Upload
huibert-van-der-meer
View
235
Download
4
Embed Size (px)
DESCRIPTION
Dichtbundel door Huibert van der Meer
Citation preview
Vergrendelde Dagen
Vergrendelde Dagen
Huibert van der Meer
Schrijver: Huibert van der Meer
Coverontwerp: Huibert van der Meer
Titel: Vergrendelde Dagen
© Huibert van der Meer, mei 2015
5
Nazomer versje
ik beloof niks
spreek geen beloftes uit
ik zal stil zijn en kijken
maak geen enkel geluid
hooguit kerf ik mijn woorden
in je ivoorblanke huid
en strooi dan wat licht
in je wonden
6
Harder te waaien
door het lover heen het uitbundigste blauw
van de hemel zoals we die als kind al zagen
en dan witte wolken die vormen aannemen
die alleen door de dromers worden herkend
geen wandeling is vergeefs, zolang je durft
vertraagd te lopen en zonder meer blijft hopen
op een intieme ontmoeting met een bloem
of een vallend blad, een fladderende vlinder
aan heel je houding merk ik dat jij veel liever
loopt door een stad, langs rinkelende kassa's
en kwalijk nemen doe ik je dat natuurlijk niet
dus steeds vaker loop ik alleen, om het even
waar ik loop, in welke ruimte, in welke tijd
het is herfst, het begint steeds harder te waaien
7
Nogmaals
ik wil je die woorden nogmaals horen zeggen
nogmaals omdat ze domweg zo puur zijn en echt
ze betekenen meer als je ze nogmaals herhaalt
maar ook nogmaals is eindig, dat weet ik ook wel
(kun je dit nogmaals niet oneindig lang rekken
dat het blijft resoneren en nagalmt in de stad?)
ja nogmaals die woorden, ik hoor ze je zeggen
in je stem de belofte dat je het nogmaals herhaalt
en nogmaals en nogmaals, mijn hemel, mijn god
8
Mijn vaders duiven
soms zie ik
als ik naar buiten kijk
mijn vaders duiven
weer in- en uitvliegen
niet voor lang
het duurt maar even
dan vallen ze weer neer
mijn vaders duiven
mijn vaders duiven
ze vallen zomaar
uit de lucht
9
Ik kom terug
ik kom terug in het zonlicht
op een zwoele zomeravond
kom ik terug en zal je strelen
alsof ik nooit ben weggeweest
ik kom terug en ik vertel je
alles wat jij maar wilt weten
over bomen langs de wegen
en stromend water in rivieren
ik kom terug, vele jaren ouder
zonder de ballast van bagage
zal ik naakt zijn en weer kind
ik kom terug en ben een kind
kan weer naar plaatsen reizen
los van het volwassen weten
10
Expositie
laatst droomde ik van dijen
die feestelijk werden geopend
met een drankje en een speech
van een hoogwaardigheidsbekleder
het talrijk genodigde publiek
liep belangstellend voorbij
en men was unaniem van mening
dat de expositie verfrissend was
er waren aanwezigen bij
die hun vingers en handen
in het kunstwerk begonnen te steken
en op een gegeven moment
kwam het wonderschone lichaam
van het kunstwerk grommend klaar
zo zie je maar weer
dat kunst gewoon kut is
11
Het inktuur
dit is het inktuur van mijn sterven
ik zal niet langer woorden kerven
en alles dat nog komt voorbij dit uur
- al omarmd door vlokken sneeuw -
wordt ijskoud water op den duur
het teder smoren van mijn schreeuw
en gaan de vlokken vloeibaar stromen
dan raak ik niets meer werkelijk aan
misschien hooguit nog wel in dromen
bedwelmde sterren, de dronken maan
hier sta ik, starend naar mijn eigen handen
vol vlokken sneeuw, net scherpe scherven
ik zal uiteindelijk wel ergens stranden
voorbij het inktuur van mijn sterven
12
Inkt
in dit droomloze bed
tatoeëer ik in gedachten
het zwarte inkt van de nachten
op je buik als sonnet
want mijn stem breekt toch
steeds weer af als een tak
en mijn hart klopt alleen
op de tong van mijn pen
ik wil best wel rijmen
maar heb er geen zin in
liefde rijmt toch niet op dood
ik wil de nachten
allang niet meer schrijven
de donkerte is zwaar als lood
13
Het zwart
hij zei me:
dichters, ze worden
in tegenlicht geboren
en de donkerte
die waait vanzelf
wel voorbij
en zo niet
dan gaan zoeken
- zo zijn ze nu eenmaal:
dolende zwervers
door dwalende zinnen
(je moet door het zwart
om het wit te begrijpen)
ik weet niet precies
wanneer hij het zei
maar dat hij dit zei
staat wel vast
14
Een wandeldroomnotitie
ik droom van verstrikte vissen
van zwermen vissen in de lucht
en verder van verwarde wolken
die uit het blauw zijn weggevlucht
ik droom de stad ondersteboven
mijn lippen op haar naakte huid
en ik ga dolen door haar dromen
stel haar ontwaken heel lang uit
de wolken, komen ze wel terug?
(ik luister naar haar ademhaling
ze ligt - dromend - op haar rug)
ze wordt ooit wakker op den duur
(en de stad draait zich weer om
er staat een wind, er valt een muur)
15
Volle maan (8 oktober 2014)
je kunt het al zien aan
zijn hele manier van bewegen:
de maan is ladderzat
en zwalkt weer stuurloos rond
en wat te denken van zijn
belachelijke zwarte regenjas
die hij te pas en te onpas
maar aan- en uitrekt
en dan dat gluren naar de dames
zo stiekem in de nacht
ja hoor, het is weer zover:
hij heeft zijn jas weer uitgetrokken
en vertoont ie zich thans in vol ornaat
terwijl toch niemand erom vraagt
de potloodventer!
volle maan noemen ze dat
romantisch
16
Er gaan geruchten
het gonst
en het gonst
het gonst
overal rond
het gerucht
dat ze komt
dat gonst
en dat gonst
het hangt
in de takken
van bomen
en struiken
ja, het gonst
in het rond
en komt
achter deuren
dringt dwars
door luiken
het gonst
en het gonst
ze is
buitenaards mooi
loopt op
blote voeten
en danst
waar ze komt
het gonst
en het gonst
ik moet haar
begroeten
ik moet
haar gaan zien
17
het gonst
en het gonst
het gaat
echt veranderen
het gonst
en het gonst
in mijn hoofd
en van anderen
18
Dood zijn met een kater
iemand strooide met mijn as
en verdomd boven het water
van een onbetekenende plas
dat is dood zijn met een kater
te laat om nog te reageren
werd ik slordig uitgestrooid
te laat om nog te camoufleren
hoe ik mijn leven heb vergooid
ik hoop wel dat je kunt lachen
om de clown die ik toch was
om alle blunders die ik maakte
ik zie ons nog liggen in het gras
tussen de koeienstront en plaggen
ik je voelen kon en je ook raakte
19
Silvio
zo zuiver als toen zal het niet worden
we zijn immers volwassen nu
ik zie je kinderen staan, ze spreken
in de heldere taal van verdriet
in woorden die hun waarheden raken
- eerlijker kan bijna niet
en natuurlijk zijn er tal van versprekingen
geen taal houdt emotie ooit bij
ik kijk nog even naar je omkaderde gelaat
en profile, afgewend van de zee
het liefst rij ik nu direct door naar de kust
om met jou naar duinen te staren
20
Wat een mooie dag
de deur waait op een kier
het licht golft schuimend binnen
ik schrijf je naast me hier
met in de haast geschreven zinnen
ben jij vandaag nog weg geweest
heb jij iets moois gezien?
je antwoordt schuchter en bedeesd:
de zonsopgang misschien
ik lees je wat gedichten voor
en let voortdurend op je lippen
domweg wachtend op een lach
kijk, het licht golft verder door
lijkt van alles aan te stippen
je fluistert: wat een mooie dag
21
Chopin en appeltaart
ze bakt spontaan een appeltaart
op een herfstige namiddag
terwijl ze luistert naar Chopin
van die kabbelende pianosonates
het is van die plak het maar achter
de muur muziek in winkelcentra
en straks gaat ze vast nog wel
de slagroom staan kloppen en zo
het heeft wel iets, ja zondermeer
iets ongelooflijk liefs en teders
ja, dat is wat het ook wel heeft
maar iets geils heeft het meer:
Chopin en appeltaart
22
Boodschappen doen
het was benauwend druk
in de supermarkt vanavond:
dames en heren
kassa zes gaat open
vervolgens weer die muziek
ik geloof Marco Borsato
of van vergelijkbaar
Nederlandstalig liedjestuig
toen klonk er een mededeling
van nota bene hamsters
- niemand was er verbaasd over
of ik boerderijmini's spaarde
- frisse lucht en stilte
verkoopt u dat ook, juffrouw?
23
Binnenstebuiten
de stad hijgt voortdurend, de straten pulseren
en het lijkt wel of iedereen moedwillig verdwaalt
gebouwen lijken zich binnenstebuiten te keren
alle deadlines en targets worden haastig gehaald
en ik loop verdoofd door deze straten en stegen
op zoek naar iets teders, iets moois dat beklijft
maar durf niks te vragen, 't komt niemand gelegen
en wie tederheid zoekt, is snel te zacht of verwijft
en dus dool ik door richting de rand van de stad
niet meer echt zoekend, maar vluchtend voor iets
wellicht wel voor die drang om iets teders te zien
heb ik het tedere dan werkelijk verkeerd ingeschat
ligt de sleutel nu juist in het doorgronden van niets
keert ook tederheid zich binnenstebuiten misschien
24
Huize Voorland
ik staar door het raam
en het grijs vult de lucht
zet maar alvast van die
knalrode geraniums neer
ik bloed toch vandaag
en misschien wil iemand
mij rijden naar het park
waar vast kinderen spelen
verliefden elkaar kussen
't is toch koud vandaag
25
Gevederd
ik knip gaten
in het tegenlicht
versnipper
alle wolken
wat open is
dat maak ik dicht
en alles
stroomt in kolken
gaat rond en rond
in cirkelvlucht
langs jouw
zachte gelaat
en scheurt het blauw
dan uit de lucht
misschien wel alles
dat bestaat
opdat jou niets
meer resten zal
dan mij jouw hand
te reiken
jij reizen zult
naar mijn heelal
waar tijd
nooit kan verstrijken
jij een vrouw bent
ik een man
en we voor eeuwig
kunnen leren
waar geen God
ooit komen kan
wij snavels hebben
veren
26
Najaarsstorm
wind en regen:
herfsttinten steken de straat over
het licht kauwt
de tanden stuk op grijze wolken
vogels zwermen
in de loodzware najaarslucht
de wereld lijkt
van marmer te zijn geworden
nu gewoon voelen
dat mijn jongenshart klopt
ik ben niet van marmer
ik adem, ik leef
27
Reprise
een liggende wind staat ver weg op
een soort aanzwengelende viool
ze blaast een kus, die dwarrelt
van haar hand af in zijn richting
ze oogt vertekend achter het glas
waarin amorfe herfsttinten dansen
in het ritselend gebladerte spreekt
de wind, zo hij al een stem heeft
verhalend over asgrijze luchten
en wolken die gedaanten aannemen
hij ziet een wolk speels van weer
een andere wolk afdwarrelen
bijna alsof God de scènes beneden
nog eens in het luchtruim herhaalt
28
Vliegtuigen
mensen hoeven van mij echt niet
van een gebouw af te stappen
om zo'n domme jongen als ik
van zwaartekracht te overtuigen
ik weet eigenlijk sinds peuter al
dat we vast aan elastiekjes zitten
onzichtbaar bevestigd aan enkels
en waar grothengsten aan trekken
ze belemmeren ons nu al eeuwen
een wolk uit de hemel te knippen
of een hap van de maan te nemen
terwijl we in feite vliegtuigen zijn
eigenlijk best wel treurig, toch?
van minder wordt een mens gek
29
Zonsondergang boven zee
ik sleep de zonsondergang
tot vlak achter je hoofd
je haar lijkt wel van ebbenhout
in de waaier van rood licht
de lucht trilt en weeft zich
teder rond je zachte huid
ik raak je aan, je heupen
raak verstrikt in je armen
zeewater bubbelt
als champagne
30
Een onsterfelijke danser
hij kerft haar initialen
in een oude dode boom
loopt in gedachten verder
richting water
reigers staan als stille
ooggetuigen
geduldig aan de slootkant
met hun hoofd gebogen
starend in het zwart
dat kabbelt, danst en stroomt
naar hun eigen verwrongen
en bewogen spiegelbeeld
wie in het zwart kan staren
denkt hij, en weet te overleven
moet in het licht welhaast
een onsterfelijke danser zijn
31
geef me een pen
die jouw lichaam kan schrijven
inkt zo warm als jouw bloed
die geen nutteloos rijm zoekt
of bombastische metaforen
maar schrijft in een taal zo klaar
als het water, zo helder als licht
een pen die jouw stem
kan laten weerklinken
al was het maar in een witregel
32
Exodus
de vrouwen zijn van chocolade
gesponsord door De Ruijter
probeer ze maar aan te raken
je ziet ze in vlokken uiteenvallen
en de kinderen zijn soldaten
die grijnzend trekkers overhalen
ja, de manipulators kennen
de zoete smaak van warm staal
bidden heeft geen enkele zin
de goden zijn allang vertrokken
in grote, glanzende luchtschepen
zijn het, denk ik, wolken of zeilen
terwijl ik staar omhoog, verbaasd
over de exodus van bange goden
33
Dromen van vissen
ik herinner mij nog dat ik even dacht
dat ik vooral niet na moest denken
en in de wirwar van speekseldraden
naar een deur op zoek moest gaan
ik wist, dat er toch iemand moest zijn
die 'real time' naar deze beelden keek
zo'n kerel die voor waakhond speelt
en in weekends bijvoorbeeld gaat vissen
want of je nu naar een dobber staart
of naar een drenkeling op een scherm
de wijze van verdwijnen is identiek
opeens was ik weg, flikkerde het beeld
en hapte een vis mijn stembanden stuk
- onnodig, wat moest ik nog zeggen?
34
Iemand schreeuwt: kom hier!
een beetje aangeschoten van de rosé
sluit ze de ramen, kijkt over de daken
de stad in, waar het neonlicht flikkert
slaapwandelaars en dichters zwalken
ze sluit haar gordijnen niet helemaal
misschien dat zich in de morgen wel
iets door de kier wurmt, loom strelend
licht dat fluisterend wekt: word wakker
ze wordt lichter in haar slaap, steeds
lichter, droomt in dromen die ze droomt
ze schommelt urenlang, danst en lacht
in regen, ontsnappend door een kier
richting een nachtomarming stroomt ze
iemand schreeuwt: kom hier! kom hier!
35
Tegengestelde richting
het water begon zich opeens
heel anders te gedragen
van kleur te veranderen en in
tegengestelde richting te stromen
ik vroeg nog wat dat volgens jou
dan te betekenen kon hebben
maar jij had hoofd en ledematen
al losgeschroefd en afgedaan
lag aan de rand van de oever
roerloos en geluidloos te slapen
ik kwam voorzichtig overeind
en keek zover het water stroomde
hoeveel rompen lagen daar eigenlijk
aan de kant, vermomd als rots, gestapeld?
36
Inwisselbaar
ik raak met de toppen van mijn vingers
de margrieten aan de kant van de weg
bijna terloops zachtjes aan en denk dan
vanzelf terug aan eerdere wandelingen
zo worden wandelingen steeds herhaald
handel ik in tweedehands wandelingen:
de ene tegen de andere ruilend, daarmee
de tijd zodoende inwisselbaar makend
soms draai ik me om onderweg, bevreesd
achtervolgd te worden door een jongere ik
dat hij mij inhaalt en naast me komt lopen
dat wordt geheid zo'n gesprek over dromen
en dichten, voornemens van toen en van later
stil maar, zeg ik sussend, het had erger gekund
37
kuil
ik doe gewoon net
of jij een door mij
gegraven kuil bent
voor een ander
wie weet val ik erin
38
WifiSpots
fijn hoor, die WifiSpots:
draadloos communiceren!
alsof men in vroeger tijden
eerst uren bezig was met het
spannen van netwerkkabeltjes
van mond naar mond
alvorens men het woord
tot elkaar kon richten
39
Een droom van een treinreis
hij staarde geboeid door het raam naar buiten
zag zichzelf gespiegeld in het heldere glas
zijn geboortestad in duizelingwekkend tempo
afbrokkelen en aan zich voorbijtrekken
hij keek naar de dame naast hem, die haar
lippen tuitte en bloedrood begon te stiften
'we dromen toch zeker? of niet? vroeg hij
maar ze was te druk bezig met verven
achter het glas begon hij woorden te zoeken
misschien dat iemand de moeite had genomen
een boodschap boven de daken te schrijven
de wereld begon achterover te kantelen
en de dame dreef nu in woest klotsend water
iemand siste: 'sssst, dit is een stiltecoupé!'
40
Komiek en de dood
zelfs het ingeblikte lachen zal vergaan
wanneer de dood de komiek passeert
en hem terloops vraagt om een vuurtje
'sorry, ik rook niet', antwoordt de grapjas
en stapt het toneel op, zwijgend starend
naar een vrijwel lege zaal - lichten doven
alleen zijn vader ziet hij zitten, achterin
zijn jaren geleden overleden verwekker
maar allez, de voorstelling kan beginnen:
opeens kan hij zich geen grap meer heugen
41
Sterrenplukker
ik kus straks de wereld stil
en zal vannacht niet slapen
om te zien hoe het maanlicht
langs de boomtakken scheert
zonder geluid lijkt alles zich
wel uit verlegenheid te sluiten
alsof het hoorbare maskeert
en de schaamte tegenspreekt
ik pluk voorzichtig een ster
bekijk hem even in mijn hand
het licht lekt door mijn vingers
misschien is het veel veiliger
als ik het geluid weer aanzet
eens uit angst ga schreeuwen
42
Ongeluk
hoe asfaltwegen
als trampolines
haastig
in- en uitademen
en voertuigen
omhoog worden
geslingerd
als fiches van een
vlooienspel
in bonte kleurtjes
opdat het bloed
dat door de spleten
van portieren
sijpelt
en meandert
over het grijze asfalt
niet teveel opvalt
want dat bederft
alleen de eetlust maar
van hulpverleners die
snel ter plekke zijn
alsook de fotograaf
van de lokale krant
die op standje
automatisch
plaatjes schiet
en voor een paar
rotte euro's
per beeld
het leed vastlegt
van een te vroeg
stervende vrouw
in blik
die aan alle kanten
is opengereten
43
Versgevallen sneeuw
zullen we gaan
naar waar het stil is
en wij het samen
over koetjes
en kalfjes hebben
en misschien ook
over andere dingen
van die zaken
die ons dan zeker
aan het denken zetten
terwijl ik ondertussen
met mijn vingertoppen
wielsporen kerf
in je huid zo wit als
versgevallen sneeuw
en onderweg ben
van je borsten
naar je schoot
44
Minnaressen en godinnen
ik wist niet wat de volgorde was:
was ik nu stervende, om daarna
opnieuw geboren te worden, los
van alle reeds opgedane kennis
of werd ik nu elk moment geboren
en moest ik nog kennis vergaren?
ja, vragen zonder enige relevantie
want leven en dood waren blijkbaar
gewoon momenten in dezelfde cirkel
begin en einde als de kip en het ei
ik zag moeders boterhammen smeren
dochters die aan mijn hand liepen
om te verdwalen in het landschap
van minnaressen en godinnen
45
De zee is gevlucht
hoe bang ga ik zijn
in de sterrenloze nacht
nu de maan al het licht
van zich afschudt
ik wil naar je kijken
en intiem met je zijn
als de hemel zich sluit
voor verhalen
hoor, de wind duelleert
met zand op het strand
en de zee is gevlucht
richting bergen
ik raak je niet aan
want stel dat je sterft
in het nieuwe licht
van de morgen
herken je mijn angst
of ben ik gewoon gek
schuurt zand verstand
uit mijn denken?
46
Geloven
het is net, zegt ze, alsof de lucht
begint te trillen op de momenten
dat alleen ik naar de takken kijk
het gebladerte dat loslaat en valt
alsof mijn blik het aanwakkert
een soort sterfte teweegbrengt
wil je, vraagt ze, morgen samen
met mij naar de bomen kijken?
ik twijfel, laat haar eigenlijk liever
geloven dat ze de herfst aanstuurt
47
Eerste sneeuw
ik herinner mij sneeuw
versgevallen op straat
hoe de wereld in minuten
verbleekt en verstild was
en het licht was zo anders
het geluid zoveel ijler
ik hoorde haar wel maar
het leek mijlen ver weg
ik had tot dan toe gedacht
dat haar huilen mij nooit
een minuut zou verlaten
de sneeuw bleef maar vallen
scheurde mij los, onverhoeds
was ik los van haar tranen
48
Blikken soep
er zijn maar weinig dingen mooier
dan blikken die op borsten rusten
dus leg ik graag de lege blikken
Unox groente- en tomatensoep
op haar slapende lichaam neer
- gewoon omdat het zo poëtisch is
(eerlijk gezegd, zou ik er het liefst
ook nog een foto van willen maken)
jammer alleen dat ze ontwaakt en
dan zo geïrriteerd overeind komt
49
Splinters I
je prent je in dat alles gewoon hetzelfde is
dat het gaat zoals het doorgaans gaat, maar
voortdurend voel je een soort van spanning
onderhuids, je vermoedt iets achter een gordijn
achter de deur van de koelkast, onder je bed
en je kunt je vinger er maar niet op leggen
maar je voelt gewoon dat je gehoord wordt
misschien zelfs wel bekeken wordt, verdomme
is het iets, is het iemand, gewoon een gevoel?
je weet het niet en ja, juist deze onwetendheid
zorgt ervoor dat je verkrampt en wil happen
in eerste instantie naar lucht, daarna misschien
wel naar die onzichtbaar blijvende bedreiging
ja, je tanden erin zetten, je erin vast willen bijten
de bespieder tussen je kaken vermalen tot... tot
ja, tot wat eigenlijk? splinters van je verbeelding?
en je meent opeens geluiden te horen die je niet
hoort te horen, zelfs de digitale klok tikt opeens
- paukslagen, een orkest van hersenschimmen! -
misschien verlangt het onzichtbare slechts naar je
wil het alleen naar je kijken, wat je doet deze nacht
komt het naast je in bed liggen, staart het naar je
terwijl je slaapt, rustig wachtend op een droom
een droom van een huis met een raam dat openstaat
wijd open,- een huis dat zich verslikt in de wind
en het stof dat het gedwongen wordt door te slikken
bijna alsof het huis net als jij op verbeelding kauwt
- toch blijf je binnen, je durft niet naar buiten te gaan
want buiten hoor je het onzichtbare vast in ontelbaar
veel meer dingen: startende auto's, passerende treinen
laat het stil worden, het onzichtbare onhoorbaar zijn
50
In de regen dansen
het herhaalt zich
bijna eindeloos
zoals het riet
in de wind ook telkens
weer een kant op buigt
het is bijna zo
alsof herhaling moet
het met zachte druk
wordt opgelegd
dat steeds maar weer
even in de regen dansen
om daarna dood te gaan
ja, dat herhaalt zich
bijna eindeloos
51
Een glimp van de schepping
wij, reptielen, leven toch wel in permanente ballingschap
we krabben verveeld onze schubben bij herhaling kapot
totdat we onszelf weer als een soort ei hebben gepeld
en, als je er echt over nadenkt, naakter dan naakt zijn
wij hebben geen stemmen, sissen maar wat meestentijds
de woorden zijn lang geleden uit ons denken gesneden
ja, dat was in de tijd dat er ijverige apostelen rondliepen
die toen als ongenode gasten bij ons aan tafel aanschoven
maar het sissen gaat ons echt boven verwachting goed af
je kunt van alles roepen en niemand kijkt dan naar je om
terwijl moderne apostelen met de dood worden bedreigd
misschien is het vanaf het begin wel verkeerd uitgelegd
het verhaal van de schepping, zit alles meer onderhuids
moet je werkelijk naakt zijn om er een glimp van te zien
52
Hartslag
ik ben de mist
en toegerust
met vochtige
en vage sluiers
als ik werkelijk
zou willen
honger ging stillen
dan daalde ik
nu op je neer:
om alles te verhullen
en met mijn ik
ondoordringbaar
straten en stegen
wegen te vullen
ik ben de mist
spreid mijn armen
omhels je
en dan... ja, dan
word jij vanzelf
in de verte
onzichtbaar
voor anderen
omdat ik
de mist ben
en het zicht
hooguit nog
gemeten wordt
in een hartslag
53
Klein wondertje
het is eigenlijk
te mooi voor woorden:
het pompende hart
dat ik bij mijn geboorte
van mijn moeder
heb gekregen
vult zich vanzelf
met kattenkwaad
54
Genageld
stel je voor dat er ooit een dag komt
waarop je louter zuivere tonen hoort
dat je - bedwelmd - aan het dolen slaat
in een moedige en romantische poging
de bron zo dicht mogelijk te naderen
het misschien zelfs wel even te strelen
dat is waar je alleen nog maar naar streeft:
het zuivere werkelijk aan te gaan raken
ga je verdwalen, oplossen in toonladders
raak je verward en verstrikt in sonates?
en ja, je wist het feitelijk al toen je vertrok:
wie zuiverheid zoekt, zoekt meestal alleen
gaan ze je zoeken, je ooit nog terugvinden
of wordt er uiteindelijk niet naar je gezocht?
het is bijna te hopen dat je die bewuste dag
door iemand aan een kruis wordt genageld
55
Denk ik?
het regent
in mijn droom
en het waait
en ik denk
dat ik ergens
aan denk
in mijn droom
maar dat is
onmogelijk
denk ik
in een droom
echt ergens
aan denken
het is immers
een droom
toch?
56
Stenen
de stenen
van huizen
in de stad
dromen ook
(ze hebben
teveel gehoord)
gesprekken
in de nacht
het huilen
van moeders
het klaarkomen
van geliefden
de opstand
van zonen
het vluchten
van dochters
het zuipen
van vaders
de stenen
ze dromen
van ogen
en ledematen
ze nemen
de benen
de stad
stort ineen
57
Vlucht
de vogels
daar gaan ze
elkaar achterna
dat heet dan
een vlucht
dus als ik jou
achterna loop
is het zo
dat ik vlucht
58
Adagio
ik zie wolken
gestapeld als stenen:
bouwschetsen van
misschien wel een God
schaduwtempels
scheren omzichtig
over het gras en
het slapende meisje
haar lichaam is
kwetsbaar en broos
als het landschap
ze ademt talmend
de tedere schaduw
steeds in en weer uit
59
Wolklezen
in de namiddag keken we samen naar de wolken
'kijk oma, een draak en een man met een zwaard!'
maar zij zag twaalf mannen een kerk binnengaan
geen wolk was lang hetzelfde, dat wisten we wel
die mannen, ze kwamen die kerk nooit meer uit
60
Bericht uit het dolhuis
I
van de fitness coach
moesten wij gekken
opeens elke ochtend
gaan buigen en strekken
en de man met de spuit
gaf ons plotseling fruit
in plaats van een injectie
(besluit van de directie)
en de crea therapeute
liet ons op zondag kleien
dus ik dacht: da's leuk
dan klei ik geopende dijen
voor straf werd ik naar
de schaamafdeling verplaatst
II
erg lang door het raam
de buitenwereld bekijken
is er meestal niet bij
de witjas zegt dan altijd
dat we ons beter veel meer
naar binnen kunnen keren
en zo wordt het een afdeling
vol binnenstebuiten gekeerde
malloten die alleen zichzelf
nog maar kunnen tegenkomen
nog een geluk dat hier binnen
de dagen datumloos verstrijken
herfst en lente tegelijk beginnen
dit is: in onze perceptie van tijd
61
III
men zegt dat er een klokje
van de onvoltooide tijd
tikt onder haar rokje
maar ik ben niet gek
weet heus wel dat als
tijd onvoltooid is, in
een toestand verkeert
van onafgemaakt zijn
getik nooit weerklinkt
IV
we krijgen twee pillen
om 's nachts in te slapen
om angst af te schillen
en dromen te schrapen
van bladderende muren
of van de beslagen ruiten
die onverdraaglijke uren
van ons uit willen sluiten
maar de pillen, we spoelen
ze meestal weg door de wc
V
soms is er gebak
da's dan meestal op zondag
soms na de preek
van een dienaar van God
maar als wij hem vragen
ons God te beschrijven
dan komt hij niet verder
dan sterren en maan
alsof God de nacht is
62
- hoe simpel gedacht
VI
bezoek komt hier zelden
wie wil ons zien lijden
zien dwalen en dolen
in dit schier oneindige huis
tragikomische helden
die je beter kunt mijden
we zijn de staatsmongolen
we zijn echt niet goed pluis
hiep hiep hoera
voor de panpizza
VII
we vervelen ons dood
maar dat is de bedoeling
dan komt er een auto
bijna zo lang als een straat
met een kist en twee reigers
in kostuums van de dood
en als de auto weer wegrijdt
dan zwaaien we even
heel even maar, heel even
want de gekte gaat door
63
Audiospoor
in de spiegeling van
het brakke water
droomt ze en
ligt ze stil in de zon
zij wier zoute huid
nog zoeter smaakt
dan suikerspinnen
op de Haagse kermis
waar onverhoeds
geluid verdwijnt
alsof we samen
verstoppertje spelen
en ik mij schuilhoud
in een stomme film
en Charlie Chaplin
grappig zie flaneren
over haar borsten
tussen haar dijen
en geen woord
meer zeggen kan
waar haal ik nou
verdomme zo snel
een gedroomd
audiospoor vandaan?
64
Novemberliedje
de wind in je gezicht
steeds weer die wind
altijd en overal
in je gezicht de wind
je torst de wind
met je mee in je ogen
ik proef de wind
op je lippen en tong
als ik je aanraak
voel ik die wind
stomend als water
de bloemende wind
in jubelende tinten
nooit knakt de wind
65
Bijna een boom
ik wil vergroeid
met de takken
zijn als ik je zie
over veel jaren
veel jaren na nu
en dat noemen ze
later, maar ik weet
het niet zeker, ben
al bijna een boom
66
Ach
stel nou, dat de schaduw
- gek van het frivole licht -
zich geërgerd afwendt
en besluit anders te vallen
uit een soort balorigheid
een vorm aanneemt die
domweg niet strookt met
wat de wetten zoal zeggen
zou het misschien eindelijk
dan niet meer gek zijn dat ik
piano op jouw lichaam speel
een boek lees in jouw hoofd
mag ik dan de wolken kneden
teder op je schoot neerleggen
ach, het zal allemaal wel niet:
de schaduw is te gehoorzaam
67
Het ontbindende licht
gefolterd mijn lichaam
met eigen lederen riemen
ik doodde zo elk plezier
maar ik deed wat ik deed
feitelijk puur vanuit een
gezonde leergierigheid
klampte ik mij voor even
aan absolute leegte vast
en op mijn schoot viel
voor een tijdje althans
versnipperd de wereld
ik wilde weten waarom
maar iemand verklaarde
dat ik ongeschikt was en
niets meer mocht zeggen
over het licht dat ontbond
68
Ontdekkingen
ik ontdekte als kind dat
de zomer uiteindelijk bleek
te bestaan uit langere tijd
langere tijd van schaduw
en dat de straatklinkers
langere tijd warm waren
en ik wist pertinent zeker
dat de ijsjes sneller smolten
maar daar stond dan tegenover
dat we gedurende de winters
langere tijd geen ijsjes kregen
69
Bij de maagd op bezoek
het is de stilte en het flikkerend licht
van kaarsjes dat misschien enigszins
aanzet tot een vorm van nederigheid
door de maagd gestreeld willen worden
hoe dan ook, ik denk aan mijn vader
dat er geen God was om hem zachtjes
wiegend naar het licht te begeleiden
een engel desnoods of een hemelse hoer
er was pijn, folterend lijden en morfine
verving de God die niet kwam wiegen
de afwezige engel en de pijpende dame
je kunt concluderen dat God op die dag
misschien door iets anders was afgeleid
dat kan - of toch nee! - niet bij mijn vader
70
Factoren
in de schaduw lopen is min of meer als
een leugen vervlechten in een waar verhaal
er bevindt zich ook geen overgang tussen
de schaduw en het licht, je bent in het één
of juist heel nadrukkelijk in het ander
(mooie meisjes en vrouwen liggen in de zon
kijk er de stranden en zwembaden maar op na
en ja, ze smeren hun huid in met een factor)
gelukkig waait overal dezelfde wind en
dansen haren even grillig in licht en schaduw
als de factoren leugen en waarheid in woorden
ga daarom maar gewoon zomaar ergens liggen
of lopen desnoods - je zult worden opgemerkt
71
Echt geen tijd
gisteren toen ik op de trein stond te wachten en
naast mij een ouder echtpaar stond, hoorde ik
hem als een excuus tegen haar zeggen dat er
echt, nee echt geen tijd voor iets was geweest
er is altijd tijd, de lucht is er doordrenkt van
overal: in mijn adem, de jouwe, van iedereen
vorige week was er tijd, gisteren, vandaag en
morgen is er weer tijd - we verdrinken in tijd!
zeeën van tijd, golvende tijd, stromende tijd
nooit, nee echt nooit, is er juist eens geen tijd
72
Afgescheurd
het grijs in de lucht
veegt het zonlicht
van je netvlies
toch loop je door
je was tenslotte
toch al onderweg
ook zonder de zon
kun je ergens
vrolijk aankomen
al blijf je er
voortdurend op letten:
dat de wolken
niet plotsklaps
aan het schuiven gaan
stel je toch voor
dat je een opening mist
een scheur in het grijs
naar het heldere blauw
het zou dan zomaar kunnen
dat je zelf afgescheurd raakt
73
Wat je handen met me doen
jouw handen, ze lachen
ja, schateren soms
ze jubelen zelfs als ik
een slechte grap maak
ze vinden, jouw handen
en altijd zonder lang
echt te hoeven zoeken
vinden ze mij opnieuw
en opnieuw, jouw handen
ja, als vlinders bijna
dat fladderende strelen
jouw handen, ze raken
zachtjes aan en maken
mij zo stil en verlegen
74
Godsdeeltjes
's nachts ontwaken
en dan half slaperig
naar buiten lopen
en opeens zien dat
het heelal fonkelt
het boven je wemelt
van de Godsdeeltjes
die omhoog en weer
omlaag gaan, in en uit
je bewustzijn drijven
terug in je bed lijkt
niets meer op het oude
75
Toen er nog poedels uit de lucht kwamen vallen
als we die nacht naar buiten zouden gaan
en op ons rug in het gras gingen liggen
zouden we tientallen sterren zien vallen
misschien zelfs wel meer dan honderd
ja, ja, een regen van sterren, zei de krant
uren verstreken, wij maar staren omhoog
pas toen ik een joint of twee had gerookt
begon er langzaam maar zeker van alles
te vallen, maar ook op te staan, sterrenstof
afschuddend als honden water uit hun vacht
ik zei je nog dat de Grote Beer waarschijnlijk
gewoon zo'n parmantige, keffende poedel was
misschien wel met zo'n jasje aan, tegen de kou
'kou?' vroeg je 'is het koud dan in de kosmos?'
'ja, er is sneeuw en het regent, maar geen sterren
ik denk alleen poedels en andere kuttenlikkers'
lagen we dan, op ons rug in het gras, en achter
het wolkendek sterren bij bosjes tegelijk vallend
lazen wij vol verbazing de dag erop in de krant
76
Bij het klotsende water
kijk, het rood wordt zachtroze
op het vrolijk kabbelende water
en tintelt en zingt nog van leven
nu moet je in de plas stappen
en naakt durven zijn, ja naakt
richting het zwaard zwemmen
misschien wel zolang blijven
drijven in het klotsende water
totdat zon en zwaard ondergaan
het water donkerder kleurt
en de maan op den duur vanzelf
een sleutel op het water neerlegt
een soort van lichtsleutel die je
nooit eerder hebt nodig gehad
een die op andere sloten past
en misschien heeft zo'n slot
wel niets te maken met deuren
is zo'n slot eerder een sprong
in het diepe? het maakt niet veel uit
je hebt immers die sleutel in handen
77
Woestijnvlinders
ik droomde dat ik een trap beklom
op een zolder aankwam en jou daar zag
slapend, waarschijnlijk net als ik dromend
ik ging gehurkt naast het bed zitten
luisterend naar je ademhaling, starend
naar je haar dat over het kussen uitwaaierde
voorzichtig trok ik de dekens van je lichaam
je huiverde heel even, draaide je vervolgens om
in mijn richting, goddank, en sliep rustig verder
je borsten, half verborgen, onbereikbaar, achter
je ranke armen als tralies, bewakers van je droom
naakt lichaam, dacht ik, als een gekuiste woestijn
is dit landschap slechts een omhulsel van de ziel?
hoe hemels moet het dan zijn om daar te vertoeven
ik tilde je op, droeg je de trap af, ik liep op de maan
je had haast geen gewicht, jij was duizenden vlinders
woestijnvlinders met vleugels warm van de zon
en ik liep met jou naar het centrum, richting neon
het moet een wonderlijk gezicht zijn geweest:
een nachtwandelaar die duizenden vlinders omarmt
onderweg hield iemand mij staande, een eenzame man
met een houten kruis op zijn rug, zijn bebloede lichaam
bezwijkend onder het gewicht van de dode boom
is het niet beter om vlinders te dragen? vroeg ik
nee, het moest, kreunde hij, het moest van zijn God
kon hij niet beter voor een andere God kiezen dan
stond er niet een tweedehands op Marktplaats te koop?
hij glimlachte en verdween in de mist, de zielendrager
- gelukkig woog jouw ziel in mijn droom stukken lichter
78
Zeg nou niet
als het dan toch regent
kunnen we misschien
juist eens niet het beste
binnen blijven
waarom zouden we niet
gewoon samen
in deze natte donkerte
gaan dansen
als het dan toch regent
laten we elkaar dan
tenminste aanraken
en zeg nou niet dat ik
idioot veel betekenis geef
aan de regen
als het dan toch regent
dan zeg je dat niet
79
Lieflijk afscheidsliedje
de herfst is ook wel het grote bederven
de loslatende stilte en kleuren die vluchten
de hijgende wind, het kreunen, het zuchten
de herfst is ook wel in stijl durven sterven
de morrende wind aan de takken van bomen
moppert van vorst en van kou en van sneeuw
ja, de stilte komt los, gevloek, dan geschreeuw
het herfstorgasme: woest klaar durven komen
en nu wordt het winter, mijn hemel, mijn god
je vraagt je elk jaar weer af: wat vriest er kapot?
80
Blikken en blozen
ze zat soms stil in haar keuken
bezig haar tranen te versnijden
in plakken stromende vloeistof
kronkelend nog op de snijplank
verder snijdend, steeds kleiner
fijner snijdend de pijn van zijn
mijn blik op haar, haar blik op mij
elkaars blikken, elkaars blozen
ze glimlachte om de flinterdunne
brokjes traan, klevend aan metaal
en met haar mes sneed ze door
hoelang kon een mens snijden?
en ik zat daar dan soms urenlang
stil ontroerd alles gade te slaan
een mens, wist ik, sneed zo lang
een ander mens ernaar kon kijken
81
De som
een lok haar is verstreken
dat kun je niet zeggen
maar ja, een stilte valt ook
dan kan ik misschien ook
de woorden wel leren lezen
mist in de stad beklimmen
en als we dan toch bezig zijn
veeg ik al het overtollige weg:
twee mensen
82
Die foto van haar bij de vijver
daar zit je dan, je wantrouwt
van alles, zelfs je horloge
dat steeds sneller gaat tikken
jaar na jaar stop je in dozen
en steeds weer maak je ze open
gris je naar halfvergeten feiten
of naar die foto van haar bij de vijver
waar, in welke doos ook weer?
het was warm toen, die zomer
dat weet je nog wel en dat ze die dag
een witte jurk droeg en zo straalde
maar zoveel zomers waren warm
en wanneer straalde zij eigenlijk niet?
83
Uitgestelde vogelsterfte
laten we ons dan verbergen
in de vele verloren seconden
die we eerder al zo verveeld
en vergeefs hebben gewacht
of schuil jij toch liever onder
het afdak van de momenten
waarop juist niet werd gewacht
en alles in ziedende vaart ging
zo'n afdak kan gaan scheuren
hangt misschien niet eens stil
genoeg om ons te beschermen
of we schuilen helemaal niet
maar blijven staan, hand in hand
starend omhoog, naar de vogels
ze sterven niet, nog niet vandaag
je ziet het aan de wijze waarop
de zwerm danst in het luchtruim
84
Uit de praktijk
ze staan daar
als zotte verzinsels
de wachters
en morgen?
morgen dan staan
ze daar weer
en ze snateren
in onzuivere zinnen
vol snot
ze spuwen
hun speeksel in
smerige draden
wie niet weg is
wordt gezien
en verslonden
is vergeten
verpulverd
verguisd
en morgen?
morgen weet
niemand het meer
85
Verveling
gaan we doen?
weet ik veel
verzin iets
waarom ik?
omdat jij
iets wil doen
wandelen?
ja, dat kan
maar zo saai
shoppen dan?
als het moet
ga ik mee
weet jij iets?
nee, niet echt
hooguit seks
86
Navel vol complimenten
ik laat mijn woorden druppelsgewijs
op haar nog slapende lichaam vallen
(zijn ze nog ergens enigszins goed voor)
en vrolijk word ik van al het gespetter
ik voel me een kind in een regenplas
kijk, haar lichaam glinstert en straalt
haar navel loopt vol complimenten
bestaat er zoiets als een voorbestemd
soort van toevallige ontmoeting?
natuurlijk! deze druppels, haar lichaam
87
In het klotsen staan
het water bootst het luchtruim na
kijk, vogels zwermen zwemmend
tegen asgrijze stenen wolken aan
die als rotsen in het klotsen staan
boven ons scholen de vissen samen
in een hemel van nog kneedbaar klei
alles verandert, krijgt andere namen
't gaat ver, er kan geen God meer bij
hoor je de golven fluisterend bruisen
psalmen, dwars door 't gierend geruis
en liefste, als jij nu, hier onder de Pier,
onbevooroordeeld naast mij zou staan,
begrijp je dat de wereld die we denken
te zien, feitelijk al jaren terug is vergaan
88
Een malle gedachte over sneeuw
stel nou toch, denk ik even, dat de sneeuw
het broze, tot ijskoud stof vergane gebeente
is van gestorven en allang vergeten goden
eens trots en sterk, eens aanbeden door velen
in heksenkringen, in bloedige offerrituelen
om nu in stukjes te verwaaien over steden
en ik raak verder verdwaald in de vlokkerige
omarming van zoveel dood tegelijkertijd
vallend op spelende kinderen met sleetjes
die, volkomen logisch, geen enkel besef
hebben dat de atmosfeer bijna barst van
deze wonderlijke terugkeer
89
Wisselende namen
ik sta stil op broze ondergrond
naar blauwe luchten starend
men denkt dat ik dood ben en
begraven of misschien verbannen
verdwenen in het niets, terwijl
ik al tijden barrevoets wandel
en steeds wisselende namen draag
maar nu sta ik dus stil en ben ik
bovendien mijn naam vergeten
bijna vermoedend dat ik dood ben
90
Waar we blij van worden
stokoud
en opgesloten
in een kamertje
kijken we films
en lezen we boeken
jij en ik
zag je dat
dat camerastandpunt
en hoe mooi
die dialoog
en de muziek
onder die laatste scène
en laat me vanavond
in bed jou alsjeblieft
die fraaie zin voorlezen
die ik las vanmiddag
toen jij gesukkeld was
in slaap
van die dingen
waar we blij van worden
91
Het eten is klaar!
de afgebeten kop van schaamte
glimt in de donkerte, grauw als
zwartgruis etende slakken met
glinsterende sporen slijm, zo glad
dat zelfs oud vel erover uitglijdt
in doodshemden zonder zakken
bewegen zij zich voort, hun bloed
is op ons hoofd, kleeft aan alles:
wolkenkrabbers en Charons boot
in winterlicht op weg naar graven
een dorstig hart wordt uitgespuwd
geofferd aan te dronken godinnen
aardbeien, uilen, engelen in bed
met slagroom en vleesetende vagina's:
vlijmscherpe tanden in geslachten
wat eenmaal verscheurd, doordrenkt
van dood is, zal worden gegeten en
weer worden vergeten, schalen vol
erecties in de saus van onze honger
staan klaar op tafels - het eten is klaar!
92
Het jaar mag beginnen
de wind
in mij hoofd
fluistert zinnen
scheert langs het riet
als een verfstreek
op linnen
en ik zit
aan het water
't wordt maar niet later
en de lucht is
zo mooi
en zo helder
het water
klotst buiten
naar binnen
een binnenschip
schuift langzaam
voorbij
de schippersvrouw
lacht en wuift even
naar mij
het is zo stil
en zo mooi:
het jaar mag beginnen
93
Getver, de laatste trein gemist
een keer vertel ik het nog wel, het verhaal
van het explosief dat nooit explodeerde
als we samen de laatste trein hebben gemist
en we diep in het stationsdonker verzinken
goederentreinen razen voorbij, zijn op weg
naar andere tijden,- en ik hou je maar vast
want de nacht is nog lang, heus ik weet wel
dat je bang bent om een oerknal te dromen
je hebt niets aan mijn woorden, want nee
het zijn geen vrienden in nood, geen armen
die jou op kunnen tillen, het zijn woorden
die ik uitspreek, de hele nacht lang en maar
zal blijven herhalen,- en je valt niet in slaap
ofschoon explosief zul je nooit exploderen
94
Voordat de modder gaat stromen
er resten nog gister vergeten boodschappen
een aantal telefoongesprekken, wandelingen
op van die middagen dat de zon maar niet
doorbreekt, alles zich in slow motion voltrekt
je ziet hangend aan de takken, bengelend
woorden als koorden - of zijn het stroppen?
witregellasso's klaar om geworpen te worden
je abrupt van alle luchten en geuren te beroven
het is zaak om nu de samenstelling van geluk
te ontcijferen, voordat de modder gaat stromen
zo'n moeilijke formule kan het immers niet zijn
95
Eerste gedicht
mijn nichtje vroeg me
of ik me ook weleens
in opa's schuur schuilhield?
ik schudde mijn hoofd
en dacht alleen:
ik schuil veel liever
stilletjes in de schaduw
van een boom
die nog geplant moet worden
te jong om de gedachte
uit te durven spreken
en nog jarenlang onzeker
of ik een normale jongen was
nu schuil ik allang niet meer
maar trek me terug
onder het lispelend lover
96
Kijk, een indiaan
hij oogst nu helemaal niets meer, is
ontheemd in een land genaamd nergens
goed dat de stormen in de luchten
tenminste voor hem nog gratis te zien zijn
'een steen ligt altijd exact op de plek waar
hij wil liggen', hoorde ik eens als kind
een indiaan zeggen tegen een witte man
die een geweer op de gevederde richtte
mijn vader was, zei hij, ook indiaan geweest
lang voordat hij mij als witte man verwekte
dit is het sluimergebied van mijn dromen:
ik zeg: kijk papa, daar sta jij als indiaan
97
Blauw
de glinsterende koude
ingebakerd, verbeeldt
een deur op een kier
ik woon in uren van
bijna vergeten neuriën
gekrast in de kilte
maar op sommige dagen
kraakt alles weer blauw
98
Exacte aantallen
alle gewicht van de wereld
als bungelende beroertes
en armoedige onderwerping
aan karikaturen van ideeën
die de schijnbare vrede wissen
kinderen met frisse geesten
worden losgesneden en al
in de baarmoeders gereserveerd
voor andere plaatsen en realiteiten
en zachtjes in vergetelheid verpakt
licht in deze donkere tijd jubelt
maar even en laat doden achter
weet iemand het exacte aantal?
(niet dat het er iets toe doet
het is voor de statistieken)
99
Watertaal
ik heb woorden
in water geschreven
en daarna er
een steen op gegooid
in cirkels
lijkt taal pas te leven
als het stroomt
lijkt pas alles voltooid
heb onder water
proberen te spreken
niet gehoord
ja, hooguit door vissen
en verdomme
ze konden slechts gissen
omdat mijn woorden
op luchtbellen leken
100
Zondagochtend in het bos
ik was alleen buiten, het was
zo'n dag dat de lucht zonder
kleur was, of mag grijs wanneer
men het in verband brengt
met lucht ook gewoon kleur heten?
ik ging glimlachend zitten op het
groene mos en zag de bladerloze
takken van de bomen lichtjes
in de niet al te heftige windstoten
heen en weer zwiepen,- een begroeting
aan van alles en nog wat zat ik
te denken, maar in het bijzonder
dacht ik aan woorden die in bepaalde
volgorde, leek het, tussen de takken
vandaan in mijn hoofd vielen
(ik moet ze onthouden, dacht ik
maar ach, als ze echt belangrijk waren
dan vielen ze vast een andere keer
weer en dan zou ik een vel papier
meenemen om ze op te vangen)
vogels zwermden rakelings langs
de bovenste vingertoppen van de
bomen, ik hoorde de wind tussen hun
veren suizen, zoals de wind in alles
hoorbaar is voor de goede verstaander
ik stelde mij voor dat een muze
naast mij kwam zitten, een arm om mij
heensloeg en verder eigenlijk niet sprak
want ze zou exact hetzelfde ervaren als ik
dus weten dat woorden soms overbodig zijn
101
Charlie Chaplin in kleur
ik heb gedroomd dat het leven
niet meer in kleur werd uitgezonden
en het maar voortdurend bleef
motregenen in tinten van werkelijk
het afschuwelijkste grijs denkbaar
ik liep naar buiten, ging staan op het
natte grijze gras en kon mij opeens
niets meer herinneren van daarvoor
dat ik ergens binnen moest zijn geweest
ik liep nu immers toch naar buiten
en het motregende maar en het
motregende maar, het motregende
in zwart-wit en zonder enig geluid
ik zag Charlie Chaplin schoksgewijs
door de grijze brijmassa bewegen
ja, ik zag hem, vermotregend en druk
pogend de kleuren weer te herstellen
102
Ik zoek een deur
ik zoek een deur naar jouw geur
in deze jungle, waarin men elkaar
al om een spotprent van het leven
berooft en over straat schalt dat
dit wraak is uit naam van de profeet
ik zoek een deur naar jouw lichaam
want de massa benauwt me, ze heten
allemaal Charlie, zijn in groten getale
verzameld op pleinen, luisterend naar
leiders, die dan opeens pacifisten zijn
ik zoek een deur naar jouw geneurie
een melodie die zacht inzinkt, teder
in slaap wiegt, losstaat van de waan
van de dag en niet buigt voor massale
beweging, die weer kantelt, vanzelf
ik zoek een deur naar jouw kamer
103
Voorland
hier hangt
een jarenoud verdriet
't kleeft aan foto's
en aan stoelen
een zwaarte die je
eigenlijk amper ziet
maar daarom des te meer
kunt voelen
men zegt dat hij
veel teksten schreef
en dat hij
woonde in gedichten
maar uiteindelijk
eenzaam achterbleef
zoekend naar rijm
en vergezichten
hier hangt
een jarenoud verdriet
van boeken
ongelezen
zoals je het
maar zelden ziet
't zal maar
je voorland wezen
104
Naast mij
heb je gezocht
in menigten op straten en pleinen
verfstreken van Rembrandt
de lichtval door het glas in lood
in duizend en een kerk
maar ook wel
in verten veel verder
dan de laatste halte van de tram
de donkerste echo's in mijn hoofd
in witregels van dode dichters
heb je gezocht
in de tikkende seconden
die uren werden, dagen, maanden
jaren van voorbijgaande tijd
in de waan dat jij verstreken was
maar ook wel
hoe een leven zonder jou
in moest worden gekleurd
heb je gezocht
verdomme overal
terwijl je naast mij stond
105
De schepper snuffelt
steeds grauwer
de manier waarop
de maanverlichte verten
zichtbaar zijn
het zijn puzzeltjes
van God
denk ik weleens
raadseltjes om op te lossen
ik vermoed
dat ik ook niet werkelijk
nu de schapen hoor blaten
het zijn speelse
dwaalsporen van een schepper
die aan het gras snuffelt
106
De dromer
liever geloof ik in mijn dromen
dan in de werkelijkheid
de werkelijkheid is zoveel
kleurlozer en stiller
dan mijn meeste dromen
en ik, immers nog een kind, kus
toch veel liever een zonnestraal
of adem gulzig de regenbuien in
en ik zie jou nog steeds liever blozend
naar mij kijken als ik schreeuw
midden in een drukke winkelstraat
dat ik niet in werkelijkheid geloof
ja, je mag je voor mij schamen
107
De weg naar school
de drie trappen van 't portiek
nee, ik wist nog niet als kind
dat ik later echt nooit meer
zo triomfantelijk zou dalen
de betonnen, holle akoestiek
en alles somber grijs getint
de doodse, kille atmosfeer
ging ik de straat wel halen?
en elke ochtend langs het huis
van mijn oma die nog sliep
dan even tikkend op haar ruit
sloeg ik voor haar een kruis
dezelfde woorden die ik riep:
schrik maar niet van dit geluid
108
Naakte kleuren
vannacht hebben de kleuren zich
van al het overtollige ontdaan
stapten barrevoets uit het neonlicht
en kwamen zingend naast hem staan
de stad bleef weliswaar gevuld
met geluid, beweging, geuren
de wind trok aan takken, er waren
stemmen en dichtslaande deuren
maar zonder kleren kleurden kleuren
alle regenplassen intens fel rood
zijn spiegelbeeld begon te scheuren
en alle scherven waren zwaar als lood
maar de kleuren bleven zingen en in
tegenlicht stierf hij de mooiste dood
109
tussen de schouderbladen van een
zich voorover bukkend landschap
word ik neergeschreven, terwijl
de wind staccato loeit, de bomen
meedogenloos scheef getrokken
worden en het maar zeer de vraag is
of ik die billen in de verte wel kan
bereiken in de tijd die mij gegeven
is door... ja, weet ik veel door wie
misschien wel een door de overheid
aangestelde spelleider, met zo'n nare
fluit in zijn mond en met zo'n eeuwige
glimlach, zo'n wapperend handje, alsof
hij tracht mij in een richting te dirigeren
naar links, naar rechts, hij wappert raak
met dat handje,- om je dood te lachen
en gehaast zap ik naar een andere hel
een ander niveau van denken en ervaren
van aanraken en aangeraakt worden
waar een seconde langer dan een dag
kan duren en de gedaante aanneemt van
een eeuwenoude boom, meedogenloos
scheef getrokken door het gezucht van
een als wind vermomde vergeten God
die stottert en bang is, misschien wel om
te ontdekken dat achteraf altijd alles, alles
van een kinderlijke eenvoud blijkt te zijn
110
Tussen de stenen
ik schuil
tussen de gladde stenen
vergroei met het mos
en voel de regen
kletterend vallen
op mijn gedachten
die naakter zijn dan ooit
en weer zullen drogen
in de wiegende warmte
van een zomerse dag
ieder ander zou zeggen
dat ik hier niet pas:
zo seizoenen lang
tussen het ongedierte
kruipend op mijn huid
en krioelend
in mijn hoofd
maar ik heb ooit
een kind gekend
dat zich bang tussen
de stenen rolde
en gelukkig werd
111
Kruisbeeld
misschien heeft hij ook nog wel
minuscule tranen geweend die
niet zijn gezien en dus ook nooit
zijn neergeschreven, onbekend
gebleven woorden gefluisterd die
teruggaan naar de aller diepste tijd
waarin schaduw en licht nog niet
van elkaar te onderscheiden waren
ik denk dit starend naar zijn beeltenis
terwijl zijn gezucht mij beroert en het
lijkt alsof ik hamerslagen hoor galmen
de lucht hier voel trillen van woede
hij houdt zijn armen wijd gespreid
bijna als een vogel, maar hij verkiest
het luchtruim niet, niet bereid om net
als ieder ander op de vlucht te slaan
kan alle overtollige zwaarte uiteindelijk
uit je lijf en hoofd verdwijnen, geruisloos?
en kan dat dan zonder tranen te wenen
zo minuscuul dat de dood ze niet ziet?
112
Onecht licht
ik heb het maanlicht
in een zwarte doek gewikkeld
en op een plek neergelegd
waar het ongestoord kan schitteren
om het te vinden moet je
door vele donkere kamers gaan
chemische processen - en daarna
in de dampende vroegte staan
men zegt mij dat dit licht in wezen
onecht is, slechts een reflectie
van het werkelijke licht
maar werkelijkheid interesseert
mij steeds minder - en wie niet
reflecteert, zal geen schittering zien
113
Los van zwaartekracht
mijn vingers zijn
van dauw doordrenkt
en bewandelen haar huid
ik laat mij door
haar dromen want
wil los van zwaartekracht
niet meer wil ik
bewegen, niet meer
dan strikt noodzakelijk
gedroomd niet langer
meer te wentelen
mee met deze malle planeet
te blijven staan
als een pilaar terwijl alles
onder mij door schuift
114
Dichten
dichten is een keuze
parkbank of voedselbank
maar 's nachts uitzicht
op de Melkweg vol sterren
zolang het nog gratis is
want er komt een tijd
dat als je de nota niet betaalt
er een testbeeld hangt
dat het donkere hemelruim
gewoon al die tijd al
een scherm bleek te zijn
Made in China
hoe kan het ook anders?
kinderen die sterren maken
115
Hemelrand
in de kamer de stilte
mijn handen in haarscherpe
focus gevouwen gebed
dan uitgestrekt, want
de hemelrand is misschien
niet eens meer zo ver weg
ik wil naar buiten om
iets moois te gaan zoeken
daar waar de rails
in de verte samenkomen
ga ik staan in de wind
tot de volgende dag
het kader weer wisselt
de ochtend leeggeblazen is
116
Maanzaad
hij pulkt het maanzaad
van zijn brood en plant het in
de verse aarde
hij hoopt op maanlicht
bij het bankje in de tuin
waarop zij zaten
en in gedachten
zit ze naast hem en zegt hij:
'ik hou zoveel van...'
in de hoop haar stem
al fluisterend te horen:
'ja, ik ook van jou!'
maar het zaad dat komt
maar niet tot bloei, de lente
niet, de zomer niet
het is eindeloos
en dat is lang, het wachten
zoveel nachten bang
naar de viooltjes
kijkt hij in de bak ernaast:
ja, die bloeien wel
117
Rooksignalen
in een handomdraai
verandert hij het uizicht
maakt hij het roder
iets meer rook misschien
de indianen vroeger
wisten er raad mee
eigenlijk geeft hij
de maatschappij signalen
dat hij eenzaam is
vlammen laaien op
lijken wolken te likken
man steekt huis in brand
springt in paniek achteruit
toch wel geschrokken
118
Klein te zijn
nu wil ik schuilen in het
vermotregende gras, zo klein
zijn dat geen mens mij nog ziet
en ik zal misschien afdalen
gaan slapen bij mierenvolkeren
om weer ondergronds te ontwaken
door de nauwe gangenstelsels
waardoorheen soms het daglicht lekt
zal ik ronddolen en gaan leren
om te begrijpen dat architectuur
ook een optelsom kan zijn van velen
daarna weer omhoog te gaan
uiteindelijk weer terug omhoog
doordrongen van het kleinere
119
Het blaffende janken
de dag begon met bovenmatig vrolijk
en luidruchtig gekwetter van een vogeltje
dat ik natuurlijk niet benoemen kon
maar wel degelijk al eens eerder had gezien
het huppelde langs de rand van de vijver
en fladderde vervolgens razendsnel
in de richting van de schutting, om daarna
een old school ringtone te gaan fluiten
toen het begon te motregenen, 's middags
was dit olijke kwettergeval allang gevlogen
en had plaatsgemaakt voor een jankende hond
het blaffende janken druppelde en snotterde
over de schuttingen en ik dacht: dit is typisch
zo'n dag die feitelijk alleen zou mogen beginnen
120
Foto
ik ben een opgeraapte
foto uit een bad
en iemand gaat mij
te drogen hangen
ik ben feitelijk niet meer
dan wasgoed aan een lijn
maar zonder zon
het is hier donker
ik hoefde niet zo nodig de
snelle kiek te zijn die ik nu ben
ofschoon die wel het langst beklijven
vaak zijn het kinderen van kinderen
die je later dan opeens weer tevoorschijn
toveren, je weer oprapen en even bekijken
121
Luchtverhalen
ze zei: er bloeien warme handen
in het hoge gras en als we er gaan
liggen samen en onze ogen sluiten
worden we vast in slaap gestreeld
dan stromen we op de wind en
in de richting van de wolken mee
onze luchtverhalen met witte krijtjes
op het heldere blauw schrijvend
iemand beneden zal ernaar kijken
misschien een kind aan de hand
van een moeder, verwonderd starend
naar de letters en omhoog wijzend
en ik? ik was een jongetje, zag dat ze
sliep, wegdreef en woorden schreef
122
Gek hè?
op dagen als deze doe ik
onbewust mijn vader na
zo kijk ik langer naar duiven
en veel beter naar de bomen
misschien moet ik de stad in
een HEMA rookworst scoren
(met mosterd, wel met mosterd)
op dagen als deze weet ik
dat ik zomaar in de menigte
kan verdwalen en uiteenvallen
immers al bijna zo oud als hij
toen hij uiteenviel
ik denk soms heel even
op dagen als deze:
geef me één dag terug
gek hè?
(15 mrt. 1942 - 12 febr. 2000)
123
In het bos
het zijn, weet ik zeker, geen bomen
hier steekt het gebeente van de aarde omhoog
over mos en stenen loop ik door de tijd
en takjes kraken onder mijn voeten
heel even moet ik glimlachen omdat
ik toch ergens opeens een deur vermoed
of een schietstoel naar veilige armen
want dit zijn geen bomen, weet ik zeker
124
Namen
het lange stilstaan wordt stilaan
mijzelf door louter dode dingen
laten omringen en dan tegelijkertijd
hopen dat iets of iemand het decor
genadeloos afbreekt en er dan bomen
vol bloesems voor in de plaats neerzet
er sijpelt altijd wel iets van licht, dwars
door zo'n roze dak, lichtspettertjes of
bloesemvlindertjes - geef het een naam
het is 't licht uiteindelijk toch om het even
je dacht toch niet dat dit licht hierdoor
een seconde twijfelt aan de rol dat 't speelt
aan namen of titels kleeft geen enkele inhoud
125
Over introverte sterren
leg je hoofd op mijn borst
ja, sluit je ogen maar
je laten ontdekken wil ik
dat alles klopt
en vertellen zal ik over
introverte sterren
waarmee God jongleert
achter de wolken
een deur zal ik dichten
om te openen
om doorheen te gaan
als licht door kieren
regen in aarde
wind door je haren
126
Oorlogsbeelden
vormloos ploffen wind en hagel
in nog levende half gesmolten getijden
het gaat, op den duur, de oevers
aanraken, en dan uiteindelijk overstijgen
een bizar mengsel van dromen
lijkt te worden verknipt in plakken
en vloeibare handen strelen
oneffenheden in de structuur ervan weg
ik zou het liefst willen vluchten
met mijn eigen bloed mee willen stromen
maar er staan kinderen, onwetend starend
naar het klotsen, als naar een beeldscherm
ze moeten worden beschermd
terug naar de buik van hun moeders gebracht
127
Vader en dochter aan zee
ik vertel aan het kind
het verhaal van de wind
van de slapende wind
in de duinen
aan mijn hand loopt ze mee
ik loop met haar naar zee
en de zon die verzinkt
in de einder
er zijn soms wel dagen
dat tijd kan vertragen
en niet te verdragen
langzaam verstrijkt
maar niet hier op het strand
nee, niet hier in het zand
hier voelt tijd echt zo licht
als een veertje
ik vertel aan het kind
van de slapende wind
en ik geef haar een kus
op haar handje
128
Wind alleen
zijn er gedachten zo uniek
dat geen ander ze zou kunnen denken
die, zeg maar, van een nog onontdekte
soort zijn en dat altijd zullen blijven?
buiten dit denken zelf is meestal alleen
wind om mij heen en ofschoon wind
altijd onderweg is van het ene punt naar
het andere, geeft het verder niets door
je zou kunnen zeggen dat de wind
voortdurend aan alles voorbijgaat
maar tegelijkertijd ook overal blijft
wind passeert en staat stil in de tijd
als een nog onontdekte gedachte bijna
denken met alleen wind om mij heen
129
Bellen
stond ik in mijn regenjasje
afzijdig van de rest, dromend
in een plas starend, terwijl
anderen schuilden onder afdaken
ik zag tientallen bellen in het water
en ze spatten allemaal uiteen
zou mijn vader de komende dagen
eens niet stomdronken thuiskomen?
ik dacht: als ik maar heel lang hier
blijf staan in de kletterende regen
mij niet verroer en dapper ben
dan dwing ik misschien iets af
130
Vrede
urenlang staan
in de schurende wind
en weten
dat sommige woorden
lekker allitereren
ja, dat vaak zelfs
de ergste vergissing
gewoonweg
weer wordt vergeten
als je dan vliegt
en vervolgens
toch valt
kun je er
vrede mee hebben
wind weten woorden weer wordt gewoonweg
vaak vergissing vergeten vliegt vervolgens valt vrede
131
Jeugdherinnering
een auto rijdt
een moedereend
bijna zo plat
als een dubbeltje
veertjes dwarrelen
op in het schijnsel
van de koplampen
van een volgende auto
er valt niet veel meer
te redden hier
hooguit kun je haar
aan de kant leggen
twee kuikens
aan de overkant
dribbelen zenuwachtig
heen en weer
ze waggelen naar
hun moeder toe
het is een waanzinnig
drukke weg
132
Ingekleurde vlokjes sneeuw
we moeten zijn terugkeer vieren
er een feest van maken
zijn er voldoende slingers in huis
voor als hij straks thuiskomt
en zijn driften weer voor even
heeft beteugeld
confetti, die we omhoog werpen
en dan als stuifsneeuw
op zijn dronken harses
zien neerdalen
een bedwelmde man valt om
ligt stil, bedolven onder
olijke vlokjes sneeuw
ik heb ze voor hem ingekleurd
133
Godverlaten helder
in een andere tijd
lig ik tegen je aan
en kus zachtjes
je slapende lichaam
als mist daal ik neer
en raak niet verstrikt
in de wirwar van
straten en pleinen
mist gaat gewoon liggen
neemt bezit van de stad
vervaagt op den duur
alle contouren
als ik weer ga, kraakt alles
zo godverlaten helder
134
In de verte
de dagen zijn nooit langer
dan dat 't licht het wil
een lach galmt zo lang
ik als kijker naar je lippen staar
en al het zoekgeraakte licht
het allang vergeten lachen
wordt in de verte opgestapeld
135
Niets anders dan dat
natuurlijk, ik kan je van alles vragen
waarom je iets zus doet, waarom zo
om welke tijd je bent opgestaan vandaag
wat je dacht toen je voor de spiegel stond
ieder ander mag dat best belangrijk vinden
je zult me daar nooit iets van horen zeggen
maar van mij hoeft het niet zo nodig
ik vind het nutteloos om te weten
ik poog alleen je lief te hebben
136
Tante Jannie
het was eigenlijk zo vanzelfsprekend
dat men er niet eens meer van opkeek
hoe ze elke avond een bad kwam nemen
en haar veren schudde aan de oeverrand
pas toen ze al weken niet gekomen was
begon een enkeling zich af te vragen
waar die vreemde vogel gebleven kon zijn
er was haar toch niet iets ergs overkomen?
later hoorde men dat ze dood in haar
woning vol van straat verzamelde relikwieën
was gevonden, in verregaande staat van...
we liepen als kinderen nieuwsgierig naar
haar woning toe, tuurden door de ramen naar
binnen, om vervolgens weer te gaan spelen
137
Stel je voor
stel je voor dat dit kind
mijn hand loslaat om
voor mij uit te lopen
dan minutenlang
niet naar mij omkijkt
zich vervolgens omdraait
en opeens volwassen is
dat ze mij aanstaart
met een blik die zoveel
anders is, niet per se
minder liefdevol
maar wezenlijk anders
ik zal minutenlang
niks kunnen zeggen
en stiletjes hopen dat
ze weer mijn hand vastpakt
138
Een nieuwe wereld
door onverlichte nauwe straten dool ik
altijd op zoek naar weer een volgende
verdieping, een onbekende straat waar
wellicht dan wel lantaarns ontstoken zijn
waar de muze danst en haar schaduw
mij steeds heel even aanraakt, intieme
gebaren makend, gedachten boetserend
mij in staat stelt in haar armen te breken
ik gris naar haar schaduwhand en klamp
mij eraan vast, ze fluistert: lieve dichter,
blijf je wind en maan voor mij schrijven?
ik zal een nieuwe wereld voor je schrijven
en je ooit een keer niet meer hier achterlaten
in dit donkere decor door mij gedroomd
139
Stadsinwaarts
in de oude stad is een steeg waar de schemer
uiteenvalt in vellen papier
en inktflarden licht vormen woorden
met als thema’s seks, drank en plezier
er is een kroeg waar veel reizigers komen
want gelegen halverwege elke tocht
met aan de muur veel portretten van zoekers
die nooit vonden maar wel hebben gezocht
en aan het strand rollen golven stadsinwaarts
schreeuwen meeuwen van dood en verderf
maar ik pak jouw hand vast en kus je
jouw huid is als canvas, mijn lippen als verf
ja, ik geef je mijn stad en mijn dromen
neem het aan, neem het aan
neem het alsjeblieft aan
want dichterbij mij kun je niet komen
dichterbij mij valt de nacht
en lispelt de wind vreemde zinnen
dichterbij, dichterbij mij
ik zou er niet aan beginnen
140
Reisgenoten
los van welk reisplan dan ook
ben ik van kind af aan
feitelijk steeds maar weer vertrokken
ja, simpelweg telkens weggegaan
je vraagt mij nu wat me toen dreef
onwetendheid, ben ik toch bang
een kind in vreemde domeinen
met die onbeteugelbare drang
om als fossiel in iemands hoofd
uiteindelijk teruggevonden te worden
kunnen we samen reizen, zonder
kompas en losgerukt van tijd
we hoeven nooit meer te vertrekken
want aankomen is van geen enkel belang
141
De Onzichtbare Man
onzichtbaar ben ik geworden
geleidelijk zoals dat heet
steeds minder en minder
mensen zagen mij nog staan
(straks zijn er zelfs geen regels meer
behalve dan de witte:
een vers van witregels
witregellasso's)
onzichtbaar ben ik en ik
loop door boekhandels
en bibliotheken, ongezien
pagina's uit werken scheurend
(de woorden gaan zich vertakken
en alle kanten op groeien:
grillig en vol woordgebladerte
taalbenauwdheid)
en na een dag van woorden lezen
keer ik thuis terug en spelen
de kinderen ongestoord door
- ik word niet meer begroet
(ik steen
ik ijs
ik sneeuw:
ijssteengechreeuw)
ik lig naast mijn geliefde
's nachts, maar ze weet het niet
en alles blijft onaangeraakt
zelfs mijn lusten zijn vervaagd
(cameraman, zoom eens in
op dit lichaam
in slow-motion:
vruchtvleesopname)
142
soms blijf ik dagen weg
want wie onzichtbaar is
wordt geen moment gemist
en mag in alle vrijheid dolen
(ik zoek
zoekende steen
die verder rolt:
zoeksteengebeente)
onzichtbaar heb ik soms de drang
weer even zichtbaar te zijn
al was het alleen om mijn paniek
in de spiegel te aanschouwen
(verbeeldingserosie)
143
Sterven in de nacht van de liefde
het was druk vannacht op straat
iedereen leek plots, wapperend
met liefdesbrieven, gehaast op
weg te zijn naar een ander adres
de blikken waren openhartig, men
wist het van elkaar: een man verliet
zijn woning door de achterdeur en
liet hem voor zijn buurman openstaan
iedereen was onderweg en leek opnieuw
verliefd, maar toen, opeens, uit het niets
het bewijs dat geen droom gevrijwaard
blijft van een onvermoede ommekeer:
een man zat op een stoepje, gebogen hoofd
zijn brief verscheurd, stervend van verdriet
144
Trompetten in het gras
in het gras - weer bezaaid met grote
gele trompetten - neem ik je waar:
zie ik je adem in de zwierende takken
je beweegt in de wind, dus je woont overal
in wat ooit vroeger groeide, in wat later nog
zal gaan bloeien en zich loswrikt van wetten
onbeschaamd strijk je dan langs mijn huid
en mijn woorden, met de genadige blik van
een striemende regen uit een wolkloze lucht
en ik val in herhaling, in oneindige herhaling
als ik zeg dat de lente trompettert in mijn vezels
ik machteloos spartel in kleuren zo fel dat zelfs
witregels zichzelf opnieuw definiëren, geel zijn
als trompetten in het gras
145
Als de zon opkomt
ik ben vannacht omhoog gelopen
op een onbestaande trap
en natuurlijk was ik best een beetje
bang, sloeg de twijfel steeds weer toe
bij elke tree die ik beklom
eenmaal hoog genoeg , plukte ik
een ster om mee te nemen
en neer te leggen op jouw lichaam
zodat je voortaan slaapt in sterrenlicht
vrij zwevend door het hemelruim
als de zon opkomt, heb ik de hele nacht
geduldig aan je bed gezeten en stil
gekeken hoe je woelde in je slaap
verlegen raakte ik je even aan
streelde zacht je diepste plooi
en daarna ben ik gaan staren
dacht ik: God, wat is ze mooi
146
15 maart
tussen de stenen
ligt de tijd
afgesloten
lui uitgestrekt
en het licht lijkt
stil te hangen
houdt de seconden
langer gevangen
het rekken
en het strekken
van de duur
der dingen
dit is een zee
van niet meer
op van alles
hoeven wachten
van eindeloos
voortdurende
versteende
ogenblikken
147
Alzheimer
ze staart naar een punt
ver weg hier vandaan
stottert woorden in een taal
die geen mens kan verstaan
ze ziet het licht gefilterd
vallen door het getinte glas
in lood, het kleurt de man
op de kansel in geel en in rood
dan zit ze plots op haar bed
hoort de stem van haar zusje
en haar moeder komt bij haar
die geeft haar een kusje
ik neem haar mee aan haar hand
naar een plek aan het water
ga haar de toekomst voorspellen
zeggen hoe mooi ze wordt later
148
Helmgras
waar is zij
waar is zij naartoe gegaan?
waar het zilte in- en uitademen
van golven het helmgras buigt
het zand verwaait, miljoenen
korrels zich hechten aan haar huid
daar is zij
daar is zij naartoe gegaan
zomaar verdwenen kan ze
toch onmogelijk zijn, ze moet wel
daar ergens zijn
waar het helmgras buigt
149
Moet ik maar weggaan dan?
en als ik ga dan ga ik stil
zal ik gewoon abrupt verdwijnen
en naar een plek gaan zoeken
waar ik niet meer aan je denk
het licht zal anders zijn vanaf die dag
minder feestelijk en fel
dat zal voor mij beslist zo gelden
en ik vermoed ook wel voor jou
ik zal me mengen tussen mensen
die mij niet echt interesseren
ja, zelfs gesprekken met hen voeren
proberen niet aan jou te denken
ik zal geen brieven aan je schrijven
mijn taal laat ik desnoods dan sterven
ik zal je niet meer in de regen horen
je niet meer voelen in de wind
ik zal dan nooit meer naar je kijken
en in niets meer zal ik ooit nog lijken
op wie ik was in jouw omarming:
een dichter, dronken van geluk
zo dronken zal ik nooit meer worden
die bedwelming keert nooit terug
mijn god, wat zal ik clean zijn, afgekickt
als ik jou niet meer 'gebruik'
wil je niet liever dat ik ondanks alles blijf?
150
Pino, vreemde vogel
we hebben gedanst
samen aan het water
en zagen hoe de maan
van ons vandaan zwom
vogels fladderden
in heldere spetters
het licht uit hun veren
'het wordt ochtend'
zei je met een lach
ik liet je niet meer los
151
Cirkels
ik las over een oud volk dat uit armoede ging varen
zij gingen de verkeerde kant uit, men reisde toen
zonder kompas, naar de andere kant van de wereld
zij gingen weg en kwamen dan meestal niet terug
niet dat een kompas per se een terugkeer garandeert
als dat zo was, dan zou iemand met een noodkreet
ook op zijn minst door één ander worden bijgestaan
maar dat gebeurt helaas negen van de tien keer niet
nee, meestal wordt zo iemand botweg weggestuurd
en dan het liefst naar de andere kant van de wereld
152
Boemerang
sluit je ogen
en kom met me mee
weet wel dat ik
een boemerang ben
die weggegooid
steeds terugkeert
en het stopt
als ik handen
heb ontmoet
die niet loslaten
153
Spiegel
mijn gelaat gegeseld door wind
en elke gedachte achter mijn huid
zal eveneens zijn gezandstraald
en met het helmgras meebuigen
- langer heen en korter weer
en langer weer en korter heen -
tot ik mij achterrover laat vallen
doe alsof ik ter plekke sterf maar
ondertussen gewoon staar naar het
wolkendek dat in en uit mijn blikveld
verdwijnt als schuivende panelen van
een god of regisseur die speelt met
digitaal vervaardigde decorstukken
die nog renderen terwijl ik ernaar kijk
haperende hemellichamen die als
tl-buizen aan en uitflikkeren
- langer aan, korter uit
en langer uit, korter aan -
er is hier nooit iemand rond dit uur
het slapen roeit de gehele mensheid
's nachts een aantal uren uit, wie alleen
wil zijn en onaangeraakt wil blijven
moet wel door deze donkerte dwalen
die nog ouderwets gewoon van karton
is gemaakt en er nu al eeuwen staat
onwrikbaar en van het diepste zwart
je kunt er de rest van je leven verdwalen
jezelf bewust of onbewust verliezen
- langer bewust, korter onbewust
en langer onbewust, korter bewust -
ofschoon verliezen misschien wel niet
154
het juiste woord is voor de toestand
waarin je uiteindelijk verzeilt als je
de spiegel hebt bereikt en je alleen nog
naar de contouren van je eigen beeltenis
kunt staren, die nog aan het renderen is
omdat je blijkbaar nog steeds onaf bent
er nog woorden en gedachten wachten
ontmoetingen, liefdes, pijnen, orgasmen
je nog verwonderd en verbaasd zult zijn
155
Een lichtkogel is ze
deze schaterlach
komt vanuit alle richtingen
is de jachthoorn
van het meisje in de regen
ze druppelt neer
op de halfbeslagen autoruit
klaar om het stuur
ongevraagd over te nemen
ze nadert in koplampen
van tegenliggers
een lichtkogel is ze
wakker blijven
in de onderdompeling
van dit laaiende lichaam
156
Knikkeren op zolder
kijk, daar rolt een knikker in het licht
rollend oog op houten vloerdelen
het hoogste vertrek van dit statige huis
staat vol stoffige relikwieën, vaal geworden
meubilair en schilderijen van zeelieden
met pijp en jongens met betraande gelaten
kunst of kitsch, het maakt niet zoveel uit
iedereen hier kijkt me aan en ik verwacht
dat er minstens één zodadelijk gaat spreken
mij vraagt waarom hier nooit iemand komt
ik ben er toch, zal ik dan dapper zeggen
en veeg dikwijls het stof van jullie lijsten
in de hoek staat een verweerde oude spiegel
de knikker rolt van mij weg en naar mij toe
157
Reconstructies
lichter dan een veer geworden
omhul ik mij met louter lucht
uit het zuiden, uit het noorden
zolang de wind me maar bevrucht
lichter dan een veer geworden
val ik in slow motion neer
en als je luistert hoor je woorden
die ik uitspreek keer op keer
kijk mij wuiven naar het broze
of naar reflecties in een plas
naar wat beweegt, vol is van leven
ik groet zelfs het liefdeloze
of een lach die er ooit was
de reconstructies van het even
158
Gaten zuigen in gevoel
de vloer lag ooit bezaaid
met pepermuntjes
ik had ze als confetti
uitgestrooid
bedoeld om haar
mijn liefde te verklaren
ze zag het niet
dus pakte prompt
haar kruimeldief
en zoog en zoog
in enkele minuten
mijn verklaring op
ik hou van zuigen
daar niet van
maar niet van gaten zuigen
in gevoel
159
Nieuwe wereld
ik hield vroeger al van donkere luchten, van
harde striemende wind en regen die kletterend
op de ruiten van mijn kamer uiteenspatte en
de balkondeuren in de sponningen deed ratelen
alsof ik in dat monotone geratel weer naar nieuwe
wegen kon gaan zoeken en ik reizen kon naar
werelden die nog onontgonnen waren, zonder
dat volwassenen bezig gingen met hoogglans verf
om alles in hun kleur te schilderen en er attributen
neer te zetten die het bewaren in mijn ogen niet
waard waren maar zogenaamd alles gezellig maakten
ik was van plan te gaan liggen in het ongemaaide gras
om mij vervolgens geen moment af te vragen of er niet
iets ontbrak aan deze wereld - ik was er gewoon, klaar!
160
Verdwaald
we roken die nacht volop de geur van natgeregend mos
barrevoets door modder en vergeelde bladeren bewegend
jij droeg een veel te grote jas, de mijne, en raakte mij aan
- vingertoppen die langs mijn schouders en armen streken
of ik wel zeker wist dat we niet juist verder in de wirwar
van bomen verzeild raakten en nog meer gingen verdwalen
kun je verdwaalder zijn dan verdwaald? vroeg ik mij af
wat konden we anders dan ons voortbewegen in de wind?
van ver het geluid van jankende honden, ritselend gebladerte
boven ons hoofd leek wel stromend water, en bang waren we
in de donkerte, uiteindelijk misschien zelfs wel voor elkaar
ik zag je staan, in die veel te grote jas, door bomen omringd
jij was het ritselen, het stromen en het janken geworden
jazeker, en of je verdwaalder kunt zijn dan verdwaald
161
Van voor de schepping
stromend water
bestond gelukkig
lang voor
de schepping al
stel je voor dat God
het had veranderd
en er het geluid van
een passerende trein
aan had gegeven
we zouden nooit
zo zorgeloos
zijn gaan zwemmen
zonder daarbij direct
aan zelfmoord te denken
162
Honger stillen
om al het lawaai te overstemmem
hang ik stiltespeakers aan de wolken
en met het volume van mijn versterker
vol open beitelt het door alles heen
de stilte die het geschreeuw aan flarden
scheurt het monotone zoemen van wekkers
in een halve seconde verstommen laat
staan de tijd die overeind blijft in de storm
van stilte waarin bomen onbesuisd heen
en weer zullen zwiepen zonder ritselend
gebladerte geen wind, geen krijsend kind
alles zal verstommen het kreunen en het
trillen, al zou ik graag mijn honger stillen
en af en toe een vogel willen horen zingen
163
Berichten
ik hoor haar kwetsbare pianospel
dwars door de tijd heen breken
ze speelt niet nu, dat weet ik wel
haar spel is reeds versreken
toch hoor ik haar nog alle uren
die haast tedere loopjes spelen
zo blijft ze mij berichten sturen
intimiteiten met mij delen
haar hand is in majeur akkoord
de vingers die zich spreiden
verdubbeld en weer omgekeerd
ik stuur aan haar mijn erewoord
zonder verder uit te weiden
't liefst laat ik haar ongedeerd
164
Van mooie meisjes
ik geloof
dat ik dacht
dat zwaarte
en kracht
niet
noodzakelijkerwijs
een geheel
hoefden te vormen
zoals ik
maan en licht
ook separaat
van elkaar
dikwijls in het
lange haar
van mooie meisjes
zag schitteren
165
Opstanding
om dood te gaan
en op te staan
moest ik door een
pijngrens gaan
ik mocht mezelf
niet willen zien
als belangrijk
of voornaam
mijn nieuwe dag
begon daarom
met het begroeten
van een tak
ik liep naar huis
en zag het kruis
waaraan ik
gestorven was
ik zag een vrouw
daar huilend staan
ze snikte zacht
ik was ontroerd
maar bleef niet staan
nee, ik ging voort
zoals het hoort
in dit verhaal
om dood te gaan
en op te staan
moest ik veranderen
in licht
166
De kiekjesmaker
ik was er niet bij
de feesten, vakanties
kijk maar naar de foto's
van welk feest dan ook
blader die albums
maar allemaal door
je zult me niet zien
ik was er nooit bij
omdat ik het
fotografeerde
altijd maar achter mijn
camera schuilging
en die stille momenten
van tederheid
en bezinning
was ik daar wel bij?
ook daarvan geen enkel
bewijs in de albums
achteraf beschouwd
was ik nooit ergens bij
167
Lente
de lente
is het werkelijkst
de bloemen
en de bomen
hebben iets
om open te vouwen
te geven
en afstand van te doen
als strelende handen
die toch
het lichaam
gaan ontvallen
terug worden
getrokken
uiteindelijk weer
los zullen laten
handen
die bloeien
in het voorjaar
zoals het moet zijn
die je kunt
plukken
gedurende
het minnespel
168
Kathedraal
het heeft gemotregend
in deze kathedraal vol beelden
en Christus aan het kruis
met druppels op zijn lippen
lijkt haast iets te bewegen
zijn ogen toch in elk geval
straks gaat hij zijn hoofd
nog afwenden van de rest
beter is het omhoog te kijken
169
Alleen om jou
ik schep het zand
van je lichaam
om kastelen
en kathedralen
te bouwen
ik schrijf een stad
voor ons samen
met smalle stegen
om doorheen
te dwalen
boetseer desnoods
wolkenluchten
die zich rondom
jou zullen gaan
vouwen
ik dicht alleen
om jou te omarmen
170
Ontmoeting
ik dool in mijn slaap
als door een onbekende stad
van fel verlichte pleinen
drukbevolkt, vol geroezemoes
naar een bank in een park
of naar een plek aan het water
waar je alleen gekabbel hoort
het stromen je gewaar wordt
een vreemde man neemt plaats
naast mij, achter mij, misschien
op den duur zelfs volledig in mij
ik stel hem duizend en een vraag
maar een antwoord blijft uit
hoe naïef om dat te willen dromen
171
Alle strofen
opeens strijken mijn natte vingertoppen
voorzichtig over het elastieken slagveld
van haar slapende lichaam en gaan op reis
wederom nerveus zoekend naar narcissen
om te plukken voordat ze wegdrijft
het gaat regenen, zij in modderstromen
transformeert, in zwarte zwermen vogels
en mij tomeloos fladderend verlaten gaat
ik zal haar nastaren, lang in de verte turen
en wellicht dat ik mij daarna, als ze werkelijk
niet meer te zien is, zal gaan terugtrekken
met de geplukte narcissen nog in mijn handen
zal ik de goden of die enkele god desnoods
smeken om alle strofen te vullen met haar beeld
172
Schetsblok
zat ik in een blanco wereld
waar alles nog moest beginnen
dus ik schiep uit het niets
maar wat bomen en rivieren
wat moest ik anders om
de tijd te doden en tja, ik had
dat schetsblok nu eenmaal
voor mijn verjaardag gekregen
toen schiep ik jou, in een soort
van spontane creatieve opwelling
je zoog zuurstof naar binnen
ik zag je borsten op en neer gaan
ja, ik deed maar wat, wist ik veel
dat alles om jou zou gaan draaien
173
Nooit vergeten
ik sta hier
eigenlijk ook maar
louter toevallig
en bedenk opeens
dat ik misschien
je naam in de rotsen
zou moeten beitelen
of in de plassen
en de wolken moet krassen
eigenlijk gewoon
als een soort van bewijs
dat ik hier heb gestaan
en aan je dacht
en het echt nooit meer
vergeten kan
174
Vertraging
ik staar graag het heelal in
met mijn grote telescoop
een soort zwemmen is het
door religieuze teksten
vaak in trance keer ik terug
verliefd op eindeloosheid
hoofd nog vol van alle praatjes
met manen en nevelflarden
hoe laat vertrekt exact de bus
naar het volgende zwarte gat?
maar meneer, dat kan gemakkelijk
nog lichtjaren lang gaan duren
en dan rekenen we nog niet eens
de vertraging van de schepping mee
175
Natuur
ik stel me zo voor:
ze heeft dijen van klei
ik boetseer er
aanzwellende merels
en ruisende regens in
en als zij ze spreidt
kus ik zacht de natuur
176
Ik kus je
en ik kus je zacht
ik kus je op je volle lippen
terwijl je heel diep slaapt
oneindig ver bent afgedwaald
toch kus ik je zacht
ik kus je op je mooie billen
om daarna je hand te pakken
en je vingers te gaan tellen
want ik kus je zacht
ik kus je teder op elk plekje
waar je het niet verwacht
en jij je omdraait in je slaap
als ik je kus dan is het zacht
ik kus je zacht, ik kus je
177
Lichaam vol bellen
van hout is dit lichaam
het knispert in vuur
blijft drijven op golven
splintert en kraakt
van staal is dit denken
het gloeit en wordt heet
is haast niet te stoppen
tot kogels gesmeed
van water mijn liefde
het regent nu neer:
bellen op jaarringen
sissend in gedachten
178
Chet Baker
Chet Baker blaast in ijle klanken
richting een tomeloos verdriet
hoor hem zoeken, hij is geen vinder
wel een vlinder, maar vlindert niet
o trompettist, o mooie dichter
je wordt steeds lichter in mijn hoofd
ik hoor je heel voorzichtig knakken
hoe je langzaam maar zeker dooft
kom maar hier, ik zal je wiegen
zoals een moeder doet met haar kind
laten we weggaan en blind vliegen
op tonen van een tandeloze wind
179
Observatie
tak beweegt
in de wind
wolken schuiven
in en uit
elkaar
nog even
en iemand
zal ongevraagd
de dagen
vergrendelen
ik kan
er louter
naar kijken
180
Steeds opnieuw
weet je wat pas fijn is?
omhoog naar wolken kijken
en dan opeens
vanuit het niets bijna
je vader zien
gevormd door wind
die naar je staart
begrijpend knikt
en jij praat door
met je geliefde
zegt haar dat je
van haar houdt
je vader knikt
steeds weer opnieuw
181
Geheim
ik ga
uit planken
bomen zagen
en uit
boeken ook
misschien:
Lodeizen wilg
voor in
jouw tuin
die voorleest
als het waait
vertel het maar
aan niemand
door
dan blijft het
ons geheim
182
29 april 2015
de leeslamp stottert licht
over sobere passages:
schichtsgewijs de somberte
steeds even aanstippend
het wachten is eigenlijk
op een komische wending
die de zwaarte weghaalt
en een glimlach boetseert
maar nee, niet vandaag
er is vandaag gewoon
niets om over te lachen
je hebt nu eenmaal weleens
van die dagen dat je denkt:
God, nu even niet denken
183
Voetstap
misschien schrijf ik
mijn voetstap wel
op de zachte huid
vlak onder je borsten
en als je dan kijkt
naar jezelf in de spiegel
weet je dat ik je ooit
bewandeld heb
het is denk ik
gewoon de drang
iets na willen te laten
184
Onwerkelijk
ik wil deze donkerte
uit de straten schrapen
dan vensters van licht
in de gevels schilderen
de stenen buigen wel mee
alsook het hout en het lood
het regenwater druppelt
in het ritme van de dood
ik zie je telkens staan
aan het eind van elke straat
altijd in de regen
en steeds weer spoel je weg
een schim lijk jij te zijn
een hersenschim misschien
maar ik weiger te geloven
dat je niet werkelijk bestaat
je draait je telkens om
en ik weet waarom je gaat
ik heb je niks te geven
hooguit een omarming
en handen door je haren
lippen op je huid
mijn blikken in je ogen
de woorden die ik schrijf
185
Gods tedere explosie
samen met jou wil ik
zo graag naar verwelkte
paardenbloemen staren
omdat ik nu al weet
dat jij er net als ik
een tedere explosie
van God in zult zien
186
En zo
ik moet vooral
jou niet vergeten
en blijven denken
aan mijn handen
die ik echt
heb horen zingen
als zij rustten
op jouw lichaam
wat dat mij leert
over wachten
en geduldig zijn
en zo
187
Stilte en vrijheid
als stilte dan
voor vrijheid komt
dan zal ik stiller
dan het stilste zijn
veel langer dan
die twee minuten
en denken aan
wat ongedwongen is:
een terloopse kus
op jouw wang
of op jouw schouder
omdat ik denk
nee, zeker weet
dat zo de vrijheid voelt
188
Vanavond bloedt de zon weer leeg
ik zag een soort van schubben
in de wolkenlucht vandaag
en dacht op dat moment:
da's mooi toch wel, die vissen
in de lucht, hoe wolken
transformeren willen, liever
toch een vorm aannemen
die door mensen wordt herkend
ik weet dat zij ook soms verlangt
naar liggen in het gras
en net zo graag als ik dan zoekt
naar vormen in de lucht
maar ik hoef het niet te weten
of zij dezelfde vissen ziet
vanavond bloedt de zon weer
leeg in een waaier avondrood
189
De parkiet van God
er sijpelen scherven van cijfers
langs sikkelvormige schaduwen
van een tijdsaanduiding
in een vloeibare vorm
en ze vallen in mijn hoofd
dwars door mijn schedel
breinversnijders van het ergste soort
Pijn! Pijn! Pijn! schreeuw ik
hoelang dan gaat het duren
koleertige cijfers, gehate wijzers
de tijd is de kanker
die mijn lichaam verteert
heb ik voel ik pijn, louter pijn
tot in de aller diepste lagen
van mijn kreupele bewustzijn
die alles verterende pijn
teruggaand naar het jongetje
dat voor het raam
vlokken sneeuw zag vallen
scherfsneeuw, schreeuwsneeuw
of was het niet eens een raam
stond hij in stolpflesje
onophoudelijk heen en weer
geschud wordend
misschien lucht het wel op
als ik nu de hemel bestorm
mij opsluit in Gods studeerkamer
en daar de schaar in zijn parkiet zet
190
Aan wie het horen wil
ik wil, als ik je heb aangeraakt
mijn lippen zacht heb gedrukt
op je zilte huid, je smaak
heb geproefd op mijn tong
veranderen in wind
ik zal langs takken scheren
dakpannen van daken lichten
door bibliotheken waaien
bladmuziek van piano's rukken
zingen in buizen
ik zal in alle denkbare kieren
en gaten jouw naam achterlaten
en aan wie het van me horen wil
vertel ik hoe zacht je handen zijn
191
Stapelbed
ik had je wel gezien in mijn
droom vannacht, maar ik bleef
maar aarzelen
en woorden schrijven
in het harde zand
in plaats van naar je toe
te gaan en je hand vast te pakken
je mee te nemen
naar een plek weg
van de drukte
je stapelde een bed
van de schelpen die jij had gezocht
in het zand
de zee rolde zich uit
als een deken in je droom
192
Niets is meestal wat het lijkt
het regent nu al uren
wind giert dwars door huizen heen
het missen wordt steeds erger
het verpulvert elke steen
in jouw ogen wil ik staren
in jouw omarming wil ik varen
wil ik thuiskomen en elke keer weer
doen alsof ik je een lange reeks van jaren
niet meer heb gezien
in jouw handen wil ik wonen
omdat ze steeds de moeite lonen
van het wachten en het missen
en het eindeloos vergissen
in van alles dat beweegt
het regent nu al uren
ik moest maar eens naar buiten gaan
verdwalen in de straten
of gewoon versteend in regen staan
ik wil door jouw ogen kijken in slow motion
naar de wereld en het leven
zoals het zich spontaan voltrekt
naar gesteente met mos bedekt
en naar de mensen die bewegen
ik zal nemen, ik zal geven
aan de takken van de bomen, alle bellen
in de plassen, de klaprozen in bermen
ja, ik zal door jouw ogen kijken
en ik vermoed gelukkig zijn
het regent nu al uren
ik ben verkleumd tot op het bot
het wordt langzaam lichter
deuren zwaaien uit hun slot
193
ik wil jouw naam in wolken schrijven
maar jouw armen zijn nog even ver
verwijderd van mijn lichaam
ik kan maar niet de angst verdrijven
dat jouw ogen nooit de mijne zullen zijn
en ik niet kijken kan zoals jij kijkt
ja, het regent nu al uren
niets is meestal wat het lijkt
194
Druppelvanger
ik had al heimwee naar je stem
nog voordat je ook maar een woord
had uitgesproken in mijn bijzijn
jou horen was herkenning
alsof er vruchtwater tegen mijn
trommelvliezen klotste en de
woorden die je koos heen
en weer slingerden
daarna alles in wiegende deining
verzonk en een neuriënd later
van wachten en missen begon
je stem viel daarna vrijwel dagelijks
dwars door mijn wezen heen
en zo dikwijls ving ik druppels
195
Ongecoördineerd
misschien moet ik gewoonweg trachten
niet de cirkels op het water te zien uitdijen
maar de steentjes richting diepte volgen
naar donkerder, doffer en onverlichter
dan het zuiverste zwart van onversneden
angstdromen ooit verlaten te worden
ik dan langzaam maar zeker wennen kan
aan de vanzelfsprekendheid van pijn
om ongecoördineerd te kunnen zinken
naar een zachter soort van teder zijn
een gemoedelijker soort machteloosheid
moesachtiger, misschien wel pappig bijna
niet hoef ik sterk te zijn of solide te ogen
zolang wat ik voel maar werkelijk is
196
Gevonden worden
zal ik bijtijds flonkerend zijn
en niet onvindbaar blijven
in het bedauwde hoge gras
dat schier onzichtbaar maakt
ik wil gelukkig zijn, ook nu
in dit bijna half bestaan
van nauwelijks onderweg zijn
louter wachten op jouw komst
eenzaam lig ik in het gras
luisterend naar de regen
en een fluitend merelkoor
zal ik bijtijds flonkerend zijn
val ik wel voldoende op om
gevonden te kunnen worden
197
De trein durven missen
ik veeg de woorden
van je lippen
scheur plakken stilte
van je huid
ik schraap de nacht
van je borsten
stromend water
tussen je dijen vandaan
het maanlicht werp ik
in fonkelende lasso's:
cirkelend licht
dat zingend uiteenspat
een jurk van bloesems
zal ik rond je lichaam
dichten als de zon
uiteindelijk weer opkomt
met je mee zal ik gaan
je vergezellen naar
de trein terug
die je moet nemen
die je altijd, steeds weer
tot in de eeuwigheid
zult blijven nemen
mis hem gewoon een keer
198
Straat vol vuurvliegjes
ik sloot resoluut het gordijn, zag nog
hoe het licht van de lantaarnpaal
pal tegenover mijn woning, nipt de wielen
van een passerende fietser raakte
en cirkelvormige schaduwen wierp
ik draaide mij om en keek
op de klok, mij realiserend dat
het minder laat was dan ik vermoedde
en er misschien nog voldoende tijd was
om in een willekeurig gedicht
te gaan wroeten en dan te verdwalen
maar toen kwam jij binnen
nou ja, dit is: je schoof op mijn netvlies
begon verlegen te vertellen dat je mij
bij vlagen zo miste en verlangde
naar een blik in elkaars ogen, een moment
van even aanraken, een hand
op je wang, door je haar, onder je blouse
lippen op jouw lippen, een kus dus gewoon
buiten hoorde ik hoe in de wind het tuinhek
van de buurman open- en dichtsloeg
een houten klokkenspel van andere buren
het blaffen van een angstige hond
ik schoof het gordijn maar weer open
zag dat het was gaan regenen
de koplampen van een naderende auto
likten de straatstenen, druppels glinsterden
de straat bezaaid met kleine vuurvliegjes
wat een fantasie, dacht ik, en dat op mijn leeftijd
199
In lagen (een afscheidsritueel)
I
steeds dieper zal ik graven
in mijn onderste lagen
waar die niet te verdragen
geur van somberte hangt
en natuurlijk, mijn liefste
je mag het me vragen:
waarom ik steeds richting
donkerte wil reizen
om weer te verdwalen
in spiegelpaleizen
mijzelf vertekend zie splitsen
zie breken, kapseizen
en ik hoor het je zeggen:
je hoeft niets te bewijzen
je bent wie je bent
een prachtig mooi mens!
maar ik ben een zoeker
een doler, een dichter
van nature aanstichter
van mijn eigen verdriet
en dus ga ik dieper
in die onderste lagen
waar men mij vergeet
of tenminste niet ziet
en je moet me niet zoeken
want je zult me nooit vinden
ik laat me verslinden
door het zwart in mijn hoofd
200
II
niets is voor niets tenslotte: je hebt
mij ooit ergens onderweg ontmoet en
ik waande mij in je omarming veilig
heb zelfs gezien dat er een deur opende
voelde licht langs mijn gelaat strijken
maar nu knijp ik mijn ogen uit voorzorg
maar weer dicht en richt mij andermaal
op het meer neutrale zelfbehoud
je was een bed van mos in die felle zon
met wiegende armen in lome seconden
in de toon van je stem hoorde ik beloften
lispelend schetste je vergezichten
en misschien moeten dit soort gezichten
ook wel eeuwig in een verte blijven
zoals een punt achter een zin
maar mag ik dan tenminste schreeuwen
alles rondom mij in wanhoop stukslaan
de fles weer aan mijn lippen zetten
het blauw uit het firmament scheuren
de wolken verwonden, aan stukken rijten
spotten met zwaartekracht en zwarte gaten
onder de dampkring laten ontstaan
mag ik dan nooit meer van je herstellen
hele straten en pleinen verpulveren
alle denkbare decors in paniek te lijf gaan?
ik weet het wel, liefste, ik mag dat niet doen
201
III
een korte notitie zal ik je sturen
zodat je weet waar ik ben
mocht je je dat nog afvragen
het uitzicht hier is fantastisch
zal ik je schrijven en ook
de mensen zijn lief en zacht
er loopt hier een dame rond
gestoken in een witte jas
met prachtig krullend haar
vooral in tegenlicht is ze mooi
haar haardos in een rode gloed
het witte textiel doorschijnend
soms komt ze mij iets brengen
meestal is dat iets kalmerends
zodat ik minder tranen ween
ik probeer me zo te positioneren
dat zij tussen mij en de zon staat
en ik haar contouren kan zien
alles lijkt daarna opeens vlakker
zelfs haar lichaamsvormen
zijn opeens minder glooiend
misschien moet ik hier wel weg
althans, op den duur, heb sterk
het idee dat ik langzaam doof
niet dat branden zo aanlokkelijk is
IV
mijn warme adem beslaat de ruit
en de lichten van de fietsers buiten
lijken verdomd op dwarrelende vlokken
die de aarde maar niet willen aanraken
202
ik zie ze zwevend boven het plaveisel
zigzaggend op zoek gaan naar iets
waarachtigs, tenminste, dat vermoed ik,
dat lichtvlokken daarnaar op zoek gaan
ik veeg de mist weg met een enkele streek
van mijn hand en alles is opeens weer
zo intens helder en in ziedende vaart
draait de aarde om zijn as en ik tril
wankel op mijn benen, ik deins terug
van het raam, veins niet dat ik heldhaftig
of dapper ben en in de spiegeling van het raam
zie ik mijzelf staan, weer een jongetje
ik wend mijn hoofd af van de lichten
sluit mijn ogen en ik zou kunnen huilen
zoals toen die keer aan de telefoon
ook toen zag ik mijzelf gespiegeld
het was in het water
V
soms sneeuwt het in deze kamers 's nachts
maanwit dwarrelt dan dwars door vloeren
en plafonds
verdiepingen spelen geen rol van betekenis meer
en alle vergeten gezichten worden eventjes gestreeld
en een halve graad kouder trekken ze grimassen
de gestoorde slapers met hun lijf vol slaaptabletten
snurkend, knarsetandend, voortdurend draaiend
tegen de richting van de wereld in, mee met de wind
of juist in tegenwind, het maakt geen enkel verschil
men draait, woelend en dromend, toch wel in cirkels
het is een slapend gebouw
203
dat in een nog diepere slaap wordt gewiegd
in een nog zuigender gat wordt gezogen
ik probeer me haar hand voor te stellen
zodat ik nog iets heb om vertederd naar te kijken
maar ook de verbeelding wordt hier cel na cel
uit je denkraam gepulkt of gewist uit je systeem
een definitie van liefde? ik zou het niet weten
ik blijf wel mijn best doen, maar er is louter leegte
VI
het bleef die dag maar onophoudelijk doorregenen
de stenen van de huizen glinsterden en in plassen
zag je hoe zich cirkels vormden
behalve wanneer er een fiets of auto doorheen reed
dan leek het wel of het water ribben kreeg
er elk moment een lichaam uit zo'n plas kon opstaan
(een vrouwenlichaam natuurlijk
mannen komen uit klei of uit modder)
ik stelde mij dan voor dat zij opeens verrees uit het water
haar hand naar mij uitstrekkend, zeggend: 'mijn liefste
zullen we dansen in de regen samen?'
ik kan niet eens dansen
dat weet je toch wel?
VII
ik moet steeds denken
aan de manier waarop ze bewoog
die avond dat we samen door een stad liepen
hand in hand een kerk passeerden en allebei
zo onnozel waren om te checken of we daar
op dat uur nog naar binnen konden
204
jeetje, dacht ik, het kan toch God zijn bedoeling
niet zijn om na zeven uur 's avonds niemand
meer in Zijn Huis toe te laten?
ik wou er een snedige opmerking over maken
maar bedacht net op tijd dat ik niet weer
die van spot vervulde dichter moest uithangen
bovendien keek ik op dat moment naar haar opzij
en zag aan haar hele manier van bewegen
dat we feitelijk al door een veel groter huis liepen
VIII
als ik later groot ben
bouw ik voor jou een zandkasteel
zodat je vanuit wel duizend kamers
kijken kunt naar hoge golven
die de wolken steeds weer likken
of naar de duinen en het helmgras
waar je kinderen ziet spelen
bij de bunkers van de Duitsers
je verliefden ziet passeren
hand in hand en vrolijk lachend
als ik later groot ben
dan mag je komen in mijn ballenbak
waar we samen uren kunnen spelen
vrij vallend in de felle kleuren
vissen wordend, jij en ik
zwemmend onder al die ballen
als in een kauwgomballenautomaat
en we drinken zoete ranja
en we eten pepermuntjes
ja, het is altijddurend zomer
als ik later groot ben
ga ik een tekening voor je maken
je ziet een maan, een kerk, een boerderij
en een pad leidt naar jouw huisje
205
in jouw kamer brandt nog volop licht
een hart, een pijl naar jou gericht
ik vouw een vliegtuig van papier
dat ik door je raam naar binnen gooi
er staan woorden op geschreven
je mag ze lezen als ik weg ben
(maar je weet vast al wat er staat)
als ik later groot ben
heb ik een vlot voor jou en mij gemaakt
we varen samen naar een overkant
roeiend met onze handen
en mocht dit vlot gaan zinken, onverhoopt
dan pak ik je hand vast en ik loop
doodleuk met jou verder over het water
dat is ooit al eens een keer vertoond
en ik geloof dat dat alleen maar kan
als je echt in iets gelooft
als ik later groot ben
dan zal ik waarschijnlijk sterker zijn
en kan ik zomers voor jou schrijven
of moet ik als ik groot ben later
ook gewoon zwak durven zijn?
IX
nu rust de wind
in een plooi van je huid
en ik trek me stil terug
naar een andere plek
of ga je mee, hier vandaan?
naar een reinigend water
stroom je ook net als ik
naar een onbestemd later
206
het is niet erg
dat je zwijgt
ik begrijp het volkomen
ik wil alleen niet
dat je huilt
het net als ik koud hebt
X
ze slaapt
beweegt licht
droomt misschien
van mijn adem
op haar huid
en ik zeg niets
bekijk haar alleen maar
207