6
‘Haring’ Arie Elpert (1923–1995) was een van Amster- dams beroemdste souteneurs. Vier boeken schreef hij over zijn turbulente leven en in een prachtige docu- mentaire over de Wallen vervulde hij de hoofdrol. Ons Amsterdam kreeg een kijkje in het manuscript van zijn uitvoerige biografie die in de maak is. TEKST: Fred Baggen cheet en een sch Schrijven voor drie knikkers Souteneur Haring Arie was een rasechte een rasechte halenverteller was verh verhalenverteller ONS AMSTERDAM JANUARI 2013

Schrijven voor een scheet en drie knikkers

Embed Size (px)

DESCRIPTION

Vooruitblik biografie Haring Arie

Citation preview

5ONS AMSTERDAM januari 2013

Schrijven voor een scheet en drie knikkers

muren met glas erop, tegen het vluchten, als het had geregend, gewoon op me buik liggend uit een plas regenwater. En als het niet had geregend, gewoon uit de pot van de wc.” De jongen zal nog tot zijn achttiende in bed plassen, wat hem weinig hoopvol stemt ooit te zullen trouwen.

Wonen bij stiefmoederNa anderhalf jaar neemt moeder, die met haar minnaar samenwoont, haar zoontje weer in huis, maar draagt hem spoedig over

(Arie gebruikt later zelf de term ‘weggeven’) aan een vrouw die hij niet kent met wie vader inmiddels samenleeft. Deze stiefmoe-der maakt zijn jeugd tot “een hel”, memo-reert Arie later, zoals in deze aantekening: “En vanaf die tijd werd ik gewoon rebels, en begon alles te haten en te wantrouwen. Me vader was haast nooit thuis, die moest vaak naar een vergadering, en kwam dan meestal dronken thuis. En dat alles werd op mij door me stiefmoer verhaald, met niks kon ik goed doen, zelfs die keer dat ik zelf moest leren me

hoge zwarte schoenen te poetsen, ze gaf me een borsteltje en een lappie met een doosje schoen-smeer. Wat deed ik me best, op mijn manier poetste ik ze keurig netjes, en gaf ze netjes aan dat wijf, en daar begint me dat wijf opeens te krijsen, dat ik niks kon en gilde dat ik, stom-meling, de zolen niet had gepoetst. En ik ang-stig klootzakje, moest het overdoen, en ging de zolen en hakken van onderen keurig insmeren en met het doekje uitwrijven. En gaf ze toen trots aan dat kolerewijf. Ze pakt ze aan, en begint als een gek te blèren terwijl ze me die

Haring Arie op de leuning van de Kolksluis (Zeedijk/Oudezijds Kolk), najaar 1967, met achter hem de Oudezijds Voorburgwal. in de

verte piekt de toren van de Oude Kerk in het hart van de Wallen boven de huizen uit. De foto is van Cor jaring. COLLECTiE FrED BaGGEn

ONS AMSTERDAM januari 20134

“Die ouwe zanger wou ook nog een knik-ker in het bakkie gooien door heel

hard te gaan zingen, maar toen hij met ze dronken toges wilde uithalen, vloog z’n oor-logsgebitje meters ver tussen de vol bezette ta-feltjes en hij maar roepen: ‘Me snajem, waar is godverdomme me baksnajem.’ Hier, riep er één en haalde z’n eigen vretensbak uit ze snavel en hier, riep weer een ander. ‘Krijgen jullie al-lemaal de pestpokke,’ brulde die grootlul woest en dook links en rechts onder de tafeltjes, maar z’n gebit was pleite en nergens te vinden.”

Was getekend Haring Arie, in zijn boek Recht voor z’n raap (1972). Onverbloemd en met gevoel voor humor opgetekend in het onvervalste Bargoens waarmee hij opgroeide in het vooroorlogse Amsterdam. Tot ver buiten de Wallen werd hij er beroemd mee. Adrianus Bernardus Antonius Elpert wordt op 7 februari 1923 geboren als oudste zoon van Marie en Arie Elpert sr. Moeder bestiert een logement, vader is salonbe-diende op de grote vaart en daardoor vaak lang van huis. Een dochtertje wordt geboren.

Daarna nog een, waarvan Arie senior niet de vader is. Het meisje overlijdt, het gezin valt uiteen. Omdat de moeder niet voor haar kinderen kan of wil zorgen, worden de vier-jarige Adriaantje en zijn zusje naar ‘gestich-ten’ voor weeskinderen gebracht. Het jochie is nog niet zindelijk, dus dompelen de non-nen hem dagelijks in koud water. Jaren later schrijft Arie: “… omdat ik vaak in bed piste, kreeg ik na vieren niks meer te drinken. Dus dronk ik stiekem op de speelplaats, omringd door hoge

Schrijven voor een scheet en drie knikkers

Souteneur Haring Arie

was een rasechte

verhalenverteller

‘Haring’ arie Elpert (1923–1995) was een van amster-

dams beroemdste souteneurs. Vier boeken schreef hij

over zijn turbulente leven en in een prachtige docu-

mentaire over de Wallen vervulde hij de hoofdrol. Ons

Amsterdam kreeg een kijkje in het manuscript van zijn

uitvoerige biografie die in de maak is.

T E K S T : Fred Baggen

ONS AMSTERDAM januari 20134

“Die ouwe zanger wou ook nog een knik-ker in het bakkie gooien door heel

hard te gaan zingen, maar toen hij met ze dronken toges wilde uithalen, vloog z’n oor-logsgebitje meters ver tussen de vol bezette ta-feltjes en hij maar roepen: ‘Me snajem, waar is godverdomme me baksnajem.’ Hier, riep er één en haalde z’n eigen vretensbak uit ze snavel en hier, riep weer een ander. ‘Krijgen jullie al-lemaal de pestpokke,’ brulde die grootlul woest en dook links en rechts onder de tafeltjes, maar z’n gebit was pleite en nergens te vinden.”

Was getekend Haring Arie, in zijn boek Recht voor z’n raap (1972). Onverbloemd en met gevoel voor humor opgetekend in het onvervalste Bargoens waarmee hij opgroeide in het vooroorlogse Amsterdam. Tot ver buiten de Wallen werd hij er beroemd mee. Adrianus Bernardus Antonius Elpert wordt op 7 februari 1923 geboren als oudste zoon van Marie en Arie Elpert sr. Moeder bestiert een logement, vader is salonbe-diende op de grote vaart en daardoor vaak lang van huis. Een dochtertje wordt geboren.

Daarna nog een, waarvan Arie senior niet de vader is. Het meisje overlijdt, het gezin valt uiteen. Omdat de moeder niet voor haar kinderen kan of wil zorgen, worden de vier-jarige Adriaantje en zijn zusje naar ‘gestich-ten’ voor weeskinderen gebracht. Het jochie is nog niet zindelijk, dus dompelen de non-nen hem dagelijks in koud water. Jaren later schrijft Arie: “… omdat ik vaak in bed piste, kreeg ik na vieren niks meer te drinken. Dus dronk ik stiekem op de speelplaats, omringd door hoge

Schrijven voor een scheet en drie knikkers

Souteneur Haring Arie

was een rasechte

verhalenverteller

‘Haring’ arie Elpert (1923–1995) was een van amster-

dams beroemdste souteneurs. Vier boeken schreef hij

over zijn turbulente leven en in een prachtige docu-

mentaire over de Wallen vervulde hij de hoofdrol. Ons

Amsterdam kreeg een kijkje in het manuscript van zijn

uitvoerige biografie die in de maak is.

T E K S T : Fred Baggen

5ONS AMSTERDAM januari 2013

Schrijven voor een scheet en drie knikkers

muren met glas erop, tegen het vluchten, als het had geregend, gewoon op me buik liggend uit een plas regenwater. En als het niet had geregend, gewoon uit de pot van de wc.” De jongen zal nog tot zijn achttiende in bed plassen, wat hem weinig hoopvol stemt ooit te zullen trouwen.

Wonen bij stiefmoederNa anderhalf jaar neemt moeder, die met haar minnaar samenwoont, haar zoontje weer in huis, maar draagt hem spoedig over

(Arie gebruikt later zelf de term ‘weggeven’) aan een vrouw die hij niet kent met wie vader inmiddels samenleeft. Deze stiefmoe-der maakt zijn jeugd tot “een hel”, memo-reert Arie later, zoals in deze aantekening: “En vanaf die tijd werd ik gewoon rebels, en begon alles te haten en te wantrouwen. Me vader was haast nooit thuis, die moest vaak naar een vergadering, en kwam dan meestal dronken thuis. En dat alles werd op mij door me stiefmoer verhaald, met niks kon ik goed doen, zelfs die keer dat ik zelf moest leren me

hoge zwarte schoenen te poetsen, ze gaf me een borsteltje en een lappie met een doosje schoen-smeer. Wat deed ik me best, op mijn manier poetste ik ze keurig netjes, en gaf ze netjes aan dat wijf, en daar begint me dat wijf opeens te krijsen, dat ik niks kon en gilde dat ik, stom-meling, de zolen niet had gepoetst. En ik ang-stig klootzakje, moest het overdoen, en ging de zolen en hakken van onderen keurig insmeren en met het doekje uitwrijven. En gaf ze toen trots aan dat kolerewijf. Ze pakt ze aan, en begint als een gek te blèren terwijl ze me die

Haring Arie op de leuning van de Kolksluis (Zeedijk/Oudezijds Kolk), najaar 1967, met achter hem de Oudezijds Voorburgwal. in de

verte piekt de toren van de Oude Kerk in het hart van de Wallen boven de huizen uit. De foto is van Cor jaring. COLLECTiE FrED BaGGEn

ONS AMSTERDAM januari 20134

“Die ouwe zanger wou ook nog een knik-ker in het bakkie gooien door heel

hard te gaan zingen, maar toen hij met ze dronken toges wilde uithalen, vloog z’n oor-logsgebitje meters ver tussen de vol bezette ta-feltjes en hij maar roepen: ‘Me snajem, waar is godverdomme me baksnajem.’ Hier, riep er één en haalde z’n eigen vretensbak uit ze snavel en hier, riep weer een ander. ‘Krijgen jullie al-lemaal de pestpokke,’ brulde die grootlul woest en dook links en rechts onder de tafeltjes, maar z’n gebit was pleite en nergens te vinden.”

Was getekend Haring Arie, in zijn boek Recht voor z’n raap (1972). Onverbloemd en met gevoel voor humor opgetekend in het onvervalste Bargoens waarmee hij opgroeide in het vooroorlogse Amsterdam. Tot ver buiten de Wallen werd hij er beroemd mee. Adrianus Bernardus Antonius Elpert wordt op 7 februari 1923 geboren als oudste zoon van Marie en Arie Elpert sr. Moeder bestiert een logement, vader is salonbe-diende op de grote vaart en daardoor vaak lang van huis. Een dochtertje wordt geboren.

Daarna nog een, waarvan Arie senior niet de vader is. Het meisje overlijdt, het gezin valt uiteen. Omdat de moeder niet voor haar kinderen kan of wil zorgen, worden de vier-jarige Adriaantje en zijn zusje naar ‘gestich-ten’ voor weeskinderen gebracht. Het jochie is nog niet zindelijk, dus dompelen de non-nen hem dagelijks in koud water. Jaren later schrijft Arie: “… omdat ik vaak in bed piste, kreeg ik na vieren niks meer te drinken. Dus dronk ik stiekem op de speelplaats, omringd door hoge

Schrijven voor een scheet en drie knikkers

Souteneur Haring Arie

was een rasechte

verhalenverteller

‘Haring’ arie Elpert (1923–1995) was een van amster-

dams beroemdste souteneurs. Vier boeken schreef hij

over zijn turbulente leven en in een prachtige docu-

mentaire over de Wallen vervulde hij de hoofdrol. Ons

Amsterdam kreeg een kijkje in het manuscript van zijn

uitvoerige biografie die in de maak is.

T E K S T : Fred Baggen

ONS AMSTERDAM januari 20134

“Die ouwe zanger wou ook nog een knik-ker in het bakkie gooien door heel

hard te gaan zingen, maar toen hij met ze dronken toges wilde uithalen, vloog z’n oor-logsgebitje meters ver tussen de vol bezette ta-feltjes en hij maar roepen: ‘Me snajem, waar is godverdomme me baksnajem.’ Hier, riep er één en haalde z’n eigen vretensbak uit ze snavel en hier, riep weer een ander. ‘Krijgen jullie al-lemaal de pestpokke,’ brulde die grootlul woest en dook links en rechts onder de tafeltjes, maar z’n gebit was pleite en nergens te vinden.”

Was getekend Haring Arie, in zijn boek Recht voor z’n raap (1972). Onverbloemd en met gevoel voor humor opgetekend in het onvervalste Bargoens waarmee hij opgroeide in het vooroorlogse Amsterdam. Tot ver buiten de Wallen werd hij er beroemd mee. Adrianus Bernardus Antonius Elpert wordt op 7 februari 1923 geboren als oudste zoon van Marie en Arie Elpert sr. Moeder bestiert een logement, vader is salonbe-diende op de grote vaart en daardoor vaak lang van huis. Een dochtertje wordt geboren.

Daarna nog een, waarvan Arie senior niet de vader is. Het meisje overlijdt, het gezin valt uiteen. Omdat de moeder niet voor haar kinderen kan of wil zorgen, worden de vier-jarige Adriaantje en zijn zusje naar ‘gestich-ten’ voor weeskinderen gebracht. Het jochie is nog niet zindelijk, dus dompelen de non-nen hem dagelijks in koud water. Jaren later schrijft Arie: “… omdat ik vaak in bed piste, kreeg ik na vieren niks meer te drinken. Dus dronk ik stiekem op de speelplaats, omringd door hoge

Schrijven voor een scheet en drie knikkers

Souteneur Haring Arie

was een rasechte

verhalenverteller

‘Haring’ arie Elpert (1923–1995) was een van amster-

dams beroemdste souteneurs. Vier boeken schreef hij

over zijn turbulente leven en in een prachtige docu-

mentaire over de Wallen vervulde hij de hoofdrol. Ons

Amsterdam kreeg een kijkje in het manuscript van zijn

uitvoerige biografie die in de maak is.

T E K S T : Fred Baggen

5ONS AMSTERDAM januari 2013

Schrijven voor een scheet en drie knikkers

muren met glas erop, tegen het vluchten, als het had geregend, gewoon op me buik liggend uit een plas regenwater. En als het niet had geregend, gewoon uit de pot van de wc.” De jongen zal nog tot zijn achttiende in bed plassen, wat hem weinig hoopvol stemt ooit te zullen trouwen.

Wonen bij stiefmoederNa anderhalf jaar neemt moeder, die met haar minnaar samenwoont, haar zoontje weer in huis, maar draagt hem spoedig over

(Arie gebruikt later zelf de term ‘weggeven’) aan een vrouw die hij niet kent met wie vader inmiddels samenleeft. Deze stiefmoe-der maakt zijn jeugd tot “een hel”, memo-reert Arie later, zoals in deze aantekening: “En vanaf die tijd werd ik gewoon rebels, en begon alles te haten en te wantrouwen. Me vader was haast nooit thuis, die moest vaak naar een vergadering, en kwam dan meestal dronken thuis. En dat alles werd op mij door me stiefmoer verhaald, met niks kon ik goed doen, zelfs die keer dat ik zelf moest leren me

hoge zwarte schoenen te poetsen, ze gaf me een borsteltje en een lappie met een doosje schoen-smeer. Wat deed ik me best, op mijn manier poetste ik ze keurig netjes, en gaf ze netjes aan dat wijf, en daar begint me dat wijf opeens te krijsen, dat ik niks kon en gilde dat ik, stom-meling, de zolen niet had gepoetst. En ik ang-stig klootzakje, moest het overdoen, en ging de zolen en hakken van onderen keurig insmeren en met het doekje uitwrijven. En gaf ze toen trots aan dat kolerewijf. Ze pakt ze aan, en begint als een gek te blèren terwijl ze me die

Haring Arie op de leuning van de Kolksluis (Zeedijk/Oudezijds Kolk), najaar 1967, met achter hem de Oudezijds Voorburgwal. in de

verte piekt de toren van de Oude Kerk in het hart van de Wallen boven de huizen uit. De foto is van Cor jaring. COLLECTiE FrED BaGGEn

ONS AMSTERDAM januari 20134

“Die ouwe zanger wou ook nog een knik-ker in het bakkie gooien door heel

hard te gaan zingen, maar toen hij met ze dronken toges wilde uithalen, vloog z’n oor-logsgebitje meters ver tussen de vol bezette ta-feltjes en hij maar roepen: ‘Me snajem, waar is godverdomme me baksnajem.’ Hier, riep er één en haalde z’n eigen vretensbak uit ze snavel en hier, riep weer een ander. ‘Krijgen jullie al-lemaal de pestpokke,’ brulde die grootlul woest en dook links en rechts onder de tafeltjes, maar z’n gebit was pleite en nergens te vinden.”

Was getekend Haring Arie, in zijn boek Recht voor z’n raap (1972). Onverbloemd en met gevoel voor humor opgetekend in het onvervalste Bargoens waarmee hij opgroeide in het vooroorlogse Amsterdam. Tot ver buiten de Wallen werd hij er beroemd mee. Adrianus Bernardus Antonius Elpert wordt op 7 februari 1923 geboren als oudste zoon van Marie en Arie Elpert sr. Moeder bestiert een logement, vader is salonbe-diende op de grote vaart en daardoor vaak lang van huis. Een dochtertje wordt geboren.

Daarna nog een, waarvan Arie senior niet de vader is. Het meisje overlijdt, het gezin valt uiteen. Omdat de moeder niet voor haar kinderen kan of wil zorgen, worden de vier-jarige Adriaantje en zijn zusje naar ‘gestich-ten’ voor weeskinderen gebracht. Het jochie is nog niet zindelijk, dus dompelen de non-nen hem dagelijks in koud water. Jaren later schrijft Arie: “… omdat ik vaak in bed piste, kreeg ik na vieren niks meer te drinken. Dus dronk ik stiekem op de speelplaats, omringd door hoge

Schrijven voor een scheet en drie knikkers

Souteneur Haring Arie

was een rasechte

verhalenverteller

‘Haring’ arie Elpert (1923–1995) was een van amster-

dams beroemdste souteneurs. Vier boeken schreef hij

over zijn turbulente leven en in een prachtige docu-

mentaire over de Wallen vervulde hij de hoofdrol. Ons

Amsterdam kreeg een kijkje in het manuscript van zijn

uitvoerige biografie die in de maak is.

T E K S T : Fred Baggen

ONS AMSTERDAM januari 20134

“Die ouwe zanger wou ook nog een knik-ker in het bakkie gooien door heel

hard te gaan zingen, maar toen hij met ze dronken toges wilde uithalen, vloog z’n oor-logsgebitje meters ver tussen de vol bezette ta-feltjes en hij maar roepen: ‘Me snajem, waar is godverdomme me baksnajem.’ Hier, riep er één en haalde z’n eigen vretensbak uit ze snavel en hier, riep weer een ander. ‘Krijgen jullie al-lemaal de pestpokke,’ brulde die grootlul woest en dook links en rechts onder de tafeltjes, maar z’n gebit was pleite en nergens te vinden.”

Was getekend Haring Arie, in zijn boek Recht voor z’n raap (1972). Onverbloemd en met gevoel voor humor opgetekend in het onvervalste Bargoens waarmee hij opgroeide in het vooroorlogse Amsterdam. Tot ver buiten de Wallen werd hij er beroemd mee. Adrianus Bernardus Antonius Elpert wordt op 7 februari 1923 geboren als oudste zoon van Marie en Arie Elpert sr. Moeder bestiert een logement, vader is salonbe-diende op de grote vaart en daardoor vaak lang van huis. Een dochtertje wordt geboren.

Daarna nog een, waarvan Arie senior niet de vader is. Het meisje overlijdt, het gezin valt uiteen. Omdat de moeder niet voor haar kinderen kan of wil zorgen, worden de vier-jarige Adriaantje en zijn zusje naar ‘gestich-ten’ voor weeskinderen gebracht. Het jochie is nog niet zindelijk, dus dompelen de non-nen hem dagelijks in koud water. Jaren later schrijft Arie: “… omdat ik vaak in bed piste, kreeg ik na vieren niks meer te drinken. Dus dronk ik stiekem op de speelplaats, omringd door hoge

Schrijven voor een scheet en drie knikkers

Souteneur Haring Arie

was een rasechte

verhalenverteller

‘Haring’ arie Elpert (1923–1995) was een van amster-

dams beroemdste souteneurs. Vier boeken schreef hij

over zijn turbulente leven en in een prachtige docu-

mentaire over de Wallen vervulde hij de hoofdrol. Ons

Amsterdam kreeg een kijkje in het manuscript van zijn

uitvoerige biografie die in de maak is.

T E K S T : Fred Baggen

ONS AMSTERDAM januari 20134

“Die ouwe zanger wou ook nog een knik-ker in het bakkie gooien door heel

hard te gaan zingen, maar toen hij met ze dronken toges wilde uithalen, vloog z’n oor-logsgebitje meters ver tussen de vol bezette ta-feltjes en hij maar roepen: ‘Me snajem, waar is godverdomme me baksnajem.’ Hier, riep er één en haalde z’n eigen vretensbak uit ze snavel en hier, riep weer een ander. ‘Krijgen jullie al-lemaal de pestpokke,’ brulde die grootlul woest en dook links en rechts onder de tafeltjes, maar z’n gebit was pleite en nergens te vinden.”

Was getekend Haring Arie, in zijn boek Recht voor z’n raap (1972). Onverbloemd en met gevoel voor humor opgetekend in het onvervalste Bargoens waarmee hij opgroeide in het vooroorlogse Amsterdam. Tot ver buiten de Wallen werd hij er beroemd mee. Adrianus Bernardus Antonius Elpert wordt op 7 februari 1923 geboren als oudste zoon van Marie en Arie Elpert sr. Moeder bestiert een logement, vader is salonbe-diende op de grote vaart en daardoor vaak lang van huis. Een dochtertje wordt geboren.

Daarna nog een, waarvan Arie senior niet de vader is. Het meisje overlijdt, het gezin valt uiteen. Omdat de moeder niet voor haar kinderen kan of wil zorgen, worden de vier-jarige Adriaantje en zijn zusje naar ‘gestich-ten’ voor weeskinderen gebracht. Het jochie is nog niet zindelijk, dus dompelen de non-nen hem dagelijks in koud water. Jaren later schrijft Arie: “… omdat ik vaak in bed piste, kreeg ik na vieren niks meer te drinken. Dus dronk ik stiekem op de speelplaats, omringd door hoge

Schrijven voor een scheet en drie knikkers

Souteneur Haring Arie

was een rasechte

verhalenverteller

‘Haring’ arie Elpert (1923–1995) was een van amster-

dams beroemdste souteneurs. Vier boeken schreef hij

over zijn turbulente leven en in een prachtige docu-

mentaire over de Wallen vervulde hij de hoofdrol. Ons

Amsterdam kreeg een kijkje in het manuscript van zijn

uitvoerige biografie die in de maak is.

T E K S T : Fred Baggen

ONS AMSTERDAM januari 20134

“Die ouwe zanger wou ook nog een knik-ker in het bakkie gooien door heel

hard te gaan zingen, maar toen hij met ze dronken toges wilde uithalen, vloog z’n oor-logsgebitje meters ver tussen de vol bezette ta-feltjes en hij maar roepen: ‘Me snajem, waar is godverdomme me baksnajem.’ Hier, riep er één en haalde z’n eigen vretensbak uit ze snavel en hier, riep weer een ander. ‘Krijgen jullie al-lemaal de pestpokke,’ brulde die grootlul woest en dook links en rechts onder de tafeltjes, maar z’n gebit was pleite en nergens te vinden.”

Was getekend Haring Arie, in zijn boek Recht voor z’n raap (1972). Onverbloemd en met gevoel voor humor opgetekend in het onvervalste Bargoens waarmee hij opgroeide in het vooroorlogse Amsterdam. Tot ver buiten de Wallen werd hij er beroemd mee. Adrianus Bernardus Antonius Elpert wordt op 7 februari 1923 geboren als oudste zoon van Marie en Arie Elpert sr. Moeder bestiert een logement, vader is salonbe-diende op de grote vaart en daardoor vaak lang van huis. Een dochtertje wordt geboren.

Daarna nog een, waarvan Arie senior niet de vader is. Het meisje overlijdt, het gezin valt uiteen. Omdat de moeder niet voor haar kinderen kan of wil zorgen, worden de vier-jarige Adriaantje en zijn zusje naar ‘gestich-ten’ voor weeskinderen gebracht. Het jochie is nog niet zindelijk, dus dompelen de non-nen hem dagelijks in koud water. Jaren later schrijft Arie: “… omdat ik vaak in bed piste, kreeg ik na vieren niks meer te drinken. Dus dronk ik stiekem op de speelplaats, omringd door hoge

Schrijven voor een scheet en drie knikkers

Souteneur Haring Arie

was een rasechte

verhalenverteller

‘Haring’ arie Elpert (1923–1995) was een van amster-

dams beroemdste souteneurs. Vier boeken schreef hij

over zijn turbulente leven en in een prachtige docu-

mentaire over de Wallen vervulde hij de hoofdrol. Ons

Amsterdam kreeg een kijkje in het manuscript van zijn

uitvoerige biografie die in de maak is.

T E K S T : Fred Baggen

ONS AMSTERDAM januari 20136

schoenen midden in mijn gezicht gooide, pre-cies op me lip. Ik was zo in paniek dat ik van schrik en angst begon te huilen, en had in tijd van een poep en een scheet een lip zo dik als zo’n Zoeloe neger. Dat wijf was zeker geschrok-ken, en waste me gezicht af met een washandje, met koud water, en zei toen tot me grootste verbazing, hier Adje, heb je twee centen, ga maar gauw wat te snoepen halen, en als je vader vraagt hoe je aan die dikke lip komt, ben je gevallen, begrepen Adje, en der ogen spraken voor mij toen boekdelen, en inderdaad heb ik me vader verteld dat ik op straat was gevallen, wat had ik een angst voor dat mens, wat een moeder voor me moest voorstellen.”

Straatboefje in DisteldorpNa vijf verhuizingen binnen tien maanden vestigt het gezin zich in 1930 aan de over-kant van het IJ in Disteldorp, waar vader nu broodbezorger is. Op de Van der Pekschool is ‘Attie’, zoals de buurtkinderen hem noe-men, een dromer, die bij het horen van scheepstoeters in gedachten naar verre lan-den afdwaalt. Varen!, dat is wat hij wil. Door zijn gebutste vertrouwen in volwassenen ontwikkelt hij een grote liefde voor dieren. Van zijn stiefmoeder krijgt hij geen gene-genheid en vader kiest vooral partij voor haar. Er wordt een halfbroertje geboren. Met zijn echte moeder heeft de jongen nauwelijks contact. Hij ontbeert liefde en aandacht. “En dat maakte me ergens ge-meen, dat wil zeggen, je gaat alles om je heen haten.” Arie’s autobiografische verhalen over het gemis van een liefhebbende moeder doen denken aan het relaas van Ciske de Rat. Hij is zich van deze parallel bewust, maar in zijn notities merkt hij op dat hij om dat ver-haal “schamper moet lachen”. De jeugdige Arie is een straatboefje. Knikkeren, slootjespringen, zwemmen in het Noordhollandsch Kanaal, fikkie sto-ken op het koeienlandje, voetballen bij De Volewijckers. Vanaf zijn veertiende heeft hij diverse baantjes, zoals kappersknecht, bijrijder, nageljongen, koksmaat, lichtma-troos, fietskoerier en spoelknecht bij Tip van Bootz. Nadat hij daar van de likeur heeft ‘ge-proefd’, loopt een woordenwisseling uit op een vechtpartij. Gevolg: ontslag op staande voet. “Dat was m’n eerste straf die ik op-liep door drank”, vertelt Arie in zijn debuut Haring Arie. Een leven aan de Amsterdamse zelfkant (1968).

Op drift in ’40-’45Dan bezet het Duitse leger ons land. Arie is zeventien en de vele baantjes zat. Na zijn eerste ‘krakie’ wordt hij het huis uit gezet. Goede zeden en matig drankgebruik lapt hij aan zijn laars, hij zwerft dag en nacht rond in Noord of de binnenstad.

Cor jaring fotografeerde Arie in

1967, aan de vooravond van zijn

schrijverschap.

COLLECTiE FrED BaGGEn

Pasfoto Arie, augustus 1943.

STaDSarCHiEF aMSTErDaM

Studiofoto van Arie met zijn

moeder, 1924.

ONS AMSTERDAM januari 20134

“Die ouwe zanger wou ook nog een knik-ker in het bakkie gooien door heel

hard te gaan zingen, maar toen hij met ze dronken toges wilde uithalen, vloog z’n oor-logsgebitje meters ver tussen de vol bezette ta-feltjes en hij maar roepen: ‘Me snajem, waar is godverdomme me baksnajem.’ Hier, riep er één en haalde z’n eigen vretensbak uit ze snavel en hier, riep weer een ander. ‘Krijgen jullie al-lemaal de pestpokke,’ brulde die grootlul woest en dook links en rechts onder de tafeltjes, maar z’n gebit was pleite en nergens te vinden.”

Was getekend Haring Arie, in zijn boek Recht voor z’n raap (1972). Onverbloemd en met gevoel voor humor opgetekend in het onvervalste Bargoens waarmee hij opgroeide in het vooroorlogse Amsterdam. Tot ver buiten de Wallen werd hij er beroemd mee. Adrianus Bernardus Antonius Elpert wordt op 7 februari 1923 geboren als oudste zoon van Marie en Arie Elpert sr. Moeder bestiert een logement, vader is salonbe-diende op de grote vaart en daardoor vaak lang van huis. Een dochtertje wordt geboren.

Daarna nog een, waarvan Arie senior niet de vader is. Het meisje overlijdt, het gezin valt uiteen. Omdat de moeder niet voor haar kinderen kan of wil zorgen, worden de vier-jarige Adriaantje en zijn zusje naar ‘gestich-ten’ voor weeskinderen gebracht. Het jochie is nog niet zindelijk, dus dompelen de non-nen hem dagelijks in koud water. Jaren later schrijft Arie: “… omdat ik vaak in bed piste, kreeg ik na vieren niks meer te drinken. Dus dronk ik stiekem op de speelplaats, omringd door hoge

Schrijven voor een scheet en drie knikkers

Souteneur Haring Arie

was een rasechte

verhalenverteller

‘Haring’ arie Elpert (1923–1995) was een van amster-

dams beroemdste souteneurs. Vier boeken schreef hij

over zijn turbulente leven en in een prachtige docu-

mentaire over de Wallen vervulde hij de hoofdrol. Ons

Amsterdam kreeg een kijkje in het manuscript van zijn

uitvoerige biografie die in de maak is.

T E K S T : Fred Baggen

ONS AMSTERDAM januari 20134

“Die ouwe zanger wou ook nog een knik-ker in het bakkie gooien door heel

hard te gaan zingen, maar toen hij met ze dronken toges wilde uithalen, vloog z’n oor-logsgebitje meters ver tussen de vol bezette ta-feltjes en hij maar roepen: ‘Me snajem, waar is godverdomme me baksnajem.’ Hier, riep er één en haalde z’n eigen vretensbak uit ze snavel en hier, riep weer een ander. ‘Krijgen jullie al-lemaal de pestpokke,’ brulde die grootlul woest en dook links en rechts onder de tafeltjes, maar z’n gebit was pleite en nergens te vinden.”

Was getekend Haring Arie, in zijn boek Recht voor z’n raap (1972). Onverbloemd en met gevoel voor humor opgetekend in het onvervalste Bargoens waarmee hij opgroeide in het vooroorlogse Amsterdam. Tot ver buiten de Wallen werd hij er beroemd mee. Adrianus Bernardus Antonius Elpert wordt op 7 februari 1923 geboren als oudste zoon van Marie en Arie Elpert sr. Moeder bestiert een logement, vader is salonbe-diende op de grote vaart en daardoor vaak lang van huis. Een dochtertje wordt geboren.

Daarna nog een, waarvan Arie senior niet de vader is. Het meisje overlijdt, het gezin valt uiteen. Omdat de moeder niet voor haar kinderen kan of wil zorgen, worden de vier-jarige Adriaantje en zijn zusje naar ‘gestich-ten’ voor weeskinderen gebracht. Het jochie is nog niet zindelijk, dus dompelen de non-nen hem dagelijks in koud water. Jaren later schrijft Arie: “… omdat ik vaak in bed piste, kreeg ik na vieren niks meer te drinken. Dus dronk ik stiekem op de speelplaats, omringd door hoge

Schrijven voor een scheet en drie knikkers

Souteneur Haring Arie

was een rasechte

verhalenverteller

‘Haring’ arie Elpert (1923–1995) was een van amster-

dams beroemdste souteneurs. Vier boeken schreef hij

over zijn turbulente leven en in een prachtige docu-

mentaire over de Wallen vervulde hij de hoofdrol. Ons

Amsterdam kreeg een kijkje in het manuscript van zijn

uitvoerige biografie die in de maak is.

T E K S T : Fred Baggen

5ONS AMSTERDAM januari 2013

Schrijven voor een scheet en drie knikkers

muren met glas erop, tegen het vluchten, als het had geregend, gewoon op me buik liggend uit een plas regenwater. En als het niet had geregend, gewoon uit de pot van de wc.” De jongen zal nog tot zijn achttiende in bed plassen, wat hem weinig hoopvol stemt ooit te zullen trouwen.

Wonen bij stiefmoederNa anderhalf jaar neemt moeder, die met haar minnaar samenwoont, haar zoontje weer in huis, maar draagt hem spoedig over

(Arie gebruikt later zelf de term ‘weggeven’) aan een vrouw die hij niet kent met wie vader inmiddels samenleeft. Deze stiefmoe-der maakt zijn jeugd tot “een hel”, memo-reert Arie later, zoals in deze aantekening: “En vanaf die tijd werd ik gewoon rebels, en begon alles te haten en te wantrouwen. Me vader was haast nooit thuis, die moest vaak naar een vergadering, en kwam dan meestal dronken thuis. En dat alles werd op mij door me stiefmoer verhaald, met niks kon ik goed doen, zelfs die keer dat ik zelf moest leren me

hoge zwarte schoenen te poetsen, ze gaf me een borsteltje en een lappie met een doosje schoen-smeer. Wat deed ik me best, op mijn manier poetste ik ze keurig netjes, en gaf ze netjes aan dat wijf, en daar begint me dat wijf opeens te krijsen, dat ik niks kon en gilde dat ik, stom-meling, de zolen niet had gepoetst. En ik ang-stig klootzakje, moest het overdoen, en ging de zolen en hakken van onderen keurig insmeren en met het doekje uitwrijven. En gaf ze toen trots aan dat kolerewijf. Ze pakt ze aan, en begint als een gek te blèren terwijl ze me die

Haring Arie op de leuning van de Kolksluis (Zeedijk/Oudezijds Kolk), najaar 1967, met achter hem de Oudezijds Voorburgwal. in de

verte piekt de toren van de Oude Kerk in het hart van de Wallen boven de huizen uit. De foto is van Cor jaring. COLLECTiE FrED BaGGEn

5ONS AMSTERDAM januari 2013

Schrijven voor een scheet en drie knikkers

muren met glas erop, tegen het vluchten, als het had geregend, gewoon op me buik liggend uit een plas regenwater. En als het niet had geregend, gewoon uit de pot van de wc.” De jongen zal nog tot zijn achttiende in bed plassen, wat hem weinig hoopvol stemt ooit te zullen trouwen.

Wonen bij stiefmoederNa anderhalf jaar neemt moeder, die met haar minnaar samenwoont, haar zoontje weer in huis, maar draagt hem spoedig over

(Arie gebruikt later zelf de term ‘weggeven’) aan een vrouw die hij niet kent met wie vader inmiddels samenleeft. Deze stiefmoe-der maakt zijn jeugd tot “een hel”, memo-reert Arie later, zoals in deze aantekening: “En vanaf die tijd werd ik gewoon rebels, en begon alles te haten en te wantrouwen. Me vader was haast nooit thuis, die moest vaak naar een vergadering, en kwam dan meestal dronken thuis. En dat alles werd op mij door me stiefmoer verhaald, met niks kon ik goed doen, zelfs die keer dat ik zelf moest leren me

hoge zwarte schoenen te poetsen, ze gaf me een borsteltje en een lappie met een doosje schoen-smeer. Wat deed ik me best, op mijn manier poetste ik ze keurig netjes, en gaf ze netjes aan dat wijf, en daar begint me dat wijf opeens te krijsen, dat ik niks kon en gilde dat ik, stom-meling, de zolen niet had gepoetst. En ik ang-stig klootzakje, moest het overdoen, en ging de zolen en hakken van onderen keurig insmeren en met het doekje uitwrijven. En gaf ze toen trots aan dat kolerewijf. Ze pakt ze aan, en begint als een gek te blèren terwijl ze me die

Haring Arie op de leuning van de Kolksluis (Zeedijk/Oudezijds Kolk), najaar 1967, met achter hem de Oudezijds Voorburgwal. in de

verte piekt de toren van de Oude Kerk in het hart van de Wallen boven de huizen uit. De foto is van Cor jaring. COLLECTiE FrED BaGGEn

ONS AMSTERDAM januari 20136

schoenen midden in mijn gezicht gooide, pre-cies op me lip. Ik was zo in paniek dat ik van schrik en angst begon te huilen, en had in tijd van een poep en een scheet een lip zo dik als zo’n Zoeloe neger. Dat wijf was zeker geschrok-ken, en waste me gezicht af met een washandje, met koud water, en zei toen tot me grootste verbazing, hier Adje, heb je twee centen, ga maar gauw wat te snoepen halen, en als je vader vraagt hoe je aan die dikke lip komt, ben je gevallen, begrepen Adje, en der ogen spraken voor mij toen boekdelen, en inderdaad heb ik me vader verteld dat ik op straat was gevallen, wat had ik een angst voor dat mens, wat een moeder voor me moest voorstellen.”

Straatboefje in DisteldorpNa vijf verhuizingen binnen tien maanden vestigt het gezin zich in 1930 aan de over-kant van het IJ in Disteldorp, waar vader nu broodbezorger is. Op de Van der Pekschool is ‘Attie’, zoals de buurtkinderen hem noe-men, een dromer, die bij het horen van scheepstoeters in gedachten naar verre lan-den afdwaalt. Varen!, dat is wat hij wil. Door zijn gebutste vertrouwen in volwassenen ontwikkelt hij een grote liefde voor dieren. Van zijn stiefmoeder krijgt hij geen gene-genheid en vader kiest vooral partij voor haar. Er wordt een halfbroertje geboren. Met zijn echte moeder heeft de jongen nauwelijks contact. Hij ontbeert liefde en aandacht. “En dat maakte me ergens ge-meen, dat wil zeggen, je gaat alles om je heen haten.” Arie’s autobiografische verhalen over het gemis van een liefhebbende moeder doen denken aan het relaas van Ciske de Rat. Hij is zich van deze parallel bewust, maar in zijn notities merkt hij op dat hij om dat ver-haal “schamper moet lachen”. De jeugdige Arie is een straatboefje. Knikkeren, slootjespringen, zwemmen in het Noordhollandsch Kanaal, fikkie sto-ken op het koeienlandje, voetballen bij De Volewijckers. Vanaf zijn veertiende heeft hij diverse baantjes, zoals kappersknecht, bijrijder, nageljongen, koksmaat, lichtma-troos, fietskoerier en spoelknecht bij Tip van Bootz. Nadat hij daar van de likeur heeft ‘ge-proefd’, loopt een woordenwisseling uit op een vechtpartij. Gevolg: ontslag op staande voet. “Dat was m’n eerste straf die ik op-liep door drank”, vertelt Arie in zijn debuut Haring Arie. Een leven aan de Amsterdamse zelfkant (1968).

Op drift in ’40-’45Dan bezet het Duitse leger ons land. Arie is zeventien en de vele baantjes zat. Na zijn eerste ‘krakie’ wordt hij het huis uit gezet. Goede zeden en matig drankgebruik lapt hij aan zijn laars, hij zwerft dag en nacht rond in Noord of de binnenstad.

Cor jaring fotografeerde Arie in

1967, aan de vooravond van zijn

schrijverschap.

COLLECTiE FrED BaGGEn

Pasfoto Arie, augustus 1943.

STaDSarCHiEF aMSTErDaM

Studiofoto van Arie met zijn

moeder, 1924.

7ONS AMSTERDAM januari 2013

De bezetter knijpt Nederland uit, overal is gebrek aan geld en levensmiddelen. De jonge gauwdief scharrelt erop los: “Ik ging uit ste-len, oplichten, zakkenrollen en soms pijnloos beroven. In die jaren ging ik net zo makkelijk inbreken als ik nu een bioscopie pik.” In de logementen waar Arie verblijft, zal hij zich vaak eenzaam hebben gevoeld. Het vele gevoos in bed of portiek is opwin-

‘Ik schrijf alleen maar op, wat me hart ingeeft’

als schrijver is Haring arie bij het grote publiek nauwelijks meer bekend. Haring Arie. Een leven aan de Amsterdamse zelf-kant (1968), Haring Arie. Tweede boek (1969), Recht voor z’n raap (1972) of De sarkast (1989), wie kent die titels nog? Vraag je mensen of ze Haring arie kennen, dan vallen meestal de woorden Wallen, hoeren en pooier. arie was een ongeschoold schrijver, maar wel een rasechte verhalenverteller met een olifantengeheugen en aandacht voor de-tail. Zijn ontdekker was Clé Souren, die in 1968 uit arie’s manuscripten een selectie maakte. Hij besefte meteen het potentieel van ’s mans vertelkunst. Souren weet het nog precies: “ik kende Martin ros, redac-teur bij De arbeiderspers, omdat ik weleens lectorwerk voor die uitgeverij deed. ik zei: “Martin, ik heb iets, volgens mij is dat een bestseller, fantastisch.” Desgevraagd herin-nert ros zich dat het eerste boek goed is

Één van zijn aantekeningen waarin hij uitlegt waarom hij op rijpere leeftijd is gaan schrijven:

omdat het hem goed doet de ellende (van zijn vroegere jaren) van zich af te schrijven. PriVÉCOLLECTiE

dend, maar respect voor vrouwen houdt de jongeman er niet aan over. Wel heeft hij op een dag “een tikker opgelopen die liep als een klok”. Grote schrik, maar niet voor lang: “Een paar weken was ik heel voor-zichtig en flepte ik netjes met een gummi-tje aan m’n haan. Maar dat was van korte duur. Een tijdje later ramde ik weer links en rechts zonder ballonnetje.”

verkocht: “nou, toch zeker zo’n 30-40.000 exemplaren.” arie profiteerde weinig van het commerciële succes: de opbrengsten van zijn twee arbeiderspersboeken zijn grotendeels door de belastingdienst gecon-fisqueerd. naar eigen zeggen is hij er niet meer dan ‘een scheet en drie knikkers’ wij-zer van geworden.

uniek taalgebruikEr is weleens beweerd dat arie zijn boeken niet zelf heeft geschreven. Clé verzekert mij echter dat arie’s teksten volledig authen-tiek zijn: “ik heb weinig aan het taalgebruik zelf veranderd. Dat klonk goed, gewoon zoals het was. ik had het alleen maar ver-pest als ik daar zou hebben ingegrepen.” arie’s nagelaten ongepubliceerde manuscrip-ten leveren het onomstotelijke bewijs van zijn auteurschap. Zijn grove en spreektalige woordgebruik is in de literatuur van die jaren uniek; tijdgenoten als jan Cremer en

jan Wolkers lijken ineens braveriken. Zijn verhalen behoren tot de ‘bekentenis-literatuur’. andere amsterdammers in dit genre zijn taxichauffeur Harry Boting (Wie geeft me jatmous?) en ex-gedetineerde Wil Klijssen (Op de punt van een naald). Ook albert Mols (bordeel)verhalenbundels Wat zien ik… en Haar van boven vallen in die categorie. Wat hij schreef heeft sterke raakvlakken met de recente ontboeze-mingen van de tweelingzussen Martine en Louise Fokkens in Ouwehoeren en Ouwehoeren op reis over hun leven in de prostitutie.Het is tijd voor een herwaardering van Haring arie. Hij schreef om zijn sores te vergeten, maar was zoveel meer dan een drankzuchtige lastpost, zoveel meer dan een knokgrage souteneur. Hij wist zijn lezers bij de kladden te grijpen. Hij ont-roerde en vermaakte hen met zijn levens-verhaal op de Wallen.

Omslag van zijn eerste boekje uit 1968. Het

ontwerp is van Bert van de Pas, Studio HBM.

9

rasverteller met een olifantengeheugen

7ONS AMSTERDAM januari 2013

De bezetter knijpt Nederland uit, overal is gebrek aan geld en levensmiddelen. De jonge gauwdief scharrelt erop los: “Ik ging uit ste-len, oplichten, zakkenrollen en soms pijnloos beroven. In die jaren ging ik net zo makkelijk inbreken als ik nu een bioscopie pik.” In de logementen waar Arie verblijft, zal hij zich vaak eenzaam hebben gevoeld. Het vele gevoos in bed of portiek is opwin-

‘Ik schrijf alleen maar op, wat me hart ingeeft’

als schrijver is Haring arie bij het grote publiek nauwelijks meer bekend. Haring Arie. Een leven aan de Amsterdamse zelf-kant (1968), Haring Arie. Tweede boek (1969), Recht voor z’n raap (1972) of De sarkast (1989), wie kent die titels nog? Vraag je mensen of ze Haring arie kennen, dan vallen meestal de woorden Wallen, hoeren en pooier. arie was een ongeschoold schrijver, maar wel een rasechte verhalenverteller met een olifantengeheugen en aandacht voor de-tail. Zijn ontdekker was Clé Souren, die in 1968 uit arie’s manuscripten een selectie maakte. Hij besefte meteen het potentieel van ’s mans vertelkunst. Souren weet het nog precies: “ik kende Martin ros, redac-teur bij De arbeiderspers, omdat ik weleens lectorwerk voor die uitgeverij deed. ik zei: “Martin, ik heb iets, volgens mij is dat een bestseller, fantastisch.” Desgevraagd herin-nert ros zich dat het eerste boek goed is

Één van zijn aantekeningen waarin hij uitlegt waarom hij op rijpere leeftijd is gaan schrijven:

omdat het hem goed doet de ellende (van zijn vroegere jaren) van zich af te schrijven. PriVÉCOLLECTiE

dend, maar respect voor vrouwen houdt de jongeman er niet aan over. Wel heeft hij op een dag “een tikker opgelopen die liep als een klok”. Grote schrik, maar niet voor lang: “Een paar weken was ik heel voor-zichtig en flepte ik netjes met een gummi-tje aan m’n haan. Maar dat was van korte duur. Een tijdje later ramde ik weer links en rechts zonder ballonnetje.”

verkocht: “nou, toch zeker zo’n 30-40.000 exemplaren.” arie profiteerde weinig van het commerciële succes: de opbrengsten van zijn twee arbeiderspersboeken zijn grotendeels door de belastingdienst gecon-fisqueerd. naar eigen zeggen is hij er niet meer dan ‘een scheet en drie knikkers’ wij-zer van geworden.

uniek taalgebruikEr is weleens beweerd dat arie zijn boeken niet zelf heeft geschreven. Clé verzekert mij echter dat arie’s teksten volledig authen-tiek zijn: “ik heb weinig aan het taalgebruik zelf veranderd. Dat klonk goed, gewoon zoals het was. ik had het alleen maar ver-pest als ik daar zou hebben ingegrepen.” arie’s nagelaten ongepubliceerde manuscrip-ten leveren het onomstotelijke bewijs van zijn auteurschap. Zijn grove en spreektalige woordgebruik is in de literatuur van die jaren uniek; tijdgenoten als jan Cremer en

jan Wolkers lijken ineens braveriken. Zijn verhalen behoren tot de ‘bekentenis-literatuur’. andere amsterdammers in dit genre zijn taxichauffeur Harry Boting (Wie geeft me jatmous?) en ex-gedetineerde Wil Klijssen (Op de punt van een naald). Ook albert Mols (bordeel)verhalenbundels Wat zien ik… en Haar van boven vallen in die categorie. Wat hij schreef heeft sterke raakvlakken met de recente ontboeze-mingen van de tweelingzussen Martine en Louise Fokkens in Ouwehoeren en Ouwehoeren op reis over hun leven in de prostitutie.Het is tijd voor een herwaardering van Haring arie. Hij schreef om zijn sores te vergeten, maar was zoveel meer dan een drankzuchtige lastpost, zoveel meer dan een knokgrage souteneur. Hij wist zijn lezers bij de kladden te grijpen. Hij ont-roerde en vermaakte hen met zijn levens-verhaal op de Wallen.

Omslag van zijn eerste boekje uit 1968. Het

ontwerp is van Bert van de Pas, Studio HBM.

9

rasverteller met een olifantengeheugen

9ONS AMSTERDAM januari 2013

Met zijn boeken wist Arie de lezers bij de kladden te grijpen

In het cabaretcafé van Mien Kalkhoven leert Arie een meisje kennen met wie hij enige weken verkering heeft, maar lang-durige relaties gaat hij niet aan. Zijn leven verloopt steeds grimmiger. Als een op drift geraakt schip verandert zijn thuishaven voortdurend: ouderlijk huis, logement, zeemanshuis, politiebureaus, huis van be-waring, werkkamp, hokken met een schar-rel, gedwongen tewerkstelling. De laatste oorlogsmaanden trekt hij als vogelvrije ar-beidsdienstweigeraar door Duitsland, waar waanzin hoogtij viert: “Wij zagen hoe een stuk of vijf Russen een meisje van een jaar of twaalf haar kleren van het lijf rukten. Ze hadden hun broek al naar beneden gedaan. Het werd me zwart voor m’n ogen. Wild van woede pakte ik een zware steen en sloeg een van die gasten er midden mee in z’n porum. Brullend sloeg hij tegen de grond. Zijn gezicht leek wel uit elkaar gespleten. Ik sloeg waar ik raken kon.” Eigenzinnige vechtersbaasNa de bevrijding verdient Arie de kost als zeeman, maar dat verveelt snel en hij hervat in Amsterdam zijn oude leven van handeltjes en wandeltjes. Hij komt in aanraking met het souteneurschap. Inmiddels heeft hij een im-posant uiterlijk: gespierd torso, getatoeëerde armen, golvend blond haar en priemende blauwe ogen. Geld is altijd een probleem. Hij besluit met haring te gaan venten in cafés. “Ik was er altijd na enen ’s nachts, dus er kwamen alleen maar mensen uit de kroegen. Altijd was er dan wel zo’n dronken lor, die m’n emmer omver probeerde te schoppen. Ik gaf zo’n broger dan meteen een vreselijke klap op z’n kanus. Dikwijls bracht ik dan de nacht door op het posthuis, waar ze me meestal schofterig behandelden. Maar ja, je moest toch wat voor je handel over hebben.” Arie wordt een notoire vechtersbaas met een heel eigen rechtvaardigheidsge-voel. Hij beziet het leven met de blik van een verschoppeling, ontwikkelt een be-houdende en opportunistische kijk op de maatschappij. En tegen wil en dank kruist dan tóch de liefde zijn pad. “Ik kreeg verke-ring met een meisje waar ik verliefd op was geworden. Dat was me nog nooit overko-

men. Dat gevoel! Ik was voor het eerst echt verliefd.” Arie’s eerste liefde is een nichtje van Johnny Jordaan en Willy Alberti. Het stel gaat samenwonen, maar na een jaar loopt de relatie stuk. Daarna ontmoet hij Mien Sligte (Blonde Mien), de vrouw van zijn leven, met wie hij samenblijft.

Thuis een ander mensAan Arie’s loopbaan als haringventer komt een eind. “Ik, die graag een haring-karretje had willen hebben, kreeg het niet klaar. Dan had ik nooit pooier geworden.” Dat het toch die kant opgaat, is voor nie-mand een verrassing, ook niet voor Arie. Maar het is de haring waaraan hij zijn bijnaam dankt – en die zal hij nooit meer kwijtraken. Haring Arie schopt het tot plaatselijke en zelfs landelijke bekendheid. Maar thuis is hij een ander mens. Zijn leven lang wor-stelt hij met de spoken uit zijn jeugd en uit de oorlog. Angstdromen, slapeloosheid, kleine of grote ontsporingen. Arie heeft zichzelf vaak niet onder controle en is zich daarvan pijnlijk bewust. Hij bezweert zijn demonen door te schrijven. Kladblokken, schriften vol. Schrijven als therapie. Schrij-ven om te vergeten. “Maar ik schrijf alleen maar op, wat me hart me ingeeft en hoe ik het zelf beleef, en proef, voor de rest kunne ze me kloten kus-sen, en als ze nooit meer een boek van me uitgeven, zal me dat ook aan me reet roes-ten, alleen ga ik lekker door met schrijven, want dat is ten eerste goed voor het gestel, en ik doe het ook nog graag, of ze het nu wel of niet uitgeven, ik weet zeker dat het later, ook al ben ik dan niet meer, er wel weer een-tje komt, die van me schrijverij een boek in elkaar flanst.” ■

Haring Arie is in levende lijve te zien in de klassieke documentaire Rondom het Oudekerksplein van Roeland Ker-bosch uit 1967. Arie heeft de hoofdrol. Nu te koop in onze winkel. Bestel hem met de advertentie op pagina 34 of via de website www.onsamsterdam.nl

F. Baggen is corrector en redacteur. Hij schrijft

een biografie over Haring arie en is nog op zoek

naar getuigenissen van mensen die arie en zijn

familie hebben gekend ([email protected]).

Gekkigheidje van Arie en zijn Mien in een

pasfotoautomaat, jaren zestig.

PriVÉCOLLECTiE

ONS AMSTERDAM OKTOBER 2012404

WWW.ONSAMSTERDAM.NL

•Nieuws •Tentoonstellingen

•Geschiedenis •Tips

OAM 10 2012 20120000:Opmaak 1 24-09-12 15:14 Pagina 404