Upload
others
View
0
Download
0
Embed Size (px)
Citation preview
Faculteit Bio-Ingenieurswetenschappen
Academiejaar 2015-2016
Voedselbank bewaakt de voedselveiligheid: zijn alle
voedselresten welkom?
Helena Goubert
Promotoren: Prof. dr. ir. Mieke Uyttendaele
Prof. dr. ir. Liesbeth Jacxsens
Tutor: ir. Elien De Boeck
Masterproef voorgedragen tot het behalen van de graad van
Master in de bio-ingenieurswetenschappen:
Landbouwkunde
Faculteit Bio-Ingenieurswetenschappen
Academiejaar 2015-2016
Voedselbank bewaakt de voedselveiligheid: zijn alle
voedselresten welkom?
Helena Goubert
Promotoren: Prof. dr. ir. Mieke Uyttendaele
Prof. dr. ir. Liesbeth Jacxsens
Tutor: ir. Elien De Boeck
Masterproef voorgedragen tot het behalen van de graad van
Master in de bio-ingenieurswetenschappen:
Landbouwkunde
De auteur en de promotor geven de toelating deze scriptie voor consultatie beschikbaar te stellen en
delen ervan te kopiëren voor persoonlijk gebruik. Elk ander gebruikt valt onder de beperkingen van
auteursrecht, in bijzonder met betrekking tot de verplichting uitdrukkelijk de bron te vermelden bij
het aanhalen van resultaten uit deze masterproef.
Gent, juni 2016
Promotor Promotor Tutor Auteur
Prof. dr. ir. M. Uyttendaele Prof. dr. ir. L. Jacxsens ir. E. De Boeck H. Goubert
I
Woord vooraf
Met deze masterproef sluit ik een fantastische periode in mijn leven af. Het behalen van de graad
van Master in de Bio-ingenieurswetenschappen: Landbouwkunde is iets waar ik bijzonder trots op
ben. Verschillende mensen hebben me geholpen om deze uitdaging tot een goed einde te brengen,
dit is dan ook het uitgelezen moment om hen te bedanken.
Allereerst zou ik graag mijn promotoren Prof. Uyttendaele en Prof. Jacxsens willen bedanken voor
het interessante thesisonderwerp, het opvolgen van deze thesis en het mogelijk maken van de
verschillende boeiende interviews. Speciale dank gaat uit naar Prof. Jacxsens voor de frequente
meetings, constructieve feedback en het vele naleeswerk.
Ook ir. Elien De Boeck wil ik graag bedanken voor het vele naleeswerk, de antwoorden op al mijn
vragen en de hulp in het labo. Ook bedankt om me telkens te vergezellen naar de verschillende
liefdadigheidsorganisaties en de interviews. Ik vond het telkens zeer aangenaam!
Graag zou ik ook alle personen bedanken die ik gedurende dit jaar geïnterviewd heb voor deze thesis.
Bedankt voor jullie tijd! Speciale dank gaat uit naar de liefdadigheidsverenigingen die deelgenomen
hebben aan het onderzoek voor hun tijd en hun vertrouwen.
Tot slot zou ik ook zeer graag mijn ouders bedanken, die gedurende heel mijn studieperiode zorgden
voor veel aanmoediging en steun. Ook mijn zussen en broer, nichten en neven zou ik willen
bedanken voor de zeer leuke en aangename jaren op kot. Daarnaast zou ik ook nog Gilles willen
bedanken voor z’n ondersteuning en naleeswerk. Als laatste zou ik ook nog mijn vrienden willen
bedanken voor het ‘samen’ afzien in de blok, de leuke feestjes en de gezellige avonden in Gent.
Dankzij jullie kijk ik terug op een zeer leuke studententijd, bedankt!
II
III
Inhoud
Woord vooraf ....................................................................................................................................... I
Lijst met afkortingen ........................................................................................................................... V
Abstract ............................................................................................................................................. VII
Inleiding ............................................................................................................................................... 1
1 Literatuurstudie ............................................................................................................................... 3
1.1 Oorzaken van voedselverlies ................................................................................................... 3
1.2 Schema en definities inzake voedselverlies ............................................................................ 4
1.3 Wetgeving................................................................................................................................ 5
1.3.1 Beleid binnen de EU ........................................................................................................ 6
1.3.2 Beleid in België ................................................................................................................ 7
1.3.3 Beleid andere EU-lidstaten .............................................................................................. 9
1.3.4 Beleid buiten de EU ....................................................................................................... 11
1.4 Micro-organismen in gedoneerd voedsel ............................................................................. 13
1.4.1 Houdbaarheidsdatum .................................................................................................... 13
1.4.2 Voedselveiligheidsgedrag en hygiëne in Voedselbanken/ liefdadigheidsorganisaties . 14
1.4.3 Bewaarcondities in de donatie-/acceptatieketen ......................................................... 15
2 Materiaal en methode ................................................................................................................... 17
2.1 Interviews met de verschillende stakeholders binnen de donatie-/acceptatieketen .......... 17
2.1.1 Geïnterviewde stakeholders ......................................................................................... 17
2.1.2 Vragenlijsten .................................................................................................................. 19
2.2 Zoektocht naar liefdadigheidsorganisaties ........................................................................... 19
2.3 Microbiologische analyses..................................................................................................... 20
2.3.1 Staalname ...................................................................................................................... 20
2.3.2 Geanalyseerde producten ............................................................................................. 21
2.3.3 Groeimedia voor kwantificatie ...................................................................................... 24
2.3.4 Verdunning .................................................................................................................... 26
2.3.5 Aanrijking en detectie van Listeria monocytogenes en Salmonella spp. ...................... 26
2.3.6 Bevestiging van de aan/afwezigheid van L. monocytogenes ........................................ 27
2.3.7 Data-analyse .................................................................................................................. 27
2.4 Literatuurreview .................................................................................................................... 29
3 Resultaten en discussie ................................................................................................................. 31
3.1 De donatie-/acceptatieketen in België .................................................................................. 31
3.1.1 De donatiezijde .............................................................................................................. 31
3.1.2 De acceptatiezijde ......................................................................................................... 34
IV
3.2 Bespreking van de interviews van de verschillende stakeholders ........................................ 37
3.2.1 Regulatoren ................................................................................................................... 37
3.2.2 Facilitatoren ................................................................................................................... 40
3.2.3 Donoren ......................................................................................................................... 44
3.2.4 Acceptoren .................................................................................................................... 50
3.2.5 Verbeterd schema donatie-/acceptatieketen met behulp van de interviews .............. 54
3.3 Microbiologische veiligheid, hygiëne en kwaliteit van de gedoneerde bederfbare producten
............................................................................................................................................... 56
3.3.1 Karakterisatie van de liefdadigheidsorganisaties .......................................................... 56
3.3.2 Bespreking van de algemene kenmerken van de geanalyseerde levensmiddelen ....... 56
3.3.3 Bespreking van de kwaliteit, hygiëne en veiligheid van de gedoneerde bederfbare
producten, herverdeeld door liefdadigheidsverenigingen ........................................................... 60
4 Conclusie ....................................................................................................................................... 71
5 Suggesties voor verder onderzoek ................................................................................................ 74
6 Referenties .................................................................................................................................... 75
7 Bijlagen .......................................................................................................................................... 81
Bijlage 1: Niet-limitatieve lijst van levensmiddelen opgesteld door het FAVV die door de
Voedselbanken en liefdadigheidsorganisaties kan gebruikt worden als richtlijn bij het beoordelen
van de houdbaarheid van levensmiddelen indien de houdbaarheidsdatum van het product is
bereikt of overschreden. ................................................................................................................... 81
Bijlage 2: Lijst van de temperatuur voorschriften zoals opgenomen in de bijlagen van het KB van 13
juli 2014 (KB 2014). ........................................................................................................................... 83
Bijlage 3: De gegevens van de contactpersonen van de gecontacteerde instanties. Ook de datum
van interview en door wie het interview werd afgenomen is weergegeven. ................................... 84
Bijlage 4: Begeleidende brief (Nederlands) ....................................................................................... 87
Bijlage 5: Begeleidende brief voor de Europese Commissie (Engels) ............................................... 90
Bijlage 6: Protocol Vidas L.monocytogenes ....................................................................................... 94
Bijlage 7: Protocol Vidas Salmonella spp. .......................................................................................... 94
Bijlage 8: Bevestiging van de aan-/afwezigheid van L.monocytogenes ............................................ 94
V
Lijst met afkortingen
ALOA Agar Listeria Ottoviani Agosti
aw wateractiviteit
BP Baird-parker Agar base
CAP Common Agricultural Policy
CBL Centraal Bureau Levensmiddelenhandel
COMEOS Belgische Federatie van de Handel en Diensten
EC Europese Commissie
EVIRA Finnish Food Safety Authority
FAVV Federaal Agentschap voor de veiligheid van de voedselketen
FEAD Fund for European Aid to the Most Deprived
FEVIA Federatie Voedingsindustrie
FUSIONS Food Use for Social Innovation by Optimising Waste Prevention Strategies
GHP Good Hygiene Practices
GMP Good Manufacturing Practices
HACCP Hazard Analysis and Critical Control Points
KB Koninklijk Besluit
KOMOSIE Koepel van Milieuondernemers in de Sociale Economie
kve kolonievormende eenheden
MAP Modified Atmosphere Packaging
MB Ministrieel Besluit
MDP European Union Food Distribution programme for the Most Deprived Persons
MRS de Man, Rogosa and Sharpe agar
MYP M.Y.P. Agar base
MZB
NVWA
Melkzuurbacteriën
Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit
OVAM Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij
PCA Plate Count Agar
POD MI POD Maatschappelijke Integratie
PPS Pepton fysiologische zoutoplossing
RE Rapid ‘Enterobacteriaceae
REC Rapid E.coli 2 Agar
TGT te gebruiken tot
THT ten minste houdbaar tot
TKG totaal aeroob kiemgetal
TSC Perfringens Agar base
VLAREM Vlaams Reglement betreffende de Milieuvergunning
YGC Yeast Glucose Chloramhenicol
VI
vii
Abstract
In België wordt het jaarlijkse voedselverlies geschat op 3,6 miljoen ton per jaar. Té veel voedsel gaat
dus zomaar verloren. In navolging van de afvalhiërarchie is de belangrijkste stap dit voedselverlies
doorheen de reguliere keten te reduceren. Dit behoort echter niet tot de scope van deze thesis. Deze
thesis focust op de tweede trap van de afvalhiërarchie: hoe het voedselverlies nog kan ingezet
worden voor humane consumptie. Zo kan het voedselverlies dat nog geschikt is voor humane
consumptie verdeeld worden naar de mensen in armoede. In Vlaanderen leeft nl. nog steeds 1 op de
10 Vlamingen onder de armoedegrens. Een betere afstemming tussen het voedselverlies en de vraag
naar voedselhulp zou dan ook een grote stap zijn in de armoedebestrijding en het hergebruiken van
het voedselverlies. Echter, een goede afstemming kan enkel bereikt worden indien de betrokken
partijen intensief samenwerken. Vier soorten partijen werden hierbij geïdentificeerd: de donoren en
acceptoren (die de basis van de donatie-/acceptatieketen vormen), de regulatoren en de
facilitatoren. Elke partij bestaat bovendien nog eens uit verschillende organisaties.
Qua wetgeving ziet Europa de acceptoren als operatoren binnen de voedselketen. In principe dienen
de Voedselbanken en liefdadigheidsverenigingen dus aan dezelfde regelgeving te voldoen als de
andere operatoren in de voedselketen. Echter, om het voedselverlies te beperken en het aantal
donaties te verhogen, werd aan de lidstaten toegestaan om zelf nationale versoepelingen op te
stellen. Grote verschillen tussen de Europese lidstaten vallen hier dan ook op te merken. Ook in
België werden enkele versoepelingen opgesteld met als voornaamste doel de wettelijke horden weg
te nemen om meer schenkingen te verkrijgen, zonder hiervoor in te boeten aan voedselveiligheid.
In de eerste fase van deze thesis werd de huidige donatie-/acceptatieketen in België in kaart
gebracht. Dit gebeurde op basis van de literatuur en met behulp van interviews met de verschillende
betrokken partijen. Hieruit bleek dat de donatie-/acceptatieketen in België zeer versnipperd is en
bestaat uit tal van kleine verenigingen die elk op hun eigen manier werken. Bovendien bleek dat
bijna de helft van de producten verdeeld door de Voedselbanken aangekocht zijn met Europese
steun. Ook werden met behulp van de betrokken partijen de verschillende pijnpunten in deze
huidige keten geïdentificeerd. Eén van de voornaamste pijnpunten bleek de beperkte capaciteit van
de liefdadigheidsverenigingen te zijn. Door deze beperkte capaciteit zijn de donoren bezorgd dat hun
producten niet correct behandeld worden. Hierdoor blijven de schenkingen, zeker van risicovollere
producten (zoals vlees), nog beperkt. Deze beperkte capaciteit bleek te wijten te zijn aan enerzijds
het werken met vrijwilligers waardoor het efficiënt opzetten van organisatie en logistiek niet zo
evident is maar anderzijds ook de beperkte financiële middelen waarover liefdadigheidsverenigingen
beschikken. Dit wordt in de hand gewerkt doordat ze voor de verkregen producten meestal geen
bijdrage mogen vragen aan de mensen in armoede.
Daar ook mensen in armoede recht hebben op veilig voedsel, werd in de tweede fase van deze thesis
nagegaan of de levensmiddelen die bij de mensen in armoede terechtkomen, nog van voldoende
kwaliteit en veiligheid zijn. Hiervoor werden stalen genomen van voedingswaren in vier
liefdadigheidsverenigingen. Er werden gedoneerde bederfbare producten geanalyseerd daar deze
het beste weergeven of de verkregen producten correct behandeld en snel genoeg herverdeeld
worden. Deze snelle herverdeling is noodzakelijk daar de meeste producten slechts een beperkt
aantal dagen voor het overschrijden van hun houdbaarheidsdatum geschonken worden. Uit de
resultaten bleek dat ondanks dat de producten op het einde van hun houdbaarheid zaten, slechts
ongeveer een kwart van de onderzochte stalen een kwaliteitsreductie ondergaan had. Ook op vlak
van hygiëne en voedselveiligheid scoorden de producten over het algemeen vrij goed. Al bleek één
product te hoge aantallen L. monocytogenes te bevatten. De oorzaak van deze overschrijding kan bij
ABSTRACT
VIII
de liefdadigheidsorganisatie liggen maar kan even goed veroorzaakt geweest zijn door een andere
schakel binnen de keten. Op basis van de resultaten van deze steekproef werden een aantal
pijnpunten omtrent hygiëne, voedselveiligheid en kwaliteitszorg in de donatie-/acceptatieketen
blootgelegd.
In de donatie-/acceptatieketen valt dus een zekere spanning op te merken. Zo dient er steeds een
afweging gemaakt te worden tussen enerzijds het wegschenken van voedsel om voedselverlies en
armoede te reduceren en anderzijds het waarborgen van kwaliteit en veiligheid van de gedoneerde
producten om de gezondheid van de mensen in armoede niet in gevaar te brengen.
1
Inleiding
In Europa werd in 2010 90 miljoen ton voedsel per jaar verspild, in België wordt het jaarlijkse
voedselverlies (vermijdbaar en onvermijdbaar) geschat op 3,6 miljoen ton per jaar (Monier V.,
Mudgal S. et al. 2010) (Roels and Van Gijseghem 2011). Dit voedselverlies is het gevolg van
verschillende oorzaken zowel binnen de voedselketen als bij de consument. De focus van dit
onderzoek ligt vooral op de voedseloverschotten en -verspilling binnen het laatste deel van de
voedselketen, namelijk op het niveau van de voedselverwerkende bedrijven en de voedseldistributie.
Ondanks de vele inspanningen blijven overschotten en verspilling bestaan. Deze worden vooral in de
hand gewerkt door vraagvoorspelling, marketingstrategieën, voorraadbeheer, esthetische
overwegingen en houdbaarheid (Roels and Van Gijseghem 2011).
Deze voedseloverschotten zomaar verloren laten gaan, is enerzijds niet duurzaam en anderzijds ook
in strijd met de aanwezigheid van armoede en voedseltekorten in Europa en België. Zo liep in 2014 in
Europa 24,4% van de bevolking risico op armoede en was 9,6 % van de Europese bevolking niet in
staat om elke dag een kwaliteitsvolle maaltijd te betalen (FEBA 2014). In België liggen deze
percentages iets lager, maar toch leeft nog 1 op 10 Vlamingen onder de armoedegrens (Vandevoort
2013). Een betere afstemming tussen deze voedseloverschotten en de vraag naar voedselhulp zou
een grote stap zijn in deze armoedebestrijding en in het hergebruiken van deze voedseloverschotten.
Een betere afstemming kan enkel veroorzaakt worden indien de betrokken partijen intensief
samenwerken. Bij de betrokken partijen behoren enerzijds voedselverwerkende bedrijven en de
voedseldistributeurs die hun voedseloverschotten kunnen doneren. Anderzijds zijn er dan ook de
acceptoren, zoals de Voedselbanken en liefdadigheidsverenigingen, die het voedsel tot bij de mensen
in armoede brengen. Zij vormen de basis van de donatie-/acceptatieketen. Daarnaast zijn er nog
partijen die een invloed uitoefenen op deze keten. Ten eerste zijn er de regulatoren die de wetgeving
rond deze keten opstellen om de kwaliteit en veiligheid van de levensmiddelen, net als in de
reguliere keten, te kunnen garanderen. Als tweede zijn er ook nog verschillende facilitatoren. Deze
organisaties proberen elk op hun eigen manier om de doorstroom van voedseloverschotten in de
donatie-/acceptatieketen te vergemakkelijken. Elke betrokken partij bestaat bovendien nog eens uit
verschillende organisaties. Een goede afstemming tussen alle betrokken partijen is dus niet
eenvoudig.
Niet alleen België maar ook andere landen bekijken hoe ze een betere afstemming tussen de
betrokken partijen kunnen verkrijgen. In Europa is rond het donatieproces (nog) geen algemeen EU-
beleid opgesteld, dus elke lidstaat heeft zijn eigen regelgeving (Bio by Deloitte 2014). In bepaalde
lidstaten zijn er sterke versoepelingen op de reguliere levensmiddelenwetgeving om de doorstroom
van de voedseloverschotten sterk te stimuleren. Andere lidstaten vinden dat de regelgeving in de
donatie-/acceptatieketen even strikt moet zijn als in de reguliere keten opdat er niet aan
voedselveiligheid en –kwaliteit zou ingeboet worden.
Deze voedselveiligheid en –kwaliteit van de levensmiddelen in de donatie-/acceptatieketen is naast
de hoeveelheid voedseloverschotten die doorstromen naar de mensen in armoede, een nog
belangrijker gegeven. De veiligheid en kwaliteit van deze voedseloverschotten moeten nl.
evenwaardig zijn als die van de levensmiddelen in het reguliere traject. Dit is niet altijd even
eenvoudig daar extra horden zijn in dit proces die een impact kunnen hebben op de veiligheid van
het product. Zo moet er extra aandacht besteed worden aan het doordacht overschrijden van de
houdbaarheidsdatum, voldoende voedselveiligheidsgedrag vanwege de vrijwilligers en goede
bewaar- en transportcondities van de levensmiddelen.
INLEIDING
2
Deze masterproef bestaat uit twee delen. In een eerste fase werden verschillende interviews
afgenomen van meerdere betrokken organisaties. Op basis van deze interviews en literatuur kon de
huidige donatie-/acceptatieketen in kaart gebracht worden en konden de pijnpunten in deze keten
geïdentificeerd worden. De tweede fase van het onderzoek bestond uit het evalueren van de
voedselveiligheid en –kwaliteit in de huidige donatie-/acceptatieketen op basis van een steekproef
van 61 stalen. Deze stalen waren afkomstig uit twee sociale kruideniers, één voedselbedeelpunt en
één sociaal restaurant, op die manier werd elke soort acceptor in rekening gebracht.
De centrale vraag van dit onderzoekswerk is dan ook:
Wat zijn de pijnpunten rond hygiëne, voedselveiligheid en kwaliteitszorg in de keten van
voedseldonatie en -acceptatie (met als focus vooral be- en verwerkte levensmiddelen vanuit
verwerkende bedrijven en voedseldistributie)?
Volgende specifieke onderzoeksvragen zijn:
Hoe ziet het schenkingsproces er uit in België (in kaart brengen van de donatie- en
acceptatieketen)?
Welke hygiëneregels omtrent donatie van voedingsproducten zijn er vanuit Europa en wat is het
beleid in België omtrent voedseldonatie/-acceptatie?
Welk beleid is er in andere EU-lidstaten omtrent voedseldonaties/-acceptatie?
Hoe gaan bedrijven met voedseloverschotten om en retailers met voedselverspilling en hoe
kunnen deze gevaloriseerd worden in de strijd tegen armoede?
Hoe gaan liefdadigheidsverenigingen om met de verkregen voedseloverschotten?
Zijn de producten die via voedselhulp bij minderbedeelden terechtkomen nog kwaliteitsvol,
hygiënisch en voedselveilig genoeg?
Figuur 1: Schematische voorstelling van het onderzoek in deze masterproef
3
1 Literatuurstudie 1.1 Oorzaken van voedselverlies
Tijdens de verwerking van grondstof tot voedsel geschikt voor humane consumptie gaat er heel wat
voedsel verloren. Op wereldschaal wordt dit verlies geschat op 1,3 miljard ton voedsel per jaar, wat
ongeveer neer komt op 1/3 van het voedsel dat geproduceerd wordt voor menselijke consumptie
(Roels and Van Gijseghem 2011). In Vlaanderen wordt het voedselverlies geschat op 1,94 miljoen tot
2,29 miljoen ton per jaar. De oorzaken van dit voedselverlies zijn te vinden in elke schakel van de
voedselketen. Welke schakel welke hoeveelheid voedselverlies veroorzaakt, is weergegeven in Figuur
2 (Vlaamse Regering 2015).
Figuur 2: Geschatte voedselverliezen in Vlaanderen binnen de verschillende schakels van de voedselketen (Vlaamse
Regering 2015).
Grote verliezen worden veroorzaakt tijdens de primaire productie. Denk aan voedselgewassen die
beschadigd worden door ziektes of schimmels of verliezen veroorzaakt doordat het gewas niet meer
aan de kwaliteitseisen van de consument voldoet (Roels and Van Gijseghem 2011). De grootste
voedselverliezen echter worden veroorzaakt tijdens de verwerking. In de industrie is er zowel
onvermijdbaar als vermijdbaar voedselverlies. De vermijdbare voedselverliezen worden er
veroorzaakt door overproductie, technische tekortkomingen, beschadiging van producten of
verpakkingen… In de distributie (o.a. supermarkten en de detailhandel) wordt het vermijdbaar
voedselverlies dan weer veroorzaakt door strenge houdbaarheidsdata, verkeerde afstemming van
vraag en aanbod, beschadigde verpakkingen… Daarna zijn er nog de voedselverliezen die veroorzaakt
worden door bedrijven die bereid voedsel aanbieden zoals restaurants en catering. Deze worden in
de hand gewerkt door o.a. verkeerde portiegroottes, moeilijke vraagvoorspelling… Een vijfde oorzaak
van voedselverlies ligt in de huishoudens. Verkeerde portiegroottes, onvoldoende kennis en
keukenvaardigheden en onvoldoende bewustzijn… leiden tot verlies (Roels and Van Gijseghem
2011). Ook het fout interpreteren of twijfel over de houdbaarheidsdatum leveren binnen de
huishoudens een bijdrage aan het voedselverlies (Monier V., Mudgal S. et al. 2010). Als laatste is er
nog het voedsel dat verloren gaat door het transport doorheen alle stadia van de voedselketen. Dit
kan veroorzaakt worden door het niet onderhouden van de koudeketen, door beschadiging of door
onhygiënische omstandigheden (Martínez Z, Menacho P et al. 2014).
Er gaat dus té veel voedsel zo maar verloren. De belangrijkste stap om dit voedselverlies te
reduceren is preventie. In de Ketenroadmap Voedselverlies 2015-2020 werden actieprogramma’s
opgesteld om de doelstelling, 15% minder voedselverliezen in Vlaanderen tegen 2020, te helpen
realiseren. Zo bestaat actieprogramma 1 uit verschillende acties om de voedselverwerkende
bedrijven in de keten te helpen om hun voedselverliezen te reduceren vb. door een gratis
voedselverliesconsultancy aan te bieden aan voedingsbedrijven. Het voedselverlies doorheen de
reguliere voedselketen reduceren, behoort echter niet tot de scope van deze thesis. In een tweede
instantie kan men dan bepalen welke mate dit voedsel nog geschikt is voor humane consumptie. Dit
deel kan dan eventueel geschonken worden aan de minderbedeelden. Niet alleen de
LITERATUURSTUDIE
4
minderbedeelden maar ook de bedrijven en de retailers winnen hierbij. De bedrijven en retailers
zouden op die manier namelijk geld kunnen besparen door het verminderen van hun kosten voor
hun afvalverwerking (Schneider 2013).
1.2 Schema en definities inzake voedselverlies
In de literatuur zijn er verschillende definities omtrent voedselverlies, voedseloverschot,
voedselafval en voedselverspilling te vinden. Ter verduidelijking van deze definities werd
onderstaand stroomschema opgesteld (Figuur 3).
Figuur 3: Stroomschema ter verduidelijking van de definities omtrent voedselverlies, voedselverspilling,
voedseloverschot en voedselafval. De definities van voedselverlies en voedselverspilling zijn gebaseerd op het document
‘Voedselverlies in ketenperspectief’ (OVAM 2012), de definitie van voedseloverschotten werd opgesteld op basis van
Tarasuk V., & Eakin J. A. (2005). De definiëring van hetgeen niet meer kan dienen voor menselijke consumptie is
gebaseerd op het document FUSIONS Definitional Framework for Food Waste (Östergren K., Gustavsson J. et al. 2014).
LITERATUURSTUDIE
5
In de reguliere keten worden grondstoffen omgezet in voedsel geschikt voor menselijke consumptie,
benoemd als levensmiddel. Tijdens deze omzetting zijn er tal van oorzaken (zie 1.1. Oorzaken van
voedselverlies) waardoor het voedsel uit de voedselketen kan verwijderd worden. Echter, eens uit de
voedselketen verwijderd, kan het niet terug in de voedselketen terecht komen. Deze fractie behoort
dan tot food waste of voedselafval. Voedselafval wordt gedefinieerd als “levensmiddelen en
oneetbare delen die verwijderd worden uit de voedselketen” en kan niet meer dienen voor menselijke
consumptie of herverdeling naar minderbedeelden. Deze producten kunnen wel nog dienen voor de
productie van diervoeder, bio-energie (door anaerobische vertering, cogeneratie of verbranding) of
voor het behoud van organisch materiaal in de bodem (via inploegen, compostering, overschotten op
het land te laten liggen of as van verbranding). Een laatste deel van de voedseloverschotten kunnen
echter niet gerecupereerd worden nl. diegene die gestort worden en diegene die terechtkomen in
het afvalwater. Dit deel is zeer minimaal aangezien dit bij voedseloverschotten wettelijk streng
beperkt is. De ladder van Lansink beperkt streng het storten door bevordering van hergebruik en
terugwinning (De Raad van de Europese Unie 1999). Indien er toch gestort wordt, moet dit op
reguliere en vergunbare stortplaatsen gebeuren. Ook het lozen van afvalwater is streng
gereglementeerd in VLAREM II. Het lozen van afval in de riolering of in het oppervlaktewater is
verboden (Vlaamse Regering 2015). De definiëring van hetgeen niet meer kan dienen voor
menselijke consumptie is gebaseerd op het document FUSIONS Definitional Framework for Food
Waste (Östergren K., Gustavsson J. et al. 2014).
Echter, tijdens de omzetting van grondstof tot menselijke consumptie zijn er ook oorzaken waardoor
levensmiddelen in een soort nevenketen van de reguliere keten kunnen terechtkomen. Hierdoor
blijven ze binnen de voedselketen en kunnen ze dus nog wel geconsumeerd worden (Östergren K.,
Gustavsson J. et al. 2014). Dit wordt als het voedselverlies gedefinieerd. ‘Voedselverlies is elke
reductie in het voor menselijke consumptie beschikbare voedsel, die in de voedselketen, van oogst tot
en met consumptie, plaatsvindt.’ Binnen dit voedselverlies kunnen dan nog 2 termen
voedseloverschot en voedselverspilling gedefinieerd worden. ‘Voedselverspilling is de meest pure en
bewuste vorm van voedselverlies die zich op het einde van de keten, dus op het niveau van het
huishouden en de retail, voordoet’ (OVAM 2012). Voedseloverschot wordt door Tarasuk end Eakin
(2005) dan weer gedefinieerd als ‘onvoordelige landbouwgewassen, nieuwe producten die falen bij
het in de markt zetten of verwerkt voedsel dat niet geschikt is voor de retail door productiefouten of
schade tijdens transport, verwerking of bewaring’ (Tarasuk V. and Eakin J. A. 2005).
Voedseloverschot is dan het voedselverlies dat eerder structureel is van aard en dus vroeger in de
keten gebeurt (primaire productie, verwerking, groothandel, distributie). Dus zowel de
voedseloverschotten als de voedselverspilling kunnen herverdeeld worden naar minderbedeelden.
Ze hebben de menselijke voedselketen nooit verlaten en kunnen dus beschouwd worden als een
donatie/acceptatie alternatief van de reguliere voedselketen.
1.3 Wetgeving
Ondanks de verschillende mogelijkheden voor herverdeling van voedseloverschotten en
voedselverspilling, gebeurt dit slechts in beperkte mate. De reden waarom recuperatie van
voedseloverschotten en voedselverliezen nu nog maar in beperkte mate gebeurt, is omdat er tal van
wetten en regels zijn die belangrijke barrières vormen bij die herverdeling. Dit zowel op Europees als
nationaal niveau (Hansens, Ekegrem et al. 2014).
LITERATUURSTUDIE
6
1.3.1 Beleid binnen de EU
Wanneer men Artikel 2 en Artikel 3 binnen de Verordening (EU) Nr. 178/2002 (‘General food law’)
strikt interpreteert, moeten de Voedselbanken volgens Europa bekeken worden als operatoren
binnen de voedselketen (EC. 2002). Gevolg, Voedselbanken moeten aan dezelfde regels voldoen als
alle andere operatoren in de voedselketen (Hansens, Ekegrem et al. 2014). Dit wil zeggen dat
Voedselbanken volgende regelgeving moeten opvolgen:
- The General Food Law of Verordening (EU) Nr. 178/2002 (Hansens, Ekegrem et al. 2014).
Hierin staan regels omtrent de voedselveiligheid. Zo mag er vb. geen onveilig voedsel op de
markt terecht komen (Artikel 14). Ook de vereisten omtrent traceerbaarheid staan hierin
beschreven. Zo moeten de operatoren in de keten voor elk product kunnen documenteren
van wie ze een bepaald product gekregen hebben en aan wie ze dit product verkocht hebben
(Artikel 18) (EC. 2002).
- Verordening (EU) Nr. 852/2004 en Verordening (EU) Nr. 853/2004 (Hansens, Ekegrem et al.
2014). Deze wetgevingen gaan over hygiëneregels wanneer men in aanraking komt met
levensmiddelen (EC. 2004) en waarbij de Verordening Nr. 853/2004 een uitbreiding vormt
met regels specifiek voor voedsel van dierlijke afkomst (EC. 2004). In deze verordeningen zijn
de goede hygiënepraktijken en HACCP-principes uitgewerkt.
- Verordening (EU) Nr. 1169/2011 (Bio by Deloitte 2014). Deze wetgeving behandelt de
etikettering van levensmiddelen en hun datummarkering (EC. 2011).
Echter, wanneer voedseldonoren aan alle regels zullen moeten voldoen, zullen ze eerder geneigd zijn
om voedseloverschotten weg te gooien dan ze te schenken aan de Voedselbanken om zo risico’s
omtrent vb. aansprakelijkheid en bijkomende hygiëne-inspecties te vermijden (Bio by Deloitte 2014)
(Europees parlement en de raad 2004). Daarom definiëren sommige lidstaten (vb. Noorwegen, Italië)
de Voedselbanken als eindverbruiker i.p.v. operator. Hierdoor is er een verschuiving van B2B naar
B2C waarbij de acceptoren dus bekeken worden als eindconsument. Door deze verschuiving moeten
zowel de donoren als de acceptoren aan minder regels voldoen (Hansens, Ekegrem et al. 2014).
Om voedseldonatie te vergemakkelijken wil Europa deze definitie nu ook deels doortrekken. Normaal
moeten retailers, die onverpakte dierlijke producten zoals vlees, vis, kaas en eieren alleen verkopen
aan de eindconsument (B2C), enkel voldoen aan Verordening (EU) Nr. 852/2004. Wanneer een
dergelijke retailer echter voedsel schenkt aan de Voedselbanken of andere liefdadigheidsinstellingen
(niet enkel dierlijke maar ook plantaardige of voorverpakte producten), beschouwd als operatoren in
de voedselketen, dan verschuift het naar B2B en moet het voldoen aan de bijkomende wetgeving
Verordening (EU) Nr. 853/2004 en volgens Verordening (EU) Nr. 882/2004 ook meer hygiëne-
inspecties van de overheid ondergaan.
Om de donatie te vergemakkelijken, heeft Europa deze wetgeving versoepeld. Zo volstaat het dat de
retailer maar voldoet aan Verordening (EU) Nr. 852/2004 zolang de activiteit ‘marginal, localised and
restricted’ is. In praktijk echter, verkiezen retailers vaak uit logistieke overwegingen om het
gedoneerde voedsel centraal te verzamelen en dan pas te schenken. Zo is het echter geen ‘marginal,
localised and restricted’ activiteit, waardoor er toch weer aan de Verordening (EU) Nr. 853/2004 zou
moeten voldaan worden (DG SANTE 2015).
Binnen de EU is er dus nog geen duidelijk beleid uitgestippeld omtrent voedseldonatie, hierdoor
varieert dit sterk tussen de verschillende lidstaten (Bio by Deloitte 2014). Wil men donatie van
levensmiddelen vergemakkelijken, dan is een verduidelijking van deze EU regelgeving noodzakelijk.
Daarom stelt de EU voor dat elke lidstaat een leidraad opstelt voor voedseldonor en
LITERATUURSTUDIE
7
voedselacceptor. Wanneer deze leidraad opgevolgd wordt, wordt er voldaan aan de relevante EU
wetgeving. Deze leidraad zou, onder andere, informatie kunnen omvatten rond taken en
verantwoordelijkheden, welke voedingsmiddelen geschikt zijn voor donatie, interpretatie van
houdbaarheidsdata, invulling van goede praktijken en HACCP principes, voorwaarden voor opslag,
transport en traceerbaarheid, legale aansprakelijkheid en fiscale voordelen (DG SANTE 2015).
1.3.2 Beleid in België
Rond de meeste van bovenstaande onderwerpen zijn er al Belgische regels opgesteld. Zo heeft het
FAVV een omzendbrief opgesteld met de bepalingen die van toepassing zijn op Voedselbanken en
liefdadigheidsverenigingen. Hierin worden richtlijnen beschreven met betrekking tot de interpretatie
van houdbaarheidsdata, traceerbaarheid, etikettering en het invriezen van levensmiddelen (FAVV
2015). In deze omzendbrief staat echter niet vermeld of liefdadigheidsverenigingen een erkenning,
toelating of registratie nodig hebben. Ook de mate waarin liefdadigheidsverenigingen een eigen
intern controlesysteem op het respecteren van GMP en HACCP dienen uit te voeren, wordt niet
vermeld. Daarnaast worden hierin ook geen richtlijnen meegegeven omtrent transport,
verantwoordelijkheden en aansprakelijkheden. In België zijn er dus wel richtlijnen maar die zijn nog
steeds niet overal gekend en ook nog niet samengevat in 1 document die als leidraad zou kunnen
dienen. Eerst zullen de onderwerpen die toegelicht worden in de omzendbrief van het FAVV
besproken worden. Daarna volgt wat in de Belgische wetgeving staat omtrent de andere
onderwerpen.
1.3.2.1 Omzendbrief FAVV
Omtrent houdbaarheid en welke levensmiddelen geschikt zijn voor donatie kan gesteld worden dat
de belangrijkste bron van voedselverlies veroorzaakt wordt door producten die hun
houdbaarheidsdatum overschrijden (Garrone, Melacini et al. 2014). De grootste hoeveelheid van de
producten die geschonken worden, zijn dan ook levensmiddelen waarvan de THT bereikt of
overschreden is. In bepaalde gevallen kunnen deze levensmiddelen nl. nog worden verdeeld aan de
consument zonder risico voor een negatief effect op de gezondheid. Met behulp van een niet-
limitatieve lijst opgesteld door het FAVV (zie Bijlage 1), kunnen Voedselbanken en
liefdadigheidsverenigingen oordelen of deze producten nog geschikt zijn voor donatie. Men zoekt tot
welke van de 4 categorieën (zeer lang houdbaar – lang houdbaar – beperkt houdbaar – kort
houdbaar) het levensmiddel behoort, waarna men een richtlijn kan lezen omtrent de maximale
houdbaarheid van dit product. Zo kan men vb. een pakje koffie dat behoort tot de categorie ‘zeer
lang houdbaar’, tot 1 jaar na de THT bewaren mits er geen gebreken aan de verpakking of het
product zijn. De opgegeven inschatting van het FAVV omtrent de houdbaarheid na overschrijden van
de THT is louter indicatief en moet dus geval per geval gebeuren. Voor deze regelgeving omtrent THT
moet wel gegarandeerd kunnen worden dat de verpakkingen ongeschonden blijven en de
koudeketen en bewaaromstandigheden van de levensmiddelen gerespecteerd worden. Echter,
producten waarbij de TGT-datum overschreden is, mogen niet meer verdeeld worden tenzij deze
ingevroren worden (zie invriezen). Na deze datum kunnen deze producten nl. een schadelijk effect
hebben op de gezondheid (FAVV 2015).
Naast richtlijnen met betrekking tot de houdbaarheid staan er in de omzendbrief ook nog richtlijnen
met betrekking tot etikettering. Elke consument heeft recht op de volledige informatie over de
levensmiddelen die hij zal consumeren (FAVV 2015). Welke informatie op de voorverpakte
levensmiddelen dient te staan, is vermeld in de Verordening (EU) Nr. 1169/2011 van oktober 2011
(EC. 2011). Om deze verplichte etikettering te verduidelijken, werd door het FAVV een brochure
opgesteld voor alle operatoren van de voedselketen. In deze brochure staat welke informatie op het
LITERATUURSTUDIE
8
etiket moet en mag. Zo moet er o.a. duidelijk op de verpakking staan welke allergenen er in het
product zitten, de houdbaarheidsdatum, de ingrediëntenlijst, de bewaarmethode… Daarnaast moet
bij diepgevroren producten ook duidelijk vermeld worden dat ontdooide producten niet opnieuw
mogen ingevroren worden (FAVV 2012).
Ook liefdadigheidsverenigingen die gekoelde voorverpakte levensmiddelen willen invriezen, moeten
dit op het etiket vermelden. Daarnaast zijn er in de omzendbrief van het FAVV ook nog andere
richtlijnen weergegeven die liefdadigheidsverenigingen dienen te volgen indien ze levensmiddelen
willen invriezen. Zo moeten de liefdadigheidsverenigingen - volgens de richtlijnen van de
omzendbrief van het FAVV - beschikken over diepvriesinstallaties met voldoende capaciteit.
Daarnaast moet het invriezen ten laatste plaatsvinden op de uiterste houdbaarheidsdatum. Ook
dienen de ingevroren producten tussen 48 uur en 2 maand na invriezen herverdeeld te worden.
Uiteindelijk moet een liefdadigheidsvereniging er ook voor zorgen dat de koudeketen nooit
doorbroken wordt (slechts een korte schommeling van de temperatuur van max. 3°C is toegelaten)
en dat de temperatuur bij ontvangst van de producten steekproefsgewijs gecontroleerd wordt (FAVV
2015), (KB 2014). Een lijst van de temperatuur voorschriften (zie Bijlage 2) die hierbij gelden, is
opgenomen in de bijlagen van het KB van 13 juli 2014 (KB 2014).
Als laatste komen in de omzendbrief van het FAVV enkele richtlijnen omtrent traceerbaarheid aan
bod. Traceerbaarheid van de gedoneerde producten is noodzakelijk. Zo kan er bij crisis snel
ingegrepen worden. Voor Voedselbanken en liefdadigheidsverenigingen voorziet België een
versoepeling op de wetgeving over traceerbaarheid voor operatoren in de keten. Deze versoepeling
houdt in dat donoren enkel een lijst van vestigingen van liefdadigheidsorganisaties en
Voedselbanken moeten bijhouden waaraan geleverd werd en dat de acceptoren enkel een lijst
moeten bijhouden van bedrijven waarvan de producten afkomstig zijn (FAVV 2015). Door die
versoepeling op de traceerbaarheid worden de gevraagde inspanningen van de bedrijven
gereduceerd. Op die manier wordt geprobeerd bedrijven te stimuleren hun overschotten te
schenken.
1.3.2.2 Belgische wetgeving omtrent de onderwerpen niet besproken in de omzendbrief
In België dient elke operator in de voedselketen gekend te zijn bij het FAVV. In het KB van 16 januari
2006 heeft men een onderscheid gemaakt tussen de verschillende soorten bedrijven en hun
activiteiten daar deze invloed hebben op de te vervullen formaliteiten en verplichtingen. Zo worden
de operatoren toegewezen aan één van volgende categorieën : erkenning, toelating of registratie
(KB 2006). Volgens de activiteitenfiches van het FAVV volstaat een registratie voor Voedselbanken en
liefdadigheidsverenigingen indien er uitsluitend levensmiddelen, met een houdbaarheid van
minstens 3 maanden bij omgevingstemperatuur, gegeven worden aan de mensen in armoede (FAVV
2014). Vanaf dat de levensmiddelen minder dan 3 maand houdbaar zijn of de levensmiddelen langer
dan 3 maand houdbaar blijven mits een bijkomende maatregel (vb. invriezen), dienen de
Voedselbanken en liefdadigheidsvereniging een toelating aan te vragen (FAVV 2014). Ook een sociaal
restaurant dient een toelating aan te vragen (FAVV 2014). Liefdadigheidsorganisaties worden dus
gezien als onderdeel van de voedselketen en dienen bijgevolg te voldoen aan Verordening (EU) Nr.
852/2004 en aan het KB autocontrole. In principe zouden de liefdadigheidsverenigingen dus aan
dezelfde wetgeving omtrent GHP, HACCP en traceerbaarheid moeten voldoen als elke andere
operator. Echter, in het MB van 22 maart 2013 staan versoepelingen op vlak van autocontrole en
traceerbaarheid. Voor Voedselbanken en liefdadigheidsverenigingen, die onder Art 3 §2 van dit
ministerieel besluit vallen, is het voldoende indien ze GHP en een versoepelde HACCP toepassen (MB
2013). De versoepeling op vlak van traceerbaarheid werd eerder al besproken.
LITERATUURSTUDIE
9
Daarnaast is in België de fabrikant/retailer verantwoordelijk voor zijn producten tot op het moment
dat ze afgehaald worden. Daarna zijn het de Voedselbanken of charitatieve verenigingen die
verantwoordelijk zijn. Belangrijk is dan ook dat bij afhaling de verpakking, de houdbaarheidsdatum
en de opslagtemperatuur gecontroleerd worden (Belgische Federatie van Voedselbanken). Ook voor
het transport zijn deze accepterende verenigingen verantwoordelijk. Deze levensmiddelen kunnen
getransporteerd worden naar een opslagplaats van een overkoepelende organisatie (vb.
Voedselbanken) of een onafhankelijke organisatie (POD maatschappelijke integratie 2015). Deze
overkoepelende organisaties zorgen dan voor verdere verdeling naar kleinere afhankelijke
organisaties en worden dus gezien als operatoren in de keten. Wanneer de producten dan bij de
liefdadigheidsverenigingen zijn toegekomen, zijn zij verantwoordelijk voor het naleven van de
uiterste gebruiksdatum (POD maatschappelijke integratie 2015).
Goede opslagcondities zijn vooral van belang bij overkoepelende organisaties (vb. Voedselbanken),
omdat de voedingsmiddelen daar een langere periode kunnen aanwezig zijn. Deze organisaties
moeten dan ook beschikken over een opslagplaats erkend door het FAVV (POD maatschappelijke
integratie 2015). Naast het zorgen voor hygiënische omstandigheden is de temperatuur tijdens
opslag ook belangrijk. Zo moeten, wettelijk gezien, de gekoelde ruimtes waar levensmiddelen liggen
een temperatuur van 1°C bedragen. Ook mogen producten slechts geschonken worden indien hun
temperatuur niet hoger is dan hun voorgeschreven temperatuur, terug te vinden in het KB
betreffende levensmiddelenhygiëne van 13 juli 2014 (KB 2014) (zie Bijlage 2).
Een groot deel van het budget van de Voedselbanken en van liefdadigheidsverenigingen gaat naar
transport (POD maatschappelijke integratie 2015). Idealiter worden hiervoor koelwagens gebruikt,
transport met behulp van koelboxen wordt als minimum gezien (FAVV 2015). Tijdens bereiding,
vervoer, opslag, uitstalling en levering is een korte schommeling van de temperatuur toegelaten
zolang de schommeling niet meer dan 3° C bedraagt en er geen gezondheidsrisico’s kunnen optreden
(KB 2014).
Als laatste zoekt België, naast het bewaken van de hygiëne en de voedselveiligheid, naar middelen
om het aantal donaties te stimuleren. Dit kan o.a. door fiscale voordelen voor de donor in het
nationaal beleid op te nemen. In België dienen donoren sinds 2013 geen BTW te betalen op de
producten die geschonken worden. Deze regelgeving geldt enkel wanneer de producten geschonken
worden aan een erkende instelling, bv. aan één van de negen Voedselbanken die onder de Belgische
Federatie van Voedselbanken vallen (Bio by Deloitte 2014).
1.3.3 Beleid andere EU-lidstaten
Aangezien er geen algemeen EU-beleid is omtrent voedseldonatie heeft elk lidstaat een eigen beleid.
Onderstaande tabel (zie Tabel 1) geeft een overzicht van een aantal belangrijke punten binnen het
beleid van een aantal EU-lidstaten.
Bij deze tabel dienen een aantal opmerkingen gemaakt te worden. Zo maken alle opgesomde EU-
landen gebruik van de financiële steun van het FEAD-programma. Enkel de landen die voor meer dan
10 miljoen steun verkregen, werden aangeduid (zie Tabel 1, ‘FEAD-programma’). Bij de andere
landen is deze financiële steun nl. beperkt omdat het slechts een kleinschalig project steunt (EC.
2015)
De Europese Richtlijn 2008/98/EG spoort de lidstaten aan om de afvalhiërarchie (zie Figuur 4) ook in
hun nationale wetgeving op te nemen (EC. 2008). Slechts een beperkt aantal lidstaten (zie Tabel 1,
‘Opname afvalhiërarchie in nationale wetgeving’) heeft dit al volbracht. In deze afvalhiërarchie
worden voedseldonaties als prioritair gezet boven hergebruik voor dierenvoeders, recuperatie via
LITERATUURSTUDIE
10
bv. anaerobe vertering en afval. In praktijk echter, is het in vele lidstaten voor bedrijven duurder om
te schenken dan om het verloren voedsel anaeroob te laten verteren (Bio by Deloitte 2014),
(Ministerie van Infrastructuur en Milieu), (Penttinen 2012).
Figuur 4: De afvalhiërarchie (Flanders' Food 2013)
Zoals reeds eerder vermeld, worden de Voedselbanken in Europa als operatoren binnen de
voedselketen gedefinieerd. Enkel Italië heeft in 2003 een wet ‘the Good Samaritan Law’
goedgekeurd. Door deze wet vormt een Voedselbank in Italië geen schakel van de keten maar wordt
ze gelijkgesteld aan de finale consument. Hierdoor zijn voedseldonoren enkel aansprakelijk voor de
voedselveiligheid en hygiënecondities tot aan de Voedselbank. Door deze wet zijn donoren wat meer
gerustgesteld waardoor ze sneller geneigd zijn om levensmiddelen te schenken (Bio by Deloitte
2014).
Europa laat toe dat voedingsmiddelen na hun THT-datum nog geschonken worden. Griekenland,
Hongarije, Polen, Spanje en Zweden echter introduceerden een nationale wet die verbiedt om
producten nog na hun THT-datum te schenken. Deze nationale wet kwam er doordat
voedseldonoren geen risico’s wilden nemen om aansprakelijk gesteld te worden voor deze
producten. Daarnaast vreesden de donoren dat een mogelijke daling van de kwaliteit bij het
overschrijden van de THT-datum, een negatieve invloed kon hebben op hun merknaam (Bio by
Deloitte 2014). Deze verstrengde wetgeving omtrent houdbaarheid leidt echter vaak tot een grote
beperking van het aantal schenkingen. Bij deze landen vormt hun nationale wetgeving hieromtrent
dan ook de grootste barrière.
Zoals reeds eerder vermeld (zie 1.3.1) stelt de EU voor dat elke lidstaat een leidraad opstelt voor
voedseldonor en voedselacceptor. Als deze leidraad opgevolgd wordt, wordt voldaan aan zowel de
Europese als nationale wetgeving. Enkel Frankrijk, Nederland en Finland hebben al een goede
werkpraktijken handleiding opgesteld (Bio by Deloitte 2014), (Voedselbanken Nederland 2014),
(EVIRA 2013). De Nederlandse leidraad ‘Handboek Voedselveiligheid Vereniging van Nederlandse
Voedselbanken’ is opgesteld in 2014 en is nog in progressie (Voedselbanken Nederland 2014).
De Europese richtlijn 2006/112/EC stelt dat er op geschonken goederen slechts een verminderde
BTW dient betaald te worden door de donoren. Zo dient niet de oorspronkelijke BTW-waarde van
het product betaald te worden maar dient slechts de BTW betaald te worden op de waarde van het
product op het moment dat het gedoneerd wordt. Daar de waarde van het product gezakt is, door
het bereiken van de houdbaarheidsdatum of beschadiging, zal het bedrijf dus minder BTW moeten
betalen op de geschonken producten. Twee problemen duiken op bij deze richtlijn. Enerzijds kan de
vraag gesteld worden wie de waarde van de geschonken producten bepaalt, anderzijds is het voor
bedrijven op die manier duurder om hun producten te herverdelen dan om hun producten tot afval
te herleiden. De richtlijn laat echter ruimte voor interpretatie zodat de lidstaten hier elk op een
LITERATUURSTUDIE
11
verschillende manier mee omgaan. In de meeste lidstaten wordt de richtlijn zo geïnterpreteerd dat
er geen BTW betaald moet worden op de geschonken producten. Er wordt door deze lidstaten
voldaan aan de Europese wetgeving door te stellen dat de waarde van de geschonken producten
verwaarloosbaar is. Slechts bij enkele lidstaten (Denemarken, Spanje, Finland en Zweden) verloopt
de BTW bij schenkingen net zoals in de reguliere keten en dient er dus ook op de geschonken
goederen nog BTW betaald te worden (Bio by Deloitte 2014), (Voedselbanken Nederland 2015).
Daarnaast zijn er in de meeste EU-lidstaten ook fiscale voordelen voor een bedrijf bij donatie van
producten. Dit werd ingevoerd om het aantal donaties te stimuleren. Twee verschillende voordelen
kunnen opgenomen worden in de nationale wetgeving. Enerzijds is er het belastingkrediet (vb. in
Frankrijk en Spanje). Een bedrijf kan dit belastingkrediet aanwenden bij z’n belastingaangifte. In
Frankrijk bedraagt deze 60%. Frankrijk heeft door dit hoge percentage dan ook één van de meest
aantrekkelijke fiscale regelgevingen omtrent donatie binnen Europa. De hoeveelheid die geschonken
wordt, is wel geplafonneerd tot een bepaald percentage van de omzet van het bedrijf. Anderzijds
kunnen schenkingen in mindering worden gebracht bij de winstberekening zodat het bedrijf ten
gevolge van de schenkingen minder belastingen dient te betalen. Dit fiscaal voordeel wordt in vele
landen (vb. Denemarken, Griekenland, Duitsland, Italië…) toegepast om het aantal schenkingen te
stimuleren (Bio by Deloitte 2014), (Voedselbanken Nederland 2015), (PwC).
Als laatste werd ook nog verplichte schenking in de tabel opgenomen. In mei 2015 is in Frankrijk een
wetsvoorstel goedgekeurd. Deze wet dwingt supermarkten, groter dan 1000 m2, om afgedankt
eetbaar voedsel te doneren aan een goed doel. Dit verschilt met de Belgische aanpak waarin het
schenken van voedingsmiddelen niet verplicht maar wel gepromoot wordt (De Morgen 2015).
Frankrijk is voorlopig het enigste EU-land dat deze wet invoert. Frankrijk heeft dan ook één van de
sterkst ontwikkelde beleiden wat betreft voedseldonatie en wordt gezien als koploper op dat vlak in
Europa (Bio by Deloitte 2014).
In Tabel 1, ‘Belangrijkste barrière’ staat voor elke lidstaat weergegeven welke nationale
wetgeving(en)/barrière(s) het aantal donaties reduceert. Deze barrières werden geïdentificeerd door
het beleid van de onderzochte lidstaten met elkaar te vergelijken. De vergelijking werd gedaan op
basis van een literatuuronderzoek aangevuld met interviews van experten in de verschillende landen.
Bij sommige EU-lidstaten werden in de literatuur geen belangrijke barrières weergegeven (Bio by
Deloitte 2014).
1.3.4 Beleid buiten de EU
Ook buiten de EU zijn er landen die wetgevingen opstellen om het doneren van levensmiddelen te
stimuleren. Een sterk uitgewerkt beleid buiten de EU is dat van Canada. Zo past Canada net als Italië
‘the Good Samaritan law’ toe en heeft het, net als Frankrijk, Nederland en Finland, een goede
werkpraktijken handleiding opgesteld voor haar Voedselbanken, de ‘Food Safety Guidelines For Food
Banks’. De handleiding is zeer praktijkgericht en focust zich vooral op het trainen van staf en
vrijwilligers. Andere aspecten zoals aansprakelijkheid, verantwoordelijkheid en traceerbaarheid
komen in deze handleiding niet aan bod. Daarnaast geeft men slechts beperkt informatie over hoe er
moet omgegaan worden met de houdbaarheid van de levensmiddelen (Halton Region 2011). Deze
leidraad benadrukt dus andere aspecten dan de al opgestelde leidraden door enkele EU-lidstaten en
behandelt dus niet alle criteria opgesteld door de Europese Commissie. Tot slot wordt gesteld dat in
Canada geen ondersteunend fonds bestaat zoals het FEAD-fonds. Hierdoor blijven de Voedselbanken
afhankelijk van donaties, wat een belangrijke barrière vormt in het blijven voldoen aan de vraag
(Tarasuk, Dachner et al. 2014).
LITERATUURSTUDIE
12
Tabel 1: Verschillen tussen de EU-lidstaten omtrent de nationale wetgevingen over voedseldonaties, gebaseerd op het document ‘Comparative study on EU member states’ legislation and
practices on food donation’ (Bio by Deloitte 2014).
*Te kort aan capaciteit en infrastructuur
*Te weinig aandacht voor 2de trap afvalhiërarchie
Denemarken x x *Strenge nationale wetgeving voedselveiligheid
Frankrijk x x x x x *Onduidelijkheid omtrent het belastingkrediet.
*Wet houdbaarheid aangepast
maar niet opgevolgd door donoren
Duitsland x x x * Logistieke problemen
Hongarije x x x *Strenge toepassing houdbaarheid
Italië x x x x *Onduidelijkheid bij publieke gezondheidsautoriteiten
Polen x x x x *Strenge toepassing houdbaarheid en hygienewetgeving
*Onvoldoende kennis van EU hygiene packages
en General Food law
Spanje x x x *Strenge toepassing houdbaarheid
*Strenge toepassing houdbaarheid
*Grote verantwoordelijkheid donoren
Groot-Brittannië x x
Nederland x x x x
Finland x x x x
Belangrijke barrièreFEAD -
programma
Opname
afvalhiërarchie in
nationale wetgeving
Good
Samaritan
Law
Verstrengde nationale
wetgeving omtrent
houdbaarheid
Goede
werkpraktijken
handleiding
Geen BTW op
geschonken
producten
Fiscale
voordelen
bij donatie
Verplichte
schenking
x x
België x
x x
Portugal
Zweden x x
x
x
Griekenland x
x
x
LITERATUURSTUDIE
13
1.4 Micro-organismen in gedoneerd voedsel
In de wetenschappelijke literatuur werden tot nu toe geen gerapporteerde gebeurtenissen gevonden
waarbij het overschrijden van de houdbaarheidsdatum, goede praktijken of bewaarcondities in
Voedselbanken of liefdadigheidsorganisaties hebben geleid tot de aanwezigheid van schadelijke
micro-organismen in de levensmiddelen (zie 2.4). Inspelend op deze lacune in de wetenschappelijke
literatuur zullen in deze masterproef de pijnpunten omtrent voedselveiligheid, hygiëne en
kwaliteitszorg van de levensmiddelen in deze donatie-/acceptatieketen, onderzocht worden.
Eerst zal besproken worden welke schadelijke micro-organismen een rol kunnen spelen wanneer de
THT/TGT-datum overschreden wordt. Daarna wordt de invloed van het voedselveiligheidsgedrag van
de werknemers en het effect op het voorkomen van schadelijke micro-organismen in de donatie-
/acceptatieketen besproken. In een derde deel volgt het belang van goede bewaarcondities om de
groei van micro-organismen te beperken.
1.4.1 Houdbaarheidsdatum
De grootste bron van voedselverlies in de voedselverwerkende industrie en de voedseldistributie
wordt veroorzaakt door het overschrijden van de interne houdbaarheidsdata bij de industrie en de
houdbaarheidsdata bij de distributie. Het zijn ook deze producten die het meest geschonken worden
(Garrone, Melacini et al. 2014). Allereerst is een goede kennis en toepassing van deze
houdbaarheidsdata noodzakelijk om het voedselverlies te beperken. Daarnaast is dit ook van groot
belang bij het verzamelen van de levensmiddelen die nog geschikt zijn voor donatie.
1.4.1.1 THT/TGT
Er zijn twee houdbaarheidsdata mogelijk. Enerzijds is er de THT-datum (tenminste houdbaar tot),
anderzijds is er de TGT-datum (te gebruiken tot). Het verschil tussen deze twee houdbaarheidsdata
wordt beschreven in de Europese wetgeving. De THT-datum of de datum van minimale
houdbaarheid wordt in de wet gedefinieerd als “de datum tot waarop het levensmiddel zijn
specifieke eigenschappen behoudt, mits het op passende wijze wordt bewaard” (EC. 2011). Bij
overschrijding van de THT-datum kan een deel van de kwaliteit van het product verloren gaan, maar
het vormt geen direct gevaar voor de menselijke gezondheid zolang de verpakking intact is (FAVV
2015). Wanneer echter een levensmiddel vanuit microbiologisch oogpunt zeer vatbaar is voor bederf
en bijgevolg na overschrijden van zijn houdbaarheidsdatum een onmiddellijk gevaar kan opleveren
voor de menselijke gezondheid, moet gebruik gemaakt worden van de uiterste consumptiedatum of
TGT-datum. Wanneer de TGT-datum overschreden is, wordt het levensmiddel dan ook als onveilig
beschouwd (EC. 2011). Bij deze houdbaarheidsdata dienen steeds instructies te staan met de goede
bewaaromstandigheden van het product aangezien deze de houdbaarheidsdata sterk beïnvloeden
(Ceuppens, Van Boxstael et al. 2016). Houdbaarheidsdata dienen enkel aanwezig te zijn op
voorverpakte levensmiddelen. Er dienen geen houdbaarheidsdata aanwezig te zijn bij
levensmiddelen zoals verse groenten en fruit, wijn, azijn, keukenzout… (EC. 2000).
Omtrent de levensmiddelen waarvan de THT/TGT bereikt of overschreden is, werd zoals eerder
vermeld door het FAVV een niet-limitatieve lijst opgesteld (zie Bijlage 1). Dit helpt de
Voedselbanken/liefdadigheidsverenigingen een correct oordeel te vellen over de veiligheid van de
gekregen levensmiddelen. In deze niet-limitatieve lijst staat echter ook dat beperkt houdbare
producten zelden en kort houdbare producten nooit na hun THT/TGT-datum mogen verdeeld
worden (FAVV 2015). Dit wil zeggen dat deze levensmiddelen zeer snel moeten herverdeeld worden.
Om te bepalen of deze herverdeling snel genoeg loopt, zullen er stalen genomen worden van kort
LITERATUURSTUDIE
14
houdbare levensmiddelen. Deze stalen zullen genomen worden bij de acceptoren. Dit om de
veiligheid van de producten te controleren op het moment dat ze bij de mensen in armoede
terechtkomen.
1.4.1.2 Reductie van de houdbaarheid
Een reductie van de houdbaarheid kan veroorzaakt worden door bederf en/of aanwezigheid van
pathogenen. Er zijn 4 soorten bederf mogelijk: microbieel bederf, enzymatisch bederf, fysisch bederf
en chemisch bederf (Westyn, Uyttendaele et al. 2014). Aangezien deze thesis focust op de
voedselveiligheid, hygiëne en kwaliteitszorg van de levensmiddelen in de donatie-/acceptatieketen,
zal enkel het microbieel bederf bekeken worden.
1.4.1.2.1 Microbieel bederf
Microbieel bederf wordt veroorzaakt door bederforganismen die bederfmetabolieten zoals zuren,
alcoholen, zwavelcomponenten, amines… zullen produceren. Dit kan een afwijkende geur, smaak of
kleur veroorzaken waardoor het product niet meer geschikt is voor consumptie (Westyn,
Uyttendaele et al. 2014).
Met behulp van het totaal aeroob kiemgetal (TKG), het aantal melkzuurbacteriën (MZB) en het aantal
gisten en schimmels, kan de mate van bederf van het levensmiddel worden bepaald (Uyttendaele,
Jacxsens et al. 2010). Zo kan bepaald worden of er vroegtijdig bederf plaatsvindt in de donatie-
/acceptatieketen. Vroegtijdig bederf wordt voornamelijk veroorzaakt door een te hoog besmette
grondstof, onvoldoende hittebehandeling of onvoldoende snelle koeling van het levensmiddel,
nabesmetting van het levensmiddel en het verbreken van de koudeketen tijdens bewaring of
transport (Uyttendaele, Jacxsens et al. 2010).
1.4.1.2.2 Pathogenen
Pathogenen (Salmonella spp. Listeria monocytogenes, Campylobacter jejuni/coli, Escherichia coli
0157:H7, etc.) kunnen al bij een laag aantal micro-organismen ziekte veroorzaken (Devlieghere,
Debevere et al. 2011). Vooral de risicogroepen lopen een hogere kans op een ernstige
voedselinfectie.
1.4.2 Voedselveiligheidsgedrag en hygiëne in Voedselbanken/
liefdadigheidsorganisaties
Het voedselveiligheidsgedrag (De Boeck, Jacxsens et al. 2015) vanwege werknemers actief in de
donatie-/acceptatieketen kan een impact hebben op de microbiologische veiligheid van de
gedoneerde levensmiddelen. Voor de definitie van voedselveiligheidsgedrag wordt verwezen naar
De Boeck, Jacxsens et al. (2015).
Volgens De Boeck, Jacxsens et al. (2015) wordt het voedselveiligheidsgedrag van werknemers
beïnvloed door vijf componenten. Ten eerste is er het leiderschap van het bedrijf dat de werknemers
stimuleert om veilig en hygiënisch te werken. Daarnaast is een goede communicatie omtrent hygiëne
en voedselveiligheid binnen het bedrijf belangrijk. Ook de inzet van alle werknemers omtrent
hygiëne en voedselveiligheid is een factor die invloed heeft op het voedselveiligheidsgedrag. Een
vierde factor is dan de beschikbaarheid van middelen (zoals infrastructuur, tijd, training van het
personeel… ). Een laatste factor die invloed heeft op het voedselveiligheidsgedrag van de
werknemers is de mate waarin men bewust is van het risico met betrekking tot hygiëne en
voedselveiligheid (De Boeck, Jacxsens et al. 2015). Net als in de reguliere keten kunnen deze vijf
LITERATUURSTUDIE
15
componenten ook een invloed hebben op het voedselveiligheidsgedrag van de werknemers in de
donatie-/acceptatieketen. Zo kan vb. de beperkte beschikbaarheid aan middelen door de beperkte
financiële middelen van liefdadigheidsverenigingen een invloed hebben op het
voedselveiligheidsgedrag van de werknemers, hoofdzakelijk vrijwilligers.
1.4.2.1 Mogelijke microbiologische gevolgen door een onvoldoende hygiëne en
voedselveiligheidsgedrag vanwege de werknemers in de donatie-/acceptatieketen
Indien er onvoldoende hygiëne is tijdens de productie of tijdens de bewaring van de levensmiddelen,
kan dit getest worden door gebruik te maken van hygiëne-indicatoren. Als hygiëne-indicator zal E.coli
gebruikt worden. E. coli is een goede hygiëne-indicator daar het naast onvoldoende hygiëne ook
wijst op fecale besmetting of op mogelijke aanwezigheid van andere schadelijke pathogenen (vb.
Salmonella, E. coli O157) (Uyttendaele, Jacxsens et al. 2010).
Door onvoldoende hygiëne kunnen ook ziekteverwekkende kiemen voorkomen (Uyttendaele,
Jacxsens et al. 2010). De productstalen uit de donatie-/acceptatieketen zullen getest worden op het
voorkomen van Salmonella spp. en Listeria monocytogenes. Salmonella spp. kan voorkomen in een
breed gamma van producten. L. monocytogenes is een typische omgevingsbacterie die vooral
voorkomt op producten met een verlengde houdbaarheid in de koeling (vb. kant- en-
klaarproducten). Daarnaast is de kiem koudetolerant waardoor L. monocytogenes kan groeien in de
koeling (Devlieghere, Debevere et al. 2011). Gekoelde levensmiddelen worden vaak gedoneerd op
het einde van hun houdbaarheid, waardoor L. monocytogenes de tijd kan hebben om uit te groeien.
Salmonella spp. kan dan weer niet groeien bij <8° C en wordt afgedood door goede verhitting
(Devlieghere, Debevere et al. 2011). Ook de bewaartemperatuur zal dus een belangrijke rol spelen in
de donatie-/acceptatieketen.
Ook de aanwezigheid van voedselintoxicanten, S. aureus, Cl. perfringens en B. cereus, zal getest
worden. Bij hoge aantallen (> 105 kve/g) zijn ze schadelijk omdat ze een microbieel toxine vormen.
Grote aantallen aan S. aureus duiden op temperatuurmisbruik of een plaatselijke hoge nabesmetting
daar de kiemen niet groeien bij een temperatuur < 8°C en trager ontwikkelen op rauwe producten
door competitie. Een S. aureus intoxicatie komt vooral voor bij eiwitrijke producten zoals vlees en
vleesproducten, gevogelte, bakkerijproducten… Levensmiddelen gevoelig voor een intoxicatie van Cl.
perfringens zijn vaak vlees, vleesbereidingen, stoofpotjes… die na bereiding afgekoeld worden om de
volgende dag op te warmen en te consumeren. Uitgroei van Cl. perfringens wordt dan veroorzaakt
door een te trage koeling, onvoldoende koeling en/of onvoldoende opwarming van het
levensmiddel. Gekende risicoproducten voor B. cereus zijn gepasteuriseerde melk en zuivelproducten
en samengestelde verhitte levensmiddelen (vb. soep, sauzen, stoofpotten met vlees…) (Devlieghere,
Debevere et al. 2011).
1.4.3 Bewaarcondities in de donatie-/acceptatieketen
Naast een aantal intrinsieke factoren van het levensmiddel, gaat ook de manier van bewaren een
invloed hebben op de selectie van de micro-organismen die in het levensmiddel aanwezig kunnen
zijn. Omgevingsfactoren beïnvloeden nl. niet alleen de groei van micro-organismen maar ook het
bederfmetabolisme en de metabolieten die geproduceerd worden. Dit kan voor een vermindering
van de sensorische kwaliteit van het product zorgen.
De parameter die de grootste invloed heeft op het aantal micro-organismen tijdens de bewaring is
de temperatuur. De temperatuur is dan ook een belangrijke extrinsieke factor die de groei van micro-
organismen beïnvloedt. Elk micro-organisme heeft een bepaalde temperatuur range waarbinnen ze
LITERATUURSTUDIE
16
goed kan groeien. Buiten die temperatuur range kunnen de micro-organismen zich niet
vermenigvuldigen, waardoor de levensmiddelen langer houdbaar blijven (Devlieghere, Debevere et
al. 2011). Tijdens het transport, de opslag of de bewaring van de geschonken levensmiddelen dienen
de temperatuursvoorwaarden dan ook gerespecteerd te worden. Zo kan de groei van micro-
organismen beperkt worden.
1.4.3.1 Gekoelde producten
Bij transport, opslag of bewaring van gekoelde producten moeten de bewaarcondities die op het
etiket staan strikt opgevolgd worden (FAVV 2014) . Zo moet de omgevingstemperatuur bij gekoelde
producten steeds 7°C of minder bedragen. De exacte bewaartemperaturen per productgroep zijn
weergegeven in het KB betreffende levensmiddelenhygiëne van 13 juli 2014 (KB 2014). Indien deze
worden gerespecteerd, wordt de groei van de mesofiele (waaronder Salmonella spp. en E. coli) en
thermofiele kiemen volledig afgeremd. Psychrofielen en psychotrofen (waaronder melkzuurbacteriën
en Listeria spp.) echter, kunnen wel groeien bij temperaturen lager dan 7°C. Om de groei van deze
micro-organismen tegen te gaan, kan er geopteerd worden om de geschonken producten zo koel
mogelijk te bewaren. Hoe lager de bewaartemperatuur, hoe langer de generatietijd van de micro-
organismen en de houdbaarheid van de levensmiddelen wordt (Devlieghere, Debevere et al. 2011).
1.4.3.2 Vriezen
Via het invriezen van producten tot onder -18°C worden ook de melkzuurbacteriën en Listeria spp.
geremd. Het antimicrobieel effect van vriezen wordt o.a. bepaald door de vriessnelheid en de
ontdooisnelheid. Hoe sneller iets ingevroren wordt des te groter het antimicrobieel effect
(Devlieghere, Debevere et al. 2011). In België dient het invriezen van de geschonken levensmiddelen
echter te gebeuren door de Voedselbanken zelf die hiervoor niet altijd over voldoende capaciteit
hiervoor beschikken.
1.4.3.3 Behoud van de koudeketen
Tijdens transport, opslag en bewaring dient de vermelde bewaartemperatuur ten allen tijde onder
controle gehouden te worden. Indien de koudeketen onderbroken wordt, wordt de kans op groei van
micro-organismen in het levensmiddel vergroot (Vandevoort 2013). Een opwaartse schommeling van
de temperatuur dient dan ook beperkt te blijven tot maximum 3°C, wettelijk bepaald in het KB van
13 juli 2014 (KB 2014). Deze koudeketen mag niet onderbroken worden tot aan consumptie van de
goederen (Vandevoort 2013).
17
2 Materiaal en methode Om duidelijkheid te krijgen in de donatie-/acceptatieketen werden verschillende stakeholders
geïnterviewd. Welke stakeholders gecontacteerd werden en hoe ze werden gecontacteerd, zal hier
besproken worden, alsook de opstelling van de vragenlijst. Vervolgens zal de staalname besproken
worden waarin verduidelijkt wordt welke producten onderzocht werden op welke microbiologische
parameters. Als laatste volgt de methode voor uitvoering van de literatuurreview omtrent
voedselveiligheid, hygiëne en kwaliteitszorg van de levensmiddelen in de donatie-/acceptatieketen.
2.1 Interviews met de verschillende stakeholders binnen de donatie-
/acceptatieketen
In het begin van het onderzoek werd een schema van de donatie-/acceptatieketen (zie Figuur 5 bij
Resultaten) opgesteld op basis van de literatuur. Om dit schema te optimaliseren werd de hulp
ingeroepen van stakeholders die dagdagelijks met dit proces in contact komen. Daarnaast was het
interviewen van de betrokken partijen ook noodzakelijk, enerzijds om meer te weten te komen over
hoe de donatie-/acceptatieketen in praktijk werkt en anderzijds om de pijnpunten in dit proces te
kunnen identificeren.
2.1.1 Geïnterviewde stakeholders
Uit de literatuur bleek dat er verschillende partijen invloed kunnen hebben op de donatie-
/acceptatieketen. Als eerste werden enkele regulatoren geïnterviewd. Om verduidelijking te krijgen
in de Europese maar vooral nationale wetgeving rond het donatieproces werd besloten om een
interview af te nemen van de Europese Commissie en van het FAVV. Deze organisaties werden
gecontacteerd via mail. Op 19 oktober 2015 werden drie contactpersonen bij het FAVV geïnterviewd.
Dit waren Vicky Lefevre (Director General Control Policy), Caroline De Praeter (Expert
voedselveiligheid) en Eva Mees (Expert voedselhygiëne). Op 30 oktober 2015 volgde dan het
interview bij de Europese Commissie. Bij de Europese Commissie werd een interview afgenomen van
Anne-Laure Gassin (Verantwoordelijke voor de coördinatie omtrent food waste prevention) en Kris
De Smet (Hoofd van het team rond voedselhygiëne). Later kwam daar nog een interview met het
Vlaams Gewest bij om de onduidelijkheden in het onderzoek verder op te vullen. Hiervoor werd Kris
Roels (Departement Landbouw en Visserij) gecontacteerd. Binnen het departement Landbouw en
Visserij is Kris Roels nl. werkzaam binnen het domein voedselverliezen. Kris Roels kon echter geen
antwoord geven op de vragen. Daarom werd het interview met hem geschrapt. Wel wees hij ons
door naar Frank Van den Branden, beleidsmedewerker armoedebestrijding van het departement
Welzijn, Volksgezondheid en Gezin. Via mail kon hij wel antwoord geven op enkele vragen.
Daarna werden afspraken gemaakt met de facilitatoren en de donoren. De facilitatoren zijn
organisaties in de donatie-/acceptatieketen die het gehele proces proberen te vergemakkelijken. De
bedoeling van de interviews met de facilitatoren was een beter inzicht te krijgen in de gehele keten
alsook in hun functie in die keten. Er werd beslist om eerst KOMOSIE (Koepel van Milieuondernemers
in de Sociale Economie) te contacteren daar deze vzw vaak in de literatuur terug kwam en ook
verschillende stakeholders naar KOMOSIE verwezen. KOMOSIE werd gecontacteerd via mail. Het
interview met contactpersoon Caroo Torfs (Projectmedewerker voedselverlies) binnen KOMOSIE
vond plaats op 16 november 2015. Daarna werden zowel de Belgische Federatie van Voedselbanken
als de Voedselbanken West-Vlaanderen geïnterviewd. De Belgische Federatie van Voedselbanken
werd gecontacteerd daar het uit de literatuur bleek dat ze een belangrijke schakel vormen in de
donatie-/acceptatieketen. Op de site stond dat binnen de Belgische Federatie van Voedselbanken
MATERIAAL EN METHODE
18
nog negen provinciale Voedselbanken waren. Daarom werd één van die negen, de Voedselbank
West-Vlaanderen, gecontacteerd. Beide werden gecontacteerd via mail. Op 16 december 2015 werd
bij de Voedselbank West-Vlaanderen Ignace Bosteels (Afgevaardigd bestuurder) geïnterviewd. Op 18
januari 2016 volgde dan het interview met contactpersoon Alfons De Vadder (Gedelegeerd
bestuurder van Europese Federatie van Voedselbanken) binnen de Belgische Federatie van
Voedselbanken. Ook werd bij de facilitatoren een interview afgenomen van de Voedselbanken
Nederland. Op die manier kon de werking van de Voedselbanken en de donatie-/acceptatieketen
tussen beide landen vergeleken worden. Dit kan helpen om de pijnpunten in de donatie-
/acceptatieketen in België te identificeren. Het interview met de Voedselbanken Nederland werd op
26 november 2015 afgenomen van Henk Van der Meer (Nationaal Coördinator Team
Voedselveiligheid voor Voedselbanken Nederland). Op het moment dat er zicht kwam op hoe de
donatie-/acceptatieketen er in de praktijk uitzag, werd duidelijk dat ook het POD MI een belangrijke
schakel vormde binnen dit proces. Om enkele vragen rond de werking van deze organisatie binnen
dit proces te verduidelijken werd Nele Bossuyt (POD Maatschappelijke Integratie) via mail
gecontacteerd. Het interview vond plaats telefonisch op 25 maart 2016.
Binnen de donoren werden afspraken gemaakt met zowel overkoepelende organisaties, zoals FEVIA
en COMEOS, als met veilingen en retailers. Om meer te weten te komen over de
voedseloverschotten en voedselschenkingen door verschillende voedingsbedrijven werd beslist om
een interview af te nemen van FEVIA (Federatie voedingsindustrie). FEVIA vertegenwoordigt alle
bedrijven en sectorverenigingen die actief zijn in de productie van voedingsmiddelen en dranken en
zou dus een goed beeld moeten kunnen schetsen van de acties omtrent voedseldonaties in de
verschillende voedingsbedrijven. Er werd contact opgenomen via mail en op 6 oktober 2015 werden
Johan Hallaert (Director Food Policy) en Els De Langhe (Food Policy Advisor) van FEVIA geïnterviewd.
Om in het algemeen meer te weten te komen over hoe retailers omgaan met voedseloverschotten
en voedselschenkingen werd beslist om de overkoepelende federatie COMEOS (Belgische Federatie
van de Handel en Diensten) te contacteren. Het interview met de contactpersonen, Nathalie De
Greve (Head Product Policy & Sustainability) en Géraldine Verwilghen (Junior Advisor Sustainability)
binnen Comeos, vond plaats op 17 december 2015. Daarna werd dieper ingezoomd op de retailers
en werd contact opgenomen met drie verschillende supermarkten. Deze supermarkten werden
gecontacteerd om te weten te komen hoe zij specifiek omgaan met voedseloverschotten en wat hun
huidige bijdrage is binnen de donatie-/acceptatieketen. Er werden twee supermarkten van Belgische
oorsprong (supermarkt A en B) en één supermarkt van Duitse oorsprong (supermarkt C)
geïnterviewd. Het interview met supermarkt A vond plaats op 29 januari 2016, met supermarkt B op
29 februari 2016 en met supermarkt C op 9 februari 2016. Als laatste werd in de literatuur
teruggevonden dat er binnen de donatie-/acceptatieketen ook schenkingen afkomstig zijn van de
veilingen. Daarom werd beslist om ook een veiling te contacteren. Veiling A werd gekozen en
gecontacteerd via mail. Het interview met de contactpersoon (Algemeen Directeur) van veiling A
vond plaats op 8 januari 2016. Uit dit interview en de literatuur werd duidelijk dat elke veiling op z’n
eigen manier werkt omtrent voedseldonaties. Daarom werden zowel naar veiling B als veiling C nog
een aantal specifieke vragen gemaild om hun eventuele verschillende werking te leren kennen.
Als laatste werden verschillende acceptoren in Gent en Brugge geïnterviewd. Deze interviews
werden afgenomen om meer te weten te komen over enerzijds welke donaties de acceptoren
voornamelijk ontvangen en anderzijds om hun werking te leren kennen. Bovendien vormen zij de
laatste schakel in de donatie-/acceptatieketen en staan ze dus rechtstreeks in contact met de
mensen in armoede. Het ideale was dan ook om binnen elke soort van acceptor toch minstens één
vereniging te kunnen interviewen. De interviews werden afgenomen van de verenigingen die wilden
MATERIAAL EN METHODE
19
meewerken aan de stalenanalyse. Hoe deze organisaties gevonden en gecontacteerd werden, is
weergegeven in 2.2 Zoektocht naar liefdadigheidsorganisaties. Uiteindelijk werd één sociale
kruidenier in het Brugse, één sociaal restaurant en één voedselbedeelpunt in het Gentse
geïnterviewd. Een tweede sociaal restaurant in Gent werd bovendien geïnterviewd omwille van haar
nauwe samenwerking met het OCMW. De interviews vonden plaats op 18 december 2015, 15
februari 2016, 9 februari 2016 en 16 maart 2016.
De gegevens van de contactpersonen van de instanties die gecontacteerd werden, zijn terug te
vinden in Bijlage 3.
2.1.2 Vragenlijsten
Om doelgerichte vragen te kunnen stellen tijdens de interviews werden vragenlijsten opgesteld met
begrensde open vragen. De oorspronkelijke vragenlijst werd opgesteld op basis van de literatuur
waarna deze werd bediscussieerd met de promotoren van dit onderzoek en verbeterd. Daarna werd
deze vragenlijst bij elk interview aangepast om enerzijds onduidelijkheden in het proces te weten te
komen en anderzijds rekening te houden met de functie van de geïnterviewde. Enkele dagen voor
het interview werd deze vragenlijst telkens doorgestuurd met een begeleidende brief (zie Bijlage 4).
In deze brief stond de opzet van het onderzoek uitgelegd. Voor het interview met de Europese
Commissie werd deze brief vertaald in het Engels (zie Bijlage 5).
2.2 Zoektocht naar liefdadigheidsorganisaties
Het vinden van liefdadigheidsorganisaties die wilden meewerken aan het onderzoek was geen
simpele opdracht. Er werd eerst op het internet naar organisaties gezocht in Gent en Brugge. Daarna
werden deze organisaties telefonisch gecontacteerd of gemaild. Indien de liefdadigheidsorganisaties
bereikbaar waren, werd gevraagd welke producten men gebruikt/weggeeft/verkoopt. Indien in deze
organisaties enkel met aangekochte producten via de reguliere markt werd gewerkt of indien het
enkel om stabiele producten ging, was deze organisatie niet interessant om stalen te gaan nemen.
Indien de organisatie wel gedoneerde bederfbare producten had, werd gevraagd of men wilde
meewerken aan het onderzoek waarbij enkele stalen gingen genomen worden om de kwaliteit,
hygiëne en veiligheid van deze producten te analyseren. De reacties hierop waren gemengd. Indien
men liever niet wou meewerken waren de reacties vooral “geen tijd” of “momenteel zijn we het
proces zelf nog aan het optimaliseren, dus het zou jammer zijn moesten de resultaten van het
onderzoek dan een verkeerd beeld geven”.
Tabel 2: Overzicht van het aantal gecontacteerde liefdadigheidsorganisaties met betrekking tot medewerking.
Gent Brugge
Sociaal restaurant
Aantal gecontacteerde organisaties teruggevonden op het internet 7 2
Aantal bereikte organisaties 5 1
Aantal van de bereikte organisaties die werken met aangekochte producten uit de
reguliere keten en dus niet interessant waren voor staalname 3 0
Aantal van de bereikte organisaties die wilden meewerken aan het onderzoek en
die met gedoneerde bederfbare producten werken 1 0
Sociale kruidenier
Aantal gecontacteerde organisaties teruggevonden op het internet 2 1
Aantal bereikte organisaties 1 1
Aantal van de bereikte organisaties die werken met aangekochte producten uit de
reguliere keten en dus niet interessant waren voor staalname 0 0
MATERIAAL EN METHODE
20
Aantal van de bereikte organisaties die wilden meewerken aan het onderzoek en
die met gedoneerde bederfbare producten werken 1 1
Voedselbedeelpunt
Aantal gecontacteerde organisaties teruggevonden op het internet 3 2
Aantal bereikte organisaties 2 1
Aantal van de bereikte organisaties die werken met aangekochte producten uit de
reguliere keten of stabiele producten en dus niet interessant waren voor staalname 1 0
Aantal van de bereikte organisaties die wilden meewerken aan het onderzoek en
die met gedoneerde bederfbare producten werken 1 0
Uiteindelijk werden twee sociale kruideniers, één sociaal restaurant en één voedselbedeelpunt die
gedoneerde bederfbare producten hebben, gevonden die graag wilden meewerken aan het
onderzoek.
Deze liefdadigheidsorganisaties werden elk driemaal bezocht in een tijdspanne van zeven weken.
Enkel de sociale kruidenier B werd maar éénmaal bezocht. Na het eerste bezoek kon de
contactpersoon wegens ziekte niet meer bereikt worden. Een andere contactpersoon voor
staalname binnen die vereniging kon niet meegegeven worden.
Uiteindelijk werden in de sociale kruidenier A 30, in sociale kruidenier B zes, in het sociaal restaurant
acht en in het voedselbedeelpunt 17 stalen genomen. Er werden in totaal dus 61 stalen
geanalyseerd. De staalnames zijn dus slechts een steekproef, maar moeten het mogelijk maken om
een beeld te krijgen van de veiligheid en kwaliteit van de levensmiddelen op het einde van de
donatie-/acceptatieketen. De liefdadigheidsorganisaties werden vergoed voor de meegenomen
producten. Aangezien enkel mensen in armoede in deze liefdadigheidsorganisaties producten aan
een lagere prijs kunnen krijgen, werd niet de prijs die de liefdadigheidsorganisaties vroegen maar de
reguliere marktprijs van deze producten betaald.
2.3 Microbiologische analyses
Microbiologische analyses werden uitgevoerd om na te gaan of de levensmiddelen die de mensen in
armoede ontvangen nog hygiënisch, kwaliteitsvol en voedselveilig genoeg zijn. Om deze
voedselveiligheid, hygiëne en kwaliteit te onderzoeken, werden stalen genomen op het einde van de
keten nl. bij een sociale kruidenier, een voedselbedeelpunt en een sociaal restaurant. In dit
onderzoek werd gekozen om enkel de gedoneerde bederfbare levensmiddelen van de
liefdadigheidsorganisaties te analyseren. Stabiele producten zijn nl. lang houdbaar bij
kamertemperatuur (meestal droge verpakte producten) en zouden dus weinig aan kwaliteit en
veiligheid ingeboet mogen hebben op het moment dat ze bij de liefdadigheidsorganisaties terecht
komen. Daarnaast zijn enkel de gedoneerde producten interessant aangezien aangekochte
producten dezelfde hygiëne, kwaliteit en veiligheid hebben als wanneer een consument deze
aankoopt in de reguliere keten. Uiteindelijk werden dus stalen genomen bij vier
liefdadigheidsorganisaties uit Gent en Brugge.
2.3.1 Staalname
Voor elke staalname werd een frigobox gevuld met koelelementen, steriele staalnamezakjes (BPR-
7012), handschoenen, een spuitbus disolol en een gesteriliseerde lepel. Een frigobox met
koelelementen werd gebruikt zodanig dat de koudeketen niet onderbroken werd. De steriele
staalnamezakjes werden gebruikt om losse gedoneerde producten (vb. taartjes) steriel te kunnen
meenemen.
MATERIAAL EN METHODE
21
Bij elke staalname werden ook de kenmerken van elk staal opgeschreven. Zo werd de afkomst van
het staal, de bewaartemperatuur of indien mogelijk de producttemperatuur, de
houdbaarheidsdatum en eventuele afwijkende sensorische kenmerken bij elk staal genoteerd.
Daarnaast werd van elk staal ook een foto genomen.
2.3.2 Geanalyseerde producten
De microbiologische analyses werden enkel uitgevoerd op gedoneerde bederfbare producten. Hierin
kunnen verschillende productgroepen onderscheiden worden. De onderzochte micro-organismen
per productgroep zijn terug te vinden in Tabel 3. De keuze van de micro-organismen komt voort uit
de literatuurstudie en is voornamelijk gebaseerd op ‘Microbiologische richtwaarden en wettelijke
microbiologische criteria’ (Uyttendaele, Jacxsens et al. 2010).
2.3.2.1 Micro-organismen geanalyseerd op alle stalen
Alle stalen werden sowieso geanalyseerd op enkele bederforganismen (totaal psychrotroof
kiemgetal, melkzuurbacteriën, gisten en schimmels) en op E. coli, Salmonella spp. en Listeria
monocytogenes. Analyse van het totaal psychrotroof kiemgetal is nodig om een goed beeld te
krijgen van de gehele kwaliteit van het levensmiddel. Het totaal psychrotroof kiemgetal geeft nl.
weer hoeveel vegetatieve cellen en sporen van bacteriën, gisten en schimmels kunnen uitgroeien in
een levensmiddel bij een bepaalde temperatuur. Ook een te hoog aantal melkzuurbacteriën, gisten
of schimmels kunnen aanleiding geven tot een daling van de sensorische kwaliteit van het
levensmiddel (Uyttendaele, Jacxsens et al. 2010). Door het analyseren van deze bederforganismen
kan dus onderzocht worden of de algemene kwaliteit van de gedoneerde producten nog volstaat om
aan mensen in armoede te geven.
De aanwezigheid van E. coli werd bij elk staal getest, daar het een goede hygiëne-indicator is zowel in
de productieketen als tijdens de bewaring (Uyttendaele, Jacxsens et al. 2010). De onderzochte stalen
zitten meestal op het eind van hun houdbaarheid en zijn dus al zo lang mogelijk bewaard. Analyse
van het aantal E. coli kan een goede weergave geven van de hygiëne tijdens die bewaring. Daarnaast
wijst de aanwezigheid van E. coli ook op de mogelijke aanwezigheid van ecologisch gelijkaardige
pathogenen (vb. Salmonella, E.coli O157…)(Uyttendaele, Jacxsens et al. 2010).
Er werd geopteerd om elk staal ook te analyseren op L. monocytogenes. L. monocytogenes is een
omgevingsbacterie die vooral voorkomt op verduurzaamde producten die bij koeltemperatuur langer
houdbaar zijn (vb. gerookte zalm, versneden voorverpakte vleeswaren…). Dit wordt voornamelijk
veroorzaakt door een nabesmetting vanuit de productieomgeving (Devlieghere, Debevere et al.
2011). Veel van de kort houdbare verkregen producten behoren tot deze groep. Ook verpakten of
herverpakten sommige liefdadigheidsverenigingen welbepaalde producten en diende dus rekening
gehouden te worden met een mogelijke nabesmetting. Bovendien is de kiem van L. monocytogenes
koudetolerant en kan er dus groei optreden onder koeltemperaturen, tot ± 0°C (Uyttendaele,
Jacxsens et al. 2010). De geanalyseerde producten zijn meestal op het einde van de houdbaarheid,
dus indien er L. monocytogenes op het staal aanwezig was, is er voldoende tijd geweest om verder
uit te groeien en zo de limiet van 100 kve/g te overschrijden. Deze limiet is vastgelegd in de
Verordening (EU) Nr. 2073/2005 van 15 november 2005 (EC. 2005). Bovendien kan bij het
onderbreken van de koudeketen de uitgroei van L. monocytogenes bevorderd worden (Devlieghere,
Debevere et al. 2011). Het in stand houden van die koudeketen vormt soms nog een probleem voor
liefdadigheidsverenigingen.
MATERIAAL EN METHODE
22
Als laatste werd ook elk staal geanalyseerd op de aanwezigheid van Salmonella spp. Het is een
relevante pathogeen die voorkomt in tal van producten (vb. eieren, zuivelproducten,
bakkerijproducten, vis…), waartoe ook een groot deel van de geanalyseerde producten behoren.
Daarnaast kan temperatuurmisbruik ook hoge aantallen aan Salmonella spp. veroorzaken
(Devlieghere, Debevere et al. 2011).
2.3.2.2 Micro-organismen geanalyseerd op verwerkte en versneden producten
Alle producten die enige vorm van verwerking ondergaan hadden (vb. gewassen groenten, bereide
gerechten, vlees…) werden ook nog geanalyseerd op enkele extra hygiëne-indicatoren
(Enterobacteriaceae, S. aureus en B. cereus) en het pathogeen Cl. perfringens.
Een eerste extra groep micro-organismen waarop de stalen geanalyseerd werden, is
Enterobacteriaceae. Indien deze zouden aangetroffen worden in hittebehandelde levensmiddelen
duidt dit op een nabesmetting of kan deze besmetting een onvoldoende behandeling aantonen
(Uyttendaele, Jacxsens et al. 2010).
S. aureus werd extra opgenomen bij de verwerkte producten als indicator van persoonlijke hygiëne.
Vooral bij de zelf gemaakte/verwerkte producten is dit indicatororganisme van belang. Zo kan er
zicht gekregen worden op het respecteren van de GMP binnen de liefdadigheidsverenigingen.
Daarnaast is het aantal S. aureus ook van belang bij producten die in een vroeger stadium een
verwerking ondergaan hebben. Een té hoog aantal aan S. aureus kan nl. wijzen op
temperatuurmisbruik (Devlieghere, Debevere et al. 2011).
Er werd geopteerd om de stalen ook op B. cereus te onderzoeken. Bij de stalen die een
hittebehandeling ondergaan hebben, kan B. cereus gezien worden als een indicator van algemene
hygiëne. Daarnaast geven de aantallen B. cereus ook een indicatie van een correcte terugkoeling van
verhitte producten. Bij de kort houdbare, gedoneerde producten zitten ook veel risicoproducten
zoals soepen, vis en gepasteuriseerde maaltijden met een verlengde houdbaarheid bij koeling
(Devlieghere, Debevere et al. 2011). Bovendien produceert B. cereus toxines, die bij uitgroei tot hoge
aantallen een voedselintoxicatie kunnen veroorzaken.
Als laatste werd gekozen om de stalen te analyseren op het pathogeen Cl. perfringens. Bij de
liefdadigheidsverenigingen geeft men vaak bereide producten mee aan mensen in armoede. Dit zijn
producten die vaak gevoelig zijn voor een intoxicatie van Cl. perfringens. Indien de koeling bij deze
producten niet gerespecteerd werd, kan Cl. perfringens uitgroeien, indien er initiële besmetting was
van het product. Vooral vlees, vleeswaren of bereide vleesgerechten zijn hier gevoelig aan
(Devlieghere, Debevere et al. 2011).
MATERIAAL EN METHODE
23
Tabel 3: Onderzochte micro-organismen per productgroep
BEDERF HYGIËNE PATHOGENEN
TKG
(psychrotroof)
MZB Gisten en
schimmels
E.coli Enterobacteriaceae S. aureus B. cereus L.
monocytogenes
Salmonella
spp.
Cl.
perfringens
Groenten x x x x x x
Gewassen,
versneden
groenten
x x x x x x x x x x
Vleeswaren x x x x x x x x x x
Vis x x x x x x x x x x
Kaas x x x x x x x x x x
Bereide
producten x x x x x x x x x x
Desserts x x x x x x x x x x
MATERIAAL EN METHODE
24
2.3.3 Groeimedia voor kwantificatie
Het kwantificeren van micro-organismen gebeurde door de stalen uit te platen op verschillende
groeimedia. In Tabel 4 is weergegeven welke groeimedia werden gebruikt onder welke vorm en
onder welke omstandigheden de micro-organismen opgekweekt werden.
Tabel 4: Gebruikte groeimedia in giet-/strijkplaat met de toegepaste incubatietemperatuur, duur van incubatie en
blootstelling aan zuurstof
Media Giet-
/strijkplaat
Incubat
ie -
temper
atuur
Incub
atied
uur
(uur)
O2-behoefte
Totaal aeroob
kiemgetal
(psychrotroof)
Plate Count Agar,
Oxoid CM0325 Gietplaat 22°C 120 Aeroob
Melkzuurbacteriën de Man, Rogosa and Sharpe,
Oxoid CM0361 Gietplaat 22°C 120
Micro-
aërofiel
Gisten en schimmels Yeast glucose chloramhenicol,
Bio-rad, 356-4104 Strijkplaat 22°C 120 Aeroob
E. coli Rapid E.coli 2 Agar,
Bio-rad, 356-4024 Gietplaat 44°C 24 Aeroob
Enterobacteriaceae Rapid ‘Enterobacteriaceae,
Bio-rad, 356-4004 Gietplaat 37°C 24
Facultatief
anaeroob
Staphylococcus aureus Baird-parker Agar base,
Oxoid CM0275 Strijkplaat 37°C 48
Facultatief
anaeroob
Bacillus cereus M.Y.P. Agar Base,
Oxoid CM0929 Strijkplaat 30°C 24
Facultatief
anaeroob
Listeria
monocytogenes
Agar Listeria Ottaviani Agosti,
Biolife, 4016052 Strijkplaat 37°C 24 Aeroob
Clostridium
perfringens
Perfringens Agar base,
Oxoid CM0587 Gietplaat 37°C 24 Anaeroob
2.3.3.1 Plate Count Agar (PCA)
Het totaal psychrotroof kiemgetal (TKG) wordt bepaald met behulp van het niet-selectieve medium
PCA (Plate Count Agar, Oxoid Microbiology products, CM0325). In dit medium kunnen alle
vegetatieve cellen en sporen van bacteriën, gisten en schimmels uitgroeien waardoor een beeld
verkregen kan worden van de algemene microbiologische kwaliteit van het staal (Uyttendaele,
Jacxsens et al. 2010). Er worden hoofdzakelijk levensmiddelen geanalyseerd die opgeslagen werden
bij koelomstandigheden vandaar dat geopteerd wordt om gebruik te maken van het totaal
psychrotroof kiemgetal.
2.3.3.2 De Man, Rogosa and Sharpe (MRS)
Het aantal melkzuurbacteriën wordt bepaald door gebruik te maken van MRS agar (de Man, Rogosa
and Sharpe, Oxoid Microbiology products, CM0361). Aangezien melkzuurbacteriën zich het best
kunnen ontwikkelen in een milieu met 5-6% O2 wordt ook een deklaag gegoten. Daarna worden de
platen geïncubeerd bij 22°C daar het bij gekoelde producten belangrijk is om het aantal psychrotrofe
melkzuurbacteriën te bepalen (Uyttendaele, Jacxsens et al. 2010).
MATERIAAL EN METHODE
25
2.3.3.3 Yeast glucose chloramhenicol (YGC)
Gisten en schimmels worden gekwantificeerd door het gebruik van YGC (Yeast glucose
chloramhenicol, Bio-rad, 356-4104). Schimmelgroei is te herkennen aan de uitgroei van mycelium en
reproduceren zich via sporen. Gisten daarentegen zijn minder opvallend en reproduceren zich via
knopvorming (Uyttendaele, Jacxsens et al. 2010). Gisten kunnen ook groeien op het MRS-medium,
dus indien er gisten op het YGC-medium aanwezig zijn, moet er nagegaan worden of de kolonies op
het MRS-medium melkzuurbacteriën of gisten zijn. Dit wordt nagegaan door een kolonie van een
MRS-plaat te nemen en deze te bekijken onder de microscoop. Door de kolonie te vergroten, kan er
bepaald worden of de kolonie bestaat uit staafjes (melkzuurbacteriën) of dat er knopvorming (gisten)
optreedt.
2.3.3.4 Rapid E.coli 2 Agar (REC)
Kwantificatie van E. coli. gebeurt met behulp van REC-agar (Rapid E.coli 2 Agar, Bio-rad, 356-4024).
De werking van dit medium berust op het simultaan detecteren van de enzymen β-D-glucuronidase
en β-D-galactosidase, aanwezig in de micro-organismen. Elk enzym kan reageren met een
chromogeen substraat aanwezig in het medium, waardoor een specifieke kleur van kolonie ontstaat.
Indien het micro-organisme het enzyme β-D-galactosidase bevat, leidt dit tot blauwe kolonies. Indien
het micro-organisme het enzyme β-D-glucuronidase heeft, worden roze kolonies gevormd. E. coli
bezit beide enzymen en zal bijgevolg violet tot roze kolonies vormen (Bio-rad 2007).
2.3.3.5 Rapid ‘Enterobacteriaceae (RE)
Het aantal Enterobacteriaceae wordt nagegaan door middel van RE (Rapid ‘Enterobacteriaceae, Bio-
rad, 356-4004). Er wordt een deklaag toegepast om micro-aërofiele omstandigheden te creëren,
zodat de groei van niet-fermentatieve Gram-negatieve bacteriën onderdrukt wordt. Bij besmetting
van het staal met Enterobacteriaceae fermenteren de kolonies de aanwezige glucose waardoor ze
een rode kleur krijgen (Bio-rad , Bio-rad 2013).
2.3.3.6 Baird-parker Agar base (BP)
Het meten van het aantal Staphylococcus aureus gebeurt met het medium BP (Baird-parker Agar
base, Oxoid Microbiology products, CM0275). Bij één liter van dit medium dient 50 ml Egg Yolk-
Tellurite Emulsion (SR 54) toegediend te worden als kleurmiddel. Bij aanwezigheid van
Staphylococcus aureus in het staal zullen grijs-zwarte kolonies met halo gevormd worden. Om er
zeker van te zijn dat het wel degelijk om coagulase-positieve Staphylococcus aureus gaat, dienen vijf
kolonies per staal bevestigd te worden met Staphytect Plus (Agglutinatietest, Oxoid Microbiology
Products, DR0850). Indien er coagulase aanwezig is, zal er klontering plaatsvinden (Thermo Fisher
Scientific).
2.3.3.7 M.Y.P. Agar Base (MYP)
Bacillus cereus is een Gram-positief, facultatief anaeroob, sporenvormend staafje. Het wordt
gekwantificeerd met MYP (M.Y.P. Agar Base, Oxoid Microbiology products, CM0929). Bij 450 ml van
dit medium dient 50 ml sterile egg yolk emulsion (SR0047) toegediend te worden. Om het medium
selectief te maken, wordt één vial Oxoid Polymyxin B Supplement (SR0099) toegediend. Hierdoor zal
de groei van Gram-negatieve bacteriën onderdrukt worden. Typische kolonies van Bacillus cereus zijn
ruw en droog met een heldere roze achtergrond. Indien er gelijkaardige kolonies gevonden worden,
dienen deze bevestigd te worden op een bloedplaat (Columbia agar with sheep blood, Oxoid
Microbiology products, REF PB5008A). Indien er een haemolytische reactie plaatsvindt, is het staal
wel degelijk besmet met Bacillus cereus (Thermo Fisher Scientific).
MATERIAAL EN METHODE
26
2.3.3.8 Agar Listeria Ottaviani Agosti (ALOA)
Naast de aanwezigheid (zie 2.3.5) werd ook het aantal Listeria monocytogenes gekwantificeerd.
Kwantificatie van Listeria monocytogenes gebeurt met behulp van het medium ALOA (Agar Listeria
Ottaviani Agosti, Biolife, 4016052). Bij dit medium dient een vial ALOA enrichment supplement (REF
423501) en een vial ALOA selective supplement (423501), opgelost in 5 ml ethanol/H20 (1:1),
toegediend te worden. Het medium bevat X-glucoside als substraat wat het ß-glucosidase enzyme,
aanwezig in alle Listeria species zal detecteren. Daarnaast bevat het ook het substraat L-α-
fosphatidylinositol, die het phospholipase C enzyme aanwezig in L. monocytogenes en sommige
stammen van L. ivanovii, zal opsporen. Door combinatie van beide substraten kan L. monocytogenes
gedetecteerd worden en onderscheiden worden van andere Listeria spp.. De kolonies zijn te
herkennen aan hun groene kleur met halo er rond (Biolife 2005).
2.3.3.9 Perfringens Agar base (TSC)
Clostridium perfringens wordt gekwantificeerd door middel van het TSC-medium (Perfringens Agar
base (TSC en SFP), Oxoid Microbiology products, CM0587). Er wordt gebruik gemaakt van Egg yolk
free TSC agar omdat zo smallere kolonies gevormd worden wat het tellen vergemakkelijkt. Er wordt
dus enkel een vial TSC supplement (SR0088) voor het gieten van de plaat toegevoegd. Daar Cl.
perfringens enkel kan groeien in anaerobe omstandigheden werd een deklaag gegoten en moeten de
platen in anaerobe omstandigheden geïncubeerd worden. Dit gebeurt met behulp van anaerobe
zakjes (AnaeroGen compaxt, Oxoid Microbiology products). Cl. perfringens vormen zwarte kolonies.
Dit is te wijten aan de reductie van sulfiet wat verder zal reageren met natrium metabisulfiet en ijzer
ammoniumcitraat, die de zwarte kleur veroorzaken (Thermo Fisher Scientific).
2.3.4 Verdunning
Bij alle bacteriën, uitgezonderd voor Salmonella spp., werd 10 gram staal afgewogen in een
stomacherzak en een factor 10 verdund met PPS (Pepton fysiologische zoutoplossing: voor 1 liter PPS
is er 1 gram neutralised bacteriological peptone (Oxoid Microbiology products, LP0034) en 8,5 gram
NaCL nodig). Dit werd dan gedurende 1 minuut gestomacherd. Met behulp van buisjes gevuld met 9
ml PPS werden per staal drie extra verdunningen (telkens 10x verdund) gemaakt.
Bij de gietplaten werd 1 ml van de suspensie/verdunning gemengd met de vloeibare media. Bij de
strijkplaten (YGC en MYP) werd de gebruikelijke detectielimiet 100 kve/g gebruikt, 0,1 ml van de
suspensie/verdunning werd dus op de platen uitgestreken. Bij de strijkplaten (ALOA en BP) werd
geopteerd om gebruik te maken van een lagere detectielimiet, 10 kve/g. Hiervoor werd telkens 1 ml
van de suspensie verdeeld en uitgestreken over 3 platen.
2.3.5 Aanrijking en detectie van Listeria monocytogenes en Salmonella spp.
De aanwezigheid van L. monocytogenes en Salmonella spp. werd nagegaan in 25 gram. Hiervoor
werd een aanrijking uitgevoerd.
Voor het testen van de aanwezigheid van L. monocytogenes werd 25 gram staal afgewogen in een
stomacherzak waarna 225 ml Demi-Fraser (Bouillon Fraser Demi, BioMérieux, REF 42727) werd
toegediend. Vervolgens werd dit gestomacherd en 24u geïncubeerd bij 30°C. Daarna werd van deze
suspensie 0,1 ml overgezet in een Fraser Broth buisje (Fraser bouillon, BioMérieux, REF 42072) en
gevortexd. Deze werden 24u geïncubeerd bij 37°C. Vervolgens werd na opnieuw het buisje te
vortexen 500 μl in een Vidas LMO2-kit (VIDAS Listeria monocytogenes II LMO2, BioMérieux, REF
30704) gepipetteerd waarna een Vidas (Vidas automated Immunoassay System, BioMérieux, REF
MATERIAAL EN METHODE
27
99735) werd uitgevoerd. Het volledige protocol is weergegeven in Bijlage 6. Indien het resultaat van
de Vidas positief was, werd dit eerst vergeleken met het resultaat verkregen op de ALOA-platen.
Indien op deze platen geen kolonies zichtbaar waren, werd vanuit het Fraser Broth buisje een 4x4
streepenting op een nieuwe ALOA-plaat uitgevoerd.
Om de aanwezigheid van Salmonella spp. in 25 gram te detecteren werd 25 gram staal afgewogen in
een stomacherzak waarna 225 ml BPW (Buffered Peptone Water, Oxoid Microbiology products;
CM0509) werd toegevoegd. Vervolgens werd deze suspensie gestomacherd en 18 à 20 uur
geïncubeerd bij 37°C. Vervolgens werd ook van deze suspensie 0,1 ml overgezet in een Salmonella
Xpress 2 Broth buisje (SX2 Bouillon, BioMérieux, REF 42121) en 24u geïncubeerd bij 42°C. Uiteindelijk
werd na het vortexen 500 μl van deze oplossing in een Vidas Salmonella-kit (VIDAS Salmonella SLM,
BioMérieux, REF 30702) gepipetteerd waarna een Vidas werd uitgevoerd. Het volledig protocol ter
detectie van Salmonella spp. is terug te vinden in Bijlage 7.
2.3.6 Bevestiging van de aan/afwezigheid van L. monocytogenes
Bij één staal was er volgens de Vidas geen L. monocytogenes aanwezig in 25 gram, maar waren er wel
duidelijke groene kolonies met halo aanwezig op de ALOA-platen. Ter extra controle werden hiervoor
drie extra testjes uitgevoerd.
Allereerst werden de kolonies opgezuiverd via een 4x4 streepenting op TSA. Deze kolonies werden
dan gebruikt voor het uitvoeren van de drie testjes: de catalasetest, een steekcultuur in Sulfide-
Indole-Motility (SIM)-medium en een Microbact-test. De methodes zijn terug te vinden in Bijlage 8.
2.3.7 Data-analyse
Alle data werden verwerkt met Microsoft Excel 2010. De data werden enkel semi-kwantitatief
verwerkt daar de data allemaal afkomstig zijn van verschillende producten. De data werden
vergeleken met de microbiologische richtwaarden uit ‘Microbiologische richtwaarden en wettelijke
microbiologische criteria’ (Uyttendaele, Jacxsens et al. 2010), zie Tabel 5. In Tabel 5 zijn zowel de
tolerantiewaarde als de waarde op het einde van de houdbaarheid weergegeven. In de resultaten
werd immers enerzijds vergeleken met de waarde op het einde van de houdbaarheid omdat
producten die gedoneerd worden vaak op het einde van hun houdbaarheid zitten. Anderzijds zijn er
ook producten geanalyseerd die nog niet op het einde van hun houdbaarheid zaten, vandaar dat ook
met de tolerantiewaarde rekening diende gehouden te worden.
MATERIAAL EN METHODE
28
Tabel 5: Microbiologische richtwaarden en wettelijke microbiologische criteria verkregen uit Uyttendaele, Jacxsens et al. (2010). Deze criteria zullen gehanteerd worden om te bepalen of
de gedoneerde producten nog van voldoende kwaliteit, hygiëne en veiligheid zijn eer ze bij de mensen in armoede terecht komen. Enkel de criteria voor die productgroepen die
geanalyseerd werden, werden in deze tabel opgenomen.
BEDERF HYGIËNE PATHOGENEN
TKG
(log
kve/g)
MZB
(log
kve/g)
Gist
(log
kve/g)
Schimmel (log kve/g) E.coli
(log
kve/g)
Enterob
acteriac
eae (log
kve/g)
S.
aureus
(log
kve/g)
B.
cereus
(log
kve/g)
L.monocytoge
nes
(afw/aanw
per 25g)
L.monocyt
ogenes
(log
kve/g)
Salmonella
spp.
(afw/aanw
per 25g)
Cl. perfringens
(log kve/g)
Bladgroenten bestemd voor rauwe consumptie
Tolerantie 7,0 5,0 4,0 4,0 3,0 / / / AFW AFW /
Op einde TGT/THT 8,0 7,0 5,0 Geen visuele groei 3,0 / / / AFW 2,0 AFW /
Champignons en niet versneden, onbewerkte andere groenten (o.a. knol-en bolgroenten, prei, selder)
Tolerantie 4,0 4,0 3,0 / / / AFW AFW /
Op einde TGT/THT 5,0 Geen visuele groei 3,0 / / / AFW 2,0 AFW /
Gewassen, versneden groenten (IV de gamma) (ready-to-eat of ready-to-cook)
Tolerantie 6,0 4,0 4,0 4,0 3,0 3,0 AFW AFW
Op einde TGT/THT 8,0 7,0 5,0 Geen visuele groei 3,0 3,0 AFW 2,0 AFW
Gekookte vleesproducten gepasteuriseerd welke onderhevig zijn aan nabesmetting
Tolerantie 4,0 4,0 3,0 3,0 1,7 2,7 3,0 3,0 AFW AFW 3,0
Op einde TGT/THT 6,0 6,0 5,0 Geen visuele groei 1,7 NVT 3,0 5,0 AFW 2,0 AFW 5,0
Rauwe, onbewerkte en bewerkte schaal- en schelpdieren (vb. garnalen) al dan niet verpakt onder beschermende atmosfeer
Tolerantie 6,00 3,00 3,00 3,00 AFW AFW
Op einde TGT/THT 7,00 7,00 3,00 3,00 AFW 2,00 AFW
Gerookte (gezouten/gedroogde) vis en aw > 0,95
Tolerantie 5,0 4,0 3,0 3,0 3,0 3,0 AFW AFW
Op einde TGT/THT 6,0 7,0 5,0 Geen visuele groei 3,0 3,0 AFW 2,0 AFW
Halfzachte en zachte kazen
Tolerantie 1,70 3,00 3,00 AFW AFW
Op einde TGT/THT 1,70 5,00 5,00 AFW 2,00 AFW
Producten gepasteuriseerd welke onderhevig zijn aan nabesmetting (vb. koelverse maaltijden of maaltijdcomponenten)
Tolerantie 4,00 3,00 3,00 3,00 1,70 2,70 3,00 3,00 AFW AFW 3,00
Op einde TGT/THT 6,00 7,00 5,00 Geen visuele groei 1,70 NVT 3,00 5,00 AFW 2,00 AFW 5,00
Gesuikerde producten met aw < 0,85
Tolerantie 2,00 2,00 2,00 3,00 3,00 AFW 2,00 AFW
Op einde TGT/THT 5,00 Geen visuele groei 2,00 3,00 3,00 AFW 2,00 AFW
MATERIAAL EN METHODE
29
2.4 Literatuurreview
In Tabel 6, 7 en 8 wordt weergegeven welke zoektermen gebruikt werden in de literatuurreviews uit
1.4 Micro-organismen in gedoneerd voedsel. Daarbij wordt vermeld hoeveel het aantal gevonden
referenties waren bij elke zoekterm en hoeveel van deze referenties relevant waren. De relevantie
van de gevonden referenties werd eerst op basis van de titel geselecteerd en daarna op basis van de
abstract van de tekst. Er werd hierbij specifiek gezocht naar gerapporteerde gebeurtenissen in
Voedselbanken of liefdadigheidsorganisaties waarbij het overschrijden van de houdbaarheidsdatum,
goede praktijken of bewaarcondities hebben geleid tot de aanwezigheid van schadelijke micro-
organismen in de levensmiddelen. Er werden geen referenties gevonden die relevant waren naar
aanwezigheid van schadelijke micro-organismen in de levensmiddelen binnen de donatie-
/acceptatieketen. In de laatste kolom staat de gebruikte zoekmachine weergegeven.
Tabel 6: Methode voor de review van de literatuur omtrent veiligheidsproblemen in de donatie-/acceptatieketen
veroorzaakt door overschrijding van de THT-datum
Zoektermen Totaal aantal
referenties Relevante referenties Zoekmachine
‘shelf life’ + ‘donated food’ 1 0 Web of Science
‘shelf life’+ ‘surplus food’ 7 0 Web of Science
‘shelf life’ + ‘food bank’ 47 0 Web of Science
‘shelf life’ + ‘food donation’ 1 0 Web of Science
‘food donation’ + ‘expiry date’ 1 0 Web of Science
‘surplus food redistribution’ 13 0 Web of Science
Tabel 7: Methode voor de review van de literatuur omtrent veiligheidsproblemen in de donatie-/acceptatieketen
veroorzaakt door verkeerde bewaarcondities
Zoektermen Totaal aantal
referenties Relevante referenties Zoekmachine
‘time-temperature history’ +
‘food donation’ 0 0 Web of Science
‘time-temperature history’ +
‘food bank’ 0 0 Web of Science
‘storage conditions’ + ‘food
donation’ 2 0 Web of Science
‘storage conditions’ + ‘food
bank’ 21 0 Web of Science
‘storage conditions’ + ‘surplus
food’ 12 0 Web of Science
‘cold chain’ + ‘food donation’ 0 0 Web of Science
‘cold chain’ + ‘food bank’ 2 0 Web of Science
‘cold chain’ + ‘surplus food ‘ 0 0 Web of Science
MATERIAAL EN METHODE
30
Tabel 8: Methode voor de review van de literatuur omtrent veiligheidsproblemen in de donatie-/acceptatieketen
veroorzaakt door handelingen of attitudes van werknemers
Zoektermen Totaal aantal
referenties Relevante referenties Zoekmachine
‘Food donation’ 274 0 Web of Science
‘Food donation’ + ‘microbiology’
0 0 Web of Science
‘Food donation’ + ‘foodborne illness’
0 0 Web of Science
‘Food donation’ + microbial spoilage’
0 0 Web of Science
‘Food donation’ + ‘food safety’ 21 0 Web of Science
‘Food donation’ + ‘handling practices’
2 0 Web of Science
‘Food donation’ + ‘problems’ 22 0 Web of Science
‘Food donation’ + ‘quality problems’
6 0 Web of Science
‘Food donation’ + ‘outbreaks’ 3 0 Web of Science
‘Food donation’ + ‘hygiene problems’
0 0 Web of Science
‘Food donation’ + ‘foodborne diseases’
0 0 Web of Science
‘Food donation’ + ‘foodborne outbreak’
0 0 Web of Science
‘Food bank’ + ‘microbiology’ 4 0 Web of Science
‘Food bank’ + ‘foodborne illness’
2 0 Web of Science
‘Food bank’ + microbial spoilage’
0 0 Web of Science
‘Food bank’ + ‘food safety’ 93 0 Web of Science
‘Food bank’ + ‘handling practices’
2 0 Web of Science
‘Food bank’ + ‘outbreaks’ 34 0 Web of Science
‘Food bank’ + ‘hygiene problems’
1 0 Web of Science
‘Food bank’ + ‘foodborne diseases’
1 0 Web of Science
‘Food bank’ + ‘food safety managment system’
0 0 Web of Science
‘charity organization’ + ‘microbial spoilage’
0 0 Web of Science
‘charity organization’ + ‘hygiene problems’
0 0 Web of Science
‘charity organization’ + ‘food quality’
5 0 Web of Science
‘surplus food’ + ‘food safety’ 31 0 Web of Science
31
3 Resultaten en discussie In een eerste fase van deze thesis werd het gehele donatie-/acceptatieproces in kaart gebracht. Met
behulp van de literatuur werd het donatie-/acceptatieproces verkend en werd een eerste schema
van het donatie-/acceptatieproces opgesteld. In de resultaten zal dan ook als eerste besproken
worden hoe in België deze donatie-/acceptatieketen er uitziet en zullen de verschillende betrokken
partijen aan bod komen op basis van de literatuurstudie. Daarna zullen de verschillende organisaties
die als regulator, facilitator, donor of acceptor optreden in deze keten op verschillende vlakken met
elkaar vergeleken worden en zal het oorspronkelijke schema verder verfijnd worden op basis van het
veldonderzoek (d.m.v. interviews met de betrokken partijen). Uiteindelijk volgt dan het schema van
het donatie-/acceptatieproces zoals het er in de praktijk uitziet. In een tweede fase van deze thesis
werd gekeken naar de microbiologische veiligheid en kwaliteit van de gedoneerde bederfbare
producten. De resultaten van deze microbiologische analyses zullen toegelicht worden. Op basis van
deze twee fases zullen de pijnpunten omtrent voedselveiligheid, hygiëne en kwaliteitszorg van de
levensmiddelen in de huidige donatie-/acceptatieketen besproken worden.
3.1 De donatie-/acceptatieketen in België
3.1.1 De donatiezijde
Op basis van de literatuur werd een eerste schema gemaakt van de donatie-/acceptatieketen in
België (zie Figuur 5). In dit schema wordt weergegeven hoe de herverdeling van voedselverliezen in
België naar mensen in armoede gebeurt. Deze recuperatie van voedselverliezen op zich zijn echter
onvoldoende om in te staan voor voedselbedeling voor alle minderbedeelden. Naast deze
rechtstreekse donatie van producten voor herverdeling is er dus ook nood aan financiële steun
waarmee extra – uit de reguliere voedselketen - producten kunnen aangekocht worden (Caraher
2015). De aanvoer van producten kan dus opgedeeld worden in enerzijds aanvoer van producten via
financiële steun en anderzijds aanvoer via donatie ter preventie of valorisatie dus van
voedselverliezen.
3.1.1.1 Financiële steun in het donatieproces
Europa heeft twee financiële programma’s die voedseldonatie steunen. Een groot programma, het
Fund for European Aid to the Most Deprived (FEAD) en een kleiner programma, free distribution of
fruit and vegetables. Ongeveer de helft van het voedsel dat verzameld wordt door de
Voedselbanken, is afkomstig van het FEAD-fonds (Bio by Deloitte 2014).
3.1.1.1.1 Oorsprong programma voor financiële steun (FEAD) vanuit Europa
Het oorspronkelijke programma omtrent voedseldonatie binnen de EU , the European Union Food
Distribution programme for the Most Deprived (MDP), is ontstaan in 1987 en viel onder het beleid
van de CAP I. Op dat moment focuste dit beleid op voedselzekerheid. De boeren werden
ondersteund door gegarandeerde minimumprijzen waardoor ze zoveel mogelijk gingen produceren.
Hierdoor werd meer geproduceerd dan nodig waardoor grote voorraden ontstonden (European
Commision 2015). Maar té grote voorraden veroorzaakten een te sterke daling van de prijs. Een
oplossing hiervoor was het overige voedsel te doneren. Hierdoor werden de voorraden gereduceerd
en werd een stabiele marktprijs voor het product verkregen. Een stabiel inkomen voor de boer dat
evenwaardig is aan een stedelijk inkomen was dus het hoofddoel (Caraher 2015).
Dit beleid is langzaam veranderd. Zo werd in 1992 de CAP hervormd waarbij het hoofddoel ook
verschoof van productondersteuning naar producentondersteuning. De boeren kregen dus niet meer
RESULTATEN EN DISCUSSIE
32
steun naarmate ze meer produceerden, maar de steun verschoof naar inkomenssteun. Door deze
hervorming kregen de boeren geen geld meer voor de overgeproduceerde goederen waardoor er
minder voedseloverschotten waren (European Commision 2015). Uit bezorgdheid voor het
voortbestaan van het MDP-programma werd in 2006 The European Social Fund opgericht. Het MDP-
programma werd hierin geïntegreerd. Wanneer in 2008 de crisis uitbreekt, ontstaat er een nog
groter verschil tussen vraag en aanbod (Caraher 2015). Dit verschil ontstaat enerzijds doordat de
vraag voor schenkingen vergroot. Door het groot aantal faillissementen verliezen mensen hun werk.
Hierdoor stijgt de armoede en dus de vraag naar voedselschenkingen (IIRE and Ander Europa 2011).
Anderzijds daalt het aanbod door de stijging van de grondstofprijzen en de omzetting van
voedselgewassen in biobrandstof. Om het verschil tussen vraag en aanbod tegemoet te komen, steeg
de financiële steun vanuit de EU voor de voedseldonatie aan personen in nood. Aangezien het MDP-
programma niet direct meer te maken had met het verwijderen van de landbouwoverschotten, viel
het niet meer binnen de CAP I (Caraher 2015). Vanaf dan zat het programma dus niet meer onder de
DG Landbouw en Plattelandsontwikkeling maar onder de DG Werkgelegenheid, Sociale Zaken en
Inclusie (Europese Commissie voor werkgelegenheid). Dit had grote gevolgen voor de financiële
steun. Uiteindelijk is in 2014 een nieuw programma, Fund for European Aid to the Most Deprived
(FEAD), ontstaan om zo de stijgende armoede in Europa te bestrijden (Caraher 2015). In 2014 waren
er nl. 125 miljoen mensen (25%) in Europa die risico liepen op armoede of sociale uitsluiting terwijl
dit in 2008 nog maar 23,8% was. In België was dit in 2014 21,2% (EU-SILC 2014). Het risico op
armoede of sociale uitsluiting wordt door Eurostat gedefinieerd als ‘een persoon die of onder de
nationale armoedegrens zit en/of geconfronteerd wordt met ernstige materiële deprivatie en/of leeft
in een gezin met lage arbeidsintensiteit’ (FEBA 2014).
3.1.1.1.2 FEAD - fonds
Het FEAD – fonds beschikt voor de periode 2014 – 2020 over 3,8 miljard euro. Dit bedrag dient om
acties van de EU-landen financieel te steunen (Europese Commissie 2015). Willen lidstaten van deze
steun gebruik maken, dan moeten ze enerzijds zorgen voor een medefinanciering van minstens 15%.
Anderzijds krijgen de lidstaten enkel financiële steun indien ze een duidelijk programma voorleggen
aan de EU waarin ze het gevraagde bedrag verrechtvaardigen. De lidstaten zelf zijn verantwoordelijk
voor het beheer, controle en audit van hun operationeel programma. De behaalde vooruitgang moet
wel gerapporteerd worden en geëvalueerd zijn door de Europese commissie. In Europa zijn er 28
landen die gebruik maken van dit fonds (EC. 2014). Als de lidstaten steun krijgen voor hun
programma dan mogen ze kiezen of ze de hulpgoederen zelf inkopen of het geld doorgeven aan
partnerorganisaties (Europese Commissie 2015). Hoeveel steun elke lidstaat krijgt is vastgelegd in de
Verordening (EU) Nr. 223/2014 (Europees parlement en de raad van de Europese Unie 2014).
Toegepast op België, zal België voor die periode 2014 – 2020, 73,8 miljoen euro ontvangen van de
EU. De medefinanciering of de aangewende nationale middelen voor de periode van 2014-2020
bedraagt 14,3 miljoen euro (2014). Dit geld gaat naar het POD Maatschappelijke Integratie (POD MI).
Zij beslissen welke goederen hiermee zullen aangekocht worden. Dit beslissen ze met behulp van alle
bestellingen opgegeven door de Voedselbanken en liefdadigheidsverenigingen. De gekochte
goederen worden dan verzameld en uitgedeeld door de lokale Voedselbanken (OVAM 2012). Dé
voorwaarde om deze Europese steun te verkrijgen, is dat de levensmiddelen hiermee aangekocht
gratis verdeeld worden aan de mensen in armoede (POD maatschappelijke integratie 2015).
3.1.1.1.3 Fruit and vegetables programme
Dit is een EU-fonds dat dicht aanleunt bij het oorspronkelijke MDP-programma van de EU. Wanneer
boeren te grote voorraden hebben, veroorzaakt dit een te sterke daling van de marktprijs. Om deze
RESULTATEN EN DISCUSSIE
33
periodieke crisissen tegen te gaan, krijgen boeren via dit fonds van max. 5% van hun totale
marktvolume tot 100% vergoed wanneer ze deze overvloed doneren aan liefdadigheidsverenigingen,
scholen, ziekenhuizen… . Door het voedsel te doneren, wordt zo een stabiele marktprijs verkregen.
Nationale autoriteiten dienen er voor te zorgen dat het overleg en de samenwerking tussen de
boeren en deze instellingen vergemakkelijkt wordt. Daarnaast moeten ze er ook voor zorgen dat
deze donaties geen invloed hebben op het normale aankoopgedrag van deze instellingen en dus echt
als additioneel gezien worden (European Commision 2015).
3.1.1.2 Voedselverliezen bij voedselverwerkende bedrijven/retailers/veilingen die geschonken
kunnen worden
De voedselverliezen die geschonken kunnen worden, kunnen zoals eerder vermeld opgesplitst
worden in voedseloverschotten en voedselverspilling afhankelijk van waar in de keten ze gedoneerd
worden (zie Figuur 5). Binnen de voedseloverschotten kan er onderscheid gemaakt worden tussen
producten afkomstig van veilingen (verse groenten en fruit) en producten afkomstig van
voedselverwerkende bedrijven (be – en verwerkte producten).
In veilingen zijn alle producten afkomstig van de primaire productie. Producten die niet verkocht
worden, kunnen geschonken worden. Het gaat hier dus over verse producten zoals groenten, fruit en
aardappelen. Door toevoeging van deze verse producten wordt de kwaliteit van de voedselpakketten
verhoogd en wordt gezondere voedselhulp verkregen (REO-veiling 2012).
Uit voedselverwerkende bedrijven zijn het eerder de producten waarvan de verpakking beschadigd
is, waarbij de etiketten niet juist vertaald zijn, waarvan de productlijn ten einde is of waarvan de
interne houdbaarheidsdatum overschreden is die geschonken worden (OVAM 2012). De interne
houdbaarheidsdatum van een product wordt gezet op ongeveer 30% van de tijd waartussen het
product geproduceerd werd en z’n THT/TGT- datum. Bij overschrijding van deze interne
houdbaarheidsdatum zullen de levensmiddelen niet meer aangekocht worden door de retailers
waardoor voedseloverschotten gecreëerd worden. Zo’n overschrijding wordt dus vooral veroorzaakt
door fouten in de productieplanning of in de vraagvoorspelling van het product. Overschrijding van
deze interne houdbaarheidsdatum zorgt dan ook voor de grootste voedseloverschotten binnen de
verwerkende industrie. In de voedselverwerkende industrie dient qua schenkingen wel een
onderscheid gemaakt te worden tussen de verschillende sectoren. Zo zal het voedselverlies uit niet-
gekoelde en gekoelde industrie sneller zijn weg vinden naar de donatie-/acceptatieketen dan voedsel
dat verloren gaat in de diepvriesindustrie. Dit komt doordat liefdadigheidsverenigingen vaak
problemen hebben, zowel bij opslag als transport, om grote hoeveelheden diepvriesproducten te
verwerken (Garrone, Melacini et al. 2014).
Ook retailers kunnen voedselverspilling verminderen door levensmiddelen te schenken. Hier zijn het
voornamelijk voorverpakte producten met een te nabije houdbaarheidsdatum die geschonken
worden (OVAM 2012).
Als laatste bron aan de donatiezijde zijn er nog de ad hoc donaties van levensmiddelen. Zo zijn er tal
van bedrijven, organisaties, scholen… die zelf producten inzamelen om te schenken aan
minderbedeelden. Ook lokale bakkerijen en beenhouwers geven voedingsmiddelen weg wanneer ze
die over hebben op het einde van de dag.
In 2014 schonk de voedselverwerkende industrie 22% en de retailers 17% van de gedoneerde
producten. De ad hoc donaties waren goed voor 14% van de geschonken levensmiddelen. De
RESULTATEN EN DISCUSSIE
34
overgrote meerderheid van de producten (47%) werd dus bijgekocht door het POD MI, financieel
gesteund door het FEAD-fonds (Bio by Deloitte 2014).
Op te merken valt dat bijlange niet alle voedselverliezen kunnen gerecupereerd en herverdeeld
worden naar de minderbedeelden. Tal van wettelijke beperkingen en logistieke problemen zorgen
hiervoor (Schneider 2013), deze komen verder in dit werk aan bod.
3.1.2 De acceptatiezijde
De herverdeling van het gekregen voedsel kan op verschillende manieren plaatsvinden. De
belangrijkste vorm van verdeling en goed voor 73% van de voedselhulp is via voedselpakketten en
voedselbedeelpunten. Sociale restaurants en kruideniers vormen 24% van de voedselhulp. Deze drie
vormen van voedselhulp kunnen vallen onder de publieke sector of georganiseerd worden door
privé-organisaties. Vallen ze onder de publieke sector dan krijgen ze hulp van de Voedselbanken. De
overige 3% van de voedselhulp bestaat uit kleinere plaatselijke initiatieven zoals voedselbonnen die
uitgedeeld worden door OCMW’s, organisaties die met eigen geld basisvoeding aankopen en
uitdelen zonder een voedselpakket samen te stellen… (Vandevoort 2013). Om de doelgroep te
kunnen bereiken, wordt een beroep gedaan op de lokale OCMW’s (OVAM 2012).
3.1.2.1 Belgische Federatie van Voedselbanken
Het idee van een Voedselbank is ontstaan in de late jaren ’60 in Amerika (Schneider 2013). In België
werd de eerste Voedselbank opgericht in 1986. Op dit moment zijn er in België 9 lokale
Voedselbanken, allemaal vzw’s (OVAM 2012). Deze zitten gegroepeerd onder de Belgische Federatie
van Voedselbanken, op zijn beurt weer lid van de European Federation of Food Banks (Belgische
Federatie van Voedselbanken).
Voedselbanken zijn organisaties die levensmiddelen uit verschillende bronnen verkrijgen, deze
ontvangen en opslaan in een centraal magazijn. Daarna distribueren ze deze levensmiddelen naar
liefdadigheidsorganisaties en voedselbedeelpunten zodat deze bij de minderbedeelden kunnen
terecht komen. De meeste van de voedingsmiddelen van de Voedselbanken komen terecht in
voedselpakketten. Deze worden uitgedeeld door lokale verenigingen of door OCMW’s (Carlassara
2013). Ze kunnen door minderbedeelden aangevraagd worden bij de sociale dienst van het OCMW.
Deze voert dan een sociaal onderzoek uit om na te gaan of deze persoon in aanmerking komt om
deze voedselpakketten te ontvangen (OCMW 2013). De traditionele voedselpakketten bestaan bijna
uitsluitend uit droge voeding en worden samengesteld op basis van de voedseloverschotten die de
liefdadigheidsverenigingen ontvangen (Vandevoort 2013). Deze pakketten worden dan op een vast
moment in de week/maand uitgedeeld of afgehaald (Sociale Kruideniers Vlaanderen vzw 2012)
De Belgische Federatie van Voedselbanken is niet verantwoordelijk voor de liefdadigheids-
organisaties. Wel is ze verantwoordelijk om informatie te geven over de koude en de warme keten
en om bij sommige organisaties de coördinatie te verzorgen. In praktijk staan adviseurs van de
Voedselbanken in contact met liefdadigheidsverenigingen en werken ze met hen een
hygiënechecklist af (OVAM 2012).
De Federatie van Voedselbanken ontvangt geen subsidies. Wel zijn er giften van bedrijven die
daarmee voedsel aankopen of transport aanbieden. Daarnaast zijn er ook nog financiële inkomsten
via direct mailing, giften en legaten. Deze worden gebruikt om stapelplaatsen, diepvriescellen en
transport aan te kopen (OVAM 2012). Het werk zelf wordt gedaan door vrijwilligers (Vandevoort
2013).
RESULTATEN EN DISCUSSIE
35
De capaciteit van een Voedselbank wordt voornamelijk bepaald door zo laag mogelijke kosten voor
de logistiek, een goede transparantie en capillariteit. Een goed ontwikkelde logistiek is belangrijk om
het proces snel genoeg te laten gaan. Dit is noodzakelijk omdat er niet mag ingeboet worden aan
kwaliteit en veiligheid. Daarnaast moet deze logistiek zo goedkoop mogelijk zijn aangezien de
financiële middelen beperkt zijn. Een goede transparantie is dan weer noodzakelijk om het
vertrouwen van de donoren te winnen en zo meer producten te verkrijgen. Capillariteit wordt
gedefinieerd als de capaciteit om door te dringen tot op het kleinste niveau. Zo bevat de donatie-
/acceptatieketen een donor en een acceptor zijde. Dus de capillariteit van de donatie-
/acceptatieketen drukt de mate uit waarin de Voedselbank er in slaagt om zo diep mogelijk in de
maatschappij door te dringen om enerzijds voedseloverschotten te vergaren en anderzijds die te
verdelen indien of wanneer nodig is. Hiervoor is o.a. een goede communicatie vereist tussen donor,
tussenschakel of Voedselbank en liefdadigheidsvereniging (Garrone, Melacini et al. 2014).
3.1.2.2 Sociale restaurants
Sociale restaurants zijn liefdadigheidsverenigingen die warme en gezonde maaltijden aanbieden
tegen verlaagde prijzen. Vlaanderen telt er momenteel meer dan 150. Een deel van deze sociale
restaurants vallen onder de publieke sector. Deze krijgen vaak ingrediënten van de Voedselbanken
en sommige organisaties geven hun bezoekers ook voedselpakketten mee. In deze sociale
restaurants is iedereen welkom. Minderbedeelden kunnen na sociaal onderzoek door het OCMW
een kortingspas verkrijgen waardoor ze de warme maaltijden aan sterk gereduceerde prijzen
ontvangen (Vandevoort 2013). Het andere deel wordt georganiseerd door privé-organisaties. Deze
worden niet gesteund door de Voedselbanken, ze verzamelen de levensmiddelen zelf door specifieke
inzamelacties. Daarnaast sluiten ze ook contracten af met bakkers, slagers, traiteurs… uit de buurt. In
deze restaurants is iedereen welkom en betaalt iedereen dezelfde kleine bijdrage om de kosten te
dekken (Poverello 2015).
3.1.2.3 Sociale kruideniers
De sociale kruidenier is een buurtwinkel waar minderbedeelden kunnen kiezen tussen de
verschillende kwaliteitsvolle producten. Minderbedeelden hebben, net als iedereen, nl. recht op
kwaliteit en keuzevrijheid (Vandevoort 2013). Daarnaast betalen ze minder dan de marktprijs voor
deze producten (Sociale Kruideniers Vlaanderen vzw 2012). Het feit dat ze mogen betalen, vinden de
meeste mensen in armoede menswaardiger, zo voelen ze zich minder afhankelijk. Dit ‘betalen’
echter vormt een hekel punt. Zowel het Europese FEAD-fonds als de voedselverwerkende bedrijven
willen dit niet (Vandevoort 2013). Daarom liggen er bij een sociale kruideniers ook vaak producten
die, in beperkte mate, gratis meegenomen mogen worden (Sociale Kruideniers Vlaanderen vzw
2012). Niet iedereen heeft recht op deze gereduceerde prijzen en gratis producten. Enkel na een
sociaal onderzoek van het OCMW kan een toegangskaart tot de sociale kruidenier verkregen worden
(Bocklandt 2012). Het cliënteel wordt dus beperkt tot mensen met een laag inkomen. Hun financiële
situatie wordt halfjaarlijks of jaarlijks opnieuw geëvalueerd. Op basis hiervan wordt dan de toegang
tot de sociale kruidenier verlengd of stopgezet (Sociale Kruideniers Vlaanderen vzw 2012).
Een sociale kruidenier werkt, net als alle andere winkels, vraaggericht. Dit kan door, naast de aanvoer
van producten via de bovengenoemde kanalen, het aanbod aan te vullen via aankoop van producten
in lokale grootwarenhuizen (Sociale Kruideniers Vlaanderen vzw 2012).
RESULTATEN EN DISCUSSIE
36
Figuur 5: Het verloop van de donatie-/acceptatieketen in België (opgesteld op basis van de literatuur).
RESULTATEN EN DISCUSSIE
37
3.2 Bespreking van de interviews van de verschillende stakeholders
In de volgende fase van het onderzoek werden verschillende stakeholders van het donatieproces
geïnterviewd. Enerzijds om meer te weten te komen over hoe de donatie-/acceptatieketen in praktijk
werkt en anderzijds om de pijnpunten in dit proces te kunnen identificeren.
Op basis van de uitgeschreven interviews werden vergelijkende tabellen opgesteld. In deze tabellen
worden de belangrijkste parameters tussen de verschillende organisaties per niveau stakeholder
besproken.
3.2.1 Regulatoren
Bij de regulatoren werden drie organisaties geïnterviewd: de Europese Commissie, het FAVV en het
Vlaams gewest. Uit deze interviews konden een aantal gelijkenissen en verschilpunten tussen Europa
en België geselecteerd worden. Voor België werden de interviews van het FAVV en het Vlaams
gewest hiervoor samengelegd. Bovendien werd ter vergelijking ook de wetgeving in Nederland aan
Tabel 9 toegevoegd. De wetgeving van Nederland werd verkregen op basis van de literatuur en er
werd ook informatie uit het interview met de Voedselbanken Nederland verkregen. In Tabel 9 werd
de bron van informatie duidelijk weergegeven.
In Tabel 9 wordt als eerste toegelicht welke wetteksten en guidance documenten gebruikt worden in
Europa, België en Nederland. Daarna volgt hoe verschillend deze wetteksten geïnterpreteerd worden
op vlak van erkenning/toelating, HACCP/GHP, traceerbaarheid en aansprakelijkheid. Tot slot worden
de voornaamste barrières die aangekaart werden door de bevoegde instanties weergegeven. Bij
Nederland is geen voornaamste barrière weergegeven daar geen regulator werd geïnterviewd. De
voornaamste barrière van de Voedselbanken Nederland is terug te vinden onder 3.2.2 Facilitatoren.
Uit Tabel 9 blijkt dat zowel België als Nederland de wetten opgesteld door Europa opvolgen. Er zijn
wel verschillen te merken in de interpretatie van deze wetten. Zo dient opgemerkt te worden dat de
regelgeving in Nederland strenger is dan in België. In Nederland is er geen versoepeling omtrent
aansprakelijkheid en is er een beperktere versoepeling omtrent traceerbaarheid.
RESULTATEN EN DISCUSSIE
38
Tabel 9: Vergelijking van het wettelijk kader en de interpretatie van die wetten tussen Europa, België en Nederland. Ook de voornaamste barrières die door de Europese Commissie, het
FAVV en het Vlaams Gewest aangekaart werden, worden besproken.
Europese Commissie België Nederland
Wettelijk kader: wetteksten en guidance documenten
Wetteksten: - The General Food Law of Verordening (EU) Nr. 178/2002 - Verordening (EU) Nr. 852/2004 - Verordening (EU) Nr. 853/2004 - Verordening (EU) Nr. 1169/2011 - Verordening (EU) Nr. 223/2014 betreffende het Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen
Volgen Europese wetgevingen Belgische wetteksten: - KB tot vaststelling van de nadere regels van de erkenningen, toelatingen en voorafgaande registraties afgeleverd door het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen (KB 2006) - KB betreffende levensmiddelenhygiëne (KB 2014) In de omzendbrief van het FAVV ‘Omzendbrief met betrekking tot de bepalingen van toepassing op voedselbanken en liefdadigheidsverenigingen’ (ref. PCCB/S3/CDP//1092228) staan de uitzonderingen. Voor alle andere activiteiten geldt de wetgeving.
Volgen Europese wetgevingen Nederlandse wetteksten: - Centraal bureau levensmiddelenhandel (CBL) -Hygiënecode De Nederlandse Voedsel – en Warenautoriteit (NVWA) heeft in 2015 het informatieblad, 76 / 1 augustus 2006 wat betreffende charitatieve instellingen en liefdadigheidsverenigingen, opgesteld.
Interpretatie van de wetten:
1) Erkenning/ toelating
Erkenning en toelating worden geregeld op nationaal niveau.
Over het algemeen zijn Voedselbanken en liefdadigheidsverenigingen enkel maar ontvanger en herverdeler. Ze hebben geen eigen productie, dus enkel een toelating is voldoende. Dit is in België dus hetzelfde als in Nederland.
De Voedselbanken worden gezien als operator in de voedselketen. Ze worden gezien als een soort van supermarkt, er is herverdeling, opslag en distributie. Een erkenning is dus niet nodig (NVWA 2013).
2) HACCP/GHP De Europese Commissie vindt dat de HACCP regels even strikt moeten zijn voor Voedselbanken/liefdadigheidsverenigingen. Dit beperkt echter de donatiecapaciteit van een Voedselbank. Daarom is de Europese Commissie bezig met het opstellen van richtlijnen waarin enkele versoepelingen zullen staan omtrent GHP en HACCP.
Voedselbanken/liefdadigheidsverenigingen moeten voldoen aan de EU Reg 852/2004. Dit houdt in dat ze een GHP en HACCP moeten toepassen. Maar versoepeling: indien er geen bewerking/verwerking/verpakking uitgevoerd wordt en er dus enkel herverdeling is, is enkel GHP voldoende. Indien er wel voedsel bewerkt, verwerkt of verpakt wordt, volstaat een HACCP-light.
Is vergelijkbaar als bij een gewone retailer, er is enkel opslag en herverdeling. Een HACCP-light is dus voldoende, enkel HACCP omtrent infrastructuur, temperatuur registraties en etikettering zijn nodig (Interview Voedselbanken Nederland).
RESULTATEN EN DISCUSSIE
39
3) Traceerbaar-heid
Historisch werd bij het opstellen van de wetgeving geen rekening gehouden met liefdadigheidsverenigingen. Liefdadigheidsverenigingen worden dan ook gezien als operatoren in de keten en moeten daarom voldoen aan de volledige wetgeving. Men zou deze regelgeving graag minder streng maken, maar men moet daarvoor de wetgeving heropenen in het Europees Parlement en dat zien ze niet zitten. Daarom laat Europa oogluikend toe dat de lidstaten zelf een versoepeling opstellen.
Versoepeling omtrent traceerbaarheid door Voedselbanken/liefdadigheidsverenigingen als eindverbruiker te zien. De donoren dienen enkel een lijst van vestigingen van liefdadigheidsverenigingen en Voedselbanken, waaraan geleverd werd, bij te houden. Voor de acceptoren volstaat als registratie een lijst van vestigingen waarvan de producten afkomstig zijn.
De Voedselbank/liefdadigheidsverenigingen worden gezien als operatoren in de keten. Dezelfde traceerbaarheid als in de reguliere keten is vereist voor de regionale distributie centra die leveren aan de lokale Voedselbanken (Interview Voedselbanken Nederland). Voor de lokale Voedselbanken is er wel een versoepeling opgesteld omtrent traceerbaarheid: zij dienen enkel een lijst bij te houden van wat ontvangen wordt en naar wie de producten doorverdeeld worden. Wat de lokale Voedselbanken/ liefdadigheidsverenigingen uiteindelijk aan de klant leveren, moet niet bijgehouden worden (NVWA 2015)
4) Aansprakelijk-heid
Historisch werd bij het opstellen van de wetgeving geen rekening gehouden met liefdadigheidsverenigingen. Liefdadigheidsverenigingen worden dan ook gezien als operatoren in de keten en moeten daarom voldoen aan de volledige wetgeving. Men zou deze regelgeving graag minder streng maken, maar men moet daarvoor de wetgeving heropenen in het Europees Parlement en dat zien ze niet zitten. Daarom laat Europa oogluikend toe dat de lidstaten zelf een versoepeling opstellen.
Versoepeling omtrent aansprakelijkheid door Voedselbanken/liefdadigheidsverenigingen als eindverbruiker te zien. De voedseldonoren zijn enkel aansprakelijk voor de voedselveiligheid en hygiënecondities tot het moment dat de Voedselbank/liefdadigheidsvereniging deze over nemen.
De Voedselbanken worden gezien als operator in de voedselketen. Er zijn geen versoepelingen omtrent aansprakelijkheid van de donoren bij voedseldonaties (Interview Voedselbanken Nederland).
Voornaamste barrières die opgemerkt worden door de bevoegdheden
Met de steun van het FEAD-fonds kopen de lidstaten de goedkoopste producten aan. Dit kunnen ook producten zijn van buiten Europa terwijl dat er in de lidstaten zelf dan wel overschotten zijn. Dit is niet duurzaam.
- Er is een spanning tussen gratis voedsel(overschotten) krijgen en deze gratis moeten uitdelen. Verenigingen kunnen zo moeilijk uit de kosten geraken, waardoor het moeilijk is om geld over te hebben om te professionaliseren. - Er zijn problemen bij het efficiënter organiseren van logistiek, afstemming van vraag en aanbod… op lokaal vlak. Er is nood om de hele flow efficiënter te maken.
(zie 3.2.2 Facilitatoren, Voedselbanken Nederland)
RESULTATEN EN DISCUSSIE
40
3.2.2 Facilitatoren
Er werden zowel op nationaal, Vlaams, provinciaal als gemeentelijk niveau facilitatoren geïnterviewd.
De facilitatoren hebben als gemeenschappelijk doel het donatieproces te vergemakkelijken. Hoe elke
organisatie dit verwezenlijkt, wordt vergeleken in Tabel 10, rij ‘functie’. Hierbij worden ook de
functies van de Voedselbanken op nationaal niveau tussen België en Nederland (Belgische Federatie
van Voedselbanken en de Voedselbanken Nederland) vergeleken. Daarnaast geeft Tabel 10 ook weer
welke huidige barrières in het donatieproces opgemerkt werden door deze organisaties. Bij de
Voedselbanken Nederland staat een eigen interpretatie van wat de voornaamste barrières in het
donatieproces in België zijn volgens de Voedselbanken Nederland.
Opvallend bij de facilitatoren is het belang van het POD MI in de donatie-/acceptatieketen. Dit kon
niet uit de literatuur afgeleid worden. Zoals vermeld in 3.1.1.1.2 zal België voor de periode 2014 –
2020, 73,8 miljoen euro ontvangen van de EU. De medefinanciering of de aangewende nationale
middelen voor die periode van 2014-2020 bedragen 14,3 miljoen euro (2014). Dit geld komt terecht
bij het POD MI, dat jaarlijks 12 miljoen euro ontvangt om producten mee aan te kopen. De aankoop
van deze levensmiddelen gebeurt via aanbestedingen. Het POD MI gaat een welbepaalde
aanbesteding geven aan het bedrijf dat op vlak van prijs-kwaliteit het beste scoort (Interview POD
MI). Het nadeel is dat deze Europese bedrijven soms werken met onderaanbestedingen van buiten
Europa. Zo worden goedkope producten aangekocht van buiten Europa, terwijl er in de lidstaten dan
soms een overschot is aan dat product. Dit is niet duurzaam. Een aangepaste regelgeving zou er dus
nog moeten voor zorgen dat de lidstaten verplicht worden om lokale producten voorrang te geven
bij aankoop (Interview Europese Commissie). Naast de prijs als belangrijkste factor in de keuze van
de aanbesteding kunnen ook andere eigenschappen zoals kwaliteit en gezondheid een rol spelen.
Het POD MI voert microbiologische analyses uit om de kwaliteit te controleren en er wordt gebruik
gemaakt van een lastenboek. Om een aanbesteding te kunnen krijgen/houden moet alles conform
zijn met de criteria van dit lastenboek (Interview POD MI).
De gekochte goederen worden dan verzameld en uitgedeeld door de lokale Voedselbanken (70%) of
OCMW’s (max. 30%) (OVAM 2012), (Interview POD MI). Dé voorwaarde om deze Europese steun te
verkrijgen, is dat de levensmiddelen hiermee aangekocht gratis verdeeld worden aan de
minderbedeelden (POD maatschappelijke integratie 2015). Daarnaast zijn er ook nog andere
verplichtingen waaraan de lidstaten moeten voldoen indien ze gebruik willen maken van het FEAD-
fonds. Alle verplichtingen zijn vastgelegd in de Verordening (EU) Nr. 223/2014 (Interview POD MI).
Opvallend is dat bleek uit het interview met de Voedselbanken Nederland dat Nederland geen steun
wil van dit FEAD-fonds. Dat er zo toch nog voldoende levensmiddelen bij de mensen in armoede
terechtkomen heeft Nederland te danken aan een goed opgesteld donatiesysteem. Een drietal jaar
geleden is een traject opgezet met een aantal ervaren (gepensioneerde) vrijwilligers dat zich hiervoor
geëngageerd heeft. Deze ervaren vrijwilligers coördineren het donatieproces (logistiek,
voedselveiligheid…) op nationaal niveau. Bovendien vormen zij ook het centraal aanspreekpunt voor
zowel het NVWA als de bedrijven. Hierdoor werd het nodige vertrouwen gecreëerd om voldoende
donaties van voedselverwerkende bedrijven en retailers te ontvangen. Ook worden in Nederland
extra producten verkregen met behulp van speciale Voedselbanketiketten. Deze etiketten kunnen
ervoor zorgen dat producten die niet meer op de markt zouden terechtkomen (vb. overschotten bij
een pilootproductie van een nieuw product) wel nog geschonken kunnen worden. Een tweede regel
waardoor extra producten worden verkregen, is dat de bederfbare producten worden ingevroren
door de retailer. Deze producten worden dan als diepvriesproducten opgehaald door de
RESULTATEN EN DISCUSSIE
41
Voedselbank. Dit maakt het gemakkelijker voor transport. In België moet het invriezen van
bederfbare producten gebeuren door de Voedselbanken/liefdadigheidsverenigingen zelf. Dit heeft
enerzijds problemen om de tijd-temperatuurverhouding onder controle te houden en anderzijds
hebben liefdadigheidsverenigingen geen vriezer of geen professionele vriezers waardoor ze niet
kunnen invriezen of het invriezen trager verloopt. Beide processen hebben een slechte invloed op de
kwaliteit en veiligheid van de gedoneerde levensmiddelen (Interview Voedselbanken Nederland). In
België echter is zo’n professioneel traject moeilijker te organiseren. In Nederland kon men van nul
beginnen waardoor een mooie structuur gecreëerd kon worden. In België daarentegen moet
voortgebouwd worden op tal van kleinschalige initiatieven die al bestonden (Interview Belgische
Federatie van Voedselbanken). Deze verenigingen werken allemaal op hun eigen manier (Interview
Voedselbanken West-Vlaanderen). Alle verenigingen op dezelfde manier laten werken met een
nationale coördinatie is dan haast ook een onmogelijke opdracht.
Daarnaast hebben de Voedselbanken Nederland in 2014 zelf een leidraad met richtlijnen opgesteld
voor alle liefdadigheidsorganisaties, het Handboek Voedselveiligheid Vereniging van Nederlandse
Voedselbanken (Interview Voedselbanken Nederland). Indien de liefdadigheidsorganisaties deze
richtlijnen opvolgen, voldoen ze aan de wetgeving. Momenteel is in België enkel GHP voldoende voor
Voedselbanken/liefdadigheidsorganisaties die enkel producten herverdelen. Indien ze ook
bewerken/verwerken/verpakken, is ook een HACCP-light noodzakelijk. Hiervoor kan momenteel de
beschrijving van de COMEOS-gids gevolgd worden. Voor de sociale restaurants volstaat het indien ze
de beschrijving van de horecagids volgen (Interview FAVV). Een specifieke richtlijn voor de
Voedselbanken echter, zou een hulp kunnen bieden in het uniformer maken van de verschillende
werkingen van de verschillende liefdadigheidsorganisaties. Deze zou kunnen opgesteld worden door
de Belgische Federatie van Voedselbanken. Het nadeel hieraan is dat een groot deel van de sociale
restaurants en kruideniers niet bij de Voedselbanken zijn aangesloten, wat een opvolging van de
richtlijnen moeilijk maakt. Een specifieke richtlijn voor Voedselbanken/liefdadigheidsorganisaties
opgesteld door het FAVV zou dit kunnen verhelpen.
Ook inspecties van Voedselbanken en liefdadigheidsorganisaties zitten in hetzelfde schema bij het
FAVV als de inspecties van andere reguliere operatoren. Zo worden Voedselbanken en sociale
kruideniers gezien als retailers en dus éénmaal om de vier jaar geïnspecteerd. Sociale restaurants
zitten binnen het schema van de horeca en worden dus éénmaal om de drie jaar gecontroleerd
(Interview FAVV).
RESULTATEN EN DISCUSSIE
42
Tabel 10: De verschillende facilitatoren in de donatie-/acceptatieketen. Hun functie en hun opgemerkte barrières in de donatie-/acceptatieketen worden toegelicht.
Nationaal niveau Vlaams
niveau Provinciaal niveau
Gemeente
lijk niveau
POD MI Belgische Federatie van
Voedselbanken Voedselbanken Nederland KOMOSIE
Regionale Voedselbank West-
Vlaanderen
OCMW
Gent
Functie - Het POD MI is
verantwoordelijk voor het
beheer van het FEAD-fonds
in België. Met de financiële
steun uit dit fonds worden
levensmiddelen aangekocht
via aanbestedingen. De
aangekochte
levensmiddelen worden
afgezet bij het nationaal
depot van de
Voedselbanken.
- Controle op de kwaliteit
van de aangekochte
producten.
- Zit vergaderingen voor met de verschillende partijen (Voedselbanken, Rode Kruis…) om zo te bepalen welke producten aangekocht zullen worden.
- Herverdeling van voedsel:
krijgen voedsel van:
- FEAD-fonds via POD
MI
- voedselverwerkende
industrie
- veilingen
- jaarlijkse
inzamelacties van
retailers via consument
Deze worden herverdeeld naar
de verschillende regionale
Voedselbanken.
- Vertegenwoordiger van alle
Voedselbanken (communicatie,
financiering)
- Zorgen voor centrale
coördinatie van het
donatieproces op nationaal
niveau op vlak van logistiek,
communicatie,
voedselveiligheid…
- Opstellen en
implementatie van een
guidance document:
Handboek Voedselveiligheid
Vereniging van Nederlandse
Voedselbanken
(Voedselbanken Nederland
2014)
- Vormen centraal
aanspreekpunt voor zowel
NVWA als bedrijven
- Alle vrijwilligers
trainen/awareness geven
i.v.m. voedselveiligheid
Ondersteunen
bij aanvoer,
opslag,
verwerking en
distributie om
overschotten
te reduceren
- Herverdeling van voedsel:
krijgen voedsel van:
- FEAD-fonds (45%)
-voedselverwerkende
industrie
- retailers
- ad hoc donaties
Deze worden herverdeeld naar:
- voedselbedeelpunten
- beperkt aantal
sociale restaurants
- zelden een sociale
kruidenier
op voorwaarde dat deze
organisaties het verkregen
voedsel gratis weggeven.
- mensen
in
armoede
herkennen
/ erkennen
en
doorsturen
- aantal
mensen in
armoede
doorgeven
aan het
FEAD-
fonds
RESULTATEN EN DISCUSSIE
43
Opgemerk
te
barrières
a) In België zijn er zeer veel
kleine initiatieven, maar
deze zijn zeer verspreid en
er is weinig coördinatie.
Nochtans hebben vele
liefdadigheidsorganisaties
dezelfde problemen:
- op vlak van logistiek
- op vlak van transport
- werken met vrijwilligers die vaak minder flexibel zijn
a) Het aanbod moet meer
gediversifieerd worden. Zo
zouden vb. producten van de
veiling herwerkt kunnen
worden tot soep, appelmoes…
Maar dit verwerken is
momenteel nog moeilijk daar
het moeilijk financieel te
organiseren valt en moeilijk te
organiseren is met
vrijwilligers.
a) In Nederland zit alles heel
strak nationaal
gecoördineerd. Het is meer
geprofessionaliseerd
omtrent logistiek en
communicatie tussen de
verschillende
Voedselbanken/
liefdadigheidsverenigingen.
In tegenstelling tot België
waar geen centrale
coördinatie is en iedereen
wat zelfstandig werkt, wat
organisatie en
traceerbaarheid bemoeilijkt
(= eigen interpretatie).
Er werden
geen
specifieke
barrières
besproken.
a) Iedere regionale
Voedselbank en iedere vzw
werkt op een andere manier,
wat de coördinatie
bemoeilijkt.
Er werden
geen
specifieke
barrières
besproken.
b) Soms verschuiving van
het afvalprobleem.
Sommige bedrijven geven
soms producten aan
liefdadigheidsorganisaties
die al niet meer
geconsumeerd kunnen
worden (vb. fruit/groente
met rotte delen). Hierdoor
dienen de
liefdadigheidsorganisaties
deze producten bij
aankomst zelf weg te
gooien.
b) De Voedselbank werkt
enkel met vrijwilligers, deze
zijn vaak minder flexibel wat
een goede werking
bemoeilijkt.
RESULTATEN EN DISCUSSIE
44
3.2.3 Donoren
In het donatieproces zijn er, zoals reeds besproken in 3.1.1.2 ‘Voedselverliezen bij
voedselverwerkende bedrijven/retailers/veilingen die geschonken kunnen worden’, verschillende
soorten donoren in de donatie-/acceptatieketen. Zowel bij de voedselverwerkende industrie als bij
de retailers werd een interview afgenomen met hun overkoepelende organisatie. Zo kon een
algemeen beeld geschetst worden van de verschillende organisaties. Bij de veilingen heb je niet zo’n
overkoepelende organisatie. Om een algemeen beeld te krijgen van hoe men door met
voedseloverschotten en –schenkingen omgaat, werd de informatie verkregen van drie verschillende
veilingen, samengelegd.
Door de interviews werd meer specifieke informatie verkregen over het schenken van
levensmiddelen. Zo kunnen de verschillende soorten donoren (voedselverwerkende
bedrijven/veilingen/retailers) in het donatieproces op verschillende vlakken met elkaar vergeleken
worden (zie Tabel 11). Ten eerste werd gekeken naar de hoeveelheid voedseloverschotten en welk
type voedseloverschotten geschonken wordt, dit verschilt nl. sterk tussen de verschillende donoren
om uiteenlopende redenen. Daarnaast kon ook het verloop van de schenking met inbegrip van
afhaling van de producten, transport, verantwoordelijkheid en traceerbaarheid tussen de
verschillende soorten donoren vergeleken worden. Ook werden de voornaamste barrières die de
donoren weerhield om meer te doneren uit de interviews geselecteerd. Naast de financiële kost voor
de donor van het schenken van producten – veroorzaakt door de nodige administratie en werkuren -
werden ook nog twee andere barrières meermaals aangekaart. Zo vinden donoren dat de
onvoldoende logistieke en opslagcapaciteit van de liefdadigheidsverenigingen een belangrijke
barrière vormt binnen het donatieproces. Daarnaast vinden ze de beperkte diepvriesopslagcapaciteit
van de liefdadigheidsverenigingen een probleem. Deze barrières zorgen er voor dat de
liefdadigheidsverenigingen slechts een beperkte hoeveelheid producten kunnen ontvangen. Tot slot
werd aan de donoren gevraagd wat volgens hen het aantal schenkingen zou kunnen bevorderen.
Vanuit de voedselverwerkende industrie zijn het momenteel enkel voorverpakte producten waarbij
de commerciële houdbaarheidsdatum verlopen is die geschonken worden. De voedselverwerkende
industrie zou meer kunnen schenken indien ook bedrijven die half-fabrikaten als eindproduct
produceren, hun voedselverlies zouden kunnen schenken. Dit kan enkel indien er een verwerkingstap
voor herverdeling kan plaatsvinden. Deze verwerkingsstap is moeilijk te organiseren door het bedrijf
zelf daar er geen continue stroom van producten is. Een oplossing hiervoor zou kunnen zijn dat één
bedrijf dit doet voor meerdere bedrijven om zo een continue stroom te verkrijgen. Echter enkel met
behulp van subsidies door de overheid kan dit verwezenlijkt worden. Zo kunnen de kosten voor de
bedrijven om hun voedselverlies te schenken aan verwerking gereduceerd worden. Indien niet, zijn
de kosten voor het schenken van hun voedseloverschotten te hoog en is het voordeliger voor de
bedrijven om hun voedseloverschotten aan de voeder verwerkende industrie te geven. Dergelijke
verwerkingstappen worden momenteel nog maar slechts in beperkte mate op het werkveld
uitgedacht en ontwikkeld (Interview Vlaams gewest). Deze zijn terug te vinden onder
actieprogramma 6 van de Ketenroadmap Voedselverlies 2015-2020 (Vlaamse Regering, Boerenbond
et al. 2014).
RESULTATEN EN DISCUSSIE
45
Tabel 11: Vergelijking tussen de verschillende soorten donoren waarbij ten eerste de hoeveelheid en het type van de geschonken voedseloverschotten worden besproken. Daarnaast
worden ook het verloop van het donatieproces, de voornaamste barrières om meer te schenken en enkele manieren om het schenken te bevorderen, toegelicht.
Voedselverwerkende industrie Veilingen Retailers
Hoeveelheid voedseloverschotten en
het type producten die geschonken
kunnen worden
Enkel voorverpakte producten waarbij
de commerciële houdbaarheid verlopen
is worden geschonken. Alle andere
overschotten (vb. foutief gelabelde
producten en half-fabrikaten) gaan naar
diervoeder of worden als afval aanzien.
De hoeveelheid overschotten is zeer beperkt
(slechts 1%). Dit wordt veroorzaakt door
enerzijds het feit dat ze tot een heel lage
prijs zakken om het product toch te
verkopen en anderzijds doordat niet markt-
conforme producten terug gaan naar de
producent.
De hoeveelheid overschotten is zeer
beperkt daar té veel overschotten
economisch niet verantwoord is.
Gemiddeld wordt 15% van deze
overschotten geschonken.
Verloop donatie
- strategie afhankelijk van retailer (zie
schema retailers)
De gedoneerde producten
worden afgehaald door
- Voedselbanken of lokale initiatieven.
Deze keuze is bedrijfsafhankelijk
- Voedselbanken/lokale
liefdadigheidsorganisaties (afhankelijk van
veiling)
- Voedselbanken of (aangesloten)
liefdadigheidsorganisaties
Verantwoordelijkheid en
traceerbaarheid
- overdracht van verantwoordelijkheid
zoals opgesteld in KB en versoepelde
traceerbaarheid zoals weergegeven in de
omzendbrief van het FAVV (moeten
enkel lijst bijhouden van de vestigingen
waaraan ze gedoneerd hebben)
- verantwoordelijkheid en traceerbaarheid
zoals in reguliere keten, geen versoepelingen
- bij afhaling, tekenen van een contract
omtrent aansprakelijkheid,
traceerbaarheid en overdracht van
verantwoordelijkheid
Transport - verantwoordelijkheid bij transport
afhankelijk van onderlinge afspraak
tussen donor en acceptor
- transport is verantwoordelijkheid van
Voedselbanken/lokale
liefdadigheidsorganisaties
- transport is verantwoordelijkheid van
liefdadigheidsorganisaties
RESULTATEN EN DISCUSSIE
46
Voornaamste barrières om meer te
doneren
a) kostenplaatje, de kost voor het
schenken mag niet veel hoger zijn dan
wanneer deze producten naar voeder
verwerkende industrie gaan of in de
reststroom terechtkomen
a) er wordt niet betaald voor de producten,
er wordt geen minimumprijs voor de
producten verkregen
b) onvoldoende logistiek van de
Voedselbanken/liefdadigheidsorganisaties,
vaak niet gekoeld transport
b) onvoldoende logistiek en opslag van
de liefdadigheidsorganisaties
c) beperkte diepvriesopslagcapaciteit
van de Voedselbanken
c) de Voedselbanken/
liefdadigheidsorganisaties zijn
onvoldoende geëquipeerd om grote
hoeveelheden diepvriesproducten te
behandelen.
d) half-fabrikaten kunnen niet
gedoneerd worden omdat deze nog niet
verpakt en geëtiketteerd zijn.
e) reële administratieve last in verhouding
met de hoeveelheid geschonken producten
g) zie schema retailers
f) bij residu overschrijding (vb. MRL > 0,01
mg/kg) mag het levensmiddel niet meer
verkocht worden, ook al is er op zich geen
risico met betrekking tot voedselveiligheid
want er is maar een zeer lage overschrijding.
Dergelijke groenten en fruit zouden ook
gedoneerd kunnen worden, maar dit is
momenteel nog bij wet verboden.
Schenkingen bevorderen door - te zorgen dat het een lagere kost is om
producten te schenken dan om
producten naar voederverwerkende
industrie of afval te sturen
- minimumprijs voor de gedoneerde
producten te geven
- toepassing van de Good Samaritan
Law (Bio by Deloitte 2014), zodat de
aansprakelijkeheid van de donor zou
dalen
RESULTATEN EN DISCUSSIE
47
Binnen de donoren werd dan ingezoomd op de retailers. Drie verschillende supermarkten werden
geïnterviewd. Door het selecteren van informatie uit de verschillende interviews konden een aantal
verschillen en gelijkenissen omtrent het donatieproces opgesomd worden (zie Tabel 12). Eerst en
vooral werd bekeken aan welke organisaties deze supermarkten schenken. Ook de voorwaarden
waaraan deze organisaties moeten voldoen vooraleer ze schenkingen ontvangen, verschillen
naargelang de retailer. Uit de interviews kon bovendien afgeleid worden dat elke retailer z’n eigen
strategie ontwikkeld heeft omtrent het verloop van het donatieproces. Opvallend hierbij is dat elke
retailer op een ander aantal dagen voor het einde van de houdbaarheid verstreken is de producten
ter beschikking stelt van de liefdadigheidsverenigingen. Dit is belangrijk daar dit een grote invloed
heeft op hoe snel de herverdeling naar de mensen in armoede moet plaatsvinden. Hoe dichter de
producten bij het einde van hun houdbaarheid zitten, hoe sneller de liefdadigheidsverenigingen deze
producten moeten kunnen herverdelen naar de mensen in armoede. Dit is niet altijd even
eenvoudig. Tabel 12 geeft ook het verschil tussen de supermarkten in het soort geschonken
producten weer. Tot slot werd ook aan deze supermarkten gevraagd wat volgens hen de
voornaamste barrières zijn in het donatieproces. Elke retailer deelde mee op welke barrières zij al
gebotst waren of bezorgd om waren. Ook bij deze donoren geldt dat de beperkte capaciteit van de
liefdadigheidsverenigingen een belangrijke barrière vormt. Door hun beperkte logistiek en opslag
kunnen ze slechts een beperkte hoeveelheid producten opvangen. Dit houdt de retailers dan ook
tegen om meer producten te schenken.
Uit de literatuur en de interviews werd vernomen dat in Frankrijk en Wallonië supermarkten > 1000
m2, respectievelijk >2500m² verplicht zijn om hun voedseloverschotten te doneren (De Morgen
2015), (Interview supermarkt A). De vraag is of deze verplichting een goede zaak is of niet. Enerzijds
is het positief daar de liefdadigheidsverenigingen zo meer voedseloverschotten ontvangen en zo
meer mensen in armoede kunnen bereiken. Anderzijds bleek uit de interviews dat het voor donoren
nu al soms een moeilijke zoektocht is naar een goede acceptor als partner. Donoren stellen eisen op
vlak van acceptoren daar ze willen dat hun producten correct behandeld worden. De acceptoren
kunnen niet steeds aan deze eisen voldoen doordat ze onvoldoende financiële middelen en bijgevolg
onvoldoende capaciteit hebben om alle verkregen producten op een correcte manier te behandelen.
Bovendien wordt het moeilijk voor die retailers die weinig/geen liefdadigheidsorganisaties in hun
nabije omgeving hebben om producten te schenken. Deze liefdadigheidsverenigingen dienen dan al
uitgerust te zijn met koelwagens opdat de koudeketen niet zou onderbroken worden. De wetgeving
getuigt van goede wil om meer schenkingen te verkrijgen, maar het Vlaamse donatie-
/acceptatielandschap is hier nog niet klaar voor. De liefdadigheidsverenigingen dienen eerst een
grotere capaciteit te verkrijgen zodat ze alle verkregen producten op een correcte wijze kunnen
behandelen. Alleen op die manier kan de kwaliteit en veiligheid van de gedoneerde producten
gewaarborgd worden.
RESULTATEN EN DISCUSSIE
48
Tabel 12: Vergelijking van drie retailers: supermarkt A, B en C. Aan wie deze supermarkten producten schenken en aan welke voorwaarden de acceptoren daarvoor moeten voldoen, hoe
het donatieproces verloopt en welk soort producten geschonken worden, worden toegelicht. Ten slotte worden ook de opgemerkte problemen door deze supermarkten in het
donatieproces beschreven.
Supermarkt A Supermarkt B Supermarkt C
Doneren aan? - De stapelplaatsen doneren aan de
Voedselbanken.
- Lokale filialen doneren aan lokale
liefdadigheidsverenigingen.
- De stapelplaatsen doneren aan de
Voedselbanken.
- Lokale filialen doneren aan lokale
liefdadigheidsverenigingen.
- De stapelplaatsen doneren aan de
Voedselbanken.
- Lokale filialen doneren aan lokale
liefdadigheidsverenigingen.
Wat zijn de voorwaarden? 1) liefdadigheidsorganisaties moeten
aangesloten zijn bij de Voedselbanken
2) de producten dienen gratis
weggegeven te worden
1) de liefdadigheidsorganisaties dienen een
vzw te zijn
2) de producten dienen gratis weggegeven te
worden
3) lokale liefdadigheidsvereniging mag max. 30
km van filiaal verwijderd zijn
1) liefdadigheidsorganisaties moeten
aangesloten zijn bij de Voedselbanken
Verloop donatieproces - Vier dagen voor de houdbaarheid
verlopen is, worden de levensmiddelen uit
de rekken gehaald. Producten met een
kortere houdbaarheid worden niet meer
geschonken.
- Medewerkers van de supermarkt halen
de producten uit de rekken, sorteren en
stockeren deze.
-Voedselbanken of erkende
liefdadigheidsorganisaties komen deze
halen aan de kassa bij het openen van de
winkel.
- Producten die het einde van hun
houdbaarheidsdata bereiken, worden door de
werknemers van de supermarkt uit de rekken
gehaald. Zij plakken dan een snelverkoopticket
op deze producten waarna deze producten
terug in de winkelrekken gaan voor de gewone
klant.
- Een liefdadigheidsvereniging mag vanaf een
bepaald uur (16u is de basisregel) een kar
laden met de nog overblijvende
snelverkoopproducten.
- De producten worden ten laatste 3
dagen op voorhand uit de rekken
gehaald. De producten worden nadat ze
uit de rekken zijn gehaald door de
werknemers in het magazijn gestald.
- In de filialen van de supermarkt kunnen
lokale organisaties die aangesloten zijn
bij de Voedselbanken langskomen.
-Deze organisaties zelf kiezen welke
producten ze wel en niet meenemen.
Traceerbaarheid en
aansprakelijkheid
- Contract van afhaling dient ondertekend
te worden.
- De vrijwilliger van de vereniging dient deze
artikels wel in te scannen maar krijgt ze dan
gratis mee.
- Contract van afhaling dient
ondertekend te worden.
RESULTATEN EN DISCUSSIE
49
Soort geschonken producten
- Fruit en groenten worden vaak gedoneerd. - Verse vis, mosselen, producten uit eigen beenhouwerij en vierde gamma producten worden niet geschonken. Deze producten worden slechts één dag voor verval uit de rekken gehaald en komen dus niet meer in aanmerking komen voor donatie. - Voorverpakte aangeleverde beenhouwerij-producten kunnen wel geschonken worden aangezien deze wel in een gasverpakking zitten. - Bij de diepvriesproducten heeft men geen afval dus worden geen diepvriesproducten geschonken
- Alles kan geschonken worden behalve alcohol, babyvoeding, oesters of andere luxeproducten, gehakt (wegens te risicovol en slechts kort houdbaar) en alle producten die op het einde van hun houdbaarheid niet mogen ingevroren worden (vb. vierde gamma groenten). - Supermarkt B heeft een duidelijke lijst opgesteld met welke producten wel en welke niet mogen geschonken worden. - Ook fruit en groenten kunnen gedoneerd worden.
- Alle producten kunnen geschonken worden behalve gekoelde producten, diepvriesproducten, tabak en alcohol. - De producten die het vaakst geschonken worden door de supermarkt C zijn groenten, fruit en droge kruidenierswaren.
Voornaamste barrières a) Onvoldoende capaciteit qua logistiek en opslag van de liefdadigheidsorganisaties.
a) Te weinig structuur bij de liefdadigheidsverenigingen, te versnipperd. Hierdoor zijn er veel kleine organisaties met slechts zeer beperkte capaciteit waardoor deze slechts beperkte logistiek en opslag hebben.
a) Het vinden van een goede partnerorganisatie met een voldoende capaciteit om de gedoneerde producten op te vangen
b) Aansprakelijkheid b) Groot verschil tussen de gemeentes. In sommige steden (Antwerpen, Brussel) zijn er vele liefdadigheidsverenigingen en vinden de filialen voldoende afnemers. In andere gemeentes (vb. Knokke) zijn er echter geen liefdadigheidsverenigingen, waardoor de filialen geen/onvoldoende afnemers vinden.
b) Bezorgd om imagoschade op te lopen
c) bezorgd voor parallelle circuits waarin hun producten aan een lagere prijs verkocht zouden worden
c) Verenigingen missen soms wat educatie. Zo weten ze soms niet wat te doen met té grote hoeveelheden gekregen producten (vb. grote overschotten prei).
c) Onvoldoende diepvriesvervoer
d) Hebben niet graag dat hun producten door liefdadigheidsorganisaties ingevroren worden.
d) Doneren vraagt veel beheer aan de retailer zelf. Er moet een schema opgesteld worden met wanneer welke organisatie kan komen. Dit moet goed afwisselen zodat elke dag wel iemand de overgebleven producten kan komen ophalen.
RESULTATEN EN DISCUSSIE
50
3.2.4 Acceptoren
De acceptoren zijn de laatste schakel in de donatie-/acceptatieketen en staan in rechtstreeks contact
met de mensen in armoede. Tabel 1Zoals reeds besproken in 3.1.2 zijn er verschillende soorten van
acceptoren. Er werden twee sociale restaurants, één sociale kruidenier en één voedselbedeelpunt
geïnterviewd. In Tabel 13 worden deze verschillende acceptoren met elkaar vergeleken. Er wordt
toegelicht van waar hun levensmiddelen afkomstig zijn en welk soort van producten ze het meest
ontvangen. Daarna wordt aangekaart of er een evenwicht is tussen vraag en aanbod. Ook de
verschillen tussen de soorten acceptoren omtrent welke verantwoordelijkheden zij hebben en hoe zij
met voedseloverschotten omspringen, worden besproken. Tot slot worden de voornaamste
problemen volgens deze acceptoren vermeld.
Opvallend is dat de verschillende acceptoren kunnen opgedeeld worden in verenigingen die
aangesloten zijn bij de Voedselbanken en verenigingen die niet aangesloten zijn bij de
Voedselbanken. De belangrijkste voorwaarde om producten van de Voedselbanken te kunnen
ontvangen, is dat de acceptoren deze gratis dienen uit te delen. Dit is vaak moeilijk te realiseren voor
de acceptoren daar ze ook onkosten hebben (vb. transport). Dit is dan ook de reden waarom weinig
sociale restaurants en sociale kruideniers lid zijn van de Voedselbanken. Een groot deel van de
voedselbedeelpunten en verenigingen die voedselpakketten uitdelen, zijn dit wel.
Zoals weergegeven in Tabel 13 worden naast de gedoneerde producten ook nog veel producten
aangekocht. Dit om een stabiel en gezond aanbod aan de klant te kunnen aanbieden. Deze
producten worden aangekocht in de reguliere keten bij de leverancier die het goedkoopst is. Het geld
om deze producten aan te kopen is vaak afkomstig van private giften (Interview sociale kruidenier A).
RESULTATEN EN DISCUSSIE
51
Tabel 13: Vergelijking van de verschillende soorten acceptoren. De afkomst van de producten, het soort producten en het dynamisch evenwicht tussen vraag en aanbod worden
toegelicht. Daarnaast worden ook de verantwoordelijkheden van elke acceptor en hoe zij omspringen met voedseloverschotten besproken. Als laatste worden de voornaamste
problemen aangekaart.
Sociaal restaurant Sociale kruidenier A Voedselbedeelpunt
Afkomst
producten
1) Sociaal restaurant A
Er wordt niet gewerkt met
gekregen producten, bijna alle
producten zijn aangekocht bij
retailers. Enkel een deel van
de groenten wordt verkregen
door eigen productie.
2) Sociaal restaurant B
Er wordt niet gewerkt met
gekregen producten, alle
producten zijn aangekocht bij
retailers. In de toekomst is het
wel de bedoeling om donaties
te verwerken.
1) Gekregen producten:
- FEAD-producten via regionale
Voedselbank
- lokale bedrijven
- lokale bakkers, beenhouwers
- lokale retailers
2) Producten aangekocht in het reguliere traject, zo kan
men een kwaliteitsvol, stabiel en voldoende uitgebreid
aanbod aanbieden. Welke producten men aankoopt, is
afhankelijk van de vraag. Deze producten worden dan
aangekocht bij de leverancier die het goedkoopst is.
Daarnaast probeert men ook de gezondheid te
promoten door voldoende groenten en fruit ter
beschikking te stellen.
1) Gekregen producten:
- FEAD-producten via regionale
Voedselbank
- producten verzameld door
regionale Voedselbank
- lokale bakkers
- lokale retailer
- ad hoc ophaling bij scholen
2) Producten aangekocht in het reguliere traject, zo
kan men een basispakket aanbieden.
Soort verkregen
producten
Er wordt niet gewerkt met
geschonken producten.
Afhankelijk van donor:
1) FEAD – fonds:
- lang-houdbare producten (vb. bonen/
stoofvlees in blik)
2) Lokale bedrijven (vb. diepvriesgroenten)
3) Lokale bakkers/beenhouwers
- brood, beleg, taartjes ….
4) Lokale retailers
- allerlei producten kunnen geschonken worden
(vb. groenten, zuivelproducten, veggie
burgers….)
Afhankelijk van donor:
1) FEAD – fonds:
- lang-houdbare producten (vb. griesmeel,
olie, melk…)
2) Regionale Voedselbank
- stabiele producten (vb. soep/bonen in brik
of blik, koeken, water, ontbijtgranen…)
- diepgevroren producten (vb. bereide
schotels, brood)
- verse producten die niet geëtiketteerd zijn
(vb. stoverij), afkomstig van een producent
van bereide maaltijden voor retail en
foodservices
3) Lokale bakker: brood
4) Lokale retailer: verse groenten en fruit, zuivel
RESULTATEN EN DISCUSSIE
52
Evenwicht tussen
vraag en aanbod?
Niet van toepassing daar er
enkel wordt gewerkt met
aangekochte producten.
Het tekort aan producten wordt aangekocht dus in
grote mate zal het aanbod aan de vraag voldoen.
Er is grote vraag naar vers vlees, maar slechts een
beperkt aanbod daar het een risicovol en duur product
is.
Verantwoordelijk
voor
Een sociaal restaurant werkt
hoofdzakelijk op dezelfde
manier als een gewoon
restaurant. Het verschil is dat
men werkt met een sociaal
tewerkstellingsproject waarbij
mensen die een verlaagde
kans op de arbeidsmarkt
hebben, worden
tewerkgesteld. Zij staan onder
toezicht van professionele
begeleiders.
1) Transport
Om de koudeketen te onderhouden wordt gebruik
gemaakt van een koelwagen, koelmanden en
isothermische koffers.
2) Opslag
3) Correct invriezen van producten tot op hun
houdbaarheidsdata. Op de ingevroren producten
worden stickers gekleefd (zie Figuur 10).
4) Traceerbaarheid
- Aangekochte producten worden gescand voor
traceerbaarheid.
- Bij de gekregen producten wordt enkel een logboek
bijgehouden van de producten verkregen van de
Voedselbank.
- Van de zelf gemaakte producten wordt een
getuigenstaal genomen. Dit wil zeggen dat een klein
staaltje van het gemaakte product wordt bijgehouden.
Zo kan er bij problemen aangetoond worden of dit
zelfgemaakt product de oorzaak van het probleem was
of niet.
5) Herverpakking van grote hoeveelheden.
1) Transport
Gebeurt via een gewone vrachtwagen. Voor het
transport van diepvriesproducten worden extra
koeldekens gebruikt.
2) Opslag
3) Correct invriezen van producten tot op hun
houdbaarheidsdata. Op de ingevroren producten
worden stickers gekleefd.
4) Traceerbaarheid
Er wordt een logboek bijgehouden van de gekregen
producten.
Hoe wordt
omgesprongen
met
voedseloverschott
en?
Overschotten worden
verwerkt tot soep. Indien dit
om houdbaarheidsredenen
niet meer kan, kunnen
doelgroepmedewerkers deze
overschotten meenemen naar
huis.
- Er is geen verhandeling van het voedsel na hun
houdbaarheidsdata. Deze producten zullen meestal
verdeeld worden naar andere voedselbedeelpunten die
wel nog verdelen na het overschrijden van de
houdbaarheidsdatum
- Overschotten van groenten en fruit worden verwerkt
tot soep of confituur.
- Voedseloverschotten komen zelden voor. Indien een
product bijna z’n houdbaarheidsdatum bereikt heeft,
geven de vrijwilligers wat meer van dat product mee
aan de mensen in armoede.
- Indien er dan toch voedseloverschotten zijn
belanden deze in de vuilnisbak of worden deze aan de
dieren gegeven.
RESULTATEN EN DISCUSSIE
53
Voornaamste
problemen
Niet van toepassing daar er
enkel wordt gewerkt met
aangekochte producten.
a) Contact met donoren onderhouden
a) Het grootste probleem is alles goed georganiseerd
krijgen daar er enkel met vrijwilligers gewerkt wordt.
b) Vertrouwen van de bedrijven/retailers is noodzakelijk
om veel schenkingen te verkrijgen. Bedrijven/retailers
zijn vaak nogal bekommerd om imagoschade.
b) De zoektocht naar nog meer verse producten en
een efficiënt systeem om deze te kunnen ophalen.
c) Ze dienen nauwkeurig bij te houden wat ze van een
bedrijf/retailer gekregen hebben opdat deze de BTW op
de geschonken producten kan recupereren. Dit vraagt
veel werk.
c) Verschuiving van het afvalprobleem. Sommige
bedrijven geven soms producten aan
liefdadigheidsorganisaties die al niet meer
geconsumeerd kunnen worden (vb. fruit/groente met
rotte delen). Hierdoor dienen de
liefdadigheidsorganisaties deze producten bij
aankomst dan zelf weg te gooien.
d) Indien een donor een geïmporteerd product wil
schenken, dienen invoertaxen betaald te worden.
e) Vele bedrijven/retailers willen dat hun producten
gratis weggeschonken worden. Dit is niet zo simpel daar
een liefdadigheidsorganisatie ook kosten heeft.
f) Het begrip ‘sociale kruidenier’ is vaak onvoldoende
gekend waardoor er minder snel geschonken wordt.
RESULTATEN EN DISCUSSIE
54
3.2.5 Verbeterd schema donatie-/acceptatieketen met behulp van de
interviews
Op basis van de literatuur werd een eerste schema gemaakt van de donatie-/acceptatieketen in
België (zie Figuur 5). Bij elk interview werd dit schema besproken. Op die manier werd dit
oorspronkelijke schema verbeterd en werd een nieuw schema bekomen van de donatie-
/acceptatieketen zoals het er in de praktijk zou moeten uitzien. Het vernieuwde schema is
weergegeven in Figuur 6.
Opvallend aan dit nieuwe schema is dat er verschillende stromen zijn. Er zijn
info/communicatiestromen, financiële stromen, stromen van producten die via de Voedselbanken
naar de liefdadigheidsverenigingen gaan en stromen van producten die rechtstreeks naar de
liefdadigheidsverenigingen gaan zonder dat ze daarvoor langs de Voedselbanken passeren. Als
laatste is er dan ook nog een stroom van aangekochte producten uit de reguliere keten.
De info/communicatiestromen situeren zich voornamelijk rond het OCMW. Het OCMW bepaalt
hoeveel minderbedeelden er zijn en geeft dit door aan Europa. Dit beïnvloedde de hoeveelheid
financiële steun die België verkreeg voor de periode van 2014-2020. Deze financiële steun komt dan
jaarlijks terecht bij het POD MI die via aanbestedingen producten zal aankopen (zie 3.2.2
Facilitatoren). Deze producten komen dan bij de Voedselbanken terecht. Naast de producten van het
FEAD-fonds (ong 50%) worden ook via andere wegen producten verzameld. Zo krijgen de
Voedselbanken af en toe giften van grote bedrijven of organisaties waarmee ze extra producten
kunnen aankopen. Bovendien krijgen de Voedselbanken ook producten van grote
voedselverwerkende bedrijven (multinationals) en van distributiecentra van retailers. Ook veiling A
en veiling C doneren hun voedseloverschotten aan de Voedselbanken. De producten die bij de
Voedselbanken terecht komen, worden dan verder verdeeld naar liefdadigheidsverenigingen die
aangesloten zijn bij de Voedselbanken. De belangrijkste voorwaarde opdat deze verenigingen
levensmiddelen verkrijgen, is dat ze deze gratis uitdelen aan de mensen in armoede. Op basis van de
cijfers verkregen bij de Voedselbank West-Vlaanderen, kan gesteld worden dat 92.7% van de
aangesloten verengingen voedselbedeelpunten en liefdadigheidsverenigingen zijn waar mensen in
armoede een zelf of niet zelf samengesteld pakket kunnen krijgen. Slechts 1,2% van de aangesloten
verenigingen zijn sociale kruideniers en de overige 6,1% zijn sociale restaurants. Deze lage aantallen
zijn er vooral doordat sociale restaurants en kruideniers deze goederen vaak niet gratis willen
wegschenken. Deze niet-aangesloten verenigingen verkrijgen hun producten voornamelijk op lokaal
niveau. Lokale voedselverwerkende bedrijven, lokale filialen van retailers en ook veiling B en veiling C
doneren aan deze lokale liefdadigheidsverenigingen. Bovendien vullen deze liefdadigheids-
verenigingen hun aanbod aan met producten aangekocht in het reguliere traject.
RESULTATEN EN DISCUSSIE
55
Figuur 6: Het verloop van de donatie-/acceptatieketen in België (verbeterd met behulp van de interviews van de verschillende stakeholders).
RESULTATEN EN DISCUSSIE
56
3.3 Microbiologische veiligheid, hygiëne en kwaliteit van de gedoneerde
bederfbare producten
De tweede fase van deze thesis, waarin gekeken werd naar de microbiologische veiligheid en
kwaliteit van de gedoneerde bederfbare producten, zal hier worden toegelicht. Vooreerst zullen de
kenmerken van de deelnemende liefdadigheidsorganisaties besproken worden. Zo wordt duidelijk
welk soort producten deze liefdadigheidsverenigingen herverdelen en welke daarvan interessant
waren voor analyse. Daarna zullen de resultaten van deze analyses besproken worden. Binnen deze
resultaten werd een opdeling gemaakt tussen het bespreken van de algemene kenmerken en het
beoordelen van de microbiologische criteria.
3.3.1 Karakterisatie van de liefdadigheidsorganisaties
Twee sociale kruideniers, één sociaal restaurant en één voedselbedeelpunt namen deel aan dit
onderzoek. De sociale kruideniers (A en B) hebben zowel aangekochte producten als gekregen
producten. Bij sociale kruidenier A zijn er bovendien ook FEAD-producten aanwezig te herkennen aan
het EU-logo (zie Figuur 7). Daarnaast zijn de gekregen producten heel divers. Er zijn producten van
lokale industrie, bakkers, slagers, restaurants en van twee supermarkten. Bij sociale kruidenier B zijn
de gekregen producten voornamelijk van één supermarkt afkomstig. Bij beide sociale kruideniers
wordt ook diepvriessoep en confituur verkocht die door medewerkers gemaakt worden van
gekregen groenten en fruit.
Figuur 7: Levensmiddel gekregen van het FEAD-fonds, te herkennen aan het EU-logo.
In het sociaal restaurant worden bijna alle producten aangekocht. Enkel groenten en fruit worden
zelf geteeld. Bij het voedselbedeelpunt werkt men zowel met aangekochte als met gekregen
producten. De gekregen producten zijn afkomstig van het FEAD-fonds, de regionale Voedselbank,
lokale bakkers en supermarkten.
Zoals eerder vermeld werd er gekozen om enkel gedoneerde bederfbare producten te onderzoeken
op hygiëne, voedselveiligheid en – kwaliteit. Het sociaal restaurant werkte niet met donaties, er
werden dan ook enkel stalen genomen van de zelf geteelde groenten en fruit.
3.3.2 Bespreking van de algemene kenmerken van de geanalyseerde
levensmiddelen
Er werden 61 stalen van vier verschillende liefdadigheidsverenigingen geanalyseerd. De algemene
kenmerken van deze producten zullen toegelicht worden. Zo werd bijgehouden van welke donor de
producten afkomstig waren. Ook de bewaartemperatuur van de producten in de
liefdadigheidsorganisaties werd genoteerd. Daarnaast werden ook de data waarop de producten
aangeboden werden in de liefdadigheidsverengingen bijgehouden en vergeleken met hun
houdbaarheidsdata. Uiteindelijk zal de visuele beoordeling op het moment van staalname besproken
worden.
RESULTATEN EN DISCUSSIE
57
3.3.2.1 Afkomst van de geanalyseerde levensmiddelen
Zoals vermeld in 3.1 krijgen de liefdadigheidsorganisaties producten aangeboden via verschillende
kanalen die ze dan herverdelen naar de mensen in armoede. Figuur 8 geeft de afkomst van de
genomen stalen in deze liefdadigheidsorganisaties weer. Ook het soort producten dat geschonken
werd door de donor is uit Figuur 8 af te lezen. Ten eerste kan hiermee bevestigd worden dat de
gekregen bederfbare producten inderdaad van verschillende donoren afkomstig zijn. De grootste
donor van verse producten is duidelijk supermarkt A. Deze schenkt opvallend meer verse producten
dan supermarkt B en C. Producten van supermarkt C werden zelfs niet teruggevonden in de
deelnemende organisaties. Naast supermarkt A en B werden ook donaties geanalyseerd van een niet
geïnterviewde retailer, supermarkt D. In het totaal waren 31 van de 61 genomen stalen afkomstig
van een retailer, wat de retailers tot grootste donoren maakt van verse producten. Daarnaast valt
ook op te merken dat een kwart van de verse producten verkregen werd via eigen teelt of eigen
productie. Slechts 10 van de 61 stalen waren afkomstig van de Voedselbanken. Dit is logisch daar de
Voedselbanken voornamelijk FEAD-producten herverdelen, welke stabiele producten zijn en vandaar
niet meegenomen werden in het onderzoek. De overige producten zijn afkomstig van een lokaal
voedselverwerkend bedrijf, een lokale bakker en een sociale werkplaats.
Ook welk soort producten door deze donoren aan de liefdadigheidsverenigingen werden gegeven,
zijn uit Figuur 8 af te lezen. Bereide producten zijn duidelijk bederfbare producten die het vaakst
worden geschonken, zowel door de retailers als door de Voedselbanken. In het totaal vielen 37 van
de gedoneerde bederfbare levensmiddelen onder de noemer ‘bereide maaltijden’. Ook groenten
werden vrij vaak geschonken. Sneller bederfbare producten zoals vlees en vis werden veel minder
vaak gedoneerd.
Op basis van deze steekproef kan dus gesteld worden dat de doorstroom van levensmiddelen uit het
regulier traject naar het donatieproces momenteel het meest vlot gebeurt bij supermarkt A. Niet
alleen de meeste verse producten maar ook de grootste variatie in het soort verse producten zijn
afkomstig van supermarkt A.
Figuur 8: Afkomst van de geanalyseerde producten bij de deelnemende liefdadigheidsorganisaties. Het aantal producten dat van welke donor afkomstig is en welk soort producten door hen geschonken werden, is weergegeven.
3.3.2.2 Opslagtemperatuur van de geanalyseerde producten in de liefdadigheidsorganisaties
De temperatuur is een belangrijke extrinsieke factor die de groei van micro-organismen kan
beïnvloeden, zie 1.4.3. De bewaarcondities van de gedoneerde producten dienen dan ook strikt
nageleefd te worden door de liefdadigheidsorganisaties. De mogelijke bewaarmethodes per
productgroep van de geanalyseerde producten is weergegeven in Figuur 9. Indien de producten in de
koelkast bewaard werden, waren 6 verschillende temperaturen (2°C, 3°C , 4°C , 6°C , 7°C , 8°C ) van
0
5
10
15
20
25
Aan
al p
rod
uct
en
Vis
Kaas
Bereid
Vlees
Groenten
RESULTATEN EN DISCUSSIE
58
de display of de thermometer af te lezen. Hierbij dient opgemerkt te worden dat men de koelkast bij
8°C juist aan het vullen was, waardoor de oorspronkelijke temperatuur van de koelkast (6°C)
overstegen werd. De gekoelde producten werden dus allemaal bewaard bij de voorgeschreven
temperatuur van 7°C of lager (KB 2014). Zo kan de groei van eventueel aanwezige mesofiele
(waaronder Salmonella spp. en E.coli) en/of thermofiele kiemen in het product geremd worden.
Uit Figuur 9 kan ook afgeleid worden dat heel wat (vooral bereide) producten bewaard werden in de
diepvries. Ook hier varieerden de temperaturen afhankelijk van de liefdadigheidsorganisatie. De
laagste invriestemperatuur bedroeg – 32°C, de hoogste -20,4°C. Zelfs de hoogste invriestemperatuur
is ruim onder -18°C. Door deze lage temperatuur kan de groei van alle bacteriën (bedervers en
mogelijke aanwezige pathogene kiemen) in de gedoneerde producten geremd worden. Invriezen
maakt het dus mogelijk voor liefdadigheidsverenigingen om producten langer te bewaren, daar ze
eenmaal ingevroren toch voorbij hun houdbaarheidsdatum mogen geschonken worden. Indien de
liefdadigheidsverenigingen producten willen invriezen, dienen ze de regels in de omzendbrief van het
FAVV strikt op te volgen (zie 1.3.2.1). Bijgevolg dienen de liefdadigheidsorganisaties een etiket met
extra vermeldingen op het product te kleven. Op die manier krijgen de mensen in armoede ook de
nodige informatie om het product op de juiste manier te behandelen (zie Figuur 10).
Slechts enkele groenten werden opgeslagen bij kamertemperatuur (vb. rammenas, venkel). Deze
producten zijn weinig onderhevig aan microbieel bederf en worden ook in het reguliere traject bij
kamertemperatuur opgeslagen.
Figuur 9: Mogelijke bewaarmethode
(kamertemperatuur/koelkast/ diepvries) per productgroep van
de geanalyseerde levensmiddelen door de deelnemende
liefdadigheidsorganisaties.
Figuur 10: Voorbeeld van een etiket met de nodige
informatie voor de mensen in armoede. Dit moet
door de liefdadigheidsorganisaties geplakt worden op
de ingevroren producten indien ze deze willen
uitdelen.
3.3.2.3 Omgang van de liefdadigheidsverenigingen met de houdbaarheidsdata van de
geschonken producten
Donoren schenken hun producten aan de liefdadigheidsorganisaties x (afhankelijk van de donor)
aantal dagen voor de houdbaarheid verlopen is. Zowel TGT- als THT-producten worden geschonken.
Van de geanalyseerde producten hadden 33 producten een THT-datum, 28 producten een TGT-
datum. Figuur 11 geeft weer hoeveel producten hoeveel dagen voor het bereiken van hun THT in de
liefdadigheidsvereniging lagen. Uit deze figuur kan afgeleid worden dat de meeste producten pas 0
of 1 dag voor het verlopen van hun THT-datum in de liefdadigheidsvereniging lagen. Het groot aantal
producten op meer dan 10 dagen voor het overschrijden van de THT, zijn allemaal ingevroren
producten. Hierdoor wordt hun houdbaarheid verlengd. De 13 producten waarvan de houdbaarheid
visueel dient beoordeeld te worden, zijn allemaal verse groenten. Geen enkel gedoneerd vers
product dat de THT-datum overschrijdt, werd in de deelnemende organisaties gevonden. Deze verse
0
5
10
15
20
25
30
35
40
kamertemperatuur
Koelkast
Diepvries
RESULTATEN EN DISCUSSIE
59
producten behoren over het algemeen tot het deel ‘beperkt houdbaar’ of ‘kort houdbaar’ op de niet-
limitatieve lijst van het FAVV (Bijlage 1). Het overschrijden van de THT bij deze producten is dus
slechts uitzonderlijk mogelijk (en mag enkel als het behoort tot de groep ‘beperkt houdbaar’). De
liefdadigheidsverenigingen voldoen dus aan de richtlijnen uit de omzendbrief betreffende de
liefdadigheidsverenigingen van het FAVV.
In Figuur 12 is weergegeven welke het aantal producten zijn dat x aantal dagen voor het
overschrijden van TGT herverdeeld worden naar de mensen in armoede. Uit deze figuur kan afgeleid
worden dat er toch een aantal van de TGT-producten geschonken worden 0 of 1 dag voor het einde
van hun houdbaarheid. Hierdoor dient een zeer snelle herverdeling naar de mensen in armoede te
gebeuren. Indien dit niet op tijd lukt, worden de producten meestal ingevroren op de TGT-datum,
daar het FAVV dit nog toelaat. Dit is te zien aan het grote aantal producten met > 10 dagen voor het
overschrijden van de TGT-datum. Vijf van de 12 producten zijn ingevroren op nul dagen voor het
verlopen van de TGT-datum. Vier van de 12 producten zijn ingevroren op 1 dag voor het
overschrijden van de TGT-datum en 1 product op 2 dagen voor het overschrijden van de
houdbaarheid. Het invriezen van de producten op het einde van hun houdbaarheid wordt dus vaak
gedaan door de liefdadigheidsverenigingen om zo de producten niet te moeten weggooien. Een
goede diepvriescapaciteit bij de liefdadigheidsverenigingen is dan ook van groot belang.
Figuur 11: Aantal producten in de liefdadigheidsverenigingen
x aantal dagen voor het overschrijden van de THT-datum (n
= 33).
Figuur 12: Aantal producten in de liefdadigheids-
verenigingen x aantal dagen voor het overschrijden van de
TGT-datum (n = 28).
3.3.2.4 Visuele beoordeling van de geanalyseerde stalen
Elk staal werd bij staalname ook visueel beoordeeld daar dit een belangrijk criterium is bij de
consument in de keuze voor het wel of niet kopen van een product. In Figuur 13 staan het aantal
negatief beoordeelde producten weergegeven per productgroep en de reden waarom ze visueel
negatief beoordeeld werden. In totaal werden 12 producten negatief beoordeeld, negen daarvan
waren groenten.
Figuur 13: Visuele beoordeling van de geanalyseerde stalen. Enkel de negatief beoordeelde stalen met de reden waarom
ze negatief zijn beoordeeld, zijn weergegeven.
0
2
4
6
8
10
12
14
Aan
tal p
rod
uct
en
(n
= 3
3)
Aantal dagen voor het overschrijden van de THT
0
2
4
6
8
10
12
14
0 1 2 3 4 5 6 7
> 1
0
Aan
tal p
rod
uct
en
(n
= 2
8)
Aantal dagen voor het overschrijden van de TGT
0
2
4
6
8
10
Groenten Vlees desserts
Aan
tal s
tale
n
Productgroep
Nog aardeaanwezig
Niet meer vers
Schimmelplekjes
RESULTATEN EN DISCUSSIE
60
3.3.3 Bespreking van de kwaliteit, hygiëne en veiligheid van de gedoneerde
bederfbare producten, herverdeeld door liefdadigheidsverenigingen Er werden 61 stalen geanalyseerd in vier verschillende liefdadigheidsverenigingen. De kwaliteit, hygiëne en veiligheid van de verschillende producten zullen besproken worden. Er wordt een
onderscheid gemaakt tussen groenten, dierlijke producten (vlees, vis en zuivel) en koelverse bereide maaltijden of maaltijdcomponenten. Daarna zal verder ingezoomd worden op de laatste categorie
(bereide maaltijden of maaltijdcomponenten) daar zij het grootste deel (n = 37) vormden binnen het aantal onderzochte producten.
3.3.3.1 Kwaliteit, hygiëne en veiligheid van de producten in de liefdadigheidsverenigingen
Er werd van elke productgroep een tabel gemaakt om het aantal micro-organismen per
productgroep duidelijk weer te geven. Tabel 14 is voor groenten, Tabel 15 behandelt de dierlijke producten en Tabel 16 geeft de koelverse bereide maaltijden of maaltijdcomponenten weer. Het
soort micro-organismen waarop de producten onderzocht werden, staan weergegeven bovenaan de
tabellen. Naast de productgroep staat telkens het aantal onderzochte stalen. Elke productgroep wordt ook nog eens onderverdeeld in kleinere (sub)productgroepen, waarvan het aantal geanalyseerde stalen ook weergegeven is. Daarnaast staan de microbiologische richtwaarden en wettelijke microbiologische criteria waarmee de resultaten van de analyses dienen vergeleken te
worden. Zowel de tolerantiewaarde (schuin) als de waarde op het einde van de houdbaarheid (vet)
worden weergegeven. Telkens wordt van elke productgroep het minimum, het maximum en de
mediaan berekend. Indien het aantal producten even is, wordt geen gemiddelde maar het kleinste
van de twee middelste getallen als mediaan genomen. Ten slotte wordt ook weergegeven hoeveel producten per productgroep boven de tolerantiewaarde of waarde op het einde van de
houdbaarheid zitten. In alle producten was er afwezigheid van Salmonella spp. per 25 gram, deze worden dan ook niet in de tabel weergegeven. Indien L. monocytogenes aanwezig was in 25 gram,
wordt dit vermeld bij de betreffende subgroep waarin L. monocytogenes gedetecteerd werd.
3.3.3.1.1 Kwaliteit, hygiëne en veiligheid van de productgroep ‘Groenten’
Tabel 14 geeft de kwaliteit, hygiëne en veiligheid van de groenten (n=13) weer. Een eerste subgroep
is ‘Bladgroenten bestemd voor rauwe consumptie’ (n=6). Hiertoe behoren vb. veldsla en postelein. Hiervoor werd enkel E.coli als hygiëne-indicator opgenomen daar de andere hygiëne-indicatoren
minder geschikt waren. Opvallend is het grote aantal producten (n=4) dat boven de tolerantiewaarden zit bij zowel schimmels als gisten. Twee producten (witloof en postelein) bevatten zelfs meer gisten dan de microbiologische richtwaarde op het einde van de houdbaarheid. Dit hoge
aantal gisten is typisch voor producten op het einde van hun houdbaarheid. Het gevolg van deze
hoge aantallen gisten en schimmels is dat het kan leiden tot een daling van de sensorische kwaliteit van de producten. Een tweede subgroep bevat de ‘onbewerkte andere groenten zoals knol-en bolgroenten’, vb. prei en kandoen. Op deze laatste werd visueel schimmel vastgesteld. Ook het
aantal gisten was bij dit product te hoog. De laatste subgroep bestaat uit ‘(Gewassen) versneden groenten (IV de gamma)’ zoals spaghettigroenten en wortelblokjes (n=3). Hiervoor is wel enige verwerking nodig, dus werden ook andere hygiëne-indicatoren en het pathogeen Cl. perfringens
extra opgenomen. Deze drie producten werden geanalyseerd op het einde van hun houdbaarheid, dus dient er enkel vergeleken te worden met de overeenkomstige microbiologische criteria. Ook in
deze subgroep is er enkel een overschrijding vast te stellen bij het aantal gisten. Algemeen kan dus gesteld worden dat de gedoneerde of zelf geteelde groenten geen pathogenen bevatten en dus voedselveilig zijn. Daarnaast zijn er ook geen overschrijdingen van de hygiëne-indicatoren. Wel valt
op dat de meeste producten op het einde van hun houdbaarheid zitten daar een hoog aantal gisten
gedetecteerd werd. Deze grote aantallen kunnen aanleiding geven tot een daling van de sensorische
kwaliteit. Dit kon ook afgeleid worden uit Figuur 13 waarbij negen van de 13 stalen visueel negatief beoordeeld werden.
RESULTATEN EN DISCUSSIE
61
Tabel 14: Kwaliteit, hygiëne en veiligheid van de geanalyseerde levensmiddelen, productgroep 'Groenten'. Het minimum, maximum en de mediaan van het aantal teruggevonden micro-organismen binnen elke subgroep kunnen uit de tabel afgelezen worden. Ook het aantal producten waarbij de microbiologische richtwaarden of wettelijke microbiologische criteria overschreden werden, zijn weergegeven.
Groenten n = 13
Bladgroenten bestemd voor rauwe consumptie (vb. veldsla, postelein)
n=6 7,0 / 8,0 5,0 / 7,0 4,0 / 5,0 4,0 / visueel 3,0 / 3,0 / / / 2,0 /
min 5,1 < 1 3,8 2,0 < 1 / / / < 1 /
max 7,5 5,8 6,6 7,0 < 1 / / / < 1 /
mediaan 5,5 < 1 4,2 4,3 < 1 / / / < 1 /
n > tolerantie 1 1 4 4 n.v.t / / / n.v.t /
n > TGT/THT 0 0 2 0 n.v.t / / / n.v.t /
Onbewerkte andere groenten zoals knol-en bolgroenten (vb. prei, kandoen)
n=4 4,0 / 5,0 4,0 / visueel 3,0 / 3,0 / / / 2,0 /
min 4,7 < 1 < 2 < 2 < 1 / / / < 1 /
max 6,7 2,9 5,5 3,5 < 1 / / / < 1 /
mediaan 5,0 < 1 2,7 2,0 < 1 / / / < 1 /
n > tolerantie 0 0 0 0 n.v.t / / / n.v.t /
n > TGT/THT 0 0 1 1 n.v.t / / / n.v.t /
(Gewassen) versneden groenten (IV de gamma) (vb. spaghettigroenten, wortelblokjes)
n= 3 6,0 / 8,0 4,0 / 7,0 4,0 / 5,0 4,0 / visueel 3,0 / 3,0 3,0 / 3,0 2,0
min 6,9 5,5 4,2 < 2 < 1 3,2 < 1 < 2 < 1 < 1
max 7,8 6,7 6,9 < 2 < 1 7,6 < 1 3,9 < 1 < 1
mediaan 7,5 5,9 6,1 < 2 < 1 6,2 < 1 < 2 < 1 < 1
n > tolerantie 3 3 3 n.v.t n.v.t 0 n.v.t 0 n.v.t n.v.t
n > TGT/THT 0 0 2 n.v.t n.v.t 0 n.v.t 0 n.v.t n.v.t
B. cereus
(log
kve/g)
L.monocyt
ogenes
(log kve/g)
Cl.
perfringens
(log kve/g)
BEDERF HYGIËNE PATHOGENEN
TKG (log
kve/g)
MZB (log
kve/g)
Gist (log
kve/g)
Schimmel
(log kve/g)
E.coli
(log
kve/g)
Enterobact
eriaceae
(log kve/g)
S. aureus
(log
kve/g)
RESULTATEN EN DISCUSSIE
62
3.3.3.1.2 Kwaliteit, hygiëne en veiligheid van de productgroep ‘Dierlijke producten’
Binnen de geanalyseerde stalen kon ook een 2de productgroep gedefinieerd worden, de ‘Dierlijke
producten’. Hiertoe behoren vlees-, vis- en zuivelproducten. Ook deze productgroep werd
opgesplitst in drie subgroepen om de verkregen resultaten beter te kunnen interpreteren.
Een eerste subgroep is de ‘Vleeswaren’ (n=6) zoals gekookte ham en Parijse jachtworst. Uit de
interviews bleek dat dit producten waren die minder vaak geschonken werden, wegens risicovol. Dat
het schenken van vleeswaren inderdaad een risico inhoudt, bleek uit de geanalyseerde stalen (zie
Tabel 15). Hieruit blijkt dat drie producten een hoger TKG en een hoger aantal MZB hebben dan hun
richtwaarde op het einde van de houdbaarheid. Deze producten moeten echter niet afgekeurd
worden daar er geen echte onaanvaardbare sensorische afwijkingen opgemerkt zijn. Bij één product
(mortadelle) werd wel opgemerkt dat het er niet zo vers meer uit zag (zie Figuur 13). Dit product
werd 4 dagen voor z’n TGT-datum verlopen was, geanalyseerd. Er werd dan ook vergeleken met
zowel de tolerantiewaarde als de waarde op het einde van de houdbaarheid. Dit product veroorzaakt
ook alle andere hoge waarden in Tabel 15. Het bevatte naast een hoog aantal melkzuurbacteriën en
Enterobacteriaceae, ook een te hoog aantal gisten en een té hoog aantal van het pathogeen L.
monocytogenes. Met een waarde van 3,5 log kve/g zit het een stuk boven de wettelijk toegelaten
maximale waarde van 2,0 log kve/g. Verschillende oorzaken kunnen aan de basis van deze
besmetting gelegen hebben: een te hoog besmette grondstof, onvoldoende hittebehandeling,
nabesmetting of het verbreken van de koudeketen tijdens bewaring of transport (Uyttendaele,
Jacxsens et al. 2010). Aangezien L. monocytogenes kan groeien onder MAP-verpakking, kan een
initiële besmetting van het product leiden tot grote aantallen aan L.monocytogenes op het einde van
de houdbaarheid (Rees C., Dodd C. et al. 2015). Dit kan problemen veroorzaken in de donatie-
/acceptatieketen waar een groot deel van de gedoneerde producten pas op het einde van de
houdbaarheid naar de mensen in armoede kan herverdeeld worden. Dit product buiten beschouwing
gelaten, mogen de andere producten wel goedgekeurd worden. Er werden geen sensorische
afwijkingen opgemerkt bij de twee producten (gekookte ham en Parijse jachtworst) met een te hoog
gehalte aan melkzuurbacteriën en de uitgroei van andere micro-organismen bleef onder de
tolerantiewaarde. Dus vijf van de zes onderzochte producten waren voedselveilig genoeg om
herverdeeld te worden naar de mensen in armoede.
Een tweede subgroep is ‘Vis’, verder opgedeeld via de categorieën van Uyttendaele, Jacxsens et al.
(2010). Eén staal viel binnen de categorie ‘Rauwe, onbewerkte en bewerkte schaal-en schelpdieren al
dan niet verpakt onder beschermende atmosfeer’. Aangezien dit staal op het einde van de
houdbaarheid was, dient geen rekening gehouden te worden met het aantal MZB die de
tolerantiewaarde overschreed. Ook de twee stalen binnen de 2de categorie ‘Gerookte
(gedroogde/gezouten) vis met aw > 0.95’ overschreden geen enkel microbiologische criterium. Er kan
dus gesteld worden dat de gedoneerde visproducten niet aan kwaliteit, hygiëne en veiligheid
ingeboet hebben.
Ook binnen de 3de subgroep ‘Kaas’ zoals tomme blanche zijn er geen overschrijdingen van de
microbiologische criteria . De gedoneerde kazen zijn nog van voldoende kwaliteit en er werd geen
indicatie van verminderde hygiëne of aanwezige pathogenen teruggevonden.
RESULTATEN EN DISCUSSIE
63
Tabel 15: Kwaliteit, hygiëne en veiligheid van de geanalyseerde levensmiddelen, productgroep ‘Dierlijke producten’. Het minimum, maximum en de mediaan van het aantal teruggevonden micro-organismen binnen elke subgroep kunnen uit de tabel afgelezen worden. Ook het aantal producten waarbij de microbiologische richtwaarden of wettelijke microbiologische criteria werden overschreden, zijn weergegeven.
Dierlijke producten (vlees, vis, zuivel) (n= 11)
Vleeswaren (vb. gekookte ham, parijse jachtworst)
n = 6 4,0 / 6,0 4,0 / 6,0 3,0 / 5,0 3,0 / visueel 1,7 / 1,7 2,7 / NVT 3,0 / 3,0 3,0 / 5,0 2,0 3,0 / 5,0
min < 1 < 1 < 2 < 2 < 1 < 1 < 1 < 2 < 1 < 1
max 7,9 7,9 5,8 < 2 < 1 6,7 < 1 < 2 3,5 < 1
mediaan 3,0 < 1 < 2 < 2 < 1 < 1 < 1 < 2 < 1 < 1
n > tolerantie 3 3 1 n.v.t n.v.t 1 n.v.t n.v.t 1 n.v.t
n > TGT/THT 3 3 1 n.v.t n.v.t 1 n.v.t n.v.t 1 n.v.t
Rauwe, onbewerkte en bewerkte schaal- en schelpdieren (vb. garnalen) al dan niet verpakt onder beschermende atmosfeer
n = 1 6,0 / 7,0 3,0 / 7,0 3,0 / 3,0 3,0 / 3,0 2,0
waarden 4,0 3,9 3,4 < 2 < 1 < 1 < 1 < 2 < 1 < 1
n > tolerantie 0 1 0 n.v.t n.v.t n.v.t n.v.t n.v.t n.v.t n.v.t
n > TGT/THT 0 0 0 n.v.t n.v.t n.v.t n.v.t n.v.t n.v.t n.v.t
Gerookte (gedroogde/gezouten) vis met a w > 0,95 (vb. gerookte zalm)
n = 2 5,0 / 6,0 4,0 / 7,0 3,0 / 5,0 3,0 / visueel 3,0 / 3,0 3,0 / 3,0 2,0
min 3,3 2,9 3,1 2,0 < 1 < 1 < 1 < 2 < 1 < 1
max 3,6 3,0 3,3 2,0 < 1 < 1 < 1 < 2 < 1 < 1
n > tolerantie 0 0 2 0 n.v.t n.v.t n.v.t n.v.t n.v.t n.v.t
n > TGT/THT 0 0 0 0 n.v.t n.v.t n.v.t n.v.t n.v.t n.v.t
Kaas (vb. tomme blanche)
n = 2 1,7 / 1,7 3,0 / 5,0 3,0 / 5,0 2,0
min 7,0 7,7 4,5 5,6 < 1 < 1 < 1 < 2 < 1 < 1
max 7,6 7,7 4,7 5,6 < 1 2,5 < 1 < 2 < 1 < 1
n > tolerantie 0 0 0 0 n.v.t 0 n.v.t n.v.t n.v.t n.v.t
n > TGT/THT 0 0 0 0 n.v.t 0 n.v.t n.v.t n.v.t n.v.t
B. cereus
(log
kve/g)
L.monocyt
ogenes
(log kve/g)
Cl.
perfringens
(log kve/g)
Vis
BEDERF HYGIËNE PATHOGENEN
TKG (log
kve/g)
MZB (log
kve/g)
Gist (log
kve/g)
Schimmel
(log kve/g)
E.coli
(log
kve/g)
Enterobact
eriaceae
(log kve/g)
S. aureus
(log
kve/g)
RESULTATEN EN DISCUSSIE
64
3.3.3.1.3 Kwaliteit, hygiëne en veiligheid van de productgroep ‘Koelverse bereide maaltijden of
maaltijdcomponenten’
Als derde werd de groep ‘Koelverse bereide maaltijden of maaltijdcomponenten’ gedefinieerd. Uit
Figuur 8 werd al afgeleid dat dit de producten zijn die binnen de bederfbare producten het meest
geschonken worden (37 van de 61 stalen vallen hieronder). Deze groep zal dan ook wat uitgebreider
besproken worden. Eerst wordt een algemeen beeld geschetst van de kwaliteit, hygiëne en veiligheid
van deze productgroep, daarna zal de productgroep in subgroepen onderverdeeld worden om deze
meer gedetailleerd te kunnen bespreken.
Bij de geanalyseerde bereide producten hadden 21 producten een THT-datum, 16 producten een
TGT-datum. In Figuur 14 wordt getoond hoeveel producten hoeveel dagen voor het bereiken van hun
THT-datum in de liefdadigheidsverenging lagen. Vooral het groot aantal producten > 10 dagen voor
het overschrijden van de THT-datum is opvallend op Figuur 14. Deze 15 producten zijn allemaal
diepvriesproducten die de liefdadigheidsverenigingen ofwel diepgevroren ontvingen ofwel zelf
hebben ingevroren. Zoals eerder vermeld vriezen de liefdadigheidsorganisaties producten in om een
langere houdbaarheid en zo een langere periode voor herverdeling te verkrijgen. Zo werden drie van
de 15 producten op nul dagen voor het einde van hun THT-datum ingevroren, één van de 15
producten op 1 dag voor het einde van zijn THT-datum en één product op 2 dagen voor het einde van
z’n THT-datum. Ook waren nog eens 6 van de 15 producten zelf geproduceerde producten die
ingevroren werden om langer te bewaren. Figuur 15 toont het aantal producten dat x aantal dagen
voor het overschrijden van de TGT-datum naar de minderbedeelden herverdeeld wordt. Zes van de
16 bereide producten worden geschonken op 1 dag voor het overschrijden van de houdbaarheid.
Een snelle herverdeling is dus noodzakelijk. Indien dit niet op tijd lukt, worden de producten
ingevroren. Vandaar dat 4 van de 6 producten bij > 10 dagen voor het overschrijden van de TGT-
datum ingevroren werden op nul dagen voor het einde van de TGT-datum van het product. Om deze
grote groep verse bereide producten goed te kunnen herverdelen naar de minderbedeelden, kan
afgeleid worden dat een goede diepvriescapaciteit noodzakelijk is voor de liefdadigheidsorganisaties.
Bovendien moet er voor de interpretatie van de resultaten rekening mee gehouden worden dat bijna
alle producten binnen deze productgroep op het einde van hun houdbaarheid zaten.
Figuur 14: Aantal bereide producten in de liefdadigheidsverenigingen x aantal dagen voor het overschrijden van de THT-datum (n = 21)
Figuur 15: Aantal bereide producten in de liefdadigheidsverenigingen x aantal dagen voor het overschrijden van de TGT-datum (n = 16).
Onderstaande figuur (Figuur 16) schetst een duidelijk beeld van de mate van bederf, hygiëne en
veiligheid van deze koelverse bereide maaltijden of maaltijdcomponenten op het moment van
herverdeling door de liefdadigheidsorganisaties.
0
2
4
6
8
10
12
14
16
0 1 2 3 4 5 6 7
> 1
0
visu
eel
Aan
tal b
ere
ide
pro
du
cte
n
Aantal dagen voor het verstrijken van THT
0
1
2
3
4
5
6
7
0 1 2 3 4 5 6 7 > 10
Aan
tal b
ere
ide
pro
du
cte
n
Aantal dagen voor het verstrijken van TGT
RESULTATEN EN DISCUSSIE
65
BEDERF TKG
MZB
Gisten
Schimmels
HYGIËNE
E. coli
Enterobacteriaceae
S. aureus
B. cereus
PATHOGENEN
L. monocytogenes
Cl. perfringens
Figuur 16: Overzicht van het aantal koelverse bereide maaltijden of maaltijdcomponenten per concentratie (log kve/g) aan micro-organismen weergegeven per soort micro-organisme. Met in de linkse as het aantal stalen per concentratie aan micro-organismen en in de rechtse as het cumulatieve percentage. De verticale lijnen geven de microbiologische richtwaarden en wettelijke microbiologische criteria weer (oranje = tolerantiewaarde, rood = waarde op einde houdbaarheid).
0
20
40
60
80
100
0
2
4
6
8
10
12
14
Cu
mu
lati
ef p
erce
nta
ge (
%)
Aan
tal s
tale
n
log kve/g
0
20
40
60
80
100
0
2
4
6
8
10
12
Cu
mu
lati
ef p
erce
nta
ge (
%)
Aan
tal s
tale
n
log kve/g
0
20
40
60
80
100
0
5
10
15
20
25
30
Cu
mu
lati
ef p
erce
nta
ge (
%)
Aan
tal s
tale
n
log kve/g
0
20
40
60
80
100
0
5
10
15
20
25
30
Cu
mu
lati
ef p
erce
nta
ge (
%)
Aan
tal s
tale
n
log kve/g
0
20
40
60
80
100
0
10
20
30
40
Cu
mu
lati
ef p
erce
nta
ge (
%)
Aan
tal s
tale
n
log kve/g
0
20
40
60
80
100
0
5
10
15
20
25
30
Cu
mu
lati
ef p
erce
nta
ge (
%)
Aan
tal s
tale
n
log kve/g
0
20
40
60
80
100
0
10
20
30
40
Cu
mu
lati
ef p
erce
nta
ge (
%)
Aan
tal s
tale
n
log kve/g
0
20
40
60
80
100
0
10
20
30
40
Cu
mu
lati
ef p
erce
nta
ge (
%)
Aan
tal s
tale
n
log kve/g
0
20
40
60
80
100
0
10
20
30
40
Cu
mu
lati
ef
per
cen
tage
(%
)
Aan
tal s
tale
n
log kve/g
0
20
40
60
80
100
0
10
20
30
40
Cu
mu
lati
ef
per
cen
tage
(%
)
Aan
tal s
tale
n
log kve/g
RESULTATEN EN DISCUSSIE
66
Een aantal opmerkingen kunnen bij deze figuur gemaakt worden. Zoals eerder vermeld, worden deze
producten bijna allemaal herverdeeld op het einde van hun houdbaarheid. Er mag dus vergeleken
worden met de microbiologische richtwaarde op het einde van de houdbaarheid (= rode verticale
lijn). De mate van bederf werd bepaald op basis van het TKG, het aantal MZB, gisten en schimmels.
Het aantal MZB en bijgevolg ook het TKG is bij zeven producten hoger dan de richtwaarde op het
einde van de houdbaarheid. Daar uit Figuur 13 bleek dat er bij de bereide producten geen
onaanvaardbare sensorische afwijkingen werden waargenomen, moeten deze producten niet
afgekeurd worden. Bovendien werd slechts bij 1 product een te hoog aantal aan gisten
teruggevonden. Bijna alle producten zitten op het einde van hun houdbaarheid, terwijl de grafieken
toch nog vrij links liggen (en algemeen dus nog ver van de maximale waarde op het einde van de
houdbaarheid). Er kan dus besloten worden dat op vlak van kwaliteit deze producten nog vrij goed
zijn. E. coli, Enterobacteriaceae, S. aureus en B. cereus werden gebruikt als indicator van hygiëne (B.
cereus mag gebruikt worden daar de producten een hittebehandeling hebben ondergaan
(Uyttendaele, Jacxsens et al. 2010)). S. aureus en B. cereus zijn tevens ook voedselintoxicanten, maar
houden pas een risico in indien ze 105 kve/g overschrijden, wat bij deze producten duidelijk niet het
geval is. Uit de grafieken blijkt dat slechts 2 van de 37 producten een te hoog gehalte aan E. coli
bevatten, dat er geen S. aureus gedetecteerd werd en dat slechts 1 product met een laag gehalte aan
B. cereus werd waargenomen. Met het gehalte aan Enterobacteriaceae dient geen rekening
gehouden te worden daar deze kunnen uitgroeien in de koeling. Hierdoor zijn ze minder geschikt als
hygiëne-indicator op het einde van de houdbaarheid. Algemeen kan dus gesteld worden dat de
koelverse bereide maaltijden of maaltijdcomponenten met voldoende hygiëne behandeld werden.
Als laatste kan er gesteld worden dat er geen pathogenen in deze producten teruggevonden werden.
Uit Figuur 16 valt dus op te merken dat deze producten nog van vrij goede kwaliteit zijn. Een goede
hygiëne werd gehanteerd en er zijn geen pathogenen in deze producten aanwezig.
Algemeen valt er dus weinig aan te merken op de gedoneerde koelverse bereide maaltijden of
maaltijdcomponenten. Om een meer gedetailleerd beeld te krijgen van de mate van bederf, hygiëne
en veiligheid werd ook deze productgroep onderverdeeld in subgroepen. Een eerste subgroep bevat
19 producten en werd gedefinieerd als ‘Complete maaltijden en afzonderlijke maaltijdcomponenten’.
Een voorbeeld van een complete maaltijd is lasagne. Gekookte rode biet of vegetarische nuggets zijn
een voorbeeld van een afzonderlijke maaltijdcomponent. Een tweede subgroep werd gedefinieerd
als ‘Veggie burgers’, vb. champignonburger of gierst-maanzaadkoek (n = 10). Deze werden in een
aparte categorie opgenomen. Tijdens staalname viel op te merken dat deze burgers in grote mate in
verschillende liefdadigheidsverenigingen waren terug te vinden. Ze zijn ook allemaal afkomstig van
één supermarkt, supermarkt A. Een derde subgroep werd gevormd door de ‘Soepen’. Deze werden
door vrijwilligers van de liefdadigheidsorganisaties gemaakt en diepgevroren. Een laatste subgroep
werd als ‘Desserts’ gedefinieerd, vb. een éclair. Ook van deze verschillende subgroepen werd een
tabel met maximum, minimum, mediaan en het aantal overschrijdingen van de microbiologische
criteria opgesteld (zie Tabel 16 ).
RESULTATEN EN DISCUSSIE
67
Tabel 16: Kwaliteit, hygiëne en veiligheid van de geanalyseerde levensmiddelen, productgroep ‘Koelverse bereide maaltijden of maaltijdcomponenten’. Het minimum, maximum en de mediaan van het aantal teruggevonden micro-organismen binnen elke subgroep kunnen uit de tabel afgelezen worden. Ook het aantal producten waarbij de microbiologische richtwaarden of wettelijke microbiologische criteria werden overschreden, zijn weergegeven.
Koelverse bereide maaltijden of maaltijdcomponenten
Complete maaltijden (vb. lasagne) en afzonderlijke maaltijdcomponenten (vb. gekookte rode biet, vegetarische nuggets)
n = 19 4,0 / 6,0 3,0 / 7,0 3,0 / 5,0 3,0 / visueel 1,7 /1,7 2,7 / NVT 3,0 / 3,0 3,0 / 5,0 2,0 3,0 / 5,0
min < 1 < 1 < 2 < 2 < 1 < 1 < 1 < 2 < 1 < 1
max 7,9 8,0 4,3 3,0 1,8 3,2 < 1 2,0 < 1 < 1
mediaan 4,6 3,4 < 2 < 2 < 1 < 1 < 1 < 2 < 1 < 1
n > tolerantie 14 12 1 1 1 3 n.v.t 0 n.v.t n.v.t
n > TGT/THT 4 3 0 0 1 0 n.v.t 0 n.v.t n.v.t
L. monocytogenes 2 x aanwezig maar niet kwantificeerbaar
Vegiburgers (vb. champignonburger, gierst-maanzaadkoek)
n=10 4,0 / 6,0 3,0 / 7,0 3,0 / 5,0 3,0 / visueel 1,7 /1,7 2,7 / NVT 3,0 / 3,0 3,0 / 5,0 2,0 3,0 / 5,0
min < 1 < 1 < 2 < 2 < 1 < 1 < 1 < 2 < 1 < 1
max 8,0 8,2 3,9 3,0 < 1 3,5 < 1 < 2 < 1 < 1
mediaan 3,9 4,5 < 2 < 2 < 1 < 1 < 1 < 2 < 1 < 1
n > tolerantie 4 8 4 2 n.v.t 1 n.v.t n.v.t n.v.t n.v.t
n > TGT/THT 3 3 0 0 n.v.t 0 n.v.t n.v.t n.v.t n.v.t
L. monocytogenes 1 x aanwezig maar niet kwantificeerbaar
Soepen
n = 6 4,0 / 6,0 3,0 / 7,0 3,0 / 5,0 3,0 / visueel 1,7 /1,7 2,7 / NVT 3,0 / 3,0 3,0 / 5,0 2,0 3,0 / 5,0
min < 1 < 1 < 2 < 2 < 1 < 1 < 1 < 2 < 1 < 1
max 4,9 4,2 5,4 2,0 2,0 3,8 < 1 < 2 < 1 < 1
mediaan < 1 < 1 < 2 < 2 < 1 < 1 < 1 < 2 < 1 < 1
n > tolerantie 2 2 2 0 1 1 n.v.t n.v.t n.v.t n.v.t
n > TGT/THT 0 0 1 0 1 0 n.v.t n.v.t n.v.t n.v.t
Desserts
n = 3 2,0 / 5,0 2,0 / visueel 2,0 / 2,0 3,0 / 3,0 3,0 / 3,0 2,0 / 2,0
min 4,0 2,2 < 2 < 2 < 1 < 1 < 1 < 2 < 1 < 1
max 7,7 7,6 4,3 < 2 < 1 1,9 < 1 < 2 < 1 < 1
mediaan 4,8 3,7 2,7 < 2 < 1 1,2 < 1 < 2 < 1 < 1
n > tolerantie 0 0 1 n.v.t n.v.t 0 n.v.t n.v.t n.v.t n.v.t
n > TGT/THT 0 0 0 n.v.t n.v.t 0 n.v.t n.v.t n.v.t n.v.t
RESULTATEN EN DISCUSSIE
68
Met behulp van Tabel 16 kunnen een aantal zaken opgemerkt worden. Zo kan er opgemerkt worden
dat de reductie van de kwaliteit binnen deze productgroep voornamelijk te wijten is aan bepaalde
maaltijdcomponenten (3 van de 19) en vooral aan de veggie burgers (3 van de 10). Ook valt op dat de
mediaan van zowel het TKG en de MZB bij beide subgroepen hoger ligt dan de tolerantiewaarde. Dit
wijst op het feit dat de producten al wat aan kwaliteit hebben ingeboet en niet meer zo lang
houdbaar zijn. Een snelle herverdeling is dus nodig. Bij de producten met een hoog aantal MZB en
bijgevolg ook TKG werden echter geen onaanvaardbare sensorische eigenschappen opgemerkt, dus
ook deze producten mogen nog herverdeeld worden. Behalve één soort soep die een te hoog
gehalte aan gisten bevatte, viel er niets op de kwaliteit van de subgroepen ‘Soepen’ en ‘Desserts’ aan
te merken. Wel dient opgemerkt te worden bij deze laatste subgroep dat ze een negatieve visuele
beoordeling kregen (zie Figuur 13).
Een tweede opmerking kan gemaakt worden over het te hoog gehalte aan E. coli in één product
(erwtenpesto) binnen de eerste subgroep. Onhygiënische omstandigheden in de productieketen of
gedurende de bewaring doorheen de donatie-/acceptatieketen, kunnen dit te hoge gehalte aan E.
coli veroorzaakt hebben. Ook bij de subgroep ‘Soepen’ werd in één staal (witloofsoep) een te hoog
gehalte aan E. coli gevonden. Bovendien werd in deze soep ook een te hoog gehalte aan
Enterobacteriaceae gevonden. Daar het product nog lang houdbaar was, geldt hier nl. de
tolerantiewaarde. Deze werd overschreden. De soepen werden gemaakt door vrijwilligers van de
liefdadigheidsorganisaties. Onvoldoende (persoonlijke) hygiëne tijdens de productie zou de oorzaak
van beide overschrijdingen kunnen zijn.
Een té hoog gehalte aan Enterobacteriaceae werd ook vastgesteld bij drie producten van de eerste
subgroep. Het bleek telkens om hetzelfde product, een worstenbroodje, te gaan. Het gaat om een
diepvriesproduct dus verdere uitgroei tijdens goede bewaring is onmogelijk. De hoge aantallen
zouden kunnen wijzen op onvoldoende hygiëne tijdens productie of temperatuurmisbruik in de
keten waardoor de Enterobacteriaceae konden uitgroeien. In twee van de drie stalen van dit product
werd ook het pathogeen L. monocytogenes gedetecteerd in 25 g. Deze aantallen waren echter niet
kwantificeerbaar en vormden dus geen gevaar voor de veiligheid van het product. Bovendien moest
het product nog afgebakken worden op 175°C, hierdoor worden de micro-organismen voldoende
afgedood. Er was dus geen gevaar voor de gezondheid van de mensen in armoede bij het
consumeren van dit product.
Dezelfde opmerking dient gemaakt te worden bij 1 van de 10 veggie burgers. Ook hier werd L.
monocytogenes gedetecteerd in 25 g maar waren de aantallen niet kwantificeerbaar. Dit product was
nog in z’n intacte verpakking, dus de aanwezigheid van L. monocytogenes werd veroorzaakt door een
initiële besmetting. Door een goede bewaring werd zelf op het einde van de houdbaarheid geen
uitgroei van het pathogeen L. monocytogenes gedetecteerd. Ook viel bij dit product een te hoog
gehalte aan Enterobacteriaceae op te merken. Daar het product echter op het einde van z’n
houdbaarheid zit en bij koeltemperaturen bewaard werd, is deze waarde minder geschikt als
hygiëne-indicator. Enterobacteriaceae kunnen nl. uitgroeien onder koeling.
Er kan besloten worden dat er ook bij de productgroep ‘Koelverse bereide maaltijden of
maaltijdcomponenten’ geen producten zijn die op basis van hygiëne en voedselveiligheid niet verder
herverdeeld zouden mogen worden naar de mensen in armoede. Een verminderde kwaliteit van een
deel van deze producten is echter wel mogelijk. Herverdeling van de producten voor hun
houdbaarheid verlopen is, is dan ook noodzakelijk.
RESULTATEN EN DISCUSSIE
69
Algemeen over alle productgroepen heen kan dus gesteld worden dat op vlak van kwaliteit vijf van
de 13 groenten, één van de zes vleeswarenproducten en één op de 37 bereide producten een te
hoog aantal aan gisten bevatte. Daarnaast hadden drie van de zes vleeswarenproducten en zes van
de 37 bereide producten een te hoog aantal aan MZB en dus te hoog TKG. Van deze producten
hadden 9 van de 15 een TGT-datum, 3 van de 15 een THT-datum en de overige 3 waren groenten en
moesten dus visueel beoordeeld worden. Buiten één vleeswarenproduct waren er echter geen
onaanvaardbare sensorische afwijkingen waarneembaar, dus deze producten kunnen nog
herverdeeld worden. Aangezien in totaal 15 van de 61 producten een zekere mate van bederf
toonden en er geen producten herverdeeld werden na hun houdbaarheidsdatum, kan gesteld
worden dat de houdbaarheid labels van deze producten te ruim gezet werden door de producent.
Hierdoor kan een zekere vorm van kwaliteitsreductie optreden eer de producten bij de mensen in
armoede terechtkomen. Uit Figuur 11 en Figuur 12 bleek dat vele producten slecht nul tot twee
dagen voor het overschrijden van hun houdbaarheidsdatum door de liefdadigheidsorganisaties
konden herverdeeld worden. Om de reductie van de kwaliteit beperkt te houden, is het dan ook
belangrijk dat de liefdadigheidsverenigingen geen bederfbare producten verdelen na hun
houdbaarheidsdatum. Dit staat ook weergegeven bij de richtlijnen van het FAVV die als referentie
kunnen dienen voor de liefdadigheidsorganisaties om de houdbaarheid van gedoneerde producten
te beoordelen. Deze richtlijn focust op het nooit schenken van producten na hun TGT-datum, maar
ook kort houdbare THT-producten mogen niet geschonken worden. Terwijl de Verordening (EC) Nr.
1169/2011 stelt dat na THT-datum producten wel nog geconsumeerd (en dus verdeeld) mogen
worden. De richtlijn van het FAVV voor de liefdadigheidsorganisaties is dus anders gedefinieerd en
maakt gebruik van vier categorieën (zeer lang houdbaar – lang houdbaar – beperkt houdbaar – kort
houdbaar). Hierdoor dient geen onderscheid gemaakt te worden tussen TGT en THT. Op die manier
wordt ook verwarring rond het houdbaarheidslabel vermeden. Bij de geanalyseerde producten werd
op vlak van kwaliteitsreductie wel een onderscheid opgemerkt tussen THT-producten en TGT-
producten. Bij 9 van de 28 producten met een TGT-datum viel een kwaliteitsreductie op te merken,
bij de THT-producten was dit bij 3 van de 20 producten (20 producten van de 33 producten had een
THT-datum, 13 producten werden visueel beoordeeld (zie Figuur 11)). Aangezien reeds 3 van de 20
THT-producten een kwaliteitsreductie ondergaan hebben voor hun THT-datum overschreden is, kan
gesteld worden dat deze richtlijn van het FAVV noodzakelijk is om een zekere kwaliteit van het
product te blijven garanderen.
De mate van hygiëne in de donatie-/acceptatieketen werd bepaald met behulp van hygiëne-
indicatoren. Slechts twee producten (witloofsoep en erwtenpesto) hadden een te hoog gehalte aan
hygiëne-indicator E. coli. Naast deze twee producten werd ook verminderde hygiëne bij drie andere
producten (3 staalnames van worstenbroodjes) vastgesteld. Een te hoog gehalte aan
Enterobacteriaceae werd bij deze producten waargenomen. Ook bij het vleeswarenproduct
mortadelle werd een te hoog gehalte aan Enterobacteriaceae opgemerkt. Daar het product echter op
einde houdbaarheid zat en bij koeltemperaturen bewaard werd, kunnen de Enterobacteriaceae
uitgroeien waardoor deze waarde minder geschikt is als hygiëne-indicator. Voedselintoxicanten B.
cereus en S. aureus werden niet gedetecteerd. Uiteindelijk werd dus bij slechts vijf van de 61
producten een te hoog gehalte aan een hygiëne-indicatoren gevonden. Om het aantal
overschrijdingen te blijven beperken dient elke schakel in de donatie-/acceptatieketen gedurende
productie en/of opslag hygiënisch te blijven werken.
RESULTATEN EN DISCUSSIE
70
In vier van de 61 stalen werd de aanwezigheid van het pathogeen L. monocytogenes gedetecteerd.
Zo werd L. monocytogenes in twee van de drie geanalyseerde worstenbroodjes, eenmaal in een
veggie burger (spinazieburger) en eenmaal in het vleeswarenproduct mortadelle gedetecteerd.
Slechts in dit laatste staal waren de aantallen kwantificeerbaar. Dit staal bevatte ook meer dan de
wettelijk toegelaten maximale waarde en kon dus schadelijk zijn voor de gezondheid van de
minderbedeelden. De oorzaak hiervan hoeft niet direct in de donatie-/acceptatieketen gezocht te
worden, ook een initiële besmetting kan dit veroorzaken. Naast GMP tijdens productie, kan door het
vermijden van nabesmetting en het onderhouden van de koudeketen de uitgroei van pathogenen in
de donatie-/acceptatieketen vermeden worden. Belangrijk is dat elke schakel in de keten daar belang
aan hecht. Het hoge gehalte aan L. monocytogenes werd teruggevonden in een vleeswarenproduct.
Er kan dus besloten worden dat qua voedselveiligheid de vleeswaren een groter risico vormen om te
herverdelen dan de andere bederfbare producten. Alle andere (60 van de 61) producten waren wel
voedselveilig wat betreft de onderzochte parameters.
71
4 Conclusie Op wereldschaal wordt het voedselverlies geschat op 1,3 miljard ton voedsel per jaar. Dit is slechts
een schatting. De exacte hoeveelheid voedselverlies kan enkel bepaald worden indien uniforme
definities en gelijke meetmethoden gehanteerd worden. In deze thesis werd op basis van
verschillende studies een definitie opgesteld voor voedselverlies, voedseloverschotten,
voedselverspilling en voedselafval. Op basis van deze definities werd duidelijk dat alles wat als
voedselafval gedefinieerd wordt, uit de voedselketen gaat en dus niet meer kan gebruikt worden
voor menselijke consumptie. Daarentegen kan alle voedselverlies dat binnen de keten blijft wel nog
geschikt zijn voor menselijke consumptie. Tot dit voedselverlies behoren enerzijds de meer
structurele verliezen (vb. primaire productie, verwerking), deze werden als voedseloverschotten
gedefinieerd. Anderzijds zijn er dan ook nog voedselverliezen op niveau van de huishoudens, retail …
die benoemd werden als voedselverspilling. Alle voedselverliezen, zowel de voedseloverschotten als
de voedselverspilling, kunnen gereduceerd worden door deze in te zetten in de strijd tegen armoede.
Het reduceren van voedselverlies door herverdeling naar de minderbedeelden gebeurt vandaag in
een soort van alternatieve voedselketen naast de huidige traditionele voedselketen, de donatie-
/acceptatieketen. De organisatie van deze keten staat in contrast met de organisatie van de huidige
traditionele voedselketen. In tegenstelling tot het (relatief) gestructureerd verloop van de
traditionele keten van primaire productie tot consument, valt in de huidige donatie-/acceptatieketen
vooral het kluwen op van verschillende organisaties met elk hun eigen werking (zowel binnen de
donoren als de acceptoren). Bovendien werken de acceptoren voornamelijk met vrijwilligers. Dit
maakt dat deze organisaties niet stabiel zijn. Er is een regelmatige afwisseling van mensen, wat de
overdracht van kennis en de communicatie met deze organisaties bemoeilijkt. De regulatoren en
donoren echter zouden graag deze liefdadigheidsverenigingen zien professionaliseren. De
regulatoren (FAVV) steken dan ook moeite in het opstellen van een regelgeving die hierbij aansluit.
De communicatie van deze regelgeving moet echter ook bij de acceptoren terechtkomen zodanig dat
ze die ook toepassen. Hierbij spelen de facilitatoren (Voedselbanken, OCMW, KOMOSIE) een
belangrijke rol. Ook een goed uitgewerkte leidraad met richtlijnen voor alle partijen van de donatie-
/acceptatieketen zou dit landschap wat meer gestroomlijnd kunnen maken.
De Europese wetgeving is niet voorzien op een tweede keten naast de traditionele voedselketen. De
operatoren in de donatie-/acceptatieketen dienen dan ook aan dezelfde wetgeving te voldoen als de
operatoren binnen de traditionele voedselketen. Twee opties zijn dan mogelijk: 1) de Europese Unie
moderniseert de huidige wetgeving zodat de wetgeving rond de donatie-/acceptatieketen kan
herbekeken worden 2) de huidige wetgeving blijft maar de Europese Unie geeft de lidstaten zelf de
mogelijkheid om op nationaal vlak versoepelingen op te stellen. Momenteel wordt voor de tweede
optie gekozen. Grote verschillen tussen de Europese lidstaten op vlak van nationale wetgevingen zijn
dan ook op te merken.
In België werden door het FAVV enkele versoepelingen opgesteld met als voornaamste doel de
wettelijke hefbomen weg te nemen om zo meer schenkingen te verkrijgen, zonder hiervoor in te
boeten aan voedselveiligheid. Bij elke versoepeling dient de afweging gemaakt te worden tussen
enerzijds het wegschenken van voedsel om voedselverlies en armoede te reduceren en anderzijds
het waarborgen van kwaliteit en veiligheid van de gedoneerde producten om de gezondheid van de
mensen in armoede niet in gevaar te brengen.
Om het voedselverlies in de keten en de armoede te reduceren, is een publiek-private samenwerking
noodzakelijk. In actieplan 6 van de Ketenroadmap Voedselverlies 2015 – 2020 werd al een eerste
CONCLUSIE
72
stap rond deze samenwerking uitgedacht. Hierin werken de reguliere economie (retailers en
veilingen) samen met de sociale economie en liefdadigheidsorganisaties om hun
voedseloverschotten te verwerken. Voor de retailers en veilingen biedt dit een oplossing voor hun
niet-vermarktbare overschotten, voor de liefdadigheidsorganisaties betekent dit een oplossing voor
hun bevoorradingsproblematiek. Dit zou ook een oplossing kunnen vormen voor de
voedingsindustrie die half-fabrikaten als eindproduct produceert. Aangezien deze producten nog niet
verpakt of geëtiketteerd zijn, kan deze voedingsindustrie haar voedseloverschotten niet schenken.
Indien een verwerkende stap zou kunnen plaatsvinden voor herverdeling is dit wel mogelijk. Echter,
de stroom aan voedseloverschotten van bedrijven is niet continu. Om een min of meer constante
stroom aan producten te verkrijgen, zou de verwerking hiervan best in één bepaald bedrijf
plaatsvinden. Enkel met behulp van subsidies door de overheid zou dit kunnen verwezenlijkt worden.
Om de huidige hygiëne, voedselveiligheid en kwaliteit in de donatie-/acceptatieketen te identificeren
werden microbiologische analyses uitgevoerd op 61 gedoneerde bederfbare producten. Zo konden
de pijnpunten omtrent hygiëne, voedselveiligheid en kwaliteitszorg in deze keten geïdentificeerd
worden. Het eerste pijnpunt is het onderhouden van de koudeketen tijdens transport.
Liefdadigheidsorganisaties hebben vaak slechts beperkte financiële middelen waardoor het transport
vaak gebeurt op kamertemperatuur. Wel worden koelboxen of koeldekens gebruikt om de
koudeketen zo goed als mogelijk te onderhouden. Het onderhouden van de koudeketen is belangrijk
daar uit de resultaten bleek dat bij 3 van de 61 producten een initiële besmetting van L.
monocytogenes aanwezig was. Een onderbreking van de koudeketen zou aanleiding kunnen gegeven
hebben tot uitgroei van het pathogeen. Bij 1 van de 61 producten echter bevatte het staal meer L.
monocytogenes dan de toegelaten wettelijke maximale waarde en kon het dus een schadelijk effect
hebben op de gezondheid van de mensen in armoede. Al hoeft de oorzaak hiervan niet persé in het
doorbreken van de koudeketen door de liefdadigheidsorganisaties gezocht te worden. Ook andere
schakels binnen de donatie-/acceptatieketen kunnen deze besmetting veroorzaakt hebben. Een
tweede pijnpunt is de vaak beperkte invriescapaciteit, diepvriesopslag en -transport van
liefdadigheidsorganisaties. Zoals uit het onderzoek bleek, worden vele bederfbare producten door de
liefdadigheidsorganisaties ingevroren op, of één dag vóór de houdbaarheid verlopen is. Zo kunnen de
levensmiddelen langer bewaard blijven en is er meer tijd voor herverdeling van deze producten.
Echter, indien de producten niet snel genoeg ingevroren worden, neemt de kans op
kwaliteitsreductie en/of pathogenen in het product toe. Een betere optie zou daarom zijn om net
zoals in Nederland het invriezen van de producten te laten gebeuren door de retailers. Deze
beschikken over meer professionele diepvriezers. Bovendien heeft dit als voordeel dat het zo
gemakkelijker is om tijdens het transport van donor naar acceptor de koudeketen te bewaren. Zo
moet er door de liefdadigheidsorganisaties ook geen onderscheid meer gemaakt worden tussen TGT
en THT producten. Dit invriezen laten gebeuren door de retailers zelf heeft dus verschillende
voordelen op voorwaarde dat de liefdadigheidsorganisaties investeren in diepvriesopslag en
diepvriestransport. Momenteel echter blijkt deze beperkte diepvriesopslag en –transport reden te
zijn waarom producten uit de diepvriesindustrie nauwelijks geschonken worden. Het invriezen van
producten is een noodzakelijk gegeven voor de liefdadigheidsorganisaties. Niet alle producten
kunnen op een paar dagen tijd herverdeeld worden. Dit is wel nodig bij de gedoneerde bederfbare
producten om een zekere kwaliteit van het product te behouden. Uit de resultaten bleek nl. dat er 15
van de 61 producten een zekere mate van bederf toonden. Er kan dus gesteld worden dat een zekere
vorm van kwaliteitsreductie kan optreden eer de producten bij de mensen in armoede
terechtkomen. Dit is ook logisch daar bleek dat vele producten slecht nul tot twee dagen voor het
overschrijden van hun houdbaarheidsdatum door de liefdadigheidsorganisaties konden herverdeeld
worden. Om de reductie van de kwaliteit beperkt te houden, is het dan ook belangrijk dat de
CONCLUSIE
73
liefdadigheidsverenigingen geen bederfbare producten verdelen na hun houdbaarheidsdatum. Dit
staat ook weergegeven bij de richtlijnen van het FAVV omtrent houdbaarheid. Een laatste pijnpunt is
omtrent de hygiëne in liefdadigheidsorganisaties die verpakken of verwerken. Deze
liefdadigheidsorganisaties moeten naast GHP ook voldoen aan een HACCP-light. Dit is noodzakelijk
om de kwaliteit en veiligheid van het herverpakte of verwerkte product te garanderen. Op slechts 5
van de 61 producten werd een overschrijding van een geschikte hygiëne-indicator teruggevonden.
Deze kunnen echter veroorzaakt zijn door onhygiënische omstandigheden in de productieketen of
tijdens bewaring. Om het aantal overschrijdingen te blijven beperken, dient elke schakel in de
donatie-/acceptatieketen gedurende productie en/of opslag hygiënisch te blijven werken.
Dit onderzoek toont aan waar de mogelijke pijnpunten in de donatie-/acceptatieketen zich bevinden.
Liefdadigheidsorganisaties kunnen zich op deze punten focussen om zo de kwaliteit en
voedselveiligheid van de producten beter te kunnen waarborgen.
Hiervoor zijn investeringen echter noodzakelijk. Deze investeringen vergen bijkomende financiële
middelen. Momenteel geeft het FEAD-fonds financiële steun voor de aankoop van producten in het
reguliere traject. Men kan zich de vraag stellen of deze financiële steun niet beter zou gebruikt
worden om te investeren in de liefdadigheidsorganisaties en op die manier de pijnpunten in de
donatie-/acceptatieketen structureel op te lossen. Door het geld voornamelijk te gebruiken voor de
aankoop van producten, lijkt men momenteel enkel op korte termijn te denken om het huidige
(onvoldoende) functionerende systeem in stand te kunnen houden. Bijgevolg zou een afweging
gemaakt kunnen worden tussen enerzijds structurele oplossingen voorzien op lange termijn en
anderzijds toch voldoende voedingsproducten aan te leveren op korte termijn. Echter, indien men
deze fondsen (deels) zou gebruiken voor structurele investeringen op vlak van logistiek en opslag,
kan men het vertrouwen van de donoren winnen en zal men op termijn meer producten ontvangen.
Dit leidt automatisch tot minder voedselverlies.
74
5 Suggesties voor verder onderzoek Om een volledig en correct beeld te krijgen van de oorzaken van pathogenen en de aanwezigheid
van hygiëne-indicatoren in de donatie-/acceptatieketen, zou een grootschalig onderzoek bij elke
schakel in die keten moeten plaatsvinden. Slechts daarna zou met zekerheid gezegd kunnen worden
waar de pijnpunten omtrent hygiëne, voedselveiligheid en kwaliteitszorg in de donatie-
/acceptatieketen exact liggen. Bovendien kan zo ook een beeld gevormd worden van de kwaliteit,
hygiëne en veiligheid van de producten van alle liefdadigheidsorganisaties.
Op kleinere schaal zou het waardevol kunnen zijn om het voedselveiligheidsgedrag van de
vrijwilligers in de liefdadigheidsorganisaties die producten verwerken/herverpakken te onderzoeken.
De vijf componenten van voedselveiligheidsgedrag (leiderschap, communicatie, inzet,
beschikbaarheid van middelen en bewustzijn) zouden hiervoor onderzocht kunnen worden. Het
voedselveiligheidsgedrag kan nl. een impact hebben op de microbiologische veiligheid van de
verwerkte levensmiddelen.
Tot slot zou ook een onderzoek waarbij een voorstel tot leidraad opgesteld wordt nuttig kunnen zijn.
In deze leidraad zouden alle verplichtingen waaraan donor en acceptor moeten voldoen om de
veiligheid van de levensmiddelen te kunnen waarborgen, opgenomen kunnen worden. Dit zou de
donatie-/acceptatieketen voor alle partijen duidelijker maken, wat het aantal donaties ten goede zou
komen.
REFERENTIES
75
6 Referenties (2014). Belgisch Operationeel Programma voor het Fonds voor Europese Hulp aan de meest behoeftigen: voedselhulp, materiële hulp en begeleidende maatregelen.
Belgische Federatie van Voedselbanken. "Contract voor de schenking van levensmiddelen." Retrieved 12. 08. 2015, from http://www.foodbanks.be/pdfRep/contract-voor-schenking-van-levensmiddelen.pdf.
Belgische Federatie van Voedselbanken. "De historiek." Retrieved 15.08.2015, from http://www.foodbanks.be/bkaNL/bka4100N.htm.
Bio-rad. "Rapid'Enterobacteriaceae." Retrieved 15.04.16, from http://www.generon.it/dati/allegati/brochure/en/br3564004/rapid-enterobacteriaceae-customer-presentation.pdf.
Bio-rad (2007). "Rapid'E.coli 2 Agar." Retrieved 16.04.16, from http://www.bio-rad.com/webroot/web/pdf/fsd/literature/TS_REC2.pdf.
Bio-rad (2013). "Rapid' Enterobacteriaceae Agar." Retrieved 15.04.16, from http://www.bio-rad.com/webroot/web/pdf/fsd/literature/FSD_16353.pdf.
Bio by Deloitte (2014). "Comparative study on EU member states' legislation and practices on food donation." 1-74.
Biolife (2005). "ALOA technical sheet." Retrieved 16.04.16, from http://www.biolifeit.com/public/cartellina-allegati-schede-certificazioni/schede-tecniche-inglese/TS-501605P.pdf.
Bocklandt, Y. (2012). "Sociale Kruiderniers Vlaanderen." Retrieved 28.08.2015, from http://www.socialekruideniersvlaanderen.be/wie-zijn-we.
Caraher, M. (2015). "The European Union Food Distribution programme for the Most Deprived Persons of the community, 1987-2013: From agricultural policy to social inclusion policy?" Health Policy 119(7): 932-940.
Carlassara, V. (2013). "Duurzame samenwerking voor verse groenten verhoogt kwaliteit voedselhulp in West-Vlaanderen." Retrieved 27.08.2015, from http://www.welzijnsconsortium.be/files/2013_04_24_presentatie_Virginie_Carlassara_WZC_Zuid-West-Vlaanderen.pdf.
Ceuppens, S., et al. (2016). "The heterogeneity in the type of shelf life label and storage instructions on refrigerated foods in supermarkets in Belgium and illustration of its impact on assessing the Listeria monocytogenes threshold level of 100 CFU/g." Food Control 59: 377-385.
REFERENTIES
76
De Boeck, E., et al. (2015). "Food safety climate in food processing organizations: Development and validation of a self-assessment tool." Trends in Food Science & Technology 46(2): 242-251.
De Morgen (2015). "Frankrijk verplicht supermarkten overschotten uit te delen." Retrieved 28/08/2015, from http://www.demorgen.be/economie/frankrijk-verplicht-supermarkten-overschotten-uit-te-delen-a2334045/.
De Raad van de Europese Unie (1999). "RICHTLIJN 1999/31/EG VAN DE RAAD van 26 april 1999 betreffende het storten van afvalstoffen " Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.
Devlieghere, F., et al. (2011). Levensmiddelenmicrobiologie en - conservering, die Keure.
DG SANTE (2015). "Circular Economy policy fiche." 9.
EC. (2000). "DIRECTIVE 2000/13/EC OF THE EUROPEAN PARLIAMENT AND OF THE COUNCIL of 20 March 2000 on the approximation of the laws of the Member States relating to the labelling, presentation and advertising of foodstuffs." Official Journal of the European Communities L109: 29-42.
EC. (2002). "REGULATION (EC) No 178/2002 OF THE EUROPEAN PARLIAMENT AND OF THE COUNCIL of 28 January2002 laying down the general principles and requirements of food law, establishing the European Food SafetyAuthorityand laying down procedures in matters of food safety." Official Journal of the European Communities L31: 1-24.
EC. (2004). "REGULATION (EC) No 852/2004 OF THE EUROPEAN PARLIAMENT AND OF THE COUNCIL of 29 April 2004 on the hygiene of foodstuffs." Official Journal of the European Union L226: 3-21.
EC. (2004). "REGULATION (EC) No 853/2004 OF THE EUROPEAN PARLIAMENT AND OF THE COUNCIL of 29 April 2004 laying down specific hygiene rules for on the hygiene of foodstuffs " Official Journal of the European Union L139: 55-206.
EC. (2005). "COMMISSION REGULATION (EC) No 2073/2005 of 15 November 2005 on microbiological criteria for foodstuffs." Official Journal of the European Union L 338: 1-26.
EC. (2008). "DIRECTIVE 2008/98/EC OF THE EUROPEAN PARLIAMENT AND OF THE COUNCIL of 19 November 2008 on waste and repealing certain Directives." Official Journal of the European Union L312: 3-30.
EC. (2011). "REGULATION (EU) No 1169/2011 OF THE EUROPEAN PARLIAMENT AND OF THE COUNCIL of 25 October 2011 on the provision of food information to consumers, amending Regulations (EC) No 1924/2006 and (EC) No 1925/2006 of the European Parliament and of the Council, and repealing Commission Directive 87/250/EEC, Council Directive 90/496/EEC, Commission Directive 1999/10/EC, Directive 2000/13/EC of the European Parliament and of the Council, Commission Directives 2002/67/EC and 2008/5/EC and Commission Regulation (EC) No 608/2004." Official Journal of the European Union L304: 18 - 63.
REFERENTIES
77
EC. (2014). "Regulation (EC) No 223/2014 of the European Parliament and of the Council of 11 March 2014 on the Fund for European Aid to the Most Deprived." Official Journal of the European Union L72: 1-41.
EC. (2015). The Fund for the European Aid to the Most Deprived (FEAD); Breaking the vicious circle of poverty and deprivation. Luxembourg, Publications Office of the European Union.
EU-SILC (2014, 31.08.2015). "Steunpunt tot bestrijding van armoede, bestaansonzekerheid en sociale uitsluiting; Feiten en cijfers." Retrieved 2.12.2015, from http://www.armoedebestrijding.be/cijfers_aantal_armen.htm.
European Commision (2015, 22/04/2015). "Fruit and vegetables: Free distribution." Retrieved 15/09/2015, from http://ec.europa.eu/agriculture/fruit-and-vegetables/free-distribution/index_en.htm.
European Commision (2015, 22.04.2015). "The history of the CAP." Retrieved 2.12.2015, from http://ec.europa.eu/agriculture/cap-history/index_en.htm.
Europees parlement en de raad (2004). "VERORDENING (EG) Nr. 882/2004 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn."
Europees parlement en de raad van de Europese Unie (2014). "Verordening nr. 223/2014 van het Europees Parlement en de raad van 11 maart 2014 betreffende het Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen." Publicatieblad van de Europese Unie.
Europese Commissie (2015). "Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen (FEAD)." Retrieved 2.09.2015, from http://ec.europa.eu/social/main.jsp?langId=nl&catId=1089
Europese Commissie voor werkgelegenheid, sociale zaken en inclusie. "Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen (FEAD)." Retrieved 2.09.2015, from http://ec.europa.eu/social/main.jsp?langId=nl&catId=1089
EVIRA (2013). "Foodstufss donated to food aid." 1-8.
FAVV (2012). "Wat moet er op het etiket?". Retrieved 23.04.16, from http://www.favv-afsca.fgov.be/levensmiddelen/etikettering/_documents/2012-05_Nieuwsbrief-FAVV-48_p5_Wat-moet-er-op-het-etiket_nl.pdf.
FAVV (2014). "Omzendbrief met betrekking tot korteketendistributie van levensmiddelen via afhaalpunten en via gegroepeerde aankopen." 1-4.
FAVV (2014). "Technische fiche activiteit: Grootkeuken met bereiding en bediening ter plaatse."
FAVV (2014). "Technische fiche activiteit: voedselbank, liefdadigheidsvereniging."
REFERENTIES
78
FAVV (2014). "Technische fiche activiteit: Voedselbank, liefdadigheidsvereniging (uitsluitend levensmiddelen met een houdbaarheid bij omgevingstemperatuur van tenminste drie maanden)."
FAVV (2015). Omzendbrief met betrekking tot de bepalingen van toepassing op voedselbanken en liefdadigheidsverenigingen: 7.
FEBA (2014). Retrieved 20/08/2015, from http://www.eurofoodbank.eu/.
Flanders' Food (2013, 25.07.2013). "Toolkit voedselverspilling inspireert bedrijven." Retrieved 3.12.2015, from http://www.flandersfood.com/artikel/2013/07/25/toolkit-voedselverspilling-inspireert-bedrijven.
Garrone, P., et al. (2014). "Surplus food recovery and donation in Italy: the upstream process." British Food Journal 116(9): 1460-1477.
Halton Region (2011). "Food Safety Guidelines For Food Banks." Retrieved 12.08.2015, from www.halton.ca/foodsafety.
Hansens, O., et al. (2014). "Food redistribution in the Nordic Region." The nordic region - leading in green growth 1-106.
IIRE and Ander Europa (2011). "Europa en de crisis; Het verhaal van een aangekondigde ramp." Retrieved 2.12.2015, from file:///C:/Users/UGent/Downloads/Europa%20en%20de%20crisis_0.pdf.
KB (2006). "Koninklijk besluit tot vaststelling van de nadere regels van de erkenningen, toelatingen en voorafgaande registraties afgeleverd door het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen." Belgisch Staatblad,.
KB (2014). "Koninklijk besluit van 13 juli 2014 betreffende levensmiddelenhygiëne " Belgisch Staatblad,.
Martínez Z, N., et al. (2014). "Food loss in a hungry world, a problem?" Agronomía Colombiana 32(2): 283-293.
MB (2013). "Ministerieel besluit betreffende de versoepeling van de toepassingsmodaliteiten van de autocontrole en de traceerbaarheid in sommige inrichtingen in de voedselketen." Belgisch Staatblad,.
Ministerie van Infrastructuur en Milieu. "Handboek EU-milieubeleid en Nederland." Retrieved 11.12.2015, from http://www.infomil.nl/onderwerpen/integrale/handboek-eu/afval/kaderrichtlijn/omzetting-nationale/.
Monier V., et al. (2010). Preparatory study on food waste across EU 27. European Commision DG Milieu.
REFERENTIES
79
NVWA (2013). "Beslisboom erkenning van bedrijven." Retrieved 4.04.16, from https://www.nvwa.nl/actueel/bestanden/bestand/2201374/beslisboom-erkenning-van-bedrijven.
NVWA (2015). "Informatieblad 76 charitatieve instellingen en organisaties." 1-7.
OCMW (2013). "Reglement aanvraag voedselpakketten." Retrieved 26.09.2015, from http://www.kortenaken.be/images/upload/Reglementenenverordeningen/OCMW/voedselpakketten_-_reglement_aanvraag_(2013)-20131227-1143.pdf.
Östergren K., et al. (2014). FUSIONS Definitional Framework for Food Waste. Reducing food waste through social innovation, European Commision.
OVAM (2012). "Voedselverlies in ketenperspectief." Retrieved 15. 09. 2015, from http://www.vlaanderen.be/nl/publicaties/detail/voedselverlies-in-ketenperspectief.
Penttinen, K. (2012). "The waste Act in Finland." Retrieved 9.12.2015, from http://www.ejkl.ee/content/files/FINWasteAct29022012.pdf.
POD maatschappelijke integratie (2015). Gratis verdeling van levensmiddelen ter beschikking gesteld aan de OCMW's en erkende partnerorganisaties in het kader van het fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen.
Poverello (2015). "Poverello, een huis voor thuis-en daklozen." Retrieved 25.08.2015, from http://www.poverello.be/nl/kort/nlPov_kort.htm.
PwC (1.12.2015). "Finland; Corporate - Deductions." Retrieved 20.12.2015, from http://taxsummaries.pwc.com/uk/taxsummaries/wwts.nsf/ID/Finland-Corporate-Deductions.
Rees C., et al. (2015). "Risk of Listeria: Fresh produce."
REO-veiling (2012). "De reo-veiling zet kansarmen op weg naar gezonder eten." Retrieved 25.08.2015, from http://www.reo.be/ndl/reo_actueel/actueel.asp?jaar=2012&pagina=E085A04.
Roels, K. and D. Van Gijseghem (2011). Verlies en verspilling in de voedselketen. Departement Landbouw en Visserij, Afdeling Monitoring en Studie Brussel: 58.
Schneider, F. (2013). "The evolution of food donation with respect to waste prevention." Waste Management 33(3): 755-763.
Sociale Kruideniers Vlaanderen vzw (2012). "Sociale Kruideniers Vlaanderen vzw." Retrieved 28.08.2015, from https://onedrive.live.com/view.aspx?resid=B933F3E6F57F71B!1278&app=WordPdf&authkey=!AM6an0Jbf8MXRYk.
REFERENTIES
80
Tarasuk, V., et al. (2014). "A survey of food bank operations in five Canadian cities." Bmc Public Health 14.
Tarasuk V. and Eakin J. A. (2005). "Food assistance through "surplus" food: Insights from an ethnographic study of food bank work." Agriculture and Human Values 22(2): 177-186.
Thermo Fisher Scientific. "BAIRD-PARKER AGAR BASE." Retrieved 15.04.16, from http://www.oxoid.com/uk/blue/prod_detail/prod_detail.asp?pr=CM0275&org=153&c=uk.
Thermo Fisher Scientific. "MYP AGAR (Mannitol Egg Yolk Polymyxin Agar)." Retrieved 15.04.16, from http://www.oxoid.com/uk/blue/prod_detail/prod_detail.asp?pr=CM0929&org=9&c=uk&lang=en.
Thermo Fisher Scientific. "PERFRINGENS AGAR BASE (TSC AND SFP)." Retrieved 16.04.16, from http://www.oxoid.com/uk/blue/prod_detail/prod_detail.asp?pr=CM0587&org=53&c=uk&lang=EN.
Uyttendaele, M., et al. (2010). Microbiologische richtwaarden en wettelijke microbiologische criteria, Vakgroep voedselveiligheid en voedselkwaliteit, Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen, Universiteit Gent: 133.
Vandevoort, L. (2013). Sociaal aan de slag met voedseloverschotten. Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin: Afdeling Welzijn en Samenleving, Marijke Enghien: 83.
Vlaamse Regering (2015). "Prevention of food losses in Flanders." Member States - efforts to reduce food waste. Retrieved 18.02.2015, from http://ec.europa.eu/food/safety/food_waste/eu_actions/member_states/docs/20150424_fact_sheet_food_supply_chain_roadmap_flanders_en.pdf.
Vlaamse Regering (2015). "Titel II van het VLAREM."
Vlaamse Regering, et al. (2014). "Ketenroadmap Voedselverlies 2015-2020."
Voedselbanken Nederland (2014). "Handboek Voedselveiligheid Vereniging van Nederlandse Voedselbanken."
Voedselbanken Nederland (2015). "Fiscaliteit bedrijven en voedselbanken." Retrieved 20.12.2015, from http://www.voedselbankennederland.nl/nl/infobulletin.html.
Westyn, A., et al. (2014). De houdbaarheidsdatum van gekoelde producten doorgelicht. Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen, Universiteit Gent: 149.
81
7 Bijlagen Bijlage 1: Niet-limitatieve lijst van levensmiddelen opgesteld door het FAVV die door de
Voedselbanken en liefdadigheidsorganisaties kan gebruikt worden als richtlijn bij het
beoordelen van de houdbaarheid van levensmiddelen indien de houdbaarheidsdatum van het
product is bereikt of overschreden.
BIJLAGEN
82
BIJLAGEN
83
Bijlage 2: Lijst van de temperatuur voorschriften zoals opgenomen in de bijlagen van het KB van
13 juli 2014 (KB 2014).
BIJLAGEN
84
Bijlage 3: De gegevens van de contactpersonen van de gecontacteerde instanties. Ook de datum van interview en door wie het interview werd
afgenomen is weergegeven.
Geïnterviewde Contactgegevens Contactgegevens
verkregen via
Datum
interview
Interviewers
Regulatoren
Europese
Commissie
Anne-Laure Gassin
(verantwoordelijke voor de
coördinatie omtrent food waste
prevention) en Kris De Smet
(hoofd van het team rond
voedselhygiëne)
Anne-
Prof. Jacxsens 30/10/15 Prof. Jacxsens,
Elien, Helena
FAVV Vicky Lefevre (Director General
Control Policy), Caroline De
Praeter (expert
voedselveiligheid) en Eva Mees
(expert voedselhygiëne)
Prof. Jacxsens 19/10/15 Prof. Jacxsens,
Elien, Helena
Vlaams
Gewest
Frank Van den Branden
(Beleidsmedewerker
armoedebestrijding van het
departement Welzijn,
Volksgezondheid en gezin)
en.be
Deze contactpersoon werd
verkregen via Kris Roels,
die op z’n beurt verkregen
via Eva Mees.
19/01/16 Via mail
BIJLAGEN
85
Donoren
FEVIA Johan Hallaert (Director Food
Policy) en Els De Langhe (Food
Policy Advisor)
Prof. Jacxsens 6/10/15 Prof. Jacxsens,
Elien, Helena
Veiling A Prof. Jacxsens 8/01/16 Prof. Jacxsens,
Elien,
Veiling B Site veiling B 14/03/16 Via mail
Veiling C Site veiling C 14/03/16 Via mail
Comeos Nathalie De Greve (Head
Product Policy & Sustainability)
en Géraldine Verwilghen (Junior
Advisor Sustainability)
Prof. Uyttendaele 17/12/15 Prof.
Uyttendaele,
Elien, Helena
Supermarkt
2
Prof. Jacxsens 29/02/16 Prof. Jacxsens,
Elien, Helena
Supermarkt
1
Via uiteenzetting van Food
Flanders ‘De vergeten
markt’ op 15/09/2015
29/01/16 Prof. Jacxsens,
Elien,
Supermarkt
3
Prof. Jacxsens 9/02/16 Elien, Helena
BIJLAGEN
86
Facilitatoren
KOMOSIE Caroo Torfs
(projectmedewerker
voedselverlies)
caroo.torfs@komo
sie.be
Prof.Uyttendaele 16/11/15 Elien, Helena
POD MI Nele Bossuyt (POD
Maatschappelijke
Integratie)
[email protected] Deze contactpersoon werd verkregen via
Frank Van den Branden
25/03/16 Telefonisch,
Elien, Helena
Belgische
Federatie Van
Voedselbanken
Alfons De Vadder,
gedelegeerd bestuurder
van Europese Federatie
van Voedselbanken
Via website 18/01/16 Prof. Jacxsens,
Elien
Voedselbanken
West-Vlaanderen
Ignace Bosteels,
afgevaardigd bestuurder
Via website 16/12/15 Elien, Helena
Voedselbanken
Nederland
Henk Van der Meer,
nationaal Coördinator
Team Voedselveiligheid
voor Voedselbanken NL
[email protected] Prof.Uyttendaele 26/11/15 Prof.
Uyttendaele
Acceptoren
sociale kruidenier
Brugge
Via website 18/12/15 Prof. Jacxsens,
Helena
Sociale kruidenier
Gent
Telefonisch gecontacteerd door Helena.
Gegevens werden via de site verkregen.
Voedsel
bedeelpunt
Telefonisch gecontacteerd door Elien.
Gegevens werden via de site verkregen.
9/02/16 Elien
Sociaal restaurant
A
Telefonisch gecontacteerd door Elien.
Gegevens werden via de site verkregen.
15/02/16 Elien, Helena
Sociaal restaurant
B
Telefonisch gecontacteerd door Elien.
Gegevens werden via de site verkregen.
16/03/16 Helena
BIJLAGEN
87
Bijlage 4: Begeleidende brief (Nederlands)
BIJLAGEN
88
BIJLAGEN
89
BIJLAGEN
90
Bijlage 5: Begeleidende brief voor de Europese Commissie (Engels)
BIJLAGEN
91
BIJLAGEN
92
BIJLAGEN
93
BIJLAGEN
94
Bijlage 6: Protocol Vidas L.monocytogenes
1. Weeg 25 gram van het staal af in een stomacherzak, rijk aan met 225 ml Demi Fraser (Bouillon
Fraser Demi, BioMérieux, REF 42727) en stomacher gedurende 1 minuut.
2. Incubeer gedurende 24 uur bij 30°C.
3. Vervolgens wordt 0,1 ml van de aanrijking uit de stomacherzak overgebracht naar een Fraser Broth
buisje (Fraser bouillon, BioMérieux, REF 42072). Incubeer dit gedurende 24 uur bij 37°C.
4. In de VIDAS Listeria monocytogenes II LMO2 (BioMérieux,REF 30704) zitten een bijgeleverde
standaardoplossing, een positieve controle en een negatieve controle. Doe in de eerste 2 strips 500
μl van de standaardoplossing, in de 3de strip 500 μl van de positieve controle en in de 4de strip 500 μl
van de negatieve controle.
5. Nu kan telkens 500 μl van de stalen uit de Fraser Broth buisjes toegevoegd worden in de volgende
strips.
6. Tenslotte dienen de strips in het Vidas toestel (Vidas automated Immunoassay System,
BioMérieux, REF 99735) geplaatst te worden. Indien de standaarden en de controles in orde zijn,
kunnen de stalen geanalyseerd worden.
Bijlage 7: Protocol Vidas Salmonella spp.
1. Weeg 25 gram van het staal af in een stomacherzak, rijk aan met 225 ml BPW (Buffered Peptone
Water, Oxoid Microbiology products, CM0509) en stomacher gedurende 1 minuut.
2. Incubeer gedurende 18 à 20 uur bij 37°C.
3. Vervolgens wordt 0,1 ml van de aanrijking uit de stomacherzak overgebracht naar een Salmonella
Xpress 2 Broth buisje (SX2 Bouillon, BioMérieux, REF 42121). Incubeer dit gedurende 24 uur bij 42°C.
4. In de Vidas Salmonella-kit (VIDAS Salmonella SLM, BioMérieux, REF 30702) zitten een bijgeleverde
standaardoplossing, een positieve controle en een negatieve controle. Doe in de eerste 2 strips 500
μl van de standaardoplossing, in de 3de strip 500 μl van de positieve controle en in de 4de strip 500 μl
van de negatieve controle.
5. Nu kan telkens 500 μl van de stalen uit de SX2-buisjes toegevoegd worden in de volgende strips.
6. Tenslotte dienen de strips in het Vidas toestel (Vidas automated Immunoassay System,
BioMérieux, REF 99735) geplaatst te worden. Indien de standaarden en de controles in orde zijn,
kunnen de stalen geanalyseerd worden.
Bijlage 8: Bevestiging van de aan-/afwezigheid van L. monocytogenes
De Vidas toont aan dat er geen L. monocytogenes op het staal aanwezig is, maar er zijn verdachte
kolonies opgemerkt op de ALOA-platen (karakteristiek groen met halo) van dat staal.
1. Opzuiveren via 4X4 op TSA
2. Drie testjes uitvoeren:
1) catalase test
1. Neem een PPS- buisje (9 ml) en voeg hier 1ml 30% H2O2 oplossing aan toe
2. Doe van deze oplossing een druppel op draagglaasje en voeg hier wat koloniemateriaal
aan toe. Indien er belvorming is, zijn deze kolonies catalasepositief.
2) steekcultuur in SIM-medium
1. Steek met een steekpunt van een entnaald wat koloniemateriaal in een buisje met SIM-
agar.
BIJLAGEN
95
2. Incubeer bij 25°C
3. Indien het staal met L. monocytogenes besmet is, worden duidelijke parapluutjes
gevormd.
3) Microbact test
1. Steek met een steekpunt van een entnaald wat koloniemateriaal in een oplossing
(Microbact Identification kits, Oxoid Microbiology Products)
2. Doe 100µl van deze bacteriële oplossing in elk welletje en 1 druppel bloed in het laatste
welletje.
3. Incubeer 24 uur bij 37°C.