194
Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen Tom Postmes Maarten van Bezouw Maja Kutlaca

Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

  • Upload
    lykhanh

  • View
    230

  • Download
    2

Embed Size (px)

Citation preview

Page 1: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

Van collectiefongenoegen tot

ordeverstoringen

Tom PostmesMaarten van Bezouw

Maja Kutlaca

Page 2: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

Tom PostmesMaarten van BezouwMaja Kutlaca

Page 3: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

Colofon

Onderzoek Rijksuniversiteit Groningen, in opdracht van het Wetenschappelijk

Onderzoek- en Documentatiecentrum, afdeling Extern Wetenschappelijke Betrekkingen

AuteursProf. Dr. Tom Postmes, Rijksuniversiteit Groningen

Maarten van Bezouw, MSc, Rijksuniversiteit Groningen

Maja Kutlaca, MSc, Rijksuniversiteit Groningen

BegeleidingscommissieDr. Otto Adang (voorzitter), Politieacademie

Dr. Lonneke van Noije, Sociaal en Cultureel Planbureau

Drs. Janine Odink, Ministerie van Veiligheid en Justitie

Drs. Theo van Mullekom, Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum

Dr. Jacquelien van Stekelenburg, Vrije Universiteit

OntwerpAnne-Marijn van Rooij, www.studioanne-marijn.com

© 2014; Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum. Auteursrechten voorbehouden.

Niets uit dit rapport mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk,

fotokopie, microfilm, digitale verwerking of anderszins, zonder voorafgaande schriftelijke

toestemming van het WODC.

Page 4: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

SAMENVATTINGSUMMARYINLEIDING

1 / COLLECTIEf ONGENOEGEN; definities en processen

1.1 Ongenoegen

1.2 Van persoonlijk naar collectief ongenoegen

1.3 Onderstromen en bovenstromen

1.4 De dynamiek van collectief ongenoegen

1.5 Ongenoegen en gedrag

1.6 Samenvattend

CASUS 1 /Onlusten in Turkije, 2013

2 / COLLECTIEVE REACTIES OP ONGENOEGEN; voorspellers van verschillende soorten actie en inactie

2.1 Protest

2.2 Conflictgedrag

2.3 Migratie en Zelfsegregatie

2.4 Inactie

2.5 Samenvatting

3 / ESCALATIE VAN CONfLICT ALS PROCES3.1 Voorafgaand aan een ontmoeting: verwachtingen

6

12

20

24

252733384143

46

62

6471838491

9293

Inhouds- opgave

Page 5: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

95

96

98

99

100

102

114

126

128

129

130

131

132

132

133

134

136

137

138

139

140

142

144

162

166

188

190

192

3.2 De ontmoeting tussen twee groepen: incidenten en misverstanden

3.3 Actie en reactie

3.4 Van collectieve geweldpleging naar langdurig collectief conflict

3.5 Sociale media en conflictgedrag

3.6 Samenvatting

CASUS 2 /Den Haag Hollands Spoor

CASUS 3 / Rondom de rellen in Londen, 2011; Voorbeelden van de-escalatie en preventie

4 / PreVentie en de-eSCalatie4.1 Het opbouwen van kennis vooraf

4.2 Het onderhouden van sociale relaties en dialoog

4.3 Het signaleren van morele commotie

4.4 Het belang van goede communicatie

4.5 facilitering van legitieme doelen

4.6 De-escalerende interventie: gericht en proportioneel

4.7 Samenvatting

5 / CONCLUSIES5.1 Hoe leidt ongenoegen tot grootschalige publieke conflictgedragingen?

5.2 Welke factoren bepalen de omvang van dergelijke conflictgedragingen

en haar nasleep?

5.3 Wat zijn aanknopingspunten voor de overheid om vormen van ongenoegen

en publieke conflictgedragingen te dempen c.q. tegen te gaan?

5.4 Welke vormen van maatschappelijk ongenoegen en van grootschalige

publieke conflictgedragingen raken de nationale veiligheid van nederland?

5.5 Slotbeschouwing

DankwoordNotenBegrippenlijstReferentiesAppendix A. Interviews TurkijeAppendix B. Interviews Den Haag Hollands SpoorAppendix C. Interviews Verenigd Koninkrijk

Page 6: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

Samen- vatting

Wereldwijd is sinds 2010 een sterke stijging van het aantal massale protesten en grootschalige

rellen zichtbaar. In veel gevallen heeft dit verstrekkende gevolgen voor de nationale veiligheid,

met name voor de sociale en politieke stabiliteit. In Nederland is deze toename minder acuut

merkbaar. Toch is ook in ons land sprake van ongenoegens en heerst een zekere mate van angst

voor “onrust”. In dit rapport maken wij een analyse van uitingen van collectief ongenoegen aan de

hand van vier vragen:

- Hoe leidt ongenoegen tot grootschalige publieke conflictgedragingen?

- Welke factoren bepalen de omvang van dergelijke conflictgedragingen en hun nasleep?

- Wat zijn aanknopingspunten voor de overheid om vormen van ongenoegen en publieke

conflictgedragingen te dempen c.q. tegen te gaan?

- Welke vormen van maatschappelijk ongenoegen en van grootschalige publieke

conflictgedragingen raken de nationale veiligheid van nederland?

We beantwoorden deze vragen door een aantal processen te beschrijven en te verbinden. Goed begrip

van massaal conflictgedrag vereist inzicht in verschillende vormen van massagedrag: ook vreedzaam

protest of andere collectieve gedragsreacties kunnen een gevolg zijn van collectief ongenoegen. Voor

het begrip van ongenoegen zelf is het nodig om meer te weten over het ontstaan en de gevolgen

van collectieve emoties en in de dynamiek van de publieke opinie. Hierbij komen inzichten uit de

sociologie, psychologie, communicatiewetenschap, politicologie en geschiedenis samen. Dit rapport

bundelt en integreert dan ook inzichten en empirisch onderzoek op het gebied van ongenoegen,

massaal geweld en ander massagedrag, escalatie en de-escalatie van grootschalig conflictgedrag.

Page 7: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

7

ONGENOEGEN

Ongenoegen is een emotie, of om exact te zijn het voorstadium van een emotie. Het is een negatieve

gemoedstoestand met een subject (iemand die de emotie beleeft) en een object (iets of iemand

die de emotie oproept). Gevoelens van ongenoegen vragen om een interpretatie, een zogenaamde

appraisal. Een voorbeeld kan dit verduidelijken: als iemand op straat je een duw geeft roept dit

ongenoegen op. We zoeken naar een verklaring voor het gebeurde (hij deed het expres, hij deed

me onrecht aan) en die verklaring bepaalt de emotie die we voelen (boosheid, verontwaardiging)

en die onze reactie motiveert (ik gaf hem een duw terug, ik ga verhaal halen). Kenmerkend voor

appraisals is dat ze je in staat stellen om over je emoties een verhaal te vertellen.

Als er een gemeenschappelijke aanleiding is voor de emotie en als de emoties gedeeld worden met

anderen, dan spreken we over collectief ongenoegen.1 Dat collectieve herken je op het moment

dat je in staat bent om te zeggen dat wij ontevreden zijn over onze situatie. Men voelt, denkt en

handelt in zo’n situatie niet meer alleen namens zichzelf maar namens een groep mensen, vanuit

een gedeelde sociale identiteit. dit proces treedt met name op als mensen zich sterk identificeren

met de groep, als er sprake is van een wij/zij-tegenstelling en als men de mogelijkheid ervaart om

eendrachtig te handelen. Een sterk “wij” gevoel wordt ook bekrachtigd door communicatie of door

een historie van eendrachtige samenwerking.

Zoals gezegd zijn appraisals een soort “verhaal.” Als men die verhalen deelt roept dit vergelijkbare

emoties op bij anderen (mits die in het ongenoegen delen en/of empathie ervaren met de bron).

Dit proces speelt een centrale rol in het verspreiden van collectieve ongenoegens.

Collectieve uitingen van ongenoegen lijken soms uit het niets te komen. Dat komt deels omdat we

ons niet bewust zijn van de emoties die bij anderen leven. Op basis van het bewustzijn dat bestaat

binnen de eigen groep en bij andere groepen kunnen we vier verschillende situaties onderscheiden.

Is zowel de eigen groep als de andere groep zich bewust van het ongenoegen, dan is er sprake van

een bovenstroom. Als hetzij de eigen groep, hetzij andere groepen, of zelfs beide onbekend zijn

met het ongenoegen dan is het ongenoegen voor sommigen een onderstroom in de zin dat men

erdoor verrast wordt als het besef doorbreekt dat er sprake is van collectief ongenoegen. Schijnbaar

plotselinge uitbarstingen van ongenoegen kunnen terug te voeren zijn op dit gebrekkige bewustzijn.

Onderstromen in kaart brengen is lastig: er is niet één publieke opinie die men kan meten of

waaraan men ongenoegen kan aflezen.

Emoties en ongenoegens spelen zonder meer een rol in massagedrag. Dat wil niet zeggen dat

massagedrag irrationeel is of dramatisch “anders” dan gewoon individueel gedrag: emoties spelen

7

Page 8: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

8

een rol bij veel gedragskeuzes, net als rationele keuzes en andere sociale processen zoals imitatie.

Het in kaart brengen van emoties is echter nuttig, met name omdat het helpt de intensiteit en de

aard van het gedrag te voorspellen. Emoties vormen een brug tussen onbestemd ongenoegen en

concreet gedrag. Uit ons onderzoek blijkt dat veel van de collectieve emoties die relevant zijn voor

massagedrag een morele component hebben: boosheid, minachting, walging, angst en wrok.

CONSEQUENTIES VAN COLLECTIEf ONGENOEGEN

Collectief ongenoegen kan de basis zijn voor massagedrag, maar zoals gezegd is het slechts een

van de vele factoren die een rol spelen. We onderscheiden in dit rapport vier vormen van massagedrag:

protest, gewelddadig conflictgedrag, terugtrekking of inactie. Hierbij moet opgemerkt dat protest

doorgaans relatief weinig voorkomt en gewelddadig conflictgedrag meestal zeldzaam is. in de

meerderheid van de situaties leidt collectief ongenoegen tot inactie of vormen van terugtrekgedrag.

Protest is poging tot beïnvloeding van anderen door bijvoorbeeld de straat op te gaan, maar stuurt

niet per definitie aan op confrontatie. de drie psychologische factoren sociale identiteit, verwachte

effectiviteit en gevoelens van woede of onrecht zijn tezamen goede voorspellers voor deelname aan

collectief protest. Allerlei achtergrondfactoren zoals armoede, omgevingsfactoren of individuele

verschillen zijn geen goede voorspellers. Ze kunnen een rol spelen bij het aanjagen van protest op

het moment dat er in communicatie via (sociale) media en sociale netwerken reuring over ontstaat.

Gewelddadig conflictgedrag komt slechts in een klein deel van protesten voor. Het komt bovendien

voor in situaties die weinig met ongenoegen te maken hebben (bijvoorbeeld onder hooligans). Bij

geweld door of jegens de politie en geweld tussen groepen burgers spelen verwachtingen vooraf

een centrale rol. als de partijen zich voorbereiden op conflict, bijvoorbeeld omdat er sprake was

van geweldgebruik in het verleden of omdat men angstig is, dan neemt de kans dat geweld wordt

gebruikt toe. Er spelen iets andere emoties dan bij protest: walging, minachting en wraak zijn van

belang. Ook plunderingen kunnen een vorm van conflictgedrag zijn. als plunderingen uitbreken

in de context van grootschalige geweldpleging (iets wat overigens vrij zeldzaam is) dan zien we

dat de voorspellers van plundering deels overeen komen met de voorspellers van andere vormen

van geweldpleging. Maar plunderingen in groepsverband hoeven geen collectieve oorsprong te

hebben. Als de mogelijkheid zich voordoet om ongestraft te plunderen dan kan zich een

gelegenheidscoalitie vormen bestaande uit meerdere individuen met soms zeer uiteenlopende

motieven zoals winstbejag of persoonlijk ongenoegen.

Page 9: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

9

Een derde vorm van gedrag die men kan vertonen als gevolg van collectief ongenoegen is migratie

of zelf-segregatie: men kiest ervoor om de situatie te ontvluchten of zich terug te trekken in de

eigen groep. Er zijn zeer vele redenen voor migratie. Collectieve onvrede is slechts een van de vele,

maar juist voor Nederland lijkt deze relevant. Onderzoek suggereert dat emigratie weg van Nederland

voortkomt uit ontevredenheid met het publieke, collectieve domein. Migratie in omgekeerde

richting naar Nederland toe lijkt vaak economisch gemotiveerd. Zelf-segregatie komt voornamelijk

voort uit de wens van de dominante meerderheid (blanke Nederlanders) om het contact met

minderheden en allochtonen te reduceren.

Een laatste consequentie van collectief ongenoegen is dat men zich schikt: inactie. Inactie betekent

niet per se dat men apathisch is en daarom niet protesteert; het kan een gemotiveerde keuze zijn.

Deze keuze kan gemaakt worden op basis van een kosten-batenanalyse waarbij men concludeert

dat de effectiviteit van de actie gering is. Dat kan komen omdat men denkt dat het probleem

onvermijdelijk is. Ook kunnen de middelen om protest te faciliteren beperkt zijn (het ontbreekt

aan macht, organisatie of gelegenheid). Ook kan een bepaalde ideologie of levensovertuiging een

obstakel zijn bij protest. In dergelijke gevallen zal men proberen de negatieve emoties te reduceren,

in plaats van te protesteren.

GEWELDESCALATIE ALS PROCES

Het ontstaan van collectief geweld is moeilijk te voorspellen. Dat komt deels omdat collectieve

geweldpleging een dynamisch proces is tussen twee of meer groepen. Het is de verandering van

de relatie tussen deze groepen die maakt dat escalatie optreedt. Daarbij spelen verschillende

mechanismen en factoren een rol. Voorafgaand hebben de betrokkenen verwachtingen over de

ander. De politie schat bijvoorbeeld het risico in dat een bepaalde groep geweld zal gebruiken,

vaak op basis van stereotype verwachtingen of een voorgeschiedenis van geweldgebruik. Gevoelens

van wraak zijn een risicofactor. Ook de aard van een evenement en de eventuele legitimatie van

geweld binnen de groep beïnvloeden verwachtingen van geweldgebruik.

Tijdens een protest kunnen er zich allerlei incidenten voordoen en er kunnen misverstanden

ontstaan over de bedoelingen van de andere partij. Deze kunnen escalatie in de hand werken. Wat

voor individuele daders een ludieke actie is, kan door de slachtoffers en hun medestanders uitgelegd

worden als confrontatie van hen tegen ons. Als vervolgens de hele groep verantwoordelijk gehouden

wordt, is er een grotere kans op escalatie. Toch is de reactie op incidenten vaak beheerst. Men

doet een poging om onwenselijk gedrag in toom te houden en vechtpartijen worden vaak in de

kiem gesmoord. Mocht er wel sprake zijn van rellen, dan duren deze meestal niet lang.

Page 10: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

10

Zeer incidenteel monden uitwisselingen van actie en reactie uit in een langduriger collectief conflict.

In dergelijke situaties ziet men dat het niveau van ongenoegen hoog blijft of zich zelfs uitbreidt.

Tevens speelt mee dat collectieve geweldpleging een bevredigende activiteit kan zijn: rellen is een

leuk spel, het collectief handelen geeft een prettig gevoel van macht en het samen rechtzetten van

wat krom is, schept tevredenheid en trots. Zo lang het leuk blijft, duurt het voort. Er zijn ook

praktische redenen waarom conflicten lang kunnen voortduren: er zijn voldoende middelen, de

(zelf)organisatie is goed en er zijn autoriteiten die geweldpleging goedkeuren of aanmoedigen.

Sociale media maken een snelle mobilisatie van mensen mogelijk via persoonlijke netwerken, in

afwezigheid van een protestorganisatie. Sociale media spelen waarschijnlijk een rol bij het ontstaan

van ongenoegens en de vorming van een gedeelde sociale identiteit, bijvoorbeeld door het verspreiden

van pakkende beelden die het conflict framen op een wijze waar velen warm voor lopen. Goed

onderzoek naar de rol van sociale media bij de escalatie van protest en geweld is echter schaars.

PREVENTIE EN DE-ESCALATIE

We hebben gezien dat een gedeelde sociale identiteit een belangrijke voorspeller is van collectieve

uitingen van ongenoegen. Dit wil echter niet zeggen dat een massa mensen zich daardoor uniform

zal gedragen: mensen behouden hun gezonde verstand, worden niet meegesleept door emoties

en geweld komt relatief weinig voor. Wel kan er een dynamiek ontstaan waarin geweldgebruik

gezien wordt als legitiem. Overheid en politie kunnen in dit proces een bron van escalatie zijn, met

name als mechanismen ontbreken om disproportioneel ingrijpen te ontmoedigen. We bespreken

hier enkele kernprincipes van preventie en de-escalatie die in praktijksituaties zijn beproefd.

Allereerst is het van belang dat er vooraf kennis opgebouwd wordt over relevante groepen.

Essentieel daarbij is om te kijken naar relaties tussen en binnen groepen. Het nuanceren van de

stereotypen die men over een groep heeft, zal onder andere helpen om de juiste verwachtingen

vooraf te formuleren. Verder moeten sociale relaties en dialoog onderhouden worden. Contacten

en dialoog zijn nuttig bij de signalering en preventie van collectief ongenoegen, maar ook bij de

de-escalatie van kleine conflicten. Bij het onderhouden van deze relaties is het van belang dat er

niet alleen contact is met (zelfbenoemde) leiders van groepen, maar dat men contact onderhoudt

met verschillende niveaus binnen een groep en met strategisch gekozen personen die kunnen

bemiddelen en invloed kunnen uitoefenen op momenten dat spanningen ontstaan. Speciale aandacht

is daarnaast nodig voor het signaleren van morele commotie. Morele emoties zijn, zoals gezegd,

voorspellers van protest en conflictgedrag. Hoe sterk zijn deze emoties? Hoe breed worden ze

gedeeld? is de uiting ervan legitiem of zelfs normatief binnen een groep?

Page 11: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

11

Goede communicatie is cruciaal in situaties waarin collectieve ongenoegens opbloeien. Een

dialoogteam, een buurtagent of onderhandelaar kan in een vroeg stadium de dialoog aangaan bij

spanningen “op straat”—dit werkt de-escalerend. Goede communicatie met direct betrokkenen is

tevens van belang op het moment dat politie of overheden overgaan tot actie. Misverstanden over

de motieven of intenties van de tegenpartij voeden doorgaans het conflict omdat men geneigd is

de handelingen van de ander als vijandig of laaghartig te zien. Een essentieel onderdeel van effectieve

communicatie is de bereidheid naar een ander te luisteren. Iemand die zich niet gehoord voelt gaat

luider roepen of keert zich af. Beide reacties verstoren de goede relaties en vormen een mogelijke

basis voor conflict op korte of langere termijn.

een goed uitgangspunt bij de preventie van conflict is als de overheid ernaar streeft om de legitieme

doelen van de (doorgaans vreedzame) meerderheid te faciliteren. Hiermee ontstaat een situatie

waarin burgers mede betrokken zijn bij de uitvoering van beleid en dit verkleint de kans op

weerstand tegen “opgelegde beslissingen”. Bovendien marginaliseert deze aanpak groepsleden

die om wat voor reden dan ook extremere (onwettige) acties willen ondernemen.

Mochten er situaties ontstaan waarin ingrijpen noodzakelijk is, dan is het essentieel dat gericht

en proportioneel te doen. Als een individu of kleine groep zich misdraagt dan zal een

ongedifferentieerde aanpak van het probleem doorgaans woede, onbegrip en mogelijk verzet

oproepen van sommige vreedzame omstanders. Ongedifferentieerd politieoptreden kan zo een

prima middel zijn om een heterogene mensenmassa te verenigen, tegen de politie. Tijdens deze

gerichte en proportionele acties is het van groot belang om goed te blijven communiceren met

organisatoren, arrestanten en omstanders, om de reden van de ingreep te verklaren. Indien men

begrijpt waarom ingrijpen noodzakelijk is, dan verkleint dit de kans op vijandige reacties en escalatie.

Het laatste deel van het rapport buigt zich over de vraag in hoeverre grootschalige ordeverstoringen

een bedreiging kunnen vormen voor de nationale veiligheid. Hierbij zal veel afhangen van de aard

van de onlusten. Zeker is dat er typen onlusten zijn die zeer ingrijpende gevolgen hebben voor de

nationale veiligheid. In Nederland lijkt men op dit moment vooral bezorgd over ongeregeldheden

door etnische minderheden of in achterstandswijken. Inderdaad zijn rellen zoals in Londen (2011)

of Parijs (2005) niet irrelevant voor Nederland. Maar de meest voorkomende ongeregeldheden

van dit moment, internationaal, zijn van een heel andere soort. We zien veel protesten van jongeren

en protesten tegen van corruptie betichte regeringen. Hoger opgeleiden spelen hierin een prominente

rol. Het idee dat dit soort protest en geweld in Nederland passé is getuigt van een gebrek aan

voorstellingsvermogen en historisch besef. Het moment dat Nederland een gewelddadige protestgolf

meemaakt is niet exact te voorspellen. Zeker is dat inzichten zoals in dit rapport beschreven ook

in de toekomst noodzakelijk zullen blijven om het risico op dergelijke escalatie te minimaliseren.

Page 12: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

Since 2010 there has been a marked worldwide rise in the number of anti-government protests

and large scale riots. Such events often have far-reaching consequences for national security and

for social and political stability. In the Netherlands this rise has been less acute. But also here we

see clear signs of collective discontent and a certain degree of concern about large-scale “unrest”.

In this report we analyse the ways in which collective discontent may be expressed, by focusing

on four questions:

How does collective discontent lead to large-scale public disorder behaviour?

What factors determine the scale of such disorders and their aftermath?

What can governments do to prevent or reduce the magnitude of large-scale public disorder?

What forms of collective discontent and large-scale public disorder may potentially harm the

national security of the netherlands?

We address these questions by describing and integrating several processes involved. In this we

do not just focus on collective conflict, but also include understandings of peaceful protest or other

collective behaviours that may result from collective discontent. In order to better comprehend

how collective discontent arises and changes over time, we describe current thinking about public

opinion dynamics and understandings of what collective emotions are, how they emerge and what

their consequences can be. Accordingly, we seek to integrate insights from sociology, psychology,

communication science, political science and history. This report brings together insights and

empirical results that relate to discontent, collective violence and other forms of collective behaviour,

the escalation and de-escalation of large-scale conflict behaviour.

Sum- mary

Page 13: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

13

DISCONTENT

Discontent is an affective state that is the antecedent of a range of emotions. It is a negative feeling

with a subject (someone who experiences the emotion) and a specific object (someone or something

that triggers the emotion). feelings of discontent demand an interpretation, often referred to as

an appraisal. An example may clarify this: if someone in the street bumps into you this may give

rise to feelings of discontent. You seek an explanation for what happened (he bumped into me on

purpose, he is careless) and the explanation shapes the emotion that is experienced (anger,

indignation) and that motivates your response (you shout at him, you complain). Characteristic of

appraisals is that they enable you to tell a story about your emotions.

If there is a shared object for the emotion and if the emotional state (and appraisals) are shared

with others, we may speak of collective discontent. A collective emotion can be said to exist when

individual members of a group are able to say that we are discontented with our situation. In such

a situation, individuals are able to feel, think and act on behalf of a certain group of people (an

ingroup), in terms of a shared social identity. This process is more likely to occur when these

individual identify strongly with that group, if there is an us/them divide and if group members

believe that it is possible to act as a group. A strong sense of “us” is further reinforced by

communication within the group or by a history of cooperative collaboration.

As mentioned above, appraisals are “stories” that explain the emotions that a subject feels about

an object. When those stories are shared with others who share this discontent or who empathise

with the source of the story, this may cause those others to experience similar emotions. This

process plays a central role in the spreading of collective discontent.

Collective expressions of discontent may sometimes appear to erupt without any warning.

This creates an impression that public opinion has suddenly changed in an unanticipated way

(e.g., a “groundswell”). One reason to explain such phenomena is that there often is only limited

awareness of the emotions that others feel. We can discern four different types of situation,

based on the level of awareness about discontents among insiders within the group itself and

among outsiders (out-group members). If there is high awareness among both insiders and

outsiders, then discontent is overtly present to all. If either insiders, outsiders or both have

low awareness of the discontents exist within a certain group, then one can conclude that there

is an undercurrent of discontent in the sense that those with low awareness will tend to be

surprised if these discontents are publicly displayed. Sudden outbursts of discontent thus need

not be caused by rapid changes of public opinion, but may simply be due to a lack of awareness.

To ameliorate this lack of awareness is difficult: there is not one set way to measure public

13

Page 14: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

14

opinions and gauging the level of discontent that exists within a certain group of people can

be very hard.

notwithstanding the difficulty of gauging levels of discontent, there is broad consensus in the

literature that emotions and discontents play a central role in collective behaviour. One should not

infer from this that collective behaviour is emotional, irrational and completely unlike “normal”

everyday behaviour. Emotions affect all kinds of behaviours, and are not at all incompatible with

“rational” decision making and with social influence processes such as imitation. But knowing and

understanding the nature of emotions that people feel is nonetheless important: it helps one to

predict the intensity and nature of the behaviour that may follow. Emotions have the ability to

translate the rather a-specific discontents that people experience into concrete behavioural

motivations. Our literature review suggests that many of the collective emotions that are involved

in collective behaviour have a moral component: they are emotions of anger and outrage, contempt,

disgust, fear and wrath. The presence of these emotions is diagnostic.

CONSEQUENCES Of COLLECTIVE DISCONTENT

Collective discontent is but one of many factors that may motivate collective action. In this report

we discuss four different types of collective action: protest, violent conflict behaviour, withdrawal

and inaction. We should add to this that protest is not uncommon and collective violence is quite rare.

In the vast majority of cases, collective discontent tends to result in inaction or some form of withdrawal.

Protest is an attempt at influencing others’ opinions or decisions by manifesting one’s own, perhaps

at a demonstration or by a range of alternative actions. Protest need not be confrontational.

Participation in protest is predicted by three socio-psychological factors: social identity, efficacy

and feelings of anger or injustice. Over the years researchers have also investigated whether protest

is predicted by all manner of background factors such as poverty, environmental characteristics

or individual differences, but none of these tends to be a strong and consistent predictor. Background

factors may motivate protest to the extent that they become the focus of discontent, for example

because they are debated in communications via (social) media and within social networks.

Violent conflict behaviour occurs only in a small proportion of protests, but it also occurs in

situations that have little to do with politicized discontents (e.g., football hooliganism). When

violent conflict between police and groups of citizens does occur, prior expectations appear to play

a central role. if there are (sub)groups who prepare for conflict, for example because there have

been frictions in the past or because one fears violence from the other side, then the risk of collective

Page 15: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

15

violence increases. the emotions that play a role in the emergence of violent conflict are somewhat

different than the emotions involved in protest: disgust, contempt and wrath are associated with

violence. looting can be one way in which collective conflict behaviour is expressed. if looting

occurs in the context of collective violence (which happens only very rarely) then research suggests

that the predictors of looting show considerable similarity with those of other forms of violence.

But there appear to be many cases in which group-based looting does not have a collective origin

and is unrelated to collective discontent. If the opportunity arises to commit theft with impunity

then this can lead to the formation of ad-hoc coalitions of multiple individuals who act out of private

motives such as self-interest or some private grudge or discontent.

A third, more common, response to collective discontent is migration or self-segregation: people

choose to extract themselves from an unpleasant or undesirable situation by moving away or

withdrawing into their own community. Mass migration can occur for multiple reasons. Collective

discontent is but one of several causes of mass migration, but for the Netherlands it appears to be

a relevant one. Research suggests that emigration out of the Netherlands is strongly affected by

discontent with the public domain. Migration into the Netherlands appears to be economically

motivated in many cases. Self-segregation in the Netherlands is predominately driven by the

wish of the majority (white Dutch) to reduce the amount of contact with ethnic minorities and

other minority groups.

a final consequence of experiencing collective discontent can be that people accommodate: they

display inaction. Inaction should not be equated with apathy or indifference, because inaction can

be a motivated choice. The decision to accommodate and resign oneself can be made on the basis

of a cost-benefit analysis that leads one to conclude that the efficacy of action is limited or that the

costs involved are too high. Inaction is also a probable outcome in situations in which negative

outcomes are unavoidable or perceived to be “natural”. Other reasons for inaction are that there

are limited resources or abilities for protest (e.g., a lack of power, organization or opportunity).

finally, there are certain ideologies or convictions that may become obstacles to protest. In cases

where inaction is the result, people are likely to seek to reduce their discontent and negative

emotions in other ways than through protest.

THE ESCALATION Of VIOLENCE AS A PROCESS

It is hard to predict when and where collective violence will break out, and how long it will last.

Overall, we note that collective violence is very rare, and tends to be very short-lived. But sometimes

it does occur and occasionally it may carry on for days or weeks (or even longer). One reason for

Page 16: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

16

this unpredictability is that collective violence is a dynamic process in which multiple groups are

involved. Often, it is the changing relationship between these groups that plays a key role in the

eruption of violence. Many different processes play a role in this escalation. When violence does

occur, this is often in a context where negative prior expectations about the other party existed

beforehand. Negative prior expectations are often based on stereotypes that paint a caricatured

and overly negative image of the out-group. But feelings of wrath are also a risk factor. Violence

can further be inferred from the nature of the event and the level of legitimation of violence within

the groups involved.

During protests all kinds of incidents may occur and misunderstandings can arise over the intentions

of other parties involved. Such incidents have the potential to trigger an escalation. In many cases

incidents are responded to with restraint: they might be ignored or there might be attempts to

restrain those who use violence or who display antinormative behaviour. In some circumstances,

however, escalation does occur. What one side may see as a bit of fun, may be perceived as an us/

them confrontation, deliberate challenge or insult by the other side.

The violent exchanges between two or more parties sometimes result in prolonged collective

conflict. even though this is rare, it is useful to ask why this sometimes happens. Conflict tends to

last longer when levels of collective discontent remain high (or even increase) after an initial

episode of violence. Conflict may also carry on because participating in collective action (even if

violent) can be an intrinsically rewarding. Collective action may fill participants with a sense of

power, a strong sense of community and personal agency. If participants feel that they are setting

things right this may fill them with pride. As long as the action remains pleasurable, it may

continue. There are also pragmatic reasons why prolonged conflict may occur: there have to

be sufficient resources, an adequate level of (self)organisation and often there are authorities

who sanction or encourage violence.

Social media enable the rapid mobilisation of large groups via personal networks even in the

absence of a formal movement organization. Social media probably also play a role in the formation

of collective discontent and in the formation of shared social identity, for example through the

circulation of iconic images that frame the protest in such a way that it increases the number of

sympathisers. Systematic research of the role played by social media in the escalation of protest

and violence is currently rare, however.

Page 17: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

17

PreVention and de-eSCalation

We have noted above that the presence of a shared social identity is an important predictor of

collective expressions of discontent. But even where such discontents are expressed by collectives

gathered in person or online, this does not mean that crowds will behave uniformly on the basis

of the sentiments that are expressed: individual members in the crowd tend to remain in full control

of their senses and are capable of making autonomous choices even if emotions run high and

violence occurs. It is often the process of a dynamic exchange between groups in which the use of

violence comes to be seen as legitimate. In this process, government and police actions are party

to the escalation of violence, particularly where their actions come to be seen as disproportionally

or indiscriminately violent. On the basis of such a dynamic process approach to the escalation of

inter-group violence, one can identify several core principles for the prevention and de-escalation

of collective violence. These principles have all been applied in practice and have proven their worth.

Successful prevention and de-escalation rests on adequate levels of knowledge and understanding

about the groups involved. This should take into account both the relationships within groups and

between them. Adequate understanding is important to nuance the stereotypes that may exist of

a group among outsiders, and will thus contribute to forming accurate expectations about any

inter-group encounters. It is advisable to build knowledge through the development of social

relations and ongoing dialogue with representatives of the groups involved. Contacts and dialogue

are useful in the process of signalling and preventing collective discontent, but also in the de-

escalation of small or budding conflicts. the maintenance of relationships with a particular group

should not just focus on (self-assigned) leaders of the community, but on different levels and

networks within the group with a special emphasis on strategically placed individuals who have

the capacity to negotiate and influence others within their community at the moment that conflicts

arise. In the maintenance of contacts and dialogue special attention should be devoted to signalling

moral commotion. Moral emotions are, as mentioned, involved in predicting protest and conflict

behaviours. It is therefore important to assess how strong these emotions are, how broadly they

are shared, and if their expression is seen as legitimate or even normative.

Good communication is essential in situations in which collective emotions flourish. if there appears

to be a risk of disturbances, dialogue teams, community officers or trained negotiators can all

engage with those who express and experience these emotions at an early stage—typically this

will de-escalate tensions. Good communication is also essential when the police or government

decide to intervene. It is crucial to avoid misunderstandings about the intentions and desired

outcome of police actions, and there is a heightened risk of such misunderstandings in inter-group

situations. In such communications it is important to listen and comprehend the others’ perspective.

Page 18: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

18

Those who do not feel heard or taken seriously may raise their voice or disengage. Both responses

further disturb good relations between groups and thus form a basis for the escalation of conflict

further down the line.

a good starting point in policies that aim to prevent conflict from arising is that government and

police strive to facilitate the legitimate goals of the people with whom they interact. This creates

a situation in which citizens take responsibility for the events that they organise and stimulates

cooperative intentions among all involved. Citizens and police can thus become jointly involved in

the maintenance of public order. this approach has the added benefit of marginalising group

members who are keen to disrupt or disturb gatherings for whatever reason.

In situations in which police do feel it is necessary to intervene, it is essential to do so in a targeted

and proportional fashion. If an individual or small group display some kind of undesirable behaviour

then an undifferentiated intervention will often meet with incomprehension, anger and resistance

of peaceful bystanders. Undifferentiated police action can be a successful way of uniting an

heterogeneous mass of people, against the police. During these targeted and proportional interventions

it is important to communicate well with organisers, those directly affected by the intervention and

with bystanders in order to explain the nature and intentions of the action. If those affected understand

the intentions of the action, the chances of resistance or hostile responses are reduced.

the final section of the report is concerned with the question to what extent large-scale disturbances

can threaten national security. The answer depends on many things, including the nature of the

disturbance. It is certainly the case that certain forms of unrest can undermine and harm national

security. In the Netherlands there appears to be a heightened vigilance for disturbances in deprived

areas or involving ethnic minorities. Indeed large-scale riots such as those in London (2011) or

Paris (2005) are not irrelevant for the Netherlands. But internationally the most prevalent

disturbances are of a very different kind. We see many protests in which younger people assert

the rights of their generation and many protests against governments accused of corruption.

Participants in these protests tend to be middle class and highly educated. In assessing the risk of

such disturbances we warn against the idea that large-scale protests and violence would be a thing

of the past. Although the exact moment that the Netherlands will experience another wave of

intense protesting cannot be predicted, historically such waves have always occurred. We can

therefore be certain that another protest wave is coming our way, too. If one wishes to minimise

the risk posed by large-scale escalations, the subject of this report will continue to be relevant.

Page 19: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

19

Page 20: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

Figuur 1. Aantallen massale protesten en grootschalige rellen in 18 OECD landen, 1918-2012. In de meerjarige trend zijn protestgolven zichtbaar in 1930/31, 1967/68 en 2011/12.2

Inleiding

201220001980196019401920

100

75

50

25

0

Page 21: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

21

In het afgelopen jaar zagen we, schrijvend aan dit rapport, massale en langdurige demonstraties

in vele landen: Oekraïne, Bulgarije, Tunesië, Egypte, Turkije, Brazilië, Argentinië, Venezuela, Mexico,

China, Vietnam en Thailand. Decennialang, sinds de val van het IJzeren Gordijn, waren dit zeldzame

gebeurtenissen.3 Sinds 2010 zien we echter wereldwijd een sterke toename in het aantal massale

demonstraties (zie figuur 1). Merendeels zijn deze demonstraties vreedzaam, maar soms vormen

ze aanleiding tot geweld en/of hardhandige repressie. Niet zelden is het protest dermate hevig en

langdurig dat het bestaande machtsverhoudingen ingrijpend verandert.

Op de Nederlandse straten is, op het moment van schrijven medio mei 2014, van deze nieuwe

protestgolf relatief minder te merken dan elders. Maar ook in ons land heerst ontevredenheid. De

uiting van allerhande vormen van onbehagen is “een soort gemeenschappelijke taal geworden

waarin journalisten, politici en burgers zich uitdrukken en herkennen”.4

Tegen deze achtergrond is het nuttig om een inschatting te maken van het risico op grootschalige

onlusten in eigen land. Hiertoe staan in dit onderzoek de volgende vragen centraal:

- Hoe leidt ongenoegen tot grootschalige publieke conflictgedragingen?

- Welke factoren bepalen de omvang van dergelijke conflictgedragingen en hun nasleep?

- Wat zijn aanknopingspunten voor de overheid om vormen van ongenoegen en publieke

conflictgedragingen te dempen c.q. tegen te gaan?

- Welke vormen van maatschappelijk ongenoegen en van grootschalige publieke

conflictgedragingen raken de nationale veiligheid van nederland?

Bij het beantwoorden van deze vragen is het nodig om een aantal processen te benoemen en

verbinden. Goed begrip van de escalatie van protest vereist inzicht in massagedrag, in het ontstaan

en de gevolgen van collectieve emoties en in de dynamiek van de publieke opinie. Hierbij komen

inzichten uit sociologie, psychologie, communicatiewetenschap, politicologie en geschiedenis

samen. Dit rapport bundelt en integreert dan ook inzichten en empirisch onderzoek op gebied van

ongenoegen, massaal geweld en ander massagedrag, escalatie en de-escalatie.

Maar goed begrip van deze processen is nutteloos zonder het vermogen om ze in de praktijk te

herkennen, benoemen en behandelen. Daartoe beschrijven we drie casussen. In het rapport wisselen

hoofdstukken met theorie en casussen elkaar af: de casussen illustreren verschillende processen

uit de theorie en beschrijven de samenhang ertussen.

21

Page 22: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

22

SELECTIE VAN CASUSSEN

We kozen drie casussen om specifieke redenen. een eerste casus illustreert hoe een klein protest

escaleert. Onze keuze viel op de onlusten in Turkije in juni 2013, waar een klein lokaal protest

uitgroeide tot grootschalige landelijke uitingen van verschillende ongenoegens. De protesten die

we hier bespreken, hielden een maand aan en vonden in alle grote steden plaats, maar de aard

van het protest en van de geuite ongenoegens verandert met de tijd en is bovendien van stad tot

stad verschillend.

Een tweede casus illustreert pogingen tot de-escalatie in een situatie waarin emoties hoog oplopen.

We bespreken de beleidskeuzes die de gemeente Den Haag maakte onmiddellijk na het doodschieten

van Rishi Chandrikasing op station Den Haag Hollands Spoor in 2012. In deze casus staan

communicatie, sociale media en het belang van goede sociale netwerken centraal.

Een derde casus illustreert het belang van goede preventie als elders in het land forse incidenten

plaatsvinden. We belichten hier de gebeurtenissen tijdens en na de onlusten in het Verenigd

Koninkrijk van 2011. Terwijl in Londen en meerdere grote steden onlusten uitbraken, bleven

andere grote steden relatief rustig. de preventieve maatregelen in Sheffield en leeds, twee steden

waar het rustig bleef, worden beschreven. We vergelijken deze met de nieuwe tactieken die de

Londense politie sinds 2011 ontwikkelde en die volgens hen de-escalerend werkt. Deze casus

belicht met name het belang van de interactie tussen politie en de protesterende burger.

OVERZICHT EN LEESWIJZER

een solide definitie van de gebruikte begrippen en een heldere structuur zijn essentieel voor het

goede begrip. In Hoofdstuk 1 zullen we het begrip “collectief ongenoegen” ontleden. Wat wordt er

precies mee bedoeld en welke processen liggen eraan ten grondslag? We maken hierbij onder

andere gebruik van literatuur over groepsemoties. We zullen hierbij tevens aandacht besteden aan

onderstromen en bovenstromen van ongenoegen. Ten slotte leggen we het verband tussen collectieve

emoties en specifieke vormen van gedrag.

Vervolgens bespreken we de casus Turkije. Deze illustreert de vrij onverwachte eruptie van collectief

ongenoegen in demonstraties.

Nadat de theoretische factoren in kaart zijn gebracht, zal Hoofdstuk 2 een overzicht geven van de

onderzoeksliteratuur die laat zien welke factoren tot op heden een aantoonbare rol spelen bij vier

Page 23: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

23

verschillende gedragspatronen die men kan zien als uitingen van collectief ongenoegen: mobilisatie

voor protesten, conflictgedrag, migratie/zelfsegregatie en inactie.

Uit Hoofdstuk 2 zal blijken dat het voorspellen van escalatie van protest en conflict zeer moeilijk

is op grond van “statische” predictoren, zoals kenmerken van de betrokkenen of de situatie. De

reden hiervoor is dat de dynamiek van protesten en conflicten een belangrijke rol speelt. in

Hoofdstuk 3 zullen we dit proces van escalatie dan ook nader toelichten. We belichten zowel de

onvoorspelbaarheid van het exacte verloop als enkele herkenbare en voorspelbare elementen in

het proces van escalatie.

Dit wordt gevolgd door de casus Den Haag Hollands Spoor. Deze casus vormt de inleiding voor

Hoofdstuk 4 waarin een op theorie gebaseerd overzicht van mogelijkheden tot preventie en de-

escalatie wordt gegeven.

Hierna volgt de bespreking van de casus Verenigd Koninkrijk 2011, waarin de de-escalatie en

preventie nader worden toegelicht. In het afsluitende Hoofdstuk 5 maken we de balans op.

In dit hoofdstuk werken we één van de kernbegrippen in dit rapport uit: ongenoegen. We leggen

daarbij niet alleen uit wat ongenoegen is, maar ook welke rol het speelt in het proces waarin

vervelende gebeurtenissen via ongenoegen en emotie tot gedrag kunnen leiden, zoals dat beschreven

wordt in de literatuur over emoties. Voor massagedrag is bovendien van belang dat het niet

gebaseerd is individuele, maar op collectieve ongenoegens en collectieve emoties. We maken

duidelijk op wat voor manier zulke collectieve ongenoegens aan het zicht onttrokken kunnen

blijven. Dit noemen we hier onderstromen. Ten slotte leggen we uit hoe collectieve emoties plots

kunnen omslaan en veranderen van schijnbare tevredenheid in manifest ongenoegen, hier benoemd

als bovenstromen.

Zoals we zullen zien, spelen collectieve emoties een belangrijke rol in protest en collectieve

geweldpleging. Dat wil niet zeggen dat de massa irrationeel of impulsief handelt. Emotie en ratio

gaan prima samen. De emotieliteratuur biedt een goed denkkader om te begrijpen op welke manier

emoties onderdeel uitmaken van een min of meer rationeel proces en op welke manier dat tot

uiting komt in uitingen van emoties of in ander gedrag.

Page 24: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

H1: Collectief ongenoegen

DEFENITIES & PROCESSEN

Page 25: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

25

ONGENOEGEN

Wij spreken in dit rapport over ongenoegen. Wat wordt er precies bedoeld met deze term? in de

komende paragrafen wordt dit uitgewerkt. We geven antwoord op deze vraag aan de hand van

literatuur over emoties en hun gevolgen voor gedrag.5

Wat iS onGenoeGen? Mensen voelen af en toe een negatieve stemming. Soms is dat een onbestemd negatief gevoel, soms

ervaart men ongenoegen. Het verschil tussen stemming en gemoedstoestand is nogal subtiel, maar

voor een rapport over collectieve actie belangrijk. een stemming is aspecifiek en heeft dus minder

systematische gevolgen voor gedrag. Een gemoedstoestand is echter het voorstadium voor een

emotie die concrete consequenties heeft voor gedrag.

Ongenoegen ontstaat als men een situatie als onwenselijk ervaart.6 Hiervoor is een herkenbare

bron of oorzaak aanwezig. Deze oorzaak kan van voorbijgaande aard zijn (incidentele ergernissen

zoals een hittegolf) of structureel aanwezig. Het ongenoegen dat de bron oproept, zal sterker zijn

als er alternatieven voor de situatie bestaan of als de situatie sterk afwijkt van een bepaalde

standaard of norm.7

Het cognitieve proces dat bepaalt hoe ongenoegens worden omgezet in concrete emoties zoals

teleurstelling, spijt, verontwaardiging of boosheid noemt men een “appraisal.” Het ervaren van

ongenoegen vraagt om een oplossing: men wil dat vervelende gevoel opheffen. De appraisal en de

emoties die ermee samenhangen, vormen een schakel tussen die negatieve gevoelens en oplossingen:

ze motiveren ons om iets te ondernemen om het negatieve gevoel of het probleem uit de wereld

te helpen. Het proces van appraisal leggen we hier niet in detail uit. Globaal komt het erop neer

dat de emotie die voortkomt uit ongenoegen afhangt van (onder meer) de mate waarin men zichzelf

of een ander verantwoordelijk houdt, in combinatie met inschattingen of men kans ziet om de

situatie te verbeteren. Neem de aardbevingen in Groningen als voorbeeld.8 Een bewoner die de

appraisal maakt dat de situatie niet te veranderen of verbeteren is, voelt angst. Maar een bewoner

die denkt dat verbetering wél mogelijk is en die bovendien een ander verantwoordelijk houdt,

voelt boosheid. Iemand die zichzelf verantwoordelijk houdt, een medewerker van de Nederlandse

Aardolie Maatschappij (NAM) wellicht, zal schuldgevoelens ervaren.

De gevolgen van structurele ergernissen zoals deprivatie (achterstelling door bijvoorbeeld armoede

of discriminatie) zijn uitgebreid onderzocht. Wat blijkt? Deprivatie zorgt er zonder meer voor dat

mensen ongelukkiger zijn. Omstandigheden als armoede en discriminatie zijn slecht voor de

gezondheid en slecht voor het welbevinden.9 Maar deprivatie leidt niet altijd tot een appraisal van

1 \ 1

1 \ 1 \ 1

25

Page 26: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

26

onrecht en bijbehorende gevoelens van boosheid.10 Ervaren onrecht voelt men pas als de eigen

situatie vergeleken wordt met die van een ander en als men constateert tekort te komen. Er is in

dit geval sprake van relatieve deprivatie. Maakt men hierbij de appraisal dat rechten zijn geschonden

of vertrouwen is beschaamd, dan zal men boos worden. Men kan bijvoorbeeld boos zijn op “Den

Haag” omdat men zich tekort gedaan voelt vanwege een schending van verworven of gedroomde

rechten, of omdat men ten onrechte een slechtere behandeling krijgt dan een ander. Het is met

name deze boosheid die invloed heeft op protestgedrag (en dus niet de mindere bedeling an sich)

zoals we later in dit hoofdstuk toelichten.11

Wat iS Het VerSCHil tUSSen onGenoeGen en onBeHaGen?We hebben kort beargumenteerd wat ongenoegen inhoudt: het heeft een aanleiding en een object.

Ongenoegen is een voorstadium voor allerhande emoties (bijvoorbeeld woede of angst) en kan

daarmee worden gekoppeld aan concreet gedrag, zoals later in dit hoofdstuk zal worden uitgelegd.

Wat is precies het verschil tussen dit ongenoegen en het veelbesproken “onbehagen”, en waarom

gebruiken we de term onbehagen niet in dit rapport?

Het belangrijkste verschil met onbehagen is dat onbehagen een vage stemming is, zonder duidelijk

aanwijsbare aanleiding en zonder object. De RMO schreef in 2013 het volgende over haar poging

om onbehagen te definiëren: “Als er .. één ding in de voorbereiding van dit advies duidelijk werd, dan

is het wel dat het moeilijk is om aan te geven wat maatschappelijk onbehagen nu eigenlijk is en wat

daar precies onder valt. Pogingen tot definiëring monden al gauw uit in allerlei discussies.” (pp. 17-

18).12 Een begrijpelijke conclusie, want de term onbehagen beschrijft een stemming die moeilijk

te concretiseren is.

Het definiëren van onbehagen wordt nog ingewikkelder als we “maatschappelijk” ervoor zetten.

Wat bedoelt men daar precies mee? Maatschappelijk onbehagen verwijst naar een soort van

collectieve stemming. In tegenstelling tot andere collectieve stemmingen (bijvoorbeeld Roomse

blijheid) lijkt men hier niet alleen te bedoelen dat het gemiddeld niveau van onbehagen hoog is,

maar ook dat het onbehagen betrekking heeft op de maatschappij zelf.

in dit licht bezien beschrijft de term maatschappelijk onbehagen een slecht te definiëren negatieve

stemming die betrekking heeft op een slecht te definiëren collectief object. Het is nuttig om vooraf

de vraag te stellen of we met zo’n concept iets kunnen. In toekomstig onderzoek zal het belangrijk

zijn om te leren of en hoe we dit soort aspecten van de Zeitgeist meetbaar kunnen maken. Maar

vooralsnog leent de term zich het beste voor een partij schaduwboksen. We laten het veronderstelde

maatschappelijke onbehagen dan ook voor wat het is.

1 \ 1 \ 2

Page 27: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

27

IndIvIdueel ongenoegen

ColleCTIeF ongenoegen

gRoePgeBASeeRd ongenoegen

Individu zelf

groep

Individu zelf

Persoonlijk

gemeenschappelijk

gemeenschappelijk

Ik ervaar ongenoegen overiets dat mij aangaat

Wij ervaren ongenoegen over iets dat ons aangaat

Ik ervaar ongenoegen overiets dat de groep aangaat (alhoewel ik zelf misschiengeen slachtoffer ben)

Type ongenoegen SubjecT objecT Voorbeeld

SAMENVATTINGOngenoegen is een negatieve gemoedstoestand waarbij er een aanwijsbare aanleiding en een object

is (ik ervoer ongenoegen toen de man mij een duw gaf). De staat van ongenoegen die hierdoor

ontstaat, kun je zien als het voorstadium van een emotie. Gevoelens van ongenoegen vragen om

een interpretatie, een zogenaamde appraisal (hij deed het expres, hij deed me onrecht aan). Het

ongenoegen samen met de appraisal vormt de emotie die we ervaren (boosheid, verontwaardiging)

en motiveert ons tot een reactie (ik gaf hem een duw terug, ik ga verhaal halen).

Kenmerkend voor appraisals is dat ze je in staat stellen om over je emoties een verhaal te vertellen.

Met name voor collectieve ongenoegens is dit verhalende essentieel. Door ongenoegens te delen

met anderen worden individuele ongenoegens omgevormd tot collectieve ongenoegens.

VAN PERSOONLIJK NAAR COLLECTIEf ONGENOEGEN

We hebben reeds vastgesteld dat ongenoegen gekoppeld is aan een bepaald object; de reden van

het ongenoegen. Ongenoegen heeft bovendien een subject: er is iemand die het ongenoegen ervaart.

Er zijn daarbij in principe drie mogelijkheden. Persoonlijk ongenoegen betreft mijn onvrede over

mijn behandeling, situatie of omstandigheden. Daarnaast kan gevoelde onvrede worden gezien als

een gedeeld lot: wij zijn ontevreden over onze situatie; een situatie waar niet alleen ik maar ook

mijn gemeenschap of groep onder gebukt gaan.13 Een derde vorm is dat een individu ongenoegen

kan ervaren over het lot van een bepaalde groep of gemeenschap. Zo kunnen vrouwen (en ook

mannen) uit solidariteit protesteren tegen vrouwendiscriminatie, ook al voelen zij zich zelf geen

slachtoffer. Dit noemen wij groepgebaseerd ongenoegen.

1 \ 2

1 \ 1 \ 3

Tabel 1: individueel, collectief en groepgebaseerd ongenoegen

Page 28: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

28

Aan persoonlijk ongenoegen ligt doorgaans een concrete persoonlijke ervaring ten grondslag: er is

een oorzaak. Zo kunnen wezenlijke ervaringen in het leven (een inbraak, een faillissement) persoonlijke

ongenoegens veroorzaken. De doelwitten van deze ongenoegens kunnen uiteraard heel divers zijn:

bij een inbraak kan men boos zijn op de dader of de politie, bij een faillissement kan de woede zich

richten op de bank. Maar dergelijke persoonlijke ervaringen lenen zich slechts voor collectief

ongenoegen als anderen dezelfde ervaringen hebben met de vermeende dader(s), politie of de bank.

Collectief ongenoegen vloeit voort uit ervaringen die mensen delen met anderen die een vergelijkbaar

lot ondergaan. De aardschokken in Groningen veroorzaken concrete scheuren in de huizen van individuele

burgers. Dit gaat gepaard met emoties zoals angst over de persoonlijke veiligheid en boosheid over de

vermeende oorzaak. De bevingen zijn echter overduidelijk geen individuele aangelegenheid: ze zijn het

gemeenschappelijke lot van alle inwoners van de regio. Als die emoties onderling worden gedeeld dan

ontstaat de voor collectieve emoties kenmerkende beleving dat wij bang zijn.

Er is een derde vorm van ongenoegen die voor de escalatie van onvrede en protest van belang is.

Groepgebaseerd ongenoegen komt voort uit een situatie waarin mensen zelf gevoelens van

ongenoegen ervaren namens een groep mensen die onrecht wordt aangedaan, maar zonder die

emoties te ervaren als emoties van “ons”. Dit kan gebeuren als men zichzelf niet categoriseert als

lid van de aangedane groep of als de emoties niet binnen de groep worden gedeeld. Iemand kan

bijvoorbeeld ongenoegen ervaren over het optreden van de politie bij de protesten in Turkije in

de zomer van 2013 (zie de eerste casus), zonder zelf slachtoffer te zijn. Deze persoon deelt het

ongenoegen over het gebruik van traangas tegen betogers als buitenstaander. Dergelijk emotioneel

meeleven met anderen is mogelijk doordat het individu zich identificeert met de groep die deze

behandeling ondergaat: men ervaart empathie en solidariteit. Demonstraties tegen zinloos geweld

of collectieve uitingen van ontzetting na de dood van onschuldige slachtoffers kunnen voortkomen

uit vergelijkbare ongenoegens gebaseerd op een collectief object (in dit geval een enkel incident

of gebeurtenis). Groepgebaseerde emoties kunnen ook ontstaan doordat men emoties ervaart

namens een ingroep die zelf niet emotioneel is. Zulke emoties zijn groepgebaseerd, maar omdat

anderen deze emoties niet delen zijn ze niet collectief.

ColleCtieF onGenoeGen Zonder PerSoonliJKe realiteit?Groepgebaseerd ongenoegen kan dus voortvloeien uit een ervaring die wél een gemeenschappelijke

basis heeft, maar géén persoonlijke. Dat betekent tevens dat men niet hoeft te delen in een ervaring

om de gevolgen ervan mee te beleven. Daarbij kunnen enigszins curieuze situaties ontstaan. Veel

Nederlanders voelen zich in hun eigen leefomgeving volkomen veilig. Toch hebben deze mensen

het idee dat Nederland als geheel een onveilig land is en dat kan ongenoegen veroorzaken met de

toestand van het land. Ook kan een persoon vinden dat “we” een probleem hebben met Marokkanen,

1 \ 2 \ 1

Page 29: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

29

Turken en andere immigranten, maar bij navraag blijkt dat dezelfde persoon geen last heeft van

eventuele Marokkaanse en Turkse buren.

In theorie kan het verschil andersom eveneens optreden. Men vindt de persoonlijke leefomgeving

onveilig maar het land als geheel veilig. In praktijk blijkt dat dat weinig voorkomt. Voormalig SCP-

directeur Paul Schnabel merkte aan de hand van dit soort verschillen op dat het soms lijkt alsof

de Nederlander “realiteitsresistent” is. De waargenomen sociale realiteit lijkt veel te somber.

Vreemd genoeg maakt het voor collectief gedrag niet zo veel uit of iemand persoonlijk ongenoegen

ervaart of persoonlijk tevreden is. Groepgebaseerde ongenoegens zijn de sterkste voorspeller en

persoonlijk ongenoegen voegt hier doorgaans slechts weinig aan toe.14 Dat komt omdat persoonlijke

gevoelens van onrecht met name aanzetten tot individuele reacties (bijvoorbeeld het schrijven van

een brief of het aanspannen van een rechtszaak), terwijl groepgebaseerde (en collectieve) gevoelens

van onrecht aanzetten tot collectieve acties zoals protest.15 Dit fenomeen dat persoonlijke

ongenoegens ander gedrag voorspellen dan collectieve en groepgebaseerde ongenoegens kan

worden verklaard door het proces van zelf-categorisatie (zie paragraaf 1.2.2.1.).

PROCESSEN WAARDOOR COLLECTIEVE ONGENOEGEN ONTSTAANNiet iedere gemeenschappelijke ervaring veroorzaakt een collectieve emotie. In veel situaties

ervaren meerdere leden van een gemeenschap dezelfde persoonlijke emotie: angst bij aardbevingen,

bijvoorbeeld. Maar voordat een persoonlijke emotie collectief of groepgebaseerd wordt, moet aan

twee voorwaarden zijn voldaan. De eerste is dat men over het vermogen beschikt om over zichzelf

en de andere getroffenen na te denken op “wij-niveau.” Deze manier van nadenken over zichzelf

en anderen wordt wel “zelf-categorisatie” genoemd—men voelt, denkt en handelt als het ware

namens een sociale categorie (een groep mensen, een deel van de bevolking) waarmee men een

sociale identiteit deelt.16 De tweede voorwaarde is dat men een idee heeft hoe anderen zich

voelen—een behoefte die met name in een onzekere periode of na een incident toeneemt. Het

helpt als men met anderen kan praten of dat men via berichtgeving of sociale media een idee kan

vormen over de emoties die bij anderen leven.17

Als aan de beide voorwaarden is voldaan, dan ervaart men de individuele emoties die leden van

de groep ervaren als een emotie van “ons”—ik en de groep samen. Het onderscheid tussen zelf en

anderen wordt minder scherp gemaakt. In plaats daarvan maakt men eerder een scherp onderscheid

tussen “wij” en “zij”. dit proces speelt een belangrijke rol in de escalatie van conflict.18

1 \ 2 \ 2

Page 30: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

30

Zelf-categorisatie: wij-denken als cognitief proces

Het cognitieve proces van zelf-categorisatie is gebaseerd op de mogelijkheid om op twee

verschillende manieren over jezelf en anderen na te denken. In veel situaties zie je jezelf als

individu en anderen ook. Je praat en denkt in termen van “ik” en “jij”. Maar in andere situaties

zie je dezelfde personen als “wij”. Het onderscheid tussen zelf en anderen wordt in dat geval niet

langer scherp gemaakt (zie figuur 2).19

Figuur 2: het proces van zelf-categorisatie

Men ziet ze als individuele actoren met persoonlijke wensen en doelen. Als men zichzelf als individu

categoriseert, besteedt een persoon ook iets meer aandacht aan persoonlijke emoties, normen en

waarden en het is daarbij waarschijnlijker dat hij of zij individueel gedrag vertoont. Als het nodig

is, verkondigt men andere meningen dan “de groep”; men wordt iets individualistischer.

Als men echter denkt in termen van “wij” heeft dit verschillende gevolgen. Om te beginnen wordt

in het zelfconcept een sociale identiteit actief: de kennis over jezelf als lid van een bepaalde groep

of sociale categorie (ik als Nederlander, of ik als ambtenaar/boer/ondernemer). Men ervaart dit

niet als een verlies of gemis. Het is een verschuiving naar een ander, vaak positief gewaardeerd,

onderdeel van je zelfconcept. Deze sociale identiteit deel je met anderen: het is gebaseerd op een

zekere mate van consensus over wat het betekent om ambtenaar, boer of ondernemer te zijn.

Hiermee verschuift ook de visie op anderen. Het wordt van belang wat de grenzen zijn van de eigen

CognITIeF PRoCeS

zelFzelF

zelF ConCePT PERSOONlIjKE IDENTITEIT

ZElF - CATEgORISATIE

SOCIAlE IDENTITEIT

INDIvIDuEEl NIvEAu gROEPSNIvEAu

PERSOONlIjK COllECTIEF

INDIvIDuEEl COllECTIEF

WAARgenomen ReAlITeIT

emoTIeS, noRmen en WAARden

gedRAg

Page 31: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

31

groep, wie hoort er wel bij en wie niet. Zie je jezelf als Nederlander, dan vergelijk je “ons” bijvoorbeeld

met Duitsers of Belgen. Als ambtenaar maak je de vergelijking met mensen die in de particuliere

sector werkzaam zijn.

Voor het huidige rapport is met name van belang wat deze collectieve manier van kijken en denken

doet met emoties en gedrag. Als de sociale identiteit van ambtenaar actief is, dan treden daarmee ook

collectieve of groepgebaseerde emoties, normen en waarden op de voorgrond. Het gedrag verandert

mee. Het wordt waarschijnlijker dat men zich gedraagt naar de normen die binnen de eigen groep

worden geaccepteerd, men wenst zich te gedragen als vertegenwoordiger van “ons” en “onze belangen.”

Hoe komt het dat mensen zichzelf soms categoriseren als lid van een groep en denken in termen

van “wij”? en welke factoren beïnvloeden de zelf-categorisatie? Zelf-categorisatie wordt

waarschijnlijker als men zich sterk identificeert met de groep. identificatie zorgt voor een sterke

mate van solidariteit en empathie met het lot van de groep. Deze verbondenheid leidt ertoe dat

men gemakkelijker in de emoties deelt die men om zich heen waarneemt, ook zonder dat men zelf

de consequenties aan den lijve ondervindt. Zo kan het dat gebeurtenissen in Oost-Groningen leiden

tot verontwaardiging bij hen die zelf geen slachtoffer zijn en zelfs bij hen die niets met de regio te

maken hebben: groepgebaseerde ongenoegens.

Belangrijk is verder dat zelf-categorisatie afhangt van omstandigheden. Zowel persoonlijke als

situationele factoren hebben daarbij een invloed. Een persoonlijke factor is de mate waarin men

zichzelf en de eigen situatie ziet als prototypisch voor de groep, in de context van dit specifieke

onderwerp. Mensen die zichzelf zien als uitzondering of atypisch zullen doorgaans minder meeleven

met de groep. Veel inwoners van de provincie Groningen werken voor de NAM. Als fC Groningen

landskampioen wordt, leven zij even sterk mee als iedere andere inwoner van Groningen. Gaat het

echter over aardbevingen, dan zijn zij waarschijnlijk ambivalent omdat zij niet alleen Groninger

zijn maar ook verbonden zijn aan de organisatie die de aardbevingen lijkt te veroorzaken.

Een belangrijk kenmerk van zelf-categorisatie betreft de aanwezigheid van een “outgroep”, oftewel

een “zij” waartegen “wij” ons afzetten. Ook dit is goed te illustreren aan de hand van de Groninger

aardbevingen. Als men aardbevingen ziet als een proces dat volledig door natuurlijke processen

en toeval wordt veroorzaakt, dan zal de bevolking angst ervaren. Die angst kan in meerdere of

mindere mate groepgebaseerd zijn, maar er is geen andere partij voor verantwoordelijk te houden.

Als men aardbevingen (en de toename in aantal en hevigheid) echter ziet als een direct gevolg van

de risico’s die rijksoverheid en NAM willens en wetens hebben genomen, dan roept dit allicht

verontwaardiging en boosheid op. In dergelijke situaties waarin een scherp wij/zij-onderscheid

wordt gemaakt en er een doelwit is aan te wijzen, wordt zelf-categorisatie waarschijnlijker.

Page 32: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

32

Sociale interactie: wij-denken vanuit samenwerking

Zelf-categorisatie is niet louter een cognitief proces waarin “top-down” bestaande kennis over de

groep (inclusief normen en waarden) wordt geactiveerd. In veel situaties is die kennis niet

voorhanden. Als bestaande routines worden doorbroken (bijvoorbeeld na een incident of tijdens

een schokkende gebeurtenis) zal men onzeker zijn of bestaande normen en waarden nog steeds

gelden, of “wij” nog steeds een eenheid zijn. Het is een situatie waarin men op allerhande wijzen

zal moeten proberen vast te stellen of de groep nog intact is en wat de nieuwe normen en waarden

zijn. Linksom of rechtsom gaat dit door met anderen samen te werken. Dat kan door de dialoog

aan te gaan over wat er is gebeurd en door een nieuwe consensus te bereiken, maar het kan ook

door gewoon samen aan de slag te gaan.20

Maar ook zonder veranderingen of incidenten vinden dit soort processen van ijking en herijking

voortdurend plaats. De mogelijkheid om te zelf-categoriseren op collectief niveau (“wij”) wordt

immers sterk beperkt in die situaties waarin je daadwerkelijk in contact komt met andere leden

van de groep. Als je in die situatie over “wij” spreekt en denkt, heb je automatisch rekening te

houden met de meningen van die anderen. En die meningen van anderen zullen ons vaak verrassen

of we zijn er op zijn minst onzeker over. Ook hier zien we dus dat de samenhang van een groep,

het idee van een gemeenschappelijke sociale identiteit, intact blijft door samenwerking en dialoog.

Kortom, bij de vorming en het behoud van een sociale identiteit spelen allerhande processen een

rol waardoor bottom-up gestalte wordt gegeven aan wie “wij” zijn. Dit kan door communicatie

(dialoog, overleg, onderhandeling) en vooral ook door consensualisatie (het ervaren van instemming

en overeenkomst in ons denken binnen de groep). Beiden leveren een enorme impuls aan de

vorming van een gedeelde sociale identiteit, zowel in situaties waarin die nog niet bestaat als in

situaties waarin ze moet worden bekrachtigd of veranderd.21 Communicatie is bovendien van

belang om groepgebaseerde emoties te veranderen in collectieve en gedeelde emoties.22

SAMENVATTINGAls er collectief ongenoegen ontstaat, dan is dat omdat wij ontevreden zijn over onze situatie. Men

voelt, denkt en handelt in zo’n situatie als het ware namens een groep mensen, vanuit een gedeelde

sociale identiteit. Dit proces van “zelf-categorisatie” wordt waarschijnlijker als mensen zich sterk

identificeren met de groep, als er sprake is van een wij/zij-tegenstelling en als men de mogelijkheid

ervaart om eendrachtig te handelen. Maar een sterk “wij” gevoel kan ook bottom-up ontstaan door

communicatie of door eendrachtige samenwerking—zonder dat men zich afzet tegen een andere groep.

1 \ 2 \ 3

Page 33: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

33

ONDERSTROMEN EN BOVENSTROMEN

We hebben hierboven een onderscheid gemaakt tussen persoonlijke, groepgebaseerde en collectieve

gevoelens van ongenoegen. Daarbij hebben we gemakshalve aangenomen dat men weet wat de

anderen in de groep voelen en denken. Vaak zijn ongenoegens die leven echter niet goed bekend:

men zou kunnen spreken van een onderstroom van ongenoegen.

Om onderstromen en bovenstromen te onderscheiden, is het nuttig om te kijken naar de mate

van bewustzijn (awareness) over collectief ongenoegen. Dat bewustzijn kan hoog of laag zijn binnen

de eigen kring of gemeenschap. We zullen die eigen kring hier voor het gemak de “ingroep” noemen,

maar merken op dat dit ook netwerken of groepen in wording kunnen zijn. Dat bewustzijn kan

ook hoog of laag zijn bij anderen zoals bijvoorbeeld de overheid, die we hier voor het gemak de

“outgroep” noemen. Je kunt op basis van die analyse meerdere situaties onderscheiden (zie Tabel

2). We bespreken de vier kwadranten één voor één.

Tabel 2. Een analyse van “onderstromen en bovenstromen” op basis van bewustzijn van ongenoegen binnen de eigen groep en bij andere groepen.

LAAG BEWUSTZIJN BINNEN DE EIGEN GROEP EN BIJ ANDERE GROEPENHier ervaren meerdere individuen binnen een groep ongenoegen over een bepaalde

gemeenschappelijke toestand (bijvoorbeeld een situatie zoals de Groninger aardbevingen of woede

jegens een andere groep) maar het bewustzijn hiervan is laag, zowel bij de eigen groep als bij

andere groepen. We spreken dan ook van groepgebaseerde ongenoegens die niet als zodanig

worden herkend omdat ze niet worden gedeeld. In zo’n situatie kunnen individuen het idee hebben

dat het groepgebaseerde ongenoegen dat zij zelf ervaren, anderen koud laat.

1 \ 3

1 \ 3 \ 1

er is sprake van groepgebaseerd ongenoegen, maar anderen herkennen dit niet

Andere groepen veronderstellen dat er sprake is van collectief ongenoegen, maar binnen de eigen groep is het besef gering

er is sprake van collectief ongenoegen, maar anderen herkennen dit niet

er is sprake van collectief ongenoegen

beWuSTZIjn bInnen “Ingroep”lAAg Hoog

lAAg

Hoog

beWuSTZIjn bIj Andere groepen

Page 34: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

34

Hier is ongenoegen een “onderstroom” binnen de eigen gemeenschap en voor buitenstaanders.

Dit lijkt ons een zuiver geval van een onderstroom: een collectief ongenoegen dat latent aanwezig is.

Deze toestand wordt in de literatuur onder andere omschreven als “pluralistic ignorance”

(meervoudige onwetendheid). Dit beschrijft de onwetendheid van groepsleden over het werkelijk

gedrag dat mensen vertonen. De (descriptieve) norm die mensen waarnemen, kan fors afwijken

van het werkelijke gedrag.

We kunnen meervoudige onwetendheid illustreren aan de hand van gebruik van alcohol en drugs

onder studenten. Studenten blijken doorgaans “privé” een vrij negatieve norm te hebben ten

aanzien van dronkenschap. Diezelfde studenten denken echter dat studenten hierover in het

algemeen een positieve norm hebben. Er is dus een groot verschil tussen de waargenomen norm

en de “werkelijke” norm zoals je die kan aflezen aan de gemiddelde mening van studenten.23

Dat de waargenomen norm en het gemiddelde van individuele normen zo ver uit elkaar liggen kan

verschillende oorzaken hebben. Het idee dat studenten veel drinken, is onderdeel van het stereotype

beeld van deze groep—een karikatuur van de werkelijkheid. Het gedrag dat consistent is met dat

(negatieve) stereotype valt meer op dan inconsistent gedrag. Dronken jongeren die om 8:45 uur

naar huis zwalken, bevestigen het beeld van “de student”. Nuchtere jongeren die om die tijd naar

college of werk fietsen, vallen niet op.

Meervoudige onwetendheid heeft zeker invloed op gedrag. Voor alcoholgebruik geldt dat de extreme

norm onder studenten één van de redenen is dat studenten meer gaan drinken tijdens hun studie.24

Op het moment dat men zich bewust wordt dat de werkelijke norm (drink met mate) verschilt van

de waargenomen norm (ongelimiteerd gebruik toegestaan) neemt pluralistic ignorance meetbaar

af. Dat resulteert, in de maanden daarna, in een kleine reductie van drankgebruik.25

Het is al met al duidelijk dat bewustwording van het verschil tussen werkelijke meningen/normen

en waargenomen meningen/normen kunnen leiden tot gedragsverandering. Hier ligt dan ook een

latente basis voor collectieve actie (bijvoorbeeld in de vorm van intergroepconflict) of in ieder

geval voor flinke reuring, bijvoorbeeld op het moment dat het bewustzijn doordringt dat “we” met

velen zijn, gehoord worden in invloed kunnen uitoefenen door ons te laten horen.

is zo’n fenomeen lastig in kaart te brengen? in situaties waarin mensen hun werkelijke mening

niet durven verkondigen, kan dit inderdaad zeer moeilijk, zo niet onmogelijk zijn. In de periode

voorafgaand aan de Arabische lente was het gissen naar de mate waarin het ongenoegen met de

regering gedeeld werd door de bevolking. De omvang van de protesten is dan vaak het enige

Page 35: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

35

betrouwbare teken van de mate waarin dat ongenoegen gedragen wordt en zelfs daarvan weten

we dat alleen een kleine minderheid van de sympathisanten protesteert.26

Interessant is dat overheden zelf een rol kunnen spelen in het verhogen van het bewustzijn van

collectief ongenoegen. Tijdens de protesten in Egypte in 2011 legde de overheid het internet- en

SMS-verkeer lam. Daar hadden de activisten waarschijnlijk enige hinder van, maar de maatregel

trof de gehele bevolking. Iedereen die twijfelde over de omvang van het protest had nu een duidelijk

signaal over de omvang ervan. De verontwaardiging en het protest namen toe, niet af. Dezelfde

observatie is gemaakt over de “groene revolutie” in Iran (2009). Aanleiding hiervoor was

verkiezingsfraude. De omvang hiervan in 2009 was dusdanig groot en overduidelijk dat deze het

beeld versterkte dat een overgrote meerderheid veranderingen wilde. Dit kan bijgedragen hebben

aan de massaliteit van de demonstraties die erop volgden.27

Maar in veel andere situaties zijn mensen wél bereid om hun ongenoegen te uiten en dan is een

onderstroom van miskend uniform ongenoegen in wezen gemakkelijk in kaart te brengen. We

kunnen inspiratie putten uit het onderzoek naar pluralistic ignorance. De kern is dat men betrokkenen

vraagt naar de eigen meningen en emoties ten aanzien van een gemeenschappelijke ervaring, om

vervolgens te vragen naar de meningen en emoties die zij op “wij-niveau” waarnemen. Een groot

verschil tussen die twee maakt onderstromen inzichtelijk.

HOOG BEWUSTZIJN BINNEN DE EIGEN GROEP, LAAG BEWUSTZIJN BIJ ANDERENIn sommige situaties worden gevoelens van ongenoegen gedeeld met een aanzienlijk deel van een

ingroep. Daardoor is binnen eigen kring een redelijk hoge mate van bewustzijn over het ongenoegen.

Dit is echter bij andere groepen niet bekend. Hier is dus sprake van manifest collectief ongenoegen

binnen de eigen groep, maar die wordt om één of andere reden niet met de buitenwereld gedeeld.

“Wij” zijn boos of verontwaardigd, maar buitenstaanders zien het niet. Collectief ongenoegen wordt

onvoldoende herkend of zelfs miskend.

Deze situatie kan door buitenstaanders geïnterpreteerd worden als een onderstroom van ongenoegen,

maar voor betrokkenen zelf is sprake van een bovenstroom. Ook kan het voor buitenstaanders

gemakkelijk lijken alsof ongenoegen spontaan opbloeit als de boosheid of onvrede zich voor het

eerst manifesteert. De ontdekking dat er negatieve collectieve emoties leven, wordt dan geassocieerd

met spontane massale uitbarstingen van negatieve emoties: wat diep onder de oppervlakte begraven

lag, lijkt door de dunne korst van beschaving en normen heen te barsten.

De beschrijving van de onlusten in Stockholm (19 tot 28 mei 2013) in internationale media illustreert

dit fenomeen. Op zich was de omvang van deze onlusten beperkt, maar ze doorbraken het gekoesterde

1 \ 3 \ 2

Page 36: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

36

beeld van Zweden als een land waar iedereen in vrede en welvaart samenleeft. De rellen kregen veel

aandacht en riepen veel vragen op. De uitkomst van dat proces is dat men moet concluderen dat het

beeld van Zweden vooraf onjuist was. Het werkelijke nieuws was niet de onlusten maar de onwetendheid

over de Zweedse situatie. Er waren al eerder rellen en onlusten geweest, sommige wijken in Stockholm

zijn sterker gesegregeerd dan de Parijse banlieues, minderheden op die plaatsen voelden zich behandeld

als tweederangs burgers en er waren al lange tijd klachten over de bejegening door de politie.28

Ook de gewelddadige rellen in Londen in augustus 2011 zijn een goede illustratie. De Londense

politie houdt wekelijks een monitor bij waarin de kans op massale onlusten wordt geregistreerd

voor iedere wijk. Het weekend voorafgaand aan de eerste rellen schatte men de situatie in als veilig.

Zoals we in detail bespreken in de laatste casus, concludeerde de londense politie na afloop dat

men niet beschikte over de juiste informatie en contacten in de wijken waar de grootste onvrede

heerste over het doodschieten van Mark Duggan.29

LAAG BEWUSTZIJN BINNEN DE EIGEN GROEP, HOOG BEWUSTZIJN BIJ ANDERENEen derde mogelijkheid is dat omstanders en andere groepen menen dat er bij een bepaalde groep

sprake is van sterke gevoelens van collectief ongenoegen, terwijl de leden van de groep zich er niet

bewust van zijn dat hun (persoonlijke of groepgebaseerde) ongenoegens gedeeld worden door

anderen. We spreken van collectief ongenoegen dat wordt verondersteld door buitenstaanders

maar dat binnen de groep zelf niet bekend is.

Deze situatie lijkt uitzonderlijk, maar we vermoeden dat ze veel voorkomt. Eén van de redenen

hiervoor is dat buitenstaanders, zonder goed onderzoek te doen of feiten te kennen, allerhande

emoties projecteren op een bepaalde groep. Daarbij houdt men er geen rekening mee dat die groep

intern vaak sterk verdeeld is. Zo kan de politie de inschatting maken dat demonstranten boos of

geagiteerd zijn, maar veel individuele leden van de massa zullen zich zelf niet zo voelen en zullen

dit wellicht niet eens bij anderen waarnemen. Zo’n situatie is riskant omdat preventieve handelingen

van de politie (bijvoorbeeld het blokkeren van de toegang) tot een “self-fulfilling prophecy”

kunnen leiden.30 De politie handelt op basis van het vermeende risico en de angst op escalatie,

terwijl op dat moment enkel nog sprake is van waarneembaar probleemgedrag van individuen

(laat staan de hele groep). Het risico bestaat dat zo’n uniforme behandeling door politie de groep

verenigt en juist escalatie bevordert. We bespreken dit proces in detail in de volgende hoofdstukken.

HOOG BEWUSTZIJN BINNEN DE EIGEN GROEP EN BIJ ANDERENIn deze situatie zijn gevoelens van ongenoegen bekend bij de eigen groep en bij andere groepen.

Dit is de situatie die men het best kan omschrijven als een “bovenstroom” van ongenoegen. De

emoties worden geuit en besproken.

1 \ 3 \ 3

1 \ 3 \ 4

Page 37: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

37

In deze situatie zal nog steeds veel debat plaatsvinden over de duiding en gevolgen van dat

ongenoegen. De bron van het ongenoegen is vaak niet eenduidig: ze verschilt van individu tot

individu en verandert in de loop der tijd. Dat proces van verschuiving van ongenoegen zullen we

onder meer illustreren in de casus over Turkije. Hier maakte men zich in eerste instantie druk over

gevolgen voor het milieu en culturele symboliek, vervolgens ook over politieoptreden en de inperking

van burgerlijke vrijheden door de regering, en ten slotte over de autoritaire uitlatingen van erdoğan.31

Eveneens van belang is hoe omstanders zich tot het ongenoegen verhouden. Sommigen hebben

sympathie en gaan zich met de zaak identificeren uit solidariteit. door dit proces wint protest snel

aan omvang, maar verandert het ook van karakter. In Turkije beroerde het ongenoegen eerst een

zeer kleine groep die zich specifiek richtte op het behoud van Gezi park, maar door de interactie

met politie en politiek veranderde dit snel (zie de casus Turkije). In de eerste fase van de escalatie,

toen men zich boos maakte over het politieoptreden, schaarden ook enkele AKP-aanhangers zich

openlijk achter de demonstranten. In die fase laat zelfs president Gül merken dat hij het optreden

van de politie niet goedkeurt en erkent hij het recht op demonstreren. In de fase die erop volgt,

politiseert het ongenoegen en de reacties erop—er ontstaat een wij/zij-situatie waarin politie en

AKP een lijn trekken tegen de betogers.

Ten slotte zal debat losbarsten over de vraag welke consequenties dit ongenoegen zou moeten

hebben. Voor sterke, daadkrachtige leiders (zoals erdoğan in turkije) is het moeilijk om openlijk

aan ongenoegen toe te geven of te onderhandelen: dan ligt het voor de hand dat de oppositie zich

moet schikken. In Nederland zijn er echter voorbeelden dat massale uitingen van ongenoegen wel

degelijk zorgen voor een verandering. Zo paste het pas gevormde kabinet Rutte-II in 2012 zijn

regeerakkoord aan als gevolg van felle weerstand tegen de voorgenomen invoering van een

inkomensafhankelijke zorgpremie.

SAMENVATTINGCollectieve uitingen van ongenoegen lijken soms uit het niets te komen. We maken hier een

onderscheid tussen vier situaties op basis van het bewustzijn dat bij de eigen groep en bij andere

groepen bestaat over het ongenoegen. Hoe meer dat ongenoegen gedeeld wordt, hoe hoger het

bewustzijn. Er is sprake van onderstromen op het moment dat hetzij de eigen groep, hetzij de

andere groep zich niet bewust is van het ongenoegen dat leeft. Risico’s hiervan zijn besproken.

1 \ 3 \ 5

Page 38: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

38

DE DYNAMIEK VAN COLLECTIEf ONGENOEGEN

Er zijn tal van situaties waarin collectief ongenoegen plotseling lijkt op te laaien. Dramatische voorbeelden

van de afgelopen jaren zijn er legio. De Arabische lente werd door weinig Westerse experts voorzien.

De Turkse protesten waren van een verbazingwekkende omvang. Zo’n schijnbare omslag van de publieke

opinie doet ons versteld staan—ze voedt het idee dat “de massa” geleid wordt door plotselinge oprispingen

van heftige emotie en dat die omslagen intrinsiek onvoorspelbaar zijn. Dergelijke omslagen worden in

de populair wetenschappelijke literatuur wel “groundswells” genoemd (vloedgolven).32

Het is verleidelijk om zo’n fenomeen te beschrijven in mystieke termen: Le Bon hield het collectief

onderbewustzijn van “rassen” verantwoordelijk voor de heftige oprispingen van de massa.33 Meer

recent beschrijft men opinieverandering vaak als een chaotische gebeurtenis in een complex systeem.34

De verklaring van Le Bon was lange tijd leidend, maar is niet langer in zwang. Complexe systemen staan

volop in de belangstelling van wetenschappers, maar het zal nog lang duren voor we weten wat het

praktische nut is van deze benadering.

Het gebruik van metaforen als “collectief onderbewustzijn” of “chaotisch systeem” heeft tevens een

risico. Ze beschrijven een hypothetisch (onzichtbaar) proces dat beoogt het gedrag van de hele

mensenmassa als object of systeem te voorspellen, gebaseerd op de aanname dat het gedrag van een

hele massa of zwerm van het ene op het andere moment een radicaal andere richting neemt. Maar

studies van massagedrag tonen aan dat het loont om te werken met nauwkeurige waarnemingen van

gedrag van individuen en uitingen van meningen. Bij nadere inspectie blijkt namelijk dat (in tegenstelling

tot wat de metaforen doen vermoeden) het gedrag van mensenmassa’s veel minder homogeen is als

men veronderstelt.35 Met name in praktijksituaties is dit van belang: een gewelddadige mensenmassa

bestaat meestal uit een zeer kleine groep daders, een iets grotere groep die ondersteuning biedt en een

meerderheid van toeschouwers.36

Hoe Weten We oF Men onGenoeGen erVaart?Het idee dat collectief ongenoegen abrupt oplaait, is gebaseerd op waarnemingen van gedrag en

uitingen van de bevolking: inschattingen van de publieke opinie. Dé publieke opinie bestaat niet,

maar we maken er inschattingen van aan de hand van attitudemetingen en gedrag dat men vertoont

in verschillende situaties.

de publieke opinie kan men aflezen uit de meningen die mensen verkondigen in opiniepeilingen

of vragenlijsten. Een onderzoeker vraagt dan bijvoorbeeld naar de attitude van individuele

Nederlanders ten aanzien van veiligheid, allochtonen of de overheid. De gemiddelde (of “modale”)

attitude zou men kunnen zien als graadmeter voor de publieke opinie.

1 \ 4

1 \ 4 \ 1

Page 39: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

39

In de psychologie is het bovendien steeds gangbaarder om attitudes “impliciet” (of indirect) te

meten, vanuit de gedachte dat er meningen zijn die men liever niet met anderen deelt of waar men

zich niet goed bewust van is. Men meet dan in wezen de sterkte van de associatie tussen concepten

als “zwart” en “wit” enerzijds, en “goed” en “slecht” anderzijds. Dat levert soms curieuze resultaten

op. Volgens onderzoek met de Impliciete Associatie Test (IAT) zou meer dan 75% van de blanke

respondenten “impliciete vooroordelen” hebben jegens minderheden: ze hebben (wellicht onbewust)

negatieve associaties bij zwarten (of in Europees onderzoek bij Turken en Marokkanen).37 Meet

men bij dezelfde groep de “expliciete” vooroordelen middels een vragenlijst, dan lijkt meer dan

75% onbevooroordeeld en is bij slechts bij een kleine groep enig vooroordeel te bespeuren.

Enerzijds kan men zeggen dat Amerikanen gewoon niet meer voor hun werkelijke meningen

durven uitkomen: er is immers nog volop discriminatie jegens zwarten. Anderzijds blijkt dat

een meerderheid op Obama stemde.38

Wellicht is de belangrijkste graadmeter voor inschattingen van de publieke opinie welke opinies

men veel hoort. In de VS plakt men “bumper stickers” op de auto, tijdens de discussie over

atoomenergie ziet men veel mensen buttons dragen en tijdens het debat over gaswinning kijkt

men naar het aantal “likes” op de facebookpagina van Groningers in Opstand. De publieke opinie

wordt ook afgelezen uit de publieke uitingen van mensen in gesprekken, in de krant of op sociale

media. Daarin is niet alleen van belang wat er wordt gezegd: ook de mate van instemming van

omstanders weegt mee.39

ten slotte kan men publieke opinies aflezen uit het gedrag dat mensen vertonen. Hoe “links” of “rechts”

Nederlanders zijn, leiden we af uit de resultaten van verkiezingen. De sociale normen ten aanzien van

alcoholconsumptie en roken leiden we af uit het gedrag van mensen in de kroeg en op straat.

Zoals eerder gezegd is de inschatting van publieke opinies en heersende normen niet altijd even

nauwkeurig. Gedrag in de publieke ruimte kan bijvoorbeeld sterk afwijken van privégedrag, wat

men in het openbaar zegt kan verschillen van wat men heimelijk vindt. Zo beschrijven

opinieonderzoekers de “stiltespiraal” die oorzaak kan zijn van een groot verschil tussen werkelijke

meningen (die men in stilte koestert) en de inhoud van het publieke discours (gevoed door meningen

die men openbaar wenst te verkondigen en gedrag dat men in publiek wenst te vertonen).40 Bepaalde

meningen worden stelselmatig verzwegen omdat ze taboe of strafbaar zijn. degenen die denken

de tijdgeest te vertolken, praten het hardst en krijgen het minste tegenspraak.

PLOTSELINGE VERANDERINGEN VAN OPINIESEr zijn veel verklaringen voor de plotselinge omslag van de publieke opinie die inhaken op het

verschil tussen gedrag en opinie, publiek en privé. Een gangbare gedachte is dat radicale omslagen

1 \ 4 \ 2

Page 40: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

40

waarschijnlijker worden naarmate de “onderstroom” van opinies sterk verschilt van de in het

publiek vertoonde gedragingen en uitlatingen. Zo’n groundswell is dan niets anders dan een publieke

“uitbarsting” van heimelijke gevoelens die een grote groep al veel langer heeft, maar die niet worden

geuit. In wezen bestaat de verrassing eruit dat de massa gedurende een lange periode haar opinies

voor zich hield, of bleef hangen in het oude gedragspatroon (gezagsgetrouw handelen in Egypte

en Tunesië, blijven speculeren op de toename van waarde van beleggingen tegen beter weten in).

Maar aangezien we heimelijk gevoelde attitudes per definitie niet kunnen kennen, kunnen we in

de praktijk erg weinig met deze gedachte. Ze is vergelijkbaar met het mystieke idee van Le Bon

dat er een collectief onderbewustzijn zou bestaan dat zo nu en dan heftige oprispingen veroorzaakt.

De verbazing over de abruptheid van veranderingen is met name groot onder buitenstaanders of

mensen op afstand. Vrijwel alle massale gedragsverandering wordt ingezet door een kleine groep

mensen die zich anders gedraagt dan anderen.41 Direct betrokkenen nemen dan ook allerhande

tekenen waar van aanstaande onrust. Zij zijn enkel verrast over het exacte moment waarop de

minderheid omstanders voor zich wint en over de mate waarin een lokale gebeurtenis een

groundswell teweeg brengt.

Zo vonden in de jaren voorafgaand aan de Arabische lente geregeld demonstraties plaats in Egypte

en Tunesië waarbij vele duizenden betrokken waren. Ook waren er grimmige stakingen en

protestacties en (in Tunesië) meerdere zelfverbrandingen. Ten slotte wijzen we op de Turkse casus

verderop in dit rapport. De gebeurtenissen in juni 2013 werden voorafgegaan door maanden van

oplopende ergernis en kleine demonstraties. Wat bijzonder was in juni, was dat zoveel verschillende

grieven ineens aan elkaar gekoppeld werden (het optreden van de politie, de aversie jegens de

politiek van top-down opleggen van een levenswijze). In al deze gevallen was het eigenlijk dus niet

zo moeilijk om te voorspellen dat er incidenten plaats zouden vinden: aan tekenen ontbrak het

niet. Wat mistte was het vermogen om te voorspellen dat een lokaal incident zinnebeeldig wordt

voor een veel groter onderwerp en daarmee persoonlijk relevant voor een veel grotere groep.42

Hierin schuilt een belangrijke conclusie: als men van afstand generaliserende uitspraken doet als

“de publieke opinie is X”, is de verwarring groot als deze opinie van het ene op het andere moment

lijkt om te slaan naar Y. Mensen die het gedrag en de uitingen van anderen nauwgezet en van

dichtbij volgen, nemen echter zowel X als Y in bepaalde mate waar. Aannames over “de publieke

opinie” dreigen ons blind te maken voor het proces van verandering waarbij mensen die Y uitdragen

aan invloed winnen, solidariteit oproepen (wat men kan duiden als de vorming van een “zwerm”,

sociale beweging of sociale identiteit). We krijgen met andere woorden een beter begrip over

onderstromen en bovenstromen door de vraag te stellen: wie weet wat van elkaar?

Page 41: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

41

ONGENOEGEN EN GEDRAG

Tot dusverre gaat ons betoog enkel over emoties. Maar hebben dingen “tussen de oren” ook echte

gevolgen voor gedrag? in deze slotparagraaf leggen we het verband uit tussen ongenoegen, de

emoties die erbij horen en concreet gedrag dat daaruit kan volgen.

HET BELANG VAN EMOTIES ALS “BRUG”Om te begrijpen wat de gedragsconsequenties zijn van collectief ongenoegen, moeten we begrijpen

welke emoties dit collectief ongenoegen oproept. Zoals hierboven beschreven is, kan ongenoegen

gepaard gaan met een breed spectrum van negatieve emoties. Emoties zoals angst en verdriet

worden met name geassocieerd met “passieve” reacties—oplossingen gericht op het reduceren

van de negatieve emotie. Bij angst zal men bijvoorbeeld schuilen, bij verdriet zoekt men eerder

troost. Emoties zoals woede en verontwaardiging daarentegen zorgen ervoor dat men verhaal gaat

halen: hier domineren “actieve” reacties. Deze kunnen enerzijds van groot belang zijn voor het

oplossen van problemen, anderzijds kunnen ze aanleiding vormen voor een escalatie van conflict.

We richten ons hier met name op actieve emoties met een vanuit de literatuur bekenden of

beredeneerde relatie met (collectief) ongenoegen.

De gedragseffecten van verschillende emoties zijn niet één op één te bepalen en we waarschuwen

nogmaals dat emotie slechts één van de factoren is die massagedrag kunnen sturen. Toch is op

basis van de emotieliteratuur een globaal overzicht te maken van verschillende soorten gedrag die

men kan verwachten als bepaalde emoties worden geactiveerd.43 Ongenoegen kan leiden tot sterk

verschillende gedragsvormen, afhankelijk van de emoties die het oproept. daarbij is niet alleen

relevant wat voor gedrag de emotie oproept jegens de andere groep, maar ook of het

gedragsverandering veroorzaakt jegens de eigen groep.

Zo hoeft collectieve boosheid niet alleen tot probleemgedrag en ruzie met de andere groep te

leiden. Uiting van boosheid kan ook positieve gevolgen hebben omdat het een impuls kan zijn voor

beide partijen om een dialoog aan te gaan omdat boosheid, in tegenstelling tot minachting, de

waarde van een langetermijnrelatie tussen twee groepen benadrukt.44 Binnen de eigen kring zal

boosheid leiden tot gemopper en geklaag: pogingen om consensus te bereiken over de illegitimiteit

van het gedrag van de ander.

Collectieve minachting is een obstakel voor alle dialoog met de andere groep. Het zal ertoe bijdragen

dat partijen zich van elkaar afzonderen, waarbij de partij die minachting ervaart in eigen kring de

superioriteitsgevoelens bekrachtigt.45

1 \ 5

1 \ 5 \ 1

Page 42: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

42

Collectieve walging mondt uit in een behoefte om de aanstootgevende partij uit de eigen ruimte

te weren: de andere groep wordt geïsoleerd, verbannen naar een eigen plek, of men roeit ze uit.

Binnen eigen kring roept het de behoefte op aan discussie over normen en waarden, aan het veilig

stellen van de “eigen ruimte” door het stellen van grenzen aan de andere partij, het formuleren

van duidelijke regels en strenge straffen om die ander in het gareel te krijgen.46

Angst is een emotie die slechts sporadisch aandacht krijgt in de literatuur over massagedrag.

Alhoewel angst een heel andere emotie is dan walging, lijken beide vergelijkbare effecten te hebben,

vooral bij groepen met hoge status of veel macht. Een reden voor de overeenkomst met walging

is dat beide een bedreiging impliceren.47

Een bijzondere emotie is ten slotte die van wrok.48 Wrok en wraakgevoelens worden met name

ervaren als er sprake is van gekrenkte trots en eer. Als dit in ernstige mate wordt ervaren, kan men

genoegdoening of eerherstel zoeken door vergelding, bijvoorbeeld door het toebrengen van schade

aan de andere groep.

Tabel 3. Emoties en gedrag dat daaruit volgt

GEDRAGSCONSEQUENTIES VAN COLLECTIEf ONGENOEGENPersoonlijk en collectief ongenoegen kunnen veel van elkaar verschillen. Globaal geldt dat persoonlijk

ongenoegen met name individueel gedrag beïnvloedt en collectief ongenoegen beïnvloedt met

name collectief gedrag. Om dit te illustreren, kan men kijken naar de gevolgen van persoonlijk en

collectief ongenoegen zoals die zijn onderzocht in de literatuur over deprivatie. Persoonlijke

deprivatie is in de sociologische literatuur een van de sterkste voorspellers van individuele criminele

handelingen.49 Op macroniveau wijst sociologisch onderzoek uit dat persoonlijke deprivatie niet

bijzonder sterk correleert met een verhoogd niveau van protest. Ook in de psychologische literatuur

blijkt dat gevoelens van persoonlijke deprivatie geen sterke voorspellers zijn van actiebereidheid

en activisme.50 Voor collectieve (fraternale) deprivatie geldt echter dat dit een veel sterkere

1 \ 5 \ 2

Boosheid, verontwaardiging Illegitimiteit andere partij vaststellen Protest

minachting Superioriteit eigen partij vast stellen Andere negeren, contact vermijden

Walging en angst normen en waarden eigen partij vaststellen, Andere verwijderen uit eigen ruimte, eigen territorium veilig stellen repressie

Wrok Illegitimiteit andere partij vaststellen Toebrengen van schade, vergelding

emoTIe gedrAg In eIgen krIng gedrAg jegenS objecT VAn emoTIe

Page 43: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

43

voorspellende waarde heeft, met name wanneer de achterliggende emotie (verontwaardiging, onrecht)

wordt benoemd. Individuen gaan met andere woorden de straat op omdat “ons” onrecht wordt aangedaan.

Ongenoegen hoeft niet altijd betrekking te hebben op concrete grieven of deprivatie. Soms heeft

ongenoegen betrekking op zaken als veiligheid, het verval van goede zeden, de economische

toestand of corruptie in de regering. Zoals gezegd roepen verschillende vormen van ongenoegen

heel andere collectieve emoties op. Voor emoties zoals boosheid en verontwaardiging is goed

gedocumenteerd dat zij mensen motiveren tot collectief gedrag zoals protest. Van andere emoties

is de relatie tussen emotie en gedrag minder grondig onderzocht. We besteden er in het

literatuuroverzicht over verschillende gedragsvormen nog wat meer aandacht aan, maar we kunnen

alvast constateren dat dit een thema is waarvan wordt verwacht dat toekomstig onderzoek veel

vooruitgang zal boeken.

Ten slotte is van belang om aan te stippen dat het belang van emoties die voortvloeien uit collectief

ongenoegen niet moet worden overdreven bij het verklaren van collectieve actie. Mensen

ondernemen collectieve actie niet alleen vanwege gevoelens, maar ook omdat zij de middelen

kunnen mobiliseren om iets te doen (een grote sterke groep die met verenigde kracht kan

handelen, een organisatie die politiek effect kan bereiken).51 Hier zal in de komende hoofdstukken

verder aandacht aan besteed worden.

SAMENVATTEND

in dit hoofdstuk definieerden we de term ongenoegen op basis van de emotieliteratuur. anders

dan onbehagen (een stemming) is ongenoegen een gemoedstoestand met een bepaald ervarend

subject en een object waar het zich op richt. Veel ongenoegens zal men individueel ervaren. Door

zelf-categorisatie en door communicatie binnen de eigen groep kan men emoties echter delen met

anderen: het ongenoegen kan een collectief ongenoegen worden waarin wij boos of verontwaardigd

zijn. Verder is van belang dat er een verschil bestaat tussen boven- en onderstromen: ongenoegen

is een onderstroom op het moment dat de eigen groep of een andere groep zich niet bewust is van

de collectieve ongenoegens die in een groep leven.

Het laatste deel van dit hoofdstuk maakt de koppeling tussen collectief ongenoegen en gedrag. In

lijn met de emotieliteratuur constateren we dat het brede concept van collectief ongenoegen

aanleiding kan zijn voor het ervaren van verschillende collectieve emoties. Ieder van deze emoties

hangt op haar beurt samen met een specifieke, herkenbare vorm van gedrag. deze gedragsvormen

zullen worden besproken in het volgende hoofdstuk.

1 \ 6

Page 44: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

44

We eindigen het hoofdstuk met een waarschuwing: de term collectief ongenoegen duidt op het

gevoel van een individu dat “wij” als groep boos zijn. Belangrijk is om te realiseren dat zelfs als

heel veel leden van een groep dat gevoel hebben, er nog steeds veel andere mensen zijn die niet

boos maar bang, beledigd of onverschillig zijn. Collectieve emoties zijn slechts indrukken die mensen

hebben van de heersende opinie.

Page 45: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

45

Page 46: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

Casus 1: Onlusten in Turkije, 2013

Page 47: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

vanaf het begin van de zomer van 2013 vinden in Turkije massale protesten plaats. Een kleinschalig protest in het gezi Park in Istanbul groeit binnen enkele dagen uit tot protesten verspreid over heel Turkije. De protesten houden ongeveer een maand aan. In grote steden (Istanbul, Ankara, Izmir en Adana) is het dagelijks onrustig. Over de gehele periode vindt in 98% van de Turkse steden enig protest plaats, al loopt de omvang en duur ervan sterk uiteen. De gebeurtenissen zijn zo recent (en het gebeurde is zo omvangrijk) dat we hier noch een compleet overzicht van gebeurtenissen kunnen bieden, noch een complete analyse kunnen geven van alle factoren die meespeelden. Desalniettemin biedt de casus ons de mogelijkheid om een aantal aspecten van het proces te illustreren zoals de escalatie, het veranderend karakter (politisering) in de loop der tijd en vermindering van het protest.

De methode om het verloop van het protest beter in beeld te brengen, bestond uit drie onafhankelijke benaderingen. In de beschrijving hieronder worden inzichten uit deze drie benaderingen samengevoegd, waarbij alle inzichten zoals weergegeven doorgaans bevestigd werden door ten minste twee bronnen. Daar waar observaties gebaseerd zijn op een enkele bron is dit expliciet vermeld. De eerste benadering was een literatuuronderzoek (merendeels van bronnen die via internet werden geraadpleegd, zie referenties in de tekst). vervolgens voerden we een systematische protest event analysis uit (voor details zie hieronder, bij “tijdlijn”). Zo’n event analysis is erop gericht om op basis van een onafhankelijke nieuwsbron het verloop van het protest in kaart te brengen. Hiermee probeerden we een feitelijke beschrijving te geven van escalatie, politisering en de-escalatie van de protesten. Ten slotte werden zeven interviews gehouden van 1 à 1½ uur met een aantal inhoudelijk experts met verschillende disciplinaire achtergronden (zie appendix voor gegevens en vragen). De personen die we interviewden, verleenden vooraf toestemming hen persoonlijk te citeren, op drie personen na die liever anoniem bleven. Allen kregen de

gelegenheid om op deze casustekst te reageren met aanvullingen of feitelijke correcties.

wIn de beschrijving van deze casus beginnen we met een schets van de achtergrond van de protesten, gevolgd door een concreet overzicht van de gebeurtenissen en ten slotte onze analyse en interpretatie van de escalatie, politisering en de-escalatie van protest. In de conclusies belichten we een aantal begrippen en processen die in het voorgaande hoofdstuk zijn benoemd zoals zelf-categorisatie en sociale identiteit.

SOCIAAl MAATSCHAPPElIjKE ACHTERgRONDEN EN HISTORIE De protesten van juni 2013 moeten beschouwd worden in het licht van zowel een recente als een langere sociaal-culturele geschiedenis. De Turkse samenleving werd sinds de stichting van de Turkse republiek in 1923 gedomineerd door een Kemalistisch streven naar secularisatie (naar het Franse model van laïcité) en Turks nationalisme. In de huidige verhoudingen geniet deze ideologie vooral aanhang onder een hoger opgeleide en redelijk welvarende middenklasse, met name in bepaalde wijken van de grotere steden in het Europese deel van Turkije en aan de westkust. Deze groep vormt de politieke achterban van een rijke, stedelijke ‘seculiere’ elite die lange tijd de binnenlandse verhoudingen domineert, onder meer omdat ze controle had over leger en politieapparaat. De Turkse eenheid wordt, indien nodig, met harde hand gehandhaafd.

Beginnend in de jaren 1990, maar vooral in de laatste jaren krijgen meer conservatieve, religieuze groepen die traditioneel in het Turkse binnenland van Anatolië leefden, een steeds prominentere en invloedrijkere rol. Het stereotype beeld van deze groep is, volgens de “oude” Kemalistische elite, dat ze niet ontwikkeld, niet beschaafd en bijgelovig zijn. Zij emanciperen echter snel en treden (naar objectieve maatstaven) steeds vaker

47

Page 48: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

48

toe tot de middenklasse, zonder hun meer conservatieve overtuigingen te verliezen. Door binnenlandse migratie naar de steden neemt de invloed van deze groepen ook in de steden toe. Sommige wijken, met name in Istanbul en Ankara, worden gedomineerd door deze meer conservatief-religieuze groepen.

Turkije kent een aantal grote minderheden, waaronder de etnische Koerdische minderheid en de religieuze Alevitische minderheid. Ook zij domineren bepaalde wijken in de stad. De Koerden zijn bovendien sterk vertegenwoordigd in het Zuidoosten van Turkije. Koerden hebben een zeer activistische geschiedenis binnen de Turkse staat. vele decennia lang was sprake van protest door diverse Koerdische bewegingen die grotere onafhankelijkheid en meer burgerrechten eisten. Die protesten mondden regelmatig uit in gewelddadig conflict met politie en leger. De Alevieten zijn overwegend links georiënteerd, wonen voornamelijk in stedelijke gebieden (maar ook deels op het Anatolische platteland) en zijn relatief hoog opgeleid. Als religieuze minderheid hechten zij sterk aan de seculiere grondbeginselen van het Kemalisme.

voor een goed begrip van de Turkse samenleving is ten slotte van belang om te wijzen op de hechte structuur van lokale gemeenschappen. Familiebanden en sociale relaties zijn belangrijk, loyaliteit aan de eigen groep is een vereiste. De Turkse samenleving is hiërarchisch gestructureerd. Het bewaren en bewaken van eer is van groot belang. Mede hierdoor hebben wijken in de grote steden soms een vrij homogene samenstelling.

Tegen deze achtergrond zien we in de recente geschiedenis een aantal veranderingen in politieke verhoudingen. Allereerst kende Turkije in 1960, 1971 en 1980 militaire coups waarbij het leger niet alleen de macht greep, maar ook de grondwet wijzigde.52 Na grote sociaal-politieke spanningen, protesten en aanslagen werd de conservatieve regering Demirel door het leger afgezet in 1980, gevolgd door het instellen van de huidige grondwet in 1982.53 Het leger greep niet alleen in op grond van

nationale veiligheid, maar ook uit politieke overwegingen waarbij zowel religieus-rechtse als linkse invloeden bestreden werden.

De invloed van het leger als hoedster van de (moderne) Turkse identiteit gaat terug op de rol van Kemal Atatürk en het Turkse leger in de stichting van de Turkse republiek. Het leger is sindsdien van grote invloed gebleven met hun streven om Turkije een modern, Westers land te maken en houden.54 Ook recenter, in 2007, werd met een coup gedreigd door generaal Büyükanit tijdens oplopende spanningen rond het dragen van hoofddoeken. De spanningen liepen op, enerzijds omdat de door de Rechtvaardigheid en Ontwikkelingspartij (AKP) geleide regering de vrouwen van ministers aanmoedigde om een hoofddoek te dragen, anderzijds omdat in deze tijd de benoeming plaatsvond van president gül, wiens vrouw een hoofddoek draagt.55 Het voorval illustreert de gevoeligheid van Turken voor religieuze symboliek–het dragen van hoofddoeken zou het grondbeginsel van laïcité ondermijnen.

Deze staatsgrepen ten spijt lijkt de macht en invloed van het leger af te nemen ten opzichte van de politiek en met name de conservatieve stromingen daarbinnen. Sinds 2002 heeft Turkije een economisch neoliberale maar sociaal conservatieve regering met Erdoğan als premier. Met de drie opeenvolgende overwinningen van de conservatief-liberale AKP sinds 2002, met een steeds groeiend percentage stemmen, is de politieke invloed van de Kemalistische oppositie merkbaar gekrompen. volgens een progressiever, Kemalistisch of seculier deel van de bevolking is er onder Erdoğan sprake van een groeiende invloed van een gepolitiseerd islamisme in wetgeving en maatregelen. Zij zien een hellend vlak richting het loslaten van het strikte seculiere bestel dat in de grondwet staat.56

Een verdere factor die meegespeeld heeft in het verloop van het protest is de situatie van twee minderheden in Turkije: de etnische Koerden en religieuze Alevieten. Koerden hebben zoals gezegd een zeer activistisch verleden. Maar ten tijde van

Page 49: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

49

de gezi-parkprotesten onderhandelden Koerdische organisaties zoals de partij voor vrede en Democratie (BDP) met de Turkse regering over vrede. De Koerdische organisaties houden zich tijdens de protesten met name in het begin afzijdig en ook later spelen zij geen centrale rol in de protesten. De reden is wellicht dat zij de vredesonderhandelingen niet in gevaar willen brengen. Er lijkt echter wel enige inbreng geweest te zijn van individuele Koerden tijdens de protesten. Hoe anders is dat voor de Alevieten. Zij nemen in groten getale deel aan de protesten. Hoewel de AKP met name sinds de verkiezingen van 2007 poogt om de situatie rond de Alevitische minderheid in Turkije te verbeteren, worden deze pogingen door de Alevieten gezien als niet oprecht en er blijft veel scepsis over de motieven van de soennitische regering ten aanzien van de Alevieten.57

Op basis van deze korte historische schets herkennen we in de recente Turkse verhoudingen meerdere bronnen van collectief ongenoegen. De nieuwe conservatief-liberale elite koestert wellicht een zekere mate van wrok en achterdocht jegens de oude Kemalistische elite en hun achterban, de “moderne” hoger opgeleide Turken die niets moeten hebben van religieuze invloeden in wetgeving en maatregelen. verschillende andere groepen in Turkije, waaronder de hoger opgeleide middenklasse, maar ook verschillende minderheidsgroepen zoals de Alevieten, bezien het beleid van Erdoğan met toenemend wantrouwen: zij ervaren ongenoegen over de inperking van burgerlijke vrijheden en (in het geval van de Kemalisten) wellicht enige wrok over het verlies van privileges en macht. De Koerden, van oudsher de meest militante minderheid in Turkije, hebben echter een betere relatie met de regering van Erdoğan dan lang tevoren.

recenTe AcHTergrondenInternationaal

In de jaren en maanden voorafgaand aan de protesten in Turkije zien we in diverse moslimlanden grote demonstraties en

protestbewegingen. De uitkomst daarvan is dat in verschillende landen, waaronder Tunesië en Egypte, regimes aan de macht komen die net als Erdoğan’s AKP een sociaal-conservatieve koers varen. Maar de situatie is verre van stabiel. In Egypte kwam het “moslimbroederschap” van Morsi vrij snel na zijn aantreden als president onder grote druk en in het buurland Syrië woedt een felle burgeroorlog.

Landelijk

Met name sinds de verkiezingen in 2011, waarna de AKP een meerderheidsregering kon vormen, zijn er tal van maatregelen en wetten ingesteld die door tegenstanders gezien worden als inperking van persoonlijke vrijheden. Critici van het beleid van de AKP zien dit als het opdringen van een conservatief-islamitische levenswijze. Hierover ontstond in de maanden voorafgaand aan de protesten commotie in het publieke debat naar aanleiding van allerhande maatregelen en plannen. Zo formuleerde de regering striktere regels om openbare consumptie en verkoop van alcohol aan banden te leggen, ondernam men pogingen om het recht op abortus in te perken en dreigde de baas van Turkish Airlines rode lippenstift bij zijn stewardessen te verbieden. Het zijn slechts enkele van vele voorbeelden.58 Seculiere Turken vreesden een islamitische inmenging in politieke beslissingen en velen voelden zich in hun persoonlijke vrijheden beperkt. Maar de reactie op al deze incidenten blijft met name beperkt tot het publieke debat. verbale uitingen van onvrede zijn er legio en zo ontstaat de indruk dat onder een bepaald deel van de bevolking het ongenoegen met de koers van de regering toeneemt. grootschalig protest blijft echter uit.59

Lokaal

Naast de landelijke wetgeving was er ook op lokaal niveau sprake van een groeiend ongenoegen met de overheid. Dit hield met name verband met allerlei bouwplannen in Istanbul en Ankara. In Istanbul zijn er plannen voor een nieuw vliegveld, een nieuwe snelweg rond de stad en een nieuwe brug over de

Page 50: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

50

Bosporus.60 Niet alleen roept dit protest op door het verdwijnen van natuur door deze bouwplannen, er ontstaat ook commotie over de culturele en maatschappelijke symboliek van de stadsvernieuwing. Zo wordt de derde brug over de Bosporus vernoemd naar de Ottomaanse heerser Yavuz Sultan Selim, iets dat tot protest leidde onder de Alevitische bevolking van Turkije. De Alevieten werden onder de heerschappij van Yavuz Sultan Selim in de 16de eeuw vervolgd, waar duizenden slachtoffers bij vielen. Ook in andere bouwplannen, bijvoorbeeld een nieuwe kolossale moskee, wordt een politieke boodschap met een Ottomaanse invloed gezien.61

Naast de onvrede over de plannen zelf, zorgt ook de gevolgde procedure voor weerstand en protest. De bouwplannen komen niet tot stand met inspraak van de bevolking62 en soms er is er al toestemming voor de bouw gegeven, waarna pas in een later stadium via de rechter een bouwstop afgedwongen kan worden.63 Men interpreteert “stadsvernieuwing” ook als een teken van verdere controle van de staat. Diverse voorvallen voeden zo een beeld van vergaande procedurele onrechtmatigheid, een sterke psychologische voorspeller van protest. Ook voor het gezi Park en naastgelegen Taksimplein in Istanbul zijn er bouwplannen. Het park zou verdwijnen en op die plaats zou een replica gebouwd worden van een Ottomaanse kazerne waarin onder andere een groot winkelcentrum zal komen. Ook hier is sprake van enige symboliek. Aan het Taksimplein staat het Atatürk cultureel centrum, het plein is decennialang plaats van handeling voor vele protesten en op het plein staat een gedenkteken voor de stichting van de republiek Turkije.

TIjDlIjN vAN DE gEBEuRTENISSEN

In het voorgaande hebben we kort geschetst wat de sociaalmaatschappelijke verhoudingen waren in aanloop naar de protesten in de zomer van 2013 in Turkije. Daarnaast hebben

we kort een aantal factoren in de recente geschiedenis van Turkije en Istanbul besproken die van belang zijn bij het ontstaan van de protesten. We zagen niet alleen tekenen van collectief ongenoegen in het publieke debat, maar ook tal van kleine demonstraties en acties tegen het regeringsbeleid, zowel landelijk als lokaal.

De tijdlijn van gebeurtenissen van 28 mei tot eind juni zoals hieronder weergegeven, is grotendeels gebaseerd op een protest event analysis:64 een poging om een systematisch overzicht te krijgen van gebeurtenissen, aantallen demonstranten, acties en plaatsen van protest. Aan de hand van de zoekterm “Turkey” is er op de online database van lexisNexis gezocht naar alle artikelen van het Agence France Presse (AFP) over de protesten tussen 25 mei 2013 en 8 oktober 2013.65 Het AFP gaf van verschillende nieuwsbronnen het meest complete en gedetailleerde beeld van de protesten in het Engels over de hele periode van protesten. uiteindelijk is van het AFP een database van 211 nieuwsberichten verzameld, aan de hand waarvan er per dag ingeschat kan worden hoeveel demonstranten er waren, hoeveel gewonden en sterfgevallen er waren, de plaatsen waar demonstraties plaatsvonden, het aantal arrestaties, of er sprake was van vernielingen of schade en eventueel belangrijke secundaire informatie.

geZI pArkuit de analyse blijkt dat op 28 en 29 mei door ongeveer 50 personen geprotesteerd wordt in gezi Park, Istanbul, tegen de sloop van het park en de bouwplannen voor een replica van een Ottomaanse kazerne op die plek. Op 30 en 31 mei groeit het aantal demonstranten tot enkele honderden die in tenten in het park verblijven. In deze periode is sprake van een groep mensen die naar het park komt met het primaire doel om de kap van de bomen te voorkomen. Systematische data over deze groep ontbreekt maar aan de hand van verschillende bronnen kan een idee gevormd worden van de mensen die aanwezig waren in de tenten in gezi Park tussen 26 en 30 mei.

Page 51: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

51

Er lijkt een zekere consensus te zijn over het feit dat de groep met name bestond uit hoogopgeleide, apolitieke jongeren.66 Er werd, zeer ongebruikelijk in Turkije, aan yoga gedaan, er werd eten en drinken gedeeld en er heerste een festivalsfeer. je zou kunnen spreken van nieuwe hippies of hipsters.67 Het is onduidelijk of de groep getypeerd moet worden als milieuactivisten. Hoewel de kap van bomen en het verdwijnen van dit park voor dit eerste groepje demonstranten een belangrijke reden was om het park te bezetten, is de eenduidige typering van milieuactivisten later gemaakt om het contrast met verdere protesten duidelijk te maken.68 De symboliek van de Kemalistische signatuur van gezi Park en het Taksimplein die gerenoveerd zouden gaan worden was volgens een bron, Ziya Meral, al in dit stadium van de protesten leidend in de mobilisatie. Het park zelf stelde volgens hem niet veel voor, maar met symboliek en voorgeschiedenis was het reden voor de eerste groep mensen om te protesteren.69 Ook was er weerstand tegen de top-down wijze van besluitvorming over de renovatie van het park en stadsvernieuwing die gezien werd in termen van een islamitisch, neo-Ottomaans idee. De politieke voorkeur lijkt in ieder geval niet leidend geweest te zijn voor het samenkomen van deze groep. Een overwegend linkse,

seculiere voorkeur kan verondersteld worden maar bijvoorbeeld het feit dat parlementslid Sirri Süreyya Önder van de Koerdische Peace and Democracy Party (BDP) steun betuigt aan het protest als politiek onschendbaar burger (en niet als partijlid),70 zegt iets over de apolitieke achtergrond van deze eerste groep demonstranten in gezi Park.

mobIlISATIe In ISTAnbulDe eerste poging om het tentenkamp in gezi Park te ontruimen, op 30 mei 2013 om 5 uur ’s ochtends, is aanleiding voor een escalatie van het protest. Beelden van het voorval laten zien hoe een groep personen (van wie onduidelijk is of het politie in burger of gemeenteambtenaren zijn) een aantal tenten van de demonstranten in brand steekt. Hierbij houdt de aanwezige oproerpolitie de demonstranten op afstand.71 Het is onduidelijk wie de beelden heeft geschoten maar ze worden via internet verspreid, onder andere door de krant Milliyet.72 Demonstranten gaan in discussie met de oproerpolitie en een enkeling probeert naar de brandende tenten toe te gaan maar wordt tegengehouden door de oproerpolitie.

Figuur 3. Wordcloud van de meest gebruikte woorden op Twitter in Turkije tussen 29 mei en 5 juni 2013 5

Page 52: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

52

Na het hardhandig ingrijpen op 30 mei neemt het aantal demonstranten bij gezi Park en het naastgelegen Taksimplein toe. Waar op 29 mei nog slechts een zeer kleine groep demonstreerde in gezi Park, groeit het protest op 30 en 31 mei uit tot enkele duizenden mensen. De dag na het in brand steken van de tenten, op 31 mei, worden meer dan 60 mensen gearresteerd en vallen tientallen gewonden. vanaf 1 juni loopt het aantal gewonden volgens de demonstranten op tot enkele honderden. Ook in Ankara gaan vanaf 2 juni mensen de straat op. De politie in zowel Istanbul als in Ankara maakt op grote schaal gebruik van traangas en waterkanonnen om de groep demonstranten uit elkaar te drijven en van het plein of park te verwijderen. uit een tweetal vragenlijsten die in de eerste dagen van juni afgenomen wordt onder mensen in gezi Park blijkt dat het optreden van de politie één van de voornaamste redenen voor mensen was om de straat op te gaan.73 Ook uit een analyse van Twitter blijkt dat “Polis” (Politie) het meest gebruikte woord is tussen 29 mei en 5 juni.74

Twee vragenlijsten, van de Bilgi universiteit in Istanbul en het onderzoeksbureau Konda, geven een beter inzicht in de samenstelling, voorkeuren en eisen van demonstranten op 3 en 4 juni en 6 en 7 juni respectievelijk, in en om gezi Park in Istanbul. uit de online vragenlijst van de Bilgi universiteit blijkt76 dat er op 3 en 4 juni sprake is van een groep met relatief jonge mensen, 39.6% is tussen de 19 en 25, en nog eens 24% is tussen de 26 en 30 jaar oud en 15.9% is tussen de 31 en 35. Dit beeld wordt bevestigd door het rapport van Konda.77 Er zijn ongeveer evenveel mannen als vrouwen aanwezig. 53.7% van hen heeft nog niet eerder aan een dergelijk protest meegedaan en 70% voelt zich niet nauw verbonden met een politieke partij.78 Als er gevraagd wordt naar wat een goede karakterisering van hen als demonstranten is, ziet men libertijn, milieuactivist, seculier (laïcité), democraat en Turk als de beste karakterisering of identiteit.79 De belangrijkste reden om deel te nemen, is de autoritaire houding van de premier, gevolgd door het gewelddadige ingrijpen van de politie en de schending van

democratische rechten.80 Enige dagen later blijkt dat er in gezi Park meer gedemonstreerd wordt tegen het inperken van de vrijheden. vrijheid is dan ook de eerste eis die de demonstranten hebben. Ten opzichte van de eerdere vragenlijst van Bilgi universiteit is de eis om het politiegeweld te stoppen minder prominent onder de demonstranten.81

In deze periode, de eerste dagen van juni, is er dus sprake van een zeer heterogeen gezelschap, zonder duidelijke leiding die het protest organiseert. Het is moeilijk om een inschatting te maken van de hoeveelheid steun die de protesten vanuit de Turkse bevolking krijgt, maar ten opzichte van de eerdere en latere fase lijkt die steun op dit moment op een hoogtepunt te zijn. Zelfs AKP-aanhangers kunnen zich deels vinden in de protesten tegen het politiegeweld82 en naast mobilisatie op straat wordt er dagelijks om 21.00u lawaai gemaakt met potten en pannen vanuit huizen in verschillende steden als steunbetuiging aan de demonstranten.83

Opvallend is verder de afwezigheid van vrouwen met hoofddoeken tijdens de protesten. Op een enkele uitzondering na zijn er geen hoofddoeken te zien tussen het heterogene gezelschap demonstranten, iets dat duidt op een gebrek aan brede steun vanuit een conservatief deel van de bevolking. Humor is een zeer belangrijk middel in het protest, met talloze ludieke acties, spotprenten en humoristische leuzen.84 geweld van de kant van de demonstranten wordt niet tot nauwelijks gerapporteerd. Op sommige plaatsen is er sprake van het opwerpen van barricades door de demonstranten. Enkele winkelruiten, auto’s en bussen sneuvelen en er zijn een paar gevallen waar met stenen naar de politie gegooid wordt. Dit lijken echter sporadische incidenten te zijn. Over het algemeen wordt geweld geschuwd en actief ontmoedigd door de demonstranten.85

de regerIng en erdoĞAnIn de periode van 1 juni tot aan het eind van de protesten zoals

Page 53: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

53

hier beschreven, zijn in het politieke discours een aantal verschuivingen te zien. Op 1 juni stelt premier Erdoğan dat er door sommige politieagenten te extreem is opgetreden en dat hiertegen justitiële stappen zullen worden ondernomen.86 Aan de andere kant stelt hij ook op 1 juni dat de bouw van de replica van de Ottomaanse kazerne doorgaat en dat de politie er voor zal zorgen dat er geen extremisten vrij kunnen rondlopen op het Taksimplein.87 Daarna hield hij een televisietoespraak op 2 juni waarin hij wederom aangaf de plannen voor gezi Park en Taksimplein door te willen zetten, maar daarin ook de demonstranten wegzette als “çapulcu”: plunderaars of zwervers.88 Deze term werd omarmd als een geuzennaam door de demonstranten en tal van woordspelingen en parodieën volgden, waarmee een nieuwe, gedeelde identiteit onder de demonstranten gevormd werd.89 Op 3 juni vertrekt Erdoğan voor een vierdaagse diplomatieke reis naar Noord-Afrika. President gül, eveneens van de AKP, spreekt op dat moment verzoenende taal: de stem van de demonstranten wordt gehoord en het recht om te protesteren wordt erkend volgens hem.90 Wanneer Erdoğan terugkomt uit Noord-Afrika op 6 juni, geeft hij een speech op het Atatürk-vliegveld in Istanbul.91 Waar hij voorheen, op 1 juni, nog zowel het politiegeweld maar ook de demonstranten veroordeelde, lijkt vanaf deze speech sprake te zijn van een polariserende houding waarbij geen handreikingen of toezeggingen naar de demonstranten meer volgen en het protest als onrechtmatig wordt weggezet.92 later komt er vanuit de regerende AKP ook kritiek op dit optreden van Erdoğan ten aanzien van zijn polariserende taalgebruik en in bredere zin over het democratisch proces in Turkije.93 volgens de vragenlijst van de Bilgi universiteit, afgenomen op 3 en 4 juni, is de houding van de premier de belangrijkste reden om te protesteren.94

VerSpreIdIng en VerAnderIng VAn de proTeSTenvrijwel gelijk met de grootschalige mobilisatie in Istanbul vanaf 1 juni, verspreiden de protesten zich over het land. Op 2 juni zijn de eerste meldingen van protest in Ankara en ook in Izmir zijn in de eerste dagen van juni protesten. De gegevens over

de protesten in andere steden zijn op dit moment een stuk minder rijk dan de protesten in Istanbul. Eind juni wordt geconcludeerd dat er in 79 van de 81 steden in Turkije sprake is geweest van protesten die verband hielden met de eerste protesten in gezi Park.95 Schattingen van de aantallen mensen die in totaal op de been zijn, lopen uiteen van 2.5 miljoen tot 3.6 miljoen mensen.96 De dynamiek van de protesten verschilt over deze steden. In Istanbul trekt de politie zich op 3 juni terug van het Taksimplein en uit gezi Park. De protesten krijgen hier een gemoedelijk karakter waarbij duizenden mensen aanwezig zijn maar waarbij er nauwelijks sprake is van geweld of confrontaties met de politie. Dit is anders in bepaalde zijstraten en wijken in Istanbul waar wel confrontaties tussen beide partijen plaatsvinden. In Ankara zijn er vanaf 2 juni echter dagelijks gewelddadige confrontaties met de politie. Tijdens de protesten vallen in totaal vijf doden, in Istanbul, Ankara, Antakya, Adana en Eskişehir. Op 15 juni worden de demonstranten van het Taksimplein en gezi Park in Istanbul verdreven door de politie. vanaf dit moment controleert de politie het gebied en wordt er door middel van een grote hoeveelheid oproerpolitie en een blokkade van de belangrijkste routes naar de stad voor gezorgd dat er geen nieuwe massale demonstraties gehouden kunnen worden. De protesten zijn hiermee echter niet afgelopen. In de wijken met een overwegend seculiere, Kemalistische bevolking duren protesten en confrontaties met de politie voort. Daarnaast is er een verandering in de vorm van protest. De kunstenaar Erdem gündüz staat op 17 juni acht uur lang stil op het Taksimplein, kijkend naar de afbeelding van Atatürk en twee Turkse vlaggen op het Atatürk centrum. Zijn actie krijgt navolging door honderden anderen die eveneens stil gaan staan.97

De tweede week van juni en het vervolg van de protesten wordt gekenmerkt door een toenemende inmenging van (politieke) organisaties en een verdere polarisatie, samengaand met een vermindering van de massaliteit van het protest.

Page 54: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

54

Page 55: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

Figuur 4a. De “Woman in Red” als icoon van protest

55

Page 56: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

ANAlYSE EN INTERPRETATIE vAN DE gROEI EN AFNAME vAN DE PROTESTEN

eScAlATIe De meest duidelijk escalatie van het protest vond plaats op 30 mei en 1 juni. Waar eerst sprake was van een kleinschalig protest in gezi Park, sloeg dit in zeer korte tijd om tot een grootschalig protest in Istanbul en al snel ook vele andere steden in Turkije. De rol van de politie in deze escalatie lijkt groot te zijn. Niet alleen het ontruimen van het vreedzame protest in gezi Park, maar ook de hoeveelheid traangas, het gebruik van

traangaspatronen als wapen en de waterkanonnen die daarna ingezet worden tegen de demonstranten wekken veel woede.

Dit wordt ook duidelijk uit de symbolische en iconische beelden van het protest: de “woman in red” en de “woman in black” zijn foto’s waarop in één beeld gevangen wordt hoe de politie hardhandig optreedt tegen demonstranten die geen geweld gebruiken.98 99

Amnesty International uit in een rapport over de protesten forse kritiek op de Turkse politie en overheid.100 Zij hebben op basis van eigen onderzoek, ooggetuigenverslagen, verhalen van slachtoffers en secundaire bronnen een rapport geschreven.

Figuur 4b. De “Woman in Black” als icoon van protest

Page 57: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

Demonstranten zou het recht op vreedzaam demonstreren ontnomen zijn, de politie trad onnodig gewelddadig op zonder gestraft te worden, het gebruik van traangas en waterkanonnen was meestal onnodig en gevaarlijk, er was sprake van het vasthouden van mensen zonder ze officieel te arresteren, (dreiging met) seksueel geweld door de politie en invallen en aanvallen op medisch personeel in tijdelijke noodhospitalen.

Maar in een breder perspectief lijkt de intensiteit van het politiegeweld zeker niet de enige reden voor de escalatie. Was er sprake van een buitensporig hard optreden van de politie? Door een Nederlandse bril bezien lijkt dit wel het geval geweest te zijn. Maar bezien vanuit de recente Turkse geschiedenis waarin politiegeweld een vrij normaal verschijnsel is,101 valt op dat het politieoptreden feitelijk niet bijzonder veel harder was dan lokaal gebruikelijk. Wel opmerkelijk is dat de verontwaardiging en ophef over het gebruikte geweld veel groter was dan normaal. Een aantal factoren speelt een rol bij het verklaren van deze verontwaardiging over het politiegeweld. Allereerst was de locatie van de protesten van belang. Het politie-ingrijpen is met name in het Zuidoosten van Turkije hardhandig, waar Koerdische protesten regelmatig op confrontaties met de politie uitliepen. In grote steden als Istanbul en Ankara is de politie eveneens hardhandig, maar is men toch relatief minder goed ingesteld op het toepassen van massale hardhandige repressie. Illustratief is dat gedurende de protesten in juni Toplumsal Olaylara

Müdahale Araci (TOMA; Interventievoertuig voor Sociale Evenementen) opduiken in Ankara die

afkomstig zijn uit Diyarbakir en van, steden in het Zuidoosten.102Het feit dat deze TOMA’s, inclusief personeel en politietactiek, in Ankara actief waren, zegt iets over de geografische en maatschappelijke verandering van protest in Turkije in de zomer van 2013. Een geheel andere bevolkingsgroep kwam nu in aanraking met de politie, en de onbekendheid met deze politietactieken was belangrijk voor de duiding ervan door de demonstranten. Waar de Koerden en Alevieten al eerder ervaring opdeden met het Turkse politieoptreden, was het voor vele demonstranten die voor het eerst de straat op gingen, en uit de relatief hogere sociale klassen kwamen, een grote schok om dit politiegeweld aan den lijve te ondervinden in de stadcentra van Istanbul en Ankara.103 Een verdere factor die van belang was bij de escalatie door politiegeweld was de ervaren straffeloosheid van de agenten. Illustratief hier-voor is dat de nummers waarmee de oproerpolitie geïdentificeerd kon worden, werden afgeplakt (figuur 5 ).104

Figuur 5. Afgeplakte identificatienummers van de oproerpolitie in Ankara

Page 58: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

58

Een verdere factor die een rol heeft gespeeld in de escalatie van het protest is het politieke discours. In veel analyses van de protesten wordt Erdoğan een centrale rol toebedeeld in de escalatie. Maar volgens sommigen is dit een te beperkte analyse.106 Het is lastig om in te schatten in hoeverre de woede van de demonstranten die zich op Erdoğan en zijn uitlatingen richt, of voortkomt uit ongenoegens over de maatregelen die de regering neemt of over het overheidsbeleid in de jaren voorafgaand aan de protesten. Duidelijk is dat Erdoğan een persoonlijk symbool wordt voor de ongenoegens. In talloze spotprenten op internet en op straat is hij het mikpunt van de demonstranten.107

Ten slotte is er in de escalatie een rol weggelegd voor de media. Sociale media functioneren als een belangrijk middel voor mobilisatie. via sociale media worden allerhande iconische beelden verspreid die zorgen dat steeds meer mensen zich aansluiten. De meest populaire zijn de “woman in red” en symbolische beelden van de massa demonstranten die op 1 juni over de Bosporusbrug richting gezi Park marcheert. Het gebruik van sociale media voedde tevens onvrede over de gebrekkige berichtgeving door de reguliere media. Op het moment dat op 2 juni massale protesten in Istanbul plaatsvonden en CNN International hier live verslag van deed, werd op CNN Turkije een documentaire vertoond over pinguïns. De pinguïn werd symbool voor de (indirecte) overheidscensuur (die optreedt doordat mediaorganisaties niet onafhankelijk zijn) en de woede hierover speelde een rol in de escalatie van het conflict.108

Net als bij het politieoptreden kan hier niet echt gesproken worden van een trendbreuk. Eerdere incidenten werden door de reguliere media ook stelselmatig, soms in opdracht van de overheid, genegeerd. Het meest recente en bekende voorbeeld van dergelijke censuur is een bomaanslag in de zuidelijke stad Reyhanli die aan tientallen mensen het leven kostte. Een lokale rechtbank stelde daar een door de AK-partij gesteunde

mediastop in over deze aanslag, de meest dodelijke in de recente Turkse geschiedenis, en over de protesten die erop volgden.109 Ook Koerdische protesten werden in de reguliere media niet verslagen. Censuur was dus geen nieuw gegeven. De perceptie van de censuur veranderde echter wel door de protesten in juni. De discrepantie tussen sociale en reguliere media maakte aan een hele nieuwe groep burgers duidelijk wat de rol en effecten van berichtgeving waren.

polITISerIng en de VermInderIng VAn proTeST vanaf halverwege juni 2013 is er een afname van het aantal mensen dat de straat opgaat. Hoewel de reductie per stad flink verschilt, is het belangrijk om te analyseren waarom deze reductie optreedt. verschillende factoren dragen hiertoe bij.

Een algemene conclusie lijkt te zijn dat er niet zozeer sprake is geweest van effectieve de-escalerende maatregelen door politie of overheid, maar dat andere factoren verantwoordelijk waren voor de vermindering van de aantallen deelnemers aan de protesten. In Ankara vonden, in tegenstelling tot het Taksimplein in Istanbul, vanaf 2 juni iedere avond hevige confrontaties met de politie plaats. Demonstranten die daarnaast nog werk of een studie hadden, raakten simpelweg uitgeput van de korte nachten en de doorgaande protesten. Ook andere lokale factoren speelden een rol in de vermindering van het protest. Winkeleigenaars begonnen zich zorgen te maken over het gebrek aan inkomsten door de doorgaande protesten en keerden zich tegen de demonstranten: ze wilden weer gewoon hun winkel kunnen openen. Ook weerhield het geweld van de politie en angst voor vervolging een deel van de mensen om zich nog in de protesten te mengen. Ook speelde hier de gedachte een rol dat het protest niet tot een andere regering zou leiden, en men werd bang voor persoonlijke consequenties als zij geïdentificeerd zouden worden als demonstrant. De enorme politiemacht die het Taksimplein en gezi Park op 15 juni ontruimde zorgde er in Istanbul voor dat er geen mogelijkheid was om op dezelfde wijze verder te protesteren.

Page 59: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

59

Daarnaast was de politisering van het protest een reden voor sommigen om niet langer deel te nemen. Zij wilden zich niet binden aan een protest dat geleid werd door bepaalde organisaties. Tekenend hiervoor was bijvoorbeeld een protest dat georganiseerd werd door de Kemalistische Republikeinse volkspartij CHP. De vermenging van dit protest in Istanbul met de gezi Parkprotesten leidde tot weerstand en de leider van de CHP maakte de inschatting om zich niet publiekelijk te voegen bij de gezi protesten om deze het karakter van volksopstand zonder politieke kleur te laten behouden. Ook de eerder besproken steun van parlementslid Sirri Süreyya Önder (BDP) als individu en niet als politicus geeft duidelijk aan dat men in de eerste dagen van het protest een apolitiek karakter nastreefde.

Dit apolitieke karakter van de protesten hield echter geen stand. De heftige confrontaties met de politie in Ankara zorgden er bijvoorbeeld voor dat onder de demonstranten zelfselectie plaatsvond. Zij die geen ervaring en/of behoefte hadden in confrontaties met de politie waren minder geneigd zich op straat te begeven. Een incident waarbij een partijkantoor van de AKP in brand wordt gestoken in Izmir op 2 juni laat zien dat protest zich niet alleen richt tegen politie of voor inspraak in het democratische proces: de regeringspartij zelf wordt een doelwit. In de zuidelijke provincie Hatay richt het protest zich eveneens tegen het Syriëbeleid van de regering.110 Per stad zijn er zo verschillende, lokaal-politieke doelen van de demonstranten die in sommige gevallen weinig gemeen hebben met de doelen van het eerste lokale protest in gezi Park.

Naast het veranderingsproces onder de demonstranten moet ook gewezen worden op de veranderende rol van de regering zelf. Er is reeds gesproken over de uitspraken van Erdoğan die ertoe bijdroegen dat hij persoonlijk symbool werd van de onvrede van de demonstranten. Zijn polariserende taalgebruik zorgde echter tevens voor een verdere politisering van het protest.111 Dit droeg ertoe bij dat de AKP aanhang (die eerst

met afschuw reageerde op het politiegeweld) zich achter hem schaarde en dat andere demonstranten die niet met een bepaalde politieke kleur geassocieerd wilden worden zich afwendden van het protest. Zo kalfde de steun voor het (in den beginne apolitieke) protest geleidelijk af.

Een meer pragmatische verklaring voor de vermindering van het aantal demonstranten is dat voor velen in de eerste weken het primaire doel was om gehoord en gezien te worden. Na enkele weken was voor velen dit doel bereikt.112 Ook ontstaan er halverwege juni verschillende publieke forums, buurtbijeenkomsten, waarin de thema’s zoals de bouwplannen en inspraak van de bevolking werden besproken in plaats van de straat op te gaan.113

CONCluSIE: IDENTITEIT, ESCAlATIE EN POlITISERINg

In deze casus is met name ingegaan op de relatie tussen collectief ongenoegen, het proces van escalatie en de politisering van protest. We schetsten de sociaalhistorische, maatschappelijke en culturele achtergrond waarin, mede door verschuivende machtsverhoudingen, een aantal generieke ongenoegens met de AKP van Erdoğan ontstonden. We zagen hoe een lokaal, kleinschalig protest door een combinatie van factoren kon uitgroeien tot een maand van protesten in verschillende steden door heel Turkije.

In de casus herkennen we verschillende elementen uit de in Hoofdstuk 1 beschreven theorie. Het disproportioneel hardhandige politieoptreden, het politieke discours en de gebrekkige mediaberichtgeving werden het object van concrete ongenoegens (gevoelens van verontwaardiging, woede) die een belangrijke rol speelden in de escalatie van protest. De reden voor de escalatie was dat het object van deze emoties niet enkel de getroffen demonstranten beroerde: het werden

Page 60: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

60

collectieve emoties die miljoenen Turken de straat deden opgaan om te protesteren, uit sympathie.

Dat juist het kleine, lokale protest in gezi Park kon uitgroeien tot massale en landelijke protesten die wekenlang aanhielden, is verrassend. je zou dit kunnen zien als een plotselinge en onverwachte uitbarsting van ongenoegen. Maar die analyse gaat voorbij aan de vele voortekenen van collectief ongenoegen met het beleid van de regering, blijkend uit zowel publiek debat als meerdere kleinschalige demonstraties. Zoals opgemerkt in het voorgaande hoofdstuk, tekende deze onvrede zich al geruime tijd af. De basis voor het uitbreken van massaal protest lijkt dan ook aanwezig. Maar onvoorspelbaar is de samenloop van omstandigheden die maakt dat juist de kleine demonstratie in gezi Park de aanleiding wordt voor massale onlusten.

Het proces van de vorming en verandering van sociale identiteit wordt eveneens goed geïllustreerd in deze casus. We zien dat de eerste groep demonstranten tegen het slopen van gezi Park vrij beperkt is in omvang. Zo er al sprake is van een gedeelde sociale identiteit, ontstaat die in de eerste fase van het protest met name bottom-up: er is geen partij, vakbond of organisatie die de protesten organiseert of structureert. Op het moment dat de politie ingrijpt, ontstaat er een duidelijker onderscheid tussen demonstranten aan de ene kant en de politie en de overheid aan de andere kant. De uitspraak van Erdoğan dat de demonstranten “çapulcu” zijn, roept niet alleen verontwaardiging op: de demonstranten omarmen deze negatieve term als geuzennaam. Deze zelf-categorisatie verenigt hen niet alleen onderling; ze verenigt hen tegen Erdoğan. Samengevat wordt de identiteit van demonstranten gevormd door bottom-up gemeenschappelijk handelen, door het verenigende effect van een gemeenschappelijke vijand (zie Hoofdstuk 3 over escalatie als proces) en door zelf-categorisatie.

Een andere factor uit de literatuur die we herkennen in de escalatie van de onlusten is de verandering in de manier waarop

het protest wordt geframed. Het gaat hier om de evoluerende betekenis die men toeschrijft aan het protest en haar doelen (een proces dat nauw samenhangt met de constructie van een gedeelde identiteit). Is er in het begin alleen de verontwaardiging over de sloop van gezi Park, later komt hier het politieoptreden bij, de minachtende houding van Erdoğan, onvrede met het inperken van vrijheden door de overheid, enzovoort. Door deze verbinding van meerdere thema’s binnen een breder masterframe van ongenoegen en wantrouwen jegens de regering en haar motieven, wordt in korte tijd een grote hoeveelheid mensen verenigd die allerlei verschillende ongenoegens ervaren.114

Waar in eerste instantie een breed gedragen afkeer tegen het repressieve politieoptreden ervoor zorgt dat een zeer heterogene groep mensen de straat opgaat, wordt de politieke dimensie van de protesten geleidelijk steeds belangrijker. Dit proces van politisering geschiedt van twee kanten. Het politieke discours en de uitspraken van Erdoğan dragen bij aan de polarisatie tussen voor- en tegenstanders van de protesten. Anderzijds lijkt op sommige plaatsen (zoals Izmir en in mindere mate Ankara) sprake te zijn van bemoeienis van politieke groeperingen met de protesten. Door zelfselectie onder de demonstranten neemt de invloed van deze groepen toe. Deze politisering van protest (van twee kanten) kan mogelijk een rol spelen in de afname van het animo van grote aantallen mensen die de straat op gaan. Hoe meer het protest het karakter lijkt te krijgen van een anti-AKP en anti-Erdoğan protest, hoe minder aantrekkelijk het protest voor grote delen van de bevolking lijkt te zijn. Deze vermindering kan echter niet los gezien worden van andere factoren zoals vermoeidheid van de demonstranten, angst voor repercussies en de veranderende tactieken die de politie toepast waardoor mobilisatie voor protest en demonstraties in toenemende mate wordt bemoeilijkt.

Page 61: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

61

Page 62: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

H2: Collectieve reacties op ongenoegen

voorspellers van verschillende soorten actie en inactie

Page 63: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

63

We maakten hierboven een nogal fijnmazige analyse van collectief ongenoegen, emoties en gedrag.

We koppelden verschillende inzichten uit de theorie aan elkaar om zo tot een coherente visie te

komen op collectief ongenoegen en haar (mogelijke) gevolgen. Het proces stond centraal. In het

huidige hoofdstuk bewandelen we een iets andere route. We geven een overzicht van de uit

onderzoeksliteratuur bekende feiten. Wat zijn de voorspellers van gedrag dat voorkomt uit collectief

ongenoegen? ongenoegen kan potentieel een basis vormen voor verschillende gedragsvormen.

We onderscheiden er hier vier:115

1. Protest. Men kan ongenoegen uiten via ingezonden brieven, demonstraties of door lid te

worden van belangenorganisaties. Dergelijk gedrag stuurt niet per sé aan op een confrontatie:

het is een poging tot beïnvloeding of dialoog in de overtuiging dat men gehoor zal vinden.

2. ten tweede is er collectief conflictgedrag dat het gedrag van de andere groep of autoriteiten

direct beïnvloedt: het dwingt de andere partij tot een reactie en verandert dus wij/zij

verhoudingen. Hieronder vallen allerhande vormen van confrontationeel gedrag. In theorie

valt ook niet-gewelddadige actie (burgerlijke ongehoorzaamheid) onder conflictgedrag, maar

zoals we zullen zien, wordt in de literatuur collectief conflictgedrag vrijwel altijd gelijkgesteld

aan collectief geweld.

3. De derde mogelijke reactie op collectief ongenoegen is dat men zich terugtrekt of afzondert.

Dergelijke afzondering kan men op verschillende manieren zoeken: door migratie of door het

opzetten van groeperingen die afzondering mogelijk maken (verzuiling of zelf-segregatie).

Men probeert bestaande verhoudingen te veranderen door een eigen weg te gaan.

4. Ten slotte bespreken we de keuze voor inactie: men schikt zich. We zullen laten zien dat er

meerdere vormen van inactie zijn. Men kan zich schikken omdat men denkt dat verzet zinloos

is, uit loyaliteit of omdat men het ongenoegen op een of andere wijze onderdrukt of reduceert.

Het kan nuttig zijn om deze vormen van elkaar te onderscheiden. Kenmerkend is in ieder

geval dat inactie bestaande verhoudingen onveranderd laat.

Het onderzoek dat we bespreken probeert een overzicht te geven van de statistische voorspellers. Zijn

er kenmerken van personen (bijv. leeftijd of geslacht), groepen (bijv. groepsgrootte) of omstandigheden

(bijv. economische recessie) die voorspellen waarom men gaat protesteren, de confrontatie zoekt, zich

terugtrekt of schikt? een review van de onderzoeksliteratuur probeert antwoord te geven. Vooraf

waarschuwen we de lezer alvast dat deze beperking tot statistische voorspellers betekent dat we een

belangrijk deel van de onderzoeksliteratuur negeren. Deze andere literatuur over het dynamisch proces

van escalatie en de-escalatie komt pas in later hoofdstukken aan bod.

63

Page 64: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

64

2 \ 1

2 \ 1 \ 1

PROTEST

Waarom gaan mensen massaal de straat op, klimmen ze in de pen of laten ze op andere manieren

hun stem horen? in een eerder rapport is reeds uitgebreid ingegaan op verschillende predictoren

van mobilisatie voor verschillende vormen van protest, alsmede enkele factoren die hier juist geen

verband mee houden.116 Deze paragraaf vat de belangrijkste conclusies samen.

ACHTERGRONDfACTORENTen eerste is het van belang om aandacht te besteden aan enkele individuele,- omgevings- en sociale

factoren die veel onderzocht zijn. Voor al deze factoren geldt dat ze géén noodzakelijk verband

houden met protest. Toch zijn ze belangrijk, want het zijn factoren op de achtergrond die soms van

belang worden.

Individuele kenmerken. Men zou kunnen veronderstellen dat protestgedrag gerelateerd is aan

allerhande individuele kenmerken zoals persoonlijkheid (bijvoorbeeld extraversie). Maar

persoonlijkheid en andere individuele kenmerken zijn slechte voorspellers van deelname aan

collectief protest. Ook zijn er geen eenvoudige fysiologische kenmerken (lichaamsbouw, man/

vrouw-verschillen, alcoholconsumptie, drugs, etc.) die samenhangen met protestbereidheid.117

Sociale status zou men ook als individueel kenmerk kunnen beschouwen. Men neemt vaak aan dat

het mensen in uitzichtloze situaties of grote nood zijn die protesteren. Dat is onjuist. Individuen

die het voortouw nemen in protest zijn doorgaans niet mensen die zwaar achtergesteld zijn

(bijvoorbeeld door armoede), maar mensen die een zeker aanzien genieten en een goed persoonlijk

netwerk hebben. Zij komen in protest namens een groep waarin zij een relatief vooraanstaande

positie innemen, of zelfs buitenstaander zijn.118

Omgevingskenmerken. Er is geen één-op-één-relatie tussen kenmerken van wijken of regio’s en de

bereidheid tot protest. Segregatie van bepaalde bevolkingsgroepen (bijvoorbeeld in

achterstandswijken) leidt niet noodzakelijk tot meer onrust en protest. Een groot aantal kenmerken

van probleemwijken (sociale desorganisatie, deprivatie, gemengde etnische samenstelling, een

hoog percentage bewoners zonder uitzicht op werk) hangt samen met criminaliteit en probleemgedrag,

maar onderzoek toont aan dat probleemwijken niet per sé geassocieerd zijn met meer massale

protesten of onlusten.119

Een bepaald type rellen, zoals in Londen 2011 en Parijs 2005, lijkt wél beperkt tot achterstandswijken.

Deze rellen worden wel beschreven als etnische rellen, maar bij nadere studie blijkt de etnische

achtergrond van arrestanten gemengd. Jonge mannen uit álle etnische groepen in de betreffende

Page 65: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

65

wijken waren betrokken bij de rellen. Het is niet de etnische of religieuze identiteit die de jongeren

uit deze wijken verenigt, maar een verziekte relatie met politie/overheid en het gevoel onder

bewoners van de banlieues geminacht te worden door de middenklasse.

Ook moet worden opgemerkt dat in andere situaties, zoals de hierboven beschreven rellen in

Turkije, het juist middenklasse- en Alevitische wijken zijn waar protest uitbreekt. Het is het issue

van het protest dat bepaalt wie de straat opgaan.120

Economische factoren. In tegenstelling tot wat men vaak aanneemt, trekt protest zich weinig aan van

de economische barometer. Armoede, honger en werkloosheid wakkeren weliswaar onvrede aan en

zijn gerelateerd aan allerhande individueel probleemgedrag en criminaliteit121. Maar het leidt niet

tot noemenswaardig meer protest.122 Massagedrag en stakingen nemen niet toe tijdens economische

recessies of bij hoge voedselprijzen.123 Ook zijn het niet de bevolkingsgroepen bij wie de nood het

hoogst is die het meest protesteren: juist groepen uit de middenklasse gaan iets sneller de straat

op.124 Middenklasse groepen beschikken over betere middelen (lidmaatschap van organisaties,

opleidingsniveau, autonomie, macht) om te protesteren. Ten slotte is het niet zo dat massaal protest

ontstaat daar waar arm/rijk-tegenstellingen het grootst zijn of waar deze het meest zichtbaar zijn.125

De reden dat economische factoren niet zo’n goede voorspeller zijn van protest, is dat protest met

name wordt aangejaagd door gevoelens van onrecht over relatieve inkomensverschillen.126 Hierbij

geldt dat ongelijke welvaartsverdeling doorgaans net iets minder scherpe morele verontwaardiging

oproept dan de procedurele onrechtvaardigheid die ermee samenhangt: het gaat vaak minder om

de uitkomst dan om het proces en de sociale relaties.127 Dit is van belang voor de relatie tussen

ongenoegen en collectieve actie: economische factoren zijn soms een reden om ongenoegen te

ervaren, maar dat doen ze niet consistent en áls ze ongenoegen veroorzaken dan spelen andere

(niet-economische) factoren daarbij doorgaans een dominante rol.

Overigens is bij overheidsoptreden wél een klein verband tussen economische factoren en reacties

op protest geconstateerd. In tijden van economische teruggang neemt de bereidheid tot arrestaties

en straffen iets toe.128

Politieke commotie. Een andere veel gebezigde theorie is dat massagedrag een publieke reactie is

op politieke commotie. Polarisatie en verkiezingskoorts zouden aanjagers zijn van sociale onrust

en geweld. Ook hier is weinig bewijs voor: diverse indicatoren van politieke onrust vertonen een

systematisch verband met demonstraties noch met grootschalige stakingen.129 Eerder lijkt het

omgekeerde het geval te zijn. Grote demonstraties, stakingen en andere onrust hebben directe

invloed op de mate van onrust binnen de politiek.

Page 66: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

66

2 \ 1 \ 2

Economische en politieke factoren zijn uiteraard niet helemaal onbelangrijk. Als politieke en

economische tegenstellingen vertaald worden in wij/zij-tegenstellingen (bijvoorbeeld tussen elite

en “de gewone man”), dan neemt de kans op mobilisatie voor protest toe. Mobilisatie wordt met

name waarschijnlijk als de eigen groep het gedrag of de aanwezigheid van een andere groep als

niet-legitiem ervaart.130

PSYCHOLOGISCHE PREDICTORENde literatuur identificeert drie psychologische factoren die samen redelijk goed verklaren waarom

mensen wel of niet deelnemen aan protesten of manifestaties. Het zijn collectieve ongenoegens

van morele aard, verwachte effectiviteit en gedeelde sociale identiteit. Alle drie hebben een

aangetoond causaal verband met collectieve actie.131

Zoals hierboven al kort genoemd, is collectief protest een uitkomst van een situatie (bijvoorbeeld

een vergelijking met “de ander”) die als onrechtvaardig ervaren wordt. Als die situatie sterke

collectieve ongenoegens oproept, neemt de kans op actie fors toe. Gevoelens van onrechtvaardigheid

en verontwaardiging zijn sterke aanjagers van collectieve actie.132 Maar ook andere morele emoties

zoals walging en minachting kunnen relevant zijn voor massagedrag. Walging kan bijvoorbeeld

een rol spelen bij acties jegens pedoseksuelen, homoseksuelen of minderheidsgroepen.

Emoties zoals verontwaardiging, onrecht, wraak, minachting en walging hebben een morele basis.

Ze worden opgeroepen omdat een “ander” immoreel, onwenselijk gedrag vertoont133, maar ook

omdat men de eigen groep (of een groep of object waarmee men empathie ervaart) wil beschermen

of met zorg omgeven.134 Dergelijke emoties vragen om een reactie. Verontwaardiging moet worden

geuit, onrecht rechtgezet en bij walging wordt gereinigd of aanraking met de ander vermeden.135

De intensiteit, mate van consensus en de aard van de morele emoties oefenen een vrij directe invloed

uit op de vorm die massagedrag aanneemt. Collectieve morele emoties zijn een impuls om te mobiliseren.

Een tweede belangrijke factor is een meer “koude” calculatie van de voordelen en nadelen van het

protest. In de literatuur wordt hiervoor de Engelse term efficacy gebruikt, die we hier vertalen

met verwachte effectiviteit. Gaat het iets opleveren? Ben ik in staat iets bij te dragen? Met name in

de sociologische literatuur over “resource mobilization” zijn dit soort factoren van centraal belang.136

Inderdaad blijkt uit onderzoek dat bijvoorbeeld inschattingen van de verwachte effectiviteit van

het protest van groot belang zijn om mensen de straat op te brengen.137

De derde factor is een gedeelde sociale identiteit (voorwaarde voor zelf-categorisatie, zoals we

zagen in Hoofdstuk 1). een sterke identificatie met een groep is vaak de opmaat tot deelname. Zo’n

identificatie kan men ervaren uit sympathie met een groep mensen, maar een groep formeert zich

Page 67: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

67

2 \ 1 \ 3

ook vaak rond een gedeelde overtuiging, interesse of mening. Veel protestbewegingen zijn heterogene

netwerken en gelegenheidscoalities waarbij met name de diehard activisten onderling verschillen

van mening. Zo’n losse verzameling activisten kan als eenheid gaan functioneren door reacties en

uitlatingen van politie en politiek. Autoriteiten hebben, als geen ander, de middelen en macht om

een heterogene verzameling te veranderen in een homogene vastberaden mensenmassa met een

helder doel (verzet, wraak, burgerlijke ongehoorzaamheid, etc.). als gevolg van conflict kunnen

sociale identiteiten politiseren en polariseren. Door politisering wordt de identiteit van de eigen

groep onlosmakelijk verbonden aan de strijd met de andere partij138. Door polarisatie wordt het

verschil tussen wij en zij overdreven. In beide processen speelt communicatie binnen de eigen

groep een rol: percepties van de ander worden geconstrueerd in eigen kring.139

COMMUNICATIECommunicatie vervult op verschillende manieren een rol in het mobiliseren van mensenmassa’s.

Het vormt ten eerste een “brug” tussen de achtergrondfactoren en de drie psychologische predictoren

van protest. Communicatie is centraal in de vorming van collectieve emoties, gevoelens van

effectiviteit en gedeelde sociale identiteit. Door communicatie worden kennis, ervaringen en

emoties gedeeld. Daarnaast ontstaan door communicatie gevoelens van sociale verbondenheid.

Het ontstaan van collectieve morele emoties kan men opvatten als een proces van gezamenlijke

duiding van een gebeurtenis. Zoals in Hoofdstuk 1 werd uitgelegd, ontstaan de collectieve

emoties waarin we hier zijn geïnteresseerd (collectieve woede, minachting, walging, etc.) door

een proces waarin men ongenoegen na een gebeurtenis of toestand interpreteert. Zo’n omzetting

van ongenoegen in een concrete emotie zal afhangen van inschattingen van oorzaken, gevolgen

en mogelijke remedies. Zijn de aardbevingen in Groningen een natuurverschijnsel of zijn ze

het directe gevolg van gaswinning? Zijn die aardbevingen levensbedreigend voor jezelf en

anderen? is er iets aan te doen? afhankelijk van het antwoord op zulke vragen zal men

(groepgebaseerde) emoties als angst, woede of verontwaardiging kunnen ervaren. Afhankelijk

van de mate waarin de eigen interpretatie wordt ondersteund door anderen in de eigen groep

zal men collectieve emoties ervaren.140

Het ervaren van effectiviteit (efficacy) is eveneens op allerhande manieren afhankelijk van

communicatie en sociale interactie. Hier staan twee vragen centraal: is verandering mogelijk en

willen anderen iets doen? als in de omgeving concrete signalen zijn dat anderen actie ondernemen,

dan wordt de drempel om zelf iets te ondernemen lager. Activisme in de omgeving (van vrienden,

collega’s of anderen in het sociale netwerk) is dan ook een goede voorspeller van protest.141

De casus Turkije illustreert dit proces. De sterke groei van het protest in Istanbul gedurende de

Page 68: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

68

eerste dagen creëert perspectief dat grote mensenmassa’s inderdaad op de been kunnen komen

voor deze zaak. Daarmee wordt demonstreren ineens aantrekkelijk voor sympathisanten van deze

zaak, ook in andere delen van het land. Men probeert het op diverse plekken en het lukt inderdaad

om grote aantallen te mobiliseren.

Communicatie is tevens essentieel in de keuze van protestvormen. We zien vaak een soort “domino-

effect” van actievormen (femen-protesten142, hongerstakingen en “Occupy”-achtige bezettingen).

Dit is meer dan imitatie. Men bouwt op ervaringen met effectief en ineffectief protest elders. Dat

leerproces vindt plaats door informatie via sociale netwerken of massamedia. In dit proces van

verspreiding van kennis speelt communicatie dus wederom een centrale rol.143

Ten slotte is er de ontwikkeling van een concreet wij-gevoel uit een gedeelde achtergrond.

Lidmaatschap van een herkenbare groep (sociale klasse, religie, etniciteit), het ondergaan van een

gedeeld lot (discriminatie, verlies van privileges) zijn allerminst garanties dat een sterke sociale

band ontstaat. Zo’n gedeelde identiteit ontwikkelen is een actief proces. Communicatie versterkt

een sociale identiteit door wij/zij vergelijkingen te benadrukken, door emoties te delen en door

samenwerking te manifesteren. Politici, leiders en personen met aanzien kunnen zich door het

toepassen van dit soort methoden ontwikkelen tot “identiteits-entrepreneurs.”144

Het proces van informele communicatie

Communicatie is geen “neutraal” proces van kennisoverdracht. Mensen worden deels gemobiliseerd

via verhalen en geruchten. In dit soort dialoog wordt niet louter betrouwbare feitenkennis gedeeld.

Omdat men het met anderen moet delen, worden elementen die interesse opwekken overdreven,

past men het verhaal aan zodat het aansluit bij de verwachtingen van die ander en versimpelt men

de boodschap. Zo construeert men een interessant, geloofwaardig en begrijpelijk verhaal. Maar

die vertekeningen zijn uiteraard niet zonder gevolgen.145

Verder vertonen groepen mensen een neiging tot polarisatie, deels om een helder normatief kader

te vormen (een zelf-stereotype), en deels ook omdat de leden van de groep het prettig vinden als

de groep distinctief is ten opzichte van andere groepen.146

Zowel processen van polarisatie als geruchtvorming kunnen een rol spelen bij het aanwakkeren

van collectief ongenoegen. Ze spelen zo een rol in het mobiliseren voor actie.

Sociale media

In toenemende mate vindt informele communicatie digitaal plaats. Door invloed van nieuwe techniek

veranderen enerzijds sociale netwerken en informatiebronnen. Het belang van “weak ties” (bekenden,

Page 69: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

69

geen naaste vrienden) neemt toe, net als de snelheid van informatieverspreiding.147 Eén van de

gevolgen is dat collectieve actie en protest op een heel andere manier georganiseerd kan worden.

Ten eerste maakt internet, via persoonlijke netwerken en sociale media, zichtbaar wie “wij” zijn:

niet alleen een kleine kring intimi, maar in potentie een veel groter netwerk van netwerken. Hieraan

gerelateerd is dat het verschil tussen persoonlijke- en massacommunicatie wegvalt. Dit creëert de

mogelijkheid tot de bottom-up vorming van zeer grote groepen met een gedeelde sociale identiteit.148

Verder biedt internet een forum voor alternatieve informatievoorziening en de snelle verspreiding

van emoties (onvrede, verontwaardiging). Al deze processen herkennen we in de casus Turkije,

waar via Twitter en andere sociale media snel allerhande iconische beelden van pinguïns en de

“lady in red” worden verspreid.

Verder is internet een hulpmiddel bij organisatie en coördinatie. Informatie over locaties,

gelegenheden en middelen tot protest kan op korte termijn onder zeer velen worden verspreid.

Dit kan niet alleen leiden tot een grotere opkomst maar als die informatie door velen wordt verspreid

(bijv. via facebook en Twitter) dan bevordert dit ook het gevoel van sociale steun en effectiviteit.

Ten slotte biedt internet zelf allerhande mogelijkheden voor collectieve actie en cyberprotest. De

drempel voor participatie in dergelijk protest kan laag zijn en dat vergroot het aantal “deelnemers.”

Critici van online activisme merken op dat deelname aan online acties vaak erg laagdrempelig is.

Dit zou de impact van dergelijke acties kunnen verminderen omdat het deelname betekenislozer

maakt.149 Maar daar is weinig bewijs voor en bovendien laat onderzoek zien dat deelnemers aan

online acties ook gemotiveerd raken voor andere typen acties. Internet is, kortom, een waardevolle

aanvulling in het arsenaal van activisten.150

Massamedia

Massamedia zoals televisie, radio en krant vervullen van oudsher een centrale functie bij het

reguleren en creëren van percepties van de sociale realiteit. Berichtgeving rondom grootschalige

demonstraties en protesten wordt door allerhande invloeden vertekend. Doorgaans is er weinig

aandacht voor de motivaties om de straat op te gaan. In plaats daarvan is disproportioneel veel

aandacht voor conflict en geweld. Hierbij kiezen media graag partij of vellen een moreel oordeel,

waarbij de agressor wordt aangewezen en veroordeeld.151

Maar berichtgeving over protest kan ook tekort schieten doordat journalisten hun oor teveel naar

de ene of de andere partij laten hangen. Politie en overheden proberen beeldvorming in hun eigen

voordeel te beïnvloeden. Bij de rellen in Parijs (2005) en Londen (2011) tekenden journalisten

anonieme uitspraken door politie en justitie op die de slachtoffers en hun familie beschadigden.

Page 70: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

70

2 \ 1 \ 4

Dit wakkerde woede aan.152 In de casus Turkije negeerden massamedia de grootschalige protesten,

met verontwaardiging tot gevolg. Ook activisten bespelen de media met extreme acties of geweld.

Gehoord, gezien en erkend worden, zijn vaak een doel op zich. Media-aandacht voedt immers de

kracht en populariteit van protestbewegingen.

SITUATIONELE fACTORENEr zijn veel situaties waarin collectief ongenoegen, gedeelde identiteit én een zekere mate van

effectiviteit bestaan. Maar ook dan kunnen diverse factoren de mate van actiebereidheid bevorderen

of ontmoedigen.

Vaak is er een katalysator—een specifieke gebeurtenis of gelegenheid die mensen samenbrengt

en discussie oproept. In de casus Turkije waren dat iconische beelden en verhalen over politiegeweld.

Verder moet de situatie de gelegenheid bieden om actie te ondernemen (te weinig politie, losliggende

stenen) en moet de massa over de vereiste “resources” beschikken (communicatiekanalen,

actiebereidheid, brede steun).

Al deze factoren tezamen maken dat collectieve onvrede massaal geuit kan worden. De echte

mobilisatie is echter geen statisch proces—het is een dynamische interactie tussen partijen waarbij

iedere actie een aanleiding is voor veranderingen in achtergrondstructuur, psychologische factoren

en het debat op de voorgrond (zie figuur 6).

Figuur 6: voorspellers van protest en hun onderlinge relaties.

Co

mm

un

icat

ie

Traditionelemedia

· fysiologie· Individuele kenmerken

· fysieke omgeving· Sociale netwerken

· Katalysatoren· Gelegenheid· Middelen

· Sociale verhoudingen· Economie· Politiek

Socialemedia

efficacy

Actie/inactie

Morele beroering

achtergrond media sociale psychologie situatie handeling

Sociale identiteit

Page 71: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

71

2 \ 2

2 \ 1 \ 5 PREDICTOREN VAN PROTEST—INTEGRATIECollectief ongenoegen is een redelijk sterke voorspeller van collectief protest, samen met sociale

identificatie en een gevoel van effectiviteit. achtergrondfactoren als politieke onrust, economische

tegenslag of sociale spanningen en ongelijkheid kunnen ongenoegen doen toenemen, maar slechts

indirect. Communicatie via reguliere en sociale media speelt een cruciale rol bij het vertalen van

achtergrondfactoren in concrete ongenoegens, identiteiten en waargenomen effectiviteit.

CONfLICTGEDRAG

in de literatuur wordt conflictgedrag dat voortkomt uit collectief ongenoegen meestal gelijkgesteld

aan het gebruik van collectief geweld. Aangezien we in dit deel van het rapport een literatuuroverzicht

geven, moeten we met deze aanname overnemen. We gebruiken de termen collectief geweld en

–conflictgedrag dan ook door elkaar, met de kanttekening dat niet-gewelddadige vormen van

conflictgedrag weliswaar weinig onderzocht worden maar vrij veel voorkomen.153

Het lijkt een logische gedachte dat individueel en massaal geweld voorspeld worden door dezelfde

factoren. Dat is echter niet het geval. De criminologische literatuur laat zien dat bepaalde kenmerken

van individuen en wijken (armoede, een gebrek aan cohesie, een gebrek aan sociale controle) sterk

samenhangen met individuele criminaliteit (individuele geweldpleging, diefstal, etc.).154 Eerder hebben

wij laten zien dat geen van deze achtergrondvariabelen een goede voorspeller is voor massaal protest.

in deze paragraaf zal blijken dat deze factoren ook geen goede voorspellers zijn van conflictgedrag.

De reden dat collectief geweld heel andere voorspellers heeft, intrigeert. Sommige kenmerken van

de daders vertonen overeenkomsten. Het gaat doorgaans om jonge mannen die bereid zijn geweld

te gebruiken.155 Waarom heeft collectief geweld dan toch andere voorspellers?

Een eerste reden is dat grote mensenmassa’s criminaliteit eerder ontmoedigen dan aanmoedigen.156

Slechts een zeer klein percentage van evenementen ontaardt in groepsgeweld.157 Bij demonstraties

loopt het iets vaker mis, maar ook daar is meer dan 90% van de bijeenkomsten vreedzaam. Massaal

geweld is veel voorspelbaarder in situaties waarin het (bijna ritueel) optreedt, zoals risicowedstrijden

in het betaald voetbal of de nieuwjaarsviering in bepaalde steden.158 Dit is gelijk de belangrijkste

conclusie van dit hoofdstuk: collectief geweld is zeer zeldzaam, een mensenmassa reguleert geweld

doorgaans zeer effectief.159

Een tweede reden dat collectief geweld slecht vergelijkbaar is met individuele criminaliteit is dat

een escalatie in collectief geweld niet alleen coördinatie vereist binnen ten minste één van deze

Page 72: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

72

groepen, maar ook een dynamiek tussen bijvoorbeeld een massa mensen en de politie of een massa

mensen en de leden van een outgroup. Deze dynamiek is, naast achtergrondvariabelen, een

belangrijke verklaring voor collectieve geweldpleging en conflictgedrag. We bespreken deze

dynamiek in Hoofdstuk 3 in meer detail.

ten slotte vereisen veel vormen van collectief conflictgedrag samenwerking en enige mate van

coördinatie. Waar sociale desorganisatie en gebrekkige sociale steun een positieve samenhang

vertonen met individuele criminaliteit (vaak binnen de eigen groep), ondermijnen diezelfde factoren

het vermogen om goed samen te werken in bredere sociale verbanden.160

In het stuk hieronder bespreken we enkele factoren die mogelijk wél een rol spelen bij collectief

conflictgedrag. We richten ons op twee vormen van collectief geweld die, blijkens onderzoek, soms

veel overeenkomsten maar ook hun eigen dynamiek en kenmerken hebben.161 Beide vormen van

geweldpleging zijn kenmerkend voor grootschalige massale bijeenkomsten, maar hebben een

ander doelwit en (zoals we zullen zien) een andere oorsprong:

1. Tijdens een massale bijeenkomst met een overwegend niet-gewelddadig karakter (bijvoorbeeld

een demonstratie of protest) ontstaat grootschalige collectieve geweldpleging tussen groepen.

In Nederland zal een van beide groepen doorgaans de politie zijn.

2. In de context van een massale bijeenkomst of grootschalig evenement vindt plundering plaats

(en soms ook groepsverkrachtingen of collectieve vergelding) op het moment dat sprake is

van ordeverstoring of een gebrek aan toezicht. Daarbij moet opgemerkt dat de literatuur ook

andere vormen van collectieve geweldpleging onderscheidt.

Deze kunnen verweven zijn met de twee vormen die we hier bespreken.162 Alhoewel in dit onderzoek

deze andere vormen van collectieve geweldpleging buiten de vraagstelling vallen, noemen we ze

kort voor de volledigheid:

3. Geweldpleging van kleine groepen, fracties, activisten of extremisten in de context van een

grootschalig conflict tussen twee groepen of partijen. Geweld is doorgaans gericht op het

toebrengen van materiële of symbolische schade: brandstichting, sabotage, vernieling of aanslagen.

4. Groepsgeweld met een sterk ritueel karakter dat doorgaans een sterke mate van coördinatie

en/of voorbereiding vergt. Het rituele karakter zit hem enerzijds in het bestaan van “scripts”

die gewelddadige episodes een zeer voorspelbaar verloop geven en door het gebruik van

demonstratief geweld gericht op het symbolisch kleineren, vernederen of terugbetalen van

de andere partij (lynchings, rivaliserend geweld tussen gangs of groepen hooligans).

Page 73: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

73

2 \ 2 \ 1

5. Sterk gecoördineerde vormen van geweld gericht op de vernietiging of uitschakeling van de

andere partij, zoals oorlog en genocide.

6. Opstootjes en knokpartijen tussen kleine groepen in de context van meer grootschalige

bijeenkomsten of evenementen met een situationele aanleiding die geen verband houdt met

de aard van de bijeenkomst (uitgaansgeweld, gewelddadige incidenten waarbij meerdere

personen betrokken zijn).

COLLECTIEVE GEWELDPLEGING TUSSEN GROEPENGewelddadige confrontaties met de politie zijn wellicht de meest herkenbare vorm van grootschalig

geweld door demonstranten of feestvierders. Systematisch (kwantitatief) onderzoek hiernaar is

moeizaam werk. In de sociologische literatuur wordt veel gebruik gemaakt van analyses van

krantenartikelen van met name de New York Times, op basis waarvan men analyses maakt van

aantallen mensen, politie en bijvoorbeeld gewelddadig gedrag. Aangezien men de aan- of afwezigheid

van geweld wil verklaren, is iedere gewelddadige en niet-gewelddadige episode een afzonderlijk

“meetpunt”. Aangezien massaal geweld een vrij zeldzaam fenomeen is, moet men dus enorm veel

demonstraties en massale bijeenkomsten bestuderen, wil men iéts zinnigs kunnen zeggen over predictoren.

Daarnaast is er onderzoek van gedragswetenschappers die observaties verrichten tijdens

demonstraties. Uiteraard legt dat onderzoek sterker de nadruk op kenmerken van de situatie en

de dynamiek, maar er komen tevens enkele belangrijke observaties over daders en andere structurele

kenmerken naar voren die samenhangen met collectieve geweldpleging.

We bespreken enerzijds de factoren die van invloed zijn op het gebruik van geweld van de kant

van de politie en anderzijds zullen we de factoren bespreken die het geweldgebruik van de andere

partij, burgers, kunnen voorspellen; zowel tegen de politie als tegen andere groepen.

Geweldgebruik door politie

Is het vreemd om eerst aandacht te besteden aan geweldgebruik door politie en pas dan aan geweld

tegen de politie? nee, dat is niet vreemd. de politie is niet alleen slachtoffer, maar kan ook dader

en aanstichter zijn. Oproerpolitie zoals de Nederlandse Mobiele Eenheid (ME) is doorgaans

uitstekend voorbereid om geweld en dwang te gebruiken. Uiteraard zijn er situaties waarin die

maatregelen disproportioneel zijn en irritatie oproepen.163 Gezien over langere termijn en in

internationaal verband wordt dan ook door velen geconstateerd dat optreden van de politie een

belangrijke bijdrage levert aan geweldescalatie.164

Of de politie geweld gebruikt tegen groepen mensen hangt uiteraard van meerdere factoren af. We

benadrukken nogmaals dat ondanks de vele onderzoeken er slechts weinig concrete en consistente

Page 74: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

74

resultaten zijn. Hieronder bespreken we enkel de factoren die wél van invloed zijn. We beginnen

dit literatuuroverzicht met (vrij oppervlakkige) observaties op macroniveau en werken geleidelijk

toe naar sociaalpsychologische processen.

Aanwezigheid van groepen. We beginnen met de constatering dat een conflict tussen twee groepen

alleen mogelijk is als beiden aanwezig zijn en bereid zijn geweld toe te passen. Dit lijkt en is een

open deur. Echter, bij veel protesten en demonstraties is politie niet of nauwelijks aanwezig.

Uiteraard zijn er dan ook geen gewelddadigheden door (of jegens) de politie.

Er zijn echter ook situaties waar wél grote aantallen politie en/of ME aanwezig zijn. Het spreekt

voor zich dat in dit soort situaties de kans op escalatie en geweldpleging hoger is, maar zoals gezegd

blijft de kans op escalatie gering. Het gaat meestal goed.

Repressie en geweldspiraal. In sommige situaties is geweldgebruik en dwang door politie en ME

proportioneel, noodzakelijk en dus legitiem. De casus Turkije illustreert echter hoe disproportionele

repressie kan leiden tot collectieve verontwaardiging, grootschalig protest en escalatie van geweld.

Onderzoek laat inderdaad zien dat repressieve ordehandhaving geassocieerd is met een toename

in aantallen protesten en incidenten (een “backlash”). Ook is er enig bewijs dat repressieve

politietactieken zorgen voor een toename in radicalisering.165 Anderzijds is opgemerkt dat ook het

uitblijven van politieoptreden in situaties waarin dit mogelijk en wenselijk is, een rol kan spelen

in de escalatie van geweld.166

Predictoren van repressie: dreiging, onvoorspelbaarheid en onrust.

Onder sommige omstandigheden kiest de politie voor de inzet van harde, confrontationele en

repressieve tactieken om de orde te handhaven. Dat gaat vaak gepaard met de grootschalige inzet

van oproerpolitie, het toepassen van geweld en/of grootschalige arrestaties om gedrag van een

massa mensen te controleren, een verminderde bereidheid om te praten, verminderde tolerantie

voor overtreding van regels of afspraken en verminderd respect voor rechten van burgers.167 Onder

welke omstandigheden past de politie dit soort tactieken toe? repressie wordt waarschijnlijker naarmate

politie een demonstratie, protest of bijeenkomst ziet als een reële bedreiging van de openbare orde.

De waargenomen dreiging neemt toe als men van demonstranten of feestvierders “confrontationele

tactieken” verwacht zoals sit-downs, bezettingen, de onderbreking van vergaderingen, burgerlijke

ongehoorzaamheid of het toebrengen van materiële schade. Veelal is dit op basis van eerdere

ervaringen, geweld komt in “golven.” De ervaren dreiging neemt ook toe als het protest gericht is

tegen de overheid.168 Deels is dit niet verwonderlijk: confrontationeel gedrag van demonstranten

Page 75: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

75

lokt een reactie uit. Maar sit-downs en bezettingen zijn geweldloze tactieken (ze werden recent

toegepast in Turkije, tijdens Indignados en Occupy protesten, en in Oekraïne, Thailand en vele

andere recente protesten). Als demonstranten geweldloosheid nastreven, dan is het uitbreken van

geweld waarschijnlijk een direct gevolg van het beleid van autoriteiten.

De dreiging is groter als de politie in ondertal is. Bij demonstraties in de VS tussen 1960-1995 is

het gebruik van harde repressie minder waarschijnlijk als het om kleine bijeenkomsten gaat van

minder dan 100 personen. Bij groepen tussen de 100 en 8.000 personen maakt groepsgrootte

weinig uit voor de kans dat repressieve middelen worden gebruikt. Er zijn enige aanwijzingen dat

bij grote aantallen mensen (meer dan 8.000) de politie minder geweld gebruikt maar iets meer

arrestaties verricht. Toekomstig onderzoek moet echter uitwijzen hoe robuust dat effect is.169

Dreiging neemt toe als een gebeurtenis onvoorspelbaar is. Veel protesten en demonstraties hebben

een redelijk voorspelbaar verloop. Bij ongeorganiseerde feestelijke bijeenkomsten op straat (zoals

in Nederland tijdens de nieuwjaarsviering) is dit echter minder het geval. feestgangers streven

hier in massaal verband individueel vermaak na. Voor de politie betekent dit dat er minder helder

is wie in de gaten gehouden moet worden, welk gedrag problematisch is en waar ongeregeldheden

zich kunnen voordoen.170 Onderzoek suggereert dat deze onzekerheid ertoe leidt dat politie eerder

repressie toepast.171

Tot dusverre rijst een coherent beeld uit het onderzoek op. Als de politie een situatie als dreigend,

spannend of onoverzichtelijk ervaart, dan is het waarschijnlijker dat ze ferm ingrijpt. Historisch

onderzoek maakt een interessante aanvulling. Tijdens franse protesten tussen 1830 en1960 bleek

het aantal arrestaties positief samen te hangen met economische en politieke onrust (veroorzaakt

door bijvoorbeeld recessies of verkiezingen).172 Als we al deze bevindingen samenvoegen, dan

stimuleren angst en onrust binnen de politieorganisatie de keuze voor repressieve tactieken.

Deze lezing wordt bevestigd door een drietal sociaalpsychologische studies onder Britse en

Italiaanse politieofficieren. Hieruit blijkt dat als men “de massa” ziet als homogene eenheid,

dat men dan eerder een repressieve tactiek kiest. Juist in bedreigende situaties gaat men de

massa meer als een homogene eenheid zien, al blijft men ook dan nog onderscheid maken

tussen een gewelddadige minderheid en niet-gewelddadige meerderheid. Maar onder dreiging

kiest men eerder om het geweld van deze minderheid te beteugelen door de massa als geheel

aan te pakken met stevige middelen. We zien met andere woorden dat dreiging zorgt voor een

lichte toename in wij/zij-denken (in de zin dat “zij” een gevaar voor de openbare orde zijn)

en een toename in wij/zij-gedrag.173

Page 76: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

76

Uit casestudy-onderzoek blijkt ten slotte dat negatieve verwachtingen een rol spelen in het gebruik

van vrij extreme repressiemiddelen. Voor de G20-top in Toronto in 2010 anticipeerde de politie

op een dreigende confrontatie met anarchisten een“black bloc”174). Dit leidde tot een besluit om

zeer grote aantallen oproerpolitie paraat te hebben en strenge veiligheidsmaatregelen te nemen.

Tijdens de demonstraties werden zeer veel mensen gearresteerd, werd hardhandige repressie

toegepast en werd grote groepen het demonstreren onmogelijk gemaakt (o.a. door het zogenaamde

“kettling”, ofwel het insluiten van groepen demonstraten, zie figuur 7).175

Geweldgebruik tegen politie

Meer nog dan bij geweldgebruik door de politie is het lastig om concrete predictoren voor geweld

tegen de politie te onderscheiden, met name doordat er sprake is van een dynamiek tussen beide

Figuur 7: Politie in Toronto sluit een groep demonstranten en omstanders in tijdens een “g20” demonstratie op 27 juni 2010.

Page 77: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

77

groepen in plaats van het eenzijdig gebruik van geweld van een bepaalde groep. De dynamiek zal

verder besproken worden in Hoofdstuk 3 maar het is hier al relevant om op te merken dat wij/

zij-tegenstellingen in deze dynamiek een belangrijke rol spelen. In recente rellen in Parijs en Londen

was het waarschijnlijk een gedeelde afkeer van de behandeling door politie en overheid die bewoners

van de Parijse banlieues en Britse boroughs verenigde en geweld legitimeerde.176 Ook bij

extremistische sociale bewegingen zien we een neiging om andere partijen als vijand te zien,

met legitimatie van geweld tot gevolg.

Radicale groepen staan echter doorgaans niet aan de basis van een protestgolf. De meeste

protestgolven starten vrij vreedzaam. Na enkele demonstraties en confrontaties neemt geweld

geleidelijk toe.177 In zo’n transitie radicaliseren gematigden: als demonstranten met vreedzame

Page 78: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

78

bedoelingen naar een protest komen, verwachten zij dat de politie hen geweldloos tegemoet zal

treden. Als die verwachtingen geschonden worden, vindt radicalisering plaats: het gebruik van

geweld wordt een legitieme vorm van verzet.178

In het algemeen geldt dat protestgolven en geweldgebruik optreden op momenten dat

machtsverhoudingen verschuiven en men kansen op verandering ziet.179 Grootschalig geweldgebruik

tijdens protestgolven lijkt het meest voor te komen als de protestbeweging haar grootste omvang

bereikt.180 In grote groepen demonstranten neemt de kans op collectief geweld tegen de politie of

autoriteiten iets toe.181 Rassenrellen in de Verenigde Staten aan het eind van de jaren 1960 vonden

met name plaats op locaties waar grote aantallen zwarte Amerikanen woonden.182

Ten derde hangt geweld samen met morele emoties als minachting, wraak en walging. Onderzoek

laat zien dat minachting de beste voorspeller zou zijn voor sympathie met het gebruik van extreem

geweld als protestuiting.183 Maar van oudsher speelt ook wraak (als reactie op gekrenkte eer of

trots) een belangrijke rol in massagedrag.184 In de 17e en 18e eeuw waren (o.m. in frankrijk) vetes

tussen dorpen en clans een veel voorkomende bron van massaal geweld. Ook in de moderne tijd

speelt wraak een rol, bijvoorbeeld in rellen na de dood van een lid van de eigen groep in interactie

met de politie of voetbalrellen.185

Ten slotte spelen bij escalatie concrete percepties en verwachtingen over “hun” gedrag een rol. Als

demonstranten zich voorbereiden op geweld en zich wapenen, dan neemt allicht de kans op geweld

toe: een self-fulfilling prophecy.186 Deze concrete verwachting van geweldgebruik kan gebaseerd

zijn op ervaringen in het verleden bij soortgelijke ontmoetingen: we zien dit bij ontmoetingen

tussen supporters van verschillende verenigingen of andere situaties waarin een traditie van

geweldpleging is ontstaan. Maar een verwachting van geweld kan ook ontstaan naar aanleiding

van berichtgeving in de media over geweldpleging elders.187

Geweld tussen groepen burgers

Uiteraard is geweld tegen politie slechts één van de vormen van geweld tussen groepen. Ook andere

groepen in de samenleving kunnen slaags raken. In Culemborg rees in 2009 en 2010 het vermoeden

dat Marokkaanse en Molukse Nederlanders botsten. Tijdens de rellen in Los Angeles (1992) was

sprake van geweld tussen Afro-Amerikanen en Latijns-Amerikanen enerzijds—de traditionele

bevolking van de armere wijken—en Aziatische Amerikanen anderzijds als nieuwkomers in de

wijken waar de rellen ontstonden. En uiteraard is geweld tussen groepen niet slechts etnisch

van aard. Sektarisch geweld kan ook uitbreken tussen bijvoorbeeld religieuze groeperingen

of tussen sociale klassen.188

Page 79: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

79

In het algemeen kan men stellen dat, net als voor politiegeweld hierboven, generaliserende

theoretische verklaringen voor dit typen interetnisch geweld slecht toepasbaar zijn op geweld

tussen groepen. Achtergrondvariabelen verklaren met andere woorden weinig tot niets. Daarentegen

zijn ook hier herkenbare voorwaarden voor het optreden van geweld: (a) het bestaan van een

vijandige wij/zij-relatie tussen twee groepen, (b) gevoelens van boosheid of wrok naar aanleiding

van een gebeurtenis of toestand, (c) de gelegenheid om geweld zonder al te veel risico toe te passen.

Bovendien heeft men d) het idee dat het toepassen van geweld legitiem is.189

Het ontstaan van een vijandige relatie tussen partijen heeft vaak een lange geschiedenis. Hierin

lijkt de oorzaak competitie tussen groepen te zijn, maar doorgaans staat hierin ook een gevoelde

onrechtvaardigheid centraal. Kenmerkend voor wij/zij-relaties in situaties waarin geweld

gerechtvaardigd wordt, is dat de andere partij wordt gedehumaniseerd. Dit wil zeggen dat hun

waarden en identiteit als minderwaardig of zelfs onmenselijk worden beschouwd.190

Verder is van belang dat radicaal geweld tussen groepen niet abrupt en spontaan ontstaat. Aan

geweldpleging gaat doorgaans veel deliberatie, zo niet organisatie vooraf.191 Bij sektarisch geweld

tussen groepen die lange tijd met elkaar in conflict zijn, zoals in noord-ierland, valt op dat

gewelddadige groepen zeer geleidelijk radicaliseren.192 Bovendien is massaal geweld in deze situatie

vaak territoriaal en ritueel. Die twee zijn gerelateerd. De rituele vorm van demonstreren in Ierland

is door marsen te organiseren. Conflict breekt uit daar waar zo’n mars het territorium van de

andere partij schendt.193 Die ander moet verwijderd worden uit het eigen territorium op dezelfde

wijze dat men ongedierte uit huis weert (een schoonmaakactie, met andere woorden).194

Een laatste opmerking betreft de aard van het geweld in dit soort situaties. Velen merkten op hoe

extreem gewelddadig interetnisch en sektarisch geweld kan zijn. Een van de mogelijke verklaringen

is dat dit geweld niet louter ten doel heeft om de ander te verjagen of uit te schakelen. Men maakt

er een schouwspel van: geweld wordt zo enerzijds een demonstratie van de mate van toewijding

van de daders. Anderzijds zijn de gewelddadige handelingen vaak symbolisch voor het herstel van

de goede orde. In sektarisch geweld in de 16e eeuw hebben protestanten het op priesters en kerken

voorzien. De kerken worden “gebeeldenstormd”, de priesters soms gedwongen tot seksuele

handelingen en gedood. Katholieken daarentegen willen de gemeenschap reinigen van protestanten:

dezen worden verbrand (een reinigingsritueel) of verdronken (doopritueel).195

Geweld tussen groepen - integratie

Voegen we de kennis over geweld tussen groepen samen, dan zien we een duidelijk thema: collectieve

geweldpleging wordt mogelijk door een gedeelde identiteit, collectieve ongenoegens in de vorm

van morele emoties en een gevoel van effectiviteit. Dit zijn dezelfde drie factoren die mensen de

Page 80: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

80

straat op drijft, maar geweld behoeft iets extra’s. Een van die dingen is de verwachting dat geweld

gebruikt zal worden: de andere partij zal willen vechten. De tweede (die daarmee samenhangt) is

dat geweld gezien wordt als legitiem of noodzakelijk. Ten derde zien we andere morele emoties.

Waar (geweldloos) protest wordt gedreven door verontwaardiging en woede, is geweld meer toe

te schrijven aan minachting, walging en wraak. Geweldgebruik door politie en groepen met veel

macht kan worden ingegeven door angst en dreiging.196

PLUNDERINGENPlunderingen komen voor in verschillende vormen. De stroom in een stad kan bijvoorbeeld uitvallen

waardoor beveiligingssystemen niet meer werken en er een mogelijkheid ontstaat tot plunderen.

Tijdens een demonstratie breekt geweld uit en in de chaos die volgt, vinden plunderingen plaats.

Of een natuurramp zorgt voor algehele ontregeling en acute nood die men ledigt door op grote

schaal te plunderen.197

Onderzoek naar plunderingen maakt doorgaans onderscheid tussen twee situaties waarin plunderingen

kunnen plaatsvinden. Enerzijds zijn er plunderingen tijdens rampen of calamiteiten die grootschalige

ontregeling veroorzaken. Anderzijds kunnen plunderingen plaatsvinden tijdens onlusten, grootschalige

demonstraties of andere verstoringen van de openbare orde. Deze vormen verschillen vooral in de

mate van coördinatie van gedrag en de oorzaken. Gezien het doel van dit rapport zullen we hier vooral

ingaan op plunderingen die samenhangen met uitingen van collectief ongenoegen. Maar voor een

beter begrip van plunderingen besteden we eerst kort aandacht aan rampen en calamiteiten.

plunderingen tijdens rampen en calimiteiten

Het is een populair idee: na een ramp of calamiteit heerst anarchie. Een ramp zoals een aardbeving

of overstroming brengt chaos en verscheurt sociale structuren. Mensen blijven verdwaasd, hulpeloos

of in paniek achter. In dit vacuüm wordt de menselijke beschaving even opzij gezet: de mens reageert

als een beest en fight-flight-mechanismen nemen over. In de chaos die ontstaat, geldt het recht van de

sterkste. Het is een toestand waarin alles mogelijk is en massale plunderingen zijn daarbij de norm.198

Uit empirisch onderzoek blijkt echter het tegendeel. Plunderingen in deze situaties zijn zeer

zeldzaam. In de overgrote meerderheid van rampsituaties overheerst solidariteit: men wil de

schade herstellen en zorg bieden aan getroffenen. Daarbij helpt men niet alleen zichzelf maar ook

anderen, vaak met gevaar voor eigen leven. Men staat niet alleen bekenden of intimi bij; ook

vreemden krijgen hulp. Het aantal misdrijven in zo’n chaotische situatie daalt doorgaans.199

Uiteraard komen diefstal en criminaliteit nog steeds voor in rampsituaties. Waar plundering

optreedt, lijkt het in veel gevallen om individuele acties te gaan. Ook kan een gemeenschap tijdelijk

2 \ 2 \ 2

Page 81: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

81

besluiten om beschikbare goederen en voedsel gelijkelijk te verdelen—of men dit plundering zou

moeten noemen, is discutabel. In elk geval is grootschalige plundering in de chaos na een ramp

zeer zeldzaam.200

plunderingen tijdens onlusten

Plunderingen als onderdeel van onlusten of andere collectieve acties zijn minder zeldzaam dan plundering

na rampen. Tegen de achtergrond van rellen of verstoringen van de openbare orde zien we soms dat

groepen mensen zich goederen toe-eigenen. We zien bijvoorbeeld ernstige vormen van “flash-looting”

tijdens de rellen in Londen (2011) en Los Angeles (1992), maar niet tijdens die in Parijs (2005).201

Oppervlakkig is een drietal voorwaarden aan te wijzen voor dit type plunderingen.202 De eerste is

de aanwezigheid van voldoende (mogelijke) plunderaars. Plunderingen worden doorgaans geïnitieerd

door kleine groepen die doelgericht handelen. Soms zijn de aanstichters militante groepen of gangs.

Zij kunnen bijvoorbeeld handelen uit politieke overwegingen of vanwege een (etnisch) conflict om

de controle over fysieke ruimte. Maar ook zijn er individuen bij betrokken die geen deel uitmaken

van een bepaalde organisatie. Dit gaat vaak om jonge mannen, maar anders dan bij fysiek geweld

nemen ook ouderen en vrouwen deel, doorgaans met een lagere sociaaleconomische achtergrond.203

De tweede voorwaarde is dat er gelegenheid moet zijn. Enerzijds bestaat er gelegenheid als politie

of toezicht ontbreekt of als deze niet bij machte is om in te grijpen. Anderzijds moeten er doelwitten

zijn. Meestal zijn dit winkels met goederen die zich lenen voor plundering. In de context van rellen

kunnen relschoppers zich laven aan alcohol, sigaretten en voedsel. Maar vaak is men op zoek naar

projectielen om naar de politie te gooien. Men kan ook plunderen om een mooie trofee te verwerven,

waarbij er sprake is van een symbolisch motief. Ten slotte zijn sommige plunderingen gericht op

draagbare objecten met economisch nut zoals geld, levensmiddelen of luxeartikelen.204

In sommige relsituaties zijn de doelwitten zeer nauw verbonden aan de aard van de collectieve

actie. In Nederland waren belastinginners in de 18e eeuw regelmatig doelwit van rellende menigten.

Bij voedselrellen in Engeland in dezelfde periode richtte de meute zich meestal op graanhandelaren

die reserves oppotten. Indien zo’n massa overgaat tot plundering, dan vindt dit doorgaans heel

selectief en beheerst plaats.205 Dergelijke doelgerichtheid is in enkele gevallen ook waargenomen

bij rellen in binnensteden: plunderingen richten zich bijvoorbeeld op de winkels van een bepaalde

groep eigenaren.206 Maar in andere gevallen zijn plunderingen minder doelgericht: opportunistische,

economische en politieke motieven zijn in veel gevallen moeilijk te onderscheiden van elkaar.207

De derde voorwaarde is dat plunderingen optreden in een culturele of normatieve context die ze

rechtvaardigt. Meestal is geen sprake van ontremd individueel gedrag of het volledig wegvallen

Page 82: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

82

van sociale regulatie. Ook is het niet zo dat individuele frustraties alleen genoeg zijn. Integendeel.

Plundering vindt doorgaans plaats binnen een context waarin sociale normen ontstaan, soms

spontaan, dat het toe-eigenen van eigendommen van anderen legitiem is. Een kleine groep neemt

het initiatief en daarna zien meelopers of opportunisten hun kans schoon. In veel gevallen zijn er

autoriteiten (delen van de elite, gezagsdragers, priesters) die plunderingen vergoelijken of zelfs

aanmoedigen. Soms kijkt politie toe zonder in te grijpen. In ieder geval keuren omstanders dit

gedrag niet af en grijpen niet in.208

Alhoewel moeilijk te voorspellen is hoe dergelijke situationele normen ontstaan, kan men wel enig

patroon ontdekken. Plunderingen zijn doorgaans gericht op een bepaald doelwit dat samenhangt

met het doel van het protest.209 Daarbij lijkt het in eerste instantie te gaan om symbolische

handelingen tegen het doelwit (bekladden of vernielen), maar dat kan omslaan in georganiseerde

en systematische plundering door kleine groepen. In een nog later stadium kan grootschalige en

niet-systematische plundering plaatsvinden: plundering wordt nu meer algemeen geaccepteerd

en diefstal vindt openlijk plaats.210 Moeilijk blijft het echter te voorspellen waarom in veel situaties

niet wordt geplunderd: waar dat in Londen (2011) wel gebeurde, vond bij de rellen in Parijs (2005)

met name brandstichting plaats, alhoewel de aanleiding voor de rellen vergelijkbaar was.

Het geordende en politieke karakter van veel plunderingen herkennen we onder andere in

voedselrellen. Hier lijkt een economische verklaring voor de hand liggend: de bevolking heeft

honger en plundert een graanschuur. In de praktijk heeft een voedselrel echter veel overeenkomsten

met collectieve mobilisatie voor politieke doeleinden. Honger alleen is onvoldoende als voorwaarde

om te plunderen. Slechts als dit samenvalt met verontwaardiging over onredelijke voedselprijzen

of het oneerlijk verdelen van voedsel leidt dit tot plunderingen. Plunderingen moeten in deze

context gezien worden als een collectief middel om ervaren onrecht op te lossen—fransen spreken

van een belastingheffing door de bevolking; de “taxation populaire”.211

Maar uiteraard zijn plunderingen niet alleen een uiting van collectieve ongenoegens. De motivaties

zijn divers. De behoefte aan plezier en spanning speelt een rol. Plundering biedt ook kansen om

gratis spullen te verkrijgen, iets spannends te doen, aan makkers te laten zien hoe stoer men is en

om een soort wild straatfeest te organiseren. Maar uit interviews blijkt dat een deelgroep plundering

wel degelijk ziet als een gerichte actie om ongenoegens te uiten tegen grote winkelketens, de politie

of om machtsverhoudingen in de wijk kortstondig om te keren.212

Page 83: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

83

MIGRATIE EN ZELfSEGRATIE

Collectief ongenoegen leidt slechts zelden tot protest. Collectief geweld is nog zeldzamer. Meestal

onderneemt men ogenschijnlijk geen actie. Soms komt dat omdat mensen de benen nemen: men

ontvlucht de negatieve situatie. Dat vluchtgedrag ontstaat als men zich niet langer welkom voelt

of verdreven wordt, maar het vind ook plaats zonder dat er sprake is van enige dwang. Zo’n

verhuizing kan men individueel ondernemen maar er ligt vaak een collectieve (politieke) basis

aan ten grondslag. Ze neemt verschillende vormen aan: men verhuist naar een ander land of regio

door emigratie of men trekt zich terug in eigen kring door zelfsegregatie.

EMIGRATIEWellicht de meest radicale stap is het besluit om de eigen gemeenschap de rug toe te keren. Vaak

is emigratie een economische afweging van individuen: een rationele keuze omdat men elders een

beter perspectief denkt te hebben.213 Gedurende de recente geschiedenis migreerden echter ook

zeer vele groepen vanwege bedreiging, intolerantie of politieke instabiliteit.214 Er is in de literatuur

relatief weinig aandacht voor de specifieke vormen van (collectief) ongenoegen die een rol zouden

kunnen spelen bij dit soort besluiten, alhoewel sociaalpsychologische factoren wel van belang

lijken te zijn.215

Emigratie van autochtone Nederlanders bereikte in 2006 een piek. Tijdens de economische crisis

namen de aantallen emigranten sterk af, maar in 2013 vertrokken opnieuw veel Nederlanders.216

Recent werd onderzocht welke redenen mensen hebben om te emigreren. Het blijkt dat dit met

name voortkomt uit onvrede met uiteenlopende kenmerken van Nederland. Meest genoemde

redenen zijn bevolkingsdichtheid, de mentaliteit van mensen, vervuiling, criminaliteit, en

geluidsvervuiling. Overige redenen zijn het gebrek aan ongerepte natuur en in mindere mate de

etnische diversiteit in Nederland. Hierbij valt op dat economische of persoonlijke redenen om het

land te verlaten weinig genoemd worden. Het is juist de ontevredenheid met het collectieve,

publieke domein die de belangrijkste oorzaak is.217

ZELfSEGRATIEMensen met een specifieke (sub)culturele geaardheid kunnen op verschillende manieren omgaan

met de identiteit van hun eigen groep ten aanzien van die van de omgeving. Ze kunnen kiezen voor

assimilatie (aanpassing waarbij de eigen sociale identiteit verloren gaat) of integratie (met behoud

van de eigen culturele identiteit). Maar als men ongenoegens ervaart of een zekere achterdocht jegens

“anderen” dan kan men zich afscheiden: men maakt de keuze om de eigen sociale identiteit te behouden

en die van de omgeving te verwerpen.218 Zelfsegregatie kan hiertoe een middel zijn: het leidt ertoe dat

groepen vrijwel uitsluitend contact hebben met hun groepsgenoten en gebrekkig geïntegreerd zijn.219

2 \ 3

2 \ 3 \ 1

2 \ 3 \ 2

Page 84: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

84

In Nederland is zelfsegregatie vooral het gevolg van de behoefte die blanke Nederlanders voelen

om in een blanke wijk met blanke buren te wonen. Dergelijke zelfsegregatie wordt een beetje

aangemoedigd door negatieve vooroordelen die mensen hebben over allochtonen, alsmede het

negatieve, stereotype beeld dat men heeft van een wijk met verschillende etniciteiten. Maar de

belangrijkste motor achter segregatie is dat blanke Nederlanders doorgaans een sterke voorkeur

hebben voor blanke buren.220

Ook minderheidsgroepen vinden het prettig om in een buurt te wonen met anderen uit de eigen

groep.221 Maar er is in Nederland, voor zover wij weten, weinig bewijs dat zelfsegregatie en gettovorming

het gevolg zouden zijn van collectieve ongenoegens onder minderheidsgroepen. Wel speelt collectief

ongenoegen met minderheidsgroepen een kleine rol bij de segregatie van blanke Nederlanders.

INACTIE

Niet iedereen die ongenoegen ervaart, zal de straat opgaan om te protesteren. Mensen zijn boos

maar uiten hun ongenoegen niet via demonstraties, niet door het schrijven van boze brieven, er

zijn geen noemenswaardige veranderingen in stemgedrag of wat dan ook. Dit hoeft niet te betekenen

dat mensen apathisch, moedeloos of onverschillig zijn. In veel gevallen zullen mensen een overweging

maken waarbij ze ervoor kiezen om niet te protesteren. Daar kunnen verschillende redenen voor

zijn. Mensen kunnen besluiten dat het zinloos is, ze kunnen besluiten zich te schikken of zich neer

te leggen bij de situatie zoals deze is. We bespreken deze vormen van “niet-gedrag” hier onder de

uit het Engels afgeleide term “inactie”. We kiezen voor deze term omdat het niet de verwarrende

connotaties heeft van vergelijkbare concepten als “apathie”, “non-actie” of “niets doen”. We menen

onder deze term het brede en diffuse onderzoeksgebied het beste te kunnen duiden en we zullen

hieronder verder ingaan op de definitie van inactie.

Dat het belangrijk is om te kijken naar de relatie tussen ongenoegen en inactie wordt duidelijk als

we becijferen hoe zeldzaam verschillende vormen van collectieve actie zijn. Ongenoegen leidt

slechts in een kleine minderheid van gevallen en bij een minderheid van de bevolking tot een

zichtbare reactie die uitmondt in gedrag. Een groot telefonisch onderzoek onder een representatieve

steekproef van Amerikaanse burgers laat zien dat respondenten in de twee jaar daarvoor niets

(44,6%) of uitsluitend via donaties aan instellingen (45,8%) iets hebben gedaan. Slechts 9.6% van

de respondenten heeft meegedaan aan enige vorm van protest.223 De Eurobarometer biedt een iets

nauwkeuriger beeld van politieke participatie in Nederland vergeleken met het EU gemiddelde.

In Nederland blijkt men nog minder te porren om de straat op te gaan dan elders (zie figuur 8).

2 \ 4

Page 85: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

85

Figuur 8: verschillende vormen van politieke participatie in Nl vergeleken met Eu25-gemiddelde (European Social Survey, 2012)222

Eurobarometer onderzoek van 2006 constateerde dat Nederlanders weliswaar hun mening graag

kenbaar maken via online forums (21.2% vs. een EU gemiddelde van 13.4%), maar in de drie voorgaande

jaren protesteerde slechts 8.6% (tegen een EU gemiddelde van 19.5%). De recentere gegevens van

2012 laten zien dat ook in dat jaar actieve vormen van protest beneden het EU gemiddelde lagen.

EU25 gemiddelde

NL

0

10

20

30

tekent petitie

Contact politicus

Boycot producten

draagt badge/ sticker

deelname demonstratie

Page 86: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

86

2 \ 4 \ 1 INACTIEMen zou inactie als het tegenovergestelde van actie kunnen zien. In deze benadering is het ontbreken

van bepaalde factoren, of een onvoldoende sterke invloed daarvan, een voorspeller van inactie .224

Een klassieke manier om naar inactie te kijken, is door middel van rationele modellen waarin

gedrag voortkomt uit een kosten-batenanalyse. We bespreken hier twee vooraanstaande

benaderingen: de prospect theory en speltheoretische benaderingen. Speltheoretische benaderingen

hebben de beperking dat enkel gekeken wordt naar de kosten en baten op basis waarvan een

rationeel individu handelt—men negeert de collectieve dimensie van actie.225 In deze benadering

zijn er verschillende afgeleiden van het Prisoner’s Dilemma die collectieve actie als een collectief-

belangdilemma zien: investeert een individu zijn tijd en moeite door te protesteren voor een

collectief doel terwijl hij of zij daar zelf niet veel bij wint? of zal iemand erop vertrouwen dat

anderen wel actie ondernemen waar vervolgens van geprofiteerd kan worden (free riding226).

Inactie komt in deze benadering voort uit een kosten-batenanalyse met verschillende factoren die

van invloed zijn op het wel of niet investeren van een individu.

Prospect theory gaat uit van eenzelfde individualistische benadering waarin mensen kosten en

baten afwegen om tot een bepaalde keuze te komen.227 Van belang hierbij is of mensen de uitkomsten

zien als winst of verlies, waarbij mensen meer risico nemen om verlies te vermijden boven een

rationeel vastgesteld niveau. Deze theorie is onder meer gebruikt voor het verklaren van keuzes

van “rebellen” (mensen die steun verlenen aan gewelddadig verzet). Of men de uitkomsten van

dergelijk geweld ziet als winst of verlies zou van invloed zijn op de keuze om wel of niet mee te

doen aan risicovol gewelddadig verzet.228 Op basis van interviews met mensen in Noord-Ierland

en de Palestijnse gebieden wordt dit proces verder geduid. Mensen kiezen voor gewelddadige

“rebelse” acties als men verliezen wil voorkomen. Ten opzichte van niet-supporters van rebelse

acties hechten supporters een groter belang aan territoriale zaken waarmee de identiteit als

zelfstandig land uitgedrukt wordt.229

De rationele benadering biedt een eerste aanknopingspunt om te kunnen verklaren waarom mensen

collectief wel of geen actie ondernemen: als de kosten groter zijn dan de baten zullen zij gemiddeld

genomen niet in actie komen. Nu blijkt dat mensen zelden een weloverwogen kosten-baten-analyse

maken. Meestal maakt men inschattingen van hoe effectief een bepaalde actie zou zijn. Ook wordt

in deze benaderingen geen enkele andere oorzaak van inactie overwogen: er is geen notie dat

andere factoren dan rationele calculaties een rol zouden kunnen spelen bij inactie.

Deze effectiviteit is inderdaad slechts een van drie belangrijke voorspellers van collectieve actie

(zie paragraaf 2.1.2.), volgens een meta-analyse van sociaalpsychologische predictoren van collectieve

Page 87: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

87

2 \ 4 \ 2

actie.230 Effectiviteit is evenmin de belangrijkste factor die meespeelt. Inactie is het gevolg van drie

factoren: een ervaren gebrek aan effectiviteit, maar ook van het ontbreken van gedeelde identiteit

of van gevoelens van onrecht spelen een belangrijke rol.

De conclusies uit onderzoek naar protest en demonstreren worden bevestigd door

verkiezingsonderzoek. De redenen dat mensen geen stem uitbrengen tijdens nationale verkiezingen

(non-voting) zijn recent onderzocht in een grote meta-analyse.231 Dit onderzoek wijst uit dat er

verschillende demografische voorspellers zijn van non-voting: een lage leeftijd, politieke desinteresse

en geringe media-aandacht verlagen alle de kans dat iemand een stem uitbrengt. Psychologische

variabelen die een lage opkomst voorspellen, zijn een lage identificatie met politieke partijen en

een lage perceptie van de effectiviteit van politiek. omgekeerd zijn identificatie en effectiviteit dus

goede voorspellers van een hoge opkomst—interessant, omdat dit tevens twee van de drie sterke

voorspellers zijn van protest.232 Van belang is ten slotte om op te merken dat een lage opkomst

ongerelateerd is aan vertrouwen in instituties, lidmaatschap van vakbonden, geslacht of beroep.

Maar zoals gezegd is een nadeel van al deze benaderingen dat ze aannemen dat inactie voortkomt

uit een gebrek aan actie. Maar mensen die boos zijn op de politiek stemmen niet louter op

protestpartijen. Een groot deel van hen zal ervoor kiezen om de politiek de rug toe te keren: zij

brengen hun stem niet uit. We zullen op zoek moeten naar een striktere definitie van inactie om

te weten welke factoren een rol spelen bij zulke bewuste keuzes.

GEMOTIVEERDE INACTIEWanneer kan gesproken worden van collectieve inactie ten opzichte van een grijs gebied waarin

verschillende mensen, al dan niet collectief, niets doen? een verschil kan gemaakt worden aan de

hand van motivatie: inactie als gemotiveerd gedrag onderscheiden wij hier van de eerder genoemde

niet-gemotiveerde gedragstoestand van inactie als “niets doen” of apathie. Wij hanteren hiervoor

een inkadering die ontleend is aan argumentatie over verantwoordelijkheid in de morele filosofie:

collectieve inactie kan pas als zodanig onderscheiden worden als er sprake is van een vorm van

organisatie onder meerdere mensen en, belangrijker, er moet sprake zijn van mensen in deze groep

die een beslissing kunnen nemen over hoe te handelen, maar dit nalaten.233 Collectieve inactie

bestaat in deze opvatting dus bij de gratie van het feit dat collectieve actie een reëel alternatief

was. In deze opvatting moeten er dus aanwijsbare factoren zijn die ervoor zorgen dat een groep

mensen geen actie onderneemt terwijl dit wel een mogelijkheid zou zijn.

Uit de inzichten van filosofen kan dus worden afgeleid dat inactie een interessant fenomeen kan

zijn. Maar er is nog geen uitgebreide literatuur over dit onderwerp. Er zijn slechts enkele empirische

onderzoeken, alle van recente datum, die een eerste poging deden om het fenomeen inactie iets

te ontrafelen en de processen erachter inzichtelijk maken.

Page 88: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

88

Het type dreiging

Een nuttige achtergrond bij dit onderzoek is de gedachte dat collectieve actie gezien kan worden

als een coping-strategie, in reactie op een bepaalde dreiging.234 Het idee is eenvoudig: als een groep

een gezamenlijke dreiging ervaart dan probeert men daar samen een oplossing voor te vinden.

Maar niet alle typen dreigingen lenen zich even goed voor het vinden van een oplossing.

Empirisch onderzoek bevestigt dat de interpretatie van het type dreiging een sterke invloed heeft

op de hoeveelheid en het soort collectieve actie dat volgt.235 Als de dreiging bijvoorbeeld bestaat

uit een moreel verwijt dat de groep niet kan verhelpen, dan roept dit afweer op. Dergelijke afweer

is een defensieve impuls (verontwaardiging over de valse beschuldiging) die daarom juist niet tot

gedragsverandering zal leiden—een vorm van gemotiveerde inactie met andere woorden. Als

dezelfde kritiek echter wordt ervaren als bedreiging van de competentie van de groep dan zien

we juist meer collectieve actie: men mobiliseert om het probleem aan te pakken.

Ter illustratie van de invloed van het type dreiging op de mogelijkheid om actie te ondernemen

kunnen we tevens wijzen op de Groningse reactie op de aardbevingen in het Noorden van deze

provincie. De bevingen beroeren al jaren de gemoederen. Toch was er weinig sprake van collectieve

actie. Dat zou bijvoorbeeld kunnen komen omdat de bevingen lange tijd werden gezien als een

onafwendbaar en onvoorspelbaar probleem: de relatie met gaswinning was onduidelijk. De

achtergrond van het als onafwendbaar zien van het probleem kan vele vormen aannemen: die

bevingen zijn begonnen en de natuur laat zich niet afstoppen, Nederland kan niet zonder gas en

dus gaat het door, of de politiek luistert toch niet naar ons. In al deze situaties is het een rationele

conclusie dat men er toch niets aan kan doen. Het gevolg is dat men zich richt op het reduceren

van negatieve emoties (ook wel “emotiegerichte coping” genoemd).

Voor de buitenwereld lijkt deze emotiegerichte coping een vorm van inactie. Maar men handelt

wel degelijk: men bezoekt de huisarts, slikt antidepressiva en slaapmiddelen, volgt een cursus

mindfulness of yoga. Heel ander gedrag is te verwachten als men de bevingen ziet als een direct

gevolg van de bewuste keuzes van een cynische en geldbeluste coalitie van NAM en rijksoverheid,

als men denkt dat stoppen met gaswinning de veiligheid herstelt. Men heeft een doelwit en richt

zich op het wegnemen van de waargenomen oorzaak van het probleem (dit noemt men

“probleemgerichte coping”).

levensovertuiging en ideologie

Bepaalde ideologieën en overtuigingen stimuleren actie, andere stimuleren inactie. Marxisme bevat

een ideologische visie op maatschappelijke verhoudingen tussen een overzichtelijk aantal groepen,

waarbij het benadrukt dat de meeste van deze groepen worden uitgebuit. Het liberalisme in radicale

Page 89: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

89

vorm bestrijdt daarentegen het idee dat zulke grote groepen enige relevantie hebben (zoals Thatcher

het uitdrukte in 1987: “de samenleving bestaat niet. Er zijn individuele mannen en vrouwen en

gezinnen.”) Het is een gangbare gedachte dat een meer marxistische zienswijze de solidariteit en

collectieve actie zou bevorderen, terwijl een liberale zienswijze het individualistisch handelen en

collectieve inactie bevordert. We zijn niet bekend met systematisch onderzoek dat deze hypothesen

op een overtuigende wijze toetst.236

Binnen de psychologie is echter wel enig onderzoek naar de invloed van ideologische overtuigingen

op actiebereidheid. Bepaalde overtuigingen kunnen worden gezien als rechtvaardiging van de

status quo. Daar zijn de eerder genoemde ideologieën zonder meer onderdeel van. Maar er zijn

ook overtuigingen die het bestaan van sociale verschillen verklaren of zelfs aanmoedigen.237

Sommige hebben de sterke overtuiging dat de wereld rechtvaardig is (zogenaamde “just world

beliefs”), andere denken dat hard werken altijd beloond wordt (meritocratie). Dergelijke overtuigingen

dempen de verontwaardiging over misstanden.238 Ze leiden tot inactie omdat mensen die dit soort

overtuigingen hebben sociale ongelijkheid en andere misstanden niet onrechtvaardig vinden,

waardoor de actiebereidheid ook minder is.239

Het gevolg van overtuigingen dat de wereld fundamenteel rechtvaardig is, is dat mensen de

aanname maken dat “alles uiteindelijk goed gaat komen”.240 Het is met name het idee dat alles

uiteindelijk toch wel goed komt, dat ervoor zorgt dat collectieve actie overbodig lijkt. Zo liet

onderzoek onder Nederlandse studenten zien dat bezuinigingen en studieboetes geen aanleiding

zijn voor protest en demonstraties als deze studenten een sterk geloof in een rechtvaardige wereld

hebben. Als dat geloof er is, dan meent men dat het onnodig is om in actie te komen.241

Sociale structuur, protestcultuur en protestorganisaties

In het bovenstaande stuk is een aantal psychologische predictoren voor collectieve inactie besproken.

Meer sociaal-structurele verklaringen van inactie zijn ook te geven. In Israël was er tot laat in de

jaren 1980 bijvoorbeeld nauwelijks sprake van sociale collectieve actie door vrouwen ten aanzien

van vrouwenrechten.242 In haar verklaringen voor deze inactie bespreekt Moore de rol van een

gebrek aan ideologisch pluralisme, formele religie en de bijbehorende traditionele “value orientations”

en de invloed van masculiene nationale instituties zoals de politie en het leger. Moore’s onderzoek

laat zien dat deze brede, maatschappelijke factoren van invloed waren op de genderidentiteit en

vervolgens het achterwege blijven van sociale acties.243

Een andere verklaring op macroniveau kan gevonden worden in de traditionele protestwijzen van

landen of subgroepen. Bepaalde landen als Italië, Spanje of frankrijk hebben een gemiddeld hoog

niveau van activisme, terwijl andere landen waaronder Nederland al tijden lang een zeer laag

Page 90: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

90

niveau kennen.244 Waar in nederland een conflict aanleiding is voor een gesprek, zal in Frankrijk

de eerste reactie een publieke manifestatie of staking zijn. Waar in frankrijk het idee leeft dat

overheden pas luisteren als velen de straat op gaan, bestaat in Nederland het idee dat overheden

negeren wat zich op straat afspeelt.

De verklaring voor dit soort grote internationale verschillen wordt soms gezocht bij de “protestcultuur”

van een land of subgroep.245 Dergelijke cultuur wordt vaak gekoppeld aan nationale stereotypen.

Zo zouden Nederlanders een van nature vredelievend en tevreden volk zijn—oproer komt zelden

voor. Historisch onderzoek wijst echter uit dat, bij nader inzien, welvarende tijdperken als de

Gouden Eeuw enkele zeer activistische periodes kenden. Ook in de recente geschiedenis was

Nederland bijzonder roerig, bijvoorbeeld tijdens de “stadsoorlog” tussen krakers en politie in de

jaren ’80. Het is onwaarschijnlijk dat gedurende dergelijke roerige periodes de volksaard radicaal

verandert. Veel waarschijnlijker is dat we hier te maken hebben met periodes waarin men een

nieuw handelingsrepertoire ontwikkelt. Om de tafel zitten werkt niet of wil men niet, geweld wordt

gezien als legitiem en effectief. Een decennium later is het andersom: de poldercultuur is normatief

geworden, geweld wordt gezien als kwalijk.246

Zo’n verspreiding van een bepaalde methode van actie voeren is een veel voorkomend fenomeen.247

Zo vonden op verschillende plaatsen in Amerika en Europa “indignados-” en “Occupyprotesten”

plaats in 2011. Hoewel er uiteraard onderlinge verschillen waren, was het opvallend hoezeer de

methoden van deze verschillende protesten overeenkwamen: men wilde geweldloos pleinen

bezetten, een tentenkamp oprichten, forums organiseren waarin men discussieert over verandering

van democratie of bestuur.248 Als voorbeelden van actie wereldwijd worden gekopieerd, zou dit

evenzeer kunnen gelden voor vormen van inactie. Wellicht kan dit het opmerkelijk lage niveau van

activisme gedurende de jaren ’90 verklaren.

Ten slotte is van belang om te wijzen op de mogelijkheid dat inactie optreedt door het gebrek aan

infrastructuur en protestorganisaties die bereid zijn om actie te ondernemen op basis van het

ongenoegen dat opbloeit. Postmes et al. bespreken de onlusten die in 2010 en 2011 op verschillende

plaatsen in Europa uitbreken als gevolg van de bezuinigingen.249 In veel landen wordt het onrustig,

maar in Ierland niet: daar vindt eenmalig een grote demonstratie plaats, verder blijft het kalm.

Men zou kunnen denken dat dit komt omdat Ieren (net als Nederlanders) een buitengewoon

vreedzaam volk zijn, maar vanaf de zomer van 2012 gaan zeer veel Ieren wél de straat op als een

vrouw overlijdt na een illegale abortus. Het blijft een half jaar onrustig in Dublin door massale

protesten van voor- en tegenstanders. Bij het verklaren van deze tegenstelling (geen economisch

protest, wel abortusprotest) wordt onder meer gewezen op de geschiedenis van activisme in

Ierland. Religie speelde een centrale rol in de politieke afscheiding van het Verenigd Koninkrijk en

Page 91: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

91

2 \ 5

2 \ 4 \ 3

verschillende organisaties richtten zich tegen de regering in Londen. Sinds die afscheiding zijn

religieuze onderwerpen als abortus niet minder van belang geworden en verschillende organisaties

bleven (ook binnen Ierland) strijdlustig. Voor de economische tegenslag en de snoeiharde

bezuinigingen bleek echter geen “infrastructuur” te bestaan: organisaties of bewegingen om tegen

de eigen regering actie te voeren, waren er nauwelijks.

ALTERNATIEVE VORMEN VAN ACTIE EN INACTIEWe begonnen dit deel van het rapport met de constatering dat “inactie” bij nadere beschouwing

een verzameling van verschillende mogelijke reacties blijkt te zijn. Inactie kan ontstaan omdat

mensen onvoldoende gemotiveerd zijn iets te doen, omdat ze het te druk hebben met andere zaken,

maar ook omdat ze gemotiveerd zijn om acties te ondernemen die niet door de buitenwereld

herkend worden als collectieve actie.

Bij nader inzien zijn er veel vormen van actievoeren die niet onder de noemer protest vallen, maar

die wel degelijk geïnterpreteerd kunnen worden als een vorm van collectief verzet. In de literatuur

worden voorbeelden besproken van mensen die minder hard gaan werken in fabrieken of geheel

stoppen met werken.250 Vergelijkbare mindering van arbeidsproductiviteit is veelvuldig beschreven

bij boeren die onwillig zijn om te voldoen aan de productiviteitseisen gesteld door de staat251 of

die bewust minder produceren dan wenselijk en mogelijk in andere politieke en sociale contexten.252

Belangrijk hierbij is de eerder genoemde definitie van inactie als een gedragspatroon dat vertoond

wordt terwijl er wel een actie mogelijk is: de genoemde vormen van inactie als protest zijn vormen

van protest omdat ze ingaan tegen de geldende norm, in dit geval dus de norm dat er bijvoorbeeld

een bepaalde hoeveelheid graan of auto’s geproduceerd moet worden.

SAMENVATTING

We hebben in dit hoofdstuk aandacht besteed aan de predictoren voor achtereenvolgens mobilisatie

voor protesten, verschillende vormen van conflictgedrag, migratie en zelfsegregatie en ten slotte

inactie. Wat opvalt, is dat verreweg de meeste literatuur beschikbaar is over de eerste categorie.

Dit heeft voor een deel te maken met de methoden die gehanteerd kunnen worden voor

wetenschappelijk onderzoek. Het is makkelijker om mensen voor of na een protest te vragen naar

intenties, emoties of verwachtingen dan om het veel zeldzamere geweld op deze manier te benaderen.

Grootschalige analyses op basis van krantenartikelen zoals veel gebeurt in de sociologie is zeer

relevant om een goed beeld te krijgen van algemene patronen en factoren, maar biedt geen

mogelijkheid tot een nauwkeurige analyse op psychologisch niveau.

Page 92: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

H3: Escalatie van conflict als proces

Page 93: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

93

In het vorige hoofdstuk vatten we samen wat tot op heden bekend is over voorspellers van

verschillende vormen van gedrag die voort kunnen komen uit collectief ongenoegen. Heel

indrukwekkend was die oogst niet. Van de kant van demonstranten zijn grote aantallen mensen

die de confrontatie zoeken een indicatie dat gewelddadig conflict iets waarschijnlijker wordt. Van

de kant van autoriteiten is angst voor onrust een voorspeller: verwacht men problemen en gedoe,

dan is er een iets grotere kans op repressie en grootschalige arrestaties. De conclusie tot dusver

lijkt te zijn dat geweld ontstaat als partijen zich erop voorbereiden.

Waarom is het zo moeilijk om goede voorspellers te vinden van conflict en geweld? Wij menen dat

de belangrijkste reden hiervoor is dat conflict en geweld niet primair toe te schrijven zijn aan

kenmerken van een van de betrokken groepen. De reden van escalatie ligt besloten in de aard van

het specifieke conflict, de interactie tussen de betrokken groepen en het palet van emoties die dit

binnen beide groepen oproept. Geweld escaleert met andere woorden in een dynamiek tussen

partijen, waarbij wederzijdse verwachtingen evolueren. Dit proces van actie en reactie is uitgebreid

onderzocht.253 We doorlopen het proces hier stapsgewijs.

VOORAfGAAND AAN EEN ONTMOETING: VERWACHTINGEN

Zoals we zagen wordt escalatie waarschijnlijker als er negatieve verwachtingen zijn over het gedrag

van de betrokken groepen. Negatieve verwachtingen zijn gebaseerd op twee typen informatie:

inzicht in de relaties tussen groepen en kennis over de kenmerken van de groep en haar leden. Een

voorwaarde voor dit soort verwachtingen is bovendien dat er sprake moet zijn van duidelijk

herkenbare partijen of groepen (bijvoorbeeld “wij” en “zij”).

Wederzijdse gedragsverwachtingen hangen in sterke mate af van intergroeprelaties. Sommige

groepen hebben een goede relatie met de politie (advocaten, brandweerlieden, militairen) en

andere groepen niet (de bewoners van bepaalde wijken, asielzoekers, anarchisten). De voorbereiding

door de politie zal rekening houden met de aard van de relatie die de politie heeft met deze groepen.

Een demonstratie van woedende asielzoekers vormt zo een risico en dit komt niet omdat asielzoekers

intrinsiek gevaarlijker zijn dan militairen, maar omdat asielzoekers en politie negatieve wederzijdse

verwachtingen hebben.254

de kwaliteit van relaties wordt sterk beïnvloed door een historie van conflict en animositeit tussen

twee groepen. Hierin worden gebeurtenissen in het verleden emblematisch voor de slechte relatie

en gezien als voorspeller voor het gedrag in de toekomst. Verhalen over eerdere incidenten spelen

dan ook regelmatig een centrale rol in het uitbreken van massaal geweld. Zonder deze geschiedenissen

3 \ 1

93

Page 94: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

94

te kennen, lijkt geweld, voor buitenstaanders, willekeurig en crimineel.255 In het meest nadelige

geval is een van beide partijen uit op wraak vanwege een eerdere escalatie of incident: men wil de

ander terugbetalen in klinkende munt.

Gedragsverwachtingen worden ook gebaseerd op stereotypen van de andere groep. Het gebruik

van stereotypen voor gedragsverwachtingen is problematisch. De neiging bestaat om met name

de leden van een outgroep over één kam te scheren en daarbij zijn stereotypen vaak overdreven

negatief. overigens is de inhoud van stereotypen ook weer afhankelijk van de verhoudingen tussen

groepen. Mensen hebben doorgaans de meest negatieve stereotypen over groepen waarmee ze in

competitie denken te zijn én die een lage sociale status hebben. Deze groepen vindt men onsympathiek

en minderwaardig. Ze roepen daardoor negatieve groepgebaseerde emoties op zoals boosheid,

walging en minachting.256

Zo kan de politie ervan uitgaan dat een demonstratie van asielzoekers een gevaar zal vormen voor

de openbare orde, vanwege de slechte relatie tussen de politie en deze groep, vanwege eerdere

incidenten en vanwege de negatieve stereotypen over dat soort mensen.257 Het risico is dat dergelijke

generalisaties weinig rekening houden met de feitelijke kenmerken van massaal geweld. Zelfs bij

extreme rellen gebruikt slechts een heel klein deel van de aanwezigen geweld. Het zou beter zijn

om verwachtingen te formuleren ten aanzien van deze kleine groep.258

Naast stereotypen zijn nog andere kenmerken van groepen van belang voor wederzijdse verwachting.

Alle groepen hebben normen en waarden die geweldgebruik legitimeren in bepaalde situaties. Als

anderen deze grenzen niet respecteren omdat ze er niet mee bekend zijn, dan ontstaan misverstanden

waardoor geweld kan escaleren ondanks de goede relaties. De boerenprotesten van 1990 in Nederland

waren grotendeels vreedzaam.259 Pas toen de politie de trekkers van boeren probeerde weg te slepen,

werden ze agressief. Escalatie van collectief ongenoegen ontstaat hier als gevolg van een incident.

In sommige groepen is het gebruik van geweld een centraal onderdeel van de identiteit van de

groep (gangs, hooligans). Geweldgebruik is dan normatief en zo’n groep ontwikkelt regels over

hoe men moet vechten (hooligans vechten met blote vuisten).260 In dergelijke groepen vervult

geweld vaak een functie in het op masculiene wijze verwerven van senioriteit binnen de groep.261

Dit soort groepsgeweld dient dan ook niet direct een breder doel zoals het nastreven van politieke

doelen of het rechtzetten van misstanden. Collectief ongenoegen is minder relevant dan de dynamiek

binnen de eigen groep.

Een laatste factor die invloed heeft op de verwachting van geweld heeft meer te maken met de

aard van het evenement. Er zijn bepaalde evenementen of festiviteiten waarbij geweld een traditioneel

Page 95: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

95

onderdeel van het vermaak is. In Nederland is hiervan sprake op rond de jaarwisseling. Hier wordt

geweld in zekere mate onderdeel van een ritueel.262 Dergelijke rituelen herkennen we echter ook

in protest met een meer ideologische achtergrond. De Dag van de Arbeid wordt in Duitsland

bijvoorbeeld traditioneel aangegrepen om te protesteren, vrijwel standaard met rellen tot gevolg.

Ook hier speelt collectief ongenoegen lang niet altijd een centrale rol.

DE ONTMOETING TUSSEN TWEE GROEPEN: INCIDENTEN EN MISVERTSANDEN

Zelfs al is er sprake van enige animositeit, in de meeste gevallen hebben twee groepen die elkaar

tegen het lijf lopen weinig behoefte om met elkaar op de vuist te gaan. Massale geweldpleging

ontbrandt niet spontaan, is de consensus onder onderzoekers.263 Wel zullen er in een gespannen

situatie eerder incidenten kunnen ontstaan: een individu ergert zich aan een ander en zet een grote

bek op. Men zingt een liedje waarin de loftrompet over de eigen partij wordt gestoken. Men maakt

wat beledigende grappen over de ander.

Een speciale categorie handelingen betreft huzarenstukjes waarmee men probeert de ander een

loer te draaien of te beledigen. Een demonstrant klimt op het dak van een bus van de oproerpolitie.264

Men gaat vlak voor de oproerpolitie staan, loopt hard op hen af, of gaat hen tarten en uitdagen. Of

men probeert het object van de demonstratie te bekladden met leuzen of verfbommetjes.265 Soms

is er een concreet doel, maar er is ook bravoure: activisten bewijzen zich voor eigen kring door de

tegenpartij uit te dagen. Dat laatste mag dan vooral symbolische waarde hebben, juist daarom kan

het als aanstootgevend worden ervaren.

Ook het gedrag van de politie kan men zien als provocerend, aanstootgevend of nodeloos gewelddadig.

Met name bij grootschalig politieoptreden is de kans aanwezig dat onschuldige mensen slachtoffer

worden als de politie arrestaties verricht of besluit om een mensenmassa de weg te versperren,

in te sluiten of te verspreiden.266 Een voorbeeld van escalatie van geweld naar aanleiding van een

blokkade door de politie komt uit Engeland, bij een studentenprotest bij Westminster Bridge in

Londen.267 Demonstrerende studenten vonden dat zij, naar goed Engels gebruik, het recht hadden

om bij het parlement hun mening kenbaar te maken. De politie vond dat uit veiligheidsoverwegingen

onwenselijk. Noch de demonstranten, noch de politie begreep echter de beweegredenen van de

andere partij. De studenten waren verontwaardigd en protesteerden luid tegen de blokkade. De

politie interpreteerde het als teken van escalatie. De oproerpolitie verscheen ten tonele en geleidelijk

radicaliseerden ook de gematigde studenten. Een self-fulfilling prophecy als gevolg van een misverstand.

3 \ 2

Page 96: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

96

ACTIE EN REACTIE

Na een eerste actie waarin geweld wordt gebruikt is de reactie zelden of nooit dat een hele groep

spontaan reageert (tenzij dat tevoren is geregisseerd, zoals bij de oproerpolitie). Wanneer leidt

een actie van “hen” tot een reactie van “ons”? de normale reactie van omstanders bij het zien van

een ruzie is dat vechtersbazen worden tegengehouden en gescheiden.268 Zelfs in een conflict tussen

groepen is het vrijwel nooit zo dat een grote groep omstanders spontaan gaat terugvechten als

een incident plaatsvindt.

De intensiteit van de reactie die een incident oproept, hangt af van de mate en manier waarop men

zich collectief aangevallen voelt. De ernst van een “trigger” wordt daarbij deels bepaald door de

relationele interpretatie ervan. Ook een ogenschijnlijke onbenulligheid kan zo een aanleiding

vormen voor een forse escalatie. Individuele geweldpleging kan gezien worden als een interpersoonlijk

incident, maar ook als een aanval van “hun” op “ons.” Een collectieve reactie treedt doorgaans

alleen op in het tweede geval. Het zingen van een beledigend liedje of het onnodig hardhandig

opbreken van een blokkade zijn acties die overduidelijk jegens de hele groep zijn gericht en ze

versterken daarmee de perceptie dat het wij tegen zij is. De reactie hierop zal bestaan uit verzet

of geweldsreacties van een of enkele individuen, maar een belangrijke indicatie is of dit zichtbaar

of hoorbaar wordt ondersteund uit eigen gelederen. Is sprake van brede bijval dan is helder dat

meerdere groepsleden de situatie interpreteren als een wij/zij-conflict.

Als twee partijen van tevoren al een gespannen relatie hebben dan is de kans groter dat men

aanstoot neemt aan incidenten. Hoe sterker de wij/zij-percepties, hoe groter de kans dat een

handeling van een individueel lid van de outgroep jegens een individueel lid van de ingroep wordt

geïnterpreteerd als een daad van “hen” jegens “ons”.269 Daarbij speelt een neiging om de eigen

groep positiever te beoordelen een rol. Het aanstootgevende gedrag van iemand van de andere

partij roept verontwaardiging op of wordt gezien als aantasting van de eer, terwijl hetzelfde gedrag

uit eigen kring gezien wordt als een lolletje.270

Tijdens escalaties is er vaak niet één enkele trigger die verantwoordelijk kan worden gehouden

voor escalatie. Vaak is er een keten van gebeurtenissen; escalatie is een gevolg van interpretaties,

toevalligheden, misverstanden.271 In veel gevallen is daarbij achteraf een duidelijke opbouw waar

te nemen. De politie in Istanbul probeerde het kleine groepje bezetters van Gezi park te verdrijven.

De oproerpolitie dreef hen weg, maar op de achtergrond stak men hun tenten in brand. De dagen

daarna waren er verschillende incidenten waarbij de politie hard ingreep. Ze spoot daarbij

bijvoorbeeld traangas van dichtbij in het gezicht van vreedzame demonstranten. Daar werden

mooie plaatjes van geschoten. Velen werden gearresteerd. Terwijl Twitter overliep van

3 \ 3

Page 97: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

97

verontwaardiging over de gebeurtenissen, vertoonde de televisie een documentaire over pinguïns.

Bij ieder incident raakte een groter deel van het publiek betrokken bij het onderwerp, ging mee

de straat op en een klein deel van hen raakte betrokken in het conflict. Maar die heldere analyse

achteraf wil niet zeggen dat we zo’n escalatie kunnen voorspellen. Ook is het in de chaos van dit

soort situaties voor veel betrokkenen onduidelijk wat er precies aan de hand is. De interpretatie

van een incident in zo’n chaotische context hangt af van toevalligheden (iemand maakt er een

mooie foto van), van een vruchtbare bodem voor verontwaardiging (het beeld spreekt tot de

verbeelding, het bevestigt verwachtingen) en van de acties van autoriteiten en media die het

incident interpreteren en framen.272

Ook zou het verkeerd zijn om aan te nemen dat dit soort escalatie altijd een politiek doel dient.273

Rellen kunnen ook ontstaan omdat jongeren zich vervelen of omdat ze kansen zien: de politie is

in ondertal en dus kunnen we winnen, plunderen of ongestraft een oude vete uitvechten. Ook

festiviteiten die uitmonden in rellen beogen meestal geen sociale verandering of ander doel.274

Uiteraard zijn er verschillende praktische beperkingen die het onmogelijk maken om gewelddadig

te reageren. Men zal met name gewelddadig reageren als men daartoe de middelen en de macht

heeft. Er moeten bijvoorbeeld voldoende vechtersbazen zijn. Als er jonge mannen zijn die ervaring

hebben met geweldpleging, dan is de kans groter dat er wordt gereageerd. Verder hangt de reactie

af van sociale normen binnen de groep die geweldgebruik legitimeren of reguleren en van de

verwachte sociale steun. Ten slotte speelt de ernst van de gevoelde verontwaardiging (of soms ook

walging of minachting) waarschijnlijk een rol.275

Is aan alle voorwaarden voldaan dan volgt mogelijk een gewelddadige reactie—meestal verbaal

maar soms ook fysiek. Ook als de agressie in eerste instantie beperkt blijft, kan escalatie

optreden: er kan een tweede provocatie volgen of de reactie volgt later op een andere locatie

waar meer gelegenheid is.276

Cruciaal in dit proces is in hoeverre individuele daders steun en bijstand krijgen. De meeste gevallen

van collectieve geweldpleging duren zeer kort. Maar in sommige gevallen kan de escalatie dagen

(zoals in Londen, 2011), weken (Turkije, 2013) of langer (Oekraïne, 2013-2014) voortduren. Hoe

dit komt, bespreken we in de volgende paragraaf.

Page 98: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

98

VAN COLLECTIEVE GEWELDPLEGING NAAR LANGDURIG COLLECTIEf CONfLICT

de meeste relletjes zijn voorbij voordat je er erg in hebt. Waarom duurt het soms langer?

Veel onderzoek is er niet naar het onderwerp gedaan. Globaal zijn enkele redenen te geven.

Collectief geweld duurt voort omdat het bevredigend is om te doen. In situaties waarin omstanders

zich identificeren met de daders in eigen gelederen en sterke verontwaardiging voelen over de

daden van de andere partij, gaat men zich solidair voelen en zal men onderlinge steun verlenen,

met name als de waargenomen effectiviteit hoog is.277 Als men zich sterk en onaantastbaar voelt,

heeft die gezamenlijke geweldpleging soms een uitgesproken feestelijk karakter. Mensen ervaren

dit als een bijzonder prettig gevoel: het is spannend en “fun” tegelijk.278 Buitenstaanders reageren

vaak met afschuw op die constatering en gebruiken analyses die het gedrag pathologiseren.279 In

onze ogen neemt het begrip van mensengedrag niet toe als men het moraliseert.280 Vanuit historisch

oogpunt kan men enkel constateren dat, of men geweld nu onwenselijk vindt of niet, het helaas

een normaal onderdeel van niet-alledaags gedrag is.

Zelfs een grimmige geweldsescalatie kan zo een feestelijk karakter krijgen. Tijdens de kroningsrellen

van 1980 in Nederland werd tijdens de “slag om de blauwbrug” de Mobiele Eenheid (ME) genadeloos

bekogeld met bakstenen en andere projectielen. De aanval was zo hevig dat de ME uiteindelijk

besloot zich terug te trekken. Temidden van dit ernstige geweld viel een ME’er van zijn paard. De

menigte hield op met vechten, hielp de agent te paard en zong “Ivanhoe, Ivanhoe!” terwijl hij

terugkeerde achter de linie. Daarna hervatte men het geweld.281

Plezier ontleent men ook aan de overtuiging dat de handelingen die men verricht betekenisvol

en van essentieel belang zijn. Deelnemers aan politiek protest kunnen enorm genieten van het

gevoel dat hun eendrachtige optreden de wereld een veel betere plek maakt. Dit kan wellicht

deels verklaren waarom men de angst van escalerende protestsituaties kan overwinnen.

Demonstranten tonen soms uitzonderlijke moed. Ze proberen de dialoog aan te gaan met de

oproerpolitie, bieden weerstand, proberen mededemonstranten te beschermen of blijven

koppig zitten of staan en laten zich mishandelen.282 Hierin lijken ook morele overtuigingen

een rol te spelen. Verontwaardiging is een belangrijke drijfveer, met name omdat het leidt tot

de legitimatie van het eigen geweld.283

Een andere factor in het voortduren van geweld is dat er organisaties en bewegingen zijn die dit

faciliteren. Met name in de sociologische literatuur wordt hieraan uitgebreid aandacht besteed

(zie ook Hoofdstuk 2). Naarmate een protestcyclus vordert, ziet men een verandering van de

3 \ 4

Page 99: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

99

organisatiestructuur waarbij sommige bewegingen radicaliseren en gewelddadige methoden

omarmen. Op die wijze verandert de aard van het geweld en duurt het voort.284

Toch hoeft het niet zo te zijn dat organisaties een centrale rol spelen in alle protest- en geweldsacties.285

Een rellende massa kan zich spontaan verrassend goed organiseren, ook zonder formele leiders

of organisatie vooraf. Zo ontstaan bijvoorbeeld spontaan “ploegen” die stenen en andere projectielen

gooien, anderen die projectielen verzamelen, en weer anderen die bijvoorbeeld het verkeer gaan

regelen of ervoor zorgen dat omstanders niet betrokken raken bij het geweld.286 Deels komt dit

omdat ook relsituaties een “script” of een traditie kennen waar men op teruggrijpt.287 Maar meer

algemeen geldt dat mensen in noodsituaties een sterk saamhorigheidsgevoel ervaren, zorgzaam willen

zijn voor andere leden van de eigen groep en inventief worden in het improviseren van hulpverlening.288

Die zelforganisatie wordt mogelijk op het moment dat een massa een duidelijk doel heeft en over

voldoende interne solidariteit beschikt om, ook tijdens felle gevechten, het gedrag uit eigen gelederen

te reguleren. In zo’n situatie perkt een massa zowel de hoeveelheid als het type geweldgebruik in.

Personen die over de schreef gaan, worden ter verantwoording geroepen.289 Maar vaak zijn de

doelen van de massa diffuser en is geen sprake van enige gedeelde identiteit. Hier wordt de kans

groter dat spontane coördinatie ontbreekt.

Ten slotte geldt dat protesten voortduren zolang men over de middelen beschikt om veel mensen

op straat te houden. door een flinke regenbui druipen relschoppers af. op een gegeven moment

moet men slapen of eten. En zoals we in de Turkse casus zagen, zijn mensen na weken rellen uitgeput.

SOCIALE MEDIA EN CONfLICTGEDRAG

In het voorgaande zijn verschillende processen aan bod gekomen die een rol spelen bij het ontstaan

van conflictgedrag. enkele voorbeelden daarvan grijpen terug op historische gebeurtenissen, soms

vele eeuwen terug. Een logische vraag die men daarbij kan stellen is of door bijvoorbeeld de

invloed van sociale media al deze processen (ingrijpend) veranderen.290 Is er sprake van nieuwe

processen in conflictgedrag?

Met name de Arabische Lente leidde tot speculatie over complete revoluties die via enkele simpele

berichten op facebook of Twitter in gang gezet konden worden. Dat er meer factoren van belang

zijn voor dergelijke revoluties moge duidelijk zijn, maar de vraag wat de precieze rol van sociale

media hierin was, heeft geleid tot een reeks wetenschappelijke studies naar de rol van sociale

media in collectieve actie.

3 \ 5

Page 100: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

100

is het proces van actievoeren wezenlijk veranderd onder invloed van sociale media? Wat betreft

collectieve actie wordt er inderdaad een onderscheid gemaakt tussen meer traditionele vormen

van protest onder invloed van de eerder genoemde factoren identiteit, verwachte effectiviteit en

morele beroering gekoppeld aan protestorganisaties en nieuwere vormen van protest waarbij

persoonlijke actieframes die gedeeld worden, leidend zijn: “connectieve actie”.291

Vooralsnog gaat het bij deze verandering om een verandering in de mobilisatie voor protest. De

rol van sociale media bij escalatie is minder eenduidig. Voor het proces van conflictgedrag zien we

de rol van nieuwe media vooral terug in het bewustzijn over het conflict en de snelheid waarmee

de informatie verspreid kan worden. In de casus Turkije was een opmerkelijk heterogene groep

van verschillende bevolkingsgroepen die betrokken bij de protesten. De informatie die mensen

via Twitter en facebook kregen lijkt daarbij een rol gespeeld te hebben.

Naar aanleiding van de rellen in het Verenigd Koninkrijk in augustus 2011 is eveneens veel

geschreven over de rol van met name Twitter in de rellen. Achteraf kon geconcludeerd worden dat

Twitter vooral gebruikt werd om hulpacties te coördineren voor het helpen van slachtoffers,

herstellen van schade en opruimen van rommel.292 Ook werd Twitter gebruikt om nieuwtjes uit te

wisselen: het functioneert als netwerk dat sociale netwerken en formele nieuwsorganisaties

verbindt. In het uitwisselen van nieuws bleek dat geruchten welig tierden. Anders dan wellicht

verwacht, bleek Twitter echter vooral effectief in het ontzenuwen van valse geruchten.293

Al met al ontbreekt op dit moment voldoende goed onderzoek naar het verband tussen sociale

media en rellen of plunderingen. Duidelijk is dat sociale media nieuwe mogelijkheden scheppen

om mensen te mobiliseren en om gedrag onderling te coördineren. Maar misschien nog belangrijker

is dat beelden van geweld of incidenten direct verspreid en becommentarieerd kunnen worden.

Daardoor raakt het proces van betekenisvorming in een stroomversnelling. Sociale media

nemen daarmee een centrale rol in in het eerder besproken samenspel van verwachtingen,

incidenten en misverstanden.

SAMENVATTING

In dit hoofdstuk is aandacht besteed aan het proces van escalatie. Voorafgaand aan elk mogelijk

conflict zijn er wederzijdse verwachtingen over wat een andere groep zal doen, al dan niet gebaseerd

op onjuiste stereotypen. Verder spelen misverstanden en kleine incidenten een rol: verschillende

reacties op deze kleinschalige gebeurtenissen spelen een cruciale rol in het al dan niet escaleren

van een situatie. Het voorspellen van escalatie en de omvang ervan is dan ook lastig, mede door

3 \ 6

Page 101: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

101

mogelijkheden tot grootschaligere en snellere mobilisatie die de sociale media bieden. De meeste

collectieve geweldpleging is kortdurend, maar er zijn enkele factoren die maken dat geweldepisodes

dagen of zelfs langer aanhouden. Deelname moet dan intrinsiek bevredigend zijn en blijven, het

moet betekenisvol en belangrijk gevonden worden (bijvoorbeeld omdat collectief ongenoegen

aanhoudt of verergert), er moet sprake zijn van succesvolle organisatie (hetzij via bewegingen,

hetzij door improvisatie en zelforganisatie). Al deze elementen komen tezamen als de massa een

sterk gevoel van solidariteit en gemeenschapszin ontwikkelt.

Page 102: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

Casus 2: Den Haag Hollands Spoor

Page 103: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

uiteraard leidt niet elk collectief ongenoegen tot protest en publieke geweldsuitingen. Met deze casus willen we een aantal mechanismen en processen illustreren waarbij er géén verdere escalatie volgde ondanks een precair incident (het doodschieten van een jongen op station Hollands Spoor in Den Haag door de politie), sterke uitingen van ongenoegen en mobilisatie. We richten ons hierbij met name op de rol van communicatie in de reactie op het incident: enerzijds tussen de overheid, politie en betrokken burgers, anderzijds ook de communicatie tussen burgers onderling. Speciale aandacht zal worden besteed aan processen in de media. Wat was de interactie tussen de verschillende sociale en reguliere media en wat waren de effecten daarvan? We zullen beginnen met een tijdlijn van de gebeurtenissen op basis van verschillende krantenartikelen en nieuwsberichten, gevolgd door de analyse van Twitterberichten, Facebookpagina’s en een analyse van de reacties van overheid en politie op het incident.

De methode om dit incident en de reacties erop te onderzoeken, bestond uit drie onafhankelijke benaderingen. De eerste benadering was een raadpleging van openbare bronnen (merendeels uit reguliere media en persberichten) via internet. vervolgens voerden we een systematische analyse uit van Twitterberichten (voor details zie hieronder). verder hebben we berichten op Facebook bestudeerd. Ten slotte werden vier interviews gehouden van ongeveer 1 uur met een aantal direct betrokkenen van de gemeente Den Haag (zie appendix voor gegevens en vragen). De personen die we interviewden verleenden vooraf toestemming hen persoonlijk te citeren. Allen kregen de gelegenheid om op de tekst van deze casus te reageren met aanvullingen of feitelijke correcties.

TIjDlIjN INCIDENT DEN HAAg HOllANDS SPOOR

Om 6.25u ’s ochtends, op zaterdag 24 november 2012, wordt de 17-jarige Rishi Chandrikasing door een enkel schot van een

politieagent getroffen. Hij overlijdt korte tijd later in het ziekenhuis. Op basis van onderzoek van de Rijksrecherche stelt het Openbaar Ministerie (OM) dat er voorafgaand aan het incident sprake was van een voorval waarbij Rishi een Engelsman aansprak in de wachtruimte op station Den Haag Hollands Spoor. volgens de aangifte van de Engelsman zei Rishi dat de plek alleen bestemd was voor Nederlanders en dat hij moest vertrekken. Daarbij zou Rishi hebben gezegd dat hij een pistool had en deed hij zijn hand in zijn binnenzak. De Engelsman benaderde NS-personeel en via de veiligheidscentrale van de NS, de spoorwegpolitie en de meldkamer van de politie kwam de melding aan bij de politie-eenheid Den Haag, inclusief beschrijving van de verdachte. Drie agenten zijn als eersten ter plaatse, waarvan twee in uniform en één in burger. Een medewerker van de NS wijst Rishi aan en de drie agenten gaan met getrokken pistool op hem af. Ze sommeren hem om te blijven staan en zijn handen te laten zien. Rishi geeft hieraan geen gehoor, hij rent weg. De agenten achtervolgen hem enkele seconden en dan lost één agent in uniform één schot dat de jongen in de hals treft.294

In de 30 seconden daarna benaderen de drie agenten Rishi voorzichtig. De agent die heeft geschoten, verzoekt om een ambulance. De agent in burger concludeert na het van dichterbij bekijken van Rishi dat deze is overleden, zonder de ademhaling te controleren, en maakt dit kenbaar aan de andere twee agenten. Anderhalve minuut na het schot starten later gearriveerde agenten met de reanimatie. Na negen minuten arriveert de ambulance, Rishi is dan nog in leven. In het ziekenhuis wordt geconstateerd dat de verwondingen zo ernstig zijn dat behandelen uitzichtloos is. Rishi overlijdt.295

De regionale televisiezender Omroep West meldt om 7.24u dat er een man door de politie is doodgeschoten op station Den Haag HS296 en om 9.41u dat er een onderzoek is gestart297 door de Rijksrecherche. Om 14.39u meldt Omroep West dat de identiteit van het slachtoffer bekend is, maar de persofficier

103

Page 104: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

104

van justitie kan op dat moment slechts melden dat het om een 17-jarige Hagenaar gaat die door een agent doodschoten is. Ook maakt Omroep West melding dat Rishi Chandrikasing met zijn hand naar zijn middel greep in plaats van in de lucht stak.298 Deze informatie was niet afkomstig van de persofficier of voorlichter.

Op zondag 25 november wordt via Twitter opgeroepen om een stille tocht te houden ter nagedachtenis aan Rishi Chandrikasing. De tocht vertrekt om 19.00u aan de Oudemansstraat en eindigt op de plek waar Rishi het leven liet: het perron op Den Haag HS. Er lopen ongeveer 150 mensen mee met de tocht, de politie begeleidt de tocht op afstand en zet kruisingen af waar nodig.299 Naast de tocht roept het incident en de omstandigheden waaronder het plaatsgevonden zou hebben op internet veel discussie op.300 ’s Avonds om 23.08 meldt Omroep West dat de 17-jarige Hagenaar geen vuurwapen bij zich had. Zij baseren zich op bronnen van binnen en buiten de politie.301

Op maandag 26 november meldt de Telegraaf dat Rishi Chandrikasing een straatverbod had, na vrijlating uit detentie voor een reeks inbraken, en in het weekend om 1.30u thuis zou moeten zijn. verder staat in het bericht dat hij problemen had met alcoholmisbruik en dat hij verdachte was van een steekpartij in 2011.302 Het Openbaar Ministerie bevestigt op deze dag het bericht van Omroep West dat de jongen geen wapen bij zich had.303 De agent die geschoten heeft, wordt niet geschorst en zal verder werken in afwachting van de resultaten van het onderzoek van de Rijksrecherche.304 Op Facebook wordt er een event aangemaakt waarbij op zaterdag 1 december een manifestatie zal plaatsvinden als herdenking van Rishi Chandrikasing en tegen politiegeweld.305

Op woensdag 28 november zijn er berichten in de media dat de betreffende agent met de dood bedreigd wordt, iets dat de politie zeer serieus neemt en wat zal worden

meegenomen in het onderzoek van de Rijksrecherche. Het gaat om een tekst op een tegel van het station Den Haag HS en verschillende tweets.306

De crematie van Rishi Chandrikasing vindt plaats op donderdag 29 november. Er zijn ongeveer 1000 mensen aanwezig307 en door de broer van de overledene wordt opgeroepen tot het vreedzaam houden van de manifestatie die gepland staat op zaterdag 1 december.308

Vrijdag 30 november maakt het Openbaar Ministerie bekend dat de agent als verdachte is aangemerkt.309

De op Facebook georganiseerde manifestatie vindt plaats op zaterdag 1 december om 20.00u. Er zijn tussen de 100 en 200 mensen aanwezig bij de verschillende toespraken en liedjes in het Wijkpark Transvaal, nadat er ongeveer 1.500 aanmeldingen op Facebook waren. Het slechte weer vooraf wordt in de berichtgeving genoemd als mogelijke verklaring voor de geringe opkomst.310 Daarnaast speelt mogelijk een rol dat de manifestatie samenvalt met een voetbalwedstrijd van ADO tegen FC Twente in Enschede.

Op dinsdag 4 december haalt de NS na overleg met de familie de geïmproviseerde gedenkplek op het perron weg.311

Zondag 9 december zijn er 20 (volgens de KlPD 18) arrestaties na een herdenking van Rishi Chandrikasing op Den Haag HS.312 De opgepakte mensen weigerden te vertrekken na de afgesproken tijd van 17.00u. De groep had van tevoren kenbaar gemaakt een confrontatie met de politie te willen onder naam “vrienden van Rishi”. Er is een bericht en video op de website Indymedia geplaatst om mensen te mobiliseren.313 Door de medeorganisator van de manifestatie op 1 december wordt echter ontkend dat het om bekenden va Rishi gaat.314

Op donderdag 13 en maandag 17 december315 zijn er

Page 105: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

105

getuigenoproepen van het Openbaar Ministerie. Enkele dagen later meldt een aantal van hen zich ook.316

Er vindt een gesprek plaats op woensdag 19 december tussen de officier van justitie en de nabestaanden van Rishi Chandrikasing. vanuit de familie komt de vraag aan het OM om de foutieve berichtgeving in de media publiekelijk te weerspreken. Het OM willigt dit verzoek via een persbericht in, waarbij zij duidelijk maakt dat de rechter op 24 november geen restricties had opgelegd aan Rishi Chandrikasing en dat hij niet strafrechtelijk vervolgd is voor de steekpartij in 2011.317

Op maandag 24 december doet de familie van Rishi Chandrikasing aangifte van moord tegen de agent die geschoten heeft. Daarnaast wordt er aangifte gedaan tegen de politie en de gemeente wegens het lekken van foutieve informatie over het verleden van Rishi Chandrikasing.318

Op 8 mei 2013 besluit het OM op basis van het onderzoek van de Rijksrecherche over te gaan tot vervolging van de agent die geschoten heeft. De agent wordt primair doodslag ten laste gelegd, subsidiair zware mishandeling met de dood tot gevolg en meer subsidiair dood door schuld. Reden voor de vervolging is volgens het persbericht dat de agent schoot terwijl deze bewoog en zich op een afstand van 16 meter van het later slachtoffer bevond, iets dat de trefzekerheid negatief zou kunnen beïnvloeden.319

TWITTER

Om te kijken naar de rol van Twitter in het proces vanaf het doodschieten van Rishi Chandrikasing hebben we met behulp van het programma Coosto, met de zoekterm “Rishi AND/OR Chandrika…”, alle berichten tussen 16 november 2012 en 16 december 2012 verzameld. Dit leverde een bestand op van 5.573 tweets. In de analyse van de tweets hebben we vervolgens gekeken naar de links naar andere tweets of andere media, of er een mening gegeven werd over de politie of over Rishi Chandrikasing, en wat de valentie daarvan was, en wat het thema van de tweet was.320 Dit alles werd verder bekeken per dag en tijd om ook iets te kunnen zeggen over het verloop van het berichtenverkeer.

Figuur 9: Aantal tweets per dag over de schietpartij op Den Haag Hollands Spoor, van 24 november tot en met 16 december 2012.

0

24 nov

25 nov

26 nov

27 nov

28 nov

29 nov

30 nov

01 dec

02 dec

03 dec

04 dec

05 dec

06 dec

07 dec

08 dec

09 dec

10 dec

11 dec

12 dec

13 dec

14 dec

15 dec

16 dec

200

400

600

800

1000

1200

1400

1600

1800

2000

Page 106: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

106

0

200

400

600

800

1000

1200

1400

van de 5.573 tweets zijn er 108 niet gerelateerd aan het incident en zijn daarom ook niet meegenomen in de verdere analyse.

Wat zien we in de analyse van Twitter? Allereerst valt op dat er vooral in het begin van de onderzochte periode veel aandacht besteed wordt aan het onderwerp, gemeten naar het totale aantal tweets dat verzonden wordt. Daarna is er slechts nog een kleine piek te zien rond de arrestaties op Den Haag Hollands Spoor op 9 december (zie figuur 9). We zullen de analyse verder dan ook beperken tot de periode 24 november 2012 tot en met 2 december 2012, de dag na de manifestatie in het Transvaalpark.De twee meest interessante maten voor ongenoegen zijn de mate van steun voor, of afkeer van Rishi Chandrikasing en de politie. Is er veel haat tegen de politie? En hoe verandert dit over de tijd? We hebben voor beide een aparte figuur gemaakt (figuur 10 en figuur 11) waarin een aantal dingen opvalt. Allereerst het aantal neutrale tweets. Het ligt voor de hand om te kijken naar steun versus afkeuring van het optreden van de

politie, maar het is allereerst van belang om op te merken dat, ten minste op Twitter, er met name op een neutrale manier bericht wordt. Het lijkt hierbij met name te gaan om nieuwsberichten met de feitelijke gebeurtenissen, retweets hiervan of andere berichten waarin noch de politie, noch Rishi gesteund of afgekeurd worden.

Kijken we naar de kleinere aantallen tweets die wel een mening over de politie of Rishi verkondigen, dan valt het op dat er gemiddeld genomen een trend is waarbij er steun voor Rishi geuit wordt, terwijl afkeer jegens de politie wordt gemeld. In de beide figuren is dit af te lezen aan de grootte van de balkjes links van de neutrale groene balken. Wat verder opvalt, is dat het aantal extreme meningen zeer gering is. Zowel heftige afkeer van de politie, zoals bedreigingen, als onvoorwaardelijke en zeer grote steun voor zowel Rishi als de politie zijn beperkt.

verder is het tijdsverloop van belang. Met name 26 november, de maandag dat er een artikel in de Telegraaf verschijnt over de vermeende criminele achtergrond van Rishi, is interessant. Er is een kleine reactie te zien in het aantal negatieve tweets over Rishi, maar het gaat hier niet om substantiële aantallen. De afkeer van de politie is het grootst op deze dag.

De conclusies die op basis van de geuite meningen in tweets getrokken kunnen worden, zijn misschien niet heel verrassend. Toch is het goed om stil te staan bij de dingen die niet direct te zien zijn in de gegevens. Zo valt het op dat er rond de manifestatie van 1 december op Twitter geen grote aandacht

Figuur 10. Uitingen van steun of afkeur voor Rishi Chandrikasing in tweets

0 24 nov

25 nov

26 nov

27 nov

28 nov

29 nov

30 nov

01 dec

02 dec

200

400

600

800

grote steunsteunneutraalafkeursterke afkeur

1000

1200

1400

1600

Page 107: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

107

meer is voor het incident. Tevens is er op Twitter na de eerste dagen niet tot nauwelijks meer sprake van opruiende taal of sterke afkeer jegens de politie. Op basis van deze gegevens is dan ook niet te beoordelen of bepaalde acties van de lokale overheid of het Openbaar Ministerie, zoals de beslissingen over de locatie van de manifestatie van 1 december (zie “Reacties van de lokale overheid” hieronder) of het horen van de agent als verdachte, een dempende werking hebben op de gevoelens van ongenoegen.

Een andere analyse betreft de thema’s waarover getweet werd. Hier beperken we ons eveneens tot de eerste week waarin er nog regelmatig getweet wordt. Naast de grote aantallen algemene tweets, feitelijke nieuwsberichten bijvoorbeeld, valt een aantal thema’s op. Het thema dat er het meest uitspringt, is het feit dat Rishi ongewapend was, iets waarover met name

de eerste twee dagen erg veel bericht wordt. Kleinere en logische pieken zijn er te zien rond het nieuwsbericht dat de agent bedreigd wordt en over de uitvaart. Al met al moet opgemerkt worden dat de thema’s naadloos aansluiten op de berichtgeving in de media over de gebeurtenissen na het dodelijke schietincident. Het aantal retweets van nieuwsberichten is hiervoor bepalend, maar het valt op dat er hiernaast dus blijkbaar geen verdere aandacht voor thema’s ontstaat.

FACEBOOK

We hebben op basis van alle berichten op Twitter een redelijke analyse kunnen maken van de sentimenten die er ten minste binnen dit medium aanwezig waren. Een ander medium dat interessant is met betrekking tot het uiten van ongenoegen en eventuele mobilisatie is Facebook. Zien we hier oproepen tot demonstraties of het uiten van grieven jegens de politie? In vergelijking met Twitter is de analyse van Facebook lastiger. We hebben geen beschikking over een compleet bestand met alle relevante berichten omdat deze niet allemaal openbaar beschikbaar zijn. grofweg valt er een onderscheid te maken tussen berichten die enerzijds volledig privé, tussen twee personen, uitgewisseld worden en anderzijds berichten die meer publiekelijk op iemand anders’ profiel geplaatst worden. Ditzelfde geldt voor groepen met een bepaald thema op Facebook, waarbij deze ook publiek of privé kunnen zijn.

0

24 nov

25 nov

26 nov

27 nov

28 nov

29 nov

30 nov

01 dec

02 dec

200

400

600

800

grote steunsteunneutraalafkeursterke afkeur

1000

1200

1400

Figuur 11. Uitingen van steun of afkeuring voor de politie in tweets

Page 108: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

108

Met het ontbreken van een complete dataset beperken we ons tot een aantal observaties op basis van publiek beschikbare berichten in een event page waarop Facebookgebruikers kunnen aangeven of ze aanwezig zullen zijn bij de manifestatie op 1 december, maar waar ook berichten geplaatst kunnen worden en discussies ontstaan.321 De reden om geen kwantitatieve analyse te doen van de berichten op Facebook is de representativiteit van de berichten. Niet alleen is er het genoemde probleem van een incomplete dataset aan berichten, daarnaast is het waarschijnlijk dat er een systematiek zit in de missende berichten. Allereerst zullen persoonlijke emoties sneller gedeeld worden met vrienden en familie, en minder in openbare Facebookgroepen. Daarnaast is te zien dat op de genoemde event page op Facebook sprake is van het modereren van berichten waarbij de beheerders van de pagina opruiende, bedreigende of andere ongepaste berichten verwijderden. Dit gegeven is op zichzelf interessant om te vermelden: het toont aan dat er ten minste vanuit deze groep organisatoren

Figuur 12. Thema’s waarover getweet wordt

geprobeerd wordt om het initiatief waardig te houden en zichzelf niet in diskrediet te brengen, zowel op Facebook als daarbuiten:

Ik roep de mensen op geen dreigementen te uiten naar de politie dit ken het onderzoek schaden als jullie dat op je geweten willen hebben

Like · Comment · Follow Post · Share · 3 December 2012 at 15:43 near The Hague

Figuur 13. Bericht van één van de beheerders van de Facebookpagina

Ondanks dat er dus sprake is van een selectieve bron van informatie, menen we dat in aanvulling op berichtgeving in de reguliere media en Twitter, Facebook iets kan zeggen over de meest besproken thema’s en gevoelens die er leven.

0 24 nov

25 nov

26 nov

27 nov

28 nov

29 nov

30 nov

01 dec

100

200

300

400

500

600

700

800 AlgemeenDe agent wordt bedreigdRishi was een crimineelDe kogel ging via de grondManifestatie 1 decemberOverlijden RishiRishi was ongewapendPolitie(optreden) algemeenStille tocht 25 novemberuitvaart Rishi

Page 109: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

109

DOOFPOT

Wat betreft de thematiek van de berichten valt een aantal zaken op. Misschien volgens verwachting is er een groot deel van de berichten gewijd aan herdenking van Rishi Chandrikasing en steun aan de familie en vrienden. Dit gebeurt via filmpjes, foto’s of losse berichtjes:

rishi rip en heel veel sterkte voor de familie

Like · Comment · Follow Post · Share · 27 November 2012 at 13:34 via Mobile

Figuur 14. Bericht op de event page op Facebook

Daarnaast is er een tweetal thema’s dat eruit springt. Er worden veel emoties geuit over het optreden van de politie en het onderzoek van het Openbaar Ministerie. Er is ongeloof en verontwaardiging over het feit dat Rishi Chandrikasing is neergeschoten terwijl daar volgens de posters op Facebook geen aanleiding voor was. Het onderzoek dat er vervolgens plaatsvindt, gaat volgens velen te traag. Een centrale teneur lijkt de angst voor een doofpot te zijn: omdat het een politieagent is, zal hem wel de hand boven het hoofd worden gehouden.

eindelijk eenheid zo hoort het!Samen zullen we daar staan en Rishi herdenken en erbij stilstaan dat hij vermoord is door zInlooS PolITIe geWeld.

Waar iemand vermoord wordt is er geen sprake van fouten maar vaneen daad waarvan je als agent bewust van bent daar wordt je opgetraind en van een hele lichaam precies een nek raken sorry geenexcuus iedereen kan mikken en een been of romp kan je makkelijker raken dus dit is met voorbedachte rade!

er zijn al zoveel gevallen dat het in een doofpot is gestopt en dat gaat nu kappen het moet nu afgelopen zijn deze agent moet keihard gestraft worden want als wij iemand neerschieten ga je ook de gevangenis in..

een menS BlIJFT een menS ongeACHT

Je STATuS!

Like · Comment · Follow Post · Share · 26 November 2012 at 23:15 via Mobile

Figuur 15. Bericht op de event page op Facebook

Page 110: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

110

REACTIES vAN DE lOKAlE OvERHEID

Na schietincident op station Den Haag Hollands Spoor liet de lokale overheid de gebeurtenissen allerminst op zijn beloop. Het feit dat een agent het fatale schot had gelost, maakte de situatie voor de lokale overheid precair: zij was zelf partij in de zaak. Ook bleek tijdens interviews met direct betrokkenen dat zowel gemeente als politie zeer spoedig aannamen dat er verhoogd risico op escalatie bestond. Het ging om een minderjarige jongen met een etnische achtergrond in de Surinaams-Hindoestaanse gemeenschap. Het was een reële verwachting dat het schietincident uitgelegd zou worden als een voorbeeld van politiegeweld of van discriminatie jegens allochtonen: een koppeling tussen incident en meer algemene ongenoegens, met andere woorden. In latere instantie kwamen daar zorgen bij over de mogelijke verstoring van de herdenkingen door andere groepen jongeren met een andere etnische afkomst. We zullen met name op basis van interviews met verschillende betrokkenen van de gemeente en het Openbaar Ministerie beschrijven hoe er gereageerd en gehandeld werd om escalatie te voorkomen.

Strategie van de lokale driehoek

Kort na het incident is er contact in de bestuurlijke driehoek van politie, gemeente en Openbaar Ministerie in Den Haag. De driehoek stelt vast dat het niet nodig is om bijzondere maatregelen te nemen. Besloten wordt normaal beleid te handhaven, maar om verhoogd alert te zijn op signalen die men krijgt uit contacten binnen de bevolking. Men vertrouwt op het vermogen om gepast te reageren mochten zich plotseling concrete dreigingen voordoen.322 De burgemeester betuigt in eerste instantie, na een reactie van het OM, zijn medeleven en wil verder het onderzoek afwachten.323 De gedachte hierachter is dat het belangrijk is om de familie van het slachtoffer en hun legitieme gevoelens te erkennen. Ook wordt al zeer spoedig

besloten dat de familie en vrienden alle medewerking wordt verleend om emoties te uiten en te rouwen op de wijze die zij wensen: gemeente en politie stellen zich faciliterend op. De burgemeester wil echter tevens de politie niet afvallen en gaat niet inhoudelijk in op het incident.

De strategie van de lokale overheid wordt gevoed door de gedachte dat het nemen van extra maatregelen om de veiligheid en rust te garanderen een escalerend effect kan hebben en onnodige commotie kan veroorzaken. De inschatting was dat publieke uitlatingen van de burgemeester of andere beambten om emoties te sussen of bepaald gedrag te ontmoedigen eveneens onwenselijk waren, om dezelfde reden: als onrust zich (nog) niet manifesteert in gedragsverandering “op straat” kan de burgemeester beter de aandacht er niet op vestigen. Doet hij dat wel dan neemt de kans op onrust juist toe.

Het beleid spitste zich dus enerzijds toe op diegenen bij wie de emoties zichtbaar en voelbaar hoog opliepen: de direct betrokkenen. De gemeente probeert met de familie en bekenden van Rishi Chandrikasing in contact te komen, het contact daarna te onderhouden en zo goed mogelijk de wensen van de familie en vrienden in te willigen. Ook benadert men contacten van de gemeente en politie in wijken: men gaat gesprekken aan in persoonlijke en professionele netwerken om een goed beeld te krijgen van de reacties die de gebeurtenis oproept. Men reageert nadrukkelijk niet via de pers of sociale media op gebeurtenissen of uitlatingen.

Anderzijds wijzen de geïnterviewden op het belang om ook andere partijen goed te informeren en op de hoogte te houden. geprobeerd werd om de gemeenteraad tijdig en volledig te informeren over ontwikkelingen. Daarnaast werd een informatiebijeenkomst belegd op het politiebureau waar de agent die het schot vuurde werkzaam was. De externe communicatie was er deels op gericht om inzicht te verschaffen in de werkwijze van het OM en het verloop van het rechercheonderzoek.

Page 111: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

111

Deze beleidskeuzes zijn deels gebaseerd op de ruime ervaring in Den Haag in het verleden met voorvallen, zoals het verschijnen van Geert Wilders’ film Fitna in 2008. Ook hier liepen emoties in de (sociale) media hoog op, maar bleek de reuring niet noodzakelijk te leiden tot gedragsverandering van mensen op straat. Men wilde voortbouwen op deze ervaring en dingen niet anders aanpakken. veel praten, goed rondkijken en adequaat reageren was van belang, maar verder werden er geen bijzondere preventieve maatregelen getroffen.

Accounts, wijkagenten en contacten in de wijk

Met de keuze om geen bijzondere maatregelen te nemen, sprak de driehoek in wezen vertrouwen uit in de ambtenaren die van dag tot dag in de wijken hun werk doen en in de methoden die zij hanteren. Wij vroegen aan de geïnterviewden om voorbeelden hiervan. Hierbij noemden zij de rol van accounts en wijkagenten. In het Haagse systeem werkt de gemeente samen met de politie via “accounts”: mensen die een gecombineerde functie hebben bij de gemeente waarbij ze contact onderhouden met politie, bewoners, organisaties en ondernemers in verschillende wijken in Den Haag. Hoe belangrijk de rol van deze accounts in de zaak rondom Rishi is geweest, is niet met zekerheid vast te stellen, maar de indruk van betrokkenen is dat zij een belangrijke rol vervulden. De accounts bleken een goed beeld te hebben van de mate van gevoelens van ongenoegen, mede door hun contacten met de lokale bevolking en het maatschappelijk middenveld. Ook was het door hen mogelijk om in gesprek te raken met personen of groepen bij wie de emoties hoger opliepen. Door hun alertheid werd, met andere woorden, mede duidelijk dat de onrust onder de lokale bevolking niet van dien aard was dat bijzondere maatregelen noodzakelijk waren.

De doorlopende contacten tussen burger en overheid via de accounts zijn volgens de geïnterviewden van belang voor een effectieve aanpak van (mogelijke) spanningen die zich voordoen.

Wij vroegen hen om voorbeelden die dit illustreerden. Men gaf onder meer het voorbeeld van een conflict tussen enkele bewoners met een Koerdische achtergrond en anderen met een Turkse achtergrond. De accounts kunnen in deze situatie inschatting welke andere personen hier direct of indirect bij betrokken zijn. Zij hebben hiermee de middelen om dit conflict genuanceerder te zien dan als een botsing tussen “de Koerden en de Turken in wijk X”. via hun netwerk kunnen zij niet alleen informatie inwinnen, maar ook actief meehelpen aan het verminderen van spanningen door het aangaan van dialoog. In het incident rond het overlijden van Rishi Chandrikasing is het echter voor de geïnterviewden niet met zekerheid vast te stellen wat de concrete invloed van de accounts is geweest.324 Bij de geïnterviewden heerst de indruk dat de accounts een waardevolle rol speelden. volgens hen fungeerden de accounts als aanspreekpunt, regelden praktische zaken (bijvoorbeeld rondom de manifestatie op 1 december 2012) en onderhielden of legden contacten met een aantal direct betrokkenen.

Illustratie: de manifestatie van 1 december325

Het handelen van de lokale overheid willen we nader illustreren aan de hand van de geplande manifestatie op 1 december. De manifestatie werd aangemeld bij de gebruikelijke plaats daarvoor: de dienst operationele zaken van de politie. Er moesten vervolgens enkele knopen doorgehakt worden, waarbij ook de gemeente een rol speelde. De locatie was een belangrijk punt. De uiteindelijke locatie, het Transvaalpark in Den Haag, had als nadeel dat het in een gebied lag waar eerder sprake was geweest van onrust. Er werd rekening gehouden met het risico dat rivaliserende groepen de manifestatie zouden willen bijwonen en mogelijk verstoren, met mogelijke conflicten en escalatie tot gevolg. Het Buurt Interventie Team Schilderswijk-West voor Elkaar vraagt de burgemeester en de gemeenteraad in een brief om af te zien van deze locatie. Zij baseren zich op contacten in de buurt en online, waaruit blijkt dat er spanningen aanwezig zijn ten aanzien van de politie. Er wordt een verband

Page 112: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

112

gelegd met de Mammoet-aanpak326 en het zerotolerance beleid: dit zou de spanningen tussen politie en bepaalde jongeren vergroten en dit zou zich kunnen uiten in geweld tegen de politie bij de manifestatie op 1 december in het Transvaalpark.327

uiteindelijk is toch besloten om de manifestatie door te laten gaan op deze locatie en dus mee te gaan in de wens van de organisatoren328, nadrukkelijk volgens de wens van de burgemeester en het openbaar bestuur.329 Men wilde voorkomen dat er een beeld ontstond dat de gemeente of burgemeester dingen wilde verbieden, ondanks dat hier vanuit veiligheids-perspectief misschien wel aanleiding voor was.

CONCluSIES

De nasleep van dit incident waarbij Rishi Chandrikasing door een pistoolschot van een agent omkwam bevat enkele relevante processen en mechanismen. Hoewel er sprake is van een zeer pijnlijke gebeurtenis die allerlei hevige emoties opwekt bij betrokken partijen, is er geen sprake geweest van een verdere gedragsescalatie. We beogen niet om een volledige verklaring te geven voor het uitblijven van gedragsescalatie, maar willen enkele aspecten belichten die hierbij van invloed zijn.

We hebben allereerst gekeken naar verschillende media, waaronder de sociale media Facebook en Twitter. Deze laatste twee vertellen ons iets over de ervaren emoties: hoewel er enige boosheid jegens de politie lijkt te bestaan, is er geen sprake van aanhoudende of groeiende woede onder een aanzienlijk deel van de inwoners van Den Haag, laat staan de rest van Nederland.

De-escalatie

De huidige casus is hiernaast goed om inzichtelijk te maken hoe bepaalde beslissingen en communicatie door de overheid

een rol spelen in de-escalatie van conflict. Facilitering lijkt hierbij het cruciale proces geweest te zijn. Zo faciliteerde de overheid en politie de herdenking die georganiseerd werd door de vrienden en familie van Rishi Chandrikasing.

Het meest interessant is het om te kijken naar de combinatie van beide eerder genoemde processen: zijn er momenten waarop overheidsbeleid een effect had op ongenoegen? Zoals uitgelegd onder de voorspellers van inactie in de literatuurstudie is het lastig om inactie goed te verklaren; er gebeurt immers niets. Dat er in de huidige casus geen sprake is van grootschalige uitingen van onvrede kan te maken hebben met de-escalatie en daarmee met het dempen van de emoties, maar wellicht was er slechts een klein aantal burgers dat zich zodanig betrokken voelde bij de zaak dat zij daadwerkelijk sterke gevoelens van ongenoegen ervoeren.

Wel valt het op dat er geen beslissingen zijn geweest van de lokale overheid en het Openbaar Ministerie die tot aantoonbare verhoging van de getoonde emoties hebben geleid. De grootste angst en bron van onvrede van mensen lijkt te zitten in het feit dat een agent anders behandeld zou kunnen worden (procedurele onrechtvaardigheid) en dat de zaak daarom wel eens in de doofpot zou kunnen belanden. verder is er met name in het begin een sentiment dat het onderzoek wel erg lang duurt. gevoelens van ongenoegen komen voor zover wij hebben kunnen vinden echter niet voort uit beslissingen die de lokale overheid of het Openbaar Ministerie heeft genomen rondom de stille tocht van 25 november, de manifestatie op 1 december, het aanmerken van de agent als verdachte en ook de communicatie daarover.

Page 113: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

113

Page 114: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

Casus 3: Rondom de rellen in Londen, 2011 voorbeelden van de-escalatie en preventie

Page 115: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

In het verenigd Koninkrijk vonden in augustus 2011 in verschillende steden onlusten plaats. Een kleinschalig protest in de wijk Tottenham, londen, escaleerde in korte tijd tot enkele dagen van onlusten en ordeverstoringen met een zeer divers karakter. Naast veel wijken in londen braken onlusten uit in meerdere grote steden in het verenigd Koninkrijk. Opvallend is echter dat het in bepaalde steden ogenschijnlijk rustig bleef. Er was niet overal sprake van massale geweldsuitingen of confrontaties met de politie.

In de meeste analyses van gebeurtenissen heeft men, vanuit verschillende invalshoeken, gekeken naar oorzaken en processen van de escalatie.330 In een eerder rapport beschreven wij de-escalatie van onlusten in londen en de verspreiding naar andere steden.331 In de huidige case-study richten we ons op de-escalatie en preventie gedurende en na deze rellen. uiteraard kunnen succesvolle preventiestrategieën het beste worden geïdentificeerd door systematisch onderzoek te doen gedurende lange perioden en met goed gecontroleerde vergelijking. De huidige case-study is dan ook geen gedegen, systematische of causale analyse. Maar we vinden het toch de moeite waard om te zien onder welke omstandigheden politieoptreden de-escalerend bleek te werken en om te zien welke nieuwe tactieken de londense Metropolitan Police heeft ontwikkeld na afloop van de rellen.

We zullen beginnen met een korte schets van de feitelijke gebeurtenissen in londen, waarbij we gebruik maken van een overzicht dat we zelf maakten in een eerder rapport. Dit wordt gevolgd door een korte analyse van het politieoptreden in londen.332 Daarna zullen we aan de hand van interviews en de wetenschappelijke literatuur een beeld schetsen van het politieoptreden en het ontbreken van grootschalige ongeregeldheden in de steden Leeds en Sheffield. We hielden interviews met (ex-) commandanten van de politie in londen en Sheffield om van de kant van de politie te horen hoe er opgetreden werd en hoe dit ervaren werd door de politie.

Daarnaast spraken we met Dr. Clifford Stott die vanuit zijn wetenschappelijke achtergrond veel kennis heeft over openbare ordehandhaving in het verenigd Koninkrijk. We beantwoorden op basis van deze verschillende bronnen en literatuur een aantal vragen. Op basis waarvan handelde de politie? Wat ging er goed en fout? Hoe verhoudt dit zich tot londen? In het tweede deel van de casus beschrijven wij de methoden die sinds de rellen ontwikkeld zijn bij de londense politie, waar sprake blijkt te zijn van een herziening van gebruikte methoden en middelen.

TIjDlIjN333

VoorAF: donderdAg 4 AuguSTuS, 2011

Mark Duggan, een 29-jarige zwarte man, wordt rond 6 uur ‘s avonds door de politie doodgeschoten. Zijn dood wordt later toegeschreven aan gespecialiseerde agenten, die wapendelicten onderzoeken in de Afrikaanse en Caraïbische gemeenschap.

Vrijdag 5 Augustus

Omdat er een dode was gevallen, stelde de Independent Police

Complaints Commission (IPCC, een instantie die geacht wordt gedrag van politieagenten onafhankelijk te onderzoeken) onmiddellijk een onderzoek in. Hangende het onderzoek wordt officieel geen informatie naar buiten gebracht over de toedracht. Desondanks berichten kranten dat zij van de IPCC gehoord zouden hebben dat Mark Duggan als eerste had geschoten en dat hij een ‘gangster’ zou zijn. De familie is geschokt en verbaasd: zij hoorden niets over de toedracht.334

FASe 1, ongeregeldHeden In ToTTenHAm

Zaterdag 6 Augustus

Familie en vrienden van Mark Duggan lopen in een optocht van ongeveer 120-200 mensen, hoofdzakelijk jonge vrouwen met kinderen, naar het politiebureau in Tottenham, londen.

115

Page 116: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

116

Ze zijn verontwaardigd over wat zij in de krant lazen en eisen opheldering van de politie over het gebeurde. Bij het politiebureau aangekomen, demonstreren zij eerst enkele uren vreedzaam, maar later wordt er een poging gedaan om het politiebureau binnen te dringen. De politie probeert de mensenmassa van het politiebureau te verwijderen. Als ze besluit de straat te ontruimen, breken de eerste ongeregeldheden uit: een grote mensenmassa stroomt toe en de politie is niet bij machte in te grijpen. Er wordt een politieauto in brand gestoken. Politie te paard en oproerpolitie verschijnen ten tonele en worden bekogeld. later wordt een advocatenkantoor in brand gestoken. Meer politie verschijnt ten tonele en de rellen escaleren met zeer ernstige ongeregeldheden, meer brandstichting en de eerste rapportages van plunderingen. Aanwezige journalisten worden bedreigd en (later die nacht) aangevallen. Diep in de nacht wordt geplunderd, onder meer in een winkelcentrum vlakbij het politiebureau van Tottenham. FASe 2, VerSpreIdIng VAn de rellen buITen ToTTenHAm

Zondag 7 Augustus

De onlusten verspreiden zich. Ernstige plunderingen vinden plaats in andere buitenwijken in Noord- en Zuid-londen. Op sommige plaatsen is politie aanwezig maar kijkt ze toe zonder in te grijpen. Op plaatsen waar de politie ingrijpt (zoals in Brixton, een zuidelijke buitenwijk), wordt ze aangevallen en verdreven. De politie zet 4.300 agenten in maar wat opvalt, in deze fase, is dat alhoewel het aantal betrokkenen in objectieve zin redelijk beperkt is, de politie meestal in ondertal is. De Britse media besteden uitgebreid aandacht aan de rellen. Medewerkers van BBC en Sky News worden aangevallen.

FASe 3, VerSpreIdIng Heel engelAnd

Maandag, 8 Augustus

De onlusten escaleren. In londen zijn 6.000 politieagenten actief, maar zij krijgen de situatie niet onder controle. Plundering

en vernieling van winkels wordt gerapporteerd in zeer veel londense buitenwijken. veel van deze incidenten worden toegeschreven aan groepjes jongeren die uit zijn uit op een ‘verzetje’, maar er zijn ook jongeren die het op de politie hebben gemunt. In Sutton jaagt de politie een groep van 30 mensen uit elkaar. In Hackney en Enfield breken ernstige en langdurige rellen uit. Ook buiten londen breken ernstige ongeregeldheden uit. In Birmingham vinden plunderingen plaats, gevolgd door rellen. De eerste van vijf doden valt.

Dinsdag, 9 Augustus

Tijdens de ochtenduren zet het geweld zich voort met brandstichting, plunderingen en vernieling in london, maar ook daarbuiten in Manchester, Birmingham, Nottingham, Wolverhampton en liverpool. Overdag is wederom sprake van brandstichting, plundering en vernieling. ’s Nachts worden de West Midlands, Merseyside, Manchester en andere gebieden getroffen door rellen. In london worden 10.000 politieagenten ingezet op straat. In london valt een dode bij een schietpartij.

Woensdag, 10 Augustus

Er zijn wat incidenten in londen, maar het blijft relatief rustig. Er zijn 16.000 agenten op de been in londen en er zijn inmiddels meer dan 1.100 mensen gearresteerd, deels gebaseerd op verwerking van CCTv-beelden en informatie op sociale media. Maar buiten londen blijft het onrustig. Er zijn forse onlusten in liverpool (Salford) en andere gebieden. In Birmingham vallen drie doden. Dit is de laatste dag met ernstige onlusten.

nASleep

Donderdag, 11 Augustus

Op wat kleinere incidenten in de plaatsen Banbury, Dunstable en Hillington na, blijft het redelijk rustig. Het parlement wordt van zomerreces teruggeroepen.

Page 117: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

117

Vrijdag, 12 Augustus

van de meer dan 1.000 mensen die gearresteerd zijn tijdens de onlusten worden er 600 veroordeeld. De IPCC verklaart dat het niet uitgesloten is dat zij de media hebben doen geloven dat er vuurgevecht plaatsvond tussen politie en Mark Duggan.335 Het wordt duidelijk dat Mark Duggan op het moment dat hij doodgeschoten werd geen pistool op zich droeg.

Woensdag, 31 Augustus

De politie rapporteert dat er in totaal 2.987 arrestaties hebben plaatsgevonden en er ongeveer £100 miljoen schade is gemeld aan 93 winkels en andere zaken.

POgINgEN TOT DE-ESCAlATIE IN lONDEN, AuguSTuS 2011?

Het politieoptreden tijdens de onlusten in londen vindt plaats in de context van twee gevoelige onderwerpen. Allereerst is er een langere voorgeschiedenis van spanningen tussen politie en burgers over het gebruik van de “stop-and-search” regeling. De manier waarop deze regeling wordt toegepast, zorgt voor veel woede en onbegrip in bepaalde wijken, waaronder ook in de londense wijk Haringey336. Met name etnische minderheden hebben het gevoel dat ze onevenredig vaak gestopt en gefouilleerd worden door de politie, maar vooral ook dat zij daarbij respectloos worden bejegend. Mede hierdoor ontstaat bij jongeren in de wijk een vijandige sfeer tegenover de politie.

Daarnaast is er het optreden van de politie rondom het schietincident met Mark Duggan. Er zijn enkele missers gemaakt in de periode na het schietincident op donderdag 4 augustus. In de periode onmiddellijk na het incident is sprake van falende communicatie tussen de politie en de familie en vrienden van Duggan.337 In onderzoek van de Metropolitian Police wordt de conclusie getrokken dat het standaard communicatiebeleid niet naar behoren is uitgevoerd. Die fouten worden niet tijdig

rechtgezet als de protestmars op zaterdag 6 augustus bij het politiebureau in Tottenham arriveert. De reactie daar is ook niet goed, en hierbij kan een rol spelen dat men de spanningen in de buurt verkeerd heeft ingeschat.338 De demonstranten komen verhaal halen en blijven ontevreden over de antwoorden die gegeven worden.

De conclusies van de Metropolitan Police ten aanzien van de onlusten in augustus zijn dat er verschillende dingen fout zijn gegaan wat betreft de communicatie met de buurt en het verzamelen van informatie bleek onvoldoende te gebeuren. Er werd gebruik gemaakt van een systeem van “Independent

Advisory Groups” om contact te onderhouden met burgers in londen. Ook was er sprake van “Key Individual Networks” die met name veel gebruikt werden in de betreffende wijk Haringey. Beide groepen bestonden uit inwoners van de wijk met wie de politie contact onderhield om via hen op de hoogte te blijven van gebeurtenissen en eventuele ongenoegens in de wijken. Het bleek dat geen van beide netwerken in staat was om een accuraat beeld te geven van de ongenoegens in de wijk. Zo bleek uit de informatie van deze netwerken dat de ervaren spanning op de eerste nacht van geweld, op 6 augustus, laag zou zijn.339

Met name jongeren onder de 30 jaar zouden volgens de Metropolitan Police onvoldoende bereikt worden met bestaande methoden en ze concludeert dat het onderhouden van contacten in toenemende mate via sociale media moet gebeuren. Andere verbeteringen die er doorgevoerd moeten worden, zijn de verbetering van de benadering en communicatie met burgers tijdens de Stop and Search-acties. Ook wordt er gekeken naar de gebruikte tactieken bij grootschalige onlusten. De politie moet volgens het onderzoeksrapport sneller gemobiliseerd kunnen worden en er moeten “flexibelere en dynamischere” tactieken komen. Daarnaast wordt de vraag gesteld of er meer wapenstokken en waterkanonnen moeten komen voor het optreden bij de onlusten.340

Page 118: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

118

Wat verder belangrijk was voor het verloop van de rellen in londen was het inzetten van de “Commissioner’s Reserve”

die deel uitmaakt van de Territorial Support Group (TSg). In londen is geen officiële oproerpolitie. Wel zijn er Police

Support Units (PSu) die als zodanig optreden. Deze zijn binnen de Metropolitan Police verenigd in de TSg, die zich vrijwel uitsluitend bezighoudt met het aanpakken van openbare-ordeverstoringen.341

Deze PSu werd ingezet toen een groep van enkele honderden demonstranten, waaronder vrienden en familie van Mark Duggan, verhaal kwam halen bij het politiebureau van Tottenham. Zoals eerder beschreven, was de communicatie met de familie en vrienden van Mark Duggan nalatig tot dat moment. Op cruciale punten vond zelfs geheel geen communicatie plaats, waardoor het de familie onvoldoende duidelijk was of en hoe de agent die Mark Duggan dood schoot, zou worden onderzocht en eventueel vervolgd. De demonstranten kwamen geëmotioneerd naar het politiebureau met de eis om een politieofficier met hoge rang te spreken. Op dat moment was echter geen officier met voldoende senioriteit beschikbaar. Na enkele uren vergeefs gewacht te hebben op iemand die uitleg kon verschaffen, wordt door de politie de beslissing genomen om een PSu in te zetten. Er werd een inschatting gemaakt dat de menigte voor het politiebureau verwijderd moest worden, al was tot dat moment ondanks de oplopende emoties geen sprake geweest van geweldgebruik.

De PSu begon met het creëren van een “steriel gebied”, waarbij het doel lijkt te zijn geweest om te voorkomen dat de demonstranten dicht bij het politiebureau kunnen komen. De kleine groep demonstranten wordt met behulp van wapenstokken over de weg voor het politiebureau gedreven, weg van het politiebureau. Eenzelfde tactiek werd (twee dagen later) gebruikt in Hackney. Controle van de openbare ruimte of een bepaald gebied staat centraal in deze strategie van de politie en om dit uit te voeren, is er vrijwel altijd sprake van het

gebruik of dreiging met geweld van de kant van de politie.342 In beide gevallen mondt de tactiek uit in heftige rellen.343

We zochten in de vele onderzoeken en videobeelden van de rellen (alsmede in de interviews) naar voorbeelden van interventies van PSu of van gewone politie die in staat bleken om, nadat de rellen eenmaal waren begonnen, de situatie te beheersen.344 We vonden er slechts één: in een BBC-documentaire345 vertelt chief superintendent guy Ferguson van het district Sutton, londen, dat hij in zijn politiedistrict geconfronteerd werd met een zeer dreigende situatie waarbij zich een groep van ongeveer 30 jonge mannen verzamelt. Een deel van hen gebruikt sjaals of capuchons om hun gezicht te bedekken. Dit incident vindt plaats op zondag 7 augustus, nadat op zeer veel plaatsen in de stad ongeregeldheden uitbreken. Ferguson wil koste wat kost voorkomen dat het ook in Sutton uit de hand loopt, maar er zijn geen PSu’s beschikbaar. Op de beelden is te zien hoe een groep van ongeveer 20 agenten in normaal uniform een rij vormt over de breedte van Sutton’s High Street. Op een gegeven moment beweegt de rij agenten, met wapenstok in de hand, in de richting van de groep van 30 mensen. De strategie is ook hier om de groep in een vroegtijdig stadium uiteen te drijven en controle te krijgen over de publieke ruimte. Het werkt. De groep rent weg en er zullen die avond geen rellen plaatsvinden in Sutton.

Achteraf lijkt dit een van de weinige gevallen waarin de londense politie erin slaagt een groep potentiële relschoppers met (de dreiging) van geweld te verdrijven, zodanig dat rellen of ongeregeldheden geheel uitblijven. In vele andere wijken in londen vinden hevige confrontaties plaats met de politie. We konden geen voorbeelden vinden waar de londense politie een strategie van de-escalatie toepaste.

Page 119: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

119

DE-ESCAlATIE IN SHEFFIElD EN lEEDS, NOvEMBER 2011

Naast de rellen in londen braken ongeregeldheden uit in vele andere steden in het verenigd Koninkrijk, waaronder Birmingham, liverpool, Manchester, Bristol en Nottingham en meerdere kleine steden.346 In de grote steden Sheffield en Leeds bleef het echter relatief rustig. volgens Clifford Stott347 valt dit niet te verklaren door de ligging van de steden of door andere kenmerken van de steden of haar bevolking. De meest recente grootschalige rellen in Engeland in 2001 vonden plaats in de stad Bradford, vlak bij Leeds. Ook Sheffield was bekend met ongeregeldheden en spanningen. De kans op onlusten leek hier dus even sterk aanwezig als in de andere steden in het verenigd Koninkrijk waar wel onlusten uitbraken. Wat heeft eraan bijgedragen dat op deze plekken niet uit de hand liep?

In Sheffield heeft de korpsleiding van de politie het jaar voorafgaand aan de onlusten van 2011 al een flinke hoeveelheid informatie over massagedrag, escalatie en de-escalatie ingewonnen. Er is veel ervaring opgedaan met de implementatie van een nieuwe methode om massaal conflictgedrag te voorkomen en de-escaleren, voorafgaand aan een riskant evenement in Sheffield eerder dat jaar.

In maart 2011, een half jaar voor de rellen, vond in Sheffield een partijconferentie plaats van de regeringspartij liberal Democrats. Deze partij was op dat moment bijzonder impopulair bij studenten en men maakte zich op voor een aanzienlijke hoeveelheid protest, ook gezien eerdere studentendemonstraties waarvan er een aantal uit de hand was gelopen. Er was veel ongenoegen met de bezuinigingen die de regering doorvoerde en verschillende groepen kondigden aan dat ze wilden demonstreren bij de bijeenkomst. Studenten, vakbonden, gepensioneerden, huurders en andere bezorgde burgers planden allen demonstraties.348 Eerdere studentendemonstraties

waren in Sheffield uitgelopen op gewelddadigheden. Het risico op geweldescalatie werd hoog ingeschat.

voorafgaand aan de partijconferentie omarmde men een op preventie gerichte strategie, gericht op het onderhouden van dialoog.349 Deze benadering spitst zich onder meer toe op doorlopende communicatie met demonstranten en risicogroepen, onderhandeling bij problemen en het initiëren van mogelijke oplossingen, mediatie tussen betrokken partijen en het constant inschatten van publieke orde gevaren bij massabijeenkomsten.350 Hiertoe werden Protest Liaison Teams (PlT’s) opgezet. voorafgaand aan een evenement is de belangrijkste functie van deze teams om de sociale samenstelling van de bevolking van de bepaalde wijk waar zij actief zijn in kaart te brengen, om contacten te leggen met vertegenwoordigers van diverse groepen en met het maatschappelijk middenveld. Contacten via school, ouders en sociaal werkers spelen bijvoorbeeld een belangrijke rol in de omgang met jongeren, naast contact met de jongeren zelf. Het netwerk dat de PlT’s opbouwen, vormt een belangrijk reservoir waaruit bij de-escalatie in mogelijk risicovolle situaties wordt geput voor communicatie en onderhandeling. Bij het selecteren van de juiste personen voor de PlT’s werd er dan ook nadrukkelijk gelet op iemands communicatieve vaardigheden en “street skills”.351

Tijdens de partijconferentie zelf was de strategie om een veilige zone af te bakenen door middel van een metalen hek op een betonnen basis. Er werden ongeveer 1.000 politieagenten ingezet om deze zone te beveiligen en op te treden bij ongeregeldheden. Om de communicatie met demonstranten te bevorderen, begaf een PlT zich tussen de demonstraten om de communicatie te bevorderen. Zij hadden opvallende blauwe hesjes aan, waardoor ze te onderscheiden waren van gewone agenten. Ten slotte waren er enkele agenten die Twitter, Facebook en verschillende online forums volgden en daarbij onjuiste geruchten en opruiende berichten tegenspraken.352

Page 120: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

120

De publieke ordehandhaving verliep geslaagd tijdens dit evenement. Alhoewel er enkele zeer grote demonstraties plaatsvonden, bleven de relaties met de demonstranten goed. Achteraf is niet vast te stellen in hoeverre de dialoogstrategie verantwoordelijk was voor het bewaren van de goede sfeer, maar de politie was tevreden met de werking van de PlT’s. De ervaring was dat deze teams erin slaagden om relaties met de demonstranten goed te houden, om vroegtijdig conflicten en problemen te herkennen en om een goede inschatting te maken van het noodzakelijke beleid.353 Tijdens de partijconferentie was geen sprake van enige escalatie van protest.

De ervaringen met de PlT’s kwamen van pas in augustus 2011, toen er net als in andere steden in het verenigd Koninkrijk de dreiging van onlusten was. In reactie op de onlusten in londen werden opnieuw PlT’s samengesteld. De samenstelling hiervan werd toegesneden op de aard van de te verwachten problemen. Dit waren dus niet dezelfde Protest liaison Teams met agenten die zich op protesten hadden toegelegd. In deze nieuwe teams zaten zowel politieagenten als burgers. Hierdoor kon, via persoonlijke netwerken, vanuit veel verschillende bronnen informatie ingewonnen worden over mogelijke onlusten. Zo werden er bijvoorbeeld agenten benaderd die zich normaalgesproken bezig hielden met jeugdbendes. Er werd ook een beroep gedaan op relevante personen en relevante netwerken buiten het politieapparaat. Wel waren de onderliggende principes van dialoog en het onderhouden van contact wederom leidend bij de strategie om mogelijke onlusten te voorkomen. Waar sprake was van samenscholingen of dreigende ongeregeldheden werden deze gemengd samengestelde teams ingezet om een dialoog te openen en om de korpsleiding te adviseren over mogelijke interventies. In geen enkel geval werden PSu’s ingezet.

De manier waarop PlT’s werden ingezet in riskante situaties wordt geïllustreerd door een incident op 8 augustus, waarbij een groep van 50 mensen zich verzamelt in een wijk met veel

bewoners van Somalische afkomst. De politie is aanwezig en wordt op een gegeven moment bekogeld door mensen uit de groep. Er wordt besloten om niet in te grijpen maar ook niet terug te trekken. PlT agenten proberen met leden van de groep in gesprek te komen. Dat lukt uiteindelijk via de moeders van enkele aanwezigen, die bereid zijn om namens de politie in gesprek te gaan met de jongeren en die bij hen aandringen op het staken van de bekogeling. Hierna de-escaleert de situatie en de groep verspreidt zich uiteindelijk.354

De anekdote laat zien hoe de PlT’s voortdurend dialoog zoeken met de lokale gemeenschap, zelfs als sprake is van geweldpleging. De verantwoordelijkheid voor deze contacten ligt bij de leden van de teams. De rol van de PlT’s is niet alleen om contacten te leggen en dialoog te onderhouden of om te onderhandelen in geval van problemen, maar ook maken de PlT’s voortdurend inschattingen van risico niveaus. In geval van dreigende situaties koerst de verantwoordelijke leidinggevende in sterke mate op de diagnoses en adviezen van de PlT’s. Het beleid is dus gebaseerd op de aanname dat de PlT’s het best uitgerust en ingelicht zijn om inschattingen te maken en het bevoegd gezag te adviseren. Doorgaans neemt de commandant het advies over dat hij van de PlT’s krijgt.355

De aanpak in Sheffield is gebaseerd op het gebruik van gesprekstechnieken, een lokaal netwerk van contacten en facilitering om onlusten te voorkomen en de-escaleren. Dreigende onlusten, zoals in augustus 2011, worden hierbij niet anders benaderd dan andere incidenten die er gedurende het jaar plaatsvinden. Repressie en het behoud van controle over een gebied zijn geen doelstelling in deze strategie. gedurende de looptijd (twee jaar lang) van deze aanpak is er nog geen sprake geweest van de inzet van Police Support units.

Hoe borgde men de samenstelling en de werkwijze van deze teams? Bij navraag blijkt dat PlT’s bestaan uit een “ander type” agenten dan PSu’s. Het is een gespecialiseerde groep mensen,

Page 121: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

121

die bij voorbaat al gemotiveerd is om problemen via dialoog, onderhandeling en facilitering op te lossen. De contacten met de lokale gemeenschap zijn hierin cruciaal. Dit is een doorlopend proces waarbij de teams zijn begonnen met een kaart van Sheffield, waarbij gekeken werd naar welke contacten er al waren. gedacht kan hierbij worden aan schooldirecteuren, leiders van religieuze instellingen, mensen met aanzien in de buurt en andere invloedrijke personen. vervolgens werd er continu gekeken of er nieuwe contacten nodig waren of welke groepen nog bereikt moesten worden.

leedS

In leeds is de aanpak van openbare ordeverstoringen vergelijkbaar aan die in Sheffield. Ook hier wordt gewerkt op basis van een bredere ontwikkeling richting meer dialoog en facilitering onder de noemer “dialoogpolitie”. Daarbij onderhield de politie contacten met onder meer jongerenwerkers. Een incident in de wijk Chapeltown in leeds, met veel bewoners afkomstig uit het Caraïbische gebied, suggereert dat deze contacten van pas komen bij de-escalatie.

In augustus 2011 waren ook in leeds groepen jongeren die zich verzamelden op straat. Ook hier was de inschatting dat het risico op onlusten hoog was. De districtchef van de politie besluit om naar Chapeltown te gaan om met de jongeren te praten, maar daar aangekomen wordt ze aangevallen. Ze keert terug naar het politiebureau en het risico op verdere escalatie lijkt groot. Op dat moment nemen medewerkers van het Chapeltown Youth Development Centre, met wie de politie al langere tijd goede contacten heeft opgebouwd, het initiatief om de politieleiding te overtuigen geen Police Support Units naar Chapeltown te sturen. Dezelfde mensen benaderen de jongeren die de politieagente aanvielen en halen hen over om hun gewelddadig gedrag te stoppen. De interventie van de jongerenwerkers blijkt effectief en de situatie kalmeert. De politiechef besluit om niet in te grijpen en verdere ongeregeldheden blijven achterwege.356

DE NIEuWE METHODIEK vAN DE lONDENSE METROPOlITAN POlICE, POST-AuguSTuS 2011357

Na de onlusten bezint de londense Metropolitan Police zich op haar aanpak van protest, demonstraties en andere grote groepen mensen in de publieke ruimte. Het kernthema van de verandering was meer nadruk op overleg en facilitering, en minder ingrijpen op basis van controle en (de dreiging met) geweld. Een deel van die veranderingen correspondeert met de aanbevelingen in het rapport “4 days in August” van de Metropolitan Police. Daarnaast is er gekeken naar politietactiek in Stockholm, Leeds en Sheffield als uitgangspunt voor een nieuwe benadering van protest en onlusten.358

Er zijn vier punten waarop er dingen structureel veranderd zijn. Allereerst is de informatie-inwinning veranderd. Er is een speciaal team opgezet dat zich bezighoudt met het verzamelen van kennis en informatie over “public order”. Er wordt gelet op het monitoren van het sentiment onder de bevolking van londen en daarbij wordt gebruik gemaakt van een open

source monitoringsysteem.

verder zijn de tactieken van de politie aangepast. Waar er vroeger nog veel gebruik werd gemaakt van vrij “rigide” tactieken die gebaseerd waren op het controleren van een gebied of groep mensen, vindt er nu een verandering plaats naar meer “dynamische” tactieken. Daarbij wordt door de politie actief onderhandeld en overlegd met verschillende groepen die betrokken zijn bij een protest of bijeenkomst. Ook grijpt men minder snel in tijdens bijvoorbeeld een vreedzame bezetting of blokkade. Zolang geen sprake is van overtredingen van de wet zal de politie in principe niet ingrijpen en burgers hun eigen gedrag laten reguleren.

Ten derde zijn er Protest liaison Teams opgericht, die deze veranderingen mogelijk maken. De ervaring van de betrokken

Page 122: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

122

commandant is dat deze teams vooral goed inzetbaar zijn bij grootschalige protesten van bijvoorbeeld vakbonden. Colin Morgan merkt echter op dat dergelijke teams vooral voorafgaand aan een protest en in de beginfase van protesten een belangrijke rol kunnen spelen. Zijn inschatting is dat deze teams bij het eerste protest bij het politiebureau van Tottenham op 6 augustus 2011 een belangrijke rol gespeeld zouden kunnen hebben. Maar Morgan is sceptisch of PlT’s nog veel kunnen uitrichten op het moment dat massale onlusten en plunderingen plaatsvinden, zoals op de tweede en derde dag van de rellen in londen.359

Ten slotte staat bij het onderhouden van communicatiekanalen het inwinnen van inlichtingen centraal. De PlT’s onderhouden contacten met verschillende groepen mensen die aanwezig kunnen zijn bij een demonstratie of evenement. De inzichten hieruit worden gekoppeld aan de overige informatie over het protest en zijn waardevolle informatie die de strategie mede bepalen.

De combinatie van veranderingen zorgt er concreet voor dat risico-inventarisaties gebaseerd zijn op meer (en hopelijk hoogwaardiger) informatie dan voorheen. De politie-inzet wordt hierop ingericht, waarbij het uitgangspunt is dat “business as

usual” zoveel mogelijk gehandhaafd blijft en dat legitieme wensen van de demonstranten of massa zoveel mogelijk gefaciliteerd worden. Mocht er een toename van de dreiging zijn, dan kan besloten worden om meer agenten te mobiliseren. De inzet van PSu’s geldt als laatste redmiddel.

Sinds de ontwikkeling van deze nieuwe benadering is deze regelmatig beproefd. Colin Morgan beschrijft enkele voorbeelden van risicomomenten voortkomend uit de nasleep van de onlusten in augustus 2011. Er was sprake van verhoogd risico bij de publicatie van het rapport van de IPPC, de uitvaart van Mark Duggan, het overlijden van de vader van Mark Duggan ongeveer een jaar na de onlusten, de eerste en tweede “verjaardag” van de onlusten en de rechtszaak over het overlijden van Mark Duggan.

In alle gevallen was de politie tevreden over de nieuwe aanpak. Ter illustratie: de rechtszaak over het overlijden vond plaats in de Royal Courts of justice in londen. Het optreden daar vormt een goede afspiegeling van de nieuwe benadering. Dagelijks was er een handvol agenten van het PlT gateway team aanwezig. Zij onderhielden contact met de rechtbank, met groepen mensen die protesteerden en de familie en vrienden van Mark Duggan. geleidelijk bouwden zij een relatie op met alle partijen en werden daardoor een eerste aanspreekpunt voor alle betrokken groepen. Het team probeerde deze relaties ook continuïteit te geven door bijvoorbeeld na afloop van een protest telefonisch te informeren bij demonstranten en organisatoren naar hun ervaringen.

Het is nog te vroeg om een empirisch onderbouwde mening te geven of de nieuwe inzet van dialoogpolitie een succes is. uiteindelijk zullen de beperkingen van deze benadering pas blijken over langere termijn. Het is in ieder geval bemoedigend dat de nieuwe aanpak er tot op heden goed in slaagt om relaties te creëren, repareren en onderhouden. Op basis van zijn ervaringen en reacties van agenten in de 12 tot 18 maanden na de onlusten in augustus 2011 stelt Colin Morgan echter dat er volgens hem een duidelijke verbetering is ontstaan in het contact tussen enerzijds politie en anderzijds burgers of demonstranten.

CONCluSIES

In deze casus zien we hoe kennis van verschillende processen die een rol spelen bij de escalatie van conflict, gebruikt wordt om te zorgen dat escalatie voorkomen wordt. Waar escalatie het gevolg is van wij/zij-tegenstellingen en slechte relaties, wordt conflict hier voorkomen door in een vroeg stadium te werken aan de opbouw van een relatie met specifieke groepen die willen demonstreren of die grieven hebben. Op die basis wordt gewerkt aan preventie en de-escalatie van eventuele conflictsituaties.

Page 123: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

123

uiteraard bestaat deze casus slechts uit enkele ervaringen van politiekorpsen; er wordt hier slechts anekdotisch bewijs geleverd voor de effectiviteit. Evenmin is nauwkeurig gedocumenteerd waaruit de benadering van de dialoogpolitie bestaat en hoe ze verschilt van de vroegere benadering. langduriger en kwantitatief onderzoek zal nodig zijn om het precieze effect van de veranderingen in kaart te brengen. Desalniettemin menen wij dat in deze casus, naast de good practices, ook een aantal processen en mechanismen uit de wetenschappelijke literatuur geïllustreerd wordt.

Preventie en communicatie

Wat betreft de preventie van escalatie van protesten en demonstraties staan communicatie en het ontwikkelen van goede relaties centraal. De rellen in londen, augustus 2011, kwamen als een enorme verrassing omdat de Metropolitan Police meende een systeem te hebben waarmee ze de spanning in wijken kon meten; iets dat totaal niet het geval bleek te zijn. Wat kon er verbeterd worden in de communicatie tussen politie en burger om niet weer voor een dergelijke verassing te komen staan? In Sheffield en Leeds was duidelijk te zien dat dit een continue aanpak vergt van lokaal contact tussen “police liaison

teams” en verschillende mensen in de wijken om voortdurend op de hoogte te blijven van de gevoelens van zowel “gewone burgers” als protestbewegingen. uitzonderlijk in deze nieuwe benadering is dat de liaison teams deels bestaan uit burgers en andere betrokkenen met inzicht en potentiële invloed. Door deze aanpak worden meerdere vliegen in één klap gevangen. Niet alleen vergroot het de kennis bij de politie over wat er leeft onder bepaalde bevolkingsgroepen of in bepaalde wijken, waardoor de juiste verwachtingen van gedrag gecreëerd worden, ook zorgt het ervoor dat er in potentieel risicovolle situaties op basis van dezelfde contacten ruimte is voor facilitering van legitieme doelen en het maken van afspraken. Een belangrijke factor in de escalatie van conflict kan daarmee gedempt worden: het verkleint de kans op een scherpe tegenstelling tussen groepen

burgers aan de ene kant en de politie of overheid daartegenover.

De-escalatie

In Hoofdstuk 3 kwamen we verschillende processen tegen, waarop ingespeeld wordt door verschillende politiekorpsen in het verenigd Koninkrijk in de gehanteerde strategie van facilitering ter preventie van escalatie van conflictgedrag. Er wordt nadrukkelijk vertrouwd op het vermogen van groepen om zichzelf te reguleren: het principe van “self-policing”. In het geval van leeds, bij het incident in Chapeltown, wordt dit letterlijk gevraagd aan een groep jongeren die een districtchef bekogelden: als zij elkaar corrigeren, zal er niet door de politie ingegrepen worden. Daarnaast is zelfregulatie, zij het minder expliciet, een centraal thema bij de nieuwe aanpak van de Metropolitan Police in londen. Het concept van self-policing biedt een interessante vergelijking van wetenschap en praktijk. Hoewel er wetenschappelijk gezien zeker bewijs is dat groepen in staat zijn hun eigen geweldgebruik te reguleren, is het goed voor te stellen dat de politie huiverig is hun dit toe te vertrouwen. Er moet een flinke mate van vertrouwen zijn onder zowel de officieren als de lokaal aanwezige agenten over deze aanpak. Probleem hierbij is dat de alternatieve benadering arbeidsintensief is en tevens riskant voor het imago van leidinggevenden. Het besluit om de dialoog te zoeken bij problemen is verwijtbaarder dan het besluit om sterke repressie toe te passen. Het is dus “veiliger” om forse repressiemiddelen in te zetten, zelfs als dit escalerend werkt of problemen veroorzaakt die er wellicht anders niet gekomen zouden zijn.

Al met al suggereren de interviews dat de Britse ervaringen met dialoogpolitie tot op heden vrijwel uitsluitend positief zijn (in tegenstelling tot de traditionele benadering waarin reguliere politie het veld ruimt voor relpolitie). Toch blijkt dat in situaties en korpsen waar men niet gewend is om verbale oplossingen te zoeken, de invoering van dialoogpolitie flinke obstakels moet overwinnen. Dialoog en onderhandeling wordt door sommigen gezien als “soft” en onverenigbaar met strikte handhaving. Het

Page 124: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

124

toepassen van principes van dialoogpolitie roept dus tegenstellingen op binnen de politieorganisatie.360 Het loont de moeite om deze tegenstellingen te overwinnen: samenwerking is essentieel bij het voorkomen van escalatie.361

Page 125: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

125

Page 126: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

H4: Preventie & de-escalatie

Page 127: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

127

Op basis van het voorgaande en de literatuur kunnen enkele concrete lessen getrokken worden

over de methodiek die gehanteerd kan worden bij de-escalatie van spanningen en preventie van

grootschalige conflictgedragingen.

We ontlenen deze methodiek aan recente ontwikkelingen die inzichten uit wetenschappelijk

onderzoek combineren met de praktijk van ordehandhaving.362 Voordeel van deze benadering is

dat ze in de praktijk uitgebreid is beproefd in bijvoorbeeld dialogue policing in Zweden, in de in

Nederland geïnitieerde aanpak van voetbalhooligans en in het beleid van de “Vredeseenheid” van

de politie Amsterdam.363 De aanpak sluit goed aan bij de methodiek die beschreven werd in de

casus Verenigd Koninkrijk en Den Haag Hollands Spoor.

De visie leunt sterk op wetenschappelijke inzichten beschreven in de hoofdstukken 2 en 3. In het

onderstaande herhalen we enkele centrale inzichten en voegen eraan toe wat, volgens de literatuur, de

consequenties hiervan zijn voor de-escalatie en preventie. Theorie en praktijk gaan hier hand in hand.

Een van de fundamenten is dat mensenmassa’s bestaan uit gewone mensen. Verder is een centrale

aanname dat mensenmassa’s geen homogene, eenvormige entiteiten zijn, maar bestaan uit individuen

en kleine groepen die elkaar persoonlijk kennen.364 Als er al sprake is van een gedeelde sociale

identiteit (fans van Ajax, tegenstanders van bezuinigingen) dan is dit een vrij los verband waarbinnen

zeer veel verschillende vormen van gedrag kunnen voorkomen. Deze grote mensenmassa’s handelen

dan ook vrijwel nooit als eenheid—als ze dat wel doen, is het incidenteel, van korte duur en/of

geregisseerd.365

De leden van zo’n massa verliezen ook niet zomaar hun gezonde verstand of worden meegesleept

door irrationele emoties als paniek of woede.366 Maar onder sommige omstandigheden kan

grootschalig conflictgedrag worden vertoond. Zelfs in de meest extreme situaties is het aantal

personen dat zich te buiten gaat aan geweld vrij gering.

Volgens de moderne inzichten (zie Hoofdstuk 3) in protest en demonstraties, is escalatie vaak het gevolg

van een onfortuinlijke dynamiek tussen ordehandhavers en demonstranten. Een van de redenen dat een

massa zich verenigt is als zij een onprettige behandeling krijgt door een tegenpartij, zonder aanzien des

persoons. Het is de behandeling van een groep mensen als homogene, eenvormige entiteit die een

veelsoortige club verenigt. In deze benadering zijn overheid en politie dus nadrukkelijk zelf een partij als

mogelijke bron van conflict. de overheid beschikt als geen ander over de middelen om een conflict te laten

escaleren en de menigte tegen zich te verenigen. Zij beschikt ook over de middelen om dat tegen te gaan.

Daarbij zijn enkele eenvoudige kernprincipes te hanteren om escalatie te voorkomen of te dempen.

127

Page 128: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

128

HET OPBOUWEN VAN KENNIS VOORAf Zoals beschreven in Hoofdstuk 3 over escalatie is massaal conflictgedrag voortvloeiend uit collectief

ongenoegen een conflict tussen groepen, meestal tussen demonstranten en politie. daarbij zijn

verwachtingen over en weer van groot belang. Er zijn situaties waarin men tevoren inschat dat de

kans op escalatie hoog is. Er zijn dan verwachtingen dat geweld gebruikt wordt, omdat men de

belangen van de groepen als tegengesteld ziet en/of omdat er in het recente of verdere verleden

sprake is geweest van conflicten of verwijtbaar gedrag van de ander.

Ordehandhavers moeten tevoren een goede inschatting kunnen maken van deze verwachtingen

en verhoudingen. Ook helpt het als zij tevoren al een aantal contacten hebben met betrokkenen,

hetzij direct hetzij indirect (via jeugdwerkers, school, ouders, etc.).

Het doel van kennisvergaring vooraf is niet louter het formuleren van verwachtingen dat er gedoe

zal ontstaan. Het doel is vooral ook om de samenstelling van bestaande groepen, sociale relaties

(tegenstellingen en allianties) en gedragsverwachtingen te leren kennen. Het opbouwen van

expertise en inzicht staat met andere woorden centraal.

Dit kan bijvoorbeeld door kennis te verzamelen over groepen die potentieel voor acute problemen

kunnen zorgen (bijvoorbeeld netwerken van personen die bereid zouden zijn om geweld te

gebruiken zoals “hooligans” of anarchisten met de “black bloc” protesttactiek). Het doel is daarbij

niet alleen om de kenmerken van de groep als geheel beter te leren kennen, maar juist ook de

verschillen en structuur daarbinnen. Men moet oog krijgen voor de verhoudingen binnen de groep,

en ook voor de relaties tussen deze kleine netwerken en de grotere groep waarbinnen zij zich

begeven (de supporters van de f-side, de demonstranten). Verder is van belang om de relaties

tussen groepen goed in kaart brengen (rivaliserende clubs, politie).367

Het is de configuratie van deze relaties die uiteindelijk van groot belang kan zijn bij escalatie en

de-escalatie. De Turkse politie had wellicht geen rekening gehouden met de mogelijkheid dat haar

acties tegen het tentenkamp in Gezi park honderden verontwaardigde demonstranten op de been

zouden brengen en dat het geweld tegen deze honderden vele duizenden zou verontwaardigen en

mobiliseren. Inzicht in de relaties tussen verschillende groepen is cruciaal om de reacties van

“omstanders” te kunnen voorspellen.

4 \ 1

Page 129: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

129

HET ONDERHOUDEN VAN SOCIALE RELATIES EN DIALOOG ALS PREVENTIE

Om verschillende redenen is het zeer aan te bevelen om het opbouwen van kennis samen te laten

gaan met het maken van kennissen. Verschillende keren werd in de voorgaande hoofdstukken

gewezen op het risico van het “outsider” perspectief. Of het nu gaat om voetbalhooligans, journalisten

of het koningshuis, een buitenstaander ziet “hun” als een homogene club, heeft minder empathie,

heeft een net iets negatievere grondhouding.

Een probaat middel daartegen is het aanknopen van persoonlijke relaties met leden van deze

groepen en het goed onderhouden ervan door middel van dialoog en samenwerking. Persoonlijke

contacten zijn een belangrijk hulpmiddel bij het signaleren van ongenoegen en veranderende

verhoudingen. Een persoonlijk contact is nuttig omdat een “insider” perspectief helpt om de

beweegredenen van de ander te doorgronden.368 Maar persoonlijke banden hebben nog een ander

voordeel: ze kunnen helpen bij het de-escaleren van kleine conflicten.

Dialoog kan ten slotte nuttig zijn bij het ontwikkelen en uitvoeren van (politie)beleid dat de

gemeenschap direct raakt en dat ingrijpt op bestaande tegenstellingen. Het doel van goede

communicatie en dialoog is hierbij dat beleidsdoelen bekend zijn en de mogelijkheid te bieden tot

inspraak en feedback. Communicatie en dialoog impliceren overigens dat er bereidheid is om het

beleid bij te stellen als het tegenstellingen onbedoeld aanwakkert.

Bij het onderhouden van contacten kan men niet teveel vertrouwen op zelfbenoemde leiders of formele

vertegenwoordigers van een gemeenschap. Het is nuttig om contact te leggen en relaties te hebben

op alle “niveaus” van een gemeenschap (jong en oud, man en vrouw, hoge en lage status, etc.).369

Waar het opbouwen van relaties moeilijk of onmogelijk is (bijvoorbeeld bij netwerken van

drugsdealers of hooligans), kunnen mogelijkheden worden gezocht om indirect in contact te komen,

via het netwerk rondom deze personen ende gemeenschap waar zij deel van uitmaken. Contact

met deze personen kan worden onderhouden via sociaal werkers, school, ouders, kerk of andere

vertrouwenspersonen. Zowel in de reacties op de Londense rellen als in reactie op het incident

rondom Rishi Chandrikasing vond men deze contacten van belang voor de-escalatie en preventie.

4 \ 2

Page 130: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

130

HET SIGNALEREN VAN INCIDENTEN EN ONGENOEGENS

Er is vaak een aanleiding voor geweldsuitbarstingen. Dat kan een incident, misverstand of gebeurtenis

zijn: van tevoren is niet goed te voorspellen wat. In Londen begreep de politie goed dat het

doodschieten van Marc Duggan een riskant incident was. Het ontging de politie echter dat dit

incident grote verontwaardiging opriep. De reden daarvoor lag niet alleen bij de gebrekkige

contacten in de wijk, maar ook bij gebrekkige communicatie met de familie. Ze had evenmin goed

zicht op de verontwaardiging over die gebrekkige communicatie (ondanks de monitoring van

sociale media). De les die men in Londen trok, was dat men beter op de hoogte moest zijn van

ongenoegens die binnen verschillende gemeenschappen leven.370

Op basis van de literatuur kunnen we meer zeggen over de signalen waar men alert op zou moeten

zijn. Collectieve ongenoegens die een verhoogd risico op onlusten met zich meebrengen worden

besproken in Hoofdstuk 1. Het gaat om collectieve ongenoegens die door leden van een specifieke

groep worden gevoeld. Daarbij loont het onderscheid te maken tussen verschillende collectieve

emoties (walging, verontwaardiging, etc.) omdat deze gepaard gaan met uiteenlopende

gedragsintenties. Met name verontwaardiging, minachting, walging of wrok/wraakgevoelens

zouden een verhoogd risico op onlusten geven. de kans op conflicten neemt toe naarmate deze

emoties (a) sterker aanwezig zijn, (b) sociaal gedeeld worden en (c) de gedragsmatige uiting ervan

legitiem of zelfs normatief is binnen de ingroep.371 Met name als de handelingen van “de ander” als

onrechtvaardig worden gezien, neemt de kans op confrontationeel gedrag toe.

Het is gemakkelijk gezegd dat men alert moet zijn op deze emoties en dat men signalen moet

opvangen. Hoe dit efficiënt en effectief te doen is echter, bij ons weten, nooit adequaat onderzocht

of beschreven. Voor het in kaart brengen van dergelijke emotionele reacties zullen experts zeker

gebruik maken van sociale media en reguliere media. Dit kan echter niet het enige kanaal zijn. De

beeldvorming van emoties en relaties in zowel sociale als reguliere media strookt niet altijd met

de werkelijke emoties en relaties zoals direct betrokkenen ze ervaren. Naast de ontwikkeling en

validering van een methode om collectieve emoties en gedragsintenties vroegtijdig te signaleren,

blijft het essentieel om de “menselijke computer” van de wijkagent en andere direct betrokkenen

te raadplegen bij het verzamelen van deze essentiële inlichtingen.

4 \ 3

Page 131: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

131

HET BELANG VAN GOEDE COMMUNICATIE NA INCIDENTEN

Signaleert men dat emoties hoog oplopen, bijvoorbeeld naar aanleiding van een incident of

gebeurtenis, dan is het zaak om te handelen. Effectieve preventie van verdere escalatie hangt nu

met name af van een goed begrip van wat deze groep of gemeenschap wil. In tegenstelling tot

communicatie voorafgaand aan mogelijke incidenten of gebeurtenissen is het contact niet verkennend

maar doelgericht. Op welke manier kan men de heftige emoties bij het merendeel van de groep

(dat naar verwachting niet uit is op geweld en escalatie) dempen door genoegdoening of geruststelling

te verschaffen?

Enerzijds is het van cruciaal belang dat men in dialoog treedt via persoonlijke contacten of via het

netwerk van “ketenpartners”. Communicatie met direct betrokkenen en insiders levert inzichten

of adviezen op die nuttig kunnen zijn bij het ontwikkelen van beleid. Ook is communicatie met

direct betrokkenen van cruciaal belang bij de uitvoering en uitleg van het beleid dat men besluit

te voeren (zie 4.5 en 4.6). Zo kan worden voorkomen dat acties van politie of overheid verkeerd

worden geïnterpreteerd.

In situaties waarin “op straat” commotie ontstaat, kan het een uitdaging zijn om de dialoog aan te

gaan. In dit soort situaties helpt het als een wijkagent, dialoogteam, onderhandelaar of andere

betrokkene paraat is: zij beschikken over de middelen, vaardigheden en mentaliteit die het mogelijk

maken om ook in gespannen situaties een gezamenlijke oplossing te bereiken.372

Communicatie is niet alleen gericht op de groep die de emoties ervaart. Via formele en informele

kanalen moeten soms ook andere partijen op de hoogte gesteld worden van gebeurtenissen,

analyses en/of besluiten. Daarbij kan een onderscheid worden gemaakt tussen interne communicatie

(binnen politie en overheid) en externe communicatie (met externe partijen zoals journalisten,

met de bevolking via diverse media).

Externe communicatie dient diverse doelen: er zal een behoefte zijn aan accurate informatie over

incidenten of gebeurtenissen, men zal willen weten en begrijpen hoe de overheid reageert en in

sommige situaties zal men willen weten hoe te reageren. Interne communicatie en dialoog dienen

onder meer om eenheid van handeling en gedachte te bewaren. Maar zoals eerder opgemerkt

veroorzaken incidenten vaak veel commotie en onrust binnen de overheidsorganisatie. Ook hier

geldt dat er behoefte is aan accurate informatie en dat men wil weten wat de overheidsreactie is.

4 \ 4

Page 132: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

132

fACILITERING VAN LEGITIEME DOELEN

Op het moment dat er een goed beeld is van de dingen die een groep of gemeenschap wil, kan de

overheid meewerken aan het bereiken van die doelen, voor zover ze wettelijk toelaatbaar en

legitiem zijn. Het is verstandig hierbij het uitgangspunt te hanteren dat de overheid die doelen

probeert te faciliteren.373

In het geval van Rishi Chandrikasing zagen we dat politie enige aarzeling voelde bij de wens van

vrienden en familie om een demonstratie te houden. Toch probeerde men dit mogelijk te maken.

de politie amsterdam kent een soortgelijke aanpak met haar “Vredeseenheid”; de politie in Sheffield

en Londen werkt met “dialogue police”. Deze teams worden onder meer ingezet bij demonstraties,

waar de agenten van het team contacten leggen en onderhouden met de organisatoren. Het doel

is hier om gezamenlijk zorg te dragen dat de demonstratie het gestelde doel van de organisatoren

kan bereiken. Het vermoeden is dat dit helpt om demonstraties ordelijk en risicovrij te laten

verlopen. in Sheffield en londen vonden sinds het invoeren van deze nieuwe tactiek nauwelijks

escalaties van incidenten plaats.

Als de overheid zich op deze manier toelegt op de facilitering van legitieme doelen heeft dit voor

alle partijen voordelen. Het garandeert dat burgers mede betrokken zijn bij uitvoering en naleving

van beleid. Het garandeert tevens dat beleid niet van buitenaf wordt opgelegd (en daardoor weerstand

oproept). Ten slotte dwingt het overheden om goed te luisteren naar burgers en gemeenschappen.

DE-ESCALERENDE INTERVENTIE: GERICHT EN PROPORTIONEEL

Ondanks alle voorbereiding en preventie zullen ongetwijfeld situaties ontstaan waarin ingrijpen

noodzakelijk is. De politie kan tijdens een demonstratie constateren dat de dichtheid van bezoekers

zodanig is dat mensen in de verdrukking dreigen te komen. Een kleine groep demonstranten maakt

zich schuldig aan geweld of vernieling. Er worden leuzen gescandeerd die kwetsend of beledigend zijn.

Uitgangspunt bij interventies in dit soort situaties is dat deze gedifferentieerd worden uitgevoerd,

zodanig dat het de bron van het probleem aanpakt (en soms ook isoleert), zonder nadelige gevolgen

voor onderlinge verhoudingen en sociale relaties met omstanders. Problemen ontstaan dikwijls

slechts met een zeer kleine deelgroep. Ze kunnen escaleren door ongedifferentieerde reacties tegen

de hele groep en door disproportionele repressie.374

4 \ 5

4 \ 6

Page 133: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

133

De politie hoeft zich dus niet te beperken in de middelen die ze inzet. Integendeel, het welslagen

van dit beleid zal afhangen van zeer alert en attent politiewerk, waarbij men problemen vroegtijdig

signaleert en tijdig ingrijpt. Maar de manier van ingrijpen luistert nauw en vereist een goede analyse

van de aard van het probleem en moet proportioneel zijn.

Als het mogelijk is om bij incidenten samen met de organisatoren te interveniëren, bijvoorbeeld

door het onwenselijke gedrag te ontmoedigen of bij te sturen, of door te onderhandelen bij

problemen die rijzen, dan is dit een elegante oplossing die de kans op conflict met demonstranten

sterk verkleint. Is dit niet mogelijk, dan is het zaak dat de interventie gepaard gaat met goede

communicatie en uitleg waarom de politie op deze wijze handelt. Als demonstraten begrijpen wat

de politie beoogt, dan is de kans op escalatie door misverstanden klein.

Als voorbeeld van repressie die contraproductief is, wijzen we naar de casus Turkije, waar de

politie in de eerste dagen van het protest in Istanbul traangas en –projectielen inzette als

ongedifferentieerd en disproportioneel instrument tegen vreedzame demonstranten. Daarmee

vervreemdde de politie niet alleen deze personen van zich, het wekte de verontwaardiging van

een zeer groot deel van de bevolking en dit speelde onmiskenbaar een rol in het ontketenen van

een maand van massale demonstraties. Het effect van deze eerste disproportionele acties lijkt dan

ook tegengesteld aan het vermoedelijke doel om vreedzame demonstranten uit de openbare ruimte te

weren. De tactiek die de politie later in de maand juni toepaste was effectiever: ze blokkeerde de

toegangswegen tot de stad en de protestlocaties. Maar vermoedelijk was de meest effectieve manier

geweest om de oorspronkelijke 50 demonstranten in Gezi park, in goed overleg, hun gang te laten gaan.

SAMENVATTING

In dit hoofdstuk kwamen enkele principes ten aanzien van preventie en de-escalatie naar voren die

zowel in de wetenschap als in de praktijk brede steun vinden. We benadrukten de noodzaak om

kennis op te bouwen over verschillende groepen, met name over de relaties tussen en binnen groepen.

Vervolgens moeten sociale relaties en dialoog onderhouden worden. Een van de doelen van dialoog

is om morele commotie te signaleren—men kan alert zijn op emoties die een goede voorspeller

blijken van protest en escalatie. Goede communicatie is essentieel, net als het faciliteren van legitieme

doelen. Mocht er toch noodzaak zijn tot ingrijpen, dan dient dit gericht en proportioneel te zijn.

4 \ 7

Page 134: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

H5: Conclusies

Page 135: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

135

In dit hoofdstuk maken we de balans op van het voorgaande en geven we antwoord op de in de

Inleiding gestelde onderzoeksvragen. We beginnen met enkele algemene observaties. In Hoofdstuk

1 maakten we een onderscheid tussen individuele, groepgebaseerde en collectieve ongenoegens,

en onderscheidden daarbij verschillende emoties die men onder de noemer ongenoegen kan

scharen. Individuele en collectieve ongenoegens hebben heel andere consequenties.

Individueel ongenoegen leidt doorgaans niet tot collectief protest of conflictgedrag. individueel

ongenoegen leidt wél tot allerhande vormen van individueel gedrag om verbetering te zoeken of

nood te ledigen. Daaronder vallen onder meer pogingen om de huidige situatie te ontvluchten

(zoals migratie) en ook criminaliteit. Deze gedragsvormen zijn indirect relevant voor collectief

gedrag. We bespraken hier in de voorgaande hoofdstukken enkele voorbeelden van: tijdens

plunderingen handelt een deel van de massa op basis van opportunistische, individuele motieven.

Ook migratie is doorgaans gemotiveerd door individuele kosten/baten analyses, waarin ongenoegens

een rol spelen. Maar hoewel dit gedrag collectieve consequenties heeft, gaat het in wezen om

individuele reacties op een collectieve omstandigheid.

Collectief ongenoegen leidt daarentegen wel tot een aantal vormen van collectief gedrag, in de zin

dat groepsleden onderling gecoördineerd gedrag vertonen en een zekere mate van (zelf)organisatie

zichtbaar is. Collectief ongenoegen verwijst naar de gevoelens die men namens een hele groep

ervaart, in de overtuiging dat wij boos zijn, minachting voelen of walgen van hen. Ook al is een

minderheid van groepsleden hiervan overtuigd, voor hen blijkt dit soort gevoelens een impuls om

te protesteren en (in de zeldzame situaties dat het gebeurt) legitimeert het collectief geweld.

We noemden in Hoofdstuk 1 tevens een derde vorm van ongenoegen: groepsgebaseerd ongenoegen.

In deze situatie ervaart een individu ongenoegen namens een bepaalde groep, maar dit gaat niet

gepaard met de beleving dat wij boos zijn. Dit kan zijn omdat het individu van mening is dat anderen

deze emotie niet delen, of omdat het individu zich een buitenstaander voelt.

Collectief ongenoegen zal slechts in bepaalde situaties deze effecten hebben; vaak zoekt het een

andere uitweg. Collectief gedrag ontstaat alleen als men de gelegenheid heeft om dit te ontplooien.

Als de middelen ontbreken, een geschikt doelwit ontbreekt, het probleem onoplosbaar lijkt of

collectieve actie onverenigbaar is met gangbare levensovertuigingen, dan zoekt men een andere

oplossing voor de ervaren collectieve emoties.

In veel situaties is er overduidelijk reuring of commotie (duidend op sterke emoties), zonder dat

er noemenswaardig collectief gedrag volgt.375 Het uiten van emotie is vaak een doel op zich. Men

probeert, naar aanleiding van een emotioneel incident, de groepsgebaseerde emoties die men

135

Page 136: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

136

erover voelt te delen. Daarbij zal men doorgaans verwachten dat anderen instemmen en dat er

consensus is over de interpretatie van het incident. Indien dat zo is (of lijkt te zijn), zal het de

gedeelde sociale identiteit en groepsnormen bekrachtigen.376 Vaak is dat voldoende. Zo’n uiting

van collectieve emoties kan de vorm aannemen van collectief gedrag (een stille tocht), maar men

kan deze behoefte ook prima bevredigen door er “gewoon” met anderen over te communiceren,

face-to-face of via sociale media, of door een facebookpagina te “liken”.377 Als men hiermee kan

concluderen dat de “ingroep” vaststelt dat X of Y onacceptabel is, dan is het doel bevredigd.

Na deze algemene constateringen kunnen we overgaan tot het beantwoorden van de vragen die

in dit rapport centraal staan. In elk van de volgende paragrafen staat een onderzoeksvraag centraal.

HOE LEIDT ONGENOEGEN TOT GROOTSCHALIGE PUBLIEKE ConFliCtGedraGinGen?

Individuele ongenoegens van particuliere burgers zijn vervelend, maar leiden dus niet tot collectief

gedrag. Groepsgebaseerde en collectieve ongenoegens kunnen dat wel doen. Daarbij speelt de aard

van de emoties een rol bij het type gedrag dat men verwacht. Morele emoties als “hete”

verontwaardigde woede en “koude” minachting zijn direct gerelateerd aan collectief protest

(waaronder ook niet-gewelddadig conflictgedrag) en collectieve geweldpleging. Ze motiveren actie.

Maar collectieve morele emoties alleen zijn niet voldoende. Ze moeten gepaard gaan met het

ervaren van een sterk wij-gevoel (gedeelde sociale identiteit) en het idee dat actie mogelijk is

(verwachte effectiviteit), wil men over kunnen gaan tot actie. Daarbij is cruciaal dat een individu

zich gesterkt voelt door anderen. De indruk hierover wordt gevormd middels communicatie via

massamedia en sociale media. Meer algemeen is communicatie een voorwaarde voor de vorming

van ideeën over ongenoegen, sociale identiteit en effectiviteit.

Collectief protest is vrij normaal menselijk gedrag: de hele bevolking kan eraan meedoen en het

komt vaak voor. Collectief geweld is zeldzamer. Het zijn overwegend jonge mannen die eraan

deelnemen. De motivatie voor dit gedrag kan ongenoegen zijn, maar men kan er ook aan meedoen

voor de lol of de spanning.

Ongenoegen speelt op verschillende manieren een rol bij de escalatie van geweld tussen groepen.

Allereerst neemt de kans toe als twee groepen negatieve verwachtingen over elkaar hebben,

voorafgaand aan een ontmoeting. De kwaliteit van de relaties tussen de groepen is dus van essentieel

belang, maar ook het stereotype van de ander. De kans bestaat dat dit ongenoegen verder wordt

5 \ 1

Page 137: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

137

aangewakkerd door aanstootgevend gedrag van de andere groep. De kans dat dit wordt beantwoord,

is groter naarmate men het interpreteert als een vijandige daad van “hen” jegens “ons”.

WELKE fACTOREN BEPALEN DE OMVANG VAN DERGELIJKE ConFliCtGedraGinGen en Haar naSleeP?

De omvang van protest, zowel als de omvang van collectief geweld, wordt met name bepaald door

de mate van solidariteit met en steun voor het protest onder een bepaald segment van de bevolking.

Die steun neemt toe op het moment dat de groep in kwestie erin slaagt om allianties en coalities

te vormen met andere groepen. Dit is voor een deel een gevolg van de framing van het protest als

een actie tegen een gemeenschappelijke vijand of gedeeld object van onvrede. De intensiteit van

de wij-zij-tegenstelling vergroot op twee manieren de steun voor collectieve actie: het versterkt

de solidariteit en het voedt het collectieve ongenoegen.378

De omvang van protest wordt bovendien bepaald door de mate van organisatie ervan. Een goede

organisatie creëert mogelijkheden om collectief gedrag te ontplooien dat potentieel effectief is om

verandering te bewerkstelligen. In veel gevallen zal zo’n organisatie al vooraf aanwezig zijn

(bijvoorbeeld in de vorm van een vakbond of protestbeweging). Maar soms zal ze spontaan ontstaan

naar aanleiding van een incident of zelfs gedurende een episode van protest. Het belang van formele

organisaties in protestbewegingen lijkt, mede door de invloed van sociale media en online

communicatiemiddelen, af te nemen.379 We zagen in de recente geschiedenis enkele grootschalige

protesten die geheel zonder bemoeienis van organisaties tot stand leken te komen.380

De omvang van geweldgebruik wordt bovendien bepaald door negatieve verwachtingen vooraf,

door incidenten die deze verwachtingen bevestigen en door reacties daarop die escalerend werken.

Geweldgebruik kan worden aangemoedigd door politieoptreden dat als ongedifferentieerd, onnodig

repressief of disproportioneel wordt ervaren. Dergelijk optreden van de politie wordt op haar

beurt waarschijnlijker als de politie van het ergste uitgaat en als het handhaven van orde prevaleert

boven het garanderen van veiligheid.

In deze dynamiek van geweldsescalatie is niet alleen het collectief ongenoegen van belang. Escalatie

hangt tevens af van de aanwezigheid van voldoende mensen die geweld willen en kunnen gebruiken

(in de praktijk vaak jonge mannen die mogelijk individueel ongenoegen ervaren), van de gelegenheid

om bepaald gedrag te vertonen, van misverstanden over het gedrag van anderen, et cetera.

Grootschalige escalatie kan optreden als voldoende mensen aanwezig zijn en als de interacties

tussen beide partijen het wij-zij-verschil blijven bekrachtigen.

5 \ 2

Page 138: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

138

Geweldepisodes kunnen lang duren zolang er voldoende middelen zijn en als er een goede organisatie

is. Bovendien duurt geweld voort zolang het plezierig blijft om eraan deel te nemen. Tijdens de

rellen in Haren bleken ogenschijnlijk normale jongeren het enig te vinden om een peloton ME’ers

te bekogelen en een tuin in te vluchten als de charge volgt.381 Bekrachtiging treedt wellicht ook op

als men zich sterk en onaantastbaar voelt, of als men de gewelddaden van de ander als bekrachtiging

van de eigen rechtmatigheid ziet.

WAT ZIJN AANKNOPINGSPUNTEN VOOR DE OVERHEID OM VORMEN VAN ONGENOEGEN EN PUBLIEKE CONfLICTGEDRAGINGEN TE deMPen C.q. teGen te Gaan?

Het voorgaande biedt diverse aanknopingspunten voor beleid. Escalatie van protest en massale

geweldpleging is in veel gevallen een gevolg van slechte relaties tussen groepen. Bij het dempen

en tegengaan van massale conflicten dient dan ook het onderhouden van een goede, constructieve

relatie centraal te staan.

Bij het voorkomen van grootschalig conflictgedrag kan men verschillende hulpmiddelen inzetten.

Hierbij moet men mikken op het opbouwen en onderhouden van voldoende kennis over relevante

groepen, interne en externe verhoudingen. Verder moet men contacten cultiveren en dialoog

onderhouden met kernfiguren. deze contacten helpen bij het vroegtijdig signaleren van ongenoegens

en het in kaart brengen van (negatieve) verwachtingen bij evenementen en incidenten. Ook

reduceren ze wij-zij-tegenstellingen.

In crisissituaties is communicatie met direct betrokkenen (intern en extern) cruciaal voor het

dempen van ongenoegen en mogelijke escalatie. Daarbij geldt dat communicatie zoveel mogelijk

gericht moet zijn op het faciliteren van legitieme wensen van de andere partij, het onderhandelen

over niet-legitieme of onwenselijke doelstellingen en het initiëren van alternatieven. Ondanks alle

preventieve maatregelen zal interventie regelmatig noodzakelijk zijn. Dat dient proportioneel en

gericht plaats te vinden, waarbij men heldere informatie verschaft over de redenen van de interventie.

De doelstelling moet zijn om een radicale minderheid te isoleren en te marginaliseren ten opzichte

van de vreedzame meerderheid. Dit kan alleen slagen als men bereid is deze meerderheid gehoor

en invloed te geven, hoe moeilijk dit soms ook is.

5 \ 3

Page 139: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

139

WELKE VORMEN VAN MAATSCHAPPELIJK ONGENOEGEN EN VAN GROOTSCHALIGE PUBLIEKE CONfLICTGEDRAGINGEN RAKEN DE nationale VeiliGHeid Van nederland?

Tot dusverre hebben we in dit rapport weinig stilgestaan bij de omvang die grootschalige

conflictgedragingen in de toekomst kunnen aannemen en de risico’s voor de nederlandse nationale

veiligheid die ermee gepaard gaan.

De eerste conclusie op dit punt is dat het niveau van protest en collectief geweld in OECD-landen

zich in 2012 op een historisch hoogtepunt bevond. Het is roerig. Veel van die onlusten hebben

landelijke repercussies gehad voor veiligheid en stabiliteit op nationaal niveau. Gebaseerd op

ervaringen uit het verleden weten wij dat dergelijke protestgolven een lange staart hebben: ze

zorgen voor een keten van onlusten. Het is een misvatting dat met het einde van de economische

crisis de rust automatisch terugkeert.

Verder is te verwachten dat deze nieuwe protestgolf internationale repercussies zal hebben. Protest

en geweld elders (bijvoorbeeld studentenprotesten in Québec, protest van jongeren in Portugal

en Spanje) zal ook in Nederland verwachtingen scheppen bij groepen die zich met deze “lotgenoten”

in het buitenland identificeren. Bovendien leveren gebeurtenissen in het buitenland allerhande

voorbeelden en ideeën voor acties en tactieken die ook in Nederland effectief zouden kunnen zijn

(bijvoorbeeld de langdurige bezetting van overheidsgebouwen zoals in Oekraïne en Thailand). Het

is dan ook zaak verscherpt alert te zijn op trends en ontwikkelingen in het buitenland en echo’s

daarvan binnen Nederland.

De derde observatie is dat in de protestgolf die internationaal voor opschudding zorgt heel andere

thema’s centraal staan dan de onderwerpen die in Nederland op dit moment veel aandacht trekken.

In Nederland is met name interesse voor onlusten zoals in Parijs (2005), Londen (2011) en

Stockholm (2013). Deze onlusten worden doorgaans geïnterpreteerd als problematiek van

minderheidsgroepen of immigranten, alhoewel dat discutabel is. In Nederland komt zo nu en dan

de vraag op of zoiets ook “bij ons” kan gebeuren.382 Maar internationaal zien we op dit moment

overwegend niet-gewelddadige protesten383 door middenklasse groepen en hoger opgeleide

jongeren. De Turkse casus illustreert dit, maar er zijn vele andere voorbeelden. De onderwerpen

en protestvormen die we elders zien, zijn ook in Nederland relevant.384

De vierde observatie is dat we een lange periode achter de rug hebben waarin protesten relatief

schaars waren. Historisch gezien is dat uniek. Het creëert een risico, omdat expertise in omgang

met grootschalige ordehandhaving verloren is gegaan. Het creëert ook valse verwachtingen omdat

5 \ 4

Page 140: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

140

men zich eenvoudig niet meer kan voorstellen dat er “in onze tijd” nog zoiets kan gebeuren als de

Nieuwmarktrellen van 1975 of de kroningsrellen van 1980. We kunnen weliswaar geen exacte

voorspellingen doen, maar het lijkt ons uitgesloten dat deze nieuwe vrede eeuwig zal duren. De

reden hiervoor is eenvoudig: een toekomst zonder grootschalige rellen is even ondenkbaar als een

toekomst zonder economische recessies of een toekomst zonder oorlog. Al is animo voor massaal

protest een tijd lang vrij laag geweest, samenleving en psyche zijn niet zodanig veranderd dat

massaal geweld en protest geheel zijn uitgebannen. De vraag is niet óf massale onlusten weer

uitbreken, maar waar, wanneer en hoe.

Het determineren van de ongenoegens die aanleiding kunnen vormen voor grootschalige

protestbewegingen is niet het doel van dit rapport. Maar duidelijk moge zijn dat protest in Nederland

niet los gezien kan worden van internationale ontwikkelingen. Gelet op de aard van onlusten en

protesten elders kan men globale thema’s onderscheiden die ook voor Nederland een kern zouden

kunnen vormen voor de escalatie van grootschalig conflict. een zo’n thema betreft de zoektocht

naar een herkenbare nationale identiteit die gepaard kan gaan met geweld tegen verschillende

groepen “buitenstaanders” (immigranten, Joden, homoseksuelen, moslims, etc.). Een tweede thema

betreft de achterdocht jegens de (linkse) elite, voortkomend uit groeiende tegenstellingen en

ongelijkheden op basis van opleidingsniveau. Een derde thema is het grootschalig verlies in

vertrouwen in overheden en rechtsstaat, bijvoorbeeld als gevolg van het waargenomen gebrek aan

toezicht op financiële instellingen tot 2008 en het vermoede onvermogen dat sindsdien ter hand

te nemen. Een vierde thema is de tegenstelling tussen generaties, waarbij met name jongeren

constateren dat hun rechten worden uitgehold. Uiteraard zijn dit slechts enkele voorbeelden van

thema’s die internationaal centraal stonden in protestbewegingen en die ook in Nederland een plausibel

motief kunnen zijn voor demonstranten. Van belang is hier echter met name de constatering dat het

goed voorstelbaar is dat thema’s zoals deze ook in Nederland zouden kunnen leiden tot massaal protest.

SLOTBESCHOUWING

We hebben in dit rapport een zeer omvangrijke literatuur geprobeerd te integreren. Het moge

duidelijk zijn dat collectief ongenoegen concrete en verstrekkende gevolgen kan hebben voor

collectief gedrag. Door individuele deelnemers aan protest worden dergelijke collectieve emoties

niet anders geïnterpreteerd dan de emoties die ze in andere situaties ervaren: emoties geven

betekenis (en dus informatie) op basis waarvan wij onze reactie en gedrag bepalen. Om exact die

reden zijn analyses van emoties nuttig bij het maken van beleidskeuzes en het ontwikkelen van

interventies. Kennis over collectief ongenoegen biedt waardevol inzicht; het is informatie die

rationele keuzes mogelijk maakt.

5 \ 5

Page 141: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

141

Page 142: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

142

Wij danken de begeleidingscommissie voor hun nuttige commentaar en de vele toevoegingen die

het rapport hebben verrijkt, maar vooral ook voor de bijzonder prettige samenwerking en

inspirerende bijeenkomsten. Dank aan Otto Adang, Lonneke van Noije, Janine Odink, Theo van

Mullekom en Jacquelien van Stekelenburg.

Daarnaast leunden wij bij het schrijven van de casussen sterk op de expertise van deskundigen en

betrokkenen, die bijzonder gul waren met kennis en tijd. Voor de casus Turkije danken wij Gülseli

Baysu, Zihni Özdil, Melis Uluğ, Ziya Meral en drie anonieme deskundigen voor het delen van hun

inzichten uit onderzoek en hun persoonlijke ervaringen tijdens de demonstraties in Juni 2013.

aanvullend onderzoek werd verricht in samenwerking met Birol akkuş en Katherine Stroebe. Voor

de casus Verenigd Koninkrijk zijn wij Clifford Stott, Martin Scothern en Colin Morgan zeer erkentelijk

voor het delen van hun kennis over verschillende voorvallen en beleidsinzichten. En voor de casus

Den Haag Hollands Spoor danken wij Steven Broers, Hans van der Vet, Gerben van den Berg, Henk

Korvinus en Nicolette Stoel voor hun openheid bij het praten over dit gevoelige onderwerp en het delen

van hun nuttige inzichten. Alle geïnterviewden danken wij bovendien voor het lezen van de casus en

voor hun feedback daarop. Voor de uitvoering van het onderzoek zelf willen we ten slotte nog Paul

Hessels en Sanne Hillemans danken voor, respectievelijk, de event history analyse en de twitteranalyse.

Dit rapport werd geschreven in een periode die ook om persoonlijke redenen bewogen was. Tom

Postmes bedankt zijn vader die hem, als hij nog leefde, had aangemoedigd om “politici en ambtenaren

in Den Haag” aan te sporen om creatieve oplossingen voor de werkloosheid te zoeken. Bij deze.

Dank- woord

Page 143: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

143

Page 144: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

144

Noten1. Achterin het rapport vindt u een begrippenlijst waarin dik gedrukte begrippen worden

gedefinieerd.

2. Het niveau van protest en collectief geweld gedurende een kleine 20 jaar, van eind jaren ’80

tot 2010, op een historisch laag niveau.

3. data afkomstig uit Granberg, 2013.

4. Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling, 2013, p. 9.

5. Het stuk dat volgt is een samenvoeging van ideeën uit de literatuur over emoties en

appraisals (Arnold, 1960; frijda, 1986), coping en emoties (folkman & Lazarus, 1988) de

literatuur over intergroepemoties (bijv. Mackie, Devos, & Smith, 2000) en de literatuur over

sociale identiteit (Turner et al., 1987; Reicher, 1996). In het bijzonder leunt deze

samenvoeging op recent onderzoek naar de rol van emoties in collectieve actie (zie onder

meer Drury & vvReicher, 2005; Tausch et al., 2011; Van Troost, van Stekelenburg &

Klandermans, 2013; van Zomeren et al., 2004). Ook put ze uit sociologische literatuur over

rol van emoties in collectieve actie (Jasper, 2011). Verderop wordt gebruik gemaakt van

inzichten over common ground en gedeelde realiteit (Clark & Brennan, 1991; Kashima et

al., 2007) en de ontwikkeling van gedeelde sociale identiteit (Postmes et al., 2005).

6. Dit valt met name op als de situatie op een of andere wijze “zelf-relevant” is, zie o.m.

Arnold (1960).

7. Zie ook Smith,Pettigrew, Pippin & Bialosiewicz, 2012.

8. In de provincie Groningen wordt vanaf ongeveer 1960 aardgas gewonnen door de

Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) en vanaf 1986 komen er aardbevingen voor als

gevolg van deze gaswinning. Dit verband tussen de gaswinning en aardbevingen wordt pas

in 1993 tot op zekere hoogte aangetoond (http://www.knmi.nl/cms/content/25198/

relatie_tussen_gaswinning_en_aardbevingen) en pas in 2013 in meer detail officieel door de

NAM en anderen erkend (http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/

rapporten/2013/08/22/preliminary-structural-upgrading-strategy-for-groningen.html)

Page 145: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

145

9. Pascoe & Smart Richman, 2007; Smith, Branscombe, Postmes, & Garcia, 2014.

10. Smith,Pettigrew, Pippin & Bialosiewicz, 2012.

11. Stouffer, Suchman, DeVinney, Star, &Williams, 1949; Smith,Pettigrew, Pippin & Bialosiewicz, 2012.

12. Raad voor Maatschappelijk Ontwikkeling, 2013.

13. Vanwege de persoonlijke betrokkenheid bij het gemeenschappelijk lot wordt dit ook wel

dubbele deprivatie genoemd, zie o.m. foster & Matheson, 1995.

14. Smith et al. (2012, p. 220) bespreken dit aan de hand van een omvangrijke meta-analyse naar

de effecten van persoonlijke en groepsgebaseerde deprivatie. Een kleine slag om de arm is hier

gepast. Smith et al. wijzen erop dat er “weinig consistent bewijs” is dat persoonlijke en

groepgebaseerde deprivatie onafhankelijke en additieve voorspellers zijn (dat wil zeggen dat

persoonlijke deprivatie extra voorspellende waarde heeft, bovenop effecten van

groepsgebaseerde deprivatie). Zij bedoelen hiermee dat in enkele incidentele studies

persoonlijke deprivatie wél een onafhankelijke voorspeller is (zie bijvoorbeeld Foster &

Matheson, 1995) maar in de meerderheid van overige onderzoeken niet.

15. Smith et al. (2012).

16. Zie onder meer Reicher, 1987.

17. Zie onder meer Van Zomeren, Spears, fischer, & Leach, 2004; Postmes et al., 2005; in de

dynamiek van dit proces reageert men op incidenten: zie Van Stekelenburg, Oegema, &

Klandermans, 2010.

18. Dit proces wordt door velen beschreven, zie onder meer Turner et al., 1987; Reicher,

1996; zie ook Van Stekelenburg et al., 2010.

19. Turner et al., 1987.

20. Zie onder meer Postmes, Haslam & Swaab, 2005.

21. Postmes et al., 2005.

22. Zie o.m. van Zomeren et al., 2004.

23. Prentice & Miller, 1993.

24. Nieuwenhuis & Postmes, 2010.

25. Schroeder & Prentice, 1998.

26. Klandermans & Oegema, 1987.

27. Axworthy, 2012; Honari, 2013.

28. Schierup, Ålund, & Kings, 2014.

29. Metropolitan Police Service, 2012.

30. een voorbeeld van zo’n misverstand tijdens een incident met dramatische afloop is een episode

tijdens de ramp in het Hillsborough stadion in 1989 (Hillsborough Independent Panel, 2012).

Daar ontstond zo’n gedrang op een tribune dat fans bekneld raakten met uiteindelijk 96 doden

tot gevolg. Toen fans wanhopig probeerden om het gedrang te ontvluchten, dachten

politieagenten en “stewards” dat agressieve fans het voetbalveld bestormden.

Page 146: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

146

31. Deze verschuiving wordt door Klandermans (2010) beschreven als een proces waarin

redenen voor protest zijn ingebed in bredere “oppositionele sentimenten”: een

overkoepelende ontevredenheid met (in het geval Turkije) de machtsuitoefening door de

AKP, zie ook McAdam et al., 2001.

32. Li & Bernoff, 2008.

33. Zie bijvoorbeeld McPhail, 1991, over dergelijke verklaringen van massagedrag en hun

tekortkomingen.

34. Hierover is in de laatste jaren veel populairwetenschappelijke literatuur verschenen. Een

van de eersten die hierover schreef was Eiser (1994).

35. Bijvoorbeeld McPhail, 1991.

36. Zie Adang, 1998.

37. fiedler, Messner, & Bluemke., 2006, voor een review.

38. Het meten van impliciete attitudes is een belangrijke ontwikkeling, maar opgemerkt moet

worden dat nog niet is uitgemaakt wat deze metingen precies registreren. Men hoopt dat ze

de werkelijke mening van een persoon zouden weergeven, maar die aanname is

controversieel: anderen zeggen dat de IAT niets meer meet dan kennis van een person over

een associatie (je meet dus of iemand weet of Amerikanen luidruchtig zijn, niet of men die

mening zelf is toegedaan).

39. Zie onder meer Smith & Postmes, 2011; Price, Nir & Cappella, 2006.

40. Noelle-Neumann, 1974.

41. Zie onder meer Rogers (1980) over de diffusie van innovaties en de adaptation curve. Voor

massagedrag zie o.m. het boek “Streetlife: The untold history of Europe’s twentieth

century” door Leif Jarram. Critical Mass van Pamela Oliver.

42. Mechanismen die een rol spelen in dit proces worden onder meer beschreven in McAdam et al.,

(2001), die verwijst naar de fusie tussen verschillende groepen tijdens conflict als gevolg van

brokerage en de verschuiving en generalisatie van het onderwerp van protest als “polarisatie”.

43. Deze associaties zijn onder meer gebaseerd op theorieën en onderzoek over morele

emoties (zoals bijvoorbeeld de “CAD triad”) van Shweder, Much, Mahapatra, & Park, (1997)

en Haidt (2007).

44. Voor de rol van boosheid in conflict tussen groepen zie de Vos et al., 2013; en Postmes et al., 2014.

45. Onderzoek suggereert dat minachting leidt tot steun voor geweldgebruik. Dit effect werd

aangetoond in onderzoek van Tausch et al. (2011) en werd recent gerepliceerd in

ongepubliceerd onderzoek van Akkus, Postmes, & Stroebe (2014).

46. Zie onder meer Hodson & Costello, 2007; Cottrell & Neuberg, 2005; Cottrell, Richards, &

Nichols, 2010

47. Halperin, 2011.

48. Onderzoek naar deze emotie is relatief schaars. Wat hier volgt is onder meer gebaseerd op

Page 147: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

147

het werk van frijda (1994) en Sternberg (2005).

49. Pratt & Cullen, 2005; Smith et al., 2012.

50. Smith et al, 2012; Postmes, van Bezouw, Täuber & van de Sande, 2013

51. Er is een zeer omvangrijke literatuur op dit punt (resource mobilization), zie onder meer

McCarthy & Zald (1977); Edwards & McCarthy (2004); Jenkins (1985); Soule, McAdam,

McCarthy & Su (1999); Zald (1992).

52. Harris, 2011.

53. Harris, 2011.

54. Aydinli, 2009.

55. Jenkins, 2008.

56. Jenkins, 2008.

57. Ulusoy, 2013.

58. Zihni Özdil, Gülseli Baysu, Melis Uluğ.

59. Zihni Özdil, Gülseli Baysu, Melis Uluğ.

60. Yurtseven, 2013.

61. Eldem, 2013.

62. delhaas & Xanthopoulos, VPro http://embed.vpro.nl/popout/?urn=urn%3avpro%3

amedia%3aprogram %3a13606349&profile=hollanddoc&paused=0&volume=0.5&muted

=0&currenttime=11.11&streaming=0

63. Yurtseven, 2013.

64. Zie bijvoorbeeld Martin, McCarthy & McPhail, 2009.

65. We kozen ervoor om een ruimere periode in de analyse te hanteren om te kijken naar

eventueel relevante incidenten voorafgaand en na de besproken periode.

66. Later onderzoek betwijfelt dit apolitieke karakter: http://haber.sol.org.tr/devlet-ve-

siyaset/apolitik-gencler-imaji-gercek-degildi-haberi-81866

67. Gülseli Baysu.

68. Ziya Meral.

69. Ziya Meral.

70. Melis Uluğ, beelden van iha.com.tr op http://www.youtube.com/watch?v=J4ipJCaanCe.

71. Zie http://www.youtube.com/watch?v=wZqqGMWqvb4 voor beelden, de informatie dat

het mensen van de gemeente waren is afkomstig van Ziya Meral. een later krantenartikel

noemt medewerkers van de lokale politie die geschorst worden om het voorval: http://

www.todayszaman.com/newsdetail_getnewsByid.action?newsid=318757

72. http://www.youtube.com/watch?v=8zlWsWd_5Ps en http://www.youtube.com/

watch?v=KUZp4q6rcYk

73. Bilgi Universiteit, 2013; Konda, 2013.

74. Rapport Somemto: http://bigdataturkey.org/wp-content/uploads/2013/06/Somemto-

Page 148: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

148

Gezi-Park%C4%B1-Haftas%C4%B1-Sosyal-Medya-Analizi.pdf

75. Rapport Somemto: http://bigdataturkey.org/wp-content/uploads/2013/06/Somemto-

Gezi-Park%C4%B1-Haftas%C4%B1-Sosyal-Medya-Analizi.pdf

76. Bilgi Universiteit, 2013.

77. Konda, 2013.

78. Bilgi Universiteit, 2013.

79. Bilgi Universiteit, 2013.

80. Bilgi Universiteit, 2013.

81. Konda, 2013.

82. O.a. Ziya Meral.

83. De oorsprong van dergelijk “geluidsprotest” is ons onbekend. Deze vorm van protest werd

eerder gebruikt tijdens de Iraanse revolutie van 1979 (Axworthy, 2013) en de “potten en

pannen” revolutie in IJsland in 2009 (Castells, 2012).

84. Melis Uluğ, Zihni Özdil, http://www.buzzfeed.com/lemoustache/25-examples-of-the-best-

street-humour-from-istanbu-b7x9

85. Gülseli Baysu, Melis Uluğ, Zihni Özdil.

86. AfP, 1 juni (a), via LexisNexis.

87. AfP, 1 juni (b), via LexisNexis.

88. http://www.independent.co.uk/news/world/europe/just-a-few-looters-turkish-pm-

erdogan-dismisses-protests-as-thousands-occupy-istanbuls-taksim-square-8641336.html

en http://www.hurriyetdailynews.com/turkish-pm-erdogan-calls-for-immediate-end-to-

gezi-park-protests-.aspx?Pageid=238&nid=48381&newsCatid=338

89. Persoonlijke communicatie over nog niet gepubliceerde data van Melis Uluğ.

90. AfP, 3 juni, via LexisNexis.

91. http://www.youtube.com/watch?v=naGx_npu_7i voor de beelden.

92. Ziya Meral.

93. Bal, 2013.

94. Bilgi Universiteit, 2013.

95. http://www.sabah.com.tr/Gundem/2013/06/24/geziye-iki-sehirde-destek-yok

96. http://www.hurriyetdailynews.com/78-percent-of-gezi-park-protest-detainees-were-

alevis-report-.aspx?pageid=238&nid=58496&newsCatid=341 en http://www.sabah.com.

tr/Gundem/2013/06/24/geziye-iki-sehirde-destek-yok

97. http://www.hurriyetdailynews.com/hundreds-stand-in-silence-imitating-the-standing-

man.aspx?pageid=238&nid=49070&newsCatid=341

98. http://www.independent.co.uk/news/world/europe/turkey-protests-woman-in-red-

ceyda-sungur-becomes-reluctant-symbol-of-turkish-resistance-8645091.html en http://

foreignpolicyblogs.com/2013/06/01/turkey-protests-rock-erdogans-government/

Page 149: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

149

99. http://www.independent.co.uk/news/world/europe/turkey-protests-woman-in-red-

ceyda-sungur-becomes-reluctant-symbol-of-turkish-resistance-8645091.html en http://

foreignpolicyblogs.com/2013/06/01/turkey-protests-rock-erdogans-government/

100. Amnesty International, 2013.

101. Zie bijvoorbeeld het Amnesty Rapport “The Entrenched Culture of Impunity Must End” (2007).

102. Zie bijvoorbeeld https://twitter.com/direnankara/status/351390919313993728

103. O.a. Ziya Meral, Zihni Özdil en anderen.

104. O.a. http://www.todayszaman.com/news-327929-amnesty-accuses-turkey-of-gross-

human-rights-violations-in-gezi.html en http://www.amnesty.org/en/library/asset/

eUr44/022/2013/en/0ba8c4cc-b059-4b88-9c52-8fbd652c6766/eur440222013en.pdf

105. http://showdiscontent.com/archive/gezi-parki/2013-06-03/img/0603-polis-kask-

boyamis-1.jpg

106. http://www.ziyameral.com/2013/07/until-gezi-park-protests-broke-out-i.html

107. http://www.buzzfeed.com/lemoustache/25-examples-of-the-best-street-humour-from-

istanbu-b7x9

108. o.a. Melis Uluğ,Gülseli Baysu, Bilgi en Konda.

109. http://www.hurriyetdailynews.com/the-reyhanli-bombing-and-turkeys-media.

aspx?Pageid=238&nid=47163&newsCatid=396

110. Ziya Meral o.a.

111. Ziya Meral.

112. Gülseli Baysu.

113. Melis Uluğ, Gülseli Baysu.

114. Zie onder meer Benford & Snow (2000).

115. Klassieke theorieën maken onderscheid tussen drie typen reacties op ongenoegen: exit,

voice, en loyalty (Hirschmann, 1970) of individuele mobiliteit, sociale creativiteit en sociale

competitie (Tajfel, 1974). De vier vormen die we in dit stuk onderscheiden voegen

elementen van beiden driedelingen samen. We herkennen het verschil tussen Hirschmann’s

“voice” en tajfel’s competitie in ons onderscheid tussen protest en conflictgedrag. de reden

om deze twee de onderscheiden is dat naar onze mening protest en demonstratie gezien

kunnen worden als een intra-groepsfenomeen (zie ook Dovidio & Gaertner, 2000), terwijl

het tweede type conflictgedrag een nadrukkelijker inter-groepscomponent heeft.

Terugtrekking en afzondering hebben kenmerken van zowel exit als individuele mobiliteit.

Inactie heeft kenmerken van loyalty en sociale creativiteit.

116. Postmes et al., 2013.

117. McPhail, 1991; Postmes et al., 2013.

118. Zie o.m. McCarthy & Zald, 1977; Klandermans, 1997; Rudé, 1964; McPhail, 1991.

119. Postmes et al., 2013.

Page 150: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

150

120. Zie ook Postmes et al., 2013.

121. Pratt & Cullen, 2005

122. Zie het literatuuroverzicht in Postmes et al., 2013

123. Bijv. Olzak, 1989; Tilly, Tilly, & Tilly, 1975; Van der Velden, 2009.

124. Zie onder meer Klandermans, 1997; Sherkat & Blocker, 1994; Brady et al., 1995; Aelst &

Walgrave, 2001; Verba et al., 1995.

125. Zie ook Postmes et al., 2013.

126. Zie de meta-analyse van Smith, Pettigrew, Pippin & Bialosiewicz, 2012, naar effecten

van deprivatie.

127. Zie onder meer Tyler & Blader, 2003; Tyler & Huo, 2002

128. Tilly et al., 1975.

129. Zie o.m. Tilly et al., 1975.

130. Tajfel & Turner, 1979; Van Zomeren, Postmes, & Spears, 2008.

131. van Zomeren, Postmes & Spears, 2008.

132. Smith & Ortiz, 2002; Smith et al., 2012; van Zomeren, Postmes & Spears, 2008.

133. Haidt, 2003; Tangney et al. 2007.

134. Dijker, 2014.

135. De psychologische en sociologische literatuur concentreert zich met name op boosheid en

verontwaardiging (Smith et al., 2012; Van Zomeren et al., 2008). De relatie tussen walging en

collectief gedrag is vooral in de historische literatuur. Zo beschrijft Davis (1973) religieus

geweld in 17e eeuws frankrijk als reinigingsrite (zie ook Diefendorf, 2012).

136. E.g. Klandermans, 1984; McCarthy & Zald, 1977.

137. E.g. van Zomeren, Postmes & Spears, 2008.

138. Zie onder meer Simon & Klandermans, 2001; Van Zomeren et al., 2008. Gepolitiseerde sociale

identiteiten zijn zeer goede voorspellers van protestgedrag.

139. Postmes et al., 2006, 2014.

140. Voor een meer uitgebreide beschrijving van dit proces: zie o.m. Manstead & fischer (2001)

en Van Zomeren, Spears, fischer, & Leach, 2004.

141. Zie o.m. Van Zomeren, Spears, fischer, & Leach, 2004; Klandermans & Oegema, 1987.

142. femen is een van oorsprong Oekraïense feministische protestgroep die veelal exhibitionistische

protestacties houden tegen sekstoerisme, religieuze instellingen en seksisme.

143. De literatuur over de “diffusion” van protestvormen is omvangrijk: zie onder meer

Hobsbawm & Rudé (1968), McAdam (1995), Strang & Soule (1998), Wang & Soule (2012).

144. Zie onder meer Reicher & Hopkins, 2001; Haslam, Reicher, & Platow (2013).

145. Zie o.m. Allport & Postman (1947), Difonzo & Bordia (2007), Shibutani (1966), van

Ginneken (1999).

146. Zie o.m. Turner (1991) en Postmes et al. (2005).

Page 151: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

151

147. Van Laer & Van Aelst (2010); Postmes (2007); Bennett & Segerberg (2012).

148. Zie onder meer Postmes & Brunsting, 2002; Postmes; 2007.

149. Zie o.m. Morozov (2012) en Gladwell (2010).

150. Voor onderzoek dat online actie een versterkend effect heeft op “offline” vormen van actie, zie

onder meer Postmes & Brunsting, 2002; Christensen, 2011.

151. Zie Arpan et al., 2006; Corrigall-Brown en Wilkes, 2012; McLeod & Detenber, 1999: Cohen, 1980;

Gitlin, 1980. McLeod & Hertog, 1992; Shoemaker, 1984.

152. Postmes et al., 2013.

153. Niet-gewelddadige confrontationele actie werd onder meer gepropageerd door Ghandi en

Martin Luther King. Dergelijke acties kunnen zeer effectief zijn, zie o.m. Kurlansky, 2007.

154. Pratt & Cullen, 2005.

155. Zie onder andere Adang (2010), Muller et al. (2010).

156. Zie ook Levine et al., 2012.

157. Zie onder meer COT, 2010

158. Zie onder meer Adang (1998) en Adang & Van der Torre (2008).

159. Zie onder meer Adang (2010), COT (2010), McPhail (1991), Tilly (2003).

160. Voor inzicht in de mate van samenwerking en het belang van kenmerken van

gemeenschappen in de uitoefening van collectief geweld onder voetbalhooligans zie onder

meer adang (1998) en Spaaij (2006). Voor een ethnografische beschrijving van black block

tactieken en andere groepen tijdens anti-globalisatieprotest zie Juris (2008). De voor

massaal geweld noodzakelijke solidariteit kan ook spontaan opbloeien tijdens rellen. Voor een

beschrijving van zelforganisatie tijdens oproer zie o.m. Reicher (1984) en Lewis et al. (2011).

161. Zie Reicher & Stott (2001); Tilly (2003); Starke, Raine, Burbeck, & Davison (1974).

162. Tilly, 2003.

163. Zie onder meer Adang (1998); Drury, Stott, & farsides (2003).

164. Della Porta & filleule (2004); McPhail, Schweingruber, & McCarthy (1998).

165. Goldstone & Tilly, 2001; Earl, 2011; francisco, 1995, 1996; Tilly, 2005.

166. Adang, 1998.

167. E.g., McPhail, Schweingruber, & McCarthy (1998); Della Porta & filleule (2004).

168. Earl, 2003; Earl, Soule, & McCarthy, 2012; Koopmans, 2004; Rafail, Soule & McCarthy, 2012.

169. Rafail, Soule & McCarthy, 2012. Adang, 1998, bevestigt enkel dat groepsgrootte een positief

effect heeft.

170. Zie ook Adang, 1998.

171. McCarthy, Martin, McPhail, 2007.

172. Tilly, Tilly, & Tilly (1975).

173. Stott & Reicher, 1998; Drury et al., 2003; Prati & Pietrantoni, 2009.

174. Black bloc is een protesttactiek waarbij men zich volledig in zwart kleed, het gezicht bedekt

Page 152: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

152

om de identiteit verborgen te houden en zich te beschermen tegen onder andere pepperspray

175. Zie onder meer Monaghan & Walby (2012).

176. Reicher, 1984; Angélil &Siress, 2012; Slater & Anderson, 2011.

177. Della Porta & Tarrow, 1986; Koopmans, 1993.

178. Drury & Reicher (2000).

179. Koopmans, 2004; McAdam et al., 2001.

180. Della Porta & Tarrow, 1986; Koopmans, 1993; aan het eind van een protestgolf is niet

noodzakelijk minder geweld, maar het geweld is minder massaal en meer gericht

181. Zie ook Adang, 1998.

182. Martin, McCarthy & McPhail, 2009; Spilerman, 1976; Tilly et al., 1975.

183. Tausch et al., 2011.

184. Zie ook frijda (2007); Bar-Tal et al., 2007.

185. Van Limbergen, Colaers, & Walgrave, 1989; zie ook Elster, 1990.

186. Zie onder meer Reicher et al., 2007.

187. Myers, 2000.;

188. 188. Adang, 2010; Bergesen & Herman, 1998; Davis, 1970; farrell, 2000.

189. 189. Horowitz, 2001.

190. 190. Kelman, 1976; Struch & Schwartz, 1989; Haslam, 2006.

191. 191. Horowitz, 2001.

192. farrell, 2000; De fazio, 2013.

193. farrell, 2000.

194. Semelin, 2011.

195. Davis, 1975. Recentere historische studies bevestigen deze analyse, maar merken op dat dit

type geweld niet als vanzelfsprekend voortvloeit uit religieuze tegenstellingen (zie o.m.

Pollmann, 2006) en dat geweld door “Katholieken” niet spontaan ontstond maar in veel

gevallen van bovenaf aangemoedigd of georganiseerd werd door clerus of andere

gezagsdragers (Diefendorf, 2012).

196. Bar-Tal et al., 2007.

197. Zie MacGinty, 2004, voor een uitgebreidere typologie.

198. Zie onder meer Auf der Heide (2004), fischer (1998) en Drury (2012).

199. Voor een uitgebreid overzicht van menselijk gedrag na rampen in de eerste helft van de

20ste eeuw zie fritz & Mathewson (1957). Voor een overzicht van latere jaren zie Drabek

(1986) en fischer (1998). Voor onderzoek dat aantoont dat deze conclusies ook toepasbaar

zijn op de gebeurtenissen na Hurricane Katrina in New Orleans, waar media uitvoerig

berichtten over plunderingen, zie Rodriguez, Trainor, & Quarantelli (2006) en Tierney,

Bevc, & Kuligowski (2006).

200. Quarantelli & Dynes, 1970.

Page 153: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

153

201. Voor een overzicht zie Mac Ginty, 2004; Voor een beschrijving van plunderingen in Londen,

Reicher & Stott, 2011; Voor een beschrijving van plunderingen in Los Angeles, Tierney, 1994.

202. De reden dat beschrijvingen hier nogal oppervlakkig blijven is dat gedetailleerd

onderzoek naar daders en daden vrij schaars is.

203. Mac Ginty, 2004; Auyero & Moran, 2007; Quarantelli & Dynes, 1968.

204. Voor een uitgebreide beschrijving van doelwitten, zie o.m. Reicher & Stott, 2011; ook Mac Ginty,

2004; Morrell et al., 2011.

205. Zie onder meer Dekker, 1982; Rudé, 1964; Thompson, 1971.

206. Reicher, 1984, beschrijft dit voor rellen in Bristol; Tierney, 1994, voor rellen in Los Angeles;

Reicher & Stott, 2011, voor rellen in Londen.

207. Rosenfeld, 1997; Mac Ginty, 2004.

208. Voor een onderbouwing van de stellingen in deze paragraaf zie onder meer: Quarantelli &

Dynes, 1970; Mac Ginty, 2004; Auyero & Moran, 2007. Voor een historisch perspectief met

vergelijkbare conclusies zie onder meer (Thompson, 1971) en Dekker (1982). Het lijkt

ongelofelijk dat autoriteiten plunderingen zouden aanmoedigen of legitimeren, maar in dit

opzicht verschilt plundering weinig van andere vormen van collectief geweld: er moet een

zekere consensus zijn wil er voldoende kritische massa ontstaan om het gedrag voort te

zetten en het helpt als er een organisatie is die zich inzet voor het organiseren en

mobiliseren van de benodigde mensenmassa. Auyero & Moran (2007) beschrijven hoe de

Partido Justicialista (de Peronisten) begrip tonen voor de “voedselrellen” en plunderingen

in Argentinië in 2001. Activisten verbonden aan deze partij speelden een rol in de

organisatie van plunderingen. De rol van de politie was ook hier belangrijk: deze schijnt zich

terug te trekken tijdens de plunderingen. De rol van politie valt ook op tijdens de rellen in

Londen in 2011. Veel van de plunderingen vinden plaats in het volle zicht van de relpolitie,

op momenten dat die onmachtig is om iets uit te richten, zie o.m. Reicher & Stott (2011).

209. Soms zijn de doelwitten direct te relateren aan de aard van de activistische groepen die

deelnemen: autonomen hebben het doorgaans voorzien op banken: zie o.m. Adang, 1998; Juris,

2008. Soms zijn doelwitten te relateren aan de aard van de ongenoegens die aan het protest ten

grondslag liggen: bij etnische onlusten zijn doelwitten etnisch van aard, Tierney, 1994.

210. Dit patroon wordt beschreven door Quarantelli & Dynes (1968), in een beschrijving van

rassenrellen in de V.S. Het vertoont enkele overeenkomsten met de beschrijving van

plunderingen in Londen beschreven door Reicher & Stott (2011).

211. Arnold, 1979; Lefebvre, 1932/1973; Thompson, 1971.

212. Morrell et al., 2011; King, 2013; Stott & Reicher, 2011; Tierney et al., 2006.

213. Voor een overzicht van deze factoren en theorieën zie Sirojudin, 2009.

214. Zie onder meer Marrus, 2002. Het gaat hier primair over grootscheepse migratie van

gevestigde bewoners, niet over individuen die hun wijk moeten verlaten wegens pesterijen of

Page 154: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

154

conflicten zoals in het geval van een echtpaar in de diamantbuurt in amsterdam (2004) en

een homostel in Utrecht (2010). Ook gaat het niet om gevallen waarin een bepaalde groep uit

de wijk wordt geweerd, zoals het geval schijnt te zijn met allochtonen in Duindorp/

Scheveningen, zie http://www.omroepwest.nl/nieuws/17-04-2014/allochtonen-

stelselmatig-weggepest-uit-haagse-wijk-duindorp.

215. frieze et al., 2004; Silva & Neto, 1993.

216. Centraal Bureau voor de Statistiek, http://statline.cbs.nl.

217. van Dalen & Henkens, 2013.

218. Zie onder meer Berry, 1997.

219. Dixon et al., 2005.

220. van der Laan Bouma-Doff, 2007; ook in Engeland blijkt dit een belangrijke reden voor

segregatie te zijn, Phillips, 2006. De sterke voorkeur voor de eigen groep is op zich niet

uitzonderlijk. Er is hierbij vaak geen sprake van een motivatie om de outgroup te kwetsen

of benadelen; discriminatie is eerder een neveneffect van een positieve motivatie ten

aanzien van de eigen groep. Veel discriminatie is dan ook toe te schrijven aan de tweeledige

behoefte om de eigen groep te bevoordelen en om een onderscheid te handhaven tussen

“hun” en “ons”. Zie onder meer Brewer (1999); Tajfel et al. (1971); Halevy et al. (2012).

221. Posthumus (2013).

222. McVeigh & Smith, 1999.

223. http://www.europeansocialsurvey.org/data/.

224. e.g. Stroebe, 2013.

225. e.g. Stürmer & Simon, 2004. Overigens betekent dit niet dat kosten-baten overwegingen

geen rol spelen. Ze doen dat wel degelijk, bijvoorbeeld bij collectieve actie ten bate van

individuele uitkomsten zoals salaris (zie bijvoorbeeld Klandermans, 1984).

226. Zie Heckatorn, 1996, voor een nauwkeuriger onderscheid in vormen van het prisoners dilemma.

227. McDermott, 1998.

228. Masters, 2004.

229. Masters, 2004; Herb, 1999.

230. van Zomeren, Postmes & Spears, 2008.

231. Smets & Van Ham, 2013.

232. Van Zomeren et al., 2008.

233. May, 1990.

234. van Zomeren, Spears, fischer & Leach, 2004.

235. Täuber & van Zomeren, 2012; 2013.

236. Onderzoek toont overwegend aan dat “liberals” en progressieven meer geneigd zijn tot protest

dan conservatieven, zie onder meer Schussman & Soule (2005). Probleem is echter dat dit

onderzoek niet goed kan controleren voor de aard van het protest: het ligt voor de hand dat

Page 155: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

155

progressieven meer geneigd zijn tot collectieve actie voor een progressieve zaak, terwijl

conservatieve meer geneigd zijn tot collectieve actie voor een conservatieve zaak. Recente

collectieve acties door conservatieven in Egypte en frankrijk suggereren dat protest niet

voorbehouden is aan een bepaalde sociale groep.

237. E.g., Sidanius & Pratto, 1999; Jost & Banaji, 2004.

238. Gaucher, Hafer, Kay & Davidenko; 2010.

239. Hafer & Olson, 1998.

240. Stroebe, 2013.

241. Stroebe, 2013.

242. Moore, 1998.

243. Moore, 1998.

244. Zie bijvoorbeeld de Flash eurobarometer 189a: http://ec.europa.eu/public_opinion/flash/

fl_189a_en.pdf.

245. Tomlinson, 1968.

246. Van Stekelenburg, 2006.

247. Bijvoorbeeld Rude, 1964.

248. bv Castells, 2012.

249. Postmes et al.,2013.

250. Zhou, 1993.

251. Skinner & Winckler, 1969; Zweig, 1989.

252. Scott, 1985; Colburn, 1989.

253. De onderstaande beschrijving is gebaseerd op het werk van gedragswetenschappers. Voor

overzichten en integratie van literatuur zie o.m. Adang, Quint, & Van der Wal, 2010; Drury &

Reicher, 2000; Horowitz, 2001; Reicher, 1996. Ook in de sociologische literatuur is steeds

meer aandacht voor de dynamiek van protest, zie o.m. McAdam et al., 2001.

254. In situaties waarin wederzijdse negatieve verwachtingen bestaan, kan het een voordeel zijn

om openbare-ordehandhaving over te laten aan een neutrale of “bevriende” partij.

255. Zie onder meer Horowitz, 2001; Reicher & Stott, 2011.

256. Cuddy, fiske, & Glick (2007).

257. de casus over londen beschrijft de aanpak van de politie in Sheffield: op basis van een

brainstormsessie met betrokkenen die kennis hebben over lokale groeperingen en het

onderwerp van de demonstratie in kwestie, probeert men zoveel mogelijk relevante

groepen “in kaart” te brengen. Vervolgens probeert men contacten te leggen met deze

groepen. In deze methode is het onvermijdelijk dat bestaande stereotypen het uitgangspunt

zijn om te bepalen welke “partijen” zich kunnen ontpoppen tot ordeverstoorders. Het grote

voordeel van deze benadering is dat het systematisch gebeurt in de voorbereiding op een

grootschalig evenement. De contacten die worden ontwikkeld stellen betrokkenen in staat

Page 156: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

156

stereotypen bij te stellen en een genuanceerder oordeel te vellen over de betrokkenen. Zie

ook Gorringe, Stott & Rosie, 2012; Waddington, 2013. Het risico van deze benadering is

uiteraard dat men groepen die geleidelijk radicaliseren over het hoofd kan zien, zie o.m.

Drury & Reicher, 2000.

258. Zie onder meer Adang, 1998.

259. Woordvoerder Klaas Dijkstra over het boerenprotest tegen de lage graanprijzen in 1990.

1u17min45sec http://theatervanhetsentiment.kro.nl/seizoenen/2012/

afleveringen/28-02-2012

260. Adang, 1999.

261. Zie o.m. Spaaij, 2006

262. Adang et al., 2007.

263. Zie o.m. McPhail, 1991

264. Gebeurtenis tijdens klimaattop Kopenhagen, 2009, mede aanleiding tot ongeregeldheden.

Persoonlijke communicatie J. van Stekelenburg.

265. Adang, 1998.

266. Zie ook Adang, 1998; Drury & Reicher, 2009.

267. Reicher, 1996.

268. Levine et al., 2012.

269. Zie ook Adang, 2010.

270. Hastorf & Cantril, 1954.

271. Adang, 2010; Della Porta, 1998; Waddington, 2000.

272. Zie onder meer McAdam et al., 2001; Reicher, Haslam, & Hopkins, 2005; Reicher &

Hopkins, 1996.

273. Lange tijd bestond de neiging om alle collectieve actie te zien als een manifestatie van de

klassenstrijd. In de moderne sociologie wordt vaak verondersteld dat alle massagedrag

een politiek karakter heeft, zie o.m. Gary Marx, 1970 voor een vroege kritiek.

274. Dit onderscheid is gemaakt aan de hand van Marx (1970).

275. Er is nog geen onderzoek naar de relatie tussen deze emoties en daadwerkelijke

geweldpleging, voor zover ons bekend.

276. Voor dit laatste onderzoek zie van der Torre et al. onderzoek Rotterdam 1999.

277. Zie onder meer Adang (2010) en Reicher (1996).

278. Zie onder meer Drury & Reicher, 2009. Hieraan gerelateerd is de oude gedachte dat mensen

heimelijk genot beleven aan geweldpleging en vernieling (freud’s thanatos, zie Bourke,

1999) bijvoorbeeld omdat ze genieten van macht over een ander. Ook kan het zijn dat

mensen het fijn vinden om de sleur te doorbreken en een keer iets heel anders te doen dan

normaal (Van de Sande, 2013). Dit laatste motief kan beter verklaren waarom mensen de

eerste steen gooien dan dat ze daar dagen mee doorgaan. Voor de rol van beide motieven in

Page 157: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

157

massagedrag is slechts anekdotisch bewijs.

279. Zie bijvoorbeeld Van den Brink, et al. 2013, over de vermeende invloed van “het puberbrein”

op de gebeurtenissen tijdens projectX in Haren. Men zou hierbij de kanttekening kunnen

maken dat niet het gedrag van de jongeren in Haren abnormaal was of specifiek voor deze

ene fase in het mensenleven waarin het brein het moeilijk heeft, maar dat de zeldzaamheid

waarmee dit soort incidenten tegenwoordig optreden verwonderlijk is. Ook wijzen we erop

dat pubers doorgaans slechts een minderheid vormen van de daders bij grootschalige

openbare geweldpleging: Haren was een uitzondering en niet de regel.

280. Zie Postmes et al., 2013, waar wij uitleggen waarom een grondhouding van empathie

functioneel is bij het begrijpen en behandelen van publieke orde vraagstukken.

281. Zie onder meer “de stadsoorlog” van Hofland, 1981.

282. Zie Drury & Reicher, 2000, voor een gedetailleerde beschrijving van escalatie van protest.

283. Zie onder meer Reicher & Stott, 2011.

284. Della Porta & Tarrow, 1986; Koopmans, 1993; McAdam et al., 2001.

285. Zie onder meer Castells, 2012; Postmes et al., 2013.

286. Reicher, 1984; zie ook Thompson, 1971.

287. Verschillende auteurs wijzen op het rituele karakter van veel rellen, zie bijvoorbeeld Tilly,

2003; Davis, 1973. Protest in een bepaald tijdgewricht heeft vaak een herkenbaar

“repertoire”, Tarrow, 1993.

288. Voor een populairwetenschappelijk overzicht zie Solnit, 2010; voor een wetenschappelijke

review zie o.m. Kreps, 1984; Tierney et al., 2006.

289. Het beroemde pachtersoproer van 1748 is een van vele gebeurtenissen waarbij geweld

zeer gedoseerd werd toegepast: huizen van belastinginners werden systematisch vernield

maar niets werd gestolen (Dekker, 1982, zie ook Thompson, 1971). Het geweld van de

massa kan ook een bepaalde systematiek hebben ontleend aan de symbolische betekenis

ervan (Davis, 1973).

290. Zie onder meer Bennett & Segerberg, 2011; Castells, 2012; Postmes et al., 2013; Postmes &

Brunsting, 2002.

291. Bennett & Segerberg, 2012.

292. Zie Procter, Vis & Voss (2013).

293. http://www.theguardian.com/uk/interactive/2011/dec/07/london-riots-twitter.

294. Persbericht van het OM op 8 mei 2013: http://www.om.nl/algemene_onderdelen/uitgebreid_

zoeken/@160890/vervolgt/

295. De analyse van de hulpverlening is op basis van het onderzoek van de Rijksrecherche en

wordt via het OM naar buiten gebracht op 9 oktober 2013: http://www.om.nl/actueel/

nieuws-persberichten/@161609/onderzoek/

296. http://www.omroepwest.nl/nieuws/24-11-2012/politie-schiet-man-neer-op-station-

Page 158: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

158

hollands-spoor

297. http://www.omroepwest.nl/nieuws/24-11-2012/geen-verband-tussen-steekpartij-en-

schietincident-den-haag

298. http://www.omroepwest.nl/nieuws/24-11-2012/neergeschoten-jongen-hs-overleden

299. http://www.omroepwest.nl/nieuws/25-11-2012/zeker-150-mensen-lopen-tocht-voor-rishi)

300. http://www.omroepwest.nl/nieuws/25-11-2012/berichten-over-rishi-maken-veel-los

301. http://www.omroepwest.nl/nieuws/25-11-2012/doodgeschoten-rishi-17-droeg-geen-

vuurwapen

302. http://www.telegraaf.nl/binnenland/21108889/__Rishi_had_straatverbod__.html

303. http://www.om.nl/actueel/nieuws-persberichten/@159838/dodelijk/

304. http://www.omroepwest.nl/nieuws/26-11-2012/agent-die-op-rishi-schoot-niet-geschorst

305. https://www.facebook.com/events/410367709033782

306. http://www.telegraaf.nl/binnenland/21113881/__Haagse_agent_met_de_dood_bedreigd__.

html zie voor een foto van de tekst op de tegel: http://pbs.twimg.com/media/

A8sthvrCMAAERb4.jpg

307. http://www.omroepwest.nl/nieuws/29-11-2012/1000-mensen-bij-uitvaart-rishi

308. http://www.omroepwest.nl/nieuws/29-11-2012/broer-rishi-hou-het-zaterdag-rustig

309. http://www.omroepwest.nl/nieuws/30-11-2012/agent-die-rishi-neerschoot-gehoord

310. http://www.omroepwest.nl/nieuws/01-12-2012/200-man-bij-evenement-rishi

311. http://www.omroepwest.nl/nieuws/04-12-2012/perron-4-station-hs-schoongemaakt

312. http://www.omroepwest.nl/nieuws/09-12-2012/twintig-aanhoudingen-bij-rishi-herdenking

313. https://www.indymedia.nl/node/11160

314. http://www.omroepwest.nl/nieuws/09-12-2012/%E2%80%98vrienden%E2%80%99-

rishi-willen-confrontatie-met-politie

315. http://www.om.nl/actueel/nieuws-persberichten/@159954/getuigenoproep-zaak/ en

http://nos.nl/artikel/452669-justitie-zoekt-getuigen-dood-rishi.html

316. http://www.omroepwest.nl/nieuws/18-12-2012/getuige-zaak-rishi-meldt-zich (eerste

getuige) http://www.omroepwest.nl/nieuws/19-12-2012/tweede-getuige-zaak-rishi-meldt-

zich (tweede getuige) http://www.omroepwest.nl/nieuws/19-12-2012/derde-getuige-zaak-

rishi-meldt-zich (derde getuige)

317. http://www.om.nl/actueel/nieuws-persberichten/@160091/komt-tegemoet-wensen/

318. http://nos.nl/artikel/455212-moordaangifte-tegen-agent-om-rishi.html

319. http://www.om.nl/actueel/nieuws-persberichten/@160890/vervolgt/

320. Er is door één onderzoeksassistent gecodeerd, waarna er een steekproefsgewijze controle

was van één van de auteurs.

321. https://www.facebook.com/events/410367709033782/

322. Hans van der Vet, hoofd Openbare Orde en Veiligheid van de gemeente Den Haag.

Page 159: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

159

323. http://www.denhaag.nl/home/bewoners/gemeente/document/Schietincident-Hollands-

Spoor.htm

324. Hans van der Vet.

325. http://www.denhaag.nl/home/bewoners/gemeente/document/Manifestatie-wijkpark-

Transvaal.htm gemeentelijke stukken met de beslissing waarom van Aartsen het in het park

wil laten doorgaan.

326. www,reclassering.nl/documents/Trouw_23nov_Jeugdbendes_Delftselaan.pdf

327. http://www.denhaag.nl/home/bewoners/de-gemeente-Den-Haag/Ris/document/

Manifestatie-wijkpark-Transvaal.htm

328. O.a. Hans van der Vet.

329. Gerben van den Berg, woordvoerder van de burgemeester van Den Haag.

330. Zie onder meer Reicher & Stott, 2011.

331. Postmes et al., 2013.

332. Zie voor een uitgebreidere analyse van de rellen bijvoorbeeld Reicher & Stott, 2011.

333. Zoals genoemd is de tijdlijn overgenomen uit het rapport “Stampij en social onrust in

nederland? naar een beter begrip van 21e eeuws protest en oproer” (Postmes et al., 2013).

334. Reicher & Stott, 2011, voor een overzicht.

335. Deze ietwat eigenaardige formulering komt uit een verklaring van de IPCC: “It seems

possible that we may have verbally led journalists to believe that shots were exchanged”, zie

http://www.theguardian.com/uk/2011/aug/12/mark-duggan-ipcc-misled-media

336. http://www.haringey.gov.uk/index/social_care_and_health/health/jsna/jsna-

demographic-context.htm

337. Stott, interview; Stott & Reicher, 2011; Metropolitan Police Service, 2012.

338. Metropolitan Police Service, 2012.

339. Metropolitan Police Service, 2012.

340. Metropolitan Police Service, 2012.

341. Stott, interview.

342. Stott, interview.

343. Dit proces wordt in detail beschreven in Postmes et al., 2013.

344. Noch Clifford Stott, noch Colin Morgan waren bekend met voorbeelden van effectief

politieoptreden.

345. “the riots in their own Words: the Police”,2012; https://www.youtube.com/watch?v=_

qktOvVNXwc

346. Zie voor een overzicht: http://www.theguardian.com/news/datablog/interactive/2011/

aug/09/uk-riots-incident-map.

347. Interview Stott.

348. Waddington, 2013.

Page 160: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

160

349. Zie onder meer Holgersson & Knutsson, 2010; Stott et al., 2008; Reicher et al., 2004; Gorringe et

al., 2012; Wahlström, 2007.

350. Deze benadering is geënt op de werkwijze van de politie in Stockholm, maar heeft ook

overeenkomsten met de werkwijze van de vredeseenheid in Amsterdam.

351. Gorringe, Stott & Rosie, 2012.

352. Waddington, 2013.

353. Interview Martin Scothern.

354. Interview Martin Scothern.

355. Interview Martin Scothern.

356. Interview Stott.

357. Tenzij er andere bronnen staan aangegeven is dit stuk gebaseerd op een interview met

chief superintendent Colin Morgan van de Metropolitan Police. Hij was ten tijde van de

onlusten in augustus 2011 een bronze commander (operationeel leidinggevende) in

Noordoost-Londen. Zie ook http://www.esrc.ac.uk/news-and-events/features-casestudies/

case-studies/30853/policing-crowds-without-force.aspx

358. Interview Colin Morgan.

359. Interview Morgan.

360. Zie ook Gorringe et al., 2012. Men ervaart een tegenstelling tussen dialoog en ferm

optreden. Deze spanning is ook in Nederland gedocumenteerd in tegenstellingen tussen

vredeseenheid en ME, zie Sprong, 2013.

361. Deze tegenstellingen zullen overigens in Nederland minder scherp zijn, vermoeden wij:

veel van de inzichten waarop de “nieuwe” benadering in londen, Sheffield en leeds zijn

gebaseerd komen immers uit Nederland, waar veel ervaring is met het inzetten van

wijkagenten, de vredeseenheid in Amsterdam, de accounts in Den Haag, etc. Zie onder meer

Adang, Quint en Van der Wal, 2010.

362. Adang et al., 2010; Madensen & Knuttson, 2011; Reicher et al., 2004; 2007.

363. Voor dialogue policing, zie Holgersson & Knutsson, 2011; Stott, Hoggett & Pearson, 2012;

Gorringe & Rosie, 2013; Adang, 2013; Voor de aanpak van voetbalhooligans zie Adang &

Cuvelier, 2001; Stott, 2003; Stott, Adang, Livingstone & Schreiber, 2007; 2008. En voor de

Amsterdamse Vredeseenheid zoals die sinds de Eurotop van 1998 in Amsterdam is

geëvolueerd, zie de Vries, Galetzka, & Gutteling 2013.

364. Zie bijvoorbeeld McPhail, 1991

365. Zie o.m. Couch, 1968; McPhail, 1991; Postmes et al., 2013.

366. Zie ook Postmes & Spears, 1998.

367. 367. Zie o.m. de Vries, Galetzka, & Gutteling 2013; Adang, Quint, & Van der Toorn, 2010.

368. Zie bijvoorbeeld Gorringe, Stott & Rosie (2012) voor een illustratie van het programmatisch

opbouwen van contacten voorafgaand aan een serie grote demonstraties.

Page 161: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

161

369. Overigens is er tot op heden in de literatuur geen systematische beschrijving van de

kenmerken waar zo’n goed netwerk aan voldoet. Wél is bekend dat de Londense politie

voorafgaand aan de rellen van 2011 van mening was dat ze over een uitstekend

“community network” beschikte. Na de rellen constateerde men dat het netwerk niet

voldeed (Metropolitan Police Service, 2012).

370. Metropolitan Police Service (2012)

371. Geweld wordt legitiem als er autoriteiten zijn die het goedkeuren of aanmoedigen. Diverse

linkse politici en media steunden demonstraties tijdens de kroning van 1980. Zij keurden

geweld niet op voorhand af. Geweld wordt normatief als er sociale regels zijn, bijvoorbeeld over

het bewaken en bewaren van de eer van een clan of familie. Wraak wordt dan een erekwestie.

372. Zie onder meer de literatuur over dialoogpolitie: Holgersson & Knutsson, 2011; Stott, Hoggett &

Pearson, 2012; Gorringe & Rosie, 2013; Adang, 2013

373. Zie bijvoorbeeld Adang, 2013; Reicher et al., 2007.

374. Zie Reicher et al., 2007.

375. Recente voorbeelden in Nederland zijn onder meer de discussie over het Turkse

pleegkind Yunus dat opgroeit bij een Nederlands lesbisch stel of de commotie rond

Zwarte Piet.

376. Zie onder andere Rimé, 2009; Paez & Rimé, 2014.

377. Hierbij de kanttekening dat betrokkenen sterk van mening kunnen verschillen wat

legitieme manieren zijn om ongenoegen te uiten. Activisten kunnen een blokkade of

burgerlijke ongehoorzaamheid interpreteren als een legitieme uiting van onvrede, maar

autoriteiten denken daar soms anders over. In een onderzoek naar 1337 ME’ers die

betrokken waren bij de kroningsrellen op 30 April 1980 werd geconstateerd dat 55%

vreedzame zitdemonstraties, massabijeenkomsten en protestmarsen “die de regering bij

zijn werk hinderen” afkeurt (nuijten-edelbroek, 1980).

378. Zie onder meer Klandermans, 1984.

379. Bennett & Segerberg, 2012.

380. Postmes et al., 2013.

381. Van den Brink et al., 2013.

382. Zie ook Postmes et al., 2013.

383. Hierbij de opmerking dat eerdere protestgolven eveneens gewelddadiger werden naarmate

protest langer duurde en standpunten bij extreme deelgroepen verhardden, zie o.m. Della

Porta & Tarrow, 1986; Koopmans. 1993.

384. Zie ook Postmes et al.,

Page 162: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

162

Begrippen- lijst

Appraisal

De Engelse term voor de interpretatie of waardering van een gemoedstoestand, waardoor deze

algemene toestand zich manifesteert in de vorm van een emotie.

Bottom-up identity formation

Het proces waardoor een sociale identiteit van een groep wordt afgeleid uit de observatie van

handelingen of uitspraken van individuele groepsleden. De sociale identiteit wordt in zo’n

proces niet afgeleid van kennis over de ingroep of outgroepen uit het verleden, maar ontstaat als

gevolg van een proces van samenwerking, dialoog of onderhandeling in het heden. Wordt ook

wel de inductie van sociale identiteit genoemd.

Bovenstroom

Situatie waarin zowel leden van de betreffende groep als buitenstaanders (bijvoorbeeld overheid

of media) zich bewust zijn van een collectieve gemoedstoestand zoals collectief ongenoegen.

Bystander effect

Een sociaal-psychologisch fenomeen waarbij een groter aantal omstanders leidt tot minder hulp

aan een slachtoffer. Er zijn verschillende redenen voor het al dan niet verlenen van hulp als er

meer omstanders zijn, zoals ambiguïteit van de situatie, onduidelijkheid over verantwoordelijk-

heid en de mate van groepscohesie onder omstanders.

Page 163: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

163

Connectieve actie

Term die door Bennet & Segerberg bedacht is om nieuwe vormen van collectieve actie aan te

duiden die sterk beïnvloed wordt door digitale media. Communicatie en het delen van

persoonlijke informatie staan centraal in de mobilisatie van mensenmassa’s, waarmee een

andere dynamiek van protest ontstaat, in vergelijking met traditionele protesten.

Consensualisatie

Het proces waarbij leden van een groep proberen overeenstemming te bereiken in de kennis die

men heeft over onderwerpen en objecten die van gemeenschappelijk belang zijn. Door middel

van onderlinge communicatie ontstaat bijvoorbeeld consensus over sociale normen,

stereotypen van outgroepen en stereotypen van de eigen groep.

Dubbele deprivatie

De situatie waarin men zowel persoonlijke als collectieve deprivatie ervaart. Er is sprake van

achterstelling van zowel individu als van de groep waar dit individu zich mee identificeert.

Efficacy (verwachte effectiviteit)

Engelse term die we hier inwisselbaar gebruiken met verwachte effectiviteit. Beschrijft een

geloof in of inschatting van het effect dat een bepaalde (collectieve) actie zal hebben.

Free riding

Het fenomeen waarbij een individu wel profiteert van een collectief goed, maar zelf niet

bijdraagt. Iemand kan bijvoorbeeld wel baat hebben bij een protest tegen een lastenverzwaring,

maar als hij of zij daar zelf niet aan meedoet, is er sprake van free riding.

Impliciete Associatie Test

Een psychologische test waarmee de sterkte van de impliciete associatie tussen concepten in het

geheugen gemeten wordt. De gedachte is dat concepten die een sterkere associatie hebben,

leiden tot een snellere respons als er gekozen moet worden tussen alternatieven.

Ingroep

Een groep of sociale categorie waar een individu zich onderdeel van voelt.

Onderstroom

Situatie waarin leden van de betreffende groep en/of buitenstaanders (bijvoorbeeld overheid of

media) zich niet bewust zijn van een collectieve gemoedstoestand zoals collectief ongenoegen.

Page 164: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

164

Ongenoegen

Ongenoegen is een negatieve gemoedstoestand. In combinatie met een interpretatie van de bron

van ongenoegen en het object van ongenoegen leidt dit ongenoegen (via het proces van

appraisal) tot verschillende emoties, die vervolgens leiden tot gedrag.

Outgroup

Een relevante groep mensen of sociale categorie die gezien wordt als anders dan de eigen groep.

Persoonlijke identiteit

Een onderdeel van een zelfconcept van een persoon dat deze ontleent aan het verschil tussen de

persoon zelf en andere individuen. Een beschrijving van persoonlijke identiteit gebeurt op

“ik-niveau” en in tegenstelling tot “jij”.

Pluralistic ignorance

Situatie waarin de meerderheid van een groep aanneemt dat er een bepaalde groepsnorm is,

terwijl in werkelijkheid de meerderheid van de groep het gedrag afwijst dat door deze

groepsnorm wordt voorgeschreven of gestimuleerd. Studenten nemen bijvoorbeeld aan dat

andere studenten het normaal vinden om drie dagen per week alcohol te drinken, terwijl de

meerderheid van de studenten dit abnormaal en onwenselijk vindt.

Politisering

Het toekennen van een politieke dimensie aan zaken die in beginsel geen politieke dimensie hebben.

Self-fulfilling prophecy

Het proces waarbij een verwachting of een voorspelling van een individu of groep mensen

ervoor zorgt dat deze daadwerkelijk uitkomt. Dit kan ofwel gebeuren doordat de verwachting

noodzakelijk leidt tot het uitkomen ervan, ofwel omdat de verwachting leidt tot

gedragsverandering die de verwachtte uitkomst waarschijnlijker maakt.

Self-policing

Het fenomeen dat mensen het gedrag reguleren van anderen om hen heen. Dergelijke

zelfregulatie vindt vaak plaats binnen een bepaalde groep en richt zich op de conformering of

vaststelling van groepsnormen. Individuen uit de groep spreken elkaar aan op gedrag waarvan

zij menen dat het gedeelde sociale normen overtreedt.

Sociale creativiteit

Het proces waarbij leden van een groep de vergelijking met een andere groep maken op een

Page 165: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

165

dusdanige manier dat er sprake is van een positieve uitkomst voor de eigen groep. De

vergelijking wordt op een creatieve manier gemaakt met als doel dat de eigen groep er beter

vanaf komt.

Sociale identiteit

Een onderdeel van een zelfconcept van een persoon dat deze ontleent aan het lidmaatschap van

een sociale groep of categorie. Een beschrijving van de sociale identiteit gebeurt op “wij-niveau”,

soms in tegenstelling tot “zij”.

Stiltespiraal

Het proces waardoor een bepaalde mening of opvatting dominant wordt omdat mensen die

denken dat zij een mening hebben die niet door een meerderheid gedeeld wordt, zich stil houden.

Top-down identity formation

Het proces waardoor een sociale identiteit van een groep wordt afgeleid uit kennis over de

groep als geheel: onder meer groepskenmerken, bestaande normen en gebruiken. Vaak wordt

de inhoud van zo’n identiteit afgeleid uit een vergelijking met een outgroep.

Zelf-categorisatie

Het cognitieve proces waardoor iemand zichzelf en andere kan zien als individu (ik en jij), of als

leden van een sociale categorie of groep (wij en zij).

Page 166: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

166

Adang, O.M.J. (1998). Hooligans, autonomen, agenten. Geweld en politie-optreden in relsituaties.

Alphen aan den Rijn: Samsom

Adang, O.M.J. (2010) Grootschalige ordehandhaving in Nederland. TvdP, 1, 6-9

Adang, O. M. (2013). Reforming the policing of public order in Sweden: Combining research and

practice. Policing, 7(3), 326-335.

Adang, O. M. J., & Cuvelier, C. (2001). Policing Euro 2000. Dutch Police Academy, Apeldoorn.

Adang, O. M. J., Quint, H., & Van der Wal, R. (2010). Zijn wij anders? Waarom Nederland geen

grootschalige etnische rellen heeft. Amsterdam: Reed Business

Adang, O. M. J., van der Torre, E., Bourier, f., Cachet, E., Koeman, N., van Oorschot, W., Scheffer, f.,

& den Uijl-de Vries, C. (2007). Hoezo rustig?! een onderzoek naar het verloop van jaarwisse-

lingen in Nederland. Apeldoorn, Politieacademie

aelst, P., & Walgrave, S. (2001). Who is that (wo) man in the street? From the normalisation of

protest to the normalisation of the protester. European Journal of Political Research, 39(4),

461-486.

Refe- renties

Page 167: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

167

Akkus, B., Postmes, T., & Stroebe, K. (2014). Turkish population responses to violent police

repression of demonstrations. Unpublished data. University of Groningen.

Allport, G. W., & Postman, L. (1947). The psychology of rumor. Oxford, England: Henry Holt

Amnesty International (2007). The Entrenched Culture of Impunity Must End. Verkregen van

www.refworld.org/pdfid/468d16862.pdf

Amnesty International (2013). Gezi park protests: brutal denial of the right to peaceful assembly

in Turkey. Verkregen van http://www.amnesty.org/en/library/info/EUR44/022/2013/en

Angélil, M., & Siress, C. (2012).The Paris Banlieue: Peripheries of Inequity. Journal of

International Affairs, 65(2), 57–68.

Arnold, M. (1960). Emotion and personality. New York: Columbia University Press.

Arnold, D. (1979). Looting, Grain Riots and Government Policy in South India 1918. Past &

Present, 84, 111–145.

Arpan, L. M., Baker, K., Lee, Y., Jung, T., Lorusso, L., & Smith, J. (2006). News Coverage of Social Protests

and the Effects of Photographs and Prior Attitudes. Mass Communication and Society, 9(1), 1–20.

Auyero, J., & Moran, T. P. (2007). The Dynamics of Collective Violence: Dissecting food Riots in

Contemporary Argentina. Social Forces, 85(3), 1341–1367.

Aydinli, E. (2009). A Paradigmatic Shift for the Turkish Generals and an End to the Coup Era in

Turkey. The Middle East Journal, 63(4), 581–596.

Axworthy, M. (2013). Revolutionary Iran: A History of the Islamic Republic. Westminster, UK: Allen Lane

Bal, I. (2013). Taksim Olayları Nasıl Bir Ülkenin Gündemini İşgal Etti? Verkregen van radikal.com.

tr/gezirapor/idris_bal_gezi_raporu.docx

Bar-tal, d., Halperin, e., & de rivera, J. (2007). Collective emotions in conflict situations:

Societal implications. Journal of Social Issues, 63(2), 441-460.

Benford, R. D., & Snow, D. A. (2000). framing processes and social movements: An overview and

Page 168: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

168

assessment. Annual review of sociology, 26(1), 611-639.

Bennett, W. L., & Segerberg, A. (2012). The Logic of Connective Action. Information ,

Communication & Society, 15(5), 37–41.

Bergesen, A., & Herman, M. (1998). Immigration, Race and Riot: The 1992 Los Angeles Uprising.

American Sociological Review, 63(1), 39–54.

Berry, J. W. (1997). Immigration, Acculturation, and Adaptation. Applied Psychology: An

International Review, 46(1), 5–68. Bilgi Universiteit Istanbul (2013). Gencim, Özgürlükçüyüm,

ne İstiyorum? #direngeziparki Anketi Sonuç Raporu.

Bourke, J. (1999). An intimate history of killing: Face-to-face killing in twentieth-century warfare.

Basic books.

Brady, H. E., Verba, S., & Schlozman, K. L. (1995). Beyond SES: A resource model of political

participation. American Political Science Review, 89(02), 271-294.

Brewer, M. B. (1999). the psychology of prejudice: ingroup love and outgroup hate?. Journal of

social issues, 55(3), 429-444.

Castells, M. (2012). Networks of Outrage and Hope. Social Movements in the Internet Age.

Cambridge: Polity Press.

Christensen, H. S. (2011). Political activities on the Internet: Slacktivism or political

participation by other means?. First Monday, 16(2). www.firstmonday.org

Clark, H. H. & Brennan, S. E. (1991). Grounding in communication. In L. B. Resnick, J. M. Levine, & S.

D. Teasley (Eds.), Perspectives on socially shared cognition (pp. 127-149). Washington, DC: APA.

Cohen, S. (1980). Folk devils and moral panics: The creation of the mods and rockers. Oxford,

UK: Blackwell

Colburn, f. D. (1989). Everyday Forms of Peasant Resistance. Armonk, NY: M. E. Sharpe

Corrigall-Brown, C., & Wilkes, R. (2012). Picturing Protest: The Visual framing of Collective

Action by first Nations in Canada. American Behavioral Scientist, 56(2), 223–243.

Page 169: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

169

Cottrell, C. A., & Neuberg, S. L. (2005). Different emotional reactions to different groups: a

sociofunctional threat-based approach to “prejudice”. Journal of personality and social

psychology, 88(5), 770.

Cottrell, C. A., Richards, D. A., & Nichols, A. L. (2010). Predicting policy attitudes from general

prejudice versus specific intergroup emotions. Journal of Experimental Social Psychology,

46(2), 247-254.

Couch, C. J. (1968). Collective Behavior : An Examination of Some Stereotypes. Social Problems,

15(3), 310–322.

Cuddy, A. J., fiske, S. T., & Glick, P. (2007). The BIAS map: behaviors from intergroup affect and

stereotypes. Journal of personality and social psychology, 92(4), 631.

Davis, N. Z. (1973). The Rites of Violence: Religious Riot in Sixteenth-Century france.

Past & Present 59, 51–91.

Davis, N. Z. (1975). Society and Culture in Early Modern France: Eight Essays by Natalie Zemon

Davis. Stanford University Press.

Dekker, R. (1982). Holland in beroering. Baarn, Nederland: Ambo

della Porta, d. (1998). Police knowledge and protest policing: Some reflections on the italian

case. In: della Porta, D. & Reiter, H. (eds) Policing Protest: The Control of Mass Demonstrations in

Western Democracies, Minneapolis, MN: University of Minnesota Press.

Della Porta, D., & fillieule, O. (2004). Policing social protest. In Snow, D. A., Soule, S. A., & Kriesi,

H.(Eds.) The Blackwell companion to social movements, (pp. 217-241). Oxford: Blackwell.

Della Porta, D., & Tarrow, S. (1986). Unwanted children: political violence and the cycle of

protest in Italy, 1966-1973. European Journal of Political Research, 14, 607-632

De fazio, G. (2013). The radicalization of contention in northern ireland, 1968-1972: a relational

perspective. Mobilization, and International Quarterly, 18(4), 475–496.

De Vos, B., van Zomeren, M., Gordijn, E. H., & Postmes, T. (2013). The communication of “pure”

group-based anger reduces tendencies toward intergroup conflict because it increases out-

Page 170: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

170

group empathy. Personality & Social Psychology Bulletin, 39(8), 1043–52.

De Vries, P. W., Galetzka, M., & Gutteling, J. M. (2013). Inzet Communicatie bij Crowd

Management en Crowd Control.

Diefendorf, B. B. (2012). Rites of Repair: Restoring Community in the french Religious Wars.

Past & Present, 214(suppl 7), 30-51.

Difonzo, N., & Bordia, P. (2007). Rumor, gossip and urban legends. Diogenes, 54(1), 19-35.

Dijker, A. J. M. (2014). A theory of vulnerability-based morality. Emotion Review, 6(2), 175-183.

Dixon, J., Durrheim, K., & Tredoux, C. (2005). Beyond the optimal contact strategy: a reality

check for the contact hypothesis. American Psychologist, 60(7), 697. Drabek, T. E. (1986).

Human system responses to disaster: an inventory of sociological findings. Springer-Verlag.

Drury, J. (2012). Collective resilience in mass emergencies and disasters. In: Jetten,

J., Haslam, C., & Haslam, A. S. (Eds.). The social cure: Identity, health and well-being

(pp. 195-215). Psychology Press.

Drury, J., & Reicher, S. (2000). Collective action and psychological change: the emergence of new

social identities. The British Journal of Social Psychology / the British Psychological Society, 39 Pt

4, 579–604. Retrieved from http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/11190686

Drury, J., & Reicher, S. (2005). Explaining enduring empowerment: A comparative study of

collective action and psychological outcomes. European Journal of Social Psychology, 35(1), 35-58.

Drury, J., Stott, C., & farsides, T. (2003). The Role of Police Perceptions and Practices in the

Development of “Public Disorder”1,2. Journal of Applied Social Psychology, 33(7), 1480–1500.

Earl, J. (2011). Political repression: iron fists, velvet gloves, and diffuse control. Annual Review Of

Sociology, 37261-284.

Earl, J. (2003). Tanks , Tear Gas , and Taxes : Toward a Theory of Movement Repression ,

Sociological Theory, 21(1), 44–68.

earl, J., Soule, S. a., & Mccarthy, J. d. (2003). Protest under fire? explaining the policing of

Page 171: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

171

protest. American Sociological Review, 68(4), 581–606.

Edwards, B., & McCarthy, J. D. (2004). Resources and social movement mobilization.

The Blackwell companion to social movements, 116-152.

Eiser, R. (1994). Attitudes, Chaos and the Connectionist Mind. Blackwell, Oxford.

Eldem, E. (2013) Bianet, Istanboel, in 360 magazine, nr 35

Elster, J. (1990). Norms of revenge. Ethics, 100, 862-85.

farrell, S. (2000). Rituals and riots: sectarian violence and political culture in Ulster, 1784-1886.

University Press of Kentucky.

fiedler, K., Messner, C., & Bluemke, M. (2006). Unresolved problems with the “I”, the “A”, and the

“T”: A logical and psychometric critique of the Implicit Association Test (IAT). European Review

of Social Psychology, 17(1), 74-147.

fischer, H. W. (1998). Response to disaster: Fact versus fiction & its perpetuation: The sociology of

disaster. University Press of America.

folkman, S., & Lazarus, R. S. (1988). Coping as a mediator of emotion. Journal of personality and

social psychology, 54(3), 466.

foster, M. D., & Matheson, K. (1995). Double Relative Deprivation: Combining the Personal and

Political. Personality and Social Psychology Bulletin, 21(11), 1167–1177.

francisco, R. A. (1995). The relationship between coercion and protest. Journal of Conflict

Resolution, 39, 263–82.

francisco, R. A. (1996). Coercion and protest: an empirical test in two democratic states.

American Journal of Political Science, 40, 1179-1204.

frieze, I. H., Boneva, B. S., Šarlija, N., Horvat, J., ferligoj, A., Kogovšek, T., Jarošová, E. (2004).

Psychological Differences in Stayers and Leavers: Emigration Desires in Central and Eastern

European University Students. European Psychologist, 9(1), 15–23.

Page 172: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

172

frijda, N. H. (1986). The emotions. Cambridge University Press.

frijda, N. H. (1994). The lex talionis: On vengeance. In S.H.M. van Goozen, N. E. Van de Poll, J A.

Sergeant (Eds.) Emotions: Essays on emotion theory (pp. 263-289). Mahwah, NJ: Erlbaum.

fritz, C. E., & Mathewson, J. H. (1957). Convergence behavior in disasters: A problem in social

control: A special report prepared for the Committee on Disaster Studies. National Academy of

Sciences National Research Council.

Gaucher, D., Hafer, C. L., Kay, A. C., & Davidenko, N. (2010). Compensatory rationalizations and the

resolution of everyday undeserved outcomes. Personality & Social Psychology Bulletin, 36(1), 109–18.

Gitlin, T. (1980). The whole world is watching: The mass media in the making and unmaking of the

Left. Berkeley, CA: University of California Press

Gladwell, M. (2010). Small Change. Why the Revolution Will Not Be Tweeted. The New Yorker,

October 2010, 42-49.

Goldstone, J. A., & Tilly, C. (2001). Threat (and opportunity): Popular action and state response

in the dynamics of contentious action. In R. Aminzade (Ed.), Silence and voice in the study of

contentious politics (pp. 179-194) Cambridge University Press Cambridge.

Gorringe, H., & Rosie, M. (2013). ‘We will facilitate your protest’: Experiments with Liaison

Policing. Policing, 7(2), 204-211.

Gorringe, H., Stott, C., & Rosie, M. (2012). Dialogue Police, Decision Making , and the

Management of Public Order During Protest Crowd Events, 125(April), 111–125.

Granberg, M. (2013). the resurgence of contention and the enduring significance of labour

militancy. Paper presented at the European Sociological Association Conference,

Torino 28-31 August, research stream “Integrating perspectives on radicalization”.

Hafer, C. L., & Olson, J. M. (1998). Individual differences in the belief in a just world and

responses to personal misfortune. In L. Montada & M. Lerner (Eds.), Responses to victimizations

and belief in a just world (pp. 65–86). New York: Plenum.

Haidt, J. (2003). The moral emotions. In R. J. Davidson, K. R. Scherer, & H. H. Goldsmith (Eds.),

Page 173: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

173

Handbook of affective sciences (pp. 852-870). Oxford: Oxford University Press.

Haidt, J. (2007). The new synthesis in moral psychology. Science, 316, 998-1002.

Halevy, N., Weisel, O., & Bornstein, G. (2012). “In-Group Love” and “Out-Group Hate” in Repeated

Interaction Between Groups. Journal of Behavioral Decision Making, 25(2), 188-195.

Halperin, E. (2011). Emotional barriers to peace: Emotions and public opinion of Jewish

Israelis about the peace process in the Middle East. Peace and Conflict, 17(1), 22-45.

Harris, G. S. (2011). Military Coups and Turkish Democracy, 1960–1980. Turkish Studies,

12(2), 203 213.

Haslam, N. (2006). Dehumanization: An integrative review. Personality and social psychology

review, 10(3), 252-264.

Haslam, S. A., Reicher, S. D., & Platow, M. J. (2013). The new psychology of leadership: Identity,

influence and power. Psychology Press

Hastorf, A. H., & Cantril, H. (1954). They saw a game; a case study. The Journal of Abnormal and

Social Psychology, 49(1), 129.

Heckathorn, D. D. (1996). The Dynamics and Dilemmas of Collective Action. American

Sociological Review, 61(2), 250–277.

Heide, E. A. (2004). Common misconceptions about disasters: Panic, the “disaster syndrome,”

and looting. The First 72 Hours, 337.

Herb, G. H. (1999). National identity and territory. In G. H. Herb & D. H. Kaplan (Eds.), Nested

identities: nationalism, territory, and scale (pp. 9–30). lanham, Md: rowman & littlefield

Hillsborough Independent Panel (2012). The Report of the Hillsborough Independent Panel.

Verkregen van: http://hillsborough.independent.gov.uk/repository/report/HIP_report.pdf

Hobsbawm, E.J., & Rudé, G. (1969). Captain Swing. London: Pantheon Books

Hodson, G., & Costello, K. (2007). Interpersonal disgust, ideological orientations, and

Page 174: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

174

dehumanization as predictors of intergroup attitudes. Psychological Science, 18(8), 691-698.

Hofland, H.J.a. (1981). De Stadsoorlog: Amsterdam ’80. Amsterdam: Sijthoff

Holgersson S, & Knutsson J. (2010). dialogue Policing – a Means for less Collective Violence? in:

T. Madensen & J. Knutsson (Eds.), Crime Prevention Studies: Preventing Collective Violence.

Boulder, CO: Rienner.

Honari, A. (2013). from virtual to tangible social movements in Iran. In Aarts, P., & Cavatorta, f.

(eds) Civil Society in Syria and Iran: Activism in Authoritarian Contexts. Boulder, Co: Lynne Rienner

Horowitz, D. L. (2001). The Deadly Ethnic Riot. Berkeley, CA: University of California Press

Jasper, J. M. (2011). Emotions and social movements: Twenty years of theory and research.

Annual Review of Sociology, 37, 285-303.

Jenkins, G. (2008). Turkey’s Latest Crisis. Survival, 50(5), 5–12.

Jenkins, J. C. (1985). The Politics of Insurgency. New York: Columbia University Press

Jerram, L. (2011). Streetlife: The Untold History of Europe’s Twentieth Century. Oxford, UK:

Oxford University Press.

Jost, J. t., & Banaji, M. r. (1994). the role of stereotyping in system-justification and the

production of false consciousness. British Journal of Social Psychology, 33(1), 1-27.

Juris, J. S. (2008). Performing politics Image, embodiment, and affective solidarity during

anti-corporate globalization protests. Ethnography, 9(1), 61-97.

Kashima, Y., Klein, O., & Clark, A.E. (2007). Grounding: Sharing Information in Social Interaction.

In K. fiedler (Ed), Social Communication. frontiers of social psychology.,(pp. 27-77). New York:

Psychology Press.

Kelman, H. C. (1976). Violence without restraint: reflections on the dehumanization of victims

and victimizers. In G. M. Kren & L. H. Rappoport (Eds.), Varieties of psychohistory (pp. 282–314).

New York: Springer.

Page 175: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

175

King, M. (2013). Birmingham revisited – causal differences between the riots of 2011 and 2005?

Policing and Society, 23(1), 26–45. Klandermans, B. (1984). Mobilization and participation in a

social movement: social psychological expansions of resource mobilization theory. American

Socialogical Review, 49, 583-600.

Klandermans, B. (1997). The social psychology of protest. Oxford, England: Blackwell.

Klandermans, B. (2010).Peace demonstrations or anti-government marches. The political

attitudes of the protestors. Pp.98-118 in Stefaan Walgrave and Dieter Rucht (eds.) Protest

Politics. Antiwar mobilization in advanced industrial democracies. Minneapolis: University of

Minnesota Press.

Klandermans, B., & Oegema, D. (1987). Potentials, networks, motivations, and barriers:

Steps towards participation in social movements. American sociological review, 519-531.

Konda (2013). Gezi̇ parki araştirmasi.Verkregen op http://t24.com.tr/files/

GeziPark%C4%B1final.pdf

Koopmans, R. (1993). The Dynamics of Protest Waves: West Germany, 1965 to 1989. American

Sociological Review, 58(5), 637-658

Koopmans, R. (2004). Protest in time and space: The evolution of waves of contention. The

Blackwell companion to social movements, 21.

Kreps, G. A. (1984). Sociological inquiry and disaster research. Annual review of sociology, 309-330.

Kurlansky, M. (2007). Nonviolence: The history of a dangerous idea. Random House.

Lefebvre, G. (1932/1973). The Great fear of 1789: Rural Panic in Revolutionary France. London: NLB

Levine, M., Lowe, R., Best, R., & Heim, D. (2012). “ We police it ourselves ”: Group processes in

the escalation and regulation of violence in the night-time economy. European Journal of Social

Psychology, 42 (7), 924–932.

Lewis, P., Newburn, T., Taylor, M., Mcgillivray, C., Greenhill, A., frayman, H., & Proctor, R. (2011).

Reading the riots: investigating England’s summer of disorder. The London School of Economics

and Political Science and The Guardian, London, UK. http://eprints.lse.ac.uk/46297/

Page 176: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

176

Li, C., & Bernoff, J. (2008). Groundswell. Boston, MA: Harvard Business Press

Limbergen, K. V. A. N., Colaers, C., & Walgrave, L. (1989). The Societal and Psycho-Sociological

Background of football Hooliganism. Current Psychology,8(1), 4-14.

Mac Ginty, R. (2004). looting in the context of violent conflict: a conceptualisation and typology.

Third World Quarterly, 25(5), 857–870.

Mackie, D. M., Devos, T., & Smith, E. R. (2000). Intergroup emotions: explaining offensive action

tendencies in an intergroup context. Journal of personality and social psychology, 79(4), 602.

Madensen & J. Knutsson (2010). Crime Prevention Studies: Preventing Collective Violence.

Boulder, CO: Rienner.

Manstead, A. S., & fischer, A. H. (2001). Social appraisal: The social world as object of and

influence on appraisal processes. in: K.r. Scherer, a. Schorr, & t. Johnstone (eds.), Appraisal

processes in emotion: Theory, methods, research (pp, 221-232). New York: Oxford University Press.

Marrus, M. R. (2002). The Unwanted: European Refugees from the First World War through the

Cold War. Temple University Press.

Martin, A. W., McCarthy, J. D., & McPhail, C. (2009). Why Targets Matter: Toward a More Inclusive

Model of Collective Violence. American Sociological Review, 74(5), 821–841.

Marx, G. T. (1970). Issueless Riots. Annals of the American Academy of Political and Social Science,

391, 21–33.

Masters, D. (2004). Support and Nonsupport for Nationalist Rebellion: A Prospect Theory

Approach. Political Psychology, 25(5), 703–726.

May, L. (1990). Collective Inaction and Shared Responsibility, 24(2), 269–277.

McAdam, D. (1995). ‘Initiator’and ‘Spin-off’movements: Diffusion processes in protest cycles. In M.

Traugott (Ed.). Repertoires and cycles of collective action (pp. 217-39). Durham: Duke University Press.

McAdam, D., Tarrow, S., & Tilly, C. (2001). Dynamics of Contention. Cambridge: Cambridge

University Press

Page 177: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

177

McCarthy, J. D., Martin, A., & McPhail, C. (2007). Policing Disorderly Campus Protests and

Convivial Gatherings: The Interaction of Threat, Social Organization, and first Amendment

Guarantees. Scoial Problems, 54(3), 274–296.

McCarthy, J. D., & Zald, M. N. (1977). Resource Mobilization and Social Movements: A Partial

Theory. American Journal of Sociology, 82(6), 1212–1241.

McDermott R. (1998). Risk-Taking in International Politics: Prospect Theory in American Foreign

Policy. Ann Arbor: Univ. Mich. Press

McLeod, D., & Detenber, B. (1999). framing effects of television news coverage of social protest.

Journal of Communication, 49(3), 3–23.

McLeod, D. M., & Hertog, J. K. (1992). The Manufacture of `Public Opinion’ by Reporters:

Informal Cues for Public Perceptions of Protest Groups. Discourse & Society, 3(3), 259–275.

McPhail, C. (1991). The myth of the madding crowd. Hawthorne, New York: Aldine de Gruyter

McPhail, C., Schweingruber, D., & McCarthy, J. (1998). Policing protest in the United States:

1960-1995. In Della Porta, D., & Reiter, H. (Eds.) Policing protest: The control of mass

demonstrations in Western democracies (pp. 49-69). University of Minnesota Press.

McVeigh, R., & Smith, C. (1999). Who Protests in America: An Analysis of Three Political

Alternatives Inaction, Institutionalized Politics, or Protest. Sociological Forum, 14(4),

pp. 685–702.

Metropolitan Police Service. (2012). four Days in August: Strategic Review into the Disorder of

August 2011.

Monaghan, J., & Walby, K. (2012). ‘They attacked the city’: Security intelligence, the sociology of protest

policing and the anarchist threat at the 2010 Toronto G20 summit. Current Sociology, 60(5), 653-671.

Moore, d. (1998). no longer complacent? Why israeli women did not rebel. Journal for the

Theory of Social Behaviour, 28(2), 169-192

Morozov, E. (2010). The Net Delusion. How Not to Liberate the World. London: Allen Lane

Page 178: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

178

Morozov, E. (2012). The net delusion: The dark side of Internet freedom. PublicAffairs.

Morrell, G., Scott, S., Mcneish, D., & Webster, S. (2011). The August riots in England:

Understanding the Involvement of Young People. London: National Centre for Social Research

Muller, E.R., Zannoni, M., Ammerlaan, K., Schaap, S., Uildriks, N., van der Varst, L., ferwerda, H.,

van Ham, T., van Leiden, I., & Adang, O.M.J. (2010). Ordeverstoringen en groepsgeweld bij

evenementen en grootschalige gebeurtenissen: Scherpte en alertheid. Den Haag: COT,

Nederlandse Politieacademie & Bureau Beke

Nieuwenhuis, M., & Postmes, T. (2010). Een onderzoek naar grensoverschrijdend gedrag onder

studenten. Groningen: Instituut voor Sociale Weerbaarheid.

Noelle-Neumann, E. (1974). The Spiral of Silence: A Theory of Public Opinion. Journal of

Communication, 24(2), 43–51.

Nuijten-Edelbroek, E. G. M. (1980). Amsterdam, 30 april 1980: Een onderzoek naar de

ervaringen ME’ers. Den Haag: Ministerie van Justitie

Oliver, P., Marwell, G. and Teixeira, R. (1985). A theory of the critical mass. Interdependence,

group heterogeneity, and the production of collective action. American Journal of Sociology, 91,

522-556.

Olzak, S. (1989). Analysis of Events in the Study of Collective Action. Annual Review of Sociology,

15, 119–141.

Páez, D., & Rimé, B. (2014). Collective emotional gatherings: their impact upon identity fusion, shared

beliefs, and social integration. In C. von Scheve & M. Salmela (Eds.), Collective Emotions: Perspectives

from Psychology, Philosophy, and Sociology (pp. 204-213). Oxford: Oxford University Press.

Pascoe, E. a, & Smart Richman, L. (2009). Perceived discrimination and health: a meta-analytic

review. Psychological Bulletin, 135(4), 531–54.

Phillips, d. (2006). Parallel lives? Challenging discourses of British Muslim self-segregation

Environment and Planning D: Society and Space, 24(1), 25–40.

Postmes, T. (2007). The psychological dimensions of collective action, online. In A. N.

Page 179: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

179

Joinson, K. Y. A. McKenna, T. Postmes & U.-D. Reips (Eds.), Oxford handbook of internet psychology

(pp. 165-186). Oxford, UK: Oxford University Press.

Postmes, T., Baray, G., Haslam, S. A., Morton, T., & Swaab, R. (2006). The dynamics of personal

and social identity formation. In T. Postmes & J. Jetten (Eds.), Individuality and the group:

Advances in social identity (pp. 215-236). London: Sage.

Postmes, T., & Brunsting, S. (2002). Collective Action in the Age of the Internet Mass

Communication and Online Mobilization. Social Science Computer Review, 20(3), 290-301.

Postmes, T., Gordijn, E. H., Van Zomeren, M., Greijdanus, H., De Vos, B., Täuber, S., & Kamans, E.

(2014). escalation and de-escalation of intergroup conflict: the role of communication within

and between groups. In C. K. W. De Dreu (Ed.), Social conflict within and between groups (pp.

93-116). New York: Psychology Press.

Postmes, t., Haslam, S. a., & Swaab, r. i. (2005). Social influence in small groups: an interactive

model of social identity formation. European Review of Social Psychology, 16(1), 1–42.

Postmes, T., van Bezouw, M. J., Täuber, S., & van de Sande, H. (2013). Stampij en sociale onrust in

Nederland? Naar een beter begrip van 21e eeuws protest en oproer. Onderzoeksrapport in

opdracht van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

Postmes, T., & Spears, R. (1998). Deindividuation and antinormative behavior: A meta-

analysis. Psychological Bulletin, 123(3), 238.

Prati, G., & Pietrantoni, L. (2009). Elaborating the police perspective : The role of perceptions and

experience in the explanation of crowd conflict. European Journal of Social Psychology, 39, 991–1001.

Pratt, T. C., & Cullen, f. T. (2005). Macro-Level Assessing of A Meta-Analysis Crime. Crime and

Justice, 32, 373–450.

Prentice, D. A, & Miller, D. T. (1993). Pluralistic ignorance and alcohol use on campus: some conse-

quences of misperceiving the social norm. Journal of Personality and Social Psychology, 64(2), 243–56.

Price, V., nir, l., & Cappella, J. n. (2006). normative and informational influences in online

political discussions. Communication Theory, 16(1), 47-74.

Page 180: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

180

Procter, R., Vis, f., & Voss, A. (2013). Reading the riots on Twitter: methodological innovation for

the analysis of big data. International Journal of Social Research Methodology, 16(3), 197–214.

Quarantelli, E. L., & Dynes, R. R. (1968). Looting in Civil Disorders: an Index of Social Change.

American Behavioral Scientist, 11(4), 7–10.

Quarantelli, E. L., & Dynes, R. R. (1970). Property Norms and Looting : Their Patterns in

Community Crises *, 31(2), 168–182.

Raad voor Maatschappelijk Ontwikkeling (2013). Het Onbehagen voorbij. Den Haag: RMO

Rafail, P., Soule, S. a., & McCarthy, J. D. (2012). Describing and Accounting for the Trends in US

Protest Policing, 1960-1995. Journal of Conflict Resolution, 56(4), 736–765.

Reicher, S. (1984). St Paul’s riot. an explanation of the limits of crowd action in terms of a social

identity model, 14(May 1983), 1–21.

Reicher, S.D. (1987). Crowd behaviour as social action. In J.C. Turner, M.A. Hogg, P.J. Oakes, S.D.

Reicher & M.S. Wetherell, Rediscovering the social group: A self-categorization theory (pp. 171–

202). Oxford: Blackwell.

Reicher, S. (1996). Battle of Westminster. Developing the social identity model of crowd

behavior. European Journal of Social Psychology, 26, 115–134.

Reicher, S. D., & Hopkins, N. (2001). Self and nation. London: Sage Publications.

Reicher, S., Stott, C., Drury, J., Adang, O., Cronin, P., & Livingstone, A. (2007). Knowledge-based

public order policing: Principles and practice.Policing, 1(4), 403-415.

Reicher, S., Stott, C., Cronin, P., & Adang, O. (2004). An integrated approach to crowd psychology

and public order policing. Policing: An International Journal of Police Strategies & Management,

27(4), 558-572.

Reicher, S., & C. Stott (2011). Mad Mobs and Englishmen? Myths and Realities of the 2011 Riots.

London: Constable and Robinson

Rimé, B. (2009). Emotion elicits the social sharing of emotion: Theory and empirical review.

Page 181: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

181

Emotion Review, 1(1), 60-85.

Rodriguez, H., Trainor, J., & Quarantelli, E. L. (2006). Rising to the challenges of a catastrophe:

The emergent and prosocial behavior following Hurricane Katrina. The annals of the American

academy of political and social science, 604(1), 82-101.

Rogers, E. M. (1980) Diffusion of Innovations. New York: The free Press. A Division of Macmillan

Publishing Co., Inc

Rosenfeld, M. J. (1997). Celebration, Politics, Selective Looting and Riots: A Micro Level Study of

the Bulls Riot of 1992 in Chicago, Social Problems, 44(4), 483–502.

Rozin, P., Lowery, L., Imada, S., & Haidt, J. (1999). The CAD triad hypothesis: a mapping between

three moral emotions (contempt, anger, disgust) and three moral codes (community, autonomy,

divinity). Journal of personality and social psychology, 76(4), 574.

Rudé, G. (1964). The crowd in history: A study of popular disturbances in France and England,

1730-1848. New York: Wiley.

Sande, J.P. van de (2013). 11 Manieren om naar massa’s te kijken. TSC Academy.

Schroeder & Prentice (1998) Exposing Pluralistic Ignorance.pdf. (n.d.).

Schussman, A., & Soule, S. A. (2005). Process and protest: Accounting for individual protest

participation. Social forces, 84(2), 1083-1108.

Scott, J.C. (1985). Weapons of the weak: Everyday forms of peasant resistance. New Haven, CT:

Yale University Press.

Semelin, J. (2011). Purify and destroy: the political uses of massacre and genocide. Columbia

University Press.

Sherkat, D. E., & Blocker, T. J. (1994). The political development of sixties’ activists: Identifying the

influence of class, gender, and socialization on protest participation. Social Forces, 72(3), 821-842.

Shibutani, T. (1966). Improvised news: A sociological study of rumor. Ardent Media. Schierup, C.

U., Ålund, a., & Kings, l. (2014). reading the Stockholm riots–a moment for social justice?.

Page 182: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

182

Race & Class, 55(3), 1-21.

Shoemaker, P. J. (1984). Media Treatment of Deviant Political Groups. Journalism & Mass

Communication Quarterly, 61(1), 66–82.

Shweder, R. A., Much, N. C., Mahapatra, M., & Park, L. (1997). The “big three” of morality

(autonomy, community, divinity) and the “big three” explanations of suffering. In A. Brandt & P.

Rozin (Eds.) Morality and health (pp. 119-169). New York: Routledge.

Sidanius, J., & Pratto, f. (1999). Social dominance: An intergroup theory of social hierarchy and

oppression. New York: Cambridge University Press.

Silva, M. Carolina.; Neto, f. (1993). Psychosocial Predictors of Intent to Emigrate Among

Portuguese Adolescents. Journal of Applied Social Psychology, 23, 1285–1302.

Simon, B., & Klandermans, B. (2001). Politicized collective identity: A social psychological

analysis. American Psychologist, 56(4), 319.

Sirojudin, S. (2009). Economic Theories of Emigration. Journal of Human Behavior in the Social

Environment, 19(6), 702–712.

Skinner, G. W. & Winckler, E. A. (1969).”Compliance Succession in Rural Communist China: a

Cyclical Theory.” Pp. 410-38 in A Sociological Reader on Complex Organizations, edited by A.

Etzioni. New York: Holt, Rinehart and Winston.

Slater, T., & Anderson, N. (2012). The reputational ghetto: territorial stigmatisation in St Paul’s,

Bristol. Transactions of the Institute of British Geographers, 37(4), 530–546.

Smets, K., & van Ham, C. (2013). the embarrassment of riches? a meta-analysis of individual-

level research on voter turnout. Electoral Studies, 32(2), 344–359.

Smith, M. T., Branscombe, N.R., Postmes, T., & Garcia, A. (2014). The Consequences of Perceived

Discrimination for Psychological Well-Being: A Meta-Analytic Review. Psychological Bulletin, 17.

[Epub ahead of print]

Smith, H. J., & ortiz, d. J. (2002). is it just me? the different consequences of personal and group

relative deprivation. In I. Walker & H. J. Smith (Eds.), Relative deprivation: Specification,

Page 183: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

183

development, and integration (pp. 91–115). Cambridge, England: Cambridge University Press

Smith, H. J., Pettigrew, T. f., Pippin, G. M., & Bialosiewicz, S. (2012). Relative deprivation: a

theoretical and meta-analytic review. Personality and Social Psychology Review : An Official

Journal of the Society for Personality and Social Psychology, Inc, 16(3), 203–32.

Smith, L. E., & Postmes, T. (2011). The power of talk: Developing discriminatory group norms

through discussion. British Journal Of Social Psychology, 50(2), 193-215.

Solnit, R. (2010). A paradise built in hell: The extraordinary communities that arise in disaster. Penguin.

Soule, S. A., McAdam, D., McCarthy, J., & Su, Y. (1999). Protest events: Cause or Consequence of

State action? the U.S. Women’s Movement and federal Congressional activities, 1956-1979.

Mobilization, 4(2), 239-255

Spaaij, R. (2006). Understanding football hooliganism: a comparison of six Western European

football clubs. Amsterdam University Press.

Spilerman, S. (1976). Structural Characteristics of Cities and the Severity of Racial Disorders,

American Sociological Review, 41(5), 771–793.

Sprong, R. (2013). In de frontlinie: Hoe de percepties van Amsterdamse politieagenten van

demonstranten de interactie tussen beide groepen beïnvloedt. Ongepubliceerde Masterthese,

Vrije Universiteit Amsterdam.

Stark, M. J. A., Raine, W.J., Burbeck, S. L., & Davison, K. K. (1974). Some Empirical Patterns in a

Riot Process. American Sociological Review, 39, No. 6, pp. 865-876

Sternberg, R. J. (2005). The psychology of hate. Washington: American Psychological Association.

Stott, C. (2003). Police expectations and the control of English soccer fans at “Euro 2000”.

Policing: An International Journal of Police Strategies & Management, 26(4), 640-655.

Stott, C., Adang, O., Livingstone, A., & Schreiber, M. (2008). Tackling football hooliganism: A quantita-

tive study of public order, policing and crowd psychology. Psychology, Public Policy, and Law, 14(2), 115.

Stott, C., Adang, O., Livingstone, A., & Schreiber, M. (2008). Tackling football hooliganism:

A quantitative study of public order, policing and crowd psychology. Psychology, Public Policy,

Page 184: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

184

and Law, 14(2), 115.

Stott, C., Hoggett, J., & Pearson, G. (2012). ‘Keeping the Peace’Social Identity, Procedural Justice

and the Policing of football Crowds. British Journal of Criminology, 52(2), 381-399.

Stott, C., & reicher, S. (1998). How Conflict escalates: the inter-Group dynamics of Collective

football Crowd `Violence’. Sociology, 32(2), 353–377.

Stouffer, S. A., Suchman, E. A., DeVinney, L. C., Star, S. A., & Williams, R. M., Jr. (1949). The

American soldier: Vol. 1. Adjustment during army life. Princeton, NJ: Princeton University Press.

Strang, D., & Soule, S. A. (1998). Diffusion in organizations and social movements: from hybrid

corn to poison pills. Annual review of sociology, 24(1), 265-290.

Stroebe, K. (2013). Motivated inaction: when collective disadvantage does not induce collective

action. Journal of Applied Social Psychology, 43(10), 1997–2006.

Struch, N., & Schwartz, S. H. (1989). Intergroup aggression: Its predictors and distinctness from

in-group bias. Journal of Personality and Social Psychology, 56, 364–373.

Sturmer, S., & Simon, B. (2004). Collective action: Towards a dual-pathway model. European

Review of Social Psychology (Vol. 15, pp. 59–99).

Tajfel, H., flament, C., Billig, M. G., & Bundy, R. P. (1971). Social categorization and intergroup

behavior. European Journal of Social Psychology, 1(2), 149-177.

Tajfel, H., & Turner, J. C. (1979). The social identity theory of inter-group behavior. In S. Worchel,

& L. W. Austin (Eds.), Psychology of intergroup relations (pp. 7–24). Chicago: Nelson-Hall.

Tangney, J. P., Stuewig, J., & Mashek, D. J. (2007). Moral emotions and moral behavior. Annual

Review of Psychology, 58, 345–72.

Tarrow, S. (1993). Cycles of collective action: Between moments of madness and the repertoire

of contention. Social Science History, 281-307.

Täuber, S., & van Zomeren, M. (2012). Refusing intergroup help from the morally superior:

How one group’s moral superiority leads to another group’s reluctance to seek their help.

Page 185: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

185

Journal of Experimental Social Psychology, 48(1), 420–423.

täuber, S., & van Zomeren, M. (2013). outrage towards whom? threats to moral group status

impede striving to improve via out-group-directed outrage. European Journal of Social

Psychology, 43(2), 149–159.

Tausch, N., Becker, J. C., Spears, R., Christ, O., Saab, R., Singh, P., & Siddiqui, R. N. (2011).

explaining radical group behavior: developing emotion and efficacy routes to normative and

nonnormative collective action. Journal of personality and social psychology, 101(1), 129.

Thompson, E. P. (1971). The moral economy of the English crowd in the Eighteenth Century.

Past & Present, 50, 76-136

Tierney, K., Bevc, C., & Kuligowski, E. (2006). Metaphors matter: Disaster myths, media frames,

and their consequences in Hurricane Katrina. The Annals of the American Academy of Political

and Social Science, 604(1), 57-81.

Tilly, C., Tilly, L., & Tilly, R. (1975). The Rebellious Century. Cambridge, Mass.: Harvard University Press

Tilly, C. (2003). Varieties of Violence. In C. Tilly (Ed.), The Politics of Collective Violence (Vol. 82,

pp. 1–25). Cambridge, United Kingdom: Cambridge University Press.

Tomlinson, T. M. (1968). The Development of a Riot Ideology Among Urban Negroes. American

Behavioral Scientist, 11(4), 27–31.

Turner, J. C., Hogg, M. A., Oakes, P. J., Reicher, S. D. and Wetherell, M. S. (1987). Rediscovering the

Social Group: A Self-Categorization Theory. Oxford and New York: Blackwell

Turner, J. C. (1991). Social influence. Buckingham, England: Open University Press Tyler, T. R., &

Blader, S. L. (2003). The group engagement model: Procedural justice, social identity, and

cooperative behavior. Personality and social psychology review, 7(4), 349-361.

Tyler, T. R., & Huo, Y. (2002). Trust in the Law: Encouraging Public Cooperation with the Police

and Courts. Russell Sage foundation.

Ulusoy, K. (2013). The “Europeanization” of the Religious Cleavage in Turkey: The Case of the

Alevis. Mediterranean Politics, 18(2), 294–310.

Page 186: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

186

Van Dalen, H. P., & Henkens, K. (2013). Explaining emigration intentions and behaviour in the

Netherlands, 2005-10. Population Studies, 67(2), 225–41.

Van de Sande, J. P. (2013). 11 manieren om naar massa’s te kijken. TSC Academy.

Van den Brink, G., van Hulst, M., Maalsté, N., Peeters, R., & Soeparmen, S. (2013). Hoe Dionysos in

Haren verscheen: Maatschappelijke facetten van Project X Haren. Deelrapport 3: Tilburgse

School voor Politiek en Bestuur.

Van Der Laan Bouma-Doff, W. (2007). Involuntary Isolation: Ethnic Preferences and Residential

Segregation. Journal of Urban Affairs, 29(3), 289–309.

Van der Velden, S. (2009). Stakingen in Nederland. Arbeidersstrijd 1830-1995. Amsterdam:

Stichting beheer IISG

Van Ginneken, J. (1999). Breinbevingen: snelle omslagen in opinie en communicatie.

Amsterdam: Boom.

Van Laer, J.,, & Van Aelst, P. (2010). Internet and Social Movement Action Repertoires.

Information, Communication & Society, 13(8), 37–41.

Van Limbergen, K., Colaers, C., & Walgrave, L. (1989). The societal and psycho-sociological

background of football hooliganism. Current Psychology: A Journal For Diverse Perspectives On

Diverse Psychological Issues, 8, 4-14.

Van Stekelenburg, J. (2006). Promoting or Preventing Social Change: Instrumentality, identity,

ideology and group-based anger as motives of protest participation. Proefschrift, Amsterdam:

Vrije Universiteit

Van Stekelenburg, J., Oegema, D., & Klandermans, P. G. (2010). No radicalization without

identification: How ethnic dutch and dutch Muslim web forums radicalize over time. in: a. azzi,

X. Chryssochoou, B. Klandermans, B. Simon (Ed.), Identity and Participation in Culturally Diverse

Societies. A Multidisciplinary Perspective (pp. 256-274). Oxford: Blackwell Wiley

Van Troost, D., van Stekelenburg, J., & Klandermans, B. (2013). Emotions of Protest. In (eds.

Demertzis, N.) Emotions in Politics: The Affect Dimension in Political Tension. Palgrave

Macmillan Publishers

Page 187: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

187

Van Zomeren, M., Postmes, T., & Spears, R. (2008). Toward an integrative social identity model of

collective action: a quantitative research synthesis of three socio-psychological perspectives.

Psychological Bulletin, 134(4), 504–35.

Van Zomeren, M., Spears, R., fischer, A. H., & Leach, C. W. (2004). Put Your Money Where Your

Mouth Is! Explaining Collective Action Tendencies Through Group-Based Anger and Group

efficacy. Journal of Personality and Social Psychology, 87(5), 649–664.

Verba, S., Schlozman K. & Brady, H. (1995). Voice and Equality. Civic Voluntarism in American

Politics. Cambridge: Harvard University Press.

Waddington, P. A. J. (2000). Orthodoxy and advocacy in criminology. Theoretical Criminology,

4(1), 93-111.

Waddington, d. (2013). a “kinder blue”: analysing the police management of the Sheffield

anti-“Lib Dem” protest of March 2011. Policing and Society, 23(1), 46–64.

Wahlström, M. (2007). forestalling violence: Police knowledge of interaction with political

activists. Mobilization: An International Quarterly, 12(4), 389-402.

Wang, D. J., & Soule, S. A. (2012). Social Movement Organizational Collaboration: Networks of

Learning and the Diffusion of Protest Tactics, 1960–19951. American journal of sociology,

117(6), 1674-1722.

Yurtseven, C. (2013). Radikal, Istanboel, in 360 magazine, nr 35

Zald, M. N. (1992). looking Backward to look Forward: reflections on the Past and Future of

Resource Mobilization Program. In Aldon D. Morris and Carol McClurg Mueller (eds.), Frontiers

in Social Movement Theory. New Haven, CT: Yale University Press, 326-348

Zhou, X. (1993). Unorganized Interests and Collective Action in Communist China. American

Sociological Review, 58(1), 54–73.

Zweig, D. (1989). Struggling over Land in China: Peasant Resistance After Collectivization,

1966- 1986.” Pp. 151-74 in Everyday forms of Peasant Resistance, edited by f. Colburn. Armonk,

NY: M. E. Sharpe

Page 188: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

188

A. INTERVIEWS TURKIJE

De interviews voor de casus Turkije zijn gehouden met zeven deskundigen, van wie er drie anoniem

een bijdrage hebben geleverd.

Gülseli Baysu is assistent-professor aan de Katholieke Universiteit Leuven en de Khadir Has

Universiteit Istanbul. Haar onderzoek omvat identiteit van minderheden, politieke mobilisatie, de

tweede generatie Turken in Europa, segregatie en discriminatie.

Ziya Meral is een onderzoeker, schrijver en een PhD-kandidaat in Politiek aan de Universiteit van

Cambridge. Hij houdt zich bezig met Turkije en het Midden-Oosten en kijkt daarbij naar religie en

ontwikkelingen in mensenrechten.

Zihni Özdil is docent en PhD-kandidaat aan de Erasmusuniversiteit in Rotterdam bij het departement

Geschiedenis, Cultuur en Communicatie. Zijn onderzoek richt zich op ontwikkeling van een staat

en niet-soennitische moslimminderheden in de vroege republiek Turkije.

Melis Uluğ is een PhD-student aan de Jacobs Universiteit aan Bremen in politieke psychologie.

naast het hoofdonderwerp van haar promotie, het Koerdische conflict in turkije, heeft ze onderzoek

gedaan naar de protesten rondom Gezi Park.

De interviews duurden ongeveer 1 à 1.5 uur en waren semigestructureerd, waarbij onderstaande

onderwerpen of vragen in ieder geval aan bod kwamen. Aan de geïnterviewden werd vooraf

toestemming gevraagd om het gesprek voor de verslaglegging op te nemen. Ook werd duidelijk

gemaakt dat er een mogelijkheid was om aanvullingen en opmerkingen te geven bij een

conceptversie van de casus.

Appendix

Page 189: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

189

INTERVIEW QUESTIONS

- Explanation of intentions and background of the current research and interview

- Please briefly introduce yourself

- Could you tell us a little bit about your research background?

- What research or surveys have you done, or do you know about the protests in Turkey?

- What sources were used for the data and information of this research?

- What were the findings of the research?

- What is your interpretation of the data/research?

More generally: can you explain your interpretation or analysis of the events?

- Let’s begin by taking a joint look at the timeline of the events

- Why did the protests emerge?

- did the nature of the protests change over time?

- Why did the protests happen across the country?

- Why did the protests end?

- Why did the protests last as long as they did?

- Where there any special situations or events which have functioned as catalysts? How did this

work?

- Can you describe the dynamics of specific situations or key incidents which you think are

important?

- Can you elaborate on the broader background or important issues that you think have not

been discussed so far?

Page 190: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

190

B. INTERVIEWS DEN HAAG HOLLANDS SPOOR

De interviews voor de casus Den Haag Hollands Spoor zijn gehouden met betrokkenen van de

gemeente Den Haag en het Openbaar Ministerie in Den Haag. We spraken de volgende personen:

Gerben van den Berg, woordvoerder van de burgemeester van Den Haag

Steven Broers, directeur bestuurszaken van de gemeente Den Haag en portefeuillehouder Openbare

Orde en Veiligheid, Polarisatie en Radicalisering.

Henk Korvinus, hoofdofficier van Justitie in den Haag

Nicolette Stoel, persvoorlichter OM.

Hans van der Vet, hoofd afdeling Openbare Orde en Veiligheid van de gemeente Den Haag.

Voorafgaand aan het interview stuurden we iedereen een overzicht van de onderwerpen en vragen

die we wilden behandelen. De interviews zelf verliepen volgens deze richtlijnen, tenzij er interessante

punten naar voren kwamen waarop doorgevraagd werd. De interviews werden, na toestemming

te hebben gekregen, opgenomen voor de verslaglegging. De interviews duurden 50 minuten tot

een uur. Ook hier kregen alle geïnterviewden de mogelijkheid om opmerkingen en aanvullingen

te geven op de conceptversie van de casus.

Page 191: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

191

INTERVIEW GEBEURTENISSEN DEN HAAG HOLLANDS SPOOR NOVEMBER 2012: RISHI CHANDRIKASING

We zullen eerst toelichten wat het onderzoek precies inhoudt, wat het doel is, hoe we uw antwoorden

verwerken, etcetera.

Het doel van het interview is om een goed beeld te krijgen van het beleid en de concrete stappen die

zijn ondernomen om, na het incident op HS, een escalatie te voorkomen. We richten ons daarbij met

name op de eerste weken na het incident: de periode dat er sprake was van mogelijke demonstraties

etc. Buitenstaanders verwachtten toen “sociale onrust.” Ons doel is om goed te beschrijven hoe u

daarmee omging.

- Kunt u iets vertellen over de eerste dag(en): wanneer hoorde u van het incident? Wat is uw

herinnering van de gebeurtenissen in de eerste weken na afloop.

- Met welke partijen en met wie heeft u contactgehad in de loop van de zaak?

- Wat was het beleid ten aanzien van de communicatie tussen OM(Henk Korvinus)/de gemeente

(andere interviews) en andere betrokkenen, met name familie en vrienden van Rishi en de media?

- Kunt u iets vertellen over het ontkrachten van geruchten: gebeurde dit? Waarom wel en hoe/

waarom niet?

- Heeft u zelf nog toevoegingen of aanvullingen?

Op basis van interviews werken wij de casusbeschrijving uit. Dat zal een redelijk compact stuk worden.

Alvorens dit wordt gedeeld met onze opdrachtgever en anderen sturen wij het u toe.

Page 192: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

192

C. INTERVIEWS VERENIGD KONINKRIJK

Voor de casus over de onlusten in het Verenigd Koninkrijk hebben we via email informatie

ingewonnen bij drie Britse senior onderzoekers die goed contact onderhouden met de politie. We

legden hun de vraag voor of zij voorbeelden kenden waarin politieoptreden tijdens de Londense

rellen een escalatie voorkomen lijkt te hebben. Alle drie gaven aan dat ze in Londen niet bekend

waren met dergelijke gevallen. een van hen had echter informatie over interventies in Sheffield

en Leeds die succesvol leken te zijn. Op basis van deze informatie hebben we interviews afgenomen

met de volgende personen:

Clifford Stott, principal research fellow aan de Universiteit van Leeds. Deskundige op gebied van

massagedrag en politieoptreden bij protesten, demonstraties en onlusten.

Martin Scothern was in 2011 chief superintendent van de politie in Sheffield en gaf in die

hoedanigheid leiding aan de openbare ordehandhaving van alle grootschalige evenementen in die

stad tot zijn pensioen in 2013.

Colin Morgan, deputy assistant commisioner van de Metropolitan Police in Londen. Was tijdens

de onlusten in 2011 een bronze commander, ofwel strategisch commandant in Noordoost Londen.

Is in zijn huidige functie verantwoordelijk voor het implementeren van Protest Liaison Teams.

De interviews duurden 30-60 minuten. Ze werden met toestemming van de geïnterviewden

opgenomen. Het waren ongestructureerde interviews. De openingsvraag aan Stott was of hij

situaties kenden waarin preventie of de-escalatie succesvol was. De andere twee interviews openden

met de vraag om de ervaringen tijdens de rellen van 2011 te beschrijven. In het geval van Scothern

concentreerde het interview zich op de ervaringen met PLT’s in het algemeen en tijdens de rellen

in het bijzonder. Het interview met Morgan richtte zich met name op de praktische implementatie

van dialogue policing na de rellen. Beide interviews besteedden aandacht aan de rol van de

geïnterviewde tijdens de onlusten van augustus 2011. Er werd doorgevraagd naar de exacte manier

van politieoptreden tijdens de onlusten, in de jaren daarvoor en in de jaren daarna. Ook werd

gevraagd om een analyse te maken van dialogue policing en de inzet van PLT’s: wat is de visie

achter deze methode van optreden, hoe gaat de praktische uitvoering in zijn werk en wat zijn

daarbij eventuele knelpunten of aandachtpunten, wat zijn de ervaringen bij toepassing van PLT’s

in praktijksituaties en hoe wordt deze nieuwe tactiek binnen het korps gewaardeerd.

Page 193: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen
Page 194: Van collectief ongenoegen tot ordeverstoringen

Prof. dr. T. Postmes Is sinds 2008 hoogleraar sociale psychologie aan de Rijksuniversiteit Groningen, en was daarvoor werkzaam aan de University of Exeter (U.K.) en de Universiteit van Amsterdam. Zijn onderzoek betreft groepsprocessen binnen en tussen groepen. Het spitst zich met name toe op massagedrag en op de invloed van communicatie en de sociale invloed van moderne communicatietechnologie. Postmes heeft ruime ervaring met begeleiding van (contract)onderzoek, waaronder ook onderzoek ten bate van publieke instellingen.

maarten van Bezouw mSc Studeerde filosofie en psychologie, en behaalde in 2012 zijn masterdiploma in de psychologie (cum laude) waarin hij zich specialiseerde in sociale psychologie, in het bijzonder in grootschalig literatuuronderzoek en theorie- en modelontwikkeling in de psychologie. In 2012 en 2013 heeft hij fulltime onderzoek gedaan naar sociale onrust in nederland in het kader van het onderzoeksrapport Stampij en sociale onrust in nederland? Naar een beter begrip van 21ste eeuws protest en oproer voor het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

maja Kutlaca mSc Is een promovendus binnen het departement sociale psychologie aan de Rijksuniversitet Groningen (RUG) en lid van het Kurt Lewin Instituut (KLI). In 2011 rondde zij haar Research Master in Social and Behavioral Sciences cum laude af aan deze universiteit. In haar onderzoek integreert zij zowel sociaalpsychologisch- als sociologisch werk over collectieve actie, ideologieën en waarden. Momenteel voert zij een grootschalig project uit naar de perceptie van aardbevingen en collectieve actie in de provincie Groningen.