Upload
others
View
0
Download
0
Embed Size (px)
Citation preview
Management
Omgevingsinvloeden
1. Organisaties
- Omgeving
→ Organisaties zijn een onderdeel van de maatschappij of samenleving. De samenleving kan worden
opgevat als de omgeving waarbinnen de organisaties functioneren
- Partijen → stakeholders
- Omgevingsinvloeden
- Omgevingsfactoren → bv economische ontwikkeling, invloed van het milieu
- Afstemming: richten van de organisatie op de omgeving
2. Partijen
- Afnemers → van levensbelang
- Leveranciers
Macht van niet te leveren
Macht om bedrijffailliet te laten verklaren
Bv door internationale concurrentie verschuivingen op in de keuze van leveranciers
Klant wil steeds minder voorraden en eist van de leverancier “just-in-time”-leveringen
- Concurrentie
Macht om nieuwe onderneming buiten te sluiten
- Vermogenverschaffers, o.a aandeelhouders, financiële instellingen en de overheid
- Werknemers → kritische succesfactor
- Belangenbehartigingsorganisaties bv vakbond, Greenpeace
- Overheidsinstellingen
- Media
1
3. Omgevingsfactoren
Beïnvloeden de organisatie indirect en zijn slechts in beperkte mate door de organisatie te
beïnvloeden. Echter van groot belang voor het succes van de organisatie
3.1 Milieufactoren
1. Milieuproblemen
- Duurzame ontwikkeling = er wordt voorzien in de behoeften van de huidige generatie zonder
daarmee voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun
behoeften te voorzien. Welvaart = graadmeter voor duurzaamheid
- Verlies van biodiversiteit
- Klimaatverandering
- Overexploitatie van natuurlijke hulpbronnen
Peak oil → tegen 2040 is alle olie op Maar: altijd kans dat men nieuwe oliebronnen ontdekt
dus tegenspreekbaar
- Bedreiging van de gezondheid →mythe: lucht en water zijn nog nooit zo zuiver geweest
- Bedreigingen van de externe veiligheid
- Aantasting van de leefomgeving
Green washing → bedrijf gaat zeggen dat ze groen zijn ook al zijn ze dit niet, dit omwille van
marketing
De perceptie van de bevolking is belangrijk
Kunnen op termijn ook op andere gronden aan land- en akkerbouw doen
Nood aan een internationale aanpak
2. Strategische aandachtsvelden
- Het schoonmaken van de huidige activiteiten
→ brownfields = heel sterk vervuilde gronden of bedrijfsterreinen
Organisaties moeten hun milieu-effecten in kaart brengen en milieuzorg toe te passen
- Het benutten van nieuwe kansen bv tgv als alternatief voor vliegtuig, nieuwe elektrische auto’s
Retoriek = wat mensen zeggen dat ze gaan doen; realiteit = wat er werkelijk gebeurt
Terugbrengen van de schade en het werken aan een duurzame ontwikkeling
- Het werken aan een duurzame toekomst → visie = toekomstbeeld
2
3.2 Technologische factoren
Technologische ontwikkelingen = motor van onze economie
→ Continue verbetering van productiemethoden
→ Innovaties van goederen en diensten
→ Marktgedreven proces
Gevolgen ontwikkeling informatietechnologie
1. Wijze waarop werk wordt verricht zal fundamenteel veranderen
→ Door informatica (computers) gaat de manier veranderen waarop we werken.
Eerste pc: 1981
30 jaar later is er eigenlijk niets veranderd
→ Visie boek: Door communicatienetwerken kunnen de factoren van afstand en tijd sterk worden
gereduceerd. Verder kunnen organisaties snel toegang krijgen tot informatie door het beschikbaar
komen van elektronische databanken
2. Integratie van functies
Theorie Adam Smith: 1 persoon voert alle functies uit, we kunnen beter alles opsplitsen in
functies om de productiviteit op te voeren
Volgens de integratie-theorie zouden meerdere functies samenkomen → niet logisch, door
de informatica zouden we functies nog meer kunnen opdelen
3 vormen van integratie:
Binnen de organisatie: lokaal communicatienetwerk → verschillende afdelingen kunnen
communiceren met elkaar en informatie uitwisselen
Tussen organisaties: afdelingen van verschillende organisaties zijn met elkaar verbonden. Bv
inkoopafdeling van de klant is elektronisch verbonden met de verzendafdeling van de
leverancier
Elektronische markten: coördinatie tussen organisaties die gekenmerkt wordt door een
openmarktsituatie
3. Verandering in schaalvoordelen en besluitvorming
Afstemmingskosten zullen dalen doordat de activiteiten tussen de medewerkers beter afgestemd zijn
3
3.3 Demografische factoren
Demografische factoren zijn de omvang, groei en samenstelling van de bevolking. Deze factoren
bepalen in grote mate op welke markt organisaties zich richten en welke goederen en diensten ze
aanbieden.
De bevolkingspiramide heeft een enorme invloed op ondernemingen. De 65-plussers hebben een
groot aandeel, dus gezondheidszorg voor die mensen is broodnodig.
Een indeling van ouderen:
Severly impaired → verzorging nodig in een bejaarden- of ziekenhuis
Mildly impaired → enkele gebreken
Well elderly → gezond, houden zich niet bezig met gezondheid
Healthseekers → vitaal en gezond en doen er alles aan om dit te blijven
3.4 Economische factoren
- Groei van het nationaal inkomen → invloed op particulieren: hoger inkomen zorgt voor meer
koopkracht → voor organisaties: meer afzetmogelijkheden
- Inkomensverdeling
- Internationale economische ontwikkelingen
De economische groei in verschillende landen
Valutaschommelingen
Ontwikkelingen van de rentestand
Ontwikkelingen van het buitenlands loonpeil
- Werkgelegenheid → in de toekomst: vooral van structurele aard door de sterke concurrentie van de
goedkope arbeid
- Globalisering → afhankelijk van internationale handel en investeringen
WTO = Wereldhandelsorganisatie
o 147 leden
o 3 fundamentele taken:
Institutionele versterking van de WTO
Verdere integratie van ontwikkelingslanden
De uitwerking van de relatie tussen handel en belangrijke thema’s als milieu,
voedselveiligheid en fundamentele arbeidsnormen
4
- De koopkracht is zeer belangrijk. China (1,3-1,5 miljard) en India zijn de grootste.
3.5 Politieke factoren
Economische integratie
(vrijhandelszone = zwak; volledige politieke en economische unie = sterk)
5 vormen van economische integratie:
- Een vrijhandelszone
2 of meer landen beslissen maatregelen te nemen om de vrijhandel tussen elkaar te
bevorderen. Dit kan op verschillende manieren door bv de quota af te schaffen / te
verminderen, douanetarieven af te schaffen / te verminderen.
Bv NAFTA (North American Free Trade Area)
- Een douane-unie of tolunie
Een extreme vrijhandelszone.
In die unie heerst een volledig vrij verkeer van handelsgoederen.
Bv de BLEU = de Belgische Luxemburgse Economische Unie
- Een gemeenschappelijke of interne markt
Een gebied zonder binnengrenzen.
Binnenin die gemeenschappelijke markt is het alsof er 1 land zou zijn.
- Een economische (en monetaire) unie
De huidige toestand in Europa.
In die zone wordt er een geharmoniseerde harmonische economische politiek gevoerd.
- Een volledige politieke en economische unie
Europa = 1 land en alle politieke en economische beslissingen worden door Europa genomen
streefdoel
Binnen de EU: gemeenschappelijke interne markt → 4 economische vrijheden:
Vrijheid van goederenverkeer
Vrijheid van dienstenverkeer
Vrijheid van kapitaalverkeer
Vrijheid van personenverkeer
5
→ Concurrentiepositie EU tov andere machtsblokken (Japan, VSn Zuidoost-Azië) mogelijk verbeterd
wordt
3.6 Maatschappelijke factoren
Organisaties gaan steeds meer rekening moeten houden met wensen uit de maatschappij en richten
zich op duurzaam ondernemen
Duurzaam ondernemen of maatschappelijk verantwoord ondernemen
→ Duurzame ontwikkeling
Hiermee geeft het bedrijf een bewuste en structurele invulling aan de maatschappelijke
verantwoordelijkheid op een wijze die verder gaat dan de wet verplicht → toegevoegd waarde voor
de samenleving als voor het bedrijf
5 thema’s: sociaal-maatschappelijk, cultureel, politiek, ethisch en milieu → aspecten: o.a
klimaatverandering, biodiversiteit, werkgelegenheid, kinderarbeid
Concept bedacht door John Elkington
- People → personeel en maatschappij
- Planet → milieu in ruime zin
- Profit (prosperity) → economische zaken
1. Managementniveaus
Manager = een persoon die het handelen van andere mensen in een organisatie op gang brengt en
stuurt. Een manager is veelal verantwoordelijk voor het (financiële) resultaat van een divisie of
afdeling en geeft leiding aan een groep medewerkers.
Management = de organisatieleiding die tot taak heeft de onderneming te besturen → het
managementteam
Managementteam = managers met verschillende deskundigheden, afkomstig uit de functionele
gebieden die in de organisatie worden onderscheiden. In het bedrijfsleven: veelal divisie- of
managers van businessunits
6
○ Beleidsformulerend: ● Beleidsuitvoerend:
- Vooruitzien - Delegeren
- Plannen - Controleren
- Organiseren - Motiveren
Topmanagement formuleert het beleid (inspirator)
o Vnl beleidsformulerende taken
Middenmanagement stuurt de activiteiten van de uitvoerende medewerkers (lager
management), kan uit meer dan 1 niveau bestaan → typisch probleem: zit tussen top en
lager management
o Zowel beleidsformulerende als –uitvoerende taken
o Het door het topmanagement geformuleerde beleid dient door het
middenmanagement te worden vertaald in operationeel beleid voor de divisie of
afdeling
o Beleidsformulerende: steeds meer taken van het topmanagement naar het
middenmanagement → sleutelpositie voor veranderingen
Lagermanagement stuurt uitvoerende medewerkers (eerstelijnsmanagement) →
afdelingschefs of groepsmanagers
o Beleidsuitvoerende taken
Topmanager:
De belangrijkste inspirator en initiator van de huidige moderne onderneming
Symboolfunctie → verantwoordelijk voor de successen of faillissementen
Great communicator
7
2. Managementactiviteiten
2 typen managers: de functionele en de algemene manager
1. Functionele manager
Verantwoordelijk voor 1 functie maar voor alle producten (marketingmanager, financieel manager,
…)
2. Algemene manager
Verantwoordelijk voor 1 product of markt maar voor alle functionele elementen (manager voor
Belgische markt, manager voor divisie voeding in multinational, …)
3. Tendensen
- Afplatting → zijn minder managementniveaus en managers aanwezig, vanwege een integratie van
het lager en het middenmanagement
- Coachen: minder direct leiding geven
- Verschuiving van functionele naar algemene manager → vooral veroorzaakt door
organisatieontwikkelingen
3. Taken en rollen van de manager
1. Taken
Mensen en middelen sturen in een organisatie
Aantal bestuurlijke taken van leidinggeven:
Vooruitzien
Organiseren
Bevel voeren
Coördineren
Controleren
2. Rollen
Rol = een gedragspatroon dat verwacht wordt van iemand
3 rollen → 2 ondersteunende rollen:
8
- Interpersoonlijk: onderhoudt persoonlijke contacten (+/-80% van de tijd)
Voornaamste rollen:
Boegbeeld
Leider
Liaisonofficer → contacten buiten de eigen organisatorische eenheid
- Informationeel: verzamelt informatie bv door magazine te lezen (+/-10% van de tijd)
Voornaamste rollen:
Waarnemer
Verspreider
Woordvoerder
Doel (= 3de rol): Besluitvormend: geeft richting aan beleid
Voornaamste rollen:
Ondernemer
Oplosser van strubblingen
Toewijzer van middelen
Onderhandelaar
4. Manager en macht
4.1 Machtsbronnen
Macht = invloed op gedrag → als je iemand dingen kan laten doen wat je wil
2 belangrijke facetten:
Machtsbronnen
Machtsrelaties
Gezag ontleent een manager aan de wijze waarop hij omgaat met zijn macht. Gezag is gebaseerd op
de erkenning of rechtmatigheid om invloed uit te oefenen.
5 machtsbronnen of machtsbases:
Beloningsmacht → stimulering
Bestraffingsmacht (afgedwongen macht) → iemands gedrag via straf beïnvloeden,
verhinderen of bestrijden van bepaald gedrag
9
Legitieme macht → hiërarchie (macht gebaseerd op het feit dat een manager boven een
verkoper staat)
Expertisemacht → kennis, deskundigheid (bv iemand die begonnen is als verkoper en
doorgegroeid is naar manager)
Referentiemacht → bewondering hebben vanwege charisma, …
→ Praktijk: combinatie machtsbronnen
4.1.1 Positiegebonden machtsmiddelen
→ Ter beschikking van de manager om zijn taak te vervolledigen
1. Fysieke middelen → indirect van karakter
Bv manager kan iemand belonen (straffen) door een mooi (kleiner) kantoor te geven → iets fysieks
2. Economische middelen → bonus (beloningsmacht)
3. Informatiemiddelen → bepaalde informatie aan bepaalde personen wel (belonen) en aan andere
niet (straffen) doorgeven → ‘kennis is macht’
4.1.2 Persoongebonden machtsmiddelen
1. Expertise of deskundigheid = expertisemacht
2. Relationele middelen → de manier van omgaan met werknemers (kan ook soort van discriminatie
zijn) gebonden aan de karaktereigenschappen en de manier van optreden van de manager
4.3 Machtstheorieën
1. Harmoniemodel
Medewerkers (of afdelingen) zelfde belangen
→ Manager gebruikt zelden macht (machtsevenwicht)
Iedereen heeft hetzelfde doel en komt goed overeen. Er zijn geen problemen, geen conflicten → is
niet de werkelijkheid (droomwereld) Manager gaat zelden straffen
2. Partijenmodel
= Realiteit
Medewerkers (of afdelingen) hebben conflicterende belangen
10
→ Manager gebruikt macht om conflicterende belangen te sturen
→ Hoog realiteitsgehalte
4.2 Machtsrelaties
→ Sturend instrument bij ons doen en laten, maw door een machtsrelatie ontstaat er een
afhankelijkheidsrelatie tussen personen.
3 basisvormen:
Gelijk vs gelijk
o De partijen zijn globaal in evenwicht
o Gericht op eigen functioneren en de organisatie als geheel krijgt nauwelijks aandacht
o Nadelen vermijden of bestrijden:
Betere afstemmingsprocedures
Onderhandelingsprocessen
‘Centrale focus’ → ‘wij-gevoel’
Scheidingslijnen te verhelderen en duidelijker afbakenen
Hoog vs laag
o Een meer machtige partij en een minder machtige partij
o Gevaar: hogere rang wil steeds meer grip hebben op zijn ‘ondergeschikten’
o Nadelen vermijden of bestrijden:
Stijl leidinggeven aanpassen
Instellen van inspraakprocedures en participatie
Persoonlijke uitingen van macht vermijden en vervangen door procedures en
methodes, bv MBO (Management by Objectives)
Motivatie stimuleren
Hoog vs midden vs laag
o Een meer machtige partij, een minder machtige partij en een minst machtige partij
o Middenkader zit tussen de 2 → rolconflicten, rolonduidelijkheden en stress
o 2 opties:
Bestrijden of vermijden zoveel mogelijk de nadelen
Communicatieverbetering en functieverduidelijking
Heffen de machtsrelatie op
Overgaan op bv verplatting of horizontalisering van de organisatie
11
→ Elk consequenties voor het gedrag van de betrokken personen
5. Leiderschap
Leider ≠ manager
Manager = functie die gecreëerd wordt (= beroep)
Een manager kan al dan niet een leider zijn
Leider is combinatie tussen aanleg, opleiding en levenservaring
1. Kwaliteiten
- Aanleg (nature)
- Opleiding (nurture)
- Levenservaring
2. Wanneer is iemand een leider?
3 factoren:
- Iemand die bepaalde aanhangers aantrekt → mensen zijn bereid om de leider vrijwillig te volgen
- De leider beweert dat hij de beste methode heeft om de wensen van zijn aanhangers te vervullen
- De leider gaat deskundig om met de leiderschapsmethode → moet expert zijn
6. Leiderschapsstijlen
De wijze waarop en de houding waarmee leiding wordt gegeven, komt tot uitdrukking in een
leiderschapsstijl.
1. Leiderschap op basis van inspraak en beslissingsbevoegdheid
2. X-Y theorie
3. Leiderschapsdiagram
4. Driedimensionaal leiderschapsmodel
5. Situationeel leiderschap
6. Situatieafhankelijk leiderschap
7. Transformationeel leiderschap
8. Zelfleiderschap
12
6.1 Inspraak van de medewerkers
→ 3 leiderschapsstijlen:
1. Autoritair leiderschap
- Hiërarchisch
- Leider geeft bevelen
- Leider beslist (in crisissituatie → snelle besluiten)
→ Zeer negatieve bijklank maar goed in crisissituaties
2. Democratisch leiderschap
- Organisatieleden besturen (inspraak)
- Allen beslissen → manager gaat luisteren naar de werknemers en dan ook effectief er rekening mee
houden (bv door stemmen)
- Leider begeleidt en coördineert
→ Nadeel: tijdrovend
3. Participerend leiderschap
- Organisatieleden geven informatie en advies (participatie in overlegorganen)
- Leider beslist
→ Overleggen met de werknemers, hij gaat er rekening mee houden maar hij beslist uiteindelijk
Machtsinvloed
Autoritair Participerend Democratisch
Doel Onderwerping Medeverantwoordelijkhei
d
Doelbepaling
Via Sancties Inzet en inzicht Groepsbeleving
Relatie X-theorie Y-theorie Y-theorie
- Autoritair leiderschap leidt op korte termijn tot de hoogste prestaties bij de werknemers
- Autoritair leiderschap leidt tot afhankelijkheid van de werknemers van de leider
- De invloed van participatief en democratisch leiderschap is dat:
Medewerkers gemotiveerder zijn en initiatief tonen
Medewerkers minder afhankelijk zijn en meer zelfstandig kunnen werken
13
Er minder agressie valt waar te nemen
Het teamwork bevordert
6.2 Theorie X en Y (Douglas McGregor)
→ Visie op de mens / werknemer
1. Theorie X
Mens is lui, wil en kan niet denken, presteert alleen voor geld, schuwt verantwoordelijkheid
→ Autoritair leiderschap (dwang, controle, straf)
→ Gevaar: minimale inzet (werknemers voelen zich genegeerd)
2. Theorie Y
Mens werkt graag, is creatief, presteert ook om zich te ontplooien, neemt verantwoordelijkheid
→ Participatief of democratisch (inspraak, beloning)
→ Deze tijd: mens steeds meer centraal
Welke is de beste theorie?
Hangt af van de onderneming (bedrijfscultuur), hangt af van het werk, de meeste mensen ontplooien
zich buiten het werk. Beide komen in de realiteit voor.
6.3 Leiderschapsdiagram (Blake & Mouton)
Diagram ontwikkelt met 2 assen. Ze hebben geconstateerd dat managers zich kunnen inspannen
voor mensen of voor de productie.
1. Leiderschap vanuit 2 dimensies
- Productie- of taakgerichtheid
- Mensgerichtheid
2. In hoeverre richt de manager zich
Op de productie (of taak) OF op de mens
14
Middle of the road (gulden middenweg, stijl 5.5) → niet de beste methode voor manager, is een
beetje zorg voor de mensen en een beetje zorg voor de productie
1. Eén ideale leiderschapsrol
Teamgericht management (stijl 9.9) = beste resultaat, hoge productiviteit, open communicatie,
prettig voor medewerkers, grote motivatie → de ene manager moet rapporteren aan de manager
boven hem, daarom beste resultaat willen hebben
2. Praktijk
Managers hebben meer stijlen, kiezen afhankelijk van de situatie voor één stijl (bewust of onbewust)
→ situationeel management
Ook een manier om managers te beoordelen → hoe zorgt een manager voor de productie en voor
zijn mensen?
Dimensie Leiderschapsstijl
1.1 9.1 1.9 5.5 9.9
Productiviteit Gering Hoog Gering Matig Hoog
Communicatie Oppervlakkig Eenrichtig Intensief Zorgzaam Open
Houding tov
medewerkers
Nauwelijks
betrokken
Dirigerend Positief Luisterend Prettig
15
Motivatie Nauwelijks Door straf en
angst
Groot Matig Zeer groot
Houding tov
fouten
Onverschillighei
d
Negeren Niet Oplossen Oorzaken
wegnemen
6.4 Driedimensionaal leiderschapsmodel (William Reddin)
→ Voegt er een extra dimensie aan toe: effectiviteit
Leiderschap vanuit 3 dimensies
- Productie- of taakgerichtheid
- Mensgerichtheid
- Effectiviteit (doelmatigheid) → extra
Integratiestijl → afstemmen op andere managers, maakt veel gebruik van motivatietechnieken
Relatiestijl → praten heel veel met hun medewerkers
Afscheidingsstijl → belang hechten aan procedures en regels
Toewijdingstijl → vakspecialist; verwachten op korte termijn veel werk verricht
16
Positie 9.9 van Blake en Mouton (= Reddin’s integratiestijl) ≠ optimale situatie → afhankelijk van
mate van effectiviteit
Niet effectief Effectief
Missionaris
→ zonderling, luistert niet
→ slecht op vlak van communicatie
Relatiestijl
→ communicatie
Ontwikkelaar
Compromiszoeker
→ stelt beslissing uit zonder consensus
→ durft niet te beslissen
Integratiestijl
→ motivatie, afstemming
Bestuurder
→ neemt beslissingen
Deserteur
→ ‘laissez faire’
→ geen regels, normen of procedures
Afscheidingsstijl Bureaucraat
→ regels en normen
tot in de puntjes
Autocraat
→ autoritair
→ ‘dictator’
→ geen tegenspraak duldt
Toewijdingstijl Welwillend autocraat
Missionaris is met ontwikkelaar verbonden enz
Voorbeelden:
Ontwikkelaar → universiteit, welzijnsorganisatie, toneelgezelschap
Bestuurder → top van bedrijf
Bureaucraat → rechtspraak (precisie belangrijk) bv farmaceutische sector
Verschil tussen:
- Blake en Mouton: 1 ideaal leiderschapsstijl (stijl 9.9)
- Reddin: alle stijlen kunnen effectief zijn, afhankelijk van de situatie
Volgens Reddin dienen leidinggevenden over bepaalde eigenschappen te beschikken die hun
optreden in verschillende situaties effectief kunnen maken:
Stijlbewustheid → bewust van eigen stijl van leidinggeven
Situationele gevoeligheid → elke situatie kunnen taxeren en beoordelen
Stijlflexibiliteit → stijl kunnen aanpassen aan een (veranderende) situatie
17
Veranderingsvaardigheid → situatie een op zodanige wijze te veranderen dat deze
effectiever kan worden bestuurd
6.5 Situationeel leiderschap (Hersey & Blanchard)
→ Goed leiderschap is afhankelijk van de situatie waarin de leider zich bevindt
1. Contingentiebenadering
Niet slechts één manier van effectief leiderschap (afhankelijk van veel factoren)
Factoren:
Taakeisen
Verwachtingen en gedrag collega’s
Kenmerken, verwachtingen en gedrag ondergeschikten
Organisatiecultuur en beleid
Persoonlijkheid, vroegere ervaringen en verwachtingen leider
Verwachtingen en gedrag superieur
2. Taakvolwassenheid medewerker
Leiderschapsstijl afhankelijk van taakvolwassenheid
→ Taakvolwassenheid bevat 2 criteria:
- Bekwaamheid om taak uit te voeren (opleiding, ervaring, …)
- Bereidheid om verantwoordelijkheid op te nemen (nieuwsgierigheid, zelfvertrouwen, …)
Iemand die bekwaam is en bereid is om zijn job te doen → hands off
4 niveaus van taakvolwassenheid:
18
Instrueren (M1) → niet bekwaam en niet bereid handje vasthouden
Overtuigen (M2) → niet bekwaam en wel bereid veel goesting maar kan het nog niet
Overleggen (M3) → wel bekwaam en niet bereid moet achter de werknemer zijn gat zitten; veel
motiveren
Delegeren (M4) → bekwaam en zelfstandig manager heeft eindverantwoordelijkheid, als het fout
loopt is het de manager zijn schuld
Leiding ontvangen is afhankelijk van 3 factoren:
1. De situatie waarbinnen leidinggegeven wordt
2. De taakvaardigheid van de leidingontvangende
3. De relatievaardigheid van de leidingontvangende
4 leidingontvangststijlen:
1. De leergierige leidingontvangende
Behoefte aan kennis en vaardigheden, maar weinig behoefte aan schouderklopjes en
ondersteuning
2. De afhakende leidingontvangende
Behoefte aan kennis en schouderklopjes
3. De miskende leidingontvangende
Weinig behoefte aan kennis, veel behoefte aan erkenning
4. De zelfstandige leidingontvangende
Grote bekwaamheid, groot zelfvertrouwen
6.6 Situatieafhankelijk leiderschap
→ Fiedler
Effectiviteit = in hoeverre iemand met wie hij het minst kan samenwerken positief of negatief over
hem oordeelt
3 leiderschapssituaties die van invloed zijn op het leiderschapssucces:
1. De relatie tussen de manager en de medewerker, de leider-groeprelatie →
vertrouwensrelatie?
2. De taakstructuur: de omvang en aard van de raak die de groep wordt opgedragen
3. De machtspositie van de manager
19
8 mogelijke situaties
Relatie leider-groep Goed Goed Goed Goed Slecht Slecht Slecht Slecht
Taakstructuur Gestructureerd Ongestructureerd Gestructureerd Ongestructureerd
Machtspositie leider Sterk Zwak Sterk Zwak Sterk Zwak Sterk Zwak
2 voorbeelden die vragen om een aangepaste leiderschapsstijl:
Een organisatie waarin professionals werkzaam zijn
Een organisatie die in een bepaalde ontwikkelingsfase verkeert
Relatie tussen ontwikkelingsfase organisatie en managementstijl
Ontwikkelings-
fase
Type
manager
Gedragskenmerken
Conformiteit Sociabiliteit Activiteit Prestatie-
drang
Denktrant
Explosief
groeien
Pionier Zeer flexibel,
zeer creatief,
divergent
Zeer extravert, veel
flair en glamour
maar gedreven
door
omstandigheid en
solitair,
wantrouwend
Hyperactief,
onrustig,
anticiperend,
ongecontrolee
rd
Storm-
achtig,
waaghals,
uitdagingen
zoekend,
gemotiveer
d door iets
unieks
Intuïtief-irrationeel,
in flarden denkend,
oorspronkelijk,
divergent
Expanderen Veldheer Aangepast
non-
conformistisc
h, creatief,
gestructureer
d naar iets
nieuws
Selectief extravert,
vormt groepjes van
uitverkorenen
Energiek,
reageert op
‘weak signals’,
nerveus met
enige
zelfcontrole
Vergroten
invloeds-
sfeer,
calculated
risks
Grensoverschrijden
de visie, generalist,
rationeel
Doorgroeien Even-
wichtige
vol-
houder
Sterk
gestructureer
d volgens het
boekje,
zekerheid
Aimabel,
teamwerker, greep
erop houden,
prettig houden
Doelgericht,
stabiel, volgens
afspraken
Evenwichtig
e groei,
voldoening
door het
beheersen
van de
situatie
Gedegen,
systematisch,
diepgang,
specialistisch
Consolideren Beheerder Reproductief, Introvert, coachen Stabiel- Hand- Gedegen en
20
routine,
volgzaam
statisch, via
procedures,
afwachtend, ‘ja
maar’
haven
status quo,
territorium
verdedigen
conformistische
visie, verband naar
vroegere situaties
Antislipstrateg
ie
Zuinige
zetbaas
Bureaucratisc
h,
dogmatisch,
rigide
Procedureel-
dirigerend
Laissez faire,
doen wat
gedaan moet
worden,
weinig
initiatief
Reactief
gedrag,
prikkels van
buiten
‘Wettisch’, alles bij
het oude
Inkrimping /
afslanking
Volharden
d
diplomaat
Maximale
flecibiliteit
binnen vast
deel,
geaccepteerd
e
beperkingen
Attent / humaan,
houdt rekening
met anderen,
gedecideerd /
vertrouwenwekken
d, inspelen op
emoties
Gestadig,
vasthoudend
maar flexibel
Meer
strategisch,
op lange
termijn
gericht dan
tactisch, op
korte
termijn
doelgericht
maar ook
gedoseerde
inzet
Gedegen,
systematisch,
diepgang,
specialistisch
6.6 Transformationeel leiderschap Bass
→ Ondernemingen kunnen heel plotse veranderingen doormaken = transformatie management
1. Organisatietransformatie
Ontwikkelingsproces van een organisatie als gevolg van een individuele verandering van het
management
Kenmerken :
Abrupte verandering
Oude vorm (manier van werken) verdwijnt
Bewustzijnsomslag van de mensen
Bv overname → organisatietransformatie voor het overgenomen bedrijf
Bv nieuw management, fusie
21
2. Transformatie op 2 niveaus
- Individueel / collectief
Individueel: nieuwe manier van werken opgelegd door bv overnemer
Collectief: bedrijfscultuur (= geheel van normen en waarden binnen een bedrijf)
- Structureel / cultureel
Structureel: bedrijfsstructuur verandert
Cultureel: de attitude van een aantal mensen verandert
Individueel niveau Collectief niveau
Individuen Organisaties, groepen,
samenlevingen
Structurele
dimensie
Vormveranderingen Opvattingen,
denkmodellen
Organisatiestructuur,
beleidsuitgangspunten, strategie
Culturele
dimensie
Bewustzijnsverandering Attitudes Organisatiecultuur
Transformatiemanagement = het management dat zich bezighoudt met organisatietransformatie
Doel: ‘het goed kunnen functioneren in de turbulente maatschappelijke overgangssituatie, waarin
een hoge mate van complexiteit zich aftekent en waarin veranderingen zich in een enorm tempo
voltrekken’
Aantal specifieke karaktereigenschappen leider:
Anticiperen: vooruitziende blik in een voortdurend veranderende omgeving
Visie: capaciteit hebben om de mensen in de organisatie te richten op nieuwe doelen en
uitdagingen
Breed scala van motieven voor motivatie
Macht delen met medewerkers
Zelfinzicht om zijn eigen doelen en behoeften te kunnen overzien, als die van zijn
medewerkers
6.7 Zelfleiderschap
1. Manager als coach
Staat niet boven zijn mensen, maar naast zijn mensen
→ Terugbrengen van het aantal managementlagen in organisaties (verplatting van organisaties)
22
2. Taken:
Coachen
→ Bijsturen, begeleiden
Ontwikkelen
→ Vaardigeheden verder uitdiepen
Trainen
→ Cursussen laten volgen
Delegeren
→ Verantwoordelijkheid doorgeven naar lager niveau
Faciliteren
→ Taak van de medewerkers makkelijker maken
3. Zelfleiderschap = horizontale managementstijl
→ Geen piramidalestructuur meer maar een horizontale structuur
6.7 Overzicht leiderschapsstijlen
Indelingscriteria Auteur Onderscheiden leiderschapsstijlen
Inspraak en medezeggenschap Diversen - Autoritait
- Democratisch
- Participerend
Werkopvattingen McGregor - Stijl X
- Stijl Y
Aandacht productie
Aandacht medewerkers
Blake &
Mouton
- Improvised
- Task
- Country club
- Middle-of-the-road
- Team
Aandacht productie
Aandacht medewerkers
Effectiviteit
Reddin - Relatiestijl
- Integratiestijl
- Afscheidingsstijl
- Toewijdingsstijl
Taakvolwassenheid Hersey & - Overleggen-stijl
23
medewerkers Blanchard - Overtuigen-stijl
- Delegeren-stijl
- Instrueren- stijl
Relatie manager-medewerker
Machtspositie manager
Structuur van de taak
Fiedler Van stijlen met lage LPC-score (Least preferred
coworder → lage LPC: leider stelt de taak centraal)
tot stijlen met hoge LPC-score
Leidinggevende zet aan tot:
- transcenderen eigenbelang
medewerker
- vervullen hogere behoeften
medewerker en motiveert sterk
Bass Transformationeel leiderschap
- Stimuleren
- Coachen
- Aandacht
- Delegeren
- Autonome medewerkers
Diversen Zelfleiderschap (= horizontale stijl)
Leiderschapstijl o.m afhankelijk van:
1. Bedrijfscultuur → formele of informele persoonlijke verhoudingen?
2. Bedrijfsgrootte
3. Aard van het werk → routinematig of zeer afwisselend, eenvoudig of ingewikkeld
4. Opleidingsniveau van werknemers en leidinggevenden
5. Maatschappelijke tendensen
6. Schaarste op de arbeidsmarkt aan bepaalde werknemers
6.8 Internationaal management
→ Management is afhankelijk van het land
Mogelijke valkuilen / barrières:
Culturele gebruiken
Taal
24
25
Individu en groepen (Van Dam – Marcus)
7.2 Mens in organisatie
Wat is een organisatie?
Elke vorm van menselijke samenwerking voor een gemeenschappelijk doel
Verschillende invalshoeken → hier: individuele niveau en het groepsniveau
7.2 Motivatie
1. Wat is motivatie?
= de inwendige bereidheid van een persoon om bepaalde handelingen te verrichten2. Onderscheid tussen:
1. Werkintrinsieke motivatie → betrekking op het werk zelf, werk = een uitdaging → Maslow:
erkenning en zelfontplooiing lange termijn prikkel
2. Werkextrinsieke motivatie → betrekking tot de zaken rond het werk (zoals
werkomstandigheden, beloning, status) korte termijn prikkel
7.3 Theorie van Maslow
7.4 Theorie van Alderfer
3 behoeften:
26
1. Existentiële behoeften → materiële zekerheid
(Maslow: fysiologische behoeften en zekerheid)2. Relationele behoeften → goede relaties: sociale acceptatie, waardering en erkenning
(Maslow: acceptatie en erkenning)
3. Groeibehoeften → persoonlijke groei en zelfontplooiing
(Maslow: zelfontplooiing)
→ ERG-theorie
Alderfers behoeften zijn: (↔ Maslow)
Niet hiërarchisch, geen vaste volgorde
Kunnen tegelijkertijd voorkomen
Frustratie-regressiehypothese → als een hogere behoefte gefrustreerd wordt, of niet haalbaar blijkt
te zijn, wordt de behoefte op een lager niveau belangrijker
7.5 Theorie van McLelland
Maslow en Alderfer → behoeften zijn aangeboren
McLelland → behoeften zijn aangeleerd → 1 dominante behoefte die de functie van ‘sturing’ heeft
3 behoefteprofielen:
1. Prestatiebehoeften
2. Machtsbehoeften
3. Affiliatiebehoeften → goede relaties opbouwen
Hoger management: voornamelijk prestatie- en machtsbehoefte
Lager management: voornamelijk affiliatiebehoefte
7.6 Big Five-model
→ Gaat over persoonlijkheid
→ OCEAN-model (Open, Consciëntieus, Extravert, Aardig, Nuchter)
1. Open
Origineel, artistiek Creatief, nieuwsgierig
27
Onderzoekend, kritisch Beschouwend, abstract Onconventioneel, breed
2. Consciëntieus
Systematisch
Ordelijk, punctueel
Planmatig, efficiënt
Grondig, zorgvuldig
Volhardend, wilskrachtig
3. Extravert
Expressief, spraakzaam
Exhibitionistisch
Hartelijk, joviaal
Rechtuit, ongecompliceerd
Dominant, assertief
Zelfverzekerd, stevig
Actief, energiek
Initiatief, heftig
4. Aardig
Hulpvaardig, tolerant
Vriendelijk, sympathiek
Bescheiden, mild
Tactvol, hoffelijk
Flexibel, geïnteresseerd
Coöperatief, zachtaardig
Zich aanpassend aan anderen
Gemakkelijk in de omvang
5. Nuchter
Rustig, onverstoorbaar
Kalm, ontspannen
Koelbloedig
Evenwichtig, stabiel
Onafhankelijk, zelfstandig
Dimensie Voorspellend voor Verklaring
28
Openheid - Leren en trainingen
- Management
Openstaan voor eigen fouten en bereidheid nieuw
gedrag ‘te proberen’ zijn belang voor leren
Consciëntieus - Alle beroepsgroepen
- Alle functiecriteria
Ordelijkheid en prestatiemotivatie blijken belangrijk
voor werkeffectiviteit
Extravert - Management
- Commercie
Er bestaat een positieve relatie tussen extraversie en
verkoopresultaten
Aardig Functieprestatie Aardig zijn is erg belangrijk in het werk
7.7 Attitude
Attitude = een (relatief stabiele) houding tov een onderwerp
→ Ontstaat adhv opgedane ervaringen in het verleden gedurende heel het leven gevormd en
kunnen veranderen (≠ erfelijk)
→ Sterke relatie met gedrag
Een attitude heeft 3 aspecten:
1. Cognitief aspect → kennis door ervaringen
2. Affectief aspect → gevoelens of emoties belangrijkste aspect omwille van sterke invloed
3. Gedragsaspect → op basis van informatie en emotie bepaald gedrag
→ Het cognitief en affectief aspect komen hierin samen
29
7.8 Motiveren van mensen
7.8.1 Motiveren door financiële prikkels
1. Vaste beloningsvormen
- Basissalaris
- Auto, telefoon, PC
2. Prestatiebeloning → werkextrinsieke motivatie
- Bonus
- Winstdeling
- Aandelen-opties
= Kortetermijnprikkels
7.8.2 Motiveren door taakontwerp
→ Werkintrinsieke motivatie
1. Taakverrijking → elementen van kwalitatief hoger niveau toegevoegd aan het takenpakket
2. Taakverruiming → elementen van kwalitatief gelijk niveau toegevoegd aan het takenpakket
3. Taakroulatie → medewerkers wisselen onderling taken uit
7.8.3 Motiveren met hoge doelen
Voorwaarden:
S = Specifiek: concreet
M = Meetbaar: norm, controleerbaar
A = Acceptabel: “gedragen”
R = Realistisch: haalbaar, uitdagend
T = Tijdsgebonden
30
Voordelen
Meer helderheid over te bereiken resultaten
Een explicietere aansturing van de bedrijfsprocessen is mogelijk
Goed middel om naar de medewerkers te differentiëren in beloning afhankelijk van
geleverde resultaten
Het versterkt de communicatie tussen leidinggevende en medewerker → verwachtingen
Meer transparantie in de relatie tussen resultaten en de daaraan verbonden variabele
beloning
Door resultaatsturing wordt de gewenste cultuurverandering gestimuleerd: meer
resultaatgerichtheid
Nadelen:
Leidinggevenden vinden het moeilijk om verschillen te maken tussen medewerkers
Kans op willekeur omdat resultaten soms moeilijk objectief meetbaar zijn
Resultaten van medewerkers zijn vaak onderling afhankelijk en dus niet goed te rekenen aan
individuele medewerkers
Resultaatbeloning kan contraproductief werken als het de onderlinge concurrentie versterkt
ten koste van de samenwerking
Beantwoorden volgende doelen aan de SMART-criteria, maw zijn ze motiverend?
Onze krant moet in het komende jaar voldoende nieuwe abonnementen verkopen. Nee
Onze collega’s-aannemers bouwen een villa in 6 maanden. Ik wil dat wij dat nu in 6 weken
doen.
Nee
Bij Volkswagen in Vorst moeten 400 van de 650 bedienden de firma verlaten. We verwachten
een voorstel van het personeel over hoe we dat gaan doen.
Nee
Ik wil een bachelor-diploma behalen voor ik 30 ben. Nee
Om dit soort presentaties goed te kunnen voorbereiden, wil ik voor het einde van de maand
vlot met PowerPoint overweg kunnen.
Ja
7.9 Emotionele intelligentie
= Een reeks van non-cognitieve vermogens, competenties en vaardigheden die iemands kans van
slagen en het tegemoet treden van eisen en druk vanuit de omgeving beïnvloeden
= EQ
31
Eigenschappen
1. Zelfkennis → mensen met een hoog EQ zijn zich bewust van wat ze voelen
2. Optimisme → mensen met een hoog EQ denken positief over hun eigen mogelijkheden en laten
zich niet snel uit het veld slaan
3. Kunnen afzien → mensen met een hoog EQ kunnen het opbrengen om te werken aan iets wat ze
op langere termijn willen
4. Empathie → mensen met een hoog EQ kunnen zich goed verplaatsen in de gevoelens van anderen
5. Sociale vaardigheden → mensen met een hoog EQ kunnen goed met zowel bekenden als
vreemden omgaan
Kenmerken
Zelfbewustzijn Jezelf kennen + effect op
anderen
- Zelfvertrouwen
- Relativeren
Zelfregulatie Je gevoelens in hand hebben - Integer
- Veranderingszin
Motivatie Gedreven vastberaden - Optimisme loyaal
- Presteren
Empathie - Anderen begrijpen
- Adequaat reageren
- Klantgericht
- Medewerkers behouden
Sociale vaardigheden Netwerken belangen - Veranderingen doorvoeren
- Leider
8. Groepen + teams
= 2 of meer mensen die bewust samenwerken om een doel te bereiken
→ Interactie tussen elkaar
→ De teamleden hebben elkaar nodig om een doel te bereiken
Projectgroep = groep die samengesteld wordt om een specifiek project te implementeren bv met
informatica
Managementteam = team dat bestaat uit een aantal managers
32
Soorten:
1. Formele en informele teams
Formeel: als het een plaats heeft binnen de organisatiestructuur → moet bepaald worden door de onderneming
o Permanente bv 3 managers vormen een managementteam → loopt altijd dooro Tijdelijke bv wanneer een onderneming een nieuw softwarepakket aangekocht
wordt, moet die software binnen een bepaalde tijd geïnstalleerd en geïmplementeerd zijn Taskforce
Informeel: ontstaan op basis van vriendschap, op basis van gemeenschappelijke kenmerken bv een samengesteld voetbalgroepje → buiten de onderneming om, de mensen kiezen zelf→ Via informele teams ga je veel meer kunnen bereiken, door onderlinge contacten, dan met formele teams
2. Virtuele teams: geen rechtstreeks contact, alles gebeurt via het internet (videoconference)
Elektronisch groepsnetwerk
3. Zelfsturende teams (autonome werkteams) = als een groep werknemers tot op een zekere hoogte
zelfverantwoordelijkheid dragen voor hun activiteiten, voor wat ze doen
8.1 Traditioneel
1. Horizontaal: alle groepsleden behoren tot hetzelfde hiërarchische niveau bv alle boekhouders die
enkel facturen inbrengen van de klanten → vrij zeldzaam
Belangrijk doel: afstemming en coördinatie van bepaalde activiteiten2. Verticaal bv chef boekhouding en CFO → verschillende hiërarchische niveaus
Doel: meestal op het gebied van communicatieoverdracht
3. Gemengd: iedereen van bv de boekhouding betrokken → horizontaal en verticaal samen
8.2 Virtuele teams
PROBLEMATIEK =
- Culturele verschillen → virtueel nog moeilijker
- Welke oplossing biedt het Hofstede-model?
Geert Hofstede, Nederlandse onderzoeker
Bestaat uit 5 dimensies:
o Machtsafstand
Groot of klein binnen een bepaalde cultuur
33
De manier waarop de werknemers omgaan me hun bazen → geeft dus weer
hoe er gemanaged wordt
Machtsafstand klein → bij wijze van spreke vrienden; groot → duidelijke
verhouding
o Onzekerheidsvermijding
Groot of klein
Bv door afsluiten van verzekeringspolissen, door het inbouwen van vaste
procedures
Een cultuur die onzekerheid wil vermijden
o Individualisme ↔ collectief
Collectief bv China
Het gaat hier om de sociale structuur binnen een samenleving
o Mannelijk ↔ vrouwelijk
Mannelijk →bv Zuid-Amerikaanse landen (mannelijke waarden primeren)
Vrouwelijk → zachte waarden bv Scandinavische landen
o Lange termijn ↔ korte termijn
Korte → typisch Amerika
Lange → typisch Japan bv Prius (in het begin zeer verlieslatend, op lange
termijn zeer winstgevend)
We krijgen inzicht in de cultuurverschillen tussen de verschillende landen. Met als voordeel
dat we andere medewerkers beter leren begrijpen
→ Oppassen over stereotypering
0 → grote machtsafstand en collectivistisch
Japan
Nederland
VS België
120
0 120 → grote machtsafstand en
individualistisch
Machtsafstand
Indi
vidu
alism
e
34
8.3 Zelfsturende teams
1. Kenmerken
A. Vaste groep
Leden wisselen zo weinig mogelijk Moet geen permanente groep zijn De verantwoordelijkheid wordt gedragen voor het geheel van activiteiten, er staat niemand
boven henB. Verantwoordelijk voor het managen van zichzelf en van de activiteiten
C. Beschikken over relevante informatie → hier loopt het vaak mis
Ook beschikken over de nodige bekwaamheden en competenties
Ook beschikken over de nodige hulpmiddelen → zoals een budget
Ze hebben de autoriteit nodig om beslissingen te nemen
2. Doelen
- Bedrijfsvoering: productiviteit?
- Kwaliteit arbeid: empowerment? → macht om zelf beslissingen te nemen
- Lerende organisatie:
Creativiteit
Leervermogen
teamleider→ zelfsturende teams
35
8.4 Kenmerken groepen
1. Model van Caple: kijkt naar de ontwikkelingsfasen van nieuwe groepen, die een bepaalde tijd
intensief samenwerken
5 fasen: → tijdelijke groep
Vorming
o De groepsleden leren elkaar kennen
o Enkel een ‘verzameling individuen’, nog geen groep
o Deze fase duurt maar enkele uren, maximum dagen
Verzet
o Conflicten gaan ontstaan
o Klikvorming gaat ontstaan
o → De beginnende groep
o Elke groep gaat door deze fase → het enige verschil is dat bij de ene groep deze fase
zeer kort is, en bij andere lang (waardoor het project kan mislukken)
Normering
o Men begint het positieve in te zien van elkaar
o Men zoekt overeenkomsten
o → De gevorderde groep
o Men begint te werken aan de doelstelling
Prestatie
o Volop in gang
o Deze fase duurt in principe het langste → in een ideale groep: 80 à 90% van de tijd
o → De effectieve groep
Beëindiging
o Korte fase
o De groep wordt formeel afgesloten
o → Einde van de groep
2. Groepscohesie → samenhang tussen de groepsleden, hun onderlinge relaties
Relatie cohesie en de productiviteit van een groep:
Overeenstemming
doelgroep met
Sterk Sterke verhoging productiviteit Gemiddelde verhoging productiviteit
Zwak Verlaging productiviteit Geen invloed op productiviteit
36
organisatiedoel
Sterk Zwak
Mate van cohesie
Group think → groepsleden hangen zo sterk vast aan elkaar, dat ze niet meer openstaan voor wat in
de buitenwereld gebeurt men verliest het beoordelingsvermogen → te sterke cohesie
3. Groepsnormen → hoe gaan de leden met elkaar om? (formeel of informeel, joviaal of niet, …)
Op basis van groepscohesie worden binnen een groep groepsnormen ontwikkeld. Hoe groter de
mate van cohesie binnen een groep, hoe meer er sprake zal zijn van groepsnormen
8.5 Teammanagement
→ De groep wordt zo samengesteld dat het doel optimaal is
→ 3 principes ondersteunen het teamrollenmanagement: Elke rol heeft zijn kwaliteiten Per definitie kan een persoon maar 2 à 3 rollen tegelijk spelen De rollen moeten goed gespreid zijn (bv in een team van 3 medewerkers: 3 verschillende
rollen, niet bv alle 3 innovator)In elk team moeten de volgende kernrollen aanwezig zijn: doeners, denkers, willers en voelers
1. Teamrollen (8)
Coördinator
o Organiseert de activiteiten
o ≠ organisator
Vormgever
o Geeft vorm aan de activiteiten van het team
Innovator
o De vernieuwer, komt met frisse nieuwe ideeën (vaak zijn deze ideeën slecht)
Evaluator
o Zal de ideeën van de innovator beoordelen en evalueren
o Rol van innovator en evaluator kunnen nooit door dezelfde persoon gespeeld
worden
Contactpersoon
o Contact met de buitenwereld
Teamwerker
37
o Onderlinge relatie binnen de groep onderhouden
Organisator
o Vertaald het algemene plan naar het concrete
Kwaliteitsbewaker
o Bewaakt / controleert de kwaliteit van de taken en van het geleverde product
2. Teamcondities (8)
= Voorwaarden waaronder een team goed kan presteren
Duidelijke doelstellingen
Communicatie binnen de groep (en binnen de groep en de buitenwereld) moet resultaten
opleveren
Teamleden moeten competent zijn
De leden moeten zich identificeren met het team
Coöperatief klimaat → ze moeten willen samenwerken
Prestatienormen → op individueel niveau wat elk groepslid moet doen, iedereen moet zijn
verantwoordelijkheid dragen voor een bepaald deel
Externe ondersteuning → ondersteuning van de onderneming
Visionair leiderschap → manager die de groep heeft samengesteld moet weten hoe hij de
groep wil zien slagen
Organisatorische conflicten
Binnen organisaties kunnen zich situaties voordoen waarbij doelen, belangen, normen en waarden
van individuele medewerkers of van groepen van medewerkers onverenigbaar met elkaar zijn.
Wanneer dit ertoe leidt dat de individuele medewerkers of groepen van medewerkers hun eigen
doelstellingen niet kunnen behalen = organisatorisch conflict.
→ Komen regelmatig voor
4 typen:
Intermenselijke conflicten, bv tussen individuele medewerkers
Conflicten binnen groepen, bv binnen een afdeling
Conflicten tussen groepen, bv tussen 2 verschillende afdelingen
Conflicten tussen organisatorische eenheden, bv divisies
Bronnen:
Onverenigbare doelen en tijdshorizonnen
Overlappende verantwoordelijkheden
Taakafhankelijkheid
38
Verschillende beoordelings- en beloningssystemen
Schaarse middelen
Verschillende statussen
Human Resource Management
Organisaties worden in toenemende mate geconfronteerd met externe ontwikkelingen die veel
sneller en met een grotere intensiteit optreden dan in het verleden.
→ Technologische ontwikkelingen, globalisering, veranderende marktomstandigheden,
demografische, sociaal-culturele en politieke ontwikkelingen
Nieuwe en hogere eisen gesteld, zoals de eis tot flexibiliteit ofwel wendbaarheid
HRM = het geheel van normen en waarden mbt werkende mensen en een vertaling daarvan naar
uitgangspunten, technieken en methoden gericht op benutting van menselijke kwaliteiten in het
kader van het realiseren van organisatiedoelen.
Belangrijke aspecten:
Belang van de menselijke factor
De overtuiging dat het realiseren van de strategie van een organisatie staat of valt met de
relatie die gelegd wordt met de kwaliteiten en de motivatie van de mensen
De noodzaak op een professionele en planmatige wijze systemen en instrumenten toe te
passen, gericht op benutting van menselijke kwaliteiten in het kader van het realiseren van
organisatiedoelen
Personeelfunctie → instrumenten:
Werving en selectie
o Interne werving of extern
Beloning
o 2 basisfactoren die de beloning beïnvloeden:
1 Het werk dat de persoon doet (functiewaardering)
4 methoden:
o Rangschikkingsmethode → adhv hoofdfuncties salaris
bepalen
o Factorvergelijkingsmethode → adhv sleutelfuncties
o Classificatiemethode → adhv functieklassen
39
o Puntenmethode → functie heeft wegingscoëfficiënt
2 De wijze waarop deze persoon het werk doet (beloning)
2 methoden:
o Marktwaardemethode → externe factor: hoeveel zou de
persoon extern kunnen verdienen
o Systematische methode → samenhang tussen de beloningen
Beoordeling
o Richtlijn voor aandachtspunten, maakt zwakke en sterke punten in het functioneren
duidelijk en geeft richting aan verdere ontplooiing
o Activiteiten: het bespreken, interpreteren en beoordelen van de prestaties
Loopbaanontwikkeling
o Competenties = kennis, vaardigheden en attitudes van een medewerker
1 Kennis: datgene wat je weet en kent
2 Vaardigheden: stellen je in staat te handelen
3 Attitudes: de houding en de instelling waarmee je iets doet (bv
resultaatgerichtheid)
o Competentiemanagement
1 = het vertalen van de (kern) competenties van de organisatie naar de
benodigde kennis, vaardigheden en attitude van medewerkers. Op basis van
de beschreven competenties kan richting gegeven worden aan het
ontwikkelen, beoordelen en belonen van medewerkers
2 Competentieprofiel = een bestand van competenties dat is geordend naar
bijhorende opbrengsten en rollen
3 Doelen:
Prestatieverbetering
Consistent HRM
Medewerkers binden aan de organisatie door goede
ontwikkelingskansen te bieden
Flexibele inzet van medewerkers
Kennismanagement
o Kennis = het vermogen dat iemand in staat stelt een bepaalde taak uit te voeren
o Gericht op het realiseren van een hoog rendement van de productiefactor kennis →
zowel leerrendement als om financieel rendement
40
Leerrendement = de medewerker is in staat om het geleerde succesvol toe
te passen
o 12 richtlijnen:
1 Kennis = chaotisch
2 Kennis = zelforganiserend
3 Kennis behoeft een sociale context
4 Taal = transportmiddel voor kennis
5 Hoe meer kennis je probeert vast te leggen, des te meer glipt ze weg
6 Losser is waarschijnlijk beter
7 Er bestaat geen enkele, definitieve oplossing
8 Kennis neemt niet onbeperkt toe
9 Niemand heeft de leiding
10 Je kunt geen regels en systemen opleggen
11 Er us geen silver bullet (hefboompunt)
12 Kennismanagement hangt af van de wijze waarop je kennis definieert
Uitstroom van medewerkers
Outplacement = begeleiding bij uitstroom
o Redenen uitstroom:
Pensioengerechtigde leeftijd
Aflopen van een (tijdelijk) contract
Beëindiging van het dienstverband wegens langdurige ziekte
Arbeidsconflict
Het zelf vinden van nieuw werk
→ Geïntegreerd met het strategisch management van de organisatie
Afdeling personeelszaken: ondersteunende en beleidsadviserende rol
9. Structurering
9.1 Organiseren van activiteiten
- Ontwerp organisatiestructuur
Met afstemming van mensen en middelen op de doelstellingen van de organisatie
- Externe afstemming = afstemming tussen de strategische doelstellingen en de activiteiten van de
onderneming
41
- Interne afstemming = afstemmen tussen de werknemers en de machines
Structurering heeft betrekking op het probleem van het ontwerpen van een organisatiestructuur,
waarbinnen mensen en middelen worden afgestemd op de te bereiken doelstellingen van de
organisatie.
- Organische structuur (organiek) = de werkzaamheden over de diverse functies verdelen, dan gaat
men de organen (bv de boekhouding) creëren waarbinnen die functies worden vervuld
- Personele structuur = men gaat concreet een aantal zaken toewijzen aan de personen →
bevoegdheden, communicatieverloop, de hiërarchische verhouding en de personele bezetting
Eerst organische structuur, dan personele structuur
9.2 Arbeidsverdeling in verticale richting
- Verticale differentiatie
Functieverdeling tussen verschillende hiërarchische niveaus (directeur typt geen notulen →
het meest eenvoudige wordt door de secretaresse gedaan naar het laagste niveau
doorgegeven)
- Bij arbeidsverdeling moet men rekening houden met:
Sociale aspecten: het werk moet zo aangenaam mogelijk zijn → zorgen dat er geen
vervreemding komt
Bestuurlijke overwegingen: mensen op een lager niveau moeten gestuurd / gemanaged
worden
Maatschappelijke aspecten: ARBO-wet (wet in Nederland: oa maximaal geluidsniveau,
maximaal gewicht heffen, …)
- Werkstructurering
Bij de functieverdeling bewust rekening houden met technische, economische en sociale
aspecten van het werk
o Functieverdeling → toewijzen van verschillende functies aan verschillende mensen
o Technisch bv maximum x uur achter het stuur van een vrachtwagen zitten
o Economisch → zo efficiënt mogelijk (met zo weinig mogelijk, zo veel mogelijk
bereiken)
o Sociaal → bv niet altijd hetzelfde moeten doen
- Werkstructurering heeft volgende fasen doorgemaakt:
Werkextrinsieke factoren → alles wat buiten het werk ligt
42
o Muziek, lawaai, vochtigheid, inrichting, …
Werkintrinsieke factoren
o Taakverrijking → beslissingsbevoegdheid, zelfstandig taken van een hoger niveau
dat toegevoegd werden
o Taakverruiming → meer compleet takenpakket taak op hetzelfde niveau dat er bij
komt
o Taakroulatie → onderlinge uitwisseling taken (op hetzelfde niveau)
→ Men wil een hogere werkvoldoening om hogere resultaten te behalen
9.3 Arbeidsverdeling in horizontale richting
1. Hoofdvormen
1. Interne differentiatie
= Men zoekt naar gelijksoortigheid van de werkzaamheden
→ Men gaat op zoek naar taken die gemeenschappelijk zijn voor alle werknemers en gaat die
taken combineren in 1 nieuwe functie
2. Interne specialisatie
= Men gaat de werkzaamheden opsplitsen in functie van het eindresultaat
2. Voordelen en nadelen
Interne differentiatie Interne specialisatie
Voordelen
- De werkkracht wordt zo efficiënt mogelijk
gebruikt
- Er ontstaat een grote vaardigheid en een grote
routine
- Mogelijkheid tot automatisering
Voordelen
- Betere coördinatie
- Kortere communicatielijnen en snellere
probleemoplossing
- Minder eentonig werk
Nadelen
- Mogelijke coördinatieproblemen → alles moet
afgestemd zijn
- Eentonigheid
- Geringe flexibiliteit van de werknemers
Nadelen
- Minder efficiënt gebruik van de middelen
- Minder functionele deskundigheid →
werknemers kennen een beetje van alles maar is
geen specialist
- Gedeeltelijk specialisme
3. Functiebeschrijving → de bevoegdheden, de verantwoordelijkheden, niveau in de organisatie, …
43
Interne differentiatie:
F-indeling (functionele indeling)
Interne specialisatie:
P-indeling (product indeling)
M-indeling (markt indeling) → kijkt naar de klanten en splitst u onderneming op in functie
van die klanten
G-indeling (geografische indeling)
9.3 Bevoegdheid, verantwoordelijkheid en delegeren
- Delegeren
= Taken overdragen met
Verantwoordelijkheden → uitvoerings- en rapporteringsplicht
= De verplichting om een taak naar best vermogen uit te voeren en daarover te rapporteren
Bevoegdheden → beslissingsrecht
= Het recht om beslissingen te nemen die nodig zijn om het uitvoeren van een taak
- Delegatiecontinuüm:
Weinig delegeren → onderzoeken en rapporteren (mag geen actie ondernemen)
Veel delegeren → onderzoeken en actie nemen
- Mate van delegeren
→ Centralisatie
Concentratie van beslissingsbevoegdheden op 1 plaats (top), weinig delegatie
→ Decentralisatie
Verdeling van beslissingsbevoegdheden over meer plaatsen (ook lager in de organisatie), veel
delegatie
9.4 Omspanningsvermogen
1. Omspanningsvermogen
= Aantal ondergeschikten waaraan een leider effectief leiding kan geven, 2 dimensies:
Spanwijdte of –breedte ‘span of control
Horizontaal: aantal directe ondergeschikten
44
Spandiepte ‘depth of control’
Verticaal: aantal (in)directe ondergeschikte niveaus
1. Factoren die het omspanningsvermogen bepalen
1. Aard van de leider: wie, zijn persoonlijkheid, geboren leider, deskundigheid
(bekwaamheid), doorgroeien, …
2. Aard van de medewerkers: capabel
3. Aard van de organisatie maw hoe wordt binnen de organisatie gedelegeerd
4. Aard van het werk: moeilijk of makkelijk →complexiteit
5. Karakter van het werk:
Uitvoeringsintensief →praktisch
Beleidsintensief → theoretisch
Probleem: dat iemand te veel ondergeschikten heeft (span of control is te groot)
2. Oplossingen
1. Delegatie
2. Toevoegen Assistentmanager
Onder de manager, de assistent-manager heeft dan ondergeschikten → de assitentmanager
krijgt taken en verantwoordelijkheden van de manager
3. Toevoegen Personal assistent → secretaresse
De bevoegdheid blijft bij de manager maar de secretaresse neemt een aantal taken over
4. Inschakelen van stafdiensten
9.5 Organisatieschema
- Organisatieschema (organigram)
→ Weergave van de formele organisatiestructuur
- Formele organisatie
→ De organisatie zoals deze beschreven staat
- Informele organisatie
→ Contacten, relaties, taakverdelingen buiten de formele organisatie
9.6 Organisatiestelsels
45
- Mechanistisch organisatiestelsel ‘machine’
Technische en economische efficiency
Stabiele omgeving
Bv een assemblagefabriek → zo efficiënt mogelijk, men wil altijd meer
(hiërarchisch, individuele prestatie, gecentraliseerde besluitvorming, top-down communicatie)
- Organistisch organisatiestelsel ‘levend orgaan’
Sociale behoeften van organisatieleden
Dynamische omgeving
Bv reclamewereld → zeer grote sociale behoeften
(niet-hiërarchisch → iedereen inspraak, groepsprestatie, gedecentraliseerde besluitvorming, bottom-
up en top-down communicatie)
9.6.1 Lijnorganisatie
- Lijnorganisatie eenheid van bevel (Fayol)
Bevelvoering langs verticale weg, strikt hiërarchische verhoudingen (kleine organisatie)
+ duidelijk – gebrek deskundigheid: zijn geen staffuncties (= ondersteunende functie) →
daarom vaak buitenstaande bedrijven binnenhalen voor bv de boekhouding te doen
→ Meeste organisaties
Verantwoording aan 1 persoon
- Lijn-staforganisatie stafadvies (Emmerson)
Stafafdeling geeft advies, maar beslist niet → advies is niet bindend (research in grote organisatie)
+ deskundiger – staf niet verantwoordelijk
- Lijn- en functionele staforganisatie dwingend stafadvies
Functionele stafafdeling geeft specialistisch advies, daarom met dwingend karakter
(HRM, financiën, onderhoud, automatisatie…)
+ staf deskundig en betrokken – geen eenheid van bevel → doordat er 2 iets te zeggen hebben,
kunnen er tegenstrijdigheden zijn en dan is er een probleem
46
Lijnorganisatie
9.6.2 Lijn-staforganisatie
9.6.3 Lijn- en functionele staforganisatie
47
9.6.4 Lijn-staf-commissieorganisatie
- Lijn-staf-commissieorganisatie overleggroepen, advies
→ Binnen een lijn-stafonderneming
→ Oplossing voor lijn-staforganisatie: zorgt ervoor dat de tegenstrijdigheden opgelost worden
Medewerkers uit verschillende afdelingen overleggen en geven advies, hebben geen
beslissingsbevoegdheden
(grote dienstverlenende organisatie)
+ betere samenwerking – minder verantwoordelijkheid
9.6.5 Matrixorganisatie
- Matrixorganisatie projecten en meerhoofdige leiding
Vakspecialisten van verschillende afdelingen vormen projectgroep, medewerkers hebben te maken
met twee leiders: projectleider en afdelingsleider
(bv bouw en inrichting van nieuw gebouw)
+ afdelingsoverschrijdend
– spanning tussen projectleider en afdelingschef (staat niet graag mensen af voor project)
Projectgroep
Mensen uit verschillende afdelingen + projectleider (projectleider rapporteert aan manager
projecten)
48
9.6 Divisieorganisatie
Bv GM (General Motors) → elk merk is een divisie
Bv Unilever → Axe, Bertolli, …
Bij een divisieorganisatie worden de bedrijfsactiviteiten gegroepeerd rond een aantal
aanverwante producten en / of markten en vervolgens ondergebracht in divisies (definitie)
Divisies met aanverwante producten of markten (grote multinationals) (zelfde als P-, M-, G-
structuur, maar van grote bedrijven)
Dubbele leiding:
o Concernleiding: strategische planning (= lange termijn; tactiek: korte termijn),
winstbestemming
→ De groep, de holding
o Divisieleiding: divisiestrategieën, structurering, uitvoering
→ De dochters of de divisies
+ Groot (concernstaf, middelen) én klein (snel inspelen op klantwensen) → proberen de
voordelen van de kleine en de grote organisaties te combineren
- Tegenstelling divisie- en concernbelang → winstdeling aanpassen zoals ze het willen (ene
divisie meer winst laten hebben dan een andere)
49
→ 2 structuren die door elkaar verweven zijn
Organisatievormen (volgens Mintzberg)
10. Ondernemersorganisatie
Een organisatiestructuur komt volgens Mintzberg tot stand door het met elkaar in overeenstemming te brengen van een aantal eigenschappen van organisaties.Hierbij gaat het om:
Organisatiedeleno Primaire bedrijfsprocesseno Uitvoerende kerno Strategische topo Organisatie groeit → middenniveauo Organisatie complexer → technische staf + ondersteunende staf
Coördinatiemechanismen o Organisaties: arbeidsverdeling + werkzaamheden coördineren
6 vormen waarop werkzaamheden kunnen worden gecoördineerd: Onderlinge afstemming → informele communicatie tussen medewerkers Rechtstreeks toezicht → leidinggevende geeft opdrachten en aanwijzingen
aan medewerkers Standaardisatie van werkzaamheden Standaardisatie van resultaten Standaardisatie van bekwaamheden (kennis en vaardigheden) →
werkzaamheden worden gecoördineerd op grond van de hiermee verband houdende opleiding van de uitvoerders
50
Standaardisatie van normen → de organisatieleden handelen overeenkomstig, aangezien ze eenzelfde stelsel van overtuigingen delen (bv bij een religieuze orde)
o Rangorde → naarmate het werk gecompliceerder wordt, verschuiven de coördinatiemechanismen van onderlinge afstemming naar directe leiding, vervolgens naar standaardisatie van werkprocessen, resultaten, kennis of normen, om weer te eindigen bij onderlinge afstemming
Ontwerpparameterso Bepalend voor de arbeidsverdelingo Belangrijkste ontwerpvariabelen:
Functiespecificatie Omvang van afdelingen of groepen Centralisatie of decentralisatie Formalisering van het gedrag
Contingentiefactoren (situationele factoren)o Contingentiebenadering = door de aanname dat er niet 1 beste organisatiestructuur
bestaat, maar dat de geschiktheid afhankelijk is van de situatie waarin de organisatie bevindt
o Beïnvloeden de keuze van de organisatiedelen, de coördinatiemechanismen en ontwerpparameters, en worden hier ook zelf weer door beïnvloed
o Organisatiestructuur is afhankelijk van: Het technische systeem van een organisatie Omgevingskenmerken De leeftijd en omvang van de organisatie
1. Ondernemersorganisatie2. Machineorganisatie3. Professionele organisatie4. Gedivisionaliseerde organisatie5. Innovatieve organisatie6. Zendingsorganisatie7. Politieke organisatie
10.1 Ondernemersorganisatie
Bv L&H (in de beginfase), Option Geen stafafdelingen of middenmanagement → heel vlakke structuren Strategie = visionair proces Organisatie = flexibel
o Spontaan in acties → kan ook negatief zijn: amateuristischo Zeer marktgericht
Kleine, nieuwe organisaties Communicatie = informeel
51
Geen gestandaardiseerd werk → standaardisering komt pas later
10.2 Machineorganisatie
Bv IBM, Unilever, Procter & Gamble → multinationals Geformaliseerde communicatie Besluitvorming via “vaste” kanalen → top-down communicatie Technische en ondersteunende staf Strategische programmering → dmv allerlei planningsprocedures bepaalt men de strategie Grotere organisaties Relatief stabiele organisatieomgeving → bv auto’s, voeding zijn relatief stabiel
10.3 Professionele organisatie
Bv advocatenassociatie Hoog opgeleide personeelsleden Processen(= activiteiten binnen de organisatie) → routinematig (bv brief schrijven naar de
klant) of ambachtelijk (heel veel werk kan hij niet automatiseren) Coördinatie berust op standaardisatie van kennis en vaardigheden → bv wanneer een
advocaat weggaat, moet men ervoor hebben gezorgd dat iedereen die kennis heeft (over bv auteursrechten) zodat de kennis in de onderneming blijft
Ondersteunende staf = belangrijk → bv secretaresse Strategie = stabiel karakter, details veranderen
10.4 Gedivisionaliseerde organisatie
Bv GM Cfr. Divisiestructuur Semi-zelfstandige eenheden → hebben een zekere zelfstandigheid, maar niet voor alles Centraal bestuur → zit bij het concern 2 stafafdelingen:
o Kleine centrale technische staf bij het concerno Stafafdeling bij divisie
Hoofdkantoor: prestatienormen opleggen aan de dochter Bedrijfsstrategie voor divisie → bedrijfsstrategie komt van boven en wordt opgelegd aan de
dochter / divisie
10.5 Innovatieve organisatie (adhocratie)
52
→ Niet noodzakelijk een jonge, nieuwe organisatie (= ondernemingsorganisatie)Bv Apple, Google
Structuur in hoge mate georganiseerd, weinig gestandaardiseerd Gericht op innovatie Multidisciplinaire teams (projectgroepen) 2 soorten:
o Uitvoerende innovatieve organisatie bestuurlijke en uitvoerende werkzaamheden vallen samen in 1 activiteit → geen splitsing tussen het denkproces en het uitvoeringsproces
o Bestuurlijke innovatieve organisatie Uitvoerende kern: afgesneden van de rest van de organisatie → er is een uitvoerend deel en een bestuurlijk deel dat afzonderlijk zijn
o Bestuurlijke deel = het denkwerk, het ontwerpeno Uitvoerende deel = het uitvoeren van dat plan, het maken van een prototype
53
10.6 Zendingsorganisatie (missionary organisation)
Bv Greenpeace, Scientology Sterk ideologisch Sterke waarden en overtuigingen bij leden Charismatisch leiderschap Sterke en inspirerende doelstelling Standaardisatie van normen Selectie nieuwe leden, indoctrinatie (brainwashen) en socialisatie (aanleren van normen) =
belangrijk
10.7 Politieke organisatie
→ Geen politieke partijen (het kan toevallig zo zijn)→ Politiek = samenspannen binnen de onderneming, politieke spelletjes worden er gespeeld→ Negatieve organisatieBv overheidsorganisaties
Ideologie, gezag, deskundigheid en politiek bepalen functioneren van organisatie(politiek wordt niet officieel toegepast)
Politiek = (mis)bruik van macht Als politiek zeer sterk aanwezig Voordeel politiek = signaleringsfunctie → politiek kan op een probleem wijzen, maar het gaat
eigenlijk veel verder dan dat Gevaar: samenzweringen en conflicten
11. Besluitvorming in de organisatie
- Keuzeproces tussen alternatievenVeronderstelt voldoende informatie:
Relevant Betrouwbaar Tijdig Kosten
Besluitvorming → menselijke activiteit: onderlinge samenwerking en creativiteit belangrijk
Het nemen van beslissingen vindt in een steeds complexere context plaats. Deze stijgende complexiteit wordt veroorzaakt door de volgende factoren:
1. Veelsoortigheid van criteria → verschillende partijen hebben conflicterende belangen2. Interdisciplinaire input → specifieke deskundigheid3. Gezamenlijke besluitvorming4. Risico en onzekerheid → de mate van voorspelbaarheid van toekomstige gebeurtenissen en
ontwikkelingen is gering
54
5. Langetermijngevolgen → vaak in kortetermijnhorizon genomen6. Waardeoordelen bv duurzaam ondernemen7. Ontastbare zaken bv milieu en consumentenmoraal
- ProblemenHet karakter van het probleem is … - Routinematig
- SpecifiekDe situatie waarin de beslissing genomen wordt is … - Urgent
- Niet-urgentBetrokkenen bij de besluitvorming zijn … - Individuen
- Een groepRoutinematig → gestructureerde problemen
Alternatieven moeten afgewogen worden.De mate van voorspelbaarheid van toekomstige gebeurtenissen speelt een grote rol in besluitvormingssituaties. Deze mate van voorspelbaarheid kan in een schaal worden weergegeven:
1. Volkomen zekerheid → doelstellingen en uitkomsten alle alternatieven zijn exact bekend bv exacte aantal exemplaren boek
2. Beperkte zekerheid → duidelijke doelstellingen maar de exacte uitkomst is onbekend bv op basis van verkoopcijfers aantal exemplaren boek voorspellen
3. Beperkte onzekerheid → duidelijke doelstellingen maar uitkomsten kunnen nauwelijks voorspeld worden bv concurrerende uitgeverijen nieuw boek
4. Volkomen onzekerheid → onduidelijke doelstellingen en absolute onvoorspelbaarheid (vaak in een snel veranderende omgeving) bv directeur uitgeverij is het niet eens met bijdrukken
Goed gestructureerde problemeno Eenvoudig, bekend en vastomlijndo Bv ziekmelding werknemero Routinematig → procedures, regels en/of beleid aanwezig in de onderneming:
Procedure: onderlinge samenhangende en opeenvolgende stappen Regel: expliciete afspraak van wat wel en wat niet kan of wel of niet gedaan
wordt Beleid: richtlijnen die uitgangspunten geven bij het nemen van besluiten
o Zwaartepunt: lagere niveaus in de organisatie Slecht gestructureerde problemen
o Nieuw, komt niet vaak vooro Meestal is de beschikbare informatie niet volledig en onduidelijko Bv ontwikkelen nieuw producto Niet-voorgeprogrammeerde beslissing → uniek en eenmaligo Zwaartepunt: hogere niveaus in de organisatie
55
11.1 Rationeel besluitvormingsproces (ideaal model)
Rationeel besluitvormingsproces → begint met een probleem en eindigt bij het kiezen van een alternatiefBinnen het proces is er dus sprake van een fasering en systematiek. Elk probleem kan binnen dit raamwerk tot een oplossing gebracht worden. Gedurende het gehele proces van besluitvorming verzamelt en analyseert men informatie. De informatie wordt binnen het besluitvormingsproces als input en als output gebruikt.Wil de informatie een bijdrage hebben binnen het besluitvormingsproces, dan dient deze aan een aantal eisen te voldoen:
Relevant Betrouwbaar Tijdig Afweging tussen de kosten en de waarde van de informatie Eisen gesteld aan de manier waarop de informatie gepresenteerd wordt (lay-out, …)
Verschillende fasen rationeel besluitvormingsproces:1. Probleemonderzoek
o Probleemidentificatie: opsporen en vaststellen van het probleem→ Niet: probleemontkenning en vluchtgedrag
o Probleemanalyse: opsporen van oorzaak en gevolg
2. Ontwikkeling van alternatieven
Hangt af van de bekendheid van de organisatie met het probleemo Bekend: oplossingen uit het verledeno Onbekend: oplossingen zoeken of ontwikkelen
Creativiteit!3. Evaluatie van alternatieven
o Opstellen keuzecriteria Criteria moeten zoveel mogelijk meetbaar zijn Criteria moeten haalbaar zijn Criteria moeten aansluiten bij de probleemsituatie Criteria moeten elkaar zoveel mogelijk aanvullen Criteria moeten het alternatief in al zijn facetten evalueren
o Bestuderen van positieve en negatieve gevolgen van de verschillende keuzemogelijkheden
4. Keuze van één alternatief → denken aan onvoorspelbaarheid van de uitkomst
5. Invoering en bewaking van de beslissing
In organisaties kan een grote weerstand bestaan tegen beslissingen die veranderingen met zich meebrengen. De oorzaak hiervan kan van een verschillend karakter zijn, nl:
o Perceptueel: men kan zich niet verplaatsen in iets nieuwso Emotioneel: men is angstig en onzeker voor het onbekende
56
o Cultureel: men wil vasthouden aan bestaande normen, waarden en overtuigingeno Omgeving: men is bang voor een gebrek aan informatie en ondersteuning door het
management
11.2 Niet-rationeel besluitvormingsproces (werkelijkheid)
Oorzaken: Onvoldoende informatie Gebrek aan tijd voor het doorlopen van het rationeel besluitvormingsproces (te) beperkte hoeveelheid middelen om extra informatie ‘te kopen’ Beslissers kunnen niet alles overzien Belangentegenstellingen Soms onvoldoende ruimte voor afwijkende meningen
Neorationeel besluitvormingsproceso Lijkt op rationele modelo Informele en gecentraliseerde besluitvormingo 1 persoon neemt de beslissingo Geen uitgebreid onderzoek en geen regelgevingo ‘Neo’ → niet alleen rationele aspecten maar ook emotionele en intuïtieve aspecteno Voordeel: sturing vanuit 1 gezichtspunt en duidelijke doeleno Nadeel: betrokkenheid is laag
Bureaucratisch besluitvormingsproceso Beslissingen komen voort uit regelgeving en zijn niet het gevolg van bewust
gemaakte keuzeno Regels, planning en controle → geformaliseerd karaktero Basis regelgeving: zowel interne aard (corporate richtlijnen) als externe aard
(wetgeving)o Centrale aansturingo Voordeel: ervaringen uit het verleden neemt men meeo Nadeel: staat vernieuwingen in de weg
Politiek besluitvormingsproces
57
o Geformaliseerd en gedecentraliseerd karakter Decentrale karakter: veel verschillende partijen met uiteenlopende belangen
o Besluitvorming → onderhandelingen en wisselwerking tussen groepeno Voordeel: iedereen kan optimale invloed uitoefeneno Nadeel: veel energie in politieke spelletjes
Openeindbesluitvormingsproces o Gedecentraliseerd als informeelo Ontbreekt een duidelijk begin- en eindpunto Grillig en onvoorspelbaar proceso Doelstellingen zijn onduidelijk en beslissingen lijken een ad-hockarakter te hebben
waarbij toeval een grote rol speelto Stap voor stap beslissingen nemen, en in afwachting van nieuwe ontwikkelingen en
informatie, vervolgbeslissingen nemeno Voordeel: flexibel, altijd ruimte voor nieuwe ideeën en creativiteit stimulereno Nadeel: effectiviteit beslissingen kunnen in geding geraken
6 denkhoeden van Edward De Bono
→ Als mensen een bepaald probleem hebben, behandelen ze deze vaak op dezelfde wijze → mensen zitten vast in hun eigen patroon→ Voorstel: 6 verschillende hoeden opzetten
Elke hoed heeft een andere kleur: wit, rood, geel, groen, blauw, zwart Telkens u een hoed op u hoofd opzet benadert u probleem uit andere context
o Wit: neutraal objectief: enkel baseren op harde basereno Rood: enkel en alleen het emotionele aspecto Geel: probleem positief bekijkeno Groen: creativiteito Blauw: controle en denkproceso Zwart: advocaat van duivel spelen → al het negatieve zien
Bedoeling: probleem uit verschillende oogpunten benaderen voor een betere oplossing te vinden → steeds een andere denkhoed op zetten
11.3 Aspecten van besluitvorming
Aspecten van besluitvorming:1. Creativiteit
o Brainstormingo Hei-sessies → met een bepaalde groep personen wordt een andere dan de normale
werkomgeving uitgekozen (bv bos) waarvan een positieve stimulans kan uitgaan2. Medezeggenschap
Rechten en bevoegdheden waarover medewerkers kunnen beschikken om invloed uit te oefenen op de vaststelling, uitvoering en controle van het bedrijfsbeleid en de besluitvorming die daarop wordt gebaseerd.
58
o Indirect: ondernemingsradeno Direct: werkoverleg
3. VergadertechniekenVergaderingen kunnen verschillende functies hebben:
o Samen zijn → sociale functieo Samen weten → gezamenlijke kennis en inzichto Samen werken → groter creatief vermogeno Samen uitvoeren → ook meer betrokken bij de uitvoering
Om een vergadering zo effectief en efficiënt mogelijk te laten verlopen, wordt een vergadering in een bepaalde structuur gegoten: het fuikmodel
o Opening: welkomstwoord, inventarisatie aan- en afwezigen, …o Startvraago Beeldvorming: materiaal inventariseren, niet discussiëren en gebruikmaken van
visuele mediao Ordening: materiaal samenvatten en ordenen, doel en criteria herhalen, discussie
starten, probleemoplossing stimulereno Meningsvormingo Besluitvormingo Ontknoping: beslissing wordt genomen en definitief vastgelegdo Afsluiting: beknopte samenvatting
4. OnderhandelingBv werkgever – werknemerPrisoners dilemma
Vormen van besluitvorming: Democratische besluitvorming: de helft + 1 stemmen bepaalt de uitslag Meerderheidsbesluit: 2/3de stemmen Unanimiteits: iedereen Consensus: niemand heeft principieel bezwaar tegen het besluit Veto: 1 tegenstem = afstemming Delegatie: nemen van besluit wordt gedelegeerd naar 1 persoon of groepje personen Autoriteit: nemen besluit ligt bij 1 persoon, vergadering = adviesorgaan
Hulpmiddelen en technieken bij besluitvorming: Balanced scorecard → expost (= het verleden)
De BSC kijkt niet alleen naar financiële, maar ook naar niet-financiële prestaties. Daardoor krijgt het management een vollediger, meer ‘balanced’ beeld van de behaalde resultaten.Het is een meet- en verbeteringssysteem dat zich richt op het vertalen van strategie naar concrete actie4 perspectieven
o Financiële: hoe streven we het belang van de aandeelhouder na?o Interne: waar moeten we goed in zijn?o Klanten: hoe zien de klanten ons?
59
o Innovatieve: hoe kunnen we ons verbeteren?
Kritische succesfactor: bv sterke groei, veel innovatie, grote bekendheidPrestatie-indicator: bv groei 15% per jaar, bekendheid 25% → kwantitatief geformuleerdValue based management → met elke beslissing de waarde van het bedrijf laten toenemen
o Ontstaan onder invloed van de toenemende druk van aandeelhouders en financiële markten om de economische waarde van de onderneming te maximaliseren
o Strategieën en beslissingen moeten op voorhand worden beoordeeld op hun waardescheppend vermogen
o Langetermijn Beslissingsmatrix
Mogelijke oplossingen vinden voor een probleem (oplossingen = alternatieven = kandidaten)Toekennen van wegingsfactoren en punten → op voorhand bepalen hoeveel een bepaalde school waard is, … moeilijk
1. Stel een aantal alternatieven vast2. Kies een aantal beoordelingscriteria3. Ken een wegingsfactor toe aan de beoordelingscriteria4. Ken punten toe aan de beoordelingscriteria van de verschillende alternatieven5. Vermenigvuldig dit cijfer met de wegingsfactor en sommeer vervolgens de
uitkomsten van al deze vermenidvuldigingen6. Maak een keuze
Beslissingsboom= de grafische voorstelling van een probleemstelling waarin verschillende alternatieven met gebeurtenissen naar voren komenOok veel toegepast door medici en technici voor het stellen van een diagnose of het bepalen van een storing aan een auto
Beslissingsondersteunende systemen (BOS)→ Op een computer gebaseerd systeem
o Expertsystemen / kennissystemen → Artificial Intelligence3 delen:
1. Feiten en ervaringen van de expert (= de kennis- en ervaringsbank)2. Redeneermechanisme → analyse of diagnose stellen (=
gevolgtrekkingssysteem)3. Koppeling tussen redeneermechanisme en gebruiker (= besturingssysteem)
o SimulatiemodellenBv gevolgen voor de omzet van een prijsverlaging met 5%, 8% → doen alsof, om te kijken hoe men zich kan voorbereiden als er zoiets gebeurd hypothetischVoordeel: veilig experimenteren in de toekomst
60
12. Planning en implementatie
3 stappen:1. Strategische planning
o Planning op het hoogste niveauo Heeft betrekking op 1 à 2 jaar, maar wordt elk jaar opnieuw uitgevoerdo Vragen:
Doelstellingen over 2 à 3 jaar ten aanzien van PMC, groei, omzet, winst en marktaandeel?
Hoe realiseren qua tijdspad, benodigde investeringen, financiering, organisatie, personeel en informatiesystemen?
2. Operationele planningo De te bereiken doelen die in het strategisch plan worden genoemd, worden voor de
periode van 1 jaar uitgewerkt naar kosten en opbrengsten, verkoop- en productie-hoeveeheden, investeringen, voorraden, formatieplanning, …
3. Functiegerichte werkplanningo Het operationeel plan wordt binnen de verschillende functionele afdelingen
uitgewerkt naar de dagelijkse hoeveelhedeno Voorbeelden:
Roosterplanning voor productieploegen Planning van werving- en selectieprocedures
o Van vitaal belang voor een goed functionerend planningsysteem is een daarbij passend rapportagesysteem
Belangrijke problemen bij strategisch management: Onvoldoende betrokkenheid van het management en de medewerkers
Indien de strategie slechts door het topmanagement wordt vastgesteld zonder andere medewerkers uit de organisatie hierbij te betrekken, wordt het risico genomen dat de strategie
Onvoldoende kennis van en voorbereiding op het proces van strategisch managementVoor het kunnen participeren in het proces van strategisch management is het van belang dat iedereen beschikt over ‘professionele bagage’
61
Onvoldoende expliciet maken van de strategieIndien proces van strategisch management blijft steken bij het formuleren van doelstellingen heeft een heel geringe waarde
Onvoldoende ondersteuning van informatiesystemenVoor het analyseren van de markt, de concurrentie en de eigen positie is het van groot belang dat men de beschikking heeft over actuele en juiste informatie
Invloed van snel veranderende omgevingEr kan worden gedacht aan: toetreding van nieuwe aanbieders op de markt, wetgeving van de overheid, prijsverval, reorganisaties, …
13. Besturing – bedrijfsprocessen
Bedrijfsprocessen = gebundelde menselijke activiteiten Bv inkoop-, verkoopprocessen, administratieve processen Procesbeheersing → doelgericht laten verlopen van bedrijfsprocessen dmv planning,
coördinatie en …
Besturing van organisaties → leiden van een organisatie naar gestelde doelen bereikt indien er een aantal bedrijfsprocessen, dus menselijke activiteiten, worden uitgevoerdTerugkoppeling = feedback / rapportage
Iedere organisatie verwerft productiefactoren, zoals arbeid, natuur, kapitaal (ondernemen) en informatie (invoer) en transformeert deze naar producten en / of diensten (uitvoer). Dit transformatieproces bestaat uit een aantal bedrijfsprocessen.Zoals reeds aangegeven is, bestaat de invoer van een proces uit de productiefactoren:
Arbeid: mensen Natuur: grond- en hulpstoffen, energie, halffabrikanten, … Kapitaal: geld, productiemiddelen zoals machines Informatie: over concurrenten, maatschappelijke informatie
62
13.2 Invoer en uitvoer
Kapitaalmarkt ↔ geldmarkt Kapitaalmarkt: geld op langere termijn Geldmarkt: geld geleend op korte termijn, bv kaskrediet
Als de cyclus ergens stopt (invoer → transformatie → uitvoer → …) → voortbestaan van het bedrijf is niet meer mogelijk
13.3 Type bedrijfsprocessen
3 processen: Primaire processen → aankoop, verkoop, produceren, leveren direct te maken met het
voortbrengen van het product / dienst Secundaire processen → financieel beheer, … dienen om de primaire processen te
ondersteunen Bestuurlijke processen → de primaire en secundaire processen sturen
Bestuurlijke processen: Bepaalde strategie kiezen → toekomstbeeld Planning → afstemmen van primaire en secundaire processen dat de gestelde doelen
worden behaald
63
Structurering = kiezen van een raamwerk voor de activiteiten → organogram Procesbeheersing → door plannen, meten, vergelijken en bijsturen bedrijfsprocessen
doelgericht en doelmatig laten verlopen
13.4 Procesbeheersing
13.4.1 Voorwaarden procesbeheersing
- Doelstellingen: eenduidig (kwantitatief)- Doelstellingen: uitvoerbaar- Bedrijfsproces: beïnvloedbaar
13.4.2 Beheersingsactiviteiten
- Plannen Uitvoeringsnormen (randvoorwaarden) (budgetten, mens, machines, …) Werkstandaarden (normeringen) (productiemethodes, Q-procedures, …)
- Meten en vergelijken → meten van de vooruitgang en dit vergelijken met de normen en standaarden in het plan- Bijsturen
13.4.3 Bijsturen
Doelstellingen ok? Strategie ok? Planning effectief en efficiënt? Structurering ok?
13.4.4 Kernbedrijfsproces
- Kernbedrijfsproces= gekoppelde activiteiten→ voegt waarde toe voor de afnemer
- In de vorm van: Kwaliteit Dienstverlening Kosten Cyclustijd
64
Just-in-time (JIM)Total Quality Management (TQM)
13.4.4.1 Business Re-engineering (Michael Hammer)
→ Het opnieuw uitdenken van de productieprocessen(Een bestaand bedrijf zit vast aan allerlei dingen vanuit het verleden, daarom is terug opnieuw beginnen niet makkelijk) Bv Ryanair
Door middel van procesbeheersing kan een concurrentievoordeel behaald worden. Een benadering die daarop aansluit is Business Re-engineering of Business Process Re-engineering. De grondlegger van deze benadering is Michael Hammer. Binnen deze benadering wordt het ondernemingsproces niet gezien als een stelsel van (apart) georganiseerde functies, maar als een verzameling van aan elkaar gerelateerde kernbedrijfsprocessen.Een kernbedrijfsproces is een groep van aan elkaar gekoppelde activiteiten, die waarde toevoegen voor de afnemer. Deze waardetoevoeging wordt gemeten adhv 4 maatstaven of een combinatie daarvan: kwaliteit, dienstverlening, kosten en cyclustijd. Afnemers vergelijken producten en/of diensten van verschillende organisaties op hiervoor genoemde maatstaven en maken vervolgens een keuze.De kernprocessen dienen opgebouwd te zijn vanuit een afnemersoriëntatie.Business Re-engineering is een benadering die bedrijfsprocessen centraal stelt en waarbij gestreefd wordt scheidingen in een organisatie, die ontstaan zijn door het instellen van functies en afdelingen, op te heffen.Doel: het realiseren van een hogere toegevoegd waarde voor de afnemer dmv procesoriëntatie5 basisprincipes:
Afnemer staat centraal Beslaat alle bedrijfsprocessen Niet afschuiven op leverancier Moet verbetering opleveren voor de markt Verloopt in fasen.
1. Doel en kernprocessen kiezen.2. Plan maken.3. Implementeren in de organisatie.
Theorie van Porter: Value chain = alle activiteiten die verricht worden en die waarde toevoegen
Consequenties voor medewerkers: Verantwoordelijkheid grotere gehelen Verantwoordelijk voor resultaat Afrekenbaar op toegevoegde waarde Manager is coach
65
Kwaliteit
Het kwaliteitsniveau wordt vastgesteld adhv metingen die aangeven in hoeverre aan genoemde technische specificaties is voldaan. Een hoge score duidt op een kwalitatief hoogstaand product. Deze definitie van kwaliteit wordt dan ook wel de technologische kwaliteit genoemd. Bv CO2-uitstootRelatieve kwaliteitsbegrip: gericht op de behoeften van de afnemer en op de concurrentiepositie. Het oordeel over de kwaliteit wordt hierbij uiteindelijk door de markt geveld (marketingbenadering). In deze opvatting heeft een product niet 1 bepaalde kwaliteit maar een aantal deelkwaliteiten. Deze deelkwaliteiten zijn van een verschillend belang, afhankelijk van de behoeften van de klant en het doel waarvoor het product wordt gebruikt. Het kwaliteitsniveau wordt in deze opvatting bepaald door de mate waarin de behoeften van de doelgroep worden bevredigd.Integrale kwaliteitszorg: Toepassing van het relatieve kwaliteitsbegrip vraagt om een andere manier van organiseren dan de toepassing van het technologische kwaliteitsbegrip. IKZ integreert en stuurt alle activiteiten en beslissingen die van invloed zijn op de kwaliteit, ongeacht waar of door wie in de organisatie ze worden uitgevoerd of genomen. IKZ moet daarom:
Deel uitmaken van het totale ondernemingsbeleid Alle fasen van het voortbrengingsproces omvatten Betrekking hebben op alle hiërarchische niveaus in de onderneming vanaf het
topmanagement tot en met de uitvoerenden
Total Quality Management (TQM) = IKZ4 belangrijke redenen voor kwaliteitsbeheersing:
1. Toenemende concurrentie2. De afnemer wordt steeds kwaliteitsbewuster3. De omvang van kwaliteitskosten4. Veranderingen in de wetgeving
Certificering van kwaliteitssystemen Aan de basis van de uitvoering van (integrale) kwaliteitszorg → organisatorische structuur,
verantwoordelijkheden, procedures en voorzieningen Certificaat of diploma indien voldaan aan door een externe instantie bepaalde normen en
eisen → normen en eisen = voorwaarden kwaliteitssysteem Redenen van belangrijkheid voor ondernemingen:
o Steeds hoger wordende kwaliteitseisen van de afnemero EU → meer concurrentieo Nieuwe internationale en nationale wetgeving
ISO-certificering (International Organisation for Standardization) = internationale normen voor kwaliteit Fasen:
o Vastleggen specificatieso Kwaliteitsbeheersingo Kwaliteitsborgingo Meten van klantentevredenheido Aanbrengen van verbeteringen
Praktijk: regelmatig slechte kwaliteit afleveren
66
Six Sigma Ontwikkeld door Motorola Uitgangspunten: de klant en zijn wensen Sterk kwantitatief georiënteerd Niet alleen toepasbaar in een productieomgeving maar ook in een dienstenomgeving Niet alleen kwaliteitsverbeteringen maar ook kostenbesparingen = een veelomvattend en flexibel systeem waarmee een organisatie maximaal en duurzaam
succes behaalt. Dit wordt gerealiseerd door continu:o De klantenbehoeften sterk in de gaten te houdeno Strikt gebruik van feiten, gegevens en statistische analyseso Uitgebreide aandacht voor het managen, verbeteren en innoveren van
bedrijfsprocessen 5 fasen:
o Define (definitiefase)o Measure (meetfase)o Analyse (analysefase)o Improve (verbeterfase)o Control (controlefase)
14. Methoden bij besturen van organisaties
Bij de behandeling van de verschillende methoden gaan we uit van de volgende indeling:1. Individugericht
Management by objectives Management by exception Time-management
2. Organisatiegericht Risico-management Unit-management
3. Procesgericht Projectplanning Netwerkplanning
14.1 Management by objectives
MBO is bedoeld als een wijze van leidinggeven waarbij de chef met zijn ondergeschikten in onderling overleg de doelstellingen (= objectives) voor de komende periode vaststelt en formuleert welke resultaten aan het einde van de periode gehaald moeten zijn
14.1.1 Voordelen management by objectives
Voor leidinggevenden: Motiveert medewerkers Versterkt relaties Raamwerk voor begeleiding en ondersteuning
67
Basis voor beoordeling
Voor medewerkers: Weet wat verwacht wordt bv verkoopcijfers Kan eigen prestaties meten Afgebakende bevoegdheden en verantwoordelijkheden
14.2 Management by exception
MBE → leidinggeven en bijsturen = kan niet meer leidinggeven dan bijsturen overdragen aan ondergeschikten →indien deze het niet meer aankunnen doorgeven aan de leiding
Periodiek moet worden bekeken of de gestelde doelen behaald zijn of gaan worden. Indien men afwijkingen of uitzonderingen constateert, zal de uitvoering bijgesteld worden of de norm aangepast. Wanneer alle afwijkingen alleen door de leidinggevende functionarissen gecorrigeerd moeten worden, is er al gauw sprake van overbelasting. Om deze overbelasting terug te dringen of te vermijden.Hoe? Taken delegeren aan de uitvoerende functionaris zijn specifieke beslissingsbevoegdheden overgedragen, die hem in de gelegenheid stellen het proces aan te passen of bij te sturen. Dit aanpassen of bijsturen van het proces kan alleen plaatsvinden binnen afgesproken grenzen.Wanneer er echter sprake is van een situatie waarbij de afgesproken grens overschreden wordt en er een uitzonderingssituatie ontstaat, wordt de hogere functionaris van het probleem op de hoogte gebracht. Deze gaat vervolgens tot actie over. Het inschakelen van de hogere functionaris wordt in deze opzet tot een minimum beperkt
14.2 Organisatiegericht
Time management
Volgens het Paretoprincipe levert 20% van de tijdsbesteding 80% van het resultaat op. Aan werkzaamheden die een hoge mate van prioriteit hebben dient gewerkt te worden. Adhv 2 criteria kan men erachter komen welke werkzaamheden prioriteit hebben;
Belangrijk Niet belangrijkUrgent - ongestoord aan werken - delegeren
68
- op actielijst zetten - weinig tijd aan bestedenNiet urgent - uit actielijst
- tijd reserveren- delegeren- tussendoor doen
Tijdverspilling: oorzaken Te veel storingen en onderbrekingen tijdens het werken Aan 2 of meer werkzaamheden wordt tegelijkertijd gewerkt → doublures
14.2.1 Risico Management
Dynamische risico’s ↔ statische risico’s Dynamische (speculatieve of ondernemingsrisico’s): kan zowel positief als negatief zijn bv
introductie nieuw product of investering in een nieuwe onderneming Statische (zuivere risico’s): negatief zoals criminaliteit, brand, overstroming, …
o Kunnen beheerst worden → risicomanagemento Risicomanagement = een systematisch en regelmatig onderzoek naar de risico’s die
mensen, goederen, activiteiten en belangen bedreigen en de formuleringen en implementatie van een beleid waarmee deze risico’s tegemoet worden getreden
- Doel: risico’s onder controle- Methode: risico’s inventariseren, evalueren, reduceren en financieren- Berekening: risicoformule- Indeling volgens:
Categorie Soort Grootte
- Preventie = voorkomen- Protectie = beperken
14.2.2 Unit-management
Een organisatiestructuur moet het vermogen hebben om snel te kunnen reageren op veranderingen in de omgeving en moet dus beschikken over een bepaalde mate van slagvaardigheid.→ Divisiestructuur: grote mate van zelfstandigheidEen organisatievorm die daarbij sterk in de belangstelling staat, is die van unitmanagement Dit is een managementmethode die gericht is op het decentraliseren van ondernemerschap binnen organisaties om slagvaardiger te maken.- Wat: verzelfstandigen van organisatie-eenheden- Doel: slagvaardigheid en vergroten concurrentiepositie
69
14.3 Procesgericht
14.3.1 Projectplanning
- Eigenschappen project: Uit verschillende afdelingen Mensen uit verschillende niveaus Beperkt in tijd Voor specifiek probleem
→ Supramatrix-organisatieAfdelingen verticaal en projecten horizontaal
14.3.2 Netwerkplanning
Netwerkplanning wordt toegepast bij het beheersen van projecten (bouwen van een huis, bouwen van een bliegtuig). Deze planningstechniek wordt vooral toegepast bij grote, eenmalige activiteiten.Netwerk = verzameling van activiteiten- Doel: inzicht in doorlooptijd project- Stappen: structuuranalyse en tijdanalyse- Kritieke pad = minimale doorlooptijd → langste pad
- Wat zijn de gevolgen als activiteit langer duurt dan gepland?
PERT = Program Evaluation and Review TechniqueMarktbewerking = reclame makenKritisch pad = 13 weken (BDECI) → vertraging op het kritieke pad verlaat de hele duur, indien het kritieke pad te lang duurt dan moet men hierop gaan bezuinigen
70