Upload
martha-de-jager
View
223
Download
2
Embed Size (px)
DESCRIPTION
Het betreft hier materiaal voor de deeltijd.
Citation preview
Studieloopbaancoaching hoofdfase-intervisie
+ Onderwijskundige Voorbereiding 2
+ Stage 2 en 3
Code: Studieloopbaancoaching: LERLBC02X en LERLBC03X Onderwijskundige Voorbereiding 2: LEROBO2X Stage 2 en 3: LERST107D en LERST108D Uitgave: 2009-2010 Opleiding: deeltijd, alle studierichtingen Auteur: drs. H.C.Lieve Cluster IVL-lero VO/BVE, Hogeschool Rotterdam
SLC reader Hoofdfase-intervisie versie 2009 2
Inhoudsopgave
VERANTWOORDING --------------------------------------------------------------------------------------------------------------- 3
PROGRAMMA ………………………………………………………………………………………………………….5.
STUDIEACTIVITEITEN ------------------------------------------------------------------------------------------------------------- 7
INSTRUCTIE KORTE PRESENTATIES -------------------------------------------------------------------------------------- 26
STUDIEGIDSTEKST SLC -------------------------------------------------------------------------------------------------------- 30
ONDERWIJSKUNDIGE VOORBEREIDING 2 ------------------------------------------------------------------------------ 32
KENNISBASIS ---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- 33
OPDRACHTEN ONDERWIJSKUNDIGE VOORBEREIDING ----------------------------------------------------------- 34
STAGE 2 ------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------ 38
STAGE 3 ------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------ 40
AFSTUDEREN DEELTIJD ------------------------------------------------------------------------------------------------------- 42
BIJLAGE 1. FORMAT INDIVIDUELE GESPREKKEN -------------------------------------------------------------------- 46
BIJLAGE 2. OPFRISSER: DE LEERCYCLUS ----------------------------------------------------------------------------- 51
BIJLAGE 3. SMART-DOELEN FORMULEREN ---------------------------------------------------------------------------- 56
BIJLAGE 4. INSCHRIJFLIJST PRESENTATIES SLC ------------------------------------------------------------------- 59
BIJLAGE 5. INSCHRIJFLIJST VIDEO-ANALYSE------------------------------------------------------------------------- 60
BIJLAGE 6. HET ONDERWIJSLEERGESPREK -------------------------------------------------------------------------- 61
BIJLAGE 7. DE LERAAR EN ZIJN BEROEPSROLLEN ---------------------------------------------------------------- 64
BIJLAGE 8. UITLEG OPNEMEN MET EEN VIDEOCAMERA ---------------------------------------------------------- 74
BIJLAGE 9. REFLECTIESPEL ------------------------------------------------------------------------------------------------- 75
BIJLAGE 10. CASES OVER ORDE ------------------------------------------------------------------------------------------- 78
BIJLAGE 11. DE ROOS VAN LEARY ---------------------------------------------------------------------------------------- 79
BIJLAGE 12. HET DIRECTE INSTRUCTIEMODEL ---------------------------------------------------------------------- 101
BIJLAGE 13: CONFLICTHANTERING -------------------------------------------------------------------------------------- 104
BIJLAGE 14: MOTIVATIE ------------------------------------------------------------------------------------------------------- 113
SLC reader Hoofdfase-intervisie versie 2009 3
Verantwoording
Het eerste jaar is achter de rug.; je weet nu dat je docent wilt worden. De vragen “Kan ik het?” en
“Wil ik het?” zijn grotendeels beantwoord. De vraag waar je de komende maanden aan gaat
werken is: “Hoe word ik een goede docent?‟
Studieloopbaancoaching (SLC)
SLC-bijeenkomsten hoofdfase-intervisie (collegejaar 2 en 3)
In de SLC-bijeenkomsten staat intervisie centraal; er wordt veelvuldig gereflecteerd op je
praktijkervaring en waar mogelijk vindt er in de eerste 16 bijeenkomsten van jaar 2 afstemming
plaats met de opdrachten uit Onderwijskundige Voorbereiding 2. Elke bijeenkomst (behalve de
eerste) begint met een 15 minuten durende presentatie verzorgd door één van jullie waarvoor je je
in de eerste bijeenkomst inschrijft. Vervolgens volgt een intervisie-deel waarin dieper op het
onderwerp van de presentatie wordt ingegaan. Vanaf bijeenkomst 4 eindigt elke bijeenkomst met
een reflectieronde: hoe gaat het in de praktijk?
Bij de meeste bijeenkomsten wordt de opdracht ‘schrijf een reflectieverslag’ gegeven. Je
moet aan het einde van elk studiejaar minimaal 5 reflectieverslagen inleveren bij je
studieloopbaancoach. Verplicht is het verslag van jouw video-opname, uit de andere mag je
zelf een keuze maken.
Individuele gesprekken
Je studieloopbaancoach is je persoonlijke begeleider. Dit betekent dat je gedurende een
collegejaar drie individuele gesprekken met hem/haar zult voeren. In deze reader vind je de
formulieren die hierbij gebruikt kunnen worden (zie bijlage 1). Het is verstandig je
studieloopbaancoach snel op de hoogte te brengen van persoonlijke omstandigheden die
belemmerend kunnen werken voor je studievoortgang. Je studieloopbaancoach heeft de
bevoegdheid bindende afspraken met je te maken. Dit geldt bijvoorbeeld voor het verbeteren van
je taalvaardigheid en het wegwerken van andere deficiënties. Het uitkeren van studiepunten is
afhankelijk van je (actieve) aanwezigheid, het nakomen van afspraken en het niveau van de
ingeleverde reflectieverslagen.
SLC reader Hoofdfase-intervisie versie 2009 4
Competenties en leerdoelen
Het onderzoeken en ontwikkelen van eigen opvattingen en competenties is de belangrijkste
competentie waaraan gewerkt wordt (competentie 7). De leerdoelen zijn:
kunnen reflecteren
kunnen communiceren over het eigen leerproces
methodisch kunnen werken aan het eigen leerproces
het ontwikkelen van een eigen beroepshouding
In het digitaal portfolio wordt je leerproces vastgelegd (zie het document „Competenties, portfolio &
asessments‟ horend bij SLC-start)
Onderwijskundige Voorbereiding 2
Onderwijskundige Voorbereiding is gekoppeld aan de SLC-bijeenkomsten. Dit houdt in dat je in
enkele bijeenkomsten, op je stageschool en middels zelfstudie een aantal opdrachten zal moeten
uitvoeren die betrekking hebben op het beroep van docent.
Competenties en leerdoelen
Er wordt verdieping aangebracht bij het ontwikkelen van competenties waarbij de nadruk ligt op
- competentie 3: het vermogen een krachtige leeromgeving voor leerlingen te
verwezenlijken
- competentie 4: het vermogen te zorgen voor een leef –en leerklimaat dat overzichtelijk,
ordelijk en taakgericht is
- competentie 7: het vermogen eigen opvattingen en competenties te onderzoeken en te
ontwikkelen.
Stage 2 en 3
In de praktijk, de stage, vindt integratie plaats van kennis, vaardigheden, attitudes en
persoonskenmerken. Je doet ervaringen op in de voor een leraar kenmerkende situaties. Verder
krijg je een helder beeld van je sterke en zwakke punten en zal blijken welke persoonskenmerken
je bezit of (nog) mist om een competent leraar te worden.
Het uiteindelijke doel is alle competenties in stadium 5 af te ronden.
Heel veel succes gewenst!
Heleen Lieve
Coördinator SLC, stage en BV-vakken
SLC reader Hoofdfase-intervisie versie 2009 5
Programma
LERLBC02X Blok 1 Individuele afspraken Plenaire bijeenkomsten
Week 1
Week 2 1. Kennismaken, leercyclus, SMART formuleren van leervragen
Week 3 Individuele gesprekken
Week 4 2. Lesopeningen
Week 5 Individuele gesprekken
Week 6 3. - Beginsituatie van een les - Activeren van voorkennis
Week 7 Individuele gesprekken
Week 8 4. Voeren van een onderwijsleergesprek
Week 9 Individuele gesprekken
Toetsweek
Blok 2 Individuele afspraken Plenaire bijeenkomsten
Week 1 5. Directe instructie
Week 2 Individuele gesprekken
Week 3 6. Didactische werkvormen
Week 4 Individuele gesprekken
Week 5 7. Docentrollen - Coachen op contact (OV2 opdracht 6)
Week 6 Individuele gesprekken
Week 7 8. Video analyse
Week 8 Individuele gesprekken
Toetsweek
Hertoetsweek
Blok 3 Individuele afspraken Plenaire bijeenkomsten
Week 1 9. Reflecteren
Week 2 Individuele gesprekken
Week 3 10. Maken van een toets (OV2 opdracht 4)
Week 4 Individuele gesprekken
Week 5 11. Klassenmanagement (OV2 opdracht 5)
Week 6 Individuele gesprekken
Week 7 12. Klassenmanagement (OV2 opdracht 5)
Week 8 Individuele gesprekken
Toetsweek
Excursieweek
Blok 4 Individuele afspraken Plenaire bijeenkomsten
Week 1 13. Omgaan met verschillen (OV 2 opdracht 1)T
Week 2 Individuele gesprekken
Week 3 14. Video analyse
Week 4 Individuele gesprekken
Week 5 15. Video analyse
Week 6 Individuele gesprekken
Week 7 16. Reflecteren en afsluiting
Week 8 Individuele gesprekken
Toetsweek
Hertoetsweek
SLC reader Hoofdfase-intervisie versie 2009 6
Hertoetsweek
LERLBC03X
Blok 1 Individuele afspraken Plenaire bijeenkomsten
Week 1
Week 2 17. Startbijeenkomst
Week 3 Individuele gesprekken
Week 4 18. Roos van Leary
Week 5 Individuele gesprekken
Week 6 19. Docentgedrag
Week 7 Individuele gesprekken
Week 8 20. Conflicthantering
Week 9 Individuele gesprekken
Toetsweek
Blok 2 Individuele afspraken Plenaire bijeenkomsten
Week 1 21. Video analyse
Week 2 Individuele gesprekken
Week 3 22. Motiveren
Week 4 Individuele gesprekken
Week 5 23. Effectief vergaderen
Week 6 Individuele gesprekken
Week 7 24. Tien-minuten-oudergesprekken
Week 8 Individuele gesprekken
Toetsweek
Hertoetsweek
Blok 3 Individuele afspraken Plenaire bijeenkomsten
Week 1 25. Video analyse
Week 2 Individuele gesprekken
Week 3 26. De leraar als Mentor
Week 4 Individuele gesprekken
Week 5 27. De leraar als Mentor
Week 6 Individuele gesprekken
Week 7 28. Manipuleren kun je leren
Week 8 Individuele gesprekken
Toetsweek
Excursieweek
Blok 4 Individuele afspraken Plenaire bijeenkomsten
Week 1 29. Video analyse
Week 2 Individuele gesprekken
Week 3 30. Voorbereiden op een onderwijsvernieuwing
Week 4 Individuele gesprekken
Week 5 31. Video analyse
Week 6 Individuele gesprekken
Week 7 32. Afsluiting
Week 8 Individuele gesprekken
Toetsweek
Hertoetsweek
Hertoetsweek
SLC reader Hoofdfase-intervisie versie 2009 7
Studieactiviteiten
LERLBC02X: 16 x 100 minuten
Bijeenkomst 1 Leerdoel:
o De student kan de leercyclus en de reflectiecirkel daarbinnen omschrijven o De student kan zijn leervragen SMART formuleren
Lesinhoud: Kennismaking met de groep, opfrisser leercyclus, opstellen leervragen voor POP en LWP Activiteit:
o Kennismakingsoefening, bijvoorbeeld: o Kies uit een aantal ansichtkaarten eentje die goed bij je past. Stel jezelf
voor aan de hand van deze ansichtkaart: waarom heb je deze gekozen? o Korte uitleg over de leercyclus, reflectiecirkel en inhoud SLC hoofdfase-intervisie o SMART formuleren van leervragen o Reflectie op de bijeenkomst: welke competentie staat in deze bijeenkomst
centraal? o Inschrijven voor presentaties
Opdracht:
o POP en LWP opstellen
Bijlagen: o 2: leercyclus o 3: SMART formuleren o 4: inschrijfformulier presentaties
SLC reader Hoofdfase-intervisie versie 2009 8
Bijeenkomst 2 Leerdoel:
o De student kan voorbeelden geven van goede en van slechte lesopeningen o De student kan beschrijven waarom een bepaalde lesopening goed of slecht is
Lesinhoud: Vervolg kennismaking met de groep, presentatie lesopeningen, intervisie, vervolg leervragen formuleren Activiteit:
o Kennismakingsoefening, bijvoorbeeld: De groep wordt verdeeld in tweeën. Beide groepen moeten zo snel mogelijk op alfabetische volgorde gaan staan (adhv voornamen) Alternatieven zijn: op volgorde van leeftijd, regio, schoenmaat, aantal jaren werkervaring ..
o Presentatie: geef minimaal 3 voorbeelden van lesopening (slechte en goede) o Intervisie:
Welke lesopening was goed, welke was slecht? Waarom?
Welke alternatieven kun je bedenken?
Met welke factoren houd je rekening bij het bedenken van een lesopening?
Welke leervragen volgen hier uit? o Reflectie op de bijeenkomst: welke competentie staat in deze bijeenkomst
centraal? Opdracht:
o Neem de leervragen die volgen uit deze bijeenkomst op in je POP en LWP o Lees hoofdstuk 5 van Lesgeven en zelfstandig leren o In de SLC hoofdfase bekijken we van iedere student een video-opname. Kies
een moment uit waarop we de video-opname van jouw optreden als docent gaan bekijken: schrijf je hiervoor in op de inschrijflijst videoanalyse. Kies uit de opgenomen video 2 voorbeelden van sterke punten en 2 voorbeelden van verbeterpunten, in totaal mogen de voorbeelden maximaal 10 minuten duren.
o Schrijf een reflectieverslag naar aanleiding van „de lesopening‟. Bijlagen:
o 5: inschrijflijst videoanalyse
SLC reader Hoofdfase-intervisie versie 2009 9
Bijeenkomst 3 Leerdoel:
o De student kan omschrijven hoe je voorkennis van leerlingen kunt activeren o De student kan uitleggen hoe de beginsituatie bepalend kan zijn voor het verloop
van de les. Lesinhoud: Vervolg kennismaking met de groep, presentatie activeren van voorkennis, intervisie: de beginsituatie van een les Activiteit:
o Kennismakingsoefening, bijvoorbeeld: Werk in tweetallen, elk tweetal mag 3 vragen aan elkaar stellen (bijvoorbeeld: waarom heb je voor de lerarenopleiding gekozen? waar woon je? wat is je favoriete gerecht?), daarna stelt iedereen zijn partner voor aan de rest van de groep aan de hand van de gegeven antwoorden.
o Presentatie: activeren van voorkennis o Intervisie:
Welk effect hebben deze manieren van activeren van voorkennis?
Welke andere manieren kun je bedenken?
Welke aspecten spelen een rol bij de beginsituatie?
Hoe kun je als docent deze aspecten beïnvloeden? o Reflectie op de bijeenkomst: welke competentie staat in deze bijeenkomst
centraal? Opdracht:
o Schrijf een kort reflectieverslag naar aanleiding van „het activeren van voorkennis‟.
o Lees het artikel over het voeren van een onderwijsleergesprek (bijlage 6)
SLC reader Hoofdfase-intervisie versie 2009 10
Bijeenkomst 4 Leerdoel:
o De student kan een onderwijsleergesprek met zijn leerlingen voeren Lesinhoud: Presentatie „onderwijsleergesprek‟, intervisieronde, praktijkronde Activiteit:
o Presentatie: het voeren van een onderwijsleergesprek o Intervisie:
Welk communicatievaardigheden heb je nodig om een onderwijsleergesprek te voeren?
Welk niveau vragen zijn gebruikt?
Welke (soort) vragen hadden nog meer gesteld kunnen worden?
Wat is de meerwaarde van een onderwijsleergesprek? o Reflectie op de bijeenkomst: welke competentie staat in deze bijeenkomst
centraal? o Rondje praktijk: Hoe gaat het in de praktijk? Waar loop je tegenaan? Hebben
anderen dit ook? Wat zijn mogelijke oplossingen? Opdracht:
o Schrijf een kort reflectieverslag: wat heb ik van deze bijeenkomst geleerd? Wat neem ik mee in de praktijk?
o Lees hoofdstuk 1 en 2 van Effectief leren
Bijlagen: o 6: Artikel onderwijsleergesprek
SLC reader Hoofdfase-intervisie versie 2009 11
Bijeenkomst 5 Leerdoel:
o De student kan in eigen woorden uitleggen wat met „directe instructie‟ wordt bedoeld
o De student kan een lesdeel voorbereiden en uitvoeren volgens de kenmerken van directe instructie
Lesinhoud: Presentatie directe instructie, intervisieronde, praktijkronde Activiteit:
o Presentatie: directe instructie o Intervisie:
Welke kenmerken van directe instructie kwamen terug in de presentatie?
Noem argumenten die pleiten voor het gebruik van directie instructie.
Welke nadelen zitten aan directe instructie? o Reflectie op de bijeenkomst: welke competentie staat in deze bijeenkomst
centraal? o Rondje praktijk: Hoe gaat het in de prakijk? Waar loop je tegenaan? Hebben
anderen dit ook? Wat zijn mogelijke oplossingen? Opdracht:
o Schrijf een kort reflectieverslag: wat heb ik van deze bijeenkomst geleerd? Wat neem ik mee in de praktijk?
o Lees hoofdstuk 8 van Lesgeven en zelfstandig leren
Bijlagen:
o 12: Het directe instructiemodel
SLC reader Hoofdfase-intervisie versie 2009 12
Bijeenkomst 6 Leerdoel:
o De student kan voorbeelden geven van diverse activerende didactische werkvormen
o De student kan zijn keuze voor een werkvorm beargumenteren Lesinhoud: Presentatie didactische werkvormen, intervisieronde, praktijkronde Activiteit:
o Presentatie: activerende didactische werkvormen o Intervisie:
Welke werkvormen zijn het meest geschikt voor de SLC-bijeenkomsten?
Aan welke werkvorm geef je als docent de voorkeur? Waarom?
Noem een werkvorm waarmee je nog geen ervaring hebt als docent? In welke lessituatie lijkt je dit een geschikte werkvorm? Waarom?
o Reflectie op de bijeenkomst: welke competentie staat in deze bijeenkomst centraal?
o Rondje praktijk: Hoe gaat het in de prakijk? Waar loop je tegenaan? Hebben anderen dit ook? Wat zijn mogelijke oplossingen?
Opdracht:
o Schrijf een kort verslag: bereid een werkvorm voor die je nog niet eerder in de praktijk hebt toegepast. Voer deze in één van je volgende lessen uit en schrijf daarna een korte evaluatie.
Bijeenkomst 7 Koppeling aan OV2 opdracht 6 Leerdoel:
o De student kan de zes docentrollen uit Coachen op contact beschrijven Lesinhoud:
o Presentatie: docentrollen ( 2 studenten) o Intervisie:
Wat is de meerwaarde van het onderscheiden van verschillende docentrollen?
In welke rol voel je je het meest op je gemak? Waarom?
Welke rol kent voor jou de meeste uitdagingen? Waarom? o Reflectie op de bijeenkomst: welke competentie staat in deze bijeenkomst
centraal? o Rondje praktijk: Hoe gaat het in de prakijk? Waar loop je tegenaan? Hebben
anderen dit ook? Wat zijn mogelijke oplossingen? Opdracht:
o Schrijf een verslag: oefen met de diverse docentrollen en reflecteer daarop Bijlagen:
o 7: uitleg en checklist 6 docentrollen
SLC reader Hoofdfase-intervisie versie 2009 13
Bijeenkomst 8 Leerdoel:
o De student kan het gedrag van zichzelf en van anderen observeren aan de hand van een checklist
o De student kan feedback geven aan de hand van de observatiechecklist o De student kan de feedback die hij gekregen heeft omzetten naar
leervragen/doelen voor zichzelf Lesinhoud: Observeren video-opnames, feedback. Activiteit:
o De groep wordt opgedeeld in kleine groepjes van 5/6. Elk groepje krijgt een andere observatiechecklist; elk groepje let op ander gedrag.
o Per video: 10 minuten kijken (in deze 10 minuten worden 2 zelf gekozen voorbeelden van sterke punten en 2 voorbeelden van zwakke punten getoond)
o 10 minuten nabespreken: wat vond de student er zelf van? Wat viel per groepje op n.a.v. hun observatie checklist?
o De checklists worden aan de geobserveerde persoon gegeven en toegelicht (feedback).
Opdracht:
o Schrijf een reflectieverslag naar aanleiding van de ontvangen feedback (verplicht in te leveren bij je studieloopbaancoach)
Bijlagen:
o 7: uitleg en checklist 6 docentrollen o 8: uitleg opnemen video
SLC reader Hoofdfase-intervisie versie 2009 14
Bijeenkomst 9 Leerdoel:
o De student kan verschillende niveaus van reflectie benoemen o De student kan omschrijven welke vragen gesteld kunnen worden om gericht te
reflecteren o De student kan benoemen wat hij de afgelopen periode geleerd heeft
Lesinhoud:
o Terugblikken op afgelopen weken aan de hand van reflectiespel o Reflectie op de bijeenkomst: welke competentie staat in deze bijeenkomst
centraal? o Rondje praktijk: Hoe gaat het in de prakijk? Waar loop je tegenaan? Hebben
anderen dit ook? Wat zijn mogelijke oplossingen? o Evaluatieronde: schrijf in 5 minuten op wat je de afgelopen periode geleerd hebt
bij SLC. o Nabespreken: wat heb je geleerd? Welke koppeling kun je maken met de vakken
die je gevolgd hebt? Welke koppeling kun je maken met je stage-ervaring? Opdracht:
o Lees hoofdstuk 10 van Lesgeven en zelfstandig leren Bijlagen:
o 9: Reflectiespel
Bijeenkomst 10 Koppeling aan OV2 opdracht 4 Leerdoel:
o De student kan beschrijven aan welke kwaliteitseisen een toets moet voldoen o De student weet welke verschillende soorten toetsen er zijn o De student kan voorbeelden geven van diverse soorten vragen
Lesinhoud: Presentatie het maken van een toets, intervisieronde, praktijkronde, (opdracht 5 onderwijskundige voorbereiding) Activiteit:
o Presentatie: het maken van een toets – validiteit en betrouwbaarheid o Intervisie:
Welke overwegingen spelen mee in de keuze voor de soort toets?
Welke voor -en nadelen zitten aan de diverse soorten rvagen?
Hoe bepaal je de grens tussen onvoldoende en voldoende (cesuur)? o Reflectie op de bijeenkomst: welke competentie staat in deze bijeenkomst
centraal? o Rondje praktijk: Hoe gaat het in de prakijk? Waar loop je tegenaan? Hebben
anderen dit ook? Wat zijn mogelijke oplossingen? Opdracht:
o Schrijf een kort reflectieverslag: beoordeel een toets waarmee je werkt. o Lees de cases over orde (bijlage 10)
SLC reader Hoofdfase-intervisie versie 2009 15
Bijeenkomst 11 Koppeling aan OV2 opdracht 5 Leerdoel:
o De student kan verschillende soorten ordeproblemen benoemen o De student kan oplossingen aandragen voor ordeproblemen
Lesinhoud:
o Presentatie: klassenmanagement - orde o Intervisie:
Wat zijn ordeproblemen (en wat niet)?
Bespreek de eerste twee cases over orde
Heeft iemand wel eens in een vergelijkbare situatie gezeten?
Hoe heb je dit toen opgelost?
Wat zijn andere mogelijke oplossingen? o Reflectie op de bijeenkomst: welke competentie staat in deze bijeenkomst
centraal? o Rondje praktijk: Hoe gaat het in de prakijk? Waar loop je tegenaan? Hebben
anderen dit ook? Wat zijn mogelijke oplossingen? Bijlagen:
o 10: Cases over orde
Bijeenkomst 12 Koppeling aan OV2 opdracht 5 Leerdoel:
o De student kan omschrijven welke (deel)competenties belangrijk zijn om orde te houden in de klas
o De student kan een ordeprobleem uit eiegen ervaring beschrijven en mogelijke oplossingen aandragen.
Lesinhoud:
o Rollenspel: klassenmanagement – orde. De groep overlegt hoe ze een groep leerlingen na kunnen doen die de orde verstoren. 1 student (die de docent speelt) wacht op de gang en moet daarna het ordeprobleem proberen op te lossen.
o Intervisie:
Bespreek de laatste twee cases over orde
Heeft iemand wel eens in een vergelijkbare situatie gezeten?
Hoe heb je dit toen opgelost?
Wat zijn andere mogelijke oplossingen?
Welke (deel)competenties zijn nodig om orde te houden in de klas? o Reflectie op de bijeenkomst: welke competentie staat in deze bijeenkomst
centraal? o Rondje praktijk: Hoe gaat het in de prakijk? Waar loop je tegenaan? Hebben
anderen dit ook? Wat zijn mogelijke oplossingen? Opdracht:
o Schrijf een verslag: beschrijf een ordeprobleem uit eigen ervaring en refelcteer daarop
o Lees hoofdstuk 5 van Effectief leren Bijlagen:
o 10: Cases over orde
SLC reader Hoofdfase-intervisie versie 2009 16
Bijeenkomst 13 Koppeling aan OV2 opdracht 1 Leerdoel:
o De student kan benoemen op welke niveaus er verschillen tussen leerlingen kunnen zijn
o De student kan in eigen woorden uitleggen wat onder „meervoudige intelligentie‟ wordt verstaan
o De student kan voorbeelden geven van werkwijzen met meervoudige intelligentie Activiteit:
o Presentatie: toepassen van werkwijzen met meervoudige intelligentie o Intervisie:
Op welke niveaus kunnen er verschillen tussen leerlingen zijn?
Hoe kun je deze verschillen constateren?
Welke verschillen zijn het meest belangrijk om rekening mee te houden in de voorbereiding op een les?
Welke manieren uit hoofdstuk 5 die worden aangedragen voor het omgaan met de verschillen tussen leerlingen spreken je het meeste aan? Waarom?
o Reflectie op de bijeenkomst: welke competentie staat in deze bijeenkomst centraal?
o Rondje praktijk: Hoe gaat het in de prakijk? Waar loop je tegenaan? Hebben anderen dit ook? Wat zijn mogelijke oplossingen?
Opdracht:
o Schrijf een verslag waarin naar voren komt hoe jij in je lessen rekening houdt met verschillen. Geef argumenten en bespreek (te verwachten) resultaten.
Bijeenkomst 14 Leerdoel:
o De student kan het gedrag van zichzelf en van anderen observeren aan de hand van een checklist
o De student kan feedback geven aan de hand van de observatiechecklist o De student kan de feedback die hij gekregen heeft omzetten naar
leervragen/doelen voor zichzelf Lesinhoud: Observeren video-opnames, feedback. Activiteit:
o De groep wordt opgedeeld in kleine groepjes van 5/6. Elk groepje krijgt een andere observatie checklist. Elk groepje let daarmee op ander gedrag.
o Per video: 10 minuten kijken (in deze 10 minuten worden 2 zelf gekozen voorbeelden van sterke punten en 2 voorbeelden van zwakke punten getoond)
o 10 minuten nabespreken: wat vond de student er zelf van? Wat viel per groepje op n.a.v. hun observatie checklist?
o De checklists worden aan geobserveerde persoon gegeven. Deze schrijft hier een kort verslag van voor in zijn/haar portfolio.
Bijlagen:
o 7: uitleg en checklist 6 docentrollen o 8: uitleg opnemen video
SLC reader Hoofdfase-intervisie versie 2009 17
Bijeenkomst 15 Leerdoel:
o De student kan het gedrag van zichzelf en van anderen observeren aan de hand van een checklist
o De student kan feedback geven aan de hand van de observatiechecklist o De student kan de feedback die hij gekregen heeft omzetten naar
leervragen/doelen voor zichzelf Lesinhoud: Observeren video-opnames, feedback. Activiteit:
o De groep wordt opgedeeld in kleine groepjes van 5/6. Elk groepje krijgt een andere observatie checklist. Elk groepje let daarmee op ander gedrag.
o Per video: 10 minuten kijken (in deze 10 minuten worden 2 zelf gekozen voorbeelden van sterke punten en 2 voorbeelden van zwakke punten getoond)
o 10 minuten nabespreken: wat vond de student er zelf van? Wat viel per groepje op n.a.v. hun observatie checklist?
o De checklists worden aan geobserveerde persoon gegeven. Deze schrijft hier een kort verslag van voor in zijn/haar portfolio.
Bijlagen:
o 7: uitleg en checklist 6 docentrollen o 8: uitleg opnemen video
Bijeenkomst 16 Leerdoel:
o De student kan verschillende niveaus van reflectie benoemen o De student kan omschrijven welke vragen gesteld kunnen worden om gericht te
reflecteren o De student kan benoemen wat hij de afgelopen periode geleerd heeft
Lesinhoud:
o Terugblikken op afgelopen weken aan de hand van reflectiespel o Reflectie op de bijeenkomst: welke competentie staat in deze bijeenkomst
centraal? o Rondje praktijk: Hoe gaat het in de prakijk? Waar loop je tegenaan? Hebben
anderen dit ook? Wat zijn mogelijke oplossingen? o Evaluatieronde: schrijf in 5 minuten op wat je de afgelopen periode geleerd hebt
bij SLC. o Nabespreken: wat heb je geleerd? Welke koppeling kun je maken met de vakken
die je gevolgd hebt? Welke koppeling kun je maken met je stage-ervaring? Bijlagen:
o 9: Reflectiespel
SLC reader Hoofdfase-intervisie versie 2009 18
LERLBC03X: 16 x 100 minuten
Bijeenkomst 17 Leerdoel:
o De student kan de leercyclus en de reflectiecirkel daarbinnen omschrijven o De student kan zijn leervragen SMART formuleren
Lesinhoud: (opnieuw) kennismaking met de groep, opfrisser leercyclus, opstellen leervragen voor POP en LWP Activiteit:
o Kennismaken o Korte herhaling van de leercyclus, reflectiecirkel en inhoud SLC laatste deel
hoofdfase o SMART formuleren van leervragen o Reflectie op de bijeenkomst: welke competentie staat in deze bijeenkomst
centraal? o Inschrijven voor presentaties
Opdracht: o POP en LWP opstellen
Bijlagen: o 2: leercyclus o 3: SMART formuleren o 4: inschrijfformulier presentaties
Bijeenkomst 18 Leerdoel:
o De student kan op basis van de Roos van Leary beschrijven hoe de ene vorm van communicatie/gedrag een te verwachten reactie opwekt.
o De student kan m.b.v. de Roos van Leary zijn eigen gedrag typeren en de bijbehorende reactie van anderen voorspellen
Lesinhoud:
o Presentatie: Roos van Leary (vragenlijst voor jezelf, zie materiaal VT jaar 2) o Intervisie:
Herken je jezelf in de typeringen van het model
Op welke manier zou je dit inzicht kunnen gebruiken
Kun je gedrag van anderen ook beïnvloeden op deze manier? o Reflectie op de bijeenkomst: welke competentie staat in deze bijeenkomst
centraal? o Rondje praktijk: Hoe gaat het in de prakijk? Waar loop je tegenaan? Hebben
anderen dit ook? Wat zijn mogelijke oplossingen? Opdracht:
o Beschrijf een situatie die je meegemaakt hebt (bij anderen) in termen van de Roos van Leary.
Bijlagen:
o 11: Uitleg Roos van Leary en vragenlijst docentgedrag
SLC reader Hoofdfase-intervisie versie 2009 19
Bijeenkomst 19 Leerdoel:
o De student kan mbv de Roos van Leary verschillende docenttypen identificeren o De student kan consequenties van docentgedrag duiden m..b.v. de Roos van
Leary o De student kan zijn eigen docenttype beschrijven
Lesinhoud:
o Presentatie: welk gedrag van de docent lokt bepaald gedrag van leerlingen uit? (tenminste 3 voorbeelden)
o Intervisie:
In hoeverre kun je variëren in je eigen docenttype?
Welk docenttype zou het best passen op een middelbare school? o Reflectie op de bijeenkomst: welke competentie staat in deze bijeenkomst
centraal? o Rondje praktijk: Hoe gaat het in de prakijk? Waar loop je tegenaan? Hebben
anderen dit ook? Wat zijn mogelijke oplossingen? Opdracht:
o Schrijf een verslag waarin je benoemt in welke typeringen je jezelf herkent. Welke voordelen heeft dat voor je en welke valkuilen zie je. Koppel hier minstens één leervraag aan.
Bijlagen:
o 11: Roos van Leary en vragenlijst docentgedrag
Bijeenkomst 20 Leerdoel:
o De student kan verschillende soorten conflicten identificeren o De student kan verschillende stijlen van conflicthantering noemen in de praktijk
herkennen en zelf toepassen Lesinhoud:
o Presentatie: Conflicthantering o Intervisie:
Wanneer is een conflict onoplosbaar?
Welke gevolgen kunnen conflicten hebben binnen een organisatie?
Kun je eigenlijk switchen in aanpak van conflicthantering? o Reflectie op de bijeenkomst: welke competentie staat in deze bijeenkomst
centraal? o Rondje praktijk: Hoe gaat het in de prakijk? Waar loop je tegenaan? Hebben
anderen dit ook? Wat zijn mogelijke oplossingen? Opdracht:
o Schrijf een verslag waarin je reflecteert op een conflict uit je eigen praktijk.
Bijlagen: o 13: Artikel conflicthantering
SLC reader Hoofdfase-intervisie versie 2009 20
Bijeenkomst 21 Leerdoel:
o De student kan het gedrag van zichzelf en van anderen observeren aan de hand van een checklist
o De student kan feedback geven aan de hand van de observatiechecklist o De student kan de feedback die hij gekregen heeft omzetten naar
leervragen/doelen voor zichzelf Lesinhoud: Observeren video-opnames, feedback. Activiteit:
o De groep wordt opgedeeld in kleine groepjes van 5/6. Elk groepje krijgt een andere observatiechecklist; elk groepje let op ander gedrag.
o Per video: 10 minuten kijken (in deze 10 minuten worden 2 zelf gekozen voorbeelden van sterke punten en 2 voorbeelden van zwakke punten getoond)
o 10 minuten nabespreken: wat vond de student er zelf van? Wat viel per groepje op n.a.v. hun observatie checklist?
o De checklists worden aan geobserveerde persoon gegeven. Deze schrijft hier een kort verslag van voor in zijn/haar portfolio.
Bijlagen:
o 7: uitleg en checklist 6 docentrollen o 8: uitleg opnemen video
Bijeenkomst 22 Leerdoel:
o De student weet hoe hij kan controleren of leerlingen wel/niet gemotiveerd zijn o De student kan oorzaken van demotivatie bij leerlingen benoemen o De student kan aangeven welke stappen ondernomen kunnen worden om
leerlingen te motiveren Lesinhoud:
o Presentatie: Hoe motiveer je leerlingen? o Intervisie: n.a.v. casussen in bijlage 14 en eigen voorbeelden
Wat kan de oorzaak zijn van demotivatie bij deze leerling?
Wat zijn mogelijke stappen die je als docent kunt ondernemen?
Hoe bepaal je of de leerling naar aanleiding van de oplossingen nu beter gemotiveerd is?
o Reflectie op de bijeenkomst: welke competentie staat in deze bijeenkomst centraal?
o Rondje praktijk: Hoe gaat het in de praktijk? Waar loop je tegenaan? Hebben anderen dit ook? Wat zijn mogelijke oplossingen?
SLC reader Hoofdfase-intervisie versie 2009 21
Bijeenkomst 23 Leerdoel:
o De student kan de opzet van een gestructureerde vergadering beschrijven o De student kan de verschillend rollen in een vergadering benoemen en
identificeren o De student kan effectief deelnemen in een vergadering
Lesinhoud:
o Presentatie: Effectief vergaderen (regels/tips voor effectief vergaderen, verschillende rollen: voorzitter, notulist, etc.)
o Intervisie:
Hoe belangrijk is het om zichtbaar te zijn in een vergadering
Hoe kun je je als deelnemer aan een vergadering het best voorbereiden o Reflectie op de bijeenkomst: welke competentie staat in deze bijeenkomst
centraal? o Rondje praktijk: Hoe gaat het in de praktijk? Waar loop je tegenaan? Hebben
anderen dit ook? Wat zijn mogelijke oplossingen? Opdracht:
o Beschrijf een rapportvergadering/leerlingbespreking/vaksectievergadering. Hoe effectief werd er vergaderd? Wat was je eigen rol? Welke leervragen kun je hieraan koppelen?
Bijeenkomst 24 Leerdoel:
o De student kan een tien-minuten-oudergesprek voeren. Lesinhoud:
o Presentatie: tien-minuten-oudergesprek o Intervisie:
Hoe kun je je voorbereiden?
Tegen welke problemen kun je aanlopen? o Reflectie op de bijeenkomst: welke competentie staat in deze bijeenkomst
centraal? o Rondje praktijk: Hoe gaat het in de prakijk? Waar loop je tegenaan? Hebben
anderen dit ook? Wat zijn mogelijke oplossingen? Opdracht:
o Schrijf een reflectieverslag over twee gevoerde tien-minuten-oudergesprekken. De ene is goed verlopen, de ander minder goed. Reflecteer op je ervaringen.
SLC reader Hoofdfase-intervisie versie 2009 22
Bijeenkomst 25 Leerdoel:
o De student kan het gedrag van zichzelf en van anderen observeren aan de hand van een checklist
o De student kan feedback geven aan de hand van de observatiechecklist o De student kan de feedback die hij gekregen heeft omzetten naar
leervragen/doelen voor zichzelf Lesinhoud: Observeren video-opnames, feedback. Activiteit:
o De groep wordt opgedeeld in kleine groepjes van 5/6. Elk groepje krijgt een andere observatie checklist. Elk groepje let daarmee op ander gedrag.
o Per video: 10 minuten kijken (in deze 10 minuten worden 2 zelf gekozen voorbeelden van sterke punten en 2 voorbeelden van zwakke punten getoond)
o 10 minuten nabespreken: wat vond de student er zelf van? Wat viel per groepje op n.a.v. hun observatie checklist?
o De checklists worden aan geobserveerde persoon gegeven. Deze schrijft hier een kort verslag van voor in zijn/haar portfolio.
Bijlagen:
o 7: uitleg en checklist 6 docentrollen o 8: uitleg opnemen video
Bijeenkomst 26 en 27 Leerdoel:
o De student kan een coachende rol vervullen in het begeleiden van leerlingen. Lesinhoud:
o Presentatie: De leraar als mentor o Intervisie:
Welke taken heeft een mentor?
Wat als je dat (nog) niet wilt zijn?
Waar liggen je grenzen aan de begeleiding? o Reflectie op de bijeenkomst: welke competentie staat in deze bijeenkomst
centraal? o Rondje praktijk: Hoe gaat het in de prakijk? Waar loop je tegenaan? Hebben
anderen dit ook? Wat zijn mogelijke oplossingen? Opdracht:
o Schrijf een verslag over jouw functioneren als (toekomstig) mentor. Bijlagen:
o Artikelen mentoraat
SLC reader Hoofdfase-intervisie versie 2009 23
Bijeenkomst 28 Leerdoel:
o De student kan de effecten van uitstraling en lichaamstaal in communicatie duiden
o De student kan door het toepassen van een aantal technieken zichzelf met meer zelfvertrouwen en overwicht presenteren
Lesinhoud:
o Presentatie: Manipuleren kun je leren (naar gelijknamig boekje) o Intervisie:
Is manipuleren eigenlijk geen oneerlijkheid naar jezelf en anderen?
In welke situaties pas je dit vooral toe? o Reflectie op de bijeenkomst: welke competentie staat in deze bijeenkomst
centraal? o Rondje praktijk: Hoe gaat het in de prakijk? Waar loop je tegenaan? Hebben
anderen dit ook? Wat zijn mogelijke oplossingen?
Bijeenkomst 29 Leerdoel:
o De student kan het gedrag van zichzelf en van anderen observeren aan de hand van een checklist
o De student kan feedback geven aan de hand van de observatiechecklist o De student kan de feedback die hij gekregen heeft omzetten naar
leervragen/doelen voor zichzelf Lesinhoud: Observeren video-opnames, feedback. Activiteit:
o De groep wordt opgedeeld in kleine groepjes van 5/6. Elk groepje krijgt een andere observatie checklist. Elk groepje let daarmee op ander gedrag.
o Per video: 10 minuten kijken (in deze 10 minuten worden 2 zelf gekozen voorbeelden van sterke punten en 2 voorbeelden van zwakke punten getoond)
o 10 minuten nabespreken: wat vond de student er zelf van? Wat viel per groepje op n.a.v. hun observatie checklist?
o De checklists worden aan geobserveerde persoon gegeven. Deze schrijft hier een kort verslag van voor in zijn/haar portfolio.
Bijlagen:
o 7: uitleg en checklist 6 docentrollen o 8: uitleg opnemen video
SLC reader Hoofdfase-intervisie versie 2009 24
Bijeenkomst 30 Leerdoel:
o De student kan beschrijven welke zaken van belang zijn bij het doorvoeren van een onderwijsverandering
o De student kan de typische valkuilen noemen die aanwezig zijn bij het doorvoeren van een onderwijsverandering
o De student kan voorbeelden geven van hoe om te gaan met weerstand Lesinhoud:
o Presentatie: Voorbereiden op een onderwijsvernieuwing (met als casus de onderwijsvernieuwing: „passend onderwijs‟ = onderwijs op maat)
o Intervisie:
o Reflectie op de bijeenkomst: welke competentie staat in deze bijeenkomst
centraal? o Rondje praktijk: Hoe gaat het in de praktijk? Waar loop je tegenaan? Hebben
anderen dit ook? Wat zijn mogelijke oplossingen? Opdracht:
o Je schrijft en brief aan de schoolleiding waarin je aanbevelingen doet voor het invoeren van Passend Onderwijs in je school.
Bijeenkomst 31 Leerdoel:
o De student kan het gedrag van zichzelf en van anderen observeren aan de hand van een checklist
o De student kan feedback geven aan de hand van de observatiechecklist o De student kan de feedback die hij gekregen heeft omzetten naar
leervragen/doelen voor zichzelf Lesinhoud: Observeren video-opnames, feedback. Activiteit:
o De groep wordt opgedeeld in kleine groepjes van 5/6. Elk groepje krijgt een andere observatie checklist. Elk groepje let daarmee op ander gedrag.
o Per video: 10 minuten kijken (in deze 10 minuten worden 2 zelf gekozen voorbeelden van sterke punten en 2 voorbeelden van zwakke punten getoond)
o 10 minuten nabespreken: wat vond de student er zelf van? Wat viel per groepje op n.a.v. hun observatie checklist?
o De checklists worden aan geobserveerde persoon gegeven. Deze schrijft hier een kort verslag van voor in zijn/haar portfolio.
Bijlagen:
o 7: uitleg en checklist 6 docentrollen o 8: uitleg opnemen video
SLC reader Hoofdfase-intervisie versie 2009 25
Bijeenkomst 32 Leerdoel:
o De student kan benoemen wat hij de afgelopen periode geleerd heeft o De student kan beschrijven hoe hij deze leermomenten toepast in de praktijk
Lesinhoud:
o Rondje praktijk: Hoe gaat het in de prakijk? Waar loop je tegenaan? Hebben anderen dit ook? Wat zijn mogelijke oplossingen?
o Terugblikken op afgelopen periode o Meenemen belangrijkste leermomenten o Voorbereiden op afstuderen o Afsluiting SLC
Opdracht: Schrijf een brief aan jezelf. In deze brief blik je terug op de SLC bijeenkomsten in de hoofdfase. Noteer voor jezelf de vijf belangrijkste leermomenten in SLC (meer mag ook); punten die je meeneemt in de praktijk. Beschrijf deze momenten zo gedetailleerd mogelijk, zodat je later precies weet wat je hiermee bedoelde. Lever de brief in bij je SLC-er. Hij/zij zal de brief over een jaar naar je opsturen (vergeet niet je (email) adres gegevens door te geven). Reflecteer als je de brief ontvangt op je huidige situatie: pas je deze punten toe in de praktijk? Deze oefening kun je blijven herhalen door steeds nieuwe leermomenten toe te voegen en een (half)jaar later te vergelijken met de situatie waar je dan in zit.
SLC reader Hoofdfase-intervisie versie 2009 26
Instructie korte presentaties
Bijeenkomst 2 Lesopeningen: Je geeft een presentatie van 15 minuten over goede en minder goede lesopeningen. De presentatie bestaat uit minstens 3 voorbeelden van lesopeningen (goede en minder goede). De SLC groep fungeert als klas leerlingen. Het is de bedoeling dat je een reactie uitlokt bij de groep leerlingen, zorg er dus voor dat je lesopeningen van elkaar verschillen.
Bijeenkomst 3 Activeren van voorkennis: Je geeft een presentatie van 15 minuten over het activeren van voorkennis. De presentatie bestaat uit minstens 2 voorbeelden van het activeren van voorkennis. De SLC groep fungeert als klas leerlingen. Het is aan jou om hun voorkennis te activeren. Kies dus een onderwerp waarover iedereen waarschijnlijk al iets weet.
Bijeenkomst 4 Onderwijsleergesprek: Je geeft een presentatie van 15 minuten over het voeren van een onderwijsleergesprek. De SLC groep fungeert als klas leerlingen. De presentatie bestaat uit het voeren van een onderwijsleergesprek met de klas of een groepje leerlingen. Lees als voorbereiding hierop het artikel in bijlage 6. Gebruik tijdens het onderwijsleergesprek verschillende niveaus van vragen.
Bijeenkomst 5 Directe instructie: Je geeft een presentatie van 15 minuten over de „directe instructie‟ aanpak. Je beschrijft de kenmerken en de verschillende fasen in het model. Vertel waarom dit model bij veel leerlingen goed werkt. Beschrijf de voorbereiding die noodzakelijk is om deze vorm van instructie goed uit te kunnen voeren en andere voorwaarden die van belang zijn.
Bijeenkomst 6 Didactische werkvormen: Je geeft een presentatie van 15 minuten over het gebruik van verschillende didactische werkvormen in een les. Je werkt twee voorbeelden wat verder uit en beschrijft in een soort van draaiboek hoe je je als docent kunt voorbereiden op deze specifieke werkvormen.
SLC reader Hoofdfase-intervisie versie 2009 27
Bijeenkomst 7 Docentrollen: Je geeft een presentatie van 15 minuten over de verschillende docentrollen in „coachen op contact‟. Beschrijf de typeringen van de verschillende rollen en leg uit hoe met deze docentrollen in de praktijk gewerkt kan worden. Maak een koppeling tussen de docentrollen en de competenties die de leidraad vormen voor jouw lerarenopleiding.
Bijeenkomst 10 Maken van een toets: Je geeft een presentatie van 15 minuten over toetsing. Ga in op de begrippen formatief en summatief toetsen en noem een aantal verschillende toetsvormen die te onderscheiden zijn. Beschrijf de onderwijskundige waarde van toetsing en ga in op validiteit, betrouwbaarheid en het geven van cijfers.
Bijeenkomst 11 Klassenmanagement: Je geeft een presentatie van 15 minuten over ordeproblemen in de klas. Ga in wat je ordeproblemen moet noemen en wat niet. Ga in op wat goede manieren zijn om als docent om te gaan met ordeproblemen. Beschrijf waarom de ene docent meer problemen heeft met orde in de klas dan andere. Welke docentcompetenties helpen ordeproblemen voorkomen en/of oplossen.
Bijeenkomst 13 Omgaan met verschillen: Je geeft een presentatie van 15 minuten over verschillen die er kunnen zijn tussen studenten. Sta stil bij het begrip „meervoudige intelligenties‟ en licht de verschillende intelligenties toe. Beschrijf op welke manier de verschillende intelligenties zijn waar te nemen bij leerlingen en hoe je er in de klas als docent op kan inspelen.
Bijeenkomst 18 Roos van Leary: Je geeft een presentatie van 15 minuten over de Roos van Leary. Beschrijf de uitganspunten van zijn theorie en op welke manier deze theorie behulpzaam kan zijn bij het reguleren van eigen gedrag en het duiden van andermans gedragingen.
SLC reader Hoofdfase-intervisie versie 2009 28
Bijeenkomst 19 Docentgedrag: Je geeft een presentatie van 15 minuten over het identificeren van docenttypen aan de hand van de roos van Leary. Omschrijf de verschillende docenttypen en op welke manier deze bruikbaar kunnen zijn in de onderwijsleersituatie. Beschrijf een drietal onderwijs-cases die een duidelijk voorbeeld laten zien van de verschillende docenttypen.
Bijeenkomst 20 Conflicthantering: Je geeft een presentatie van 15 minuten over conflicthantering. Je gaat in op de verschillende conflicttypen die te herkennen zijn en de aanpak die te volgen is bij het hanteren van het conflict.
Bijeenkomst 22 Beoordelen: Je geeft een presentatie van 15 minuten over het motiveren van leerlingen. Je noemt een aantal redenen waarom leerlingen gedemotiveerd kunnen zijn en hoe je dit herkent. Daarna geef je tenminste 2 voorbeelden/demonstraties van hoe je leerlingen kan motiveren.
Bijeenkomst 23 Effectief vergaderen: Je geeft een presentatie van 15 minuten over vergaderen. Ga in op de regels van het vergaderen, de verschillende rollen, en de effectiviteit. Geef een aantal smakelijke voorbeelden waardoor vergaderingen in een totale chaos kunnen uitmonden.
Bijeenkomst 24 Oudergesprekken: Je geeft een presentatie van 15 minuten over oudergesprekken. Noem punten die aan de orde komen en geef aan wat het belang is van oudergesprekken. Beschrijf mogelijke problemen die kunnen ontstaan en hoe er mee om te gaan als docent.
SLC reader Hoofdfase-intervisie versie 2009 29
Bijeenkomst 26 en 27 De leraar als mentor: Je geeft een presentatie van 15 minuten over de docent als coach. Je beschrijft de competenties die van belang zijn voor een coach en je beschrijft de speciale doelstellingen die alleen bereikt kunnen worden door een coachende rol te vervullen.
Bijeenkomst 28 Manipuleren kun je leren: Je geeft een presentatie van 15 minuten over het gebruik van houding en lichaamstaal. Je beschrijft hoe je hier als docent goed gebruik van kan maken en wat het effect zou kunnen zijn in de klas.
Bijeenkomst 30 Voorbereiden op een onderwijsvernieuwing: Je geeft een presentatie van 15 minuten over onderwijsveranderingen. Ga in op de typische succes en faalfactoren van onderwijsveranderingen. Beschrijf de rol de in een docent inneemt bij de implementatie van onderwijsveranderingen.
SLC reader Hoofdfase-intervisie versie 2009 30
Studiegidstekst SLC
Cursusnaam : Studieloopbaancoaching jaar 2 en 3 (deeltijd) Cursusnaam in Engels : Study counseling year 2 and 3 (part-time) Cursuscode : LERLBC02D + LERLBCO3D Opleiding : Alle richtingen Cohort : 2009 Studiejaar & blok : Jaar 2 en 3, blok 1,2,3,4 Leerlijn : Student gestuurd Studiepunten : 3 (jaar 2) + 3 (jaar 3) Cursusbeheerder : drs. H.C.Lieve Werkvorm : groeps –en individuele bijeenkomsten Toetsvorm : portfolio/POP/LWP/stagebeoordeling Aanwezigheidsplicht : Ja, minimaal 80% Doelstellingen: De student leert zijn eigen studieloopbaan te ontwikkelen en daarin bewuste keuzes te maken, neemt de verantwoordelijkheid voor de studievoortgang en leert zijn eigen competentieontwikkeling te sturen met het oog op de vereiste beroeps –en opleidingscompetenties. De coach ondersteunt de student hierin. Competenties: Competentie 7: het vermogen eigen opvattingen en competenties te onderzoeken en te ontwikkelen. Legitimatie: De drie kernfuncties van studieloopbaancoaching zijn:
Coachen van individuele competentieontwikkeling in studie en beroep; begeleiden van de door de student te maken studie –en loopbaankeuzes;
Volgen, bewaken en bevorderen van de studievoortgang; maken en volgen van contractuele afspraken over studieplanning;
Geven van informatie en bieden van een sociaal-emotionele thuisbasis waar de student gezien en gehoord wordt en waar hij gestimuleerd wordt om zichzelf te overtreffen.
Leerinhoud: SLC bestaat uit groepsbijeenkomsten en individuele gesprekken. De drie te voeren individuele gesprekken vormen het hart van het SLC-programma. De bijeenkomsten zijn gericht op meer informatieve en praktische zaken, zoals
- oriëntatie op het uitstroomprofiel
- keuzevakken en deficiënties. Daarnaast worden de groepsbijeenkomsten gevuld met intervisieopdrachten waarin reflectie een belangrijk aspect is. Praktijkervaringen worden in verband gebracht met onderliggende kennis, vaardigheden, attitudes en persoonlijkheid. Persoonlijk Ontwikkelplan (POP), Leerwerkplan (LWP) en verslaglegging in het porfolio vormen een logisch vervolg op de intervisie. Het (digitaal) portfolio blijft een belangrijk instrument bij SLC, het vormt het uitgangspunt voor de gesprekken tussen coach en student. Hierbij staat de bewustwording van de eigen ontwikkeling, het onderbouwen van keuzes en het aantonen van de groei in competenties centraal. De student reflecteert in het portfolio en tijdens de individuele gesprekken op zijn eigen leerproces. Het (ontwikkelings)portfolio is te gebruiken als „monitor‟ van het SLC-traject en is ook een belangrijk toetsinstrument voor SLC. Immers: als de student systematisch en bewust aan zijn competenties werkt, is dat zichtbaar in zijn portfolio: de student toont aan hoe hij zich ontwikkelt.
SLC reader Hoofdfase-intervisie versie 2009 31
Werkvorm: - groepsbijeenkomsten, vnl. gericht op intervisie - individuele gesprekken met studieloopbaancoach - individueel beoordelingsgesprek met studieloopbaancoach Toetsvorm/weging: De jaarlijkse toekenning van 3 studiepunten gebeurt als de student zowel schriftelijk in zijn portfolio als mondeling in de groepsbijeenkomsten en tijdens de individuele gesprekken toont systematisch te kunnen reflecteren op de ontwikkeling in zijn studieloopbaan, daarin beredeneerde keuzes maakt en bewust de verantwoordelijkheid voor zijn eigen studievoortgang neemt. Het portfolio voldoet aan de minimum gestelde eisen. Voorwaarde is dat de student 80% van de bijeenkomsten aanwezig is. Literatuur/materiaal:
- Studiegids en Praktijkgids - Competentiegids met Handleiding Werken aan competenties - Brochure Wat kunnen leraren in opleiding uw school bieden (Bureau Externe
Betrekkingen) - Brochure Hoe regel ik een stageplaats? (Bureau Externe Betrekkingen) - Contracten (Bureau Externe Betrekkingen)
ICT en Media Er wordt gebruik gemaakt van beeldmateriaal om situaties van verschillende orde te tonen en om de student in staat te stellen zijn eigen handelen te toetsen en verder te ontwikkelen. Studenten zullen over hun eigen leervragen o.a. middels gebruik van de computer presentaties verzorgen. Overzicht SBU Studieloopbaancoaching jaar 2 (studiebelastinguren):
Lessen c.q. contacturen 8
Groepswerk
Individuele zelfstudie 76
Voorbereiding eindopdracht
Voorbereiding toets / examen
Totaal 84
Overzicht SBU Studieloopbaancoaching jaar 3 (studiebelastinguren):
Lessen c.q. contacturen 8
Groepswerk
Individuele zelfstudie 76
Voorbereiding eindopdracht
Voorbereiding toets / examen
Totaal 84
SLC reader Hoofdfase-intervisie versie 2009 32
Onderwijskundige Voorbereiding 2
Cursusnaam : Onderwijskundige voorbereiding 2 (deeltijd) Cursusnaam in Engels : Educational preparation (part-time) Cursuscode : LEROVB02X Opleiding : Alle Cohort : 2009 Studiejaar & blok : Jaar 2 Leerlijn : Kennis –en praktijkgestuurd Studiepunten : 5 Cursusbeheerder : drs. H.C.Lieve Werkvorm : Hoor- en werkcolleges Toetsvorm : opdrachten Aanwezigheidsplicht : Ja, minimaal 80% Doelstellingen: Er wordt verdieping aangebracht bij het ontwikkelen van competenties waarbij de nadruk ligt op competentie 3, 4 en 7. Legitimatie: De student heeft in het eerste jaar gewerkt aan het verwerven van kennis, vaardigheden en attitudes die funderend zijn voor het beroep van docent. In het tweede jaar wordt verdieping en verbreding aangebracht zodat de student wat betreft algemene kennis van het onderwijs en algemene didactische vaardigheden aan stage 2 een verantwoorde invulling kan geven. Leerinhoud: De cursus Onderwijskundige Voorbereiding 2 is gekoppeld aan Studieloopbaancoaching en aan Stage 2. Dit betekent dat de student in de bijeenkomsten, op de stageschool en door middel van zelfstudie een aantal opdrachten zal moeten uitvoeren die betrekking hebben op het beroep van docent. Zo heeft de student grondige kennis van het tweede graads gebied zoals bijvoorbeeld doorlopende leerlijnen en examenprogramma‟s. Ook is hij in staat leer –en motivatietheorieën toe te passen in lessituaties waarbij hij uitgaat van een veilig leerklimaat. Daarnaast kan hij zijn positie bepalen binnen een onderwijsorganisatie. Werkvorm: Hoor -en werkcolleges Toetsvorm/weging: Individuele opdrachten (100%) bij 80% aanwezigheid Literatuur/materiaal:
Lesgeven en zelfstandig leren, T.Geerligs & T. van der Veen, Van Gorcum, Assen, 90 232 3129 5
Effectief leren, S.Ebbens & S. Ettekoven, Wolters Noordhoff, Groningen, 90 01 30752 3
SLC reader Hoofdfase-intervisie versie 2009 33
Kennisbasis
Kennis van het leren en van de ontwikkeling
- Onderwijssysteem o Het Nederlandse onderwijssysteem (tn) o Kerndoelen en examenprogramma (tn) o Doorlopende leerlijnen (tn) o Externe en samenwerkingsprocedures (tn) o Methoden voor verantwoorde samenwerkingsverbanden met de externen aan te
gaan (mn) o Werken aan onderwijsvernieuwingen (mn) o Methoden en regelingen voor verantwoord samenwerken als personeelslid binnen
een onderwijsorganisatie (mn) o Praktische aspecten van het onderwijssysteem (pn)
- Onderwijs –en leerprocessen o Actuele onderwijs –en leertheorieën (tn) o Leerstijlen, leerstrategieën en leerprocessen (tn) o Motivatietheorieën (tn) o Leeromgevingen en gebruik van leermiddelen (tn) o Klassenmanagement (tn) o Invloed van taalbeheersing op leerprestaties (tn) o Toetsen, evalueren en beoordelen (tn) o Methoden om motivatie te bevorderen (mn) o Methoden om onderwijs te organiseren (mn) o Methoden van evaluatie, beoordeling en toetsontwerp (mn)
- Werken met groepen o Groepsdynamica en groepsprocessen (tn) o Leiding geven aan groepen (tn) o Manieren om groepsprocessen te sturen (mn) o Manieren om op groepsniveau te communiceren (mn) o Aspecten van werken met groepen (pn)
- Opvoeden op school o Betekenis van (school)vakken in de maatschappij (tn) o Methoden voor het creëren van een veilige leeromgeving (mn) o Methoden om leerlingen zich bewust te laten worden van de waarden en de
betekenis van het (school) vak in de maatschappij mn) o Aspecten van opvoeden op school (tn)
- Kwaliteitszorg in het onderwijs o Onderwijs –en programma-evaluatie (tn) o Wet –en regelgevin (tn) o Vernieuwingsbeleid (tn) o Personeelsbeleid (tn) o Functioneren van leraren (tn) o Methoden voor programma-evaluatie (mn) o Methoden voor het leveren van een bijdrage aan een onderwijsinnovatie (mn) o Methoden voor administratie leerresultaten (leerlingvolgsysteem) o Aspecten van kwaliteitszorg (pn)
SLC reader Hoofdfase-intervisie versie 2009 34
Opdrachten Onderwijskundige voorbereiding
1. meervoudige intelligentie 2. 1. leerstijlen volgens Kolb
2. leerstijlen volgens Vermunt 3. vergelijking
3. motivatie 4. zelf een toets maken 5. klassenmanagement 6. leiding geven aan groepen 7. belonen en straffen 8. betekenis van schoolvakken in de maatschappij 9. kwaliteitszorg in het onderwijs 10. kwaliteitszorg in het onderwijs
1. Meervoudige intelligentie a. Bestudeer hoofdstuk 5 uit „Effectief leren‟
(blz. 111 – 126 + blz. 137-140). b. Doe de test „meervoudige intelligentie (zie bijlage 1)
Beschrijf welke leerwinst dit voor je oplevert en welke leervragen je eruit kunt destilleren.
c. Beschrijf hoe jij in jouw vakgebied aandacht kunt besteden aan verschillende intelligenties door 1. je lesvoorbereidingen te checken en aan te vullen met meerdere
intelligenties 2. leerlingen keuzes te geven om eigen sterke of zwakke intelligenties te
gebruiken bij verwerkingsopdrachten, presentaties e.d. 2.1. Leerstijlen volgens Kolb
a. zoek op internet naar leerstijlen volgens Kolb. Geef een korte samenvatting (max. één A4). b. Doe een test. Beschrijf welke leerwinst dit voor je oplevert en welke leervragen je
eruit kunt destilleren. c. Ontwerp een les(senserie) volgens de uitgangspunten van Kolb. Licht je keuzes toe.
2.2. Leerstijlen volgens Vermunt a. Zoek op internet naar „leerstijlen Vermunt‟. Geef een korte samenvatting (max. één
A4). b. Doe een test. Beschrijf welke leerwinst dit voor je oplevert en welke leervragen je
eruit kunt destilleren. c. Ontwerp een les(senserie) volgens de uitgangspunten van Vermunt. Licht je keuzes
toe. 2.3. Vergelijking
Beschrijf in maximaal één A4 aan welke typering in leerstijlen je de voorkeur geeft en waarom. Betrek daarbij in ieder geval de beroepspraktijk.
SLC reader Hoofdfase-intervisie versie 2009 35
3. Motivatie Voor Onderwijskundige Voorbereiding 1 heb je hoofdstuk 6 uit Effectief Leren bestudeerd dat o.a. gaat over de drie basisbehoeften: autonomie, competentie en relatie. Lees deze literatuur nog eens door.
a. Bestudeer figuur 6.3 op blz. 155 en geef bij ieder onderdeel nog een concreet advies.
b. Bestudeer figuur 6.5. op blz. 160 en geef bij ieder onderdeel nog een concreet advies
c. Bestudeer figuur 6.5. op blz. 162 en geef bij ieder onderdeel nog een concreet advies
d. Maak een selectie van de voor jou tien belangrijkste adviezen. Motiveer je keuze.
4. Toetsen Ontwerp een schriftelijke toets die gekoppeld is aan een hoofdstuk uit een methode of behorend bij een les die je geeft in je stage. Het is de bedoeling dat je meerdere vraagvormen gebruikt. Bestudeer hiervoor hoofdstuk 10 Evaluatie uit „Lesgeven en zelfstandig leren‟. a. Geef aan om welke leerdoelen het gaat. b. Geef het antwoord –en scoremodel erbij. c. Geef aan in hoeverre de toets volgens jou valide en betrouwbaar is.
Motiveer je antwoord. 5. Klassenmanagement
a. Het is belangrijk dat je als docent zo consequent en rechtvaardig mogelijk probeert te zijn. Leerlingen stellen prijs op een consequente docent, mits ze het gevoel hebben rechtvaardig te worden behandeld. Een docent is rechtvaardig als: - duidelijk is wat er van de leerling verwacht wordt. - Vul aan met minimaal 9 items.
6. Leiding geven aan groepen
a. Bestudeer hoofdstuk 6 „Achtergronden bij een positief leerklimaat‟ uit „Effectief leren‟(blz.165- 178). Schrijf een commentaar op dit hoofdstuk (N.B. dus geen samenvatting). Je commentaar heeft een omvang van 1 à 2 A4.
b. Neem onderstaande checklist door en geef aan: - wat jij van de genoemde maatregelen gerealiseerd hebt en hoe je dat gedaan hebt; - wat jij van plan bent de komende tijd wel te realiseren en hoe je dat gaat doen.
SLC reader Hoofdfase-intervisie versie 2009 36
Checklist „Structuur bij het stimuleren van zelfvertrouwen en competentiegevoelens‟
1 De docent staat als de leerlingen binnenkomen bij de deur en begroet ze (contact vóór
contract en reach them before you teach them). 2 De docent geeft frequent positieve feedback aan alle leerlingen. 3 De docent geeft de leerlingen voorbereidingstijd voor een opdracht. 4 De docent maakt kenbaar dat hij vertrouwen heeft in de leerlingen. 5 De docent legt vooral nadruk op dingen die goed gegaan zijn. 6 De docent maakt gebruik van positieve non-verbale signalen. 7 De docent geeft systematisch aandacht aan alle leerlingen. 8 De docent geeft tenminste drie complimenten per les. 9 De docent noemt bij de absentencontrole de namen van de leerlingen die er wel zijn. 10 De docent beoordeelt niet de persoon maar het gedrag van de leerling (niet „jij bent raar‟
maar „jij doet raar‟). 12 De docent corrigeert het gedrag over grote afstand non-verbaal. 13 De docent geeft de leerling aandacht als het goed gaat. 14 De docent legt de leerling uit wat er is misgegaan bij een overtreding van een regel. 15 De docent bespreekt aan het eind van de les hoe de les is verlopen. 16 De docent staat bij de deur bij het eind van de les en zegt de leerlingen gedag
Uit: Lessen in orde, P. Teitler, Uitgeverij Coutinho, Bussum 2009,ISBN 978 904690123 6 7. Belonen en straffen a. Lees literatuur over „straffen en belonen‟. b. Schrijf een verslag over straffen en belonen in de dagelijkse onderwijspraktijk. Vermeld
achteraan welke literatuur je hebt geraadpleegd. c. Bespreek vier onderwijssituaties waarin je een bepaalde straf/beloning gegeven hebt en
motiveer je keuze. 8. Betekenis van schoolvakken in de maatschappij
Beschrijf in maximaal 1 A4 wat de betekenis is voor jouw vak in de maatschappij. Betrek daarbij de doelstellingen van het onderwijs: - persoonlijke ontplooiing, de ontwikkeling van de verschillende menselijke kwaliteiten, zoals de intellectuele en sociale ontwikkeling; - maatschappelijke voorbereiding, de bagage die nodig is voor de leerling om te kunnen deelnemen aan het maatschappelijk leven, bijvoorbeeld als burger en werknemer; - beroepsopleiding, de ontwikkeling van kennis en `
vaardigheden die nodig zijn om een beroep uit te oefenen. - levensbeschouwelijke vorming, ofwel het aanreiken van een normen -en waardenpatroon dat richting en „kleur‟ geeft aan het menselijk denken en handelen.
9. Kwaliteitszorg a. Zoek de website van de inspectie voor het voortgezet onderwijs/mbo op. Schrijf kort op wat over kwaliteitszorg vermeld wordt. b. In Trouw en Elsevier verschijnt ieder jaar een overzicht van de resultaten van de diverse scholen voor voortgezet onderwijs. Analyseer de gegevens van het laatste jaar o.a. door te onderzoeken welke kwaliteitscriteria en welke economische criteria gehanteerd worden. c. Interview een docent. Is hij/zij het eens met de plaats op de lijst. Waarom wel/niet? Welke aanbevelingen kan de docent geven? d. Welke criteria zou je graag opgenomen willen zien in de lijst en waarom?
SLC reader Hoofdfase-intervisie versie 2009 37
10. Kwaliteitszorg Beschrijf in maximaal één A4 welke rechten en plichten jij hebt op je stageschool. Denk daarbij o.a. aan: - De CAO
- je jaartaak en de verdeling van lesgebonden en niet-lesgebonden taken - je aanstelling en het daarbij horende salaris - het samenwerken in de organisatie - je doorgroei, na –en bijscholing - beoordeling –en functioneringsgesprekken
Overzicht SBU (studiebelastinguren) Onderwijskundige voorbereiding 2 in klokuren: Opdracht 1: 6 Opdracht 2: 20 Opdracht 3: 6 Opdracht 4: 2 Opdracht 5: 10 Opdracht 6: 6 Opdracht 7: 20 Opdracht 8: 12 Opdracht 9: 12 Opdracht 10: 12 Bestuderen van literatuur: 30
SLC reader Hoofdfase-intervisie versie 2009 38
Stage 2
Cursusnaam : Stage jaar 2 (deeltijd) Cursusnaam in Engels : Work placement preparation year 2 (part-time) Cursuscode : LERST107D Opleiding : Alle richtingen Cohort : 2009 Studiejaar & blok : Jaar 2 blok 1,2,3 en 4 Leerlijn : Student gestuurd Studiepunten : 28 Cursusbeheerder : drs. H.C.Lieve Werkvorm : stage gekoppeld aan opdrachten Toetsvorm : portfolio/POP/LWP/stagebeoordeling Aanwezigheidsplicht : ongeveer 700 uur op de stageschool
Doelstellingen: De student ontwikkelt SBL-competenties 1, 2, 3, 4 en 7 op stadium 3 of 4.
Legitimatie: In de praktijk, de stage, vindt integratie plaats van kennis, vaardigheden, attitudes en persoonskenmerken. De student doet ervaringen op in de voor een leraar kenmerkende beroepssituaties. Deze vormen de basis van het zelfstandig leren, zowel op de werkplek als op de opleiding. De onderwijspraktijk dient ook benut te worden om helder te krijgen waar sterke en zwakke punten in het toepassen liggen. Verder zal blijken welke persoonskenmerken de student bezit of mist om een competent leraar te worden.
Leerinhoud: De student verzorgt zelfstandig minimaal zes lessen per week waarop hij systematisch reflecteert. Het accent ligt op het werken met leerlingen. Daarnaast worden lessen van de coach of van diens collega‟s bijgewoond, geobserveerd en nabesproken. Aan het einde van stage 2 is de student bovendien in staat taken van een leraar onder begeleiding uit te voeren. Hij woont dan ook lerarenvergaderingen, sectievergaderingen, ouderavonden en buitenschoolse activiteiten bij. De student werkt vanuit de Kenmerkende Situaties uit de Praktijkgids. Deze Kenmerkende Situaties worden beschreven in de vorm van suggesties van activiteiten die de student in de praktijk kan uitvoeren. De term „suggestie‟ betekent dat de student in het algemeen vrij is om ook zelf activiteiten te bedenken of te zoeken en vervolgens uit te voeren zolang ze maar een bijdrage leveren aan zijn competenties. Voorbeelden van opdrachten op stadium 3 en 4 van ontwikkeling:
- maak een voorbereiding voor een mentorles en voer hem (gedeeltelijk) uit
- maak een toets over een hoofdstuk. Vraag je daarbij af welke onderdelen je precies wilt toetsen
- bereid, eventueel samen met je vakcoach, een aantal gesprekken voor de ouderavond voor. Voer zelf enkele gesprekken onder begeleiding van je vakcoach. Wat wil je bespreken? Wie neemt het initiatief in het gesprek? Hoe geef je het gesprek een vervolg?
Toelatingseisen: De student dient de Oriënterende Stage met een voldoende te hebben afgerond.
Zie ook: Competenties, portfolio & assessments – SLC-start
SLC reader Hoofdfase-intervisie versie 2009 39
Werkvorm:
- stagelopen met daarbij het maken van opdrachten onder begeleiding van de studieloopbaancoach.
Toetsvorm/weging: De studieloopbaancoach bezoekt de student minimaal één keer en beoordeelt het portfolio. Criteria waaraan het portfolio moet voldoen:
- Het bevat bewijsmateriaal voor de competenties 1, 2, 3, 4 en 7 op niveau 3 of 4.
- Er is een onderbouwde voldoende beoordeling van de vakcoach op de stageschool.
Literatuur/materiaal: - Praktijkgids - Competentiegids met handleiding Werken aan competenties - Brochure Wat kunnen leraren in opleiding uw school bieden (Bureau Externe Betrekkingen) - Brochure Hoe regel ik een stageplaats? (Bureau Externe Betrekkingen) - Contracten (Bureau Externe Betrekkingen) - Studiegids
Overzicht SBU (studiebelastinguren): Lessen c.q. contacturen 12
Groepswerk
Individuele zelfstudie 828
Voorbereiding eindopdracht
Voorbereiding toets / examen
Totaal 840
SLC reader Hoofdfase-intervisie versie 2009 40
Stage 3
Cursusnaam : Stage jaar 3 (deeltijd) Cursusnaam in Engels : Work placement preparation year 3 (part-time) Cursuscode : LERST108D Opleiding : Alle richtingen Cohort : 2009 Studiejaar & blok : Jaar 3 blok 1,2,3 en 4 Leerlijn : Student gestuurd Studiepunten : 20 Cursusbeheerder : drs. H.C.Lieve Werkvorm : stage gekoppeld aan opdrachten Toetsvorm : portfolio/POP/LWP/stagebeoordeling Aanwezigheidsplicht : ongeveer 500 uur op de stageschool. Let op: Je kunt pas met stage 3 van start gaan, als je het project „School als opdrachtgever‟ met een voldoende afgerond hebt.
Doelstellingen: De student ontwikkelt alle SBL-competenties op stadium 5.
Legitimatie: Stage 3 is een verdiepende afsluitende fase onder eindverantwoordelijkheid van de vakcoach. Ook bij deze stage vindt integratie in de praktijk plaats van kennis, vaardigheden, attitudes en persoonskenmerken. De student doet verdiepende ervaringen op in de voor een leraar kenmerkende beroepssituaties.
Leerinhoud: De student neemt volledig deel aan het onderwijs en de diverse schoolactiviteiten. Hij draagt eigen verantwoordelijkheid voor zijn taken als leraar in opleiding (LIO). Ten opzichte van stage 2 worden de beroepsvaardigheden in stage 3 uitgebreid en verzwaard. De student werkt verder vanuit de Kenmerkende Situaties uit de Praktijkgids. Voorbeelden van opdrachten op stadium 5 van ontwikkeling:
- Bespreek in een rapportvergadering of in een voortgangsbespreking met je collega‟s de verschillen tussen je leerlingen. Op welke wijze kun je ervoor zorgen dat ze allemaal „bij de les‟ blijven?
- Onderzoek of je efficiënt en effectief met de tijd in de les omgaat en stel eventueel een verbeterplan op.
- Ga na wat structureel gedaan wordt aan het gebruik van ICT in de lessen op je school. Bedenk suggesties voor jouw bijdrage hierin en zoek uit op welke manier je deze kunt verwezenlijken.
Toelatingseis: De student dient Stage 2 en „De school als opdrachtgever‟ met een voldoende te hebben afgerond
Werkvorm: - stagelopen met daarbij het maken van opdrachten onder begeleiding van de
studieloopbaancoach.
Zie ook: Competenties, portfolio & assessments – SLC-start
SLC reader Hoofdfase-intervisie versie 2009 41
Toetsvorm/weging: De studieloopbaancoach bezoekt de student minimaal één keer en beoordeelt de student tijdens het assessment. Criteria waaraan het assessment moet voldoen:
- Het portfolio bevat bewijsmateriaal voor alle SBL-competenties op niveau 5.
- De vakcoach geeft een onderbouwde beoordeling die voldoende is.
- De uitgevoerde les met voor –en nabespreking wordt als voldoende aangemerkt.
Literatuur/materiaal: - Praktijkgids - Competentiegids met handleiding Werken aan competenties - Brochure Wat kunnen leraren in opleiding uw school bieden (Bureau Externe Betrekkingen) - Brochure Hoe regel ik een stageplaats? (Bureau Externe Betrekkingen) - Contracten (Bureau Externe Betrekkingen) - Studiegids
Overzicht SBU (studiebelastinguren): Lessen c.q. contacturen 12
Groepswerk
Individuele zelfstudie 548
Voorbereiding eindopdracht
Voorbereiding toets / examen
Totaal 560
SLC reader Hoofdfase-intervisie versie 2009 42
Afstuderen Deeltijd
a. Afstudeeropdracht uitstroomprofiel deeltijd DT Cursusnaam : Afstudeeropdracht uitstroomprofiel (deeltijd) Cursusnaam in Engels : Bachelor‟s thesis Teacher profiling (part-time) Cursuscode : LERAFU01D Opleiding : Alle opleidingen Cohort : 2009 Studiejaar & blok : Jaar 3, blok 1 t/m 4 (afstudeerfase) Leerlijn : Praktijkgestuurd Studiepunten : 6 Cursusbeheerder : Irma Westheim Werkvorm : Zelfstandig uitwerken eindopdracht Toetsvorm : Beoordeling beroepsproduct en presentatie Aanwezigheidsplicht : - Voorkennis : zie stage jaar 3 eisen Kennisbasis : vakspecifieke en generieke kennisbasis Doelstelling: De doelstelling van dit programmaonderdeel is het tonen van „extra‟ startbekwaamheid in één van de drie uitstroomprofielen:
1. Vakinhoudelijke Vorming: In deze profilering gaat het om: - verdieping in vakconcepten en methoden - de longitudinale opbouw van het schoolvak - de relatie met de onderliggende wetenschap Leren binnen dit profiel levert vooral een bijdrage aan competentie 3: vakinhoudelijk en didactisch 2 Beroepspraktijkvorming (Werken in het beroepsonderwijs) In deze profilering gaat het om: - de integratie van schoolvak en toekomstig beroep van de leerling - verdieping in inhouden van de beroepspraktijk en de betreffende beroepskolom - beroepsgerichte didactiek Leren binnen dit profiel levert vooral een bijdrage aan de competenties „vakinhoudelijk en didactisch‟ en „samenwerking met de omgeving‟ (6). 3 Zorgontwikkeling: Deze profilering richt zich op: - verdieping in systematische zorgverlening (signaleren, diagnosyiceren, remediëren,
eventueel doorverwijzen, gebruikmakend van orthopedagogische en orthodidactische expertise)
- lesgeven in de context van een beroepstaak Leren binnen dit profiel levert vooral een bijdrage aan de „pedagogische‟ (2) en „vakinhoudelijke en didactische‟ (3) competenties, maar ook aan de competenties „interpersoonlijk‟ (1) en „organisatorisch‟ (4).
SLC reader Hoofdfase-intervisie versie 2009 43
Legitimatie: In de opleiding wordt aandacht besteed aan het ontwikkelen van beroepsproducten, gekoppeld aan eenvoudig praktijkgericht onderzoek. Van een startbekwaam docent wordt verwacht dat een substantiële bijdrage kan worden geleverd aan het verbeteren, vernieuwen en ontwikkelen van leermaterialen en begeleidingsmaterialen voor leerlingen, klassen en (jaar)groepen. Deze bekwaamheden zijn nodig om in het (school)team een bijdrage te leveren aan de innovatie en de schoolontwikkeling. De eindopdracht is een onderdeel van het afstudeerproject en een laatste proeve van bekwaamheid ten aanzien van het gekozen uitstroomprofiel. Leerinhoud: Bij dit programmaonderdeel worden geen nieuwe leerinhouden aangeboden, maar verdiept de student zich vanuit de eigen onderwijscontext in het gekozen uitstroomprofiel. Deze verdieping komt bij de student tot uiting in:
- het uitvoerend handelen in complexe situaties - het gebruik van ontwerpvaardigheden - gerichtheid op praktijkonderzoek en innovatie, bijdragend aan schoolontwikkeling
De student doorloopt een aantal activiteiten die kenmerkend zijn voor de eindopdracht. Deze activiteiten zijn achtereenvolgens de volgende:
Voorbereidende activiteiten - afbakenen van de opdracht of het probleem (onderzoek naar de noodzaak, inventarisatie
verwachtingen en wensen, analyse van gewenst gedrag e.d.) - opstellen van doelstellingen en/of onderzoeksvraag - typeren van de methodologie in termen van onderzoeken,verbeteren, vernieuwen en
ontwikkelen - beschrijven gewenst beroepsproduct en/of onderzoeksverslag met aanbevelingen
Uitvoerende activiteiten - vastleggen van de huidige situatie (analyse van de huidige methodiek en werkwijze,
interviews met uitvoerders of gebruikers, evaluaties onder leerlingen etc.) - vastleggen van de gewenste situatie (idem) - verbreden blikveld door literatuuronderzoek en/of veldonderzoek elders - onderzoeken,verbeteren, vernieuwen of ontwikkelen (verbeterd didactisch vormgeven,
vernieuwen van de werkwijze of ontwikkelen van iets nieuws) - uitproberen, evalueren en bijstellen (actieonderzoek)
Afrondende activiteiten - beroepsproduct overdraagbaar maken - presentatie m.b.t. realisatie en resultaat m.b.t. beroepsproduct
Toelatingseisen: Om met dit programmaonderdeel te mogen starten moet voldaan zijn aan de eisen die gesteld worden voor de start van Stage 3 (zie bij de desbetreffende cursusbeschrijving). Werkvorm: Zelfstandig werken aan het uitstroomprofielwerkstuk. Toetsvorm/weging: Beoordeling beroepsproduct en presentatie 100% in Osiris ICT en Media: Elektronisch contact met begeleiders en medestudenten Het portfolio wordt digitaal opgebouwd in N@tschool
SLC reader Hoofdfase-intervisie versie 2009 44
Overzicht SBU (studiebelastinguren):
Lessen c.q. contacturen 12
Groepswerk -
Individuele zelfstudie 40
Voorbereiding eindopdracht 100
Voorbereiding toets / examen 16
Totaal 168 uur
b. Afstudeerproject ‘Vak’ deeltijd DT Cursusnaam : Afstuderen „vak‟ deeltijd (deeltijd) Cursusnaam in Engels : Bachelor‟s thesis Major (part-time) Cursuscode : LERAFS04D Opleiding : Alle opleidingen Collegejaar : 2009 - 2010 Studiejaar & blok : Jaar 3, blok 3 en 4 Leerlijn : Praktijkgestuurde Studiepunten : 6 Cursusbeheerder : Irma Westheim Werkvorm : Zelfstandig uitwerken eindopdracht Toetsvorm : Beoordeling beroepsproduct en/of presentatie Aanwezigheidsplicht : - Voorkennis : zie stage jaar 3 eisen Kennisbasis : vakspecifieke en generieke kennisbasis Doelstelling: De doelstelling van dit programmaonderdeel is het tonen van startbekwaamheid ten aanzien van de vakinhoudelijke component van de (vak)didactische competentie (SBL competentie 3). De doelstelling is:
een vakinhoudelijke verbreding en verdieping in het eigen vakgebied gericht op een actueel thema uit de kennisbasis resulterend in een bachelor thesis waarin het HBO niveau duidelijk zichtbaar is. In de thesis wordt verslag gedaan van een vakinhoudelijk onderzoek waarin voldoende aandacht uitgaat naar de (vak)didactische implicatie van de uitkomsten.
Legitimatie: In de opleiding wordt aandacht besteed aan het opzetten en uitvoeren van leerstof- en leerinhoudelijk onderzoek. Van een startbekwaam docent wordt verwacht dat een substantiële bijdrage kan worden geleverd aan het ontwikkelen van het vakgebied in de schoolcontext. Deze bekwaamheden zijn nodig om in het (school)team een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van het vakaanbod en/of de leergebieden. De eindopdracht is een onderdeel van het afstudeerproject en een laatste proeve van bekwaamheid ten aanzien van het Vak. Leerinhoud: Bij dit programmaonderdeel worden geen nieuwe leerinhouden aangeboden. De student doorloopt een aantal onderzoeksgerichte activiteiten die kenmerkend voor deze eindopdracht. Deze activiteiten zijn achtereenvolgens de volgende:
Voorbereidende activiteiten - formuleren probleemstelling - kiezen methodologie - plan van aanpak maken
Uitvoerende activiteiten - gegevens verzamelen (observatie, literatuur onderzoek, inhoudsanalyse, interview,
participerende observatie, case study, actieonderzoek etc.) - verzamelde gegevens verwerken en analyseren - interpreteren en concluderen
SLC reader Hoofdfase-intervisie versie 2009 45
- planning volgen en bijstellen
Afrondende activiteiten - verslagleggen en rapporteren - presentatie van de uitkomsten
Toelatingseisen: Om met dit programmaonderdeel te mogen starten moet voldaan zijn aan de eisen die gesteld worden voor de start van Stage 3 (zie bij de desbetreffende cursusbeschrijving). Werkvorm: Zelfstandig werken aan een eindopdracht. Toetsvorm/weging: Beoordeling eindwerkstuk (bachelorthesis) en presentatie 100% in Osiris Literatuur/materiaal: Handleidingen afstuderen „Vak‟ van de onderscheiden opleidingen. ICT en Media: Elektronisch contact met begeleiders en medestudenten Het portfolio wordt digitaal opgebouwd in N@tschool Overzicht SBU (studiebelastinguren):
Lessen c.q. contacturen 12
Groepswerk -
Individuele zelfstudie 40
Voorbereiding eindopdracht 100
Voorbereiding toets / examen 16
Totaal 168 uur
SLC reader Hoofdfase-intervisie versie 2009 46
Bijlage 1. Format individuele gesprekken Persoonsgegevens
Voor- en achternaam:
_______________________________________________________
Adres:
_______________________________________________________
Postcode en Plaats:
_______________________________________________________
Geboortedatum:
_______________________________________________________
Geboorteplaats/-land
_______________________________________________________
Studentnummer
________________________________________________________
Contactgegevens
Telefoon thuis:
_______________________________________________________
Mobiele telefoon:
_______________________________________________________
Privé E-mail
_______________________________________________________
(deze gebruiken we alleen in noodgevallen, in de regel gaat alle mail via je HR-account)
Opleidingsgegevens
Propedeuse
Ja Nog niet
SLC-er jaar 1
_______________________________________________________
Gegevens stageschool
Naam school
_______________________________________________________
Adres
_______________________________________________________
Naam vakcoach
_______________________________________________________
Tel. Nr.
_______________________________________________________
E-mail adres
_______________________________________________________
Opleidingsschool
Ja Nee
Bijzonderheden:
_______________________________________________________
Overzicht data voortgangsgesprekken
1e voortgangsgesprek:
2e voortgangsgesprek: 3e voortgangsgesprek:
SLC reader Hoofdfase-intervisie versie 2009 47
Eerste voortgangsgesprek: kennismaking en voortgang Dit formulier zoveel mogelijk invullen en meenemen naar gesprek
Naam student: ______________________ Studentnummer: _____________
Opleiding: ______________________
Studieloopbaancoach: ______________________
Datum: ______________________
Huidige werkzaamheden naast je opleiding
Heb je een baan? Ja /nee
Ik heb deze baan: ___________________________________________________
Ik werk ..... per week op deze dagen: ______________________________________
Hoe omschrijf je jezelf? Wat zijn je sterke punten ? Wat zijn je valkuilen?
____________________________________________________________________
____________________________________________________________________
____________________________________________________________________
____________________________________________________________________
Kennismaken Onderwerpen: Motivatie voor de opleiding, korte karakterschets, taalvaardigheid Je leven buiten de HR Onderwerpen: bijbaantje (m.n. hoeveel uur), thuissituatie, overige belangrijke zaken Studieverloop tot nu toe Onderwerpen: eerste indruk van de opleiding, inschatting van het niveau van de opleiding, eventueel al knelpunten, en over jouw studiegedrag.
SLC reader Hoofdfase-intervisie versie 2009 48
Bindende afspraken SLC (niet vooraf invullen) Deficiëntie o.g.v. taalvaardigheid of op andere gebieden?
De volgende aantekeningen in Osiris opnemen:
Handtekening student: Handtekening studieloopbaancoach:
Naam:
Naam:
Tweede voortgangsgesprek: stage en voortgang Naam student: ______________________ studentnummer:_____________
Opleiding: ______________________
Studieloopbaancoach: ______________________
Datum: ______________________
Persoonlijk Onderwerpen: veranderingen in persoonlijke situatie, andere belangrijke zaken Studievoortgang Onderwerpen: stand van zaken voortgang propedeuse, tweedejaarsvakken Stage en portfolio Stand van zaken eerder gemaakte afspraken (niet vooraf invullen) Alleen als er in het eerste gesprek (bindende) afspraken zijn gemaakt. Eventueel: nieuwe afspraken:
De volgende aantekeningen in Osiris opnemen:
Handtekening student: Handtekening studieloopbaancoach:
Naam:
Naam:
50
Derde voortgangsgesprek: portfolio en voortgang Naam student: ______________________ studentnummer:_____________
Opleiding: ______________________
Studieloopbaancoach: ______________________
Datum: ______________________
Persoonlijk Onderwerpen: veranderingen in persoonlijke situatie, andere belangrijke zaken Studievoortgang Onderwerpen: het meest actuele puntenoverzicht bespreken. Hoe groot is de kans op BSA? Indien groot: wat kun je doen om je te oriënteren op andere mogelijkheden? Stand van zaken eerder gemaakte afspraken (niet vooraf invullen) Alleen als er in het eerste en/of tweede gesprek (bindende) afspraken zijn gemaakt. Na dit jaar... Past deze opleiding bij je? Wil je graag docent worden? Beoordeling van je portfolio Onderwerpen: Feedback geven op portfolio, afspraken maken over eventuele herkansing.
De volgende aantekeningen in Osiris opnemen:
Handtekening student: Handtekening studieloopbaancoach:
Naam:
Naam:
51
Bijlage 2. Opfrisser: de leercyclus
In de competentiegids en de handleiding daarbij staat omschreven wat competentiegericht leren is en wat dit van je vraagt. Dit stuk gaat vooral over hoe je te werk kunt gaan. Om systeem te krijgen in je manier van leren, werken we in de opleiding met een model: de leercyclus. Wat verstaan we onder de Leercyclus? Als instrument voor het (zelfstandig) leren van de student is er gekozen voor de leercyclus. Kort geschetst kent dit instrument een aantal stappen die hieronder in een schema samengevat zijn. Toelichting:
Je hebt een leervraag, die voortkomt uit ervaringen, of uit een sterkte-zwakte analyse, of uit opdrachten of uit nieuwsgierigheid, de zgn. wat-vraag. Je zegt: "Wat ik wil leren is …… ". (Zelf)reflectie is derhalve een welhaast noodzakelijke vaardigheid die Je moet beheersen om te komen tot je leervragen. Deze leervragen vormen de basis voor het formuleren van doelen die je wil gaan halen op korte-, of langere termijn. Deze doelen zet je in je POP, je persoonlijk ontwikkelingsplan.
De volgende vraag is nu: "Hoe ga ik dat leren ………?", de zgn. hoe-vraag. Hiervoor stel je een leerwerkplan (LWP) op. In dit leerwerkplan wordt uiteraard aangegeven wat er geleerd moet gaan worden, maar ook wanneer, waar en hoe dit in z'n werk zal moeten gaan. Met andere woorden: in het leerwerkplan wordt omschreven hoe de gestelde doelen gerealiseerd gaan worden. Coach en/of tutor kunnen behulpzaam zijn bij het opstellen van het leerwerkplan.
52
Na de uitvoering volgens het leerwerkplan, stap 3 van de leercyclus, kijk je terug op het behaalde resultaat, de reflectie. Oftewel, heb ik nu een antwoord op mijn leervraag? Is het doel zoals geformuleerd in het POP gehaald, geheel of ten dele? Afhankelijk van het resultaat ga je opnieuw de leercyclus in met andere en/of bijgestelde doelen en stelt wederom een leerwerkplan op om de doelen te realiseren. Uitvoering levert altijd weer nieuwe ervaringen op, met daaruit voortvloeiende leervragen en daaraan gekoppelde doelen.
Alle materialen en resultaten leg je vast in je (ontwikkelings) portfolio (ook wel krat of dossier genoemd), dat op zijn beurt weer een instrument is voorjou, de tutor en de coaches om zicht te krijgen op je (persoonlijke en professionele) ontwikkeling.
Ten behoeve van een assessment (een integrale beoordeling) kun je uit het ontwikkelingsportfolio een selectie maken voor je assessmentportfolio, waarmee je kan aantonen dat je voldoende "bagage" in huis hebt om een volgende opleidingsfase aan te kunnen. Hierover verderop meer.
Samengevat kan dus gesteld worden dat de leercyclus een instrument is voor zelfstandig leren, gevoed en aangestuurd door (de zelfreflectie van) de student, met een coachende rol voor de begeleiders op de werkplek en de tutor.In het vervolg komen we nog uitgereid op portfolio en assessment terug.
Leervragen als start en als eindpunt De basis voor dit model zijn je persoonlijke leervragen. Je (persoonlijke) leervragen vormen het uitgangspunt voor het doorlopen van de leercyclus. Deze keuze om de vormgeving en uitvoering van de opleiding zo dicht mogelijk bij de student te leggen is ingegeven door:
de overweging dat uiteindelijk de docent zelfstandig zijn beroep moet kunnen uitoefenen. de overweging dat hij rekening en verantwoording moet kunnen afleggen omtrent de
keuzes die hij bij die uitoefening van zijn beroep maakt. de overweging dat hij verantwoordelijkheid leert dragen en zelfstandigheid ontwikkelt in
en voor zijn professionele handelen door deze tijdens de opleiding waar dat verantwoord is, reeds te nemen. Met een variant op recente uitspraken: “Verantwoordelijkheid en zelfstandigheid moet je doen”.
Hoe kan ik een goede leervraag formuleren? Om dit te beantwoorden, gaan we eerst een antwoord geven op:
Wat is een leervraag?
Wat zijn kenmerken van een leervraag? Wat is een leervraag? Een leervraag is een vraag die je aan jezelf stelt, ter beantwoording door jou zelf, om van het antwoord wat te leren. Toelichting: Uiteraard leer je het liefst zaken die je nog niet kent of kunt. Als je bijvoorbeeld (nog) niet weet hoe je leerlingen het best in tweetallen kunt laten werken dan formuleer je: “Hoe kan ik brugklasleerlingen leren om met behulp van het leerboek in tweetallen te werken?” Wat zijn kenmerken van een goede leervraag?
Het moet een vraag zijn.
Het is een persoonlijke vraag (er zit “ik” in de vraag).
53
De vraag moet concreet zijn. Als je voor jezelf hanteert dat elke leervraag begint met: “Hoe kan ik ……….”, dan lijkt succes binnen handbereik. Hoe weet ik nu wat ik moet leren? Blijf je waarschijnlijk nog zitten met de vraag hoe je boven water krijgt wat je allemaal nog wilt / moet leren, alvorens een goede leraar te zijn. Eigenlijk is dat heel simpel. Als je weet wat een goede leraar is, en je weet wie jij bent (op het gebied van kennis, vaardigheden en houding), dan kun je ook verwoorden wat je nog tekort komt. De kenmerkende situaties zijn een belangrijk hulpmiddel om dit boven water te krijgen. (hierover in het volgende hoofdstuk meer) De startcompetenties in de competentiegids geven het eindpunt aan. Ze beschrijven wat een goede leraar bij de start van zijn loopbaan moet kunnen. Dit “tekort” is de voedingsbodem voor je leervragen. Als duidelijk is wat je tekortkomingen zijn, dat weet je wat je nog moet leren. Dit zijn dus de wat-vragen die in je persoonlijk / professioneel ontwikkelingsplan (POP) staan. De vraag is nu (jawel, daar is hij): “Hoe kan ik dat leren?”, de zogenaamde hoe-vragen die in je leerwerkplan (LWP) staan. We zijn nu een eind op weg, maar wat rest is de vraag hoe je nu te weten komt wat je nog moet leren. Er zijn vele wegen die naar dit antwoord leiden. Voor velen is “trial and error” een beproefde methode; gewoon doen, en als het mis gaat dat weet je welke zaken (kennis, vaardigheden) je nog mist, dus weet je wat je nog moet leren. Anderen weten uit andere bronnen (figuurlijk in de spiegel kijken, evaluaties, functioneringsgesprekken, interviews, toetsresultaten, video-opnames van eigen handelen, etc.) waar de hiaten zitten (de wat-vraag uit jouw POP). Zij-instromers krijgen zicht op het wat, doordat ze bij de start van de opleiding een uitgebreid onderzoek krijgen (assessment aan het begin) op basis waarvan hun POP wordt samengesteld. Advies: Probeer met medestudenten te werken aan het verhelderen ven elkaars (persoonlijke) leervragen. De leercyclus is dus het belangrijkste instrument om je eigen leren te sturen. Met behulp van dit instrument wordt het verband tussen het wat, het hoe, de reflectie, het verslag en het stellen van nieuwe vragen inzichtelijk. De leercyclus vormt het vliegwiel bij je leerproces. In het volgende stuk gaan we nader in op het wat aan de hand van het begrip „kenmerkende situaties‟.
54
Reflectiecirkel
Fase 1 Handelen/ervaring opdoen Fase 2 Terugblikken Fase 3 Formuleren van essentiële aspecten Fase 4 Alternatieven ontwikkelen en daaruit kiezen Fase 5 Uitproberen Fase 1 en fase 5 overlappen elkaar. Bij dit model horen drie standaardvragen:
1. in fase 2: Wat is er gebeurd? 2. in fase 3: Wat vond ik daarin belangrijk? 3. in fase 4: Tot welke voornemens of wensen leidt dat?
Uitbreiding op de Reflectievragen: Fase 1
1. Wat wilde ik bereiken? 2. Waar wilde ik op letten? 3. Wat wilde ik uitproberen?
55
Fase 2
0.Wat was de context?
1. Wat wilde ik? 5. Wat wilden de leerlingen?
2. Wat voelde ik? 6. Wat voelden de leerlingen?
3. Wat dacht ik? 7.Wat dachten de leerlingen?
4. Wat deed ik? 8. Wat deden de leerlingen?
Fase 3
1. Hoe hangen de antwoorden op de vorige vragen met elkaar samen? 2. Wat is daarbij de invloed van de context/school als geheel 3. Wat betekent dat nu voor mij? 4. Wat is dus het probleem (of de positieve ontdekking)?
Fase 4
1. Welke alternatieven zie ik (oplossingen of manieren om gebruik te maken van mijn ontdekking)?
2. Welke voor -en nadelen hebben die? 3. Wat neem ik me nu voor t.a.v. de volgende keer?
56
Bijlage 3. SMART-doelen formuleren
Sandra vraagt: welke kant moet ik op?
Ali antwoordt: wat is je doel?
Sandra: Ik heb geen doel, zeg me gewoon maar welke kant ik op moet.
Ali: Nou dan maakt het ook niet uit welke kant je opgaat.
1. Waarom doelen stellen?
Mensen hebben doelen, maar ook groepen en organisaties kunnen doelen hebben.
Doelen sturen je gedrag. Als je geen doelen hebt, maakt het niet zoveel uit wat je
doet. Stel je gaat een dagje auto rijden. Als je geen doel hebt maakt het niet uit of
je links of rechtsaf gaat, de autobaan neemt of een zandweg. Als je een dagje
recreatief wilt toeren, heb je een doel. Je weet dan dat je beter het groene
landweggetje kunt nemen dan de autobaan met grote kans op file. Wil je naar Pink
Pop dan weet je dat je beter de trein kunt nemen dan de auto. Kortom: doelen zijn
makkelijk omdat ze je helpen bij het nemen van beslissingen. Dat geldt niet alleen
voor jou als individu, maar ook voor groepen en organisaties. Als tijdens een
groepsoverleg blijkt dat men het niet met elkaar eens is, kan het verwijzen naar een
gemeenschappelijk doel soms de doorslag geven. Maar hoe stel je haalbare doelen?
2. SMART doelen
Vaak wordt het stellen van doelen verward met het hebben van goede voornemens.
Denk maar aan de mensen die zich op 1 januari voornemen om te stoppen met
roken. Is 'stoppen met roken' een voornemen of een doel? Het is een goed
voornemen, want als het je lukt leef je gezonder en voor medemensen kan het
aangenamer zijn. Als doel is 'stoppen met roken' wat vaag. Want wanneer stop je
met roken? Is dat nu meteen of over twee weken? Wat bedoelt iemand precies met
'stoppen', wil dat zeggen één sigaret per dag of alleen maar een paar sigaretten op
feestjes of geen enkele sigaret meer? Goede doelen stellen betekent SMART doelen
stellen. Een doel is SMART als het Specifiek, Meetbaar, Aanwijsbaar, Realistisch en Tijdgerelateerd is.
Specifiek wil zeggen dat het doel niet vaag is, maar tamelijk concreet.
Bijvoorbeeld: Student zegt " Ik ga harder werken" dan is dat niet specifiek. Wel
specifiek is als deze student zegt: ' Voor Calculus I ga ik de colleges bijwonen en de
practicumopgaven maken"
Meetbaar wil zeggen dat je moet kunnen nagaan of het specifieke doel ook omgezet wordt in handelingen die meetbaar zijn.
Bijvoorbeeld: Je kunt meten hoeveel colleges iemand volgt en hoeveel practicumopgaven gemaakt worden.
57
Aanwijsbaar wil zeggen dat duidelijk is wie wat moet doen om het doel te bereiken. Dit vooral voor groepsdoelen.
Voorbeeld: Stel de faculteit wil dat het studierendement omhoog gaat. Om dit doel te
bereiken krijgen docenten van vakken met lage slaagpercentage onderwijskundige
begeleiding. Dit betekent dat de onderwijskundige een training geeft aan docenten,
maar ook dat docenten hun vak aanpassen en dat de faculteit geld uittrekt voor dit project. Verschillende mensen worden aangewezen voor uiteenlopende taken.
Realistisch verwijst naar de haalbaarheid van doelen. Soms zijn doelen zo hoog
gegrepen dat het bijna niet mogelijk is om ze te halen. Het niet halen van doelen
werkt demotiverend. Doelen die te laag gesteld zijn, worden makkelijk gehaald,
maar dat levert niet veel bevrediging op. Het meest motiverend is om doelen te
stellen die net boven het niveau van jezelf of de groep liggen. Je moet dan iets
extra's doen om ze te halen en als het lukt, kun je met reden trots zijn op jou
prestatie of die van de groep. Dat geeft weer energie voor het volgende, haalbare
doel. Om te weten wat haalbare doelen zijn moet je jezelf (of de groep / de
organisatie) goed kennen. Een terugblik op het verleden of het gegevens verzamelen
over het verleden kan hierbij helpen.
Voorbeeld: Een student heeft in de twee trimester 25% van de vakken gehaald. Toch
wil hij in een jaar alle vakken halen. Is dat realistisch? Waarschijnlijk niet, tenzij de
student van zichzelf weet dat hij onder grote druk een enorme spurt kan maken of
weet dat hij in vakanties juist extra hard kan werken. Het lijkt realistischer om te
denken dat zo'n student wellicht met wat extra inspanning en met inzet van extra tijd in de zomervakantie hooguit 50% van de vakken kan halen.
Tijdgerelateerd, d.w.z. dat er duidelijk een begin en een eindtijd afgesproken moet
worden. Wanneer begin je met het verrichten van activiteiten om je doel te bereiken
en wanneer kun je zeggen dat je het doel bereikt hebt.
Voorbeeld: wanneer begint de eerder genoemde student met 'harder werken, c.q.
volgen van colleges'? Vanaf het eerstvolgende hoorcollege of vanaf het volgende blok?
Wanneer kun je zeggen dat deze student zijn doel heeft bereikt? Wanneer hij de
eerste drie colleges heeft gevolgd en de daarbij behorende opgaven heeft gemaakt
of op het moment dat hij een heel trimester alle colleges heeft gevolgd en de opgaven heeft gemaakt?
Leervragen formuleren aan de hand van SMART
Kijk eens hoe het formuleren van SMART-doelen werkt als je het toepast op je eigen situatie. Dit kun je als volgt doen:
Ga bij jezelf na of je nog leerwensen hebt. Als je die niet direct weet, kun je
ook denken aan knelpunten, die je graag zou willen oplossen.
Probeer de leerwensen (of knelpunten) om te zetten in doelen: gebruik
hiervoor het format hieronder
Maak deze doelen SMART, d.w.z.
o maak het doel specifiek
o ga na hoe je het beste kunt meten in hoeverre je het doel bereikt
58
o geef aan wat jij moet doen om dat doel te bereiken en wat anderen
zouden moeten doen om je daarbij te helpen
o ga na of je doel zo haalbaar is; is dat niet het geval stel je doel dan bij
o geef aan wanneer je precies gaat beginnen en bepaal de tijd
waarbinnen het doel bereikt moet zijn
Voer de activiteiten uit om je SMART-doel te bereiken
Ga na afloop na in hoeverre je doel is bereikt en welke factoren daar een rol bij hebben gespeeld
Bron: Interactieve Website Projectvaardigheden: SMART doelen stellen - dr. Joke Oosterhuis-
Geers, Universiteit Twente, december 2004.
Leervragen
Competentienummer:
Leervragen/doelen:
Te verwerven kennis, vaardigheden, attitudes:
Acties:
59
Bijlage 4. Inschrijflijst presentaties SLC
Groep: SLC-er: Bijeenkomst Onderwerp Presentator
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
60
Bijlage 5. Inschrijflijst video-analyse
Bijeenkomst Geobserveerde
8 1. 2. 3. 4.
14 1. 2. 3. 4.
15 1. 2. 3. 4.
20 1. 2. 3. 4.
24 1. 2. 3. 4.
28 1. 2. 3. 4.
31 1. 2. 3.
61
Bijlage 6. Het onderwijsleergesprek
Veel leraren vinden het in gesprek zijn met leerlingen een van de leukste aspecten binnen hun docentenbestaan. Het maakt daarbij niet uit of het gaat om gesprekken met een individuele leerling, een groepje uit de klas of met de hele klas. Alle vormen hebben hun eigen charme en kennen ook hun eigen problemen. Maar niet ieder gesprek is een onderwijsleergesprek. Wat is het dan wel?
Wat is een onderwijsleergesprek? Onder een onderwijsleergesprek verstaan we een gesprek tussen docent en leerling(en) of tussen leerlingen onderling onder leiding van de docent. De docent stelt daarbij het probleem of de centrale vraag vast (meestal uit het vakgebied), bepaalt de structuur van het gesprek, schakelt alle leerlingen in door vragen te stellen en antwoorden te ontlokken en door te spelen, vraagt veel door, daagt uit en brengt de leerlingen naar (liefst) gemeenschappelijke oplossingen en conclusies. Het gesprek is gericht op het ontwikkelen van het denken van de leerlingen. In essentie komt het erop neer dat docenten eerst het denken van de leerlingen zichtbaar moeten maken om daarna dieper op de stof in te gaan. Op deze manier krijgen leerlingen de kans ideeën te ontwikkelen, te testen en tot conclusies te komen. Dit vraagt van de docent dat hij serieus geïnteresseerd is in het denken van zijn leerlingen en door middel van vragen belangstelling en respect voor dat denken probeert op te brengen.
Niveau van vragen Docenten kunnen het onderwijsleergesprek in zowel een open als een gesloten vorm met leerlingen voeren. In een gesloten onderwijsleergesprek stelt de docent vragen aan individuele leerlingen. Antwoorden worden daarna door de docent doorgespeeld aan andere leerlingen. In een open onderwijsleergesprek stimuleert de docent dat leerlingen direct op elkaars vragen en antwoorden ingaan, elkaar antwoord geven op de vragen of elkaar vragen stellen. Het stellen van vragen en het doorvragen op antwoorden is een van de krachtigste middelen voor docenten om leerlingen te laten denken. Een zorgvuldig opgebouwde volgorde van vragen geeft helderheid en structuur in een les, alhoewel een onderwijsleergesprek nooit precies zo zal verlopen als is gepland. En dat moet ook niet, want de inbreng van leerlingen móet invloed hebben op het verloop van het gesprek.
In de literatuur over didactische werkvormen vinden we doorgaans vier argumenten voor het onderwijsleergesprek: 1. Actief en effectief leren Een onderwijsleergesprek is een uitstekende manier om leerlingen te activeren. Je spreekt leerlingen direct aan en je verlangt van hen dat ze nadenken (én doordenken). Ook van de
62
andere leerlingen wordt verlangd dat ze participeren door op elkaar te reageren. Is een onderwijsleergesprek daadwerkelijk een effectieve manier van leren? De praktijk heeft uitgewezen dat het in elk geval effectiever is dan de docent die de hele dag aan het woord is. 2. Zichtbaarheid van het denken De docent bepaalt het onderwerp en richt zich op het ontwikkelen van het denken van leerlingen. Hij moet dus het leren van leerlingen zichtbaar maken door ze antwoorden te laten geven op zijn vragen. Daarna wordt dieper op het gegeven antwoord ingegaan. Het leren wordt als het ware vertraagd door gegeven antwoorden nauwkeurig te analyseren. Het onderwijsleergesprek moet er idealiter toe leiden dat leerlingen ideeën ontwikkelen en hun ideeën testen. Het beheersen van deze strategie lijkt eenvoudig maar is het niet. Voor een docent blijft het moeilijk om stille leerlingen te activeren. Als dat niet lukt is het denken ook niet zichtbaar. 3. Ontwikkeling van het leren Het onderwijsleergesprek dwingt een leerling om zich helder te uiten. Daarmee ontwikkelt het denken zich. 4. Meerdere invalshoeken Bij een les waarin bijvoorbeeld de discussie of het debat centraal staat is het van belang om de verschillende invalshoeken en argumenten boven water te krijgen. Als er verschil in standpunt is kan het voor alle leerlingen heel leerzaam zijn.
Hoe start je een onderwijsleergesprek? Het volgende stappenplan kan worden gehanteerd om een onderwijsleergesprek te starten.
Adviezen Tot slot nog een viertal adviezen:
Houd het leergesprek de eerste keren kort (vijf tot tien minuten);
Houd het leergesprek de eerste keren gesloten;
Pas het leergesprek in eerste instantie toe in een groep waar een goed leerklimaat heerst;
Oefen het eerste open onderwijsleergesprek met een onderwerp dat niet gevoelig ligt in de groep.
63
Wanneer docent en leerlingen aan een dergelijke manier van werken gewend zijn, is het mogelijk het onderwijsleergesprek meer open en langer te maken. Bron: http://educatie-en-school.infonu.nl
Auteursrecht De op InfoNu gepubliceerde inhoud en werken zijn auteursrechtelijk beschermd. Elk (met uitzondering van persoonlijk zonder verdere verspreiding) gebruik behoeft voorafgaande schriftelijke toestemming van Infoteur (auteur op InfoNu) voor artikelen en InfoNu voor overige zaken. Er kan per e-mail contact worden opgenomen of per post aan: Interate AB o.v.v. InfoNu Kärleksgatan 2A 21145 Malmö Zweden
64
Bijlage 7. De leraar en zijn beroepsrollen
Het beroep van leraar
Een leraar moet altijd een paar dingen tegelijk doen dat ook nog binnen een vast
tijdsbestek: kennis aandragen, feedback geven, overzicht houden, begeleiden, het
onderwijs aan de mogelijkheden van leerlingen aanpassen, als expert en model
optreden, zorgen dat leerlingen bij de les blijven. En dat is nog maar een deel van
wat er dagelijks binnen de onderwijspraktijk gedaan moet worden! Het kenmerkende
van het beroep van leraar is dat leraren binnen complexe situaties moeten opereren;
ze moeten onder tijdsdruk handelen en beslissingen nemen waarvan de uitkomst
niet precies vaststaat. De leraar moet vaak ter plekke „uit zien te vinden‟ wat , maar
ook hoe dit gedaan moet worden. Recepten zijn er niet. Leraren moeten handelen „in
onzekerheid‟ (Perrenhoud, 1996). En daarmee is met een paar trefwoorden het
lerarenberoep getypeerd: complexiteit, tijdsdruk, onzekerheid (Wouter Pols, 2007).
De beroepsrollen
Een leraar vervult in het totaal van zijn werkzaamheden een groot aantal rollen. De
omvangrijkste en meest uitgebreide beroepsrol van de docent betreft de
voorbereiding en de uitvoering van onderwijs. Dit blijkt ook uit de eerst vier SBL-
competenties en de competenties reflectie en ontwikkeling waarin het professioneel
onderwijzen en sturen van leerprocessen centraal staat. Wanneer meer in detail
wordt gekeken naar deze hoofdtaak dan is de docent in feite manager van het
sociaal systeem “De schoolklas”. Voor de docent betekent dit dat hij verantwoordelijk
is voor de activiteiten in zowel het leerdomein als het leefdomein van zijn klassen.
Hij moet er voor zorgen dat leer- en leefdomein zodanig in balans zijn dat er op de
korte en langere termijn een klimaat voor leren ontstaat. Wat betreft de inhoud is
ook een andere dimensie van belang. Naast externe leerplaneisen, die het totale
spectrum van de vorming en opvoeding betreft, hebben leerlingen (en docenten) ook
een eigen inbreng m.b.t. de leerinhoud. Individuele voorkeuren, affiniteiten, leer- en
doceerstijlen, eigen ervaringen, voorkennis, wensen en verwachtingen bepalen mede
de (leer)inhoud mee in de schoolklas. Vanzelfsprekend ligt de verantwoordelijkheid
voor de afstemming van deze externe en interne eisen voor het grootste deel bij de
docent. Een leraar in deze hoofdrol vervult dan ook een aantal primaire
beroeps(expert)rollen om tot een goede beroepsuitoefening te komen (zie figuur).
65
Figuur 1 Docentrollen in de schoolklas
Afgeleid van dit model is in de lespraktijk het docentschap op te splitsen in zes rollen
(Slooter, 2007):
- de gastheer (groepsdynamica expert)
- de presentator (vakinhoudelijk expert)
- de didacticus (vakdidactisch expert)
- de pedagoog (pedagogisch expert)
- de afsluiter
- de coach
De gastheer
De bel is gegaan. De leerlingen komen het klaslokaal binnen druppelen. Dat is het
moment dat de docent zijn leerlingen ontmoet, nu komt het contact tot stand. In die
ontmoeting heeft de docent de rol van de gastheer. Hij ontvangt zijn leerlingen in
zijn lokaal. Hij kent de leerlingen bij naam, hij weet welke klas het is. Hij is ……..
De presentator
De docent heeft contact gemaakt, de deur is dicht, de leerlingen hebben hun spullen
voor zich en de leerlingen praten met elkaar. Dan komt het moment dat de docent
de aandacht moet vangen. Voor een docent is dit het meest energievretende
66
moment van de les. Zijn doel is de onderlinge aandacht van de leerlingen voor elkaar
om te buigen, zodat ze naar hem gaan luisteren. Was de fase hiervoor nog informeel,
nu laat hij via zijn lichaamstaal zien dat hij de leider is en dat hij ……………….
De didacticus
De docent staat centraal voor de klas, de leerlingen luisteren naar hem. De docent
heeft de aandacht gevangen en houdt de aandacht vast.
Zijn doel is zo snel mogelijk starten met de lesstof. Dat kan op verschillende
manieren, deze keuze heeft hij vooraf al gemaakt. Het kan zijn: huiswerk
controleren, een inleiding houden over een stuk stof, samenvatten wat ze de vorige
keer gedaan hebben, naar de studiewijzer laten kijken, etc. In ieder geval is het
belangrijk dat ……………………..
De pedagoog
De docent heeft goed afgestemd, heeft de aandacht gevangen en de leerlingen op
een passende manier aan het werk gezet. Er is contact, aandacht, duidelijkheid,
veiligheid en een vorm van voorspelbaarheid. De docent benadert de leerlingen op
een volwassen en serieuze manier. Voor hem betekent dat hij de leerlingen …………….
De afsluiter
De les loopt naar het eind. Voordat de bel gaat rondt de docent zijn les af. Hij neemt
daarvoor de tijd, want het is een essentieel onderdeel van de les. Inhoudelijk en
procesmatig heeft hij de lesstof al afgerond, dus de werkvorm is afgesloten. Dan zijn
er nog twee dingen te doen: …………….
De coach
De bel gaat. De docent heeft de rol van gastheer. Hij voelt zich de docent die kan
afstemmen op de groep en vertoont het gedrag dat daarbij past. De leerlingen
gedragen zich als gasten. Hij investeert in dit contact. Hij weet dat hij……
Bij elke rol en identiteit horen overtuigingen en gedragingen die daarmee congruent
zijn. In het figuur hieronder staan de zes rollen genoteerd in de volgorde waarin ze
tijdens de les aan bod komen. Als docent heb je tijdens de les niet maar één rol.
Door de rollen uit elkaar te halen en de verschillende rollen te onderkennen zorg je
67
ervoor dat je het functioneren beter bespreekbaar maakt. Dan wordt duidelijk dat je
als docent meer bent dan alleen een lesboer. Meer dan alleen een kindervriend.
Slooter heeft per rol een aantal gedragsindicatoren beschreven. Hieronder vind je
per rol een observatiechecklist aan de hand waarvan je je eigen gedrag en dat van
anderen kan beschouwen.
De gastheer: de les starten
De presentator: aandacht vragen
De didacticus: instructie geven
De pedagoog: orde houden
De afsluiter De les afsluiten
De coach: De les faciliteren
68
De gastheer
De docent als gastheer heeft de competentie om verbaal en non-verbaal contact te leggen met de
leerlingen en hij biedt zijn diensten professioneel aan. Dit is herkenbaar aan de volgende
gedragsindicatoren:
Non-verbaal Helemaal niet Heel erg
1. contact maken 1 2 3 4 5
2. echt zijn 1 2 3 4 5
3. leerlingen aankijken, zorgen dat ze je zien 1 2 3 4 5
4. vriendelijke mimiek, laten zien dat je er zin in hebt 1 2 3 4 5
5. uitstralen welke sfeer je wilt neerzetten 1 2 3 4 5
6. zelfverzekerd staan 1 2 3 4 5
7. open houding aannemen 1 2 3 4 5
8. brede gebaren maken 1 2 3 4 5
9. rondlopen en gesprekjes aanknopen 1 2 3 4 5
10. corrigeren (op bijvoorbeeld petjes) kan non-verbaal met een
glimlach
1 2 3 4 5
11. op tijd in de les zijn 1 2 3 4 5
12. de leerlingen stoom laten afblazen 1 2 3 4 5
13. afstemmen op de leerlingen 1 2 3 4 5
14. organisatorisch klaar zijn 1 2 3 4 5
Verbaal Helemaal niet Heel erg
1. namen noemen 1 2 3 4 5
2. de leerlingen welkom heten 1 2 3 4 5
3. hen positief benaderen 1 2 3 4 5
4. iets persoonlijks zeggen 1 2 3 4 5
5. alleen dingen zeggen die je echt meent 1 2 3 4 5
6. zo snel mogelijk zorgen voor een ritueel 1 2 3 4 5
7. benoemen wat ze wel (en niet) moeten doen, in
gedragstermen
1 2 3 4 5
8. een informele benadering kiezen 1 2 3 4 5
69
De presentator
Non-verbaal Helemaal niet Heel erg
1. de leiding nemen 1 2 3 4 5
2. stevig staan, rechtop, hoofd boven het lijf, buikademing
toepassen
1 2 3 4 5
3. een centrale plaats in het lokaal aannemen 1 2 3 4 5
4. oogcontact maken met de leerlingen 1 2 3 4 5
5. oogcontact vasthouden 1 2 3 4 5
6. proberen alle leerlingen te zien, ook die op de achterste
banken
1 2 3 4 5
7. mimiek gebruiken 1 2 3 4 5
8. duidelijke gebaren maken die kracht uitstralen 1 2 3 4 5
9. handen gebruiken om het verhaal te ondersteunen 1 2 3 4 5
10. non-verbaal congruent zijn met wat je zegt 1 2 3 4 5
11. letten op de uitstraling die je wilt hebben (kleding) 1 2 3 4 5
12. non-verbale correcties toepassen 1 2 3 4 5
13. afstappen op een leerling als dat nodig is omdat hij niet het
gewenste gedrag vertoont
1 2 3 4 5
Verbaal Helemaal niet Heel erg
1. de leiding nemen in woorden 1 2 3 4 5
2. de opening(szinnen) goed voorbereiding 1 2 3 4 5
3. duidelijk en krachtig spreken 1 2 3 4 5
4. gewenst gedrag van leerlingen benoemen 1 2 3 4 5
5. leerlingen duidelijk aanspreken, bij hun naam 1 2 3 4 5
6. even stoppen in het verhaal, ter waarschuwing 1 2 3 4 5
7. overtreders gedecideerd, vriendelijk en duidelijk aanspreken 1 2 3 4 5
70
De didacticus
Non-verbaal Helemaal niet Heel erg
1. oogcontact houden met de leerlingen 1 2 3 4 5
2. zichtbaar zijn voor alle leerlingen door centraal te staan 1 2 3 4 5
3. in lichaamstaal congruent zijn met wat je zegt 1 2 3 4 5
4. duidelijke gebaren maken 1 2 3 4 5
5. instructie of plan op het bord schrijven 1 2 3 4 5
6. op leerlingen afstappen die niet meteen aan het werk gaan 1 2 3 4 5
Verbaal Helemaal niet Heel erg
1. complete instructie geven op een heldere, duidelijke manier 1 2 3 4 5
2. praten in termen van gedrag 1 2 3 4 5
3. duidelijk stemgebruik 1 2 3 4 5
4. de leerlingen laten herhalen wat ze moeten doen 1 2 3 4 5
5. de leerlingen elkaar laten aanvullen 1 2 3 4 5
6. de drie fasen hanteren van voordoen, activeren en overlaten 1 2 3 4 5
7. bij uitleg hardop denken 1 2 3 4 5
8. leerlingen bemoedigen als ze op de goede weg zijn 1 2 3 4 5
9. interesse tonen in hun aanpak, vragen e.d. 1 2 3 4 5
10. zo nodig aan leerlingen vragen wat de reden is dat ze niet
aan het werk kunnen gaan
1 2 3 4 5
11. corrigeren op gedrag 1 2 3 4 5
12. leerrendement peilen 1 2 3 4 5
71
De pedagoog
Non-verbaal Helemaal niet Heel erg
1. (oog)contact houden 1 2 3 4 5
2. congruent zijn in non-verbaal en verbaal gedrag 1 2 3 4 5
3. letten op mimiek (open, vriendelijk, enthousiast, streng) 1 2 3 4 5
4. luisteren naar wat de leerlingen zeggen 1 2 3 4 5
5. bewust eerst wachten op zelfregulatie 1 2 3 4 5
6. individueel kunnen corrigeren, niet merkbaar voor de groep 1 2 3 4 5
7. op leerlingen afstappen als het nodig is, daar even blijven 1 2 3 4 5
8. bewust de afstand vergroten of verkleinen 1 2 3 4 5
9. gedrag negeren 1 2 3 4 5
10. met lichaamstaal duidelijk maken dat je wacht, totdat ander
gedrag wordt vertoond
1 2 3 4 5
11. de leerling laten zitten, op hem neerkijken en dan pas
toespreken
1 2 3 4 5
12. een leerling de kans geven zich te herstellen 1 2 3 4 5
Verbaal Helemaal niet Heel erg
1. duidelijk zijn in het hanteren van regels, geformuleerd in
gedragstermen
1 2 3 4 5
2. aandacht geven aan regels 1 2 3 4 5
3. corrigeren op gedrag, niet op de persoon 1 2 3 4 5
4. wenselijk gedrag benoemen 1 2 3 4 5
5. wenselijk gedrag belonen 1 2 3 4 5
6. direct aanspreken als de situatie daar om vraagt 1 2 3 4 5
7. afstemmen op de situatie 1 2 3 4 5
8. rekening houden met de situatie, actualiteit 1 2 3 4 5
9. een volwassen benadering kiezen 1 2 3 4 5
10. ontspannen en rustig praten als dat kan, luid en krachtig als
dat nodig is
1 2 3 4 5
11. respectvol zijn 1 2 3 4 5
12. persoonlijkheid inzetten 1 2 3 4 5
13. een positieve benadering kiezen 1 2 3 4 5
14. lijst met overtredingen en correcties paraat hebben 1 2 3 4 5
15. kunnen negeren, onderhandelen en afdwingen 1 2 3 4 5
16. veiligheid creëren 1 2 3 4 5
17. consequent zijn, een overtreding is een overtreding 1 2 3 4 5
72
De afsluiter
Non-verbaal Helemaal niet Heel erg
1. de rol van presentator aannemen 1 2 3 4 5
2. de rol van didacticus aannemen 1 2 3 4 5
3. de rol van pedagoog aannemen 1 2 3 4 5
4. de rol van gastheer aannemen 1 2 3 4 5
5. de aandacht vangen 1 2 3 4 5
6. een centrale plaats innemen 1 2 3 4 5
7. duidelijke lichaamssignalen afgeven 1 2 3 4 5
8. bord gebruiken 1 2 3 4 5
9. erop toezien dat de regels worden nageleefd 1 2 3 4 5
10. tevreden, ontspannen handelen 1 2 3 4 5
Verbaal Helemaal niet Heel erg
1. de rol van presentator aannemen 1 2 3 4 5
2. de rol van didacticus aannemen 1 2 3 4 5
3. de rol van pedagoog aannemen 1 2 3 4 5
4. de rol van gastheer aannemen 1 2 3 4 5
5. positieve benadering kiezen 1 2 3 4 5
6. evalueren 1 2 3 4 5
7. samenvatten of laten samenvatten 1 2 3 4 5
8. vragen stellen of vragen laten stellen 1 2 3 4 5
9. huiswerk opgeven 1 2 3 4 5
10. regels benoemen voor het opruimen, blijven zitten, stoelen
aanschuiven
1 2 3 4 5
11. afscheid nemen 1 2 3 4 5
12. een leerling vragen om de tijd in de gaten te houden en
bijtijds te waarschuwen
1 2 3 4 5
73
De coach
Helemaal niet Heel erg
1. gericht zijn op individuele mogelijkheden 1 2 3 4 5
2. monitoren op de voortgang van het individuele proces 1 2 3 4 5
3. administreren 1 2 3 4 5
4. de klas inlopen, individuele gesprekken voeren 1 2 3 4 5
5. leerlingen laten reflecteren op hun leerproces en hun
leeractiviteiten
1 2 3 4 5
6. organisator/facilitator zijn van het leerproces 1 2 3 4 5
7. taakgericht werken 1 2 3 4 5
8. letten op onderlinge sociale interactie 1 2 3 4 5
9. zaken uit handen geven 1 2 3 4 5
10. loslaten 1 2 3 4 5
74
Bijlage 8. Uitleg opnemen met een videocamera
Wordt los uitgedeeld.
75
Bijlage 9. Reflectiespel
Je blikt in twee- of drietallen aan de hand van kritische vragen terug op een ervaring die je de afgelopen weken hebt opgedaan. Eventueel voeg je eigen vragen toe. Er zijn drie rollen: de vrager, de observator/notulist en de ondervraagde. Het spel is over als iedere student een keer in de rol van ondervraagde heeft gezeten.
Elke ronde wordt begonnen met een korte beschrijving van de ervaring door de ondervraagde.
De „vrager‟ selecteert enkele vragen die relevant zijn om te stellen en vragen altijd door tot ze tevreden zijn.
De observator/notulist noteert de belangrijkste bevindingen en rapporteert terug aan de ondervraagde.
Als het reflectiespel met kaartjes worden gespeeld: Pak een willekeurig kaartje van de stapel en kijk of hij relevant is voor de situatie. Dit kan soms tot verrassende resultaten leiden.
Vragen t.b.v. reflectie Situatie
Waar moe(s)t de omgeving aan voldoen, wil jij je op je gemak voelen?
Welke feedback gaf je begeleider?
Hoe gaan collega‟s met een vergelijkbare situatie om? Vooraf
Er zijn verschillende niveaus waarop je kunt reflecteren:
1. Situatie 2. Gedrag 3. Overtuigingen 4. Vaardigheden 5. Bekwaamheden 6. Persoonlijkheid 7. Zelf
Belangrijk hierbij:
Alle niveaus zijn met elkaar verbonden, maar staan niet altijd met elkaar op één lijn.
Je gedrag kan bijvoorbeeld niet in lijn zijn met je overtuigingen, of je persoonlijkheid
komt niet tot uiting in je gedrag.
Hoe meer de verschillende niveaus met elkaar „in harmonie‟ zijn, hoe beter je zult
functioneren.
76
Reflectie op alle niveaus is belangrijk, maar reflectie op de hoogste/binnenste niveaus
lijkt het grootste effect op gedrag te hebben.
Vragen t.b.v. reflectie
Situatie
Waar moe(s)t de omgeving aan voldoen, wil jij je op je gemak voelen?
Welke feedback gaf je begeleider?
Hoe gaan collega‟s met een vergelijkbare situatie om?
Gedrag
Hoe is jouw gedrag te omschrijven?
Hoe begon je?
Hoe heb je je voorbereid?
Heb je om hulp gevraagd?
Wat heb je gedaan om de situatie te herstellen / te versterken?
Wat deden de leerlingen tijdens jouw les?
Welke acties heb je ondernomen?
In hoeverre werkte je routinematig?
Wat vonden de leerlingen van jouw les?
Overtuigingen
Hoe verwachtte je dat de situatie zou verlopen?
In hoeverre heb je je laten beïnvloeden door de ideeën van iemand anders?
Welke gedachten roept deze situatie bij jou op?
Wat vind je belangrijk in deze situatie?
Wat waren jouw verwachtingen van de leerlingen?
Hoe zouden de leerlingen jouw gedrag omschrijven?
Welke normen/regels hanteerde je?
Wat roept deze situatie bij jou op en waardoor wordt dit veroorzaakt?
Wat wilde je bereiken?
Welke stokpaardjes hanteerde je?
Wat maakte je boos of vrolijk?
77
Waardoor raakte je gespannen / ontspannen?
Waar ben je tevreden over?
Waar leg jij de oorzaak?
Hoe is de band tussen jou en de leerlingen?
Vaardigheden/ bekwaamheden
Welke vaardigheden heb je ingezet?
Wat zou je een volgende keer anders willen doen?
Welke methode heb je gehanteerd? In hoeverre past die bij jou?
Welke kennis heb je ingezet?
Wat wil je graag beter kunnen?
Persoonlijkheid
Welke eigenschappen herken je van jezelf in deze situatie?
Welke van jouw sterke kanten komen in deze situatie naar voren?
Op welke momenten in deze situatie was je jezelf?
Welke rol heb je aangenomen?
Hoe wordt in de ze situatie duidelijk wie jij bent?
Wat motiveerde je?
78
Bijlage 10. Cases over orde
I
Bij binnenkomst in een 4e klas VMBO zie je op het bord je naam met een boodschap
geschreven staan: 'Van der Veen go home!'.
II
Vrijdagmiddag het 6e lesuur. Je geeft les aan een brugklas. Hoewel je probeert de
les zo interessant mogelijk te maken, is en blijft het onrustig in de klas. Wouter die
vanaf het begin van de les al verveeld zit te kijken, let totaal niet op en verstiert de
les. Hij kletst steeds met zijn buurman, maakt tekeningen in z'n schrift en probeert
zijn medeleerlingen door komische geluiden aan het lachen te brengen. Na Wouter
zeker vier keer te hebben gewaarschuwd, verlies je tenslotte je geduld en vraagt
hem aan een vrij tafeltje achter in de klas plaats te willen nemen. Hij maakt echter
geen aanstalten om aan dit verzoek gehoor te geven.
III
Je bent beginnend leraar en hebt als huiswerk een invuloefening opgegeven.
Wanneer je de leerlingen de volgende les vraagt het huiswerk na te kijken, ontmoet
je alleen maar verbaasde gezichten. 'Huiswerk? U had helemaal geen huiswerk
opgegeven'. Je voelt nattigheid, want je bent er zeker van dat dit wel het geval is.
IV
Ahmed is Moslim en mag dus geen varkensvlees eten. Tijdens een werkweek met je
klas heb je de kok verzocht hiermee rekening te willen houden. Bij één van de
maaltijden krijgt Ahmed daarom een kippenpoot in plaats van de karbonade, die de
anderen voorgeschoteld krijgen. Na enig gesmoes hierover hoor je Herman zodanig
luid zeggen, dat Ahmed het wel moet horen 'Hij eet geen varkensvlees, omdat hij
zelf een varken is'. Terwijl zijn medeleerlingen lachen, zit Ahmed er verslagen bij.
Bron: aciddome.com/docentensite/orde.html
79
Bijlage 11. De Roos van leary
(Bron: Bert van dijk (2000). Beïnvloed anderen, begin bij jezelf)
Timothy Leary constateerde al aan het eind van de jaren vijftig dat mensen vaak op
een voorspelbare manier op elkaar reageren. Hij observeerde interacties tussen
mensen en kwam tot de conclusie dat het onderlinge gedrag van mensen in
hoofdlijnen is te vangen in twee onafhankelijke dimensies (zie figuur1).
De eerste dimensie verwijst naar hiërarchie: wie neemt de leiding. De uitersten van
deze dimensie noemt Leary 'bovengedrag' en 'ondergedrag'. Iemand die
bovengedrag vertoont, stelt zich hiërarchisch hoger op dan degene met wie hij
communiceert; hij neemt de leiding. Iemand die ondergedrag vertoont, stelt zich
daarentegen hiërarchisch lager op dan degene met wie hij communiceert en laat de
leiding in de interactie duidelijk over aan de ander. De tweede dimensie verwijst
naar liet klimaat waarin mensen met elkaar communiceren. De uitersten van deze
dimensie worden 'samengedrag' en 'tegengedrag' genoemd. Iemand die
samengedrag vertoont geeft aan dat hij met de ander wil samenwerken om de klus
te klaren. Iemand die zich sterk 'tegen' opstelt zal eerder tegen- dan meewerken
aan een gezamenlijke oplossing.
Boven
Tegen Samen
Onder
fig. 1
Leary onderscheidt 8 typen gedrag:
boven-samen en samen-boven;
onder-samen en samen-onder;
80
onder-tegen en tegen-onder;
boven-tegen en tegen-boven.
In het boven-samengedrag domineert het bovengedrag meer dan het samengedrag.
Leary omschrijft dit gedrag als 'leidend'. Bij het samen-bovengedrag ligt het accent
juist meer op het samen dan op het bovenaspect. Leary noemt dit gedrag ook wel
„helpend‟.
Zo kwam Leary tot zijn zogenaamde Roos (zie figuur 2).
Boven
Concur- Leiding-
erend nemend
Agressief Helpend
Tegen Samen
Opstandig Aanpassend
Terugge- Afhan-
Trokken kelijk
Onder
Fig. 2 De Roos van Leary
Gedragsstijlen volgens Leary
In tabel 1 volgt een omschrijving van de acht soorten gedrag in termen van
aangepast en onaangepast gedrag. De termen aangepast en onaangepast
suggereren een sterk waarde-oordeel over welk gedrag goed en welk niet goed zou
zijn. U moet hierbij echter blijven bedenken dat de omschrijvingen stereotiep zijn.
Specifiek gedrag kan in een bepaalde situatie buitengewoon nuttig zijn, terwijl
hetzelfde gedrag in een andere situatie juist tegen iemand kan werken.
Om gedrag goed te herkennen en te onderscheiden moeten we het eerst een naam
geven, zoals we hierboven hebben gedaan. De volgende stap is dan om gedrag ook
werkelijk goed te classificeren met behulp van bovenstaande omschrijvingen. Dit lijkt
81
makkelijker dan het is. In de praktijk blijkt dat pas na veel oefening mensen in staat
zijn om gedrag juist te classificeren.
Voor toepassingen in de praktijk is het in verreweg de meeste gevallen voldoende
om vier in plaats van acht soorten gedrag te onderscheiden. Hierbij wordt afgezien
van een onderverdeling binnen de kwadranten. Er wordt dus niet langer onderscheid
gemaakt tussen bijvoorbeeld boven-samen en samen-bovengedrag. De acht
gedragsstijlen kunnen we samenvatten in vier globalere categorieën: aanvallend,
leidingnemend, hulpvragend en defensief. Het belangrijkste voordeel van deze
vereenvoudiging is, dat het hierdoor aanzienlijk eenvoudiger wordt om gedrag juist
te classificeren.
Tabel 1
gedrag aangepast gedrag onaangepast gedrag
leidingnemend accepteert verantwoordelijkheid; doet gewichtig; domineert;
neemt initiatief; vraagt respect gedraagt zich dictatoriaal
helpend bezorgd, helpend; 'over-aardig';
bemoedigt anderen; vriendelijk te vergevingsgezind
aanpassend coöperatief; aangenaam; makkelijk te beïnvloeden;
vol begrip over-conventioneel; gaat te
snel akkoord
afhankelijk dankbaar; vol respect voor laat anderen beslissen;
anderen; wil het anderen naar wil dat anderen voor
hem/haar
de zin maken zorgen; neemt dingen snel
aan
teruggetrokken bescheiden; kritisch op zichzelf; schuw/timide; schaamt zich
voor
gehoorzaam; schuldgevoelig zichzelf; weinig zelfvertrouwen
82
opstandig gevoelig; snel geraakt; sceptisch; bitter; vergeeft moeilijk;
schept er
benadrukt verschillen tussen genoegen in gedragspatronen
te
zichzelf en anderen doorbreken
agressief open en eerlijk; uitgesproken bot; sarcastisch; vaak boos;
'wreed'
maar eerlijk kritisch
concurrerend onafhankelijk; zakelijk; berekenend; egoïstisch;
bluffer; koel
stellend; veel zelfvertrouwen
De Roos van Leary ziet er nu als volgt uit:
Boven
Aanvallend Leidingnemend
(vaderlijk)
Tegen Samen
Defensief hulpvragend
(ja, maar…)
Onder
Fig. 3
Leidingnemend gedrag wordt ook wel vaderlijk gedrag genoemd aangezien vaders
(en overigens ook moeders) zich tegenover (jonge) kinderen vaak boven-samen
opstellen.
83
Defensief gedrag wordt ook wel 'ja maar'-gedrag genoemd aangezien mensen die
zich defensief gedragen veel zinnen openen met 'Ja maar....
Leary's voorspellingen
Leary liet het niet alleen bij een classificering van gedrag. Het viel hem op dat zeer
verschillende mensen steeds op dezelfde manier reageerden op een bepaald type
gedrag. Bovengedrag blijkt als eerste intuïtieve reactie meestal ondergedrag op te
roepen, terwijl ondergedrag juist bovengedrag oproept. Samengedrag lokt meestal
samengedrag uit en tegengedrag roept tegengedrag op. In figuur 4 is dit
gevisualiseerd.
Gecombineerd leidt dit tot de volgende voorspellingen.
Tabel 2
gedrag reactie
boven-samen (leidingnemend) onder-samen (hulpvragend)
onder-samen (hulpvragend) boven-samen (leidingnemend)
onder-tegen (defensief) boven-tegen (aanvallend)
boven-tegen (aanvallend) onder-tegen (defensief)
Boven
● ●
Tegen Samen
● ●
Onder
Fig. 4
84
Het gaat bij de door Leary voorspelde reactie om een eerste en intuïtieve reactie.
Veel mensen hebben in de loop der tijd echter geleerd dat het beter kan zijn om
deze eerste reactie in te slikken en voor een andere effectievere reactie te kiezen.
Mensen blijven echter in verreweg de meeste gevallen hun intuïtieve reacties volgen.
Het is aan te bevelen om dit gedrag van mensen eens goed te observeren omdat,
zoals gezegd, juiste classificering van gedrag veel oefening vergt.
Een goed voorbeeld van een intuïtieve reactie op liet gedrag van anderen is de
reactie van politieagenten op de woedende snelheidsovertreder. 'Moet je mij weer
hebben, ga liever dieven vangen!' Jonge onervaren agenten reageren hier vaak
defensief op: 'Meneer, ik moet ook maar m‟n werk doen‟.
Vaste gedragspatronen
Met behulp van de voorspellingen in de vorige paragraaf kunnen we makkelijk
beredeneren dat mensen geneigd zijn om elkaar voortdurend in hun gedrag te
bevestigen. Boven-tegengedrag (aanvallend) lokt een onder-tegen reactie (defensief)
uit, die op baar beurt weer boven-tegengedrag oproept. Het agressieve gedrag van
de een zal dus worden versterkt door de intuïtieve (defensieve) reactie van de ander.
Mensen zijn dus geneigd vaste gedragsstijlen ten opzichte van elkaar aan te nemen:
als mensen eenmaal bepaalde rollen tegenover elkaar zijn gaan innemen, blijven ze
deze vaak ook spelen. De interactie tussen twee personen komt hierdoor in een vast
gedragspatroon terecht. De een hoeft de ander maar te zien of hij vervalt
onmiddellijk in defensief gedrag en vice versa. De één zal hierdoor op termijn steeds
agressiever worden en de ander steeds defensiever. Het gedragspatroon tussen
beiden neemt vaste vormen aan en de kans is groot dat het gedrag tegenover elkaar
steeds extremer wordt. Met andere woorden: de interactie tussen beiden escaleert
tot er een conflictsituatie ontstaat. Aan de andere kant van de Roos vindt een
vergelijkbaar proces plaats. Aangezien de een zich hulpvragend opstelt, zal de ander
leidingnemend reageren. Hierdoor zal de hulpbehoevendheid van de hulpvrager weer
worden gestimuleerd, waardoor de ander nog meer prikkels krijgt om, in de
adviserende rol te blijven zitten. Ook aan de samenkant van de Roos lopen mensen
dus het risico dat het onderlinge gedrag vaste patronen gaat aannemen. De
85
gedragsescalatie leidt in dit geval tot een (te?) sterke afhankelijkheid tussen beide
personen.
Fig. 5
Hieronder treft u enkele voorbeelden van escalaties in conflict en in afhankelijkheid
aan.
Escalatie in conflicten
Bijna iedereen heeft wel ervaring niet mensen die haast automatisch irritatie of
agressie lijken op te roepen. Vaak vinden we dit zelf ook vervelend en nemen we ons
voor de volgende keer vriendelijker te zijn, maar om de een of andere reden gebeurt
het telkens weer. Als we dit analyseren met behulp van de Roos van Leary kunnen
we onze agressie vaak herleiden tot de extreem defensieve houding van de ander.
Een voorbeeld hiervan is het gedrag van veel incestslachtoffers. Zij zijn vaak
geneigd om zich voortdurend defensief op te stellen, ook als ze volwassen zijn. Dit is
begrijpelijk omdat dit defensief gedrag noodzakelijk was om te overleven bij een
familielid dat zijn macht op deze manier probeerde aan te tonen. Het is vanuit de
Roos van Leary niet moeilijk te begrijpen waarom incestslachtoffers in hun huwelijk
opvallend vaak te maken krijgen met partners die hen ook weer mishandelen.
(Uiteraard is hiermee niet gezegd dat de partner geen schuld heeft.)
Escalatie in afhankelijkheid
Het is strelend voor ons ego als anderen ons om advies vragen.
Op de vraag: “Kun je me helpen?” zullen de meeste mensen direct al hun
adviesvaardigheden in stelling brengen. Opmerkingen als: 'Heb je het al op die
c
o
n
f
l
i
c
t
a
f
h
a
n
k
e
l
ij
k
h
e
i
d
● ●
● ●
86
manier geprobeerd?' en: 'Als we het nu eens zo zouden aanpakken‟ zijn in deze
situaties bijna standaard. Op termijn zullen de adviseurs ervaren dat de hulpvragers
steeds meer de neiging hebben om hun advies te vragen en voor steeds
onbelangrijkere zaken.
Dit kan op den duur als een last worden ervaren.
Omgekeerd kan iets vergelijkbaars gebeuren. Mensen die eenmaal om advies
gevraagd zijn, kunnen het niet laten en beginnen steeds meer ongevraagd advies te
geven.
Tegengesteld interveniëren
Escalatie van gedragspatronen, zoals hierboven beschreven, kan doorbroken worden.
Als u zich bewust bent van de regelmatigheden in liet gedrag van mensen hoeft u
zich niet te beperken tot uw eerste, intuïtieve reactie. Bekendheid met de Roos van
Leary geeft u de mogelijkheid om bewust te kiezen voor ander gedrag in die gevallen,
waarin u niet tevreden bent over de manier waarop de onderlinge communicatie zich
ontwikkelt. In deze paragraaf wordt besproken hoe u tot een betere houding kunt
komen. Hoe kunt u bijvoorbeeld reageren op agressie? Als je deze vraag aan
mensen voorlegt kiezen velen voor tegenagressie (tegen-boven), met als motivatie:
'De aanval is de beste verdediging.' Inderdaad blijkt het tegen-boven kwadrant het
enige kwadrant te zijn waarop soms met gedrag uit hetzelfde kwadrant wordt
gereageerd. Dit komt heel vaak voor in situaties waarin degene die aanvankelijk in
het defensief werd gedwongen (tegen-onder) de hiërarchie aan zijn kant heeft. Deze
persoon voelt zich steeds meer in de hoek gedreven en denkt dan als het ware: 'Ben
ik nou helemaal gek geworden, ik heb het hier voor het zeggen,‟ en bijt opeens van
zich af.
In het geval van de agent zou de aanwakkerende agressie van de
snelheidsovertreder kunnen leiden tot tegenmaatregelen van de agent, zoals een
technisch onderzoek van de auto en onnodig tijd rekken. De agent laat zich niet
langer in de verdediging drukken en gaat over tot de tegenaanval. Gezien zijn
hogere formele status in deze situatie zal de agent de strijd uiteindelijk winnen.
In bovenstaand voorbeeld zal de tegenagressie van de agent niet tot al te veel
problemen leiden. Hij dwingt met zijn gedrag een defensieve houding af bij de
aanvankelijk agressieve overtreder, waardoor een verdere escalatie van de situatie
wordt voorkomen en de overtreder inbindt. Er is weliswaar nog steeds sprake van
87
een gespannen (tegen)situatie, maar aangezien beide partijen elkaar
hoogstwaarschijnlijk toch nooit meer zien, is dat in deze situatie minder van belang.
Agressie als reactie op agressie is echter een verre van ideale oplossing in situaties,
waarin mensen ook in de toekomst nog met elkaar moeten omgaan.
Een leraar op een middelbare school krijgt te maken met een leerling die telkens de
confrontatie zoekt. Dit uit zich bijvoorbeeld in een triviale discussie over een al dan
niet gelukkig gekozen voorbeeld. De onervaren leraar reageert hier defensief op:
'Nee kijk, ik bedoel hier eigenlijk mee...'
De leerling, die succes heeft met zijn getreiter, gooit er nog een schepje bovenop. Er
ontstaan oeverloze discussies om niets. Voor de geduldig steeds opnieuw
uitleggende leraar zal op een gegeven moment de maat vol zijn en zijn
tegenagressie kan bestaan uit een: 'Nou ben ik het zat, ERUIT!"
Gezien de hogere formele status van de leraar zal hij het pleit winnen. De leerling
verlaat de klas. Het bereikte resultaat is echter tijdelijk. De volgende keer zal de
leerling wederom de machtsstrijd met hernieuwde energie aangaan. Volgens Leary
lokt tegengedrag immers een tegenreactie uit. De leerling is weliswaar naar liet
onderkwadrant van de Roos gedreven, maar de onderlinge communicatie zal een
steeds grimmiger (tegen)sfeer krijgen.
Leary geeft een zeer bruikbare en consequente methode om ongewenst gedrag bij
anderen te corrigeren. Zoals we eerder zagen, zal ongewenst gedrag steeds
extremer worden als hier intuïtief op wordt gereageerd. De enige manier om deze
escalatie een halt toe te roepen, is door te proberen om deze beweging naar buiten
toe om te zetten in een beweging naar het midden. Hierdoor zal het gedrag zich
meer naar het centrum van de Roos bewegen, dus naar evenwichtiger en minder
extreem gedrag.
U moet met andere woorden dus proberen om bij de ander het tegenovergestelde
gedrag van het ongewenste gedrag uit te lokken. In Leary's termen: u moet
tegengesteld interveniëren.
Dit kan door in de Roos vanuit het ongewenste gedrag een diagonaal te trekken door
het middelpunt:
88
Boven
Tegen Samen
Onder
0 ongewenst gedrag
R intuïtieve reactie op 0
0' tegenovergesteld gedrag van het ongewenste gedrag
R‟ professionele reactie om escalatie te voorkomen
Fig. 6
Als iemand zich agressief tegenover u opstelt (boven-tegen) moet u proberen
onder-samengedrag bij deze persoon te stimuleren. Volgens de voorspellingen van
Leary bereikt u dit door zelf voor boven-samengedrag te kiezen. Leary beweert
overigens niet dat het gedrag dat u probeert te veranderen direct doorslaat naar de
andere kant, maar wel dat het ongewenste gedrag milder wordt. In bovenstaand
figuur betekent dit dat de persoon in kwestie niet direct hulpvragend zal worden,
maar minder agressief. U neutraliseert dus als het ware het gedrag van de ander.
Volgens dezelfde redenatie is het makkelijk na te gaan wat effectieve reacties zijn op
gedrag in de verschillende kwadranten van de Roos. Samengevat leidt dit tot liet
volgende resultaat:
Tabel 3
ongewenst gedrag intuïtieve reactie interveniërend gedrag
O ●
R‟ ●
R
● O‟
89
boven-samen (leidingnemend) onder-samenboven-tegen (aanvallend)
onder-samen (hulpvragend) boven-samen onder-tegen (defensief)
onder-tegen (defensief) boven-tegen onder-samen
(hulpvragend)
boven-tegen (aanvallend) onder-tegen boven-samen
(leidingnemend)
Voorbeelden van interventies
Ter verduidelijking vindt u in deze paragraaf een aantal voorbeelden, waarin de
methode van liet tegengesteld interveniëren wordt toegepast.
Reacties op boven-tegengedrag
In het geval van de leraar uit de vorige paragraaf is het volgens Leary beter om niet
de intuïtieve defensieve reactie te geven. Hij beveelt daarentegen een
boven-samenreactie aan.
Boven
Tegen Samen
x
Onder
Fig. 7
Dit betekent dat de leraar op de treiterende leerling niet reageert met tot vervelens
toe uit te leggen wat hij precies bedoelt, maar door op een zelfbewuste (boven) en
O ●
R‟ ●
R
● O‟
90
positieve manier (samen) de leerling uit te nodigen om zijn standpunt eens voor de
klas te komen toelichten. Hierbij is het van belang dat alles op een positieve manier
wordt gebracht; cynisme en sarcasme zijn namelijk tegen- en niet
samengedragingen.
De leerling schiet op deze manier zijn doel voorbij - het treiteren van de Ieraar - en
zal steeds minder de confrontatie met de leraar aangaan.
Ook de agent uit ons voorbeeld kan beter niet defensief reageren op iemand die
woedend uit zijn auto stapt, maar juist leidingnemend. In de praktijk betekent dit
dat hij rustig afwacht tot de ander uitgetierd is. Dit wachten is belangrijk, omdat
toch weinig of niets doordringt tot scheldende mensen en elke opmerking direct
wordt geïnterpreteerd als een defensieve reactie'. Hierbij blijft hij oogcontact
onderhouden (bovengedrag). Als de overtreder is uitgeraasd, plaatst de agent
gedecideerd een boven-samenopmerking, zoals: „Ik kan me goed voorstellen dat u
kwaad bent, het is ook niet leuk om een bekeuring te krijgen. Maar we hebben nu
eenmaal regels in dit land en u heeft veel te hard gereden, dus krijgt u een
bekeuring.' De agressie van de overtreder zal hierdoor afnemen en een escalatie van
de situatie is voorkomen.
De overtreder zal bijvoorbeeld reageren niet een uitleg van zijn agressie: 'Sorry, ik
heb het vandaag nogal druk gehad.'
Reacties op onder-tegengedrag
De beste reactie op iemand die bij u agressie oproept met zijn defensief gedrag, is
onder-samengedrag.
Boven
Tegen Samen
Onder
Fig. 8
R
O‟ ●
●
O
●
R‟
91
Een agressieve reactie maakt alleen maar dat de ander zich steeds waardelozer en
hulpelozer gaat voelen. Door zijn advies te vragen en op deze manier initiatieven
van zijn kant te stimuleren krijgt hij daarentegen langzamerhand weer wat meer
vertrouwen in zichzelf. Overigens is dit niet altijd even makkelijk, het vraagt nogal
wat geduld en zelfbeheersing.
Eerder hebben we al gemeld dat incestslachtoffers zich, ook als volwassene, vaak
defensief opstellen. Zij moeten langzamerhand leren inzien dat niet de hele wereld
het op hen voorzien heeft en dat ze, zelf wel degelijk iets waard zijn. Dit kan het
beste worden bereikt door ze niet langer als slachtoffer te behandelen, maar ze
langzamerhand weer initiatieven te laten ontplooien. Dit is echter zo moeilijk dat
dergelijke processen doorgaans professionele begeleiding vragen.
Reacties op onder-samengedrag Veel onervaren managers merken na verloop van
tijd met schrik dat hun medewerkers steeds minder initiatief ontplooien. Er heerst
weliswaar een goede en welwillende sfeer op de afdeling, maar de medewerkers
vallen de manager lastig met vragen waarvan hij het gevoel heeft dat ze daar zo
langzamerhand zelf wel het antwoord op weten. Als de manager op vakantie gaat
worden alle beslissingen uitgesteld. De medewerkers vertonen dus duidelijk een te
sterk onder-samengedrag. Al met al kost dit gedrag van zijn medewerkers de
manager overbodig veel tijd en energie.
De manager in kwestie zou zich eens moeten afvragen of hij in het verleden niet
veel te procesbewakend is geweest, misschien omdat hij bang was dat er anders
fouten zouden worden gemaakt op zijn afdeling.
Boven
Tegen Samen
Onder
Fig. 9
O‟ ●
R
● R‟
● O
92
Volgens Leary kan de manager het volgende verzoek om hulp beter niet honoreren
Dit geldt natuurlijk alleen als hij een zeer sterk vermoeden heeft dat de medewerker
zichzelf wel kan redden. Honoreren heeft dan namelijk tot gevolg dat de medewerker
alleen nog maar afhankelijker wordt. De manager kan zich daarentegen beter
(tijdelijk) onder-tegen opstellen. Dit bereikt hij door op het verzoek te reageren niet
bijvoorbeeld: 'Nee, daar kan ik je ook niet mee helpen' (tegen), 'dat zal je
waarschijnlijk beter weten dan ik' (onder). De medewerker zal hierdoor gestimuleerd
worden de onder-samenhoek te verlaten en meer verantwoordelijkheid te nemen.
Reacties op boven-samengedrag
Sollicitanten krijgen tijdens sollicitatiegesprekken vaak te maken met een
gesprekspartner die zich vaderlijk opstelt. Het gesprek verloopt in een goede sfeer
en vlak na afloop heeft, de sollicitant een tevreden gevoel. Het gesprek is immers
steeds in een prettige 'samensfeer' gevoerd. Pas enige uren later bekruipt de
sollicitant liet gevoel dat er, ondanks de prettige sfeer, toch iets niet helemaal goed
is gegaan. Dit gevoel zal hoogstwaarschijnlijk te herleiden zijn tot het feit dat die
sollicitant zich te afhankelijk heeft opgesteld, waardoor hij zich te weinig heeft
kunnen profileren. De sollicitant zal op het leidingnemend gedrag van de persoon
tegenover hem het best met boven-tegengedrag kunnen reageren.
Boven
Tegen Samen
Onder
Fig. 10
Gezien de hiërarchische verhouding is het overigens niet aan te bevelen om dit te
overdrijven, maar wat tegengas kan geen kwaad. Inderdaad zeggen mensen die
R‟
●
O
●
● O‟
R
93
regelmatig sollicitatiegesprekken afnemen vaak, dat zij het op prijs stellen als
sollicitanten voor wat hogere functies in staat zijn de communicatie op
gelijkwaardiger niveau te trekken (dus tegengesteld kunnen interveniëren).
Een ander typisch voorbeeld van een afhankelijkheidsrelatie is die van ouders met
hun kinderen. Ouders nemen tegenover hun kinderen een adviserende rol aan en
kinderen laten zich door hun ouders leiden. Dit gaat prima en is bij jonge kinderen
zelfs noodzakelijk, tot het moment dat het kind een jaar of elf wordt. Het kind begint
dan langzamerhand een eigen persoonlijkheid te ontwikkelen en wil steeds vaker zelf
beslissingen nemen. Het weigert zich nog langer voortdurend te laten betuttelen.
Ouders zijn echter na al die jaren niet in staat om hun adviserende rol zomaar op te
geven en zullen hieraan vasthouden. Kinderen zullen dus, willen zij meer
beslissingsruimte krijgen, op de één of andere manier moeten proberen hun ouders
uit de adviserende hoek te krijgen. Eén methode blijkt hiervoor zeer effectief te zijn,
namelijk liet aannemen van een flink tegendraadse houding (boven-tegen). Door het
succes van dit gedrag zal het zich vaker gaan herhalen. De puberteit breekt dan in
alle hevigheid los. Op het moment dat ouders bereid zijn om op een meer
gelijkwaardig niveau met hun kinderen om te gaan, zal de 'noodzaak van
tegendraads gedrag grotendeels' wegvallen. De puberteit zal hierdoor in hevigheid
afnemen. Met behulp van de Roos van Leary kunnen we de puberteit dus verklaren
als een streven van kinderen om een volledige afhankelijkheid van hun ouders om te
zetten in een meer gelijkwaardige relatie. Soms blijven ouders, ondanks alle
pogingen van hun kinderen, star vasthouden aan hun boven-samenrol. Het kan dan
gebeuren dat dit voor hun kinderen uiteindelijk zo benauwend is dat deze alle
contact met hun ouders verbreken. De ouders in kwestie zullen hier niets van
begrijpen: zij wilden immers altijd alleen maar het beste voor hun kind. De enige
verklaring die zij hebben is dat het kind altijd al lastig was. Geen wonder volgens de
Roos want het heeft, zonder succes, voortdurend gevochten voor wat ruimte.
Conclusies en toepasbaarheid
De Roos van Leary is een zeer nuttig en in de praktijk zeer goed bruikbaar
instrument. Het is uiteraard niet nodig om bij elke interactie met anderen meteen na
te gaan waar u zich tegenover elkaar bevindt in de Roos. Immers, waar mensen zich
in de Roos bevinden is vaak afhankelijk van bijvoorbeeld de situatie en het
94
onderwerp van gesprek. Als je de normale communicatie tussen twee personen zou
analyseren, verspringen de posities van beiden vaak grillig van het ene kwadrant
van de Roos naar het andere, zonder dat er sprake is van gedragspatronen die gaan
vastzitten en escaleren. Soms kan de interactie tussen personen echter verstarren
en beginnen mensen steeds dezelfde posities tegenover elkaar in te nemen. Als dit
als hinderlijk wordt ervaren, kan de Roos van Leary een buitengewoon krachtig
hulpmiddel zijn om hier verandering in aan te brengen.
Het is in de meeste gevallen geen groot probleem als u de Roos van Leary niet
ogenblikkelijk kunt toepassen. Het kan weliswaar nuttig zijn, zoals in het voorbeeld
van het sollicitatiegesprek maar een directe toepassing vergt bijzonder veel oefening.
In verreweg de meeste gevallen zal er sprake zijn van een interactie met personen
waarmee u in de nabije toekomst opnieuw contact zult hebben. Als er dan sprake is
van ongewenste gedragspatronen heeft u ruim de tijd om eens op uw gemak te
analyseren waar u zich tegenover elkaar bevindt in de Roos.
Immers, als u de ander weer treft zal deze, vanwege de vaste gedragspatronen weer
hetzelfde kwadrant kiezen als de laatste keer dat u hem of haar heeft gesproken. U
kunt dus op uw gemak voorbereiden hoe u zult reageren om dit ongewenst gedrag
te doorbreken.
Het belangrijkste dat de Roos van Leary laat zien is misschien wel dat gedrag van
anderen niet uit de lucht komt vallen. Het eigen gedrag lokt dit gedrag vaak uit. Als
u het gedrag van de mensen in uw omgeving wilt veranderen, zult u dus eerst uw
eigen gedrag moeten aanpassen.
95
Opdracht:
Er bestaan verschillende reflectie-instrumenten om gedrag te analyseren en te verklaren. Deze
instrumenten kun je gebruiken om naar je eigen gedrag te kijken maar ook naar dat van je
leerlingen. De Roos van Leary is één van de reflectie-instrumenten. Lees de uitleg over de Roos
van Leary en vul de online vragenlijst in:
http://www.testjegedrag.nl/tjg/zelftest/zelftest.htm
http://www.psychologiemagazine.nl/web/Tests/Tests-Persoonlijkheid/Test-De-Roos-van-
Leary.htm
Bepaal in welk vlak van de Roos van Leary jij zit. De resultaten worden nabesproken in de groep.
Voor de volgende keer krijg je een vragenlijst mee over docentgedrag (zie volgend werkblad). Vul
deze ook in voor je SLC tutor.
Door inzicht te krijgen welk gedrag jij als docent vertoont kun je beter inspelen op lastige situaties.
Hiermee kun je antwoord geven op de volgende vragen: Hoe kom ik over op leerlingen? Waarom
reageren leerlingen op deze manier op bepaald docentgedrag? Welk ander gedrag kan ik
vertonen om leerlingen gewenst gedrag te laten vertonen?
De vragenlijst hieronder is een afgeleide van de Roos van Leary. Laat je leerlingen de vragenlijst
invullen. Vul daarna de vragenlijst voor jezelf in. Tijdens de bijeenkomst ga je de uitkomsten met
elkaar vergelijken:
- tel de resultaten van je leerlingen bij elkaar op en neem de gemiddelde score, gebruik
hiervoor de antwoordentabel achter het evaluatieformulier.
- Vergelijk deze score met de score van de vragenlijst die je zelf hebt ingevuld.
- Wat valt op?
- Ben je het eens met het beeld wat de leerlingen van jou hebben?
- Hoeveel van elk type docent zijn er in deze groep?
Schrijf een reflectieverslag en geef daarin antwoord op de volgende vragen:
- Wat heb je van de Roos van Leary geleerd?
- Beschrijf in het kort de resultaten van de vragenlijst over jouw docentgedrag.
- Vind je dit een bruikbaar instrument om te reflecteren op jezelf? Waarom?
96
Evaluatieformulier docentgedrag De onderstaande beweringen gaan over gedrag van docenten. Geef aan in hoeverre dit voor mij, als docent, geldt door het omcirkelen van een cijfer.
Geen…………………………………Zeer veel
1. Bij hem/haar heb je vrijheid. 0 1 2 3 4
2. Als je iets niet snapt, heeft hij/zij daar begrip voor. 0 1 2 3 4
Nooit………………………………………Altijd
3. Hij/zij doet vriendelijk tegen leerlingen. 0 1 2 3 4
4. Hij/zij is ontevreden. 0 1 2 3 4
5. Hij/zij stel hoge eisen aan de leerlingen. 0 1 2 3 4
6. Hij/zij is bereid iets opnieuw uit te leggen. 0 1 2 3 4
7. Hij/zij is uit haar humeur. 0 1 2 3 4
8. Hij/zij laat leerlingen hun gang gaan. 0 1 2 3 4
Niet…………………………………Heel erg
9. Hij/zij kan kwaad worden. 0 1 2 3 4
10. Hij/zij houdt streng orde. 0 1 2 3 4
11. Hij/zij kan goed leiding geven. 0 1 2 3 4
12. Hij/zij treedt slap op. 0 1 2 3 4
13. Je leert veel bij hem/haar. 0 1 2 3 4
14. Hij/zij is driftig. 0 1 2 3 4
15. Er is geen prettige sfeer in de klas. 0 1 2 3 4
16. Hij/zij treedt aarzelend op. 0 1 2 3 4
97
17. Wat vind je leuk/goed/prettig aan de lessen?
18. Wat vind je niet leuk/slecht/onprettig aan de lessen?
98
Antwoorden
De antwoorden op vraag 11 + 13 horen bij BS
De antwoorden op vraag 3 + 15 horen bij SB
De antwoorden op vraag 2 + 6 horen bij SO
De antwoorden op vraag 1 + 8 horen bij OS
De antwoorden op vraag 12 + 16 horen bij OT
De antwoorden op vraag 4 + 7 horen bij TO
De antwoorden op vraag 9 + 14 horen bij TB
De antwoorden op vraag 5 + 10 horen bij BT
Tel de uitkomsten van bovenstaande antwoorden bij elkaar op en bepaal in welk
segment je de meeste punten scoort. Je kunt zo het gebied in de Roos van Leary
traceren waar jouw (vermeend) docentgedrag in zit.
BOVEN
TEGEN
ONDER
In elk partje van de roos staan twee letters en een woord. Tezamen geven die de
relatiewens aan. Hierna staan de verschillende relatiewensen verder beschreven.
1. BOVEN EN SAMEN (BS) (leidend)
Verbaal: raad geven, beïnvloeden, overtuigen, regelen, voordoen e.d.
Non-verbaal: energieke houding, naar voren zitten, luide stem.
2. SAMEN EN BOVEN (SB) (helpend)
Verbaal: moed inspreken, troosten, diensten bewijzen, samenwerken,
compromissen zoeker begrip tonen.
Non-verbaal: vriendelijk kijken, veel oogcontact zoeken, aanraken, veel lachen
3. SAMEN EN ONDER (SO) (meegaand)
Verbaal: gelijk geven, vleien, bewonderen, goedpraten, respectvol gedrag naar
leiders vertonen.
SAMEN
99
Non-verbaal: beleefd kijken, veel glimlachen, jaknikken, gedienstig zijn.
4. ONDER EN SAMEN (OS) (afhankelijk)
Verbaal: raad vragen, moeilijkheden voorleggen, goedkeuring vragen.
Non-verbaal: zacht spreken, ineengedoken zitten, zuchten, wegkijken.
5. ONDER EN TEGEN (OT) (teruggetrokken)
Verbaal: zelfverwijten maken, zichzelf afbreken, klagen, zeuren, bijna niets
zeggen.
Non-verbaal: wegkijken, in elkaar gedoken zitten, triest kijken, snikken, in een
hoekje zitten, star gedrag vertonen.
6. TEGEN EN ONDER (TO) (wantrouwend)
Verbaal: kritische vragen stellen, ongeloof voorwenden, cynisch doen, wrokkig
zijn, conflict uitlokken, de ander afwijzen of boos maken.
Non-verbaal: vinnig of boos kijken, bokkig gedrag vertonen, nee schudden als de
ander praat.
7. TEGEN EN BOVEN (TB) (agressief)
Verbaal: afstraffen, bedreigen, bang maken, uitlachen, kleineren, schelden.
Non-verbaal: luid praten, schreeuwen, slaan, dreigend kijken, vuisten ballen.
8. BOVEN EN TEGEN (BT) (autoritair)
Verbaal: bevelen, anderen negeren, kritiek geven, andere leiders afkraken,
scherpe opmerkingen maken.
Non-verbaal: uit de hoogte doen, neus ophalen, kin in de lucht steken, strenge
gezichtsuitdrukking
100
TEGEN SAMEN
BOVEN
ROOS
VAN
LEARY
ONDER
Opstandig
Laat me maar
met rust
Wantrouwig Afhankelijk
Aanpassend
Helpend Agressief
Concurrerend Leidend
Help me
Ik doe wel wat
jij wilt
Minacht me
maar
Wij mogen
elkaar
Je moet naar
me luisteren
Kijk eens hoe
goed ik ben
Wees bang
voor mij
Binnencirkel:
Gedrag
Buitencirkel:
Relatie wens
Bijlage 12. Het directe instructiemodel
(bron www.stichtingnob.nl)
De strategie van directe instructie is vooral effectief bij het aanbieden van
kennis/informatie en voor het stap voor stap aanleren van vaardigheden en strategieën.
Het directe instructiemodel benadrukt vooral het belang van hoe en wat onderwezen wordt
en lijkt de meest logische manier om kinderen nieuwe kennis, vaardigheden of strategieën
te leren. Bij het directe instructiemodel gaat het om leerkrachtgestuurd onderwijs. De
leerkracht legt uit en demonstreert stap voor stap wat er geleerd moet worden, en
vervolgens herhaalt de leerkracht dit tot de leerlingen het beheersen. Herhaling en
oefenen/praktiseren zijn basiselementen bij het leren van basisvaardigheden.
Directe instructie is gebaseerd op de veronderstelling dat er het meest makkelijk geleerd
wordt door een stap voor stap uitleg. Hierdoor wordt verkeerd uitleggen vermeden.
Daarnaast gaat men bij directe instructie ervan uit dat nieuwe kennis en vaardigheden
gebaseerd moeten zijn op eerder verworven kennis en vaardigheden. Alle uitwerkingen
van het directe instructiemodel hebben met elkaar gemeenschappelijk dat de leraar tijdens
het instructieproces centraal staat. De leerkracht geeft duidelijke, expliciete uitleg van iets,
waarbij de leerling observeert, toepast en vervolgens deze kennis, vaardigheid of strategie
zelfstandig beheerst. Met expliciet wordt vooral bedoeld dat de leerkracht veel
voorbeelden geeft en veel demonstreert.
Fasen van het directe instructiemodel
Het directe instructiemodel kent meestal de volgende fasen voor het onderwijzen van
kennis, vaardigheden en strategieën:
1. Het creëren van condities voor het leren van de leerlingen, waarbij aan de orde
komt:
a. terugblik op de vorige les;
b. wat weten de leerlingen al over het onderwerp;
c. de aandacht richten op wat er in de les aan de orde zal komen;
d. het aangeven van het doel van de les.
2. Ook kan in deze fase aandacht aan gemaakt huiswerk worden besteed.
3. Het geven van instructie, waarbij de nieuwe informatie wordt aangeboden en waar
mogelijk deze door de leraar wordt voorgedaan.
4. De leraar gaat na of de instructie begrepen is.
5. Het onder begeleiding van de leraar toepassen van het geleerde
6. De leerlingen gaan het geleerde zelfstandig toepassen. Zij hebben daarbij weinig of
geen interactie met de leerkracht. In deze fase kan de leraar aan enkele leerlingen
102
die moeite hadden met bijvoorbeeld de aangeboden materie verlengde instructie
geven.
7. Evaluatie en vooruitblik. Op het einde van de les wordt stilgestaan bij wat er
geleerd is en wat er tijdens de volgende les aan de orde zal komen.
Het is vooral in de fasen 3 tot en met 5 van belang dat de leerlingen steeds goede feedback
krijgen bij het toepassen van wat ze geleerd hebben. De feedback moet vooral inhouden
dat leerlingen horen waarom ze iets goed of fout hebben gedaan. In wezen is het directe
instructiemodel op twee vooronderstellingen gebaseerd, namelijk:
1. Het leren of falen van leerlingen is toe te schrijven aan effectieve of niet effectieve
instructie;
2. De verantwoordelijkheid voor het leren van de leerlingen ligt in de handen van de
leerkracht en van de ontwikkelaars van onderwijsmethoden.
Daarnaast zijn belangrijke aspecten van het directe instructiemodel:
Regelmatige toetsing om na te gaan of de instructie effectief was, maar ook om
vast te stellen welke instructiebehoeften er bij de leerlingen of een deel van de
leerlingen nog leven;
Een periodieke terugblik, bijvoorbeeld eens per maand, om stil te staan bij wat er
in de afgelopen periode geleerd is. Een belangrijk facet daarbij is het nagaan of de
leerlingen nog in staat zijn de geleerde zaken toe te passen;
Tijdens het lesgeven en leren dient het begrijpen waar het om gaat centraal te staan;
Leerkrachten moeten voortdurend gericht zijn op het geven van goede feedback
aan leerlingen.
Genoemde zaken dienen gevolgen te hebben voor de instructie.
Wat zijn belangrijke kenmerken van het directe instructiemodel
Directe instructie is doelgericht onderwijs
De leerkracht geeft aan waarom bepaalde kennis, vaardigheden of strategieën geleerd
moeten worden. Het doel van directe instructie is beheersing van wat tijdens de instructie
is aangeboden. Dit kan zowel kennis, vaardigheden of een strategie zijn. Het is daarom
belangrijk dat de leerkracht steeds nagaat of de leerlingen de behandelde materie
beheersen en welke leerlingen bijvoorbeeld reteaching nodig hebben.
Zorgvuldig met tijd omgaan
Cruciaal voor het directe instructiemodel is dat er zorgvuldig met tijd omgegaan wordt.
Tijdens de les vindt er een verschuiving plaats van leerkrachtgestuurde naar
leerlinggestuurde activiteiten (zie de fase van het zelfstandig of in subgroepen of duo’s
toepassen). Snelle en efficiënt opgezette lessen vormen de basis van effectief leren met het
directe instructiemodel; lange lessen leiden dikwijls tot het wegzakken van leerlingen of
103
afnemende activiteit en betrokkenheid bij leerlingen. Lange lessen leiden ook dikwijls tot
probleemgedrag.
Veel voorbeelden gebruiken en veel voordoen
Tijdens de instructie expliciet zijn, is een essentieel kenmerk van het directe
instructiemodel. Bovendien laat veel onderzoek zien, dat gemiddelde en zwakke leerlingen
veel baat hebben bij expliciete instructie.
Actieve betrokkenheid leerlingen
Het model vraagt op alle momenten om actieve betrokkenheid van de leerlingen. Er wordt
zo veel mogelijk gebruik gemaakt van wat de leerlingen al weten en de intrinsieke
motivatie van de leerlingen. De betrokkenheid van leerlingen wordt versterkt door een
actieve participatie.
Het is van belang dat de leerkracht zorgt dat alle leerlingen betrokken bij de instructie
blijven, onder andere door voortdurend na te gaan of de leerlingen begrijpen wat tijdens de
les aan de orde komt.
Onderwijs op maat
Bij het directe instructiemodel vindt instructie op maat plaats, hetgeen wil zeggen dat de
instructie rekening houdt met de sterke en zwakke kanten van leerlingen (zie vooral de
fase van begeleide inoefening en het realiseren van verlengde instructie). De leerkracht
probeert het falen van leerlingen te voorkomen door het scheppen van een goede
leeromgeving, waarbij de fase van de begeleide inoefening een belangrijke plaats inneemt.
104
Bijlage 13: Conflicthantering
Wat is een conflict?
Wie samen met anderen aan een doel werkt of samen met anderen schaarse
middelen moet verdelen, komt gegarandeerd af en toe in een conflict terecht. Daar is
niets mis mee. Een goed conflict kan duidelijkheid verschaffen of de sfeer positief
beïnvloeden. Maar lang niet altijd eindigt een conflict met een positieve uitkomst
voor alle betrokkenen. En soms ontaardt een conflict zelfs in ruzie.
Dat is jammer. Ruzie is slecht voor de werksfeer. Veel ziekteverzuim heeft te maken
met conflicten. Bovendien kan een goed conflict juist wonderen doen. Overigens: in
dit artikel beperken we ons tot conflicten op en rond je werk. Maar veel van wat je
hier leest, gaat ook op voor conflicten in je privéleven.
Situatie of proces
Wat is eigenlijk een conflict? Twee omschrijvingen:
Een conflict is een situatie tussen individuen of groepen waarbij tenminste één van
de partijen zich door de ander gedwarsboomd voelt en bereid is daar tegenin te gaan.
(vrij naar Mastenbroek)
Deze omschrijving schetst een statisch beeld. Kenmerkend voor conflicten is juist dat
er een dynamiek in zit. Piet doet iets of doet iets juist niet en daar heeft Klaas last
van. En daarom reageert Klaas. Een andere omschrijving van conflict luidt daarom:
Een conflict is een proces dat begint wanneer iemand iets doet of nalaat dat
negatieve gevolgen heeft voor een ander. (vrij naar De Dreu)
In conflictsituaties gaat het niet alleen om wat de een doet maar ook om hoe de
ander daarop reageert. Je kunt dus op twee manieren naar een conflict kijken: je
bestudeert de situatie of je bestudeert het proces en de manier waarop mensen op
elkaar reageren. In dit artikel bekijken we beide facetten van een conflict.
Het belang van goede conflicthantering
'Arbeidsconflicten zijn een belangrijke oorzaak voor gezondheidsklachten,
ziekteverzuim en intrede in de WAO. Jaarlijks worden meer dan 70.000 mensen
arbeidsongeschikt door conflicten op het werk. Werknemers besteden 15 tot 20%
van hun werktijd aan (het oplossen van) onmin met collega's of leidinggevenden.'
Dat schrijft de Sociaal Economische Raad in een van de bulletins. Het is duidelijk dat
conflicten op het werk vaak negatief worden beleefd.
Ze leiden vaak tot tijdverspilling, tot pesterij, een slechte werksfeer, een slechtere
communicatie, een slechtere samenwerking en een hoger ziekteverzuim. En
uiteindelijk dus tot een slechter product. Soms is het onvermijdelijk. Waar mensen
samenwerken, komen ze ook met elkaar in botsing. En vaak leidt dat tot geruzie.
Maar als je op tijd even stilstaat bij de situatie en nadenkt over de beste aanpak,
hoeft lang niet elk conflict negatieve gevolgen te hebben. Integendeel: soms kan een
conflict ook positieve uitkomsten hebben.
Soorten conflicten
Carsten de Dreu onderscheidt binnen werksituaties twee soorten conflicten:
taakconflicten en sociaal-emotionele conflicten.
105
Taakconflicten zijn conflicten over het werk zelf. Taakconflicten gaan over de manier waarop je het aanpakt.
Sociaal-emotionele conflicten gaan over hoe je met elkaar omgaat, ze gaan over de samenwerking zelf. Sociaal-emotionele conflicten gaan
daardoor vaak over persoonlijke eigenschappen. De Dreu introduceert nóg een onderverdeling: meningsverschillen en
belangentegenstellingen. Bij meningsverschillen hebben betrokkenen hetzelfde doel
en vaak ook hetzelfde belang. Ze zijn het alleen niet eens over hoe die belangen het
best gediend zijn.
Bij belangentegenstellingen moeten partijen weliswaar iets samen doen maar hebben
ze verschillende belangen.
Zo komt De Dreu tot het volgende overzicht:
Voorbeeld
Taakconflicten
Meningsverschillen Een webdesigner en een financieel administrateur
verschillen van mening over hoe betalingen via de
website het best geregeld kunnen worden. Gebruiken
we een automatische machtiging, een creditcard of I-
deal?
Belangentegenstellingen Welke manager vertegenwoordigt de belangen van de
vestiging binnen de holding?
Sociaal-emotionele conflicten
Meningsverschillen Astrid heeft er meer dan genoeg van dat Klaas
voortdurend flauwe grappen maakt over het uiterlijk
van de schoonmaker.
Belangentegenstellingen Wie krijgt binnen het team de lachers op zijn hand?
Wie is er het populairst?
Professor Mastenbroek toont (al in 1981) een ander schema. Het lijkt erg op dat van
De Dreu maar is nog wat meer toegesneden op organisaties. Voor het gemak pasten
we de namen van de conflicten enigszins aan.
Voorbeeld
Instrumentele conflicten Drie medisch specialisten discussiëren over
de beste diagnose.
Sociaal-emotionele conflicten Drie medisch specialisten ruziën over de
bejegening van verpleegkundigen.
106
Schaarsteconflicten Drie medisch specialisten onderhandelen
over het dienstrooster.
Machtsconflicten Drie medisch specialisten willen alledrie
hoofd van de afdeling worden.
Het is handig om te weten met wat voor soort conflict je te maken hebt. Als je dat
weet, kun je het conflict op een goede manier hanteren.
Omgaan met een conflict
Er zijn allerlei manieren om met een conflict om te gaan. Boos weglopen bijvoorbeeld.
Alie verzorgt al jaren de koffie op het werk. Ze is secretaresse en vindt eigenlijk dat
deze taak niet bij haar functie hoort. Maar ja, wie moet het dan doen? Ze doet de
klus met steeds meer tegenzin. Allard wil een grapje maken. Als Alie de koffiekan op
tafel zet, zegt hij olijk:
“Heerlijk Alie maar wanneer ga je nu eens echt koffie leren zetten?”
Alie zet met een klap de melk op tafel en loopt woedend weg.
Alie had ook de onderhandeling kunnen openen:
“Fijn dat je daar over begint Allard. Ik merk dat ik deze oneigenlijke taak de laatste
tijd met steeds meer tegenzin verricht. Ik stel voor dat iemand een rooster maakt
voor het koffiezetten. Dan kunnen we meteen ook het schoonmaken van de pantry
en het aanvullen van het wc-papier en het kopieerpapier een keer regelen. Maak jij
dat rooster?”
Je ziet dat die laatste aanpak aanzienlijk vruchtbaarder is. Je ziet misschien ook wel
dat Alie te lang heeft doorgeploeterd om die laatste aanpak nog te kunnen kiezen.
Alie had nog enkele andere mogelijkheden. Ze had het koffiezetten tot een probleem
kunnen bestempelen.
“Weet je Allard, ik heb er gewoon geen zin meer in...Ik hou ook helemaal niet van
koffie.” Niks geen onderhandelen, niks geen overleg. Nee, gewoon: “Ik doe het niet
meer.”
Zes manieren om met een conflict om te gaan
Er zijn globaal zes mogelijke manieren om met een conflict om te gaan. Onderstaand
schema is gebaseerd op de typologie van De Dreu:
Strategie Aanpak
Eenzijdige actie Forceren
Toegeven
Vermijden
Gezamenlijke actie Probleem oplossen
Bemiddelen
Uitbesteden Arbitrage
107
Een conflict is per definitie iets wat zich tussen minimaal twee mensen afspeelt. Toch
worden veel conflicten maar door één partij uitgevochten. Soms wéét de ander niet
eens dat er een conflict is. Allard, de olijke administrateur in het voorbeeld hierboven,
heeft geen idee dat Alie zo'n hekel heeft aan het koffiezetten. Dat Alie van zijn
opmerking zo'n toestand maakt, is voor hem een volslagen verrassing.
Forceren
Forceren kenmerkt zich door een aanpak die zich niets aantrekt van andermans
belang of andermans beleving. Het eigenbelang domineert het gedrag. Dat kan zich
uiten in een heel stellige manier van communiceren, een simpel verbod of gebod of
in een beroep op de rechter. Er zijn twee basisvormen van forceren:
forceren op basis van recht forceren op basis van macht
Forceren op basis van recht
Als Alie weigert om voortaan koffie te zetten, doet ze dat op basis van recht:
koffiezetten staat niet in haar functieomschrijving, ze is er niet toe verplicht.
Forceren op basis van recht komt voor in kwesties waar regels voor zijn bedacht.
Juridische kwesties maar ook kwesties op de werkvloer.
Leraar Geschiedenis Hans is te laat met het inleveren van zijn kopieerwerk. “Kom op,
als je nou even deze order voor laat gaan, dan kan ik meteen weer verder.” Voor
Siep, de conciërge die de kopieeropdrachten moet uitvoeren, klinkt dit bekend. Alle
docenten komen met dezelfde vraag: “Siep, kun je dit meteen even doen?” Hij werd
er horendol van. Daarom vroeg hij de conrector om regels over het inleveren en
afhandelen van kopieerwerk op te stellen. Dat is gebeurd. En daarom kan Siep
eenvoudig weigeren: “Het spijt me Hans, je weet net zo goed als ik dat ik deze
opdracht niet voor mag laten.” Dat Hans daarmee in een heel lastig parket komt en
boos wegloopt, laat Siep niet meespelen in zijn keuze om te forceren op grond van
recht.
Forceren op basis van macht
Forceren op basis van macht kan natuurlijk ook. Zo kan de baas van Alie dreigen
met sancties, bijvoorbeeld door haar minder leuke opdrachten te geven of door haar
vrijheid van werken in te perken. Omdat er allerlei vormen van macht zijn, zie je ook
allerlei vormen van forceren.
Toegeven
Net als forceren is toegeven een eenzijdige manier van conflicthantering. Niet je
eigen belang staat voorop maar dat van de ander. Soms omdat je van het gezeur af
wilt zijn, soms omdat de ander domweg gelijk heeft. We gaan even terug naar de
koffiekamer waar Alie tegen heug en meug voor de koffie zorgt:
Allard maakt een grapje: “Heerlijk Alie maar wanneer ga je nu eens echt koffie leren
zetten?” Alie zet met een klap de melk op tafel. “Doe het verdomme zelf. Dat gezeik
de hele dag over de koffie.” Allard weet even niet wat hem overkomt. Dan herpakt
hij zich: “Kom op Alie, je weet net zo goed als ik dat we hier de klussen eerlijk
verdelen. Annemarie zet de koffie voor half negen, Klaas en Jan zorgen voor het
kopieerhok, ik zet iedere donderdag de vuilcontainer buiten en jij zet overdag de
koffie. Dat was nota bene je eigen idee.” Alie slikt even .”Oké, je hebt ook wel gelijk.
Waar kan ik me inschrijven voor die cursus?”
Je ziet dat Alie hier haar eigen belang opzij schuift. Want ook al heeft Allard nog zo
gelijk, ze heeft een hekel aan dat koffiezetten en ze wil ervan af. Haar belang
conflicteert met dat van de anderen. Misschien heeft ze geen zin in een nieuwe
108
verdeling van de klussen. Misschien schat ze in dat ze deze slag toch verliest en
wacht ze op een betere kans.
Vermijden
Het conflict vermijden is ook een veel gehanteerde aanpak. Je wilt de lieve vrede
bewaren maar voelt er ook niets voor om de ander zijn zin te geven. Je steekt je
hoofd dus in het zand. Of je weet dat als je de strijd nu aangaat, je zeker verliest. En
dus doe je even of je neus bloedt. Of je maakt het alsmaar ingewikkelder.
Jan is directeur van een groot opleidingsinstituut. Hij heeft besloten dat twee
onderdelen gezamenlijk een brochure uit moeten geven hun dienstverlening. Maar
beide adjunct-directeuren vinden het apekool. Zo'n brochure is alleen maar goed
voor het ego van Jan. Ze besluiten echter het conflict niet aan te gaan. In plaats
daarvan blazen ze het project op: ze organiseren een vergadering waarin de missie
moet worden vastgesteld, ze vragen nog een paar andere bedrijfsonderdelen om
teksten aan te leveren, laten een tekstschrijver een eerste concept maken, leggen
dat voor aan alle partners en constateren tot hun tevredenheid na een half jaar dat
Jan het hele project alweer vergeten is.
Probleem oplossen
Deze aanpak kenmerkt zich door het feit dat partijen gezamenlijk besluiten om zelf
iets aan het conflict te doen. Dat kan door onderhandeling (zie hierna) of door
overleg. Je gaat samen een oplossing ontwikkelen waar iedereen beter van wordt
(zie hierna).
Bemiddelen of mediation
Ook deze aanpak vergt een gezamenlijk besluit en de medewerking van de andere
partij.
Voorkeurstijlen
Hoe mensen met een conflict omgaan heeft helaas niet zoveel te maken met wat het
handigst is in de situatie. Het heeft vooral te maken met hun opvoeding, cultuur en
persoonlijkheid. In de literatuur over conflicthantering duikt vaak hetzelfde schema
op. Niet ten onrechte: het is simpel, handig en waarschijnlijk redelijk compleet.
109
↑
Zorg
om het
eigen-
belang
Forceren Probleem
oplossen
Compromis
zoeken
Vermijden Toegeven
Zorg om andermans belang →
Het model is gebaseerd op de managerial grid van Blake en Mouton. Op de verticale
as vind je de zorg om het eigenbelang, op de horizontale as vind je de zorg om
andermans belang. Veel zorg om je eigenbelang en weinig zorg om andermans
belang leidt topt een andere conflicthanteringstijl dan veel zorg om andermans
belang en weinig zorg om je eigenbelang.
Welke stijl is het meest effectief bij welk soort conflict?
Als we weten welke soorten conflicten er zijn en welke aanpakken er mogelijk zijn, is
het in principe ook mogelijk om per situatie de meest geschikte aanpak te benoemen.
Mastenbroek geeft per conflictsoort een advies voor de te hanteren aanpak. Ook De
Dreu doet dat. In het hiernavolgende gooien we het op één hoop.
Voorbeeld
Instrumentele conflicten Overleg, ook al kost dat wat tijd. Los het
probleem op.
Sociaal-emotionele conflicten Ga ze niet aan. En als het dan toch moet:
creëer begrip door open communicatie
Schaarsteconflicten Onderhandel, zoek een compromis
Machtsconflicten Regel de onderlinge afhankelijkheden
Instrumentele conflicten: overleg
Menig ziekenhuispatiënt wordt zenuwachtig als tijdens een visite twee of meer artsen
aan zijn bed ruzie gaan discussiëren over de beste aanpak. Toch is zo'n patiënt vaak
110
het beste af. Een dergelijke discussie, mits goed gevoerd en niet té lang, zorgt
ervoor dat alle mogelijkheden goed in beeld komen. Stel je voor dat de jongste arts
een diagnose ziet die de oudste arts over het hoofd ziet. En stel je voor dat die
jongste arts denkt: “Hier ga ik mijn vingers niet aan branden. Dr. Janssons is de
oudste en is mijn baas. Ik geef hem gewoon gelijk.”
Aan dit voorbeeld merk je al dat een instrumenteel conflict aangaan niet zo
eenvoudig is. Een paar tips:
Voorkom dat sociaal-emotionele kwesties een rol gaan spelen. De jonge arts in het voorbeeld hierboven zou bijvoorbeeld kunnen
besluiten om de oudere arts gezichtsverlies te besparen door zijn mening pas te uiten als ze alleen zijn.
Zorg ervoor dat de opwinding niet te hoog oploopt. Hou je aan de regels over het geven van feedback en hou je bij het onderwerp.
Als je je aan deze spelregels houdt, zijn instrumentele conflicten vaak
bijzonder nuttig. Ze creëren een bredere blik op problemen en zorgen voor meer creativiteit en innovatie.
Sociaal-emotionele conflicten: niet doen!
Sociaal-emotionele conflicten zijn in je privé-leven soms onvermijdelijk. Sociaal-
emotionele conflicten gaan over elkaars eigenschappen en over hoe je met elkaar om
gaat. Maar dat is geen gemakkelijke gespreksstof. Partners die met elkaar in de
clinch komen te liggen, lopen vaak juist tegen dit soort conflicten aan. En tja, als je
met elkaar bent getrouwd, dan ben je elkaar wel een goed gesprek verplicht. Ook al
vergt dat veel van beide echtelieden. Maar dergelijke gesprekken zijn moeilijk, juist
omdat het over jezelf en over de ander gaat.
In werksituaties blijken dit soort conflicten (of het nu gaat om een meningsverschil
of om een belangentegenstelling) niet goed oplosbaar. 'Let's agree to disagree' raadt
De Dreu zijn lezers aan. Want mensen hebben op hun werk helemaal geen zin in
moeilijke gesprekken over elkaars kwalijke eigenschappen. Bovendien kosten
dergelijke gesprekken veel tijd. De kunst is dus om in dergelijke situaties het
twistpunt om te buigen in een instrumenteel conflict. Want daarover kun je vaak wél
zinvol praten.
In het voorbeeld van de twee kledingverkoopsters gaat het geschil over de neiging
van Annet om grapjes te maken over afwezige collega's. Als collega Miriam erin
slaagt om haar ergernis daarover niet te richten op de persoon maar op de taak, kan
er een taakconflict ontstaan. “Echt Annet, je moet ophouden met dergelijke
opmerkingen. Ze beïnvloeden de sfeer in de winkel en daarmee ook de verkoop.”
Nog slimmer is het om niet in de 'je-vorm' te spreken maar in de 'we-vorm'.
Daarmee hou je het conflict bij de persoon weg: 'We moeten dergelijke opmerkingen
niet meer maken, ...' Zo hoeft Annet zich al helemaal niet aangevallen te voelen.
Als mensen écht nauw met elkaar moeten samenwerken, kan het nodig zijn om het
conflict aan te gaan. Kies dan een aanpak die je ook in privé-omstandigheden zou
kiezen: communiceer open, laat zien waarom je doet wat je doet en maak van je
hart geen moordkuil.
Schaarsteconflicten: onderhandel
Schaarsteconflicten kunnen vaak goed worden opgelost. Het vergt echter veel tijd.
En echt goed voor de sfeer is het ook niet. Uit experimenten blijkt dat een goed
opgeloste belangentegenstelling geen negatieve gevolgen heeft voor de
samenwerking. Maar het bevordert de effectiviteit van het team niet. Slecht
aangepakte belangentegenstellingen beïnvloeden het functioneren van het team wel
111
negatief. Met andere woorden: als je het goed aanpakt, kun je schade voorkomen
maar een belangentegenstelling heeft nooit positieve consequenties.
Eerder las je over twee voorzitters van voetbalverenigingen. Ze willen allebei
woordvoerder worden. De beste aanpak is dan om vast te stellen dat je een
belangentegenstelling hebt en vervolgens de onderhandelingen te openen. Arie kan
voorstellen dat hij de radio en de plaatselijke pers doet en dat Frits de lokale
televisie doet. Ook hier geldt: blijf zo ver mogelijk weg van emoties en kies je
woorden met zorg: voor je het weet, raak je in een sociaal-emotioneel conflict
verzeild.
Machtsconflicten: regel het
Machtsconflicten zijn conflicten die zich afspelen op de apenrots. Wie wel eens in een
dierentuin een groep apen heeft geobserveerd zal dat beeld herkennen: het is een
permanente strijd om de macht. Maar wie in een grote organisatie werkt, herkent
het beeld óók. Ook daar gaat het over macht. Het hoort erbij, ook al kost het meer
tijd, energie en geld dan vaak wenselijk is. Machtsconflicten kun je vaak het best
oplossen door structuuringrepen of procedureafspraken.
Een commercieel opleidingsinstituut geeft tweemaal per jaar een brochure uit. En
tweemaal per jaar ontstaat er een conflict tussen de directeur die verantwoordelijk is
voor de inhoud van de opleidingen en het hoofd Marketing. De eerste wil een
brochure waarin precies staat wat de opleidingen inhouden zonder al te veel blabla.
Het hoofd Marketing wil een brochure die de mensen raakt. Geen zware verhalen
maar sprekende foto's en pakkende kreten. Het conflict is zo voorspelbaar dat in de
planning van de brochure die tijd is ingecalculeerd. De algemeen directeur neemt
daar geen genoegen mee. Ze maakt het hoofd Marketing verantwoordelijk voor de
brochure.
Maar ook procedureafspraken kunnen vaak helpen: zo zijn in Nederland talloze
inspraakprocedures ontwikkeld om machtsconflicten te vermijden.
Elf praktische tips voor conflicthantering
1. Verplaats je in de ander
Probeer je in de ander te verplaatsen. Hoe komt het dat hij zo boos reageert? Veel conflicten ontstaan als gevolg van domme
misverstanden. Neem voordat je boos wordt de tijd om te proberen andermans gedrag te begrijpen.
2. Word niet boos
Een conflict is pas een conflict als jij het ervan maakt. Er gebeurt iets waardoor jij boos wordt. Maar bedenk dat die boosheid niet
veroorzaakt wordt door wat er gebeurt, maar door hoe jij dat interpreteert. En de manier waarop mensen gebeurtenissen interpreteren, heeft sterk te maken met hun persoonlijkheid. Stel je
dus de vraag: hoe komt het dat wat er gebeurt mij boos maakt? 3. Vermijd goede conflicten niet
Ga instrumentele conflicten niet uit de weg. Als je het samen niet eens bent over de beste aanpak, loont het bijna altijd om er een conflict van te maken. De oplossing wordt er beter van.
4. Speel de bal, niet de man
112
Hou zakelijke conflicten zakelijk. Vermijd grote woorden, heb het niet over de persoon maar over de kwestie en toon respect voor de ander.
Gebruik constructies als: 'Dat ben ik niet met je eens, volgens mij ...' Vermijd constructies als: 'Jij doet altijd ...'.
5. Onderhandel Als het conflict gaat over verdelingsvraagstukken kun je onderhandelen. Dat is een kwestie van geven en nemen.
Onderhandelen kan echter alleen als de ander dat ook wil. Benoem het dus. 'Oké, jij wilt dit, ik wil dat. Daar moeten we samen uit kunnen
komen.' 6. Buig mee
Als iemand erg bazig doet heeft het geen zin om net zo bazig te doen.
Integendeel. Ga er maar een beetje in mee maar kom tegelijkertijd met concrete voorstellen over de werkwijze. Deze aanpak voorkomt
dat het conflict uit de hand loopt. 7. Hou rekening met cultuurverschillen
De Marokkaanse cultuur verschilt met de Nederlandse cultuur. Maar
bedenk ook dat de cultuur van een grote organisatie verschilt met die van een kleine of dat de cultuur van Drenthen behoorlijk verschilt met
die van Groningers. 8. Geef toe
Laat je niet leiden door angst voor gezichtsverlies. Weet je zeker dat je boosheid terecht is? Of past een grootmoedig: 'Je hebt gelijk.'?
9. Hou voet bij stuk
Schiet niet te snel in het compromis. Als je je eigen belang serieus neemt en het belang van de ander, doe je er goed aan om bij zakelijke
conflicten zo lang mogelijk te streven naar een oplossing waar iedereen beter van wordt. Houd dus in die situaties voet bij stuk!
10. Evalueer je vookeursstijl
Zoek uit welke stijl jouw voorkeurstijl is. En spoel eens wat conflicten terug: was die voorkeurstijl altijd effectief?
11. Speel met conflicten Oefen. Verras jezelf en je omgeving. Probeer nieuw gedrag uit. Vraag je baas om wat coaching of zoek een leuke training. Conflicten kunnen
je leven verrijken!
Bron: www.leren.nl
113
Bijlage 14: Motivatie
I Waar komt motivatie vandaan?
Motivatie komt vanuit een motief: er is een reden waarom je bepaald gedrag gaat vertonen: Machtsmotief: je wilt dat iedereen naar jou luistert
Prestatiemotief: je wilt slagen voor een examen
Vermijdingsmotief: je wilt geen ruzie met die vervelende buurman, dus zorg je dat je hem niet tegenkomt op straat Motivatie kan van binnen uitkomen (intrinsieke motivatie)of door anderen opgelegd zijn (extrinsieke motivatie).
“ik ga aan mijn huiswerk omdat ik morgen graag iets wil kunnen vertellen over
sedimentgesteente”
“ik ga aan mijn huiswerk omdat ik van mijn moeder de soap mag zien als ik klaar ben”
(enthousiast: is intrinsiek) (onder sociale dwang: is extrinsiek)
Extrinsieke motivatie kan kinderen helpen om intrinsiek gemotiveerd gedrag te vertonen en te ontwikkelen: A. gedrag wordt gewaardeerd en aangemoedigd: “Karel, de opzet van je scriptie is gedegen.” B. of afgekeurd en berispt: “Karel, die scriptie is goed voor de prullenbak”
114
II Waar komt die intrinsieke motivatie vandaan? Mensen beleven plezier aan zelf ontdekken, aan eigen competentie, aan vrijheid van
handelen. Het zijn als het ware de bouwstenen van motivatie:
De situatie is uitdagend: ik zie iets nieuws, het stimuleert mij om het uit te gaan zoeken. Er is een spanningsveld tussen dat wat ik kan en niet kan, tussen dat wat ik weet en niet weet. (incongruentieprincipe)
Ik wil mij graag efficiënt en competent voelen, het lukt mij
om het steeds beter te kunnen (competentieprincipe)
Ik wil zelf kunnen kiezen op welke manier ik het probleem op los
(causaliteitsprincipe)
zelf
ontdekken
zelf
kiezen
goed
kunnen
115
III Waaraan is motivatie te herkennen? Motivatie is vast te stellen aan drie typen gedrag: 1. doelgerichtheid: het bewust nastreven of verwerven van bepaalde uitkomsten,
effecten, voldoening 2. intensiteit: het vasthouden van de aandacht bij het gedrag 3. persistentie: het volhouden van het gedrag, ook al wordt het moeilijk
Bijvoorbeeld: ik wil kennis verzamelen over warmwatervissen want daarmee kan
ik mijn subtropisch aquarium beter bevolken. Als ik blader in het blad Dieren laat
ik mij niet afleiden door het stuk over dikhuiden, dat ik eigenlijk ook interessant
vind. Het artikel dat ik wil lezen staat echter in kleine lettertjes afgedrukt.
Ondanks dat mij dat ergert, zet ik door.
116
“ik heb er geen aanleg voor,” “ik had dan ook erg goed geleerd” “de leraar heeft het niet goed uitgelegd”
“ik was niet zo lekker tijdens het proefwerk”
“binnen 3 dagen 100 onregelmatige werkwoorden foutloos kennen en kunnen opschrijven”
“ik word altijd onrustig van groepsopdrachten” “ik blokkeer als ik voor de klas iets moet zeggen” “ik voel mij uitgedaagd
als ik zelf eerst mag prutsen” “opzoeken, invullen controleren en leren, dat red ik niet!”
“ik denk dat ik daar niet veel aan heb” “ik verwacht dat die opdracht veel overleg gaat kosten”
Competentie
Goed kunnen
Causaliteit
Zelf kiezen
Incongruïteit
Zelf
ontdekken
toeschrijving
van succes en
falen
doel
orientatie
zelfbeeld en
persoonstrekken
inschatting
van de taak
verwach-
tingen
Bouwstenen en contextfactoren van de motivatie
117
Casussen motivatie
I
Rob zit in VMBO 1. Jij bent de docent Engels en je hebt gemerkt dat Rob zich
mondeling al heel goed redt in het Engels. Zijn schriftelijke werk is echter van
minder kwaliteit. Om de klasgenoten van Rob ook zoveel mogelijk te laten oefenen in
spreekvaardigheid laat je Rob minder aan de beurt komen. Rob is beweeglijk tijdens
je lessen en hij let niet zo goed op. Als je wat vraagt weet hij vaak niet waar je het
over hebt. Zijn huiswerk laat vaak te wensen over. De prestaties van Rob blijken
rond Pasen niet conform je verwachtingen.
II
Je bent aardrijkskundedocent van een 6 VWO cluster, een groep die in de regel
enthousiast en actief deelneemt aan het programma. Met het oog op hun
vervolgstudie streef je er naar de leerlingen zo zelfstandig mogelijk te laten studeren
en werken. Daartoe heb je je onderwijs vorm gegeven met minder instructie
groepsopdrachten, presentaties door de leerlingen en bouw je met je sectiegenoten
aan een infotheek. Je merkt dat Aysun, een best aardige leerlinge, bijna geen
bijdrage levert in de groep, geen diepgang toont in het stellen van vragen, haar
opdrachten te laat inlevert en soms onder de les bezig is met zaken voor het
Feesthonk.
III
Je bent mentor van 4 HAVO. Dylan heeft nogal wat aantekeningen in het
klassenboek over te laat komen huiswerk niet af. Volgens de talendocenten steekt hij
te weinig energie in het leren. Zijn prestaties zijn er dan ook naar. Hij kan het beter,
want af en toe scoort hij voor een tekst wel voldoende. Onder de lessen doet hij over
het algemeen goed mee, maar men constateert dat hij snel afgeleid is. Het lijkt wel
of het erger wordt. Bij wiskunde vallen de prestaties de laatste tijd ook tegen. Hij
loopt achter op het programma, moet vaak naar het toilet en zit soms te tekenen
onder de les. Als er wat van gezegd wordt blaast hij fel van zich af.
Vragen
1. Wat kan de oorzaak zijn van demotivatie bij deze leerling?
2. Wat zijn mogelijke stappen die je als docent kunt ondernemen?
3. Hoe bepaal je of de leerling naar aanleiding van de oplossingen nu beter
gemotiveerd is?