28
> context voor het beroepsonderwijs sept. 2009 In dit nummer o.a. Oog voor de verschillen Leerplan brengt rust in de school VM2 wil scheiding vmbo - mbo doorbreken

SLO Context BO

Embed Size (px)

DESCRIPTION

De magazines SLO Primair en VO Slogan zijn medio 2009 vervangen door SLO Context. SLO Context verschijnt twee keer per jaar in 3 uitgaven: één voor het PO, één voor het VO en één voor het BO. Met SLO Context willen we de onderwijssectoren informeren over de activiteiten van SLO en de waarde ervan voor de mensen in de praktijk. Ook willen we de doelgroepen wijzen op praktische zaken, zoals interessante publicaties, projectsites en congressen.

Citation preview

Page 1: SLO Context BO

> contextvoor het beroepsonderwijssept. 2009

In dit nummer o.a.

Oog voor de verschillen

Leerplan brengt rust in de school

VM2 wil scheidingvmbo - mbo doorbreken

Page 2: SLO Context BO

Word nu lid van het ‘netwerk burgerschap mbo’

Binding met burgerschap

Ideeën over de invulling van burgerschap zijn er vaak genoeg. Maar hoe kom je van ideeën tot de praktijk en zorg je ervoor dat burgerschapsvorming ín die praktijk vaste grond onder de voeten krijgt? Wilt u weten wat wel werkt en wat niet? Dan is lidmaatschap van het ‘netwerk burgerschap mbo’ iets voor u. Dit netwerk bestaat uit personen die plannen of producten inbrengen en hier feedback op vragen, willen leren van de ervaringen van andere netwerkleden en fungeren als ‘critical friend’.

Kijk voor meer informatie op

www.burgerschapmbo.slo.nl

Page 3: SLO Context BO

‘Tussen tafellaken en servet’ is zo’n uitdrukking waar ik in mijn puberteit van gruwelde. Als jong- volwassene voel je jezelf al heel wat, maar in de ogen van volwassenen ben je nog ‘piep’. Zo’n tussenfase is aan de ene kant soms frusterend, want je wilt al meer zijn. Aan de andere kant is het comfortabel: niemand verwacht al het uiterste van je.Ik moet hieraan denken als ik dit voorwoord voor het nieuwe magazine van SLO schrijf. Eerst waren er SLO Primair en VO Slogan, nieuwsbrieven om de mensen in het primair en voortgezet onderwijs te informeren over de producten en diensten van SLO. Langzaam maar zeker ontwikkelden deze nieuwsbrieven zich en werden ook ontwikkelingen in het veld vanuit leerplankundig perspectief beschreven. En dan komt er die tussenfase, waarin SLO Primair en VO Slogan geen nieuwsbrieven meer zijn maar ook nog geen volwaardige magazines. Een fase waarin de bladformule onder druk komt te staan en geschoven wordt met teksten, vormgeving en fotografie en waarin het gemis van een editie voor het beroepsonderwijs groter wordt.Anders dan bij een jongvolwassene, die zijn puberteit uit moet zitten, kunnen we als redactie het proces versnellen. Door opnieuw aan de tekentafel te gaan zitten en te brainstormen over een magazinereeks, met een editie voor zowel het primair, voortgezet als beroepsonderwijs. Zo werd SLO Context geboren, een magazine dat twee keer per jaar verschijnt en past bij de koers van SLO. Een magazine dat u op het gebied van leerplan- ontwikkeling informeert, stimuleert en inspireert.

Veel leesplezier!Uw mening over het magazine of specifieke onderdelen horen we graag.

Jessica van der VeenHoofdredacteur SLO [email protected]

4 ‘Oog voor de verschillen’

8 De Stelling

10 ‘Leerplan brengt rust in de school’

13 Nederlands in het mbo: Balanceren tussen vorm en inhoud

14 Kenniscentrum Leermiddelen

15 Loopbaanoriëntatie Wat weten vmbo-leerlingen van de latere beroepspraktijk?

16 Ruimte voor maatwerk in het vmbo

19 Belangrijke schakelfunctie voor vmbo-t

20 Publicaties

23 Websites

24 ‘VM2 wil scheiding vmbo-mbo doorbreken’

27 Agenda

Voorwoord

4

10

24

Inhoud

SLO heeft een zestal speerpunten van beleid, programmalijnen genoemd. Ze komen in SLO Context wisselend aan bod.

p

SLO Context is een uitgave van SLO © 2009, Enschede.ISSN 1878-7630

Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze opgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseeerd gegevens-bestand of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, zonder voorafgaande toestemming van de uitgever.

Redactie: Rob Abbenhuis, Danielle FrekEindredactie: Jessica van der VeenOntwerp: Axis Media-ontwerpers, EnschedeDruk: Te Sligte, Enschede

Met dank aan: Els Klop, Ron Löbker, Teja van der Meer, Willemien Roelse, René Schreurs, Dirk van der Spoel.

Colofon

SLOPostbus 20417500 CA Enschede

T 053 484 08 40F 053 430 76 92E [email protected]

www.slo.nl

Bestel- & informatieadres

Foto

grafi

e: E

bo F

rate

rman

Page 4: SLO Context BO

44

‘Passende kwalificaties’ moet leerlingen met beperking op maat bedienen

Oog voor de verschillen

De Commissie Van Eijck was enige tijd geleden duidelijk in haar oordeel. Het huidige onderwijssysteem haalt te weinig uit kinderen met een handicap, stoornis of andere beperking. Van deze categorie leerlingen halen er veel te weinig een diploma. Ook het aantal geïndi-ceerde leerlingen met een certificaat of kwalificatie voor eenvoudig werk (niveau 1 op mbo-niveau) blijft ver achter bij wat wenselijk is. “Ze komen nu vaak terecht in een uitkeringssituatie, maar kunnen eigenlijk meer”, denkt Hans Pietersen. “Dat is jammer, want eigenlijk hebben ze dan op school voor niets gewerkt.”Het reguliere onderwijs vangt veel geïndiceerde leerlingen op. Maar in de praktijk ontbreekt het aan tijd en zorgcapaciteit om bijvoorbeeld een autistisch of hoogbegaafd kind in de klas de noodzakelijke extra aandacht te geven. Anderzijds wijzen de deskundigen ook naar de scholen voor (voortgezet) speciaal onder-wijs. Die zijn te sterk gericht op pedagogisch handelen en minder op het onderwijs zelf. Het gevolg is dat menig zorgleerling met een leerachterstand van school komt. Om vervolgens te belanden bij de arbeidsmatige dagbesteding, terwijl een betaalde baan misschien ook tot de mogelijkheden behoort.Wat moet er gebeuren? Pietersen is daar duidelijk over. “We willen als maatschappij dat mensen met een beperking erbij horen. Daar moeten we ons stinkende best voor doen. We zullen in het onderwijs dan ook rekening moeten houden met de specifieke kenmerken van leerlingen. Met andere woorden: maatwerk leveren. Zodat mensen met een beperking dankzij school kunnen integreren in de samenleving op een plek die bij hen past.”‘Passende kwalificaties’ is erop gericht om praktische

belemmeringen voor dat maatwerk weg te nemen. Het project wil scholen nog beter inrichten voor de leerlingen met een beperking in welke vorm dan ook. Dat begint bij het in kaart brengen van de mogelijk-heden van de kinderen, aldus Pietersen “We moeten helder hebben wat kinderen leren en wat hun ontwik-kelingsperspectief is. Dat kan een regulier diploma zijn op weg naar een vervolgopleiding voor leerlingen die wel de intelligentie hebben, maar kampen met een stoornis of met gedragsprobleem. Het kan voor ander eenvoudig werk zijn op mbo-niveau 1 zoals autopoetser of assistent-medewerker groen. Of een plek bij de arbeidsmatige dagbesteding. Zodra je dat in kaart hebt gebracht, weet je wat nodig is om dat doel te realiseren. De school moet hieraan vorm geven.”

UitstroomprofielenIn de praktijk komt deze werkwijze neer op een vorm van voorsorteren. Een kind wordt op 12-jarige leeftijd ingedeeld in een van de drie niveaus met de daarbij behorende einddoelen: een regulier diploma (als opstap naar vervolgonderwijs), een certificaat/kwalificatie (op mbo-niveau 1) of een portfolio met competenties (voor dagbesteding). Verschillende uitstroomprofielen die rechtdoen aan de verschillen. Na drie jaar is er een volgende momentopname om te zien hoe de leerling het op school doet en waartoe dat gaat leiden. Wordt het vmbo, havo of misschien wel gymnasium? Wordt het straks een baan in de bouw of bij Kwikfit? Of zit betaald werk er niet in? Welk uitstroomprofiel een leerling ook heeft, het onderwijs heeft volgens Pietersen een cruciale taak om een leerling op die weg te begeleiden. “In alle gevallen moet de school zich tot het uiterste inspannen om dat doel te bereiken. Ook een kind met een forse verstan-delijke beperking kan iets leren om later mee te doen in de maatschappij. Heel basale competenties, zoals een eigen maaltijd bereiden of een stekker repareren. Maar je zult leerlingen, die straks op hun achttiende mogen stemmen, bijvoorbeeld ook iets moeten bijbrengen over de samenleving of Europa.”

> slo programmalijn> diversiteit in het leerplan

De programmalijn ‘diversiteit in het leerplan’ heeft als doel om - binnen gemeenschappelijke leerplankaders - recht te doen aan de diversiteit in de leerlingpopulatie.p

Te veel geïndiceerde leerlingen verlaten school zonder een diploma of kwalificatie. Met het project ‘Passende kwalificaties’ moet daar verandering in komen. “We moeten álle leerlingen stimuleren om zo ver mogelijk te komen”, zegt projectleider Hans Pietersen van SLO.

Teks

t: M

arco

Krij

nsen

• Fo

togr

afie:

Ebo

Frat

erm

an, J

oost

Gro

l

Page 5: SLO Context BO

55

Oog voor de verschillen

Projectleider Hans Pietersen: “We willen als maatschappij dat mensen met een beperking erbij horen.”

Teks

t: M

arco

Krij

nsen

• Fo

togr

afie:

Ebo

Frat

erm

an, J

oost

Gro

l

Page 6: SLO Context BO

66

Werkgroepen kijken naar knellende regels In februari heeft SLO in opdracht van het ministerie van OCW een startbijeenkomst gehouden voor ‘Passende kwalificaties’. De drie geformeerde werk-groepen voor de drie uitstroomniveaus kijken hoe ze de nieuwe kijk op onderwijs voor geïndiceerde leerlingen handen en voeten kunnen geven. Dat hiervoor de wet- en regel geving moet worden aangepast, lijkt onont-koombaar. Want hier en daar knellen de regels, schetst Hans Pietersen.“Neem een denkbeeldige school van 200 leerlingen met gedragsproblemen, van wie er zeven een regulier havo- of vwo-diploma zouden moeten kunnen halen. Hoe ga je dat vormgeven, binnen de eigen school of bij andere reguliere school voor voortgezet onderwijs? Dan stuit je op problemen. De eigen school heeft geen docenten met een lesbevoegdheid voor havo of vwo. De havo/vwo-school heeft op haar beurt geen docenten met voldoende pedagogische scholing of specifieke deskundigheid om leerlingen met een beperking goed te kunnen begeleiden. Dat kun je niet oplossen door middel van ambulante begeleiding vanuit de zmok-school, dat is veel te arbeidsintensief. Dan stuit je weer op de vraag wie dat gaat betalen en waar staat de leerling dan ingeschreven?”Een ander probleem is dat de bekostiging voor vso-scholen anders is geregeld dan voor reguliere scholen. Een zmok-school heeft geen middelen of ruimte om een apart (en noodzakelijk) praktijklokaal in te richten voor een handjevol leerlingen op vmbo-niveau. En dan rest nog de vraag wie verantwoordelijk is voor de examinering van deze leerlingen. Pietersen spreekt hier van een principiële discussie. “Wil je als maatschappij dat deze leerlingen erbij horen en meedoen, dan zul je ook de verantwoording moeten nemen. Als een vso-school het examen afneemt, versterk je misschien wel het stigma van die groep leerlingen. “Is een examen door het vso afgenomen wel van dezelfde kwaliteit als het examen dat door het vo wordt afgenomen?” Dat pleit dus voor strikte voorwaarden. Ze volgen immers ook onderwijs aan een reguliere school. Volgens de huidige wetgeving is een vso-school altijd aangewezen op het reguliere onderwijs voor examinering. Tenzij je leerlingen staatsexamen laat doen.Dilemma’s genoeg voor de drie brede werkgroepen, waarbinnen de meningen soms uiteen kunnen lopen. De ruim tachtig (ervarings)deskundigen komen dit jaar

nog enkele keren bij elkaar om concrete aanbevelingen voor wijzigingen in wet- en regelgeving te formuleren. Het ministerie moet daarmee aan de slag, waarna regionale netwerken voor uitvoering van passend onderwijs moeten zorgen.

Pietersen: “Het moet leiden tot een situatie dat kinderen na het speciaal onderwijs al of niet met ondersteuning zo zelfstandig mogelijk hun leven kunnen vormgeven. Tien tot twaalf jaar geleden werd het vso nog beschouwd als het eindstation. Als leerling was je op je zestiende levensjaar al klaar! We kunnen constate-ren dat op dat punt gelukkig al een flinke slag gemaakt is. Het vso ziet zichzelf nu niet langer als eindonderwijs, maar als schakelonderwijs. Daar ben ik blij om. Het is een teken dat de houding er is om het onderwijs voor deze groep leerlingen nóg beter in te richten.”

Leerwerkbedrijf wil meer armslagIn een van de drie werkgroepen van ‘Passende kwalifi-caties’ richt Schreurs zich op het aanpassen of afschaf-fen van knellende wet- en regelgeving voor het speciaal

Voorbeeldig oefenen in een Limburgs kasteel Nog niet zo lang geleden liepen de leerlingen met gedragsproblemen nogal eens vast binnen de scholen van de Aloysius Stichting Onderwijs Jeugdzorg in Limburg. Het nieuwe leerwerkbedrijf in een kasteel lijkt voortijdige uitval te voorkomen. Veel jongeren halen nu een mbo-diploma en stromen door naar de arbeidsmarkt.

René Schreurs, projectcoördinator bij de Aloysius-stichting in Limburg (Aloysius heeft 21 scholen in het speciaal basisonderwijs en speciaal onderwijs in heel Nederland), zag de situatie met lede ogen aan. Zodra hun gedragsmoeilijke leerlingen (cluster 4) het voortgezet speciaal onderwijs binnenkwamen, zaten ze al gauw tegen hun plafond. Vaak werden ze dan helemaal onhandelbaar en vielen voortijdig uit. “Deze kinderen laten vanaf de basisschool gedrags-problemen zien, die tot grote leerachterstanden leiden. Ze kunnen zich niet concentreren en lopen steeds verder achter de feiten aan. Eigenlijk blijven de meeste leerlingen steken op het niveau van groep 6”, zegt Schreurs. “Onze docenten slaagden er niet in om hen binnen de school te houden, omdat deze leerlingen onhandelbaar begonnen te worden. Een stoel ging door de ruit, boeken vlogen door de lucht. Het was een onhoudbare situatie.”Eigenlijk was er maar één oplossing: deze jongeren moesten onder goede begeleiding de praktijk in. Buiten de vier benauwde muren van school. De Aloysiusstich-ting zocht daarvoor contact met kasteel Baexem, een restaurant annex Bed & Breakfast onder de rook van Roermond. In 2006 startte de kleinschalige trainings-voorziening met twee leerwerkprojecten: horeca en landschapsbeheer. Hiervoor werd een speciale oefen-keuken gebouwd, naast de bestaande restaurantkeuken.Volgens Schreurs ligt de kracht van het project in de beschermde omgeving en de geleidelijke overgang

“Aandacht moet uitgaan naar basisvaardigheden, lezen, schrijven en rekenen”

Page 7: SLO Context BO

77

naar de echte praktijk. “We hebben de praktijkopleiding eigenlijk in vier fases geknipt. Alles gaat in voorzichtige stapjes. In het reguliere roc krijg je eerst les en word je daarna min of meer in het diepe gegooid. Docenten komen nauwelijks kijken bij een stage. Wij zitten er bovenop. We zorgen voor dagelijkse begeleiding, omdat onze leerlingen die gewoon nodig hebben.”De eerste fase van het leerwerkbedrijf is bedoeld voor oriëntatie. Daarna kunnen de leerlingen in de oefen-keuken een diploma halen op niveau 1. In de derde fase stappen ze over naar de echte keuken, die maar een paar meter verderop ligt, voor een diploma op niveau 2. En in de laatste fase volgt een arbeidsovereenkomst bij een regulier bedrijf. Voor landschapsbeheer geldt een vergelijkbare opzet. Eerst gaan de leerlingen aan de slag in de tuin van het kasteel, later trekken ze met een busje erop uit naar andere klanten.In het schooljaar 2007/2008 telde het oefenbedrijf Baexem 36 deelnemers, van wie 22 op niveau 1 en 14 op niveau 2. Tien van hen gingen uiteindelijk naar een vervolgopleiding, de andere helft stroomde uit naar werk. Schreurs is zeer tevreden over de resultaten. “De jongeren komen verder en halen hogere diploma’s dan in de oude situatie. Wel zullen we nog hard moeten werken aan de duurzaamheid. We krijgen signalen dat het met de leerlingen nogal eens misgaat, als ze eenmaal ergens een vaste baan hebben. We willen in de nabije toekomst dan ook nazorg aanbieden in de vorm van jobcoaching, desnoods hun leven lang. Je moet ze blijven volgen. Dat zou onze taak moeten zijn, want wij kennen onze jongeren tenslotte het beste.”De bedoeling is om het leerwerkconcept van Baexem uit te breiden. In eerste instantie naar andere branches van de Aloysiusstichting, zoals motorvoertuigentech-niek, handel en zorg en welzijn. Maar uiteindelijk ook naar de rest van het land. Schreurs is ervan overtuigd dat het gebeurt. Het is een heel veelbelovend concept waarmee we veel jongeren met gedragsstoornissen binnenboord kunnen houden en perspectief kunnen bieden.”

Leerling in oefenkeuken kasteel BaexemRené Schreurs van de Aloysiusstichting Onderwijs Jeugdzorg

onderwijs. Een project als het leerwerkbedrijf in kasteel Baexem kan volgens hem alleen met succes worden geëxploiteerd wanneer de school hiervoor meer armslag krijgt. Een praktisch probleem is bijvoorbeeld het niet zelf kunnen diplomeren van de jongeren, omdat het de school ontbreekt aan voldoende vakdocenten. De Aloysiusstichting heeft docenten nu noodgedwongen zelf in dienst genomen voor kasteel Baexem. Vanwege het redelijk grote aantal deelnemende jongeren was dat nu te verantwoorden. Maar eigenlijk is samenwerking met een reguliere school voor beroepsonderwijs en een werkgever onontbeerlijk om een dergelijk project te kunnen uitvoeren, vindt Schreurs. “Het voortgezet speciaal onderwijs is te klein om daar zelf voor te zorgen. Om het regulier voortgezet onderwijs erbij te betrekken is meer nodig dan aangepaste wet- en regelgeving. Ook moeten de maatregelen tegen de jeugdwerkloosheid en de uitval binnen het middelbaar beroepsonderwijs afgestemd worden met de activitei-ten in het kader van passend onderwijs. Veel reguliere mbo-leerlingen van niveau 1 en 2 moeten zich nu staande houden binnen de vaak grote schoolgebouwen (campussen) van de roc’s en dreigen kopje onder te gaan. Ze zouden op termijn wel eens baat kunnen hebben bij een leerwerkbedrijf als Baexem. Misschien kan aangepaste wet- en regelgeving rond passende kwalificaties dit voor de scholen van speciaal onderwijs meehelpen realiseren.”

Page 8: SLO Context BO

8

‘Competentiegericht onderwijs einde van traditioneel onderwijs’In het (v)mbo gaat het bijna nergens anders over. Competentiegericht onderwijs domineert de gesprekken in de wandel-

gangen en de docentenkamer. Voor- en tegenstanders zorgen voor soms hoogoplaaiende, emotionele discussies. Maar

zijn de verschillen met traditioneel onderwijs echt zo groot? SLO Context peilde de mening bij drie betrokkenen.

De Stelling

De decaan: “Gebrek aan begeleiding, duidelijkheid en structuur”

De onderwijskundig medewerker:

“De zinnigheid van het ‘ketenhandelen’ maakt of breekt de essentie van cgo”

De teamleidster vmbo-tl:

“Einde aan het eenrichtings- verkeer van het docent-gestuurde onderwijs”

Teks

t: M

arco

Krij

nsen

• Fo

togr

afie:

Will

em Ja

n Ri

tman

, Joo

st G

rol

Page 9: SLO Context BO

9

“Ja, als je kijkt naar de manier waarop je onderwijs inricht en hoe je erin werkt, dat is echt anders dan traditioneel onderwijs. Maar dat betekent niet dat bepaalde werkvormen uit het traditioneel onderwijs verdwijnen. Te denken valt aan klassengesprekken, interac-tieve instructies, gastlessen, colleges, goede didactische werkvormen waarbij leerlingen van elkaar leren. Ook kun je in het traditione-le onderwijs rekening houden met verschil-lende leerstijlen en niveaus van leerlingen. En kunnen vaardigheden gekoppeld worden aan kennis en zelfs ook opdrachten gegeven worden die ook in de praktijk uitgevoerd moeten worden. Echter, deze activiteiten zijn helaas niet altijd in samenhang met andere vakken en niet te zien in de hele school.” “Het competentiegerichte onderwijs betekent een einde aan het eenrichtingsver-keer van het docentgestuurde onderwijs. De eindtermen kunnen op meerdere manieren behaald worden, de leerkracht bepaalt wat er getoetst moet worden en de leerling vult in hoe dit bereikt wordt. In het traditionele onderwijs is er vaak maar één vorm en is de keuze dus beperkt.In competentiegericht onderwijs bestaat het leren niet alleen uit kennis, maar is het altijd gekoppeld aan vaardigheden en persoonlijk-heidsontwikkeling. De leerling heeft een actieve rol in zijn eigen leerproces en wordt hierbij begeleid en gestimuleerd op school. En om dit goed van de grond te krijgen is het goed traditionele patronen los te laten maar de krenten uit de pap zeker wel mee te nemen!”

Willemien RoelseTeamleidster vmbo (tl) Minkema College te Woerden

Teja van der MeerOnderwijskundig medewerker Algemeen Pedagogisch Studiecentrum (APS)

“Zo’n tegenstelling helpt geen docent en geen leerling vooruit. Zowel in het competentie gerichte als in het traditionele onderwijs gebeuren zinnige en onzinnige dingen. Onzinnig is: leerlingen een hande-lingsopdracht geven en dit benoemen als competentiegericht onderwijs. Onzinnig is: leerlingen een tekst geven en daar in hun eentje vragen over laten beantwoorden.’ ‘Zinnig is als de ‘waartoe-vraag’ van de leerling sturend is in zowel competentie-gericht als traditioneel onderwijs. Sec een boeket bloemen maken is een traditionele handelingsopdracht, een kerk versieren met bloemen voor een huwelijksmis is wat anders. Dit vraagt om samenwerken, een gesprek aangaan met het aanstaande bruidspaar over hun wensen en de dikte van hun portemonnee, het vraagt om tijdsplan-ning van aanschaf en verwerking, want met verlepte bloembossen maak je niemand blij. De zinnigheid van het ‘ketenhandelen’ maakt of breekt de essentie van competentiegericht onderwijs. Tja, hoor ik al roepen, maar zo’n complexe ketenopdracht kunnen vmbo’ers niet! Kan zijn, overleg dan met hen wat zij wel aankunnen. Want de tweede essentie van welk onderwijs dan ook is interactie mét leerlingen. En dit geldt ook voor het zoge-noemde traditioneel onderwijs: eenzijdige kennisoverdracht is niet hetzelfde als traditioneel onderwijs. Dit is gewoon slecht onderwijs!” “Leerlingen leren pas echt als ze hun ‘waar-toevragen’ kunnen verbinden met de kennisboodschap van hun docent. Want kennis van buitenaf moet zowel in compe-tentiegericht als in traditioneel onderwijs informatie worden van leerlingen zelf. Voor nu en voor later.”

Els KlopDecaanDorenweerd College te Doorwerth

‘Hallo mevrouw, hoe is het?’ ‘Met mij goed, maar hoe gaat met jou op het mbo?’‘Nou, het is verschrikkelijk, ik heb heel erg spijt dat ik niet hier naar het havo ben gegaan. We hebben nauwelijks les, moeten van alles zelf uitzoeken, maar weten niet precies wat en zien bijna nooit een docent. Het was hier op school moeilijker dan op het mbo.’ Na acht van deze gesprekjes met voormalige vmbo-leerlin-gen van onze school ga ik als decaan heel erg twijfelen of ik er wel goed aan heb gedaan om hen door te sturen naar het mbo. Hadden we ze niet beter hier op het havo kunnen houden of praten ze elkaar alleen maar na? Ik krijg een steeds duidelijker beeld van het mbo op dit moment: veel zelfstandig werken, weinig les, weinig toetsen, veel vrijheid. Hoe vergaren de leerlingen dan hun kennis en hoe wordt de kwaliteit gewaarborgd? Volgens Wikipedia is competentiegericht leren het vergroten van de persoonlijke vermogens. Met de competen-ties die iemand al heeft probeer je nieuwe competenties te ontwikkelen en te verbeteren.Jammer dat wij als docenten minder kennis mogen overdragen en meer (te veel) vaardig-heden moeten aanleren. Door goede theoretische kennis hebben de leerlingen een betere bagage. Het traditionele onderwijs op het mbo is - denk ik - tot mijn grote spijt en die van mijn leerlingen ten einde. Ontegenzeggelijk heeft competentiegericht leren een aantal elementen in zich die een verbetering betekenen ten opzichte van louter kennisgericht onderwijs. Maar voor mijn gevoel ervaren leerlingen een gebrek aan begeleiding, duidelijkheid en structuur. Dat zijn aspecten die juist voor deze leerlingen zeer van belang zijn. Bij ons op het vmbo is er nog geen sprake van competentiegericht onderwijs. De leerlingen hebben in ieder geval nog een goede basis aan kennis voor ze het diepe ingegooid worden! Meer aandacht voor structuur en begeleiding is voor mijn gevoel noodzakelijk om competentie-gericht leren te laten slagen!’

Idee voor een volgende stelling?Stuur uw tip naar [email protected]

Teks

t: M

arco

Krij

nsen

• Fo

togr

afie:

Will

em Ja

n Ri

tman

, Joo

st G

rol

Page 10: SLO Context BO

In een groene buitenwijk van Doorwerth doet een onzichtbare hand de voordeur open. Binnen loopt Rob Abbenhuis druk te telefoneren, in gesprek met een mogelijke projectpartner. Sinds vier maanden is het de taak van Abbenhuis om SLO een duidelijker gezicht te geven in het vmbo en mbo. Waarvoor kunnen organisaties bij SLO terecht? Maar ook: waarvoor niet? Abbenhuis houdt wel van die duidelijkheid. Hij is blij dat er een keuze ligt: SLO is in principe een taakorganisatie van de overheid. Een organisatie die onderzoekt, ontwikkelt en concep tualiseert, maar het aan anderen overlaat om ontwikkelde concepten uit te rollen. “Commerciële klussen doen we alleen op verzoek en op voorwaarde dat de inhoud aansluit bij de lijnen die zijn uitgezet. Dat voelt goed”, zegt de nieuwe sector- manager terwijl hij zijn werkkamer komt binnenlopen en de telefoon uitzet. “Het hart van onze mensen klopt voor leerplanontwikkeling, niet voor commercie. Bovendien vind ik: het gaat om publiek geld. Onderwijsondersteuners moeten elkaar niet becon-curreren, maar samenwerken.”

Als de inspiratie eens op zich laat wachten, pakt hij de fiets naar de Westelijke Veluwezoom. Even uitwaaien. Bioloog Rob Abbenhuis is sinds vier maanden sectormanager beroepsonderwijs bij SLO. Zijn ambitie: voor het beroepsonderwijs zichtbaar maken waar SLO goed in is.

“Leerplan brengt rust in de school”

Maak kennis met de sectormanager beroepsonderwijs

10

Teks

t: Su

zann

e Vi

sser

• Fo

togr

afie:

Joos

t Gro

l

Page 11: SLO Context BO

1111

moeten scholen vooral zelf kiezen. Zij, niet wij! SLO wordt nog vaak gezien als een club van nieuwlichters. Maar wíj zeggen niet dat het anders moet; de overheid trouwens ook niet. Er mag van alles, als een school haar keuzes maar kan verantwoorden. Een organisatie die samenhangende leerplannen heeft uitgewerkt - en dat gaat van het niveau van het College van Bestuur tot op het micro-niveau van de klas - ontwikkelt rust en zelfvertrouwen. Je hoeft je niet steeds af te vragen wat je met een nieuwe ontwikkeling aan moet, want dat weet je al. Zorg voor samenhang en je weet beter wat je wilt en waarom je de dingen doet zoals je ze doet. Dat leidt tot enthousiasme.”

Voor welke thema’s kan het beroepsonderwijs bij SLO terecht?“Heel veel, ik doe een greep. Een ‘hot item’ zijn doorlopende leerlijnen. Hoe krijgen de referentie-niveaus voor taal en wiskunde handen en voeten in het vmbo? Hoe bouw je erop voort in het mbo? Daar doen we onderzoek naar. Verder werken we zoals gezegd mee aan de ontwikkeling van VM2 en het Vakcollege: twee belangrijke, innovatieve projecten.Doorlopende leerlijnen is overigens een van de zes inhoudelijke programmalijnen die we binnen SLO kennen. Deze programmalijnen lopen door alle onderwijssectoren heen. Een tweede lijn is Vakontwikkeling. We onderzoeken in het vmbo bijvoorbeeld hoe leerstof uit de algemene vakken zo in de beroepsgerichte vakken is op te nemen dat leer-lingen en docenten geen dubbel werk hoeven te doen terwijl de leerlingen toch goed voorbereid aan het examen voor de algemene vakken verschijnen.Samenhang in het leerplan is een derde lijn. In het project Herontwerp TL werken we bijvoorbeeld aan een vademecum voor de vakken Nederlands en wiskunde waar alle andere vakken op terug kunnen grijpen. Hoe leren wij hier op school het gebruik van procenten aan? Welke eisen stellen wij aan een samenvatting? Ik noem maar enkele voorbeelden.Rond het thema diversiteit, dat is programmalijn vier, werken we bijvoorbeeld aan aspecten van loopbaan-ontwikkeling. Denk aan een handreiking die docenten kunnen gebruiken als zij met individuele leerlingen loopbaangesprekken voeren. ‘Gebruik open vragen, stel jezelf ook kwetsbaar op’, heel praktische suggesties zijn dat. De leermiddelen die wij maken - programmalijn nummer vijf - hebben vooral het karakter van voor-beeldlesmateriaal. Dat kan materiaal zijn over burger-schap of mediawijsheid, maar ook een digitaal bronnen-boek waarmee docenten snel passend leermateriaal kunnen zoeken. ‘

Een dikke werktas vol stukken. Honderden muziek-cd’s. Boeken over darwinisme, een aquarium en een profes-sionele veldkijker. ‘Toon me je studeerkamer en ik zeg je wie je bent?’Abbenhuis lacht: “Klopt. Alleen kom ik aan al die andere interesses de laatste vier maanden nauwelijks toe. Eigenlijk kwam deze baan als sector manager iets te vroeg. Ik studeer er namelijk ook naast en ik ben nog een maand of zes gemeenteraadslid voordat mijn ambtstermijn afloopt. Maar zo’n functie is te mooi om te missen. Het was ook een logische stap. Docent biologie in het groene mbo, daarna als onderwijsdirecteur belast met fusies en organisatieontwikkeling, vervolgens leerplan-ontwikkelaar en projectleider bij de sector beroeps- onderwijs bij SLO en nu sectormanager. Vanaf het begin is het mij altijd om het onderwijs te doen geweest. Biologie is een prachtig vak, maar ik heb nooit de behoefte gevoeld om van alle leerlingen biologen te maken. Wél om te werken aan goed onderwijs.”

Dit is niet het gemakkelijkste moment om te beginnen. Jouw sector, beroepsonderwijs, staat voor een grote verandering. Met ingang van dit kalenderjaar ontvangt SLO geen subsidiegelden meer die specifiek bedoeld zijn voor het mbo. Die middelen gaan nu naar de instellingen zelf en, via hen, naar de onderwijskoepels. “Dat is waar en het is de afgelopen maanden ook spannend geweest. Weten de koepels en de onderwijs-instellingen ons te vinden? Blijft onze werkportefeuille wel gevuld? Inmiddels is de grootste spanning uit de lucht. We doen mee aan belangwekkende projecten op het gebied van VM2 en aan de ontwikkeling van het Vakcollege. We hebben allerlei netwerken, bijvoorbeeld voor moderne vreemde talen en burgerschap. Bijna alle overcapaciteit is voor de komende tijd al verdampt. Een feit is wel dat afzonderlijke roc’s ons als partner nog niet zo goed weten te vinden. Daarom ga ik veel de boer op, de rest van het jaar.”

Met welke boodschap? “Dat werken met leerplannen erg belangrijk is als je samenhang in je onderwijs wilt brengen. Onze directeur Jan van den Akker heeft daarvan een mooi model gemaakt, in de vorm van een spinnenweb. Als je aan het ene draadje trekt of kriskras over het web loopt, dan bewegen alle andere draadjes onmiddellijk mee. Resultaat: onrust in de school. Naar mijn stellige overtuiging komt een groot deel van de drukte op scholen voort uit gebrek aan samenhang. Er is een probleem, daarvoor moet een groepje een oplossing bedenken, maar vervolgens veroorzaakt die oplossing elders problemen omdat niemand zich van tevoren heeft afgevraagd wat de bijeffecten zijn. Heb je geen plannen, of hangen je plannen als los zand aan elkaar, dan word je speelbal van allerlei externe ontwikke-lingen. Dat gebeurt niet als je het onderwijs vanuit samenhang bekijkt.De inrichting van het onderwijs

“Werken met leerplannen is erg belangrijk als je samenhang in je onderwijs wilt brengen”

Teks

t: Su

zann

e Vi

sser

• Fo

togr

afie:

Joos

t Gro

l

Page 12: SLO Context BO

De zesde en laatste lijn is professionalisering van docenten op leerplankundig gebied. Dat is in het vmbo en mbo nog een vrij nieuwe activiteit. Mijn collega’s staan te popelen om daarmee aan het werk te gaan, omdat ze heel graag hun kennis willen delen.”

We zetten de klok in gedachten even een paar jaar vooruit. Jij hebt er drie jaar als sectormanager op zitten en je kijkt tevreden terug. Waar ben je trots op?“Ik ben heel tevreden als het beroepsonderwijs SLO weet te vinden, en dat op basis van bij SLO passende vragen. Velen kennen onze naam, maar niet iedereen weet wat we doen. Over een jaar of twee, drie hoop ik dat we als een natuurlijke partner voor het beroeps-onderwijs worden ervaren. Voor mij persoonlijk geldt dat ik tevreden zal zijn, als ik eraan heb mogen bijdragen dat meer onderwijsinstellingen vanuit hun eigen kracht zijn gaan denken. Nog te vaak zit er een gapend gat tussen organisatiedoelstellingen op directieniveau en doelstellingen in de klas. De kunst is al die niveaus met elkaar in lijn te brengen. Een goede leerplankundige benadering zorgt voor samenhang en zelfbewustzijn. Ik hoop dat ik dat kan helpen uitdragen.”

12

“Professionalisering van docenten op leerplankundig gebied is in het vmbo en mbo nog een vrij nieuwe activiteit”

Teks

t: Al

y Br

eem

haar

Page 13: SLO Context BO

13

w

13

Nederlands in het mbo

Balanceren tussen vorm en inhoudJos Kievit zit gebogen over een stapel verslagen van mbo-leerlingen. Hij geeft Duits op het plaatselijke roc. Toen de directie hem dit schooljaar vroeg ook Nederlands te geven, heeft hij ‘ja’ gezegd. Bij gebrek aan een gediplomeerde docent Nederlands werd de vacature immers al lange tijd hapsnap ingevuld. Maar wat moet hij met al die verslagen over de praktijkopdracht tuinonderhoud?

De verslagen zijn op zijn bureau gekomen via de vakdocent groenvoorziening. “Zou jij eens een keer goed naar taal- en stijlfouten willen kijken voordat ik ze op inhoud bekijk? Er zitten er volgens mij heel veel in, maar ik weet niet waar ik beginnen en eindigen moet.” had die gevraagd. Jos kijkt ze door en kan zich de verzuchting van zijn collega voorstellen: hij kan erg vaak zijn rode pen hanteren, alleen al het plaatsen van eindpunten en beginhoofdletters is een probleem. De leerlingen schrijven zoals ze praten: alles aan elkaar vast. Maar hoe ver ga je in je correcties? Voor de leerlingen is het ook nogal ontmoedigend om een verslag op deze manier terug te krijgen, vooral omdat zij de inhoud veel belangrijker vinden. Jos neemt zich voor dit in het eerstvolgende teamoverleg aan de orde te stellen: afspraken maken over wat we accepteren en wat niet wat schriftelijke taalvaardigheid betreft.

Taalvaardigheidonderwijs moet functioneel zijnVoor Els Leenders, leerplanontwikkelaar van de afdeling beroepsonderwijs bij SLO, is dit een herkenbare situatie. Het is niet voor niets dat SLO een project gemaakt heeft van Nederlands in het mbo. Leenders: “Wat Nederlands in het mbo betreft - ik spreek overigens liever over taalvaardigheidonderwijs Nederlands -, spelen er vier dingen:• Het taalvaardigheidonderwijs dient een structurele

plaats te krijgen in het competentiegerichte opleidingsprogramma. Teams moeten daarover gaan nadenken en besluiten nemen hoe ze dat vormgeven en aan welke taaldoelen ze gaan werken.

• De inhoud van het taalvaardigheidonderwijs Nederlands moet in het mbo gekoppeld worden aan de beroepspraktijk. Dat is de enige manier om mbo-leerlingen te motiveren er aandacht aan te besteden. Taalvaardigheden die ze moeten leren, moeten voor hen herkenbaar functioneel zijn voor de beroepsuitoefening en niet gekoppeld zijn aan algemeen vormende inhouden.

• Dan zijn er de competenties van de docenten zelf. De eigen taalvaardigheid is, zeker bij vakdocenten niet altijd even sterk. Maar vooral de vakdidactische competenties van de docenten taalvaardigheid

Nederlands moeten bijgeschaafd worden. Volgens mij ligt hier een mooie taak voor de lerarenopleidingen: het opleiden van docenten Nederlands specifiek voor het beroepsonderwijs.

• Een laatste punt is de toepassing van de niveau-eisen uit het Referentiekader van de commissie Meijerink. Hoe ga je als opleidingsteam en als individuele docent daarmee om in het taalvaardig-heidonderwijs?”

Referentiekader MeijerinkDe primaire aanleiding voor het project is scholen te ondersteunen bij de toepassing van dit nieuwe Referentiekader. Docenten geven aan dat mbo- leerlingen de eisen uit het Referentiekader niet kunnen halen, vooral de leerlingen op niveau-1 en -2 hebben er grote moeite mee. Leenders: “Op zich allemaal vanwege heel begrijpelijke redenen, maar we moeten eraan werken dat ze die eisen wél kunnen halen.”Het nieuwe Referentiekader - dat voor een deel gebaseerd is op het Raamwerk Nederlands in (v)mbo - maakt voor het hele onderwijs inzichtelijk wat leerlingen op een bepaald moment moeten kunnen. Die ‘momenten’ zijn bepaald in een totale doorgaande leerlijn: aan het einde van de basisschool, het vmbo, het havo, het mbo en het vwo.

CursussenSLO verzamelt samen met mbo- en vmbo-docenten voorbeelden van opdrachten en de leerlingprestaties daarbij die illustratief zijn voor het niveau 2F van het Referentiekader. Deze voorbeelden zijn aan het eind van het kalenderjaar beschikbaar. Daarnaast verzorgt SLO cursussen waarin docenten zelf leren opdrachten te ontwikkelen aan de hand waarvan ze taalprestaties van hun leerlingen kunnen beoordelen conform de niveau-indeling van Meijerink. Uiteraard worden hierin ook het werken aan functionele taaldoelen en het Referentiekader zelf nader toegelicht.

Meer informatie: Els Leenders, 053 4840 203, [email protected].

Teks

t: Al

y Br

eem

haar

Page 14: SLO Context BO

14 Kenniscentrum Leermiddelen

Vinden wat u zoekt met handige leermiddelenlabelsKunt u op het internet altijd vinden wat u zoekt? Steeds meer docenten speuren het internet af op zoek naar interessante leermiddelen. Om het zoeken en vinden van leermiddelen te vergemakkelijken is in Nederland de open standaard Content Zoekprofiel (CZP) ontwik-keld. Deze standaard beschrijft welke labels aan leermiddelen gekoppeld kunnen worden. Denk aan aanduidingen voor niveau, vak, thema, kosten en aan het auteursrecht van leermiddelen. In opdracht van Kennisnet en in samenwerking met verschillende organisaties in het veld heeft SLO het Content Zoekprofiel aangevuld met negen ‘standaard’-lijsten met labels (vocabulaires genoemd) die voor het labelen (‘metadateren’) van leermiddelen voor het voortgezet onderwijs gebruikt kunnen worden. In een later stadium zal dat ook voor het primair en het beroeps-onderwijs gebeuren. U kunt alle goedgekeurde vocabulaires opvragen via de vocabulairebank op www.edustandaard.nl, de centrale plek met informatie over alle Nederlandse onderwijstechnologische afspraken.

Meer achtergrondinformatie over de vocabulaires is te vinden op http://vocabulaires.slo.nl.

Deel uw ervaringenSinds begin dit jaar worden de leermiddelen- beschrijvingen gemaakt door leraren die zelf praktijk-ervaring met het betreffende leermiddel hebben. Zij beschrijven de leermiddelen aan de hand van een aantal vaste criteria als ‘opbouw’, ‘didactische uitgangs-punten’ en ‘differentiatiemogelijkheden’. Naast de beschrijvingen treft u ook gebruikerservaringen aan. De criteria die bij ‘Beschrijving’ worden gebruikt, vindt u ook in ‘Ervaring’ terug. Zo kunt u lezen of een leermid-del in de praktijk biedt wat het in potentie in zich lijkt te hebben. Op www.leermiddelenplein.nl kunt u lezen welke leermiddelen dit jaar nog voor primair en voortgezet onderwijs worden beschreven.

Spreekt deze werkwijze u aan? Dan kunt u zelf ook een ‘beschrijving’ of ‘ervaring’ maken. Neem daarvoor contact met ons op via [email protected].

Vergelijken van leermiddelen Op www.leermiddelenplein.nl vindt u informatie over methoden en niet-methodengebonden leermiddelen in Nederland. Met het leermiddelenplein wil SLO leraren ondersteunen in het kiezen van passende leermiddelen. Er zijn daarom niet alleen basisgegevens van de methoden en andere leermiddelen te vinden, maar ook onafhankelijke beschrijvingen, ervaringen van leraren, leermiddelenanalyses en informatie over kosten. Nieuw op het leermiddelenplein is de mogelijkheid om leermiddelen op een eenvoudige manier te vergelijken. De gebruiker kan leermiddelen selecteren en dan in een tabel vergelijken. Daarbij kan de tabel heel eenvoudig aangepast worden en kan de informatie ook via een Excel document bewaard worden.

Kijk voor meer informatie op www.leermiddelenplein.nl.

Referentieniveaus in taal- en rekenmethodes De Expertgroep Doorlopende Leerlijnen Taal en Rekenen heeft vier niveaus voor taal en rekenen beschreven, niveau 1F tot en met niveau 4F. Het doel van deze niveaus is om de taal- en rekenvaardigheid van leerlingen op een hoger plan te brengen. SLO heeft onderzoek gedaan naar de manier waarop de referentieniveaus in actuele taal en rekenmethodes aan bod komt. In april 2009 is het rapport met de belangrijkste bevindingen gepubliceerd. In de rapportage vindt u een inventarisatie van actuele taal- en reken-methodes, zowel uit het primair- en voortgezet onderwijs als uit het middelbaar beroepsonderwijs. Bij ieder taal- en rekendo-mein treft u de titels van bijbehorende leerstofparagrafen uit de methode aan. Zo kunt u snel zien op welke plaats een methode aandacht besteedt aan de referentieniveaus. Ook krijgt u een indruk van de hoeveelheid aandacht in pagina’s die een methode over de leerjaren heen aan een bepaald leerstofonderwerp besteedt. De inventarisatie is in ontwikkeling. Nieuwe methodes worden nog toegevoegd.

Kijk voor meer informatie op www.slo.nl/kcl, onder ‘Onderzoeken’.

Kenniscentrum Leermiddelen (KCL) heeft als doel overzicht te bieden in het aanbod en kennis te vergaren over de ontwikkeling, de invoering en het gebruik van leermiddelen. Op deze plaats voorziet het KCL u van informatie over recente ontwikkelingen. Voor de meest actuele informatie hierover kunt u terecht op www.slo.nl of www.leermiddelenplein.nl.

Teks

t: Al

y Br

eem

haar

Page 15: SLO Context BO

1515

de decaan. Kortom, hoe organiseren we LOB?

Vier ontwikkelthema’sSamen met scholen werkt SLO in 2009 aan de volgende vier ontwikkelthema’s: • ontwikkelen van een samenhangend programma

voor LOB vormgegeven vanuit de vakken (tl);• idem vanuit de beroepsgerichte programma’s

(bb en kb);• ontwikkelen van LOB als apart ‘vak’;• ontwikkelen van opleidingsbeelden als onderdeel

van het LOB-programma.Na een gezamenlijke startbijeenkomst hebben scholen zich op één van de thema’s kunnen inschrijven. SLO-projectmedewerkers zijn daarna met de scholen zelf aan de slag gegaan om het door de school gekozen thema verder vorm te geven in de school zelf. Begeleiden en coachen is een cruciaal onderdeel van het gehele LOB-programma en loopt als een rode draad door ieder thema.

De producten die gemaakt zijn in het kader van deze thema’s, vallen erg goed in het veld. “We hebben de draad blijkbaar goed te pakken, scholen kunnen er echt iets mee.” aldus Van Lanschot Hubrecht. Om enkele publicaties te noemen: Leerroutes voor LOB, Praktijknabije LOB in de theoretische leerweg, Reflecteren op maat. Deze laatste gaat over het belang van reflectie en dialoog en de rol van de docent daarin. Van Lanschot Hubrecht benadrukt het belang van die rol: “De docent moet echt proberen op zoek te gaan naar de interessegebieden van de leerling. Wat kunnen nieuwe impulsen zijn, waar liggen zijn interesses?” Voor docenten betekent dit een omschakeling naar meer persoonsgericht werken. Dat is niet alle docenten gegeven. Volgens Van Lanschot Hubrecht moeten we dat ook accepteren: “We moeten realistisch blijven. Wat we willen, moet wel haalbaar zijn.”

Meer informatie: www.slo.nl/voortgezet/vmbo/themas/loopbaanorientatie/.

Met het aanbieden van loopbaanoriëntatie (LOB) proberen vmbo-scholen leerlingen zoveel mogelijk te helpen die keuzes te maken. Een heel praktische insteek zorgt daarbij voor het meeste rendement. Viola van Lanschot Hubrecht, projectleider bij SLO: “Ik ben ervan overtuigd dat alleen een heel praktische insteek leerlingen een goed beeld geeft van toekomstige beroepsmogelijkheden en dat leerlingen alleen dan een idee krijgen of die mogelijkheden bij hen passen: beroepsoriënterende activiteiten aanbieden, naar bedrijven toegaan, in contact komen met beroeps-beoefenaren en concrete opdrachten uitvoeren.”

Beroepsbeelden en opleidingsbeeldenVolgens Van Lanschot Hubrecht gaat het bij LOB niet alleen om het ontwikkelen van beroepsbeelden maar ook om het ontwikkelen van opleidingsbeelden: “Als leerlingen geen of een onjuist beeld hebben van de vervolgopleiding kan dat eveneens een struikelblok zijn om de vervolgopleiding met goed gevolg te doorlopen. Welke keuzemogelijkheden heb je op het mbo, hoe wordt er onderwijs gegeven en welke vaardigheden heb je nodig? Samenwerking met een roc is daarbij heel belangrijk. Laat vmbo-leerlingen bijvoorbeeld aan opdrachten werken in het mbo.”

In het hartEen ander belangrijk aandachtspunt is: hoe zorg je ervoor dat LOB integraal onderdeel wordt van het hele curriculum, zodanig dat het uit de periferie gehaald wordt en in het hart van het curriculum terechtkomt? Scholen zien in dat dit noodzakelijk is, aan schooluitval heeft niemand iets. Als leerlingen in staat zijn passende en gemotiveerde keuzes te maken voor vervolg- opleiding en beroep, zal dat helpen om vroegtijdig schoolverlaten te verminderen.Een integrale benadering van LOB vereist antwoorden op vragen als: welke raakvlakken zijn er vanuit de vakken met beroepen en beroepsspecifieke activiteiten, wat is de relatie met de mbo-opleidingsdomeinen, wie moeten zich verantwoordelijk voelen voor het programma, wat is de rol van de docent, de mentor en

Wat weten vmbo-leerlingen van de latere beroepspraktijk?

Loopbaanoriëntatie

De jonge vmbo-leerlingen moeten al vroeg keuzes maken. De leerwegkeuze wordt min of meer voor hen gemaakt op basis van eerder behaalde resultaten, maar dan volgt de sectorkeuze met bijbehorende sectorverplichte vakken en keuzevakken, en vaak al halverwege het vierde leerjaar de keuze voor een vervolgopleiding. Om die keuzes verantwoord te maken, moet de leerling een goed beeld hebben van wat de sectoren en het bijbehorende beroepenveld inhouden. En niet alleen daarvan, maar ook van de soort persoon die hij zelf is en wat bij hem past.

Teks

t: Al

y Br

eem

haar

Page 16: SLO Context BO

16 Vorig jaar verscheen in dit verband het boekje Vmbo. Ruimte voor maatwerk. De auteurs (Rob Duijker, Jan van Hilten, Henny Jacobs en Jan van Rooijen) beschrijven daarin de ruimte die scholen kunnen benutten om maatwerk te leveren. Een nader gesprek met drie van de auteurs maakt duidelijk dat de SLO’ers zich in dit stadium vooral zien als ‘een postillon d’amour die overal het goede bericht bezorgt’. Tegelijk beseffen ze dat het nog vele jaren kan duren voor de scholen voldoende gebruik maken van de geboden ruimte.

KruidvatDe auteurs schilderen hoe het straks in de praktijk kan werken: “Van de mensen die afstuderen in ‘handel en administratie’, heeft bijvoorbeeld de een zich gespecia-liseerd in winkels, de ander in kantoorwerk, de derde in magazijnwerk. Die specialisatie moet in het portfolio geplaatst worden. In feite heeft iedere leerling dan een verschillend diploma. Een meisje dat alles van Word weet en op het roc een secretariële opleiding gaat doen,

> slo programmalijn> vakvernieuwing

De programmalijn ‘vakvernieuwing’ heeft als doel om voor de verschillende vakken onder andere kerndoelen, examen- programma’s en voorbeeldmateriaal te ontwikkelen.p

Het Nederlandse onderwijssysteem wil in principe iedereen de gelegenheid geven met minimaal een startkwalificatie de maatschappij in te stappen. Dat dat niet lukt is veel onderwijsgevenden een doorn in het oog. Dus worden voortdurend pogingen gedaan om toch een eind in die richting te komen. Nog niet zo lang geleden is er voor scholen in het vmbo meer ruimte gecreëerd in de examenprogramma’s. Die programma’s kunnen nu veel meer afgestemd worden op de individuele leerling, en dat vergroot, zo hopen de bedenkers, de kans op ‘schoolsucces’.

Postillon d’amour

Ruimte voor maatwerk in het vmbo

Teks

t: Ja

cq Z

inke

n • F

otog

rafie

: Ebo

Frat

erm

an

Page 17: SLO Context BO

1717

Maatwerk in de praktijk

Vmbo-school Twickel Borne is één van de scholen die, ondersteund door SLO, met ‘Maatwerk’ aan de slag zijn. Teamleider Ron Löbker vertelt dat daar bij hen al een innerlijke drive achter zat. “Wij hebben voor maatwerk gekozen, omdat we zelf zagen hoe jongeren vastliepen. Leerlingen hadden een vastgesteld vakkenpakket en of ze het nou leuk vinden of niet en of ze daarmee het best voorbereid zijn op de vervolgopleiding op de roc doet allemaal niet ter zake: dit is het. Ook van ouders kregen we daar klachten over.”Het kostte volgens Löbker ook geen moeite draagvlak te vinden bij het team. “We kregen er de handen wel voor op elkaar omdat de leerkrachten zien dat het rendement oplevert. Als je de leerling aanbiedt waar ze werkelijk het nut van inzien, gaan ze zich anders gedragen en zitten ze gemotiveerder in de klas.”

PilotsIn de praktijk draait Twickel Borne nu een aantal pilots. “We hebben de leerlingen BBL en KBL een stuk vrije ruimte aangeboden: drie lesuren per week. Dit jaar kunnen ze daarbinnen kiezen uit een aanbod verbreding/verdieping, gym, LO2, tekenen, muziek, biologie, NaSk, Duits, vakken die ze normaal niet ter keuze hadden. Daar is goed gebruik van gemaakt, vaak buiten de eigen afdeling.” Löbker geeft een voorbeeld: “Een leerling van bouwtechniek zei ‘ik wil straks in het bedrijf van

mijn vader, aannemer worden; dan moet ik toch ook met klanten kunnen omgaan en moet ik iets weten over het opzetten van een eigen bedrijf?’. Die heeft voor de verbreding van de administratie gekozen, en volgt drie uur per week lessen bij Handel en Administratie. Daar leert hij omgaan met de kassa, verkoopgesprekken, een stukje boekhouding en een stukje informatica.” Werkendeweg stelt Twickel de pilots ook bij. Het komende jaar kunnen leerlingen kiezen voor beroepsgerichte modules, zoals ‘Inpakken en etaleren’, ‘Mijn eigen bedrijf’, ‘Beeld en media’, ‘Europees Digitaal Rijbewijs’, ‘Schoonheidssalon’, ‘Kozijnmaken’, enzovoort. Löbker: “Er zijn drie pagina’s met dit soort modules, met een uitvoerige beschrijving van wat die module inhoudt. Bij ‘koken en serveren’ staat bijvoorbeeld dat je snijtechnieken leert, dat je het voor-, hoofd- en nagerecht leert klaar te maken, dat je leert om te gaan met apparaten, dat je verschillende serveer-technieken gaat oefenen. Daarnaast licht de decaan ook nog eens de keuzemogelijkheden toe.” De teamleider benadrukt dat het voor de leerlingen geen leuk extraatje is: “Het is de bedoeling dat je vier modules kiest voor klas 3. Voor de vierde klas zijn dat er drie. En we vertellen erbij: je kiest dit als vak en je vindt de waardering ervan ook terug op het rapport. Het maakt deel uit van het reguliere schoolprogramma.”

kan via het portfolio aantonen wat zij al ‘in de knip’ heeft. Dat kan tot vrijstellingen of versnelling leiden.” De opleiding is in principe veel beter aan te passen aan de ambities van de leerling en de mogelijkheden in de regio. “Je krijgt dan bijvoorbeeld geen ‘Kruidvat’-diploma, maar een diploma ‘handel en verkoop’ met een portfolio waarin staat dat je volledig op Kruidvat toegesneden opgeleid bent. Dat is ook het interessante, dat je het regionaal kunt afstemmen. Zo is in Hardenberg recreatie heel belangrijk. En daar doen ze er ook Duits bij, omdat veel recreanten Duitsers zijn.”

KeuzeprocesIn het oude systeem, met een voor heel Nederland tot in details uitgeschreven examenprogramma, werd helemaal niet gekeken naar regionale verschillen. En de leerlingen moesten veel doen waarvan ze eigenlijk geen idee hadden waar dat nou voor nodig was. Dat alleen al maakte een weloverwogen keuze praktisch onmogelijk. In de huidige situatie moeten leerlingen in het vmbo al in de 2de klas kiezen voor een afdeling, dus voor wat ze in de toekomst gaan doen. “Dat gaat statistisch gezien heel vaak fout”, aldus de auteurs. “Dan kiezen ze

bijvoorbeeld hetzelfde als hun vriendje. En als ze al een beroepsbeeld hebben, blijkt dat vaak tegen te vallen. Het gevolg is dat een heleboel leerlingen aan het eind van het vmbo een heel andere richting opgaan.” Van Rooijen vertelt in dit verband: “Ik heb rond de Kerst wel eens aan een derdeklasser gevraagd ‘vind je het een leuke afdeling hier, handel en administratie?’. Het antwoord was ‘ik vind er niks aan’. En die leerling liet er onmiddellijk op volgen ‘Maar ik maak het wel eerst af,

anders moet ik een jaar overdoen’. Dat probeer je met maatwerk te voorkomen.” Maar ook of juist bij maatwerk moet er gekozen worden. Dan helpt het niet echt als je weet dat volgens de ontwikkelingspsychologie dat deel van de hersenen dat je in staat stelt goed te kiezen, pas uitontwikkeld is op je 25ste. Kiezen moet je dus leren! In het maatwerkmodel van SLO is dan ook voorzien in een stevige begeleiding

“De opleiding is in principe veel beter aan te passen op de leerling en de regio”

< ‘ Verdiepingsleerlingen’ van vmbo-school Twickel Borne geven in het kader van de module ‘Jong leert oud’ ouderen in de buurt les op computers.

Teks

t: Ja

cq Z

inke

n • F

otog

rafie

: Ebo

Frat

erm

an

Page 18: SLO Context BO

1818De examenprogramma’s in het vmbo

De examenprogramma’s zijn beschreven in drie documenten:1. Een in de wet verankerd examenprogramma

beschreven in globaal geformuleerde eindtermen.2. Een centraal te examineren deel, beschreven in een

syllabus (www.examenblad.nl). Dit deel omvat een derde deel van het examenprogramma. Op basis van de syllabus worden de opgaven gemaakt. De exameneenheden van het centraal examen staan voor langere tijd vast en rouleren dus niet meer elk jaar.

3. Een schoolexamendeel. Dit deel omvat tweederde deel van het examenprogramma. De mogelijkhe-den die de globaal geformuleerde examenprogram-ma’s bieden, zijn vooral hier te vinden. Van deze exameneenheden kan de school bepalen of er veel of weinig tijd aan een onderwerp besteed wordt, en of een onderwerp uitgebreid dan wel summier aan de orde komt. Voorbeelden voor de invulling van dit deel van het examenprogramma zijn weergegeven in handreikingen, die zijn te downloaden via http://www.slo.nl/voortgezet/vmbo/kerndoelen/

SLO ontwikkelt ook samen met scholen (individuele) leerroutes, die gebaseerd zijn op de mogelijkheden van de nieuwe examen-programma’s.

van de leerlingen. In de mogelijke leerroute zijn regelmatig voortgangsgesprekken ingebouwd. De leerling doorloopt eerst het verkennend deel, waarin hij er door uitproberen achter moet zien te komen wat er is en waar hij zich thuis voelt. Vervolgens vindt de verdieping plaats.

Nog veel water door de RijnHet aantal scholen dat de geboden ruimte wil benutten en bewust op maatwerk koerst, is nog gering. Voor een deel is dat begrijpelijk. Om te beginnen staan scholen onmiddellijk voor de vraag ‘willen mijn docenten dat wel en kunnen ze dat wel?’ De docenten zijn allemaal vakdocenten die hun eigen vak goed beheersen, maar vaak niet het overzicht hebben van wat anderen kunnen toevoegen. Ook als ze graag voor individuele leerlingen wat meer maatwerk willen leveren, stuiten ze al gauw op problemen. Dan blijkt bijvoorbeeld dat ze met redelijk dichtgetimmerde roosters zitten. En dat je niet zo makkelijk iemand even iets anders kunt laten doen, omdat de organisatie op die specifieke groep is afgestemd. Daarom zegt Duijker: “Als je dit zou willen invoeren op scholen, moet je organisatorisch alles overhoop halen. Een school die nog werkt met vakgroepen, moet de

omslag maken naar kernteams, waar verschillende vakgebieden bij elkaar geplaatst worden. Er moet heel wat water door de Rijn stromen vóór dat gerealiseerd is.”

VervolgProjectleider Jan van Hilten vertelt dat aan het eind van dit jaar een vervolg verschijnt op Ruimte voor maatwerk. “Was dat eerste boekje bedoeld om vmbo-scholen erop te wijzen dát er ruimte is, in Omgaan met ruimte in examenprogramma’s gaan wij de scholen helpen om die ruimte daadwerkelijk te gebruiken. We willen een draaiboek maken met een stappenplan, waarin de scholen dus stap voor stap zien hoe ze de ruimte kunnen gaan benutten.” Later dit jaar krijgen de scholen een folder in huis om hen te wijzen op dit nieuwe materiaal.

Teks

t: Al

y Br

eem

haar

Page 19: SLO Context BO

19

Belangrijke schakelfunctie voor vmbo-t“Wij zien voor de vmbo-t scholen steeds meer een schakelfunctie weggelegd. Het vmbo-t ‘schakelt’ bovenbouwleerlingen naar een vorm van vervolgonderwijs door duidelijke perspectieven te bieden op dat vervolg. Voor de ene leerling is de havo-route de beste weg, voor de ander de verkorte hbo-route via mbo en voor weer een ander de reguliere mbo-route. Scholen programma’s laten aanbieden die aansluiten bij de capaciteiten, motivatie en leerstijlen van leerlingen, dát is wat wij willen bevorderen en realiseren binnen de theoretische leerweg.”

Aldus Jan Sniekers, projectleider van wat het project Herontwerp theoretische leerweg wordt genoemd. Die naam dekt niet helemaal de lading, geeft Sniekers direct toe. Het project is niet gericht op volledige vernieuwing van de theoretische leerweg. Wel op het bieden van duidelijke perspectieven voor vervolg-onderwijs en op de invulling daarvan.

Reguliere mbo-routeCirca tachtig procent van alle vmbo-t leerlingen gaat door naar het mbo. Vmbo-t leerlingen wisselen echter vooral in het eerste jaar van het mbo duidelijk vaker van opleiding dan leerlingen uit de andere vmbo-leer-wegen. Niet zo vreemd als je bedenkt dat de vakken op vmbo-t op een theoretisch niveau gegeven worden. Praktische loopbaanoriëntatie speelt er in mindere mate een rol.Een manier om de reguliere mbo-route te optimaliseren is dan ook het integreren van praktijknabije loopbaan-oriëntatie en begeleiding (LOB) in het vmbo-t. Sniekers: “We kijken of we de vooral theoretisch ingekleurde eindtermen van de (sector)vakken zo kunnen interpreteren dat zij een bijdrage kunnen leveren aan beroepsoriëntatie. We zoeken in de eindtermen naar aanknopingspunten voor praktische,

beroepsgerichte activiteiten waarmee een leerling zich een beeld kan vormen van beroepen en zich tevens de noodzakelijke vakkennis eigen kan maken. Dat maakt het onderwijs interessanter en slaat twee vliegen in één klap zonder dat het veel extra tijd kost. Stel een leerling wil kiezen voor een opleiding tot tuinarchitect op mbo-niveau 4. Wat kan ‘zijn’ sectorvak biologie daaraan bijdragen en hoe kan hij vanuit dat vak iets meer van de beroepswereld zien en ervaren?”

Vmbo - havo - hboLeerlingen die een wat theoretischer leerstijl hebben en weten dat ze uiteindelijk een opleiding op hbo-niveau willen volgen, zullen na het vmbo-t voor het havo kiezen. Soms zijn dat ook leerlingen die meer tijd nodig hebben voor een beroepskeuze. Havo-opleidingen verschillen echter nogal wat instroomeisen betreft. SLO helpt scholen om vmbo-t leerlingen optimaal voor te bereiden op dit vervolgtraject. Bijvoorbeeld met vakvergelijkingen die overlap en lacunes zichtbaar maken, een zelftest vaardigheden en een enquête Leerkwaliteiten voor de leerlingen.

Versneld naar het hboVoor meer praktisch ingestelde leerlingen met ambities voor een hbo-opleiding, is de verkorte route vmbo-t - mbo - hbo een interessante optie, zeker als zij op het vmbo al voor ogen hebben welke hbo-opleiding ze uiteindelijk zouden willen volgen. In deze route kunnen leerlingen van 3 en 4 vmbo-t al modulen volgen van het mbo. Sniekers: “Dit gebeurt op een toenemend aantal scholen, vooral in de sector Economie. Vmbo-t’s, roc’s en hbo-instellingen werken daarbij intensief samen. We hebben tot nu toe twee organisatiemodellen gezien: één waarbij docenten van het roc extra lessen komen geven op de vmbo-school en één waarbij roc-docenten samen met de docenten van de theore-tische leerweg een programma verzorgen waarin mbo-modules ingevlochten zijn in het bestaande tl-programma. Wij willen de bestaande praktijken preciezer in kaart brengen en op basis daarvan samen met geïnteresseerde scholen een ontwikkeltraject starten dat de aansluiting probeert te optimaliseren en straks voor meer scholen inzetbaar is.”

Meer informatie: Jan Sniekers, 053 4840 612, [email protected]

Teks

t: Al

y Br

eem

haar

Page 20: SLO Context BO

2020

Inclusive education in the Netherlands Door: A. Thijs, B. van Leeuwen en M. Zandbergen (Ministry of Education, Culture and Science)

In deze Engelstalige publicatie wordt het onderwijs-systeem in Nederland beschreven; van primair onderwijs tot en met hoger beroepsonderwijs. Centraal staan de ontwikkelingen binnen het onderwijs rondom leerlingen met specifieke onderwijsbehoeftes en de brede thematiek van sociaal-culturele diversiteit.

Toolkit sociale veiligheid en diversiteitMiddelen en materialen voor scholen, docenten en leerlingen in het praktijkonderwijsDoor: M. Haverkamp, I. Berlet, L. Pennewaard

Een veilig school- en groepsklimaat en het omgaan met verschillen tussen leerlingen staan hoog op de school-agenda. Ondanks al die aandacht blijken bepaalde onderwerpen moeilijk bespreekbaar te zijn met (groepen) leerlingen. De toolkit ‘veiligheid en diversiteit’ biedt een overzicht van beschikbaar gereedschap om samenhangend aan deze onderwerpen te werken. Juist hiervoor kan de toolkit gebruikt worden, omdat er ordening is aangebracht in de gevonden middelen en materialen: voor wie is het relevant? En waarvoor is het te gebruiken? De toolkit kan naar behoefte uitgebreid worden, passend bij de eigen schoolsituatie.

POUWERed by ArtDoor: P. Marsman en S. van Tuinen

Hoe formuleer ik mijn visie op kunst- en cultuureducatie (KCE) in het praktijkonderwijs? Hoe verhoudt die visie zich met de algemene visie van de school? En welke consequenties heeft dat voor het programma KCE? Met deze vragen dienden twee docenten van POUWER (Praktijkonderwijs Utrecht) een veldaanvraag in en samen met SLO gingen zij aan de slag om antwoorden te vinden. In de publicatie Praktijkonderwijs: POUWERed by Art vindt u een doorkijkje naar de school en het ontwikkeltraject dat is afgelegd. De school heeft een beleidsplan KCE geformuleerd dat inmiddels heeft geresulteerd in een aantal lessuggesties. Ook voor andere scholen zijn deze lessuggesties bruikbaar en eenvoudig aan te passen aan de eigen schoolpraktijk!

Het schoolvak Nederlands opnieuw onderzochtEen inventarisatie van onderzoek van 1997 tot en met 2007Door: H. Bonset en M. Braaksma

Het schoolvak Nederlands opnieuw onderzocht is een praktijkgerichte rapportage waarin het onderzoek naar het vak Nederlands uit de afgelopen tien jaar wordt beschreven en waarin wordt nagegaan wat we nu wel en niet weten over het onderwijs in dat vak. Dit heeft kennis opgeleverd over effectieve aanpakken, over de manier waarop leerlingen het vak waarnemen en over beoor-delingsinstrumenten voor het vak. De publicatie is een vervolg op en een actualisatie van Het Schoolvak Nederlands onderzocht (Hoogeveen & Bonset, 1998), waarin het onderzoek naar het vak Nederlands van 1969-1997 is beschreven.

Een recept voor taalHet ontwikkelen van een leerlijn Nederlands in het mboDoor: N. Jansma, E. van Kleunen en E. Leenders

Voor taalcoaches, stafmedewerkers, teamcoördinatoren, docenten en ontwikkelaars is het een uitdaging om een gestructureerde leerlijn Nederlands op te zetten voor het competentiegericht onderwijs binnen het mbo. Daarom heeft SLO voor hen deze handreiking ontwik-keld. In deze publicatie wordt een aantal aspecten op een rij gezet, waaraan u moet denken als u een leerlijn ontwikkelt. Ook wordt in beeld gebracht welke keuzes u kunt maken.

Samen werken aan taaltakenHandreiking voor het werken met taaltaken bij de moderne vreemde talen in het kader van de aansluiting vmbo-mbo.Door: N. Jansma, L. Pennewaard

Taaltaken in een levensechte, beroepsgerichte context zijn voor leerlingen interessant en aantrekkelijk. Voor mbo-leerlingen is het communiceren met ‘echte’ klanten motiverend. Door de rol van de beroeps- beoefenaar te vervullen krijgen zij bovendien zicht op hun eigen functioneren in de vreemde taal. De vmbo- leerlingen maken via de uitvoering in het roc kennis met de mbo-opleiding en het beroep. Zij ervaren dat het onderwijs nauw verbonden is met de praktijk en zien de mbo-leerlingen functioneren in de beroeps-context. Dit is waardevol voor hun eigen keuzeproces.

PublicatiesMet enige regelmaat verschijnen er publicaties die geschreven zijn door SLO-medewerkers of waaraan zij een aanzienlijke bijdrage hebben geleverd. Deze publi- caties worden uitgegeven door SLO en zijn - tenzij anders vermeld - gratis te downloaden op www.slo.nl of te bestellen tegen kostprijs. Onderstaand een overzicht van de meest recente publicaties:

Page 21: SLO Context BO

2121

Hoe beoordeel je taalprestaties van leerlingen en hoe formuleer je opdrachten in relatie tot het ERK?Door: T. Meestringa, E. van Kleunen

Het Europees Taalportfolio en het Europees Referentiekader dagen de leerling uit om te laten zien wat hij in realistische, echte situaties kan doen in een taal. In zijn leerlingdossier, dat onderdeel van het taalportfolio uitmaakt, verzamelt hij bewijzen van zijn kunnen. De vragen die in deze brochure aan bod komen zijn: “Hoe kan de leraar beoordelen of de bewijzen van de leerling op het niveau zijn waarvoor ze als bewijsstuk worden aangedragen?” en “Hoe kan de docent beoordelen op welk niveau de leerling zich bevindt?”.

Referentieniveaus in taal- en rekenmethodesEen inventarisatie van leerstof uit actuele taal- en rekenmethodes voor po, vo en mboDoor: T. Ekens en R. Jager

In deze publicatie kunt u snel zien op welke plaats de actuele taal- en rekenmethodes aandacht besteden aan de referentieniveaus. Zowel de methodes uit het primair en voortgezet onderwijs als uit het middelbaar beroepsonderwijs worden behandeld. Bij ieder taal- en rekendomein treft u de titels van bijbehorende leerstofparagrafen uit de methode aan. Ook krijgt u een indruk van de hoeveelheid aandacht die een methode over de leerjaren heen aan een bepaald leerstof- onderwerp besteedt. De inventarisatie is in ontwikke-ling. Nieuwe methodes worden toegevoegd en de publicatie wordt maandelijks geactualiseerd.

Handreiking schoolexamens MVT vmboHet ontwikkelen van opdrachtenDoor: E. van Kleunen, B. Trimbos

Deze handreiking biedt handvatten voor het ontwerpen van opdrachten voor de moderne vreemde talen voor vmbo-leerlingen en maakt duidelijk hoe het Europees Referentiekader daarbij behulpzaam kan zijn.Het ontwikkelen van opdrachten is de tweede hand-reiking voor de moderne vreemde talen. De andere handreiking besteedt aandacht aan de Europese Taalniveaus die voor de examenonderdelen in de schoolexamens gelden en heeft als titel Handreiking schoolexamens MVT vmbo.

Competentiegericht doorstroominstrument ten behoeve van de doorlopende leerlijnen vmbo mbo Herkennen, erkennen en waarderen van competenties in het vmbo op weg naar mboOntwikkeld door: Vmbo Reitdiep College, Hogeland College, Aletta Jacobs College, Campus Winschoten, ROC Noorderpoort College, SLO

Het competentiegericht doorstroominstrument is een gebruiksinstrument met een brugfunctie in competentieontwikkeling tussen vmbo en mbo. Het vormt een soort informatiedossier waarin per competentie gedragskenmerken zijn beschreven die direct te gebruiken zijn in dialoog met de leerling. Bestaande vmbo-opdrachten kunnen nu direct gekoppeld worden aan de competentiestructuur. Het competentiegericht doorstroominstrument is ontwik-keld voor de clusters techniek, zorg-welzijn-horeca-voeding en administratie-handel op de basisberoeps-gerichte leerweg naar mbo-niveau 2 en de kader- beroepsgerichte en gemengde leerweg naar mbo 3-4.

Handreiking schoolexamens vmbo

Na een periode van experimenteren en ontwikkelen zijn de examenprogramma’s voor het vmbo in augustus 2008 vastgesteld. Voor de exameneenheden die met een schoolexamen afgesloten worden, zijn alleen de globaal geformuleerde eindtermen vastgesteld. De scholen hebben daardoor ruimte voor het maken van eigen inhoudelijke keuzes voor de concretisering van die eindtermen. SLO heeft handreikingen gemaakt die docenten ideeën aan de hand doen voor de invulling van de examenprogramma’s. Inmiddels zijn de volgende handreikingen gereed: Techniek-breed, Sport, Dienstverlening en Veiligheid (SDV), Intersectoraal en ICT-route.

Rekenen/wiskunde in het mboEen handreiking voor opleidingsteams en -centraDoor: V. Schmidt

Deze publicatie biedt een aantal handreikingen, suggesties en ideeën ten behoeve van de implemen-tatie van rekenonderwijs in het (competentiegerichte) mbo. De handreiking is ontwikkeld voor opleidings-teams, beleidsmedewerkers en het management van opleidingen en opleidingscentra.De inhoud van de publicatie is mede tot stand gekomen door interviews met een zevental opleidingen/clusters. Bovendien is informatie ingewonnen tijdens een groot aantal bijeenkomsten van experimenteerclusters.

Page 22: SLO Context BO

2222

Draaiboek buddystageDoor: V. Schmidt

Draaiboek buddystage bevat een voorbeeldopzet voor een zogenaamde buddystage in het kader van Loopbaan-oriëntatie en -begeleiding (LOB). Het doel van de buddystage is het ontwikkelen van opleidingsbeelden bij de leerling. Bij een buddystage loopt een vmbo-leerling twee werkdagen mee met een stagiair in het mbo. De mbo-stagiair wordt de ‘buddy’ van de leerling genoemd. De buddystage is een mogelijk onderdeel van het programma LOB in de vierde klas. Indien gewenst kunnen de opdrachten, aanwijzingen en het draaiboek aan de eigen situatie aangepast worden.

Oriënteren in de praktijkDe vmbo Carrousel binnen een leerroute praktijknabije LOBDoor: N. Jansma en J. van Hilten

Een goede loopbaanoriëntatie en -begeleiding (LOB) draagt bij aan het voorkomen van schooluitval en onnodig switchen van opleiding. Bij de vmbo Carrousel worden scholen, via een centrale coördinatie, gekoppeld aan instellingen in de sector Zorg en Welzijn en bezoeken de leerlingen de verschillende instellingen (de Carrousel). Scholen die in het project participeerden, hebben hun visie op LOB kunnen aanscherpen en hebben handvatten gekregen voor verdere invulling van hun programma LOB. In deze handreiking zijn de ervaringen van dit project verwerkt.

Scenario’s voor invoering van praktijk nabije LOB in de bovenbouw van het vmboDoor: V. van Lanschot Hubrecht en J. Sniekers

Deze publicatie is bedoeld als een handreiking voor managers, coördinatoren, decanen en mentoren die serieus werk willen maken van loopbaanoriëntatie en -begeleiding (LOB) en zowel visie als beleid aan willen scherpen. Naast achtergrondinformatie bevat de publicatie ook praktische informatie waarmee u direct aan de slag kunt om LOB een stevige plaats in de school te geven.

Van leerplandialoog naar een persoonlijk leerplan J.van Rooijen, M. Haandrikman en M.Bouwmeester De heterogeniteit van deelnemers die binnenkomen in het mbo is steeds groter. Veel scholen streven ernaar aan de diversiteit van deelnemers tegemoet te komen door onderwijs op maat te bieden. Een leerplandialoog lijkt uiterst geschikt om het streven naar onderwijs op

maat concreet vorm te geven. In een leerplandialoog onderzoeken 8 tot 15 deelnemers wat vitale leervragen voor hen zijn als gekeken wordt naar persoonlijke interesse, beroepseisen en diploma-eisen. Op basis van de leerplandialoog maken zij vervolgens een persoonlijk leerplan. SLO werkt aan een handreiking voor docenten om leerplandialogen te voeren met groepen deelne-mers. De handreiking verschijnt in september.

Handreiking StudieloopbaanbegeleidingDe rol van de studiecoachDoor: V. van Lanschot Hubrecht en J. van Hilten

Deze handreiking heeft tot doel stafmedewerkers en ontwikkelaars van de clusters te ondersteunen bij de vormgeving van studieloopbaanbegeleiding tijdens de realisatie van competentiegericht beroepsonderwijs gericht op het document Leren, Loopbaan en Burgerschap. In deze handreiking staan naast belangrijke achtergrondinformatie en de wettelijke kaders vooral praktische instrumenten voor de ontwikkeling en invulling van studieloopbaanbegeleiding in het eigen cluster. Het maken van eigen keuzes en het leggen van eigen accenten is hierbij mogelijk.

De koppeling van centrale examens Nederlands aan referentieniveausDoor: T. Meestringa, H. Bonset en H. de Vries

In dit rapport doen de auteurs verslag van een onderzoek naar de relatie tussen de examens leesvaardigheid Nederlands in het voortgezet onderwijs en het Europees Referentiekader. Hun bevindingen leveren een waarde-volle bijdrage aan de wijze waarop de doorlopende leerlijnen taal geïmplementeerd kunnen worden.

Curriculair leiderschap Over curriculaire samenhang, samenwerking en leiderschap in het onderwijsDoor: R. Abbenhuis, M. Klein Tank, V. van Lanschot, G. van Mossel, N. Nieveen, A. Oosterloo, H. Paus, I. Roozen

Deze publicatie gaat over de dynamiek van curriculum-vernieuwing, de verdeling van de verantwoordelijkheid voor die vernieuwing binnen scholen van verschillende onderwijstypen en de consequenties ervan voor de ontwikkeling en uitvoering van het curriculum van de school.Het doel van deze publicatie is het ontwikkelen van een begrippenkader over curriculair leiderschap in scholen voor primair, voortgezet en beroepsonderwijs en het beschrijven van schoolpraktijken waarin curriculair leiderschap vorm krijgt.

Publicaties

Page 23: SLO Context BO

2323

Websiteswww.taalenrekenen.nl

Wat moeten leerlingen kennen en kunnen (referentie-niveaus). Website van de expertgroep Doorlopende Leerlijnen rekenen en taal.

www.leerlijnwijzer.nl

Op deze site kunt u onderzoeken hoe uw school het doet op het gebied van doorlopende leerlijnen, zowel de verticale als de horizontale lijn.

www.erk.nl

Website met informatie over het Europees Referentiekader Talen.

danstijd.slo.nl

Website over dans met dansgeschiedenis, opdrachten, fragmenten en een dansapedia.

burgerschapmbo.slo.nl

Op deze website krijgt u antwoord op vragen rondom Burgerschap in het mbo.

loopbaanleren.slo.nl

Deze website geeft praktische informatie rond Loopbaanleren waarbij toepassing in het onderwijs-programma voorop staat.

Page 24: SLO Context BO

VM2 wil scheiding vmbo-mbo doorbrekenVeel vmbo-leerlingen, en met name de leerlingen in de basisberoepsgerichte leerweg, hebben moeite met de overstap naar het mbo. Sommigen schrijven zich niet eens in voor een vervolgopleiding. En van de anderen vallen er in de eerste paar maanden van het mbo veel uit. Het experiment VM2 is bedoeld om te bekijken of met een andere aanpak meer leerlingen hun startkwalificatie halen op mbo-niveau 2.

Oud-voorzitter Adviesgroep vmbo zet kanttekeningen bij experiment

> slo programmalijn> doorlopende leerlijnen

De programmalijn ‘doorlopende leerlijnen’ heeft als doel de continuïteit van de leerstof tussen opeenvolgende leerjaren en sectoren in het onderwijs te bevorderen.p

2424

Namens SLO leveren Jan van Rooijen en Marjolein Haandrikman inhoudelijke ondersteuning. Van Rooijen schetst het probleem: “Wettelijk is het zo dat vmbo en mbo losse schooltypes zijn. In enkele gevallen zitten die twee schooltypes in één gebouw, maar de scheiding blijft. Bij het vmbo heeft het ministerie van OCW de grootste invloed; dan gaat het niet alleen om het wat, maar ook om de bekostiging. Bij het mbo is er veel meer betrokkenheid vanuit het bedrijfsleven. Er zijn verder zo’n 40 roc’s in Nederland, maar misschien wel 500 vmbo-scholen. Elke mbo-school heeft dus te maken met een heleboel vmbo-scholen om zich heen.” Haandrikman valt hem bij: “Voor roc’s is dat heel moeilijk. Toch is er al op diverse manieren samen- werking tussen mbo en vmbo. Vmbo’s proberen in regionale netwerken bepaalde zaken goed af te stemmen met elkaar, zoals warme overdracht van dossiers. Ook kijken scholen via zorgadviesteams (ZAT’s) waar een leerling het beste terecht kan. En AKA-niveau 1-opleidingen mogen nu ook door het vmbo worden aangeboden; daarvoor is samenwerking met het mbo nodig, dat het diploma moet afgeven.” Een belangrijke reden waarom het tussen vmbo en mbo vaak misgaat, is volgens Van Rooijen het verschil in inhouden: “Heel lang, tot 1995, was het vmbo eind-onderwijs. Die rol is overgenomen door het mbo. Het vmbo zou wat meer gericht moeten zijn op persoonlijke en maatschappelijke vorming, maar bij veel scholen zit die beroepscomponent er nog heel zwaar in. Daardoor krijg je een enorme overlap, zijn kinderen niet meer gemotiveerd en vertrekken ze.”

LapwerkOok Dirk van der Spoel, tot vorig jaar voorzitter van de Adviesgroep vmbo, noemt dat probleem: “Waar wij nadrukkelijk over geadviseerd hebben, is de specifieke rol van het vmbo. We hebben beklemtoond dat het vmbo door docenten en schoolleiders en ook door ons wordt gezien als oriënterend en nadrukkelijk voor- bereidend. Daarmee zeg je dus ook dat de eerste echte stap naar het behalen van een startkwalificatie in het mbo moet gebeuren.” Dat klinkt alsof de adviesgroep liever ook iets wilde veranderen aan het stelsel. Van der Spoel: “Toen we begonnen, kregen we twee consignes mee van het ministerie: het eerste was ‘blijf met je tengels van het systeem, het stelsel af’. Wat we ook adviseerden moest dus altijd inpasbaar zijn in het stelsel. Al jarenlang is men vreselijk benauwd voor het voeren van een stelseldiscussie. We hebben in het vmbo regelmatig gesputterd tegen het feit dat we al tientallen jaren dezelfde structuur hebben. Maar we hebben er niets aan kunnen doen. VM2 is in feite een proef om te bekijken of je de structuur van het vmbo van binnenuit, en op basis van de inhoud, een nieuwere fase in kunt brengen. Het is misschien een beetje lapwerk, maar wel van een verderreikend soort. Want als je binnen het stelsel in staat wordt gesteld iets met de diplomering te doen, dan heb je toch een wat ander perspectief gekozen.”

Helder kaderDe dubbele gevoelens van Van der Spoel over VM2

Teks

t: Ja

cq Z

inke

n • F

otog

rafie

: Cee

s Elz

enga

Page 25: SLO Context BO

Dirk van der Spoel: “De eerste echte stap naar het behalen van een startkwalificatie moet in het mbo gebeuren.” 25

blijken ook uit zijn kritiek op het ontbreken van een helder kader: “Dat vind ik dan wel weer een beetje een misser. Laten we zeggen dat in ieder geval niet voldoende kader is neergezet om straks eenduidigheid te krijgen over de conclusies van dit experiment.” Dit element speelt voor Van der Spoel ook een rol in die andere functie van hem, die van adviseur van het College van Bestuur bij de Amarantis Onderwijsgroep, waar twaalf scholen bij VM2 betrokken zijn. “Ik zie ze daar vertwijfeld kijken ‘wat moeten we nou in vredes-naam doen?’. En men blijft vervolgens angstvallig dicht bij hoe het was. Daarmee haal je de kracht uit het experiment. Je voedt te weinig, waardoor er ook te weinig uit komt.” Van der Spoel probeert daar iets aan te doen. “Binnen Amarantis wordt in het mbo volstrekt gestuurd op competentiegericht onderwijs. In het vmbo is dat niet zo. Als je dit experiment doet zonder dat je competentie- gericht onderwijs daarin inbouwt, loop je aan het eind van het VM2-traject tegen een probleem aan, want

competentiegericht onderwijs wordt afgesloten met competentiegerichte examens. Het vmbo-examen is dat zeker niet. Bij de experimenten bij Amarantis gaan we volle bak met cgo en ik verwacht dat scholen ervaren dat die twee niet zo goed te rijmen zijn. Er mag geëxperimenteerd worden, maar dat mag niet ten koste gaan van leerlingen.” Scenario’sBetekent dat dat Amarantis er in dit experiment een schepje bovenop doet? “Enigszins wel, ja. We hebben een drietal scenario’s neergezet, en we zijn ervan uitgegaan dat scholen kiezen voor een scenario dat anders is, anders-vmbo. Dat moet sowieso. Vervolgens kunnen ze kiezen voor heel zwaar in je schooldeel mbo-georiënteerd aan het werk gaan, en voor eenderde nog de koers naar het vmbo-diploma open houden. We proberen de scholen in de experimenten zo ver te krijgen dat ze op enig moment ervaren dat cgo en vmbo-diplomering niet bij elkaar passen, en dat ze

Teks

t: Ja

cq Z

inke

n • F

otog

rafie

: Cee

s Elz

enga

Page 26: SLO Context BO

2626

daarna de volgende stap doen. Dat is een beetje de strategie. Bij Amarantis zitten vmbo en mbo in dezelfde organisatie en dat geeft een wat andere situatie dan wanneer je niet onder hetzelfde dak zit. Ik verwacht daar in dit geval een positieve impuls van.”

ExamenIn het verhaal van Van der Spoel klinkt ook de worsteling met het examen door. VM2 beoogt een doorlopende leerlijn, maar scholen mogen ervoor kiezen het vmbo-examen toch af te nemen. Van Rooijen: “Het VM2-experiment wil twee jaar vmbo bovenbouw en twee jaar mbo samentrekken. Daar is inhoudelijk best winst te halen. Maar dan moet die knip van dat examen ertussenuit.” Haandrikman vult aan: “Van het eerste cohort heeft echter 78% van de scholen ervoor gekozen om wel standaard het vmbo-examen te laten plaatsvinden, met name omdat ze dat ten opzichte van de ouders goed te verantwoorden vinden. De overige scholen bieden wat het examen betreft een keuze: de ene leerling wel en de andere niet.”

ZorgDe SLO’ers zijn goed te spreken over de aanpak van de zorg in het experiment. Van Rooijen: “Je hebt in het vmbo een uitgebreide zorgstructuur. De leerling staat centraal en dat betekent voor de scholen dat ze zorgen dat die kinderen hun diploma halen, en dat ze geholpen worden als het een beetje misgaat. Ze zetten er desgewenst allerlei instanties op. Op het mbo moeten diezelfde leerlingen vervolgens meer zelfstandig aan de slag. Als het misgaat is de zorgstructuur er niet. Bovendien zit er tussen het vmbo-examen in mei en de start op het mbo in september een te groot gat. In VM2 is dat gat korter door een soort zomercursus, we houden zo de leerlingen dichter bij ons en we zetten de zorgstructuur in het mbo voort. Die maximaal zes jaar

dat ze in dat traject zitten, houden ze dus de zorg- structuur, ze houden de groep docenten om zich heen, ze blijven in hun eigen gebouw en de aanpak blijft hetzelfde. Hopelijk zal dat straks voor een groep leerlingen helpen.”

DurfEr is intussen nog niets bekend over een vervolg op het experiment. Van Rooijen: “Voor de scholen is dat een probleem. Stel je bent vorig jaar begonnen in dit project met je derde klas. Dit jaar gaat de nieuwe derde klas ook naar VM2, maar volgend jaar gaat dan de volgende nieuwe derde klas weer terug naar de oude situatie. Je krijgt dus eventjes een golfje VM2, maar dat ebt weg. Waarschijnlijk houden scholen om die reden ook het examen in stand.” Ondanks dit soort kanttekeningen lijken de betrokkenen nu gematigd tevreden. Van der Spoel: “Wat ik positief vind, is dat de politiek ruimte geeft voor dit experiment. Dat vind ik wel durf van de staatssecretaris. De vorige minister had dit zeker niet toegestaan. Het bevat verder een aantal dingen die ook vanuit de adviesgroep geroepen zijn. Zo hebben we iets gezegd over het aantrekkelijker maken van sommige trajecten die doorlopen, de bekende doorlopende leerlijn. En we hebben betoogd dat de aansluiting op het mbo vanuit het vmbo zou moeten verbeteren. Overigens niet alleen vanuit de kaderberoepsgerichte en de basisberoeps-gerichte leerweg, maar ook vanuit de theoretische leerweg.”Per saldo zegt Van der Spoel: “Ik ben nog niet optimis-tisch. Mijn bespiegelingen zijn vooral structureel, het stelsel betreffend, op het niveau van het management en de bestuurlijke kant. Op de werkvloer zie je dat met enthousiasme gewerkt wordt aan dit verhaal, daar zie je ook dat de mensen willen leren.”

“Je hebt in ‘t vmbo een uitgebreide zorgstructuur. In het mbo is die er nu niet.” Jan van Rooijen.

Jan van Rooijen en Marjolein Haandrikman

Page 27: SLO Context BO

27

1 en 2 oktober 2009De Onthulling; samen zicht op vaktaalleren

Taal speelt een cruciale rol bij het leren. Daarover bestaat weinig verschil van mening. Maar welke rol speelt taal precies? En hoe onderwijs je de taal van het vak? Op donderdag 1 en vrijdag 2 oktober vindt op Slot Zeist de 10e landelijke werkconferentie van het Platform Taalgericht Vakonderwijs plaats. Tijdens plenaire lezingen, presentaties uit het veld en verdiepende workshops ontwikkelen de deelnemers gezamenlijke inzichten en koppelen zij die aan eigen ervaringen en kennis. Met als doel een versterkte visie op de rol van taal in het onderwijs. Een visie waar de deelnemers en het Platform de komende jaren mee vooruit kunnen.

Plaats: Slot ZeistTijd: do. 13.00 - 17.00 uur vr. 09.30 - 16.30 uur

Kijk voor meer informatie op www.taalgerichtvakonderwijs.nl.

1 oktober 2009Leermiddelen op drift

Maakt u als leraar regelmatig zelf lesmateriaal en gebruiken collega’s uw producten? De Vereniging van Educatieve Auteurs (VvEA) organiseert in samenwer-king met hogeschool Fontys Lerarenopleiding Tilburg (FLOT) en SLO op donderdag 1 oktober een landelijke conferentie over actuele ontwikkelingen in de wereld van leermiddelen voor leraar-auteurs en andere belanghebbenden.

Plaats: Fontys-Mollergebouw, TilburgTijd: Van 10.00 tot 16.30 uurKosten: e 120,-

Meer informatie en een aanmeldformulier vindt u op www.educatieveauteurs.nl.

15 oktober 2009Bijeenkomst Netwerp Burgerschap mbo

Het Netwerk Burgerschap mbo is bedoeld als een netwerk van personen die binnen roc’s een kartrekkersrol vervullen op het gebied van burgerschap. Het netwerk heeft kennisontwikkeling en kennisdeling tot doel. SLO zorgt bij daarbij voor de inbreng van onderwijskundige expertise, in het bijzonder op het gebied van leerplan-ontwikkeling. Netwerkleden, maar ook externe sprekers, leveren inbreng en feedback op ingebrachte vragen, delen ervaringen en fungeren als ‘critical friend’. Deelname aan deze bijeenkomsten is uitsluitend voor leden van het Netwerk Burgerschap mbo.

De bijeenkomsten staan gepland op 15 oktober en 3 december 2009 en 11 maart 2010.

Meer informatie en/of aanmelding voor het lidmaat-schap: http://burgerschapmbo.slo.nl/netwerk/lidworden/.

13 november 2009Landelijke studiedag taal en cultuur

Op 13 november organiseert SLO, in samenwerking met de culturele instituten Goethe-Institut, Maison Descartes en Instituto Cervantes de jaarlijks terugke-rende landelijke studiedag voor taal en cultuur. Een inspirerende dag voor docenten MVT in het mbo, met aandacht voor cultuur en taal. Na de zomervakantie komt een uitgebreide programmabeschrijving beschik-baar op de SLO-website en via de nieuwsbrieven. Reserveert u deze datum nu alvast in uw agenda.

Plaats: Goethe-Institut, AmsterdamTijd: 09.30 - 16.00 uur

Agenda BO

27

Page 28: SLO Context BO

Samen zicht op vaktaallerenSlot Zeist, 1 en 2 oktober

De Onthulling10e landelijke werkconferentie van het Platform Taalgericht Vakonderwijs

Taal speelt een cruciale rol bij het leren. Daarover bestaat weinig verschil van mening. Maar welke rol speelt taal precies? En hoe onderwijs je de taal van een vak? Tijdens plenaire lezingen, presentaties uit het veld en verdiepende workshops ontwikkelen de deelnemers gezamenlijke inzichten en koppelen die aan eigen ervaringen en kennis. Met als doel een versterkte visie op de rol van taal in het onderwijs. Een visie waar de deelnemers en het Platform de komende jaren mee vooruit kunnen.

Kijk voor meer informatie op

www.taalgerichtvakonderwijs.nl