111
Amsterdamse woonmilieus 2003 centrum aansluiting transitie overgang stadsvernieuwing e.a centrumrand stadsrand inbreiding dorp welgesteld stedelijk Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

  • Upload
    doxuyen

  • View
    232

  • Download
    2

Embed Size (px)

Citation preview

Page 1: Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

Amsterdamse woonmilieus 2003

Bezoekadres:Jodenbreestraat 251011 NH Amsterdam

Postadres:Postbus 19001000 BX Amsterdam

Telefoon 020 552 7511Fax 020 552 7199

E-mail:[email protected]

Internet:www.wonen.amsterdam.nl

Auteur: Kees DignumMet medewerking van:Willem Teune en Laura Uittenbogaard

Stedelijke d

ynamiek b

ij stagnerend

e wo

ningm

arkt Am

sterdam

se Wo

onm

ilieus 20

03

centrum

aansluiting

transitie overgang stadsvernieuwing e.a

centrumrand

stadsrand inbreiding dorp

welgesteld stedelijk

Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

Page 2: Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

Colofon

Uitgave Dienst Wonen

Datum oktober 2004

Auteur Kees Dignum

Met medewerking van Willem Teune en Laura Uittenbogaard

Grafische vormgeving Jan de Wringer en Sandy Bakmeijer (Artvark Design)

Foto’s woonmilieus Katrien Mulder, Kees Dignum en Arian Boersma

Amsterdamse statistiek Dienst Onderzoek en Statistiek

Kaart nationale woonmilieus ABF - Research

Kaart bijlage 4 Projectbureau Vernieuwing Bijlmermeer

Page 3: Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

Amsterdamse woonmilieus 2003

K. Dignum

Dienst Wonenjuli 2004

1

Page 4: Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

Inhoudsopgave

Samenvatting 5

hoofdstuk 1 Inleiding: woonmilieus als actuele marktcombinaties 11

1.1 Verschuivend evenwicht 111.2 Milieus als sociaal-fysieke marktcombinaties 131.3 Woonmilieus als meetlat 141.4 Indeling van het rapport 15

hoofdstuk 2 Amsterdamse woonmilieus in 2003 17

2.1 Inleiding 172.2 Centrum en centrumrand 172.3 Welgesteld stedelijk en aansluiting 202.4 Transitie, overgang en stadsvernieuwing 252.5 Inbreiding en stadsrand 322.6 Dorp 362.7 Totaalbeeld stedelijk mozaïek 38

hoofdstuk 3 Stedelijke materie in beweging 43

3.1 Inleiding 433.2 Sociaal-demografische trends 433.3 Dynamiek 493.4 Samenstelling en gebruik van de voorraad 513.5 Verschuivende grenzen, scherpere profielen 533.6 Verschuivingen op microniveau 593.7 Ruimtelijke macroverschuiving overheerst 60

hoofdstuk 4 Woonmilieus als meetlat 61

4.1 Inleiding 614.2 Sociaal-economische differentiatie in de Amsterdamse milieus 614.3 Woningmarktsectoren en woonmilieus 644.4 Woonwaardering en verhuisintentie 674.5 Waardering omgevingskenmerken van de woonmilieus 704.6 Welzijn en woonmilieus 744.7 Resumé 75

2

Page 5: Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

hoofdstuk 5 Woonmilieus in ruimer perspectief 79

5.1 Inleiding 795.2 Amsterdamse woonmilieus in 2015 795.3 Amsterdam in de noordvleugel van de Randstad 86

Bronnen 91

Bijlagen

bijlage 1 Totstandkoming woonmilieu-indeling 93

1.1 Constructie en selectie van variabelen 931.2 Selectie van buurten 941.3 Resultaten van de principale componentenanalyse 961.4 Resultaten van de clusteranalyse 981.5 Plaatsing buiten de indeling 991.6 Relatie tussen de milieus en de componenten 100

bijlage 2 Fotoverantwoording 103

bijlage 3 Situatie en fasering Stedelijke vernieuwing Bijlmermeer per 1-1-2003 105

bijlage 4 Omschrijving en kaart van de stadsdelen en buurtcombinaties 106

3

Page 6: Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

4

Page 7: Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

Samenvatting

WoningmarktcombinatiesDe Amsterdamse woonmilieutypologie in dit rapport toont zuiver en alleen opbasis van statistiek een beeld van de posities en functies van de verschillendeonderdelen van Amsterdam in de woningmarkt. Veel mensen kennen deze verschil-len vanuit hun dagelijkse kennis van de stad. Gegevens over de stad verhullen dewerkelijkheid vaak enigszins omdat deze op een te hoog schaalniveau zoals stads-delen gepresenteerd worden. Met de buurtenstatistiek is het mogelijk om eenechte woningmarktkaart te tonen. Bovendien worden gegevens over de woningen,de bewoners, de omgeving en de verhuizingen in één samenhangende beschrijvinggecombineerd. Het is dan ook een typologie van sociaal-fysieke marktcombinaties.De woonmilieus worden met een computerprogramma gemaakt, vervolgens wachthet resultaat op interpretatie en beschrijving.

Tien woonmilieus

De kleine snippers dorpsmilieu die Amsterdam rijk is, kunnen gezien worden alsequivalenten van wat op het platteland van de regio aan suburbaan wonen zeerruim aanwezig is. Sinds de jaren zestig is de stad niet langer welvarend tenopzichte van het omringende platteland. De rollen zijn al decennialang omge-

Amsterdamse Woonmilieus 2003

5

centrum

centrumrand

welgesteld stedelijk

aansluiting

transitie

overgang

stadsvernieuwing e.a.

stadsrand

inbreiding

dorp

Page 8: Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

draaid. Amsterdamse milieus die serieuzer tegenwicht bieden aan deze situatiezijn het centrummilieu en welgesteld stedelijk. Deze milieus vallen globaal samenmet wat elders wel ‘de witte wig’ genoemd werd. Er wonen dan ook niet alleenveel Nederlanders maar ook veel buitenlanders uit andere rijke westerse landen,zoals Engeland en de V.S. Het milieu omvat grote delen van historisch Amsterdamen de Grachtengordel en een omvangrijk gebied ten zuiden van het Vondelpark.De mensen in het welgesteld stedelijk milieu zijn duidelijk welvarender, niet alleenin termen van geld maar ook in woonoppervlak per capita. In het centrummilieumoet men met minder woonmeters genoegen nemen. Dat is wellicht ook de redenwaarom de beweeglijkheid groter is. Hoge prijzen voor weinig woonoppervlakmaken dit milieu tot een gebied van kortwonende huishoudens. De milieus centrumrand en aansluiting vullen het overgrote deel van wat men deuitstralingszone kan noemen van centrum en welgesteld stedelijk: grote delen vande negentiende eeuwse gordel, de ’20-’40 bebouwing en enkele naoorlogsebuurten. De milieus maken op veel plaatsen een proces door van een gematigdnaar een hoger sociaal-economisch niveau. De bijdrage aan de woningmarkt-dynamiek ligt op het normale Amsterdamse niveau. Vooral in het aansluitingmilieugaat dit gepaard met een hoge graad van vergrijzing. De drie milieus stadsvernieuwing e.a., transitie en overgang liggen sociaal-econo-misch gezien onder het stedelijk gemiddelde. In het transitiemilieu gaat ditgepaard met een bijzonder snelle doorstroming. Het overgangsmilieu heeft opveel plaatsen een duale bevolkingsstructuur. De vergrijsde autochtone bevolking isnog sterk aanwezig en tegelijkertijd groeit het aandeel allochtone gezinshuis-houdens. Veel van de betreffende buurten maken sinds hun bouw na de TweedeWereldoorlog hun eerste radicale bevolkingsverjonging mee. In het transitiemilieuis deze beweging al langer aan de gang. Daar is geen gewortelde pioniersgene-ratie gekomen of deze is inmiddels grotendeels vertrokken. De demografischerem die van zo’n eerdere bewonersgeneratie uitgaat is weggevallen, en sommigebuurten blijven vrij langdurig op een punt van lage sociaal-economische status enhoge bevolkingsdynamiek steken. In het stadsvernieuwingsmilieu is, door debouw van overwegend sociale woningbouw in de jaren tachtig, het sociaal-econo-mische niveau eveneens laag. Ook hier is de woningmarktdynamiek gematigd. De wat kleinere, veelal minder welgestelde huishoudens in dit milieu houden hunhuurwoning voor lange tijd aan. Meer mensen zouden willen verhuizen dan er inwerkelijkheid doen, vermoedelijk door een gebrek aan mogelijkheden.

Nieuwbouw is beslist functioneel voor de doorstroming maar de beweeglijkepionierfase duurt maar kort. Dat blijkt ook uit het voorkomen van een milieu dat denieuwbouw van vandaag en een milieu dat de nieuwbouw van gisterenrepresenteert. Inbreiding is het nieuwste milieu met nog volop bewegelijkheid,maar afgaande op de mening van de pas gearriveerd bewoners wil men nietopnieuw verhuizen en is het na het afronden van de bouwstroom snel gedaan metde dynamiek. In het stadsrandmilieu, met veel woningen uit de jaren negentig, isde woningmarktdynamiek al tot de laagste van de stad gaan behoren. Sociaal-economisch zijn de beide nieuwbouwmilieus versterkingen van de stad, vooralomdat het merendeel van de woningen eigen woningbezit is. Beide milieus kunnenals stedelijke equivalenten gezien worden voor wonen in de regio. De woningenzijn modern, groot voor Amsterdamse begrippen en goed geoutilleerd. Veel vande woningen hebben in de vorm van een balkon, terras of tuintje een privé-buiten-ruimte. Vergeleken met woningen in de groeikern is die buitenruimte vaak beschei-den, maar wie daar op gesteld is krijgt enig wisselgeld: een woning in Amsterdam.

Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

6

Page 9: Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

Zeker in het inbreidingsmilieu is de nabijheid van het historische deel van dehoofdstad een factor van belang. Men kan milieus KNSM/Java-eilenad,Borneo/Sporenburg, Omval en Park de Meer zien als functionele versterkingen vanof aanvullingen op de centrale milieus als centrum en welgesteld stedelijk. Uitverhuisbewegingen blijkt deze relatie ook duidelijk. Het stadsrandmilieu is voorhet merendeel van de buurten die hier onder vallen meer vergelijkbaar met degroeikern. In Geuzenveld-west, De Aker, De Twiskes en Jeugdland is het centrumvan Amsterdam gemeten in reistijd bijna net zo ver als vanuit Purmerend, Almereof Hoofddorp. Het laagbouwkarakter van deze milieus stemt ook meer overeenmet dat in de voorstad. Overigens zijn de beide nieuwbouwmilieus niet de enige milieus waar nieuwewoningen staan, maar in de andere milieus wordt het karakter overheerst dooroudere bebouwing. Zo is in het centrummilieu en het centrumrandmilieu hetaandeel woningen gebouwd na 1980 respectievelijk 11% en 18%. In deze centralewoonmilieus heeft nieuwbouw in veel gevallen plaatsgevonden op losse percelenbinnen de bestaande bebouwing en in sommige gevallen omvat de nieuwbouwgehele bouwblokken.

Veranderingen in de posities van de milieusDe milieus zijn tot stand gekomen met de statistiek van 2003, maar door gegevensuit verschillende jaren over de milieu-indeling te analyseren krijgt men een beeldvan de veranderingen. Een belangrijke verandering is dat de sociaal-economischeverschillen tussen de milieus toenemen. Dat blijkt uit twee jaargangen van hetonderzoek Wonen in Amsterdam. Welgesteld stedelijk vestigt zich duidelijker aan de top van de hiërarchie terwijl de inkomenssituatie in het transitiemilieuverslechtert. De inkomensverdeling over de milieus vertoont grote overeenkoms-ten met de verdeling naar eigendomscategorieën. Juist in het welgesteld stedelijkmilieu is er groei van het eigenwoningbezit door omzettingen vanuit de huursec-tor, met name de particuliere huursector. In de beide nieuwbouwmilieus is hetinkomensniveau, gerelateerd aan het grote eigenwoningbezit, eveneens hoog. In het stadsrandmilieu zijn er momenteel reeds enkele signalen die wijzen opdaling van de waardering voor het wonen in dit milieu, maar nog niet in ambitiesom te verhuizen. De waardering voor de woningen zelf is overigens uitgesprokenpositief maar die voor de woonomgeving is matig en neemt bovendien af. Er is bijvoorbeeld meer waardering voor de parkeermogelijkheden en bereikbaar-heid dan voor de esthetische kwaliteit van de omgeving. Het lijkt ook iets metverminderde veiligheid te maken te hebben. Iets soortgelijks geldt voor de doorbewoners geschatte verkoopprijzen van koopwoningen in dit milieu. Deze liggeninmiddels onder het Amsterdams gemiddelde terwijl die in het inbreidingsmilieudaar ruim boven liggen.

Deze bewegingen geven aan dat de posities van milieus op de woningmarkt aanverandering onderhevig zijn en dat deze veranderingen soms betrekkelijk snelgaan. Elk nieuwbouwmilieu heeft ooit, in de tijd dat ze gebouwd werden, een vande hoogste kwaliteitsniveaus gerepresenteerd, simpelweg omdat nieuwe wonin-gen meestal groter en beter zijn dan oude. Na verloop van enige tijd treedtabsoluut en relatief kwaliteitsverlies op. De kwaliteitsstandaarden rekken in deloop der tijd verder op en de top van de hiërarchie wordt weer ingenomen doorandere, nieuwere woonwijken. Mensen die het zich kunnen veroorloven zienmogelijkheden om hun woonsituatie te verbeteren en er treedt een proces vanverhuizingen en geleidelijke sociaal-economische daling op. De huidige situatie

Amsterdamse Woonmilieus 2003

7

Page 10: Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

van de naoorlogse tuinsteden en de nog later gebouwde Bijlmermeer en Venser-polder tonen aan hoe snel dit dalingsproces kan gaan. Overigens zijn er ook voor-beelden van snelle stijging. Op het moment dat in de Bijlmer, in de jaren zeventig,de nieuwste modernste woningen gebouwd werden, heerste er in de Binnenstadleegstand en verval. Er waren nog totaal geen voortekenen van de revitalisatie vanhet historische centrum en de negentiende eeuwse gordel, die momenteelprominent in de milieukaart aanwezig zijn.Ook de vergelijking van de huidige woonmilieukaart met die van 2001 levertindicaties voor versterking van de milieuprofielen. Eigenwoningbezit of huur,hogere versus lagere inkomens en de samenstelling naar etnische groepen zijn debelangrijkste factoren waarlangs de woonmilieus langzaam maar zeker van samen-stelling gaan veranderen en ook ruimtelijk gezien verschuiven. Los van dezegrotere verschuivingen die over het hele stedelijke woongebied plaatsvinden, zijner aanwijzingen voor snellere positieverschuivingen op het niveau van buurtenafzonderlijk, al is het moeilijk om te zeggen of deze bewegingen structureel zijn.De Czaar Peterbuurt is een voorbeeld van opschuiving naar een rustiger milieu-type. In de Bijlmermeer komt een aantal buurten voor, aan de randen van hethuidige vernieuwingsgebied, waar het profiel van het transitiemilieu zich ver-stevigt. Andere buurten met een toename van probleemindicatoren zijn hetnoordoostelijke deel van de Indische buurt, Landlust in Bos en Lommer, Osdorp-Noord en het noordelijke deel van Overtoomse Veld.

Samenvallen van fysieke kwaliteit en maatschappelijke particpatieDe ruimtelijke differentiatie naar woonkwaliteit is bepalend voor de samenstellingvan de bevolking ter plaatse en in de omgekeerde bewering schuilt ook veel waar-heid. In ieder geval ontstaat door de herhaalde presentatie van de tien woon-milieus op een veelheid van thema’s het beeld van een hiërarchie. Er komt steedsongeveer hetzelfde rijtje tevoorschijn met hogere en lagere inkomens, meer ofminder huurwoningen. Maar ook met een hogere of een lagere waardering voor dekwaliteit van de woningen en de kwaliteit van de woonomgeving, met grotere ofkleinere wensen om de veiligheid of de woonomgeving aan te pakken. En ook meteen hogere graad van welzijn of participatie in de samenleving of juist een lagere.

In het algemeen kan men zeggen dat mensen met een sterkere positie in de samen-leving zich concentreren in woonmilieus die hoger in het bedoelde rijtje staan enmensen met zwakkere posities in de milieus lager in de rij. Daarmee is overigensniet gezegd dat mensen voordeel of nadeel hebben van het wonen temidden vanmensen met een sterke of zwakke positie. Voor deze beïnvloeding door nabijheidbestaan zowel bewijzen als tegenbewijzen. Er is ook niet mee gezegd dat Amster-dam een gesegregeerde stad is. Want hoeveel verschil mag er zijn om van segre-gatie te spreken?

Het selectieve woningmarktproces, uitmondend in bevolkingsverschillen voor demilieus van onderscheidende kwaliteit, is op zichzelf een resultaat van de markt.De verschillen zijn niet bezwaarlijk zolang in de milieus lager in de rij het passerenvan bepaalde kwalitatieve ondergrenzen bewaakt wordt. Het stedelijke vernieuwingsbeleid is er voor bedoeld om op aangewezen plekkenin de stad het kwaliteitsniveau weer boven de kritische drempelwaarde uit te tillen.Die kwaliteitsverbetering is momenteel in uitvoering of in voorbereiding in eengroot aantal buurten die tot het transitie- en het overgangsmilieu behoren.Omdat het in betreffende milieus op veel plaatsen ook niet goed gesteld is met

Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

8

Page 11: Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

het participatieniveau van de bevolking, wordt niet volstaan met fysieke verbete-ringsmaatregelen. Scholing, bevordering van de arbeidsparticipatie en armoede-bestrijding zijn noodzakelijke maatregelen om het sociale kapitaal van debevolking van deze milieus te versterken. Het zal hen ook helpen een sterkerepositie op de woningmarkt te verwerven, uitmondend in grotere mogelijkhedenom de woonsituatie in overeenstemming te brengen met de wensen.

Toekomstige amsterdamse woonmilieusDe stedelijke vernieuwing, die overwegend plaatsvindt in de naoorlogse woon-gebieden, zal grote invloed hebben op de stedelijke woningvoorraad. Er wordende komende decennia duizenden woningen gesloopt en nog meer nieuwewoningen teruggebouwd. Dat zal een flinke kwaliteitsimpuls opleveren in de delenvan de stad die momenteel door het transitie- en het overgangsmilieu gekleurdworden. Als bovendien de sociale activering zijn vruchten afwerpt zal ook hetsociaal-economische niveau van deze milieus stijgen. Daarnaast vindt op uit-breidingslocaties zoals IJburg, IJ-oevers en Zuidas een aanzienlijke nieuwbouwplaats. Nieuwbouw en vernieuwing leiden tot een sterke verandering van de voor-raad. Zeker de eigendomsverdeling wordt geheel anders dan nu, daarbij ook nogeens geholpen door omzetting van huurwoningen naar koopwoningen. Tegen 2015zal de koopsector ongeveer verdubbelen ten opzichte van nu. Zeker omdat deverdeling naar eigendom en de ontwikkeling hierin bepalend gebleken is voor demilieustructuur, mogen we verwachten dat de milieudifferentiatie nog weer aan-zienlijk gaat verschuiven in de komende decennia. Precies zijn deze ontwikkelingenniet te bepalen. Wel kan men vermoeden dat er rond 2015 nog steeds gebiedenzijn die gekenmerkt worden door fysieke kwaliteitsarmoede en welzijnsachterstan-den. Het zullen vermoedelijk de gebieden zijn waar nu al enige tendensen tebespeuren zijn in deze richting, terwijl de situatie momenteel nog te goed is om inaanmerking te komen voor stedelijke vernieuwing. Veel van de buurten uit de jarentachtig stadsvernieuwing zullen waarschijnlijk tot deze categorie behoren, maarook bepaalde onderdelen van de naoorlogse woningvoorraad zoals Reigersbos enHolendrecht. Ook recentere toevoegingen vertonen tegen die tijd vermoedelijk al een zodanigedaling op de ladder dat de normen van kwaliteit en welzijn gecontroleerd moetenworden. Het oudere deel van het huidige stadsrandmilieu, met als voorbeeld Geinin Zuidoost, kan zich in deze richting ontwikkelen. Overigens zal rond 2015 ook denieuwbouw van de jaren negentig en rond de eeuwwisseling al weer te makenkrijgen met de marktwerking van de hoog in de hiërarchie geplaatste nieuwstenieuwbouw op IJburg, de IJ-oever en in Parkstad. Er doen zich in deze ‘nieuwbouwvan vroeger’ dan nog geen problemen voor, maar de huidige glans is er af.Vermoedelijk zal er in de centrale gebieden, de zuidsector en de gebieden diehierop aansluiten weinig positieverschuiving zijn. Door de kennisintensivering van de Amsterdamse economie zal het legioen vancultuurgerichte kenniswerkers woongelegenheid blijven zoeken in de nabijheidvan het centraal-stedelijke cultuur- en recreatieaanbod. De zone met aantrekkings-kracht op hoogopgeleide mensen met kleine huishoudens zal mogelijk nog enigs-zins groeien ten opzichte van nu.

Regionale plaatsingOverigens zal de Amsterdamse nieuwbouw niet de enige nieuwbouw zijn in deregio. De plaatsing van de Amsterdamse milieus in een proces van stijging, dalingen consolidatie van posities, speelt zich af in een regio die steeds complexer wordt.

Amsterdamse Woonmilieus 2003

9

Page 12: Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

De onderlinge samenhangen versterken zich in een gebied dat de noordvleugelvan de Randstad wordt genoemd. Amsterdam wordt omringd door steden en plaatsen die zelf al meer dan 100.000inwoners tellen en in de periode 2010-2030 worden er in het gehele gebied150.000 woningen bijgebouwd. Dat is net zo veel als er nu in Haarlem, Haarlem-mermeer en Amstelveen bij elkaar staan. Het centrale gebied van Amsterdam zalwel apart in zijn soort blijven. Hier staat een bijzondere combinatie van historiciteiten stedelijke functiemenging garant voor de eerder genoemde cultureel-recrea-tieve aantrekkingskracht. De overige delen van Amsterdam, ook de nieuwbouw inde uitbreidingsgebieden en de stedelijke vernieuwingsgebieden, staan meer enmeer bloot aan regionale concurrentie. Is de kwaliteit van het wonen daar beter ofslechter dan op andere plaatsen in de vertakkende metropool? De concurrentie is niet nieuw, in de periode 1965-1985 verloor Amsterdam persaldo 200.000 mensen omdat velen naar de regio verhuisden om de in Amsterdamgestarte wooncarrière voort te zetten. De concurrentie begint zich echter op eenhoger schaalniveau af te spelen. Haarlem is voor een groeiend aantal Amsterdam-mers die niet gecharmeerd zijn van nieuwbouw een alternatief geworden. Almere is inmiddels ook voor Surinamers een aantrekkelijke plaats om naartoe teverhuizen terwijl deze groep zo sterk op Amsterdam en met name Zuidoostgericht was.

Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

10

Page 13: Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

hoofdstuk 1 Inleiding: woonmilieus als actuele marktcombinaties

1.1 Verschuivend evenwicht

Amsterdam heeft de laatste jaren te kampen met een verstopte woningmarkt. Het is een uiting van het succes dat de hoofdstad het voorbije decennium mee-maakt. De vraag naar koopwoningen is zo hoog dat de prijzen tot onstedelijkehoogten zijn opgestuwd. Men kan ook zeggen, stedelijk wonen is inmiddels geenondergewaardeerde vorm van wonen meer in Nederland. Dat uit zich in prestige,in hoge prijzen en in de geneigdheid, als men eenmaal een hoogbegeerde woningverworven heeft, om die woning te koesteren en niet meer weg te gaan. Het uitzich evenzeer in de huurmarkt. Het aantal reacties op vrijgekomen huurwoningenbeloopt in de hooggewaardeerde stukken van de stad gemiddeld meer dan 150per woning. Deze aantallen kunnen enigszins gerelativeerd worden met dat eronder deze reacties veel marktverkenners zijn die hun opgebouwde woonduur-jaren alleen na een kritische kosten-batenanalyse omzetten in een verhuizing. Ook uit het nationale Woningbehoefteonderzoek (WBO) komen cijfers naar vorendie het succes van Amsterdam onderstrepen: op basis van urgent woningzoeken-den is er in de regio Amsterdam (ROA) een tekort van 23.000 woningen [1].

Amsterdam heeft de laatste tijd te weinig gebouwd. De stad is er onvoldoende ingeslaagd de woningvraag onder eigen bewoners en aspirant-Amsterdammers tematerialiseren. Het is Amsterdam eind jaren negentig niet gelukt het compactestad-elan van de jaren tachtig en begin negentig vast te houden en woningproduc-ties van 5.000 per jaar te halen. En, er is inmiddels zo veel aan de marktbouwersovergelaten dat het bouwproces gevoelig geworden is voor de grillen van demarkt. Bouwers gaan met hun planning schuiven zodra kopers, na een decenniumvan koopprijsinflatie, iets kritischer naar het geld kijken. De voorspelling dat IJburg– omdat het op deze opgespoten zandplaat veel makkelijker bouwen is dan op degecompliceerde herstructureringslocaties – tot mooie productiecijfers zou leiden,is tot op heden geen waarheid geworden. Kopers wijken daarom uit naar wonin-gen in de voorraad of naar buiten Amsterdam.

Men kan dus zeggen dat de huidige verstopping zowel het gevolg is van het Amsterdamse succes als van het Amsterdamse falen. De populariteit van hetwonen in de hoofdstad houdt, samen met het gebrek aan voldoende mogelijk-heden om wooncarrière te maken binnen die geliefde woonstad, de woningmarktop kruipsnelheid.

Toch gaat ook in deze periode van verstopping de bevolkingsdynamiek door, al ishet in een wat lager tempo. In de vier jaren van het nieuwe millennium vertrekkener jaarlijks globaal 42.000 mensen uit Amsterdam waarvoor er 40.000 retourkomen. Met een veel hoger aantal geboorten dan sterfgevallen (ruim 10.000versus ruim 6.500) boeken we een bescheiden bevolkingsgroei. Ondertussen ver-huizen er jaarlijks omstreeks 67.000 mensen binnen Amsterdam. Ondanks dat deze

Amsterdamse Woonmilieus 2003

11

[1] Vermazen (2003)

Page 14: Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

verhuiscijfers historisch laag liggen (vergelijk: in de jaren 1981-1995 elk jaar bovende 80.000) gaat het jaarlijks toch om 8 à 9 procent van de bevolking. Ondertussenverandert ook de woningvoorraad. Weliswaar is momenteel ook het saldo vantoegevoegde woningen historisch laag, maar toch groeit de woningvoorraad jaar-lijks met circa 2.000 woningen. Omdat de globaal 4.000 woningen die wordentoegevoegd een veel hogere woonkwaliteit hebben dan de 2.000 die verdwijnen,verandert de kwaliteit van de voorraad. Ondertussen gaat overal in de voorraadhet proces van slijtage door en worden er continu verbeteringsingrepen en reno-vaties uitgevoerd. Er worden daarnaast duizenden omzettingen in de bezitsvormuitgevoerd, huurverhogingen in rekening gebracht en op de markt van koophuizentreedt pas recent een lichte kentering op in de prijsstijging die juist in Amsterdamjarenlang extreem geweest is.

De bewegingen in bevolking en woningvoorraad leiden ertoe dat de combinatievan beide grootheden nooit hetzelfde blijft, ook niet in een periode dat de woning-markt minimaal beweegt. Die veranderingen manifesteren zich in het bijzonder inde onderdelen van het stedelijk weefsel: buurten, wijken, stadsdelen met hunbijzonderheden op het gebied van bevolkingsopbouw, woningkenmerken, open-bare ruimte en voorzieningen. Buurten en woongebieden hebben een denkbeel-dige plaats in een rangorde van hoge kwaliteit naar lage kwaliteit, van hoogaanzien naar laag aanzien, bewoond door deze bevolkingsgroepen of met juistweer een heel andere sociale samenstelling. De plaats op die denkbeeldige schaalverschuift, langzaam of snel, naar boven of naar onder en vice versa. Kwaliteits-veranderingen en sociaal-demografische veranderingen krijgen soms aan hetEngels ontleende termen mee als downgrading en upgrading, filtering, getto-vorming, revitalisering, gentrification [2].

In 2002 werd in het rapport Doorstroming of Verstopping? een indeling vanAmsterdamse woonmilieus gepresenteerd [3]. Deze woonmilieutypologie geefteen beeld van de plaats van de Amsterdamse buurten op een denkbeeldigeschaal, waar de verschillende grootheden als woonkwaliteit, omgevingskwaliteit,bevolkingskarakteristiek en aanzien bij elkaar komen. Zijn er in Amsterdam zoveelveranderingen dat er nu al weer een nieuwe indeling naar woonmilieus nodig is?Die vraag was het uitgangspunt voor het huidige rapport. Het antwoord is beves-tigend en het resultaat is een nieuwe indeling op basis van een dataset van 1 januari 2003. De woonmilieu-indeling is, net zoals die van 2001, per definitie eenmomentopname. Juist door niet alleen gegevens van het woningenbestand en dewoonomgeving in de analyse te betrekken, maar ook gegevens over de bevolking,is de indeling een tijdgebonden opname van de woningmarktsituatie. Buurtengaan meer op andere buurten lijken, of bewegen zich juist in een andere richting.Interpretatie van de nieuwe ten opzichte van de oude indeling weerspiegelt deverschuivingen in het krachtenspel, de dynamiek van het stedelijk weefsel. De indeling van 2003 moet daarom gezien worden als een ‘update’ met opnieuween korte houdbaarheid. Juist in het periodiek herhalen van de analyse schuilt demogelijkheid om de bewegingen in de stad te herkennen en te benoemen.

Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

12

[2] Dignum (2003)

[3] Idem

Page 15: Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

1.2 Milieus als sociaal-fysieke marktcombinaties

Woonmilieubenaderingen zijn momenteel populair. Dat heeft te maken met detoegenomen betekenis van de markt bij vestigingsplaatsoverwegingen van bevol-king, bedrijven en voorzieningen. Overheden, zoals gemeenten, voelen zichgedwongen om actief te zijn op die markt en zijn erop gericht om sterke actorenbinnen hun grenzen te houden of te krijgen. Er is daarom behoefte om de uiteen-lopende profielen van woongebieden te kennen, om vervolgens de sterke delen inde etalage te plaatsen en de zwakke delen te herprofileren. Woonmilieu-indelingen zijn ervoor bedoeld om de onderscheidingen in deze pro-fielen te laten zien binnen een gemeente, stad, regio of land. Met het toegenomengebruik van woonmilieu-indelingen bij beleid is ook gebleken dat er verschillendebenaderingen zijn. De verschillende benaderingen leveren ieder hun eigen speci-fieke bruikbaarheid op.

Woonmilieu-indelingen zijn er in globaal vijf soorten. De eerste soort kan destedenbouwkundig-morfologische typologie genoemd worden. Het is een inde-ling van een stad, regio, of land in milieus die zich van elkaar onderscheiden op dekenmerken van de woningen en de woonomgeving. Het Amsterdamse voorbeeldis de indeling naar ruimtelijke systemen, gemaakt voor welstandsbeleid. De stadwordt ingedeeld in 15 onderdelen die de historische periodes in de woningbouw-traditie representeren: de centrale delen met gesloten bouwblokken, de naoor-logse strokenbouw van het Amsterdams Uitbreidingsplan (AUP), et cetera [4]. Een Nederlands voorbeeld is de indeling die gebruikt wordt in het woningbehoefte-onderzoek (WBO). Hier zijn het vooral fysieke kenmerken als woningdichtheid enhet voorzieningenbereik die de morfologische hiërarchie kleur geven en leiden tottypes als ‘landelijk bereikbaar’ en ‘stedelijk naoorlogs compact’. Een belangrijkvoordeel van deze indeling is de nationale reikwijdte.

Een tweede type woonmilieu-indeling ontleent zijn inhoud met name aan hetontwerp van de woningen die in een begrensde ruimte bij elkaar staan. Men zoudit de planologisch-ontwerp typologie kunnen noemen. Er worden verschillendestukken stad of dorp beschreven die een min of meer herkenbaar ensemble vanwoningsoorten verenigen: eengezinswoningen, maisonnettes, herenhuizen. Vaak worden aan deze indelingen ook noties over de uitstraling of het imago vandeze woningenverzameling en zijn bijbehorende openbare ruimte meegegeven.Een voorbeeld van deze benadering is de woonmilieuprofielen-atlas van degemeente Rotterdam, met een sterk cijfermatige gerichtheid op grondexploitatievooral bedoeld als planologisch instrument [5]. In sommige voorbeelden wordendergelijke ensembles in visueel aantrekkelijke salontafelboeken beschreven waar-bij verwijzingen gemaakt worden naar de passendheid van woningen en omgevingvoor huishoudens met bepaalde leefstijlen.

Bij de derde soort, de leefstijltypologie, staat het uiteenvallen van de bevolking ingroepen met onderscheidende interessesferen voorop. Gebaseerd op kennis uitomvangrijke enquêtes worden groepen onderscheiden met een specifieke menta-liteit en consumptieve oriëntatie die ook uitstraalt naar de woonwereld. Zodra die

Amsterdamse Woonmilieus 2003

13

[4] Gemeente Amsterdam (2004a)

[5] Gemeente Rotterdam (2003)

Page 16: Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

woondimensie wordt toegevoegd, kan men ook deze benadering een woonmilieu-typologie noemen.

Het vierde type is een mengvorm van de voorgaande twee. Men kan dat de woon-marketingtypologie noemen. Vanuit het planologische denken worden klanten-groepen gedefinieerd of vanuit de klantenprofielen worden fysieke settings als demeest geschikte getypeerd. Recent wordt deze benadering ook in de sociale huur-wereld gebruikt. De Rotterdamse corporatie Woonbron Maasoevers biedt wonin-gen ’te woon’ aan en geeft suggesties wie de potentiële klanten kunnen zijn: voorwie deze woonsfeer geschikt is.

De vijfde benadering is de typologie van sociaal-fysieke marktcombinaties. Dat is de benadering die in dit rapport gebruikt wordt. Bij deze manier van werkenworden gegevens van statistische gebieden verzameld uit zowel het sociale als hetfysieke domein. De analyse is gericht op het vinden van verschillen tussen groepenvan ruimtelijke eenheden (hier buurten) op kenmerken van de woningvoorraad ende omgeving en op kenmerken die de ‘sociale inhoud’ van die gebieden beschrij-ven. De methode stamt uit de eerste helft van de vorige eeuw waarin Amerikaansesociologen de basis legden voor de ‘social area analysis’. Na de Tweede Wereld-oorlog wordt de computer ingezet voor dergelijk onderzoekswerk.

Dat is ook wat hier gebeurd is. Er wordt een verzameling van gegevens aangelegddie representatief is voor de kenmerken van de bevolking, de woningvoorraad ende omgeving. Vervolgens wordt met een computerprogramma een analyse uitge-voerd om de grote hoeveelheid kenmerken terug te brengen tot een klein aantalgemeenschappelijke factoren waarna de buurten op deze factoren wordenverdeeld in groepen met een zo groot mogelijke interne homogeniteit [6]. In de analyse heeft de onderzoeker een groot aantal beslismomenten. Welke varia-belen worden verzameld? Welke variabelen doen uiteindelijk mee in de analyse?Welke buurten doen mee in de analyse en welke vallen af omdat ze voor hetwonen geen relevante inhoud hebben? Hoeveel buurtgroepen zou men uiteinde-lijk willen hebben om van een goed interpreteerbare woonmilieutypologie tewillen spreken? Niet te weinig omdat er dan nog te veel differentiatie binnen degroep blijft bestaan. Niet te veel omwille van de overzichtelijkheid. Wat doe je metgroepen die slechts uit enkele buurten bestaan? De beslismomenten en de tech-nische bijzonderheden worden beschreven in de bijlage.

1.3 Woonmilieus als meetlat

Welke benadering men gebruikt hangt af van het doel dat men voor ogen heeft.Het is duidelijk dat de benaderingen vanuit marketing, leefstijlen en planologischontwerp meer gericht zijn op de actieve afstemming van aanbod op vraag. De stedenbouwkundig-morfologische en de sociaal-fysieke marktbenadering zijnmeer geschikt voor meting van de bestaande vraag-aanbodverhoudingen in deruimtelijk gedefinieerde woningmarkt. De woonmilieu-benadering van sociaal-fysieke marktcombinaties heeft daarbij als voordeel gebaseerd te zijn op de statis-tiek van fysieke en sociale kenmerken, om daarmee de gehele bevolking, woning-voorraad en woonomgeving te vertegenwoordigen. Dat maakt de benadering zeergeschikt om als meetlat te gebruiken voor andere empirie op het sociale terrein,

Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

14

[6] Deze stappen heten respectievelijk een principale componentenanalyse en een clusteranalyse.

Page 17: Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

die niet gebaseerd is op statistiek maar op bijvoorbeeld enquêtes. Men kan metenquêtemateriaal vaak slechts uitspraken doen over grootschalige eenheden zoalsstadsdelen, terwijl de soms aanzienlijke karakterverschillen daarbinnen niet tot uit-drukking komen. De indeling naar woonmilieus lost dit probleem op omdat juistverschillende onderdelen van de stad bij elkaar genomen worden, die wat betrefthun inhoud sterk op elkaar lijken. Dat vergroot de mogelijkheden om de ruimte-lijke verschillen in de enquêtegegevens te bespreken. Deze benadering werd toe-gepast in het rapport Staat van de Stad II [7] om aan te tonen hoezeer de verschil-len in het participatieniveau van Amsterdammers een ruimtelijke component heeft.De benadering leent zich ook goed voor monitoring. Men kan resultaten uit eenherhalingsonderzoek nogmaals tegen het licht houden van de woonmilieu-meetlatom te zien of er in de ruimtelijke verschillen iets veranderd is. Dat leidt er echterwel toe dat men een eenmaal gemaakte milieu-indeling wil behouden en beduchtis om de indeling aan te passen. Het actualiseren van een milieu-indeling houdtnamelijk het gevaar in dat de meetlat-analyses van een aantal jaar geleden op losseschroeven komen te staan. Het kan namelijk zo zijn dat de conclusies die destijdsmet de oude meetlat getrokken werden niet meer in dezelfde mate opgaan metde nieuwe milieu-indeling. Toch is dat maar een schijnbezwaar omdat men omge-keerd zou kunnen zeggen dat het niet verantwoord is recent empirisch materiaallangs een oude meetlat te leggen. Het kan namelijk goed zijn dat de huidigeruimtelijke realiteit veranderd is sinds het maken van die oude meetlat. Het staatde onderzoeker dus vrij om met een oude meetlat vooruit te kijken of met eenrecente meetlat terug te kijken.

De belangrijkste reden om slechts na twee jaar met een nieuwe indeling te komenis echter niet om met de meest recente meetlat naar de ruimtelijke dimensie inander onderzoeksmateriaal te kunnen te kunnen kijken. De belangrijkste reden isom te kunnen kijken naar de ruimtelijke structuurveranderingen op zich zelf. De woonmilieu-indeling volgens de hier gehanteerde methode geeft een actuelestand te zien van de ruimtelijke combinatie van vastgoed en bevolking. Het woordactueel is hier cruciaal omdat, zoals hiervoor al aangegeven, woningvoorraad,omgeving en bevolking met al hun inhoudelijke en ruimtelijke bijzonderhedensteeds veranderen en in een andere verhouding ten opzichte van elkaar staan. Het kijken naar twee woonmilieu-indelingen uit een verschillend jaar biedt daaromde mogelijkheid om naar de dynamiek in het stedelijk weefsel te kijken. Die dyna-miek kan men interpreteren als woningmarktveranderingen, als veranderingen inde functie van de verschillende onderdelen van de stad.

1.4 Indeling van het rapport

Het rapport begint, in het volgende hoofdstuk, met de presentatie van de woon-milieus van 2003, alsof de indeling van 2001 er niet was. De milieus worden op deeerste plaats beschreven aan de hand van de kenmerken uit het basismateriaalwaarmee de indeling tot stand gekomen is, maar om te voorkomen dat debeschrijving te veel het karakter krijgt van een cijferopsomming worden ook watmeer kwalitatieve kenmerken meegegeven. In hoofdstuk 3 wordt de oude situatiemet de nieuwe indeling vergeleken. Dat gebeurt op een aantal manieren. Doorsimpelweg de achterliggende sociale, fysieke en ruimtelijke inhoud van beide inde-lingen te vergelijken, maar ook door op een aantal belangrijke variabelen op het

Amsterdamse Woonmilieus 2003

15

[7] Lindeman, et al (2003)

Page 18: Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

gebied van bevolkingsdifferentiatie, woningvoorraad en verhuisdynamiek trendste laten zien voor de afgelopen jaren en speciaal gelet op de veranderingen in dejaren 2001-2003. In hoofdstuk 4 wordt de bruikbaarheid getoond van de indelingdoor er inhoud uit ander onderzoek aan te koppelen, met name de woontevre-denheid uit het onderzoek Wonen in Amsterdam is illustratief voor de validiteit vande indeling. Ook het welzijnsonderzoek van Staat van de Stad laat herkenbaremilieuverschillen zien. Hoofdstuk 5 werpt vanuit het woonmilieuperspectief eenblik op de toekomst van Amsterdam. Er wordt rekening gehouden met nieuw-bouw, vernieuwing, omzettingen van huur- naar koopsector en met de verande-rende positie van Amsterdam in de regio.

Het rapport bevat een uitgebreide bijlage. Daarin wordt de combinatie van factor-analyse en clusteranalyse beschreven als methode om de empirie van de buurten-statistiek te vangen in een beknopte en goed interpreteerbare indeling. Bij dezeanalyse is bovendien een serie van onderzoekersbeslissingen zwaarwegend voorhet uiteindelijke resultaat. De beslissingen over uitbijters, slechte celvullingen enatypische clusters worden verantwoord. De bijlage bevat ook een kaart van Amsterdam met de stadsdelen en de buurt-combinaties (bijlage 4). De buurten zijn op deze kaart niet terug te vinden omdatde grootte van de kaart dat niet toelaat. Maar de werkwijze van de indeling is nietmoeilijk te begrijpen. Wordt er in de tekst verwezen naar buurt Buurt G320 dan isstaat de Letter G voor Zeeburg en 32 voor buurtcombinatie Indische Buurt Oost.Daarbinnen is buurt G320 te vinden. Hoofdstuk 2 laat bij de tien besproken woonmilieus een aantal foto’s zien vanbuurten die tot het milieu behoren. Niet van alle buurten is een foto genomen, datzou wat te veel worden. In bijlage 2 is een lijst opgenomen met een verantwoor-ding. Op welke locatie de foto is genomen en tot welk milieu de locatie behoort ishier terug te vinden.

Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

16

Page 19: Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

hoofdstuk 2 Amsterdamse woonmilieus in 2003

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de indeling van Amsterdamse woonmilieus gepresenteerdop basis van cijfers per 1 januari 2003. De basiseenheden zijn de administratieve,statistische buurten van de gemeente Amsterdam, waarvan er 355 zijn. De buur-tenstatistiek, met gegevens over bevolking, woningvoorraad en woonomgeving,wordt aan een analyse onderworpen die gericht is op het vinden van overeen-komsten en verschillen. De werkwijze wordt beschreven in de bijlage. Hier volgthet resultaat: de indeling in tien milieus. Ze worden stapsgewijs geïntroduceerdom vervolgens het gehele mozaïek van milieutypes te tonen. De namen van demilieus zijn natuurlijk zelf gekozen en verwijzen soms heel neutraal naar locatie enin andere gevallen wat meer naar functie of naar het proces waarin ze zich bevin-den. Dat hangt af van wat er het meest opvalt in het profiel van de milieus. De tabellen in dit hoofdstuk bevatten de kerngegevens waarop de indelinggebaseerd is. De beschrijving van de milieus is primair gebaseerd op de verschillendie in deze cijfers te zien zijn tussen de milieus onderling of tussen de milieus en destad als geheel. Soms wordt achtergrondinformatie toegevoegd om de milieus hunherkenbaarheid mee te geven. De locaties van de foto’s in dit hoofdstuk zijn terugte vinden in de bijlage.

2.2 Centrum en centrumrand

Figuur 2.1: Woonmilieus centrum en centrumrand, 2003

Amsterdamse Woonmilieus 2003

17

centrum

centrumrand

Page 20: Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

Centrum is eenvoudig de naam voor het milieu dat als het meest historische deelvan de stad geldt. Het beslaat een groot deel van de Grachtengordel, de nieuwe-en oude zijdsburgwallen, de Plantage, maar ook enkele delen van Oud-West enWesterpark. Typerend is dat er veel woningen staan van hoge ouderdom en dathet eigenwoningbezit en met name de particuliere huursector (bijna 60%) in ditmilieu sterk vertegenwoordigd zijn. Daarbij is ook het aandeel woningen met eenhoge waarde voor de onroerende zaakbelasting (ozb-waarde) hoog ten opzichtevan de stad gemiddeld. De sociaal-economische situatie van de bevolking is danook beduidend positiever dan in Amsterdam gemiddeld. Er komen veel kleinewoningen voor, maar de bevolkingssamenstelling is hier op afgemeten.Ruimschoots de helft van de woningen wordt door slechts één persoon bewoonden gezinnen zijn met 11% een minderheidscategorie. Ondanks dat op de woning-markt aldus de best passende huishoudens zich selecteren voor dit milieu metkleine woningen, is de hoeveelheid woonruimte die de huishoudens ter beschik-king staat vaak niet riant. In vier van de tien woningen is het aantal kamers gelijkaan of kleiner dan het aantal mensen dat er woont. In tabel 2.1 wordt dit ‘krapwonen’ genoemd. Dat dit woonmilieu op veel plaatsen de uitstraling heeft vanruim bemeten wooncomfort, is schijn. Zo zijn bijvoorbeeld veel van de beeld-bepalende grachtenpanden in gebruik als kantoor, hotel of andersoortige be-drijven. Het centrummilieu heeft dan ook een hoge graad van functiemenging.

Opvallend is de beduidend hoge mutatiegraad. Het aandeel mensen met eenwoonduur van een jaar of minder ligt bijna nergens zo hoog als in dit milieu. Het is duidelijk dat het hier om een milieu gaat dat, ondanks de verstopping vande woningmarkt, nog een aanzienlijke bijdrage levert aan de verhuisbehoefte vanhuishoudens. Die sterke dynamiek heeft er vermoedelijk ook mee te maken dat erveel buitenlanders uit westerse landen wonen: bijna een kwart van de bevolkingkomt uit landen zoals de Verenigde Staten, Engeland en Duitsland. Uit de relatiefhoge sociaal-economische status van de bevolking, terwijl het aantal vierkantemeters woonoppervlak dat de huishoudens ter beschikking staat toch vrij geringis, mag men afleiden dat andere overwegingen dan woonkwaliteit van invloed zijnom in dit milieu te willen wonen. Waarschijnlijk speelt mee dat het voor veel van dehuishoudens maar om een kort verblijf in dit milieu gaat en dat het culturele aan-bod van het centrum ‘aantrekt’.

Centrumrand. Het milieu met de naam centrumrand omvat 55 buurten en ligt inhet overige deel van de binnenstad en in de aanpalende negentiende eeuwsegordel, zoals Oud-West en de Oude Pijp. Het aandeel woningen van voor 1919 isslechts iets geringer dan in het centrummilieu, maar het aandeel woningen van na1980 is met 18% veel groter. Dat komt door de vervangende nieuwbouw die er inde loop van de afgelopen decennia gerealiseerd is. In geen ander milieu is de hoe-veelheid kleine woningen zo groot. Meer dan 60% heeft minder dan 60 m2 binnen-werkse kernoppervlakte. Maar eveneens bijna 60% van de huishoudens bestaat uitéén persoon. Ook het centrumrandmilieu is dus typisch geen gezinswijk, al ligt hetaandeel gezinnen met 15% toch boven dat in het centrummilieu. Een belangrijkverschil met het centrummilieu is de aanzienlijk geringere welstand. Werkloosheiden bijstandsafhankelijkheid liggen ongeveer op het stedelijk gemiddelde. Een ander belangrijk verschil is de eigendomsverdeling in de woningvoorraad. In het centrumrandmilieu ligt het eigenwoningbezit (15%) lager dan in de stad alsgeheel en bestaat er naast een grote particuliere huursector (45%) een eveneensgroot corporatiebezit (41%). Het aandeel etnische minderheden is geringer dan in

Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

18

5

6

7

8

4

2

1

3

Page 21: Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

Amsterdam omdat deze groepen vaak grote gezinnen hebben, die in de kleinewoningen slecht passen volgens de normen van deze tijd. Het aandeel allochtonenuit westerse landen ligt met 17% ruim boven het stedelijk gemiddelde. Anders danin het centrummilieu is in het centrumrandmilieu de bijdrage aan de Amsterdamsewoningmarktdynamiek veel gematigder. Mutatiegraad en het aantal mensen meteen korte woonduur liggen op een niveau dat amper afsteekt bij het stadsgemid-delde.

Tabel 2.1: Kenmerkenprofiel van centrum en centrumrand, 2003 (percentages)centrum centrumrand Amsterdam

eigen woningbezit 30 15 21

corporatiewoningen 11 41 55

particuliere huur 59 44 24

oppervlakte < 60 m2 49 62 42

oppervlakte 60-80 m2 21 23 29

oppervlakte > 80 m2 29 15 26

bouw voor 1919 82 68 24

bouw 1920-1945 4 11 25

bouw 1946-1980 3 3 27

bouw na 1980 11 18 24

werkloosheid 4 6 6

bijstand 9 10 12

gezinnen 11 15 24

stellen 24 20 23

alleenwonenden 56 59 47

leeftijd 0-9 jaar 6 8 11

leeftijd 55+ jaar 17 17 21

krap wonen 41 31 26

ruim wonen 25 29 39

etnische minderheden 16 22 36

westerse buitenlanders 24 17 12

woonduur < 1 jr 32 25 24

woonduur > 20 jr 8 9 10

mutatiegraad 22 16 15

groen en blauw 22 17 24

ozb-waarde > € 150.000 60 31 25

ozb-waarde < € 75.000 5 9 14

aantal buurten 29 55 296

bevolkingsomvang 31.783 124.821 736.045

Amsterdamse Woonmilieus 2003

19

Toelichting (geldt ook voor de andere tabellen in dit hoofdstuk):De statistische procedure om de groepen van buurten (woonmilieus) te bepalen wordt met minder variabe-len uitgevoerd, zie bijlage. De extra gegevens in deze tabel zijn er om de herkenbaarheid te vergroten. Metwerkloosheid worden de niet-werkende werkzoekenden (nww) bedoeld. Werkloosheid en bijstandscliëntenworden uit praktische overwegingen als percentage van de gehele bevolking berekend in plaats van als per-centage van de bevolking van 15-65 jaar. Hierdoor is het Amsterdamse percentage anders dan in anderebronnen. Voor de vergelijkbaarheid van de milieus heeft dit weinig effect. De definities van ‘krap wonen’ (alsde woning evenveel of minder kamers telt dan er personen wonen) en ‘ruim wonen’ (als de woning twee ofmeer kamers meer heeft dan er personen wonen) zijn niet gebaseerd op bevindingen van Amsterdamse huis-houdens over hun wooncomfort. Etnische minderheden: de optelling van Surinamers, Antillianen, Turken,Marokkanen en de verzamelgroep uit overige niet-geïndustrialiseerde landen. Het betreft de zogenaamdeeerste en tweede generatie. Westerse buitenlanders komen uit de zogenaamde geïndustrialiseerde landen.Mutatiegraad is een rekensom van verhuizingen naar en uit andere delen van de buurt zelf en de rest vanAmsterdam en migratie naar en uit de wereld buiten Amsterdam, gedeeld door de bevolking van de buurt.Met groen en blauw wordt bedoeld het aandeel hectares in de buurt dat in gebruik is voor water en open-baar groen. Ozb: (waarde voor de) onroerende-zaakbelasting.

1

2

3

4

Page 22: Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

Het centrumrandmilieu omvat een groot woongebied. De 55 buurten zijn bij elkaargebracht op gemeenschappelijke kenmerken van bewoners, woningvoorraad enwoningmarkt, maar de bewoners van dit milieu zullen elkaar zeker niet allemaalelke dag tegenkomen. Binnen stadsdeel Amsterdam-Centrum behoren zowel bijnade hele Jordaan en de Haarlemmerbuurt als de Weesperstraatsector tot aan deNieuwmarkt tot het centrumrandmilieu. Aan de zijde van de Jordaan zet het milieuzich verder westwaarts voort in de Spaarndammerbuurt, Frederik Hendrikbuurt,Da Costabuurt, Van Lennepbuurt, Helmersbuurt, Overtoomsesluis en Schinkel-buurt. In deze buurt is men inmiddels al weer ruim een Overtoom (2 km) verwijderdvan het Leidseplein als het zuidelijkste punt van de Jordaan en wel 4,5 kilometervan het Haarlemmerplein als de noordelijkste markering van de Jordaan. En datalleen als men varend over de Schinkel, Kostverlorenvaart en Kattensloot gaat,want over de weg is de route langer. Ook de Overtoom lijkt een waterscheiding.Centrumrand houdt voorbij deze voormalige verbinding naar Leiden op, want rondhet Vondelpark en de grote musea is de woonsfeer toch duidelijk te mondain omnog centrumrand te heten.

Oostwaarts van de Boerenwetering gaat het centrumrandmilieu weer verder. Een uitzondering: het Duivelseiland. Wordt de Oude Pijp begrensd door Boeren-wetering (Hobbemakade en Ruysdaelkade), Singelgracht, Amstel en Ceintuurbaan,al sinds mensenheugenis lijkt het Duivelseiland (nabij het Roelof Hartplein) daar, metdrie bruggen verbonden over de Boerenwetering, ook bij te horen. Ook de NieuwePijp behoort voor een groot deel tot het centrumrandmilieu, tot aan de Lutmastraatwaarvanaf zuidwaarts een ander woonmilieu begint. Over de Amstel zet hetcentrumrandmilieu zich voort in de Weesperstrook, maar in het westelijke deel vande Oosterparkbuurt en de Transvaalbuurt overheerst de stadsvernieuwing. De oostelijke delen van deze beide buurten, met daarbinnen tevens het Oosterparkzelf, behoren weer tot centrumrand. We hebben nu bijna de halve cirkel rond hetcentrum afgelegd en treffen in een verre hoek van de oostelijke binnenstad nog deCzaar Peterbuurt, temidden van buurten met overwegend een stadsvernieuwings-profiel. Ook hiervandaan is het nog een aardig stukje varen naar de Jordaan. De bevolking van het centrumrandmilieu telt maar liefst 125.000 mensen, dat is17% van alle Amsterdammers en vergelijkbaar met steden als Amersfoort of Maas-tricht. Ook de buurgemeente Haarlemmermeer, ontvanger van veel migrerendeAmsterdammers, heeft een inwonertal rond dit aantal. De bewoners van centrum-rand zullen zich door de grote uitgestrektheid van het woongebied dus niet dage-lijks in elkaars buurt begeven, eerder zullen zij vanuit de verschillende buurtenwaar zij woonachtig zijn de nabijheid van het echte centrummilieu beleven.

2.3 Welgesteld stedelijk en aansluiting

Welgesteld stedelijk. De naam welgesteld stedelijk is gereserveerd voor hetmilieu met een zeer hoge sociaal-economische status en een stedelijk karakter. De welvaart is af te lezen aan het zeer hoge aandeel woningen met een hogewaarde. Van elke woning wordt voor bepaling van de Onroerende Zaakbelastingeen waarde vast gesteld. Bijna driekwart van de woningen heeft een waarde bovende € 150.000,-- tegen slechts 25% stedelijk. Ook het eigenwoningbezit is sterkaanwezig (46%), maar er zijn milieus die hier nog meer in uitblinken. De huishou-dens staat een grote hoeveelheid woonruimte ter beschikking. Weliswaar ligt hetaandeel gezinnen op en het aandeel kinderloze paren boven het stedelijkgemiddelde, maar de maatvoering van de woningen maakt dat er toch vaak ruim

Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

20

6

7

8

9

5

Page 23: Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

gewoond wordt. Ook het areaal water en groen in de omgeving is groot voorstedelijke begrippen. Men heeft het dus zowel binnenshuis als buitenshuis riant.

Het aandeel werklozen en bijstandsafhankelijken is in dit milieu gering. Het aandeeletnische minderheden ligt op vrijwel het laagste niveau van de stad. Dat komt niet,zoals elders, omdat er te weinig grote woningen zijn waar de doorgaans grotegezinnen van niet-westerse allochtonen zich op richten, maar door de hoge woon-prijzen die betaald moeten worden. Hiertegenover is het aandeel allochtonen uitwesterse landen op het centrummilieu na het hoogst. Een vijfde van de mensen isafkomstig uit overig West-Europa, Noord-Amerika, Japan en andere westerse landen.

Figuur 2.2: Woonmilieus welgesteld stedelijk en aansluiting, 2003

De bijdrage aan de doorstroming van de woningmarkt is overigens gematigd. Er iseen vrij hoog aandeel mensen met een zeer lange woonduur en bovendien is dithet milieu met de sterkste vergrijzing: 32% van de bewoners is ouder dan 55 jaartegen 21% stedelijk. Tot het milieu behoren grote delen van de zogenoemde ‘Zuidsector’. Dat wil zeg-gen, Vondelparkbuurt, Museumkwartier, Willemspark, en Apollobuurt. Dit gebiedis al sinds jaar en dag de plek met de hoogste status van Amsterdam. Eigenlijk isdit één van de weinige woongebieden die niet onderhevig lijkt te zijn aan de lang-jarige daal- en stijgbewegingen in inkomen, status en bewonersprofiel, waar demeeste woongebieden wel mee te maken hebben. Voor Vondelpark/Museum-kwartier geldt dit al vanaf de aanleg in de laatste kwart van de negentiende eeuw.

Amsterdamse Woonmilieus 2003

21

welgesteld stedelijk

aansluiting

Page 24: Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

De Apollo/Beethovenbuurt gold al van meet af aan als het paradepaardje vanBerlage’s ‘Plan Zuid’, en heeft sinds de aanleg tussen de beide wereldoorlogen zijnhoge status behouden. Ook de bebouwing ten zuiden van het Zuider Amstelkanaalbehoort nog tot het welgesteld stedelijk milieu, maar het gebied bevat veelandere functies dan wonen. De drie buurten die de buurtcombinatie StationZuid/WTC e.o. (W59) samenstellen tellen maar 690 woningen samen. Omvangrijkeris de voortzetting van het welgesteld stedelijk milieu ten zuiden van de Zuidas.Veel mensen die ‘Amsterdam Zuid’ zeggen en doelen op Amsterdam ‘op stand’,plakken daar in hun gedachten vaak het naoorlogse Buitenveldert bij. Maar tochheeft met name het gebied rond de Van Boshuizenstraat in Buitenveldert eengeringere uitstraling dan het welgesteld stedelijk ten zuiden van het Vondelpark.Wel ligt het eigen woningbezit in dit stuk Buitenveldert aanzienlijk boven dat in deoude ‘zuidsector’, waar de particuliere huursector domineert. Ook voor Buiten-veldertse begrippen is dit het gedeelte, samen met het villawijkje tussen de VrijeUniversiteit en het Gijsbrecht van Aemstelpark, waar de koopsector het sterkstvertegenwoordigd is.

Tabel 2.2: Kenmerkenprofiel van welgesteld stedelijk en aansluiting, 2003(percentages)

welgesteld aansluiting Amsterdam

stedelijk

eigen woningbezit 46 12 21

corporatiewoningen 11 38 55

particuliere huur 44 50 24

oppervlakte < 60 m2 12 38 42

oppervlakte 60-80 m2 19 39 29

oppervlakte > 80 m2 69 24 26

bouw voor 1919 17 0 24

bouw 1920-1945 38 56 25

bouw 1946-1980 40 37 27

bouw na 1980 5 7 24

werkloosheid 2 4 6

bijstand 2 6 12

gezinnen 23 17 24

stellen 28 27 23

alleenwonenden 42 51 47

leeftijd 0-9 jaar 10 7 11

leeftijd 55+ jaar 32 31 21

krap wonen 13 14 26

ruim wonen 70 56 39

etnische minderheden 12 18 36

westerse buitenlanders 20 15 12

woonduur < 1 jr 22 24 24

woonduur > 20 jr 17 17 10

mutatiegraad 13 14 15

groen en blauw 30 25 24

ozb-waarde > € 150.000 73 31 25

ozb-waarde < € 75.000 5 4 14

aantal buurten 23 31 296

bevolkingsomvang 47.494 84.771 736.045

Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

22

2

3

4

5

6

7

8

1

Page 25: Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

Eigenlijk geldt hetzelfde voor de overige stukken welgesteld stedelijk die verspreidover de stad liggen. Of de particuliere huursector, of het eigen woningbezitdomineert zodanig dat het welstandsniveau van deze buurten al snel boven hetgemiddelde van Amsterdam uitstijgt. Zo telt de noordoostelijke hoek van de in dejaren zestig en zeventig gebouwde Bijlmermeer, met Geerdinkhof als grootstegedeelte en Gouden Leeuw, Groenhoven en Garstkamp als aanvulling, meer dandriekwart koopwoningen en dan nog zo’n 20% corporatiehuur. Voor een woon-gebied uit deze bouwperiode is dat ongeveer de omgekeerde wereld. In heternaast gelegen hoogbouwgebied van de Bijlmermeer stonden oorspronkelijk 31 grote flats met gemiddeld meer dan 400 appartementen per stuk en uitsluitendbestaand uit corporatiebezit. Baanakkerspark in Amsterdam-Noord is vergelijkbaar met het dure gedeelte vande G-wijk in de Bijlmer. Deze groenstrook met 11 hoogbouwflats tussen Nieuwen-dam-Noord en Buikslotermeer is zelfs binnen het welgesteld stedelijk milieu debuurt met het hoogste eigen woningbezit: 87%. In Amsterdam is dat een extreemcijfer, en zeker voor Amsterdam-Noord, waar zowel voor als na de Tweede Wereld-oorlog veel corporatiebezit werd gerealiseerd, is dit bijzonder.Een buurt die wat betreft uitstraling meer in het verlengde van Amsterdam Zuidligt, vinden we in stadsdeel Oost/Watergraafsmeer. Middenmeer is het rijksteonderdeel van de Watergraafmeer. In dit merendeels uit de jaren twintig en dertigstammende woongebied rondom Gallileïplantsoen en Linnaeusparkweg ligt heteigen woningbezit boven het stedelijke cijfer maar de particuliere huursectordomineert. De bebouwingsdichtheid is er duidelijk geringer dan in ‘Zuid’. De woonsfeer lijkt hier al wat meer op de geliefde jaren-dertig buurten van eenstad als Haarlem.

Aansluiting. Het milieu met de naam aansluiting is een verzameling van buurtendie in de verte trekken vertoont van het welgesteld stedelijk, maar wel met eenaantal duidelijke randgevallen. Het eigen woningbezit ligt in dit milieu lager danhet Amsterdams gemiddelde. Het is de particuliere huursector die gemiddeld dehelft van de woningvoorraad omvat. Lage werkloosheid en bijstandsafhankelijk-heid duiden op een positieve sociaal-economische positie. Er is wel sprake vanaanzienlijke vergrijzing. De voorspellende waarde van een hoog aandeel ouderenis dat de buurten aan de vooravond staan van verandering. Op dit moment is dedynamiek gematigd, afgaande op het aantal verhuizingen en het aandeel kort-wonende mensen. Het aandeel mensen met een zeer lange woonduur is hoog: inhet welgesteld stedelijk milieu nog net iets hoger. Het relatief hoge comfort vande mensen in dit milieu is af te lezen aan het feit dat er weinig gezinnen wonen enveel alleenwonenden en stellen, terwijl veel van deze huishoudens een ruimewoning bewonen. Het aandeel etnische minderheden ligt in dit milieu lager dan inde stad gemiddeld.

Sommige van de buurten in dit milieu zijn duidelijk de vertegenwoordigers van eenmilieu dat qua welstand tegen het welgesteld stedelijk milieu aanligt. Uit deperiode ’20-’40 stammen de Hoofddorppleinbuurt en aansluitend het zuidelijkedeel van De Baarsjes. De enkele kilometers oostwaarts gelegen Rivierenbuurtstamt ook uit de periode tussen de oorlogen. Vooral nu veel van de woningen eenflinke opknapbeurt hebben gekregen, stralen deze ’20-’40-buurten weer de mooiecombinatie van frisheid en stoerheid uit die de bouwkundigen van de Amsterdamseschool bedoeld hebben. Net zoals het welgesteld stedelijk bevat ook aansluiting buurten van na de Tweede

Amsterdamse Woonmilieus 2003

23

1

2

3

4

Page 26: Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

Wereldoorlog met een veel ‘onbekender’ profiel. De flats tussen de westelijkeringweg en het Rembrandtpark (Nachtwachtlaan en Staalmeesterslaan), Nellesteinin Zuidoost, grote delen van Buitenveldert en de noordwestelijke zoom van deBuikslotermeer. Deze woongebieden voeren niet de lijstjes aan van topmilieusbinnen Amsterdam. Toch moet men tegenwoordig aardig bemiddeld zijn om er tekomen wonen.Men kan deze buurten ook van de andere kant bekijken. In de naoorlogse periodewerd op de blauwdruk van het Amsterdams Uitbreidingsplan (AUP) uit 1935 hardgewerkt aan het oplossen van de woningnood. Die was sterk toegenomen alsgevolg van de verwaarlozing van de woningvoorraad tijdens de oorlog en deenorme stijging van het aantal startende en uitbreidende huishoudens nadien.Temidden van de zee van sociale woningbouw die toen gerealiseerd werd, zijn debovengenoemde buurten de uitzonderingen, met meestal een iets grotere koop-sector en een duidelijk grotere particuliere huursector. In deze delen van dewoningmarkt is, in de recente periode van economische voorspoed, meer ruimtegekomen voor huishoudens met middelbare en hogere inkomens.

Zoals gezegd, aansluiting is een milieu waarin een vrij brede verzameling vanverschillende soorten buurten bij elkaar komt. Buurten als Betondorp, Jeruzalem,Dierenriembuurt en andere delen van de Rivierenbuurt hebben eigenlijk een vrijlage status. Zij komen vooral in dit aansluitingsmilieu terecht door een combinatievan lage werkloosheid en hoge gemiddelde leeftijd. Als voor de woonmilieu-indeling ook inkomensgegevens gebruikt konden worden, zouden deze buurtenwaarschijnlijk aan een ander milieu worden toegedeeld.

Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

24

5 6 7

Page 27: Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

2.4 Transitie, overgang en stadsvernieuwing

Figuur 2.3: Woonmilieus transitie, overgang en stadsvernieuwing, 2003

Het transitiemilieu is een verzameling van 30 buurten met een sterke mate vandoorstroming: 29% van de bewoners heeft een woonduur korter dan één jaar ophet adres en slechts bijna 6% langer dan 20 jaar. En het betreft hier geen nieuw-bouwbuurten, waar het normaal is dat er veel verhuisd wordt. Dit is het milieu waareen zeer hoog aandeel sociale huurwoningen combineert met hoge werkloosheid,bijstandsafhankelijkheid en een aandeel etnische minderheden dat op het dubbeleligt van Amsterdam als geheel. Hier komt het verschil met het centrummilieu enwelgesteld stedelijk milieu scherp naar voren. In die milieus zijn etnische minder-heden zeer kleine groepen, terwijl de allochtonen uit West-Europa en Noord-Amerika juist sterk aanwezig zijn. In het transitiemilieu is het precies andersom.Het aandeel allochtonen uit westerse landen is hier het laagst van heel de stad.Het aandeel gezinnen ligt hoog voor Amsterdamse begrippen (34%). In de wonin-gen van gemiddelde grootte heeft men dan vaak weinig ruimte.Het grootste aaneengesloten gebied dat tot het transitiemilieu behoort, is denoordelijke Bijlmermeer inclusief Venserpolder. Dat zijn 11 buurten volgens deindeling van de gemeente, met in totaal 45.000 inwoners. De Bijlmer staat aldecennia bekend als een woonwijk die zich aan de onderkant van de woningmarktbevindt. Wie niets anders te kiezen had, nam genoegen met een woning in één vande eenendertig Bijlmerflats. Sinds enkele jaren is er echter een grootscheepsevernieuwing gaande in noordelijk Zuidoost. Het merendeel van de flats is of wordtgesloopt en vervangen door voornamelijk middelhoogbouw. Woningcorporatie

Amsterdamse Woonmilieus 2003

25

transitie

overgang

stadsvernieuwing e.a.

Page 28: Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

Rochdale, die het bezit van ‘Bijlmercorporatie’ Nieuw Amsterdam beheert, wil de‘overvloed van hetzelfde’ doorbreken en mensen voor het gebied aantrekken dieer echt voor kiezen om er te gaan wonen. Deze herstructurering is inmiddels volopin gang en heeft ook reeds geresulteerd in nieuwe laagbouwwijken temidden vande oude flats: Gulden Kruis uit 1997, Nieuw Geinwijk uit 1998, Vogeltjeswei enNieuw Gerenstein uit 1999. De herstructurering laat zich echter nog niet in denieuwe milieu-indeling aflezen. Dat komt vooral doordat de buurten die de nieuw-bouw bevatten toch zo groot zijn dat er ook steeds een flink stuk van de oudehoogbouwflats binnen de grenzen ligt. In de gemixte buurten blijven de kenmer-ken van de ‘oude materie’ sterk doorwegen. Er ontstaan wel scherpere contrastenop het gebied van bevolkingssamenstelling tussen de oude flats en de nieuwelaag- en middelhoogbouw, maar op het gemiddelde van de (statistische) buurt ishet effect vooralsnog gering.

De naoorlogse woningbouw droeg niet alleen de ambitie om de woningnood op telossen, maar ook om de omvangrijke groepen met een kleine portemonnee vanaanzienlijk meer wooncomfort te voorzien dan men voor de oorlog gewend was.Voor talrijke gezinnen uit de krappe woningen van de binnenstad en de negen-tiende eeuwse gordel hield de nieuwbouw dan ook een kans in voor een gewel-dige woonverbetering. Vanuit het perspectief van heden is die glans er al decenniaaf. De naoorlogse stad kreeg in de jaren zeventig concurrentie. In de periode 1965-1985 verloor Amsterdam per saldo 200.000 inwoners, gemiddeld 10.000mensen per jaar. Vele Amsterdammers kozen voor voortzetting van de woon-carrière buiten de stad in het groeiende plattelandsdorp of de groeikern. De gestapelde gezinswoningen in de tuinsteden en de Bijlmermeer werdenvervolgens bereikbaar voor de huishoudens van Surinamers, Turken, Marokkanenen andere groepen buitenlanders die naar Nederland waren gemigreerd. De gastarbeiders begonnen merendeels hun Amsterdamse wooncarrière in denegentiende eeuwse gordel en de ’20-’40-buurten en ook voor hen was eenverhuizing naar een woning in de naoorlogse stad een aanzienlijke vooruitgang inhet wooncomfort. Maar de opwaartse sprong naar de tuinsteden is voor dezegroepen veel kleiner dan de sprong die de naoorlogse autochtonen maakten toenzij de frisse flats met zeeën van ruimte eromheen in gebruiknamen. Dat werkt vantwee kanten. Enerzijds daalt de naoorlogse bouw tijdens de huidige bewoners-wisseling snel in aanzien, anderzijds maken de negentiende eeuwse en ’20-’40-wijken die deze groepen achter zich lieten nu een snelle opwaardering mee.

Deze ontwikkeling bepaalt de positie van het transitiemilieu. Andere delen van hettransitiemilieu bevinden zich daarom aan de westkant van de stad, ofwel in ‘Park-stad’ zoals het samenwerkingsverband van vier stadsdelen heet om de naoorlogseWestelijke Tuinsteden te transformeren. Het gebied tussen ringweg en ringspoor-lijn is een omvangrijk stuk transitiemilieu. Het betreft de Kolenkitbuurt en omlig-gende buurten: aan de noordkant begrensd door de Haarlemmerweg en over deringweg het naoorlogse stuk Bos en Lommer meenemend. De zuidkant van hetgebied is de Postjesweg. Ook het Slotermeergedeelte ten zuiden van de Burge-meester De Vlugtlaan en rondom de Lodewijk van Deysselstraat behoort tot hettransitiemilieu en tevens het oostelijke deel van Geuzenveld. Alle vier de stads-delen van de Westelijke Tuinsteden hebben hun portie transitiemilieu. Zo behoortook het grootste deel van Osdorp Midden – met het zogenaamde Zuidwest-kwadrant waar momenteel omvangrijke vernieuwing plaatsvindt – tot dit milieumet een lage sociaal-economisch status en veel beweging op de woningmarkt.

Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

26

3

4

5

6

7

2

8

1

Page 29: Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

Ook de tuinsteden van Amsterdam-Noord bevatten transitiemilieu: namelijkNieuwendam-Noord, ofwel het gebied ten noorden van de IJdoornlaan.

Het transitiemilieu is sterk aanwezig in de naoorlogse woongebieden maarmondjesmaat ook in de oudere delen van de stad. De jaren-twintig-uitbreidingenvan Amsterdam-Noord werden als tuindorpen ontworpen. Deze aangelegde stads-dorpen werden door de gemeente en de corporaties gebouwd voor arbeiders inde havens en scheepswerven. De meeste van de tuindorpen zijn overwegendarbeidersbuurten gebleven sinds de zeventig of tachtig jaar dat ze bestaan. Insommige van de tuindorpen vindt momenteel zodanig veel doorstroming plaatsdat ze worden ingedeeld in het beweeglijke transitiemilieu. In Amsterdam-Noordvallen de Van der Pekbuurt en de buurt die Vogeldorp en het noordelijke deel vande Vogelbuurt bevat onder het transitiemilieu. Zeeburgs aandeel in het transitie-milieu is te vinden in de Indische Buurt. Het noordwestelijke kwadrant is het oudstegedeelte van de Indische Buurt. Dit deel dateert weliswaar uit de twintigste eeuw,maar hoort wat betreft de stedenbouwkundige opzet tot de negentiende eeuwsegordel. Ook een deel van het noordoostelijke kwadrant, ten oosten van de Moluk-kenstraat, is transitiemilieu. Meer naar het zuiden in de Indische Buurt en nogverder naar het oosten overheerst de stadsvernieuwing, een ander milieu. Het transitiemilieu passeert bij Station Muiderpoort de stadsdeelgrens. Het totstadsdeel Oost/Watergraafsmeer behorende Polderweggebied wordt door hetstadsdeel omschreven als een rafelrandgebied, ondanks dat het midden in de stadligt [8]. Het woongebied is dan ook veel kleiner dan het op de kaart lijkt. Hetbestaat onder meer uit bedrijfsterreinen, rangeerterreinen en sportvoorzieningenen dan ook nog een paar honderd duplexwoningen uit de naoorlogse periode.

Het transitiemilieu beslaat, alles tezamen genomen, een omvangrijk deel vanAmsterdam. Zou men het als aparte stad zien dan doet het transitiemilieu mee bijde vijfentwintig steden van Nederland met meer dan 100.000 inwoners. Maar hetis een verbrokkelde stad. Wie van de Bijlmermeer, naar de Indische Buurt,Nieuwendam-Noord en vervolgens naar de Westelijke Tuinsteden gaat, krijgt nogveel meer het besef dat Amsterdam een grote stad is dan bij de eerdere rondganglangs de buurten van het centrumrandmilieu.

Amsterdamse Woonmilieus 2003

27

[8] Douwes en Düker (2001)

9 10 11

Page 30: Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

Tabel 2.3: Kenmerkenprofiel van transitie, overgang en stadsvernieuwing,2003 (percentages)

transitie overgang stadsver- Amsterdam

nieuwing

eigen woningbezit 6 8 12 21

corporatiewoningen 87 76 77 55

particuliere huur 7 14 11 24

oppervlakte < 60 m2 40 50 42 42

oppervlakte 60-80 m2 33 34 35 29

oppervlakte > 80 m2 26 16 23 26

bouw voor 1919 6 2 17 24

bouw 1920-1945 10 41 7 25

bouw 1946-1980 64 49 7 27

bouw na 1980 20 7 68 24

werkloosheid 9 7 8 6

bijstand 23 14 16 12

gezinnen 34 28 24 24

stellen 17 23 19 23

alleenwonenden 38 44 51 47

leeftijd 0-9 jaar 16 12 11 11

leeftijd 55+ jaar 13 25 19 21

krap wonen 34 26 28 26

ruim wonen 33 40 30 39

etnische minderheden 70 42 43 36

westerse buitenlanders 6 9 11 12

woonduur < 1 jr 29 22 22 24

woonduur > 20 jr 6 13 4 10

mutatiegraad 21 13 13 15

groen en blauw 21 17 21 24

ozb-waarde > € 150.000 3 8 9 25

ozb-waarde < € 75.000 50 11 20 14

aantal buurten 30 61 31 296

bevolkingsomvang 105.700 184.565 70.212 736.045

Stadsvernieuwing e.a. is de naam voor een verzameling van 31 buurten, waar desociaal-economische positie van de mensen ook laag is, maar net een beetje beterdan in het transitiemilieu. Kenmerkend voor deze verzameling is dat tweederdevan de woningen van na 1980 is, terwijl het vaak om woningen gaat met eengemiddelde grootte en om overwegend corporatiebezit. Aan de ligging op dekaart kan men concluderen dat het inderdaad vaak om buurten gaat waar stadsver-nieuwing heeft plaatsgevonden. Maar er zijn ook uitzonderingen. Het profiel wordtverder bepaald door een hoog aandeel alleenwonenden en een gemiddeld aan-deel gezinnen. Etnische minderheden zijn in dit milieu sterk aanwezig. In het stads-vernieuwingsmilieu wordt door vooral de kleine huishoudens onder de etnischeminderheden een ‘passend’ woonmilieu gevonden terwijl het transitiemilieu veelmeer de woonbuurten van allochtone gezinnen geworden zijn.

Van de puurste vertegenwoordigers van dit milieu kan men zeggen dat de oor-spronkelijke negentiende eeuwse of ’20-’40-bebouwing zo rond twintig jaar gele-den vrijwel integraal gesloopt werd. De nieuwbouw volgde meestal het

Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

28

Page 31: Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

stratenpatroon en ook de maatvoering van de oude bebouwing. De kwaliteit vande oorspronkelijke bebouwing was niet overal hetzelfde. Sommige stukken van denegentiende eeuwse gordel stonden al tijdens hun bouw, rond 1900, bekend als‘revolutie- of speculatiebouw’. Er werd uitgebreid de hand gelicht met bouwvoor-schriften, zodat het een wonder mag heten dat sommige van deze woningen nogeen eeuw gestaan hebben. Andere stukken stadsvernieuwing zijn ontstaan doorgering ontzag voor de historische bebouwing in een periode dat renoveren nogniet op grote schaal gebeurde [9].

Een omvangrijk gebied dat tot het stadsvernieuwingsmilieu behoort, is het ooste-lijke deel van de binnenstad (Nieuwmarkt, Wittenburg, Oostenburg Kadijken),overlopend in delen van ‘Oud-Oost’, zoals dat vroeger heette en Zeeburg. Hetoostelijke en zuidelijke gedeelte van de Indische Buurt zijn stadsvernieuwings-milieu. Binnen ’Oud-Oost’ zijn het de westelijke delen van de Oosterparkbuurt ende Transvaalbuurt en de Dapperbuurt die tot het stadsvernieuwingsmilieubehoren. In het westelijke deel van de stad zijn het de Kinkerbuurt, de westelijkeeilanden en Nova Zemblastraat e.o, en stukken van de Staatsliedenbuurt.

Overigens bestaat het stadsvernieuwingsmilieu uit meer dan alleen buurten die inde jaren tachtig gesloopt zijn en opnieuw opgebouwd. Daarom is het milieu ookstadsvernieuwing en andere (e.a.) genoemd. Naast de echte stadsvernieuwings-buurten (vervangende nieuwbouw) behoren ook buurten tot de verzameling die indeze tijd als nieuwbouw tot stand kwamen op plaatsen waar vroeger geen wonin-gen stonden. Er zijn ook buurten bij die een soort mengvorm zijn van verschillendestukken stedelijke materie. De nieuwbouwbuurten uit de jaren tachtig zijn zotyperend omdat de nadruk nog zo sterk op corporatiewoningen lag. Niet veel laterwas het toevoegen van meer koopwoningen in de nieuwbouw normaal.Nieuwbouw had, net zoals de vervangende nieuwbouw, vooral als doel om dewoonsituatie van lagere inkomensgroepen te verbeteren. Met de kansen voorhogere inkomensgroepen en met de ruimte die vrijkomt in de huursector als dezegroepen naar een koopwoning verhuizen, hield het beleid zich nog amper bezig.Voorbeelden van jaren-tachtig-nieuwbouwbuurten zijn Marcantilaan/Kop van Jut bijde Jan van Galenstraat, de noordzijde van de Sloterplas (hoewel daar ook recent nogweer woningen aan toegevoegd zijn), IJplein en omgeving in Amsterdam-Noorden delen van Reigersbos en Gein in Zuidoost [10].

In sommige buurten van dit milieu ligt het accent van de onderliggende kenmer-ken gecompliceerder, omdat er verschillende onderdelen van de stedelijke materiein de buurt tezamen komen. In de VaRa-strook (Valkenburger- en Rapenburger-straat) bijvoorbeeld dateren de woningen uit alle bouwperioden van na 1930, maarer is een sterk accent op woningen uit de jaren negentig en uit de jaren zeventig.De voor het stadsvernieuwingsmilieu typerende grote mate van corporatiebezithoort hier echter vooral bij de woningen van voor 1980, terwijl er onder de nieuwerewoningen veel koopwoningen voorkomen. De VaRa-strook is van de buurten in ditmilieu dan ook het exemplaar met het hoogste aandeel eigenwoningbezit (51%).Ook het buurtje van de Oranje Nassau kazerne en de aanpalende nieuwbouw uit dejaren negentig is zo’n leuke mengvorm van oud en nieuw, waarbij de heringerichtekazerne corporatiewoningen bevat en de nieuwbouw zowel koop- als huurblokken

Amsterdamse Woonmilieus 2003

29

[9] Pruijs (2004)

[10] Reigersbos 1, 2 en 3 en Gein 1 en 2

2

3

4

5

1

Page 32: Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

telt. Aan de Cruquiusweg en omgeving zit de koopsector in de pakhuizen ‘Maandag- Vrijdag’ en de huurwoningen zijn overwegend te vinden in de nieuwbouw rondomde J.M. v.d. Meijlaan en de verbouwde bedrijfspanden van de Veemarkt. Ook deomgeving van het Fritjof Nansenhof nabij het Bos en Lommerplein is een meng-vorm van naoorlogse bouw en jaren-negentig-toevoegingen.

Overgang is een milieu dat met 61 buurten grote delen van de naoorlogse tuin-steden en de vooroorlogse tuindorpen omvat. Totaal beslaat het met 185.000bewoners maar liefst een kwart van de stad en het is daarmee het omvangrijkstemilieu in deze indeling. Is dit dan het milieu waar de ‘gemiddelde Amsterdammer’woont? De werkelijkheid ligt wat genuanceerder. Het is typisch een milieu met eenduale bevolkingsstructuur: Autochtone ouderen en huishoudens van etnischeminderheden komen in dit milieu samen. Het aandeel mensen dat er langer dan 20 jaar woont ligt relatief hoog, maar ook het aandeel kortwonende bewoners isaanzienlijk. Deze dualiteit wijst op het plaatsmaken van de ene groep voor deandere. Dat gebeurt overigens in dit milieu in een vrij gematigd tempo.

Overigens is de ruimte voor (allochtone) gezinshuishoudens er niet onbeperkt,gezien het hoge aandeel kleine woningen. De helft heeft slechts een binnenwerkskernoppervlak van minder dan 60 m2. Het betreft hier vooral de vooroorlogse tuin-dorpen, maar ook in delen van de naoorlogse Slotermeer domineren de kleinewoningen. Dit milieu komt met transitie en stadsvernieuwing overeen wat betreftde dominantie van de sociale huursector. Het kwam hiervoor ook al aan de orde.Met de maatstaven van nu is de woonkwaliteit van de voor- en naoorlogse socialehuursector gering. In de tijd dat deze woningen hun eerste bewoners kregen, werdechter op twee fronten succes bereikt. Het wegwerken van de woningnood voormensen met lage tot gematigde inkomens was één doel, daarnaast werd er eenzodanige woonkwaliteit geleverd dat velen er destijds behoorlijk op vooruitgingen. Het sociaal-economische niveau wijkt momenteel iets ten positieve af vanhet stadsvernieuwingsmilieu, maar ten opzichte van het stedelijk gemiddeldehoudt dat een hoge werkloosheid en bijstandsafhankelijkheid in. Geen modaalmilieu dus, maar duidelijk eronder.

Naast de tuindorpen, die overwegend in Amsterdam-Noord liggen, vallen ookandere delen van dat stadsdeel in dit milieu. Grote delen van Nieuwendam-Noorden de Buikslotermeer en geheel Banne Buiksloot en Molenwijk vallen onder hetovergangsmilieu. Amsterdam-Noord is met 17 buurten het sterkst vertegen-woordigd in het overgangsmilieu, maar dat is nog niet de helft van alle buurten indit stadsdeel. In de Baarsjes is wel meer dan de helft van de buurten overgangs-milieu. Grote stukken van de Westelijke Tuinsteden behoren tot het overgangs-milieu, met een relatief zwaartepunt in Geuzenveld/Slotermeer.

Transitiemilieu en overgangsmilieu behoren voor het overgrote deel tot dezelfdestedenbouwkundige materie en er zijn voor een groot deel dezelfde processen aande gang. Aan de structuur van de gegevens en ook aan wat ons aan extra informa-tie over de betreffende buurten bekend is, kunnen we zien dat het veranderings-proces in het transitiemilieu door de bank genomen een fase verder is dan in hetovergangsmilieu. De meeste woonbuurten doorlopen tijdens hun leven één ofmeer cycli van een hoge positie in de waarderingsrangorde naar een lage positie.De woonbuurten oefenen in het stadium dat ze nog pas geleden gebouwd zijnaantrekkingskracht uit op huishoudens met de betere kansen op de woningmarkt.

Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

30

2

3

4

6

1

5

8

7

Page 33: Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

Later, als de woonkwaliteit van de buurt wordt ingehaald door andere buurten,daalt ook de status en marktpositie van het publiek dat zich op dat moment aan-meldt als nieuwe bewoner. Dat het transitiemilieu een fase voorloopt in hetveranderingsproces ten op zichte van het overgangsmilieu kan men merken aaneen aantal kenmerken tegelijk: samenstelling naar leeftijd en etniciteit, dynamiekop de woningmarkt en sociaal-economische indicatoren. Het aandeel (autochtone) ouderen is in het transitiemilieu veel kleiner dan in hetovergangsmilieu en het aandeel etnische minderheden veel groter. Daarnaast is demutatiegraad veel sterker in het transitiemilieu. In gebieden zoals de WestelijkeTuinsteden moet dit verschil inderdaad worden uitgelegd als een faseverschil.Sommige van de buurten zijn verder in het verliezen van de naoorlogse pionier-generatie en het plaatsmaken voor de instromende groep die inderdaad voor eengroot deel uit etnische minderheden bestaat. Het is een zichzelf versterkendproces. De gewortelde pioniersgeneratie heeft door haar gehechtheid lange tijdeen remmend effect op woningmarktdynamiek. Toch komt onherroepelijk de tijddat die rem wegvalt. De gehechtheid van de oude generatie neemt af, er komenmeer woningen vrij voor nieuwkomers, en het tempo van het proces van‘invasie/successie’ versnelt. Voor de Bijlmer geldt het verhaal van fasering nietomdat het gebied al zeer snel na de bouw door de markt zakte en toevluchtsoordwerd voor kansarmen. De Bijlmer heeft nooit een gewortelde pioniersgeneratievan enige omvang gehad die remmend werkte op het mutatieproces. Van deBijlmer is bekend dat het jarenlang met een flinke leegstand kampte terwijl er inhet bewoonde gedeelte steeds enorm veel bewonerswisselingen plaatsvonden.

Die remmende factor van een gehechte pioniersgeneratie is er in de WestelijkeTuinsteden wel, maar op sommige plaatsen is die factor inmiddels geschiedenis enop andere plaatsen nog in tact. Een hoge tegenover een lage mutatiegraad is danook een belangrijk verschil tussen het transitiemilieu en het overgangsmilieu endat geldt ook voor de verhouding van kort- en langwonenden. Dat het faseverschilvan overgang naar transitie ook geassocieerd mag worden met daling op desociaal-economische ladder is af te lezen aan het aandeel bijstandscliënten. Dat ligt in het transitiemilieu op het dubbele van de stad als geheel en in het over-gangsmilieu er net boven. Dezelfde constatering geldt voor het aandeel etnischeminderheden. De verzamelgroep van Surinamers, Antillianen, Turken, Marokkanenen alle andere mensen uit niet-geïndustrialiseerde landen haalt in het transitie-milieu een gemiddelde van 70% tegen 42% in het overgangsmilieu.

Dat het verschil tussen transitie en overgang vooral een faseverschil is, kan menook afleiden uit de kaart. Het noordelijke deel van Zuidoost, dat zo langdurig deminst gewaardeerde woonplek van de stad was, bestaat vrijwel geheel uittransitiemilieu. In de Westelijke Tuinsteden, waar de gewortelde pioniersgeneratienog als rem heeft kunnen fungeren voor degradatie, is het beeld gemengd. Om en om zien we buurten die verder (transitie) en minder ver (overgang) zijn inhet verlies van de remmende pioniergeneratie. Buurten die sterk doorstromen enbuurten met een een matig aantal verhuizingen. In het altijd enigszins van deAmsterdamse woningmarkt afzijdig gebleven Amsterdam-Noord werkt de rem vande gewortelde generaties nog langer door, daar bepalen de buurten uit het over-gangsmilieu het beeld en zijn de buurten uit het transitiemilieu (nog) in deminderheid. Het verhaal over de ontwikkelingsgang van buurten van ‘hoog’ naar ‘laag’ en weerterug, leidt tot de vraag hoe en wanneer de gang opwaarts weer gevonden wordt.

Amsterdamse Woonmilieus 2003

31

10

11

14

12

9

13

Page 34: Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

Het antwoord is: meestal niet vanzelf. De Bijlmer is wederom het voorbeeld van hoelang de periode kan duren dat een woonbuurt zich aan de onderkant van de marktbevindt: ruim dertig jaar. Met gewoon woningonderhoud en hier en daar wat klein-schalige herprofilering werd het tij niet gekeerd. Het werd jarenlang beschouwd alste vroege kapitaalvernietiging om flats te gaan slopen. Nu de vernieuwing eenmaalop gang is en als succesvol wordt gezien, lijkt het eerder kapitaalvernietiging ommeer te laten staan dan het ‘Bijlmermuseum’ (slechts enkele van de voorheen 31 flats). Inmiddels staan er op veel plaatsen in de stad ingrijpende stedelijkevernieuwingsingrepen op stapel. Op welke manier deze ingrepen samenvallen metde hier besproken milieus komt later aan de orde.

2.5 Inbreiding en stadsrand

Er zijn twee milieus aangetroffen waar nieuwe woningen het beeld bepalen. Ookhier is het een faseverschil dat het onderscheid bepaalt. Inbreiding is het milieugenoemd dat de nieuwste nieuwbouw vertegenwoordigt. Stadsrand bevat meerde nieuwbouw van ‘gisteren’.

Figuur 2.4: Woonmilieus stadsrand en inbreiding, 2003

Stadsrand is dan ook een milieu dat voor een deel uit woningen bestaat uit dejaren tachtig en voor een ander deel uit het eerste deel van de jaren negentig. Dat hiermee de oudere nieuwbouw bij elkaar gebracht is kan men ook merken aande mutatiegraad. Die is in de buurten inmiddels tot de laagste van de stad gaan

Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

32

stadsrand

inbreiding

Page 35: Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

behoren. Na een pioniersfase met veel beweging zijn de huishoudens gesetteld enbestaat er nog maar geringe behoefte om te verhuizen. Het milieu bestaat voormeer dan de helft uit koopwoningen en voor ruim een derde uit corporatiebezit.Voor Amsterdamse begrippen zijn dit omgekeerde verhoudingen. Amsterdam hadenkele decennia lang het bouwen aan de regio overgelaten, maar besloot in dejaren tachtig om nieuwe woongebieden neer te zetten die concurrerend moestenzijn met de groeikern. Een hoog aandeel eigenwoningbezit hoort daarbij en tevenseen grote hoeveelheid recreatieve buitenruimte. Het woonmilieu heeft met eenhoog aandeel gezinnen dan ook inderdaad suburbane trekken. Vanzelfsprekendduiden de sociaal-economische variabelen op een relatief hoge status voor ditgebied.

In Zuidoost behoren Holendrecht Oost (Mijehof, Mijndenhof) en de buitenstedelen van Gein en Reigersbos [11] tot het jaren-tachtig-deel van het stadsrand-milieu. Als men ergens een echte stadsrandbeleving heeft is het daar. De groen-zone rond de woonwijken loopt over naar de polder die aan het authentiekeriviertje de Gein grenst. Er zijn overigens nog aanzienlijke verschillen tussen dezeonderdelen van Zuidoost. Gein 3 (met verzetstrijders in de straatnamen) bestaatvrijwel geheel uit koopwoningen terwijl in Gein 4 (wethoudersnamen) het corpo-ratiebezit de boventoon voert. Beide wijken zijn dan ook binnen het stadsrand-milieu ongeveer de uitersten in het aandeel werkloosheid en bijstandscliënten.

De jaren-negentig-buurten die tot het stadsrandmilieu behoren liggen overwegendaan de west- en de noordkant van de stad. De Aker, Nieuw Sloten, en Parkhaagse-weg zijn een vrijwel aaneengesloten nieuwbouwgebied aan de rand van Osdorp enSlotervaart, met samen zo’n 25.000 inwoners. Het oude dorpje Sloten, de hoofd-plaats van de in 1921 geannexeerde gemeente met dezelfde naam, is de meestmarkante onderbreking van dit stadsrandmilieu. Het Amsterdamse Bos is nabij enhet over de ringvaart van de Haarlemmermeer gelegen Badhoevedorp komt doordeze Amsterdamse nieuwbouwwijken steeds meer aan Amsterdam vast te zitten.Ook Geuzenveld-west nabij de Haarlemmerweg en sportcomplex de Eendrachtbehoort tot dit milieu en ook de bebouwing aan de Oostoever van de Sloterplas.Het meest nabij het centrum gelegen onderdeel van het stadsrandmilieu is hetGWL-terrein. Dit nieuwbouwwijkje op het voormalige Waterleidingterrein inWesterpark is een geslaagd voorbeeld van hoe een omzetting van werkgebiednaar woongebied als trekker heeft kunnen fungeren voor opwaardering van deoude woonbebouwing in de Van Hallstraat en omgeving.

Ook Amsterdam-Noord heeft enkele kenmerkende jaren-negentig-toevoegingenaan de rand van de stad. Het zijn de Twiskes en Jeugdland. Twiske-West en deWalvissenbuurt vormen samen een buurt, maar bevatten ook nog wat oude dorps-bebouwing van wat tot 1966 aan de gemeente Landsmeer behoorde. Twiske-Westzet zich overigens, gescheiden door een oude waterloop, voort in de tweelingwijkTwiske-Oost. Dit gedeelte valt echter in een buurt die in onze indeling niet onderstadsrand valt maar onder dorp omdat hier de dorpsbebouwing van Kadoelendomineert. Jeugdland is ook zo’n nieuwbouwbuurtje tegen de noordelijke Ringwegaan, vlakbij het Noord-Hollandsch Kanaal. Amsterdam-Noord valt altijd op door zijnaaneenschakeling van woongebieden met een zeer verschillende signatuur: eenbeetje een eilandensfeer. Jeugdland blinkt hierin uit, je moet het zelfs echt weten te

Amsterdamse Woonmilieus 2003

33

[11] Reigersbos 4 en Gein 3 en 4

2

3

4

5

6

7

1

Page 36: Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

34

liggen. Vermoedelijk wordt Jeugdland bij de totstandkoming van de Centrum-gebied Amsterdam-Noord (CAN) van zijn al te nadrukkelijke afzondering bevrijd.

Inbreiding is het nieuwbouwmilieu van gemiddeld recentere datum, waardoor ernog veel meer dynamiek te vinden is. Simpelweg omdat in het recente verledenvoor nieuwbouwlocaties meer gezocht is naar hergebruik van plekken in de stad inplaats van het toevoegen van nieuwe stadsrandwijken, ligt dit milieu vaak watdichter bij de centrale stad. Inbreiding levert momenteel de sterkste bijdrage aande woningmarktdynamiek in de stad maar dat hoort bij de pioniersfase die voor ditmilieu nog niet is afgesloten. Minder dan het stadsrandmilieu is het inbreidings-milieu een gezinsmilieu. Overigens hoeft de hoeveelheid park en water in deomgeving geen belemmering te zijn voor een gezinscultuur, want die wijkt niet afvan wat het stadsrandmilieu biedt. Waarschijnlijk is het verder toegroeien naar eengezinsmilieu een kwestie van tijd. Het milieu telt, afgelezen aan het hoge aandeelstellen en de geringe vergrijzing, veel huishoudens aan de vooravond van gezins-vorming. Het is bij deze buurten vervolgens de vraag of de jonge gezinnen lang inhun buurt blijven wonen of na verloop van enige tijd toch verhuizen naar milieusmet nog meer nadruk op ruimte.

Tabel 2.4: Kenmerkenprofiel van stadsrand en inbreiding, 2003 (pecentages)stadsrand inbreiding Amsterdam

eigen woningbezit 54 47 21

corporatiewoningen 35 30 55

particuliere huur 11 22 24

oppervlakte < 60 m2 2 8 42

oppervlakte 60-80 m2 27 17 29

oppervlakte > 80 m2 71 75 26

bouw voor 1919 1 1 24

bouw 1920-1945 1 3 25

bouw 1946-1980 1 5 27

bouw na 1980 97 92 24

werkloosheid 3 5 6

bijstand 5 4 12

gezinnen 44 22 24

stellen 28 31 23

alleenwonenden 23 44 47

leeftijd 0-9 jaar 14 11 11

leeftijd 55+ jaar 17 18 21

krap wonen 27 19 26

ruim wonen 44 48 39

etnische minderheden 28 21 36

westerse buitenlanders 10 15 12

woonduur < 1 jr 14 47 24

woonduur > 20 jr 3 1 10

mutatiegraad 9 25 15

groen en blauw 46 49 24

ozb-waarde > € 150.000 46 71 25

ozb-waarde < € 75.000 2 8 14

aantal buurten 12 10 296

bevolkingsomvang 50.328 20.966 737.045

2

1

Page 37: Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

Typerende voorbeelden van dit milieu zijn het Java-KNSM eiland en Borneo-Sporen-burg in het tot stadsdeel Zeeburg behorende Oostelijk Havengebied. Deze gevarieerd stedelijke nieuwbouw op de voormalige haventerreinen, waarvroeger schepen werden gelost en treinen rangeerden, is nieuwbouw waar Amster-dam zich graag mee etaleert. De eilanden mogen dan zelf al af zijn, de aansluitingbij de stad moet nog meer vorm krijgen door de ontwikkeling van de IJ-boulevard.Nog een paar voormalige havenarmen zuidelijker hoort ook een klein stukje nieuw-bouw aan het einde van de Zeeburgerdijk en de Floraparkweg tot het inbreidings-milieu. Hier heeft het Amsterdam-Rijnkanaal de oorspronkelijke aansluiting van deZeeburgerdijk op de Diemerzeedijk doorbroken waardoor het nu niet mogelijk isom direct door te lopen naar de allernieuwste nieuwbouw van Amsterdam, IJburg.De nieuwbouw op IJburg is echter nog te recent om in deze analyse een rol tespelen.

Ook stadsdeel Oost/Watergraafsmeer heeft een aantal interessante nieuwe toe-voegingen die zich in de buurtenstatistiek laten zien als inbreidingsmilieu. Julianapark is een opvulbuurtje van begin jaren negentig op een voormalig volks-tuinencomplex tussen Gooiseweg, Amstelstation en Hugo de Vrieslaan. De Omvalheeft met zijn ca. 400 huur- en koopappartementen uit 1997 en ligging aan deAmstel de meeste allure en is wat betreft de watersfeer enigszins vergelijkbaarmet het Oostelijk Havengebied. In Park de Meer, op de plek van het vroegereAjax-stadion ‘de Meer’, dateren de eerste woningen uit 1994 maar de grootstebouwstroom kwam pas enkele jaren geleden. De wijk telt in 2003 bijna 2.000inwoners, in 2001 nog maar een paar honderd. Park de Meer is daarmee inmiddelsde grootste van de drie inbreidingsbuurten in dit stadsdeel. De buurt heeft ondankseen aantal sterk aanwezige hoogbouwcomplexen een groen karakter en houdtdaarmee zijn aansluiting bij de sfeer van de oudere delen van de Watergraafsmeer.

Nabij de westelijke ringweg in Slotervaart is het de nieuwbouw aan het KoninginWilhelminaplein/park die tot inbreiding behoort. In Buitenveldert vinden we tweeexemplaren. Het eerste wijkje is te vinden aan de Amstelveenseweg ten westenvan de Vrije Universiteit. In de hoek van de Van Leijenborghlaan en de Boelelaanligt het ’Rotterdamse buurtje’.

Inbreiding is met 20.000 mensen maar een klein milieu. Dat heeft in hoge mate methet specifieke karakter van dit gebied te maken. De groep van buurten komtnatuurlijk tot stand op basis van veel kenmerken tegelijk: veel nieuwe woningen,positieve sociaal-economische kenmerken, specifieke leeftijdsopbouw, etc. Doorslaggevend is echter de combinatie van deze kenmerken met een hogebewegelijkheid en het hoog aantal pas gearriveerde bewoners. Kortom, het betrefthier de echte nieuwbouw waar nog veel mensen voor het eerst komen wonen. Het kwam al aan de orde. Kenmerkend voor nieuwbouw is dat die dynamiek ersnel uitgaat en dat het een tijdje duurt voor de gesettelde bewoners weer aan ietsanders toe zijn. De hoeveelheid stedelijke materie die tot de nieuwste nieuwbouwgerekend wordt, is dus afhankelijk van de recente bouwcijfers. Kenmerkend voorde laatste periode is dat de productie niet het hoge peil behield van middennegentig. Inbreiding is daarmee ook duidelijk een gelegenheidsmilieu. Als mendeze analyse over enkele jaren herhaalt, behoren de hier beschreven buurten totde oudere en tot rust gekomen nieuwbouw. De nieuwste nieuwbouw is dan tevinden op IJburg en misschien wel bijna nergens anders in de stad, zodat dit milieudan gewoon zonder omhaal ‘IJburg’ genoemd kan worden.

Amsterdamse Woonmilieus 2003

35

6

7

5

4

3

Page 38: Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

2.6 Dorp

Dorp is ook een klein milieu, maar dat heeft in dit geval niet met het bouwtempote maken. De naam ligt voor de hand omdat deze buurten, met hun hoge welstanden veel groene buitenruimte, op de dorpen buiten Amsterdam lijken. De karakteristieke historische woonbebouwing is een geliefd vestigingsplaatsgeworden van gegoede huishoudens, maar is gemeten naar de woningvoorraad enbevolking (1,3%) maar een klein onderdeel van de Amsterdamse woonmaterie enin termen van doorstroming vervult dit milieu maar amper een rol van betekenis.

Figuur 2.5: Woonmilieu dorp, 2003

Het dorpsmilieu heeft een duale bevolkingsstructuur, waarin vergrijzing naast gezins-leven bestaat. De gezinshuishoudens zijn hier echter vaak autochtoon. Alleen-wonenden zijn in dit milieu een minderheid. Het merendeel (meer dan 70%) van dewoningen is van eigenaar-bewoners en het aandeel woningen met een hoge waardeis eveneens hoog. Bij dit profiel hoort ook een laag cijfer voor werkloosheid enbijstandsafhankelijkheid.

De meeste buurten die tot het dorpsmilieu behoren, liggen in Amsterdam-Noord.In het Amsterdamse deel van Waterland zijn Durgerdam, Holysloot, Ransdorp enZunderdorp bekende voorbeelden. Dwars door de twintigste eeuwse bebouwingvan Amsterdam-Noord vinden we de oude Waterlandse Zeedijk, die onder namenals Nieuwendammerdijk, Buiksloterdijk en Oostzanerdijk is aan te treffen.

Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

36

dorp

Page 39: Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

Hier bestaat een grote variëteit aan soorten woonhuizen. Boerderijen,herenhuizen, arbeiderswoningen, blokjes duplex-woningen, veel van dezewoningen zijn op het oog in gebruik genomen door stedelingen. De authentiekdorpse sfeer, meer Waterlands dan Amsterdam, is er al af, maar het woongebiedziet er goed uit. Er is de laatste jaren veel geïnvesteerd in de woningen.

Hoe mooi de dorpen in de milieu-indeling terug te vinden zijn, hangt af van hoe debuurtindeling ter plaatse is. Bestaat het gebied overwegend uit oude dorps-materie of staat er ook een Amsterdamse nieuwbouwwijk op het grondgebied.Kadoelen valt bijvoorbeeld wel in het dorpsmilieu, ondanks de nieuwbouw vanTwiske-Oost binnen het gebied van de buurt. De Oostzanerdijk vanaf Zijkanaal I,doet echter niet mee omdat de recente komst van een asielzoekerscentrum te veelvertekening teweegbrengt in de cijfers (zie bijlage). Het dorpsmilieu vindt men ook in de westelijke en oostelijke windstreken vanAmsterdam. Sloten, werd al eerder genoemd als het oude dorp aan de rand vanhet naoorlogse Osdorp en de jaren-negentig-nieuwbouw van de Aker en NieuwSloten. De Osdorperweg richting Halfweg bevat nog wat oorspronkelijke lint-bebouwing. Driemond is ook nog zo’n aardige dorpsenclave op Amsterdamsgrondgebied. Op de kaart van de gemeente Amsterdam lijkt het soms alsof ertussen de Watergraafsmeer en het in 1966 geannexeerde Zuidoost alleen maarrust en ruimte heerst, maar in werkelijkheid zet de Amsterdamse drukte zich voortop het grondgebied van Diemen en Ouder-Amstel (Duivendrecht). Driemond ligtdaar net voorbij, aan de oude weg naar Hilversum tegenover Weesp aan hetAmsterdam-Rijnkanaal. Er is niet veel authentieke dorpsbebouwing, behalve aande Gaasp. Het merendeel van de woningen is van na de Tweede Wereldoorlog, enzelfs voor een derde van na 1980. Het gaat wel om overwegend rijtjeswoningen envoor Amsterdamse begrippen is dat al bijzonder dorps. Veel van de naoorlogseeengezinswoningen zijn corporatiebezit.

Amsterdamse Woonmilieus 2003

37

1

2

3

4 65

Page 40: Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

Tabel 2.5: Profiel van het Amsterdamse dorpsmilieu, 2003 (percentages)dorp Amsterdam

eigen woningbezit 71 21

corporatiewoningen 11 55

particuliere huur 18 24

oppervlakte < 60 m2 14 42

oppervlakte 60-80 m2 27 29

oppervlakte > 80 m2 59 26

bouw voor 1919 7 24

bouw 1920-1945 50 25

bouw 1946-1980 20 27

bouw na 1980 23 24

werkloosheid 2 6

bijstand 3 12

gezinnen 41 24

stellen 32 23

alleenwonenden 20 47

leeftijd 0-9 jaar 13 11

leeftijd 55+ jaar 26 21

krap wonen 35 26

ruim wonen 37 39

etnische minderheden 7 36

westerse buitenlanders 9 12

woonduur < 1 jr 13 24

woonduur > 20 jr 25 10

mutatiegraad 7 15

groen en blauw 35 24

ozb-waarde > € 150.000 77 25

ozb-waarde < € 75.000 4 14

aantal buurten 14 296

bevolkingsomvang 9.623 736.045

2.7 Totaalbeeld stedelijk mozaïek

De tien milieus geven een herkenbare, ruimtelijk-functionele differentiatie van destad. Ze corresponderen met de noties die we hebben over hoe de oudere ennieuwere delen van de woningvoorraad, en hoe de meer centraal gelegen gebie-den tegenover de meer perifere delen van de stad het woondomein geworden zijnvan bevolkingsgroepen met een verschillend profiel. Verschillen in leeftijds- enhuishoudensstructuur, herkomst, sociaal-economische status en beweeglijkheid opde woningmarkt relateren op een bijzondere manier aan bepaalde eigenschappenin de eigendomsverdeling, de woninggrootte en de fase waarin een milieu zichbevindt. Die relaties zijn de actuele fysiek-sociale combinaties waarover in hetvorige hoofdstuk gesproken werd.

Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

38

Page 41: Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

Figuur 2.6: Amsterdam in tien woonmilieus, 2003

De woonmilieu-indeling geeft een notie mee van een rangorde op de woningmarktnaar ‘gewildheid’, ondanks dat de onderliggende statistiek deze noties niet expli-ciet bevat. In sommige milieus wonen mensen – door er te blijven wonen of doorzich er te vestigen – die het zich kunnen veroorloven om er te wonen. In anderemilieus wonen mensen die genoegen nemen met wat voor hen beschikbaar is.Aanbod bepaalt vraag en vraag bepaalt aanbod. Maar die wisselwerking heeft opverschillende plekken van de stad wel een andere verhouding. In milieus als welge-steld stedelijk en centrum is de aanwezigheid van sterke groepen zodanig dat hettweede echelon belangstellenden al weinig kansen meer heeft om er binnen tekomen. De milieus die bewoond worden door mensen met geringe kansen, zoalshet transitiemilieu, zijn omgekeerd in afnemende mate aantrekkelijk voor hen diemeer te kiezen hebben.

Enigszins losgekomen van de feiten die voor de indeling gebruikt zijn, kan men demilieus als volgt op een rij zetten. Binnen het welgesteld stedelijk milieu is detraditionele zuidsector, het woongebied ten zuiden van het Vondelpark, het onbetwiste topmilieu van Amsterdam. Daar wonen veel rijke mensen en ze hebbenzich ook nog eens riante woonruimte voor hun geld aangemeten. Wat status betreft krijgt dit milieu op enige afstand aansluiting van het centrum-milieu, maar hier moeten de rijken met veel minder woonvierkantemeters genoe-gen nemen. Mede hierdoor zal de woonduur maar kort zijn. Het centrummilieu heeft nog iets van het doorstromingsmilieu dat het decennialang was, maar het is al lang niet meer bedoeld voor studenten en andere starters,maar voor huishoudens met een hoog opleidingsniveau, goed salaris en een

Amsterdamse Woonmilieus 2003

39

centrum

centrumrand

welgesteld stedelijk

aansluiting

transitie

overgang

stadsvernieuwing e.a.

stadsrand

inbreiding

dorp

Page 42: Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

gerichtheid op stedelijke cultuur [12]. Westerse buitenlanders met deze kwalifi-caties vinden in dit woonmilieu ook goed hun weg. Er ligt in stadsdeel Amsterdam-Centrum, waar het centrummilieu overwegend ligt, een bevolkingsontwikkeling inhet verschiet die niet geheel correspondeert met het dynamische imago dat hetmomenteel heeft [13]. Volgens de prognose heeft dit stadsdeel over enkele jarenhet hoogste aandeel senioren (55+). Amsterdam mag verheugd zijn met de aan-wezigheid van deze gewilde stedelijke milieus binnen haar grenzen. Het biedtmogelijkheden voor hen die een hoger inkomen hebben om voor de stad tekiezen. Hieraan is wel de voorwaarde verbonden dat men van de stad houdt, wantcentrummilieu en welgesteld stedelijk zijn niet zomaar in te ruilen voor de suburb.

Suburbane milieus biedt Amsterdam maar mondjesmaat. Het dorpsmilieu vanAmsterdam lijkt weliswaar op wat er verderop in de regio in veelvoud wordt aan-geboden, maar heeft in termen van woningmarkt amper betekenis. Voor het stads-randmilieu is dat wel het geval. De woningen voor ongeveer vijftigduizend mensenin dit milieu kunnen een klein alternatief voor Almere genoemd worden. Maar Almere is inmiddels al drie keer groter dan de Amsterdamse stadsrand en inde algehele verhouding stad-regio is dit ‘peri-urbane’ aanbod een druppel. Maar het is wel een belangrijk milieu om binnen de grenzen te hebben, als moge-lijkheid voor Amsterdamse huishoudens om zich op Amsterdams grondgebied teverbeteren richting een comfortabel nieuwbouwmilieu. De nieuwbouwwijken dieinbreiding genoemd worden, hebben een soortgelijke functie en kunnen, gezienhun ligging ook helpen een alternatief te bieden voor hen die in centrum en welge-steld stedelijk niet terecht kunnen. Centrumrand en aansluiting, dragen hier ookaan bij. Er is een wat lager statusniveau maar een wat grotere toegankelijkheid.Gezien vanuit de pure centrumzoekers zijn deze milieus wellicht ‘second best’,waarbij het centrumrandmilieu meer lijkt toegesneden op de liefhebbers vanreuring en het aansluitingsmilieu meer de liefhebbers van rust kan bedienen.Stadsvernieuwing heeft vooral potentie om bij het centrumrandmilieu aan tesluiten, maar mist op veel plaatsen uitstraling. De echte stadsvernieuwingsbuurtenboden in de jaren tachtig een woonkwaliteit waar de omringende oudbouw bij inhet niet viel. Inmiddels is die oude voorraad zodanig opgekalefaterd dat de oude

Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

40

centrum

centrumrand

welgesteld stedelijk

aansluiting

transitie

overgang

stadsvernieuwing e.a.

stadsrand

inbreiding

dorp

17,1%

9,6%

1,3%

2,9%

6,9%

25,3%

4,4%

6,5%

11,6%

14,5%

[12] Sterckx, De Feijter en Roukens (2003)

[13] Dignum (2004)

Figuur 2.7: Amsterdamse milieus naar bevolkingsomvang

Page 43: Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

voordelen weer gaan opvallen. Die voordelen bestaan uit veel plekken voor win-kels en andere functiemenging en uit de aanwezigheid van kenmerkende ornamen-ten in de architectuur die statusbepalend zijn zodra ze onderhouden worden. De stadsvernieuwing mist deze voordelen en ze zijn maar zeer beperkt alsnog aante brengen. Daarnaast bevat de stadsvernieuwing op veel plaatsen aanzienlijkearmoede die niet aantrekkelijk aandoet voor mensen met centrumambities.Overgang en transitie zijn momenteel de gebieden met de geringste aantrekkings-kracht, waarbij gelet op de sociaal-economische indicatoren het transitiemilieuecht het milieu is waar armoede gepaard gaat met de nadelige kanten van snellewoningmarktdynamiek. Er wordt zoveel verhuisd dat enige sfeer van ‘er thuishoren’ verdampt. Tegelijkertijd zijn overgang en transitie de milieus waar groteherstructureringsingrepen op stapel staan of reeds worden uitgevoerd. Het behoren van buurten tot deze milieus is dan ook geen signaal dat door hetbeleid moet worden opgepakt want dat is al lang geleden gebeurd. Over hetsamenvallen van de milieus met de plaatsen waar de stedelijke vernieuwing wordtuitgevoerd wordt verwezen naar hoofdstuk 5.

Amsterdamse Woonmilieus 2003

41

Page 44: Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

42

Page 45: Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

hoofdstuk 3 Stedelijke materie in beweging

3.1 Inleiding

De cursiveringen om de namen van de milieus aan te duiden worden vanaf dit puntweggelaten. De woonmilieus zijn voldoende geïntroduceerd. Bij een herhalings-analyse is het zinvol om kort eerst aandacht te besteden aan de veranderingen inhet algemene krachtenspel. Hoe is de ontwikkeling op een aantal belangrijke ken-merken? Dat komt aan de orde in de volgende drie paragrafen. Het is van belangde ontwikkelingen op het gebied van economische situatie, etniciteit, verhuis-mobiliteit en eigendomsverdeling te kennen. Dit zijn immers de meest belangrijkedeterminanten van de woonmilieu-indeling. In de vijfde en zesde paragraaf wordtde indeling naar woonmilieus gerelateerd aan de algemene veranderingen inAmsterdam op het gebied wonen en bevolking. De indeling van 2003 wordt verge-leken met de indeling van 2001. Voor sommige buurten worden ontwikkelingenwaargenomen die enigszins los staan van de algemene trends in de milieus. Dieontwikkelingen wijzen op verbeteringen en verslechteringen van hun specifiekepositie.

3.2 Sociaal-demografische trends

EtniciteitDe samenstelling van Amsterdam naar etnische groepen is een belangrijke deter-minant in het wonen. Het verschil naar herkomstland en culturele achtergrond isbepalend voor een aantal demografische kenmerken. Onder Nederlanders is hetgewoon geworden om tijdens de fase van jong-volwassenheid een periode alleenof met een partner te wonen. Onder buitenlanders uit de traditionelere niet-wes-terse landen trouwt men vaak vanuit het ouderlijk huis, slaat men de voorloopfaseover en begint men vroeger aan een gezin. De omvang van de gezinnen is boven-dien vaak groter onder de niet-westerse buitenlanders. Dergelijke verschillen zijnvan belang op de woningmarkt. Op welk soort woningen is men gericht en op welksoort woonmilieu? Wat men kan besteden is daarbij natuurlijk ook van grootbelang. En ook hier speelt etniciteit een belangrijke rol. Van veel migranten uitniet-westerse landen is het opleidingsniveau laag en zijn de mogelijkheden op dearbeidsmarkt beperkt. Hierdoor bereiken niet-westerse allochtonen vaak geenhoog inkomen.

Amsterdamse Woonmilieus 2003Gemeente AmsterdamDienst Wonen

43

Page 46: Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

Figuur 3.1: Amsterdamse bevolking naar etniciteit op 1 januari 2003

Het is gebruikelijk om ook de kinderen van de immigranten tot de etnische groepvan hun ouders te rekenen. Dat meetellen van de tweede generatie heeft te makenmet het minderhedenbeleid. Men gaat er vanuit dat ook bij de tweede generatieallochtonen nog enige achterstand aanwezig is ten opzichte van Nederlanders,ondanks dat deze kinderen in Nederland opgroeien en naar school gaan. Het woord etnische minderheid slaat dan ook op de geringere participatiekansenvan bepaalde groepen en niet op hun getalsmatige omvang. Onder etnische min-derheden valt officieel iedereen die niet tot de Nederlanders of tot de verzamel-groep van westerse of geïndustrialiseerde landen gerekend wordt. Het is gebruike-lijk om een achtdeling te gebruiken. Daarin worden Antillianen, Marokkanen,Nederlanders, Surinamers en Turken apart getoond en worden de overige etnici-teiten in verzamelgroepen weergegeven. Overigens is de verzameling ‘overigeniet-geïndustrialiseerde landen’ sinds 2000 de grootste groep geworden. Hieronderbevinden zich bijvoorbeeld Ghanezen, voormalig-Joegoslaven, Pakistani en Egypte-naren als belangrijke subgroepen.

Figuur 3.2: Etnische hoofdgroepen in Amsterdam 1992-2004 (percentages)

Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt Gemeente AmsterdamDienst Wonen

44

0

25

50

75

100%

Nederlanders

westerse allochtonen (incl Z. Eur.)

minderheden2004200320022001200019991998199719961995199419931992

61,1

11,9

27,1

51,9

12,0

36,0

51,3

12,1

36,5

Nederlanders

Overig niet-geïndustrialiseerd

Surinamers

Overig geïndustrialiseerd

Marokkanen

Turken

Zuid-Europeanen

Antillianen

51,9%

1,7%

2,4%

5%

8,3%

9,7%

9,8%

11,3%

Bro

n: O

+S

Bro

n: O

+S

Page 47: Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

Niet tot de minderheden behorend is de verzamelgroep van mensen uit ‘overigegeïndustrialiseerde landen’, ofwel westerse buitenlanders. Hierbinnen zijn Duit-sers, Britten en Amerikanen de grootste in de verzameling. Overigens is dezeverzamelgroep al sinds 1992 net geen 10% van de bevolking. Ook in de laatstejaren, waarin economische groei in Amsterdam gepaard ging met sterke inter-nationalisering van de economie, is deze groep niet gegroeid. Er is voor hetgebruik in de woonmilieu-analyse licht afgeweken van de standaard voor etnischeminderheden. De vrij kleine groep ‘Zuid-Europeanen’ is buiten de etnische minder-heden gelaten, omdat bekend is dat deze Spanjaarden, Italianen, Portugezen enGrieken inmiddels geen noemenswaardige achterstanden meer hebben in deNederlandse samenleving. Ook in figuur 3.2, met de trend voor de periode 1992-2004, is hiermee rekening gehouden. Het aandeel etnische minderheden exclusiefZuid-Europeanen bedroeg 36% in 2003 en lag in 1992, het verst terug liggendejaar volgens deze manier om etniciteit te bepalen, nog op 27%. Ondertussen is hetaandeel Nederlanders afgenomen tot net iets meer dan de helft van de bevolking.

Sociaal-economische trendsIn de periode vanaf midden jaren negentig heeft Amsterdam een goede econo-mische ontwikkeling doorgemaakt. De inkomens zijn gestegen, de werkloosheiddaalde en het aantal uitkeringen liep terug. Het meetjaar voor de milieu-indeling,2003, valt ongeveer samen met het omslagpunt in de economie. Jaarcijfers overwerkloosheid en bijstandsafhankelijkheid laten voor 2004 al een minder roos-kleurig beeld zien. De inkomensgegevens uit het onderzoek Wonen in Amsterdam(WiA), met als laatste meetmoment het voorjaar van 2003, laten die trendbreuknog niet zien. Vooral door afname van de werkloosheid en uitkeringsafhankelijk-heid sinds midden jaren negentig is de primaire doelgroep voor het woningmarkt-beleid aanzienlijk geslonken. Groei is er daarnaast niet zozeer geweest van deinkomensgroepen boven de primaire doelgroep maar juist bij de hogere inkomens.De eenzijdige nadruk op lage inkomens is in de bloeiperiode van de Amsterdamseeconomie ontwikkeld naar een meer gespreide inkomensverdeling.

Figuur 3.3: Bijstandscliënten (abw) en niet-werkende werkzoekenden (nww) in Amsterdam 1996-2004 (aantallen)

Amsterdamse Woonmilieus 2003Gemeente AmsterdamDienst Wonen

45

40

50

60

70

80

90

uitkering algemene bijstandswet (abw)

niet-werkende werkzoekenden (nww)

200420032002200120001999199819971996

x 1.

000

Bro

n: O

+S

Page 48: Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

Figuur 3.4: Woningmarktgerelateerde inkomensgroepen in Amsterdam 1995-2003

Figuur 3.5: Gemiddeld besteedbaar inkomen per inkomenstrekker inAmsterdam ten opzichte van Nederland, 1950-2000 (percentages)

Toelichting. Bij inkomenstrekkers geldt dat het inkomen van gehuwden wordt samengeteld. Dit drukt decijfers voor Amsterdam omdat er minder gehuwden wonen (en woonden) dan in Nederland gemiddeld.

Het is van belang te wijzen op de bijzondere huishoudensstructuur van Amsterdamin verband met inkomen. Personen met een inkomen behoren ten opzichte vanNederland vaak tot de middengroepen onder de inkomens. Kijkt men naar huishou-dens dan is de situatie anders. Omdat er in Amsterdam verhoudingsgewijs veelhuishoudens zijn met één inkomen, is de inkomenssituatie per huishouden minderflorissant. Hierbij moet natuurlijk aangetekend worden dat veel van deze huishou-dens met één inkomen ook éénpersoonshuishoudens zijn, waardoor van het inko-men maar één persoon hoeft te leven. In de inkomensverdeling naar huishoudens

Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt Gemeente AmsterdamDienst Wonen

46

0

5

10

15

20

25

30

35

40

45

50%

2003

2001

1999

1997

1995

hogere inkomens

zfg. tot hogere inkomens

secundaire doelgroep tot zfg.

primaire doelgroep

Bro

n: D

iens

t W

one

n, o

nder

zoek

Wo

nen

in A

mst

erd

am, v

ijf ja

arg

ang

en

85

90

95

100

105

110%

Amsterdam

Nederland

20001994198919841978197619741969196519631960195819551950

Bro

n: C

BS,

Sta

tlin

e

Page 49: Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

ligt aldus in Amsterdam een sterke nadruk op de laagste inkomensgroep en debovenste helft van het inkomensbouwwerk is in vergelijking met Nederlandbehoorlijk smal. Wel wordt de laatste jaren enige winst geboekt bij de hogereinkomensgroepen in Amsterdam.

Figuur 3.6: Inkomensverdeling in Amsterdam ten opzichte van Nederland in 1998 en 2000 voor huishoudens en in 2000 voor personen (percentages)

Toelichting. Alle Nederlandse besteedbare inkomens van personen en van huishoudens in 2000 zijn van laagnaar hoog gerangschikt en in tien delen van 10 procent verdeeld. Dat levert bepaalde inkomensgrenzen opwaarmee het mogelijk is om te zien hoeveel personen en huishoudens er in Amsterdam binnen deze natio-nale 10%-grenzen vallen. Amsterdamse personen bevinden zich, vergeleken met Nederland, vaker in demiddeninkomensgroepen: de tweede tot en met de achtste 10%-groep zijn in Amsterdam oververtegen-woordigd (>10%). De allerlaagste inkomensgroep en de hoogste inkomensgroepen komen in Amsterdamminder voor. Op huishoudensniveau ziet het beeld er heel anders uit. Dat komt omdat er in Amsterdam veelmeer kleine huishoudens met slechts één inkomen voorkomen. De onderste vijf inkomensgroepen zijnsterker vertegenwoordigd in Amsterdam, met een zeer sterke nadruk op de allerlaagste inkomensgroep(inkomens tot € 9.700): 17,5%. De gehele bovenste helft van de inkomensverdeling, zesde tot en met detiende inkomensgroep, is in Amsterdam ondervertegenwoordigd. De oververtegenwoordiging van de lageen de ondervertegenwoordiging van de hoge huishoudensinkomens is in de periode 1998-2000 minderscherp geworden. Overigens zijn de inkomens van personen in deze figuur niet vergelijkbaar met inkomensper inkomenstrekker in de vorige figuur omdat bij gehuwden twee inkomens het inkomen van de inkomens-trekker bepalen.

Overigens heeft de Amsterdamse inkomensverdeling een afwijkend patroon tenopzichte van Nederland. Tot 1965 hadden Amsterdammers een hoger inkomendan Nederlanders gemiddeld. Daarna begon de lange periode van suburbanisatie.

Amsterdamse Woonmilieus 2003Gemeente AmsterdamDienst Wonen

47

4 6 8 10 12 14 16 18%

huishoudens 1998

huishoudens 2000

personen 2000

laagste

2e

3e

4e

5e

6e

7e

8e

9e

hoogste

Bro

n: C

BS,

Sta

tlin

e

Page 50: Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

Het kwam in hoofdstuk 2 al ter sprake, in de periode 1965-1985 verloor Amster-dam per saldo 200.000 mensen omdat velen naar de regio verhuisden om de inAmsterdam gestarte wooncarrière voort te zetten. In Amsterdam kwam hierdoorna 1965 steeds meer nadruk te liggen op de lagere inkomensgroepen, doorwer-kend in een gemiddeld inkomen dat steeds lager kwam te liggen ten opzichte vanNederland. Vanaf de jaren negentig verandert deze situatie ten goede [14].

HuisvestingssituatieOverigens is het kleiner worden van de huishoudens, ook wel gezinsverdunninggenoemd, in Amsterdam nog altijd niet gestopt. In de eerste helft van de jarenzeventig ging dit proces het snelst. Huishoudens werden in die periode overal inNederland kleiner, maar in Amsterdam ontstond door sterke migratie vangezinshuishoudens naar de regio een dubbeleffect. Vanaf midden jaren tachtigvertraagde het proces. Amsterdam ging meer bouwen en hield per saldo meergezinnen vast, bovendien ging de gezinsvorming bij etnische minderheden mee-tellen. Toch is er nog steeds een lichte afname van de gemiddelde woningbezetting.Achter deze trend gaat een mix van bewegingen schuil bij huishoudens van verschil-lende omvang. Bij alleenwonenden is vanaf 1997 de groei eruit, het aandeel huis-houdens met slechts één persoon stabiliseert op 47%. Het aandeel gezinnen (metkinderen) is langzamerhand groter geworden dan het aandeel paren (zonder kinde-ren). Groei van de gezinnen leidt echter niet tot een echte trendombuiging in dewoningbezetting. Die groei komt namelijk voor rekening van de eenoudergezinnen.En dit zijn door het ontbreken van één volwassene de kleinere onder de gezinnen.

Figuur 3.7: Gemiddelde woningbezetting in Amsterdam 1960-2004 (aantal personen)

Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt Gemeente AmsterdamDienst Wonen

48

1,6

1,8

2,0

2,2

2,4

2,6

2,8

3,0

3,2

3,4

x200

4x2

003

x200

2x2

001

2000

x199

9x1

998

x199

7x1

996

1995

x199

4x1

993

x199

2x1

991

1990

x198

9x1

988

x198

7x1

986

1985

x198

4x1

983

x198

2x1

981

1980

x197

9x1

978

x197

7x1

976

1975

x197

4x1

973

x197

2x1

971

1970

x196

9x1

968

x196

7x1

966

1965

x196

4x1

963

x196

2x1

961

1960

Bro

n: O

+S

[14] Wallet (2003)

Page 51: Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

Figuur 3.8: Bewoningstypen van hoofdbewoners in Amsterdam, 1992-2003(percentages)

3.3 Dynamiek

Figuur 3.9: Mutatiegraad in Amsterdam 1992-2003 (percentages)

Amsterdamse Woonmilieus 2003Gemeente AmsterdamDienst Wonen

49

Bro

n: O

+S

Bro

n: O

+S

20

25

30

35

40

45

50%

alleenwonend

paren

gezinnen (met kinderen)

200320022001200019991998199719961995199419931992

0 5 10 15 20%

verhuizingen

buitenlandse migratie

binnenlandse migratie

1992

1993

1994

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

2002

2003

Bro

n: O

+S

Page 52: Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

In het rapport Doorstroming of Verstopping? werd aan de hand van mutatiegraadgetoond hoe weinig beweging er aan het begin van de nieuwe eeuw op deAmsterdamse woningmarkt is. Die situatie duurt onverminderd voort. Reeds vierjaren op rij is de mutatiegraad niet boven de 15% gekomen. Figuur 3.10 toont, alshet belangrijkste bestanddeel van mutatiegraad, voor de langjarige trend alleende verhuizingen binnen Amsterdam. Vier jaar achtereen komt het aantal verhuizin-gen binnen Amsterdam niet meer boven de 70.000 uit, terwijl aantallen rond de80.000 of 90.000 normaal zijn. Inmiddels duurt deze terugval in de dynamiek allanger dan tijdens de woningmarktcrisis van rond 1979, de jaren dat de prijzen opde koopmarkt crashten.

Figuur 3.10: Verhuizingen binnen Amsterdam 1979-2003 (aantallen)

De dynamiek in de woningmarkt is sterk afhankelijk van het aantal toegevoegdewoningen. Over de jaren 1970-2003 vallen beide grootheden in hoge mate samen [15]. Daarom vertonen de figuren 3.10 en 3.11 gelijkenis wat betreft hungolfbewegingen. Rond 1980 was het aantal toegevoegde woningen nog geringerdan momenteel. Er waren toen zelfs jaren dat de Amsterdamse woningvoorraadniet groeide maar kromp. Dat is in de jaren van de nieuwe eeuw gelukkig niet hetgeval, maar het is duidelijk dat 1998 het laatste jaar was dat de woningvoorraadeen serieuze groei doormaakte.

Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt Gemeente AmsterdamDienst Wonen

50

[15] Pearson correlatie: 0,62

50.000

60.000

70.000

80.000

90.000

100.000

110.000

2003

2000

1995

1990

1985

1980

1975

1970

Bro

n: O

+S

Page 53: Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

Figuur 3.11: Toename Amsterdamse woningvoorraad (per saldo toegevoegde woningen) 1970-2003 (aantallen)

3.4 Samenstelling en gebruik van de voorraad

Amsterdam heeft traditioneel een woningvoorraad met een sterke nadruk op dehuursector. Het eigenwoningbezit was het grootste deel van de twintigste eeuwerg klein en een groot deel van de particuliere huursector stond ten dienste van de‘sociale’ distributie. Pas recent treedt hier enige verandering in op. Bij nieuwbouwwordt nu overwegend in de koopsector gebouwd en er wordt actief gewerkt aanhet omzetten van een deel van de woningen uit de beide huursectoren naar dekoopsector. Daardoor groeit het eigenwoningbezit tegenwoordig jaarlijks gemid-deld met één procentpunt en inmiddels is 21% in Amsterdam koopsector.

Nieuwbouw en vervanging van oude woningen dragen bij aan een geleidelijkeverandering van de samenstelling naar bouwperiodes. Toch is nog altijd meer dande helft van de Amsterdamse woningen van voor de Tweede Wereldoorlog. Bijna een kwart is van na 1980, de periode dat nieuwbouw ging bijdragen aan groeivan de koopsector.

Amsterdamse Woonmilieus 2003Gemeente AmsterdamDienst Wonen

51

Bro

n: O

+S

–1.000

0

1.000

2.000

3.000

4.000

5.000

6.000

7.000

8.000

9.000

2003

2000

1995

1990

1985

1980

1975

1970

Page 54: Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

Figuur 3.12: Woningvoorraad naar bouwperiode, Amsterdam 2003(percentages)

Met name door de grote hoeveelheid oude woningen in Amsterdam komen er inde voorraad ook veel kleine woningen voor. Bijna eenderde van de woningen heeftéén of twee kamers, waarbij driekamerwoningen met een klein aantal vierkantemeters als een tweekamerwoning gerekend zijn. Iets meer dan eenderde van hetAmsterdamse woningenbestand is op deze manier gerekend een driekamer-woning en eveneens ruim een derde heeft vier kamers of meer. Er treedt in dezeverhouding slechts heel langzaam een verschuiving op richting grotere woningen.In de regio worden echter ook de driekamerwoningen als klein gezien en daardoorblijft de Amsterdamse voorraad verhoudingsgewijs zeer extreem samengesteld uitoverwegend kleine etages. In de Amsterdamse nieuwbouw domineren namelijknet zoals in de voorraad de driekamerwoningen, al zijn dit doorgaans wel groteredriekamerwoningen dan in de oudere voorraad.

Figuur 3.13: Samenstelling van de Amsterdamse woningvoorraad in 2003 en de nieuwbouw 1998-2002 naar kamertal (percentages)

Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt Gemeente AmsterdamDienst Wonen

52

voor 1919

1919-1930

1931-1945

1946-1960

1961-1970

1971-1980

1981-1990

1991-2002

11,3%

23,7%

12,7%

7,2%

9,3%

9,1%

15,8%

10,9% Bro

n: O

+S

Bro

n: O

+S

0

5

10

15

20

25

30

35

40

45

50%

5+

4

3

1 en 2

nieuwbouwvoorraad

Page 55: Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

Iets specifieker dan de gemiddelde woningbezetting is de relatie tussen het aantalkamers van een woning en het aantal personen dat er woont. Het relateren vanbeide grootheden leidt tot noties over huishoudens met krappe of ruime huisves-ting, of wat daar tussenin zit: neutraal is de situatie genoemd als een adres éénkamer meer heeft dan het aantal personen dat er woont. Overigens betreft hethier geen meningen van Amsterdammers over hun wooncomfort. De termenneutraal, krap en ruim wonen zijn alleen maar bedoeld om de woonsituatie vanbijvoorbeeld een gezin met drie kinderen vergelijkbaar te maken met die van eenstel zonder kinderen en om daarbij relatieve onderscheidingen aan te brengen. Inhet voorbije decennium zien we het aandeel huishoudens met krappe huisvestingstabiliseren op ongeveer 26%. Het aandeel huishoudens met ruime huisvestingwint vooral terrein ten koste van neutrale huisvesting. Ruim wonen heeft sterk metleeftijd en met geld te maken. De meeste Amsterdammers realiseren het ruimwonen pas op hogere leeftijd, als de kinderen het huis uit zijn. Daarnaast komtruim wonen veel meer voor in de koopsector dan in de beide huursectoren [16].

Figuur 3.14: Relatie tussen aantal personen en aantal kamers per adres,Amsterdam 1992-2003 (percentages)

Toelichting. Krap wonen: als de woning evenveel of minder kamers telt dan er personen wonen; neutraalwonen: als de woning één kamer meer heeft dan er personen wonen; ruim wonen: als de woning twee ofmeer kamers meer heeft dan er personen wonen.

3.5 Verschuivende grenzen, scherpere profielen

De woonmilieukaart van Amsterdam 2003 is op dezelfde manier gemaakt als dievan twee jaar daarvoor. Tabel 3.1 geeft voor de jaren 2001 en 2003 de belangrijksteverschuivingen in de kenmerken die bij de milieu-indeling een rol spelen. De belangrijkste veranderingen doen zich voor op het sociaal-economische terreinen in de etnische samenstelling. Het eigenwoningbezit is een paar procentpunten

Amsterdamse Woonmilieus 2003Gemeente AmsterdamDienst Wonen

53

Bro

n: O

+S

24

26

28

30

32

34

36

38

40%

ruim

neutraal

krap

200320022001200019991998199719961995199419931992

[16] Dignum en Van der Meer (2001)

Page 56: Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

gegroeid en de verdeling naar lage en hoge woningwaarde is omhoog geschoven.Voor de milieu-indeling kan helaas geen gebruik gemaakt worden van inkomens-gegevens omdat die niet per buurt beschikbaar zijn, maar uit paragraaf 3.2 werdduidelijk dat de inkomensverdeling ook in de jaren 2001-2003 een gunstige trendvertoonde. Gegevens over bijstand en werkloosheid, die wel gebruikt zijn voor demilieu-analyse, laten tot 2003 overigens ook deze gunstige trend zien. Een belang-rijke andere trend in de materie is de toename van het aandeel etnische minder-heden. Het ligt voor de hand dat de verandering in de woonmilieu-indeling metdeze algemene verschuivingen in de stad verband houdt.

Tabel 3.1: Woonmilieu-variabelen voor Amsterdam 2001 en 20032001 2003 verschil

eigen woningbezit 19,4 21,3 1,9

corporatiewoningen 55,6 54,9 – 0,7

particuliere huur 25,0 23,7 – 1,3

oppervlakte < 60 m2 42,8 41,9 – 0,9

oppervlakte 60-80 m2 29,0 29,0 0,0

oppervlakte > 80 m2 24,7 25,6 0,9

bouw voor 1919 24,0 23,7 – 0,3

bouw 1920-45 25,2 25,0 – 0,2

bouw 1946-80 27,7 27,3 – 0,4

bouw na 1980 23,0 24,0 1,0

werkloosheid 7,2 6,0 – 1,2

bijstand 13,6 11,8 – 1,8

gezinnen 23,5 23,8 0,3

stellen 23,3 22,6 – 0,7

alleenstaanden 46,9 47,1 0,2

leeftijd 0-9 jaar 11,2 11,3 0,1

leeftijd 55+ jaar 20,1 20,7 0,6

krap wonen 26,3 26,2 -0,1

ruim wonen 38,4 39,1 0,7

etnische minderheden 34,4 36,0 1,6

westerse buitenlanders 12,0 12,0 0,0

woonduur < 1 jr 25,5 24,4 – 1,1

woonduur > 20 jr 9,8 10,0 0,2

mutatiegraad 14,3 15,0 0,7

groen en blauw 19,8 24,0 4,2

ozb-waarde > ¤ 150.000 20,0 25,2 5,2

ozb-waarde < ¤ 75.000 18,0 13,8 – 4,2

aantal buurten 299 296 – 3,0

bevolkingsomvang 734.540 736.045 1.505

Een belangrijke constatering is dat de milieus wat betreft hun inhoudelijke ken-merken en hun ligging in de stad een halve stap verschoven zijn. De nieuwe milieusliggen wat betreft hun typeringen en ook ruimtelijk vaak over de randen van tweeoude milieus. In andere gevallen zijn het vrijwel integrale afsplitsingen van milieusuit 2001. Figuur 3.15 geeft in getalvorm weer hoe de nieuwe samenstelling zichverhoudt tot de oude. De optelsom 26 + 4 = 30 geeft aan dat 26 van de 30 buurtenvan het transitiemilieu uit één van de milieus van 2001 afkomstig zijn en vier buur-

Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt Gemeente AmsterdamDienst Wonen

54

Page 57: Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

Amsterdamse Woonmilieus 2003Gemeente AmsterdamDienst Wonen

55

ten uit een ander milieu van 2001. Centrum is een integrale afsplitsing van één vande milieus uit 2001.Inhoudelijk hebben de veranderingen de volgende betekenis. Er zijn drie milieusontstaan die ten opzichte van hun voorgangers uit 2001 meer pur sang types zijn.Deze typen, centrum, welgesteld stedelijk en stadsvernieuwing e.a., dragen dezelf-de namen als hun voorgangers uit 2001 maar zijn intern homogener geworden. De delen die zijn afgestoten zijn soms een nieuw milieutype geworden, zoalscentrumrand, en voor een ander deel samengegaan met andere afsplitsingen. Juistdie samenvoegingen liggen in hun karakteristiek vaak tussen twee oude milieus inen liggen ruimtelijk vaak over de grensvlakken van die twee. Het stadsrandmilieu iseen voorbeeld van een milieu dat gemengder is dan de vroegere milieus. De jarennegentig buurten aan de rand van de stad hebben inmiddels hun nieuwbouwstatusruimschoots achter zich gelaten en langzamerhand is het onderscheid met de jaren-tachtig-uitbreidingen vervaagd. In het vorige hoofdstuk werd dit interne onder-scheid beschreven, maar kennelijk is met de gevolgde methode het onderscheidniet meer groot genoeg om de beide subtypes uit elkaar te halen. Ook het dorps-milieu is, doordat het de integrale samenvoeging is van de twee vroegere dorps-milieus, meer een gemengd type geworden.

Figuur 3.15: Aantal buurten in de woonmilieus van 2003 afkomstig uit de woonmilieus van 2001

woonmilieus 2003centrum 29

centrum

centrumrand 50 + 4 + 1 = 55

welgesteld stedelijk 21 + 1 + 1 = 23

aansluiting 18 + 13 = 31

transitie 26 +4 = 30

overgang 40 + 19 + 2 = 61

stadsvernieuwing e.a. 17 + 12 + 1+ 1 = 31

stadsrand 7 + 5 = 12

inbreiding 7 + 2 + 1 = 10

dorp 8 + 6 = 14

Figuur 3.16 laat de positie van de milieus van 2003 zien ten opzichte van de inde-ling uit 2001. De positie is weergegeven op de schaal van de eerste component inde principale componentenanalyse. In de bijlage wordt beschreven hoe de set van17 buurtkenmerken met deze computerbewerking wordt ingedikt tot 5 compo-nenten. De eerste, belangrijkste component laat zich typeren als de sociaal-economische dimensie in het onderzoeksmateriaal. De component hangt ondermeer sterk negatief samen met werkloosheid en etnische minderheden en sterkpositief met koopwoningen en kinderloze paren. De milieus met sterk positieve ofnegatieve gemiddelde scores op deze factor hebben een hoge, respectievelijklage sociaal-economische positie. Het dorpsmilieu en het welgesteld stedelijkmilieu staan hoog in de rangorde en het transitiemilieu het laagst. Centrum,centrumrand en overgang bevinden zich het dichtst bij de Amsterdamse midden-positie. De figuur laat ook de plaatsing zien van de milieus uit 2001 op de sociaal-economische component van 2003. Wat opvalt is dat er in de milieus van 2003meer sociaal-economische differentiatie is dan in de milieus van 2001. Dorp, wel-gesteld stedelijk en transitie zijn in de indeling van 2003 extremere milieutypes

Page 58: Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

dan in 2001. Dat laat zich enerzijds zien door hogere en lagere waarden op deschaal en anderzijds door grotere afstand tussen deze milieus en de overigemilieus. Overigens krijgen de milieus hun onderlinge profilering niet alleen doorhun plaats op de schaal van de sociaal-economische component, maar op hunplaats op nog vier van dergelijke schalen behorende bij de overige componenten.De bijlage laat de gemiddelde factorscores van de milieus op alle vijf de compo-nenten zien.

De notie dat de verschillen tussen de milieus groter worden is een goede gelegen-heid om aan twee kleine subgroepen nader aandacht te besteden. De huidigetiendeling is in werkelijkheid een groep van dertien clusters waarvan er één is weg-gelaten en twee zijn samengevoegd (zie bijlage voor de details). De twee samen-voegingen zijn het bespreken waard omdat ze eveneens op verscherping van decontrasten duiden.

In de analyse heeft zich een type van drie buurten gevormd die als een subgroepvan het transitiemilieu gezien moet worden (zie figuur 3.17). Op kenmerken dievoor het transitiemilieu kenmerkend zijn, zoals een hoog aandeel werklozen enbijstandsafhankelijken, een hoog aandeel etnische minderheden (omstreeks 90%)en een hoge mutatiegraad, zijn betreffende buurten topscorers. Overigensbevonden deze buurten zich in 2001, bij de vorige woonmilieu-indeling, ook alonder de lijstaanvoerders op deze kenmerken, maar kennelijk was de verdeling inAmsterdam als geheel over de veelheid van variabelen zodanig, dat toen geenapart type ontstond. De drie buurten, T931, T943 en T944 maken overigens alle-drie deel uit van de randzone van het vernieuwingsgebied Bijlmermeer (zie bijlage3). Voor een deel staan er nog de oude honingraatflats en voor een ander deel is erreeds vervangende nieuwbouw aanwezig. Het mag overigens betwijfeld worden hoeveel er reeds van deze vernieuwings-operatie in de statistiek is doorgedrongen. In buurt T941, met Gooioord enGroeneveen als flats die zijn gebleven en Gulden Kruis als nieuwbouwbuurt metoverwegend koop, is het vernieuwingsproces al afgerond, maar is het eigenwoningbezit volgens de statistiek tussen 2001 en 2003 marginaal toegenomen van12% naar 14%. In de zogenaamde H-buurt die te boek staat als buurt T944, was devernieuwingsoperatie anno 1-1-2003 voor het noordelijke deel (Hoogoord enHofgeest) al afgerond en in het zuidelijke deel (Haag en Veld en Hogevecht) nog inuitvoering. Het eigen woningbezit is per 1-1-2003 niet hoger dan 6%. In T940, metNieuw Geinwijk en Gerenstein als nieuwbouwwijken op de plaats van de gesloopteflats met deze namen, is het eigen woningbezit volgens de statistiek tussen 2001en 2003 gestegen van 6,7% naar 9,5%. Ook de andere parameters, zoals etnischesamenstelling, werkloosheid en bijstandsafhankelijkheid worden in betreffendebuurten geen andere bewegingen waargenomen dan elders in de Bijlmer.

Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt Gemeente AmsterdamDienst Wonen

56

Page 59: Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

Figuur 3.16: Vergelijkende kerngegevens woonmilieus 2003 en woonmilieus 2001

Amsterdamse Woonmilieus 2003Gemeente AmsterdamDienst Wonen

57

woonmilieus 2003

– 1,57 transitie (30)

– 0,71 stadsvernieuwing e.a. (31)

– 0,32 overgang (61)

– 0,23 centrumrand (55)

+ 0,17 centrum (29)

+ 0,52 inbreiding (10)

+ 0,68 stadsrand (12)

+ 0,79 aansluiting (31)

+ 1,58 welgesteld stedelijk (23)

+ 1,65 dorp (14)

welgesteld stedelijk + 1,34

dorp + 1,54

dorp welgesteld + 1,54

moderne stadsrand + 0,93

moderne inbreiding + 0,46

modaal voor- en naoorlogs + 0,06

centrum – 0,02

sociale nieuwbouw – 0,41

stadsvernieuwing e.a. – 0,85

transitie – 1,48

21

6

8

18

7

7

13

529

50

40

1912

17

26

0

woonmilieus 2001

Toelichting.

In deze figuur zijn aan derechterkant, voor dewoonmilieus van 2003, degemiddelde factorscoresop de sociaal-economischecomponent weergegeven.Dorp en welgesteld stede-lijk milieu halen op dezeschaal de hoogste scoresen het transitiemilieu delaagste score.

Links in de figuur zijn degemiddelde factorscoresop dezelfde componentweergegeven voor demilieus uit de indeling van2001. De figuur laat ziendat op deze belangrijkstecomponent in de analysede milieus van 2003 eengrotere differentiatie latenzien dan de milieus van2001.

Met de pijlen tussen demilieus van 2001 en dievan 2003 en de eringeplaatste cijfers, zijn debelangrijkste veranderin-gen weergegeven. Zo is bijvoorbeeld af telezen dat het huidige over-gangsmilieu 40 buurtenoverneemt uit het modaalvoor- en naoorlogs milieuuit 2001 en 19 buurten uithet stadsvernieuwingsmi-lieu van 2001. Het over-gangsmilieu telt 61 buur-ten, er zijn er dus nog 2 uitandere milieus van 2001afkomstig.

Page 60: Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

Figuur 3.17: Transitiemilieu in twee subtypes

Toelichting. Het transitiemilieu bestaat in de analyse in werkelijkheid uit twee subgroepen van respectieve-lijk 27 en 3 buurten. Deze zijn voor de overzichtelijkheid samengevoegd.

Een andere samenvoeging duidt eveneens op een toenemend contrast in destedelijke materie. Het inbreidingsmilieu bestaat uit een combinatie van een groepvan acht en een groep van twee buurten. De groepen zijn op een groot aantalkenmerken vergelijkbaar, maar duidelijk is dat de groep van twee de echt recentenieuwbouwwijken zijn. Het gaat om Park de Meer, dat in de periode 2001-2003groeide van 278 naar 1.820 inwoners en om de nieuwbouw aan de Zeeburgerdijken Floraparkweg die de buurt deed groeien van 80 naar 305 inwoners. In de meeste andere buurten is de groei gematigder, maar is de dynamiek nogsteeds aanzienlijk.

Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt Gemeente AmsterdamDienst Wonen

58

transitie

transitie plus

Page 61: Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

Figuur 3.18: Inbreidingsmilieu in twee subtypes

Toelichting. Het inbreidingsmilieu bestaat in de analyse in werkelijkheid uit twee subgroepen van respectievelijk 8 en 2 buurten. Deze zijn voor de overzichtelijkheid samengevoegd.

3.6 Verschuivingen op microniveau

Er werd geconstateerd dat de milieus van 2003 vaak over de randen van de oudemilieus heen liggen. Voor veel van de buurten heeft dat tot gevolg dat ze nu toteen ander milieutype behoren dan in 2001, maar de meeste buurten vallen in degrote groepen die in het pijlenschema van figuur 3.16 zijn weergegeven. Deze verschuiving in het geheel van de stedelijke materie wijst op verscherpingvan de profielen in de grote groepen. Het is daarnaast belangrijk om te kijken naarde buurten die de kleine veranderingen voor hun rekening nemen.

StabiliseringEr zijn enkele buurten die in de milieu-indeling van 2001 tot het bewegelijketransitiemilieu hoorden, maar inmiddels niet meer. Voorbeelden zijn het zuidwes-telijke deel van Banne Buiksloot (N700) in Amsterdam-Noord, en de buurt tennoorden van het Mercatorplein in De Baarsjes (J411). In deze buurten is de hogebevolkingsdynamiek van 2001 aanzienlijk verminderd, zodat de buurten kondenoversteken naar het overgangsmilieu, waar veel minder beweging in de woning-markt heerst en waar de sociaal-economische kenmerken een beetje positieverzijn. De Czaar Peterbuurt verschuift van transitiemilieu naar centrumrand.

Minder dynamiek kan in deze buurten gezien worden als een positieve ontwikke-ling omdat veel verhuizingen slecht zijn voor de leefbaarheid. Maar leefbaarheidhangt van nog veel meer zaken af. De leefbaarheidsrapportage van het onderzoekWonen in Amsterdam 2003 laat zien dat in Banne Buiksloot de waardering van de

Amsterdamse Woonmilieus 2003Gemeente AmsterdamDienst Wonen

59

inbreiding 1

inbreiding 2

Page 62: Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

buurt zich niet goed ontwikkelt en in de Baarsjes juist wel [17]. In het algemeenduren deze individuele verschuivingen van het ene milieu naar het andere nog tekort om te weten of het een structurele verschuiving betekent.De beweging van de Czaar Peterbuurt naar centrumrand lijkt wat positievergeïnterpreteerd te mogen worden. Hier gaat daling van de dynamiek gepaard meteen aanzienlijke vermindering van het werkloosheidscijfer. Weliswaar liggen zowelwerkloosheid als bijstandsafhankelijkheid nog iets boven het gemiddelde niveau inhet centrumrandmilieu, maar de daling van dit niveau gaat in de Czaar Peterbuurtsneller.

Verscherping van de moeilijke situatieOmgekeerde bewegingen zijn er ook. Weliswaar bestaat het overgrote deel vanhet huidige transitiemilieu uit buurten die ook in 2001 in het transitiemilieu zaten,maar er zijn er een paar bijgekomen. De vier buurten zijn alle afkomstig uit hetstadsvernieuwingsmilieu van 2001, een milieu met een lage sociaal-economischestatus maar een relatief geringe dynamiek. De ontwikkeling van verhuisdynamiek,werkloosheid, etnische minderheden is in de vier buurten zodanig geweest dat zeinmiddels beter passen in het transitiemilieu. De buurten zijn het noordoostelijkedeel van de Indische Buurt (G320), Landlust (H372) in Bos en Lommer, Osdorp-Noord (Q820) tussen Hoekenesgracht, Osdorperban, Baden Powelweg en Ook-meerweg, en het noordelijke deel van Overtoomse Veld tussen Postjesweg en JanEvertsenstraat (R860). In de twee laatstgenoemde buurten valt met name de snellestijging van het aandeel etnische minderheden op.

3.7 ruimtelijke macroverschuiving overheerst

De in dit hoofdstuk gepresenteerde trends zijn samen te vatten in de volgendehoofdlijnen.

• Op de woningmarkt duurt de periode van extreem lage dynamiek voort, deze lagebewegelijkheid is gerelateerd aan de geringe groei van de woningvoorraad.

• Op sociaal-economisch terrein is er een samenvallen van het groeiende eigen-woningbezit en het bereiken van een meer gelijkmatige inkomensverdeling. De categorie van lage inkomens slinkt en de groep van hoge inkomens groeit.

• Het aandeel etnische minderheden groeit en het aandeel Nederlanders neemt af.• De milieu-indeling van 2003 heeft op sociaal-economische kenmerken en etniciteit

een grotere differentiatie dan de indeling van 2001. • De ruimtelijke verschuiving tussen de milieus van 2001 en 2003 is overwegend

gerelateerd aan de algemene verschuiving in de Amsterdamse bevolking en dewoningvoorraad. Er ontstaan nieuwe scheidslijnen langs de algemeenverschuivende krachten op het gebied van etniciteit, woningbezit en inkomen.

• Er zijn voorzichtige aanwijzingen dat individuele buurten een bepaalde positieve ofnegatieve ontwikkeling doormaken die los staat van de ruimtelijke verschuiving ophet hogere niveau. Zo’n positieve trend is zichtbaar in de Czaar Peterbuurt, metherkenbaar verbeterende cijfers op het gebied van werkloosheid,bijstandsafhankelijkheid en dynamiek. Een negatieve trend is zichtbaar in de delenvan de Bijlmermeer die aan de rand liggen van het gebied dat reeds door hetstedelijke vernieuwingsbeleid is verbeterd. Andere buurten met een toename vanprobleemindicatoren zijn het noordoostelijk deel van de Indische buurt, Landlust inBos en Lommer, Osdorp-Noord en het noordelijke deel van Overtoomse Veld.

Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt Gemeente AmsterdamDienst Wonen

60

[17] Van der Veer (2004), pagina 71

Page 63: Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

hoofdstuk 4 Woonmilieus als meetlat

4.1 Inleiding

De indeling naar woonmilieus is een uitdrukking van de ruimtelijke verschillen opde Amsterdamse woningmarkt. Maar niet alle kennis over de woningmarkt is in dewoonmilieu-indeling verwerkt, omdat ze niet in de statistiek over buurten voorhanden was. De belangrijkste woningmarktinformatie over Amsterdam wordt ver-zameld in de tweejaarlijkse enquête Wonen in Amsterdam [18]. De uitkomsten uitdit onderzoek zijn in dit hoofdstuk geanalyseerd op de indeling naar woonmilieus.Vaak wordt informatie uit twee meetjaren, 2003 en 2001 genomen, om te zien ofde ruimtelijke verschillen groter of kleiner worden. Daarnaast wordt in dit hoofd-stuk gebruik gemaakt van de participatiemonitor van het onderzoek De Staat vande Stad [19]. In die monitor wordt het welzijn van de Amsterdamse bevolkingonderzocht op acht terreinen en samengevat in één totaalscore die bovendienlandelijk vergelijkbaar is.

4.2 Sociaal-economische differentiatie in de Amsterdamse milieus

Het sociaal-economische niveau van de woonmilieus is afgeleid van de statistiekover werkloosheid, eigendomsituatie en waarde van de woning. Inkomensgegevensworden echter bij het toedelen van buurten aan woonmilieus niet gebruikt. Dat isjammer want inkomen is de beste variabele over de economische situatie van debevolking die er is. Werkloosheid gaat maar over een deel van de bevolking. Het spectrum van arm naar rijk wordt er niet mee bereikt. Daarom wordt inkomentoegevoegd aan de inmiddels gecreëerde milieu-indeling. De inkomensgegevenszijn afkomstig uit het onderzoek Wonen in Amsterdam uit 2003 en uit 2001. Dit onderzoek laat het vanwege te geringe celvulling niet toe om uitspraken tedoen over het inkomensniveau van de buurten, maar wel over het inkomensniveauvan de verzamelingen van buurten, de woonmilieus.

De sociaal-economische gegevens uit het onderzoek Wonen in Amsterdam voegendus informatie toe aan de woonmilieu-indeling. De woonmilieu-indeling is anders-om een ‘meetlat’ om de ruimtelijke discrepanties in het welstandsniveau van deAmsterdammers, op een goede manier in beeld te brengen. Figuur 4.1 laat degemiddelde inkomens per woonmilieu zien voor de jaren 2001 en 2003. De gemiddelde inkomens zijn van 2001 naar 2003 gestegen met € 195,--, van € 1.736,-- naar € 1.931,--. In het diagram worden beide gemiddelde inkomens op100 gezet en per milieu de afwijkingen in beide jaren getoond. In de milieustransitie, stadsvernieuwing en overgang liggen de inkomens gemiddeld 15 of 20%lager dan in Amsterdam als geheel, terwijl de inkomens in de milieus welgesteldstedelijk, inbreiding en dorp ca. 40 of 50% hoger liggen. In de milieus die veronder het gemiddelde liggen, verslechtert de situatie in de jaren 2001-2003.

Amsterdamse Woonmilieus 2003Gemeente AmsterdamDienst Wonen

61

[18] Een groot deel van de informatie in dit hoofdstuk is verspreid ook te vinden in drie deelrapporten uit het

onderzoek Wonen in Amsterdam: 1. Stand van Zaken, 3. Woonwensen, 4. Leefbaarheid.

[19] Lindeman e.a. (2003)

Page 64: Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

Met name in het transitiemilieu, met toch al een laag gemiddeld inkomen, is dathet geval. Omgekeerd is er sterke groei bij de aanvoerder van de lijst, het welge-steld stedelijk en verder is er nog relatieve groei in het centrummilieu en hetinbreidingsmilieu. Een ander markant verschijnsel is de sterke terugval van hetinkomen in het stadsrandmilieu.

Figuur 4.2: Primaire doelgroep in 2003 en 2001 per woonmilieu (percentage)

Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt Gemeente AmsterdamDienst Wonen

62

70 80 90 100 110 120 130 140 150 160

2003

2001

transitie

overgang

stadsvernieuwing e.a.

centrumrand

aansluiting

centrum

stadsrand

dorp

inbreiding

welgesteld stedelijk

Bro

n: D

iens

t W

one

n, W

one

n in

Am

ster

dam

200

1 en

200

3

0 10 20 30 40 50 60%

2003

2001

transitie

overgang

stadsvernieuwing e.a.

centrumrand

aansluiting

centrum

stadsrand

dorp

inbreiding

welgesteld stedelijk

Amsterdam

Die

nst

Wo

nen,

Wo

nen

in A

mst

erd

am 2

001

en 2

003

Figuur 4.1: Gestandaardiseerd gemiddeld netto huishoudinkomen per woonmilieu, 2003 en 2001 (Amsterdam=100)

Page 65: Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

Figuur 4.3: Verdeling naar inkomensgroepen per woonmilieu, 2003

Deze situatie heeft ook betekenis voor de verdeling van de inkomensgroepen overde milieus (fig. 4.2 en 4.3). Het aandeel primaire doelgroep is in de stad gedaald van37% naar 35%. Het centrumrandmilieu bevindt zich ongeveer in dezelfde situatie alsAmsterdam gemiddeld. De milieus met de laagste gemiddelde inkomens hebbende hoogste aandelen primaire doelgroep, tot boven de 50% in het transitiemilieu,waar bovendien de afname geringer is dan gemiddeld. Uit de gegevens overinkomensverdeling en gemiddeld inkomen valt op dat er in twee jaar tijd tussen demilieus die het welgestelde deel van de stad vertegenwoordigen grotere verschil-len ontstaan.

In de beide nieuwbouwmilieus, stadsrand en inbreiding, en in het dorpsmilieu enwelgesteld stedelijk milieu ligt het aandeel huishoudens met een inkomen bovende ziekenfondsgrens rond de 70% (Amsterdam 41%). In deze milieus heeft ruim dehelft van de huishoudens een hoog inkomen (Amsterdam 27%). In de milieus stads-vernieuwing, overgang en transitie ligt dit aandeel beduidend onder de 20%.

Amsterdamse Woonmilieus 2003Gemeente AmsterdamDienst Wonen

63

0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100%

hogere inkomens

ziekenfondsgrens tot ¤ 2430,--

secundaire doelgroep tot ziekenfondsgrens

primaire doelgroep

transitie

overgang

stadsvernieuwing e.a.

centrumrand

aansluiting

centrum

stadsrand

dorp

inbreiding

welgesteld stedelijk

Amsterdam

Die

nst

Wo

nen,

Wo

nen

in A

mst

erd

am 2

003

Page 66: Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

4.3 Woningmarktsectoren en woonmilieus

Figuur 4.4: Eigendomsverdeling per woonmilieu, 2003

De eigendomsverdeling van de woningvoorraad (fig. 4.4) vertoont sterke gelijkenismet de inkomensdifferentiatie in de milieus. In de vier milieus waar het aandeelhoge inkomens boven de 50% ligt, ligt het eigen-woningbezit boven de 40%. Dat is gemiddeld het dubbele van wat voor Amsterdam als geheel geldt. Alleen inhet voor Amsterdam atypische dorpsmilieu haalt het eigenwoningbezit een cijferdat zelfs boven het Nederlandse gemiddelde van 53% ligt. In welgesteld stedelijken centrum komt naast een hoog eigen woningbezit een grote particuliere huur-sector voor. In centrumrand en aansluiting is de combinatie van een grote particu-liere met een grote sociale huursector beeldbepalend. In stadsvernieuwing,overgang en transitie overheerst het corporatiebezit [20]. In het algemeen geldt,hoe kleiner de collectieve huursector, des te hoger de huurprijzen en des te kleinerde kernvoorraad+. Dat resulteert tot meer dan 80% kernvoorraad+ in de milieusmet het grootste corporatiebezit (fig. 4.5) [21]. Een uitzondering op de regel is hetcentrumrandmilieu met een relatief grote kernvoorraad+ ten opzichte van hetaandeel corporatiebezit. Dat komt vooral omdat er veel kleine sociale huur-woningen voorkomen.

Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt Gemeente AmsterdamDienst Wonen

64

0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100%

corporatie-woning

particuliere huurwoning

koopwoning

transitie

overgang

stadsvernieuwing e.a.

aansluiting

centrumrand

centrum

welgesteld stedelijk

inbreiding

stadsrand

dorp

Amsterdam

[20] Overigens wijken de percentages bij de drie bezitsvormen licht af van de cijfers die in hoofdstuk 2 genoemd werden. De cijfers in hoofdstuk 2 zijn gebaseerd op de statistiek en die in dit hoofdstuk op de enquêteWonen in Amsterdam. Daarnaast zijn de cijfers per milieu in hoofdstuk 2 gemiddelden van buurten en die indit hoofdstuk gemiddelden van respondenten. Het aantal eenheden waarover een gemiddelde wordtberekend verschilt derhalve.

[21] Kernvoorraad+ is opgebouwd uit de kernvoorraad en een zogenaamd plusdeel. Kernvoorraad bestaat uit alle huurwoningen met een huur tot € 346,-- (prijspeil juli 2003), het plusdeel uit woningen met een huurtussen € 346,-- en € 440,-- met minimaal 60 vierkante meter woonoppervlak.

Die

nst

Wo

nen,

Wo

nen

in A

mst

erd

am 2

003

Page 67: Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

Figuur 4.5: Verdeling naar huurprijsklassen per woonmilieu, 2003 (in euro’s)

De volgorde van woonmilieus keert ook terug bij de huurhoogte in de particulierehuursector. De huurprijzen in figuur 4.6 zijn gestandaardiseerd voor de hoeveel-heid woonruimte van de woningen. Gemiddeld moet voor een huurwoning inAmsterdam € 6,42 per m2 betaald worden, voor particuliere huurwoningen bijnaeen euro meer dan voor corporatiewoningen. Typerend voor het verschil in markt-gerichtheid is dat het verschil tussen de huren in de beide sectoren groter wordtnaarmate het welstandsniveau van de milieus hoger is. In stadsrand, inbreiding encentrum is het verschil rond of meer dan anderhalve euro per vierkante meter.Contrasterend met dit beeld is de situatie in het centrumrandmilieu. Hier is hetverschil in huurprijs tussen beide sectoren kleiner dan gemiddeld en hier wordende laagste huurprijzen per vierkante meter betaald. Dit zal te maken hebben metde geringe kwaliteit van de veelal kleine woningen in dit milieu, waardoor nietalleen de sociale verhuurders maar ook de particuliere verhuurders zich gematigdmoeten opstellen in hun prijsbeleid.

Amsterdamse Woonmilieus 2003Gemeente AmsterdamDienst Wonen

65

0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100%

> ¤ 550

¤ 440 - 550

overig deel van ¤ 346 - 440

plusdeel van ¤ 346 - 440

kernvoorraaddeel < ¤ 346

transitie

centrumrand

overgang

stadsvernieuwing e.a.

aansluiting

aansluiting

dorp

inbreiding

welgesteld stedelijk

stadsrand

Amsterdam

ß F

iguu

r 4.

5 ‡

Bro

n: D

iens

t W

one

n, W

one

n in

Am

ster

dam

200

3

Page 68: Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

Figuur 4.6: Gemiddelde huurprijzen per vierkante meter voor corporatie-woningen en particuliere huurwoningen per woonmilieu, 2003 (in euro’s)

Figuur 4.7: Geschatte marktwaarde van woningen per woonmilieu, 2003 (x € 1.000,-)

Figuur 4.7 gaat alleen over de koopsector. De door eigenaar-bewoners geschattemarktwaarde verschilt sterk per woonmilieu. Ook in de milieus met een geringaandeel koopwoningen zijn er voldoende eigenaren die deze vraag beantwoordhebben om de gegevens te kunnen interpreteren. Centrum en welgesteld stedelijkzijn onbetwiste leiders in de prijsschatting. Of de gemiddelde prijzen, ruim bovende € 400.000,-- realistisch zijn, mag betwijfeld worden, maar het feit dat beidemilieus als hoogst geprijsde naar voren komen is niet verrassend. Dat stemt over-een met de werkelijk hoge verkoopprijzen in deze delen van de stad. De geschatte

Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt Gemeente AmsterdamDienst Wonen

66

5 6 7 8 ¤ 9

particuliere huur

corporatie

centrumrand

overgang

stadsvernieuwing e.a.

transitie

dorp

aansluiting

welgesteld stedelijk

centrum

stadsrand

inbreiding

Amsterdam

100 150 200 250 300 350 400 ¤ 450

welgesteld stedelijk

centrum

dorp

inbreiding

centrumrand

stadsvernieuwing e.a.

aansluiting

stadsrand

overgang

transitie

Amsterdam

x 1.000

Die

nst

Wo

nen,

Wo

nen

in A

mst

erd

am 2

003

Die

nst

Wo

nen,

Wo

nen

in A

mst

erd

am 2

003

Page 69: Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

prijzen in de milieus transitie en overgang liggen € 100.000,-- beneden het stedelijkgemiddelde. Ook dit resultaat is niet verrassend, gezien de lage status van dezemilieus die ook uit andere kenmerken blijkt. Wel verrassend zijn de scores vanstadsvernieuwing en stadsrand. Stadsrand en aansluiting halen beduidend lagereschattingen dan verwacht en stadsvernieuwing duidelijk hogere. Voor de hogescores van stadsvernieuwing is waarschijnlijk de ligging nabij de geliefde centralestad een verklaring, opgeteld bij het feit dat de stadsvernieuwingsbuurten sterkgemengd zijn. Temidden van de vervangende nieuwbouw zijn blokken te vinden diede vernieuwingsoperatie van de jaren tachtig hebben overleefd, om daarna eenflinke opwaardering in kwaliteit en prijs mee te krijgen. Voor het milieu ‘aansluiting’zal vermoedelijk gelden dat de kwaliteit van de woningen en van de woonomgevingniet veel te wensen overlaat, maar dat het woonmilieu zelf, met name de naoor-logse onderdelen van dit milieu, geen sterke uitstraling heeft. Uit de geringe prijzendie in het stadsrandmilieu gemeld worden door de eigenaar-bewoners mag wordenopgetekend dat dit koopmilieu in relatieve termen achterstand begint op te lopenten opzichte van de nieuwere nieuwbouw zoals in het inbreidingsmilieu. Maar hetheeft ook te maken met het gegeven dat in het stadsrandmilieu ook de al weer watoudere – jaren tachtig – toevoegingen van Gein een plaats hebben gekregen.

4.4 Woonwaardering en verhuisintentie

De hoogte van koop- en huurprijzen, met name in de particuliere huursector, isgerelateerd aan de woonkwaliteit en ook aan de ligging. De rapportcijfers voor dekwaliteit van de woning en de woonomgeving over de woonmilieus leveren danook weer de bekende hiërarchie op.

Figuur 4.8: Gemiddeld waarderingscijfer voor de woning per woonmilieu,2003 en 2001

De beide nieuwbouwmilieus, aangevuld met dorp en welgesteld stedelijk, boekende hoogste waardering voor de woningen, met gemiddelde cijfers van om en nabij 8.Algemeen in Amsterdam is dat men in 2003 een iets hogere woonkwaliteit ervaartdan in 2001. In het dorpsmilieu gaat dit echter niet op. Transitie is duidelijk het

Amsterdamse Woonmilieus 2003Gemeente AmsterdamDienst Wonen

67

5 6 7 8 9

2003

2001

stadsrand

inbreiding

dorp

welgesteld stedelijk

centrum

aansluiting

stadsvernieuwing e.a.

centrumrand

overgang

transitie

Amsterdam

Die

nst

Wo

nen,

Wo

nen

in A

mst

erd

am 2

001

en 2

003

Page 70: Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

milieu met de geringste waardering, maar wel met een sterke stijging van hetwaarderingscijfer. Dat heeft vermoedelijk te maken met de vernieuwingsoperatiesdie momenteel plaatsvinden in de Bijlmermeer en in de Westelijke Tuinsteden [22].In sommige van de buurten waar herstructurering plaatsvindt is de verandering(nog) niet zodanig grootschalig dat de buurt tot een ander milieu gaat behoren,maar in de onderdelen waar die nieuwe hoogwaardige woningen staan leidt dit weltot een hogere woonwaardering. De woningen in het centrumrandmilieu krijgeneen relatief lage waardering. De geringere kwaliteit kwam al als conclusie naarvoren bij de analyse van de huurprijzen in de vorige paragraaf.

De waarderingscijfers voor de woonomgeving liggen verder uiteen. Met eengemiddeld rapportcijfer van 5,5 is het transitiemilieu de onmiskenbare achterblij-ver. De lichte vooruitgang in het cijfer blijft achter bij de algemene, lichte stijgingvan de omgevingswaardering in Amsterdam. Ook overgang en stadsvernieuwingtonen zich op deze schaal duidelijk als categorieën met een geringere subjectieveomgevingskwaliteit. Relatief laag zijn de waarderingen voor de woonomgeving inde beide nieuwbouwmilieus. Men zou in deze moderne buurten een hogerekwaliteit en wellicht een hogere waardering verwachten. Men is in deze milieusduidelijk veel tevredener over de woningen dan over de omgeving. De daling vande omgevingswaardering in het stadsrandmilieu mag waarschijnlijk in verbandgebracht worden met de gematigd geschatte koopprijzen van woningen en metde inkomensdaling in de afgelopen jaren. Op een aantal kenmerken tegelijk komennegatieve trends aan het licht voor dit milieu, ook al steekt het milieu nog altijdruim boven de middelmaat uit. Het dorpsmilieu beleeft een lichte waarderings-daling, al hoeft dit milieu slechts het welgesteld stedelijk milieu als lijstaanvoerderop de waarderingsschaal voor zich te dulden. Stijging van de woonwaardering is erhet meest in centrum en centrumrand. Bij deze milieus is de relatief lage waarde-ring van de woningen ten opzichte van die voor de omgeving kenmerkend.

Figuur 4.9: Gemiddeld waarderingscijfer voor de woonomgeving per woonmilieu, 2003 en 2001

Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt Gemeente AmsterdamDienst Wonen

68

5 6 7 8 9

2003

2001

welgesteld stedelijk

dorp

centrum

aansluiting

centrumrand

inbreiding

stadsrand

stadsvernieuwing e.a.

overgang

transitie

AmsterdamB

ron:

Die

nst

Wo

nen,

Wo

nen

in A

mst

erd

am 2

001

en 2

003

[22] Van der Veer (2004) pag. 69

Page 71: Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

Amsterdamse Woonmilieus 2003Gemeente AmsterdamDienst Wonen

69

In het algemeen willen mensen die tevreden zijn niet verhuizen en dat vertaalt zichin een geringe verhuisgeneigdheid in het dorpsmilieu en welgesteld stedelijk.Ondanks dat de waardering voor het stadsrandmillieu afneemt is er in dit milieu nietste bespeuren van een toenemende interesse voor vertrekken. In milieus met eengeringere waardering, zoals transitie, stadsvernieuwing e.a. en overgang, is deverhuisgeneigdheid in het algemeen groter. Bij het centrummilieu en bij het centrum-randmilieu is de geneigdheid om te verhuizen wat groter dan op basis van dewoonwaardering verwacht mag worden. Vermoedelijk speelt hier de soms geringekwaliteit van de woningen en de hoeveelheid woonruimte een belangrijkere roldan de hoge waardering van de woonomgeving.

Figuur 4.10 Vergelijking verhuisgeneigdheid en dynamiek per woonmilieu 2003woonduur < 1jr mutatiegraad verhuisgeneigd actief zoekend

dorp 13 7 36 8

stadsrand 14 9 43 12

stadsvernieuwing e.a. 22 13 62 20

overgang 22 13 58 20

welgesteld stedelijk 22 13 48 13

aansluiting 24 14 55 14

centrumrand 25 16 64 20

transitie 29 21 66 27

centrum 32 22 57 18

inbreiding 47 25 49 12

24 15 58 19

Toelichting: De cijfers over korte woonduur en mutatiegraad gaan over de dynamiek van 2003 en zijn mede-bepalend voor de milieu-indeling, zie ook de tabellen in hoofdstuk 2. De cijfers over verhuisgeneigdheid enactief zoekgedrag op de woningmarkt zijn afkomstig uit het onderzoek Wonen in Amsterdam 2003. Zie hiervoor de rapportage van Dignum, Teune en Uittenbogaard (2004).

Illustratief voor de verschillen tussen de milieus is ook de vergelijking tussen dehuidige dynamiek en de verhuiswensen. In het inbreidingsmilieu is duidelijk dat dehoge dynamiek die bepalend was voor het groeperen van de tien betreffendebuurten tot het inbreidingsmilieu verleden tijd is zodra er in deze buurten nietmeer gebouwd wordt en de dynamiek afhankelijk wordt van de daden van dehuidige bevolking. De verhuisgeneigdheid onder de bewoners van het inbreidings-milieu is immers gering. Nog niet zo laag als bij de bewoners van het stadsrand-milieu, maar waarschijnlijk is dat een kwestie van nog meer gesetteld zijn. Bij welgesteld stedelijk en aansluiting past de relatief geringe wens tot verhuizenbij wat er in het verleden normaal was. De hoge mutatiegraad in het transitiemilieuen centrumrandmilieu zullen, als het aan de huidige bewoners ligt, ook in de toe-komst gecontinueerd worden. Bij overgang en bij het stadsvernieuwingsmilieumag dynamisering verwacht worden zodra mensen de kans krijgen om zich te ver-beteren. De verhuisgeneigdheid is immers hoger dan de dynamiek van het recenteverdelen. Het is echter de vraag of bij toegenomen ruimte op de woningmarkt debewoners van deze milieus voldoende in staat zijn om te profiteren. Vermoedelijkdraagt hun lage inkomenspositie bij aan het moeilijk kunnen realiseren van wensenomtrent verbetering van de woonomstandigheden. Dat wil overigens niet zeggendat de bewoners van het transitiemilieu op dit punt beter af zijn. Hier vallen hoge

Die

nst

Wo

nen,

Wo

nen

in A

mst

erd

am 2

003

Page 72: Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

verhuiswens en hoge mutatiegraad wel samen, maar die hoge dynamiek zal maarvoor een deel van de mensen verbetering van de woonsituatie inhouden.Illustratief voor de urgentie van de bewoners van het transitiemilieu is het extrahoge aandeel huishoudens dat actief op zoek is naar een woning. Dat betekent datmen geabonneerd is op de woonkrant of Woningnet, een makelaar heeft ingescha-keld of zelf actief aan het zoeken is.

4.5 Waardering omgevingskenmerken van de woonmilieus

Het onderzoeksmateriaal van Wonen in Amsterdam maakt het mogelijk om nogverder profiel te geven aan de hoge en lage waarderingscijfers over de woonom-geving die zojuist gepresenteerd werden. Woningcorporatie Het Oosten voegdeaan de enquête Wonen in Amsterdam van 2003 een open vraag toe. Deze luidt:Geef in maximaal drie trefwoorden aan wat u het aantrekkelijkste vindt van uwbuurt. De vraag werd door ruim 16.000 mensen beantwoord. Sommigen noemdenéén punt, anderen wel zes. In totaal werden ruim 43.000 antwoorden gegeven,waarvan bijna 10.000 verschillend. Het Oosten heeft de berg aan antwoordengesorteerd en het merendeel kunnen onderbrengen in 115 categorieën. Er is vervolgens een rangorde aangebracht in de categorieën. Noyon en Van Trijphebben hun analyse beschreven in een hoofdstuk van de WiA-leefbaarheids-rapportage [23].

Het meest genoemd als aantrekkelijkste ‘ding’ van de buurt in Amsterdam isrust/stilte. Op zich is dat opmerkelijk voor de stad die voor menige Nederlanderbuiten de hoofdstad bekend staat als toonbeeld van ofwel plezierige levendigheidof juist van nooit aflatende onrust en herrie. Het geeft aan dat het merendeel vande Amsterdammers de stad leefbaar vindt. Na rust en stilte volgen in de rangorde,winkels, groen, openbaar vervoer, centrum en centrale ligging, ruimte, bereikbaar-heid en gezelligheid. Verderop in de lijst komen vaak onderwerpen voor die min ofmeer gelijk zijn aan onderwerpen die hoger in de rangorde staan, soms met neteen ander accent.

De vulling van de categorieën is vervolgens verdeeld over de tien woonmilieus.Die bewerking geeft herkenbare interpretatiemogelijkheden. Het dorpsmilieublijft een apart fenomeen in Amsterdam. Dat het echte dorpen zijn blijkt wel uit hetfeit dat antwoorden in de trant van dorp/dorps/dorp in de stad hier als vijfde in derangorde naar voren komen, tegenover positie 27 voor de stad als geheel.Typerend voor het dorp is ook dat buren veel vaker als buurtkwaliteit genoemdworden dan op andere plekken in Amsterdam.

Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt Gemeente AmsterdamDienst Wonen

70

[23] Noyon en Van Trijp (2004)

Page 73: Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

Am

ster

dam

to

taal

cent

rum

cent

rum

rand

wel

ges

teld

ste

del

ijk

aans

luit

ing

tran

siti

e

ove

rgan

g

stad

sver

nieu

win

g e

.a.

stad

sran

d

inb

reid

ing

do

rp

Amsterdamse Woonmilieus 2003Gemeente AmsterdamDienst Wonen

71

Bro

n: N

oyo

n en

Van

Tri

jp, W

one

n in

Am

ster

dam

200

3

Centrum en centrumrand komen uiteraard voor het voetlicht als de echt stedelijkecentrummilieus. Het eerste waaruit dit blijkt is het noemen van ‘centrum’ en‘centrale ligging’ als kwaliteit van de buurt waar men woont, maar het is logischdat andere milieus nooit de topscorer op deze kwaliteit kunnen worden. Echt duidelijk steken centrum en centrumrand boven de andere milieus uit op hetgebied van sfeer, gezelligheid/gemoedelijkheid, levendigheid, horeca/uitgaan/-cultuur, met voor centrumrand nog twee pluspunten extra, de aanwezigheid vanparken en markten. Inderdaad kan men Westerpark, Vondelpark, Sarphatipark enOosterpark tot de groene verworvenheden van het centrumrandmilieu rekenen en

Tabel 4.11: Top 30 rangordes van meest genoemde aantrekkelijke punten per woonmilieu

rustig/rustig/stil/stilte 1 2 3 1 1 4 1 1 1 1 1

winkels 2 6 1 5 3 1 2 2 9 16 44

groen/groenvoorziening 3 15 14 2 2 3 3 5 2 5 2

openbaar vervoer 4 13 7 13 4 2 4 3 6 6 32

centraal/centraal gelegen 5 1 2 6 13 19 12 6 18 12 35

centrum/centrum nabij 6 3 4 14 9 8 8 4 15 4 7

ruim/ruimte 7 25 24 3 5 7 5 12 3 3 4

bereikbaar/bereikbaarheid 8 18 10 7 6 6 6 8 4 7 20

gezellig/gezelligheid/gemoedelijk 9 4 5 16 15 10 10 11 21 36 8

park/parken 10 38 6 11 11 11 9 7 28 34 70

ligging/locatie 11 8 8 8 8 15 13 13 14 10 17

voorzieningen 12 11 9 12 14 13 11 15 17 22 27

veilig/veiligheid 13 16 15 4 7 21 15 20 11 14 17

parkeren/parkeergelegenheid 14 49 50 21 12 5 7 16 8 18 11

sfeer/sfeervol 15 7 11 14 18 35 37 21 38 24 22

uitzicht 16 19 21 37 21 18 13 17 18 8 6

water/aan water 17 21 19 47 22 32 30 10 25 2 8

netjes/netheid/schoon 18 29 34 10 10 27 19 28 12 13 44

woning/woongenot 19 34 33 27 23 9 16 21 6 15 24

mooi/mooie buurt 20 5 23 9 26 38 31 26 32 20 15

buren 21 31 26 24 20 14 18 23 15 25 13

A10 /ringweg nabij 22 72 35 23 16 22 17 25 28 17 70

levend/levendig 23 9 13 47 50 29 36 18 53 44 57

architectuur 24 26 30 17 17 56 21 38 45 9 40

horeca/uitgaan/cultuur 25 10 12 30 47 68 50 40 69 40 70

multi-culti 26 38 18 71 52 12 31 14 53 65 70

dorp/dorps/dorp in stad 27 22 29 24 29 49 23 32 27 25 5

markt/markten 28 38 16 87 78 19 37 9 86 90 70

woningen 29 37 51 19 19 32 19 46 10 29 27

omgeving/woonomgeving 30 24 36 20 27 28 24 36 24 20 16

Page 74: Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

kennelijk worden ze hoog gewaardeerd. Dat geldt ook voor dagmarkten als deAlbert Cuyp-, de Ten Kate- en de Dappermarkt als markeringen van dagelijksestedelijke levendigheid. Het enige milieu dat gezien het patroon van genoemdepluspunten enigszins bij deze kwaliteit aansluit is het stadsvernieuwingsmilieu. Op één punt is dit milieu zelfs nog wat stedelijker, namelijk op de waardering vande aanwezigheid van verschillende culturele groepen: door Noyon en Van Trijpaangeduid met het trefwoord ‘multi-culti’. Het is duidelijk dat het waarderen van‘multi-culti’ met name daar kan bestaan waar ook werkelijke menging van groepenbestaat. Dat verklaart ook dat ‘multi-culti’ wel als aantrekkelijke factor genoemdwordt in centrumrand, maar in centrum maar nauwelijks. Overigens is er één milieumet een ongeveer even sterke waardering voor ‘multi-culti’, namelijk het transitie-milieu. Ook dat is verklaarbaar uit de bevolkingssamenstelling van dit milieu, maartevens bemoedigend gezien het feit dat de leefbaarheid hier volgens andere ken-merken onder druk staat. Voor velen in dit milieu biedt het gemengde karakter vande buurt daar tegenwicht aan.

In het welgesteld stedelijk milieu tellen andere stedelijke kwaliteiten dan in cen-trum en centrumrand. Hier zijn in de beleving van de bewoners niet de levendig-heid of menging de kernkwaliteiten maar netheid, veiligheid, rust, ruimte, en eenaangenaam woonklimaat. Van de milieus in het oude deel van de stad heeft hetaansluitingsmilieu globaal een vergelijkbaar profiel, maar met een veel zwakkeraccent op de esthetische kwaliteiten. Van de moderne milieus sluit het inbreidings-milieu hierbij aan. Hier bestaat een sterke waardering voor ruimte, uitzicht, woon-omgeving, architectuur en de aansluiting van de bebouwing bij het water.Bewoners van het stadsrandmilieu zijn in vergelijking hiermee veel meer gericht ophet interne woongenot. Een hoge waardering voor ‘bereikbaarheid’ verraadt eengeringe waardering voor de eigen kwaliteit van de locatie. Ook het feit dat archi-tectuur of ‘mooie buurt’ zo weinig genoemd worden geeft aan dat men het in hetstadsrandmilieu wat betreft de woonomgeving niet moet hebben van de schoon-heid ervan maar van de ruime aanwezigheid van woonomgeving.De aansluiting van het stadsvernieuwingsmilieu bij de centrale milieus voor watbetreft een aantal stedelijkheidskenmerken zoals levendigheid, wil niet zeggen datde kwestie van de leefbaarheid vergeten mag worden. Juist op de kenmerken dieop een ‘aangenaam woonklimaat’ duiden, die de bewoners van onder meer hetwelgesteld stedelijk milieu zo veelvuldig naar voren brengen, blijft het bij debewoners van stadsvernieuwing opmerkelijk vaak stil. Maar heel weinig mensenvinden veiligheid of netheid een kernkwaliteit van hun buurt, of de woningen of dearchitectuur. Deze opmerkingen gelden ook voor het transitiemilieu. Opmerkelijkin dit milieu is wel dat relatief veel mensen ‘woning/woongenot’ genoemd hebbenals een buurtkwaliteit. Uit de algemene waarderingsvraag over de woning inWonen in Amsterdam worden in dit milieu namelijk de laagste rapportcijfers ge-noteerd. Wel is er een duidelijke verbetering in deze waardering tussen 2001 en2003, vermoedelijk door de vervanging van oude woningen door nieuwe. Mogelijkwerkt dit door in het noemen van het woongenot als aantrekkelijke kwaliteit.

De vraag over de aantrekkelijkste punten van de buurt levert natuurlijk heel anderepatronen op dan een vraag naar de onaantrekkelijkste punten. In dat verbandmoet men verdacht zijn op ‘uitvluchtantwoorden’. ‘Bereikbaarheid’, ‘openbaar ver-voer’ en ‘parkeren’ zijn van dergelijke antwoorden. Daar waar deze antwoordenvaak genoemd worden terwijl echte ‘eigen kwaliteiten’ niet uit de verf komen, magmen concluderen dat veel mensen uit deze milieus meer gefocust zijn op de

Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt Gemeente AmsterdamDienst Wonen

72

Page 75: Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

vervoermiddelen om hun buurt dagelijks mee te verlaten dan op de interne kwali-teiten van de buurt. Deze twijfelachtige pluspunten ziet men ook in het overgangs-milieu, maar wat daar opvalt is dat toch veel meer mensen dan in het transitie-milieu of het stadsvernieuwingsmilieu schoonheid, veiligheid, architectuur enwoningen als pluspunt noemen van hun buurt.

Wonen in Amsterdam bevat overigens ook een indicatie van waar het volgens debewoners in de omgeving aan schort. De belangrijkste fysieke knelpunten, die ophet gebied van de woningen, de woonomgeving en de veiligheid, zijn per milieuweergegeven in figuur 4.12. In het transitiemilieu en het overgangsmilieu wordenop alledrie de fronten tekortkomingen gevoeld. In stadsvernieuwing noemt mende woningen minder vaak als verbeterpunt dan in transitie en overgang. Voor hetoverige valt op dat men overal in Amsterdam vaker verbeterpunten noemt op hetgebied van de woonomgeving dan op het gebied van de woningen in de buurt endat die wensen omtrent de omgeving vrij gelijkmatig over de milieus gespreid zijn.De belangrijkste verschillen tussen de milieus komen door meer of minder wensenten aanzien van de woningen in de buurt en de veiligheid. De kwaliteit van de woningen wordt zelden genoemd in het dorpsmilieu, welge-steld stedelijk en inbreiding. Ook met de veiligheid lijkt het in deze milieus goed tegaan. De veiligheid blijkt wel een probleem in het stadsrandmilieu.

Figuur 4.12: Verbeterpunten aangaande de woningen, de woonomgeving en de veiligheid naar woonmilieu (pecentages)

Toelichting. In de vragenlijst is gevraagd: Op welke aspecten zou de woonomgeving volgens u verbeterdkunnen worden? Er zijn acht vaste categorieën gegeven. De eerste twee zijn in de figuur samengebrachtonder ‘woningen’. Het zijn de antwoorden 1. onderhoud/verbeteren bestaande woningen en 2. meer nieuw-bouw (sloop oude woningen). De volgende twee zijn in de figuur samengebracht onder ‘omgeving’. Het zijnde antwoorden 3. onderhoud en schoon houden straten, pleinen, groen en 4. andere inrichting straten,pleinen en groen. Veiligheid is een ander apart vraagitem in de enquête en is in de figuur als één rubriekweergegeven. De overige drie vaste categorieën blijven in deze figuur buiten beschouwing. De cijfers in degrafiek staan voor het gemiddeld aantal verbeterpunten dat door de bewoners van de verschillende milieusgenoemd wordt (maximaal 9), variërend van 2,9 in het transitiemilieu tot 1,8 in het welgesteld stedelijk.

Amsterdamse Woonmilieus 2003Gemeente AmsterdamDienst Wonen

73

Bro

n: D

iens

t W

one

n, W

one

n in

Am

ster

dam

200

3

0 10 20 30 40 50 60 70%

veiligheid

woningen

omgeving

inbreiding

dorp

welgesteld stedelijk

stadsrand

centrum

aansluiting

centrumrand

stadsvernieuwing e.a.

overgang

transitie

Amsterdam 2,4

2,9

2,5

2,5

2,4

2,1

2,2

2,2

1,8

2.1

2,2

gem

idd

eld

aan

tal v

erb

eter

pun

ten

Page 76: Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

4.6 Welzijn en woonmilieus

De afgelopen jaren is ten behoeve van het welzijnsbeleid onderzoek verricht omhet participatieniveau van de Amsterdammers in kaart te brengen. In Staat van deStad II, de tweede rapportage over dit onderwerp, werd geconcludeerd dat dewoonmilieu-indeling een zinvolle manier was om de ruimtelijke verschillen in hetwelzijnsniveau van Amsterdammers te tonen. Het welzijnsniveau, ook wel de leef-situatie-index genoemd, wordt gemeten door middel van een enquête waarinmensen worden ondervraagd over hun situatie en participatie op acht verschillen-de thema’s (zie toelichting figuur 4.13).

Deze meting wordt al sinds 1997 door het Sociaal en Cultureel Planbureau op lan-delijk niveau uitgevoerd en sinds 2000 ook in Amsterdam. De leefsituatie of hetwelzijn van Amsterdammers, wordt sterk beïnvloed door het al of niet hebben vanbetaald werk en vervolgens door de variabele etniciteit, ofwel het behoren tot degroep van Nederlanders en westerse buitenlanders of tot de etnische minder-heden. Vervolgens spelen huishoudenstype, inkomen, opleiding, leeftijd engeslacht een rol van betekenis [24]. Gezien het belang van deze variabelen voor hetwelzijn, waarvan het merendeel ook bij de milieu-indeling een rol speelt, ligt hetvoor de hand dat het welzijnsniveau van de Amsterdammers ongelijk over demilieus verdeeld is.

Figuur 4.13: Leefsituatie-index per woonmilieu

Toelichting. De acht thema’s die in de leefsituatie-index samen komen zijn: wonen, gezondheid, bezit vanduurzame consumptiegoederen, mobiliteit, vrijetijdsactiviteiten, sociale participatie, sportbeoefening envakantiegedrag. Voor de vergelijking is de leefsituatie van alle Amsterdammers op 100 gesteld.

Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt Gemeente AmsterdamDienst Wonen

74

Bro

n O

+S,

Sta

at v

an d

e St

ad II

, bew

erki

ng v

oo

r w

oo

nmili

eus

van

2003

do

or

E. L

ind

eman

80 85 90 95 100 105

transitie

overgang

stadsvernieuwing

aansluiting

stadsrand

centrumrand

welgesteld stedelijk

centrum

dorp

inbreiding

[24] Lindeman e.a. (2003) pag. 25

Page 77: Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

Inbreiding, dorp, centrum en welgesteld stedelijk zijn wat betreft hun gemiddeldecijfer op de welzijnsindex moeilijk van elkaar te onderscheiden. Hier ligt het wel-zijnsniveau gemiddeld ruim boven Amsterdam als geheel (=100). Onder de midden-moot van stadsrand, aansluiting en centrumrand neemt het participatieniveau snelaf bij de milieus stadsvernieuwing, overgang en transitie. Overigens keert dezehiërarchie systematisch terug over de onderdelen van de leefsituatie-index. Opvrijwel alle thema’s die onderdeel zijn van het welzijn bevinden de bekende milieuszich boven het Amsterdams gemiddelde en de andere milieus bekleden op dezeonderdelen de lage posities [25].

Interessant zijn tekortkomingen in het sociale netwerk. De mate waarin zichisolement voordoet verschilt aanzienlijk tussen de milieus. In het dorpsmilieu treftmen het geringste aantal mensen aan dat zich geïsoleerd voelt. Het dorp staat watdat betreft op een herkenbare plaats ten opzichte van de stad, waar de verhoudin-gen zakelijker zijn en de hogere graad van verhuizingen verstorend werkt opsociale integratie. Interessant is dat er in de centrummilieus en in het welgesteldstedelijk ook zo weinig isolement voorkomt. De verklaring moet gezocht worden inhet gemiddeld hoge opleidings- en welstandsniveau van de bewoners van dezezeer stedelijke milieus. Beide factoren helpen bij de opbouw van en instand-houding van sociale netwerken. In het transitiemilieu werkt de negatieve kant vande stedelijkheid door. Hier cumuleren de verzakeling van de contacten die bij hetstadsleven hoort, de lage welstand die vaak weinig contacten oplevert en de hogebevolkingsdynamiek in het hoogste aandeel mensen in sociaal isolement [26].

4.7 Resumé

Belangrijke determinanten van de indeling naar woonmilieus zijn, naast ondermeer ligging, bewoningswijze en bevolkingsdynamiek, de sociaal-economischesituatie van de bevolking en de segmentatie van de woningvoorraad. De hogerdan gemiddelde sociaal-economische status van de beide nieuwbouwmilieus,inbreiding en stadsrand, en van het dorpsmilieu en van welgesteld stedelijk is inhet WiA-materiaal terug te vinden in gegevens over het inkomen. Ook de tussen-positie van centrum, centrumrand en aansluiting en de lagere sociaal-economischepositie van transitie, overgang en stadsvernieuwing komen scherp in beeld methet inkomensmateriaal. Uit de gegevens van twee edities van Wonen in Amster-dam is een zekere verscherping van de inkomensverdeling op te tekenen. In welgesteld stedelijk en centrum wordt verhoudingsgewijs grote inkomenswinstgeboekt. Het transitiemilieu blijft verder achter bij het stedelijk gemiddelde. In hetoog springend is ook de minder goede ontwikkeling in het stadsrandmilieu. Op een aantal kenmerken blijft dit milieu, ondanks de hoge woonkwaliteit omdathet om relatief nieuwe woningen gaat, achter bij opwaartse tendensen die in demeer centraal gelegen milieus worden geobserveerd.

De inkomensverdeling lijkt sterk op de verdeling naar eigendomsectoren. Waar het eigenwoningbezit hoog ligt, is het inkomen gemiddeld hoog en anders-om. In centrum en centrumrand is, ondanks de kleinere omvang van de socialehuursector, het aandeel kernvoorraad+ groot. Dat komt door de relatief kleinehuurwoningen in deze milieus. Voor centrumrand geldt dat ook de kwaliteit van de

Amsterdamse Woonmilieus 2003Gemeente AmsterdamDienst Wonen

75

[25] Lindeman e.a. (2003) hoofdstuk 11

[26] Lindeman e.a. (2003) pag. 93-94

Page 78: Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

huurwoningen laag gewaardeerd wordt, wat overeenstemt met lage huurprijzen insociale en particuliere huursector.

De volgorde in de milieus naar sociaal-economische status en woningmarkt-sectoren keert globaal terug bij de waardering voor de woningen en de woon-omgeving. Gemiddeld blijken de milieus met de hogere inkomens en meer koop-woningen ook een hogere woonkwaliteit te hebben, naar het oordeel van debewoners. Het transitiemilieu is hekkensluiter wat betreft de waardering van dewoning, maar er wordt wel verbetering geboekt in de jaren 2001-2003. In de beidenieuwbouwmilieus worden de hoogste rapportcijfers voor de woning gehaaldmaar er is een duidelijk geringere waardering voor de woonomgeving. In hetstadsrandmilieu neemt de omgevingswaardering zelfs af. In centrum en centrum-rand ligt de omgevingswaardering duidelijk hoger dan de woningwaardering enwordt de omgevingskwaliteit momenteel zelfs nog weer aanzienlijk hoger gewaar-deerd dan in 2001. De lage waarderingscijfers voor de woningen in het centrum-randmilieu vertaalt zich naar lage vierkantemeterprijzen in zowel de sociale als departiculiere huursector terwijl in de koopsector van dit milieu veel hogere (geschat-te) marktprijzen gehaald worden.

De mate van tevredenheid vertaalt zich in het algemeen ook naar willen blijven ofwillen verhuizen. De grootste geneigdheid om te verhuizen is er in het transitie-milieu en daar treft men ook de meeste actief zoekenden. Uit het dorpsmilieu lijktmen nooit meer weg te willen en dat correspondeert met de werkelijke lagemutatiecijfers. Overigens is er wat dat betreft een interessante discrepantie in hetstadsvernieuwingsmilieu. Men wil daar relatief graag verhuizen, maar in de praktijkis de dynamiek gering. Kennelijk zijn er voor de bewoners van dit milieu onvol-doende mogelijkheden om te verbeteren, waarschijnlijk vanwege de sociaal-econo-mische situatie. De snelle omslag van dynamiek naar rust in de nieuwbouwmilieusis af te lezen bij het inbreidingsmilieu. Als het aan de huidige bewoners ligt is hetsnel gedaan met de bewegelijkheid die het milieu nu nog kleurt.

Woningcorporatie het Oosten vroeg in een open vraag in de enquête Wonen inAmsterdam aan de Amsterdammers wat men het aantrekkelijkst van de buurtvindt. Opmerkelijk is het meest gegeven antwoord ‘rust en stilte’, en dat in de staddie bekend staat om zijn levendigheid. Kennelijk is dat vooral de kernkwaliteit vancentrum en centrumrand. Die levendigheid heeft daar waarschijnlijk te maken metde functiemenging, horeca, etc. In stadsvernieuwing speelt een ander pluspunteen rol: de aanwezigheid van verschillende culturen door elkaar. Bemoedigend isdat deze factor ook genoemd wordt in het door leefbaarheidsproblemen geplaag-de transitiemilieu. Er is een belangrijk verschil tussen de beide nieuwbouwmilieus.In het inbreidingsmilieu is er waardering voor de architectuur, het uitzicht op wateren de woonomgeving. In het stadsrandmilieu is men vaker gesteld op ‘bereikbaar-heid’ wat letterlijk en figuurlijk als een uitvluchtantwoord gezien moet worden.Men is meer bezig met het transport van en naar de eigen woonplek dan dat mendie eigen woonplek waardeert. Dat de geringe algemene waarderingscijfers intransitie en overgang te maken hebben met leefbaarheidsproblemen blijkt uit hetfeit dat men de woonomgeving op zowel de kwaliteit van de woningen, de open-bare ruimte als de veiligheid tekort vindt schieten.

Ook het welzijnsonderzoek Staat van de Stad is aan de milieu-indeling gekoppeld.Op een samengestelde score waarin onder meer wonen, gezondheid, sociale

Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt Gemeente AmsterdamDienst Wonen

76

Page 79: Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

participatie en bezit van duurzame goederen meetellen, komt de inmiddels beken-de rangorde van woonmilieus systematisch terug. In het transitiemilieu blijken denegatieve aspecten van stedelijkheid te cumuleren. Verzakelijking van contactenen geringe welstand zijn factoren die de opbouw en instandhouding van socialenetwerken negatief beïnvloeden. De hoge bevolkingsdynamiek doet hier nogextra afbreuk aan.

Amsterdamse Woonmilieus 2003Gemeente AmsterdamDienst Wonen

77

Page 80: Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt Gemeente AmsterdamDienst Wonen

78

Page 81: Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

hoofdstuk 5 Woonmilieus in ruimer perspectief

5.1 Inleiding

In dit laatste hoofdstuk worden de ontwikkelingen in Amsterdam op het gebiedvan woonmilieus tegen het perspectief van de toekomst gehouden. We zagen intwee jaar tijd veranderingen in het woonmilieupalet en het is aannemelijk dat dieveranderingen zich voortzetten. We trachten de Amsterdamse woonmilieus van detoekomst te ontwaren, niet meer op basis van statistiek maar door de bestaandeindeling in gedachte een fase op te schuiven naar omstreeks het jaar 2015. Hierbij worden ontwikkelingen op het gebied van nieuwbouw en stedelijke ver-nieuwing als impulsen voor verandering gezien. In de laatste paragraaf wordtAmsterdam teuggezet in de realiteit van de regionale vervlechting. De exercitiemet de milieu-indeling is uitgevoerd met de Amsterdamse buurtenstatistiek enmet deze gegevens houdt de wereld bij de stadsgrenzen op. De Amsterdamsemilieudifferentiatie en de ontwikkeling hierin is echter meer dan ooit afhankelijkvan wat er buiten Amsterdam wordt klaargespeeld op het gebied van woning-bouw, infrastructuur en economie. Amsterdam maakt deel uit van een steedsingewikkelder stedelijk systeem dat voor het goede functioneren bovenlokaleplanning vereist.

5.2 Amsterdamse woonmilieus in 2015

Nieuwbouw is een belangrijke factor voor verandering van de stedelijke structuur.Het is al eerder aan de orde gekomen: de tijd dat volgens het procédé van destadsvernieuwing vrijwel alle nieuwbouw gerealiseerd werd in het corporatiebezitligt achter ons. Tegenwoordig is al gauw 60% van de nieuwbouw een koopwoningen daarnaast wordt door zowel particuliere verhuurders als door corporaties eenaanzienlijk deel van de nieuwe woningen in de duurdere huursector gebouwd.Nieuwbouw nestelt zich bovendien van meet af aan hoog in de hiërarchie vanwoonkwaliteit en van woonambities en trekt, door de nadruk op koop en duurderehuur, een bevolking met enige armslag. Zeker in een stad met een groot aandeelcorporatiebezit behoren buurten met nieuwbouw van het moderne soort al sneltot een woonmilieu dat inhoudelijk gezien een tegenpool vormt met de milieus diegedomineerd worden door dat corporatiebezit. Die contrasten werden zichtbaarin de milieus van 2003 en zullen ook in de milieus van de toekomst een rol spelen.

Er is op dit front een interessante ontwikkeling gaande die gevolgen gaat hebbenvoor de stedelijke materie. Er is begonnen met een omvangrijke stedelijkevernieuwingsoperatie die ook de komende decennia voortduurt. Het is niet toeval-lig dat die vernieuwingsprojecten worden uitgevoerd in de gebieden die volgensde woonmilieu-indeling de lagere posities op de woningmarkt bekleden.

In het stedelijke-vernieuwingsbeleid wordt de stad ingedeeld in drie zones. De eerste zone is een basisgebied waar geen beleid wordt uitgevoerd. Dit gebiedbestaat uit de stadsdelen Amsterdam-Centrum, Oud-West, Amsterdam Oud Zuiden Zuideramstel. De grootste opgave wordt gerealiseerd in de zogenoemdeontwikkelingsgebieden, bestaande uit heel Parkstad, Zuidoost en Amsterdam-

Amsterdamse Woonmilieus 2003Gemeente AmsterdamDienst Wonen

79

Page 82: Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

Noord. In deze ontwikkelingsgebieden wordt een concentratie van problemengesignaleerd die een intensieve, integrale aanpak vereist met een sterke rol van deoverheid. Daarnaast vinden er projecten plaats in de zogenaamde aandachts-gebieden, een zone die grotendeels bestaat uit negentiende eeuwse en ’20-’40buurten. De vernieuwing bestaat uit het aanbrengen van meer kwaliteit endifferentiatie en het optimaliseren van leefbaarheid. In het Programma StedelijkeVernieuwing 2005-2009 voor de derde fase van het Grootstedenbeleid (GSB)worden 27 projecten genoemd die in betreffende periode worden gestart of dieeen voortzetting zijn van de voorgaande beleidsperiode, zoals de Bijlmermeer [27].

Vertaald naar de buurten van de woonmilieus is het merendeel van de gebiedenwaar stedelijke vernieuwing plaatsvindt te vinden in twee milieus. De 27 projectenbevinden zich in 61 buurten [28]. Van deze 61 buurten behoren er 23 tot hettransitiemilieu en eveneens 23 tot het overgangsmilieu. Zes buurten met stedelijkevernieuwing vallen onder het stadsvernieuwingsmilieu en zes in het centrumrand-milieu. Dat sommige van de vernieuwingsoperaties in het centrummilieu en inaansluiting plaatsvinden heeft te maken met het gegeven dat sommige buurteneen gemixt karakter hebben.

Figuur 5.1: Verdeling van de buurten met stedelijke vernieuwing over de woonmilieus

Figuur 5.2 toont de vernieuwingsgebieden per milieu op de kaart. Het westen vande stad wordt gedomineerd door het rood en roze van transitie en overgang, inZuidoost kleurt het grote rode vlak van de vernieuwing van de Bijlmermeer op en inNoord zien we de contouren van Nieuwendam-Noord en de Banne. In de ouderedelen van de stad zien we in ‘Oud-Oost’ een stedelijke vernieuwingszone op de

Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt Gemeente AmsterdamDienst Wonen

80

[27] Gemeente Amsterdam (2004b) en Projectbureau Vernieuwing Bijlmermeer (2003)[28] Sommige van deze buurten vallen niet in zijn geheel onder het sv-beleid maar zijn wel integraal in de

figuren 5.2 en 5.3 gekarteerd. Buurt Q 810 (Osdorp): slechts één kwart van deze buurt is sv-gebied; Buurt812 (Osdorp): alleen het gedeelte ten noorden van Pieter Calandlaan is sv-gebied: het zuidelijke deel isverantwoordelijk voor de status van deze buurt als aansluitingsmilieu; Buurt N700 (Banne) bevat ook nieuw-bouw van Buiksloterbreek: dit gedeelte valt buiten het sv-gebied; Buurt U282 (Oosterpark zuid) alleen dezuidelijke helft van deze buurt is sv-gebied; Buurt U290 (Dapperbuurt): Deze buurt omvat ook het onderdeelRoomtuintjes; dit is geen onder deel van het sv-gebied.

aansluiting

centrum

centrumrand

stadsvernieuwing e.a.

overgang

transitie

6%

6%

1%

23%

23%

2%

Page 83: Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

kaart liggen die zich uitstrekt van Transvaalbuurt, Oosterparkbuurt en Dapperbuurttot aan de Indische Buurt aan de oostkant. Deze zone bestaat uit een mengsel vantransitiemilieu, stadsvernieuwingsmilieu en centrumrand. In de noordwestelijkezone van de negentiende eeuwse gordel zijn het de Staatsliedenbuurt en deSpaarndammerbuurt die aangepakt worden. Ook in deze zone strekt de stedelijkevernieuwing zich uit over een aantal woonmilieus.

De vernieuwingsgebieden liggen, afgemeten aan de positie van de milieus op destedelijke woningmarkt, op de juiste plekken. Het merendeel van de buurten vanhet transitiemilieu (23 van de 30) wordt door het vernieuwingsbeleid onder handengenomen. In het overgangsmilieu, met een iets betere positie dan het transitie-milieu, wordt maar een derde (23 van de 61) van de buurten vernieuwd. Bij deoverige milieus is het aantal buurten dat door de stedelijke vernieuwing wordtaangepakt relatief nog geringer.

Figuur 5.2: Stedelijke vernieuwingsgebieden voor de beleidsperiode t/m 2009 naar woonmilieu en hun ligging in de stad.

Amsterdamse Woonmilieus 2003Gemeente AmsterdamDienst Wonen

81

centrum

centrumrand

aansluiting

transitie

overgang

Page 84: Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

Figuur 5.3: Stedelijke vernieuwingsgebieden voor de beleidsperiode t/m 2009 en hun fasering (aanvang)

Figuur 5.3 geeft de fasering aan voor de stedelijke vernieuwing in de huidigebeleidsperiode. De geel gekleurde delen in de Bijlmermeer zijn reeds afgerond.Oranje is de kleur voor de projecten die nu in uitvoering zijn en groen, blauw enpaars staan nog op stapel voor de komende jaren. In het westelijkste stukje vanOsdorp en in Nieuwendam-Noord en de Banne worden in 2006 de eerste activi-teiten ondernomen. De vernieuwing loopt overigens door tot na 2010. Ook in de Bijlmermeer, waar de ingrepen reeds in 1992 zijn gestart, wordt deeinddatum niet voor 2010 voorzien. In Amsterdam-Noord zal de vernieuwing ooknog tot na dat jaar doorgaan en in de Westelijke Tuinsteden tot na 2015. Voor de periode 2003-2015 wordt voorlopig uitgegaan van jaarlijkse sloopcijfersvan omstreeks 1.500 tot 2.000 met een zwaartepunt in de periode 2007-2010.Figuur 5.4 geeft een indicatie van de opgave die voor het GSB-beleid gesteldwordt.

Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt Gemeente AmsterdamDienst Wonen

82

7

18

17

21

20

16

15

8

196-9

22-23

1-2-3-4-525-26-27

11/12-12-13

1 ZuidWest Kwadrant

2 Osdorp Midden-Noord

3 De Punt

4 Osdorp Centrum

5 Meer en Oever

6 Overtoomse Veld

7 Delflandplein / Staalmanplein

8 Lelylaan

9 Kolenkit

11 Buurt 9

12 Geuzenveld Zuid

13 Buurt 5

15 Nieuwendam-Noord

16 De Banne

17 Bijlmermeer

18 Chassébuurt

19 Orteliusbuurt

20 Indische Buurt

21 Fannius Scholtenbuurt

22 Zeeheldenbuurt

23 Spaarndammerhout

25 Transvaal Oost

26 Oosterpark Zuid

27 Dapperbuurt

De projecten Jan van Galen-

sportpark (nr. 10), Geuzenbaan

(nr. 14) en Admiraal de

Ruyterweg (nr. 24) zijn niet

opgenomen in deze kaart.

jaar van aanvang of status

2007

2006

2005

in uitvoering

afgerond

Page 85: Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

Figuur 5.4: Verwachte sloopcijfers in stedelijke vernieuwingsgebieden per deelgebied 2004-2015

In de stedelijke vernieuwing wordt gestreefd naar ruimtelijke intensivering. Er wor-den in de periode 2005-2009 volgens de planning 11.000 woningen gesloopt en er worden 20.000 woningen teruggebouwd. Samen met de bouw van IJburg enandere uitbreidingslocaties zullen er in de volgende decennia zo’n 4.000 nieuwewoningen per jaar gerealiseerd worden. Hiermee wordt het ambitieniveau van devroege jaren negentig weer opgepakt en wordt afgerekend met de bouwcrisis vande eerste jaren van de nieuwe eeuw.

De inspanningen op het gebied van stedelijke vernieuwing en nieuwbouw opuitbreidingslocaties zullen een aanzienlijke verschuiving teweeg brengen in deverdeling naar woningmarktsectoren. De huursectoren zullen slinken en het eigen-woningbezit zal groeien. Daarnaast zal er ook in de bestaande voorraad een ver-schuiving gaan optreden in dezelfde richting als gevolg van het splitsingsbeleid.Een doorrekening van al deze bewegingen leert dat het eigenwoningbezit in 2015bijna verdubbeld zal zijn ten opzichte van de huidige situatie. De analyse in devoorgaande hoofdstukken geeft aan dat deze transformatie veelbetekenend isvoor de differentiatie binnen de stad. In de twee jaren dat het eigenwoningbezitmet enkele procentpunten toenam (2001-2003) moet deze beweging gezienworden als de belangrijkste oorzaak van een scherpere profilering van de milieus.We hebben gezien dat in de jaren dat de woningmarkt op kruipsnelheid draait, debeweging in de stedelijke materie aanzienlijk is. We kunnen ons afvragen wat deinvloed zal zijn op de milieudifferentiatie als niet alleen de invloed van nieuwbouwen verkoop van huurwoningen zijn beslag krijgt, maar als dit bovendien gepaardgaat met een woningmarktdynamiek die we gewend waren in de jaren negentig.

Amsterdamse Woonmilieus 2003Gemeente AmsterdamDienst Wonen

83

0

500

1.000

1.500

2.000

2.500

rest

noord

zuidoost

westelijketuinsteden

201520142013201220112010200920082007200620052004

Page 86: Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

Figuur 5.5: Ontwikkeling huur- en koopsector in Amsterdam 2001-2015

Figuur 5.6 geeft een indicatie. De kaart is een probeersel en niet gebaseerd opcijfermateriaal zoals de huidige indeling naar woonmilieus: een discussiekaart alshet ware. Er kunnen veel onvoorziene wendingen zijn in de ontwikkeling en het ismakkelijk om dingen over het hoofd te zien of iets te scherp door te redeneren opeen bepaalde lijn en de andere lijnen onder te belichten. De kaart vertoont over-eenkomsten met de huidige milieukaart wat betreft het kleurgebruik en de naam-geving. Centrum, welgesteld stedelijk en aansluiting blijven op de kaart liggen alsde vertegenwoordigers van het oudere Amsterdam met zijn historische functie-menging en geschiktheid voor stedelijk georiënteerde leefstijlgroepen. We gaaner voorlopig niet vanuit dat hoogstedelijk wonen veel aantrekkingskracht gaatverliezen. Wel zullen welgesteld stedelijk en aansluiting een aantal naoorlogsevertegenwoordigers in Zuidoost en Amsterdam-Noord verliezen: die zijn nu‘anoniem naoorlogs’ genoemd. Dit milieu komt door de algemene stijging van heteigenwoningbezit niet langer in de groep van welgesteld stedelijk en aansluitingterecht omdat de kwaliteit van de betreffende koop- en huurwoningen inmiddelsniet voldoende hoog meer is om bij deze milieus aan te sluiten. De scheidslijnenvoor de indeling veranderen op dit punt de komende decennia voortdurend.

Het geel in de kaart is dominanter dan in de huidige milieukaart door de grotehoeveelheid toegevoegde nieuwbouw. Met IJburg, de IJ-oeverprojecten en deZuidas worden tienduizenden woningen bijgebouwd en de stedelijke vernieuwings-gebieden zullen een mengvorm worden van nieuwbouw en aangepakte oudebebouwing. Ook sociaal-economisch zullen de stedelijke vernieuwinggebiedendeze differentiatie gaan hebben. Lage inkomensgroepen zullen in de nabijheid vanhun woonbuurt de hogere inkomensgroepen aantreffen en andersom. De stede-lijke vernieuwingsgebieden zullen door een integrale aanpak – waarin actiefgewerkt wordt aan economische integratie – er gemiddeld aanzienlijk beter voorstaan dan het huidige transitie- en overgangsmilieu. Het blijft echter wel zinvol omop laag schaalniveau de ontwikkelingen te blijven volgen binnen het gebied van destedelijke vernieuwing.

Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt Gemeente AmsterdamDienst Wonen

84

0

10

20

30

40

50

60

70

80

90

100%

huur

koop

201520142013201220112010200920082007200620052004200320022001

Page 87: Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

Figuur 5.6: Indicatieve indeling naar woonmilieus in 2015

Het huidige stadsrandmilieu en het inbreidingsmilieu zijn bezig hun status te ver-liezen. Ze zijn wat oneerbiedig de ‘nieuwbouw van vroeger’ genoemd. De nieuw-bouw aan de IJ-oevers is in 2015 weer stukken moderner dan de nieuwbouw van2000 en oefent forse aantrekkingskracht uit. De wijken van rond 2000 vertonennog geen grote leefbaarheidsproblemen, maar wel een verhoogde bewegelijk-heid. Huishoudens die zich willen verbeteren gaan weg. Bovendien zijn er inmid-dels al meer huishoudens met kinderen die het huis uit gaan. De ouders denkenerover om zelf ook maar weer eens op de woningmarkt te kijken voordat men zichecht oud gaat voelen.

In het zuidelijke deel van Zuidoost bestaat wel kans op een ontwikkeling richtinglagere status en veel doorstroming. Met name de gestapelde bouw van Reigers-bos en Holendrecht is gevoelig voor selectieve migratie van huishoudens die zichelders willen verbeteren en van instroom van huishoudens met geringere kansen.In de rand van Zuidoost, de Geinwijken is deze ontwikkeling inmiddels ook al danigvoelbaar, ook al staan hier veel koophuizen. De verschuivingen in de stedelijkematerie hebben iets weg van de communicerende vaten of van de bewegingen inhet waterbed. Als je op de ene plaats in de stad actief beleid voert om de kwaliteitte verbeteren, komen problemen op die plaatsen versterkt tevoorschijn waar dekwaliteit langzaamaan bezig is te verminderen. Ook delen van Amsterdam-Noorddie binnenkort niet door het stedelijke-vernieuwingsbeleid worden aangedaan,zullen last gaan krijgen van dit waterbedeffect. Molenwijk, de relatief rustigevoorloper van de Bijlmermeer, is een gebied met minder goede papieren voor detoekomst en hetzelfde geldt voor delen van de Buikslotermeer die niet tot het

Amsterdamse Woonmilieus 2003Gemeente AmsterdamDienst Wonen

85

centrum

welgesteld stedelijk

aansluiting

anoniem naoorogs

overgang

transitie

nieuwbouw van vroeger

nieuwbouw

stedelijke vernieuwing

dorp

Page 88: Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

CAN-gebied behoren. Ook IJ-plein is een buurt met dergelijke vooruitzichten,terwijl daar momenteel al minder goede ontwikkelingen gaande zijn. Hetzelfdegeldt voor nog een aantal andere stadsvernieuwingsbuurten uit de jaren tachtig,die er momenteel nog niet zo slecht voorstaan dat ze tot de aandachtsgebiedenvan het stedelijke-vernieuwingsbeleid gerekend worden, maar die wel gevolgdmoeten worden. Voorbeelden zijn de Kinkerbuurt, de oostelijke eilanden, en hetzuidelijke deel van de Indische Buurt. De verzameling van oude stadsvernieuwings-buurten en andere plaatsen in de stad met een status die net boven het transitie-milieu ligt, is voor de gelegenheid maar weer ‘overgang’ genoemd. Transitie enovergang zullen samen in 2015 een aanzienlijk kleiner deel van de stad omvatten,maar het is wel nodig om tijdig de ontwikkelingen in betreffende milieus te volgen.Ook de stedelijke vernieuwing dient uitgebreid gemonitord te worden op zijnmicro-effecten. De vernieuwingsgebieden zullen mengvormen zijn van nieuwbouwmet een wat hoger sociaal-economisch niveau en oude delen met wat meer lage-inkomensgroepen. Belangrijk is dat het welzijnsniveau van de mensen in de ouderedelen toeneemt. In de analyse over het welzijn in de stad verdeeld over de milieus,bleek dat het wel of niet deelnemen aan arbeid van grote invloed is op anderevormen van participatie en daarmee op het welzijnsniveau. Fysieke verbeteringkan dan ook niet zonder sociale activering. Het is van belang dat beide slagen.

5.3 Amsterdam in de noordvleugel van de Randstad

Ondertussen lijkt Amsterdam in dit relaas een ontwikkeling te hebben doorge-maakt alsof het een eiland is. Dat is vanzelfsprekend in de toekomst nog minderhet geval dan op dit moment. Het niet behandelen van de regio komt doordatvoor de gebieden buiten Amsterdam niet op dezelfde manier een woonmilieu-analyse kan worden uitgevoerd omdat de gegevens niet op het schaalniveau vanbuurten verzameld worden. Om de regio in beeld te krijgen maken we gebruik vande woonmilieus van het bureau ABF-research (figuur 5.7) een fysiek-morfologischeindeling met landelijke dekkingsgraad ten behoeve van het nationale woning-marktonderzoek. We zien dat het milieutype waar centrum Amsterdam toebehoort alleen maar voorkomt in de andere grote steden van de Randstad (op dekaart zijn alleen Utrecht en Den Haag te zien). Voor het overige krijgen we eenbeeld van de uitgestrektheid van de stedelijke materie. Naast een omvangrijkehoeveelheid plattelands- en dorpsgebieden (de groene en bruine kleuren in kaart)ligt er in de omgeving van Amsterdam een groot gebied met stedelijk gekleurdewoonmilieus in elkaars nabijheid. Rondom Amsterdam vinden we Almere, ‘t Gooi,Haarlem, Haarlemmermeer, IJmond en Zaanstad als gebieden met meer dan100.000 inwoners. Al met al een omvangrijke stedelijke zone met globaal zo’n 2 miljoen inwoners.

Belangrijker dan de fysieke onderlinge nabijheid van deze stedelijke woon- enwerkgebieden is dat de relaties tussen deze onderdelen zich verstevigen. Brand (2002) toont aan dat er rond Amsterdam een groeiend aantal subcentraontstaat en dat de dominantie van centraal Amsterdam afneemt. Daarnaastconstateert hij op enige afstand van Amsterdam op een groeiend aantal plaatsenoverlapping van stedelijke invloedssferen. Hij verbindt hieraan de conclusie datrond Amsterdam een ontwikkeling in de richting van een stedelijk veld bezig is. Er ontstaat tussen stadsgewesten in elkaars nabijheid een toenemend aantalrelaties, zodat op het niveau van het geheel een schaalsprong ontstaat in dezerelaties, zoals in het woon-werkverkeer of in de plaatsing van bevolkingsafhanke-

Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt Gemeente AmsterdamDienst Wonen

86

Page 89: Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

lijke voorzieningen en activiteiten. Dat soort schaalsprongen komen in buiten-landse metropolitane gebieden vaker voor, maar in Nederland tot nog toe niet.

In de ruimtelijke ordening wordt geanticipeerd op deze ontwikkeling want met eendergelijke schaalsprong, aangevuld met de voorspelde en gewenste groei van eco-nomie en woongelegenheid ligt congestie in het verschiet. De geplande groei vanwonen en werken wordt geconcentreerd in een deel van het gebied dat hiervoorhet best geschikt is. De Amsterdamse economische groeipool voor de toekomst isde Zuidas: het gebied met menging van wonen en kantoorwerkgelegenheid aan dezuidelijk ringweg van Amsterdam. Deze Zuidas is aangesloten op het hogesnel-heidsspoor richting zuidelijke Randstad, België en Frankrijk en is bovendien deAmsterdamse ontvangstkamer voor de vertegenwoordigers van de internationalebedrijvigheid die via Schiphol op de regio Amsterdam gericht zijn.

Figuur 5.7: Amsterdam in de regio naar woonmilieu

In de noordvleugel van de Randstad zijn 150.000 woningen gepland in de periodetussen 2010 en 2030. Dat is evenveel als er nu in de gemeenten Haarlem, Amstel-veen en Haarlemmermeer bij elkaar staan. De grootste bouwinspanning wordtverricht op de lijn Haarlemmermeer, Amsterdam, Almere, waarbij volgens de laatsteafspraken het zwaartepunt in Amsterdam en Almere komt te liggen. Almere wildeze groeitaak graag op zich nemen, maar alleen als de verkeersverbindingen metde andere onderdelen van deze corridor op een voldoende hoog niveau gebrachtworden. Almere en Amsterdam onderschrijven daarnaast de realiteit van desymbiotische relatie tussen beide. De snelst groeiende stad van Nederland kan

Amsterdamse Woonmilieus 2003Gemeente AmsterdamDienst Wonen

87

Bro

n: A

BF-

Res

earc

h

centrum-stedelijk-plus

centrum-stedelijk

stedelijk vooroorlogs

stedelijk naoorlogs compact

stedelijk naoorlogs grondgebonden

groen-stedelijk

centrum-kleinstedelijk

kleinstedelijk

groen-kleinstedelijk

centrum-dorps

dorps

landelijk bereikbaar

landelijk perifeer

werkgebied

Page 90: Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

alleen aan haar toekomst werken als een slimme taakverdeling wordt afgesprokenmet Amsterdam als regionale trekker op economisch en cultureel niveau. Amster-dam kan als ontvanger van duizenden nieuwe woonklanten – zowel startende wer-kers en studenten als gearriveerde en voor de economie onmisbare kenniswerkers– alleen goed functioneren als de woningmarkt in de regio voldoende capaciteit entoegankelijkheid biedt voor doorstromers.

Amsterdamse nieuwbouw is functioneel voor huishoudens die graag in Amsterdamwillen (blijven) wonen. Toch is Amsterdam te klein om iedereen die ooit binnen-kwam blijvend onderdak te bieden. Dat geldt bij uitstek bij een ontwikkelingrichting stedelijk veld. Daarin zijn woonmilieus meer uitgesproken geprofileerd enkiezen mensen voor deze of gene woonplek voor een specifieke fase van hunleven. Steeds minder mensen zijn van wieg tot graf Amsterdammer, Haarlemmer ofAlmeerder. In het doorstroommodel van de regionale woningmarkt hebben allewoongebieden of woonmilieus hun eigen specifieke aantrekkingskracht op men-sen van een bepaalde leeftijd, levensfase of leefstijl. Die aantrekkingskracht enkleur van het milieu verandert in de loop der tijd, waarbij de laatste decennia detroeven van het stedelijk centrummilieu sterk zijn gegroeid. Dat heeft volgenswetenschappers als Richard Florida te maken met de sterke mate van kennis-intensivering van de stedelijke economie zoals die van Amsterdam, waardoor eengroeiend legioen van cultuurgerichte kenniswerkers woongelegenheid zoekt in denabijheid van het centraal-stedelijke cultuuraanbod. De snelle revitalisatie vancentraal Amsterdam na de periode van verkrotting en verpaupering in de jarenzestig en zeventig moet in dat licht worden bezien.

Amsterdamse nieuwbouw kan gegeven de voorgaande bespiegelingen in tweehoofdsoorten worden ingedeeld. De eerste soort is de nieuwbouw die als verleng-stuk van de centrale woonmilieus gezien kan worden. Nieuwbouw als die op hetOostelijk Havengebied, de Omval, GWL-terrein en voor de nabije toekomst hetWesterdokseiland en het Oosterdokseiland zijn verlengstukken van het centrum-milieu en welgesteld stedelijk milieu. De oververhitte markt van deze milieus krijgtenige verkoeling doordat mensen op deze nieuwbouwlocaties wooncarrièrekunnen maken en het centrum binnen handbereik houden. Andere nieuwbouw-gebieden, zoals de huidige Aker, Nieuw Sloten of de Twiskes zijn niet zozeergeschikt voor mensen die elke dag het centrum van Amsterdam willen proeven,maar voor mensen die snel op hun werkplek elders in de drukke noordvleugel wil-len zijn of in het weekend de auto pakken voor recreatie ergens anders in Neder-land. De nieuwbouw in de randzone van Amsterdam moet daarom vooral gezienworden als een alternatief voor Almere, Purmerend of Haarlemmermeer. Om eengoed alternatief te zijn moeten de kwaliteit van woningen en woonomgevingdaarom ook van een vergelijkbaar kaliber zijn als in deze voormalige groeikernen.

De Amsterdamse nieuwbouw is echter alleen voor de individuele woonconsumentconcurrerend met Almere en Haarlemmermeer, voor het functioneren van deregionale woningmarkt als geheel heeft dit getouwtrek geen betekenis. De nieuw-bouwbehoefte is zodanig groot dat van vraaguitval op deze of een andere pleknog lang geen sprake is. De bewegingen in de Amsterdamse woonmilieus zijndaarom niet alleen afhankelijk van de nieuwbouw en vernieuwbouw op eigenAmsterdams grondgebied, maar evenzeer van het slagen van de afspraken entaakverdelingen die momenteel op noordvleugelniveau gemaakt worden. Dat slagen is belangrijk, want zowel de Amsterdamse stedelijke vernieuwing als

Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt Gemeente AmsterdamDienst Wonen

88

Page 91: Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

het aanbrengen van nieuwe woon-, werk, en infrastructurele zwaartepunten op degenoemde corridor Haarlemmermeer - Amsterdam - Almere zijn opgaven diestrakke planning vereisen en geen tegenslag kunnen gebruiken.

Amsterdamse Woonmilieus 2003Gemeente AmsterdamDienst Wonen

89

Page 92: Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt Gemeente AmsterdamDienst Wonen

90

Page 93: Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

Bronnen

Bakker, M. (red.) (1999), Stadsatlas Amsterdam, stadskaarten en straatnamenverklaard. Amsterdam, Uitgeverij Amsterdam Publishers, Stedelijke WoningdienstAmsterdam.

Brand, A. (2002), Het stedelijk veld in opkomst. De transformatie van de stad inNederland gedurende de tweede helft van de twintigste eeuw. Overveen.

Dignum, K. en M.J. van der Meer (2001), Ruim wonen in Amsterdam: wens ofwerkelijkheid? Amsterdam, Gemeente Amsterdam, O+S, fact sheet nummer 6.

Dignum, K. (2002), Doorstroming of Verstopping? Dynamiek in de Amsterdamsebevolking en woningmarkt. Amsterdam, Gemeente Amsterdam, O+S.

Dignum, K. (2003), Kwaliteit van Amsterdamse woonmilieus. In: C. Cortie, J. Droogleever Fortuijn en M. Wagenaar (red.), Over bewoners en woonmilieus.Amsterdam, Aksant.

Dignum, K. (2004), The future of young senior citizens in old Amsterdam. In: L. Deben, W. Salet en M.-T. van Thoor (eds), Cultural heritage and the future ofthe historic inner city of Amsterdam. Amsterdam, Aksant.

Dignum, K., W. Teune en L. Uittenbogaard (2004), Wonen in Amsterdam 2003, deel 3 Woonwensen. Amsterdam, Gemeente Amsterdam, Amsterdamse Federatievan Woningcorporaties.

Douwes, M. en J. Düker (2001), Het stadsdeel onder de loep: buurtfoto’s 2000.Amsterdam, Stadsdeel Oost/Watergraafsmeer.

Gemeente Amsterdam (2004a), Kadernota voor de welstandsbeoordeling inAmsterdam. Amsterdam, Gemeente Amsterdam.

Gemeente Amsterdam (2004b). Meerjarenontwikkelingsprogramma, Amsterdam2005-2009. Resultaten om te behalen: de ambities in het kader van het Grote-stedenbeleid III. Amsterdam, Gemeente Amsterdam.

Gemeente Rotterdam (2003), De Rotterdamse woonmilieuprofielenatlas.Gemeente Rotterdam, dS+V, afdeling Wonen.

Lindeman, E., K. Dignum, P. Schyns, K. Klein Wolt, H. Smeets, S. Crok, J. Slot,(2003), De Staat van de Stad II, Ontwikkelingen in participatie en leefsituatie.Amsterdam: Gemeente Amsterdam, O+S.

Noyon, R. en R. van Trijp (2004), Wat is de aantrekkelijkste buurt van Amsterdam?In: J. van der Veer, Wonen in Amsterdam 2003, deel 4 Leefbaarheid. GemeenteAmsterdam, Amsterdamse Federatie van Woningcorporaties.

Amsterdamse Woonmilieus 2003Gemeente AmsterdamDienst Wonen

91

Page 94: Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

Projectbureau Vernieuwing Bijlmermeer (2003), Werkprogramma 2004, voor deruimtelijke vernieuwing van de Bijlmermeer. Amsterdam, PVB.

Pruijs, M. (2004), Een eindeloos verlangen naar het oude. In: M. van Rossem en M.Bakker (red.), Amsterdam maakt geschiedenis. Vijftig jaar op zoek naar de geniusloci. Amsterdam, Uitgeverij Bas Lubberhuizen, bureau Monumenten enArcheologie.

Sterckx, L. M. de Feijter en K. Roukens (2003) Jong Amsterdam. Wonen, werken,leven in een multiculturele metropool. Amsterdamse Sociaal-cultureleverkenningen II. Amsterdam, SISWO, AME.

Teune, W., I. Jeurissen, L. Uittenbogaard en K. Dignum (2004), Wonen inAmsterdam 2003, deel 1 Stand van Zaken. Amsterdam, Gemeente Amsterdam,Amsterdamse Federatie van Woningcorporaties.

Veer, J. v.d. (2004), Wonen in Amsterdam 2003, deel 4 Leefbaarheid. GemeenteAmsterdam, Amsterdamse Federatie van Woningcorporaties.

Vermazen, I. (2003), Kernpublicatie WBO 2002. De eerste resultaten van hetWoningbehoefteonderzoek 2002 en de ontwikkeling sinds 1994 in het ROA-gebieden Almere. Amsterdam, ROA en dienst Wonen Amsterdam.

Wallet, C. (2003), Inkomensverschillen binnen Nederlandse stadsgewesten. 1946-1994-2000, gemeenteniveau. Den Haag, Ministerie van VROM.

Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt Gemeente AmsterdamDienst Wonen

92

Page 95: Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

bijlage 1 Totstandkoming woonmilieus-indeling

Deze bijlage bevat een toelichting op de methode, een verantwoording van debeslissingen in de analyse en een aantal analysedetails die niet in de hoofdtekstbehandeld zijn. Uitgangspunt voor de analyse is deze zoveel mogelijk te latenlijken op de manier waarop de woonmilieus van 2001 gemaakt zijn.

1.1 Constructie en selectie van variabelen

De combinatie van een principale componentenanalyse en een clusteranalyse voorhet maken van een woonmilieu-indeling is een beproefde methode. Van belangvoor het resultaat zijn echter de constructie en de selectie van de variabelen. Bij geklasseerde variabelen is de keuze van de klassen van belang en de keuzewelke klassen men als variabele opneemt. Een voorbeeld is de leeftijdsverdelingvan de bevolking. Uit de leeftijdsverdeling zijn twee variabelen geconstrueerd diemeedoen in de analyse: het percentage mensen in de leeftijd 0 – 9 jaar en hetpercentage mensen in de leeftijd 55 jaar en ouder. De keuze voor deze tweevariabelen heeft te maken met het willen ontdekken van reliëf in de levensfase vande bevolking van de buurten: heeft een buurt een gezinsprofiel of neigt de buurtnaar vergrijzing? De klassegrenzen hadden ook anders gekozen kunnen worden(bijvoorbeeld 0 – 17 jaar en 75+ jaar) en er hadden ook meer dan twee leeftijds-variabelen in de analyse betrokken kunnen worden. In de analyse van 2001 zijn veelvarianten uitgeprobeerd. Bij de keuzes spelen de volgende overwegingen eenbelangrijke rol.

1 Er moet vermeden worden om met de gekozen geklasseerde variabelen uit één thema, zoals leeftijdsverdeling, het hele of een groot deel van het leeftijdsspec-trum in de analyse op te nemen. Dit is om te voorkomen dat de principalecomponentenanalyse te veel sturing meekrijgt op het thema leeftijdsverdeling. In de praktijk worden daarom vaak hooguit twee geklasseerde variabelen uithetzelfde thema gekozen. Vaak liggen deze twee variabelen aan de uitersten vanhet spectrum. Het middengebied wordt hiermee overigens ook impliciet in deanalyse aangeboden, maar de sturing die hiervan uitgaat is geringer dan als mendit middengebied ook werkelijk als variabele in de analyse aanbiedt.

2 De klassegrenzen van de te kiezen variabelen moeten bij voorkeur niet te smal zijn om te voorkomen dat in veel eenheden (buurten) extreme waarden voorkomen(0% of 100% benaderend).

3 De klassegrenzen van de te kiezen variabelen moeten, als twee variabelen uit één thema gekozen worden, niet te breed zijn om te voorkomen dat men nauwelijksmiddengebied overhoudt: men biedt dan bijna een complementaire dichotomieaan en hier gaat sturing vanuit.

4 De klassegrenzen moeten, ondanks de bovengenoemde beperkingen, zo goed mogelijk het inhoudelijke reliëf in het thema (hier de levensfaseverschillen in deAmsterdamse bevolking) operationaliseren.

5 Het totale pakket aan variabelen moet inhoudelijk zo goed mogelijk de thema’s van het te beschrijven geheel, hier de variatie in het sociale en fysieke woonmilieu,afdekken. In de praktijk zal men sommige onderdelen beter en andere mindergoed kunnen operationaliseren.

Amsterdamse Woonmilieus 2003Gemeente AmsterdamDienst Wonen

93

Page 96: Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

6 De uiteindelijke selectie van variabelen in de analyse is anders dan het oorspronke-lijke pakket omdat men ziet dat sommige variabelen inhoudelijk sterk met elkaarsamenhangen. De principale componentenanalyse levert een correlatiematrixwaaruit deze samenhangen blijken. Om de principale componentenanalyse niet teveel sturing mee te geven wordt één van beide samenhangende variabelen weg-gelaten en door de andere gerepresenteerd. Het is overigens geen bezwaar om deweggelaten variabelen bij de beschrijving van het resultaat weer een rol te latenspelen.

1.2 Selectie van buurten

Voor het bepalen van het feit of buurten wel of niet mogen meedoen in de analysewordt gewerkt met globale minimumaantallen. Bij bevolkingsaantallen van 130 ofminder worden buurten kritisch bekeken. Bij lagere aantallen leidt de constructievan variabelen soms tot onwaarschijnlijke percentages. Bij de woningvoorraadmogen de getallen de helft lager liggen. Ruim vijftig buurten vallen buiten deanalyse door te lage aantallen mensen of woningen. Van de buurten die wel mee-doen zijn er dertig met een omvang kleiner dan 500 mensen. Buurten met enkeleduizenden inwoners komen het meest voor. Ruim 130 buurten hebben eeninwonertal tussen de 1.000 en de 3.000. Figuur B1 geeft aan dat er twee buurtenzijn met een bevolking groter dan 8.000 mensen. In werkelijkheid zijn dit echtuitzonderlijk grote buurten met beide meer dan 12.000 inwoners: Q840, ofwel deAker met inmiddels 12.285 mensen en de echte koploper Nieuw Sloten (R882) met12.366 inwoners.

Figuur B1: Frequentieverdeling van de bevolkingsomvang van buurten in de analyse

Twee buurten die in 2001 wel in de analyse zaten, zijn in 2003 buiten beschouwinggelaten. Er is in de analyse van 2003 kritischer naar het woningenaantal gekekenom tot betrouwbare woningvariabelen te komen. Het betreft de buurten N664

Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt Gemeente AmsterdamDienst Wonen

94

0 10 20 30 40 50 60 70%

131 - 500

501 - 1.000

1.001 - 2.000

2.001 - 3.000

3.001 - 4.000

4.001 - 5.000

5.001 - 6.000

6.001 - 7.000

7.001 - 8.000

>8.001

Page 97: Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

(Noorder IJplas) en V485 (ten oosten van de Schinkel). De buurten hebben wel vol-doende bewoners (resp. 156 en 289) maar het aantal woningen is verwaarloosbaar.Beide buurten bestaan vrijwel geheel uit woonboten. Hiertegenover staan tweebuurten die in 2001 niet meededen maar in 2003 wel. In buurt W901 is in de jaren2001-2003 het inwonertal van 99 naar 252 gestegen. Het betreft de nieuwbouwtussen de Amstelveenseweg en de museumspoorlijn naar het voormalige Haarlem-mermeerstation. In G324 is in de twee jaren het inwonertal gestegen van 80 naar305. Het betreft de nieuwbouw aan het oostelijke uiteinde van de Zeeburgerdijk(Floraparkweg) nabij de monding van het Amsterdam-Rijnkanaal.

Sommige buurten waren een zogenaamd ‘bespreekgeval’, maar bleven net zoals in2001 buiten beschouwing.Het eerste geval is buurt G340, ofwel het Zeeburgereiland. Het inwonertal steeg inde periode ’01-03 van 126 naar 402 maar er staan maar 12 woningen. De verteke-ning komt door het in 2001 geopende asielzoekerscentrum (azc) met een capaci-teit van 380 mensen.Buurt G341, ofwel Diemerzeedijk is ook opnieuw buiten beschouwing gelaten. Het gaat om 131 bewoners in 2003, en om slechts 11 woningen. Hetzelfde geldtvoor Q800 ofwel Troelstralaan en omgeving. Het inwonertal steeg in de periodevan 310 naar 346, maar er staan volgens de statistiek 4 woningen. De vertekeningkomt ook hier door een azc. In dit per 1-12-2003 opgeheven azc woonden 280 mensen uit niet-geïndustrialiseerde landen op peildatum 1-1-2003.

Figuur B2: Asielzoekerscentra per 1-12-2003

Figuur B2 toont de vijf azc’s op de buurtenkaart. Twee van de vijf buurten met eenazc vallen buiten de selectie omdat geen adequate woningvariabelen konden

Amsterdamse Woonmilieus 2003Gemeente AmsterdamDienst Wonen

95

AZC’s per 1-1-2003

Bos en Lommer1-3-2002 – 1-3-2010

Melkweg1-6-2002 – 30-5-2007

Zeeburg6-2-2001 – 13-12-2005

De Klencke7-7-2000 – 31-12- 2004

Troelstralaantot 1-12-2003

Page 98: Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

worden gemaakt. Voor de drie andere buurten met een azc gold dat niet. BuurtN661 telt 128 woningen, deze staan vooral aan de dorpsachtige Oostzanerdijk.Vooral door de komst van nieuwe bewoners in azc De Melkweg aan de Meteoren-weg in 2002 groeide bevolking van deze buurt van 315 naar 583 inwoners (totalecapaciteit van dit azc 450 mensen). Buurt W910 bevat azc De Klencke met eencapaciteit van 250 mensen op een buurt die totaal 751 mensen telt in 2003 (693 in2001). AZC Bos & Lommer (capaciteit 360 mensen) is gevestigd in buurt H392,ofwel Kolenkit. Het inwonertal van deze buurt bedroeg 3.822 mensen in 2003 en 3.551 in 2001.

1.3 Resultaten van de principale componentenanalyse

Het resultaat van de principale componentenanalyse met 17 variabelen en 299 buurten is te lezen in tabel B1. De correlaties tussen de variabelen en decomponenten geven de mogelijkheid om de componenten te labelen.

Sociaal-economische dimensieDe eerste component vertegenwoordigt ontegenzeglijk de sociaal-economischedimensie in het onderzoeksmateriaal. De sterkste negatieve correlaties wordenbehaald door het werkloosheidscijfer en het aandeel etnische minderheden. Het aandeel kinderloze paren, woningen met een hoge waarde voor onroerendezaakbelasting en koopwoningen scoren sterk positief op deze component.

Oude woningen, alleenstaanden en dynamiekDe tweede component verbindt oude woningen met hoge bevolkingsdynamiek enmet (verborgen variabele) alleenstaanden. Hier blijkt de stedelijke materie van decentrale woongebieden tot zijn recht te komen. Er is in deze component een posi-tieve relatie met krappe huisvesting. De component associeert ook met gezinnenen met corporatiehuurwoningen, maar dan als negatieve correlaties.

Moderne woningen, groene ruimte en gezinnenDe derde component associeert zich met nieuwe woningen in de koopsector, metgezinnen en met een ruime, groene of waterrijke woonomgeving. Hier is duidelijkeen verwijzing naar moderne nieuwbouwwijken, maar de hoge welstand van denieuwbouw komt niet in de component tot uitdrukking. Die is al in de eerste factorverdisconteerd.

Dynamiek en ruim wonenDe vierde component verbindt zich, net zoals de tweede, met een hoge bevolkings-dynamiek, maar in dit geval positief met de ruime en negatief met de krappewoonsituatie. Kennelijk is in de tweede component niet alles aan de relatie tussendynamiek en bewoningssituatie vertegenwoordigd.

RestantDe vijfde component kan men een restant noemen. Er bestaan met de 17 varia-belen alleen correlaties van 0.50 en lager. Er tekent zich een verbinding af tussengezinshuishoudens, lange woonduur, krappe huisvesting, lage WOZ-waarde enniet-nieuwe woningen.

Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt Gemeente AmsterdamDienst Wonen

96

Page 99: Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

Amsterdamse Woonmilieus 2003Gemeente AmsterdamDienst Wonen

97

Tabel B1: Correlaties tussen de vijf componenten en 17 variabelencomponenten

variabelen sociaal- oude moderne dynamiek en restant

economisch woningen woningen, ruim wonen

en alleen groene

staanden ruimte en

gezinnen

werkloosheid – 0,85 – 0,08 – 0,15 0,08 – 0,11

gezinnen – 0,09 – 0,57 0,55 – 0,22 0,38

stellen 0,77 0,00 0,19 0,08 0,09

koopwoningen 0,69 0,20 0,46 – 0,14 0,26

sociale huurwoningen – 0,71 – 0,57 – 0,01 – 0,03 – 0,12

bouwjaar voor 1919 – 0,05 0,78 – 0,39 – 0,25 – 0,02

bouwjaar na 1980 – 0,06 0,04 0,76 – 0,22 – 0,50

etnische minderheden – 0,82 – 0,36 0,22 0,12 0,13

woonduur 1 jaar of korter – 0,22 0,59 0,21 0,60 0,07

woonduur 20 jaar of langer 0,61 – 0,39 – 0,47 – 0,03 0,38

55 jaar of ouder 0,56 – 0,49 – 0,26 0,17 – 0,11

mutatiegraad – 0,35 0,56 0,07 0,60 0,16

groen en water 0,33 0,06 0,53 0,18 – 0,02

krap wonen – 0,45 0,48 0,08 – 0,50 0,39

ruim wonen 0,61 – 0,42 0,03 0,48 – 0,01

hoge woz waarde 0,71 0,39 0,16 – 0,07 0,06

lage woz waarde – 0,60 – 0,17 0,18 0,20 0,45

De verklaarde variantie van het resultaat in vijf componenten bedraagt 76,9%. Ten opzichte van de analyse met gegevens van 2001 is dat vrijwel hetzelfde (78,2%).Identiek is ook de relatieve zwaarte van de vijf componenten. Van de totalevariantie neemt de sociaal-economische component 32 procentpunten voor zijnrekening. De tweede component is bijna de helft ‘lichter’ met 18 procentpunten.De bijdrage van de volgende drie componenten gezamenlijk is geringer dan deeerste component op eigen kracht.

Figuur B3: Percentage verklaarde variantie door de vijf factoren in de woonmilieu-analyse

sociaal-economisch

oude woningen en alleenstaanden

moderne woningen, groen en gezinnen

dynamiek en ruim wonen

restant

32%

6%

9%

12%

18%

Page 100: Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

1.4 Resultaten van de clusteranalyse

Op de vijf factoren is een clusteranalyse uitgevoerd om buurten in te delen ingroepen met overeenkomstige kenmerken. Bij clusteranalyse kan men het aantalclusters (milieus) dat men als uitkomst wil hebben van te voren opgeven. Menprobeert een aantal van deze oplossingen uit en interpreteert de uitkomsten ophet gegeven of er tussen de groepen voldoende differentiatie bestaat. Kiest menvoor een uitkomst met veel groepen dan ontstaan er milieus die veel op elkaar enook eenlingen, duo’s en trio’s die slecht inhoudelijk geïnterpreteerd kunnen wor-den. Simpel aan het feit dat bij oplossingen met een gering aantal clusters declusters nog groot van omvang zijn, mag men vermoeden dat er nog relevanteinhoudelijke differentiatie binnen deze clusters schuil gaat. Opschuiven naar devolgende clusteroplossing ligt dan voor de hand. Er ontstaan bij elke volgendevariant allerlei kruislingse samenvoegingen en afsplitsingen. Het is zelden zo datde extra groep die in de volgende clusteroplossing gemaakt wordt een integraleopsplitsing is van een cluster uit de vorige oplossing. Altijd zijn er ingewikkeldewijzigingen in de samenstelling. Lopen er enkele buurten uit cluster A over naar Bdan wordt de inhoud van cluster A soms zodanig anders dat de verschillen metcluster C afnemen en er aanleiding ontstaat voor samensmelting van A en C. Aande hand van de ladingen van de clusters op de vijf factoren kan men de inhoude-lijke kenmerken van de clusters, of de milieus in dit geval, al interpreteren. Men ziet al tussen de oogharen dat in stap 11 het grote cluster dat het centrumomvat gaat splijten in twee typen en het is ook al duidelijk dat het met een verschilin verhuismobiliteit en welstand te maken heeft. In de stappen vanaf de oplossingmet 13 clusters wordt het moeilijker om de bewegingen goed te interpreteren. Het is zelfs zo dat een aantal van de kleine clusters op inhoudelijke kenmerken enook op basis van het patroon van groepsafsplitsingen in de bestudeerde stappentoch wordt samengevoegd met een groter cluster en één van de kleine clusterswordt, omdat er een zeer atypische inhoud achter schuilgaat, buiten de verdereanalyse geplaatst.

Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt Gemeente AmsterdamDienst Wonen

98

Tabel B2: Omvang van de groepen bij veertien clusteroplossingen met nummer 13 als gekozen woonmilieu-indeling aantal

groepen aantal buurten per groep

1 299

2 257 42

3 161 104 34

4 115 88 76 20

5 108 89 63 26 13

6 89 83 58 41 17 11

7 80 78 56 33 26 15 11

8 78 77 66 35 16 14 9 4

9 78 72 66 36 16 14 8 6 3

10 77 68 52 34 24 15 14 7 6 2

11 66 64 59 34 28 14 12 6 6 5 5

12 77 64 43 28 25 14 12 12 9 7 5 3

13 61 55 31 31 29 27 23 14 12 8 3 3 2

14 58 54 31 27 27 23 21 18 14 12 8 3 2 1

Page 101: Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

1.5 Plaatsing buiten de indeling

Figuur B4: Buiten de analyse geplaatst cluster

Eén van de dertien groepen heeft een zeer atypische samenstelling. Samenvoegenmet één van de grotere clusters was op inhoudelijke gronden niet mogelijk. Opne-men als één van de woonmilieus ligt bij deze groep ook niet voor de hand omdatde drie buurten van deze groep onderling zeer verschillend zijn: het betreft typischeen restgroep. De belangrijkste overeenkomst is de zeer hoge doorstroming. De eerste buurt in deze groep betreft de buurt N661. De buurt kwam hiervoor alter sprake vanwege het azc op het grondgebied . Op grond van de woning- enbevolkingsaantallen is deze buurt in de selectie gebleven. De bevolking van hetazc blijkt nu, op de zeer kleine totale bevolking een zodanige invloed te hebbendat de buurt in deze restgroep belandt. De volgende buurt is C120. De belang-rijkste bebouwing van dit gebied bestaat uit de verbouwde Graansilo en de nieuw-bouw van de Silodam. Kennelijk zijn de kenmerken van deze nieuwbouwbuurtmomenteel zo afwijkend dat aansluiting bij het inbreidingsmilieu niet lukte.Mogelijk is er iets niet in orde met de gegevens over de bouwperiode. De derdebuurt staat altijd voorin de buurtenlijst van Amsterdam met nummer A000: het isdan ook een stukje oud Amsterdam: de kop van de oudezijds burgwallen. Hier wordt de sterke dynamiek niet met nieuwbouw in verband gebracht maar metde particuliere huursector. Wellicht heeft deze sector in dit deel van de stad hotel-achtige trekken, waardoorheen hoog aantal verhuisbewegingen bestaat.

Amsterdamse Woonmilieus 2003Gemeente AmsterdamDienst Wonen

99

niet getoond

Page 102: Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

1.6 Relatie tussen de milieus en de componenten

In hoofdstuk 3 werden in figuur 3.16 de gemiddelde factorscores weergegeven vande tien milieus op de component sociaal-economische status. Figuur b.5 bevat deonderlinge positie van de milieus op alle vijf de componenten. De positie van demilieus op de sociaal-economische component werd al in hoofdstuk 3 besproken.De tweede component, met positieve waarden voor alleenstaanden, krap wonenen dynamiek en negatieve waarden voor sociale huursector en gezinnen, geeftafgetekend positieve posities voor centrum, centrumrand en inbreiding en nega-tieve posities voor de overige milieus. Op de derde component die de naam moderne woningen, groene ruimte engezinnen kreeg, bevinden de beide nieuwbouwmilieus, inbreiding en stadsrand,zich op eenzame hoogte. Centrumrand en aansluiting bevinden zich aan denegatieve kant van de schaal. In de vierde component kwam dynamiek opnieuw aan de orde, maar in dit gevalmeer geassocieerd met ruim wonen. Op deze component zijn de beide nieuw-bouwmilieus elkaars tegenpolen: de dynamiek hoort duidelijk bij het inbreidings-milieu en duidelijk niet bij het stadsrandmilieu. Het minst dynamische milieu is hetdorpsmilieu. De vijfde component heeft een diffuus karakter, maar er zaten kenmerken in vanoude woningvoorraad, lage woningwaarde, lange woonduur en gezinnen. Het dorpsmilieu en transitie vinden we aan de positieve kant van de schaal en debeide nieuwbouwmilieus en stadsvernieuwing e.a. aan de negatieve kant.

Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt Gemeente AmsterdamDienst Wonen

100

Page 103: Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

Figuur B5: Gemiddelde factorscores van de tien milieus op de vijf componenten

Amsterdamse Woonmilieus 2003Gemeente AmsterdamDienst Wonen

101

– 1,57 transitie

– 0,71 stadsvernieuwing e.a.

– 0,32 overgang

– 0,23 centrumrand

+ 0,17 centrum

+ 0,52 inbreiding

+ 0,68 stadsrand

+ 0,79 aansluiting

+ 1,58 welgesteld stedelijk

+ 1,65 dorp

– 0,46 transitie

– 0,24 stadsvernieuwing e.a.

– 0,90 overgang

+ 0,77 centrumrand

+ 1,84 centrum

+ 1,07 inbreiding

– 0,42 stadsrand

– 0,62 aansluiting

– 0,37 welgesteld stedelijk

– 0,38 dorp

+ 0,62 transitie

+ 0,56 stadsvernieuwing e.a.

– 0,43 overgang

– 0,71 centrumrand

– 0,41 centrum

+ 2,37 inbreiding

+ 2,45 stadsrand

– 0,71 aansluiting

– 0,16 welgesteld stedelijk

+ 0,67 dorp

+ 0,54 transitie

– 0,61 stadsvernieuwing e.a.

+ 0,04 overgang

– 0,44 centrumrand

– 0,31 centrum

+ 1,81 inbreiding

– 1,42 stadsrand

+ 1,02 aansluiting

+ 0,82 welgesteld stedelijk

– 1,75 dorp

+ 1,20 transitie

– 1,41 stadsvernieuwing e.a.

+ 0,10 overgang

– 0,32 centrumrand

+ 0,42 centrum

– 1,12 inbreiding

– 0,65 stadsrand

– 0,42 aansluiting

+ 0,33 welgesteld stedelijk

+ 2,00 dorp

0 0

sociaal-economisch oude woningen,

alleenstaanden en

dynamiek

moderne woningen,

groen en gezinnen

dynamiek

en ruim wonen

restant

Page 104: Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt Gemeente AmsterdamDienst Wonen

102

Page 105: Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

bijlage 2 Fotoverantwoording

In hoofdstuk 2 zijn voor elk woonmilieu een aantal voorbeeldfoto’s afgedrukt. De nummers in de foto’s verwijzen naar onderstaande locaties.

Amsterdamse Woonmilieus 2003Gemeente AmsterdamDienst Wonen

103

Centrum

1 Herengracht2 Herengracht3 Nieuwe Hoogstraat*4 Herengracht5 Henri Polaklaan6 Plantage Muidergracht7 Plantagebuurt8 Zeedijk *

Centrumrand

1 Egelantiersgracht2 Egelantiersgracht3 1e Leliedwarsstraat4 Jordaan5 Da Costastraat6 Da Costastraat7 Bilderdijkgracht8 Quellijnstraat9 de Pijp

Welgesteld stedelijk

1 Van Eeghenstraat2 Herman Gorterstraat3 v/a ’t Kleine Loopveld4 Oud Ehrenstein **5 Linnaeusparkweg6 Archimedesweg7 v/a ’t Kleine Loopveld8 Archimedesweg

Aansluiting

1 Paramaribostraat2 Paramaribostraat3 Hoofddorppleinbuurt4 Hoofddorppleinbuurt5 Buitenveldert6 Vrijheidslaan *7 Vrijheidslaan *

Transitie

1 De Leeuw vanVlaanderenstraat

2 Laagkoningshoef met opachtergrond Kleiburg

3 Groeneveen/GoudenLeeuw

4 Indische buurt5 Javastraat6 Van der Pekstraat7 Zuid-West Kwadrant8 Jan Vethstraat9 Sara Burgerhartstraat **10 Plein 40 - 45 **11 Kenau Simons

Hasselaarstraat

Stadsvernieuwing e.a.

1 Marcantilaan **2 Winkelcentrum

Reigersbos **3 Pentagon4 St. Antoniesbreestraat5 Kattenburg

Overgang

1 Meteorenweg2 Tuindorp Oostzaan3 Solebaystraat **4 Vespuccistraat **5 Cornelis Oudshoorn-

straat **6 Erasmusgracht7 Markengouw8 omgeving Burg.

Roellstraat9 Admiraal de Ruyterweg **10 omgeving Burg.

Roellstraat11 Purmerweg12 Burg. Vening

Meineszlaan**

13 Jeruzalemkerk, Jan Maijenstraat **

14 Nieuwendam

Stadsrand

1 Diopter2 J.M. Den Uylstraat **3 Brenner *4 Chet Bakerstraat **5 GWL-terrein6 GWL-terrein7 Eurokade *

Inbreiding

1 Cruquiusweg2 Panamalaan3 Amstelveense weg/

Kotterspad **4 Omval5 Park de Meer6 Konigin Wilhelminaplein7 Park de Meer

Dorp

1 Buiksloterdijk2 Durgerdammerdijk3 Kadoelenweg4 Nieuwendammerdijk5 Kerk Sloten, Sloterweg **6 Buiksloterdijk

De foto’s zijn gemaakt door

Katrien Mulder, behalve:

* gemaakt door Arian Boersma

** gemaakt door Kees Dignum

Page 106: Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt Gemeente AmsterdamDienst Wonen

104

Page 107: Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

Amsterdamse Woonmilieus 2003Gemeente AmsterdamDienst Wonen

105

ntrum

bijlage 3 Situatie en fasering vernieuwing Bijlmermeer per 1–1–2003

In de hoofdstukken 3 en 4 werd verwezen naar de vernieuwingsoperatie in deBijlmermeer. Onderstaande kaart laat de stand van zaken zien op 1–1–2003. Deze datum correspondeert met de gegevens die gebruikt zijn in de woonmilieu-analyse.

Bro

n: P

roje

ctb

urea

u Ve

rnie

uwin

g B

ijlm

erm

eer

Page 108: Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt Gemeente AmsterdamDienst Wonen

106

bijlage 4 Omschrijving en kaart van de stadsdelen en buurtcombinaties

Stadsdelen

A CentrumB WestpoortC WesterparkD Oud-WestG ZeeburgH Bos en LommerJ De BaarsjesN Amsterdam-NoordP Geuzenveld/SlotermeerQ OsdorpR SlotervaartT ZuidoostU Oost/WatergraafsmeerV Amsterdam Oud-ZuidW Zuideramstel

Buurtcombinaties

A00 Burgwallen-Oude ZijdeA01 Burgwallen-Nieuwe ZijdeA02 Grachtengordel-WestA03 Grachtengordel-ZuidA04 Nieuwmarkt/LastageA05 HaarlemmerbuurtA06 JordaanA07 De WeteringschansA08 Weesperbuurt/PlantageA09 Oostelijke Eilanden/Kadijken

B10 Westelijk HavengebiedB11 Bedrijventerrein Sloterdijk

C12 HouthavensC13 Spaarndammer- en ZeeheldenbuurtC14 StaatsliedenbuurtC15 Centrale MarktC16 Frederik Hendrikbuurt

D17 Da CostabuurtD18 KinkerbuurtD19 Van LennepbuurtD20 HelmersbuurtD21 Overtoomse SluisD22 Vondelbuurt

G31 ndische Buurt WestG32 Indische Buurt OostG33 Oostelijk HavengebiedG34 J-eiland e.o.

H36 SloterdijkH37 LandlustH38 ErasmusparkH39 De Kolenkit

J40 De KrommertJ41 Van GalenbuurtJ42 Hoofdweg e.o.J43 Westindische Buurt

N60 VolewijckN61 IJplein/VogelbuurtN62 Tuindorp NieuwendamN63 Tuindorp Buiksloot

N64 Nieuwendammerdijk/Buiksloterdijk (de samengevoegde buurtcombinaties N64 en N73 worden in het rapport aangeduid als ‘Landelijk Noord’)

N65 Tuindorp OostzaanN66 OostzanerwerfN67 KadoelenN68 Nieuwendam-NoordN69 BuikslotermeerN70 Banne BuikslootN71 BuiksloterhamN72 NieuwendammerhamN73 Waterland (de samengevoegde

buurtcombinaties N64 en N73 worden in het rapport aangeduid als ‘Landelijk Noord’)

P75 SpieringhornP76 Slotermeer-NoordoostP77 Slotermeer-ZuidwestP78 GeuzenveldP79 Eendracht

Q80 Lutkemeer/OokmeerQ81 Osdorp-OostQ82 Osdorp-MiddenQ83 De PuntQ84 Middelveldsche Akerpolder/Sloten

R85 SlotervaartR86 Overtoomse VeldR87 WestlandgrachtR88 Sloter-/Riekerpolder

T92 Amstel III/BullewijkT93 Bijlmer Centrum (D,F,H)T94 Bijlmer Oost (E,G,K)T95 NellesteinT96 Holendrecht/ReigersbosT97 GeinT98 Driemond

U27 WeesperzijdeU28 OosterparkbuurtU29 DapperbuurtU30 TransvaalbuurtU55 FrankendaelU56 MiddenmeerU57 BetondorpU58 De Omval

V24 Oude PijpV25 Nieuwe PijpV26 DiamantbuurtV44 HoofddorppleinbuurtV45 SchinkelbuurtV46 WillemsparkV47 MuseumkwartierV48 StadionbuurtV49 ApollobuurtV50 Duivelseiland

W52 ScheldebuurtW53 JselbuurtW54 RijnbuurtW59 Station Zuid/WTC e.o.W90 Buitenveldert-WestW91 Buitenveldert-Oost

Page 109: Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

34

64

6362

61 72

73

60

30

29

5452

53

00

0601

04

16

1514

41

5050

4925

0722

48

45

44

3976

37

9893

43

86

79

77

81

12

8784

66

88

33

32

94

03

05 02

08

09

10

1113

1718 19

20

21

24

26

27

2831

36

38

4042

4647

5556

57

58

65

67

68

69

70

71

75

78

80

8283

85

9091

95

59

Page 110: Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt Gemeente AmsterdamDienst Wonen

108

Page 111: Stedelijke dynamiek bij stagnerende woningmarkt

Bezoekadres:Jodenbreestraat 251011 NH Amsterdam

Postadres:Postbus 19001000 BX Amsterdam

Telefoon 020 552 7511Fax 020 552 7199

E-mail:[email protected]

Internet:www.wonen.amsterdam.nl

Auteur: Kees DignumMet medewerking van:Willem Teune en Laura Uittenbogaard