Click here to load reader
Upload
karel
View
221
Download
6
Embed Size (px)
DESCRIPTION
Â
Citation preview
Visie grammatica
K. Spitsbaard
Inleiding
In het onderwijs van het vak Nederlands in het voortgezet onderwijs nemen zowel grammatica als
spelling in veel gevallen een prominente plaats in. Velen vinden een te prominente plaats, maar
volgens anderen kan er nooit genoeg aan grammatica en spelling gewerkt worden. De discussie over
grammaticaonderwijs is wederom de laatste jaren opgelaaid. In de cursus heb ik veel gediscussieerd
en gesproken met medestudenten over de traditionele visie en over hun visie welke plaats
grammatica- en spellingsonderwijs zou moeten innemen. Mijn visie op grammaticaonderwijs is dan
ook meerdere keren gewijzigd. Zo begon ik aan deze module met het idee, dat het traditionele
grammaticaonderwijs een belangrijke rol speelde in het correct spellen en daarmee ook erg
belangrijk was voor het schrijfonderwijs. Echter naarmate ik meer artikelen las over dit controversiële
onderwerp had ik mijn visie gewijzigd in helemaal geen grammatica aanbieden in het voortgezet
onderwijs zoals ook Peter-Arno Coppen in zijn column in Levende Talen Magazine (2012/8) had
geschreven. Uiteindelijk heb ik nu mijn visie gevormd op basis van de artikelen van Bonset en van
Steenbakkers.
Mijn visie op grammatica
Grammaticaonderwijs is alleen nuttig voor zover het bijdraagt aan het correct leren spellen (o.a.
werkwoordvormen) en daar zijn maar weinig begrippen uit redekundig en taalkundige ontleding voor
nodig. Een docent kan grammaticale begrippen aanbieden (focus on form) in dienst van de
mondelinge en schriftelijke communicatie, wanneer leerlingen hier aan toe zijn (weak interface).
Grammatica en spellingonderwijs zouden geïntegreerd aangeboden kunnen worden in
taalbeschouwingsonderwijs, waarbij taalkundige kennis door middel van verschillende oefeningen
spelenderwijs wordt aangeleerd.
Hoe ben ik tot deze visie gekomen? In eerste instantie heb ik veel deskresearch gedaan. Ik heb veel
artikelen gelezen over de vele onderzoeken naar veel verschillende vormen van grammaticaonderwijs
(traditioneel en alternatieve vormen van grammaticaonderwijs). In één artikel concludeert H. Bonset
naar aanleiding van een onderzoek van Van Gelderen (2010), dat grammaticaonderwijs niet de eerst
aangewezen weg is om de schrijfvaardigheid van leerlingen te vergroten. Zowel het traditionele als
het alternatieve grammaticaonderwijs (bijvoorbeeld revisieonderwijs, expliciet en ook impliciet
vormgerichte instructie, direct schrijfonderwijs en zinsopbouwonderwijs) hadden volgens het
onderzoek van Van Gelderen en Oostdam (2002) geen significante verschillen op tekstkwaliteit en
formuleervaardigheden. Bonset stelt in zijn artikel terecht de vraag: ‘waarom besteden leerkrachten
zoveel tijd aan traditioneel grammaticaonderwijs?’ In een onderzoek van Tordoir en Wesdorp (1979)
worden er twee motieven genoemd. Ten eerste zou het van belang zijn voor vreemde talenonderwijs
en het zou van belang zijn om het logisch denken te scholen. De uitkomsten van deze onderzoeken
vind ik schokkend. Er staat ‘Juist het tegengestelde is waar’, want zij concluderen dat het
grammaticaonderwijs zoals gegeven bij Nederlands op een aantal punten helemaal niet aansluit op
de grammatica in het vreemdetalenonderwijs. Er zou zelfs sprake zijn van ‘kortsluiting’. Daarnaast is
er weinig transfer bij andere talen; hetgeen ook door mijn interviews met taaldocenten bij ons op
school wordt onderkend. Er is geen tot nauwelijks overleg tussen de verschillende vakgroepen. Ten
tweede zou grammaticaonderwijs het logisch denken bevorderen. Hierover schrijven zowel Bonset
als Steenbakkers, dat daar andere vakken beter voor geschikt zouden zijn.
Ik ben het dan ook eens met Bonset, die zegt dat grammaticaonderwijs wel nuttig is voor het leren
spellen en dat het erg belangrijk is wat, hoe en wanneer je dat gaat aanbieden. Hij legt de nadruk met
name op het schriftelijk onderwijs, waarbij ik het overigens meer eens ben met Steenbakkers
(Taalprofessor), die vindt dat grammatica en spelling samen in taalbeschouwingsonderwijs gegeven
kunnen worden in grotere (vakoverstijgende) opdrachten en niet in lessen, die van elkaar los staan.
Steenbakkers maakt voor mij nog een paar hele belangrijke opmerkingen. Zo vindt hij het heel
belangrijk, dat je leerlingen helderheid verschaft in wat er van hen verwacht wordt en dat het zinloos
is om grammaticaonderwijs te geven, wanneer leerlingen niet gemotiveerd zijn. Ook ben ik het met
Steenbakkers eens dat inductief grammaticaonderwijs meer effect oplevert dan het deductieve
(expliciete) grammaticaonderwijs, omdat kinderen al veel meer kennis hebben van grammatica dan
docenten aannemen. Het is een gemis om de voorkennis en de transfer niet te gebruiken, die ze al
bezitten. Ze zullen met de zelfstandigheid die ze krijgen zeker meer motivatie hebben om zelf de
verbanden te zoeken en daarmee meer motivatie te krijgen voor grammaticaonderwijs. Belangrijk
hierbij is, dat de onderwijzer ook aandacht heeft voor andere taaluitingen zoals straattaal en
dialecten en zich niet beperkt tot de standaardtaal.
Naast Bonset en Steenbakkers heb ik ook onderzoek gedaan naar de didactische aanpak bij
grammaticaonderwijs. Ik heb met veel interesse een artikel gelezen van Van Disseldorp (2009),
waarbij hij vindt dat je taalkundige kennis in een geïntegreerde taalbeschouwingonderwijs moet
aanbieden met oefeningen. Door middel van bijvoorbeeld analogieën kunnen leerlingen dan zelf en
met elkaar de verschillen en overeenkomsten vergelijken (wel inductief). De docent moet ook hier
oog hebben voor andere taalvormen als poëzie, kranten, cartoons en strips (Hulshof, 2009).
Ik heb hiermee met bovenstaande mijn visie nog niet geheel onderbouwd. Waarom moet men dan
grammaticaonderwijs spelenderwijs aanbieden? Om hier antwoord op te geven gebruik ik het artikel
van Hulshof (2009), waarin hij een ander onderscheid maakt in de grammatica. Ten eerste de
descriptieve grammatica (G1), die enerzijds generatief is. De grammatica als systeem van regels,
waaronder ook de transformationele-generatieve grammatica (bijvoorbeeld ontleden via
boomdiagram) onder valt. Anderzijds noemt hij de constructieve grammatica, die de grammatica ziet
als netwerk van patronen en taal als een repertoire van deze constructies (Verhagen, 2005). Ten
tweede noemt hij de didactische grammatica, die prescriptief van aard is. Regels over de grammatica
die in een lesboek staan. Deze grammatica (G2) is veelal gebaseerd op de descriptieve grammatica.
Ten derde beschrijft hij de belangrijkste vorm van grammatica en voor mij de meest essentiële vorm,
namelijk de persoonlijke werkgrammatica (G3). Deze grammatica leer je vanaf het moment dat je
geboren bent. Het is onbewust aangeleerd en verworven grammatica. Onbewust kennis, taalgevoel
en grammatica die in ons hoofd zit. Een complete analytische moedertaal wordt als kind al inductief
ontwikkeld uit een breed pakket van taalaanbod.
Nu is deze G3 genuanceerd, gedifferentieerd en verfijnd, maar ook onoverzichtelijk. Daarom vind ik
dat een onderwijzer het grammaticaonderwijs impliciet moet aanbieden met veel taalaanbod om de
leerlingen zelf een overzicht te laten creëren in hun werkgrammatica en het kan inslijpen in het lange
termijngeheugen. Wanneer dit aanbieden ook nog op een spelenderwijs en dus op een voor een
leerling onbewuste leuke manier gebeurt, dan zal het grammaticaonderwijs en het daarmee
verbonden spellingsonderwijs niet alleen leuk zijn, maar ook nog zijn vruchten afwerpen.
Ik wil nog even ingaan op wat en hoelang je grammaticaonderwijs inductief moet aanbieden. Ik vind
het lastig om antwoord te geven op wat je moet aanbieden. Bij zinsontleding (redekundig ontleden)
zou ik persoonsvorm, gezegde, onderwerp, lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp al in de
brugklas de revue laten passeren, omdat je deze termen ook kan gebruiken bij andere taalvakken.
Hier zou ik net als Steenbakkers uitgaan van de kennis die kinderen al hebben opgedaan op de
basisschool. Daarnaast zou ik bij het taalkundig benoemen om dezelfde redenen ook zelfstandig
naamwoord, lidwoord, bijvoeglijk naamwoord, de verschillende vormen van een werkwoord (in
verband met de spelling, hetgeen ook belangrijk is voor schriftelijke communicatie) en de
verschillende voornaamwoorden (bezittelijk, betrekkelijk en vragend) kort bespreken. Je kunt als
docent ook prima differentiëren, wanneer er leerlingen zijn die veel meer interesse hebben in
redekundig- en taalkundig benoemen.
Ik ben ook geen voorstander van lang en uitvoerig grammaticaonderwijs, tenzij leerlingen er zelf om
vragen, wanneer een onderwerp ze interesseert. Iedere les Nederlands met een aantal analogieën
beginnen en leerlingen zelf een structuur en verbanden in laten zoeken en vervolgens met elkaar
reflecteren hoeft niet lang te duren en neemt in een week toch al snel één uurtje in beslag. Als
docent kun je terugkerende problemen in zowel schriftelijke als mondelinge taaluitingen in een les
met voorbeelden laten terugkomen.
Om mijn visie uit te proberen heb ik me de vraag gesteld: ‘werkt een didactische aanpak met spel bij
inductief grammaticaonderwijs?’
Om hier antwoord op te geven heb ik de laatste twee weken bij het vak Nederlands met mijn
leerlingen de website bezocht: www.beterspellen.nl . We hebben bijna iedere dag de vijf vragen
klassikaal beantwoord (met vele verschillende antwoorden) en uiteindelijk de score van de gehele
klas bekeken. De scores werden na twee weken veel beter en leerlingen maakten ook tijdens de
schrijfopdrachten minder taalfouten. Het invullen van de opdrachten en het nabespreken nam
ongeveer tien minuten in beslag. De vragen over het gebruik van ‘ze, hun of hen’ beantwoordden
mijn leerlingen iedere keer onvoldoende. Ik had daarom een les gegeven over het gebruik van deze
woorden (zie bijlage). Na deze les had ik een test gedaan met de klas om te toetsen of ze nu beter
begrip hadden en de woorden beter konden gebruiken. Het resultaat was dat bijna alle leerlingen nu
wel ‘ze, hun of hen’ goed konden gebruiken.
Mijn conclusie
Mijn onderzoek was een kleinschalig onderzoek (deskresearch, interviews, lessen uitproberen),
waarbij ik had geprobeerd antwoord te krijgen of de inductieve manier van grammaticaonderwijs op
een speelse manier betere resultaten gaf dan bijvoorbeeld het traditionele grammaticaonderwijs.
Ik denk dat mijn aanpak mij heeft aangetoond dat het betere resultaten oplevert voor mondelinge en
schriftelijke taaluitingen. Ze worden in ieder geval door spel en zelfstandigheid gestimuleerd en
gemotiveerd. Wanneer ik nu een les vergeet om te beginnen met www.beterspellen.nl , dan fluiten
mijn leerlingen mij terug: “meneer Spitsbaard, vergeet u niet iets!?”
Bronnen
Bonset, H., M. De Boer en T. Ekens (2010). Nederlands in de onderbouw.
Bonset, H. (2010).Taalbeschouwingsonderwijs, wat is dat?
Bonset, H. (2010). Taalkundeonderwijs, veel geloof weinig empirie.
Coppen, P. (2012). Artikel ‘Manifest’ in Levende Talen Magazine
Gelderen, A. van (2010). Does explicit teaching of grammar help students to become better writers?
Insights from empirical research.
Hulshof, H. (2002). Vormen van taalkennis (inaugurele rede).
Steenbakkers, J. (2005). Nederlands anders. Een andere aanpak van lessen Nederlands in de
onderbouw
Tordoir, A. & H. Wesdorp (1979). Het grammaticaonderwijs in Nederland. Een overzicht betreffende
de effecten van grammaticaonderwijs en een verslag van een onderzoek naar de praktijk van dit
onderwijs.
Overige bronnen
Pleging, H., Grammatica op school. Reader cursus Grammatica en Spelling op school.
Pleging, H., Spelling op school. Reader cursus Grammatica en Spelling op school.
www.beterspellen.nl
www.cambiumned.nl
www.slo.nl