Upload
others
View
5
Download
0
Embed Size (px)
Citation preview
1
Woordenlijst
à om, om te, naar, op, aan, met, in, te
à cause de vanwege, wegens, door
à condition que op voorwaarde dat
à côté de naast
à dessein met opzet
à destination de met bestemming (Brussel)
à droite rechts (inslaan)
à fond (iets) grondig (onderzoeken)
à force de door veel te (werken wordt men rijk)
à gauche links (afslaan)
à jamais voor altijd
à la fois tegelijk, tegelijkertijd
à la suite de tengevolge van
à l'aide de met behulp van
à l'aise (zich) op zijn gemak (voelen)
à l'arrière-plan op de achtergrond
à l'avance van tevoren
à l'égard de (vriendelijk zijn) ten opzichte van
(iemand)
à l'égard de jegens, tegenover
à l'essai op proef (een product op proef nemen)
à l'extérieur (de tuinmeubels) buiten (laten staan)
à l'heure actuelle tegenwoordig (heden ten dage)
à limite desnoods
à l'improviste onverwachts (bij vrienden binnenvallen)
à l'insu de buiten medeweten van
à l'intention de bestemd voor (de heer...)
à l'intérieur binnen (aan de binnenkant)
à l'issue de na afloop van
à louer (appartement) te huur
à merveille prima, wonderwel
à mi-temps deeltijds (werken)
à moins que tenzij
à moitié half, voor de helft
à mon avis mijns inziens
à mon grand regret tot mijn grote spijt
à part (een kamer) apart
à partir de vanaf (volgend jaar)
à peine nauwelijks
à perpétuité tot levenslang (veroordeeld zijn)
à peu près ongeveer (10 personen)
à portée de main binnen handbereik
a priori vooraf, van tevoren
à propos de (documentaire) over (de Nobelprijzen)
à reculons achterwaarts (gaan)
à rigueur desnoods
à son tour (ieder) op zijn beurt
à tempérament op afbetaling
à terme op termijn
à tort ten onrechte
à toute vitesse in volle vaart
à travers door
à volonté naar believen
à vrai dire om de waarheid te zeggen
à vue d'oeil zienderogen (beter worden)
2
abandon m, l' het verlaten (van zijn kinderen)
abandonner achterlaten
abat-jour m, l'; les abat-jour de lampenkap
abattement m, l' de neerslachtigheid (lusteloosheid)
abattre (een boom) omhakken
abattre (dieren) slachten
abbé m, l' de abt
abcès m, l'; les abcès het abces
abdiquer afstand doen (van de troon)
abeille f, l' de bij (insect)
abîme m, l' de afgrond
abîmer; abîmé beschadigen, beschadigd
abondamment (een) rijkelijk (versierd huis)
abondance f, l' de overvloed
abondant overvloedig (een overvloedige oogst)
abonder overvloedig zijn
aborder (een onbekende) aanspreken
aboutir uitkomen (deze weg komt uit op het
dorp)
aboyer blaffen (de hond blaft)
abréger (een tekst) inkorten
abréviation f, l' de afkorting
abri m, l' de beschutting
abriter; abrité beschutten (tegen de zon), beschut
abriter onderbrengen, plaats bieden aan
absence f, l' de afwezigheid
absent afwezig (zijn)
absolu (een) absoluut (cijfer)
absolument absoluut (zeker zijn)
absorber; absorbé absorberen, geheel en al in beslag
genomen
absoudre vergeven
abstraction f, l' de abstractie
abstraire abstraheren
absurde; absurde absurd (zijn)
absurdité f, l' de absurditeit
abus m, l'; les abus het misbruik
abuser misbruiken
académie f, l' de academie
accabler (iemand) overladen (met werk)
accéder toegang hebben (tot verdieping 10)
accélérateur m, l' de gaspedaal
accélération f, l' de versnelling
accélérer versnellen (in de auto)
accentuer accentueren
acceptable; acceptable (een) aanvaardbaar (compromis)
acceptation f, l' de aanvaarding
accepter; accepté aanvaarden
accès m, l'; les accès de toegang (tot het park)
accessibilité f, l' de toegankelijkheid, de bereikbaarheid
accessible; accessible toegankelijk (zijn voor het publiek)
accessoire m, l' het toebehoren
accident m, l' het ongeluk
accident de voiture m, l'; het auto-ongeluk
les accidents de voiture
accidenté (een) heuvelachtig (terrein)
3
accidentel; accidentelle toevallig (een toevallige ontmoeting)
acclamer (een redenaar) toejuichen
accompagner; accompagné (iemand) begeleiden, vergezeld
accomplir (zijn taak) volbrengen
accord m, l' het akkoord (een akkoord aangaan)
accorder; accordé (een korting) verlenen, toestaan
accotement m, l' de berm (naast de weg)
accoudoir m, l' de armleuning
accourir toelopen (om te helpen)
accoutumer (iemand) gewoon maken (te werken)
accrocher; accroché (zijn jas) ophangen, bevestigd
accroissement m, l' de aanwas (bevolkingsaanwas)
accueil m, l' de ontvangst (van genodigden)
accueillant gastvrij, gezellig
accueillir (genodigden) ontvangen, verwelkomen
accusation f, l' de beschuldiging
accusé m, l' de beschuldigde
accuser beschuldigen
acharné (een) hardnekkig (tegenstander)
achat m, l' de aankoop
acheter kopen
acheteur m, l' de koper
achever; achevé (een werk) voltooien, voltooid
acide; acide zuur (zure regen)
acidité f, l’ de zure smaak, de scherpte
acier m, l' het staal (metaal)
acquérir (rechten) verwerven
acquis (een) verworven (recht)
acquisition f, l' de verwerving (van rechten)
acquitter (een beschuldigde) vrijspreken
acte m, l' de akte
acte de naissance m, l' de geboorteakte
acteur m, l' de toneelspeler
actif; active actief (zijn)
action f, l' de daad
actionnaire m/f, l' de aandeelhouder
activité f, l' de activiteit
actrice f, l' de actrice
actualité f, l' de actualiteit
actuel; actuelle (een) actueel (probleem)
actuellement tegenwoordig (heden ten dage)
adapter; adapté aanpassen, aangepast
addition f, l' de rekening (in een restaurant)
adhérent m, l' de aanhanger (van een partij)
adhérer zich aansluiten (bij een club)
adieu m, l'; les adieux het afscheid
adieu! vaarwel!
adjoindre bijvoegen
adjoint m, l' de adjunct
admettre (iemand) toelaten
administratif; administrative administratief (directeur)
administration f, l' de administratie, het bestuur,
het overheidsapparaat
administrer (de gemeente) besturen, beheren
admirable; admirable (een) bewonderenswaardig (karakter)
admirablement bewonderenswaardig, prachtig
4
admirateur m, l' de bewonderaar
admiration f, l' de bewondering
admirer; admiré bewonderen, bewonderd
admission f, l' de toelating
adolescent m, l' de adolescent, de puber, de tiener
adopter; adopté adopteren, geadopteerd
adoption f, l' de adoptie
adorable; adorable (een) schattig (kind)
adoration f, l' de aanbidding
adorer; adoré aanbidden, aanbeden
adosser au mur; adossé (tegen de muur) zetten, gezet
adoucir (de zeden) verzachten
adresse f, l' het adres
adresser (een brief) adresseren (aan iemand)
adroit handig (een handige knutselaar)
adulte; adulte volwassen (zijn)
adulte m/f, l' de volwassene
adultère m/f, l' de echtbreker, de echtbreekster
adversaire m/f, l' de tegenstander
aérien; aérienne lucht- (een luchtvaartmaatschappij)
aéroglisseur m, l' de hovercraft
aéroport m, l' de luchthaven
affaire f, l' de zaak (tot een goed einde brengen)
affaissement du sol m, l' de grondverzakking
affamé uitgehongerd (zijn)
affecté gemaakt (gemaakte manieren)
affecter (iemand emotioneel) treffen
affection f, l' de genegenheid
affectueux; affectueuse, affectueux (een) liefdevol (gebaar)
affiche f, l' het aanplakbiljet
afficher (publiciteit) aanplakken
affirmatif; affirmative (een) bevestigend (gebaar)
affirmativement bevestigend, positief
affirmer; affirmé bevestigen, bevestigd
affliger; affligé verdrietig maken, bedroefd
affluence f, l' de toeloop (naar een beurs)
affluer toestromen (de massa stroomt toe)
affolé radeloos
affoler (iemand) radeloos maken
affranchir (een brief) frankeren
affronter (het gevaar) tarten
affubler uitdossen
afin de (minder eten) om te (vermageren)
afin que opdat
africain Afrikaans
agaçant (een) ergerlijk (persoon)
agacer ergeren
âgé bejaard (zijn)
âge m, l' de leeftijd
agence f, l' het agentschap
agence immobilière f, l' het makelaarskantoor,
het woningbureau
agenda m, l' de agenda
agent m, l' de agent
agent de police m, l'; les agents de police de politieagent
agglomération f, l' de agglomeratie
5
agile; agile lenig (zijn)
agilité f, l' de lenigheid
agir handelen
agitation f, l' de opschudding (bij politieke rellen)
agité (een) onrustig (kind)
agiter schudden (voor gebruik)
agneau m, l'; les agneaux het lam
agrandir (een foto) vergroten
agréable; agréable (een) aangenaam (klimaat)
agréable; agréable (een) gezellig (praatuurtje)
agréer (plechtig) aanvaarden
agrément m, l' de goedkeuring (officieel)
agressif; agressive agressief (zijn)
agricole; agricole landbouwkundig
agriculteur m, l' de landbouwer
agriculture f, l' de landbouw
agrumes m, les de citrusvruchten
aide f, l' de hulp
aider; aidé helpen, geholpen
aïeux m, les de voorouders
aigle m, l' de arend
aigre; aigre zuur (zure azijn)
aigu; aiguë (een) scherp (geluid)
aigu; aiguë (een) acute (ziekte)
aiguille f, l' de naald (om te naaien)
aiguiser (een mes) slijpen
ail m, l' de knoflook
aile f, l' de vleugel (van een vogel)
ailleurs elders
aimable; aimable (een) beminnelijk (jongetje)
aimer; aimé houden van (iemand), gehouden van,
geliefd
aîné oudst, eerstgeboren (de oudste zoon)
aîné m, l' de oudste (van de kinderen)
ainsi zo (op die manier)
ainsi que evenals
aïoli m, l' de knoflookmayonaise
air m, l' de lucht
aire f, l' de plaats, het terrein, het gebied
aisance f, l' de ongedwongenheid
aisément vlot (spreken)
ajouter toevoegen
alarme f, l' het alarm
album m, l' het album
alcool m, l' de alcohol
alentours m, les de omstreken
alerter alarmeren
aliment m, l' het voedingsmiddel
alimentation f, l' de voeding
alléchant (een) aanlokkelijk (voorstel)
allée f, l' de laan
alléger (geldlasten) verlichten
Allemagne f, l' Duitsland
Allemand, l' de Duitser
allemand m, l' het Duits
aller (naar de winkel) gaan
6
allergie f, l’ de allergie
alliage m, l' de legering (metaalmengsel)
alliance f, l' het verbond (tussen twee landen)
allié m, l' de bondgenoot
allier (twee partijen) verbinden
allô! hallo! (aan telefoon)
allocution f, l' de toespraak
allonger (een rokje) verlengen
allumer; allumé (het licht) aansteken, aangestoken
allumette f, l' de lucifer
allusion f, l' de toespeling
alors toen (zei ik...)
alors wel, dan
alouette f, l' de leeuwerik
alpha m, l' de alfa
alpiniste m/f, l' de bergbeklimmer
alsacien; alsacienne Elzassisch
alternance f, l' de wisseling, de afwisseling
alternatif; alternative afwisselend, alternatief
alterner afwisselen
altitude f, l' de hoogte
amabilité f, l' de beminnelijkheid
amant m, l' de minnaar
amas m, l' de hoop (wanordelijke papieren)
amasser (geld) vergaren
amateur m, l' de liefhebber
ambassade f, l' de ambassade
ambassadeur m, l' de ambassadeur
ambiance f, l' de sfeer (tijdens een feestje)
ambitieux; ambitieuse; ambitieux eerzuchtig (zijn)
ambition f, l' de ambitie
ambulance f, l' de ziekenwagen
âme f, l' de ziel
amélioration f, l' de verbetering (van de toestand)
améliorer; amélioré (zijn toestand) verbeteren, verbeterd
aménagement m, l' de inrichting (van een kamer)
aménager; aménagé (een kamer) inrichten, ingericht
amende f, l' de boete (een fiscale boete)
amener (een vriend) meebrengen
amer; amère bitter (een bittere smaak)
américain Amerikaans
Amérique f, l' Amerika
amertume f, l' de bitterheid (voeding)
ameublement, l' het meubilair
ami m, l' de vriend
amical; amicale; amicaux vriendschappelijk (zijn)
amie f, l' de vriendin
amitié f, l' de vriendschap
amour m, l' de liefde
amoureux; amoureuse; amoureux verliefd (zijn)
ampère m, l'; les ampères ampère
ample; ample wijd (een wijde mantel)
ampleur f, l' de wijdte (van een mantel)
amplifier (de stroom) versterken
amusant (een) vermakelijk (spel)
amuser; amusé (iemand) amuseren, afleiden
7
an m, l' het jaar (het jaar 2000)
analogie f, l' de analogie
analogue; analogue (een) analoog (geval)
analyse f, l' de analyse
analyser analyseren
ananas m, l'; les ananas de ananas
anarchie f, l' de anarchie
ancêtre m, l' de voorvader
ancien, ancienne oud (Oudgrieks)
andalou; andalouse Andalusisch
âne m, l' de ezel
anéantir vernietigen (door brand)
ange m, l' de engel
anglais; anglais Engels
anglais m, l' het Engels
angle m, l' de hoek (van een driehoek)
Angleterre f, l' Engeland
anglo-saxon; anglo-saxonne Angelsaksisch
angoisse f, l' de angst
angora; (inv) angora- (een angorakat)
anguleux; anguleuse; anguleux hoekig
animal m, l'; les animaux het dier
animal domestique m, l' het huisdier
animation f, l' de animatie
animé bedrijvig, opgewekt, druk
animer animeren
anneau m, l'; les anneaux de ring (juweel)
année f, l' het jaar (het ganse jaar door)
année bissextile f, l' het schrikkeljaar
année scolaire f, l' het schooljaar
anniversaire m, l' de verjaardag
annonce f, l' de advertentie
annoncer; annoncé aankondigen
annuaire m, l' het telefoonboek
annuaire des Téléphones m, l'; het telefoonboek
les annuaires des Téléphones
annuel; annuelle (het) jaarlijks (verlof)
annuler annuleren
anonyme; anonyme (een) anoniem (telefoontje)
anormal; anormale; anormaux (een) abnormaal (gedrag)
anse f, l' het oor (van een kopje)
antérieur voorafgaand (een voorafgaande
gebeurtenis)
anthropoïde m, l' de mensaap
antipathique antipathiek (zijn)
antique; antique (een) antiek (meubel)
Anvers Antwerpen
anversois; anversoise, anversois Antwerps
anxieux; anxieuse; anxieux angstig (zijn)
août augustus
apaiser (iemand) bedaren
apercevoir; aperçu bemerken, opmerken
aperçu m, l' het overzicht
apeuré bang
aplanir (een terrein) vlak maken
aplatir (ijzer) plat slaan
8
apôtre m, l' de apostel
apparaître; apparu verschijnen
appareil m, l' het toestel
appareil ménager m, l'; het huishoudtoestel
les appareils ménagers
appareil photo m, l' het fototoestel
appareiller vertrekken, uitvaren
apparemment naar het schijnt
apparence f, l' de verschijning, de schijn
apparent (een) schijnbaar (herstel)
apparition f, l' de verschijning
appartement m, l' het appartement
appartenir toebehoren (aan)
appel m, l' de oproep
appeler; appelé (iemand) roepen, geroepen
appeler au secours om hulp roepen
appétissant (een) smakelijk (gerecht)
appétit m, l' de eetlust, de honger
applaudir applaudisseren voor (een zanger)
application f, l' de toepassing
appliqué (een) ijverig (student)
applique f, l' de wandlamp
appliquer (een regel) toepassen
apport m, l’ de inbreng, het aandeel, de bijdrage
apporter; apporté (iets) meenemen, (iets) brengen,
meegenomen, gebracht
apposer sa signature zijn handtekening zetten
(onderaan een brief)
appréciation f, l' de waardering
apprécier; apprécié waarderen, gewaardeerd
apprendre; appris (Engels) leren, geleerd
apprenti m, l' de leerjongen
apprentissage m, l' het leren (van een beroep)
apprêter (het avondmaal) klaarmaken
apprivoiser temmen
approche f, l' het naderen
approcher; approché naderen, dichterbij komen
approfondir (een kanaal) dieper maken
approprié geschikt (het geschikte moment)
approuver; approuvé goedkeuren, goedgekeurd
approvisionnement m, l' de bevoorrading
approximation f, l' de benadering (bij de schatting van
een prijs)
approximativement bij benadering
appui m, l' de steun (om op te leunen)
appuie-tête m, l'; les appuie-tête de hoofdsteun
appuyer; appuyé steunen (tegen de muur)
âpre wrang (wrange wijn)
après na
après-demain overmorgen
après-midi m, l'; les après-midi de namiddag
apte; apte geschikt (zijn om deze taak
uit te voeren)
aptitude f, l' de geschiktheid
aquarium m, l' het aquarium
araignée f, l' de spin
9
arbitraire willekeurig (een willekeurige beslissing)
arbitre m, l' de scheidsrechter
arbre m, l' de boom
arbre généalogique m, l' de stamboom
arbuste m, l' de struik
arc m, l' de boog
arc-en-ciel m, l'; les arcs-en-ciel de regenboog
architecte m/f, l' de architect
architecture f, l' de architectuur
archives f, les het archief
ardent brandend (brandende zon)
arête f, l' de graat
argent m, l' het geld
argent liquide m, l' contant geld
argenté verzilverd, zilverkleurig
argentin Argentijns
argument m, l' het argument
argumenter redetwisten (over iets)
aride; aride (een) dor (klimaat)
arithmétique (een) rekenkundig (probleem)
armateur m, l' de reder (scheepvaart)
armé gewapend (zijn)
arme f, l' het wapen
arme à feu f, l' het vuurwapen
arme nucléaire f, l' het kernwapen
armée f, l' het leger
armement m, l' de bewapening
armer bewapenen
armistice m, l' de wapenstilstand
armoire f, l' de kast
aromatiser; aromatisé aromatiseren, gearomatiseerd
arôme, l' het aroma
arracher (het onkruid) uittrekken
arrangement m, l' de regeling (schikking)
arranger; arrangé regelen (in orde brengen), inrichten,
ingericht
arrestation f, l' de aanhouding (van de dief)
arrêt m, l' de halte (van de autobus)
arrêt cardiaque m, l’ de hartstilstand
arrêté m, l' het besluit (ministerieel)
arrêter; arrêté (de schuldige) arresteren, gearresteerd
arrêter (een taxi) tegenhouden
arriéré achterstallig (een achterstallige
rekening)
arrière-grand-mère f, l'; de overgrootmoeder
les arrière-grands-mères
arrière-grand-père m, l'; de overgrootvader
les arrière-grands-pères
arrière-pensée f, l'; les arrière-pensées de bijgedachte, de bijbedoeling
arrivée f, l' de aankomst
arriver; arrivé aankomen, aangekomen
arriver à + inf erin slagen om ...
arrondir (een getal) afronden
arrondissement m, l' het arrondissement
arroser; arrosant (de planten) besproeien, besproeiend
arrosoir m, l' de gieter
10
arsenal m, l'; les arsenaux het arsenaal
art m, l' de kunst
article m, l' het artikel (in de krant)
artificiel; artificielle (een) kunstmatig (meer)
artisan m, l' de handwerker
artiste m/f, l' de kunstenaar, de kunstenares
artistique; artistique (een) artistiek (milieu)
ascendance f, l' het voorgeslacht
ascendants m, les de voorouders
ascenseur m, l' de lift
Ascension f, l' Hemelvaart
ascension f, l' de beklimming (van een berg)
Asie f, l' Azië
asile m, l' het asiel
aspect m, l' het aspect
asphyxiant stikkend, verstikkend
asphyxie f, l' de verstikking
aspirateur m, l' de stofzuiger
aspirine f, l' het aspirientje
assaillir (een burcht) bestormen, aanvallen
assaisonner (een gerecht) kruiden
assassin m, l' de moordenaar
assassinat m, l' de moord (aanslag)
assassiner vermoorden
assaut m, l' de bestorming (aanval)
assemblée f, l' de vergadering
assembler (een apparaat) in elkaar zetten
asseoir (een kind) neerzetten
asservir (een land) onderwerpen
assez genoeg
assiéger (een stad) belegeren
assiette f, l' het bord (om uit te eten)
assimiler (kennis) opnemen
assis gezeten
assistance f, l' de bijstand (rechtsbijstand)
assistant m, l' de assistent
assister (iemand) bijstaan
assister à; assisté, assistant (een toneelvoorstelling) bijwonen,
bijgewoond, bijwonende
association f, l' de vereniging (organisatie)
associé m, l' de vennoot
associer in verband brengen (met)
assombrir donker maken, verduisteren
assommant (een) stomvervelend (werk)
assommer (iemand dodelijk) neerslaan
assorti à passend bij
assortir assorteren
assouplir (het reglement) versoepelen
assourdissant (een) oorverdovend (lawaai)
assumer (de verantwoordelijkheid) op zich nemen
assurance f, l' de verzekering
assuré verzekerd (zijn tegen brand)
assurément gewis (en zeker)
assurer verzekeren
asthénie f, l' de zwakte, de krachteloosheid
astre m, l' het hemellichaam
11
astreindre (iemand streng) verplichten (tot iets),
dwingend opleggen
astrologie f, l' de astrologie
astrométrique; astrométrique astrometrisch
astronaute m, l' de ruimtevaarder, de astronaut
astucieux; astucieuse, astucieux listig (zijn)
atelier m, l' de werkplaats
athlète m/f, l' de atleet, de atlete
athlétisme m, l' de atletiek
atlantique; atlantique Atlantisch
atmosphère f, l' de atmosfeer (rond de aarde)
atout m, l' de troef (een voordeel)
âtre m, l' de haard
atroce; atroce gruwelijk (een gruwelijke misdaad)
attabler; attablé aan tafel doen plaatsnemen, aan tafel gezeten
attaché à gehecht (aan)
attache f, l' de papierklem
attachement m, l' de gehechtheid (aan iemand)
attacher; attaché vastmaken, vastgemaakt
attaque f, l' de overval (op de bank)
attaque f, l' de aanval
attaquer; attaqué aanvallen
atteindre (zijn doel) bereiken
atteint de getroffen (door)
attendre wachten
attendrir vertederen
attendu que aangezien (hij niet komt, ...)
attentat m, l' de aanslag
attente f, l' de wachttijd
attentif; attentive aandachtig (zijn)
attention f, l' de aandacht, de oplettendheid
attention! opgelet!
atterrir landen (het vliegtuig landt)
atterrissage m, l' de landing (van het vliegtuig)
attester (van moed) getuigen
attirant aantrekkelijk, innemend
attirer l'attention de aandacht trekken
attitude f, l' de houding (gedrag)
attraction f, l' de attractie
attrait m, l' de aantrekkingskracht (van het avontuur)
attrape-mouche m, l'; de vliegenvanger
les attrape-mouches
attraper (dieren) vangen
attraper froid kouvatten
attrayant (een) aantrekkelijk (landschap)
attribuer toewijzen (aan)
attrister; attristé bedroeven, bedroefd
au bord de aan de rand van
au bout de aan het einde van
au coeur de in het midden van
au comptant contant (betalen)
au contraire integendeel
au cours de in de loop van (de dag)
au début in het begin
au demeurant overigens
au fait ter zake, zeg eens, nu ik er aan denk
12
au fond eigenlijk (in feite)
au fur et à mesure que naarmate
au lieu de in plaats van
au milieu de te midden van
au moins (er waren) minstens (80 personen)
au nord de ten noorden van
au premier plan op de voorgrond
au revoir! tot ziens!
au secours! help!
au sein de te midden van, midden in,
in het kader van
au sud de ten zuiden van
au sujet de met betrekking tot, naar aanleiding van,
over
aube f, l' het ochtendgloren
auberge f, l' de herberg
auberge de jeunesse f, l' de jeugdherberg
aucun ne, aucune ne; (pron. ind.) geen enkel(e)
audace f, l' het lef (moed)
audacieux; audacieuse, audacieux overmoedig (zijn)
audacieux; audacieuse, audacieux gedurfd, gewaagd
au-delà de boven, aan de andere kant van
au-dessous de beneden, onder
au-dessus de boven
audience f, l' de audiëntie
auditeur m, l' de luisteraar
audition f, l' een auditie
audition f, l' het horen, het beluisteren, het gehoor
augmentation f, l' de vermeerdering
augmenter (de prijs) verhogen, vermeerderen
aujourd'hui vandaag
auparavant (een maand) eerder
auprès er dicht bij, in de nabijheid
auprès de dicht bij, bij
auquel, à laquelle, aan wie, aan wat, waaraan
auxquels, auxquelles; (pron. rel.)
aurore f, l' de morgenstond
aussi ook
aussi longtemps que zolang als
aussitôt aanstonds (vertrekken)
austère; austère streng, sober
australien; australienne Australisch
autant hetzelfde, evenzo, evenveel
autant de zoveel, evenveel
autant que evenveel (... als), evenzeer (... als)
autel m, l' het altaar
auteur m, l' de schrijver, de auteur
authenticité f, l' de echtheid
authentique; authentique (een) authentiek (exemplaar)
autiste; autiste autistisch
autiste m/f, l' de autist
auto f, l' de auto
autobus m, l' de autobus
autocar m, l' bus, touringcar
autocollant m, l' de zelfklever
auto-école f, l' de rijschool
13
automatiquement automatisch
automne m, l' de herfst
automobiliste m/f, l' de automobilist, de autobestuurster
autonome; autonome (een) autonoom (bestuur)
autorisation f, l' de vergunning (machtiging)
autorisé (een) bevoegd (persoon)
autoriser (iemand) machtigen, toestaan
autoritaire (een) autoritair (man)
autorité f, l' het gezag
autorités f, les de overheid (autoriteiten)
autoroute f, l' de autosnelweg
autour de rond, om
autre (een) ander (kind)
autre part (hij is) ergens anders
autrefois vroeger (eertijds)
autrement anders (gezegd)
autrichien; autrichienne Oostenrijks
auvergnat; auvergnate van Auvergne
aux dépens de ten koste van
aux environs de in de omgeving van
avancé (een) gevorderd (stadium)
avancer (een stap) vooruitgaan
avant voor
avantage m, l' het voordeel
avantager bevoordelen
avantageusement voordelig, gunstig
avantageux, avantageuse; avantageux (een) voordelig (tarief)
avant-bras m, l’; les avant-bras de onderarm
avant-dernier; avant-dernière voorlaatst (het voorlaatste woord van
een tekst)
avant-hier eergisteren
avare, avare gierig (zijn)
avec met
avec ardeur hartstochtelijk (zingen)
avec exactitude nauwgezet (zijn werk uitvoeren)
avec insistance nadrukkelijk (vragen om op tijd
te komen)
avec lequel; (pron. rel.) waarmee
avec préméditation met voorbedachten rade
avec sursis (drie jaar) voorwaardelijk
avènement m, l' de troonsbestijging
avenir m, l' de toekomst
aventure f, l' het avontuur
avenue f, l' de laan
averse f, l' de regenbui
aversion f, l' de afkeer
avertir; averti waarschuwen
avertissement m, l' de waarschuwing
aveu m, l' de bekentenis (afleggen)
aviateur de vliegenier, de piloot
aviation f, l' de luchtvaart
aviation civile f, l' de burgerluchtvaart
avide begerig (zijn)
avidité f, l' de begerigheid (gretigheid)
avion m, l' het vliegtuig
avion à réaction m, l' het straalvliegtuig
14
avis m, l' de mening
avocat m, l' de advocaat
avoine f, l' de haver
avoir hebben
avoir bon goût lekker smaken (de soep smaakt lekker)
avoir confiance vertrouwen hebben
avoir du talent talent hebben
avoir envie de zin hebben in (iets)
avoir faim honger hebben
avoir honte zich schamen (over)
avoir l'air de indruk geven (een intelligente
indruk geven)
avoir l'air d'un détenné fam. er uitgeput uitzien
avoir lieu plaats vinden (gebeuren)
avoir mal pijn hebben
avoir peur bang zijn
avoir pitié medelijden hebben (met iemand)
avoir quelque chose sur soi iets bij zich hebben / dragen
avoir raison gelijk hebben
avoir recours à zijn toevlucht nemen tot (uiterste
middelen)
avoir soif dorst hebben
avoir sommeil slaap hebben
avoir tort ongelijk hebben
avoir tout en main alles in de hand hebben,
alles onder controle hebben
avoir un rendez-vous een afspraak hebben (met iemand)
avouer; avoué (zijn ongeluk) toegeven
avril april
axe m, l' de as (spil)
ayant cause m, l'; les ayants cause de rechtverkrijgende
ayant droit m, l'; les ayants droit de rechthebbende
babiole, la de snuisterij
bagage, le de bagage
bagarre, la het opstootje (rel)
bague, la de ring (aan de vinger)
baguette, la het stokbrood
baie, la de baai
baie vitrée, la de schuifpui, het groot raam
baigner dans baden in, ondergedompeld zijn in
baignoire, la de badkuip
bail, le; les baux de huur, het huurcontract
bâiller geeuwen
bain, le het bad
baiser, le de kus
baisse, la de verlaging (van de prijzen)
baisser; baissé (de rolluiken) neerlaten, dalen, gedaald
bal, le; les bals het bal (feest)
balade, la de wandeling
balai, le; les balais de bezem
balance, la de weegschaal
balayer (de kamer) vegen
balbutier (verward enkele woorden) stamelen
balcon, le het balkon
baldaquin, le het baldakijn
balle, la de kogel (van een vuurwapen)
15
ballet, le het ballet
ballon, le de bal (spel)
bambin, le de peuter
banal; banale; banals (een) banaal (feit)
banane, la de banaan
banc, le de bank (zitbank)
bande, la de strook (papier)
bande dessinée, la het stripverhaal
bandit, le de schurk
banlieue, la de voorstad
banque, la de bank (instelling)
banque de données, la; de databank (van software)
les banques de données
banqueroute, la het bankroet
banquier, le de bankier
baptême, le de doop
baptiser (een kind) dopen
bar, le de bar
barbare; barbare (een) barbaars (gedrag)
barbe, la de baard
barbouiller (een muur) bekladden
Barcelone f Barcelona
bariolé bontgekleurd
baroque; baroque barok
barque, la het bootje
barrage, le de versperring
barre, la de reep (chocolade)
barre, la de staaf, de balk
barreau, le; les barreaux de tralie
barrer (een zin) doorstrepen
barrière, la de slagboom
bas; basse laag (de lage tafel)
basané gebruind
basculer kantelen, omslaan
base, la de basis
basket, le de basketbalschoen
bassin, le de kom (om in te wassen)
bassin, le het bekken
bataille, la de veldslag
bateau, le; les bateaux de boot
bâtiment, le het gebouw
bâtir; bâti bouwen
bâton, le de stok
battement, le het geklop
battre; battu (iemand) slaan, geslagen
bavard praatziek (zijn)
bavardage, le het gebabbel
bavarder babbelen
beau; bel, belle, beaux (een) mooi (dorp)
beaucoup de veel (tijd)
beau-frère, le; les beaux-frères de schoonbroer
Beaujolais, le wijn uit de Beaujolais
beau-père, le; les beaux-pères de schoonvader
beauté, la de schoonheid
beaux-arts m, les de schone kunsten
beaux-parents m, les de schoonouders
16
bébé, le de baby
bec, le de bek
bêche, la de schop (spade)
belge; belge Belgisch
Belge, le de Belg
Belgique, la België
belle-fille, la; les belles-filles de schoondochter
belle-mère, la; les belles-mères de schoonmoeder
belle-soeur, la; les belles-soeurs de schoonzuster
belvédère, le het uitzichtterras
ben wel (tussenwerpsel, informeel)
bénéfice, le de winst
bénéficier voordeel trekken (uit)
bénévolement belangeloos (werken voor iemand)
bénin; bénigne (een) goedaardig (gezwel)
bénin goedhartig, mild
bercer (een kind) wiegen
berger, le de herder
besoin, le de behoefte, de nood
bétail, le het vee
bête, la het beest
bêtise, la de domheid
betterave, la de biet
beurre, le de boter
beurrer boter smeren
biais schuin (een schuine muur)
bibelot, le de snuisterij
bibliothèque, la de bibliotheek
bic, le de balpen
bicyclette, la de fiets
bien, le het goede, de weldaad
bien, le het bezit
bien goed, mooi, juist
bien héréditaire, le het erfgoed
bien que hoewel
bien sûr! natuurlijk!
bien/mal luné goed/slecht geluimd
bien-être, le het welzijn (van de mensen)
bientôt weldra
bienveillance, la de welwillendheid
bienvenu welkom (zijn)
bière, la het bier
biffer (een woord) doorhalen
bifteck, le de biefstuk
bijou, le; les bijoux het juweel
bijoutier, le de juwelier
bikini, le de bikini
bilan, le de balans (afsluiten)
bilingue, bilingue tweetalig (zijn)
billet, le het kaartje (voor de trein)
billet de banque, le het bankbiljet
biscotte, la de beschuit
biscuit, le het koekje
bisou, le de zoen
bistrot, le het café, de kroeg
bizarre raar (een rare kerel)
17
blague, la de mop
blâmer (iemand officieel) berispen
blanc; blanche wit
blanchir wit worden (zijn haar wordt wit)
blanchisserie, la de wasserij
blé, le het graan
blême doodsbleek (zijn)
blesser; blessé verwonden, kwetsen
blessure, la de verwonding, de kwetsuur
bleu blauw
bleu, le; les bleus de blauwe plek
blond blond (zijn)
blouse, la de bloes
bocal, le; les bocaux de bokaal
boeuf, le het rundvlees
bof! och!, bah!
boire; le het drinken
bois, le; les bois het bos
bois, le het hout
boisson, la de drank
boîte, la de doos
boîte aux lettres, la; les boîtes aux lettres de brievenbus
boîte postale, la de postbus (op het postkantoor)
bombardement, le een bombardement
bombardier, le de bommenwerper
bombe, la de bom
bon; bonne goed (het goede antwoord)
bon à rien, le de nietsnut
bon appétit smakelijk
bon de caisse, le de kasbon
bon marché (het is) goedkoop
bon sens, le het gezond verstand
bonbon, le het snoepje
bond, le de sprong (een sprong maken)
bondir springen
bonheur, le het geluk
bonhomme, le; les bonshommes het kereltje
bonjour goedendag
bonne, la het dienstmeisje
bonne chance! veel geluk!
bonnet, le de muts
bonobo, le de bonobo
bonsoir goedenavond
bonté, la de goedheid
bord, le de rand (van de tafel)
bordelais; bordelais van Bordeaux
bordure, la de rand (van de stoep)
bosseler (een zilveren koffiekan) blutsen
botte, la de laars
bouc émissaire, le de zondebok
bouche, la de mond
bouchée, la de hap (een beetje eten)
boucher, le de slager
boucher (een gat) dichten, stoppen
boucherie, la de slagerij
bouche-trou, le; les bouche-trous de stoplap
18
bouchon, le de kroonkurk
bouchon, le de file
boucle, la de gesp
bouclé krullend
bouddhisme, le het boeddhisme
boue, la het slijk
bouée, la de boei (in zee)
boueux, boueuse; boueux modderig (zand)
bouger bewegen
bougie, la de kaars
bougie, la een autobougie
bouillabaisse, la de vissoep
bouillant kokend, zeer heet
bouillir; bouilli koken (het water kookt), gekookt
bouillon, le de bouillon
boulanger, le de bakker
boulangerie, la de bakkerij
boule de neige, la de sneeuwbal
bouledogue, le de buldog
boulevard, le de boulevard
bouleverser (zijn kamer) overhoophalen
bouleverser; bouleversé van streek brengen, van streek gebracht
boulimie, la de vraatzucht, de geweldige honger
boulon, le de bout
boulot, le de job
bouquet, le het boeket (bloemen)
bourdonner zoemen (de wespen zoemen)
bourgmestre, le de burgemeester
bourré volgepropt (een volgepropte
boodschappentas)
bourreau, le de beul
bourse, la de beurs
bousculer omverwerpen
boussole, la het kompas
bout, le het uiteinde (van een touwtje)
bouteille, la de fles
boutique, la de boetiek
bouton, le de knoop (van een jas)
bouton, le een toets (van het toetsenbord)
boutonner (zijn jas) dichtknopen
boxe, la het boksen
bracelet, le de armband
braire balken
branche, la de tak (van een boom)
brancher; branché (toestellen) aansluiten (op de stroom)
braquer (een zaklamp op iemand) richten
bras, le; les bras de arm (van het lichaam)
brasier, le de vuurzee
brasserie, la de brouwerij
brave, brave dapper (een dappere strijder)
braver (het gevaar) trotseren
bravo! bravo!, goed zo!
bref; brève (een) kort (verblijf)
brésilien; brésiliennes Braziliaans
brevet, le het brevet
bric-à-brac, le de rommel (onbruikbare dingen)
19
bricoler knutselen
bricoleur, le de knutselaar
brièveté, la de kortstondigheid
brillamment schitterend, glansrijk
brillance, la de glans, de schittering
brillant (een) schitterend (juweel)
briller blinken, glanzen, schijnen
brique, la de baksteen
brise, la het briesje
briser; brisé (iemands hart) breken
britannique; britannique Brits
brochure, la de brochure
bronze, le het brons
bronzer bruinen (in de zon)
brosse, la de borstel (haarborstel)
brosse à dents, la; les brosses à dents de tandenborstel
brouette, la de kruiwagen
brouillard, le de mist
brouillon, le het klad
brousse, la de wildernis
Bruges f Brugge
bruire ritselen (de bladeren ritselen)
bruit, le het lawaai, het geluid
brûler; brûlé branden, verbranden
brûlure, la de brandwonde
brume, la de nevel (lichte mist)
brumeux, brumeuse; brumeux mistig (weer)
brun bruin (zijn)
brunir bruin worden
brusque; brusque (een) bars (karakter)
brusquement plots (remmen)
brut ruw (ruwe olie)
brutal; brutale; brutaux (een) brutaal (kind)
brutaliser mishandelen
brutalité, la de brutaliteit
Bruxelles m Brussel
bruyant (een) luidruchtig (kind)
bûche, la de houtblok
bûcheron, le de houthakker
budget, le de begroting (van de Staat)
buissons m, les het struikgewas
bulle, la de luchtbel
bulletin, le het bulletin
bungalow, le de bungalow
bureau, le; les bureaux het kantoor
bureau de change, le; het wisselkantoor
les bureaux de change
bureau de contrôle de chômage, le het stempelbureau
bureau de police, le het politiebureau
bureau de poste, le het postkantoor
bus, le de bus
busqué gebogen, gekromd
buste, le het borstbeeld
but, le het doel
buté koppig, eigenzinnig
buter stoten (tegen een steen)
20
ça; (pron. dem.) dit, dat, het
ça coûte dat kost (12 euro)
ça suffit dat volstaat
cabane, la de hut
cabine, la de cabine, het hokje
cabine de bain, la het kleedhokje (bij het zwembad)
cabine téléphonique, la de telefooncel
caché (een) verborgen (schat)
cache-cache, le verstoppertje
cacher verstoppen
cachet, le de stempel (werktuig)
cacheter (een brief) verzegelen
cachette, la de schuilplaats (om zich te verstoppen)
cadeau, le; les cadeaux het geschenk
cadet, le de jongere broer
cadet; cadette jongste (de jongste zus)
cadran, le de wijzerplaat
cadre, le het kaderlid
caduc; caduque bouwvallig, verouderd (een bouwvallig
huis)
café, le de koffie
café, le het café
cafétéria, la de cafetaria
cafetière, la de koffiepot
cage, la de kooi
cage, la de schacht (van een lift)
cageot, le het kistje
cahier, le het schrift
caillou, le; les cailloux de kei (op de weg)
Caire, Le Caïro
caisse, la de kassa
caisse d'épargne, la de spaarkas
caissier, le de kassier
calcul, le de berekening (van de onkosten)
calculatrice, la de rekenmachine
calculer uitrekenen
caleçon, le de legging
caleçon, le de onderbroek
calepin, le het notitieboekje
câliner (een kindje) liefkozen
calme; calme kalm (zijn)
calmement kalm
calmer (iemand) kalmeren
calorie, la de calorie
camarade, le de kameraad
camaraderie, la de kameraadschap
cambriolage, le de inbraak
cambrioler inbreken (in een huis)
cambrioleur, le de inbreker
camembert, le de camembert
caméra, la de camera
camion, le de vrachtwagen
camionnette, la de bestelwagen
camp, le het kamp
campagne, la het platteland
campagne électorale, la de verkiezingscampagne
21
campagne publicitaire, la de reclamecampagne
camper kamperen
campeur, le de kampeerder
canal, le; les canaux het kanaal
canapé, le de zitbank
canard, le de eend
canari, le de kanarievogel
cancer, le de kanker
candélabre, le de kandelaar
candidat, le de kandidaat
candidate, la de kandidate
candidature, la de kandidatuur
caniculaire; caniculaire van, als in de hondsdagen;
van de heetste tijd van het jaar
canne, la de wandelstok
canne à pêche, la; les cannes à pêche de vishengel
canon, le het kanon
canot, le het bootje (kano)
canot à rames, le de roeiboot
canot de sauvetage, le de reddingssloep
canton, le het kanton
cantonner gelegerd zijn (de legertroepen zijn
hier gelegerd)
caoutchouc, le de rubber
cap, le de kaap
capable, capable bekwaam (zijn)
capacité, la de capaciteit, het vermogen
capitaine, le de kapitein
capital, le; les capitaux het kapitaal
capitale, la de hoofdstad
capitaliste, capitaliste (een) kapitalistisch (land)
capituler zich overgeven (bij een gevecht)
capot, le de motorkap
caprice, le de gril (bevlieging)
capricieux, capricieuse; capricieux (een) wispelturig (karakter)
capsule, la de kroonkurk (van een flesje frisdrank)
capter (geluidsgolven) opvangen
captivant (een) spannend (boek)
captiver boeien (fascineren)
captivité, la de gevangenschap
capturer (een boosdoener) gevangennemen
car want
caractère, le het karakter (van een persoon)
caractériser kenmerken, karakteriseren
caractéristique, la het kenmerk
carafe, la de karaf, de tafelfles
cardiaque; cardiaque hart-
cardinal, le; les cardinaux de kardinaal
caresse, la de liefkozing
caresser liefkozen
cargaison, la de lading (vracht)
cargo, le het vrachtschip
carnaval m, le; les carnavals het carnaval
carnet, le het zakboekje
carnivore, le de vleeseter
carotte, la de wortel (groente)
22
carpette, la het vloerkleedje
carré (een) vierkant (schilderij)
carreau, le; les carreaux de tegel (vloersteen)
carrefour, le het kruispunt
carrelage, le de tegelvloer
carrément ronduit (zijn mening zeggen)
carrière, la de loopbaan
carrossier, le de wagenmaker
cartable, le de boekentas
carte, la de spijskaart
carte bancaire, la de bankkaart
carte de crédit, la de kredietkaart
carte de fidélité, la de getrouwheidskaart
carte de membre, la de lidmaatschapskaart
carte de visite, la het visitekaartje
carte d'identité, la; les cartes d'identité de identiteitskaart
carte géographique, la de landkaart
carte postale, la de postkaart
carte routière, la de wegenkaart
carton, le het karton
cartouche, la de patroon (voor een geweer)
cas, le; les cas het geval
cascade, la de waterval
cascadeur, le de stuntman
case, la het hokje (in een kruiswoordraadsel)
caserne, la de kazerne
cash cash
casque, le de helm
casque de protection, le de valhelm
casquette, la de pet
casse-noisettes, le; les casse-noisettes de notenkraker
casser; cassé (een glas) breken
casserole, la de pan (braadpan)
cassette, la de cassette
casting, le de casting
catalogue, le de catalogus
cataloguer; catalogué classificeren, geclassificeerd
catastrophe, la de catastrofe
catégorie, la de categorie
cathédrale, la de kathedraal
catholique, catholique katholiek (zijn)
cauchemar, le de nachtmerrie
cauchemardesque; cauchemardesque op een nachtmerrie lijkend
cause, la de oorzaak
causer veroorzaken
causerie, la het praatje (op de radio)
cavalier, le de ruiter
cave, la de kelder
caverne, la de spelonk
caviar, le de kaviaar
cavité, la de holte
ce que; (pron. dém.) wat (LV)
ce qui; (pron. dém.) wat (Ond.)
ce sont; (pron. dém.) het zijn
ce, cet, cette, ces; (pron. dem.) dit, dat, deze
ceci dit, dit hier
23
céder bezwijken (voor een voorstel)
céder sa place zijn plaats afstaan
ceinture, la de riem (gordel)
ceinture de sécurité, la de veiligheidsgordel
cela dat, het voorafgaande
célèbre, célèbre beroemd (zijn)
célébrer (een jubileum) vieren
célébrité, la de roem, de bekendheid
céleste, céleste hemels (een hemelse schoonheid)
célibataire, célibataire ongehuwd (zijn)
cellier, le de provisiekast
cellule, la de cel (kern)
celui qui, celle qui; (pron. dém.) diegene die, wie
celui, celle; (pron. dém.) die, dat
celui-là, celle-là, die daar, dat daar
ceux-là, celles-là; (pron. dém.)
cendre, la de as (van een sigaret)
cendrier, le de asbak
cendrillon assepoester
cent honderd
cent, le het muntstuk ter waarde van 0,01 euro
centaine, la het honderdtal
centime, le de centime
centimètre, le de centimeter
central; centrale; centraux (een) centraal (punt)
centrale nucléaire, la de kerncentrale
centralisation, la de centralisatie
centre, le het centrum
centre-ville, le het stadscentrum
cependant echter
cercle, le de cirkel
céréales f, les de graangewassen
cérébrale, cérébrale cerebraal, hersen-
cérémonie, la de ceremonie
cerf, le het hert
cerf-volant, le; les cerfs-volants de vlieger
cerise, la de kers
cerisier, le de kersenboom
cerne, le de kring
cerner (een wijk) omsingelen
certain (een) zeker (aantal)
certainement (hij komt) zeker
certes! voorzeker! (inderdaad)
certificat, le het getuigschrift
certifier verzekeren (bevestigen)
certitude, la de zekerheid (stelligheid)
cerveau, le de hersenen
cesser ophouden (met roken)
cessez-le-feu, le het staakt-het-vuren
c'est; (pron. dém.) het is
c'est bon het is lekker
c'est dommage! het is jammer!
c'est fini het is klaar (het is volbracht)
c'est le bouquet dat is het toppunt, dat spant de kroon
chacun; (pron. ind.) ieder(een), elk(een)
chacun pour soi; (pron. pers.) ieder voor zich
24
chagrin, le het verdriet
chahuter herrie schoppen (in de klas)
chaîne, la de ketting
chaîne de montage, la de lopende band
chair, la het vlees (van een vrucht)
chaise, la de stoel
châle, le de omslagdoek, de sjaal
chaleur, la de warmte
chaleureux; chaleureuse, chaleureux hartelijk
challenger, le de uitdager
chaloupe, la de sloep
chambre, la de kamer
chambre à coucher, la; de slaapkamer
les chambres à coucher
chameau, le de kameel
champ, le het veld
champagne, le de champagne
champignon, le de paddestoel
champion, le de kampioen
championnat, le het kampioenschap
chance, la de kans
chanceler wankelen
chandail, le de trui
change, le het wisselen (van geld)
changement, le de verandering
changer (in Leuven) overstappen
changer; changé veranderen, veranderd
chanson, la het lied
chant, le het gezang
chanter; chanté zingen, gezongen
chanteur, le de zanger
chanteuse, la de zangeres
chantier, le de werf (bouwterrein)
chantier naval, le de scheepswerf
chantonner neuriën
chapeau, le; les chapeaux de hoed
chapelle, la de kapel
chapitre, le het hoofdstuk
chaque elk (jaar)
charbon, le de steenkool
charcuterie, la de vleeswaren
charge, la de lading (van een vrachtwagen)
chargement, le het laden
charger (een vrachtwagen) beladen
charitable; charitable liefdadig (zijn)
charité, la de liefdadigheid
charmant charmant (zijn)
charme, le de charme
charmer; charmé boeien, fascineren, geboeid
charpentier, le de timmerman
charrette, la de kar
charrue, la de ploeg (landbouwwerktuig)
chasse, la de jacht
chasser jagen (op dieren)
chasseur, le de jager
chat, le de kat
25
châtain kastanjebruin
château, le; les châteaux het kasteel
chatouilleux; chatouilleuse, chatouilleux kittelachtig, gevoelig
chatte, la de kattin
chaud (het is) warm
chaudière, la de verwarmingsketel
chauffage, le de verwarming
chauffage central, le de centrale verwarming
chauffe-assiettes, le; les chauffe-assiettes de bordenwarmer
chauffe-eau, le; les chauffe-eau het heetwatertoestel, de boiler
chauffer verwarmen
chauffeur, le de bestuurder
chaussée, la de steenweg
chaussette, la de sok
chaussure, la de schoen
chauve, chauve (een) kaal (hoofd)
chauve-souris, la de vleermuis
chauvin chauvinistisch
chavirer kapseizen
chef, le de leider, de baas
chef d'orchestre, le de dirigent
chef-d'oeuvre, le; les chefs-d'oeuvre het meesterwerk
chef-lieu, le; les chefs-lieux de hoofdplaats (van departement)
chemin, le de weg
chemin de fer, le de spoorweg
cheminée, la de schoorsteen
cheminot, le de spoorwegbeambte
chemise, la het hemd (overhemd)
chemise de nuit, la de nachtjapon
chemisier, le de overhemdbloes
chêne, le de eik
chèque, le de cheque
chèque à ordre, le; les chèques à ordre de cheque op naam
chèque au porteur, le; de cheque aan toonder
les chèques au porteur
chèque bancaire, le de bankcheque
chéquier, le het chequeboekje
cher; chère geachte (Geachte Heer,...)
cher; chère (een) duur (juweel)
cher; chère lief (dat lief meisje)
chéri, le, la chérie de lieveling, de lievelinge, het schatje
chercher; cherché zoeken, gezocht
chercheur, le de onderzoeker
cheval, le; les chevaux het paard
chevalier, le de ridder
chevet, le het bed, het ziekbed
cheveux m, les het haar (deze vrouw heeft mooi haar)
chèvre, la de geit
chevreuil, le de ree (soort hert)
chez bij
chic; (inv) chic, deftig
chicons m, les het witloof
chien, le de hond
chiffon, le de vod
chiffre, le het cijfer
chiffrer berekenen, ramen, schatten
26
chignon, le een knot, een dot
chimie, la de scheikunde
chimique, chimique (een) chemisch (product)
chimiste, le de scheikundige
chimpanzé, le de chimpansee
Chine China
chinois; chinoise; chinois Chinees
choc, le de schok
chocolat, le de chocolade
choeur, le het koor (zangkoor)
choisir; choisi kiezen, gekozen
choix, le de keuze
chômage, le de werkloosheid
chômer werkloos zijn
chômeur, le de werkloze
chope, la de pils
choquer; choqué (iemand emotioneel) schokken, geschokt
choquer botsen
chose, la het ding
chou, le; les choux de kool (groente)
chouchou, le; les chouchous de lieveling, het lieverdje
chouette! (dat is) leuk!
chou-fleur, le de bloemkool
chrétien; chrétienne christelijk
christianisme, le het christendom
chrysanthème, le de chrysant
chuchoter fluisteren
chute, la de val (van een object)
cible, la het doelwit (schietschijf)
cibler als doelgroep kiezen
ciboulette, la de bieslook
ciel, le de hemel
cigare, le de sigaar
cigarette, la de sigaret
ci-inclus hierbij ingesloten
ci-joint hierbij ingesloten
cime, la de top (van een berg)
ciment, le de cement
cimetière, le het kerkhof
cinéma, le de bioscoop
cingler striemen (de regen striemt haar in
het gelaat)
cinq vijf
cinquantaine, la het vijftigtal
cinquante vijftig
cintre, le de kleerhanger
cintré getailleerd
cintré gebogen, gewelfd
circonscrire afbakenen
circonstance, la de omstandigheid
circonvenir misleiden
circuit, le het circuit (sport)
circulaire, la de omzendbrief
circulation, la het verkeer (op de weg)
circuler circuleren (in de straten van de stad)
cirer (schoenen) poetsen
27
cirque, le het circus
ciseaux m, les de schaar
citadin, le de stedeling
cité, la de stadskern
citer (een auteur) citeren
civil (een) burgerlijk (huwelijk)
civilisation, la de beschaving
clair helder (water)
clairement duidelijk, begrijpelijk
clandestin clandestien, ondergronds, verboden
claquer (de deur) dichtslaan
clarté, la de helderheid
classe, la de klasse (de werkende klasse)
classe, la de klas (school)
classement, le het klassement
classer rangschikken
classeur, le de map (opbergmap)
classique, classique (een) klassiek (boek)
clavier, le het toetsenbord
clé, la de sleutel
clef, la de sleutel
clémence, la de vergevingsgezindheid
clément vergevingsgezind (zijn)
clergé, le de geestelijkheid (clerus)
cliché, le het negatief
cliché, le het cliché, de stereotiepe uitdrukking
client, le de klant (m)
cliente, la de klant (v)
clientèle, la de cliënteel
clignotant, le de richtingaanwijzer (van de auto)
clignoter knipperen (met de ogen)
climat, le het klimaat
clin d'oeil, le; les clins d'oeil de knipoog
cliquer klikken
cloche, la de klok (in de kerktoren)
clocher, le de klokkentoren
cloison, la de tussenwand
clore sluiten
clos (een) gesloten (ruimte)
clôture, la de omheining
clou, le; les clous de spijker
clouer (een kistje) spijkeren
clown, le de clown
club, le de club, de vereniging
cobaye, le het proefkonijn (persoon)
cocher aankruisen (op een antwoordformulier)
cochon, le het varken
code, le de code
code postal, le het postnummer
coéquipier, le de ploegmaat
coeur, le het hart
coffre, le de kofferruimte
coffre, le de koffer, de kist
coffre à linge, le de wasmand
coffre-fort, le; les coffres-forts de brandkast
coffrer; coffré opsluiten, inrekenen, ingerekend
28
cognac, le de cognac
cohabiter (ongehuwd) samenwonen
cohue, la het gedrang (de mensenmassa)
coiffeur, le de kapper
coiffure, la het kapsel
coin, le de hoek (van een straat)
coïncidence, la de samenloop (van omstandigheden)
coïncider samenvallen (2 gebeurtenissen
die samenvallen)
coin-cuisine, le de kookhoek, de (kleine) open keuken
col, le de kraag
colère, la de woede
coléreux, coléreuse, coléreux (een) driftig (man)
colérique, colérique driftig, opvliegerig
colis, le het postpakket
collaborateur, le de medewerker
collaboration, la de medewerking (met medewerking van)
collaborer meewerken (aan een krant)
collaborer samenwerken
collants m, les de panty
colle, la de lijm
collectif; collective (een) collectief (contract)
collection, la de verzameling (postzegels)
collection privée, la de privé-verzameling
collectionner (postzegels) verzamelen
collectionneur, le de verzamelaar
collège, le het college (school)
collège des échevins, le het schepencollege
collègue, le de collega
coller kleven
collerette, la het kraagje
collier, le het halssnoer
colline, la de heuvel
collision, la de aanrijding
colonel, le de kolonel
colonie, la de kolonie
colonne, la de zuil
colorant, le de kleurstof
coloré gekleurd, kleurrijk
colorer (iets blauw) kleuren
coloris, le de kleur, de kleurrijkheid
combat, le het gevecht
combatif (een) strijdlustig (man)
combattant, le de strijder
combattre (de honger) bestrijden
combien? hoeveel?
combinaison, la de combinatie
combinaison de plongée, la het badpak, het duikpak
combiner combineren
comble, le het toppunt (van geluk)
comblé overgelukkig (zijn)
combler (een gat) opvullen
combustible, le de brandstof
comédie, la de komedie
comédien, le; la comédienne de toneelspeler, de toneelspeelster
comestible, comestible (een) eetbaar (product)
29
comique, comique (een) komisch (jongetje)
comité, le het comité
commandant, le de bevelhebber (in het leger)
commande, la de bestelling (van goederen)
commande à distance, la de afstandsbediening (van televisie)
commandement, le het bevel
commander (een kast) bestellen (bij de fabrikant)
commander (iemand) gebieden
comme zoals (jij), als
comme si alsof (het gisteren was)
commencement, le de aanvang
commencer; commencé beginnen, begonnen
comment? hoe?
commentaire, le de commentaar
commenter; commenté verklaren, verklaard
commerçant, le de handelaar
commerce, le de handel
commercial; commerciale; commerciaux commercieel (talent)
commettre; commis (een misdaad) begaan, plegen,
gepleegd
commissaire, le de commissaris
commissariat, le het politiebureau
commission, la de commissie (raad)
commode; commode (een) gemakkelijk (werkinstrument)
commode, la de commode, het ladekastje
commodité, la de gerieflijkheid (gemak)
commun gemeenschappelijk, gezamenlijk
communal; communale; communaux gemeente-
communauté, la de gemeenschap
(Europese gemeenschap)
commune, la de gemeente
commune de banlieue, la de randgemeente
communication, la de communicatie
communiqué, le de mededeling
(een officiële mededeling)
communiquer (nieuws) meedelen
communisme, le het communisme
compagne, la de gezellin
compagnie, la de maatschappij
(verzekeringsmaatschappij)
compagnie, la het gezelschap
(in goed gezelschap zijn)
compagnie aérienne, la de luchtvaartmaatschappij
compagnon, le de metgezel
comparable vergelijkbaar (zijn)
comparaison, la de vergelijking
comparaître verschijnen
comparativement à vergeleken bij
comparer vergelijken
compartiment, le de coupé (in de trein)
compatriote, le de landgenoot
compensation, la de compensatie
compenser compenseren
compétence, la de bekwaamheid
compétence, la de bevoegdheid (van een
burgemeester)
30
compétent (een) deskundig (ambtenaar)
compétition, la de competitie
complaire behagen, een plezier doen
complet; complète voltallig (zijn)
complètement (iets) volledig (lezen)
compléter (een tekst) vervolledigen
complexe (een) complex (probleem)
complexité, la de ingewikkeldheid
complice, le de medeplichtige
compliment, le het compliment
complimenter complimenten geven
compliqué (een) ingewikkeld (probleem)
compliquer ingewikkeld maken
comportement, le het gedrag, de houding
comporter bevatten, bestaan uit
composer; composé samenstellen, samengesteld
compositeur, le de componist
composition, la de samenstelling
compréhensible, compréhensible (het is) begrijpelijk
compréhensif, compréhensive (een) begrijpend (man)
compréhension, la het bevattingsvermogen, het begrip
comprendre; comprenant inhouden, bevatten, bevattend
comprendre (een tekst) begrijpen
comprimer (lucht) samenpersen
compris (dienst) inbegrepen
compromettre compromitteren, in opspraak brengen
comptabilité, la de boekhouding
comptable, le de boekhouder
compte, le de rekening
compte chèques, le; de zichtrekening
les comptes chèques
compte en banque, le; de bankrekening
les comptes en banque
compter tellen
compte-rendu, le de korte inhoud (van een boek)
comptoir, le de toonbank
comte, le de graaf
concave hol (een holle lens)
concentration, la de concentratie
concentré geconcentreerd (zijn tijdens de les)
conception, la het ontwerp
concernant betreffend, aangaande
concerné betreffende
concerner betreffen, aangaan
concert, le het concert
concertation, la het overleg (politiek overleg)
concerto, le het concert (muziekstuk)
concession, la de toegeving
concevable (het is) voorstelbaar (dat)
concevoir; conçu concipiëren, geconcipieerd
concierge, le de huisbewaarder
concis (een) bondig (verslag)
concitoyen, le de medeburger
conclure besluiten
conclusion, la het besluit
concourir meedingen
31
concours, le de samenloop (van omstandigheden)
concours, le de wedstrijd
concret; concrète (een) concreet (plan)
concurrence, la de concurrentie
concurrent, le de concurrent
condamnation, la de veroordeling
condamné, le de veroordeelde
condamner (iemand) veroordelen
condescendant minzaam, neerbuigend, inschikkelijk
condescendre inwilligen
condiment, le de specerij
condition, la de voorwaarde
conditionnement, le het conditioneren
condoléances f, les het rouwbeklag
conduire; conduit (een auto) besturen, bestuurd
conduit, le de leiding (een koperen leiding)
conduite, la het gedrag
conférence, la de conferentie
conférence au sommet, la de topconferentie
conférer beraadslagen
confesser biechten (in de kerk)
confession, la de biecht
confiant vol vertrouwen (zijn)
confidence, la de vertrouwelijke mededeling
confidentiel; confidentielle (een) vertrouwelijk (document)
confier (iemands iets) toevertrouwen
confins m, les de uiterste grenzen (van een gebied)
confirmation, la de bevestiging (van het bericht)
confirmer (een datum) bevestigen
confiture, la de jam
conflit, le het conflict
confondre verwarren
conforme; conforme conform (zijn)
conformément à overeenkomstig (de wet handelen)
conformer in overeenstemming brengen (met)
confort, le het comfort
confortable; confortable (een) comfortabel (appartement)
confrère, le de vakgenoot (collega)
confus; confus verward (zijn)
confusion, la de verwarring
congé, le het verlof (vakantie)
congédier wegsturen, ontslaan
congélateur, le de diepvriezer
congeler invriezen
congrès, le het congres
conjointement samen, tegelijkertijd
conjugal; conjugale; conjugaux echtelijk (geluk)
conjuguer (een werkwoord) vervoegen
connaissance, la de kennis (van iets)
connaissance, la de kennis (persoon), de vriend
connaître kennen
connu (een) bekend (auteur)
conquérir veroveren
conquête, la de verovering
consacré (een boek) gewijd (aan politiek)
consacrer wijden (aan), besteden (aan)
32
conscience, la het bewustzijn, het besef, het inzicht
consciencieux; consciencieuse, (een) gewetensvol (man)
consciencieux
conscient bewust, zelfbewust
conseil, le de raad (een goede raad geven)
conseil municipal, le de gemeenteraad
conseiller, le; la conseillère de raadgever, de raadgeefster
conseiller aanraden
consensus, le de overeenstemming, het akkoord
consentement, le de instemming (goedkeuring)
consentir; consenti toestemmen, toegestemd
conséquence, la het gevolg
conséquent consequent (zijn)
conservateur, conservatrice conservatief (de conservatieve partij)
conservation, la het bewaren (van voedsel)
conserver (voedingswaren) bewaren
conserves f, les de conserven
considérable, considérable (een) aanzienlijk (bedrag)
considération, la de beschouwing
considérer; considéré (alle mogelijkheden) beschouwen,
beschouwd
consigne, la het bagagedepot (station)
consistant (een) gegrond (argument)
consister bestaan (uit)
consolateur; consolatrice troostend, opbeurend
consolation, la de troost
consoler troosten
consolider (een bouwwerk) verstevigen
consommateur, le de verbruiker
consommation, la de consumptie
consommer (voedsel) verbruiken
consonne, la de medeklinker
conspiration, la de samenzwering
conspuer honen (uitfluiten)
constamment voortdurend
constant (een) constant (geluid)
constater; constaté (een feit) vaststellen, vastgesteld
constituer (de regering) samenstellen
constitution, la de grondwet
constructeur, le de bouwer (fabrikant)
construction, la de constructie
construire; construit (een huis) bouwen, gebouwd
consulat, le het consulaat
consulter; consulté raadplegen, geraadpleegd
contact, le het contact (tussen mensen)
contacter contact opnemen met
contagieux; contagieuse, contagieux besmettelijk
contamination, la de besmetting
conte, le het verhaal (vertelling)
contempler (iets aandachtig) bekijken
contemporain (een) hedendaags (schrijver)
contemporain, le de tijdgenoot
contenance, la de inhoud (van het reservoir)
contenir; contenu in bedwang houden, weerhouden,
in bedwang gehouden
contenir; contenant (225 liter) bevatten, bevattend
33
content tevreden (zijn)
contenter (iemand) tevreden stellen
contenu, le de inhoud
contestable, contestable (een) aanvechtbaar (feit)
contestation, la de aanvechting (betwisting)
contester (een feit) betwisten
contexte, le de context
continent, le het werelddeel
continu (een) onafgebroken (beweging)
continuation, la de voortzetting
continuel, continuelle (een) voortdurend (geluid)
continuer voortdoen (met praten)
contour, le de omtrek (omtreklijn van het gebouw)
contracter (een levensverzekering) afsluiten
contradiction, la de tegenspraak
contradictoire, contradictoire (een) tegenstrijdig (antwoord)
contraindre (iemand) dwingen
contrainte, la de dwang
contraire, le het tegendeel
contrairement à in tegenstelling tot
contrarier ontstemmen (dat bericht ontstemt mij)
contrarier (iemands plannen) tegenwerken
contraste, le het contrast
contrat, le het contract
contrat de location, le het huurcontract
contravention, la de bekeuring (proces-verbaal)
contre tegen
contre lequel, contre laquelle, contre tegen dewelke, tegen hetwelk
lesquels, contre lesquelles; (pron. rel.)
contrebande, la de smokkelarij
contre-battre fel bestrijden
contredire tegenspreken
contrée, la de landstreek
contrefaire (geld) namaken
contremaître, le de opzichter (ploegbaas)
contretemps, le de tegenslag
contrevenir overtreden
contribuable, le de belastingbetaler
contribuer; contribué bijdragen (tot), bijgedragen (tot)
contribution, la de bijdrage (van geld)
contrôle, le de controle
contrôler; contrôlé controleren, gecontroleerd
contrôleur, le de controleur
convaincre overtuigen
convaincu overtuigd (zijn)
convenable; convenable (een) geschikt (moment)
convenir passen (die datum past me)
convenir overeenkomen
convention, la de overeenkomst (afspraak)
convenu overeengekomen, afgesproken
conversation, la het gesprek
convertir (iemand) bekeren
conviction, la de overtuiging
convivial; conviviale; conviviaux harmonieus, gezellig
convocation, la de bijeenroeping (door een advocaat)
convoi, le; les convois het konvooi
34
convoquer (de vergadering) bijeenroepen
coopérative, la de coöperatieve (vereniging)
copain, le de vriend
copie, la de kopie
copier (een tekst) overschrijven
copine, la de vriendin
coq, le de haan
coquelicot, le de klaproos
coquet; coquette koket, elegant
coquille, la de schelp
corail, le; les coraux de koraal
corbeau, le; les corbeaux de raaf
corbeille, la de mand
corbeille à papier, la de papiermand
corde, la het touw
cordial; cordiale; cordiaux (een) hartelijk (onthaal)
cordonnier, le de schoenmaker
cornée, la het hoornvlies
cornichon, le de augurk
corporel, corporelle lichamelijk, lichaams-
corps, le; les corps het lichaam
correct (het is) correct
correction, la de verbetering (van huiswerk)
correspondance, la de correspondentie
correspondre corresponderen (met een vriend)
correspondre à overeenkomen met,
overeenstemmen met
corridor, le de gang (in het huis)
corriger; corrigé (een tekst) verbeteren, verbeterd
corriger afstellen, regelen
corrompre (een getuige) omkopen
cortège, le de stoet (optocht)
corvée, la het karwei (een zwaar werk)
costume, le het kostuum
côte, la de kust
côté, le de zijde (zijkant)
cotisation, la de bijdrage (voor een abonnement)
coton, le de katoen
cou, le; les cous de hals
couche, la de laag (verf)
coucher (de kinderen) naar bed brengen
coucher de soleil, le de zonsondergang
coudre naaien
couler (naar zee) stromen
couleur, la de kleur
couloir, le de gang
coup, le de slag (klap)
coup de chance, le; les coups de chance de meevaller
coup de feu, le; les coups de feu het schot (afvuren)
coup de fil, le; les coups de fil het telefoontje (conversatie)
coup de pied, le; les coups de pied de stamp (iemand een stamp geven)
coup de poing, le; les coups de poing de vuistslag
coup de soleil, le; les coups de soleil de zonnesteek
coup de vent, le; les coups de vent de windstoot
coup d'état, le; les coups d’état de staatsgreep
coup d'oeil, le; les coups d’oeil de blik, de oogopslag
35
coupable, coupable schuldig (zijn)
coupe, la de beker (ijsbeker)
coupe-faim, le de eetlustremmer
couper; coupant, coupé (papier) knippen, snijden,
knippend, geknipt
couple, le het koppel (een gelukkig koppel)
cour, la het hof (gerechtshof)
cour d'appel, la het hof van beroep
cour d’assises, la het Hof van Assisen
courage, le de moed
courageux; courageuse; courageux (een) moedig (man)
couramment geregeld (zeggen)
courant, le de stroom (elektriciteit)
courant d'air, le; les courants d'air de luchtstroom
courbe, la de curve
courber doorbuigen (een staaf)
coureur cycliste, le de wielrenner
courir; couru (naar het station) lopen
couronne, la de kroon (van de koning)
couronner (iemand) kronen (tot keizer)
courrier, le de post (de ontvangen brieven)
cours, le; les cours de cursus (wiskunde)
course, la de wedloop, de wedren
court kort (een korte mantel)
court-circuit, le de kortsluiting
courtier, le de makelaar (tussenhandelaar in wijn)
courtois, courtoise, courtois hoffelijk (zijn)
courtoisie, la de hoffelijkheid
court-vêtu; court-vêtue kortgerokt (vrouwen met korte rokken)
cousin, le de neef
cousine, la de nicht (dochter van oom)
coussin, le het kussen (hoofdkussen)
coût, le de kosten (van het levensonderhoud)
couteau, le; les couteaux het mes
coutelas, le het slagersmes
coûter; coûté kosten, gekost
coûteux; coûteuse, coûteux duur (een dure sport)
coutume, la het gebruik (gewoonte)
couturier, le de modeontwerper
couvent, le het klooster
couvercle, le het deksel
couvert (een) overdekt (stadion)
couvert, le het bestek (tafelbestek)
couverture, la de deken (op een bed)
couvre-chef, le het hoofddeksel
couvre-lit, le de sprei
couvrir (de gewonde met dekens) bedekken
crabe, le de krab
craie, la het krijt
craindre vrezen
crainte, la de vrees
crasseux; crasseuse, crasseux vuil, smerig, vies
cravate, la de stropdas
crayon, le het potlood
crayonner schetsen (met potlood)
créance, la de schuldvordering
36
créancier, le de schuldeiser
créateur, le de ontwerper (van kleding)
créatif; créative creatief, vindingrijk
création, la de schepping
créature, la het schepsel
crèche, la de kribbe
crédit, le het krediet
crédule, crédule lichtgelovig, goedgelovig
créer (een kunstwerk) scheppen, creëren
crème, la de room
créneau, le de kanteel
crêpe, la de pannenkoek
crépiter knetteren
crépuscule, le de avondschemering
crête, la de bergkam
creuser (een put) graven
creux; creuse, creux hol (een holle boom)
creux; creuse, creux diep (een diep bord)
creux; creuse, creux ingevallen, hol (ingevallen wangen)
crevé doodmoe (zijn)
crevé lek (een lekke band)
crevette, la de garnaal
cri, le de schreeuw
criard schreeuwerig
crier; crié schreeuwen, geschreeuwd
crime, le het misdrijf
criminel, criminelle (een) misdadig (man)
crinière, la de manen (van een paard)
crise, la de crisis
cristal, le; les cristaux het kristal
critère, le het criterium
critique, la de kritiek
critiquer bekritiseren
crochet, le de haak (om iets aan te hangen)
croire geloven
croiser (de benen) kruisen
croisière, la de cruise
croître groeien (deze gewassen groeien traag)
croix, la; les croix het kruis
croque-madame, le; les croque-madame de croque-madame
croque-monsieur, le; les croque-monsieur de croque-monsieur
croquer (tussen de tanden) kraken
croquis, le de schets (om iets uit te leggen)
croûte, la de korst (brood)
croyance, la de geloofsovertuiging
croyant, le de gelovige
cru rauw (vlees)
crudités f, les de rauwkost
cruel, cruelle wreed (een wrede man)
crustacés m, les de schaaldieren (eetbaar)
cube, le de kubus
cubisme, le het kubisme
cueillir (bloemen) plukken
cuiller, la de lepel
cuiller à soupe, la; les cuillers à soupe de soeplepel (om soep mee te eten)
cuillerée, la de lepel (inhoud)
37
cuir, le het leder
cuire (vlees) bakken
cuisine, la de keuken
cuisinier, le de kok
cuisinière, la de kokkin
cuisinière, la het kookfornuis
cuit (een goed) gebakken (steak)
cuivre, le het koper (metaal)
cuivré koperkleurig
culbuter buitelen (over kop gaan)
cul-de-sac, le; les culs-de-sac de doodlopende straat
culotte, la de korte broek
culte, le de verering (van de persoon)
cultivé bebouwd (een bebouwde akker)
cultiver (een akker) bebouwen
culture, la de cultuur
culturel, culturelle (een) cultureel (centrum)
curé, le de pastoor
curieux; curieuse, curieux nieuwsgierig (zijn)
curiosité, la de nieuwsgierigheid
cycle, le de cyclus
cyclisme, le de wielersport
cycliste, le de fietser
cygne, le de zwaan
d'abord eerst (dit, dan dat)
d'accord! in orde!
dactylo, la de typiste
dadaïsme, le het dadaïsme
daigner zich verwaardigen om, zo goed zijn om
d'ailleurs trouwens
dalle, la de tegel (vloersteen)
dame, la de dame
danger, le het gevaar
dangereux; dangereuse, dangereux gevaarlijk (zijn)
dans binnen, in
dans le délai binnen de termijn
dans lequel, dans laquelle, waarin
dans lesquels, dans lesquelles; (pron. rel.)
danse, la de dans
danser dansen
d'après (een verhaal) naar (Andersen)
d'après volgens
date, la de datum
date de naissance, la de geboortedatum
dater dateren (van 23 oktober)
dauphin, le de kroonprins
d'autant plus des te meer
d'autre part anderzijds
d'avance op voorhand (betalen)
davantage (er) meer (vanaf weten)
de (d’) te, om te, van, uit
dé, le de dobbelsteen
de la part de vanwege (dhr. De Laet)
de nos jours tegenwoordig (heden ten dage)
de nouveau opnieuw
de peur que uit vrees dat
38
de rien geen dank
de sorte que zodat
de toute façon hoe dan ook
déballer (pakjes) uitpakken
débarcadère, le de losplaats (op de kade)
débarquement, le de ontscheping
débarquer aan land gaan (ontschepen)
débarras, le de opbergkast
débarrasser ontdoen (van), bevrijden (van), ontlasten
débat, le het debat
débauche, la de ontucht
débiteur, le de schuldenaar (geld)
déborder overlopen (de emmer water loopt over)
déboucher (een buis) ontstoppen
déboucher (een fles) ontkurken
debout recht (overeind staan)
déboutonner (zijn jas) losknopen
débrancher (de stroom van een apparaat) uitschakelen
débrayer ontkoppelen (de koppeling indrukken)
débris m, les de scherven (van een vaas)
débrouillard (een) bijdehand (kind)
début, le het begin (van het jaar)
débutant, le de beginneling
débuter debuteren
décacheter (een brief) ontzegelen
décamper zich uit de voeten maken, ervandoor gaan
déceler (een geheim) onthullen
décembre december
décennie, la het decennium
décent fatsoenlijk (fatsoenlijke kledij)
déception, la de teleurstelling
décerner (een prijs) toekennen
décès, le het overlijden
décevoir teleurstellen
décharge, la de ontlading (elektriciteit)
décharger; déchargé uitladen
déchéance, la het verval (ondergang)
déchets m, les de afval
déchiffrer (een boodschap) ontcijferen
déchiqueter (stof) verscheuren
déchirer; déchiré (papieren) verscheuren, verscheurd
déchoir in verval zijn
décibel, le; les décibels de decibel
décidé vastbesloten (zijn)
décidément (het is) beslist (goed)
décider beslissen
décisif, décisive (een) beslissend (argument)
décision, la de beslissing
déclaration, la de aangifte (van goederen)
déclaration, la de verklaring
déclarer; déclaré verklaren, verklaard
déclencher (een crisis) ontketenen
déclencheur, le brengt iets op gang, ontketent iets
décoller opstijgen (het vliegtuig stijgt op)
décombres m, les het puin
décommander afbestellen
39
décomposer ontleden
décomposition, la de ontbinding (in staat van ontbinding)
décongeler (voedingswaren) ontdooien
décongestionner (een drukke verkeersader) ontlasten
déconseiller (iemand iets) afraden
décontracter (de spieren) ontspannen
décontraction, la de ontspanning
décor, le het decor
décoratif; décorative decoratief, versierend
décoration, la de versiering
décorer (het huis) versieren
découdre lostornen
découragé moedeloos (zijn)
découragement, le de ontmoediging
décourager (iemand) ontmoedigen
découverte, la de ontdekking
découvrir; découvert ontdekken, ontdekt
décrire; décrit beschrijven, beschreven
décrocher (de hoorn van de telefoon) opnemen
décrocher (een prijs) in de wacht slepen
décroître dalen (het waterpeil daalt), afnemen
déçu teleurgesteld (zijn)
dédaigner (iemand) verachten
dédaigneux; dédaigneuse, dédaigneux minachtend,verachtelijk
dédain, le de minachting
dedans erin
dédié à gewijd aan
dédommagement, le de vergoeding, de schadevergoeding
déductibilité, la de aftrekbaarheid
déduire (een gevolgtrekking) afleiden, deduceren
défaillir in zwijm vallen
défaire (een knoop) losmaken
défaire (een koffer) uitpakken
défaite, la de nederlaag
défaut, le het gebrek, de fout
défavorable, défavorable (een) ongunstig (moment)
défavoriser benadelen
défectueux, défectueuse, défectueux (een) defect (werktuig)
défendre verdedigen
défense, la de verdediging
défenseur, le de verdediger
défi, le de uitdaging
déficit, le het tekort (budgettair)
défier (een vriend) uitdagen
(voor een partijtje schaken)
défilé, le de optocht (demonstratie)
définir definiëren
définitif; définitive (een) definitief (afscheid)
définition, la de definitie
définitivement definitief, voorgoed
déformer vervormen
défricher (een bos) ontginnen
dégagé helder (een heldere hemel)
dégager (ruimte) vrijmaken
dégarni, dégarni kaal, leeg
dégâts m, les de schade
40
dégel, le de dooi
dégeler dooien (het dooit buiten)
dégoût, le de afkeer
dégoûtant (dat is) walgelijk
dégoûter doen walgen
degré, le de graad (Celsius)
dégriser (een dronken persoon) ontnuchteren
déguisement, le de vermomming
déguiser vermommen
déguster proeven (van een wijn)
dehors buiten (spelen)
déjà al (reeds)
déjeuner ontbijten
déjeuner, le de lunch
délabré (een) bouwvallig (gebouw)
délai, le de termijn
delco, le de stroomverdeler
délégation, la de delegatie
délégué, le de afgevaardigde
délégué syndical, le de vakbondsafgevaardigde
déléguer afvaardigen
délibérer overleggen (over een onderwerp)
délicat (een) delicaat (onderwerp)
délicatesse, la de fijngevoeligheid (tact)
délice, le de lekkernij
délices m, les de geneugten (van het leven)
délicieux; délicieuse, délicieux (een) heerlijk (gerecht)
délimiter (het onderwerp van een tekst) aflijnen
délit, le het misdrijf
délivrer (een gevangene) bevrijden
demain morgen (de volgende dag)
demande, la de vraag
demande d'emploi, la de sollicitatie (voor een vacature)
demander; demandé vragen, gevraagd
demandeur; demanderesse vragend (de vragende partij)
démarches f, les de toenaderingspogingen
démarrer (de auto) starten
démasquer (de dader) ontmaskeren
démêler (touwtjes) ontwarren
déménagement, le de verhuizing
déménager; déménagé verhuizen, verhuisd
déménageur, le de verhuizer
démentir (een feit) loochenen, ontkennen
demeurer verblijven (te)
demi; demie half (anderhalf uur, half twee)
demi-finale, la; les demi-finales de halve finale
demi-heure, la het halfuur
demi-litre, le de halve liter
demi-pension half pension
démissionner zijn ontslag indienen
démocratie, la de democratie
démocratique, démocratique (een) democratisch (land)
démodé ouderwets (zijn)
demoiselle, la de juffrouw
démolir (huizen) afbreken
démolition, la de afbraak (sloop)
41
démonstration, la de demonstratie
démontrer (met bewijzen) aantonen
dénaturé (een) ontaard (kind)
dénombrer (de bevolking) tellen
dénomination, la de benaming
dénoncer (een dief) aangeven
dénonciation, la de aanbrenging (verraad van iemand)
dénouement, le de ontknoping (van een avontuur)
dénouer (een touwtje) losknopen
denrées alimentaires f, les de levensmiddelen
dense, dense dicht (dichte mist)
densité, la de dichtheid (bevolkingsdichtheid)
dent, la de tand
dentelle, la de kant (van een bruidsjurk)
dentifrice, le de tandpasta
dentiste, le de tandarts
dénudé naakt, kaal
départ, le het vertrek (naar het buitenland)
département, le het departement
départir toebedelen
dépassé achterhaald (een achterhaalde theorie)
dépasser (iemands verwachtingen) overtreffen
dépasser overschrijden
dépeindre afschilderen (beschrijven)
dépendance, la de afhankelijkheid
dépendre afhangen (van iemand)
dépens m, les de onkosten
dépense, la de uitgave (kosten)
dépenser; dépensé uitgeven, uitgegeven
dépensier, dépensière verkwistend (zijn)
déplacement, le de verplaatsing
déplacer verplaatsen
déplaire (iemand) mishagen
dépliant, le de folder
déplier openvouwen
déplorable (een) beklagenswaardig (voorval)
déplorer betreuren
déployer (de zeilen) openvouwen
dépôt, le de opslagplaats
dépouillé kaal, sober
dépouiller (de resultaten van een enquête grondig)
onderzoeken, uitpluizen
dépourvu de zonder, ontdaan (van)
dépression, la de depressie
depuis sinds, sedert, vanaf
député, le de afgevaardigde (van de Kamer)
déraciner ontwortelen
dérailler raaskallen (onzin uitslaan)
déranger (iemand) storen
déraper slippen (op ijzel)
dérégler ontregelen
dérisoire, dérisoire (een) bespottelijk laag (salaris)
dériver afdrijven (van de kust)
dernier; dernière laatst (de laatste dag)
dernièrement laatst (vernam ik dat...)
dérobé gestolen, geroofd
42
dérober (iemands portefeuille) roven
déroulement, le het verloop, de ontwikkeling
dérouler (een bobijntje draad) afrollen
dérouter in de war brengen
derrière achter
dès sedert, sinds, vanaf
dès que zodra
désaccord, le de onenigheid
désagréable, désagréable (een) onaangenaam (geluid)
désagrément, le de onaangenaamheid
désaltérant dorstlessend (fruitsap)
désaltérer de dorst lessen
désapprouver afkeuren
désarmement, le de ontwapening
désarmer ontwapenen
désarroi, le de ontreddering
désastre, le de ramp (onheil)
désastreux, désastreuse, désastreux (een) rampzalig (resultaat)
désavantage, le het nadeel
désavantager (iemand) benadelen
désavantageux, désavantageuse, (een) nadelig (effect)
désavantageux
descendant, le de afstammeling
descendre; descendu naar beneden gaan,
naar beneden gegaan
descente, la de afdaling
description, la de beschrijving
déséquilibre, le de onevenwichtigheid
désert, le de woestijn
désert verlaten, onbewoond
désertique, désertique (een) woestijnachtig (gebied)
désespérant (een) hopeloos (kind)
désespéré wanhopig (zijn)
désespérer wanhopen
désespoir, le de wanhoop
des fois soms
déshabiller uitkleden
déshonorer (iemand) onteren
désigner aanwijzen
désintéressé ongeïnteresseerd (zijn)
désinvolte, désinvolte (een) ongedwongen (houding)
désir, le het verlangen
désirable, désirable (het is) wenselijk (dat...)
désirer verlangen
désireux, désireuse, désireux verlangend (zijn naar iets)
désobéir niet gehoorzamen
désobéissant (een) ongehoorzaam (kind)
désoler bedroeven
désordonné (een) wanordelijk (mens)
désordre, le de wanorde
désorganiser (iemands plannen) in de war sturen
désormais van nu af aan
dessein, le het plan (opzet)
desserrer (zijn riem ietsje) losser maken
dessert, le het nagerecht
desservir (een station) aandoen, rijden naar
43
dessin, le de tekening
dessinateur, le de tekenaar
dessiner (een plan) tekenen
dessus, le de bovenkant
destin, le het lot (lotsbestemming)
destinataire, le de geadresseerde
destination, la de bestemming
destinée, la de lotsbestemming
destiner bestemmen
destruction, la de vernietiging
détaché (een) gedetacheerd (ambtenaar)
détacher (een zelfklever) losmaken
détail, le; les détails het detail
détaillé uitvoerig, precies
déteindre verkleuren (in de was)
dételer (een wagon) afkoppelen
détenir (een misdadiger) gevangen houden
détente, la de ontspanning (op politiek vlak)
détenteur, le de houder
détention, la de hechtenis (de voorlopige hechtenis)
détériorer (een toestel) stuk maken
détériorer verslechteren, verergeren
détermination, la de bepaling (vaststelling)
déterminé (een) vastgesteld (tarief)
déterminer (een feit) bepalen
déterrer (iets uit de bodem) opgraven
détester haten (hij haat wachten)
détour, le de omweg
détourner (een vliegtuig) kapen
détruire; détruit vernielen
dette, la de schuld (geld)
deuil, le de rouw (bij een overlijden)
deux twee
deuxième tweede
deuxièmement op de tweede plaats, ten tweede
dévaliser leegroven
devancer (enkele meters) vooruitlopen
devant voor, tegenover
devanture, la het uitstalraam, het winkelraam, de etalage
dévaster (een natuurgebied) verwoesten
développement, le de ontwikkeling
développer (een film) ontwikkelen
devenir; devenu worden, geworden
déviation, la de omleiding (wegomlegging)
dévier (het verkeer) omleiden
deviner raden
devinette, la het raadseltje (woordenspel)
devis, le het bestek (de prijsopgave)
devise, la de leus
dévisser losschroeven
devoir, le de plicht
devoir; dû moeten, gemoeten
devoir, le het huiswerk, de taak
dévorer verslinden
dévoué (een) toegewijd (medewerker)
dévouement, le de toewijding
44
d'habitude gewoonlijk
diable, le de duivel
diabolique; diabolique duivels, diabolisch
dialecte, le het dialect, de streektaal
dialogue, le de dialoog
diam, le de diamant
diamant, le de diamant
diamètre, le de diameter
dictature, la de dictatuur
dicter dicteren
dictionnaire, le het woordenboek
dieu, le; les dieux de god
différence, la het verschil
différences raciales f, les de rassenverschillen
différent verschillend (zijn van elkaar)
différer (in leeftijd) verschillen
difficile, difficile moeilijk (zijn)
difficulté, la de moeilijkheid
diffus verward, onduidelijk, vaag
diffuser (een bericht) verspreiden
diffusion, la de verspreiding (van een bericht)
digérer verteren
digestif; digestive betrekking hebbend op de spijsvertering
digne, digne (een) waardig (man)
dignité, la de waardigheid
diligenter versneld uitvoeren, versnellen,
tot spoed aandrijven
dimanche zondag
dimension, la de dimensie
diminuer (de snelheid) verminderen
diminution, la de vermindering
dîner; dîné dineren, gedineerd
dîner, le het avondmaal
diplomatique, diplomatique diplomatisch (zijn)
diplôme, le het diploma
dire; disant zeggen, zeggende
direct rechtstreeks (een rechtstreekse trein)
directement rechtstreeks, onmiddellijk
directeur, le de directeur
direction, la de richting
directive, la de richtlijn
directrice, la de directrice
dirigeant, le de leider (directeur)
diriger (een ploeg) leiden
discerner (kleuren) onderscheiden
discipline, la de tucht
discothèque, la de discotheek
discourir uitweiden
discours, le de redevoering
discret; discrète discreet (blijven)
discrètement onopvallend, discreet
discrétion, la de discretie
disculper (de beschuldigde) vrijpleiten
discussion, la de discussie
discutable, discutable (een) betwistbaar (argument)
discuter (een probleem) bespreken
45
disgrâce, la de ongenade
disjoindre uit elkaar halen
disparaître; disparu verdwijnen, verdwenen
disparition, la de verdwijning
dispenser (iemand) vrijstellen (van verplichtingen)
dispenser à rijkelijk, veel (licht) geven aan
dispersion, la de verstrooiing (van as)
disponibilité, la de beschikbaarheid
disponible, disponible beschikbaar (zijn)
disposer beschikken (over)
disposer schikken, rangschikken
dispositif, le toestel, installatie, voorziening
dispositif d'alarme, le de alarminstallatie
dispute, la de ruzie
disque, le de grammofoonplaat
disque de stationnement, le de parkeerschijf
disquette, la de diskette
dissimuler (zijn gevoelens) verbergen
dissipation, la het optrekken (van de mist)
dissolution, la het oplossen (van stoffen in
een vloeistof)
dissoudre (suiker) oplossen
dissuader (iemand iets) uit het hoofd praten
distance, la de afstand
distancer (een concurrent) voorbijstreven
distant verwijderd, ver
distinctif, distinctive (een) onderscheidend (kenmerk)
distinction, la het onderscheid
distingué (een) gedistingeerd (voorkomen)
distinguer onderscheiden, uit elkaar houden
distordre verwringen
distraction, la de verstrooidheid
distraire vermaken, ontspannen, afleiden
distrait verstrooid (een verstrooide leerling)
distribuer; distribué (papieren) uitdelen, uitgedeeld
distributeur, le de automaat (met frisdrank)
distribution, la de verdeling (van kranten)
district, le het district
dit (Lodewijk XIV) bijgenaamd (de
Zonnekoning)
divers; divers verschillend (verschillende feiten)
diversité, la de verscheidenheid
divertissement, le het vermaak
divin (een) goddelijk (wezen)
diviser (een getal) delen (door drie)
division, la de verdeling (van het terrein)
divorce, le de echtscheiding
divorcer (uit de echt) scheiden
divulguer (een geheim) openbaar maken
dix tien
dizaine, la het tiental
docile, docile (een) volgzaam (kind)
doctrine, la de doctrine
document, le het document
documentation, la de documentatie
documents justificatifs, les het bewijsmateriaal (schriftelijk)
46
doigt, le de vinger
domaine, le het domein
domicile, le de woonplaats
domicilié gehuisvest (zijn te Antwerpen)
dominer overheersen
dominer la situation de toestand meester zijn
don, le de gift
donateur, le de schenker
donc dus
donné gegeven, bepaald
donnée, la het gegeven
donner (iemand iets) geven
donner de publicité à (iets) ruchtbaar maken
donner l'alerte alarm slaan
donner sur uitgeven op (de straat)
donner un coup de main een handje helpen
dont; (pron. rel.) waarvan, waarover, waarop, waarmee,
waaruit, waarin
dont; (une aventure) dont (je me souviens; (pron. rel.) (een avontuur) dat (ik me herinner)
dont; (une personne) dont (je me souviens; (pron. rel.) (een persoon) die (ik me herinner)
d'ordre (een) ordelijk (man)
doré verguld
dorénavant voortaan, in het vervolg
dorer (iets) vergulden
dormir; dormi slapen, geslapen
dortoir, le de slaapzaal
dos, le de rug (van een mens)
dose, la de dosis
dossier, le het dossier
dossier, le de rugleuning
douane, la de douane
douanier, le de douanebeambte
double, double dubbel (een dubbele knoop)
doubler (een auto) inhalen
doucement zachtjes (praten)
douceur, la de zachtheid
douche, la het stortbad
doué begaafd (zijn voor wiskunde)
douleur, la de pijn
doute, le de twijfel
douter; douté twijfelen, getwijfeld
douteux; douteuse, douteux (het is) twijfelachtig
d'outre-mer (een) overzees (volk)
doux; douce zacht (leder)
doux; douce zachtaardig, vriendelijk
douzaine, la het dozijn
dramatique, dramatique (een) dramatisch (ongeval)
drame, le het drama
drap, le het laken
drapeau, le; les drapeaux de vlag
draperie, la het gordijn
dressoir, le het buffet
droit, le het recht (rechtspraak)
droits successoraux m, les de successierechten
drôle (dat is) grappig
dû à te wijten aan
47
du moins tenminste (zo zegt hij)
duc, le de hertog
duchesse, la de hertogin
d'une part enerzijds
duo, le het duo
duquel, de laquelle, desquels, waarover
desquelles; (pron. int.)
dur hard (werken)
durable; durable (een) duurzaam (effect)
durant gedurende, tijdens, onder
durcir hard worden (het brood is hard geworden)
durée, la de duur (tijdspanne)
durer; duré duren
dureté, la de hardheid (van een materie)
dynamique; dynamique (een) dynamisch (mens)
eau f, l' het water
eau gazeuse f, l' het spuitwater
éblouir (iemand) verblinden
éblouissant (een) verblindend (resultaat)
éboueur m, l' de vuilnisman
ébouriffé verward, verwilderd
ébranler (de grondvesten) doen schudden
écarter (de tafel) verwijderen (van de muur)
écarter (een idee) afwijzen, verwerpen
ecclésiastique; ecclésiastique kerkelijk (bestuur)
échafaudage m, l' de steiger (stelling rond een gebouw)
échange m, l' de uitwisseling
échanger ruilen
échantillon m, l' het staal (een staal waspoeder)
échapper ontsnappen (aan)
écharpe f, l' de sjaal
échauffement m, l' de opwarming
échec m, l' de mislukking
échelle f, l' de schaal (landkaart)
échelle f, l' de ladder
échelon m, l' de sport (van een ladder)
échevin m, l' de schepen (van de gemeente)
échiquier m, l' het schaakbord
écho m, l' de echo
échoir vervallen
échouer mislukken
éclaboussure f, l' de spat (modder)
éclair m, l' de bliksem
éclairage m, l' de verlichting (van de kamer)
éclaircie f, l' de opklaring (van het weer)
éclaircir (een kleur) lichter maken
éclaircissement m, l' de opheldering (van de feiten)
éclairé verlicht (een verlichte kamer)
éclairer (de kamer) verlichten
éclatant blakend (een blakende gezondheid)
éclater barsten
éclats m, les de scherven (glasscherven)
éclore ontluiken (bloemen ontluiken)
écluse f, l' de sluis
école f, l' de school
école communale f, l' de gemeenteschool
48
école maternelle f, l'; les écoles maternelles de kleuterschool
école primaire f, l' de basisschool
école supérieure f, l' de hogeschool
écolier m, l' de scholier
éconduire (iemand) afschepen
économe; économe zuinig (zijn met iets)
économie f, l' de economie
économique; économique zuinig (zijn)
économique; économique (een) economisch (stelsel)
économiser besparen (op uitgaven)
économiste m/f, l' de econoom, de econome
écossais Schots
écoute f, l' het luisteren
écouter; écouté luisteren, geluisterd
écran m, l' het scherm (van de televisie)
écrasant (een) verpletterend (gewicht)
écraser (een voetganger) overrijden
écrémé afgeroomd (afgeroomde melk)
écrire; écrit schrijven, geschreven
écrit schriftelijk
écriteau m, l' het bord
écriture f, l' het handschrift (manier van schrijven)
écrivain m, l' de schrijver
écrou m, l' de moer, de schroefmoer
écroulement m, l' de instorting
écueil m, l' de klip (in zee)
écurie f, l' de stal (dieren)
édifice m, l' het gebouw (openbaar)
édifier (een gebouw) oprichten
éditer (een boek) uitgeven
éditeur m, l' de uitgever
édition f, l' de uitgave (van een boek)
éducation f, l' de opvoeding
éduquer opvoeden
effacé (een) onopvallend (man)
effacer uitwissen
effectif; effective effectief (een effectieve maatregel)
effectivement daadwerkelijk, inderdaad
effectuer (werkzaamheden) verrichten
effet m, l' het effect
efficace; efficace doeltreffend (een doeltreffende remedie)
efficacité f, l' de doeltreffendheid
effleurer (een onderwerp) aanstippen
effondrement m, l' de instorting (van het huis)
effort m, l' de inspanning
effrayant (een) schrikwekkend (geluid)
effrayer doen schrikken
effroyable; effroyable (een) ontzettend (ongeval)
égal; égale; égaux (het is mij) gelijk
également eveneens
égaler (iemand) evenaren
égalité f, l' de gelijkheid (van burgers)
égayer opvrolijken
église f, l' de kerk
égoïste; égoïste egoïstisch (zijn)
égout m, l' de goot (straatgoot)
49
Égypte f, l' Egypte
égyptien; égyptienne Egyptisch
élaborer (een project) uitwerken
élan m, l' de geestdrift (met geestdrift praten)
élargir verbreden
élastique m, l' het elastiek
électeur m, l' de kiezer
élection f, l' de verkiezing (van een president)
électricien m, l' de elektricien
électricité f, l' de elektriciteit
électrique, électrique elektrisch (toestel)
électronique, électronique elektronisch
élégance f, l' de elegantie
élégant elegant (zijn)
élément m, l' het element
élémentaire; élémentaire (een) elementair (niveau)
éléphant m, l' de olifant
élevage m, l' de veeteelt
élévation de voix f, l' de stemverheffing
élevé (een goed) opgevoed (kind)
élevé hoog, groot
élève m/f, l' de leerling, de leerlinge
élever (kinderen) grootbrengen, opvoeden
éleveur m, l' de veehouder
élimination f, l' de uitschakeling (van een rivaal)
éliminer (een concurrent) uitschakelen
élire (een president) verkiezen
elle; (pron. pers.) zij, ze
elle: d'elle; (pron. pers.) (over) haar
elle-même; (pron. pers.) zichzelf
elles; (pron. pers.) zij, ze
elles: (sans) elle; (pron. pers.) (zonder) hen
éloge m, l' de lofrede
éloigné (een) verwijderd (dorp)
éloignement m, l' de verwijdering (van iemand)
éloigner verwijderen, wegzetten
éloquence f, l' de welsprekendheid
éloquent welsprekend (zijn)
élu verkozen (zijn)
emballage m, l' de verpakking
emballer (het eetservies goed) inpakken
embarquer aan boord gaan
embarras m, les de moeilijkheden (problemen)
embarrasser in verlegenheid brengen
embauchage m, l' de aanwerving (van een arbeider)
embaucher (een nieuwe arbeider) aanwerven
embellir mooier maken
embêtant vervelend
embêter lastig vallen
embouchure f, l' de monding (van een rivier)
embouteillage m, l' de verkeersopstopping
embouteiller (het verkeer) versperren
embrasser; embrassé (grootmoeder) kussen, zoenen,
omhelzen, gekust, omhelsd
émetteur m, l' de zender (op t.v.)
émettre uitzenden (op de televisie)
50
émeute f, l' de volksoproer
émigration f, l' emigratie, uitwijking
éminent voortreffelijk (een voortreffelijke
dienst bewijzen)
émission f, l' de uitzending (op televisie)
emménager intrekken (in een woning)
emmener meebrengen
emmitoufler warm inpakken, warm aankleden
émotion f, l' de ontroering
émouvant (een) ontroerend (afscheid)
émouvoir ontroeren
empêchement m, l' de belemmering
empêcher verhinderen
empereur m, l' de keizer
empester (de lucht) verpesten
empiler (hout) opstapelen
empire m, l' het keizerrijk
empirer verslechteren
emplacement m, l' de plek (om de tent op te slaan)
emploi m, l' de betrekking (werk)
employé m, l' de bediende (m)
employée f, l' de bediende (v)
employer gebruiken
employeur m, l' de werkgever
empoisonner vergiftigen
emporter (iets) meenemen
empreinte f, l' de afdruk (vingerafdruk)
empressé (zeer) gedienstig (zijn)
emprisonner (iemand) gevangen zetten
emprunt m, l' de lening (bij de bank)
emprunter; emprunté (een boek) lenen (van iemand), geleend
ému ontroerd (zijn)
en als, binnen, in, naar
en; (pron. pers.) er
en; (pron. pers.) er ... van, er ... over, er … toe, er ... aan
en amont stroomopwaarts (varen)
en apparence schijnbaar (rustig zijn)
en arrière (een pas) achteruit
en attendant voorlopig, in afwachting
en aucun cas in geen geval
en aval stroomafwaarts (varen)
en avoir marre het zat zijn
en bas (de koffers staan) beneden
en bas de onder
en bord de mer aan zee
en cas de in geval van
en ce qui concerne wat betreft
en commun gemeenschappelijk
en cours de route onderweg
en dehors de buiten
en dépit de ondanks, in weerwil van
en dessous de onder
en détresse (schip) in nood
en échange de in ruil voor
en effet inderdaad
en état de in staat van (oorlog)
51
en face de aan de overzijde, tegenover
en fait in feite
en faveur de ten gunste van
en fin de compte per slot van rekening
en fuite op de vlucht (zijn)
en général in het algemeen
en grande partie grotendeels
en l'honneur de ter ere van
en moyenne gemiddeld (2 per week)
en outre bovendien
en particulier in het bijzonder
en partie gedeeltelijk, voor een deel
en permanence permanent, voortdurend, blijvend
en plein air in open lucht
en principe in principe
en profondeur grondig
en retard (de trein is) te laat
en revanche daarentegen
en secret in het geheim
en sens inverse in tegengestelde richting
en somme alles tezamen genomen
en sursaut met een schok (wakker schrikken)
en un clin d'oeil in een oogwenk
en vertu de krachtens (de wet)
en vogue in de mode
en vouloir (iemand iets) kwalijk nemen
en vue de met het oog op (het inwinnen van
informatie)
encadrement m, l' de omlijsting (van een schilderij)
encadrer (een foto) inlijsten
encadrer; encadrant omringen, omlijsten, omringende
encaisser (een cheque) innen
encastrer; encastré invoegen, inpassen, ingebouwd
encéphale m, l' de (grote en kleine) hersenen
encercler omcirkelen
enchaîner; enchaîné ketenen, vastketenen, geketend
enchanté aangenaam (Aangenaam, Mevrouw)
enchantement m, l' de verrukking
enchanteur; enchanteresse betoverend, verleidelijk
(een verleidelijke vrouw)
enclore omheinen
encombrement m, l' de opstopping (van het verkeer)
encore nog
encourageant (een) bemoedigend (woord)
encourager; encouragé aanmoedigen, aangemoedigd
encourir oplopen
encre f, l' de inkt
encrier m, l' de inktpot
encyclopédie f, l' de encyclopedie
endive f, l' de andijvie
endommager beschadigen (de storm heeft het huis
zwaar beschadigd)
endormi ingeslapen, slaperig
endroit m, l' de plaats (streek)
enduire insmeren
endurer (pijn) verdragen
52
énergie f, l' de energie
énergie nucléaire f, l' de kernenergie
énergie solaire f, l' de zonne-energie
énergique, énergique energiek (zijn)
énervant (een) enerverend (werk)
énervé zenuwachtig, gespannen
enfance f, l' de kinderjaren
enfant m/f, l' het kind
enfant prodige m/f, l' het wonderkind
enfantillage m, l' de kinderachtigheid,
het kinderachtig gedrag
enfantin; enfantine kinderlijk (zijn)
enfer m, l' de hel
enfermer; enfermé opsluiten, opgesloten
enfin eindelijk
enfoncer (een spijker) inslaan
enfreindre (het reglement) overtreden
engagement m, l' de indienstneming
engager; engagé (een nieuwe bediende) aannemen,
aangenomen
engendrer (een kind) verwekken
engin m, l' het werktuig
engrais m, l' de mest
engraisser (het vee) vetmesten
énigmatique, énigmatique (een) raadselachtig (mysterie)
énigme f, l' het raadsel
enjambée f, l' de stap (een grote stap, schrede)
enjamber stappen over (een muurtje)
enjeu m, l' de inzet (bij een spel)
enjoindre gelasten
enlèvement m, l' de ontvoering, de schaking
enlever (iemand) ontvoeren
enlever (zijn trui) uittrekken
enlever wegnemen
enneigé (een) besneeuwd (plateau)
ennemi m, l' de vijand
ennui m, l' de verveling
ennuyé bezorgd,ongerust, geërgerd
ennuyeux; ennuyeuse; ennuyeux (een) vervelend (voorval)
énoncé m, l' de uiting, de taaluiting, de zin
énoncer (iets formeel) uiten
énorme, énorme (een) enorm (aantal)
énormément enorm, ontzettend, geweldig
enquête f, l' het onderzoek, de enquête
enragé razend (zijn)
enregistrement m, l' de opname (van muziek)
enregistrer; enregistré (iets) optekenen (in een akte),
opgetekend
enrhumé verkouden
enrichi verrijkt, verfraaid
enrichir verrijken (lectuur verrijkt de geest)
enseignant m, l' de lesgever
enseignement m, l' het onderwijs
enseignement secondaire m, l' het middelbaar onderwijs
enseigner onderwijzen
ensemble samen (weggaan)
53
ensoleillé (een) zonnig (plekje)
ensuite vervolgens
entasser opeenstapelen
entendre; entendu horen, gehoord
entendu! begrepen!
entente f, l' de verstandhouding
enterrement m, l' de begrafenis
enterrer begraven
enthousiasme m, l' het enthousiasme
enthousiaste, enthousiaste enthousiast (zijn)
entier; entière (een) volledig (dossier)
entièrement (een akte) volledig (bestuderen)
entouré omringd (zijn door vrienden)
entourer (iemand met vrienden) omringen
entracte m, l' de pauze (tussen twee scènes)
entraide f, l' de hulp, de bijstand
entraîné getraind (zijn)
entraînement m, l' de training
entraîner (een voetbalploeg) trainen
entraîneur m, l' de trainer
entraver belemmeren
entre tussen
entre lesquels, entre lesquelles; (pron. rel.) tussen dewelke
entre parenthèses tussen haakjes
entrebâiller; entrebâillé op een kier zetten, open zetten,
op een kier gezet
entrée f, l' de ingang (van een huis)
entremets m, l' het tussengerecht
entreprendre ondernemen
entrepreneur m, l' de aannemer
entreprise f, l' de onderneming
entrer; entrant, entré binnenkomen, binnengaan,
binnengaand, binnengegaan
entre-temps ondertussen
entretenir; entretenu (het huis) onderhouden, onderhouden
entretien m, l' het onderhoud
entrevoir vluchtig zien
entrevue f, l' het onderhoud (ontmoeting)
entrouvrir half openen, een stukje openen
énumération f, l' de opsomming
énumérer opsommen
envahir overspoelen (buitenlandse producten
overspoelen de markt)
enveloppe f, l' de envelop
envelopper (een kindje in dekens) wikkelen
envers ten opzichte van, jegens, tegenover
envers m, l' de keerzijde
envers lequel, envers laquelle, envers tegenover dewelke, tegenover hetwelk
lesquels, envers lesquelles; (pron. rel.)
envier benijden
envieux, envieuse, envieux afgunstig (zijn)
environ ongeveer
environnement m, l' de omgeving (milieu)
environner omgeven (de bergen omgeven de stad)
envisageable, envisageable denkbaar
envisager; envisagé (een aankoop) overwegen, overwogen
54
envoi m, l'; les envois de verzending (van de koopwaar)
envoyé spécial m, l' de speciale verslaggever
envoyer; envoyé zenden, gezonden
épais; épaisse, épais (een) dik (boek)
épaisseur f, l' de dikte (van de mist)
épargne f, l' het spaargeld
épargner (200 euro) sparen
éparpiller (confetti) uitstrooien
épars (bomen hier en daar) verspreid
épatant (een) verbluffend (resultaat)
épaté plat
épaule f, l' de schouder
épave f, l' het wrak
épée f, l' het zwaard
épeler (een woord) spellen
éphémère; éphémère (alles is) vergankelijk
épi m, l' de aar (korenaar)
épicerie f, l' de kruidenier (winkel)
épicier m, l' de kruidenier
épinards m, les de spinazie
épine f, l' de doorn
épingle f, l' de speld (naaigerei)
éplucher (aardappelen) schillen
éponge f, l' de spons
époque f, l' het tijdperk
épouse f, l' de echtgenote
épouser huwen (met iemand)
épousseter (de kast) afstoffen
épouvantable, épouvantable verschrikkelijk (een verschrikkelijke
misdaad)
épouvante f, l' de hevige schrik
épouvanter angst aanjagen
époux m, l'; les époux de echtgenoot
épreuve f, l' de proef (test)
épris smoorverliefd (zijn op iemand)
éprouvé (een) beproefd (mens)
éprouver op de proef stellen
épuisant uitputtend, afmattend
épuisé uitgeput
épurer (water) zuiveren
équateur m, l' de evenaar
équilibré (een) evenwichtig (man)
équilibre m, l' het evenwicht
équipage m, l' de bemanning (van een schip)
équipe f, l' de ploeg (groep)
équipement m, l' de uitrusting (voor een sport)
équiper; équipé (een schip) uitrusten, uitgerust
équitable, équitable (een) billijk (man)
équivalent m, l' het equivalent
équivaloir gelijk zijn (aan)
équivoque, équivoque (een) dubbelzinnig (woord)
ère f, l' het tijdperk
errer dwalen (door de straten)
erreur f, l' de vergissing, de fout
erroné (een) verkeerd (citaat)
érudit (een) geleerd (man)
55
escalade f, l' de beklimming, de bestijging
escale f, l' de tussenlanding (van een vliegtuig)
escalier m, l' de trap (naar de tweede verdieping)
escalier roulant m, l' de roltrap
escapade f, l' het tussendoortje, het uitstapje,
het avontuurtje
escarpé steil (een steile berg)
esclavage m, l' de slavernij
esclave m/f, l' de slaaf, de slavin
escroc m, l' de oplichter
escroquerie f, l' de oplichting (zwendel)
espace m, l' de ruimte (er is genoeg ruimte hier)
Espagne f, l' Spanje
espagnol Spaans
espèce f, l' de soort
espérance f, l' de verwachting
espérer; espérant, espéré hopen (dat), hopende (dat),
gehoopt (dat), verwacht
espion m, l' de spion
espoir m, l' de hoop (hoop hebben voor de
toekomst)
esprit m, l' de geest (verstand)
esquisse f, l' de schets (van een schilderij)
essai, l'; les essais de proef, de poging
essaim m, l' de zwerm (bijen)
essayer; essayé proberen, geprobeerd
essence f, l' de benzine
essentiel; essentielle (een) essentieel (element)
essentiellement voornamelijk, in hoofdzaak
essor m, l' de bloei (van een firma)
essuie-glace m, l'; les essuie-glaces de ruitenwisser
essuie-main m, l'; les essuie-mains de handdoek
essuyer; essuyé afdrogen, afgedroogd
est m, l' het oosten
esthétique, esthétique (een) esthetisch (oordeel)
estimation f, l' de schatting (van een schilderij)
estime f, l' de achting (voor iemand)
estimer; estimé menen (dat...), gemeend
estimer; estimé schatten, ramen, geschat
estival; estivale; estivaux (een) zomers (weertje)
estomac m, l' de maag, de buik
et en
établi gevestigd
établir; établi opmaken, opbouwen, opgemaakt,
opgebouwd
établir (een fabriek) vestigen
établissement m, l' de instelling, de vestiging
étage m, l' de verdieping (van het hotel)
étagère f, l' de boekenplank
étal m, l' het kraam, het marktkraam
étalage m, l' het uitstalraam
étaler (zijn koopwaar) uitstallen
étang m, l' de vijver
étant donné que gezien het feit dat, gezien
étape f, l' de etappe
État m, l' de Staat
56
état-major m, l' de staf (militaire leiding)
États-Unis m, les de Verenigde Staten
etc. enz.
et cetera enzovoorts
été m, l' de zomer
éteindre; éteint (het licht) uitdoen, (een sigaret) doven
uitgedaan, gedoofd
étendre (een deken) uitspreiden (op de grond)
étendu (een) uitgestrekt (gebied)
étendue f, l' de uitgestrektheid
éternel, éternelle (een) eeuwig (verdrag)
éternité f, l' de eeuwigheid
étinceler schitteren (kristallen voorwerpen
schitteren)
étincelle f, l' de vonk
étiquette, l' het etiket, het label, het kaartje
étoffe f, l' de stof (van het rokje)
étoilé met sterren bezaaid, stervormig
étoile f, l' de ster (aan de hemel)
étonnant (een) verwonderlijk (feit)
étonné verwonderd (zijn)
étonnement m, l' de verbazing
étonner verbazen
étouffant (een) verstikkend (klimaat)
étourderie f, l' de onbezonnenheid
étourdi (een) onbezonnen (daad)
étrange; étrange (een) vreemd (geval)
étranger m, l' het buitenland
étranger m, l' de vreemdeling
étrangler wurgen
être liggen (het boek ligt op de tafel)
être zijn
être m, l’ het wezen, het schepsel
être à bout de souffle buiten adem, uitgeput zijn
être à temps op tijd zijn
être à tête aan het hoofd staan (van een bedrijf)
être âgé de (24 jaar) oud zijn
être au courant op de hoogte zijn
être bien disposé goed gehumeurd zijn
être brouillé (met iemand) overhoop liggen
être chargé de belast zijn (met een taak)
être chez soi; (pron. pers.) thuis zijn
être d'accord het eens zijn, akkoord gaan
être de retour terug zijn
être dupe bedrogen uitkomen
être en avance te vroeg zijn
être en congé met verlof zijn
être en dérangement defect zijn (de telefoon is defect)
être en désaccord avec quelqu'un het met iemand oneens zijn
être en forme in vorm zijn, zich lekker voelen
être en panne pech hebben
être en route op weg zijn (naar Brussel)
être en train bezig zijn (iets te doen)
être fâché boos zijn (op iemand), kwaad zijn
être gêné in verlegenheid zijn, in verwarring
gebracht worden
57
être las de (zijn studies) beu zijn
être occupé bezig zijn, het druk hebben
être sur le point de op het punt staan te (vertrekken)
étreindre (passioneel) omhelzen
étrennes f, les de nieuwjaarsgeschenken
étroit smal (een smalle doorgang)
étude f, l' de studie
étudiant m, l' de student
étudiante f, l' de studente
étudier; étudié studeren, onderzoeken,
gestudeerd, onderzocht
étui m, l' het etui, de doos, de koker
euro m, l' de euro
Europe f, l' Europa
européen; européenne (een) Europees (land)
eux; (pron. pers.) zij
eux: par) eu; (pron. pers.) (door) hen
eux-mêmes; (pron. pers.) zijzelf
évacuer (een brandend warenhuis) ontruimen
évaluer evalueren
évasion f, l' de ontsnapping
éveil m, l' het wakker worden, het ontwaken
événement m, l' de gebeurtenis
éventail m, l'; les éventails de waaier
éventuellement eventueel (komen ze)
évêque m, l' de bisschop
évidemment! natuurlijk!
évidence f, l' de vanzelfsprekendheid
évident (een) vanzelfsprekend (feit)
évier m, l' de gootsteen
éviter; évitant vermijden, vermijdende
évoluer; évolué evolueren, geëvolueerd
évolution f, l' de evolutie
évoquer (een herinnering) oproepen
exact precies (het precieze aantal)
exactement precies, nauwkeurig
exactitude f, l' de nauwkeurigheid
exagération f, l' de overdrijving
exagéré (een) overdreven (prijs)
exagérer overdrijven
examen m, l' het examen
examen pour le permis m, l' het rijexamen
examinateur m, l' de examinator
examiner; examiné onderzoeken, nagaan,
onderzocht, nagegaan
exaspérer mateloos ergeren
excavatrice f, l' de graafmachine
excédent m, l' het overgewicht (teveel gewicht)
excéder (een bedrag) overschrijden
excellence f, l' de uitmuntendheid
excellent (een) uitstekend (gerecht)
exceller uitmunten (in zijn vak)
excepté uitgezonderd, behalve
exception f, l' de uitzondering
exceptionnel; exceptionnelle (een) uitzonderlijk (formaat)
excès m, l' de overmaat
58
excessif, excessive (een) buitensporig (gedrag)
excité opgewonden (zijn)
exclamation f, l' de uitroep
exclure uitsluiten
excursion f, l' de uitstap (naar Amsterdam)
excuse f, l' het excuus, de verontschuldiging
excuser verontschuldigen
excusez-moi! verontschuldig mij!
exécuter; exécuté (een werk) uitvoeren, verrichten,
uitgevoerd, verricht
exécutif, exécutive uitvoerend (de uitvoerende macht)
exécution f, l' de uitvoering (van een project)
exemplaire; exemplaire voorbeeldig, exemplarisch
exemplaire m, l' het exemplaar
exemple m, l' het voorbeeld
exercer (een beroep) uitoefenen
exercice m, l' de oefening
exigeant veeleisend (zijn)
exigence f, l' de eis
exiger (iets) eisen
exil m, l' de ballingschap
exiler; exilé verbannen, verbannen
existence f, l' het bestaan
exister bestaan
exonérer (iemand) ontheffen (van belastingen)
exotique; exotique exotisch
expédier (goederen) verzenden
expéditeur m, l' de afzender
expérience f, l' de ervaring
expérimental, expérimentale; expérimentaux (in een) experimenteel (stadium)
expérimentation f, l' de proefneming
expert m, l' de deskundige
expirer uitademen
explication f, l' de uitleg (verklaring)
explicite, explicite ondubbelzinnig, duidelijk
expliquer; expliqué uitleggen, uitgelegd
exploit m, l' de topprestatie
exploitation f, l' de uitbating
exploiter (een zaak) uitbaten
explorateur m, l’ de ontdekker
explorer (een gebied) verkennen
exploser ontploffen (de bom ontploft)
explosion f, l' de ontploffing
exportation f, l' de uitvoer
exporter (producten) uitvoeren (naar
het buitenland)
exposé m, l' de uiteenzetting (spreekbeurt)
exposé à blootgesteld aan (de zon)
exposer tentoonstellen
exposition f, l' de tentoonstelling
exprès m, l' de spoedbestelling
express m, l' de sneltrein
expression f, l' de uiting (van gevoelens)
exprimer (gedachten) uitdrukken
expulser (indringers) verdrijven
exquis; exquise, exquis (een) voortreffelijk (gerecht)
59
extase f, l' de vervoering (in vervoering zijn)
extension f, l' de uitbreiding
exténuer afmatten
extérieur buitenlands
extérieur buiten-, uitwendig
externe; externe uitwendig (gebruik)
extincteur m, l' het brandblusapparaat
extinction f, l' het blussen (van een brand)
extraire (ertsen) delven
extraire extraheren
extrait m, l' het uittreksel (van een akte)
extraordinaire, extraordinaire (een) buitengewoon (succes)
extrêmement uiterst (duur)
extrémité f, l' het uiteinde
fabricant, le de fabrikant
fabrication, la de vervaardiging
fabrique, la de fabriek
fabriquer; fabriqué fabriceren, gefabriceerd
fabuleux; fabuleuse, fabuleux fabuleus, onwaarschijnlijk
façade, la de voorgevel
face, la het aangezicht
face à aan de overzijde, tegenover
fâcheux; fâcheuse, fâcheux (een) vervelend (feit)
fâcheux; fâcheuse, fâcheux betreurenswaardig
facile; facile (het is) gemakkelijk
facilement gemakkelijk
facilité, la de gemakkelijkheid
faciliter vergemakkelijken
facilités f, les de faciliteiten (mogelijkheden)
façon, la de wijze, de manier
façonner bewerken, vormen, vormgeven
facteur, le de postbode
facteur, le de factor
facture, la de factuur
fade; fade smakeloos (smakeloze voeding)
faible; faible (een) zwak (kind)
faiblement zwak
faiblesse, la de zwakheid
faiblir verzwakken
faillir tekortschieten
faillir + inf weinig schelen of
faim, la de honger
fainéant (een) nietsdoend (persoon)
faire doen
faire appel à een beroep doen op
faire connaissance de kennis maken met (iemand)
faire cuisine koken (gerechten maken)
faire de gymnastique turnen
faire des courses boodschappen doen
faire des progrès vorderingen maken
faire face het hoofd bieden (aan)
faire faillite failliet gaan
faire le ménage het huishouden doen
faire le plein (de wagen) vol tanken
faire le tour du monde een reis om de wereld maken
faire l'hypocrite huichelen (zich beter voordoen)
60
faire mal pijn doen
faire mieux de er beter aan doen te
faire partie de behoren tot (een groep), deel uitmaken
van (een groep)
faire peur à (de kinderen) bang maken
faire prévaloir (zijn rechten) doen gelden
faire sa toilette toilet maken, zich wassen
faire semblant doen alsof (men lacht)
faire signe een teken geven
faire tort (iemand) onrecht aandoen
faire-part, le de kennisgeving (van een huwelijk)
faisable, faisable (een) doenbaar (werk)
faisceau, le; les faisceaux de bundel (licht)
fait, le het feit
falloir; fallu nodig zijn, nodig geweest
fameux; fameuse; fameux (een) befaamd (verhaal)
familial; familiale; familiaux (een) familiaal (probleem)
familier; familière (een) vertrouwd (gezicht)
famille, la de familie
famille, la het gezin
famine, la de hongersnood
faner verwelken
fantaisie, la de fantasie
fantastique; fantastique (dat is) fantastisch
fantôme, le het spook
farce, la de grap (poets)
farceur, le de grappenmaker
farine, la de bloem (om brood te bakken)
farouche, farouche (een) schuw (kind)
fascinant fascinerend, boeiend, betoverend
fatal; fatale; fatals (een) fataal (ongeluk)
fatalité, la het noodlot
fatigant (een) vermoeiend (werk)
fatigué moe (zijn)
fatiguer vermoeien
faubourg, le de buitenwijk
faussement verkeerd, fout, vals
fausser vervalsen
faute, la de fout
faute de bij gebrek aan (geld)
faute de zonder
fauteuil, le de zetel (1 persoon)
fauteuil à bascule, le de schommelstoel
fautif; fautive (het is) foutief
faux; fausse (een) vals (document)
faveur, la de gunst
favorable; favorable gunstig gezind (zijn tegenover iemands
plannen)
favori; favorite (een) favoriet (zanger)
favoriser (iemand) begunstigen
fax, le; les fax de fax
fécond vruchtbaar (land)
fédéral; fédérale; fédéraux federaal (een federale staat)
fédération, la de federatie
feindre veinzen
feinte, la de schijnbeweging (van een bokser)
61
félicitations gefeliciteerd
féliciter feliciteren
femelle, la het wijfje
féminin vrouwelijk
femme, la de vrouw
femme, la de echtgenote
femme de ménage, la de werkvrouw
femme fatale, la de vamp
fendre (hout) splijten
fenêtre, la het venster
fente, la de spleet, de barst, de kloof
fer, le het ijzer
fer à repasser, le; les fers à repasser het strijkijzer
ferme, la de boerderij
ferme; ferme stevig, hard, vast
ferment, le de gist
fermer; fermé sluiten, gesloten
fermeté, la de vastberadenheid
fermeture éclair, la de rits (ritssluiting)
fermier, le de boer
féroce; féroce (een) bloeddorstig (dier)
ferry-boat, le de ferry
fertile; fertile vruchtbaar (land)
fervent (een) vurig (liefhebber van Mozart)
ferveur, la de vurigheid (een werk voltooien
met vurigheid)
festival, le; les festivals het festival
fête, la het feest
fêter feesten
feu, le; les feux het vuur
feu zaliger, wijlen (de koningin zaliger)
feu d'artifice, le het vuurwerk
feu de signalisation, le het verkeerslicht
feuillage, le het gebladerte
feuille, la het blad (papier)
feuilleter (een boek) doorbladeren
feuilleton, le het feuilleton
février februari
fiable, fiable (een) betrouwbaar (man)
fiançailles f, les de verloving
fiancé, le de verloofde
ficeler (een pakje) dichtbinden (met touwtjes)
ficelle, la het touwtje
fiche, la de steekkaart (fiche)
fichier, le de file, het bestand
fictif; fictive fictief, denkbeeldig
fiction, la de fictie
fidèle; fidèle trouw (zijn)
fidéliser (klanten aan zich) binden
fidélité, la de trouw (aan een vriend)
fier fier (zijn)
fierté, la de fierheid
fièvre, la de koorts
figure, la het gelaat
figuré figuurlijk, beeldend
figurer voorkomen (op een lijst)
62
fil, le de draad
fil de fer, le de ijzerdraad
filer ervandoor gaan
filet, le het net (tennis)
fille, la de dochter
fille, la het meisje
fillette, la het meisje (kind)
filleul, le het petekind
film, le de film
fils, le de zoon
filtre, le de filter
filtrer filtreren, doorsijpelen
fin, la het einde
fin fijn
final; finale; finals (finaux) eind- (de eindresultaten)
finalement tenslotte
financer; financé financieren, bekostigen, bekostigd
finances f, les de financiën
financier; financière (een) financieel (probleem)
financièrement financieel
finir; fini beëindigen, beëindigd
firme, la de firma
fisc, le de fiscus
fiscal; fiscale; fiscaux fiscaal (recht)
fiston, le de zoon, de jongen
fixation, la het bevestigen (het vastmaken)
fixe; fixe vast (een vaste woonplaats)
fixer; fixé (een datum) vastleggen
flacon, le het flesje (parfum)
flagrant flagrant (een flagrante leugen)
flamand Vlaams
flambeau, le de fakkel
flamber branden
flamme, la de vlam
flanc, le de flank
flâner slenteren (door de straten)
flaque, la de plas (regenwater)
flatter (iemand) vleien
flatteur, le de vleier
flèche, la de pijl
fléchir (onder een gewicht) buigen
flétrir verwelken
fleur, la de bloem
fleurir bloeien (de rozenstruik bloeit mooi)
fleuriste, le de bloemist
fleuve, le de stroom (rivier)
flexible; flexible (een) buigzaam (karakter)
flocon, le de vlok (haver)
flots m, les de golven (van de zee)
flotte, la de vloot (groep schepen)
flotter (op het water) drijven
flotter dans ses vêtements in zijn kleren zwemmen, ruime kleren
aan hebben
flou wazig (een wazige film)
fluo fluo
flûte, la de fluit
63
foi, la; les fois het geloof
foie, le de lever
foin, le het hooi
foire, la de jaarmarkt
fois, la; les fois de keer
folâtrer stoeien (kinderen stoeien bij het spelen)
folie, la de waanzin (dat is je reinste waanzin!)
foncé donker (bruin)
foncer graven, boren
fonction, la het ambt (een ambt uitoefenen)
fonction, la de functie
fonctionnaire, le de ambtenaar
fonctionnel; fonctionnelle functioneel
fonctionnement, le de werking (van een machine)
fonctionner; fonctionné functioneren, gefunctioneerd
fond, le de bodem (van een put)
fondamental; fondamentale; fondamentaux (een) fundamenteel (probleem)
fondateur, le de oprichter (van een vereniging)
fondation, la de stichting (oprichting)
fondé (een) gegrond (verwijt)
fondement, le de grondslag (basis)
fonder (een school) oprichten, stichten
fondre; fondu (boter) smelten, gesmolten
fondre en larmes in tranen uitbarsten
fonds, le het fonds
fontaine, la de fontein
football, le het voetbal (spel)
force, la de kracht (spieren)
forcé gedwongen (zijn)
force majeure, la de overmacht
forcément noodzakelijkerwijze
forcer (iemand) dwingen (iets te doen)
forces navales f, les de zeemacht
forêt, la het woud
foreuse, la de boormachine
forfaire verbeurdverklaren
forger (ijzer) smeden
forgeron, le de smid
forgeur, le de smid, de vuursmid
forgeuse, la de bedenkster, de uitvindster
formalité, la de formaliteit
format, le het formaat
formation, la de opleiding (beroepsopleiding)
forme, la de vorm (van een object)
formel; formelle (een) formeel (contact)
former; formé (een groep) vormen, gevormd
formidable; formidable formidabel (zijn)
formulaire, le het formulier
formule, la de formule
formuler formuleren
fort sterk (zijn)
fortement (iets) hevig (verlangen)
forteresse, la de vesting (fort)
fortune, la het fortuin (geld)
fosse, la de kuil (leeuwenkuil)
fossé, le de sloot
64
fou; folle zot (zijn)
fou, le; les fous de gek
fou rire, le de slappe lach
foudre, la de bliksem
foudroyant (een) overweldigend (succes)
fouet, le de zweep
fouiller (de bagage) doorzoeken
fouillis, le de warboel
foulard, le de halsdoek
foule, la de menigte (mensen), de massa
four, le de oven
fourchette, la de vork
fourmi, la de mier
fourneau, le het fornuis
fournir (levensmiddelen) leveren
fournisseur, le de leverancier
fourrure, la het bont (pels)
foyer, le de haard (het haardvuur)
foyer, le de huiselijke haard, het gezin
fracas, le het lawaai, het geraas, de drukte
fraction, la de fractie
fragile; fragile breekbaar (glas)
fragment, le het fragment
fraîcheur, la de frisheid
frais; fraîche vers (fruit)
fraise, la de aardbei
franc; franche openlijk (zijn tegenover iemand)
franc, le de frank (munteenheid)
français, le het Frans
français Frans
Français, le de Fransman
France, la Frankrijk
franchement (iets) ronduit (zeggen)
franchir stappen over (een drempel)
franchise, la de vrijstelling (verzekeringswezen)
francophone; francophone Franssprekend
frapper (op de deur) kloppen
fraternité, la de broederlijkheid
frauder frauderen
frein, le de rem
freiner remmen
fréquence, la de frequentie
fréquent veelvuldig (gebruik)
fréquenter (vaak) omgaan met (iemand),
(vaak) bezoeken
frère, le de broer
frère jumeau, le; les frères jumeaux de tweelingbroer
frésia, le de fresia
friandise, la het snoepgoed
frigo, le de ijskast
frileux, frileuse, frileux (een) kouwelijk (persoon)
fripé verkreukeld (een verkreukelde mantel)
frire (vis) bakken (in olie)
frise, la de fries
Frison, le de Fries
Frisonne, la de Friezin
65
frissonner huiveren (bij een gruwelijke gedachte)
frites f, les de frieten
froid koud
froisser beschadigen, kwetsen, kneuzen
frôler rakelings gaan langs
fromage, le de kaas
front, le het voorhoofd
frontal; frontale; frontaux frontaal
frontière, la de grens
frottement, le de wrijving (bij een aanraking)
frotter wrijven
fructueux; fructueuse; fructueux vruchtbaar, succesvol
fruit, le het fruit
fruitier, le de fruithandelaar
fugitif; fugitive voortvluchtig (zijn)
fuir vluchten
fuite, la de lek (in een buis)
fumée, la de rook
fumer roken
fumeur, le de roker
fumeux; fumeuse, fumeux (een) rokerig (vuur)
fureter rondneuzen
furieux; furieuse; furieux woedend (zijn)
fusée, la de raket (vuurpijl)
fusible, le de zekering (elektrisch)
fusil, le het geweer
fusion, la de fusie (van gemeenten)
fusionner samensmelten, fuseren
fût, le het vat (ton)
futur, le de toekomst
fuyard, le de voortvluchtige
gâcher (iemands humeur) verknoeien
gaffe, la de flater
gage, le het pand (iets in onderpand geven)
gagnant, le de winnaar
gagner; gagné winnen, gewonnen
gagner verdienen
gai (een) opgewekt (karakter)
gaieté, la de vrolijkheid
gain, le het winnen (van een proces)
galbé gerond, gewelfd
galoper galopperen
gambader dartelen (van vreugde)
gamin, le de kwajongen
gamme, la het gamma (van aanbiedingen)
Gand m Gent
gangster, le de gangster
gant, le de handschoen
garage, le de garage
garagiste, le de garagist
garantie, la de waarborg
garantir; garanti waarborgen, garanderen,
gegarandeerd
garçon, le de jongen
garde, le de bewaker
garde du corps, le; les gardes du corps de lijfwacht
66
garde-boue, le; les garde-boue het spatbord
garder (de kinderen) bijhouden
garder; gardé bewaren, bewaard
garderie, la de kinderbewaarplaats
garde-robe, la; les garde-robes de kleerkast
gardien, le de bewaker
gardien de but, le de keeper, de doelman
gare, la het station
garer (de auto) parkeren
garnir versieren
gars, le de kerel, de jongen
gaspiller (geld) verspillen
gastronomie, la de gastronomie
gâté (een) verwend (kind)
gâteau, le; les gâteaux de taart
gâter (een kind) verwennen
gauche links
gauche; gauche onhandig, stuntelig
gaz, le het gas
géant, le de reus
gel, le het vriezen
gelée, la de vorst (winter)
geler vriezen
gênant (een) storend (geluid)
gendarme, le de rijkswachter
gendarmerie, la de rijkswacht
gendre, le de schoonzoon
gêner; gêné storen (hinderen), gestoord
général; générale; généraux (een) algemeen (verschijnsel)
général, le; les généraux de generaal
généralement algemeen, gewoonlijk
généraliser veralgemenen
généralité, la het algemeen idee, de overgrote
meerderheid
génération, la de generatie
généreux; généreuse; généreux vrijgevig (zijn)
générosité, la de vrijgevigheid
génial; géniale; géniaux geniaal, briljant
génie, le het genie
genou, le; les genoux de knie
genre, le het soort, het type
gens m, les de mensen
gentil; gentille vriendelijk (zijn)
gentillesse, la de vriendelijkheid
gentleman, le; les gentlemen de heer
géographie, la de aardrijkskunde
géographique; géographique (een) aardrijkskundig (woordenboek)
géomètre, le de meetkundige
géométrie, la de meetkunde
géométrique; géométrique meetkundig (een meetkundige figuur)
gérant, le de beheerder (van een zaak)
gérante, la de beheerster (van een zaak)
gerbe, la de bos (bloemen)
gérer (een handelszaak) beheren
germain vol (een volle neef)
germe, le de kiem
67
gésir liggen
geste, le het gebaar (beweging)
gestion, la het beheer (van het bedrijf)
gibier, le het wild (jacht)
gifle, la de oorvijg
gifler een klap (om de oren) geven
gigantesque; gigantesque (een) reusachtig (moment)
girouette, la de windwijzer
gitan, le de zigeuner
givre, le de rijp (rijm)
glace, la het ijs (om te eten)
glacé bevroren (sneeuw)
glacer doen bevriezen (die kou doet
me bevriezen)
glacial; glaciale; glacials ijzig (een ijzige wind)
glacial; glaciale; glaciaux bijtend (bijtende spot)
glacier, le de gletsjer
glaçon, le het ijsblokje
glisser; glissé glijden, uitglijden, uitgegleden
global; globale; globaux (een) globaal (overzicht)
globe, le de aardbol
gloire, la de roem
glorieux; glorieuse; glorieux (een) roemrijk (verleden)
gobelet, le de beker
golden, la de golden (appelsoort)
gommer uitgommen
gonfler (een ballon) opblazen
gorgée, la de slok (water)
gorille, le de gorilla
gosse, le het kind
gourmand gulzig (zijn)
gourmandise, la de gulzigheid
gourmet, le de lekkerbek
goût, le de smaak
goûter proeven (van een gerecht)
goutte, la de druppel
gouttière, la de dakgoot
gouvernement, le de regering
gouverner; gouvernant (het land) besturen, besturend
gouverneur, le de gouverneur
grâce à dankzij
gracieux; gracieuse; gracieux (een) sierlijk (gebaar)
grade, le de graad (rangorde)
graduel; graduelle trapsgewijs, gradueel
graduellement trapsgewijs, gradueel
grain, le de korrel (zand)
graine, la het zaad
graisse, la het vet
graisser (de machine) invetten
grammaire, la de grammatica
gramme, le de gram
grand groot (zijn)
grand magasin, le het warenhuis
grandeur, la de grootte
grandir; grandi groter worden (groeien)
grand-mère, la; les grands-mères de grootmoeder
68
grand-père, le; les grands-pères de grootvader
grands-parents m, les de grootouders
grange, la de schuur (van de boerderij)
grappe, la de tros (druiven)
gras; grasse, gras (een) vet (gerecht)
gratification, la de toelage, de bonus
gratifier; gratifié begunstigen, belonen met…,
begunstigd, beloond met
gratte-ciel, le de wolkenkrabber
gratter jeuken, kriebelen
gratuit gratis (onderricht)
gratuitement gratis
grave; grave (een) ernstig (probleem)
graver graveren
gravier, le het grind (op de oprijlaan)
gravir beklimmen
gravité, la de ernst (van de situatie)
gré, le de wil, de zin
grec; grecque Grieks
Grèce, la Griekenland
greffier, le de griffier
grêle, la de hagel
grenadine, la de grenadine
grenier, le de zolder
grenouille, la de kikker
grève, la de staking
grève du zèle, la de stiptheidsactie
gréviste, le de staker (werkonderbreker)
gribouiller (wat woorden) kladden (op
een papiertje)
grièvement ernstig (gekwetst)
griffe, la de klauw
griffonner krabbelen (in een notaboekje)
grignoter (een koekje traag) oppeuzelen
grille, la het hek (van ijzer)
grillé geroosterd
grille-pain, le; les grille-pain de broodrooster
griller roosteren
grimacer gezichten trekken
grimper klimmen
grincer piepen (de deur piept)
grippé grieperig
gris; gris grijs
grisonnant grijs wordend
grogner mopperen (uit ontevredenheid)
gronder (een kind) een standje geven
gros; grosse, gros dik (een dikke man)
grossier; grossière (een) grof (woord)
grossièreté, la de grofheid (van manieren)
grossir verdikken
grotte, la de grot
groupe, le de groep
groupement, le de groepering
grouper groeperen
grue, la de kraan (toestel)
guenilles f, les de lompen (versleten kleren)
69
guêpe, la de wesp
guéridon, le het pronktafeltje
guérir; guéri genezen, genezen
guerre, la de oorlog
guerre du Golfe, la de Golfoorlog
guerre mondiale, la de wereldoorlog
guetter bespieden
gueule, la de muil (bek)
guichet, le het loket
guide, le de gids
guide touristique, le de reisgids (boek)
guider (doorheen de stad) gidsen
guidon, le het fietsstuur
guitare, la de gitaar
gynécologue, le/la de gynaecoloog, de vrouwenarts
habileté f, l' de handigheid
habillé gekleed (zijn)
habillement m, l' de kleding
habiller (iemand) kleden
habitant m, l' de inwoner
habitation f, l' de woning
habiter; habité wonen, gewoond
habitude f, l' de gewoonte
habituel; habituelle (zijn) gewoon (gedrag)
hache, la de bijl
hacher; haché hakken, gehakt
hachette, la het bijltje
haie, la de haag
haine, la de haat
haïr haten
haleter hijgen
hall, le de hal (inkomhal)
halte, la de stopplaats, de rustplaats, de halte
halte-garderie, la de crèche, de kinderopvang
hamburger, le de hamburger
hameau, le het gehucht
hangar, le de loods (gebouw)
harceler (iemand met vragen) bestoken
hardi stoutmoedig (zijn)
hardiesse, la de onverschrokkenheid
hargneux; hargneuse; hargneux prikkelbaar, nijdig, geïrriteerd
haricots m, les de boontjes
harmonie f, l' de harmonie
harmonieux; harmonieuse; harmonieux (een) harmonisch (geheel)
hasard, le het toeval, het lot
hasardeux; hasardeuse; hasardeux (een) gewaagd (project)
hâte, la de haast
hausse, la de stijging (van de prijzen)
haut (een) hoog (gebouw)
hautain hoogmoedig, arrogant
hauteur, la de hoogte (van een gebouw)
haut-parleur, le; les haut-parleurs de luidspreker
hebdomadaire m, l' het weekblad
hébraïque; hébraïque Hebreeuws
hébreu; hébreux Hebreeuws
hectare m, l' de hectare
70
hein hè, wat
hélas helaas
hélice f, l' de schroef (van een helikopter)
hélicoptère m, l' de helikopter
hémisphère m, l' het halfrond
hennir hinniken
herbe f, l' het gras
héréditaire; héréditaire (een) erfelijk (probleem)
héritage m, l' de erfenis
hériter erven (van een familielid)
héritier m, l' de erfgenaam
hermétique; hermétique hermetisch (een hermetische
verpakking)
héroïne f, l' de heldin
héroïque; héroïque (een) heldhaftig (gebaar)
héroïsme m, l' de heldhaftigheid
héros, le de held
hésitation f, l' de aarzeling
hésiter aarzelen
heure f, l'; h het uur
heure d'affluence f, l'; het spitsuur
les heures d’affluence
heure de fermeture f, l'; het sluitingsuur
les heures de fermeture
heure d'été f, l' het zomeruur
les heures d’été
heure d'hiver f, l' het winteruur
les heures d’hiver
heures de pointe, les het spitsuur
heureusement! gelukkig!
heureux; heureuse, heureux gelukkig (zijn)
heurter stoten tegen
hibou, le; les hiboux de uil
hideux; hideuse; hideux (een) afzichtelijk (monster)
hier gisteren
hier soir gisterenavond
hirondelle f, l' de zwaluw
histoire f, l' de geschiedenis
historien m, l' de historicus
historique; historique (een) historisch (feit)
hiver m, l' de winter
hobby, le; les hobbies de hobby
hocher (het hoofd) schudden
hold-up, le; les hold-up de overval
hollandais; hollandaise; hollandais Hollands
homard, le de kreeft
homélie f, l' de preek, de zedenpreek
hommage m, l' de hulde
homme m, l' de mens
homme m, l' de man
homme d'affaires m, l'; de zakenman
les hommes d'affaires
honnête; honnête eerlijk (zijn)
honnêteté f, l' de eerlijkheid
honneur m, l' de eer
honorable; honorable (een) eerbaar (man)
71
honoraires m, les het ereloon
honorer eren
honte, la de schaamte
honteux; honteuse; honteux (een) schandelijk (gedrag)
hôpital m, l'; les hôpitaux het ziekenhuis
hoqueter hikken
horaire m, l' het uurrooster
horizon m, l' de horizon
horloge f, l' het uurwerk, de klok
horloger m, l' de horlogemaker
horoscopique; horoscopique horoscopisch
horreur f, l' de afschuw
horrible; horrible afschuwelijk (een afschuwelijke misdaad)
hors de buiten
hors de danger buiten gevaar
hors-d'oeuvre, le het voorgerecht (koud)
hospitalier (een) gastvrij (man)
hospitalisation f, l' de ziekenhuisopname
hospitalité f, l' de gastvrijheid
hostile; hostile vijandelijk (zijn)
hostilité f, l' de vijandschap
hôte m, l' de gast
hôtel m, l' het hotel
hôtel de ville m, l'; les hôtels de ville het stadhuis
hôtesse de l'air f, l'; les hôtesses de l’air de stewardess
houille, la de steenkool (witte steenkool)
housse, la de overtrek, de hoes
huile f, l' de olie
huître f, l' de oester
humain (het) menselijk (gedrag)
humanité f, l' de mensheid
humble; humble nederig (zijn)
humecter (een doek) bevochtigen
humeur f, l' het humeur
humide; humide (een) vochtig (klimaat)
humidité f, l' de vochtigheid
humiliant (het is) vernederend
humiliation f, l' de vernedering
humilier vernederen
humilité f, l' de nederigheid
humoriste m/f, l' de humorist
humour m, l' de humor
hurlement, le het gebrul (van woede)
hurler brullen (van woede)
hygiène f, l' de hygiëne
hypocrisie f, l' de hypocrisie
hypocrite; hypocrite schijnheilig (zijn)
hypothermie f, l' de ondertemperatuur, de afkoeling
hypothèse f, l' de hypothese
ici hier
idéal; idéale; idéals (idéaux) ideaal (zijn)
idéal m, l'; les idéaux het ideaal
idéalisme m, l' het idealisme
idée f, l' het idee
identifier identificeren
identique; identique identiek (zijn)
72
identité f, l' de identiteit
idiot (een) idioot (gezicht)
idole f, l' het idool
ignoble; ignoble (een) laaghartig (gedrag)
ignorance f, l' de onwetendheid
ignorant onwetend (zijn)
ignorer (het bestaan van iets) niet weten
ignorer; ignoré negeren, genegeerd
il; (pron. pers.) hij
il arrive que het gebeurt dat (...)
il en résulte que daaruit vloeit voort dat
il fait froid het is koud
il faut que het is nodig dat
il pleut het regent
il pleut des cordes het regent pijpenstelen
il s'agit de het betreft
il se peut que het is mogelijk dat
il s'est avéré het is gebleken
il vaut mieux que het is beter dat
il y a er is (veel volk hier)
il y a tout lieu de er is alle reden om te (denken dat...)
île f, l' het eiland
illégal; illégale; illégaux (een) onwettelijk (verblijf)
illégitime; illégitime (een) onwettig (huwelijk)
illimité onbeperkt (onbeperkte macht)
illisible; illisible (een) onleesbaar (handschrift)
illuminer (een zaal feestelijk) verlichten
illusion f, l' de illusie
illustration f, l' de illustratie
illustrer illustreren
îlot m, l' het eilandje
ils; (pron. pers.) zij, ze
image f, l' het beeld (prent)
imaginaire; imaginaire (een) denkbeeldig (feit)
imagination f, l' de verbeelding
imaginer zich voorstellen, zich verbeelden
imbécile; imbécile achterlijk (zijn)
imbiber (een vod) drenken (in water)
imitation f, l' de imitatie
imiter (een persoon) nabootsen
immaculé rein, onbevlekt
immangeable; immangeable oneetbaar (een oneetbare vrucht)
immatriculation f, l' de inschrijving, de registratie
immédiat; immédiate direct, onmiddellijk (een directe ervaring)
immédiatement onmiddellijk (komen)
immense; immense onmetelijk (een onmetelijke ruimte)
immensité f, l' de onmetelijkheid
immersion f, l' de onderdompeling, de overstroming,
het onderlopen
immeuble m, l' het flatgebouw
immigré m, l' de immigrant
immobile; immobile onbeweeglijk (blijven staan)
immoral; immorale; immoraux immoreel (gedrag)
immortel; immortelle onsterfelijk (zijn)
impact m, l' het effect, de invloed, de indruk
impair (een) onpaar (getal)
73
impardonnable; impardonnable onvergeeflijk (een onvergeeflijke daad)
imparfait onvolmaakt (zijn)
impartial; impartiale; impartiaux onpartijdig (zijn)
impasse f, l' de doodlopende straat
impassible; impassible (een) onbewogen (gezicht)
impatience f, l' het ongeduld
impatient ongeduldig (zijn)
impensable; impensable ondenkbaar, onvoorstelbaar
impératrice f, l' de keizerin
imperceptible; imperceptible (een) onwaarneembaar (verschil)
imperfection f, l' de onvolmaaktheid
impérial; impériale; impériaux (een) keizerlijk (gebouw)
impérieux, impérieuse, impérieux (een) gebiedend (gebaar)
imperméable f, l' de regenjas
impersonnel, impersonnelle (een) onpersoonlijk (gesprek)
impertinent (een) onbeschaamd (gedrag)
imperturbable; imperturbable (een) onverstoorbaar (man)
impétueux; impétueuse; impétueux (een) onstuimig (karakter)
impitoyable; impitoyable (een) meedogenloos (man)
implantation, l' de implantatie
impliquer impliceren
implorer (iemands vergeving) afsmeken
impoli onbeleefd (zijn)
importance f, l' het belang
important belangrijk (zijn)
important m, l' de hoofdzaak, het voornaamste
importation f, l' de invoer
importer; importé (goederen) invoeren, ingevoerd
imposé (een) opgelegd (werk)
imposer (een verbod) opleggen
impossibilité f, l' de onmogelijkheid
impossible; impossible (het is) onmogelijk
impôts m, les de belastingen
impression f, l' de indruk
impressionnant (een) indrukwekkend (resultaat)
impressionné onder de indruk zijn
impressionner indruk maken (op iemand)
imprévu (een) onvoorzien (voorval)
imprimante f, l' de printer (afdrukeenheid)
imprimé m, l' het drukwerk
imprimer; imprimé (een boek) drukken, gedrukt
imprimerie f, l' de drukkerij
imprimeur m, l' de drukker
impro f, l’ de improvisatie
improbable; improbable (een) onwaarschijnlijk (feit)
improvisation f, l' de improvisatie
imprudence f, l' de onvoorzichtigheid
imprudent onvoorzichtig (zijn)
impuissance f, l' de onmacht (machteloosheid)
impuissant machteloos (zijn)
impureté f, l' de onzuiverheid
inachevé (een) onafgewerkt (boek)
inadmissible; inadmissible (een) ontoelaatbaar (gedrag)
inaperçu (een) onopgemerkt (voorval)
inapte; inapte ongeschikt, onbekwaam, onbruikbaar
inattendu onverwacht (bezoek)
74
inattention f, l' de onoplettendheid
inauguration f, l' de inhuldiging
inaugurer (een nieuw gebouw) inwijden
inca Inca-
incalculable; incalculable (een) onberekenbaar (gevolg)
incapable; incapable onbekwaam (zijn)
incapacité f, l’ het onvermogen
incassable; incassable onbreekbaar (glas)
incendie m, l' de brand
incendier (een huis) in brand steken
incertain (een) onzeker (succes)
incertitude f, l' de onzekerheid
incessant (een) onophoudelijk (geluid)
incident m, l' het voorval
incisif; incisive bijtend (bijtende kritiek)
incitant m, l’ het stimulerend middel
inciter (iemand) aanzetten (tot geweld)
incliner (het hoofd) buigen
incolore; incolore kleurloos (een kleurloze vloeistof)
incommode; incommode (een) ongemakkelijk (werkinstrument)
incommoder hinderen (dat geluid hindert me)
incommodité f, l' het ongemak (last)
incomparable; incomparable onvergelijkbaar (zijn)
incompatibilité f, l' de onverenigbaarheid (van ideeën)
incompatible; incompatible onverenigbaar (zijn met elkaar)
incompétent (een) onbevoegd (departement)
incomplet; incomplète onvolledig (een onvolledige groep)
incompréhensible, incompréhensible (een) onbegrijpelijk (verhaal)
incompréhension f, l' het onbegrip
inconnu onbekend (zijn)
inconnu m, l' de onbekende
inconscient onbewust (zijn van het gevaar)
inconstant onstandvastig (zijn in zijn ideeën)
incontestable; incontestable onbetwistbaar, onweerlegbaar
inconvenant (een) onbetamelijk (betoog)
inconvénient m, l' het nadeel
incorrect onjuist, verkeerd, onnauwkeurig
incorruptible; incorruptible onomkoopbaar (zijn)
incroyable; incroyable (een) ongelooflijk (feit)
inculpation f, l' de aanklacht (beschuldiging)
inculper (iemand) beschuldigen
inculte; inculte (een) onbebouwd (terrein)
indécent (een) onfatsoenlijk (gebaar)
indécis; indécise; indécis (een) besluiteloos (karakter)
indéfini (een) onbepaald (aantal)
indemne; indemne ongedeerd (zijn na een ongeluk)
indemnisation, l' de vergoeding, de schadevergoeding
indemnité f, l' de schadevergoeding
indéniable; indéniable (een) onontkenbaar (bewijs
van intelligentie)
indépendance f, l' de onafhankelijkheid
indépendant onafhankelijk (zijn)
indescriptible; indescriptible onbeschrijfelijk (een onbeschrijfelijke
rommel)
index m, l'; les index de index
indicatif m, l' het kengetal
75
indication f, l' de aanduiding
indien; indienne indiaans, Indisch
indifférence f, l' de onverschilligheid
indifférent onverschillig (zijn)
indigène autochtoon (de autochtone bevolking)
indigne; indigne onwaardig (zijn)
indigné verontwaardigd (zijn)
indiquer; indiqué aanduiden, aangeduid
indirect (een) onrechtstreeks (effect)
indiscret; indiscrète onbescheiden, indiscreet
indiscrétion f, l' de onbescheidenheid
indispensable (een) onontbeerlijk (voorwerp)
individu m, l' het individu
individuel; individuelle (een) individueel (geval)
indolent lusteloos (een lusteloze scholier)
indubitable; indubitable (een) onbetwijfelbaar (bewijs)
induire (iets) afleiden (uit een verhaal)
indulgence f, l' de toegeeflijkheid
indulgent toegeeflijk (zijn)
industrie f, l' de nijverheid
industriel m, l' de industrieel
inébranlable; inébranlable onwrikbaar, standvastig, stevig
inédit (een) onuitgegeven (boek)
inégal; inégale; inégaux (een) ongelijk (terrein)
inéluctablement onherroepelijk (verloren zijn)
inerte; inerte inert (zijn)
inespéré (een) onverhoopt (succes)
inévitable; inévitable (een) onvermijdelijk (gebeuren)
inexact (een) onjuist (gegeven)
inexorable; inexorable onverbiddelijk (zijn)
inexpérimenté (een) onervaren (jongen)
inexplicable; inexplicable (een) onverklaarbaar (fenomeen)
infaillible; infaillible (een) onfeilbaar (middel)
infantile; infantile (een) kinderlijk (gedrag)
infatigable; infatigable onvermoeibaar (zijn)
infect walgelijk (een walgelijke geur)
inférieur (de) onderste (verdieping)
inférieur (de) minder algemeen (term)
infériorité f, l' de minderwaardigheid
infernal; infernale; infernaux (een) hels (lawaai)
infime; infime (een) gering (aantal)
infiniment oneindig (groot)
infirme m/f, l' de invalide
infirmier m, l' de verpleger
infirmière f, l’ de verpleegster
inflammable; inflammable (een) ontvlambaar (product)
inflexible; inflexible (een) onverbiddelijk (man)
infliger (een straf) opleggen
influence f, l' de invloed
influencer beïnvloeden
influer invloed hebben (op iets)
info centre m, l' het informatiecentrum
informaticien m, l' de informaticus
informaticienne f, l’ de informaticus (vrouw)
information f, l' de informatie
informatique f, l' de informatica
76
infraction f, l' de inbreuk (op de wet)
infrastructure f, l' de infrastructuur
infusion f, l' de kruidenthee
ingénieur m, l' de ingenieur
ingénieux, ingénieuse, ingénieux vindingrijk (zijn)
ingéniosité f, l' het vernuft
ingrat ondankbaar (zijn)
ingratitude f, l' de ondankbaarheid
inhabité (een) onbewoond (appartement)
inhabituel; inhabituelle ongewoon, vreemd, niet alledaags
inhumain onmenselijk (zijn)
inimaginable; inimaginable (dat is) onvoorstelbaar
initial; initiale; initiaux (de) aanvangs(woorden)
initiale f, l' de beginletter
initiative f, l' het initiatief
initier (iemand) inwijden (in geheimen)
injure f, l' het scheldwoord
injurieux, injurieuse, injurieux (een) beledigend (schrijven)
injuste; injuste onrechtvaardig (zijn)
injustice f, l' de onrechtvaardigheid
injustifiable; injustifiable (een) niet te rechtvaardigen (daad)
innocence f, l' de onschuld
innocent onschuldig (zijn)
innombrable; innombrable ontelbaar (zijn)
inoccupé (een) leegstaand (appartement)
inodore; inodore geurloos (gas)
inoffensif; inoffensive ongevaarlijk (een ongevaarlijke hond)
inondation f, l' de overstroming
inondé overstroomd, overstelpt
inonder overstromen (de rivier stroomt over)
inoubliable; inoubliable (een) onvergetelijk (moment)
inouï (een) ongehoord (feit)
inoxydable; inoxydable roestvrij (staal)
inquiet; inquiète ongerust (zijn)
inquiétant (een) verontrustend (feit)
inquiéter verontrusten
inquiétude f, l' de ongerustheid
inscription f, l' de inschrijving
inscrire (iets) opschrijven (in een boekje)
insecte m, l' het insect
insensé onzinnig (een onzinnige redenering)
insensible; insensible ongevoelig (zijn)
insigne m, l' het onderscheidingsteken, het speldje
insignifiant (een) onbeduidend (detail)
insister de nadruk leggen (op een kwestie)
insolence f, l' de onbeschoftheid
insolent onbeschaamd (zijn)
insolite; insolite (het is) ongewoon
insomnie f, l' de slaaploosheid
insouciant onbezorgd (zijn)
inspecteur m, l' de inspecteur
inspection f, l' de inspectie
inspirateur; inspiratrice (de) inspirerende (gedachte)
inspiration f, l' de inspiratie
inspirer; inspiré inboezemen, wekken, gewekt
installation f, l' de installatie
77
instabilité f, l’ de instabiliteit
installer; installé installeren, geïnstalleerd
instance f, l' de instantie, de procedure
instant!, un een ogenblik!
instinct m, l' het instinct
instinctif; instinctive (een) instinctief (karakter)
institut m, l' het instituut
instituteur m, l' de onderwijzer
institution f, l' de instelling
instructif; instructive (een) leerrijk (boek)
instructions f, les de richtlijnen
instruire onderrichten
instrument m, l' het instrument
insuffisance f, l' de ontoereikendheid
insuffisant (dat is) onvoldoende
insulte f, l' de belediging
insulter (iemand) uitschelden
insupportable; insupportable (een) onverdraaglijk (geluid)
intact (een) ongeschonden (document)
intellectuel; intellectuelle intellectueel (zijn)
intelligence f, l' de intelligentie
intelligent intelligent (zijn)
intenable; intenable onhoudbaar (een onhoudbare situatie)
intense; intense (een) intens (verlangen)
intensifier intensiveren
intensité f, l' de intensiteit
intenter (een proces) aanspannen (tegen
iemand)
intention f, l' de bedoeling
intentionnel; intentionnelle opzettelijk (een opzettelijke daad)
intentionnellement opzettelijk (te laat komen)
intercaler (een citaat) inlassen (in een tekst)
intercepter (een brief) onderscheppen
interdiction f, l' het verbod
interdire verbieden
interdit verboden (toegang)
interdit onthutst, stomverbaasd, sprakeloos
intéressant interessant (zijn)
intéresser interesseren
intérêt m, l' de intrest
intérêt m, l' de interesse, de belangstelling
intérieur inwendig, innerlijk
intérieur m, l' het interieur
intérim m, l' de interim
intérimaire; intérimaire (een) waarnemend (directeur)
interlocuteur m, l' de gesprekspartner
interminable; interminable eindeloos (een eindeloze redevoering)
intermittent periodiek, onregelmatig, onderbroken
international; internationale; internationaux (een) internationaal (verdrag)
interne; interne inwendig (gebruik)
Internet m, l' het internet
interprétation f, l' de interpretatie
interprète m/f, l' de tolk
interpréter interpreteren
interrogation f, l' de ondervraging
interroger; interrogé ondervragen, ondervraagd
78
interrompre; interrompu onderbreken, onderbroken
interrupteur m, l' de schakelaar (lichtschakelaar)
interruption f, l' de onderbreking
intervenir tussenbeide komen
intervention f, l' de tussenkomst
interview f, l' het interview
interviewer interviewen
intime; intime intiem (een intieme vriend)
intimité f, l' de intimiteit
intolérable; intolérable (een) onduldbaar (gedrag)
intolérance f, l' de onverdraagzaamheid
intriguer; intrigué intrigeren, geïntrigeerd
introduction f, l' de inleiding
introduire (iemand) introduceren, binnenleiden,
binnenlaten
introduire (gegevens) invoeren
introuvable; introuvable (een) onvindbaar (document)
intuition f, l' de intuïtie
inusable; inusable (een) onverslijtbaar (kledingstuk)
inutile; inutile (een) nutteloos (geschenk)
invariable; invariable onveranderlijk
invasion f, l' de inval (in een land)
inventaire m, l' de inventaris
inventer; inventé uitvinden, uitgevonden
inventeur m, l' de uitvinder
invention f, l' de uitvinding
investissement m, l' de investering
investisseur m, l’ de investeerder
invincible; invincible onoverwinnelijk (zijn)
invisible; invisible onzichtbaar (zijn in het donker)
invitation f, l' de uitnodiging
invité m, l' de genodigde
inviter; invité uitnodigen, uitgenodigd
involontaire; involontaire onvrijwillig (een onvrijwillige beweging)
invoquer inroepen
invraisemblable; invraisemblable (een) ongeloofwaardig (feit)
ironie f, l' de ironie
ironique; ironique ironisch (zijn)
irrationnel; irrationnelle onverstandig, onredelijk, irrationeel
irréalisable; irréalisable (een) onverwezenlijkbaar (project)
irréductible; irréductible (een) onvermurwbaar (karakter)
irréfléchi onberedeneerd (een onberedeneerde
daad)
irréfutable; irréfutable (een) onweerlegbaar (argument)
irrégulier; irrégulière (een) onregelmatig (werkwoord)
irremplaçable; irremplaçable (een) onvervangbaar (onderdeel)
irréparable; irréparable (een) onherstelbaar (verlies)
irréprochable; irréprochable (een) onberispelijk (gedrag)
irrésistible; irrésistible (een) onweerstaanbaar (verlangen)
irresponsable; irresponsable (iemand) ontoerekenbaar (verklaren)
irréversible; irréversible onomkeerbaar
irritable; irritable (een) prikkelbaar (persoon)
irritation f, l' de ergernis
irrité geprikkeld, geërgerd, geïrriteerd
irriter irriteren
ischémie froide f, l' de koude ischemie (belemmerde
79
doorbloeding)
isolé (een) afgezonderd (dorp)
isolé, l' de eenzame, de alleenstaande
isolément op zichzelf, afzonderlijk
isolement m, l' de afzondering
isoler (een zieke) afzonderen
Italie f, l' Italië
italien; italienne Italiaans
italique; italique schuin (de schuine letters in een tekst)
itinéraire m, l' de reisweg
ivre; ivre dronken (zijn)
ivre mort stomdronken, ladderzat
ivresse f, l' de dronkenschap
ivrogne m/f, l' de dronkaard, de zuiplap
jacasser kwebbelen (veel en vlug praten)
jadis eertijds
jaillir de spuiten uit (het water spuit uit de
fontein)
jalousie, la de jaloezie
jaloux; jalouse, jaloux jaloers (zijn)
jamais ooit, altijd
jambe, la het been (ledemaat)
jambon, le de ham
janvier januari
Japon, le Japan
japonais Japans
jardin, le de tuin
jardinage, le het tuinieren
jardinier, le de tuinman
jargon, le de vaktaal, het jargon
jaunâtre; jaunâtre geelachtig
jaune; jaune geel
jaune d'oeuf, le; les jaunes d’oeuf de eierdooier
jaunir geel worden
je suis désolé het spijt me (dat...)
je suis ravi ik ben dolblij (dat)
je vous en prie ga uw gang
je, j'; (pron. pers.) ik
jean(s), le de jeans, de spijkerbroek
jet, le de worp (het werpen)
jet d'eau, le de waterstraal
jeter (versleten schoenen) weggooien
jeter; jeté gooien, werpen, gegooid
jeton, le de penning (om te telefoneren)
jeu, le; les jeux het spel
jeu de piste, le; les jeux de piste het spoorzoeken
jeu d'esprit, le; les jeux d’esprit de geestigheid (woordspeling)
jeudi donderdag
jeune; jeune jong (zijn)
jeûne, le het vasten
jeûner vasten (tijdens de week)
jeunes mariés m, les het bruidspaar
jeunesse, la de jeugd
job, le de job, het baantje
joie, la de vreugde
joindre samenvoegen
80
joindre quelqu'un iemand ontmoeten, aantreffen
joli (een) mooi (jongetje)
joue, la de wang
jouer; joué spelen, gespeeld
jouer au tennis tennis spelen
jouer la carte du hasard aan het toeval overlaten
jouet, le het speelgoed
joueur, le de speler
jouir (van het leven) genieten
jouissance, la het genot
jour, le de dag
jour de l'an, le nieuwjaarsdag
jour férié, le de feestdag
jour ouvrable, le de werkdag
journal, le; les journaux de krant
journaliste, le de journalist
journée, la de dag
joyeusement vrolijk, met plezier
joyeux; joyeuse, joyeux vrolijk (zijn)
jubilant jubelend
judiciaire; judiciaire rechterlijk (de rechterlijke macht)
judicieux; judicieuse, judicieux (een) oordeelkundig (advies)
juge, le de rechter
jugement, le het oordeel
juger; jugé (een situatie) beoordelen
juger oordelen
juif, le de jood
juif; juive joods
juillet juli
juin juni
jumeau, le; les jumeaux de tweeling
jumeler (steden) verbroederen
jument, la de merrie
junior, le de junior, de jongere
jupe, la de rok (dames)
jupe-culotte, la de broekrok
jupon, le de onderrok
jurer (voor de rechtbank) zweren
juridique; juridique (een) juridisch (handboek)
juron, le de vloek (krachtterm)
jury, le; les jurys de jury
jus, le de saus
jus de tomate, le het tomatensap
jusqu'à tot (zes uur werken)
jusqu’au bout tot het einde, helemaal
jusque tot
juste rechtvaardig (zijn)
justement juist (oordelen)
justice, la het gerecht (justitie)
justifier rechtvaardigen, verdedigen
juteux; juteuse; juteux (een) sappig (stuk fruit)
kaki; (inv) kaki
kilo, le de kilo
kilogramme, le de kilogram
kilomètre, le; km de kilometer
kiwi, le de kiwi
81
kot, le het kot, de studentenkamer
krach, le de krach, de crisis
la; (pron. pers.) hem, haar, ze
là (kijk) daar
là-bas ginds
labeur, le het harde werk (inspanning)
laboratoire, le het laboratorium
laborieux; laborieuse; laborieux (een) hardwerkend (man)
labourer (het land) omploegen
lac, le het meer (van Genève)
lacer (zijn schoenen) vastmaken (met veters)
lacet, le de veter
lâche; lâche laf (zijn)
lâcher (de duiven) loslaten
lâcheté, la de lafheid
lacune, la de leemte (in een tekst)
là-dedans daarin, daarbinnen
lady, la; les ladies de lady
là-haut daarboven
laïc, le de leek
laid lelijk (zijn)
laideur, la de lelijkheid
lainage, le de wollen stof
laine, la de wol
laisser; laissé laten, gelaten
lait, le de melk
lait battu, le de karnemelk
laiterie, la de melkerij
laitue, la de sla (groentesoort)
lambeau, le de lap (gescheurde stof)
lame, la het lemmet
lamentable; lamentable erbarmelijk (een erbarmelijke oefening)
lampadaire, le de staande lamp, de schemerlamp
lampe, la de lamp
lampe de chevet, la het bedlampje
lancer (een bal) gooien
lancer; lancé (een raket) lanceren, gelanceerd
langoureusement smachtend, kwijnend
langue, la de taal (Engels)
langue maternelle, la de moedertaal
lapin, le het konijn
larcin, le de kruimeldiefstal
lard, le het spek
large; large breed (zijn)
l'argent ne fait pas le bonheur geld maakt niet gelukkig
largeur, la de breedte
larme, la de traan
las; lasse (een) vermoeid (kind)
lasagne, la de lasagne
latin, le het Latijn
lavable; lavable wasbaar (een wasbare stof)
lavabo, le de lavabo, de wastafel
laver; lavé wassen, gewassen
lave-vaisselle, le de vaatwasmachine
le long de (bomen planten) langs (de weg)
le, l', la; (pron. pers.) het (LV)
82
lécher likken
leçon, la de les
lecteur, le; la lectrice de lezer, de lezeres
lecture, la de lectuur
légal; légale; légaux wettelijk (de wettelijke leeftijd)
légende, la de legende
léger; légère licht (een lichte koffer)
légèrement licht, lucht, een beetje
légèreté, la de lichtheid
législatif; législative (een) wetgevend (orgaan)
légitime; légitime (een) wettig (kind)
légitimement rechtmatig (iets verworven hebben)
légumes m, les de groenten
lendemain, le de volgende dag
lent traag (zijn)
lentement langzaam, traag
lenteur, la de traagheid
lentille, la de lens
lequel, laquelle, lesquels, dewelke, hetwelk
lesquelles; (pron. int.)
les; (pron. pers.) hen, ze (LV)
lésion, la de verwonding, het letsel, de wond
lessive, la het wasmiddel
lettre, la de brief
lettre, la de letter
lettre recommandée, la de aangetekende brief
leur; (pron. pers.) hen, hun (MV)
levée, la het lichten (van de brievenbus)
lever ; levé (de zitting) opheffen, sluiten, gesloten
levier, le de hendel
lèvre, la de lip
levure, la de gist
lézard, le de hagedis
liaison, la de verbinding (trein)
libanais; libanaise; libanais Libanees
libeller (een akte) opstellen
libéral; libérale; libéraux liberaal (zijn)
libéralisme, le het liberalisme
libération, la de bevrijding
libérer bevrijden
liberté, la de vrijheid
libraire, le de boekhandelaar
librairie, la de boekhandel
libre; libre vrij (zijn)
libre-service, le de zelfbediening
licence, la de licentie (in rechten)
licenciement, le het ontslag
licencier (iemand) ontslaan
lié gelinkt
Liège f Luik
lien, le de band (de huwelijksband)
lier (twee stukken met elkaar) verbinden
lierre, le de klimop
lieu, le; les lieux de plaats, de plek
lieu de naissance, le; de geboorteplaats
les lieux de naissance
83
lieu de stationnement, le; de parkeerplaats (voor 1 wagen)
les lieux de stationnement
lieue, la de mijl (afstandsmaat)
lieutenant, le de luitenant
lièvre, le de haas
lifting, le de facelift, de metamorfose
ligne, la de lijn (streep)
ligne, la de lijn, het figuur
lime, la de vijl
limitation, la de beperking
limité (een) beperkt (aantal)
limiter beperken
limpide; limpide doorzichtig (water)
linge, le de was (de vuile was)
lingot, le de baar (een baar goud)
lion, le de leeuw
liquide; liquide vloeibaar (vloeibare zeep)
liquide, le de vloeistof
lire; lu lezen, gelezen
lisible; lisible (een) leesbaar (artikel)
lisse; lisse (een) glad (oppervlak)
lissé glad gemaakt, plat
liste, la de lijst (met namen)
lit, le het bed
literie, la het beddengoed (lakens en matrassen)
litre, le de liter
littéraire; littéraire literair (een literaire prijs)
littérature, la de literatuur
littoral, le de kuststreek
livraison, la de levering
livre, la het pond (een pond suiker)
livre, le het boek
livrer (koopwaar) leveren
livret, le het boekje
livreur, le de bezorger (leverancier)
local; locale; locaux plaatselijk (de plaatselijke krant)
local, le; les locaux het lokaal
localement plaatselijk
localité, la het oord (plaats)
locataire, le de huurder
location, la het verhuren (van appartementen)
locuteur, le de spreker
locution, la de uitdrukking (zegswijze)
locutrice, la de spreekster
logement, le de huisvesting
loger logeren
logiciel, le de software
logique; logique (het is) logisch
logistique, la de logistiek
logistique; logistique logistiek, logistisch
loi, la de wet
loin (de stad is) ver (van hier)
lointain (een) ver verwijderd (dorp)
loisir, le de vrije tijd
Londres m Londen
long; longue lang (een lange draad)
84
longer lopen langs (de huizen)
longitude, la de lengte (geografisch)
longtemps lang (wachten)
longuement langdurig (praten)
longueur, la de lengte
look, le de look
lors de gedurende, tijdens
lorsque wanneer (ze komen, dan ...)
loto, le de lotto
louche, la de soeplepel (om soep uit te scheppen)
louche; louche verdacht, duister, onguur
louer; loué huren, gehuurd
loup, le de wolf
loupe, la de loep, het vergrootglas
lourd zwaar (een zware koffer)
lourdeur, la de logheid (van geest)
Louvain m Leuven
loyal; loyale; loyaux loyaal (zijn)
loyer, le de huurprijs
lucarne, la het dakvenster, het zolderraam
lueur, la het schijnsel (licht)
lui; (pron. pers.) hem, haar
lui; (pron. pers.) hij
lui-même; (pron. pers.) hijzelf
luire glanzen
luisant, le de glans (van een satijnen stof)
lumière, la het licht
lumineux; lumineuse; lumineux lichtgevend (een lichtgevende
wijzerplaat)
lundi maandag
lune, la de maan
lune de miel, la de wittebroodsweken
lunettes f, les de bril
l'urgence f de dienst spoedgevallen
lustre, le de hanglamp, de luchter
lutte, la de strijd (tegen kanker)
lutter (tegen een ziekte) strijden
luxe, le de luxe
lycée, le de middelbare school
mâcher kauwen
machette, la het kapmes
machine, la de machine
machine à écrire, la de schrijfmachine
machine à laver, la de wasmachine
maçon, le de metselaar
madame; mesdames; Mme mevrouw
mademoiselle; mesdemoiselles, Mlle juffrouw
magasin, le de winkel
magazine, le het magazine
magie, la de toverkunst
magique; magique magisch (een magische macht)
magistrat, le de magistraat
magnétophone, le de bandopnemer
magnétoscope, le de videorecorder
magnifique; magnifique (een) magnifiek (spektakel)
mai mei
85
maigre; maigre mager (zijn)
maigrir; maigri vermageren, vermagerd
maillot de bain, le het badpak
main, la de hand
main courante, la de trapleuning
main-d'oeuvre, la; les mains-d’oeuvre de arbeidskracht
maintenant nu (vertrekken)
maintenir (de orde) handhaven
mairie, la het gemeentehuis
mais maar
maison, la het huis
maître, le de meester
maîtresse, la de onderwijzeres
maîtrise, la de beheersing (zelfbeheersing)
maîtriser (zijn woede) beheersen
majeur meerderjarig (zijn)
majorité, la de meerderheid
mal, le; les maux de pijn
mal slecht
mal à aise niet op zijn gemak (zijn)
malade; malade ziek (zijn)
maladie, la de ziekte
maladif; maladive ziekelijk, ongezond
maladresse, la de onhandigheid
maladroit onhandig (zijn)
malchance, la de pech (pech hebben)
mâle, le het mannetje (mannetjesdier)
malentendu, le het misverstand
malfaiteur, le de boosdoener
malgré ondanks (de regen, vertrekken we toch)
malheur, le het ongeluk (ellende)
malheureusement helaas, jammer
malheureux; malheureuse, malheureux ongelukkig (zijn)
malhonnête; malhonnête oneerlijk (zijn)
malice, la de slimmigheid
malicieux; malicieuse; malicieux (een) guitig (kind)
malin; maligne slim (handig en geslepen)
malin; maligne kwaadaardig (medisch)
Malines f Mechelen
malle, la de reiskoffer
maltraiter mishandelen
mammifère, le het zoogdier
manche, le het heft (van een mes)
manche, la de mouw
mandat postal, le de postwissel
manette, la de hendel (met de hand bediend)
manger; mangé eten, gegeten
manger des friandises snoepen
maniable; maniable (een) hanteerbaar (werktuig)
maniaque; maniaque maniakaal (een maniakale correctie)
manie, la de manie
manier (een toestel) hanteren
manière, la de manier
manifestant, le de betoger
manifestation, la de betoging
manipuler manipuleren
86
manivelle, la de zwengel (aan een toestel)
manque, le het gebrek (aan geld)
manquer; manqué ontbreken, missen, ontbroken
manquer à son devoir tekortschieten (in zijn plicht)
manquer de gebrek hebben aan (geld)
manteau, le; les manteaux de mantel (kledingstuk)
manuel, le het handboek
manuel; manuelle manueel
manuscrit, le het manuscript
maquillage, le de schmink
maquiller; maquillé opmaken, schminken, opgemaakt
maraîcher, le de groentekweker
marais, le het moeras
marbre, le het marmer
marchand, le de koopman
marchander afdingen
marchandise, la de koopwaar
marche, la de trede
marche, la de mars, de wandeling
marché, le de markt
marcher; marché (een uurtje) stappen, gestapt
mardi dinsdag
maréchal, le de maarschalk
marée basse, la de eb
marée haute, la de vloed (hoogtij)
marge, la de kantlijn
marguerite, la het madeliefje
mari, le de man (echtgenoot)
mariage, le het huwelijk
marié getrouwd (zijn)
marié, le de bruidegom
mariée, la de bruid
marin, le de zeeman
marin zee- (van de zee)
marine, la de marine
marinier, le de schipper
maritime; maritime (het) maritiem (transport)
marketing, le de marketing, de marktanalyse
marmite, la de kookpot
marque, la het merk (van een wagen)
marquer (een woord) markeren
marraine, la de meter (van een petekind)
marrant grappig, leuk
marron, le de kastanje
marron; (inv) kastanjebruin
mars maart
marteau, le; les marteaux de hamer
masculin mannelijk
masque, le het masker
masquer (de waarheid) verbergen
massacrer afslachten (tijdens gevechten)
masse, la de massa
massif; massive massief (goud)
massif; massive (een productie) op grote schaal
mat mat, dof
match, le; les matches de match
87
matelas, le de matras
matelot, le de matroos
matériau, le; les matériaux het materiaal, het bouwmateriaal
matériaux m, les de materialen
matériel (een) materieel (aspect)
maternel; maternelle moederlijk (de moederlijke liefde)
mathématiques f, les de wiskunde
matière, la de materie
matière grasse, la het vetgehalte
matière première, la de grondstof
matin, le de morgen (de ochtend)
maudire vervloeken
maussade; maussade (een) nors (karakter)
mauvais; mauvaise; mauvais slecht (weer)
mauvaise herbe, la het onkruid
mauve; mauve mauve (zachtpaars)
maximum, le het maximum
mazout, le de stookolie
me; (pron. pers.) mij, me (MV)
me: (je) me (lave); (pron. réfléchi.) (ik was) mij, me
mécanicien, le de mecanicien
mécanique; mécanique mechanisch (speeltuig)
mécanisme, le het mechanisme
méchanceté, la de boosaardigheid (van zijn opmerking)
méchant (een) stout (kind)
mèche, la de haarlok
méconnaître miskennen
mécontent ontevreden (zijn)
mécontentement, le de ontevredenheid
médecin, le de dokter
médical; médicale; médicaux medisch, geneeskundig
médicament, le het geneesmiddel, het medicijn
médiocre; médiocre (een) middelmatig (restaurant)
médiocrité, la de middelmatigheid
médire kwaadspreken (over iemand)
méditer mediteren
méditerranéen; méditerranéenne mediterraan
méfiance, la het wantrouwen
méfiant wantrouwig (zijn)
mégot, le het peukje (van de sigaret)
meilleur beter, beste
mélange, le het mengsel
mélanger mengen
membre, le het lid (van een organisatie)
même adj zelfde, gelijke
même adv zelfs
même chose, la hetzelfde
même si zelfs indien
mémoire, la het geheugen
mémorable; mémorable gedenkwaardig (een gedenkwaardige
dag)
menace, la de bedreiging
menacé bedreigd (zijn)
menacer bedreigen
ménage, le het huishouden
ménager; ménagère huishoud-, huishoudelijk
88
ménagère, la de huisvrouw
mendiant, le de bedelaar
mener leiden (deze weg leidt naar de stad)
mener à bien (iets) tot een goed einde brengen
menottes f, les de handboeien
mensonge, le de leugen
mensuel; mensuelle maandelijks (salaris)
mentalité, la de mentaliteit
menteur, le de leugenaar
menteur; menteuse leugenachtig
mention, la de vermelding (eervolle vermelding)
mentionner vermelden
mentir; menti liegen, gelogen
menu, le het menu
menuisier, le de meubelmaker (timmerman)
mépris, le de minachting
méprisant (een) minachtend (gebaar)
mépriser minachten
mer, la de zee
merci dank u
mercredi woensdag
mère, la de moeder
mère adoptive, la de pleegmoeder
mère d'accueil, la de onthaalmoeder
méridional; méridionale, méridionaux (een) zuidelijk (klimaat)
mérite, le de verdienste
mériter (een compliment) verdienen
merveilleusement wonderlijk, wonderbaarlijk goed
merveilleux; merveilleuse; merveilleux wonderlijk
mesquin (een) kleingeestig (gedrag)
message, le de boodschap
messeoir niet betamen
mesure, la de maatregel
mesurer (iets) meten
métal, le; les métaux het metaal
métallique; métallique metaalachtig
métallurgie, la de metaalindustrie
métamorphoser veranderen, transformeren
météo, la het weerbericht
météorologique; météorologique (een) weerkundig (specialist)
méthode, la de methode
méthodique; méthodique (een) methodisch (onderzoek)
métier, le het vak (beroep)
mètre, le de meter (1 meter lang)
métro, le de metro
mets, le het gerecht (spijs)
metteur en scène, le de regisseur
mettre; mis neerleggen, neergelegd
mettre à la disposition ter beschikking stellen
mettre au courant (iemand) op de hoogte brengen
mettre au point op punt stellen
mettre en déroute op de vlucht jagen
mettre en émoi in opschudding brengen
mettre en ordre (zijn bureau) opruimen
mettre l'accent de klemtoon leggen (op het probleem)
meuble, le het meubel
89
meubler meubileren
meurtre, le de moord
meurtrier, le de moordenaar
meurtrier; meurtrière moorddadig
Mexique, le Mexico
micro, le de micro
midi, le de middag
miel, le de honing
miette, la de kruimel
mieux beter, best
mignon; mignonne lief (schattig)
migration, la de migratie
mil duizend
Milan m Milaan
milanais; milanaise; milanais Milanees
milicien, le de dienstplichtige
milieu, le het midden (van de kamer)
milieu, le; les milieux het milieu (leefklimaat)
militaire; militaire (een) militair (ziekenhuis)
mille duizend
milliard, le het miljard
millier, le het duizendtal
millimètre, le de millimeter
million, le het miljoen
mince; mince (een) dun (plakje vlees)
mine, la de mijn (van steenkool)
minéral; minérale; minéraux mineraal (water)
minéral, le; les minéraux het mineraal
minestrone, le de minestrone
mineur, le de minderjarige
mini miroir, le de minispiegel
minimal; minimale; minimaux minimaal, minimum-, kleinste
minimum, le het minimum
ministère, le het ministerie
ministre, le de minister
minorité, la de minderheid
minuit middernacht
minuscule; minuscule zeer klein
minute, la de minuut
miracle, le het wonder
miraculeux; miraculeuse; miraculeux (een) wonderbaarlijk (feit)
miroir, le de spiegel
mise en scène, la de regie (van een toneelstuk)
miser (geld) inzetten (bij een spel)
misérable; misérable (een) ellendig (bestaan)
misère, la de ellende
missile, le de raket (wapen)
mission, la de opdracht (taak)
mixeur, le de mixer, de keukenmixer
mobile; mobile beweeglijk (zijn)
mobilier, le de roerende goederen
mobilier, le het meubilair
mobilier; mobilière verhandelbaar
mobilité, la de mobiliteit
moche; moche lelijk
mode, la de mode
90
mode d'emploi, le de gebruiksaanwijzing
modèle, le het model
modeler boetseren
modéré gematigd (zijn in zijn oordeel)
modérer temperen
moderne; moderne (een) modern (gebouw)
moderniser moderniseren
modeste; modeste (een) bescheiden (levensstijl)
modestie, la de bescheidenheid
modification, la de wijziging
modifier wijzigen
modique; modique (een) bescheiden (loon)
moelleux; moelleuse, moelleux (een) zacht (tapijt)
moeurs f, les de zeden
moi; (pron. pers.) ik
moi; (pron. pers.) mij, me (MV)
moi: (de) moi; (pron. pers.) (over) mij
moi-même; (pron. pers.) ikzelf
moindre; moindre minste
moine, le de monnik
moineau, le de mus
moins (hij is) minder (rijk)
moins valide minder valide
mois, le; les mois de maand
moisissure, la de schimmel (op voedingswaren)
moisson, la de oogst
moitié, la de helft
moment, le het moment
momentanément tijdelijk, voor een ogenblik
mon, ma, mes mijn
monarchie, la de monarchie
monastère, le het klooster
monde, le de wereld
mondial; mondiale; mondiaux wereld-
monnaie, la het kleingeld
monopole, le het monopolie
monotone; monotone (een) eentonig (boek)
monotonie, la de monotonie, de eentonigheid,
de saaiheid
Mons m Bergen
monsieur; messieurs mijnheer
monstre, le het monster
monstrueux; monstrueuse; monstrueux (dat is) monsterlijk
montagnard, le de bergbewoner
montagne, la de berg
montagneux; montagneuse, montagneux (een) bergachtig (massief)
montant, le het bedrag
montant, le de stijl (raam, ladder)
monter; monté naar boven gaan, naar boven gegaan
montre, la het horloge
montrer; montré (de gast zijn kamer) tonen, getoond
monument, le het monument
monumental; monumentale; monumentaux (een) monumentaal (gebouw)
moquerie, la de spot (spotternij)
moquette, la het vast tapijt (van wol)
moral; morale; moraux (een) moreel (oordeel)
91
morale, la de moraal
morceau, le het stuk (taart)
mordiller knabbelen (op een koekje)
mordre; mordu bijten, gebeten
morne; morne (een) droefgeestig (leven)
morose; morose zwaarmoedig (zijn)
mort, la de dood
mort dood, gestorven, overleden
mortel; mortelle (een) dodelijk (ongeval)
mortier, le de mortel (om te metselen)
mort-né; mort-née doodgeboren
mot, le het woord
mot de passe, le het paswoord
moteur, le de motor
moteur à essence, le; les moteurs à essence de benzinemotor
motif, le de beweegreden
moto, la de moto
motocyclette, la de motorfiets
motoriser; motorisé motoriseren, gemotoriseerd
mots croisés m, les het kruiswoordraadsel
mou; molle week (brood)
mou; molle (een) zachte (wang)
mouche, la de vlieg
mouchoir, le de zakdoek
moudre (koffie) malen
mouillé nat (een natte jas)
mouiller natmaken
moule, la de mossel
moulin, le de molen
mourir sterven
mousse, la het schuim (van zeep)
moustache, la de snor
moustique, le de mug
moutarde, la de mosterd
mouton, le het schaap
mouvement, le de beweging
mouvementé (een) veelbewogen (weekend)
mouvoir bewegen
moyen, le het middel (mogelijkheid)
moyennant door middel van, tegen
moyenne, la het gemiddelde
muet; muette stom (zwijgend)
mule, la de muil
multiple, le het veelvoud
multiplication, la de vermenigvuldiging
multiplier vermenigvuldigen
multitude, la de menigte (groot aantal)
muni uitgerust (zijn met een kompas)
municipal; municipale; municipaux (het) gemeentelijk (stadion)
municipalité, la het gemeentebestuur
mur, le de muur
mûr rijp (fruit)
muraille, la de stadsmuur
mûrir rijpen (het fruit rijpt)
murmure, le het gemompel
murmurer mompelen
92
musculaire; musculaire spier-
musée, le het museum
musical; musicale; musicaux (een) muzikaal (talent)
music-hall, le; les music-hall het variététheater
musicien, le de musicus
musique, la de muziek
mutualité, la het ziekenfonds, de mutualiteit
mutuel; mutuelle (een) wederzijds (akkoord)
mutuelle, la het ziekenfonds
mystère, le het mysterie
mystérieux; mystérieuse, mystérieux mysterieus (zijn)
mythe, le de mythe, de legende, de fabel
nager zwemmen
nageur, le de zwemmer
naguère onlangs
naïf; naïve naïef (zijn)
nain, le de dwerg
naissance, la de geboorte
naître geboren worden
Namur m Namen
nappe, la het tafelkleed
narcisse, le de narcis
natation, la het zwemmen
nation, la de natie
national; nationale; nationaux (het) nationaal (budget)
nationalisation, la de nationalisering
nationalité, la de nationaliteit
natte, la de vlecht
nature, la de natuur
naturel; naturelle (een) natuurlijk (verschijnsel)
naturellement natuurlijk, uiteraard
naufrage, le de schipbreuk
naval; navale; navals (de) zee(slag)
navette spatiale, la het ruimteveer
navigation, la de scheepvaart
navigation spatiale, la de ruimtevaart
naviguer (naar Engeland) varen
navire, le het schip
navrant schrijnend (schrijnende armoede)
navré bedroefd (zijn)
né geboren
ne (plus) savoir à quel saint se vouer ten einde raad zijn, geen uitweg
meer weten
ne fût ce que al was het maar…
ne ... jamais nooit
ne ... que niet ... wat, slechts
ne ... rien; (pron. ind.) niets
ne pas en croire ses yeux; (pron. pers.) zijn ogen niet geloven
ne pas manquer de niet nalaten te (schrijven)
ne plus savoir où donner de la tête niet meer weten waar te beginnen,
overstelpt zijn met werk
néanmoins niettemin
néant, le het niets
nébulosité, la de bewolking
nécessaire; nécessaire noodzakelijk (zijn)
nécessairement noodzakelijkerwijs, noodzakelijk
93
nécessité, la de noodzaak
nécessiter noodzakelijk maken
néerlandais, le het Nederlands
néerlandais; néerlandais Nederlands
néfaste; néfaste (het is) noodlottig
négatif; négative (een) negatief (resultaat)
négation, la de ontkenning (van een feit)
négligeable; négligeable (een) te verwaarlozen (feit)
négligence, la de slordigheid
négligent slordig (zijn)
négliger verwaarlozen
négociation, la de onderhandeling
négocier onderhandelen
neige, la de sneeuw
neiger; neigé sneeuwen
n'en plus pouvoir niet meer kunnen, doodop zijn,
uitgeput zijn
nerveux; nerveuse; nerveux zenuwachtig (zijn)
net; nette duidelijk (een duidelijke herinnering)
nettement duidelijk, ronduit, onbetwist
netteté, la de duidelijkheid (van een
geprojecteerd beeld)
nettoyage, le de schoonmaak
nettoyer; nettoyé schoonmaken, poetsen, gepoetst
neuf; neuve (een) nieuw (kledingstuk)
neurochirurgien, le de neurochirurg (m)
neurochirurgienne, la de neurochirurg (v)
neutre; neutre (een) neutraal (land)
neveu, le; les neveux de neef
nez, le; les nez de neus
niche, la de nis
niche, la het hok, het hondenhok
nicher een nest maken (deze ooievaars maken
een nest op ons dak)
nid, le het nest
nièce, la de nicht (kind van broer)
nier ontkennen
n'importe quel, n'importe quelle, n'importe om het even welk(e), eender welk(e)
quels, n'importe quelles; (dét. ind.)
n'importe qui; (pron. ind.) om het even wie, eender wie
n'importe quoi; (pron. ind.) om het even wat, eender wat
nirvana, le het nirwana
niveau, le; les niveaux het niveau
noble; noble (een) edel (karakter)
noblesse, la de adel
noces f, les de bruiloft
nocturne; nocturne (een) nachtelijk (avontuur)
Noël Kerstmis
noeud, le de knoop (van een touw)
noir zwart (een zwarte balpen)
noircir (iets) zwart maken
noisette, la de hazelnoot
noix, la de noot (voedsel)
nom, le de naam
nom de famille, le de familienaam
nombre, le het aantal
94
nombres cardinaux m, les de hoofdtelwoorden
nombreux; nombreuse, nombreux talrijk (zijn)
nomination, la de benoeming (van een werknemer)
nommer (zijn kind Erik) noemen
non neen
nonante negentig
nonchalamment nonchalant, onverschillig
Nord-Africain, le; les Nord-Africains de Noord-Afrikaan
normal; normale; normaux (het is) normaal
normalement normaal (zegt men...)
norme, la de norm, de maatstaf
norvégien; norvégienne Noors (van Noorwegen)
nostalgie, la de heimwee
notable; notable (een) opmerkelijk (feit)
notaire, le de notaris
notamment namelijk
note, la de nota (in de agenda)
noter; noté noteren, genoteerd
notice explicative, la de gebruiksaanwijzing (handleiding)
notion, la de notie (begrip)
notre, nos onze
nouer (een das) knopen
nouer (contacten) aanknopen
nounours, le de beer, de teddybeer
nourrir voeden
nourriture, la het voedsel
nous; (pron. pers.) wij, we
nous: (avec) nous; (pron. pers.) (met) ons
nouveau; nouvel, nouvelle, nouveaux (een) nieuw (model)
nouveau; nouvel, nouvelle, nouveaux (de) pas (gehuwden)
nouveau; nouvel, nouvelle, nouveaux (de) nieuw(komers)
nouveau-né, le; la nouveau-née; het pasgeboren kind
les nouveau-nés
nouveau-né; nouveau-née pasgeboren
nouveau-nés; nouveau-nées
nouveauté, la de nieuwigheid
nouvelle, la het bericht
nouvelles f, les het nieuwsbericht (het journaal)
novembre november
noyade, la de verdrinking
noyau, le; les noyaux de pit (steenvrucht)
nu naakt, bloot
nuage, le de wolk
nuageux; nuageuse, nuageux bewolkt (een bewolkte lucht)
nuance, la de nuance
nuire; nui schaden
nuisance, la de overlast (milieuoverlast)
nuisible; nuisible (een) schadelijk (product)
nuit, la de nacht
nul (ne), nulle (ne); (pron. ind.) niemand, geen enkel
nulle part nergens
nullement geenszins (storen)
numéro, le het nummer
numéroter nummeren
nu-pieds; nu-pieds blootsvoets
nuptial; nuptiale; nuptiaux huwelijks-, bruids-, bruilofts-
95
nylon, le de nylon
obéir; obéi gehoorzamen, gehoorzaamd
obéissance f, l' de gehoorzaamheid
obéissant gehoorzaam (zijn)
objectif, m, l’ het doel, de doelstelling
objectif; objective objectief (zijn)
objection f, l' het bezwaar
objet m, l' het voorwerp
obligation f, l' de verplichting
obligatoire; obligatoire verplicht (een verplichte rijrichting)
obligé verplicht, noodzakelijk, onvermijdelijk
obligeance f, l' de welwillendheid
obliger verplichten
oblique; oblique schuin (een schuine lijn)
oblitérer (een postzegel) afstempelen
obscur duister (een duistere plek)
obscurité f, l' de duisternis
obséder; obsédé obsederen, geobsedeerd
observateur m, l' de waarnemer (toeschouwer)
observer; observé observeren, geobserveerd
observer (de wet) naleven
obstacle m, l' de hindernis
obstination f, l' de koppigheid
obtempérer gevolg geven (aan een verordening)
obtenir verkrijgen
obtenu bereikt (het bereikte resultaat)
occasion f, l' de gelegenheid, de kans
occasionner (een vertraging) teweegbrengen
occident m, l' het westen
occidental; occidentale; occidentaux (een) westers (land)
occlure afsluiten
occupation f, l' de bezigheid
occupé (de telefoon is) bezet
occuper bezetten
océan m, l' de oceaan
octobre oktober
oculiste m/f, l' de oogarts
odeur f, l' de geur
odieux; odieuse; odieux (een) hatelijk (mens)
oeil m, l' het oog
oeillet m, l' de anjer
oeuf m, l' het ei
oeuvre m, l' het werk (een literair werk)
offenser (iemand) beledigen
offensive f, l' het offensief
officiel; officielle (een) officieel (document)
officier m, l' de officier
officieux; officieux; officieuse (een) officieus (resultaat)
offre f, l' het aanbod
offre d'emploi f, l'; les offres d'emploi de werkaanbieding
offrir; offert, offrant aanbieden, aangeboden, biedende
oie f, l' de gans
oignon m, l' de ui
oiseau m, l'; les oiseaux de vogel
oisif; oisive (een) lui (leven)
oisiveté f, l' de ledigheid (het nietsdoen)
96
olive f, l' de olijf
olympique; olympique olympisch
ombre f, l' de schim
ombre f, l' de schaduw
omelette f, l' de omelet
omettre weglaten
omnibus m, l' de stoptrein
on; (pron. pers.) men, we, ze
oncle m, l' de oom
onde f, l' de golf (radio)
ondée f, l' de bui (korte regenbui)
ondulation f, l' de golving (op het water)
ondulé golvend, gegolfd
ongle m, l' de nagel (van de vingers)
opaque; opaque ondoorzichtig (glas)
opéra m, l' de opera
opérer; opéré opereren, geopereerd
opinion f, l' de mening
opposé tegenovergesteld (de tegenovergestelde
kant)
opposer tegenoverstellen
opposition f, l' de tegenstelling
oppression f, l' de onderdrukking, de verdrukking
opter opteren (voor), de voorkeur geven (aan),
prefereren
optimisme m, l' het optimisme
optimiste; optimiste optimistisch (zijn)
option f, l' de optie
or m, l' het goud
orage m, l' het onweer
orageux; orageuse; orageux stormachtig (weer)
oral; orale; oraux (een) mondeling (examen)
orange; (inv) oranje
orange f, l' de sinaasappel
orang-outan, l' de orang-oetang
orateur m, l' de redenaar
orchestre m, l' het orkest
ordinaire; ordinaire alledaags (het alledaagse werk)
ordinateur m, l' de computer
ordonner; ordonné bevelen, bevolen
ordre m, l' het bevel
ordre du jour m, l' de orde van de dag
ordures f, les het vuil
oreille f, l' het oor (lichaamsdeel)
oreiller m, l' het hoofdkussen
organe m, l' het orgaan
organisateur, l' de organisator
organisation f, l' de organisatie
organiser; organisant, organisé organiseren, organiserend,
georganiseerd
orgue m, l' het orgel
orgueil m, l' de trots
orgueilleux; orgueilleuse; orgueilleux trots (zijn)
Orient m, l' het Oosten
oriental; orientale; orientaux (een) oosters (land)
orientation f, l' de oriëntatie
97
orienter; orienté oriënteren, plaatsen, richten, gericht
originaire; originaire afkomstig (zijn van de Kempen)
original; originale; originaux (een) origineel (document)
original m, l'; les originaux het origineel
originalité f, l' de originaliteit
origine f, l' de afkomst (van deze familie)
originel; originelle (het) oorspronkelijk (gebruik van een
woord)
orner (de voorgevel) versieren
orphelin m, l' de wees
orphelinat f, l' het weeshuis
orthographe f, l' de schrijfwijze (van een woord)
ortie f, l' de brandnetel
oscillation f, l' de schommeling (van temperatuur)
osciller schommelen (de barometer schommelt)
oser; osé durven
osier m, l' de wilgentwijg
osseux; osseuse; osseux bot-, been-, benig
Ostende f Oostende
ostentatoire; ostentatoire ostentatief, met uiterlijk vertoon
otage m, l' de gijzelaar (gegijzelde)
ôter wegnemen
ou of
où; (pron. rel.) waar
où; (pron. rel.) waarop, waarin
oubli m, l' de vergetelheid
oublier; oublié vergeten, vergeten
ouest m, l' het westen
oui ja
ouïr horen
où que waar ook
ouragan m, l' de orkaan
ours m, l' de beer
outil m, l' het werktuig
outillage m, l' de werktuigen (uitrusting van werktuigen)
outrage, l' de smaad, de grove belediging
outre buiten, naast, behalve
ouvert (de winkel is) open
ouverture f, l' de opening
ouvrage m, l' werk, boek
ouvre-boîtes m, l'; les ouvre-boîtes de blikopener
ouvrier m, l'; de arbeider
ouvrière f, l’ de arbeidster
ouvrir openen
pacifique; pacifique vredelievend (zijn)
page, la de bladzijde
paiement, le de betaling
paillasson, le de deurmat
paille, la het stro
paillette, la het lovertje
pain, le het brood
pair (een) even (getal)
paire, la het paar, het stel
paisible; paisible (een) vredig (landschap)
paître grazen
paix, la de vrede
98
palais, le het paleis
pâle; pâle bleek (zijn)
pâleur, la de bleekheid
palier, le de overloop (gang)
pâlir bleek worden, verbleken
pallier verdoezelen, gedeeltelijk oplossen
pâlot; pâlotte bleekjes
palper betasten, bevoelen
pancarte, la het uithangbord (van de winkel)
panier, le de korf (met boodschappen)
paniquer; paniqué in paniek raken, panikeren, gepanikeerd
panne, la de pech, het defect
panneau de signalisation, le het verkeersbord
pantalon, le de broek (lange broek)
pantoufle, la de pantoffel
papa, le de papa
pape, le de paus
papeterie, la de papierhandel
papier, le het papier
papier à lettres, le het briefpapier
papier de verre, le het schuurpapier
papier peint, le het behangpapier
papillon, le de vlinder
paquebot, le het passagiersschip
Pâques Pasen
paquet, le het pakket
par per, met, langs, via, in, uit, door, over
par ailleurs overigens
par conséquent bijgevolg
par devoir plichtmatig (handelen)
par erreur per vergissing
par exemple bijvoorbeeld
par hasard (iemand) toevallig (tegenkomen)
par l'intermédiaire de door bemiddeling van (iemand)
par mégarde door onoplettendheid (de verkeerde
brief posten)
par rapport à in vergelijking met
par retour du courrier per kerende post
par suite de ten gevolge van
parachute, le het valscherm
paradis, le het paradijs
paradoxe, le de paradox
paraître; paru schijnen (het schijnt dat...), geschenen
parallèle; parallèle parallel (zijn)
paralysé verlamd (zijn)
parapluie, le de paraplu
parc, le het park
parce que omdat
parcelle, la het perceel, het kavel
parcomètre, le de parkeermeter
parcours, le het traject, de route, de baan
parcourir (de straten van Antwerpen) doorlopen
pardon pardon
pardonner verontschuldigen
pare-brise, le; les pare-brise de voorruit (van een auto)
pare-chocs, le; les pare-chocs de bumper
99
pareil; pareille (een) dergelijk (geval)
parent, le de bloedverwant
parenté, la de verwantschap
parents m, les de ouders
paresse, la de luiheid
paresser luieren
paresseux; paresseuse; paresseux lui (zijn)
parfaire voltooien
parfait volmaakt (zijn)
parfaitement (jij spreekt) perfect
parfois soms
parfum, le het parfum
parfumé geparfumeerd, geurig
pari, le de weddenschap
parier wedden
parieur, le de gokker
parking, le de parking
Parlement, le het Parlement
parlementaire; parlementaire (het) parlementair (stelsel)
parlementaire, le het Kamerlid
parler; parlé praten, gepraat
parler bas zacht, stil spreken
parler haut luid spreken
parmi tussen, onder
parmi lesquels, parmi lesquelles; (pron. rel.) onder dewelke
paroi, la de wand
paroisse, la de parochie
parole, la het woord
parole d'honneur, la het erewoord
parquet, le het parket (vloerbedekking)
parrain, le de peter
parrainage, le het peterschap
parsemer; parsemé bestrooien, bezaaien, bezaaid
part, la het deel (van een erfenis)
partager; partagé (een erfenis) verdelen, verdeeld
partager (een mening) delen
partenaire, le de partner
parti, le de partij
parti pris, le het vooroordeel
partial; partiale; partiaux (een) partijdig (rechter)
participant, le de deelnemer
participation, la de deelneming
participer; participé deelnemen, deelgenomen
particularité, la de bijzonderheid
particulier; particulière (een) bijzonder (teken)
particulièrement bijzonder, speciaal, vooral
partie, la het deel, het gedeelte
partie, la het spel, de strijd
partie, la de partij (juridisch)
partie adverse, la de tegenpartij (wederpartij)
partie de bras de fer, la het partijtje armworstelen
partiel; partielle gedeeltelijk
partiellement gedeeltelijk
partir vertrekken
partout overal
parvenir (zijn doel) bereiken
100
parvenir (erin) slagen (iets te doen)
pas, le de pas (schrede)
pas de (la) porte, le de drempel
pas mal de heel wat (kinderen)
passable; passable tamelijk, aanvaardbaar, redelijk
passablement tamelijk (intelligent zijn)
passage, le de doorgang
passage à niveau, le; les passages à niveau de overweg
passage pour piétons, le; het zebrapad
les passages pour piétons
passager, le de passagier
passant, le de voorbijganger
passé, le het verleden
passé verleden (week), vorig
passe-partout, le; les passe-partout de loper (passe-partout)
passeport, le het paspoort
passer; passé (de nacht) doorbrengen, doorgebracht
passer; passé (een examen) afleggen, afgelegd
passer; passé voorbijgaan, voorbijkomen,
voorbijgegaan
passerelle, la de loopbrug
passe-temps, le; les passe-temps het tijdverdrijf
passif; passive passief (zijn)
passion, la de hartstocht
passionnant (een) boeiend (boek)
passionné hartstochtelijk, vurig, enthousiast
pasteur, le de dominee
pâte, la het deeg
pâté, le de pastei (leverpastei)
paternel; paternelle (het) vaderlijk (gezag)
pathétique; pathétique pathetisch (zijn)
patience, la het geduld
patient, le de patiënt
patient geduldig
patin, le de schaats (om te schaatsen)
patine, la de patina
patiner schaatsen
pâtisserie, la de banketbakkerij
pâtissier, le de banketbakker
patrie, la het vaderland
patrimoine, le het erfdeel (het cultureel erfdeel)
patron, le de baas (van een café)
patronage, le het patronaat (bescherming)
patronne, la de werkgeefster, de bazin
patte, la de poot (van een dier)
pâturage, le het weiland (met vee)
pause, la de pauze
pause-café, la; les pauses-café de koffiepauze
pauvre; pauvre (een) arm (land)
pauvreté, la de armoede
pavillon, le het paviljoen
paye, la het loon (uitbetaling)
payer; payé betalen, betaald
pays, le; les pays het land
pays natal, le het geboorteland
paysage, le het landschap
101
paysan, le de boer (landbouwer)
paysan; paysanne (het) boeren(leven)
paysanne, la de boerin
péage, le de tol (wegenbelasting)
péché, le de zonde
pêche, la de (vis)vangst
pêcher vissen
pêcheur, le de visser
pédaler trappen (op de fiets)
peigne, le de kam (voor het haar)
peindre; peint schilderen, geschilderd
peine de mort, la; les peines de mort de doodstraf
peiner zwoegen
peintre, le de schilder
peinture, la de verf
péjoratif; péjorative pejoratief, ongunstig, negatief
pelle, la de schop (spade)
pellicule, la het filmpje (voor een fototoestel)
pelouse, la het grasveld
peluche, la de knuffel, het knuffelbeest
penché gebogen, voorovergebogen
pendant gedurende, tijdens
penderie, la de hangkast (kleerkast)
pendre hangen
pendule, la de klok (in de keuken)
pénétrant doordringend (een doordringende geur)
pénétrer binnendringen
pénible; pénible (een) lastig (werk)
pénombre, la de schemering
pensée, la de gedachte
penser; pensé (aan iemand) denken, gedacht
pensif; pensive peinzend (een peinzende blik)
pension, la het pensioen (geldsom)
pensionnaire, le de pensiongast
pente, la de helling
Pentecôte, la Pinksteren
pénurie, la het tekort, de schaarste
perception, la de inning (van de belastingen)
percer boren (in de muur)
perceuse, la de boor (boormachine)
percevoir gewaarworden
percolateur, le de koffiezetmachine
percuter (tegen een auto) botsen
percuteur, le de slagpin, de slagpen
perdant, le de verliezer
perdre; perdu verliezen, verloren
père, le de vader
père adoptif, le de pleegvader
perfection, la de volmaaktheid
perfectionnement, le de vervolmaking
perforer perforeren, doorboren
performance, la de prestatie (sport)
performant hoge prestaties leverend
péril, le het gevaar (risico)
périlleux; périlleuse; périlleux (een) gevaarlijk (plan)
périmé (een) verlopen (paspoort)
102
période, la de periode
période de transition, la de overgangsperiode
périphérique, le de ringweg
perle, la de parel
permanence, la de duurzaamheid, de bestendigheid
permanent (een) permanent (lid)
permettre (iemand iets) toestaan
permis, le; les permis de vergunning (verblijfsvergunning)
permis de conduire, le; het rijbewijs
les permis de conduire
permission, la de toestemming
perpendiculaire; perpendiculaire loodrecht (zijn)
perpétuel; perpétuelle eeuwigdurend (een eeuwigdurende
beweging)
perquisition, la de huiszoeking
persécuteur; persécutrice (een) vervolgende (instantie)
persévérance, la het doorzettingsvermogen
persévérer doorzetten (met een werk)
persil, le de peterselie
persister volharden
personnage, le het personage
personnalité, la de persoonlijkheid
personne, la de persoon
personne ne; (pron. ind.) niemand
personnel; personnelle (het) persoonlijk (belang)
personnel, le het personeel
perspective, la het perspectief
perspicace; perspicace (een) scherpzinnig (man)
persuader (iemand) overreden
perte, la het verlies (van een juweel)
perturbation, la de storing (weersomstandigheden)
perturber verstoren (stakingen verstoren de
postbestelling)
pesant log (een logge stap)
pesanteur, la de zwaartekracht
peser; pesé (fruit) wegen, gewogen
pétillant bruisend (water)
petit (een) klein (kind)
petit déjeuner, le het ontbijt
petit pois, le het erwtje
petite-fille, la; les petites-filles de kleindochter
petit-fils, le; les petits-fils de kleinzoon
petits-enfants m, les de kleinkinderen
pétrole, le de petroleum
pétrolier, le de olietanker
peu, un een beetje
peu à peu beetje bij beetje
peuple, le het volk
peur, la de angst, de vrees, de schrik
peureux; peureuse; peureux angstig
peut-être misschien
phare, le de koplamp
pharmacien, le de apotheker
phase, la de fase
phase terminale, la de eindfase (van een ziekte)
phénomène, le het fenomeen
103
philosophe, le de filosoof
philosophie, la de filosofie
photo, la de foto
photocopie, la de fotokopie
photographe, le de fotograaf
photographie, la de fotografie
phrase, la de zin (een Franse zin)
physique; physique lichamelijk, lichaams-, fysiek
physiquement lichamelijk, fysiek
pianiste, le de pianist
piano, le de piano
pie, la de ekster
pièce, la het onderdeel (van een machine)
pièce, la het geldstuk (van 1 euro)
pièce, la de kamer, het vertrek, de ruimte
pièce de rechange, la; het vervangstuk (van een apparaat)
les pièces de rechange
pied, le de voet
piège, le de valstrik
pierre, la de steen
piétiner (een bloembed) vertrappen
piéton, le de voetganger
pieu, le; les pieux de (hei)paal
pieux; pieuse; pieux vroom (zijn)
pigeon, le de duif
pile, la de batterij (in een elektrisch toestel)
pilier, le de pilaar
pillage, le de plundering
piller plunderen
pilote, le de piloot
piloter (een vliegtuig) besturen
pin, le de dennenboom
pinceau, le het penseel
pincée, la het snuifje (zout)
pincer (iemand in de arm) knijpen
pioche, la het houweel
pipe, la de pijp (een pijp roken)
pipeline, le de pijpleiding (voor olie, gas)
pique-nique, le; les pique-niques de picknick
piquer prikken (steken)
piquet, le het piket (paaltje)
piqûre, la de injectie, de prik
pire slechter
pire, le het ergste, het slechtste
pis slechter, erger
piscine, la het zwembad
piste, la het spoor
piste cyclable, la het fietspad
pistolet, le het pistool
pitoyable; pitoyable meelijwekkend (een meelijwekkende
blik)
pittoresque; pittoresque (een) schilderachtig (plekje)
pizza, la de pizza
pizzeria, la de pizzeria
placard, le de muurkast
place, la de plaats (ruimte)
104
placement, le de belegging (van geld)
placer; placé (een kast) plaatsen, geplaatst
plafond, le het plafond
plage, la het strand
plaider pleiten
plaidoirie, la het pleidooi
plaine, la de vlakte
plainte, la de klacht
plaire bevallen (aanstaan), plezierig vinden
plaisant (het is) plezierig
plaisanter grapjes maken (over iets)
plaisanterie, la het grapje
plaisir, le het plezier
plan, le het plan (stadsplan)
plan, le de plattegrond
plan de travail, le; les plans de travail het werkblad
planche, la de plank
planche à voile, la; les planches à voile de surfplank (windsurfen)
plancher, le de houten vloer
planer zweven
planétaire; planétaire planetair
planète, la de planeet
plantation, la de beplanting
plante, la de plant
planter; planté (een boom) planten, geplant
plaque, la de plaat (in metaal)
plaque d'immatriculation, la; de nummerplaat
les plaques d’immatriculation
plastique, le het plastic
plat, le de schotel (dagschotel)
plat (een) plat (bord)
plat de résistance, le; les plats de résistance het hoofdgerecht
plat préféré, le het lievelingsgerecht
plateau, le; les plateaux het dienblad
plate-forme, la het booreiland
plâtre het gipsverband
plein (een) vol (glas)
plein (zijn zakken) vol (geld hebben)
pleinement volkomen (akkoord gaan)
pleurer wenen
pleuvoir; plu regenen, geregend
pli, le de plooi
plier (een blad papier) plooien
plomb, le het lood
plomberie, la de loodgieterij
plombier, le de loodgieter
plongeant duikend, naar beneden gericht
plongeon, le de duik, de duiksprong
plonger duiken
plongeur, le de duiker
pluie, la de regen
pluie acide, la de zure regen
plume, la de veer (van een vogel)
pluriel, le het meervoud
plusieurs verschillende, meer dan één
plutôt (hij is) eerder (humeurig dan koppig)
105
pluvieux; pluvieuse; pluvieux (een) regenachtig (klimaat)
pneu, le; les pneus de band (van de auto)
poche, la de zak (van een broek)
poêle, le de kachel
poème, le het gedicht
poésie, la de poëzie
poète, le de dichter
poétique; poétique (een) poëtisch (karakter)
poids, le het gewicht
poids lourd, le; les poids lourds de vrachtwagen (zware vrachtwagen)
poignée, la een handvol (zout)
poignée de main, la de handdruk
poinçonneuse, la de kniptang
poinçonneuse, la de ponsmachine, de perforeermachine
poing, le de vuist
point, le het punt (leesteken)
point de, (ne) geen
point de repère, le; les points de repère het herkenningsteken (richtpunt)
point de vue, le; les points de vue het standpunt
point d'ébullition, le; les points d’ébullition het kookpunt
pointe, la de punt (van een potlood)
pointer (namen) aanstippen (op een lijst)
pointu (een) puntig (dak)
pointure, la de schoenmaat
poire, la de peer
poireau, le de prei
poisson, le de vis
poissonnier, le de vishandelaar
poivre, le de peper
polaire; polaire polaire, pool-
polémique, la de polemiek
poli beleefd (zijn)
police, la de politie
policier, le de politieman
polir polijsten
politesse, la de beleefdheid
politicien, le de politicus
politique, la de politiek
polluer (het milieu) verontreinigen
pollution, la de vervuiling (van het milieu)
polynésien; polynésienne Polynesisch
pomme, la de appel (fruit)
pomme de terre, la; les pommes de terre de aardappel
pompe, la de pomp
pompiers m, les de brandweer
pompiste, le de pompbediende
poncho, le de poncho
pondre (een ei) leggen
pont, le de brug
populaire; populaire populair (zijn)
population, la de bevolking
porc, le het varkensvlees
porcelaine, la het porseleinen voorwerp
port, le de haven
port, le het dragen
portable, le de draagbare computer
106
portail, le het portaal (monumentaal)
portatif; portative (een) draagbaar (televisietoestel)
porte, la de deur
porte coulissante, la de schuifdeur
porte-bagages, le; les porte-bagages de bagagedrager (van een fiets)
porte-clés, le; les porte-clés de sleutelhanger
portée, la de draagwijdte
portefeuille, le; les portefeuilles de portefeuille
portemanteau, le; les portemanteaux de kapstok
porte-monnaie, le; les porte-monnaie de portemonnee
porte-parole, le; les porte-parole de woordvoerder
porter; porté (een koffer) dragen, gedragen
porter plainte klacht indienen (tegen iemand)
porteur, le de drager (bezorger)
porte-voix, le; les porte-voix de megafoon
portillon, le de klapdeur (klein en laag)
portion, la de portie
portrait, le het portret
portugais; portugaise; portugais Portugees
portugais, le het Portugees
Portugais, le de Portugees
Portugal, le Portugal
pose, la de houding, de stand, de pose
poser; posé (de koffer op de grond) neerzetten,
neergezet
poser une question; posé een vraag stellen, gesteld
positif; positive (een) positief (resultaat)
position, la de ligging (op een kaart)
posséder; possédant bezitten, bezittend
possession, la het bezit
possibilité, la de mogelijkheid
possible; possible (dat is) mogelijk
poste, la de post (posterijen)
poste, le de functie, de betrekking
poster posten
poster plaatsen, opstellen
postérieur (op een) later (tijdstip)
postier, le de postbeambte
pot, le de pot (bloempot)
potable; potable drinkbaar (water)
potage, le de soep
potager, le de moestuin
poteau, le de paal (telefoonpaal)
pou, le; les poux de luis
poubelle, la de vuilnisbak
poudre, la het poeder
poulain, le het veulen
poule, la de kip
poulet, le de kip (op het menu)
poumon, le de long
poupée, la de pop
poupin popperig, poppig
pour om, om te, voor, wegens
pour autant echter, toch
pour cent (95) procent
pour de bon (hij is) voor altijd (vertrokken)
107
pour le moment op dit ogenblik
pour que opdat
pourboire, le de fooi
pourcentage, le het percentage
pourfendre bestrijden
pourparlers m, les de besprekingen (onderhandelingen)
pourquoi? waarom?
pourrir rotten
poursuivre (een doel) nastreven
poursuivre; poursuivi achtervolgen, achtervolgd
pourtant nochtans (echter)
pourvoir; pourvu voorzien in; voorzien in
pourvu que als...maar (als je maar komt)
poussée, la de duw (stoot)
pousser; poussé duwen, geduwd
poussière, la het stof (afnemen)
poussiéreux; poussiéreuse, poussiéreux (een) stoffig (lokaal)
poutre, la de balk
pouvoir; pu kunnen, gekund
pouvoir, le de kracht, de macht
pouvoir d'achat, le de koopkracht
praline, la de praline, de bonbon
pratiquant praktiserend (katholiek zijn)
pratique, la de praktijk
pratique; pratique (een) praktisch (werktuig)
pratiquement praktisch (bijna)
pratiquer (een sport) beoefenen
pré, le de wei
préalable; préalable voorafgaand (zonder voorafgaande
mededeling)
précaire; précaire hachelijk (een hachelijke situatie)
précaution, la de voorzorg
précédé voorafgegaan (zijn door)
précédent vorig (de vorige dag)
précéder voorafgaan
prêcher preken
précieux; précieuse; précieux (een) kostbaar (juweel)
précipitation, la de overhaasting
précipiter bespoedigen
précis (een) nauwkeurig (werk)
précisément precies (te werk gaan)
préciser preciseren
précision, la de nauwkeurigheid
précoce; précoce vroegtijdig (een vroegtijdige dood)
précolombien; précolombienne pre-Columbiaans
prédécesseur, le de voorganger
prédire voorspellen
préface, la het voorwoord (van een boek)
préfecture, la de prefectuur
préférable; préférable (het is) verkieslijk
préféré lievelings-, favoriet, favoriete
préférence, la de voorkeur
préférer verkiezen (ik verkies thuis te blijven)
préfet, le de prefect
préjudice, le de schade (morele schade)
préjugé, le het vooroordeel
108
prélèvement, le het afnemen
prémédité beraamd (een beraamde daad)
premier; première eerst (de eerste dag)
premièrement eerst (dit afwerken)
premiers soin m, les de eerste hulp
prendre; pris nemen, genomen
prendre congé afscheid nemen (van iemand)
prendre des mesures maatregelen treffen
prendre feu vuur vatten, in brand raken
prendre garde oppassen (voor de auto's)
prendre le relais het overnemen
prendre quelque chose en main iets ter hand nemen, aanpakken
prendre sa retraite met pensioen gaan
prénom, le de voornaam
préoccupation, la de bezorgdheid
préparation, la de voorbereiding
préparer; préparant, préparé voorbereiden, bereiden, bereidend,
bereid
préposition, la het voorzetsel
près de dichtbij (het stadhuis)
prescrire voorschrijven
présence, la de aanwezigheid
présent, le het heden
présent aanwezig
présentable; présentable (een) toonbaar (interieur)
présentation, la het voorstellen (van een persoon)
présenter (zijn verloofde) voorstellen
présenter; présenté (zijn deelneming) betuigen, aanbieden,
aangeboden
présenter des symptômes (symptomen) vertonen
préserver bewaren, beschermen
président, le de voorzitter
présider (een vergadering) voorzitten
presque bijna
presqu'île, la het schiereiland
pressant dringend (een dringende behoefte)
presse, la de pers (media)
pressé gehaast (zijn)
presse-fruits, le; les presse-fruits de vruchtenpers
pressentiment, le het voorgevoel
pressentir een voorgevoel hebben, vermoeden
presser le pas vlugger gaan lopen, zijn stappen
versnellen
pressing, le de stomerij (droogkuis)
prestidigitateur, le de goochelaar
présumer vermoeden (ik vermoed dat...)
prêt, le de lening
prêt klaar (zijn om te vertrekken)
prétendre beweren
prétendu zogenaamd (een zogenaamde vriend)
prétentieux; prétentieuse; prétentieux (een) verwaand (kind)
prétention, la de pretentie
prêter uitlenen
prêter attention aandacht schenken (aan iemand)
prêter serment de eed afleggen
prétexte, le het voorwendsel
109
prêtre, le de priester
preuve, la het bewijs
prévaloir zegevieren
prévenir; prévenu (iemand) verwittigen, verwittigd
prévenir voorkomen
prévisible; prévisible (het was) te voorzien
prévisions f, les de verwachtingen (weersverwachtingen)
prévoir (moeilijkheden) voorzien
prévoyant (een) vooruitziend (man)
prévu voorzien (de voorziene dag)
prier bidden
prier verzoeken, vragen
prière, la het gebed
prime, la de premie
primitif; primitive primitief (zijn)
primordial; primordiale; primordiaux (het is) uiterst belangrijk
prince, le de prins
princesse, la de prinses
principal; principale; principaux (het) voornaamste (gebouw)
principalement hoofdzakelijk (letten op...)
printemps, le de lente
priorité, la de voorrang (in het verkeer)
prise de courant, la het stopcontact
prison, la de gevangenis
prisonnier, le de gevangene
privé privé, particulier
priver (iemand van zijn rechten) beroven
privilège, le het voorrecht
privilégié bevoorrecht (zijn)
prix, le; les prix de prijs
prix indicatif, le de richtprijs
probable; probable (het is) waarschijnlijk
probablement waarschijnlijk (komen ze)
problème, le het probleem
procédé, le de werkwijze
procéder te werk gaan
procéder à overgaan tot (een werk)
procès, le het proces
procès-verbal, le; les procès-verbaux het proces-verbaal
prochain, le de medemens
prochain volgend (weekend)
proche; proche (een) nabijgelegen (plaats)
proclamer (de uitslag) bekendmaken
procurer (iemand kapitaal) verschaffen
producteur, le de producent
production, la de productie
produire (graan) voortbrengen, produceren
produit, le het product
produit laitier, le het melkproduct
proéminent uitstekend, vooruitstekend
prof, le de leraar, de professor
professer (een theorie) verkondigen
professeur, le de leraar
profession, la het beroep
professionnel; professionnelle (een) professioneel (sportman)
profil, le het profiel
110
profit, le de winst (geld)
profiter genieten (van het goede weer)
profond (een) diep (gat)
profondément diep
profondeur, la de diepte
programme, le het programma
programmer programmeren
progrès, le de vooruitgang
progresser vorderen (de werken vorderen)
progressif; progressive geleidelijk (een geleidelijke verandering)
progression, la de vooruitgang
prohiber (bij de wet) verbieden
proie, la de prooi
projecteur, le de spotlight, de schijnwerper
projet, le het project
projeter; projeté projecteren, geprojecteerd
prolixe; prolixe breedvoerig (een breedvoerige
redevoering)
prolongation, la de verlenging (van een wedstrijd)
prolongement, le de verlenging (van een autoweg)
prolonger (een match) verlengen
promenade, la de wandeling
promeneur, le de wandelaar
promesse, la de belofte
promettre; promis beloven, beloofd
promotion, la de bevordering (tot secretaris)
promouvoir (een nieuw product) promoten
promouvoir promoveren, bevorderen (tot een hogere
functie)
prompt (een) spoedig (herstel)
prononcer (een woord) uitspreken
prononciation, la de uitspraak (van een bepaald woord)
propice; propice (een) gunstig (moment afwachten)
proportion, la de verhouding (tussen de onderdelen)
propos m, les het gepraat
proposer; proposé (een plan) voorstellen, voorgesteld
proposition, la het voorstel
propre; propre (een) proper (appartement)
propre à (een karaktertrek) eigen aan (iemand)
propreté, la de netheid (in het huis)
propriétaire, le de eigenaar (van het huis)
propriété, la de eigendom
proscrire (juridisch) verbieden
prospérer voorspoedig zijn
prospérité, la de voorspoed
protagoniste, le de hoofdrolspeler
protecteur, le; la protectrice de beschermer
protecteur; protectrice beschermend
protection, la de bescherming
protégé, le de beschermeling
protéger beschermen
protestation, la het protest
protester; protesté protesteren, geprotesteerd
prouver bewijzen
provenance, la de herkomst
provençal; provençale; provençaux Provençaals
111
provenir afkomstig zijn (deze dadels zijn afkomstig
uit Tunesië)
province, la de provincie
provincial; provinciale; provinciaux (het) provinciaal (belang)
provision, la de voorraad
provisoire; provisoire (een) voorlopig (oordeel)
provocant uitdagend, provocerend
provoquer uitdagen (door te tarten)
provoquer veroorzaken, teweegbrengen
proximité, la de nabijheid
prudemment voorzichtig
prudence, la de voorzichtigheid
prudent voorzichtig (zijn)
prune, la de pruim
psychologique; psychologique psychologisch
psychologue, le de psycholoog
pub, la (la publicité) de reclame
pub, le de pub (Engelse kroeg)
public; publique (een) openbaar (gebouw)
publication, la de publicatie
publicitaire; publicitaire publicitaire, reclame-
publicité, la de reclame
publier (een boek) publiceren
puce, la de chip (computer)
pudeur, la het schaamtegevoel
puer stinken
puéricultrice, la de kinderverzorgster
puis daarna (vervolgens)
puiser (water) putten (uit een bron)
puisque vermits
puissance, la de macht (kracht)
puissant (een) machtig (politicus)
puits, le de put
pull, le de trui
punir straffen
punition, la de straf
pupitreur, le; la pupitreuse de deskoperator, de computeroperator
pur zuiver (zuivere wijn)
pureté, la de zuiverheid (van het product)
purifier zuiveren, reinigen
puzzle, le de puzzel
pyjama, le de pyjama
qu' wat
quai, le; les quais het perron
qualifié geschoold (geschoolde arbeider)
qualifier kwalificeren
qualité, la de kwaliteit
quand même toch (nochtans)
quand? wanneer?
quant à wat betreft (wat mij betreft)
quantité, la de hoeveelheid
quarantaine, la het veertigtal
quarante veertig
quart, le het kwart
quart d'heure, le het kwartier (tijd)
quartier, le de wijk (van een stad)
112
quasi nagenoeg
quatorze veertien
quatre vier
que; (pron. int.) wat
que; (pron. rel.) die, dat (LV)
que: (une cousine) que (j'aime; (pron. rel.) (een nicht) van wie (ik hou)
quel que, quelle que, wat ook
quels que, quelles que; (conj.)
quelconque een of ander (getal)
quelque; (dét. ind.) een beetje, wat
quelque ... que; (conj.) hoe ... ook
quelque chose; (pron. ind.) iets
quelque part ergens (heengaan)
quelquefois nu en dan (soms)
quelques ... que; (conj.) welke ... ook
quelques-uns, quelques-unes; (pron. ind.) enkele, een paar
quelqu'un; (pron. ind.) iemand
querelle, la de twist (onenigheid)
querelleur; querelleuse twistziek
qu'est-ce qu(e), qu'est-ce qui; (pron. int.) wat
qu’est-ce qui lui prend? wat bezielt hem?
question, la de vraag
questionnaire, le de vragenlijst
questionner (iemand) ondervragen
quête, la de inzameling (van geld)
queue, la de rij (in de rij staan)
qui; (pron. rel.) die, dat (Ond.)
qui; (pron. int.) wie
qui est à l'appareil? met wie spreek ik? (telefoon)
qui est-ce qu(e), qui est-ce qui; (pron. int.) wie
quiconque; (pron. ind.) al wie
quincaillerie, la de ijzerwaren
quinzaine, la het vijftiental
quinze vijftien
quinze jours veertien dagen
quitter; quitté verlaten, verlaten
quoi; (pron. int.) waarvan, waarin, waarop, waarover,
waaraan, waarvoor, waarmee
quoi; (pron. int.) wat
quoi qu(e); (conj.) wat ... ook
quoiqu(e); (conj.) ofschoon, hoewel, ook al
quotidien, le het dagelijkse leven
quotidien; quotidienne (het) dagelijks (brood)
R.E.R., le (Réseau express régional) de regionale
metro (rond Parijs)
rabais, le de korting (op een aankoop)
raccourci, le de binnenweg (kortere weg)
raccourcir (een rok) verkorten
raccrocher (de hoorn van de telefoon) ophangen
race, la het ras
racine, la de wortel (van een plant)
racler (een vlek) afkrabben (van een oppervlak)
racloir, le de schrapper, de krabber
raconter; raconté vertellen, verteld
radiateur, le de radiator
radiation, la de straling (natuurkunde)
113
radical, le de stam (van een woord)
radical; radicale; radicaux radicaal
radieux; radieuse; radieux stralend, schitterend
radio, la de radio
radio, la de radiografie, de röntgenfoto
radiodiffusion, la de radio-omroep
rafale, la de rukwind
raffiné geraffineerd (zijn)
raffoler verzot zijn (op gebak)
rafraîchir (een drank) koelen
rafraîchissant (een) verfrissend (bad)
rage, la de razernij
railler de draak steken (met iemand)
raisin, le de druif
raison, la de reden
raisonnable; raisonnable redelijk (blijven)
raisonnement, le de redenering
raisonner redeneren
rajeunir verjongen (dat kapsel verjongt)
ralentir; ralenti (aan een kruispunt) vertragen, vertraagd
ralentissement, le de vertraging (van de auto)
rallye, le de rally
ramasser (de gevallen papieren) oprapen
rame, la de roeispaan
ramener (iemand) terugbrengen
ramer roeien
rampe, la de leuning (van een trap)
ramper kruipen
rançon, la het losgeld
rancune, la de wrok
rancunier; rancunière (een) haatdragend (man)
randonnée, la de trektocht (door de bergen)
rang, le de rang
rangée, la de rij (huizen)
ranger; rangé (de dossiers) ordenen, geordend
rapace, le de roofvogel
râper; râpé raspen, geraspt
rapide; rapide (een) snel (paard)
rapidement vlug, snel
rapidité, la de snelheid
rapiécer (kleding) verstellen
rapport, le het verslag (van de politie)
rapporter (geld) opbrengen
rapporter; rapporté (de gevonden voorwerpen) terugbrengen,
teruggebracht
rapprochement, le de toenadering
rapprocher bijeenbrengen, bijeenplaatsen, dichterbij
brengen
rapprocher groter maken
rapt, le de ontvoering
rare; rare (een) zeldzaam (product)
rarement zelden
raser; rasé scheren langs (de muur), gescheerd
rasoir, le het scheerapparaat
rassemblement, le de bijeenkomst (van personen)
rassembler (weer) verzamelen, bijeenbrengen
114
rassis oudbakken (brood)
rassurant (een) geruststellend (gebaar)
rassurer; rassuré (iemand) geruststellen, gerustgesteld
rat, le de rat
râteau, le de hark
rater; raté (de trein) missen, gemist
ration, la het rantsoen
rationalité, la de rationaliteit
rationnel; rationnelle rationeel (zijn)
ratisser harken (in de tuin)
rattacher (zijn veters) terug vastmaken
rattraper (iemand) inhalen
raturer (woorden) schrappen
ravager teisteren (zware stormen teisteren
het land)
ravi dolblij, verrukt, opgetogen
ravir verrukken
ravissant (een) schitterend (halssnoer)
ravisseur, le de ontvoerder
rayer strepen zetten (op een blad papier)
rayon, le de straal (van de zon)
rayonnant stralend, schitterend
rayonnement, le de uitstraling (invloed)
rayure, la de kras (in de tafel)
réaction, la de reactie
réagir; réagi reageren, gereageerd
réalisateur, le; la réalisatrice de regisseur, de cineast
réalisation, la de verwezenlijking
réaliser realiseren
réalité, la de werkelijkheid
réanimateur, le; la réanimatrice de reanimatiedokter
rebondi bol, rond, dik
rebrodent naborduren, borduren op
récalcitrant (een) opstandig (kind)
récemment (dat is) recentelijk (gebeurd)
récent (een) recent (feit)
récepteur, le de hoorn (van het telefoontoestel)
réceptif; réceptive ontvankelijk (zijn voor indrukken)
réception, la de balie (toonbank)
réception, la de receptie
recette, la het recept
receveur, le de ontvanger (van de belastingen)
recevoir; reçu (een geschenk) krijgen, gekregen
recevoir (bezoek) ontvangen
réchauffer (een gerecht weer) opwarmen
rêche; rêche schraal (een schrale huid)
recherche, la het onderzoek (wetenschappelijk
onderzoek)
recherché (een) gezocht (exemplaar)
rechercher (de dief) opsporen
récif, le het rif (koraalrif)
récipient, le het recipiënt
réciproque; réciproque wederkerig (een wederkerige liefde)
récit, le het verhaal (relaas)
récital, le; les récitals het recital (soloconcert)
réciter (een gedicht) opzeggen (voor iemand)
115
réclamation, la de klacht (over een product)
récolte, la de oogst
récolter (graan) oogsten
recommandation, la de aanbeveling
recommander (een restaurant) aanbevelen
recommencer herbeginnen
récompense, la de beloning
récompenser (iemand) belonen (voor een dienst)
réconciliation, la de verzoening
réconcilier verzoenen
reconduire (iemand per auto) terugbrengen
réconforter (iemand) sterken (bij verdriet)
reconnaissable; reconnaissable herkenbaar (zijn)
reconnaissance, la de dankbaarheid
reconnaissant dankbaar, erkentelijk
reconnaître (een kind) erkennen
reconnaître herkennen
reconnu erkend (zijn door de staat)
reconstituer (de feiten) reconstrueren
reconstruction, la de reconstructie
reconstruire heropbouwen
record, le het record
recours, le de toevlucht
recouvrer (belastingen) incasseren
recouvrir; recouvert bedekken, overtrekken, bedekt
récréation, la de speeltijd
recruter rekruteren, aanwerven
rectangle, le de rechthoek
rectangulaire; rectangulaire (een) rechthoekig (voorwerp)
rectifier (een misverstand) rechtzetten
reçu, le het ontvangstbewijs
recueil, le de bundel (gedichten)
recueillir verzamelen
reculer (een stap) achteruitgaan
récupérer (iets geleends) terugkrijgen
récupérer ophalen, gaan halen
récuser (een getuige) wraken
récuser verwerpen
recyclage, le de omscholing (van arbeiders)
rédacteur, le de redacteur
rédaction, la de redactie
rédaction, la het opstel
redemander opnieuw vragen, terugvragen
redéployer herstructureren
redescendre weer naar beneden gaan
rédiger (een tekst) opstellen
redoutable; redoutable (een) geducht (man)
redouter; redouté (iemand) vrezen, gevreesd, geducht
redresser herstellen, redden
réduction, la de korting (korting geven)
réduire herleiden (tot)
réduit verminderd (tegen verminderde prijs)
réel; réelle (een) reëel (gevaar)
réélire herkiezen
réfectoire, le de refter (school)
référé, le het kort geding (proces)
116
référence, la de referentie
référendum, le het referendum
référent, le de zaak waarnaar verwezen wordt
door een woord
réfléchir; réfléchi nadenken, nagedacht
reflet, le de weerkaatsing (van een beeld)
refléter weerkaatsen
réflexion faite bij nader inzien
réforme, la de hervorming
réformer (een instelling) hervormen
refrain, le het refrein
réfrigérateur, le de koelkast
refroidissement, le de afkoeling (van temperatuur)
refuge, le het toevluchtsoord
réfugié, le de vluchteling (politieke vluchteling)
refus, le de weigering
refuser; refusé weigeren, geweigerd
réfuter (een theorie) weerleggen
regagner (naar zijn plaats) terugkeren
régal, le; les régals het lievelingsgerecht
regard, le de blik (manier van kijken)
regarder; regardé kijken, gekeken
région, la de streek (gebied)
régional; régionale; régionaux (een) regionaal (akkoord)
registre, le het register (rijksregister)
règle, la de regel (norm)
règlement, le het reglement
réglementer reglementeren
régler regelen
règne, le het bewind (van Lodewijk XIV)
régner regeren
régresser achteruitgaan (de productie gaat
achteruit)
regret, le het spijt, het berouw
regrettable; regrettable (een) betreurenswaardig (voorval)
regretter spijt hebben (van)
régularité, la de regelmatigheid
régulier; régulière (een) regelmatig (ritme)
régulièrement regelmatig (bezoeken)
rein, le de nier
reine, la de koningin
réinscrire opnieuw inschrijven
rejet, le het verwerpen (van een voorstel)
rejeton, le de spruit, de zoon, de telg
rejoindre zich voegen bij (een groep)
relater verhalen
relatif à (een discussie) betreffende (een bepaald
onderwerp)
relation, la de relatie
relativement betrekkelijk (klein)
relativiser relativeren
relevé de compte, le het rekeningoverzicht
relèvement, le de wederopbouw (van de economie)
relever overeind zetten, weer doen opleven,
weer tot bloei brengen
religieux; religieuse; religieux godsdienstig (zijn)
117
religion, la de godsdienst
relire; relu herlezen, herlezen
reluire glimmen
remarquable; remarquable (een) opmerkelijk (monument)
remarque, la de opmerking
remarquer; remarqué opmerken, opgemerkt
remboursement, le de terugbetaling
rembourser (een lening) terugbetalen
remerciement, le de dank (bedankje)
remercier; remercié (iemand) bedanken (voor een geschenk),
bedankt
remettre (een match) uitstellen
remettre (iemand een brief) overhandigen
remettre teruggeven
remettre weer op zijn plaats zetten
réminiscence, la de herinnering (vage herinnering)
remise, la de kwijtschelding (van schulden)
remontant opwekkend
remonter weer naar boven gaan
remonter (een wekker) opwinden
remords, le de wroeging
remorque, la de aanhangwagen
remorquer (een auto) wegslepen
remoudre opnieuw malen
rempart, le de wal (rond de stad)
remplaçant, le de vervanger
remplacement, le de vervanging
remplacer; remplacé (een onderdeel) vervangen, vervangen
rempli vol, gevuld
remplir (een glas) vullen
remplir (een formulier) invullen
remporter (de overwinning) behalen
remuant (een) woelig (kind)
remuer (in een saus) roeren
renaître herboren worden
renard, le de vos
rencontre, la de ontmoeting
rencontrer; rencontré (iemand) ontmoeten, ontmoet
rendement, le het rendement
rendez-vous, le; les rendez-vous de afspraak
rendre (een boek aan iemand) teruggeven
rendre service (iemand) een dienst bewijzen
renfermer opsluiten
renforcer versterken
renommée, la de bekendheid (vermaardheid)
renoncer; renoncé afzien (van een beslissing), afstand
doen (van), opgeven, opgegeven
renouveler (een contract) vernieuwen
renseignement, le de inlichting
renseigner (iemand) inlichten (over iets)
rentabiliser rendabel maken
rentable; rentable (een) winstgevend (werk)
rente, la de rente
rentrer; rentrant, rentré terugkeren, terugkerend, teruggekeerd
renversement, le de wending, de ommekeer, de
totale verandering
118
renverser; renversé (een voetganger) omverrijden,
omvergereden
renverser omgooien, omverwerpen
renvoi, le het ontslag
renvoyer (een werknemer) afdanken
réorganisation, la de reorganisatie, de reorganisatie
répandre (water) morsen (op het tapijt)
répandu (een algemeen) verbreid (vooroordeel)
réparable; réparable herstelbaar
réparation, la de herstelling
réparer; réparé (een apparaat) herstellen
repartir weer vertrekken
répartir (een som) verdelen
répartition, la de verdeling
repas, le; les repas de maaltijd
repasser (de was) strijken
repeindre herschilderen
repentir, le het berouw
répercuter afschuiven, afwentelen
repérer vinden, opsporen, lokaliseren
répertoire, le het register (adressen)
répéter; répété herhalen, herhaald
répétition, la de herhaling
replet; replète dik, gezet
repli, le het in zichzelf teruggetrokken zijn
replier; replié opvouwen, opgevouwen
répondre; répondu antwoorden, geantwoord
réponse, la het antwoord
reportage, le de reportage
repos, le de rust
reposant (een) rustgevend (verblijf)
repousser (de vijand) terugdrijven
reprendre hernemen, terugnemen
représentant, le de vertegenwoordiger
représentatif representatief (zijn)
représenter; représenté voorstellen, uitbeelden, uitgebeeld
représenter; représenté vertegenwoordigen, vertegenwoordigd
répression, la de onderdrukking (van de criminaliteit)
reprise, la de herneming (van het toneelstuk)
réprobation, la de afkeuring (veroordeling)
reproche, le het verwijt
reprocher (iemand iets) verwijten
reproduction, la de reproductie
reproduire reproduceren
république, la de republiek
répugner een afkeer hebben (om iets te doen)
réputation, la de reputatie
requérir vorderen
requin, le de haai
rescapé, le de overlevende
réseau, le; les réseaux het netwerk (van wegen)
réseau ferroviaire, le het spoorwegnet
réservation, la de reservering
réserve, la de reserve
réservé (deze stoel is) voorbehouden
(voor invaliden)
119
réservé terughoudend, ingetogen
réserver (een plaats) reserveren
réservoir, le de tank (van de auto)
résidence, la de verblijfplaats
résider verblijf houden (in België)
résignation, la de berusting
résistance, la de weerstand (tegen erosie)
résistant bestand (zijn tegen water)
résister (aan een bekoring) weerstaan
résolu vastbesloten (zijn)
résolution, la de resolutie
résonance, la de weerklank
résonner weergalmen
résoudre (een probleem) oplossen
respect, le de eerbied
respecter; respecté in acht nemen, naleven, nageleefd
respecter (iemand) eerbiedigen
respectueux; respectueuse; respectueux eerbiedig (zijn)
respiratoire, respiratoire ademhalings-
respirer ademen, inademen
responsabilité, la de verantwoordelijkheid
responsable; responsable verantwoordelijk (zijn)
responsable, le de verantwoordelijke
ressemblance, la de gelijkenis
ressembler (op iemand) gelijken
ressenti, le het voelen
ressentir (een gevoel) ervaren, sterk beleven
ressort, le de veer (spiraalveer)
ressources f, les de bronnen van inkomsten
restaurant, le het restaurant
restaurer; restauré (een monument) restaureren,
gerestaureerd
reste, le de rest
rester overblijven (er blijft nog een half
brood over)
rester; restant, resté blijven, blijvend, gebleven
rester debout rechtop blijven staan
restituer (iets) teruggeven (dat onrechtmatig
ontnomen was)
resto, le het restaurant
résultat, le het resultaat
résumé, le de samenvatting
résumer samenvatten
rétablir; rétabli herstellen, genezen, hersteld
retard, le de vertraging (oponthoud)
retarder (iemand een tijd) ophouden
retenir onthouden (niet vergeten)
retentir weerklinken
retirer (zijn kandidatuur) intrekken
retirer weghalen, afhalen
retour, le de terugkeer
retourner; retourné teruggaan, teruggegaan
retraité, le de gepensioneerde
retraité gepensioneerd
retrancher (enkele passages) schrappen (in
een tekst)
120
retransmission, la de heruitzending (televisie)
rétrécir krimpen (in de was)
rétribuer (iemand) bezoldigen
retrousser (de mouwen) opstropen
retrouver; retrouvé terugvinden, teruggevonden
rétroviseur, le de achteruitkijkspiegel
réunion, la de vergadering
réunir verenigen, bijeenbrengen, verzamelen
réussir; réussi slagen (in zijn opzet), geslaagd
réussite, la het slagen (in zijn opzet)
revaloir vergelden
rêve, le de droom
réveil, le de wekker
réveille-matin, le; les réveille-matin de wekker
révélateur; révélatrice onthullend
révélation, la de onthulling (van een geheim)
révéler; révélé (een geheim) bekendmaken,
bekendgemaakt
revenant, le de geest (een verhaal over geesten
en spoken)
revendications salariales f, les de looneisen
revendiquer (een loonsverhoging) opeisen
revenir; revenu terugkomen, teruggekomen
revenus m, les de inkomsten (publieke inkomsten)
rêver; rêvé dromen, gedroomd
réverbère, le de lantaarn
rêverie, la de mijmering
réviser (een tekst) herzien
revivre herleven
revoir weerzien
révoltant (een) wraakroepend (gedrag)
révolte, la de opstand
révolution, la de revolutie
révolutionnaire; révolutionnaire revolutionair (zijn)
revue, la het tijdschrift
rez-de-chaussée, le het gelijkvloers
rhum, le de rum
ricaner grinniken
riche; riche rijk (zijn)
riche, le de rijke
richesse, la de rijkdom
ridé (een) gerimpeld (gezicht)
rideau, le; les rideaux het gordijn
ridicule; ridicule belachelijk (zijn)
rien (ne) niets
rien à déclarer niets aan te geven (bij de douane)
rigide; rigide stijf (karton)
rigoler pret hebben
rigoureux; rigoureuse; rigoureux streng (een strenge winter)
rinceau, le de rankenversiering
rire lachen
rire aux éclats schateren (hard lachen)
risque, le het risico
risquer (zijn leven) wagen
rite, le de ritus
rival, le; les rivaux de rivaal
121
rivaliser wedijveren
rive, la de oever (van een aanzienlijke stroom)
rivière, la de rivier
rixe, la de knokpartij
riz, le de rijst
robe, la de jurk
robe de chambre, la de kamerjas
robe nuptiale, la het bruiloftskleed
robinet, le de kraan (waterkraan)
robuste; robuste (een) robuust (man)
rocher, le de rots
rocheux; rocheuse; rocheux (een) rotsachtig (landschap)
rôder (verdacht ergens) rondhangen
rognure, la de snipper (papier)
roi, le de koning
rôle, le de rol (in een toneelstuk)
roman, le de roman
roman (de) Romaanse (taal)
romancier, le de romanschrijver
romantique; romantique (een) romantisch (restaurant)
rompre (elk contact) verbreken
rompre breken
rond (een) rond (voorwerp)
rond-point, le; les ronds-points de rotonde
ronger knagen (op een been)
ronger; rongé aantasten, wegvreten, aangetast
rose, la de roos (bloem)
roseau, le het riet
rosée, la de dauw
rossignol, le de nachtegaal
rôti, le het gebraad
rotin, le de rotan
rôtir braden
rottweiler, le de rottweiler
roue, la het wiel
roue de secours, la het reservewiel
rouge; rouge rood
rouge à lèvres, le de lippenstift
rougir; rougi rood worden, rood geworden
rouiller roesten
rouleau, le de rol (behangpapier)
rouler; roulé rijden (deze wagen rijdt goed), gereden
rousseur, la de rossigheid
route, la de weg
routier; routière (de) wegen(kaart)
routier, le de vrachtwagenchauffeur
roux; rousse ros (een rosse schijn)
royal; royale; royaux (het) koninklijk (paleis)
royaume, le het koninkrijk
ruban, le het lint
ruban adhésif, le het kleefband
rubikscube, le de Rubik's Cube
rubis, le de robijn
rude; rude ruw (een ruwe kerel)
rue, la de straat
ruelle, la het steegje
122
rugir brullen (de leeuw brult)
ruine, la de ruïne
ruiné geruïneerd (zijn)
ruiner ruïneren
ruisseau, le; les ruisseaux de beek
ruisseler stromen (de regen stroomde neer)
rumeur, la het gerucht (praatjes)
rupture, la de breuk (in de vriendschap)
rural; rurale; ruraux landelijk (een landelijke omgeving)
ruse, la de list
rusé listig (zijn)
russe; russe Russisch
rythme, le het ritme
sable, le het zand
s'abonner; abonné zich abonneren, geabonneerd
sabot, le de klomp (van de boer)
s'abriter (onder een regenscherm) schuilen
s'abstenir zich onthouden (van commentaar)
sac, le de zak (een plastic zak)
sac à dos, le; les sacs à dos de rugzak
sac à main, le; les sacs à main de handtas
sac de couchage, le; les sacs de couchage de slaapzak
s'accorder overeenstemmen
s'accouder met de ellebogen leunen (op de tafel)
s'accroître toenemen (het bedrag neemt toe)
s'accroupir hurken (neerhurken)
s'accumuler zich opstapelen (het werk stapelt zich op)
s'acharner zich hardnekkig toeleggen (op een taak)
sachet, le het zakje (thee)
sacrifice, le de opoffering
sacrifier opofferen
s'adresser; s'adressant zich wenden (tot iemand), zich richtend
tot, bestemd voor
sage; sage (een) braaf (kind)
s'agenouiller knielen
sagesse, la de wijsheid
s'aggraver verergeren (de toestand van de zieke I
s verergerd)
s'agiter zich opwinden
saillant (een) in het oog springend (detail)
saillir vooruitsteken
sain gezond
saint heilig
saint, le de heilige
sainteté, la de heiligheid
saisir (naar zijn wapen) grijpen
saison, la het seizoen
salade, la de sla
salaire, le het salaris
salarié, le de loontrekkende
sale; sale vuil (zijn)
saler (aardappelen) zouten
saleté, la de vuilheid
salir vuilmaken
salle, la de zaal
salle à manger, la; les salles à manger de eetkamer
123
salle d'attente, la; les salles d'attente de wachtkamer
salle de bains, la; les salles de bains de badkamer
salle de séjour, la; les salles de séjour de huiskamer
salle du conseil, la de raadzaal
s'allonger zich uitstrekken, gaan liggen
salon, le het salon
saluer; salué (iemand) groeten, gegroet
salut! hallo! (daag!)
salutation, la de begroeting, de groet
samedi zaterdag
s'améliorer zich verbeteren (in hardlopen)
s'amuser; amusé zich amuseren; zich geamuseerd hebben
sanatorium, le het sanatorium
sanctuaire, le het heiligdom
sandale, la de sandaal
sandwich, le; les sandwiches de sandwich
sangloter snikken
sans zonder
sans aucun doute (de vergadering gaat) ongetwijfeld (door)
sans bornes grenzeloos (een grenzeloze vreugde)
sans cesse onophoudelijk (roken)
sans engagement (de offerten zijn) vrijblijvend
sans interruption onafgebroken (werken)
sans peine zonder moeite
sans préjugés (een) onbevooroordeeld (jurylid)
sans rien dire; (pron. ind.) zonder iets te zeggen
santé, la de gezondheid
s'apaiser bedaren
saper (iemands gezag) ondermijnen
s'appeler (Johan) heten
s'appliquer zich toeleggen (op de studie)
s'apprêter zich klaarmaken (om iets te doen)
s'approcher; approché naderen, naderbij komen, genaderd
sarcasme, le het sarcasme
sardine, la de sardine
s'arrêter stoppen
s'articuler sur zich richten op, zich toespitsen op
s'asseoir gaan zitten
s'assoupir indommelen, indutten
s'assurer zich verzekeren (tegen brand)
satellite, le de satelliet
satisfaction, la de voldoening
satisfaire voldoen (aan de eisen)
satisfaisant (een) bevredigend (resultaat)
satisfait voldaan (zijn)
s'attacher zich hechten (aan een vriend)
s'attarder blijven plakken (bij vrienden)
s'attendre zich verwachten (aan het ergste)
sauce, la de saus
saucisse, la de worst
sauf behalve
sauf-conduit, le; les sauf-conduits de vrijgeleide
saugrenu ongerijmd (een ongerijmde leugen)
saumon, le de zalm
saupoudrer (pannenkoeken) bestrooien
(met bloemsuiker)
124
saut, le de sprong
sauter (in het water) springen
sauvage; sauvage (een) wild (dier)
sauver; sauvé redden, gered
sauveteur, le de redder
sauveur, le de redder
savant, le de geleerde
s'avérer blijken te zijn
saveur, la de smaak (van een vrucht)
s'aviser de het in zijn hoofd halen (om)
savoir; su weten, geweten
savoir par coeur uit het hoofd kennen
savon, le de zeep
savourer (met volle teugen) genieten van
savoureux; savoureuse; savoureux (een) smakelijk (stuk fruit)
scandale, le het schandaal
scandaleux; scandaleuse; scandaleux (een) schandalig (gedrag)
scanner, le de scanner
scénariste, le de scenarioschrijver
scène, la de scène (van een toneelstuk)
sceptique; sceptique sceptisch (zijn)
schéma, le het schema
scie, la de zaag (werktuig)
science, la de wetenschap
sciences appliquées f, les de toegepaste wetenschappen
scientifique; scientifique (een) wetenschappelijk (artikel)
scier (een plank) zagen
scintiller fonkelen, glinsteren, flikkeren
scolaire; scolaire school-, onderwijs-
scolarité obligatoire, la de schoolplicht
scrupule, le het gewetensbezwaar
scrupuleux; scrupuleuse; scrupuleux gewetensvol (zijn)
scruter (iemands motieven) doorgronden
sculpter beeldhouwen
sculpteur, le de beeldhouwer
sculpture, la het beeldhouwwerk
se bagarrer ruzie maken, vechten
se baigner baden (in de zee)
se baisser zich bukken
se balader wandelen
se battre vechten
se blesser zich verwonden
se borner zich beperken
se bousculer elkaar omverlopen (in het gedrang)
se brosser les dents zijn tanden poetsen
se cacher zich verbergen
se casser la jambe; cassé (een been) breken, gebroken
se chamailler kibbelen
se chausser zijn schoenen aantrekken
se cogner zich stoten
se coiffer zijn haar kammen
se complaire; complu voldoening vinden, voldoening gevonden
se comporter zich gedragen
se concentrer sur zich concentreren (op)
se connaître elkaar kennen
se consacrer zich wijden (aan)
125
se contenter zich tevreden stellen (met iets)
se contredire zichzelf tegenspreken
se convaincre zich overtuigen
se coucher; couché gaan slapen, naar bed gaan,
naar bed gegaan
se couvrir zich bedekken
se débarrasser zich ontdoen (van oude rommel)
se débattre zich verzetten
se débrouiller zijn plan trekken, zich behelpen
se décider het besluit nemen (iets te doen)
se déclarer uitbreken (er is een brand uitgebroken)
se découdre losgaan (de naad van de mantel ging los)
se décourager de moed verliezen
se défendre zich verdedigen
se défouler zich afreageren
se dégoûter een afkeer krijgen (van iets)
se délasser ontspanning vinden
se demander zich afvragen
se démettre ontslag nemen
se dépêcher; dépêché zich haasten, zich gehaast hebben
se déplacer zich verplaatsen
se déplaire; déplu zich niet thuis voelen, zich niet
thuis gevoeld (hebben)
se déprendre zich onthechten van
se dérouler zich afspelen (te Brussel)
se déshabiller zich uitkleden
se désintéresser zich niet meer interesseren
se détendre zich ontspannen
se dévêtir zich uitkleden
se dévouer zich wijden (aan), zich opofferen
se diriger zich begeven (naar)
se disputer ruziemaken
se dissiper optrekken (de mist trekt op), verdwijnen
se distinguer zich onderscheiden
se distraire zich vermaken
se divertir zich vermaken, zich ontspannen
se douter (iets) vermoeden
se fâcher zich kwaad maken
se faire remarquer opvallen (door zijn kleding)
se fatiguer zich vermoeien
se fiancer zich verloven
se figurer zich voorstellen (stel je voor...!)
se friper kreuken (die jurk kreukt snel)
se frotter zich wrijven
se gêner zich generen
se gratter zich krabben
se hasarder het erop wagen
se hâter zich haasten
se heurter stoten (op een afwijzing)
se justifier zich rechtvaardigen
se lamenter (over iets) jammeren
se lasser (het saaie werk) beu worden
se laver zich wassen
se lever; se levant ('s morgens om 7 uur) opstaan,
opstaand
se libérer zich bevrijden
126
se livrer zich overgeven
se maintenir zich handhaven
se manifester zich voordoen (problemen)
se maquiller zich schminken
se marier (met iemand) trouwen
se méfier de; méfié (iemand) wantrouwen, gewantrouwd
se mêler zich moeien
se méprendre zich vergissen
se mettre d'accord het eens worden
se moquer; moqué (met iemand) spotten, gespot
se mouvoir zich bewegen
se munir zich voorzien (van een kompas)
se nommer (Anja) heten
se noyer (zelf) verdrinken
se parer zich mooi aankleden
se passer gebeuren, voorvallen, verlopen
se peigner (zijn haren) kammen
se pencher zich vooroverbuigen
se pendre zich ophangen, zich verhangen
se permettre zich veroorloven
se placer zich plaatsen
se plaindre klagen
se préoccuper zich bezorgd maken, zich bekommeren
(om iets)
se présenter zich voorstellen (aan iemand)
se préserver zich beschermen (tegen de kou)
se presser zich haasten
se procurer zich verschaffen (zich kapitaal
verschaffen)
se produire zich voordoen, gebeuren
se promener; promené wandelen, gewandeld
se protéger zich beschermen
se rabattre (bruusk) invoegen (in een file)
se rafraîchir zich verfrissen
se rappeler; rappelé zich herinneren; zich herinnerd hebben
se raser zich scheren
se rassembler zich verzamelen (voor het station)
se rasseoir weer gaan zitten
se recroqueviller verschrompelen
se refroidir; refroidi afkoelen (het weer koelt af), afgekoeld
se réfugier een toevlucht zoeken (bij iemand)
se régaler smullen (van een lekker maal)
se réjouir zich verheugen (over iets)
se remarier hertrouwen
se rencontrer; rencontré elkaar ontmoeten, elkaar ontmoet
hebben
se rendre à zich begeven naar
se rendre compte beseffen (zich rekenschap geven)
se renseigner informeren naar
se repentir berouw hebben
se replier in zichzelf keren, zich (in zichzelf)
terugtrekken
se reposer; reposé rusten, gerust
se reproduire zich voortplanten
se résigner zich neerleggen (bij een beslissing)
se ressaisir zich herpakken (na een
127
woede-uitbarsting)
se ressembler; ressemblé op elkaar gelijken; op elkaar geleken
hebben
se ressouvenir zich herinneren
se restreindre bezuinigen (in zijn uitgaven)
se restreindre zich beperken
se retrouver elkaar terugvinden
se réunir bijeenkomen (op een afgesproken
plaats)
se réveiller; réveillé wakker worden, wakker geworden (zijn)
se révolter in opstand komen
se ruer vers; rué zich haasten naar, afvliegen op,
afgevlogen op
se sauver zich uit de voeten maken
se servir; servi (van iets) gebruik maken, zich bedienen,
zich bediend hebben
se soigner; soigné zich verzorgen, zich verzorgd hebben
se soucier; soucié zich bezorgd maken, zich bekommeren
(over), zich bekommerd hebben
se soumettre zich onderwerpen
se souvenir; souvenu zich herinneren, zich herinnerd hebben
se suivre opeenvolgen (kinderen in een gezin)
se surmener zich overwerken
se surpasser zichzelf overtreffen
se taire zwijgen
se tenir à l'écart de zich verre houden van
se tordre de rire zich een ongeluk lachen
se tromper; trompé zich vergissen, zich vergist hebben
se valoir evenveel waard zijn
se vanter opscheppen (over zijn rijkdom)
se venger zich wreken
se vêtir zich kleden, zich aankleden
se voiler (haar gezicht) sluieren
se, s'; (pron. réfléchi) zich
séance, la de zitting (van het parlement)
seau, le; les seaux de emmer
s'ébattre stoeien
sec; sèche (een) droog (terrein)
séchage, le het drogen
s'écarter afwijken (van de weg)
s'échapper ontsnappen (uit een plaats)
sèche-cheveux, le; les sèche-cheveux de haardroger
sèche-linge, le de droogtrommel
sécher (de was laten) drogen
sécheresse, la de droogte
s'éclaircir ophelderen (de lucht heldert op)
seconde, la de seconde
secouer schudden
s'écouler wegvloeien
secourir (iemand) ter hulp komen
secousse, la de schok (van een aardbeving)
secret, le het geheim
secret; secrète geheim
secrétaire, la de secretaresse
secrétariat, le het secretariaat
s'écrier uitroepen
128
s'écrouler; écroulé instorten, ingestort
secteur, le de zone, de plaats, de plek
secteur, le de sector, de afdeling
section, la de afdeling
sécurité, la de veiligheid
sécurité sociale, la de sociale zekerheid
séduction, la de verleiding (van het meisje)
séduire verleiden
séduisant (een) verleidelijk (salaris)
s'effondrer instorten
s'efforcer zich inspannen
s'effrayer schrikken
s'égarer verdwalen
seigle, le de rogge
seigneur, le de heer (adellijk)
sein, le de borst
séjour, le het verblijf (kortstondig)
séjourner verblijven (voor korte periode)
sel, le het zout
s'élancer toesnellen
sélection, la de selectie
sélectionner selecteren
s'élever à oplopen tot (de kosten lopen op tot 20 euro)
selle, la het zadel
s'éloigner zich verwijderen (van een plek)
selon volgens
selon lequel, selon laquelle, selon volgens dewelke, volgens hetwelk
lesquels, selon lesquelles; (pron. rel.)
semaine, la de week
semblable gelijkaardig (zijn aan)
sembler (nuttig) lijken
s'emboire dof worden
s'emboîter ineenschuiven (deze buizen schuiven
perfect in elkaar)
s'embourber vast raken (in de modder)
s'embrouiller in de war raken
semelle, la de zool (van de schoenen)
semer zaaien
s'émerveiller zich verbazen (over iets)
semestre, le het semester
s'émouvoir ontroerd worden
s'emparer zich meester maken (van een object),
bemachtigen
s'empresser zich uitsloven
s'en aller weggaan
s'en sortir zich eruit redden
Sénat, le de Senaat
sénateur, le de senator
s'endormir in slaap vallen
s'énerver zenuwachtig worden
s'enfermer zich opsluiten
s'enflammer vuur vatten
s'enfoncer wegzinken (in de modder)
s'enfuir; enfui wegvluchten
s'engager (een straat) inrijden
s'engager zich engageren
129
senior, le de bejaarde
s'enivrer zich bedrinken
s'ennuyer; ennuyé zich vervelen
s'enorgueillir de ergens prat op gaan
s'enquérir onderzoek doen
s'enrichir zich verrijken
sens, le; les sens het zintuig
sens giratoire, le de verplichte rijrichting (op een
rond punt)
sens interdit, le de verboden richting
sens unique, le het eenrichtingsverkeer
sensation, la de gewaarwording
sensationnel; sensationnelle sensationeel (zijn)
sensé (een) zinnig (mens)
sensibilité, la de gevoeligheid
sensible; sensible gevoelig (zijn)
sensiblement merkbaar, aanzienlijk, duidelijk
sensuel; sensuelle sensueel
s'ensuivre volgen uit
sentence, la het vonnis (een vonnis uitspreken)
s'entendre overeenkomen (met iemand)
sentier, le het pad (weggetje)
sentier forestier, le het bospad
sentiment, le het gevoel
sentimental; sentimentale; sentimentaux sentimenteel (zijn)
sentir; senti voelen, gevoeld
sentir; senti ruiken, geroken
s'entraîner (zelf) trainen (voor een match)
s'entremettre tussenbeide komen
s'envoler; envolé wegvliegen (de losse papieren vliegen
weg), weggevlogen
seoir betamen
s'épanouir zich ontplooien
séparable, séparable (een) scheidbaar (deeltje)
séparation, la de scheiding (van 2 dingen)
séparément afzonderlijk (verkopen)
séparer (twee zaken) scheiden
s'éprendre verliefd worden
sept zeven
septembre september
séquence, la de scène (film)
serein sereen, rustig, kalm
sérénité, la de sereniteit
sergent, le de sergeant
série, la de serie
sérieusement serieus, ernstig
sérieux; sérieuse; sérieux serieus (zijn)
serment, le de eed
sermon, le de preek
serpent, le de slang (dier)
serre, la de serre, de broeikas
serré dicht opeen (staan)
serrer (de hand) drukken
serrer à droite rechts voorsorteren
serrer la main à quelqu’un iemand de hand drukken
serrure, la het slot (grendel)
130
serrurier, le de slotenmaker
serveur, le de ober
serviable; serviable (een) hulpvaardig (man)
service, le de dienst (inbegrepen)
service de secours, le; de hulpdienst
les services de secours
serviette, la de boekentas
serviette, la de handdoek
servir; servi bedienen (in het restaurant), opdienen,
opgediend
servir de dienen, fungeren als
serviteur, le de dienaar
servitude, la de onderworpenheid (slaafsheid)
s'estomper vervagen, vervloeien
s'établir zich vestigen
s'éteindre uitdoven (het vuur dooft uit)
s'étendre zich uitstrekken (over 3 hectaren)
s'étirer zich uitrekken (bij het ontwaken)
s'étonner zich verwonderen
seuil, le de drempel
seul alleen (zijn)
seulement (een huis met) slechts (twee
verdiepingen)
s'évader ontvluchten
s'évader; évadé ontsnappen, ontvluchten, ontsnapt
s'évanouir flauwvallen
s'évanouir; évanoui flauwvallen, verdwijnen
flauwgevallen, verdwenen
s'évaporer verdampen
sève, la het sap (van bomen, planten)
s'éveiller ontwaken
sévère; sévère streng (zijn)
sévérité, la de strengheid
sévir streng optreden
s'excuser; excusé zich verontschuldigen,
zich verontschuldigd hebben
s'exercer zich oefenen (in iets)
s'exprimer zich uitdrukken
s'habiller zich aankleden
s'habituer wennen (aan het klimaat)
si als (indien)
si bien que zodat
siècle, le de eeuw
siège, le de zitplaats
siéger zitting houden
sieste, la de siësta, het middagslaapje
sifflement, le het gefluit
siffler; sifflé fluiten, gefloten
signal, le; les signaux het signaal
signalement, le de persoonsbeschrijving
signaler; signalé (een ongeval) melden, gemeld
signalisation, la de bewegwijzering
signature, la de handtekening
signe, le het teken
signé (een) ondertekend (schrijven)
signer (documenten) ondertekenen
131
signification, la de betekenis
signifier betekenen
silence, le de stilte
silencieux; silencieuse; silencieux (een) stil (publiek)
silhouette, la het silhouet
s'imaginer zich inbeelden
s'impatienter ongeduldig worden
simple; simple (een) eenvoudig (probleem)
simplement gewoonweg, simpelweg
simplicité, la de eenvoud
simplifier vereenvoudigen
sincère; sincère oprecht (berouw)
sincérité, la de oprechtheid
s'incliner buigen (voor iemand)
s'indigner zich verontwaardigen (over iets)
singe, le de aap
singulier, le het enkelvoud
singulier; singulière bijzonder, buitengewoon
singulier; singulière opvallend, eigenaardig
singulièrement (zich) zonderling (gedragen)
sinistre; sinistre (een) onheilspellend (voorteken)
sinistre, le het onheil, de ramp
sinon zo niet (anders...)
s'inquiéter; inquiété zich zorgen maken, zich ongerust maken
zich ongerust gemaakt (hebben)
s'inscrire; inscrit zich inschrijven,
zich ingeschreven hebben
s'installer zich installeren
s'instruire zich op de hoogte stellen (van de
actualiteit)
s'intéresser zich interesseren
s'interposer bemiddelen (bij een ruzie)
sirène, la de zeemeermin
sirop, le de siroop
site web, le de website
situation, la de situatie
situé (een goed) gelegen (winkel)
situer situeren
six zes
ski, le de ski
skier skiën
slogan, le de slagzin
snob; (inv) snob
sobre; sobre sober (zijn)
sobriquet, le de scheldnaam
s'obstiner (hardnekkig) volhouden (iets te doen),
volharden
s'occuper zich bezighouden (met iets)
social; sociale; sociaux (het) sociaal (contact)
socialisme, le het socialisme
société, la de maatschappij (samenleving)
société anonyme, la de naamloze vennootschap
socioculturel; socioculturelle sociaal en cultureel
sociologue, le de socioloog
soeur, la de zus
soeur jumelle, la de tweelingzus
132
soi-disant zogezegd, zogenaamd
soie, la de zijde (stof)
soigneusement zorgvuldig, met zorg
soigneux; soigneuse; soigneux zorgvuldig (zijn)
soi-même; (pron. pers.) zichzelf
soin, le de zorg (zorg dragen voor)
soir, le de avond
soirée, la de avond (een avondje uit)
soit het zij zo
soixantaine, la het zestigtal
soixante zestig
sol, le de grond, de vloer
solaire; solaire zon-, zonne-
soldat, le de soldaat
solde, le het saldo
soldé in afslag, in uitverkoop
sole, la de tong (vis)
soleil, le de zon
solennel; solennelle plechtig (een plechtige eed)
solidaire; solidaire samenhorig (zijn)
solidarité, la de solidariteit
solide; solide flink (een flink en dapper karakter)
solide; solide (een) stevig (gebouw)
solitaire; solitaire (een) eenzaam (mens)
solitude, la de eenzaamheid
solliciter aanvragen
solliciter un emploi solliciteren (naar een baan)
sollicitude, la de bezorgdheid
soluble; soluble oplosbaar (oplosbare koffie)
solution, la de oplossing (van een probleem)
sombre; sombre (een) somber (gezicht opzetten)
sommaire (een) beknopt (verslag)
somme, la het totaal, de som, het bedrag
sommeil, le de slaap, de slaperigheid
sommelier, le de wijnkelner
somnambule, le de slaapwandelaar
somnoler dommelen, soezen
somptueux; somptueuse; somptueux (een) weelderig (paleis)
son, le het geluid (van de radio)
son, sa, ses; (dét. pos) zijn, haar, hun
sondage, le de peiling (naar opinies)
songer; songé (eraan) denken (te vertrekken), gedacht
songer mijmeren
sonner (aan de deur) bellen
sonnerie, la het gerinkel (van de telefoon)
sonnette, la de bel (van de voordeur)
sonore; sonore helder klinkend (een helder klinkende
stem)
sophistiqué geavanceerd
s'opposer zich verzetten (tegen een voorstel)
sorcière, la de heks
s'orienter zich oriënteren
sort, le het noodlot
sorte, la de soort
sortie, la de uitgang (van de zaal)
sortie de secours, la de nooduitgang
133
sortir uitgaan (tijdens het weekend)
sortir; sortant, sorti naar buiten gaan, naar buiten gaand,
naar buiten gegaan
sosie, le de dubbelganger
sot; sotte dwaas (zijn)
sottise, la de dwaasheid (stommiteit)
sou, le; les sous de stuiver, de cent
souci, le de zorg (bezorgdheid)
soucieux; soucieuse; soucieux bezorgd (zijn om)
soucoupe, la het schoteltje (van een kopje)
soudain plotseling (een plotselinge beweging)
souder (metaal) solderen
souffler blazen
souffler fluisteren, influisteren
souffrance, la het lijden
souffrir; souffert lijden, geleden
souhait, le de wens (naar wens)
souhaitable; souhaitable wenselijk
souhaiter; souhaité (iemand iets) toewensen, wensen,
gewenst
souhaiter la bienvenue à quelqu'un iemand welkom heten
soûl zat
soulagé opgelucht (zijn na alle problemen)
soulagement, le de opluchting
soulager; soulagé verlichten, verzachten, opgelucht
soulever optillen
soulier, le de schoen
souligner onderstrepen
soumettre onderwerpen
soupçon, le de verdenking
soupçonner (iemand) verdenken
soupière, la de soepterrine
soupir, le de zucht
soupirail, le; les soupiraux het kelderraam
soupirer zuchten
souple; souple (een) lenig (lichaam)
souplesse, la de soepelheid (lenigheid)
source, la de bron
source d'énergie, la de energiebron
sourcil, le de wenkbrauw
sourd-muet, le; les sourds-muets de doofstomme
souriants glimlachend, opgewekt, vriendelijk
sourire; souri glimlachen, geglimlacht
souris, la de muis
sournois; sournoise; sournois (een) stiekem (kind)
sous onder, beneden
sous peu binnenkort
sous prétexte de onder voorwendsel van
souscrire ondertekenen
sous-marin, le; les sous-marins de onderzeeër
soussigné ondergetekende (ik ondergetekende...)
sous-sol, le; les sous-sols de kelderverdieping
soustraction, la de aftrekking (van twee getallen)
soustraire (een getal van een ander) aftrekken
sous-vêtement, le; les sous-vêtements het ondergoed
soutenir (een zieke) ondersteunen
134
souterrain ondergronds (een ondergrondse gang)
soutien, le de steun (hulp)
soutien-gorge, le; les soutiens-gorge de beha
souvenir, le de herinnering
souvent vaak
souverain, le de heerser
souverain soeverein, oppermachtig
s'ouvrir; s'ouvrant opengaan, opengaand
soyeux; soyeuse; soyeux (een) zijdeachtig (tapijt)
spacieux; spacieuse; spacieux (een) ruim (appartement)
spasmodique; spasmodique spastisch, krampachtig
spécial; spéciale, spéciaux speciaal (zijn)
spécialement speciaal
spécialiser; spécialisé specialiseren, gespecialiseerd
spécialiste, le de specialist
spécialité, la de specialiteit
spécifier specificeren
spécifique; spécifique specifiek
spectacle, le het schouwspel
spectaculaire; spectaculaire (een) spectaculair (schouwspel)
spectateur, le de toeschouwer
spéculation, la de speculatie
spéléologie, la de speleologie, het grondonderzoek
spirituel; spirituelle spiritueel, geestelijk
splendeur, la de pracht (praal)
splendide; splendide prachtig (weer)
spontané spontaan (zijn)
spontanément spontaan (lachen)
sport, le de sport
sport d'hiver, le; les sports d’hiver de wintersport
sportif; sportive sportief (zijn)
sportif, le de sportman
spot, le de spot, de spotlight, de schijnwerper
sprint, le de sprint
stable; stable stabiel (zijn)
stade, le het stadion
stade, le de fase, de periode
standing de standing, de luxe, het comfort
stationnement, le het parkeren
stationner stilstaan (parkeren)
station-service, la het benzinestation
statue, la het standbeeld
statuette, la het beeldje
statut, le het statuut
steward, le de steward
stimuler stimuleren
stop! stop!
stopper stopzetten
store, le het zonnegordijn, het ophaalgordijn,
de jalousie
strapontin, le het klapstoeltje (in de metro)
stratégie, la de strategie, het beleid, het beleidsplan
strictement strikt (vertrouwelijk)
structure, la de structuur
studio, le de studio (waar één persoon woont)
stupéfait verstomd (staan van iets)
135
stupide; stupide (een) dom (voorval)
style, le de stijl (van een boek)
stylo, le de balpen
subir; subi ondergaan, ondergaan
subit plotseling, onverwacht
subitement plotseling (te voorschijn komen)
subjectif; subjective subjectief
sublime; sublime (een) subliem (landschap)
subordonné (een) ondergeschikt (ambtenaar)
substance, la de substantie
substituer vervangen
subtil (een) subtiel (detail)
subtiliser; subtilisé achteroverdrukken, achterovergedrukt
subvenir voorzien (in de behoeften van een groep)
subvention, la de subsidie
succéder à; succédé (zijn vader) opvolgen, opgevolgd
succès, le het succes
successif; successive opeenvolgend (opeenvolgende
gebeurtenissen)
succession, la de opvolging (van zijn vader)
succomber à bezwijken, overweldigd worden,
niet kunnen weerstaan
succulent (een) verrukkelijk (gerecht)
succursale, la het filiaal
sucer zuigen (op een snoepje)
sucette, la de lolly
sucre, le de suiker
sucré zoet, gesuikerd, gezoet
sucrer (de koffie) zoeten
sucrerie, la de zoetigheid, het suikergoed
sucrier, le de suikerpot
sud, le zuiden
Sud-Américain, le; les Sud-Américains de Zuid-Amerikaan
Suède, la Zweden
suédois, suédoise, suédois Zweeds
suffire volstaan
suffisant (een) voldoende (resultaat)
suffocant verstikkend, drukkend, benauwd
suggérer suggereren
suisse Zwitsers
suite à votre lettre in antwoord op uw schrijven
suivant volgend, die volgt
suivre; suivant, suivi volgen, volgend, gevolgd
sujet à; sujette à onderhevig aan (onderhevig zijn
aan zeeziekte)
super te gek
superbe; superbe schitterend (weer)
superficie, la de oppervlakte (van een terrein)
superficiel; superficielle (een) oppervlakkig (contact)
superflu overbodig (overbodige commentaar)
supérieur (de) bovenste (verdieping)
supériorité, la de superioriteit
supermarché, le de supermarkt
superstitieux; superstitieuse; superstitieux bijgelovig (zijn)
superstition, la het bijgeloof
supplément, le het supplement
136
supplémentaire; supplémentaire (een) bijkomend (gerecht)
supplice, le de marteling
supplier (iemand) smeken
supporter (iemand) verdragen
supposer veronderstellen
supposition, la de veronderstelling
suppression, la de afschaffing (van een wet)
supprimer (een wet) opheffen
suprême; suprême hoogst (hoogste autoriteit)
sur op, over
sûr zeker (zijn van)
sur ce sujet over dit onderwerp
surchargé overladen, overvol
surcharger (een wagen) overbelasten (met bagage)
surestimer overschatten
surface, la de oppervlakte
surfaire overschatten
surgeler (groenten) invriezen
surgir (uit het niets) opduiken
sur-le-champ meteen (vertrekken)
surmené overspannen, overwerkt
surmonter (zijn verdriet) te boven komen
surnom, le de bijnaam
surplus, le de overschot (rest)
surprenant (een) verrassend (effect)
surprendre; surpris (iemand) verrassen, verrast
surprise, la de verrassing
surprise-partie, la de verrassingsfuif
surtaxe, la de heffingstoeslag
surtout vooral
surveillance, la het toezicht (tijdens de speeltijd)
surveillant, le de toezichthouder
surveiller toezicht houden, bewaken
survenir (plotseling) gebeuren, onverwachts
komen
survivant, le de overlevende
survivre overleven
survoler vliegen over (de vliegtuigen vliegen
over het huis)
susceptibilité, la de lichtgeraaktheid (prikkelbaarheid)
susceptible; susceptible vatbaar (zijn voor kritiek)
susciter (een gevoelen) opwekken
suspect (een) verdacht (individu)
suspendre (een vergadering) opschorten, schorsen
suspendre ophangen
suspense, le de spanning (afwachting)
suspension, la de verdaging (van een zitting)
syllabe, la de lettergreep
symbole, le het symbool
symboliser symboliseren
sympa (sympathique) sympathiek, prettig,
aangenaam, leuk
sympathie, la de sympathie
sympathique; sympathique sympathiek (zijn)
symptôme, le het symptoom, het ziekteverschijnsel
syndical; syndicale; syndicaux vakbonds- (de vakbondsleider)
137
syndicat, le de vakbond
Syndicat d'initiative, le; de VVV (de toeristische informatiedienst)
les Syndicats d'initiative
syndiqué, le de gesyndiceerde
syndrome, le het syndroom, het ziektebeeld
synthèse, la de synthese
synthétique; synthétique (een) synthetisch (stofje)
système, le het systeem
T.G.V., le de hogesnelheidstrein
T.V.A., la de b.t.w.
tabac, le de tabak
table, la de tafel
table de salon, la de salontafel
table des matières, la de inhoudstafel
table ronde, la fig: de rondetafelconferentie
tableau, le; les tableaux het schilderij
tableau, le; les tableaux het bord (in het leslokaal)
tablette, la het tablet, het blad, de plaat
tablier, le de schort
tabou, le; les tabous het taboe
tabouret, le de kruk
tache, la de vlek
tâche, la de taak
tacher vlekken maken
tâcher trachten (te)
tachycardie, la de snelle hartwerking
taille, la de maat (van kleding)
taille-crayon, le de puntenslijper
tailler; taillé (figuurtjes) snijden (in hout), snoeien
gesneden, gesnoeid
tailleur, le het mantelpak
tailleur, le de kleermaker
talon, le de hak (van een schoen)
talon aiguille, le de naaldhak
tambour, le de trommel (slaginstrument)
tamiser; tamisé dempen, gedempt
tandis que terwijl (daarentegen)
tango, le de tango
tant mieux des te beter
tant pis! jammer!
tant que (je eet) zoveel dat (je ziek zal worden)
tante, la de tante
tantôt weldra, straks
tapage, le de herrie
taper; tapé tikken, typen, getypt
tapis, le het tapijt
tapisser; tapissé (de muren) behangen, behangen
taquiner (iemand) plagen
tard laat (toekomen)
tarder dralen (treuzelen)
tardivement laat
tarif, le het tarief
tarte, la de taart
tartine, la de boterham
tas, un een hoop (details)
tasse, la het kopje (koffie)
138
tasse à thé, la; les tasses à thé het theekopje
tasser (aarde) aanstampen
tâter betasten
taudis, le het krot
taupe, la de mol
taureau, le; les taureaux de stier
taux, le de koers (wisselkoers)
taux d'intérêts, le de rentevoet
taxe, la de belasting (op toegevoegde waarde)
taxer (de prijs) vaststellen
taxi, le de taxi
te, t'; (pron. pers.) jou, je (LV)
te, t'; (pron. pers.) jou, je (MV)
te; (tu) te (laves); (pron. réfléchi) (jij wast) je
technicien, le de technicus
technique; technique (een) technisch (probleem)
technique, la de techniek
technologie, la de technologie
tee-shirt, le; les tee-shirts het T-shirt
teindre (stoffen) verven
teint, le de tint, de teint, de gelaatskleur
tel, telle, tels, telles zo, zodanig, dergelijk
télé, la de tv
télécommande, la de afstandsbediening
télédiffusion, la de televisie-uitzending,
de televisieomroep
télédistribution, la de kabeltelevisie
télégramme, le het telegram
télégraphier telegraferen
téléphone, le de telefoon
téléphoner; téléphoné telefoneren, getelefoneerd
téléphoniste, la de telefoniste
téléspectateur, le de televisiekijker
téléviseur, le het televisietoestel
télévision, la de televisie (programma)
tellement zo (mooi)
témoignage, le de getuigenis
témoigner (voor de rechtbank) getuigen
témoin, le de getuige
tempe, la de slaap (aan het hoofd)
tempérament, le het temperament
température, la de temperatuur
tempéré (een) gematigd (klimaat)
tempête, la de storm
temple, le de tempel
temporaire; temporaire tijdelijk (een tijdelijke betrekking)
temps, le; les temps de tijd
temps, le het weer
tenace; tenace halsstarrig (zijn)
ténacité, la de hardnekkigheid
tenailles f, les de tang (werktuig)
tendance, la de neiging
tendre; tendre (een touw) spannen
tendresse, la de tederheid
tendu (een) gespannen (draad)
ténèbres f, les de duisternis
139
tenir (zijn hoed goed) vasthouden
tenir compte rekening houden (met)
tenir le coup standhouden, het uithouden,
het volhouden
tenir sa droite rechts houden (in het verkeer)
tentation, la de bekoring
tentative, la de poging
tente, la de tent
tenter pogen (iets te doen)
tenu gehouden (zijn aan een verplichting)
tenue, la de kledij (avondkledij)
terme, le de term
terminal, le; les terminaux de terminal
terminer; terminé beëindigen, afmaken, afwerken,
afgewerkt
terminus, le het eindpunt (autobus)
terne mat (een matte kleur)
terrain, le het terrein
terrain de camping, le; het kampeerterrein
les terrains de camping
terrasse, la het terras
terre, la de aarde (is rond)
terre, la de grond (de aarde)
terrestre; terrestre (het) aards (paradijs)
terreur, la het schrikbewind
terrible; terrible (een) verschrikkelijk (moment)
territoire, le het territorium
test, le de test
testament, le het testament
tête, la het hoofd
tête-à-tête, le het gesprek onder vier ogen
têtu koppig (zijn)
texte, le de tekst
textile, le de textiel
thé, le de thee
théâtral; théâtrale; théâtraux theatraal, toneelmatig, toneel-
théâtre, le het theater
théière, la de theepot
thème, le het thema
théorie, la de theorie
thèse, la de thesis
tibétain Tibetaans
ticket, le het ticket
tiède; tiède lauw (water)
tiens! wel wel! (verwondering)
tiers, le een derde (van de taart)
tiers; tierce (de) derdendaagse (koorts)
tiers; tierce (een) derde (persoon)
Tiers-Monde, le de Derde Wereld
tigre, le de tijger
tilleul, le de linde
timbre, le de postzegel
timbre-poste, le; les timbres-poste de postzegel
timide; timide verlegen (zijn)
timidité, la de verlegenheid
tirage, le de oplage
140
tire-bouchon, le; les tire-bouchons de kurkentrekker
tire-fond, le de ringschroef, de slotschroef
tirelire, la de spaarpot
tirer (op de vijand) schieten
tirer (aan een touw) trekken
tirer au sort loten (door het lot laten beslissen)
tirer parti de gebruik maken van (een gelegenheid)
tirette, la de ritssluiting
tireur, le de schutter
tiroir, le de lade
tisser weven
tissu, le de stof (weefsel)
titre, le de titel
titre, le het effect (waardepapier)
toboggan, le de glijbaan
toi; (pron. pers.) jij
toi, (lave-)toi; (pron. pers.) (was) je
toi, (pour) toi; (pron. pers.) (voor) jou
toile, la het linnen
toilette, la de kleding
toilettes f, les het toilet (w.c.)
toi-même; (pron. pers.) jezelf
toit, le het dak
toiture, la de dakbedekking
tolérable; tolérable (een) toelaatbaar (feit)
tolérant verdraagzaam (zijn tegenover iemand)
tolérer (geen tegenspraak) dulden
tomate, la de tomaat
tombe, la het graf
tomber; tombant, tombé vallen, vallend, gevallen
tomber en panne pech hebben (met de wagen)
tomber mal niet goed uitkomen
tome, le het boekdeel
ton, le de toon
ton, ta, tes jouw
tonal; tonale; tonals tonaal
tondeuse à gazon, la de grasmaaier
tondre (het gras) maaien
tonneau, le; les tonneaux de ton (recipiënt)
tonner donderen (het dondert buiten)
tonnerre, le de donder
torchon, le de dweil
tordre (een nat laken) uitwringen
tordre verwringen
torrent, le de bergstroom
torride; torride verzengend (een verzengende hitte)
tort, le het ongelijk, de fout, de schuld
tortue, la de schildpad
torture, la de foltering
torturer martelen
tôt vroeg (aankomen)
total; totale; totaux totaal (het totale aantal)
total, le; des totaux het totaal
totalement volkomen, volledig, geheel
totalité, la de totaliteit
touche, la de toets (van een klavier)
141
touche, la de toets, de stijl, het aspect
toucher aanraken
toucher verdienen
touffu dichtbegroeid, weelderig
toujours altijd
tour, la de toren
tourbillon, le de draaikolk
tourisme, le het toerisme
touriste, le de toerist
touristique; touristique (een) toeristisch (land)
tourment, le de kwelling
tourmenté gekweld (zijn door verdriet)
tourmenter kwellen
tournant, le de bocht
tournée, la de rondreis
tourner (zijn stoel) draaien
tourner; tourné (een film) maken, opnemen, filmen,
gefilmd
tourner dans un film in een film spelen
tournevis, le de schroevendraaier
tournoyer cirkelen (de vogels cirkelen rond
een huis)
tournure, la de wending (zinswending)
tour-opérateur, le de reisorganisator
tous, toutes; (pron. ind.) allen, allemaal
Toussaint, la Allerheiligen
tout (tegen) elke (prijs)
tout alles van (Mme de Sévigné gelezen
hebben)
tout (buiten) alle (verwachting)
tout (in) heel (Venetië)
tout één en al (oor zijn)
tout (de) gehele (bevolking)
tout (adv) heel (zacht) wenen
tout à coup plotseling (verdwijnen)
tout à fait helemaal (akkoord gaan met iets)
tout à l'heure straks
tout autre (een) heel ander (voorkomen)
tout bien considéré alles wel beschouwd
tout compte fait alles welbeschouwd
tout compte fait; (dét. ind.) alles welbeschouwd
tout de même toch, toch maar
tout de même (geef hem dan) toch (iets te drinken)
tout de suite (ik kom) dadelijk
tout droit rechtdoor (gaan)
tout le monde iedereen
toutefois echter (evenwel)
trace, la het spoor (in de sneeuw)
tracer (een lijn) trekken
tradition, la de traditie
traditionnel; traditionnelle (een) traditioneel (gerecht)
traduction, la de vertaling
traduire; traduit vertalen
trafic, le het verkeer (goederen)
trafiquant, le de sjacheraar
tragédie, la de tragedie
142
tragique; tragique (een) tragisch (einde)
trahir verraden
trahison, la het verraad
train, le de trein
traîner slingeren, rondslingeren
traîner; traîné meeslepen, overal met zich meenemen,
meegesleept
traîner les pieds sloffen
traire melken
trait, le de trek (een karaktertrek)
trait d'union, le; les traits d'union het verbindingsstreepje
traité, le het verdrag
traitement, le de behandeling
traitement de texte, le de tekstverwerking
traiter de spreken over
traître, le de verrader
trajet, le het traject
tram, le de tram
tranche, la het plakje (kaas)
tranchée, la de geul
trancher (een touwtje) doorsnijden
tranchoir, le een hakmes
tranquille; tranquille rustig (zijn)
tranquillité, la de rust (van dit oord)
transaction, la de transactie
transcrire overschrijven
transférer; transféré overbrengen, verplaatsen, overgebracht
transformation, la de verandering (van een winkel)
transformer (een winkel) veranderen
transistor, le de transistor, de transistorradio
transition, la de overgang (tussenvorm)
transmettre (de macht) overdragen (aan iemand)
transmettre (een boodschap) overbrengen
transparaître doorschemeren
transparence, la de doorzichtigheid
transparent (een) doorzichtig (gordijn)
transplantation, la de transplantatie
transport, le het transport
transporter; transporté (producten) vervoeren, vervoerd
transports publics m, les het openbaar vervoer
transports en commun m, les het openbaar vervoer
trapu (een) gedrongen (man)
travail, le; les travaux het werk (doen)
travail saisonnier, le de seizoenarbeid
travailler; travaillé werken, gewerkt
travailleur, le de werker
travailleur; travailleuse ijverig
travailleur immigré, le de gastarbeider
travaux forcés m, les de dwangarbeid
travaux publics m, les de openbare werken
traversée, la de oversteek (van het Kanaal)
traverser; traversé (de straat) oversteken, overgestoken
trébucher struikelen
trèfle, le het klaverblad
trembler beven
trembloter licht trillen, flakkeren
143
tremper doorweken (de regen heeft de grond
doorweekt)
tremplin, le de springplank (aan het zwembad)
trentaine, la het dertigtal
trente dertig
très heel, zeer
trésor, le de schat (juwelen)
tressaillir trillen
trêve, la het bestand (wapenstilstand)
triangle, le de driehoek
triangulaire; triangulaire (een) driehoekig (voorwerp)
tribu, la de volksstam
tribunal, le; les tribunaux de rechtbank
tribune, la de tribune
tricher vals spelen (bij een spel)
tricheur, le de valsspeler
tricot, le de trui
tricoter breien
trier (brieven) sorteren
trimestre, le het trimester
trinquer klinken (met een glas)
triomphe, le de zege
triompher triomferen
triple; triple (een) drievoudig (probleem)
triste; triste triest (zijn), droevig
tristesse, la de triestheid
trois drie
trompe, la de slurf (van een olifant)
tromper; trompé (iemand) bedriegen, bedrogen
trompette, la de trompet
trompeur; trompeuse (een) bedrieglijk (karakter)
tronc, le de stam (van een boom)
trop te (lui)
tropical; tropicale, tropicaux tropisch
trotter draven (het paard draaft)
trottoir, le het voetpad
trou, le; les trous het gat (in de muur)
troublant verwarrend (een verwarrende
gebeurtenis)
trouble, le de verwarring, de verstoring, de onrust
trouble; trouble troebel (water)
troubler troebel maken
trouer een gat maken (in iets)
troupe, la de troep (groep)
troupeau, le; les troupeaux de kudde (schapen)
trousseau, le; les trousseaux de bos (sleutels)
trouvaille, la de vondst (de gelukkige vondst)
trouver; trouvé vinden, gevonden
truelle, la de troffel
truite, la de forel
t-shirt, le; les t-shirts het T-shirt
tu; (pron. pers.) jij, je
tube, le de tube (zalf)
tuer; tué (iemand) doden, gedood
tuile, la de dakpan
tulipe, la de tulp
144
tumeur, la het gezwel, de tumor
tunique, la de tuniek, de lange bloes
tunisien; tunisienne Tunesisch
tunnel, le de tunnel
turc; turque Turks
tuteur, le de voogd (van een minderjarige)
tutoyer tutoyeren
tuyau, le; les tuyaux de buis
tuyau d'écoulement, le de afvoerpijp
type, le het type
typique; typique (een) typisch (kenmerk)
tyran, le de tiran, de despoot, de onderdrukker
ultérieurement (een zaak) later (bespreken)
un rien een heel klein beetje
unanimité f, l' de eensgezindheid
uni effen, glad, vlak
unification f, l' de eenmaking (van Europa)
uniforme m, l' het uniform
uniformité f, l' de eenvormigheid, de eentonigheid
union f, l' de unie
unique; unique enig
uniquement enkel (te huur)
unir (twee personen) verenigen
unité f, l' de eenheid
unité monétaire f, l' de munteenheid
univers m, l' het heelal
universel; universelle (een) universeel (probleem)
université f, l' de universiteit
urbain stedelijk (de stedelijke bevolking)
urgence f, l' de urgentie, de noodzaak
urgent (een) dringend (geval)
usage m, l' het gebruik (uitwendig gebruik)
usé (een) versleten (mantel)
user (zijn kleren) verslijten
user de (zijn gezag) aanwenden
usine f, l' de fabriek
ustensile m, l' het gebruiksvoorwerp
usuel; usuelle (het is) gebruikelijk (dat...)
utile; utile nuttig (zijn)
utilisable; utilisable (een) bruikbaar (geschenk)
utilisation f, l' de aanwending (gebruik)
utiliser gebruiken
utilité f, l' de nuttigheid
vacances f, les de vakantie
vacancier, le de vakantieganger
vacant openstaand (een openstaande
betrekking)
vacarme, le het kabaal
vaccin, le het vaccin, de entstof
vaccination, la de vaccinatie, de inenting
vache, la de koe
vague; vague (een) vaag (voorgevoel)
vague, la de golf (op zee)
vague de chaleur, la de hittegolf
vaguement vaag, onduidelijk, in onduidelijke termen
vaincre overwinnen
145
vainement tevergeefs
vainqueur, le de overwinnaar
vaisseau, le; les vaisseaux het schip
vaisselle, la het vaatwerk
valable; valable (een) geldig (motief)
valet, le de knecht (huisknecht)
valeur, la de waarde (van goud)
valider geldig verklaren
valise, la de koffer (reiskoffer)
vallée, la het dal
valoir; valu waard zijn
valoir la peine de moeite waard zijn
vanité, la de ijdelheid
vaniteux; vaniteuse; vaniteux ijdel (zijn)
vantard, le de opschepper (snoever)
va-nu-pieds, le de schooier (haveloos type)
vapeur, la de stoom (waterdamp)
vaporisateur, le de verstuiver, de spray
variable; variable veranderlijk (weer)
variation, la de variatie
varié (een) gevarieerd (menu)
varier variëren
variété, la de variëteit
varsovien; varsovienne Warschaus
vase, le de vaas
vaste; vaste (een) uitgestrekt (land)
vautour, le de gier
veau, le het kalfsvlees
veau, le; les veaux het kalf
vedette, la de ster (filmster)
végétal; végétale; végétaux plantaardig (voedsel)
végétarien, le; la végétarienne de vegetariër
végétation, la de plantengroei
véhicule, le het voertuig
véhicule blindé, le de pantserwagen
véhiculer; véhiculé gebruiken, gebruikt
veille, la de vorige dag
veiller waken, opblijven
veilleur de nuit, le; les veilleurs de nuit de nachtwaker
veinard, le de geluksvogel
veiné gevlamd
vélo, le de fiets
vélomoteur, le de bromfiets
velours, le het fluweel
vendange, la de wijnoogst
vendeur, le de verkoper
vendeuse, la de verkoopster
vendre; vendu verkopen, verkocht
vendredi vrijdag
vénéneux; vénéneuse; vénéneux giftig (een giftige paddestoel)
vénérable; vénérable eerbiedwaardig (een eerbiedwaardige
leeftijd)
vengeance, la de wraak
vengeur; vengeresse (de) wraak(actie)
venimeux; venimeuse; venimeux venijnig (zijn)
venir; venu komen, gekomen
146
vent, le de wind
vente, la de verkoop
venue, la de komst
ver, le de worm
véranda, le de veranda
verbe, le het werkwoord
verdure, la het groen (loof)
verger, le de boomgaard
verglas, le de ijzel
vérifier verifiëren
véritable; véritable echt (leder)
vérité, la de waarheid
vermeil; vermeille bloedrood
vermine, la form: het ongedierte, inform: de schurk,
de boef
verni gevernist, gelakt
verre, le het glas (water)
verre à vin, le; les verres à vin het wijnglas
verre de contact, le; les verres de contact de contactlens
verrou, le; les verrous de grendel (voor de deur)
verrouiller (een deur) vergrendelen
vers naar, tegen, rond
versement, le de storting (van geld)
verser (thee) inschenken
version, la de versie
vert groen
vertu, la de deugd
veste, la het vest (van een kostuum)
vestiaire, le de vestiaire
vestibule, le het voorportaal (van een huis)
veston, le het colbert
vêtement, le het kledingstuk
vétéran, le de veteraan
vétérinaire, le de dierenarts
veuf, le de weduwnaar
veuve, la de weduwe
vexer (iemand) kwetsen (met beledigingen)
via via
viande, la het vlees (om te eten)
vibration, la de trilling (van een stem)
vice, le de ondeugd
vice-président, le; les vice-présidents de ondervoorzitter
victime, la het slachtoffer
victoire, la de overwinning
victorieux; victorieuse; victorieux (een) zegevierend (generaal)
vide; vide (een) leeg (glas)
vide, le de leegte
vidéo, la de videorecorder
vider (een doos) leegmaken
vie, la het leven
vieillard, le de oude man
vieillesse, la de ouderdom
vieillir; vieilli verouderen, verouderd
vierge, la de maagd
vieux; vieil, vieille, vieux oud (personen)
vif; vive (een) levendig (kind)
147
vigilant (een) waakzaam (dier)
vigne, la de wijnstok
vilain gemeen (een gemene streek)
villa, la de villa
village, le het dorp
ville, la de stad
vin, le de wijn
vin mousseux, le de schuimwijn
vinaigre, le de azijn
vingt twintig
vingtaine, la het twintigtal
vingtième (de) twintigste (eeuw)
violence, la het geweld
violent (een) gewelddadig (karakter)
violer (de wet) verkrachten
violet; violette paars
violon, le de viool
violoniste, le de violist
vipère, la de adder
virage, le de bocht
virement, le de overschrijving (van geld)
virer (geld) overschrijven
virgule, la de komma
vis, la de schroef
visa, le het visum
visage, le het gezicht (gelaat)
viser (een doel) beogen
visibilité, la de zichtbaarheid
visible; visible (een) zichtbaar (voorwerp)
vision, la de visie
visite, la het bezoek
visiter; visité bezoeken, bezocht
visiteur, le de bezoeker
visseuse, la de elektrische schroevendraaier
vitalité, la de vitaliteit
vite vlug (lopen)
vitesse, la de snelheid
vitrail, le; les vitraux het glas-in-loodraam
vitre, la de ruit (raam)
vitré voorzien van glas, glazen
vivacité, la de levendigheid
vivant (een) levend (wezen)
vivre; vécu (gelukkige dagen) beleven, beleefd
vivre (in de stad) leven
vivres m, les de levensmiddelen
vocabulaire, le de woordenschat
vocation, la de roeping (voor een beroep)
voeu, le; les voeux de wens (mijn beste wensen)
voici ziehier
voie, la de weg (de openbare weg)
voie, la het spoor (spoor 7 in het station)
voie prioritaire, la de voorrangsweg
voilà ziedaar
voile, la het zeil (van een boot)
voilier, le de zeilboot
voir; vu zien
148
voir au verso zie ommezijde
voisin, le; la voisine de buurman, de buurvrouw
voisin naburig
voisinage, le de buurt
voiture, la de wagen (auto)
voiture décapotable, la de cabriolet
voix, la; les voix de stem (van de zanger)
vol, le de diefstal
vol spatial, le de ruimtevlucht
volaille, la het gevogelte
volant, le het stuur (van een auto)
voler vliegen
voler; volé stelen, gestolen
volet, le het luik (aan het venster)
voleter fladderen (in de lucht)
voleur, le de dief
voleuse, la de dievegge
volontaire, le de vrijwilliger
volontairement vrijwillig (meegaan)
volonté, la de wil, de wens, het verlangen
volontiers! graag!
volume, le het volume
volumineux; volumineuse; volumineux (een) omvangrijk (pak)
volupté, la de wellust
vote, le de stemming (verkiezing)
voter; voté stemmen (voor een kandidaat), gestemd
vôtre; (pron. pos) (de / het) uwe
votre, vos; (dét. pos) uw, jullie
vouloir; voulu willen, gewild
vous; (pron. pers.) u
vous, (pour) vous (pron. pers.) (voor) jullie
vous, (vous) vous (lavez); (pron. réfléchi) (u wast) zich, u
voûte, la het gewelf
voûté gewelfd
voyage, le de reis
voyager reizen
voyageur, le de reiziger
voyant, le de helderziende
voyelle, la de klinker (van een woord)
voyeur, le de gluurder
vrai (het is) waar
vraiment werkelijk!
vraisemblable, vraisemblable (een) geloofwaardig (verhaal)
vu gezien (de omstandigheden)
vu que aangezien
vue, la het zicht (op de stad)
vulgaire; vulgaire (een) vulgair (gedrag)
vulnérable; vulnérable kwetsbaar (zijn)
wagon, le de wagon
wagon-lit, le de slaapwagen (van een trein)
Wallonie, la Wallonië
Watt, le; cent Watts de watt
Wavre m Waver
week-end, le het weekend
y; (pron. pers.) er
y; (pron. pers.) ervan, erin, erheen, erop, ertegen, eraan,
149
ermee in
yaourt, le de yoghurt
yeux m, les de ogen
yeux bridés, les de spleetogen
Zaïre, le Zaïre (Congo)
zèle, le de ijver
zéro nul
zeste, le de schil (van de sinaasappel en citroen)
zone, la de zone
zoning, le de industriezone
zoo, le de dierentuin