27
De veerman Charon Afvaart van Aeneas Aeneas en de Sibylle (met de Gouden Tak!) komen bij de veerman Charon aan.

VERGILIUS AENEIS 6.295-336

  • Upload
    devrnl

  • View
    298

  • Download
    4

Embed Size (px)

Citation preview

Page 1: VERGILIUS AENEIS 6.295-336

De veerman Charon

Afvaart van Aeneas

Aeneas en de Sibylle (met de Gouden Tak!) komen bij de veerman Charon aan.

Page 2: VERGILIUS AENEIS 6.295-336

295 Hinc via Tartarei quae fert Acherontis ad undas.Turbidus hic caeno vastaque voragine gurges

297 aestuat atque omnem Cocyto eructat harenam.Hiervandaan (is) een weg die leidt naar de wateren van de onderaardse Acheron. Hier bruist een draaikolk, troebel van de modder en de ruige maalstroom en hij spuwt al het zand uit in de Cocytus.

295 hinc = vanaf de deur naar de Onderwereld, waar allerlei monsters waren.

Tartarei – is een bijv. nw!!!

Een bijv nw congr met een znw.

= gen ev; congr. met Acherontis

Acheron, Cocytus: rivieren in onderwereld.

296 caeno … voragine – abl; bep. bij turbidus

(troebel door…)

Page 3: VERGILIUS AENEIS 6.295-336

298 Portitor has horrendus aquas et flumina servatterribili squalore Charon,

De huiveringwekkende veerman houdt toezicht op deze wateren en op de rivieren, Charon met vreselijke smerigheid,

298 has = acc mv*; congr met aquas

horrendus = nom ev; congr met portitor

* Hoe gaan de rijtjes van hic ook alweer?

Page 4: VERGILIUS AENEIS 6.295-336

Hic Haec Hoc

Huius Huius Huius

Huic Huic Huic

Hunc Hanc Hoc

Hoc Hac Hoc

Hi Hae Haec

Horum Harum Horum

His His His

Hos Has Haec

His His His

Page 5: VERGILIUS AENEIS 6.295-336

299 cui plurima mentocanities inculta iacet, stant lumina flamma,

301 sordidus ex umeris nodo dependet amictus.op wiens kin zeer veel onverzorgd grijs haar ligt, zijn vlammende ogen staan (strak), een smerige mantel hangt naar beneden vanaf zijn schouders met een knoop.

299 cui – dativ. van qui, betr vnw (relativum). Hoe gaan die rijtjes ook alweer?

Page 6: VERGILIUS AENEIS 6.295-336

Qui Quae Quod

Cuius Cuius Cuius

Cui Cui Cui

Quem Quam Quod

Quo Qua Quo

Qui Quae Quae

Quorum Quarum Quorum

Quibus Quibus Quibus

Quos Quas Quae

Quibus Quibus Quibus

Page 7: VERGILIUS AENEIS 6.295-336

299 cui plurima mentocanities inculta iacet, stant lumina flamma,

301 sordidus ex umeris nodo dependet amictus.op wiens kin zeer veel onverzorgd grijs haar ligt, zijn vlammende ogen staan (strak), een smerige mantel hangt naar beneden vanaf zijn schouders met een knoop.

299cui – betr vnw (dativ. van quis)

300canities is ev. Lett.: grijsheid - metonymia: abstractum pro concreto (grijsheid ipv grijze haren)

flamma – abl. qualitatis

Page 8: VERGILIUS AENEIS 6.295-336

302 Ipse ratem conto subigit velisque ministratet ferruginea subvectat corpora cumba,

304 iam senior, sed cruda deo viridisque senectus.Zelf duwt hij zijn boot met een vaarboom en hij bestuurt de zeilen en hij vaart de lichamen naar de overkant met zijn roestkleurige boot,al een oude man, maar aan de god [is] een krasse en krachtige ouderdom.

303 ferruginea congr met cumba, niet met corpora. Scandeer maar:

_ _ | _ vv|_ _ | _ _ | _ v v | _ _

et ferruginea subvectat corpora cumba, abl ev V acc mv onz abl ev V

304 deo – dat possessivus

Met ‘deo’ wordt Charon bedoeld.

Page 9: VERGILIUS AENEIS 6.295-336

305 Huc omnis turba ad ripas effusa ruebat,matres atque viri defunctaque corpora vita

307 magnanimum heroum, Hierheen stroomde een hele tevoorschijn gestormde menigte naar de oevers, moeders en mannen en het leven voltooid hebbende lichamen van dappere helden,

305 huc = bij de rivier de Acheron

306 Welke stijlfiguur zie je in deze regel?

trikolon: matres, viri, corpora..

met hierin een climax :

matres 1 wrd

viri 1 wrd

defunctaque corpora vitamagnanimum heroum – 6 wrdn

Is ook het treurigst; zij waren beroemd.

307 heroum – gen mv.

Page 10: VERGILIUS AENEIS 6.295-336

307 pueri innuptaeque puellae,impositique rogis iuvenes ante ora parentum:

jongens en ongehuwde meisjes, jongeren, neergelegd op brandstapels voor de gezichten van hun ouders:

307 Op de ene trikolon volgt een tweede, nu met de niet-volwassenen daar: pueri, puellae, iuvenes

308 Hier is sprake van pathos: extra schrijnend maken (ouders horen niet mee te maken dat hun kinderen sterven)

Page 11: VERGILIUS AENEIS 6.295-336

309 quam multa in silvis autumni frigore primolapsa cadunt folia,

zo veel als er bladeren in de bossen vallen door de eerste herfstkou losgeraakt,

309 Begin van vergelijking. Benoem de delen.

1. Doden bij Chron

2. Worden vgl. met

a. Herfstbladeren (310)

b. Vogels (311)

3. Tertium comparationis:

de grote aantallen

309 autumni Welke naamval?

abl van het bijv nw autumnis.

Hoe gaat het rijtje fortis ook alweer?

Page 12: VERGILIUS AENEIS 6.295-336

Fortis (M/V) Forte (O)

Fortis Fortis

Forti Forti

Fortem Forte

Forti Forti

Fortes Fortia

Fortium Fortium

Fortibus Fortibus

Fortes Fortia

Fortibus Fortibus

Page 13: VERGILIUS AENEIS 6.295-336

310 aut ad terram gurgite ab altoquam multae glomerantur aves, ubi frigidus annus

312 trans pontum fugat et terris immittit apricis.of evenveel als bij land uit de diepe zee vogels samendrommen, wanneer het koude jaar(getijde) (hen) verjaagt naar de andere kant van de zee en stuurt naar zonnige landen.

-

Page 14: VERGILIUS AENEIS 6.295-336

313 Stabant orantes primi transmittere cursumtendebantque manus ripae ulterioris amore.

Smekend stonden zij (er) om de oversteek als eersten te maken en ze strekten hun handen uit van verlangen naar de oever aan de overkant.

-

Page 15: VERGILIUS AENEIS 6.295-336

315 Navita sed tristis nunc hos nunc accipit illos,ast alios longe summotos arcet harena.

Maar de bedroefde schipper neemt nu eens dezen, dan weer die aan, maar anderen weert hij ver af van het zand nadat hij ze heeft weggejaagd.

316 ast = maar. Welke tegenstelling wordt hier gemaakt?

Tussen de ene groep die wel wordt

overgezet door Charon en de groep die

niet wordt overgezet.

Waarom zouden sommigen niet over mogen?

Omdat ze geen correcte begrafenis

hebben gehad (bv niet begraven of geen

muntje onder de tong).

Page 16: VERGILIUS AENEIS 6.295-336

317 Aeneas miratus enim motusque tumultu‘dic,’ ait, ‘o virgo, quid vult concursus ad amnem?

Aeneas, want (hij was) verbaasd en ontroerd door het tumult, zei: zeg, o vrouwe, wat betekent de samenloop bij de stroom?

318 virgo – Wie wordt hiermee bedoeld?

de Sibylle

Page 17: VERGILIUS AENEIS 6.295-336

319 Quidve petunt animae? Vel quo discrimine ripashae linquunt, illae remis vada livida verrunt?’

Of wat zoeken de zielen? Of door welk onderscheid verlatendeze (zielen) de oever, [en] doorkruisen die (zielen) met roeiriemen het loodkleurige water?

319 Quid, quo : vormen van het vragend voornaamwoord.

Quid = zelfstandig gebruikt;

quo = bijvoeglijk gebruikt.

De vormen v.h. vragend vnw zijn vrijwel gelijk aan die van het betr. vnw (relativum):

Page 18: VERGILIUS AENEIS 6.295-336

Quis? Quae? alleen indien bijvoeglijk gebruikt

Quid?

Cuius Cuius Cuius

Cui Cui Cui

Quem Quam Quod

Quo Qua Quo

Qui Quae Quae

Quorum Quarum Quorum

Quibus Quibus Quibus

Quos Quas Quae

Quibus Quibus Quibus

Page 19: VERGILIUS AENEIS 6.295-336

319 Quidve petunt animae? Vel quo discrimine ripashae linquunt, illae remis vada livida verrunt?’

Of wat zoeken de zielen? Of door welk onderscheid verlatendeze (zielen) de oever, [en] doorkruisen die (zielen) met roeiriemen het loodkleurige water?

319 Quid, quo : vormen van het vragend

voornaamwoord.

Quid = zelfstandig gebruikt;

quo = bijvoeglijk gebruikt.

320 hae, illae: geven 2 groepen zielen aan. `

Waarom vrouwelijk?

omdat anima in het Latijn vrouwelijk is.

linquunt – waarom verlaten deze zielen de oever?

omdat Charon ze niet wil overzetten.

Page 20: VERGILIUS AENEIS 6.295-336

321 Olli sic breviter fata est longaeva sacerdos:‘Anchisa generate, deum certissima proles,

Zo heeft de bejaarde priesteres kort tegen hem gesproken:Kind van Anchises, zeer zekere nakomeling van de goden,

321 olli = illi. Wie wordt bedoeld?

Aeneas

Wie is sacerdos?

de Sibylle

322 generate – voc van generatus

Page 21: VERGILIUS AENEIS 6.295-336

323 Cocyti stagna alta vides Stygiamque paludem,di cuius iurare timent et fallere numen.

je ziet het diepe meer van de Cocytus en het Stygische moeras, bij wiens goddelijke macht de goden vrezen een eed te zweren en (wiens goddelijke macht zij vrezen) te bedriegen.

324 di = dei (mv van deus)

cuius – welke woordsoort?

betr vnw (relativum)

cuius verwijst naar ….?

Stygiam paludem

324 Normaal wordt er van alle goden wel eens de macht aangeroepen, maar de God van de Onderwereld roep je liever niet. En je bedriegt hem niet!

Page 22: VERGILIUS AENEIS 6.295-336

325 Haec omnis, quam cernis, inops inhumataque turba est; portitor ille Charon; hi, quos vehit unda, sepulti.Heel deze menigte, die je ziet, is hulpeloos en onbegraven;die veerman is Charon; zij, die het water vervoert, zijn begraven.

325 inhumata – reden waarom ze niet over mogen.

326 sepulti: ellips van sunt.

Page 23: VERGILIUS AENEIS 6.295-336

327 Nec ripas datur horrendas et rauca fluentatransportare prius quam sedibus ossa quierunt.

Het wordt (aan Charon) niet toegestaan hen (=doden) de huiveringwekkende oevers en de dofklinkende stromenover te zetten voordat hun botten rusten in een graf.

328 quierunt – welke vorm

= quieverunt (3e mv perf; samengetrokken)

Page 24: VERGILIUS AENEIS 6.295-336

329 Centum errant annos volitantque haec litora circum;tum demum admissi stagna exoptata revisunt.’

Zij dwalen 100 jaren en ze vliegen rondom deze kusten. Dan eindelijk, keren ze terug naar de zeer gewenste meren, nadat ze toestemming hebben gekregen.

330 tunc demum = na 100 jaar

stagna exoptata = de meren in

de onderwereld.

Page 25: VERGILIUS AENEIS 6.295-336

331 Constitit Anchisa satus et vestigia pressitmulta putans sortemque animo miseratus iniquam.

De zoon van Anchises bleef staan en hield haltterwijl hij veel overwoog en medelijden hebbend in zijn geest met het oneerlijke lot.

-

Page 26: VERGILIUS AENEIS 6.295-336

333 Cernit ibi maestos et mortis honore carentesLeucaspim et Lyciae ductorem classis Oronten,

Hij ziet daar de verdrietige en laatste eer missendeLeucaspis en de aanvoerder Orontes van het Lycische schip,

333-336 uitwerking van (332) sortem iniquam: Trojaanse helden; hadden beter lot verdiend

maestos, carentes – acc mv omdat ze iets zeggen over

Leucaspim én Oronten

Page 27: VERGILIUS AENEIS 6.295-336

335 quos simul a Troia ventosa per aequora vectosobruit Auster, aqua involvens navemque virosque.

die, tegelijkertijd uit Troje over de winderige zeeën vertrokken, de Zuidenwind heeft bedolven, terwijl hij het schip en de mannen in het water verborg.

336 Ze hebben dus schipbreuk geleden

(= geen goede begrafenis)

navemque virosque - polysyndeton