuitkomsten, goede verhoudingen met hun pleeggezin en enige mate van controle over de frequentie en aard van bezoek aan het biologische gezin doen het het beste. De betere uitkomsten worden bereikt met een authoritatieve, sensitieve opvoedingstijl, een hogere mate van steun en goed omschreven behandelmodellen. Therapeutische pleegzorg werkt als alle betrokken partijen zich gesteund voelen en inspraak hebben, er een duidelijk plan is voor een stabiele plaatsing en een terugkeer naar het biologische gezin, er een goede match is tussen pleegkind en –gezin en er voldoende training en voorbereiding voor de pleegouders is.

110=

Auteur Reddy & Pfeiffer (1997) Design Meta-analyse Aantal studies in de meta-analyse of review

40

Aantal jeugdigen totaal (N) In 30% van de studies staat diagnostische informatie. Meest frequent wordt ADHD genoemd, daarnaast verstandelijke beperking en gedragsstoornissen psychotische stoornissen en stemmingsstoornissen.

Leeftijd jeugdigen in studie - Sekse jeugdigen in de studie - Etniciteit jeugdigen in studie - Diagnose/ probleem - Onderzochte interventie(s) Therapeutische pleegzorg Type interventie Pleegzorg Informatie over inhoud interventie aanwezig?

Ja, in 62% van de studies is info over de beschikbaarheid van interventies

Duur follow-up - Effectmaat 1. Stabiliteit van plaatsing (meest onderzocht)

2. gedragsproblemen 3. status bij ontslag (mate ven geslotenheid van plaatsing na vertrek) 4. sociale vaardigheden 5. psychologische aanpassing van jeugdigen

Gebruikte instrumenten - d= Deze gewogen voorspellende waarden zijn in plaats van een effectgrootte

berekend, omdat de benodigde informatie (gemiddelden en standaarddeviaties) voor het berekenen van een effectgrootte in de meeste primaire studies (83%) niet aanwezig was. De waarden zijn voor de vijf vaakst gebruikte effectmaten berekend. Voor de wijze van berekening wordt verwezen naar pagina 583 van de betreffende studie. Gewogen voorspellende waarden van effectmaten: 1. 0.78 2. 0.50 3. 0.50 4. 0.88 5. 0.50

Conclusie Therapeutische pleegzorg heeft een groot positief effect op de sociale vaardigheden van de jeugdigen en het vergroten van de stabiliteit van de plaatsing. Het heeft een matig positief effect op de afname van gedragsproblemen, het vergroten van het psychologische aanpassingsvermogen van de jeugdigen en het verminderen van geslotenheid van de plaatsing na vertrek. Verder heeft het een licht positief effect op recidive van delinquent gedrag.

111=

Auteur Ritter & Graff Low (1996) Design Meta-analyse Aantal studies in de meta-analyse of review

23 primaire studies (waarvan 4 over kinderen, 6 over adolescenten, 13 over volwassenen)

Aantal jeugdigen totaal (N) Aantal jeugdigen onbekend, totaal 781 Leeftijd jeugdigen in studie Onbekend Sekse jeugdigen in de studie Onbekend Etniciteit jeugdigen in studie Onbekend Diagnose/ probleem Onbekend Onderzochte interventie(s) Dans en bewegingstherapie Type interventie Onbekend Informatie over inhoud interventie aanwezig?

Ja, een beetje

Duur follow-up Onbekend Effectmaat Psychologische verandering (bijv. verbeterd lichaamsbeeld, zelfconcept,

niveau van angst en/of veranderingen in motorische prestaties Gebruikte instrumenten Onbekend d= r = 0.29 voor kinderen; r = 0.47 voor adolescenten Conclusie Dans- en bewegingstherapie biedt kinderen de mogelijkheid om hun

lichaam te exploreren, persoonlijkheid uit te drukken, bewegingsvaardig-heden te ontdekken, sociaal contact te promoten en zelfwaardering te versterken. De studies rapporteren verbetering, maar er zijn slechts weinig goed gecontroleerde kwantitatieve onderzoeken. De effectgrootte is middelmatig, waarschijnlijk doordat het meeste onderzoek bij kinderen focust op motorische vaardigheden. Verbeteringen op motorisch gebied zijn vaak maar klein. Daarnaast is het meeste onderzoek uitgevoerd bij kinderen met ontwikkelingsstoornissen. Dans- en bewegingstherapie zou bij deze kinderen minder effectief kunnen zijn vanwege leerproblemen en een slecht begripsvermogen. Adolescenten (en volwassenen) profiteren meer van dans- en bewegingstherapie dan kinderen.

112=

Auteur Scherrer (1994) Design Meta-analyse Aantal studies in de meta-analyse of review

42

Aantal jeugdigen totaal (N) - Leeftijd jeugdigen in studie - Sekse jeugdigen in de studie - Etniciteit jeugdigen in studie - Diagnose/ probleem Veel verschillende diagnoses, waaronder agressief, emotioneel gestoord en

delinquent gedrag Onderzochte interventie(s) Residentiële zorg Type interventie Residentieel Informatie over inhoud interventie aanwezig?

Ja, het type behandeling (bijvoorbeeld systeemgericht)

Duur follow-up - Effectmaat Angst, zelfwaardering, algehele aanpassing, persoonlijkheidstrekken,

emotionele/somatische stoornissen, verslaving, sociopathisch gedrag, sociaal gedrag, werk-school prestaties, persoonlijke ontwikkeling, fysiologische aspecten van stress

Gebruikte instrumenten - d= + 0.42 Conclusie Jeugdigen in residentiële zorg blijken wat meer te verbeteren dan jeugdigen

in controle- of vergelijkingsgroepen. Het blijkt niet eenvoudig te zijn om effecten ná de behandeling in stand te houden en de tijdsperiode tussen één en twee jaar na ontslag is hierbij een kritieke periode. Een aantal kenmerken is gunstig voor de effectiviteit, waaronder behandelprogram-ma’s met zowel jongens als meisjes, gedragsmodificatie, cognitief-gedragsmatige behandeling, milieutherapie, psychodynamische therapie en gezinstherapie. Jeugdigen in psychiatrische ziekenhuizen en groepstehuizen vertonen een significant beter resultaat dan jeugdigen die geplaatst zijn in justitiële instellingen, residentiële behandelcentra, schoolinternaten of therapeutische kampen. Jeugdigen die langer dan 60 maanden (5 jaar) residentiële behandeling krijgen doen het significant slechter dan andere jeugdigen. Ook de kindkenmerken hoger IQ, hogere socio-economische status en plaatsing door de ouders zijn van invloed op een grotere effectiviteit. De leeftijd van de jeugdigen en de diagnose bij opname blijken niet van invloed.

113=

Auteur Whipple (2004) Design Meta-analyse Aantal studies in de meta-analyse of review

9 primaire studies

Aantal jeugdigen totaal (N) Onbekend Leeftijd jeugdigen in studie 4-21 jaar Sekse jeugdigen in de studie vrijwel alleen jongens Etniciteit jeugdigen in studie Onbekend Diagnose/ probleem Autisme Onderzochte interventie(s) Muziektherapie

(3 theoretische benaderingen) J Discrete Trial-Traditional Behavioral approach J Developmental Social-Pragmatic approach J Contemporary Applied Behavioral Analysis

Type interventie Onbekend Informatie over inhoud interventie aanwezig?

Ja, 3 verschillende benaderingen kort weergegeven.

Duur follow-up Onbekend Effectmaat Sociaal gedrag (incl. zelfstimulatie en aandacht voor taken); communicatie

(incl. vocalisatie, spraak, signalen en oogcontact); cognitieve vaardigheden (incl. schooltaken, vocabulaire verwerving en opvolgen motorische taken)

Gebruikte instrumenten Onbekend d= 0.77 Conclusie De meta-analyse laat zien dat het gebruik van muziek in de behandeling

van kinderen en adolescenten een relatief groot effect heeft. De voordelen zijn niet gedifferentieerd naar behandelingsdesign, leeftijd, type interventie en beroep van degene die het als middel bij de behandeling inzet. Er is echter nog meer onderzoek nodig om een goed oordeel te kunnen vellen, onderzoek met een goed onderzoeksdesign en een grotere steekproef. De centrale vraag daarbij zou moeten zijn welke specifieke toepassingen van muziek in de behandeling van kinderen en adolescenten effect hebben.

114=

Auteur Wigram & Gold (2006) Design Review Aantal studies in de meta-analyse of review

Twee reviews (nl. Whipple, 2004; Ball, 2004) en 4 primaire studies (Brownell, 2002; Buday, 1995; Edgerton, 1994; Lee, 2004)

Aantal jeugdigen totaal (N) Onbekend Leeftijd jeugdigen in studie 0-21 jaar Sekse jeugdigen in de studie Onbekend Etniciteit jeugdigen in studie Onbekend Diagnose/ probleem Autisme Onderzochte interventie(s) Muziektherapie Type interventie Onbekend Informatie over inhoud interventie aanwezig?

Ja, een beetje

Duur follow-up Onbekend Effectmaat Onbekend Gebruikte instrumenten Onbekend d= n.v.t. Conclusie Muziektherapie biedt structuur in improvisatie die kan voorzien in een

raamwerk voor de ontwikkeling van leren en aanpassingsvermogen. Onderzoek laat enig bewijs voor de effectiviteit zien. De interventie brengt het meest te weeg in inter-persoonlijke communicatie, wederkerigheid en de ontwikkeling van vaardigheden om relaties aan te gaan.

115=

Bijlagen

Deel 3 ´Kennis over instrumenten´

116=

117=

Bijlage 3.1 Overzicht van alle gevonden instrumenten

Aberrant Behavior Checklist (ABC)

De ABC is een instrument dat het effect meet van een toegepaste behandeling op probleemgedrag bij diep,

ernstig, matig en licht verstandelijk gehandicapten vanaf 5 jaar.

Doelgroep: Diep, ernstig, matig en licht verstandelijk gehandicapten vanaf 5 jaar.

Doel van het instrument: Evalueren van resultaten van de hulp / effectmeting

Onderwerp, Onderwerp, probleem of risicogebied: Gedragsproblemen en probleemgedrag; Zorg

en behandeling

Beoordeling en gebruik

Onbekend

ADHD-vragenlijst (AVL)

Het bepalen van (gedrags)symptomen van ADHD bij kinderen.

Doelgroep: Jeugdigen van 4 tot en met 18 jaar.

Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling

Onderwerp, Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen

Beoordeling en gebruik

Normen: COTAN 2004: voldoende.

Betrouwbaarheid: COTAN 2004: goed.

Validiteit: COTAN 2004: begripsvaliditeit: goed, criteriumvaliditeit: voldoende.

Adolescenten Temperament Lijst (ATL)

De ATL meet temperamentseigenschappen bij adolescenten.

Doelgroep: Adolescenten.

Doel van het instrument: (Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek

Onderwerp, probleem of risicogebied: Gedragsproblemen en probleemgedrag

Beoordeling en gebruik

Normen: COTAN 1986: voldoende.

Betrouwbaarheid: COTAN 1986: voldoende.

Validiteit: COTAN 1986: begripsvaliditeit en criteruimvaliditeit: voldoende.

Adult-Adolescent Parenting Inventory (AAPI)

De AAPI is een hulpmiddel om de attitudes van (toekomstige) ouders ten aanzien van ouderschap en

opvoeding te beoordelen. Het doe is in te schatten hoe hoog de kans is dat de ouders hun (toekomstige)

kind gaan mishandelen.

Doelgroep: Volwassen ouders, tiener ouders en toekomstige ouders. Adolescenten vanaf 13 jaar kunnen

de vragenlijst beantwoorden.

Doel van het instrument: Risicotaxatie

Onderwerp, probleem of risicogebied: Gezinsproblemen en opvoeding

Beoordeling en gebruik

Normen: Het instrument is genormeerd voor zowel volwassen ouders, adolescente ouders als populaties

van niet-ouders. AAPi is genormeerd voor Engelstalige en Spaanstaligen. Nog niet genormeerd en

onderzocht voor de Nederlandse situatie.

Betrouwbaarheid: De Amerikaanse versie is op betrouwbaarheid getoetst.

Validiteit: De Amerikaanse versie is op validiteit getoetst.

118=

Ages and Stages Questionnaire: Social Emotional (ASQ:SE)

Screenen van problemen met de geestelijke gezondheid van kinderen. De ASQ:SE bestaat uit acht

opeenvolgende vragenlijsten, die de leeftijd van 3 tot 66 maanden beslaan.

Doelgroep: Kinderen van 0 tot en met 5,5 jaar.

Doel van het instrument: (Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek

Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen

Beoordeling en gebruik

Normen: Nog niet genormeerd en gevalideerd voor Nederland.

Betrouwbaarheid: Amerikaanse onderzoek toont aan dat de interne consistentie redelijk (12 maanden)

tot goed (48 en 60 maanden) is (Hermanns, 2005).

Validiteit: Validiteit van de Amerikaanse versie is goed (Hermanns, 2005).

Overige informatie: Deze vragenlijsten worden gebruikt in het programma Samen Starten (Hermanns,

2005). Nog niet genormeerd en gevalideerd voor de Nederlandse situatie.

Amersfoortse Test Combinatie (ATC)

Meet neurotische depressiviteit en antisociale attitude.

Doelgroep: Delinquente jongens van 13 tot 20 jaar

Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling

Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen; Sociaal functioneren

Beoordeling en gebruik

Normen: COTAN 1986: onvoldoende.

Betrouwbaarheid: COTAN 1986: voldoende.

Validiteit: COTAN 1986: begripsvaliditeit en criteriumvaliditeit: voldoende.

Amsterdams Diagnostische Interview voor Kinderen en Adolescenten (ADIKA)

Het interview bestrijkt de informatie die nodig is om 28 DSM-III-R-classificaties op as I voor kinderen en

adolescenten te kunnen stellen. Vooral geschikt voor epidemiologisch onderzoek. Diagnose van

psychopathologische verschijnselen.

Doelgroep: Drie versies voor 6 tot 8, 9 tot 12 en 13 tot 17 jaar.

Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling

Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen

Beoordeling en gebruik

Normen: COTAN 1995: geen onderzoek.

Betrouwbaarheid: COTAN 1995: geen onderzoek. Volgens Esmeijer (1999): Goed.

Validiteit: COTAN 1995: begripsvaliditeit en criteriumvaliditeit: geen onderzoek. Volgens Esmeijer

(1999): Redelijk.

Overige informatie: Alleen de versie voor 13 tot 17 jaar is gereed voor (experimenteel) gebruik (Evers,

2000)

Amsterdamse Biografische Vragenlijst voor Kinderen (ABV-K)

De ABV-K is een zowel individueel als groepsgewijs af te nemen vragenlijst voor gericht onderzoek naar

neurotische labiliteit en klachten, alsmede extraversie, maculiniteit/femininiteit en zelfkritische instelling

bij het beantwoorden van de lijst. Bepaling van persoonlijkheidskenmerken.

Doelgroep: Kinderen van 9 tot en met 15 jaar.

Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling

Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen

Beoordeling en gebruik

Normen: COTAN 1982: onvoldoende.

Betrouwbaarheid: COTAN 1982: onvoldoende.

Validiteit: COTAN 1982: begripsvaliditeit: voldoende, criteriumvaliditeit: onvoldoende.

119=

Amsterdamse Kinder Gedrags Lijst (AKGL)

Meet gedrags- en emotionele problemen. De AKGL kan worden gebruikt voor de signalering van leerlingen

met aandachtsproblemen ter onderscheiding van leerlingen met andere gedrags- of emotionele problemen.

Doelgroep: Leerlingen groep 6 van het regulier basisonderwijs.

Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling

Onderwerp, probleem of risicogebied: Gedragsproblemen en probleemgedrag

Beoordeling en gebruik

Normen: COTAN 1999: geen onderzoek.

Betrouwbaarheid: COTAN 1999: voldoende, de test-hertestbetrouwbaarheid van de schaal

Angst/onzekerheid is te laag.

Validiteit: COTAN 1999: begripsvaliditeit: goed, criteriumvaliditeit: voldoende.

Overige informatie: Researchinstrument (volgens COTAN)

Amsterdamse Schaal voor Opstandigheid (ASO)

Zelfrapportagelijst voor het vroegtijdig signaleren van risicojongeren.

Doelgroep: Leerlingen van de laatste drie jaren van de basisschool.

Leeftijd: 8 tot en met 12 jaar.

Doel van het instrument: (Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek

Onderwerp, probleem of risicogebied: Gedragsproblemen en probleemgedrag

Beoordeling en gebruik

Onbekend

Anxiety Disorders Interview Schedule for DSM-IV (ADISC-C)

Semi-gestructureerd interview dat moet leiden tot DSM-classificatie bij jeugdigen en hun ouders.

Doelgroep: Jeugdigen van 7 tot en met 17 jaar.

Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling

Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen

Beoordeling en gebruik

Betrouwbaarheid: Redelijk (Esmeijer, 1999)

Validiteit: Matig (Esmeijer, 1999)

Overige informatie: Nederlandse versie beschikbaar. Onderdeel van het protocol Angst van het

Landelijk Kenniscentrum Kinder- en Jeugdpsychiatrie.

Attachment Q-sort (AQS)

De ASQ wordt gebruikt voor het meten van gehechtheid binnen natuurlijke situaties

Doelgroep: Kinderen van 1 tot en met 5 jaar.

Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling

Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen

Beoordeling en gebruik

Geen informatie over Nederlandse versie / Nederlandse bruikbaarheid.

Attitudeschaal Sociale Limieten (ASL)

De ASL meet de houding van individuele jongeren ten opzichte van normen en waarden, wetten en

regelgeving. Het meet de geneigdheid / motivatie tot grensoverschrijdend gedrag en kennis van sociale

limieten.

Doelgroep: Jongeren van 11 tot en met 12 jaar.

Doel van het instrument: (Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek; Evalueren

van resultaten van de hulp / effectmeting

Onderwerp, probleem of risicogebied: Gedragsproblemen en probleemgedrag; Sociaal functioneren

Beoordeling en gebruik

Onbekend

120=

AUTI-R schaal

Vragenlijst gericht op de onderkenning van vroegkinderlijk autisme bij kinderen van 1 tot en met 12 jaar.

Doelgroep: Kinderen van 1 tot en met 12 jaar.

Doel van het instrument: (Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek

Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen

Beoordeling en gebruik

Normen: Normen voor sprekende en voor niet-sprekende kinderen en varianten voor kinderen jonger

dan 7 en voor kinderen ouder dan 6 (Kievit, 1998). COTAN 1992: voldoende.

Betrouwbaarheid: COTAN 1992: goed.

Validiteit: COTAN 1992: begripsvaliditeit en criteriumvaliditeit: voldoende.

Autism Behavior Checklist (ABC)

Checklist voor het identificeren van autisme in engere zin.

Doelgroep: Jeugdigen en volwassenen van 3 tot 35 jaar.

Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling;

(Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek

Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen

Beoordeling en gebruik

Normen: Niet beoordeeld door de COTAN.

Betrouwbaarheid: Niet beoordeeld door de COTAN.

Validiteit: Niet beoordeeld door de COTAN. Validiteit van het instrument is hoog (Trimbos-instituut).

Overige informatie: Niet officieel vertaald. In Nederland wordt de ABC nog slechts zeer incidenteel

gebruikt (Kraijer, 2002).

Autism Diagnostic Interview-R (ADI-R)

Interview voor het onderkennen van autisme en pervasieve ontwikkelingsstoornissen volgens de DSM-IV.

Doelgroep: Jeugdigen en volwassenen vanaf 2 jaar.

Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling

Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen

Beoordeling en gebruik

Er is alleen een researchvertaling beschikbaar. Deze is niet aangeboden ter beoordeling aan de COTAN

(Kraijer, 2002) Omdat er geen andere, vergelijkbare interviews bestaan die wel door de COTAN beoordeeld

zijn, geven Resing e.a. de beoordeling 'voorlopig aanvaardbaar' (Landelijk netwerk autisme, 2006).

Autism Diagnostic Observation Scale (ADOS)

De ADOS is een observatieschaal voor het vaststellen van autsime bij kinderen met een ontwikkelingsleef-

tijd van minimaal drie jaar.

Doelgroep: Kinderen met een ontwikkelingsleeftijd van minimaal drie jaar.

Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling

Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen

Beoordeling en gebruik

Validiteit: De lijst is valide en met name sensitief (Bron: Trimbos-instituut).

Overige informatie: Er is nog geen officiële Nederlandse vertaling, maar de lijst wordt internationaal

veel in onderzoek gebruikt. (Bron: Trimbos-instituut)

Autisme en Aanverwante Stoornissenschaal voor Zwakzinnigen (AVZ-R)

Diagnostiek van autisme en aanverwante stoornissen. Vragenlijst gericht op de onderkenning van autisme

en daaraan verwante stoornissen bij licht tot zwaar verstandelijk gehandicapten van 3 tot 55 jaar.

Doelgroep: Verstandelijk gehandicapten (van alle niveaus) van 2 tot 55 jaar.

Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling

121=

Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen

Beoordeling en gebruik

Normen: COTAN 1995: goed.

Betrouwbaarheid: COTAN 1995: goed.

Validiteit: COTAN 1995: begripsvaliditeit: goed, criteriumvaliditeit: voldoende.

Baby Peuter Temperament Vragenlijst (BPTV)

Deze vragenlijst geeft een beeld van temperament(verschillen) en hoe makkelijk of moeilijk ouders het

gedrag van, of de omgang met, hun kind ervaren.

Doelgroep: Ouders van baby´s en peuters van 3 tot 30 maanden.

Doel van het instrument: (Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek;

Risicotaxatie

Onderwerp, probleem of risicogebied: Gedragsproblemen en probleemgedrag

Beoordeling en gebruik

Betrouwbaarheid: Betrouwbaar voor temperamentonderzoek (volgens Van der Hoeven, 1999)

(Kooijman, 2003)

Validiteit: Valide voor temperamentonderzoek (volgens Van der Hoeven, 1999 in: Kooijman, 2003)

Bayley Ontwikkelings Schalen (BOS)

Ontwikkelingsschaal voor gericht onderzoek en monitoring van het niveau van de mentale en motorische

ontwikkeling van kinderen.

Doelgroep: 2 tot 30 maanden

Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling

Onderwerp, probleem of risicogebied: (Intellectuele) vaardigheden

Beoordeling en gebruik

Normen: COTAN 1986: voldoende.

Betrouwbaarheid: COTAN 1986: voldoende.

Validiteit: COTAN 1986: begripsvaliditeit en criteriumvaliditeit: voldoende.

Overige informatie: De BOS wordt gebruikt door psychologen en (ortho)pedagogen (Kooijman, 2003).

Beoordelingsschaal voor Tevredenheid en Effect (BESTE)

De BESTE wordt gebruikt om de cliëntsatisfactie en de effecten van geboden/ontvangen hulp te meten.

Doelgroep: Cliënten van de jeugdzorg van 0 tot 18 jaar.

Doel van het instrument: Evalueren van resultaten van de hulp / effectmeting

Onderwerp, probleem of risicogebied: Zorg en behandeling

Beoordeling en gebruik

Onbekend

Bronnen van Steun en Spanning (BSS)

De BSS meet de kwaliteit van diverse relaties binnen gezinnen bij levengebeurtenissen in het afgelopen

jaar.

Doelgroep: Het hele gezin en haar sociale context. Gezinsleden vanaf 18 jaar kunnen de vragenlijst

invullen.

Doel van het instrument: (Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek;

Risicotaxatie

Onderwerp, probleem of risicogebied: Gezinsproblemen en opvoeding

Beoordeling en gebruik

Onbekend

122=

Buss-Durkee Hostility Inventory-Dutch (BDHI-D)

De BDHI is een zelfrapportage-instrument voor het vaststellen van iemands hostiliteit en neiging tot

agressief gedrag.

Doelgroep: Jeugdigen vanaf 15 jaar en volwassenen

Doel van het instrument: Risicotaxatie

Onderwerp, probleem of risicogebied: Gedragsproblemen en probleemgedrag

Beoordeling en gebruik

Normen: Er zijn normtabellen voor een landelijke populatie van 15 tot en met 40 jaar, en voor 41 jaar en

ouder. Verder zijn er normen voor psychiatrische patiënten, onderverdeeld naar drie leeftijdsgroepen en

voor gedetineerden, ook onderverdeeld in drie leeftijdsgroepen. COTAN: goed.

Betrouwbaarheid: COTAN: goed.

Validiteit: COTAN: begripsvalidite: goed, criteriumvaliditeit: voldoende.

C-toets

De C-toets biedt een eenvoudige en doeltreffende manier om collectieve feedback te vragen van ouders en

jongeren in de jeugdzorg.

Doelgroep: Jeugdigen van 12 jaar en ouder en hun ouders die cliënt zijn van bureau jeugdzorg of

zorgaanbieders binnen de jeugdzorg.

Doel van het instrument: Evalueren van resultaten van de hulp / effectmeting

Onderwerp, probleem of risicogebied: Zorg en behandeling

Beoordeling en gebruik

Onbekend

Caregiver-Teacher's Report Form (C-TRF)

Doel van de C-TRF is het verkrijgen van een beeld van het gedrag van de jeugdige zoals de leidster van het

kinderdagverblijf of de leerkracht dit ziet.

Doelgroep: Jeugdigen van 1,5 tot 5 jaar.

Doel van het instrument: In kaart brengen van de situatie van de cliënt; (Vroegtijdig) signaleren /

screenen van (specifieke) problematiek

Onderwerp, probleem of risicogebied: Algeheel of breed onderzoek

Beoordeling en gebruik

Normen: TRF versie 1997: De scores op de antwoordcategorieën zijn genormeerd, zodat de scores kunnen

worden vergeleken met een normgroep. De C-TRF is nog niet genormeerd voor de Nederlandse situatie

Betrouwbaarheid: COTAN-beoordeling: goed

Validiteit: COTAN-beoordeling: begripsvaliditeit is voldoende, criteriumvaliditeit is voldoende

Overige informatie: De C-TRF wordt gebruikt in de praktijk van bureau jeugdzorg (Eijgenraam, 2004)

Checklist Autism for Toddlers (CHAT)

Met de CHAT kan een autistische stoornis bij jonge kinderen vastgesteld worden.

Doelgroep: Jonge kinderen vanaf 18 maanden.

Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling

Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen

Beoordeling en gebruik

Onbekend

Overige informatie: Onderdeel van het Protocol Autisme, wordt in Nederland gebruikt (Trimbos-

instituut).

Child Abuse Inventory (CAPI)

Doel van de CAPI is karakteristieken van ouders op te sporen die verband houden met een risico op fysieke

mishandeling van kinderen en daarmee de kans op kindermishandeling te voorspellen.

Doelgroep: Ouders met een kind tussen de 0 en 18 jaar.

123=

Doel van het instrument: Risicotaxatie

Onderwerp, probleem of risicogebied: Gezinsproblemen en opvoeding

Beoordeling en gebruik

Normen: Is in de Verenigde Staten genormeerd.

Betrouwbaarheid: De CAPI heeft retrospectief een hoge sensitiviteit (juiste classificatie als 'at risk' van

ouders die hun kind fysiek hebben mishandeld) en een wat lagere specificiteit (juiste classificatie als 'niet-

at risk' van ouders die hun kind niet fysiek hebben mishandeld ) (Milner, 1994). De predictieve waarde

wordt door Hellinckx e.a. (in: Kooijman & Prinsen, 2005) voorzien van de kwalificatie 'voldoende evidentie

dat goede predicties kunnen worden gemaakt zowel op korte als lange termijn'. Dit wordt bevestigd door

onderzoek van Chaffin en Valle .

Validiteit: De interne consistentie van de abuse-schaal bedroeg 0.90, de interne consistentie van de

verschillende subschalen was 0.90 (distress), 0.66 (rigidity), 0.56 (unhappiness), 0.39 (problems with

child and self), 0.45 (problems with family) en 0.62 (problems with others. De interne consistentie van de

validiteitsschalen was 0.7 (lie), 0.23 (random response) en 0.15 (inconsonsistency).

Overige informatie: In Nederland wordt de Capi voor onderzoeksdoeleinden in het kader van het Oké

project gebruikt. Verder geen informatie bekend.

Child Abuse Risk Evaluation - Nederlandse versie (CARE NL)

CARE NL is een checklist/richtlijn voor inschatting van het risico op kindermishandeling, niet een formele

schaal of psychologische test. Het is ontworpen als leiddraad voor professionele besluitvorming en niet als

kwantitatieve instrument.

Doelgroep: CARE is bedoeld voor verschillende beroepsgroepen die in hun functie een inschatting van

het risico van kindermishandeling dienen uit te voeren.

Doel van het instrument: Risicotaxatie

Onderwerp, probleem of risicogebied: Gezinsproblemen en opvoeding

Beoordeling en gebruik

Normen: het instrument is niet genormeerd

Betrouwbaarheid: Het instrument is nog in ontwikkeling, de betrouwbaarheid wordt nog onderzocht.

Validiteit: Het instrument is nog in ontwikkeling de validiteit wordt onderzocht.

Overige informatie: CARE NL is nog in ontwikkeling.

Child and Adolescent Functional Assessment Scale (CAFAS)

Dit instrument bestaat uit een verzamellijst waarop op uiteenlopende gebieden van functioneren aan te

geven is of een jeugdige niet, een beetje, matige of ernstige problemen geeft. Daarnaast zijn er twee

subschalen waarop het functioneren van de opvoeder is weer te geven.

Doelgroep: Niet gespecificeerd

Doel van het instrument: (Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek

Onderwerp, probleem of risicogebied: Algeheel of breed onderzoek

Beoordeling en gebruik

Geen informatie over beoordeling Nederlandse versie.

Child Assessment Schedule (CAS)

De CAS is een semi-gestructureerd klinisch interviewschema dat moet leiden tot DSM-classificatie bij

jeugdigen en hun ouders.

Doelgroep: Jeugdigen van 7 tot en met 17 jaar.

Doel van het instrument: (Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek

Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen; (Intellectuele)

vaardigheden

Beoordeling en gebruik

Betrouwbaarheid: Redelijk (Esmeijer, 1999)

Validiteit: Matig (Esmeijer, 1999)

124=

Child Behavior Checklist 1,5-5 (CBCL / 1,5-5)

De CBCL is een diagnostisch instrument om probleemgedrag en vaardigheden van kinderen op

gestandaardiseerde wijze te kwantificeren.

Doelgroep: Kinderen van 1,5 tot 5 jaar.

Doel van het instrument: In kaart brengen van de situatie van de cliënt; (Vroegtijdig) signaleren /

screenen van (specifieke) problematiek

Onderwerp, probleem of risicogebied: Algeheel of breed onderzoek

Beoordeling en gebruik

Normen: De CBCL uit 2003 is nog niet genormeerd voor de Nederlandse situatie. Voorgaande versie:

COTAN-beoordeling: normering is goed

Betrouwbaarheid: COTAN-beoordeling: goed

Validiteit: COTAN-beoordeling: begripsvaliditeit is goed; criteriumvaliditeit is voldoende

Overige informatie: De CBCL wordt gebruikt in de praktijk van bureau jeugdzorg (Eijgenraam, 2004)

Child Behavior Checklist 6-18 (CBCL / 6-18)

De CBCL is een diagnostisch instrument om probleemgedrag en vaardigheden van kinderen en jeugdigen

op gestandaardiseerde wijze te kwantificeren.

Doelgroep: Kinderen en jongeren van 6 tot 18 jaar.

Doel van het instrument: In kaart brengen van de situatie van de cliënt; (Vroegtijdig) signaleren /

screenen van (specifieke) problematiek

Onderwerp, probleem of risicogebied: Algeheel of breed onderzoek

Beoordeling en gebruik

Normen: De CBCL uit 2003 is nog niet genormeerd voor de Nederlandse situatie. Voorgaande versie:

COTAN-beoordeling: normering is goed

Betrouwbaarheid: COTAN-beoordeling: goed

Validiteit: COTAN-beoordeling: begripsvaliditeit is goed; criteriumvaliditeit is voldoende

Overige informatie: De CBCL wordt gebruikt in de praktijk van bureau jeugdzorg (Eijgenraam, 2004)

Child Competency Inventory (CCI)

De CCI geeft zicht op competenties, vaardigheden en sterke kanten van het kind, de jongere of de ouder.

Doelgroep: Kinderen van 6 tot 12 jaar.

Doel van het instrument: (Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek

Onderwerp, probleem of risicogebied: (Intellectuele) vaardigheden

Beoordeling en gebruik

Normen: De CCI-P is nog niet genormeerd voor Nederland.

Overige informatie: De CCI wordt gebruikt in de praktijk van bureau jeugdzorg (Eijgenraam, 2004)

Child Symptoms Inventories (CSI)

Screeningsinstrument voor psychische stoornissen.

Doelgroep: Er zijn verschillende versies voor verschillende leeftijden en voor ouders en leerkrachten (3

tot 5 jaar, 6 tot 12 jaar en 13 tot 18 jaar) en voor jongeren zelf (12 tot 18 jaar).

Doel van het instrument: (Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek; Opstellen

van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling

Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen

Beoordeling en gebruik

Normen: Geen Nederlandse normen beschikbaar.

Overige informatie: De ouderversie is in 2002 vertaald in het Nederlands. Normen zijn nog niet

beschikbaar.

125=

Childhood Anxiety Sensitivity Index (CASI)

De CASI is een vragenlijst die zich richt op de geneigdheid om met vrees te reageren op de lichamelijk,

mentale en publiekelijk waarneembare symptomen van angst en die dan als bedreigend of catastrofaal te

interpreteren.

Doelgroep: Onbekend

Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling;

Risicotaxatie

Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen

Beoordeling en gebruik

Betrouwbaarheid: De Nederlandse versie blijkt betrouwbaar te zijn (Landelijk Kenniscentrum KJP,

2006).

Validiteit: De Nederlandse versie blijkt valide te zijn (Landelijk Kenniscentrum KJP, 2006).

Overige informatie: Nederlandse vertaling beschikbaar. Onderzoek naar zowel de oorspronkelijke

Amerikaanse lijst als met de Nederlandse bewerking ervan heeft aangetoond dat de lijst een significante

meerwaarde heeft wat betreft het voorspellen van angst en vrees (Landelijk Kenniscentrum KJP, 2006).

Instrument is opgenomen in het protocol Angst van het Landelijk Kenniscentrum Kinder- en

Jeugdpsychiatrie.

Childhood Autism Rating Scale (CARS)

Schaal voor de onderkenning van autisme, het onderscheid maken tussen autisme en andere

ontwikkelingsstoornissen en het onderscheid maken tussen ernstige en minder ernstige vormen van

autisme.

Doelgroep: Jeugdigen van 2 tot en met 18 jaar.

Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling;

(Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek

Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen

Beoordeling en gebruik

Normen: Niet beoordeeld door de COTAN.

Betrouwbaarheid: Niet beoordeeld door de COTAN.

Validiteit: Niet beoordeeld door de COTAN.

Overige informatie: Niet officieel vertaald. De CARS is betrekkelijk veel gehanteerd in Nederland. Sinds

de introductie van de AUTI en de AVZ is het gebruik echter sterk terug gelopen (Kraijer, 2002).

Children's Behavior Questionnaire (CBQ)

De CBQ geeft een gedifferentieerd beeld van het temperament van drie- tot zevenjarigen.

Doelgroep: Kinderen van 3 tot en met 7 jaar.

Doel van het instrument: (Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek

Onderwerp, probleem of risicogebied: Gedragsproblemen en probleemgedrag

Beoordeling en gebruik

Betrouwbaarheid: Betrouwbaarheid van de vertaalde CBQ-schalen is adequaat. De interne consistentie

van de subschalen is voldoende, vier subschalen zijn minder betrouwbaar (Van den Bergh, 2003).

Validiteit: Uit onderzoek blijkt dat de CBQ te gebruiken is voor onderzoek naar temperament bij

kinderen, maar verdere validatie van de Nederlandse CBQ is noodzakelijk (Van den Bergh, 2003).

Children´s Global Assessment Scale (CGAS)

De CGAS beoordeelt sociaal functioneren van kinderen.

Doelgroep: Jeugdigen tot 18 jaar.

Doel van het instrument: (Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek

Onderwerp, probleem of risicogebied: Sociaal functioneren

Beoordeling en gebruik

Onbekend

126=

Cognitive Assessment System (CAS)

De CAS wordt gebruikt om cognitieve processen als aandacht, informatieverwerking en planning te

beoordelen.

Doelgroep: Jeugdigen van 5 tot en met 18 jaar.

Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling

Beoordeling en gebruik

Normen: Amerikaanse normen.

Overige informatie: De CAS-testbatterij is in het Nederlands vertaald door de Capaciteitsgroep

Algemene Pedagogiek en Orthopedagogiek van de Faculteit Sociale Wetenschappen van de Universiteit van

Utrecht (Van Luit e.a., 1998). Een artikel over de resultaten van een gezamenlijk onderzoek naar de CAS bij

LVG-kinderen van de Universiteit van Utrecht en het Landelijk Kenniscentrum LVG is in voorbereiding.

(Bron: http://www.lvgnet.nl/ondeffect.html)

Cognitive Emotion Regulation Questionnaire (CERQ)

De CERQ meet 9 verschillende copingstrategieën en kan zowel gebruikt worden voor het bepalen van de

algemene cognitieve stijl als van de specifieke cognitieve strategie die gehanteerd wordt na het meemaken

van een specifieke gebeurtenis.

Doelgroep: Adolescenten vanaf 12 jaar en volwassenen.

Doel van het instrument: (Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek; Opstellen

van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling

Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen

Beoordeling en gebruik

Normen: Er zijn vijf normgroepen beschikbaar, elk gesplitst in aparte normtabellen voor mannen en

vrouwen. Hiervan zijn vier normgroepen steekproeven van de algemene bevolking: adolescenten van 13-15

jaar (n=586), adolescenten van 16-18 jaar (n=986), volwassenen van 18-65 jaar (n=611) en ouderen van 66

jaar en ouder (n=99). Daarnaast is er een normgroep volwassen psychiatrische patiënten van 18-65 jaar

(n=218). (Bron: Datec)

Betrouwbaarheid: De betrouwbaarheid van de schalen van de CERQ voor de diverse populaties is goed

tot zeer goed te noemen (in de meeste gevallen ruim boven de .70 en in veel gevallen zelfs boven de .80).

Zelfs de laagste waarden, zoals .68 voor Jezelf de schuld geven bij de Laat-adolescenten en .68 voor

Anderen de schuld geven bij de Vroeg-adolescenten zijn nog acceptabel gezien het aantal items waaruit de

schalen bestaan. De test-hertest correlaties met 14 maanden tussen de twee metingen varieert van .48

(Concentreren en Planning) tot .65 (Anderen de schuld geven). (Bron: Datec)

Validiteit: De validiteit van de CERQ is onder meer onderzocht door het instrument in verband te

brengen met de Coping Inventory for Stressful Situations (CISS; Endler & Parker, 1990). De instrumenten

zijn tegelijkertijd afgenomen bij zowel laat-adolescenten als volwassenen uit de algemene bevolking. In

beide groepen werden hoge correlaties gevonden tussen de subschalen Concentreren op planning en

Positief herinterpreteren van de CERQ en de subschaal Taakgerichte coping van de CISS. Deze schalen

verwijzen naar het actief bezig zijn met en/of aanpakken van een probleem. Ook Accepteren en Relativeren

correleerden redelijk hoog met Taakgerichte coping. Daarnaast zijn hoge correlaties gevonden tussen de

CERQ-schalen Jezelf de schuld geven, Rumineren en Catastroferen en de CISS-subschaal Emotiegerichte

coping, maten die verwijzen naar op een bepaalde manier met de eigen emoties bezig zijn. Ook Anderen de

schuld geven correleerde redelijk hoog met Emotiegerichte coping. Deze bevindingen zijn volgens

verwachting en ondersteunen de constructvaliditeit van de CERQ. Uitgebreide informatie over

betrouwbaarheid en validiteit is opgenomen in de CERQ-handleiding. (Bron: Datec)

Competentie Belevingsschaal voor Adolescenten (CBSA)

De CBSA is een vragenlijst voor gericht onderzoek en monitoring bij adolescenten naar de

competentiebeleving. Dit is een operationalisatie van het begrip zelfwaardering, als belangrijk aspect van

het zelfconcept.

127=

Doelgroep: Adolescenten

Doel van het instrument: In kaart brengen van de situatie van de cliënt; Opstellen van een diagnose /

diagnostisch beeld of indicatiestelling; Selecteren / opstellen van doelen; Evalueren van resultaten van de

hulp / effectmeting

Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen

Beoordeling en gebruik

Normen: De schaal is genormeerd voor Nederlandse en Vlaamse adolescenten van 12 tot en met 18 jaar

die het voortgezet onderwijs volgen. Er zijn Nederlandse normen verzameld van jongens en meisjes van het

VBO-, MAVO-, HAVO-, en VWO schooltype.

Betrouwbaarheid: Interne consistentie van de schalen, uitgedrukt in Cronbach's alpha, is goed. In de

Nederlandse onderzoeksgroep werden voor bijna alle schalen waarden rond 0.8 gevonden. Uitzondering

was de schaal Schoolvaardigheden waarvoor de waarde van Cronbachs alpha lager dan .7 was. Voor wat

betreft de test-hertest betrouwbaarheid zijn de test-hertest correlaties in alle gevallen significant (p<0.01)

en wijzen op een hoge mate van samenhang tussen de resultaten van beide testafnames. Er werden geen

significante verschillen gevonden tussen de eerste en tweede afname.

Competentiebelevingsschaal voor Kinderen (CBSK)

De CBSK is een vragenlijst voor gericht onderzoek en monitoring bij kinderen van 8 tot 12 jaar naar de

competentiebeleving. Dit is een operationalisatie van het begrip zelfwaardering, als belangrijk aspect van

het zelfconcept.

Doelgroep: Basisschoolkinderen (8 tot en met 12 jaar).

Doel van het instrument: (Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek

Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen

Beoordeling en gebruik

Normen: COTAN 1998: voldoende.

Betrouwbaarheid: COTAN 1998: voldoende.

Validiteit: COTAN 1998: begripsvaliditeit: voldoende, criteriumvaliditeit: geen onderzoek.

Overige informatie: De schaal verkeert in een experimenteel stadium maar is bruikbaar voor de

klinische praktijk (Kievit, 1998).

Conners Teacher Rating Scale (CTRS)

Observatieschaal bij het beoordelen van hyperactiviteit en andere probleemgedrag bij kinderen van 5 tot 15

jaar.

Doelgroep: Kinderen van 5 tot 15 jaar van basisschool en speciaal onderwijs.

Doel van het instrument: (Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek; Opstellen

van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling

Onderwerp, probleem of risicogebied: Gedragsproblemen en probleemgedrag

Beoordeling en gebruik

Normen: Geen normen

Betrouwbaarheid: COTAN 1991: onvoldoende

Validiteit: COTAN 1991: onvoldoende

Overige informatie: De CTRS is ondanks de matige validiteit en betrouwbaarheid een veel gebruikte

observatieschaal bij het beoordelen van hyperactiviteit en ander probleemgedrag bij kinderen, in het

bijzonder om het beloop te beoordelen naar aanleiding van een behandelinterventie (Ferdinand, 2004).

De schaal 'Ernstige problematische opvoedingssituaties met risico op kindermishandeling'

(uit België).

Vroegtijdig signaleren van risico's op problematische opvoedingssituaties die aanleiding kunnen zijn tot

fysieke mishandeling en verwaarlozing.

128=

Doelgroep: Het instrument is ontwikkeld voor gebruik door regioverpleegkundigen werkzaam bij Kind

en Gezin (Vlaanderen). Het kan afgenomen worden bij de moeder, de vader of een andere naaste verzorger

van het kind (0 tot en met 3 jaar).

Doel van het instrument: In kaart brengen van de situatie van de cliënt; (Vroegtijdig) signaleren /

screenen van (specifieke) problematiek; Risicotaxatie

Onderwerp, probleem of risicogebied: Gezinsproblemen en opvoeding

Beoordeling en gebruik

Normen: geen normering

Betrouwbaarheid: Op basis van onderzoek bij 391 gezinnen komen Hellinckx e.a. tot de conclusie dat de

schaal een hoge interne consistentie heeft (0,94). De gemiddelde overeenkomst tussen regioverpleegkun-

digen in het beoordelen van de items was eveneens hoog (gemiddeld alpha=0,97 over alle items heen).

Deze maat van overeenkomst werd echter slechts berekend op twee koppels van regioverpleegkundigen die

elk gezamenlijk op huisbezoek gingen in drie gezinnen. De gegevens zijn dus voorlopig . Over de

interbeoordelaarsbetrouwbaarhied van de schaal is verder onderzoek nodig.

Validiteit: De concurrente validiteit werd onderzocht aan de hand van de relatie met scores voor

'kansarmoede'. Dit begrip bevat 6 criteria: financiële problemen, slechte behuizing, langdurige

werkloosheid, gezondheidsproblemen bij een of meer gezinsleden, laag onderwijsniveau. Alle gevonden

correlaties tussen dit begrip en de drie subschalen waren significant positief. Tevens werd de korte termijn

prediciteve validiteit van de schaal berekend. De d.m.v. discriminant analyse berekende sensitiviteit- het

percentage mishandelende ouders dat correct als zodanig werd geclassificeerd- bedroeg 70%. Dit betrof

wel een zeer kleine 'klinische' groep (N=18). De specificiteit - het aantal niet-mishandelende ouders dat

correct als zodanig werd geclassificeerd- bedroeg 57,7%. Het percentage vals negatieve lag hoger dan het

aantal vals positieven. Onderzoek naar de langere termijn predictieve validiteit dient nog plaats te vinden.

Denk 2.3

Intelligentietest

Doelgroep: Leerbedreigde kinderen van 7 tot 10,5 jaar.

Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling

Onderwerp, probleem of risicogebied: (Intellectuele) vaardigheden

Beoordeling en gebruik

Normen: COTAN 1999: geen Nederlandse normen.

Betrouwbaarheid: COTAN 1999: voldoende.

Validiteit: COTAN 1999: begripsvaliditeit: goed, criteriumvaliditeit: geen onderzoek.

Denver Ontwikkeling Screeningstest (DOS)

Ontwikkelingsschaal gericht op het screenen van de sociale ontwikkeling, de taalontwikkeling, de

motorische ontwikkeling en het adaptief gedrag, teneinde ontwikkelingsstoornissen vroegtijdig te

herkennen.

Doelgroep: Zestien dagen tot 6,5 jaar.

Doel van het instrument: (Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek

Onderwerp, probleem of risicogebied: Sociaal functioneren; (Intellectuele) vaardigheden

Beoordeling en gebruik

Normen: COTAN 1981: goed.

Betrouwbaarheid: COTAN 1981: voldoende.

Validiteit: COTAN 1981: begripsvaliditeit: onvoldoende, criteriumvaliditeit: voldoende.

Depressie Vragenlijst voor Kinderen (DVK)

Diagnostiek van depressie. Gericht onderzoek naar depressiviteit en daaraan verwant probleemgedrag.

Doelgroep: Kinderen van 9 tot en met 12 jaar.

Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling

Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen

129=

Beoordeling en gebruik

Normen: COTAN 1989: goed.

Betrouwbaarheid: COTAN 1989: voldoende.

Validiteit: COTAN 1989: begripsvaliditeit: voldoende, criteriumvaliditeit: onvoldoende

Devereux Scales of Mental Disorders (DSMD)

Screeningsinstrument voor psychische stoornissen.

Doelgroep: Er zijn verschillende versies voor ouders en leerkrachten en voor verschillende leeftijden (5

tot 13 jaar en 13 tot 18 jaar).

Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling;

Evalueren van resultaten van de hulp / effectmeting

Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen

Beoordeling en gebruik

Onbekend

Overige informatie: De DSMD is niet vertaald voor Nederland. Wel zijn subschalen gebruikt voor

wetenschappelijk onderzoek in Nederland (Valenkamp, 2003).

Diagnostic Interview for Social and Communication Disorders (DISCO)

De DISCO is bedoeld voor de classificatie van de verschillende pervasieve ontwikkelingsstoornissen aan de

hand van specifieke kenmerken van autisme en klachtenanamnese autisme.

Doelgroep: Vanaf baby leeftijd.

Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling

Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen

Beoordeling en gebruik

Overige informatie: Normgegevens en psychometrische eigenschappen van de Nederlandse versie

worden nog verzameld (Ferdinand, 2004). De DISCO is niet door de COTAN beoordeeld. Omdat er geen

andere, vergelijkbare interviews bestaan die wel door de COTAN beoordeeld zijn, geven Resing e.a. de

beoordeling 'voorlopig aanvaardbaar'. Na training aan de Rijksuniversiteit Leiden, vakgroep

Orthopedagogiek, is deze experimentele versie verkrijgbaar.

Diagnostic Interview Schedule for Children (DISC)

Sterk gestructureerd interview dat moet leiden tot DSM-classificatie bij jeugdigen en hun ouders.

Doelgroep: Jeugdigen van 6 tot en met 17 jaar.

Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling

Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen

Beoordeling en gebruik

Betrouwbaarheid: Goed (Esmeijer, 1999)

Validiteit: Redelijk (Esmeijer, 1999)

DISC Predictive Scales (DPS-4)

Signaleren van personen bij wie met grote waarschijnlijkheid sprake is van een psychiatrische diagnose.

Doelgroep: Er is een ouderversie voor jongeren in de leeftijd van 6 tot en met 18 jaar en een

zelfbeoordelingsversie voor jongeren in de leeftijd van 8 tot en met 18 jaar.

Doel van het instrument: (Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek

Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen

Beoordeling en gebruik

Normen: Geen Nederlandse normen beschikbaar.

Betrouwbaarheid: Onbekend

Validiteit: Onbekend

Overige informatie: Een Nederlandse vertaling is voor onderzoeksdoeleinden beschikbaar (Valenkamp,

2003).

130=

Dissociatielijst voor Kinderen (CDC)

De CDC geeft een (eerste) indruk omtrent (de mate van) dissociatie en de noodzaak omtrent (uitgebreid)

kinderpsychiatrisch onderzoek.

Doelgroep: Kinderen van 4 tot en met 14 jaar.

Doel van het instrument: (Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek

Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen

Beoordeling en gebruik

Normen: De lijst is voor Amerika genormeerd (Prins, 2000).

Betrouwbaarheid: Onbekend

Validiteit: De CDC maakt goed onderscheid tussen misbruikte en niet-misbruikte kinderen (Prins, 2000).

DSM-IV Vragenlijst

Screeningsinstrument voor psychische stoornissen.

Doelgroep: Jeugdigen van 6 tot en met 18 jaar.

Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling

Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen

Beoordeling en gebruik

Onbekend

Normen: Normgegevens worden momenteel (d.d. 2003) verzameld (Valenkamp, 2003).

Dunedin Family Services Indicator (DFSI)

Vroegtijdige signalering van toekomstige zorgwekkende opvoed- en opgroeisituaties.

Doelgroep: Toekomstige ouders, tijdens de zwangerschap.

Doel van het instrument: Risicotaxatie

Onderwerp, probleem of risicogebied: Gezinsproblemen en opvoeding

Beoordeling en gebruik

Onbekend

Early Assessment Risk List (EARL20B)

De EARL20B is bedoeld voor de beoordeling van jongens van zes tot twaalf jaar die gedragsproblemen

vertonen die zouden kunnen wijzen op de ontsporing in de richting van antisociaal, crimineel en

gewelddadig gedrag.

Doelgroep: Jongens van 6 tot 12 jaar die gedragsproblemen vertonen.

Doel van het instrument: Risicotaxatie

Onderwerp, probleem of risicogebied: Gedragsproblemen en probleemgedrag

Beoordeling en gebruik

Betrouwbaarheid: Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid is (zeer) goed (Hermanns, 2005).

Validiteit: Onbekend

Experimentele Schaal voor de beoordeling van het Sociaal Emotionele Ontwikkelingsniveau

(ESSEON)

De ESSEON heeft tot doel zicht te bieden op het sociaal-emotioneel niveau van een cliënt, waardoor de

beeldvorming vergroot wordt en meer richting aan het handelen van de professional gegeven kan worden.

Doelgroep: Mensen met een verstandelijke beperking.

Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling; In kaart

brengen van de situatie van de cliënt

Onderwerp, probleem of risicogebied: (Intellectuele) vaardigheden

Beoordeling en gebruik

Onbekend

131=

Familie Relatie Test (FRT)

Inventariseren van positieve en negatieve gevoelens van het kind ten opzichte van gezinsleden. Individuele

test voor gericht onderzoek naar de wijze waarop het kind zijn gezin waarneemt en beleeft.

Doelgroep: Kinderen van 4 tot en met 12 jaar.

Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling

Onderwerp, probleem of risicogebied: Gezinsproblemen en opvoeding

Beoordeling en gebruik

Normen: COTAN 2000: geen normen voor klinische groepen en normen niet representatief / de

representativiteit is niet te beoordelen.

Betrouwbaarheid: COTAN 2000: geen onderzoek.

Validiteit: COTAN 2000: begripsvaliditeit: te weinig onderzoek, criteriumvaliditeit: geen onderzoek.

Five-Factor Personality Inventory (FFPI)

Meet persoonlijkheidsfactoren. De FFPI kan gebruikt worden voor diagnostische (ggz, beroepskeuze,

selectie) en researchdoeleinden.

Doelgroep: Personen vanaf 16 jaar KMBO/MAVO-niveau en hoger.

Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling

Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen

Beoordeling en gebruik

Normen: COTAN 1999: voldoende.

Betrouwbaarheid: COTAN 1999: goed.

Validiteit: COTAN 1999: begripsvaliditeit: voldoende, criteriumvaliditeit: geen onderzoek.

GedragsBeoordelingsInstrument (GBI)

Beoordeling van sociaal probleemgedrag, ondersteuning van diagnostische en interactieprocessen.

Doelgroep: Jongens van 9 tot en met 20 jaar in leefgroepsituaties, voornamelijk lbo-niveau.

Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling

Onderwerp, probleem of risicogebied: Gedragsproblemen en probleemgedrag; Sociaal functioneren

Beoordeling en gebruik

Normen: COTAN 1982: onvoldoende.

Betrouwbaarheid: COTAN 1982: voldoende.

Validiteit: COTAN 1982: begripsvaliditeit: voldoende, criteriumvaliditeit: onvoldoende.

General Behavior Inventory (GBI)

Zelfinvulvragenlijst die zowel depressieve, manische als gemengde stemmingssymptomen scoort.

Doelgroep: Personen vanaf 12 jaar.

Doel van het instrument: (Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek

Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen

Beoordeling en gebruik

Onbekend.

Gezins Dimensie Schalen (GDS)

Meet de perceptie in het gezin, actueel en ideaal.

Doelgroep: Gezinsleden vanaf 11 jaar.

Doel van het instrument: (Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek

Onderwerp, probleem of risicogebied: Gezinsproblemen en opvoeding

Beoordeling en gebruik

Normen: COTAN 1992: onvoldoende.

Betrouwbaarheid: COTAN 1992: goed.

Validiteit: COTAN 1992: begripsvaliditeit: voldoende, criteriumvaliditeit: onvoldoende.

132=

Gezins Interactie Observatie Schaal (GIOS)

De GIOS is een observatieschaal aan de hand waarvan de behandelaar tijdens de diagnostische fase van

een behandeling de manier waarop ouders en kind met elkaar omgaan, observeert en beoordeelt.

Doelgroep: Gezinnen.

Doel van het instrument: Risicotaxatie; Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of

indicatiestelling

Onderwerp, probleem of risicogebied: Gezinsproblemen en opvoeding; (Intellectuele) vaardigheden

Beoordeling en gebruik

Onbekend

Gezins Klimaat Schaal (GKS)

Meet het sociale klimaat van het gezin en een aantal belangrijke aspecten van het gezinsfunctioneren.

Doelgroep: Leden van gezinnen met opvoedproblemen vanaf 11 jaar.

Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling

Onderwerp, probleem of risicogebied: Gezinsproblemen en opvoeding

Beoordeling en gebruik

Normen: COTAN 2000: goed.

Betrouwbaarheid: COTAN 2000: voldoende.

Validiteit: COTAN 2000: begripsvaliditeit en criteriumvaliditeit: voldoende.

Gezinssysteemtest (GEST)

Meet relatiestructuren, gezinscohesie en hiërarchie in het gezin.

Doelgroep: Leden van gezinnen of leefgemeenschappen vanaf 6 jaar.

Doel van het instrument: (Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek

Onderwerp, probleem of risicogebied: Gezinsproblemen en opvoeding

Beoordeling en gebruik

Normen: COTAN 1999: geen onderzoek.

Betrouwbaarheid: COTAN 1999: test-hertest coëfficiënten te laag, geen onderzoek naar

interbeoordelaarsbetrouwbaarheid.

Validiteit: COTAN 1999: begripsvaliditeit en criteriumvaliditeit: voldoende.

GGZ Jeugdthermometer

De GGZ Jeugdthermometer is een instrument waarmee instellingen in de geestelijke gezondheidszorg en

verslavingszorg op gezette tijden kunnen onderzoeken hoe cliënten de geboden zorg waarderen.

Doelgroep: Cliënten van de jeugd-ggz.

Doel van het instrument: Evalueren van resultaten van de hulp / effectmeting

Onderwerp, probleem of risicogebied: Zorg en behandeling

Beoordeling en gebruik

Onbekend

Goal Attainment Scaling (GAS)

Evalueren van behandelingen, trainingen en opleidingen.

Doelgroep: Personen vanaf ca 14 jaar.

Doel van het instrument: Evalueren van resultaten van de hulp / effectmeting

Onderwerp, probleem of risicogebied: Zorg en behandeling

Beoordeling en gebruik

Normen: COTAN 1982: niet van toepassing.

Betrouwbaarheid: COTAN 1982: onvoldoende.

Validiteit: COTAN 1982: begripsvaliditeit en criteriumvaliditeit: onvoldoende.

133=

Groningen Bristol Gedragsbeoordelingsschaal (GBG)

Meet onaangepast gedrag.

Doelgroep: Leerlingen van 6 tot 12 jaar van het GLO, ZMOK en LOM.

Doel van het instrument: (Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek; Opstellen

van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling

Onderwerp, probleem of risicogebied: Gedragsproblemen en probleemgedrag

Beoordeling en gebruik

Normen: COTAN 1991: voldoende.

Betrouwbaarheid: COTAN 1991: onvoldoende.

Validiteit: COTAN 1991: begripsvaliditeit: voldoende, criteriumvaliditeit: onvoldoende.

Groninger Intelligentie Test (GIT)

Intelligentietest

Doelgroep: Personen van 12 tot 76 jaar

Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling

Onderwerp, probleem of risicogebied: (Intellectuele) vaardigheden

Beoordeling en gebruik

Normen: COTAN 1985: goed. Verkorte GIT: goed.

Betrouwbaarheid: COTAN 1985: voldoende. Verkorte GIT: voldoende.

Validiteit: COTAN 1985: begripsvaliditeit en criteriumvaliditeit: voldoende. Verkorte GIT: goed en

voldoende.

Groningse Ontwikkelingsschalen (GOS 2,5-4,5)

Vaststellen stand van cognitieve ontwikkeling van kleuters.

Doelgroep: Kinderen van 2,5 tot en met 4,5 jaar.

Doel van het instrument: (Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek

Onderwerp, probleem of risicogebied: (Intellectuele) vaardigheden

Beoordeling en gebruik

Normen: COTAN 1997: goed.

Betrouwbaarheid: COTAN 1997: goed.

Validiteit: COTAN 1997: begripsvaliditeit: goed, criteriumvaliditeit: geen onderzoek.

Gross Vormbord

Vaststellen globaal niveau van cognitieve ontwikkeling. Test voor screening van het niveau van de

cognitieve ontwikkeling bij kinderen. De test doet een beroep op visuomotoriek en geheugen.

Doelgroep: Kinderen van 2,8 tot en met 6,3 jaar.

Doel van het instrument: (Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek

Onderwerp, probleem of risicogebied: (Intellectuele) vaardigheden

Beoordeling en gebruik

Normen: In 1985 is de test representatief genormeerd (Kievit, 1998). COTAN 1992: voldoende.

Betrouwbaarheid: COTAN 1992: voldoende.

Validiteit: COTAN 1992: begripsvaliditeit: goed, criteriumvaliditeit: onvoldoende.

(Brief) Infant-Toddler Social & Emotional Assessment (ITSEA)

De (B)ITSEA is voor het vroegtijdig signaleren van externaliserende en internaliserende problemen bij

kinderen van 12 tot 36 maanden.

Doelgroep: Kinderen van 12 tot 36 maanden.

Doel van het instrument: (Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek

Onderwerp, probleem of risicogebied: Gedragsproblemen en probleemgedrag; Psychische

problemen of eigenschappen

Beoordeling en gebruik

134=

Betrouwbaarheid: Onbekend

Validiteit: De (B)ITSEA is in Nederland nog niet gevalideerd.

Overige informatie: De (B)ITSEA is op grote schaal in het SCP onderzoek 'Kinderen in Nederland'

afgenomen. De vragenlijst kan worden afgenomen op consultatiebureau´s (Hermanns, 2005). De

(B)ITSEA is in Nederland nog niet gevalideerd.

Inventarisatielijst Omgaan met Anderen (IOA)

Meet problemen in de omgang met anderen (sociale angst en sociale vaardigheden). De totaalscores van de

IOA kunnen gebruikt worden bij selectie voor een behandeling / assertiviteitstraining en voor het

vaststellen van behandelingseffecten.

Doelgroep: Personen vanaf 16 jaar.

Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling

Onderwerp, probleem of risicogebied: Sociaal functioneren

Beoordeling en gebruik

Normen: COTAN 2001: voldoende.

Betrouwbaarheid: COTAN 2001: voldoende.

Validiteit: COTAN 2001: begripsvaliditeit: voldoende, criteriumvaliditeit: goed.

Jeugdzorg Intake Methode (JIM)

De Jeugdzorg Intake Methode (JIM) is een methode om de toegangsprocedure van bureau jeugdzorg uit te

voeren, nl. de processen 'Aanmelding en Acceptatie', 'Analyse en opstellen diagnostisch beeld' en

'Vaststellen benodigde zorg'. Doel is een eerste verkenning van de hulpvraag van de cliënt en het signaleren

van ernstige problematiek.

Doelgroep: Cliënten van bureau jeugdzorg

Doel van het instrument: In kaart brengen van de situatie van de cliënt; (Vroegtijdig) signaleren /

screenen van (specifieke) problematiek; Inventariseren van wensen tot verandering / motivatie voor hulp

Onderwerp, probleem of risicogebied: Algeheel of breed onderzoek

Beoordeling en gebruik

Onbekend

Overige informatie: De JIM wordt gebruikt in de praktijk van bureau jeugdzorg (Eijgenraam, 2004).

Junior Nederlandse Persoonlijkheids Vragenlijst (NPV-J)

De NPV-J meet persoonlijkheidseigenschappen bij kinderen en adolescenten van negen tot en met zestien

jaar. Vragenlijst voor gericht onderzoek naar de aspecten inadequatie, sociale inadequatie, volharding,

recalcitrantie en dominantie. De NPV-J kan gebruikt worden in het onderwijs bij slecht presteren of bij

gedragsproblemen, in de gezondheidszorg bij problemen, klachten of stoornissen en bij wetenschappelijk

onderzoek voor het meten van persoonlijkheidskenmerken.

Doelgroep: Jeugdigen van 9 tot en met 16 jaar.

Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling

Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen

Beoordeling en gebruik

Normen: De NPV-J is genormeerd voor kinderen van 9 tot 15 jaar. COTAN 2005: voldoende.

Betrouwbaarheid: COTAN 2005: voldoende.

Validiteit: COTAN 2005: begripsvaliditeit: goed, criteriumvaliditeit: voldoende.

Juvenile Victimization Questionnaire (JVQ)

De JVQ is een zelfrapportagelijst met vragen over ervaringen van kinderen met allerlei vormen van geweld:

criminaliteit, kindermishandeling, pesten, seksueel misbruik en getuigen zijn van geweld.

Doelgroep: Jeugdigen van 8 tot 18 jaar.

Doel van het instrument: (Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek

Onderwerp, probleem of risicogebied: Gedragsproblemen en probleemgedrag

135=

Beoordeling en gebruik

Onbekend

Overige informatie: Voorgesteld door de Inventgroep (Hermanns, 2005), verder geen informatie over

Nederlandse versie / vertaling of over gebruik in Nederland .

Klachtenlijst voor Adolescenten (KLAD)

Inventarisatie van gedrags- en relationele moeilijkheden. De KLAD wordt gebruikt bij hulpverleningsin-

stanties die met adolescenten te maken hebben om tijdens de intake problemen te screenen en te

inventariseren.

Doelgroep: Jeugdigen van 12 tot 18 jaar met gedragsmoeilijkheden in ambulante of residentiële setting.

Doel van het instrument: Evalueren van resultaten van de hulp / effectmeting

Onderwerp, probleem of risicogebied: Algeheel of breed onderzoek

Beoordeling en gebruik

Normen: COTAN 1999: normen niet representatief / de representativiteit is niet te beoordelen.

Betrouwbaarheid: COTAN 1999: voldoende.

Validiteit: COTAN 1999: begripsvaliditeit: voldoende, criteriumvaliditeit: geen onderzoek.

Kaufman Assessment Battery for Children (KABC)

Meet intelligentie en prestatieniveau.

Doelgroep: Kinderen van 2,6 tot en met 12,5 jaar.

Doel van het instrument: In kaart brengen van de situatie van de cliënt; (Vroegtijdig) signaleren /

screenen van (specifieke) problematiek; Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of

indicatiestelling

Onderwerp, probleem of risicogebied: (Intellectuele) vaardigheden

Beoordeling en gebruik

Onbekend

Normen: Duitse normen

Kent Infant Development Scale, Nederlandse bewerking (KID-N)

Ontwikkelingsschaal voor gericht onderzoek naar kinderen tot 14 maanden.

Doelgroep: Normale kinderen tot 14 maanden; jonge kinderen met motorische ontwikkeling en kinderen

met ernstige meervoudige beperkingen tot 8 jaar.

Doel van het instrument: In kaart brengen van de situatie van de cliënt; Opstellen van een diagnose /

diagnostisch beeld of indicatiestelling

Onderwerp, probleem of risicogebied: (Intellectuele) vaardigheden

Beoordeling en gebruik

Normen: COTAN 1992: onvoldoende.

Betrouwbaarheid: COTAN 1992: goed.

Validiteit: COTAN 1992: begripsvaliditeit en criteriumvaliditeit: onvoldoende.

Kinder Depressie Schaal (KDS)

Vragenlijst (in de vorm van een sorteertest) voor gericht onderzoek naar aspecten van depressie, zoals

labiliteit, lusteloosheid en schuldgevoelens.

Doelgroep: Kinderen van 9 tot en met 15 jaar.

Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling

Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen

Beoordeling en gebruik

Onbekend

Kort Instrument voor de Psychologische en Pedagogische Probleem Inventarisatie (KIPPPI)

Vroegtijdige onderkenning van psychosociale problematiek bij jonge kinderen en psychologische en

pedagogische problemen bij de ouder.

136=

Doelgroep: Baby's, peuters en kleuters en hun opvoeders.

Doel van het instrument: (Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek; In kaart

brengen van de situatie van de cliënt

Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen; Gezinsproblemen

en opvoeding

Beoordeling en gebruik

Normen: Het Baby-KIPPPI is genormeerd.

Betrouwbaarheid: Onderzoek van de GGD Rotterdam in 1998 noemt de interbeoordelaarsbetrouw-

baarheid van de KIPPPI 1-4 matig tot onvoldoende en de interne consistentie op enkele onderdelen

onvoldoende. Na de revisie van 2001 is de interne consistentie verbeterd . Door een inmiddels ontwikkelde

handleiding voor de JGZ-medewerkers kan, volgens Kooijman en Prinsen, de interbeoordelaarsbetrouw-

baarheid zijn toegenomen. Verder onderzoek is nodig.

Validiteit: Romijn en Kousemaker (In: Kooijman & Prinsen) geven aan dat een vergelijking van KIPPI 5

met de CBCL wijst op een redelijke constructvaliditeit. Wat betreft het KIPPI 1-4 leidt onderzoek van de

GGD Rotterdam tot de conclusie dat de samenhang tussen het KIPPI-CBSI en de CBCL op het gebied van

de specificiteit ( de kans dat er terecht 'geen indicaties' bij een kind worden gevonden) goed is, maar slechts

matig op het gebied van de sensitiviteit (de kans dat bij een kind terecht 'zorgelijke of ernstige' indicaties

worden gevonden), namelijk correlaties van resp. 0.85 en 0.53. Bij de laatste revisie van het KIPPPI zijn op

dit punt enige verbeteringen doorgevoerd, zoals een handleiding voor de JGZ-medewerkers ter verbetering

van de interpretatie van bevindingen (Kooijman & Prinsen, 2005).

Overige informatie: De KIPPPI wordt gezien als goed bruikbaar in de JGZ, met name als

gespreksleidraad (Kooijman, 2003).

Korte Indicatieve Vragenlijst voor Psychosociale Problematiek bij Adolescenten (KIVPA)

De KIVPA meet psychosociale problemen bij adolescenten. De KIVPA is bedoeld voor de afdelingen

Jeugdgezondheidszorg van GGD´s om jongeren met problemen doelgerichter te signaleren en te

begeleiden.

Doelgroep: Adolescenten van 13 tot en met 18 jaar.

Doel van het instrument: (Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek

Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen

Beoordeling en gebruik

Normen: De KIVPA kent geen normen (Valenkamp, 2003).

Betrouwbaarheid: Onbekend

Validiteit: De validiteit van de nieuwste versie is nog niet onderzocht.

KWAliteit van het ZOrgProces (KWAZOP)

Met de KWAZOP kan de kwaliteit van het zorgproces voor kinderen met een licht verstandelijke handicap

beoordeeld worden.

Doelgroep: Licht verstandelijk gehandicapte kinderen die zorg ontvangen of ontvingen.

Doel van het instrument: Evalueren van resultaten van de hulp / effectmeting

Onderwerp, probleem of risicogebied: Zorg en behandeling

Beoordeling en gebruik

Onbekend

Landelijke Signaleringshulp voor Psychosociale Problematiek bij Kleuters (LSPPK)

De LSPPK is een hulp voor het signaleren van psychosociale problemen bij kleuters uit groep 2 van het

basisonderwijs.

Doelgroep: Kleuters in groep 2 van de basisschool.

Doel van het instrument: (Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek

Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen

137=

Beoordeling en gebruik

Onbekend

Leertest voor Etnische Minderheden (LEM)

Meet cognitief ontwikkelingsniveau en leergeschiktheid.

Doelgroep: Kinderen van 5,5 jaar tot 8 jaar.

Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling

Onderwerp, probleem of risicogebied: (Intellectuele) vaardigheden

Beoordeling en gebruik

Normen: Genormeerd voor 5 tot 8 jaar. Normen tot bijna 10 jaar zijn in voorbereiding (Kievit, 1998).

COTAN 1999: onvoldoende, normgroepen te klein.

Betrouwbaarheid: COTAN 1999: goed.

Validiteit: COTAN 1999: begripsvaliditeit en criteriumvaliditeit: voldoende.

Leidse Diagnostische Test (LDT)

Bepaling van de intelligentie (algemeen cognitief ontwikkelingsniveau), alsmede het niveau van een aantal

cognitieve functies binnen drie leerkanalen t.b.v. de diagnostiek van leermoeilijkheden en cognitieve

ontwikkelingsstoornissen.

Doelgroep: Kinderen van 4 tot en met 8 jaar.

Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling

Onderwerp, probleem of risicogebied: (Intellectuele) vaardigheden

Beoordeling en gebruik

Normen: COTAN 1982: goed.

Betrouwbaarheid: COTAN 1982: voldoende.

Validiteit: COTAN 1982: begripsvaliditeit en criteriumvaliditeit: voldoende.

Leuvense Gezins Vragenlijst (LGV)

De LVG meet in welke mate gezinsleden vanaf 12 jaar in het gezin conflict, cohesie en organisatie ervaren.

Doelgroep: Gezinsleden vanaf 12 jaar.

Doel van het instrument: (Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek

Onderwerp, probleem of risicogebied: Gezinsproblemen en opvoeding

Beoordeling en gebruik

Normen: De test is genormeerd op een Vlaamse steekproef (Kievit, 1998). COTAN 1988: onvoldoende.

Betrouwbaarheid: COTAN 1988: voldoende.

Validiteit: COTAN 1988: begripsvaliditeit en criteriumvaliditeit: voldoende.

Lijst van Aandachtsvelden voor het Gedrag van het Kind volgens de Opvoeder (LAGKO)

De LAGKO is een screeningsinstrument voor hulp bij de opvoeding in (pleeg)gezinnen met kinderen. De

uitkomsten laten interactiepatronen zien tussen opvoerder en kind. De hulpverlener krijgt inzicht in de

opvoedingshulp die het gezin nodig heeft.

Doelgroep: Jeugdigen van 1 tot en met 15 jaar.

Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling

Onderwerp, probleem of risicogebied: Gezinsproblemen en opvoeding

Beoordeling en gebruik

Onbekend

Locus of Control Lijst

Bepalen hoe de moeder zichzelf ziet als ouder en of zij vindt dat zij haar ouderrol goed kan vervullen.

Doelgroep: Ouders met een kind van 2 tot 5 jaar.

Doel van het instrument: (Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek

Onderwerp, probleem of risicogebied: Gezinsproblemen en opvoeding

138=

Beoordeling en gebruik

Betrouwbaarheid: Niet beoordeeld door de COTAN. Onderzoek van Hanrahan-Cahuzak (2002)

vermeldt enkele redelijke betrouwbaarheidsgegevens (Kooijman, 2003).

Validiteit: Niet beoordeeld door de COTAN.

Massachusetts Youth Screening Instrument for Mental Health Needs of Juvenile Jusitce

Youths (MAYSI-2)

Screeningsinstrument psychische stoornissen bij jongeren in het forensisch circuit.

Doelgroep: Jongeren van 12 tot en met 17 jaar in het forensische circuit.

Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling

Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen

Beoordeling en gebruik

Onbekend

Normen: Nederlandse normen zijn er nog niet (Valenkamp, 2003).

Overige informatie: Van de MAYSI-2 is op de Derde Oever te Amsterdam een experimentele versie voor

Nederlands gebruik in omloop (Valenkamp, 2003).

Matson Evaluation of Social Skills with Youngsters (MESSY)

Evalueren van effecten van interventieprogramma´s op het gebied van probleemgedrag en sociale

vaardigheden.

Doelgroep: Onbekend

Doel van het instrument: Evalueren van resultaten van de hulp / effectmeting

Onderwerp, probleem of risicogebied: Zorg en behandeling; Sociaal functioneren; Gedragsproble-

men en probleemgedrag

Beoordeling en gebruik

Onbekend

Overige informatie: Uit literatuuronderzoek bleek dat de MESSY, ook wel het Matson-model genoemd,

als instrument veelbelovend is. Voor de Nederlandse situatie was de MESSY psychometrisch echter nog

niet onderzocht. Literatuuronderzoek wees verder uit dat de inhoud van de items van de MESSY in relatie

tot het construct sociale vaardigheden zijn relevantie had behouden (Hulstijn, 2005).

McCarthy Ontwikkelings Schalen (MOS)

Diagnostiek van de (vroeg) kinderlijke ontwikkeling. Ontwikkelingsschaal voor gericht onderzoek naar het

ontwikkelingsniveau van kinderen.

Doelgroep: Kinderen van 2,5 tot 8,5 jaar en mentaal geretardeerden.

Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling

Onderwerp, probleem of risicogebied: (Intellectuele) vaardigheden

Beoordeling en gebruik

Normen: COTAN 1986: onvoldoende.

Betrouwbaarheid: COTAN 1986: onvoldoende.

Validiteit: COTAN 1986: begripsvaliditeit en criteriumvaliditeit: onvoldoende.

Multidimensional Anxiety Scale for Children (MASC)

De MASC is een vragenlijst voor het screenen van (sociale) angst. Het geeft een indicatie of aanvullend

diagnostisch onderzoek gewenst is omdat het kind of de jeugdige naar alle waarschijnlijkheid zal voldoen

aan de criteria voor een angststoornis. In de lijst zijn 4 factoren te onderscheiden, die betrekking hebben

op fysieke symptomen, sociale angst, separatie-angst en het vermijden van schade.

Doelgroep: Jeugdigen van 8 tot 18 jaar.

Doel van het instrument: (Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek

Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen

Beoordeling en gebruik

139=

Normen: Aan de Nederlandse normering wordt momenteel gewerkt (Landelijk Kenniscentrum KJP,

2006).

Betrouwbaarheid: Engelstalige versie is betrouwbaar (Landelijk Kenniscentrum KJP, 2006).

Validiteit: Engelstalige versie is valide (Landelijk Kenniscentrum KJP, 2006).

Overige informatie: De MASC is onderdeel van het protocol Angst van het Landelijk Kenniscentrum

Kinder- en Jeugdpsychiatrie.

Nijmeegse Gezinsrelatie Test (NGT)

Inzicht in gezinsrelaties, de wijze waarop het kind de medegezinsleden ervaart. De test wordt gebruikt ter

voorbereiding en ondersteuning van therapie.

Doelgroep: Kinderen van 9 tot 12 jaar.

Doel van het instrument: (Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek

Onderwerp, probleem of risicogebied: Gezinsproblemen en opvoeding

Beoordeling en gebruik

Normen: COTAN 1992: onvoldoende.

Betrouwbaarheid: COTAN 1992: onvoldoende.

Validiteit: COTAN 1992: begripsvaliditeit: voldoende, criteriumvaliditeit: onvoldoende.

Nijmeegse Observatieschaal voor Kleuters (NOK)

Het doel van de NOK is het volgen en in kaart brengen van de ontwikkeling van kleuters op scholen van

(speciaal) basisonderwijs en in de aanvangsgroepen van de jeugdhulpverlening. Hierdoor kan men met het

onderwijs aansluiten bij het ontwikkelingsniveau van het kind (leerlingvolgsysteem). Tevens kunnen

hiaten in die ontwikkeling vroegtijdig worden opgespoord, om zo verdere of grotere problemen te

voorkomen door deze zo goed en zo snel mogelijk te behandelen (screenings-, of signalerings- en evaluatie-

instrument).

Doelgroep: Kleuters in groep 1 en 2 van het (speciaal) onderwijs.

Doel van het instrument: In kaart brengen van de situatie van de cliënt; Overdragen (en controleren)

van gegevens over de cliënt; (Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek

Onderwerp, probleem of risicogebied: (Intellectuele) vaardigheden

Beoordeling en gebruik

Normen: COTAN 1991: onvoldoende. De observatie-opdrachten van de NOK zijn genormeerd. Per

subschaal wordt aangegeven welke items van die subschaal door 60 à 70 % van de kleuters beheerst wordt

als ze respectievelijk vier, vijf of zes jaar oud zijn. Deze normen gelden voor kinderen in het basisonderwijs.

Er zijn geen aparte normen opgesteld voor kinderen in het speciaal onderwijs en de hulpverlening. Voor de

gedragsobservatielijsten zijn geen normen beschikbaar.

Betrouwbaarheid: COTAN 1991: onvoldoende. Onderzoek Bijnen e.a. (1997): Tussenbeoordelaarsbe-

trouwbaarheid is 80 % overeenstemming bij leerkrachten en 95 % bij meer ervaren testleiders. De items

binnen de verschillende subschalen vertonen een grote onderlinge samenhang, qua homogeniteit kan de

NOK als betrouwbaar worden beschouwd.

Validiteit: COTAN 1991: begripsvaliditeit is onvoldoende; criteriumvaliditeit is onvoldoende.

Nijmeegse Ouderlijke Stress Index (NOSI)

De NOSI is ontwikkeld voor gezinsdiagnostiek en meet stressbeleving binnen de opvoedingssituatie van

een kind bij de opvoeders. Met behulp van dit instrument kan bepaald worden vanuit welke potentiële

stressbronnen daadwerkelijk stress wordt ervaren. Experimentele versie (Evers, 2000)

Doelgroep: Ouders met kinderen in de leeftijd van 2 tot 14 jaar

Doel van het instrument: Selecteren / opstellen van doelen; Opstellen van een diagnose / diagnostisch

beeld of indicatiestelling; In kaart brengen van de situatie van de cliënt

Onderwerp, probleem of risicogebied: Gezinsproblemen en opvoeding

140=

Beoordeling en gebruik

Normen: De scores op de antwoordcategorieën zijn genormeerd, zodat de scores kunnen worden

vergeleken met een normgroep. COTAN 1996: niet representatief / de representativiteit is niet te

beoordelen.

Betrouwbaarheid: COTAN 1996: voldoende.

Validiteit: COTAN 1996: begripsvaliditeit en criteriumvaliditeit: goed.

Overige informatie: De NOSI wordt gebruikt in de praktijk van bureau jeugdzorg (Eijgenraam, 2004)

en binnen de JGZ (Kooijman, 2003).

Nijmeegse Vragenlijst voor de Opvoedingssituatie (NVOS)

De NVOS is een vragenlijst voor ouders die in kaart brengt in welke mate ouders de opvoedingssituatie met

een kind als belastend ervaren, wat zij daarvoor als oorzaken zien en wat voor hulp zij verwachten.

Doelgroep: Ouders van kinderen van ca 3 tot ca 14 jaar.

Doel van het instrument: (Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek

Onderwerp, probleem of risicogebied: Gezinsproblemen en opvoeding

Beoordeling en gebruik

Onbekend

Nijmegen-California Kinder Sorteertechniek (NCKS)

Meet sociaal-emotionele- en persoonlijkheidsontwikkeling. De observatieschaal levert een systematische

beschrijving van gedrag en beleven van het kind op.

Doelgroep: Jeugdigen van 2,5 tot 18 jaar.

Doel van het instrument: (Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek

Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen

Beoordeling en gebruik

Normen: COTAN 1998: normgroepen soms te klein en normen niet representatief / de representativiteit

is niet te beoordelen.

Betrouwbaarheid: COTAN 1998: geen onderzoek.

Validiteit: COTAN 1998: geen onderzoek.

Non-verbale Leerstoornissen Schalen (NLD-schalen)

De NLD-schaal is bestemd voor kinderen van 6 tot 12 jaar en geeft op negen schalen aan in hoeverre ze

mogelijk kenmerken van NLD vertonen.

Doelgroep: Kinderen van 6 tot en met 12 jaar.

Doel van het instrument: (Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek

Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen

Beoordeling en gebruik

Normen: Aangeboden aan de COTAN ter beoordeling.

Ouder-Kind Interactie Vragenlijst-Revised (OKIV-R)

De OKIV-R is een zelfbeoordelingslijst waarmee de verhoudingen tussen ouders en kinderen van acht tot

achttien jaar in kaart gebracht kunnen worden. De vragenlijst is bedoeld voor behandelaars van kinderen

met psychische stoornissen.

Doelgroep: Ouders en hun kinderen van 8 tot 18 jaar. (Kinderen met psychische stoornissen)

Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling

Onderwerp, probleem of risicogebied: (Intellectuele) vaardigheden

Beoordeling en gebruik

Normen: COTAN 2002: niet representatief / de representativiteit is niet te beoordelen.

Betrouwbaarheid: COTAN 2002: voldoende.

Validiteit: COTAN 2002: begripsvaliditeit: te weinig onderzoek, criteriumvaliditeit: geen onderzoek.

141=

Ouderschapsgesprek

Het Ouderschapsgesprek is een semi-gestructureerd interview dat ontworpen is om met ouders te kunnen

praten over gebeurtenissen en emoties die samenhangen met het ouderschap.

Doelgroep: Ouders.

Doel van het instrument: (Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek

Onderwerp, probleem of risicogebied: Gezinsproblemen en opvoeding

Beoordeling en gebruik

Onbekend

Parent Child Conflict Tactics Scale (CTSPC)

De CTSPC is bedoeld om de relatie tussen ouder en kind vast te stellen, met speciale aandacht voor fysieke

en emotionele mishandeling, verwaarlozing en seksueel misbruik.

Doelgroep: Ouders en hun kinderen van 0 tot 18 jaar.

Doel van het instrument: (Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek

Onderwerp, probleem of risicogebied: Gezinsproblemen en opvoeding

Beoordeling en gebruik

Overige informatie: Voorgesteld door de Inventgroep (Hermanns, 2005), geen informatie over

Nederlandse versie / vertaling.

Parent Report of Traumatic Impact (PRTI)

Vragenlijst voor ouders die dient om zicht te krijgen op de mate van traumatisering en algemene

gedragsproblemen van jonge kinderen.

Doelgroep: Jonge kinderen.

Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling

Onderwerp, probleem of risicogebied: Gedragsproblemen en probleemgedrag

Beoordeling en gebruik

Normen: De PRTI is nog niet genormeerd voor Nederland (Prins, 2000).

Overige informatie: De vragenlijst is nog in het experimentele stadium, nog niet genormeerd, wel

vertaald in het Nederlands (Prins, 2000)

Parental Attitude Research Instrument, Amsterdamse versie (A-PARI)

Meet attitudes betreffende de opvoeding.

Doelgroep: Ouders van gezonde kinderen.

Doel van het instrument: (Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek

Onderwerp, probleem of risicogebied: Gezinsproblemen en opvoeding

Beoordeling en gebruik

Normen: COTAN 1991: onvoldoende.

Betrouwbaarheid: COTAN 1991: onvoldoende.

Validiteit: COTAN 1991: begripsvaliditeit en criteriumvaliditeit: onvoldoende.

Pedagogisch Signalerings Instrumentarium (PSI)

Met het PSI kan een taxatie van de opvoedingssituatie gemaakt worden. Het instrumentarium geef

ondersteuning aan de diagnostiek door een systematische signalering van problemen. Het

instrumentarium bestaat uit vijf signaleringslijsten.

Doelgroep: Gezinnen met kinderen van 0 tot 12 jaar.

Doel van het instrument: In kaart brengen van de situatie van de cliënt; (Vroegtijdig) signaleren /

screenen van (specifieke) problematiek

Onderwerp, probleem of risicogebied: Gezinsproblemen en opvoeding

Beoordeling en gebruik

Onbekend

142=

Pedagogische Variabelen Lijst (PVL)

De PVL biedt inzicht in de kwaliteit van het opvoeden en van de opvoedingssituatie van gezinnen waarvan

een of meerdere kinderen onder toezicht zijn gesteld.

Doelgroep: Gezinnen met een of meerdere kinderen die onder toezicht zijn gesteld.

Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling

Onderwerp, probleem of risicogebied: Gezinsproblemen en opvoeding

Beoordeling en gebruik

Onbekend

Pediatric Symptom Checklist (PSC)

De PSC is ontwikkeld om hulpverleners te helpen in het selecteren van jeugdigen die in aanmerking komen

voor verder diagnostisch onderzoek. Het is geen instrument om specifieke psychische stoornissen mee te

onderkennen.

Doelgroep: Er is een ouderversie voor ouders van jeugdigen in de leeftijd van 2 tot en met 16 jaar en een

zelfbeoordelingslijst voor 11- tot en met 16-jarigen.

Doel van het instrument: (Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek

Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen

Beoordeling en gebruik

Betrouwbaarheid: Vlaams onderzoek (Vanderfaeillie, J., S. Broers, K. Panis en Y. Vandenplas, 2006)

toont een grote interne consistentie. Informatie over test-hertestbetrouwbaarheid en stabiliteit ontbreken

nog.

Validiteit: Het onderzoek (Vanderfaeillie, J., S. Broers, K. Panis en Y. Vandenplas, 2006) geeft

aanwijzingen voor convergente validiteit. Informatie over divergente validiteit ontbreekt nog.

Overige informatie: In 2003 zou TNO Preventie en Gezondheid de PSC voor Nederland hebben vertaald

en gevalideerd op (verdere) psychometrische kenmerken en bruikbaarheid binnen de Nederlandse

jeugdgezondheidszorg hebben onderzocht (Valenkamp, 2003).

Penn State Worry Questionnaire for Children (PSWQ-C)

De PSWQ-C is een vragenlijst die zich richt op de neiging tot piekeren, dat in de DSM-IV als een van de

hoofdkenmerken van de gegeneraliseerde angststoornis wordt aangeduid.

Doelgroep: Niet bekend

Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling

Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen

Beoordeling en gebruik

Normen: Normdata zijn op dit moment in beperkte mate voorhanden (Landelijk Kenniscentrum KJP,

2006).

Betrouwbaarheid: Onbekend

Validiteit: Onbekend

Overige informatie: Instrument is opgenomen in het protocol Angst van het Landelijk Kenniscentrum

Kinder- en Jeugdpsychiatrie.

Raven Progressive Matrices (PM)

Screeningsinstrument Intelligentie

Doelgroep: Kinderen vanaf 6 jaar en volwassenen.

Doel van het instrument: (Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek

Onderwerp, probleem of risicogebied: (Intellectuele) vaardigheden

143=

Beoordeling en gebruik

Normen: COTAN 1986: onvoldoende.

Betrouwbaarheid: COTAN 1986: voldoende.

Validiteit: COTAN 1986: begripsvaliditeit en criteriumvaliditeit: voldoende.

Recidive Inschattings Schalen (RISc)

RISc is een hulpmiddel om te komen tot een inschatting van de kans op recidive en het kiezen van een

interventie voor de delinquent.

Doelgroep: Niet gespecificeerd

Doel van het instrument: Risicotaxatie

Onderwerp, probleem of risicogebied: Gedragsproblemen en probleemgedrag

Beoordeling en gebruik

Onbekend

Registratie Evaluatie Diagnostiek systeem (RED-systeem)

Met het RED-systeem wordt de informatieverzameling tijdens het diagnostisch proces gestructureerd en

gestandaardiseerd voor het opstellen van een hulpverleningsplan. Er ontstaat op die manier een

overzichtelijk beeld van de problematiek en de veroorzakende en instandhoudende factoren.

Doelgroep: Wat de doelgroep van het RED-systeem is, wordt niet expliciet vermeld. Waarschijnlijk is het

instrument bedoeld voor 0 tot 18-jarigen die bij bureau jeugdzorg worden aangemeld.

Doel van het instrument: In kaart brengen van de situatie van de cliënt; (Vroegtijdig) signaleren /

screenen van (specifieke) problematiek; Risicotaxatie; Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of

indicatiestelling; Inventariseren van wensen tot verandering / motivatie voor hulp; Selecteren / opstellen

van doelen; Evalueren van resultaten van de hulp / effectmeting

Onderwerp, probleem of risicogebied: Algeheel of breed onderzoek

Beoordeling en gebruik

Onbekend

Normen: n.v.t.

Reiss Screen

Vaststellen van psychische stoornissen of gedragsstoornissen bij mensen met een verstandelijke handicap.

Doelgroep: Personen vanaf 12 jaar met een licht verstandelijke handicap.

Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling

Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen

Beoordeling en gebruik

Normen: COTAN 1997: niet representatief / de representativiteit is niet te beoordelen.

Betrouwbaarheid: COTAN 1997: coëfficiënten te laag.

Validiteit: COTAN 1997: begripsvaliditeit en criteriumvaliditeit: te weinig onderzoek.

Overige informatie: Experimentele versie (Evers, 2000)

Revisie Amsterdamse Intelligentie Test (RAKIT)

Intelligentietest

Doelgroep: Kinderen van 4 tot en met 11 jaar.

Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling

Onderwerp, probleem of risicogebied: (Intellectuele) vaardigheden

Beoordeling en gebruik

Normen: COTAN 1990: goed. Verouderde normen (Landelijk Kenniscentrum LVG, 2005).

Betrouwbaarheid: COTAN 1990: goed.

Validiteit: COTAN 1990: begripsvaliditeit en criteriumvaliditeit: goed.

144=

Schaal Ouderlijk Gedrag (SOG)

De SOG heeft tot doel zicht te krijgen op concrete ouderlijke gedragingen die kunnen gegroepeerd worden

tot constructen waarvan is gebleken dat zij een rol spelen in de ontwikkeling van probleemgedrag.

Doelgroep: Ouders met kinderen tussen 8 en 14 jaar.

Doel van het instrument: Risicotaxatie; (Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke)

problematiek

Onderwerp, probleem of risicogebied: Gedragsproblemen en probleemgedrag; Gezinsproblemen en

opvoeding

Beoordeling en gebruik

Onbekend

Overige informatie: Experimentele versie (Handleiding, Van Leeuwen, 2002)

Schaal voor Interpersoonlijk Gedrag, versie voor Adolescenten (SIG-A)

Meet spannings- en vermijdingsaspecten van interpersoonlijk gedrag. De vragenlijst kan gebruikt worden

asl indicatie-instrument en als evaluatie-insrtument bij sociale vaardigheidstrainingen.

Doelgroep: Adolescenten.

Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling

Onderwerp, probleem of risicogebied: Sociaal functioneren; Zorg en behandeling

Beoordeling en gebruik

Normen: COTAN 1999: normen niet representatief / de representativiteit is niet te beoordelen.

Betrouwbaarheid: COTAN 1999: voldoende.

Validiteit: COTAN 1999: begripsvaliditeit: voldoende, criteriumvaliditeit: geen onderzoek.

Screen for Child Anxiety Related Emotional Disorders (SCARED)

De Screen for Child Anxiety Related Emotional Disorders is een zelfrapportage vragenlijst voor jeugdigen

die zich richt op symptomen van de gegeneraliseerde angststoornis, separatieangst stoornis,

paniekstoornis, sociale fobie en schoolfobie bij kinderen en jeugdigen.

Doelgroep: Jeugdigen van 8 tot 18 jaar.

Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling;

Evalueren van resultaten van de hulp / effectmeting

Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen

Beoordeling en gebruik

Overige informatie: Onderzoek met de Nederlandse versie van de SCARED-R bij zowel klinische als

niet klinische populatie laat zien dat de lijst als betrouwbaar en valide beschouwd kan worden. De lijst is

ook geschikt voor het in kaart brengen van behandelingseffecten bij kinderen met angststoornissen

(Landelijk Kenniscentrum Kinder- en Jeugdpsychiatrie). Onderdeel van het protocol Angst van het

Landelijk Kenniscentrum Kinder- en Jeugdpsychiatrie.

Seksuele Gedragsvragenlijst voor Kinderen (CSBI)

De CSBI meet de aanwezigheid en intensiteit van seksueel (probleem)gedrag en de blootstelling van

kinderen aan seksueel gedrag, informatie en materialen in de omgeving.

Doelgroep: Kinderen van 2 tot 12 jaar.

Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling

Beoordeling en gebruik

Onbekend

Normen: De CSBI is genormeerd voor Amerika, vertaald voor België door Schoentjes (1999). Onderzoek

van Schoentjes e.a. toonde dat de Amerikaanse normen ook voor Nederlandstalige kinderen zijn te

gebruiken (Prins, 2000).

Semigestructureerd Klinisch Interview voor Kinderen en Adolescenten (SCICA)

Semigestructureerd interview voor diagnostiek van psychiatrische stoornissen.

145=

Doelgroep: Jeugdigen van 6 tot 18 jaar.

Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling

Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen

Beoordeling en gebruik

Onbekend

Sexual Abuse Fear Evaluation (SAFE)

De SAFE heeft als doel angsten die veel voorkomen bij misbruikte kinderen in kaart te brengen. De SAFE

bestaat uit twee factoren: aan seks gerelateerde angsten en interpersoonlijk onbehagen.

Doelgroep: Niet bekend.

Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling;

Evalueren van resultaten van de hulp / effectmeting

Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen

Beoordeling en gebruik

Onbekend

Signaleringsinstrument 12+

Deze vragenlijst is een instrument om Halt-jongeren te signaleren die een sterk verhoogde kans op recidive

hebben. Dit gebeurt door na te gaan welke stappen al gezet zijn op een ontwikkelingspad dat kan leiden tot

ernstige delinquentie.

Doelgroep: Jongeren vanaf 12 jaar die contact hebben met Halt.

Doel van het instrument: Risicotaxatie

Onderwerp, probleem of risicogebied: Gedragsproblemen en probleemgedrag

Beoordeling en gebruik

Onbekend

Signaleringsinstrument 12-minners en hun ouders

Signaleren van onderliggende problemen en het ontbreken van voldoende (opvoedings)ondersteuning bij

ouders van 12-minners

Doelgroep: Jeugdigen tot 12 jaar die een strafbaar feit hebben begaan en hun ouders.

Doel van het instrument: Risicotaxatie

Onderwerp, probleem of risicogebied: Gedragsproblemen en probleemgedrag

Beoordeling en gebruik

Betrouwbaarheid: Niet beoordeeld

Validiteit: Niet beoordeeld

Snijders-Oomen Niet-verbale Intellingentietest 2,5-7 (SON-R 2,5-7)

Intelligentietest

Doelgroep: Kinderen van 2,5 tot 7 jaar die gehandicapt zijn, allochtoon met een taalachterstand of

moeilijk testbaar zijn. Ook voor oudere, zwakbegaafde kinderen.

Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling

Onderwerp, probleem of risicogebied: (Intellectuele) vaardigheden

Beoordeling en gebruik

Normen: COTAN 1998: goed.

Betrouwbaarheid: COTAN 1998: goed.

Validiteit: COTAN 1998: begripsvaliditeit en criteriumvaliditeit: goed.

Snijders-Oomen Niet-verbale Intellingentietest 5,5-17 (SON-R 5,5-17)

Intelligentietest

Doelgroep: Kinderen van 5,5 tot en met 17 jaar.

Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling

146=

Onderwerp, probleem of risicogebied: (Intellectuele) vaardigheden

Beoordeling en gebruik

Normen: COTAN 1990: goed.

Betrouwbaarheid: COTAN 1990: goed.

Validiteit: COTAN 1990: begripsvaliditeit en criteriumvaliditeit: goed.

Sociaal Cognitieve Vaardigheden Test (SCVT)

De SCVT kan problemen in de sociale informatieverwerking vaststellen.

Doelgroep: Kinderen van 4 tot 13 jaar.

Doel van het instrument: (Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek; Opstellen

van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling; Evalueren van resultaten van de hulp /

effectmeting

Onderwerp, probleem of risicogebied: (Intellectuele) vaardigheden

Beoordeling en gebruik

Onbekend

Overige informatie: Komt in december 2006 uit. Er is een experimentele versie beschikbaar (Prins,

2000)

Sociaal Emotionele Vragenlijst (SEV)

Met de SEV kan aan de hand van gedragsbeoordelingen van ouders en leerkrachten worden bepaald in

hoeverre jeugdigen problemen vertonen in hun sociaal-emotionele ontwikkeling.

Doelgroep: Jeugdigen van 4 tot 18 jaar.

Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling

Onderwerp, probleem of risicogebied: (Intellectuele) vaardigheden

Beoordeling en gebruik

Onbekend

Social Phobia and Anxiety Inventory for Children (SPA-I)

Deze vragenlijst kan worden afgenomen wanneer men bij een kind of jeugdige een sociale fobie vermoedt.

Bij een score boven het "afbreekpunt" dient een klinisch interview verder uit te wijzen of er sprake is van

een sociale fobie. De lijst richt op de somatische, cognitieve en gedragsaspecten van sociale fobie.

Doelgroep: Niet bekend.

Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling

Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen

Beoordeling en gebruik

Onbekend

Normen: Duidelijke normdata zijn nog niet voorhanden (Landelijk Kenniscentrum KJP, 2006).

Overige informatie: Instrument is opgenomen in het protocol Angst van het Landelijk Kenniscentrum

Kinder- en Jeugdpsychiatrie. De lijst is beschikbaar voor onderzoek, duidelijke normdata zijn op dit

moment nog niet voorhanden (Landelijk Kenniscentrum KJP, 2006).

Sociale AngstSchaal voor Kinderen (SAS-K)

Vragenlijst voor gericht onderzoek naar verschillende aspecten van sociale angst bij kinderen.

Doelgroep: Leerlingen in de 4e, 5e en 6e klas van de basisschool.

Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling

Onderwerp, probleem of risicogebied: Sociaal functioneren

Beoordeling en gebruik

Normen: Representatieve normen uit 1982 (Kievit, 1998) COTAN 1982: goed.

Betrouwbaarheid: COTAN 1982: voldoende.

Validiteit: COTAN 1982: begripsvaliditeit: voldoende, criteriumvaliditeit: onvoldoende.

147=

Sociale Interpretatie Test (SIT)

Individuele test voor gericht onderzoek naar het vermogen om sociale situaties samenhangend en kritisch

waar te nemen en te interpreteren en het vermogen zich open te stellen voor situaties van het leven van

alledag, een aspect van de sociale intelligentie.

Doelgroep: Leeftijd: 7 tot en met 16 jaar.

Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling

Onderwerp, probleem of risicogebied: Sociaal functioneren

Beoordeling en gebruik

Onbekend

Normen: Normering uit 1969 (6 tot 16 jaar) is nog experimenteel (Kievit, 1998).

Sociale Redzaamheidschaal voor Zwakzinnigen (SRZ)

Sociale redzaamheidschaal. Vragenlijst voor het vaststellen van de mate van zelfredzaamheid, taalgebruik,

taalgerichtheid en sociale gerichtheid.

Doelgroep: Personen vanaf 4 jaar met een matig tot licht zwakzinnig niveau. Bezoekers van

kinderdagverblijven voor verstandelijk gehandicapten van 4 tot 7 jaar; zeer moeilijk lerende kinderen van 7

tot 18 jaar; bezoekers van dagverblijven voor ouderen (17 jaar en ouder); bewoners van inrichtingen (7 jaar

en ouder). En de totale populatie personen met een verstandelijke beperking.

Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling

Onderwerp, probleem of risicogebied: Sociaal functioneren

Beoordeling en gebruik

Normen: Vijfde versie kent een populatieonafhankelijke normering voor matig tot licht verstandelijk

gehandicapten van 3 jaar en ouder (Kievits, 1998). COTAN 2004: voldoende.

Betrouwbaarheid: COTAN 2004: goed

Validiteit: COTAN 2004: begripsvaliditeit en criteriumvaliditeit: goed.

Overige informatie: De SRZ wordt gebruikt in de praktijk van bureau jeugdzorg (Eijgenraam, 2004)

Spence Children's Anxiety Scale (SCAS)

De SCAS een zelfrapportage vragenlijst voor kinderen en jeugdigen voor het meten / screenen van

angst(stoornissen). Naast een totaalscore levert de lijst scores op op 6 subschalen, te weten:

paniek/agorafobie, separatieangst, sociale fobie, gegeneraliseerde angst, dwang en angst voor lichamelijke

verwonding.

Doelgroep: Kinderen vanaf 7 jaar.

Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling

Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen

Beoordeling en gebruik

Overige informatie: Uitgebreid onderzoek met zowel de Engelstalige als de Nederlandse versie van de

lijst heeft goede psychometrische eigenschappen aangetoond (Landelijk Kenniscentrum Kinder- en

Jeugdpsychiatrie). Onderdeel van het protocol Angst van het Landelijk Kenniscentrum Kinder- en

Jeugdpsychiatrie.

SPsy

De SPsy is een screeningsinstrument voor bureaus jeugdzorg om bij jeugdigen van vier tot achttien jaar

(een vermoeden van) psychische stoornissen te signaleren

Doelgroep: Jeugdigen van 4 tot 18 jaar die aangemeld worden bij bureau jeugdzorg.

Doel van het instrument: (Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek

Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen

Beoordeling en gebruik

Onbekend

Overige informatie: De SPsy wordt gebruikt in de praktijk van bureau jeugdzorg (Eijgenraam, 2004)

148=

SPUTOVAMO

Signaleren van misbruik en mishandeling op afdelingen voor spoedeisende hulp in ziekenhuizen.

Doelgroep: Niet gespecificeerd.

Doel van het instrument: Risicotaxatie

Onderwerp, probleem of risicogebied: Gezinsproblemen en opvoeding

Beoordeling en gebruik

Onbekend

Overige informatie: De SPUTOVAMO wordt gebruikt door de afdeling Spoedeisende Hulp van diverse

algemeen ziekenhuizen.

Standaard Taxatie Ernst Problematiek (STEP)

De STEP is een instrument waarmee bureaus jeugdzorg en instellingen voor hulp op indicatie de ernst van

de problematiek kunnen taxeren bij jeugdigen met wie zij te maken krijgen.

Doelgroep: Cliënten van bureau jeugdzorg en instellingen voor hulp op indicatie.

Doel van het instrument: Risicotaxatie; Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of

indicatiestelling; In kaart brengen van de situatie van de cliënt

Onderwerp, probleem of risicogebied: Gedragsproblemen en probleemgedrag; Psychische

problemen of eigenschappen; Gezinsproblemen en opvoeding

Beoordeling en gebruik

Normen: Niet beoordeeld door de COTAN.

Betrouwbaarheid: Niet beoordeeld door de COTAN. Verkennend onderzoek wijst uit dat de interne

consistentie van de STEP redelijk tot goed te noemen is.

Validiteit: Niet beoordeeld door de COTAN.

Storend Gedrag Schaal-Z (SGZ)

Vastleggen van storend gedrag naar aard, frequentie en ernst. Observatieschaal gericht op het vaststellen

van aard, frequentie en ernst van storend gedrag bij licht tot matig verstandelijk gehandicapte mensen.

Doelgroep: De doelgroep bestaat uit bezoekers van kinderdagcentra van 3 tot 7 jaar, ZMLK-leerlingen

van 7 tot 18 jaar, inrichtingsbewoners van 7 tot 45 jaar, dagcentra voor volwassenendeelnemers vanaf 17

jaar en verder de gehele Nederlandse populatie personen functionerend op de grens matig-licht

verstandelijk beperkt of lager niveau van 3 jaar en ouder.

Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling

Onderwerp, probleem of risicogebied: Gedragsproblemen en probleemgedrag

Beoordeling en gebruik

Normen: De derde versie (1994) kent een populatieonafhankelijke normering voor matig tot licht

verstandelijk gehandicapten vanaf 3 jaar (Kievit, 1998). COTAN 1995: goed.

Betrouwbaarheid: COTAN 1995: goed.

Validiteit: COTAN 1995: begripsvaliditeit en criteriumvaliditeit: goed.

Strenghts and Difficulties Questionnaire (SDQ)

Doel van de SDQ is het krijgen van inzicht in de actuele psychologische aanpassing van kinderen en

adolescenten. De SDQ meet psychische problematiek bij kinderen en adolescenten: de aanwezigheid van

psychische problemen, de gevolgen daarvan voor het dagelijks functioneren en de sterke kanten die wijzen

op psychologische aanpassing en goede kansen op herstel als zich problemen voordoen.

Doelgroep: Jeugdigen in de leeftijd van 4 t/m 16 jaar.

Doel van het instrument: In kaart brengen van de situatie van de cliënt; (Vroegtijdig) signaleren /

screenen van (specifieke) problematiek; Evalueren van resultaten van de hulp / effectmeting

Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen

Beoordeling en gebruik

Normen: Bij de SDQ worden normen gebruikt die gelden voor de gehele groep jeugdigen, hetgeen

overeenkomt met de manier waarop psychiatrische diagnoses worden toegekend: een voorwaarde om een

149=

diagnose toe te kennen is dat een bepaald aantal symptomen aanwezig is en daarbij wordt niet gelet op

geslacht of leeftijd. De psychometrische kenmerken van de Nederlandse versie van de SDQ is onderzocht

door Goedhart, Treffers & Van Widenfelt (2003). De Nederlandse normen hebben de volgende beperking:

door de non-response van ouders zijn de normgegevens voor de ouder-SDQ niet optimaal. Bovendien zijn

scholen voor speciaal (voortgezet) onderwijs licht ondervertegenwoordigd en zijn gegevens van slechts één

GGZ-instelling gebruikt. In vervolgonderzoek zal speciaal aandacht worden besteed aan het reduceren van

deze beperkingen.

Betrouwbaarheid: Met betrekking tot de betrouwbaarheid vonden Goedhart, Treffers & Van Widenfelt

(2003) dat de interne consistentie van de schalen afhangt van de informant en steeds even goed (indien

ingevuld door de leraar), even voldoende (ouders) of even matig (jeugdige zelf) was als de vergelijkbare

schalen van de CBCL / TRF / YSR, en ten tweede dat de gemiddelde inter-informant correlaties beduidend

hoger waren dan de gemiddelden die gewoonlijk met ander schalen worden gevonden.

Validiteit: Tussen de SDQ-schalen en de overeenkomstige schalen van de CBCL respectievelijk YSR

werden hoge correlaties gevonden. De door ouders ingevulde SDQ-schalen en vooral de door ouders of

leraren ingevulde impactvragen bleken de scholierengroep ook goed te kunnen onderscheiden van de

groep jeugdigen die waren aangemeld bij een polikliniek kinder- en jeugdpsychiatrie.

Structured Assessment of Violence Risk in Youth (SAVRY)

De SAVRY is bedoeld als hulpmiddel voor professionele beoordelaars bij het inschatten van en het doen

van uitspraken over het geweldsrisico bij jongeren.

Doelgroep: Adolescenten.

Doel van het instrument: Risicotaxatie

Onderwerp, probleem of risicogebied: Gedragsproblemen en probleemgedrag

Beoordeling en gebruik

Onbekend

Structured Interview for Diagnostic Assessment of Children (SIDAC)

De SIDAC en de K-SADS zijn semi-gestructureerde klinisch interviewschema´s die moeten leiden tot

DSM-classificatie bij jeugdigen en hun ouders.

Doelgroep: Jeugdigen van 6 tot 12 jaar.

Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling

Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen

Beoordeling en gebruik

Betrouwbaarheid: Redelijk (Esmeijer, 1999).

Validiteit: Matig (Esmeijer, 1999).

Suïcide Ideation Questionnaire Jr (SIQ-Jr)

De SIQ-Jr is een vragenlijst waarmee suïcidaliteit gesignaleerd kan worden.

Doelgroep: Kinderen van 11 tot 13 jaar.

Doel van het instrument: (Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek

Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen

Beoordeling en gebruik

Betrouwbaarheid: Buitenlands onderzoek wijst aan dat de interne consistentie goed is (Hermanns,

2005). Nog niet onderzocht voor de Nederlandse situatie.

Validiteit: Buitenlands onderzoek wijst aan dat de validiteit goed is (Hermanns, 2005). Nog niet

onderzocht voor de Nederlandse situatie.

Taken en Vaardigheden van Adolescenten (TVA)

De TVA is een vragenlijst waarmee vaardig gedrag van jongeren in instellingen voor residentiële

jeugdhulpverlening in kaart gebracht kan worden.

Doelgroep: Jongeren van 12 tot 21 jaar in instellingen voor residentiële jeugdhulpverlening.

150=

Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling

Onderwerp, probleem of risicogebied: Gedragsproblemen en probleemgedrag; (Intellectuele)

vaardigheden; Sociaal functioneren

Beoordeling en gebruik

Betrouwbaarheid: Onderzoek van Van der Knaap wijst uit dat de interne consistentie voldoende tot

goed is. De interbeoordelaarsbetrouwbaarheid en de test-hertestbetrouwbaarheid zijn nog niet onderzocht

(Van der Knaap, 2003)

Validiteit: Onbekend

Teacher's Report Form (TRF)

De TRF is de door de leerkracht in te vullen versie van de CBCL. De vragenlijst moet inzicht geven in het

gedrag van de jeugdige zoals dat door de leerkracht wordt ervaren.

Doelgroep: Jeugdigen van 6 tot 18 jaar.

Doel van het instrument: In kaart brengen van de situatie van de cliënt; (Vroegtijdig) signaleren /

screenen van (specifieke) problematiek

Onderwerp, probleem of risicogebied: Algeheel of breed onderzoek

Beoordeling en gebruik

Normen: De scores op de antwoordcategorieën zijn genormeerd, zodat de scores kunnen worden

vergeleken met een normgroep. COTAN-beoordeling 1999: goed

Betrouwbaarheid: COTAN 1999: goed (dit betreft alleen de totaalscores. De betrouwbaarheid van de

overige schalen is wisselend en soms onvoldoende.)

Validiteit: COTAN 1999: begripsvaliditeit: voldoende, criteriumvaliditeit: voldoende

Overige informatie: De TRF wordt gebruikt in de praktijk van bureau jeugdzorg (Eijgenraam, 2004)

Temperamentschaal Voor Zwakzinnigen (TVZ)

Observatieschaal gericht op het temperament van matig en licht verstandelijk gehandicapten.

Doelgroep: Personen van 10 tot 55 jaar met een verstandelijke handicap.

Doel van het instrument: (Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek

Onderwerp, probleem of risicogebied: Gedragsproblemen en probleemgedrag

Beoordeling en gebruik

Normen: COTAN 1999: goed.

Betrouwbaarheid: COTAN 1999: voldoende.

Validiteit: COTAN 1999: begripsvaliditeit: goed, criteriumvaliditeit: geen onderzoek.

Trauma Symptom Checklist for Children (TSCC)

De TSCC is een zelfrapportagelijst die een indicatie voor de mate van trauma geeft.

Doelgroep: Jeugdigen van 8 tot en met 16 jaar.

Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling

Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen

Beoordeling en gebruik

Normen: De TSCC is genormeerd voor Amerika (Prins, 2000)

Betrouwbaarheid: Onbekend

Validiteit: De lijst maakt goed onderscheid tussen misbruikte en niet-misbruikte kinderen (Prins, 2000).

Overige informatie: De lijst wordt momenteel beproefd in Nederland (Prins, 2000).

Trauma Symptom Checklist for Young Children (TSCYC)

De TSCYC geeft een indicatie voor de mate van trauma.

Doelgroep: Kinderen van 3 tot 12 jaar.

Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling

Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen

151=

Beoordeling en gebruik

Onbekend

Normen: De TSCYC is nog niet genormeerd (Prins, 2000).

Utrechtse Coping Lijst, versie voor adolescenten (UCL-A)

Meet copinggedrag bij confrontatie met problemen. De vragenlijst kan gebruikt worden als indicatie-

instrument voor het psychosociaal functioneren en als researchinstrument bij onderzoek naar de rol van

coping tijdens de adolescentie.

Doelgroep: Adolescenten.

Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling

Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen

Beoordeling en gebruik

Normen: COTAN 1999: niet representatief / de representativiteit is niet te beoordelen.

Betrouwbaarheid: COTAN 1999: onvoldoende (coëfficiënten te laag).

Validiteit: COTAN 1999: te weinig onderzoek.

Vineland-Z

Ontwikkelingsschaal voor gericht onderzoek naar en monitoring van het ontwikkelingsniveau van kinderen

en jongeren. Het instrument richt zich op vier hoofddomeinen: communicatie, zelfredzaamheid,

socialisatie en sociale ontwikkeling, en motoriek.

Doelgroep: Jeugdigen van 0 tot 18 jaar met een verstandelijke beperking.

Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling

Onderwerp, probleem of risicogebied: (Intellectuele) vaardigheden

Beoordeling en gebruik

Onbekend

Normen: Werd in 1998 genormeerd voor Nederland door Gooyen (Kievit, 1998).

Vragenlijst Gezinsfunctioneren (VGF)

Met de VGF wordt informatie verzameld over het functioneren van gezinnen met (ernstige)

opvoedingsproblemen.

Doelgroep: De vragenlijst zegt iets over gezinnen: één of twee ouders met kind(eren).

Doel van het instrument: In kaart brengen van de situatie van de cliënt; Selecteren / opstellen van

doelen; Evalueren van resultaten van de hulp / effectmeting

Onderwerp, probleem of risicogebied: Gezinsproblemen en opvoeding

Beoordeling en gebruik

Normen: Op het scoringsprofiel wordt het gezin vergeleken met een normgroep. De normgroep is

gebaseerd op onderzoek onder duizend gezinnen en bestaat uit een klinische groep, nl. gezinnen die

intensieve thuisbehandeling ontvangen. Het individuele gezin wordt dus niet vergeleken met 'normale

gezinnen'. Enkel is te zien in hoeverre het gezin valt binnen de normale range van gezinnen die intensieve

gezinsbehandeling ontvangen. Daarmee is eveneens in te schatten of dit afdoende is, of dit een te zware

vorm van hulp is of dat een zwaardere vorm geïndiceerd is. (Bron: Handleiding)

Betrouwbaarheid: De betrouwbaarheid, interne homogeniteit van de schalen, is over het algemeen

voldoende. Alpha ligt boven de .70. Drie (van de elf) schalen scoren onvoldoende. De auteurs benadrukken

dat de VGF een vragenlijst in ontwikkeling is, het meten van de test-hertestbetrouwbaarheid moet in de

toekomst uitwijzen hoe stabiel de scores door de tijd heen zijn. (Bron: Handleiding)

Validiteit: Het onderzoek naar de validiteit heeft voorzichtige resultaten opgeleverd. Getracht is te meten

in hoeverre de scores voor verschillende vormen van intensieve gezinsbehandeling uiteen lopen. Dit laat

enkele betekenisvolle verschillen zien tussen groepen op een aantal schalen. Daarnaast is gekeken naar de

samenhang tussen de VGF en andere vragenlijsten die (deels) betrekking hebben op gezinsfunctioneren:

CBCL, NOSI en VMG. De gevonden samenhang was erg laag. De onderzoekers wijten dit voornamelijk aan

het informantenverschil; de andere vragenlijsten worden allen ingevuld door de cliënten terwijl de

152=

hulpverlener de VGF invult. Uit onderzoek is bekend dat deze informanten een geheel andere mening

kunnen hebben over dezelfde problematiek. (Bron: Handleiding)

Overige informatie: Geschikt voor gebruik binnen de jeugdhulpverlening cq intensieve ambulante

gezinsbehandeling, wellicht ook bruikbaar binnen de jgz (Kooijman, 2003).

Vragenlijst Gezinsfunctioneren voor Ouders (VGFO)

De VGFO is een door ouders in te vullen vragenlijst, die als doel heeft de problemen van multi-

probleemgezinnen, gezien vanuit de ouder, in kaart te brengen.

Doelgroep: Gezinnen

Doel van het instrument: In kaart brengen van de situatie van de cliënt; Risicotaxatie; Opstellen van

een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling

Onderwerp, probleem of risicogebied: Gezinsproblemen en opvoeding

Beoordeling en gebruik

Onbekend

Normen: Voorlopige normen zijn beschikbaar (Janssen & Veerman, 2005).

Vragenlijst Meegemaakte Gebeurtenissen (VMG)

Met de VMG kan informatie verkregen worden over potentieel stressvolle factoren in de opvoedingsomge-

ving van kinderen en de positieve of negatieve beleving daarvan, zoals waargenomen door de ouders. De

VMG kan worden toegepast op groepsniveau voor researchdoeleinden en op individueel niveau als

screeningsinstrument voor het opsporen van afwijkingen in de opvoedingsomgeving.

Doelgroep: Jeugdigen van 3 tot en met 17 jaar.

Doel van het instrument: (Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek

Onderwerp, probleem of risicogebied: Gezinsproblemen en opvoeding

Beoordeling en gebruik

Normen: COTAN 1998: geen normtabellen en standaardmeetfouten.

Betrouwbaarheid: COTAN 1998: coëfficiënten te laag.

Validiteit: COTAN 1998: begripsvaliditeit: voldoende, criteriumvaliditeit: geen onderzoek

Vragenlijst Meningen over de Opvoeding door de Vader / Moeder (MOV / MOM)

Meet in de opvoeding ervaren warmte en dominantie.

Doelgroep: Ouders van jeugdigen vanaf 8 jaar.

Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling

Onderwerp, probleem of risicogebied: Gezinsproblemen en opvoeding

Beoordeling en gebruik

Normen: COTAN 1981: onvoldoende (geen normen).

Betrouwbaarheid: COTAN 1981: onvoldoende.

Validiteit: COTAN 1981: begripsvaliditeit en criteriumvaliditeit: onvoldoende

Overige informatie: Researchinstrument

Vragenlijst Opvoedingstaken Voor Groepsopvoeders / groepsleiders (VOVG)

De VOVG meet de uitvoering van de opvoedingstaken, -activiteiten, -stijlen en -doelen van

groepsopvoeders / groepsleiders in residentiële instellingen.

Doelgroep: Groepsleiders werkzaam in residentiële instellingen voor jeugdzorg.

Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling

Onderwerp, probleem of risicogebied: Gezinsproblemen en opvoeding; Zorg en behandeling

Beoordeling en gebruik

Onbekend

153=

Vragenlijst Opvoedingstaken Voor Ouders (VOVO)

De VOVO meet de uitvoering van de opvoedingstaken, -activiteiten, -stijlen en -doelen van ouders.

Doelgroep: Ouders van kinderen van 12 jaar of ouder.

Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling

Onderwerp, probleem of risicogebied: Gezinsproblemen en opvoeding

Beoordeling en gebruik

Onbekend

Vragenlijst over Ontwikkeling en Gedrag (VOG)

De VOG heeft als doel het verkrijgen van een normgerefereerde beschrijving van emotionele en

gedragsproblemen van jeugdigen met een verstandelijke handicap door de ogen van ouders of verzorgers

en leerkrachten of begeleiders dagopvang.

Doelgroep: Kinderen en jongeren met een verstandelijke handicap.

Doel van het instrument: In kaart brengen van de situatie van de cliënt; Opstellen van een diagnose /

diagnostisch beeld of indicatiestelling; Evalueren van resultaten van de hulp / effectmeting

Onderwerp, probleem of risicogebied: Gedragsproblemen en probleemgedrag

Beoordeling en gebruik

Betrouwbaarheid: De betrouwbaarheid van de VOG-O werd onderzocht door de interne consistentie, de

test-hertest betrouwbaarheid, de tussen-ouder overeenstemming en de 1-jaars stabiliteit voor de schalen

na te gaan. Voor de VOG-L was het onderzoek beperkt tot interne consistentie en test-hertest

betrouwbaarheid. De betrouwbaarheidsmaten bleken voldoende tot goed met de volgende mediane

waarden: Cronbach's Alpha: 0,81 voor zowel VOG-O als VOG-L; test-hertest ICC 0,86 voor de VOG-O en

0,80 voor de VOG-L; tussen-ouder ICC 0,60 voor de VOG-O; 1-jaars stabiliteit r=0,67 voor de VOG-O.

Validiteit: De convergente constructvaliditeit van de VOG blijkt uit positieve en sterke correlaties tussen

gelijke VOG-O en VOG-L schalen en tussen gelijksoortige VOG-O/VOG-L en CBCL/TRF schalen.

Divergente constructcaliditeit blijkt uit matige tot lage correlaties met Vineland Adaptive Behavior Scales.

Criteriumgerelateerde en predictieve relatie blijkt uit verschillen in scores tussen verwezen en niet-

verwezen kinderen en kinderen met en zonder psychiatrische (DSM-IV) stoornissen en uit de associatie

van VOG-scores met geestelijke gezondheidsproblemen een jaar later.

Overige informatie: De VOG wordt gebruikt in de praktijk van bureau jeugdzorg (Eijgenraam, 2004)

Vragenlijst Sociale en Pedagogische Situatie (VSPS)

De VSPS is bedoeld om informatie over een jeugdige en zijn situatie op een gerichte en geordende manier

te inventariseren en te structureren, zodat er een overzichtelijk beeld van de problematiek ontstaat. De

bedoeling is dat dit overzicht als leidraad kan worden gebruikt bij de besluitvorming over de vraag welke

hulpverlening er aan de jeugdige moet worden verleend.

Doelgroep: Jeugdigen met psychosociale (gedrags)problematiek vanaf ongeveer 6 jaar.

Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling;

Selecteren / opstellen van doelen; Evalueren van resultaten van de hulp / effectmeting

Onderwerp, probleem of risicogebied: Algeheel of breed onderzoek

Beoordeling en gebruik

Normen: De VSPS is genormeerd. Voor de normering staan twee groepen klinische jeugdigen ter

beschikking: een representatieve groep van 500 jeugdigen uit de algemene jeugdzorg (een gewogen mix

van jeugdigen uit de jeugdbescherming, de jeugdhulpverlening en de jeugd-ggz) en een representatieve

groep van 500 jeugdigen uit de jeugdbescherming. Er zijn geen normen van de algemene jeugdbevolking.

COTAN 1999: normen niet representatief / de representativiteit is niet te beoordelen.

Betrouwbaarheid: De betrouwbaarheid werd onderzocht bij jeugdigen in de jeugdbescherming, de

jeugdhulpverlening en de jeugd-ggz (Scholte, 1996; Scholte en Douma, 1999). De volgende interne

consistenties werden gevonden: gedragsschalen 0,83 (range 0,77-0,90); persoonlijkheidsschalen 0,84

(range 0,72-0,89); gezinsschalen: 0,77 (range 0,71-0,84); schoolschalen 0,86 (range 0,83-0,89);

vrienden/vrije tijd 0,78 (range 0,70-0,85). De interbeoordelaarsbetrouwbaarheid werd onderzocht door 21

154=

ambulante hulpverleners dezelfde casus te laten beoordelen (Scholte, 1993). Daarbij bleek de

betrouwbaarheid van de uitgebreide versie bevredigend te zijn (78 % overeenstemming, range 56-100%).

In een andere situatie werd de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid onderzocht door twee groepsbegeleiders

de gedrags- en persoonlijkheidsschalen te laten invullen (Scholte en Douma, 1999). Hier bleek de

betrouwbaarheid eveneens bevredigend te zijn (gemiddelde intra-klasse-correlatie 0,72, range 0,61-0,84).

COTAN 1999: voldoende.

Validiteit: De predictieve validiteit werd via discriminantanalyse bepaald. Onderzocht werd in welke

mate de VSPS onderscheid maakt tussen jeugdigen die zijn opgenomen in een opvoedingshuis, in een

behandelingshuis, of die ambulante hulp ontvangen. Via kruisvalidatie met twee random steekproeven

werden door het opvoedingshuis 75 tot 92 % correcte classificaties gevonden, voor het behandelingshuis 60

tot 80 % en voor de jeugd met ambulante hulp 78 % (Scholte, 1996). De gevonden predicties zijn redelijk

wanneer we bedenken dat het gebruikte criterium (jeugdigen geplaatst in de verschillende

hulpprogramma´s) niet zuiver is, omdat niet bekend was of de jeugdigen in de instellingen daadwerkelijk

op hun plaats waren. De gedragsschalen van de VSPS blijken verder te correleren met de overeenkomstige

gedragsschalen van de CBCL. Voorts blijken de gedrags- en persoonlijkheidsschalen van de VSPS het

CBCL-criterium klinische-versus-niet klinische jeugdigen redelijk goed te kunnen voorspellen (88 %

correcte predicties bij kruisvalidatie, Scholte en Douma, 1999). COTAN 1999: begripsvaliditeit en

criteriumvaliditeit: voldoende.

Vragenlijst Sociale Vaardigheden van Jongeren (VSVJ)

De VSVJ meet de sociale vaardigheden bij jeugdigen.

Doelgroep: Kinderen en adolescenten van 7 tot 18 jaar.

Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling

Onderwerp, probleem of risicogebied: (Intellectuele) vaardigheden; Sociaal functioneren

Beoordeling en gebruik

Betrouwbaarheid: Niet beoordeeld door de COTAN.

Validiteit: Niet beoordeeld door de COTAN.

Vragenlijst voor Angst bij Kinderen (VAK)

Gericht onderzoek en monitoring van subjectief ervaren angst bij kinderen van 6 tot en met 12 jaar. De lijst

dient ook om de aard van stimuli te analyseren die angst oproepen. Het instrument kan ook gebruikt

worden om ht effect van een angstreducerende behandeling te meten.

Doelgroep: Kinderen van 6 tot en met 12 jaar uit het regulier en speciaal onderwijs

Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling

Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen

Beoordeling en gebruik

Normen: COTAN 1999: voldoende.

Betrouwbaarheid: COTAN 1999: voldoende.

Validiteit: COTAN 1999: begripsvaliditeit: voldoende, criteriumvaliditeit: geen onderzoek.

Vragenlijst voor Gedragsproblemen bij Kinderen (VvGK)

De VvGK is ontwikkeld om symptomen van de gedragsstoornissen ADHD, ODD en CD te meten.

Doelgroep: Niet bekend.

Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling

Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen

Beoordeling en gebruik

Onbekend

Vragenlijst voor Gezinsproblemen (VGP)

Met de Vragenlijst voor Gezinsproblemen wordt een eerste indruk verkregen van de visie van ouders of

verzorgers op eventuele moeilijkheden of problemen in het gezin.

155=

Doelgroep: Gezinnen

Doel van het instrument: In kaart brengen van de situatie van de cliënt; Opstellen van een diagnose /

diagnostisch beeld of indicatiestelling; Selecteren / opstellen van doelen; Overig

Onderwerp, probleem of risicogebied: Gezinsproblemen en opvoeding

Beoordeling en gebruik

Normen: COTAN 1999: niet representatief en/of de representativiteit is niet te beoordelen.

Betrouwbaarheid: COTAN 1999: voldoende.

Validiteit: COTAN 1999: begripsvaliditeit: goed, criteriumvaliditeit: voldoende.

Overige informatie: De VGP wordt gebruikt in de praktijk van bureau jeugdzorg (Eijgenraam, 2004)

Vragenlijst voor Inventarisatie van Sociaal gedrag van Kinderen (VISK)

Beschrijven van probleemgedrag van jeugdigen met varianten van pervasieve ontwikkelingsstoornissen.

Doelgroep: Jeugdigen van 4 tot en met 18 jaar met een licht verstandelijke beperking.

Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling

Onderwerp, probleem of risicogebied: Gedragsproblemen en probleemgedrag

Beoordeling en gebruik

Normen: Niet beoordeeld door de COTAN.

Betrouwbaarheid: Niet beoordeeld door de COTAN.

Validiteit: Niet beoordeeld door de COTAN.

Vragenlijst voor PSYchosociale problematiek in de BOvenbouw van het BAsisonderwijs

(PSYBOBA)

Vroegtijdig signaleren van psychosociale problemen en opvoedingsvragen bij kinderen van 7 tot en met 12

jaar.

Doelgroep: Jeugdigen van 7 tot en met 12 jaar.

Doel van het instrument: (Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek

Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen

Beoordeling en gebruik

Onbekend

Vragenlijst Voorlopers ADHD (VVA)

Opsporen van kleuters met een verhoogde kans op ADHD. Meet voorlopersymptomen van ADHD.

Doelgroep: Kinderen van 5 en 6 jaar.

Doel van het instrument: Risicotaxatie

Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen

Beoordeling en gebruik

Normen: COTAN 2003: normen niet representatief / de representativiteit is niet te beoordelen.

Betrouwbaarheid: COTAN 2003: de interne consistentiecoëfficiënten voor de totale groep zijn

voldoende, maar gegevens betreffende de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid en de test-

hertestbetrouwbaarheid ontbreken.

Validiteit: COTAN 2003: begripsvaliditeit en criteriumvaliditeit: voldoende.

Wechsler Adult Intelligence Scale III, Nederlandse versie (WAIS-III-NL)

Intelligentietest

Doelgroep: Personen van 15 tot 64 jaar.

Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling

Onderwerp, probleem of risicogebied: (Intellectuele) vaardigheden

Beoordeling en gebruik

Normen: COTAN 1982: goed.

Betrouwbaarheid: COTAN 1982: goed.

Validiteit: COTAN 1982: begripsvaliditeit: te weinig onderzoek, criteriumvaliditeit: geen onderzoek.

156=

Wechsler Intelligence Scale for Children (WISC-III NL)

Intelligentietest

Doelgroep: Onbekend

Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling

Onderwerp, probleem of risicogebied: (Intellectuele) vaardigheden

Beoordeling en gebruik

Normen: COTAN 2005: voldoende.

Betrouwbaarheid: COTAN 2005: voldoende (interpretatie op subtestniveau wordt afgeraden vanwege

de lage betrouwbaarheid van enkele subsets).

Validiteit: COTAN 2005: begripsvaliditeit: voldoende, criteriumvaliditeit: te weinig onderzoek.

Wechsler Preschool and Primary Scale of Intelligence Revised (WPPSI-R)

Intelligentietest

Doelgroep: Kinderen van 4 tot 7,5 jaar.

Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling

Onderwerp, probleem of risicogebied: (Intellectuele) vaardigheden

Beoordeling en gebruik

Normen: COTAN 1999: Nederlandse normgroepen te klein.

Betrouwbaarheid: COTAN 1999: onvoldoende, geen gegevens per normgroep.

Validiteit: COTAN 1999: begripsvaliditeit: voldoende, criteriumvaliditeit: geen onderzoek.

Youth Self Report (YSR)

Meet vaardigheden en probleemgedrag zoals door de jeugdige zelf gepercipieerd.

Doelgroep: Jeugdigen in de leeftijd van 11 tot en met 18 jaar.

Doel van het instrument: In kaart brengen van de situatie van de cliënt; Opstellen van een diagnose /

diagnostisch beeld of indicatiestelling

Onderwerp, probleem of risicogebied: Gedragsproblemen en probleemgedrag

Beoordeling en gebruik

Normen: Laatste versie is nog niet genormeerd. Versie 1997: COTAN-beoordeling: goed

Betrouwbaarheid: COTAN-beoordeling: goed. Deze beoordeling 'goed' betreft alleen de totaalscores

Internaliseren, Externaliseren en Totale probleemscore. De betrouwbaarheid van de overige schalen is

wisselend en soms onvoldoende

Validiteit: COTAN-beoordeling: Begripsvaliditeit is voldoende; criteriumvaliditeit is voldoende

Overige informatie: De YSR wordt gebruikt in de praktijk van bureau jeugdzorg (Eijgenraam, 2004)

Zelf-Beoordelings Vragenlijst voor Kinderen (ZBV-K)

De ZBV-K meet toestandsangst (de angst die een kind ervaart op een bepaald moment) en angstdispositie

(de eigenschap om situaties als bedreigend te interpreteren en daar met toestandsangst op te reageren).

Doelgroep: Jeugdigen van 8 tot 15 jaar.

Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling

Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen

Beoordeling en gebruik

Normen: Er zijn normtabellen voor jongens en meisjes in basis- en voortgezet onderwijs (Kievit, 1998).

COTAN 1992: onvoldoende.

Betrouwbaarheid: COTAN 1992: voldoende.

Validiteit: COTAN 1992: begripsvaliditeit: voldoende, criteriumvaliditeit: onvoldoende.

157=

Bijlage 3.2 Gevonden instrumenten naar type instrument

Deze tabel geeft een indeling van de gevonden instrumenten naar Type. Hierbij is gekeken naar het

belangrijkste doel van het instrument.

Welke instrumenten?

Vroegtijdige signalering

en screening

• A-PARI

• ASL

• ASL

• ASO

• ASQ:SE

• ATC

• ATL

• AUTI-R

• BITSEA

• BPTV

• BSS

• CAFAS

• CBCL

• CBQ

• CCI

• CDC

• CGAS

• CSI

• C-TRF

• CTSPC

• DOS

• DPS-4

• FRT

• GBI

• GDI

• GEST

• GOS

• GROSS Vormbord

• JVQ

• KIPPPI

• KIVPA

• LGV

• Locus of Control Lijst

• LSPPK

• MASC

• NCKS

• NGT

• NLD-schalen

• NOK

• NVOS

• Ouderschapsgesprek

• PSC

• PSI

• PSYBOBA

• Raven PM

• SDQ

• SIQ

• SPsy

• TRF

• TVZ

• VGF

• VMG

Risicotaxatie

• AAPI

• BDHI-D

• CAPI

• CARE NL

• DFSI

• EARL20B

• ITSEA

• RISc

• SAVRY

• Schaal ernstige

kindermishandeling

• Signalerings-

instrument 12-

• Signalerings-

instrument 12+

• SOG

• SPUTOVAMO

• STEP

• VVA

Diagnose

en

indicatiestelling

• ABC

• ABV-K

• ADIKA

• ADI-R

• ADISC-C

• ADOS

• AKGL

• AQS

• ATC

• AVL

• AVZ-R

• BOS

• CARS

• CAS

• CASI

• CBSA

• CBSK

• CERQ

• CHAT

• CTRS

• Denk 2.3

• DISC

• DISCO

• DSMD

• GIT

• GKS

• GSI

• IOA

• JIM

• KABC

• KDS

• KID-N

• KLAD

• LAGKO

• LDT

• LEM

• MAYSI

• MOS

• MOV/MOM

• NOSI

• NPV-J

• OKIV-R

• PRTI

• PSWQ-C

• PVL

• RAKIT

• RED-systeem

• Reiss Screen

• SEV

• SGZ

• SIDAC

• SIG-A

• SIT

• SON

• SPA-I

• SRZ

• STEP

• TSCC

• TSCYC

• TVA

• UCL-A

• VAK

• VGFO

• VGP

• Vineland-z

• VISK

• VOG

• VOVG

• VOVO

• VSP

• VSPS

• VSVJ

158=

Welke instrumenten?

• DSM-IV vragenlijst

• DVK

• ESSEON

• FFPI

• GBG

• GBI

• GIOS

• SAFE

• SAS-K

• SCARED

• SCAS

• SCICA

• SCVT

• VvGK

• WAIS

• WISC

• WPSSI

• YSR

• ZBV-K

Effectmeting en

evaluatie

• ABC

• ABC

• BESTE

• C-toest

• GAS

• GGZ

Jeugdthermometer

• KWAZOP

• MESSY

• SIG-A

159=

Bijlage 3.3 Gevonden instrumenten naar probleem of risico

Deze tabel geeft een indeling van de gevonden instrumenten naar probleem of risicogebied waarbij ze

kunnen worden ingezet.

Welke instrumenten?

Algeheel of breed onderzoek

• CAFAS

• CBCL

• C-TRF

• JIM

• KLAD

• RED-systeem

• TRF

• VSPS

Gedragsproblemen en

probleemgedrag

• ABC

• AKGL

• ASL

• ASO

• ATL

• BDHI-D

• BITSEA

• BPTV

• CBQ

• CTRS

• EARL20B

• GBG

• GBI

• ITSEA

• JVQ

• PRTI

• RISc

• SAVRY

• SGZ

• Signalerings-

instrument 12-

• Signalerings-

instrument 12+

• SOG

• STEP

• TVA

• TVZ

• VISK

• VOG

• YSR

Psychische problemen

of

eigenschappen

• ABC

• ABV-K

• ADIKA

• ADI-R

• ADISC-C

• ADOS

• AQS

• ASQ:SE

• ATC

• AUTI-R

• AVL

• AVZ-R

• BITSEA

• CARS

• CAS

• CASI

• CBSA

• CBSK

• CDC

• CERQ

• CHAT

• CSI

• DISC

• DISCO

• DPS-4

• DSMD

• DSM-IV

vragenlijst

• DVK

• FFPI

• GBI

• ITSEA

• KDS

• KIPPPI

• KIVPA

• LSPPK

• MASC

• MAYSI

• NCKS

• NLD-schalen

• NPV-J

• PSC

• PSWQ-C

• PSYBOBA

• Reiss Screen

• SAFE

• SCARED

• SCAS

• SCICA

• SDQ

• SIDAC

• SIQ

• SPA-I

• SPsy

• STEP

• TSCC

• TSCYC

• UCL-A

• VAK

• VSP

• VVA

• VvGK

• ZBV-K

Gezin(sproblemen) en

opvoeding

• AAPI

• A-PARI

• BSS

• CAPI

• CARE NL

• CTSPC

• DFSI

• FRT

• GDI

• GEST

• GIOS

• GKS

• GSI

• KIPPPI

• LAGKO

• LGV

• Locus of Control

Lijst

• MOV/MOM

• NGT

• NOSI

• NVOS

• Ouderschaps-

gesprek

• PSI

• PVL

• Schaal ernstige

kinder-

mishandeling

• SPUTOVAMO

• VGF

• VGFO

• VGP

• VMG

• VOVO

160=

=

Welke instrumenten?

(Intellectuele) vaardigheden

• BOS

• CAS

• CCI

• Denk 2.3

• ESSEON

• GIOS

• GIT

• GOS

• GROSS

Vormbord

• KABC

• KID-N

• LDT

• LEM

• MOS

• NOK

• OKIV-R

• RAKIT

• Raven PM

• SCVT

• SEV

• SON

• TVA

• Vineland-z

• VSVJ

• WAIS

• WISC

• WPSSI

Sociaal functioneren

• ASL

• ATC

• CGAS

• DOS

• GBI

• IOA

• SAS-K

• SIG-A

• SIT

• SRZ

• TVA

• VSVJ

Zorg en behandeling

• ABC

• BESTE

• C-toets

• GAS

• GGZ

Jeugdthermometer

• KWAZOP

• MESSY

• SIG-A

• VOVG

161=

Bijlage 3.4 Gevonden instrumenten naar type en leeftijdsgroep

====

Deze tabel geeft een indeling van de gevonden instrumenten naar type en leeftijdsgroep.

Vroegtijdige signalering

en screening

Risicotaxatie Diagnostiek

en indicatiestelling Effectmeting

en evaluatie

Zwangerschap en

babytijd (-9 maanden tot

1 jaar)

• ASQ:SE

• BPTV

• CTSPC

• DOS

• PSI

• CAPI

• CARE NL

• DFSI

• Schaal ernstige

kindermishandeling

• STEP

• BOS

• CHAT

• DISCO

• JIM

• KID-N

• RED

• STEP

• Vineland-z

• VSP

• BESTE

Peutertijd (1 tot 4 jaar)

• ASQ:SE

• AUTI-R

• BPTV

• CBCL

• CBQ

• CSI

• C-TRF

• CTSPC

• DOS

• GOS

• GROSS

vormbord

• BITSEA

• KIPPPI

• Locus of

Control

Lijst

• NCKS

• NVOS

• PSC

• PSI

• VMG

• CAPI

• CARE NL

• ITSEA

• Schaal ernstige

kindermishandeling

• STEP

• ABC

• ADI-R

• ADOS

• AQS

• AVZ-R

• BOS

• CARS

• CHAT

• CSBI

• DISCO

• JIM

• KABC

• LAGKO

• MOS

• PRTI

• RED

• SCVT

• SON

• STEP

• TSCYC

• Vineland-z

• VSP

• BESTE

Kleutertijd (4 tot 6 jaar)

• ASQ:SE

• AUTI-R

• CBCL

• CBQ

• CDC

• CSI

• CTSPC

• DOS

• FRT

• GROSS

vorm-

bord

• KIPPPI

• LSPPK

• NCKS

• NOK

• NVOS

• PSC

• PSI

• SDQ

• SPsy

• TRF

• VMG

• CAPI

• CARE nl

• STEP

• VVA

• ABC

• ADI-R

• ADOS

• AVL

• AVZ-R

• CARS

• CAS

• CSBI

• DISCO

• DSMD

• JIM

• KABC

• LAGKO

• LDT

• MOS

• NOSI

• PRTI

• RAKIT

• STEP

• RED

• SCVT

• SEV

• SGZ

• SON

• SRZ

• TSCYC

• Vineland-z

• VISK

• WPPSI

• BESTE

Scholieren (basisschool) (6 tot 12 jaar)

• ASL

• ASO

• AUTI-R

• CBCL

• CCI

• CDC

• CSI

• CTSPC

• DPS-4

• FRT

• JVQ

• MASC

• NCKS

• NGT

• NLD-

schalen

• NVOS

• PSC

• PSI

• PSYBOBA

• Raven PM

• SDQ

• SIQ-jr

• SPsy

• TRF

• TVZ

• VMG

• CAPI

• CARE nl

• EARL20B

• Signalerings-

instrument 12-

• SOG

• STEP

• ABC

• ABV-K

• ADIKA

• ADI-R

• ADISC-

C

• ADOS

• AKGL

• AVL

• AVZ-R

• CARS

• CAS

• CBSK

• CSBI

• MOV/MO

M

• NOSI

• NPV-J

• OKIV-R

• RAKIT

• RED

• SAS-K

• SCARED

• SCAS

• SCICA

• SCVT

• SEV

• SGZ

• BESTE

162=

Vroegtijdige signalering

en screening

Risicotaxatie Diagnostiek

en indicatiestelling Effectmeting

en evaluatie

Scholieren (basisschool) (6 tot 12 jaar)

• CTRS

• Denk

2.3

• DISC

• DISCO

• DSMD

• DSM-IV

Vragen-

lijst

• DVK

• GBG

• GBI

• JIM

• KABC

• KDS

• LAGKO

• LDT

• LEM

• MOS

• SIDAC

• SIT

• SON

• SRZ

• STEP

• TSCC

• TSCYC

• VAK

• Vineland-z

• VISK

• VSPS

• VSVJ

• WPPSI

• YSR

• ZBV-K

Pubers (13 tot 18jaar)

• ASL

• ATC

• ATL

• CBCL

• CDC

• CSI

• CTSPC

• DPS-4

• GBI

• GDS

• JVQ

• KIVPA

• LGV

• MASC

• NCKS

• NVOS

• PSC

• Raven PM

• SDQ

• SIQ

• SPsy

• TRF

• TVZ

• VMG

• AAPI

• BDHI-D

• CAPI

• CARE nl

• RISc

• SOG

• Signalerings-

instrument 12+

• SAVRY

• STEP

• ABC

• ABV-K

• ADIKA

• ADI-R

• ADISC-

C

• ADOS

• AVL

• AVZ-R

• CARS

• CAS

• CBSA

• CERQ

• CTRS

• DISC

• DISCO

• DSMD

• DSM-IV

Vragen-

lijst

• FFPI

• GIT

• IOA

• JIM

• KDS

• KLAD

• LAGKO

• MAYSI

• MOV/M

OM

• NOSI

• NPV-J

• OKIV-R

• RED

• REISS

Screen

• SCARED

• SCAS

• SCICA

• SEV

• SGZ

• SIDAC

• SIG-A

• SIT

• SON

• SRZ

• STEP

• TSCC

• TVA

• UCL-A

• Vineland-z

• VISK

• VSPS

• VSVJ

• WAIS

• YSR

• ZBV-K

• BESTE

• C-toets

• GAS

Jong volwassenen (18 tot 23 jaar)

• ASL

• ATC

• LGV

• Raven PM

• TVZ

• BDHI-D

• RISc

• ABC

• ADI-R

• AVZ-R

• CERQ

• FFPI

• GAS

• GBI

• IOA

• REISS

Screen

• SGZ

• SRZ

• TVA

• WAIS

163=

Vroegtijdige signalering

en screening

Risicotaxatie Diagnostiek

en indicatiestelling Effectmeting

en evaluatie

• GIT

Gezinnen

• A-PARI

• BSS

• CTSPC

• FRT

• GDS

• GEST

• KIPPPI

• LGV

• NGT

• NVOS

• Ouder-

schaps-

gesprek

• VGF

• CAPI

• CARE NL

• GIOS

• GKS

• NOSI

• PVL

• VGFO

• VGP

• VOVG

• VOVO

Onbekend

of niet gespecificeerd

• CAFAS

• CGAS

• SPUTOVAMO

• CASI

• ESSEON

• PSWQ-C

• SAFE

• SPA-I

• VOG

• VvGK

• WISC

• GGZ

Jeugd-

thermo-

meter

• KWAZOP

• MESSY

=

164=

165=

Bijlage 3.5 Gebruikte afkortingen van instrumenten

AAPI Adult-Adolescent Parenting Inventory

ABC Aberrant Behavior Checklist

ABC Autism Behavior Checklist

ABV-K Amsterdamse Biografische Vragenlijst voor Kinderen

ADIKA Amsterdams Diagnostische Interview voor Kinderen en Adolescenten

ADI-R Autism Diagnostic Interview-R

ADISC-C Anxiety Disorders Interview Schedule for DSM-IV

ADOS Autism Diagnostic Observation Scale

AKGL Amsterdamse Kinder Gedrags Lijst

A-PARI Parental Attitude Research Instrument, Amsterdamse versie

AQS Attachment Q-sort

ASL Attitudeschaal Sociale Limieten

ASO Amsterdamse Schaal voor Opstandigheid

ASQ:SE Ages and Stages Questionnaire: Social Emotional

ATC Amersfoortse Test Combinatie

ATL Adolescenten Temperament Lijst

AUTI-R Observatieschaal onderkenning autisme

AVL ADHD-vragenlijst

AVZ-R Autisme en Aanverwante Stoornissenschaal voor Zwakzinnigen

BDHI-D Buss-Durkee Hostility Inventory-Dutch

BESTE Beoordelingsschaal voor Tevredenheid en Effect

BITSEA Brief Infant-Toddler Social & Emotional Assessment

BOS Bayley Ontwikkelings Schalen

BPTV Baby Peuter Temperament Vragenlijst

BSS Bronnen van Steun en Spanning

CAFAS Child and Adolescent Functional Assessment Scale

CAPI Child Abuse Inventory

CARE NL Child Abuse Risk Evaluation - Nederlandse versie

CARS Childhood Autism Rating Scale

CAS Child Assessment Schedule

CAS Cognitive Assessment System

CASI Childhood Anxiety Sensitivity Index

CBCL Child Behavior Checklist

CBQ Children's Behavior Questionnaire

CBSA Competentie Belevingsschaal voor Adolescenten

CBSK Competentiebelevingsschaal voor Kinderen

CCI Child Competency Inventory

CDC Dissociatielijst voor Kinderen

CERQ Cognitive Emotion Regulation Questionnaire

CGAS Children´s Global Assessment Scale

CHAT Checklist Autism for Toddlers

CSBI Seksuele Gedragsvragenlijst voor Kinderen

CSI Child Symptoms Inventories

c-toets Feedbackinstrument voor cliënten van de jeugdzorg

C-TRF Caregiver-Teacher's Report Form

CTRS Conners Teacher Rating Scale

CTSPC Parent Child Conflict Tactics Scale

Denk 2.3 Intelligentietest

166=

DFSI Dunedin Family Services Indicator

DISC Diagnostic Interview Schedule for Children

DISCO Diagnostic Interview for Social and Communication Disorders

DOS Denver Ontwikkeling Screeningstest

DPS-4 DISC Predictive Scales

DSM-IV Vragenlijst Screeningsinstrument Psychische Stoornissen

DSMD Devereux Scales of Mental Disorders

DVK Depressie Vragenlijst voor Kinderen

EARL20b Early Assessment Risk List

ESSEON Experimentele Schaal voor de beoordeling van het Sociaal Emotionele

Ontwikkelingsniveau

FFPI Five-Factor Personality Inventory

FRT Familie Relatie Test

GAS Goal Attainment Scaling

GBG Groningen Bristol Gedragsbeoordelingsschaal

GBI GedragsBeoordelingsInstrument

GDS Gezins Dimensie Schalen

GEST Gezinssysteemtest

GGZ Jeugdthermometer Meetinstrument cliëntwaarderling in de jeugd-ggz

GIOS Gezins Interactie Observatie Schaal

GIT Groninger Intelligentie Test

GKS Gezins Klimaat Schaal

GOS Groningse Ontwikkelingsschalen

Gross Vormbord Screeningstest Cognitieve ontwikkeling

GSI Gezinsdiagnostisch Screenings Instrument

IOA Inventarisatielijst Omgaan met Anderen

ITSEA Infant-Toddler Social & Emotional Assessment

JIM Jeugdzorg Intake Methode

JVQ Juvenile Victimization Questionnaire

KABC Kaufman Assessment Battery for Children

KDS Kinder Depressie Schaal

KID-N Kent Infant Development Scale, Nederlandse bewerking

KIPPPI Kort Instrument voor de Psychologische en Pedagogische Probleem Inventarisatie

KIVPA Korte Indicatieve Vragenlijst voor Psychosociale Problematiek bij Adolescenten

KLAD Kachtenlijst voor Adolescenten

KWAZOP KWAliteit van het ZOrgProces

LAGKO Lijst van Aandachtsvelden voor het Gedrag van het Kind volgens de Opvoeder

LDT Leidse Diagnostische Test

LEM Leertest voor Etnische Minderheden

LGV Leuvense Gezins Vragenlijst

Locus of Control lijst Meet de beleving van de moeder in de ouderrol

LSPPK Landelijke Signaleringshulp voor Psychosociale Problematiek bij Kleuters

MASC Multidimensional Anxiety Scale for Children

MAYSI-2 Massachusetts Youth Screening Instrument for Mental Health Needs of Juvenile

Justice Youths

MESSY Matson Evaluation of Social Skills with Youngsters

MOM Vragenlijst Meningen over de Opvoeding door de Moeder

MOS McCarthy Ontwikkelings Schalen

MOV Vragenlijst Meningen over de Opvoeding door de Vader

NCKS Nijmegen-California Kinder Sorteertechniek

NGT Nijmeegse Gezinsrelatie Test

167=

NLD-schalen Non-verbale Leerstoornissen Schalen

NOK Nijmeegse Observatieschaal voor Kleuters

NOSI Nijmeegse Ouderlijke Stress Index

NPV-J Junior Nederlandse Persoonlijkheids Vragenlijst

NVOS Nijmeegse Vragenlijst voor de Opvoedingssituatie

OKIV-R Ouder-Kind Interactie Vragenlijst-Revised

Ouderschapsgesprek Semi-gestructureerd interview over ouderschap

PRTI Parent Report of Traumatic Impact

PSC Pediatric Symptom Checklist

PSI Pedagogisch Signalerings Instrumentarium

PSWQ-C Penn State Worry Questionnaire for Children

PSYBOBA Vragenlijst voor PSYchosociale problematiek in de BOvenbouw van het

BAsisonderwijs

PVL Pedagogische Variabelen Lijst

RAKIT Revisie Amsterdamse Intelligentie Test

Raven PM Raven Progressive Matrices

RED Registratie Evaluatie Diagnostiek systeem

Reiss Screen Screeningsinstrument psychische en gedragsproblemen voor verstandelijk

gehandicapten

RISc Recidive Inschattings Schalen

SAFE Sexual Abuse Fear Evaluation

SAS-K Sociale AngstSchaal voor Kinderen

SAVRY Structured Assessment of Violence Risk in Youth

SCARED Screen for Child Anxiety Related Emotional Disorders

SCAS Spence Children's Anxiety Scale

SCICA Semigestructureerd Klinisch Interview voor Kinderen en Adolescenten

SCVT Sociaal Cognitieve Vaardigheden Test

SDQ Strenghts and Difficulties Questionnaire

SEV Sociaal Emotionele Vragenlijst

SGZ Storend Gedrag Schaal-Z

SIDAC Structured Interview for Diagnostic Assessment of Children

SIG-A Schaal voor Interpersoonlijk Gedrag, versie voor Adolescenten

Signaleringsinstrument 12-Signaleringsinstrument 12-minners en hun ouders

Signaerlingsinstrument 12+Signaleringsinstrument Halt-jongeren

SIQ-Jr Suïcide Ideation Questionnaire Jr

SIT Sociale Interpretatie Test

SOG Schaal Ouderlijk Gedrag

SON Snijders-Oomen Niet-verbale Intellingentietest

SPA-I Social Phobia and Anxiety Inventory for Children

SPsy Screeningslijst Psychische stoornissen

SPUTOVAMO Signaleringsinstrument Kindermishandeling voor Ziekenhuizen / Spoedeisende

Hulp

SRZ Sociale Redzaamheidschaal voor Zwakzinnigen

STEP Standaard Taxatie Ernst Problematiek

TRF Teacher's Report Form

TSCC Trauma Symptom Checklist for Children

TSCYC Trauma Symptom Checklist for Young Children

TVA Taken en Vaardigheden van Adolescenten

TVZ Temperamentschaal Voor Zwakzinnigen

UCL-A Utrechtse Coping Lijst, versie voor adolescenten

VAK Vragenlijst voor Angst bij Kinderen

168=

VGF Vragenlijst Gezinsfunctioneren

VGFO Vragenlijst Gezinsfunctioneren voor Ouders

VGP Vragenlijst voor Gezinsproblemen

Vineland-z Ontwikkelingsschaal Sociale redzaamheid voor verstandelijk gehandicapten

VISK Vragenlijst voor Inventarisatie van Sociaal gedrag van Kinderen

VMG Vragenlijst Meegemaakte Gebeurtenissen

VOG Vragenlijst over Ontwikkeling en Gedrag

VOVG Vragenlijst Opvoedingstaken Voor Groepsopvoeders / groepsleiders

VOVO Vragenlijst Opvoedingstaken Voor Ouders

VSP Vreemde Situatie Procedure

VSPS Vragenlijst Sociale en Pedagogische Situatie

VSVJ Vragenlijst Sociale Vaardigheden van Jongeren

VVA Vragenlijst Voorlopers ADHD

VvGK Vragenlijst voor Gedragsproblemen bij Kinderen

WAIS-III-NL Wechsler Adult Intelligence Scale III, Nederlandse versie

WISC-III NL Wechsler Intelligence Scale for Children

WPPSI-R Wechsler Preschool and Primary Scale of Intelligence Revised

YSR Youth Self Report

ZBV-K Zelf-Beoordelings Vragenlijst voor Kinderen