13
02 12 14 16 18 20 Het einde van de ruimtelijke ordening Wim Derksen Politiek tussen proces en project Elco Brinkman Het Ministerie van Ruimtelijke Ontwikkeling Jaap Modder De Franse worsteling van Staat en Regio’s Hugo Gordijn Het begin van de ruimtelijke ordening Jan Schuur Column Mantra Bernard Hulsman RUIMTELIJK PLANBUREAU RUIMTE IN DEBAT 01/2003

Wim Derksen Politiek tussen proces en project 12

  • Upload
    others

  • View
    1

  • Download
    0

Embed Size (px)

Citation preview

Page 1: Wim Derksen Politiek tussen proces en project 12

02

12

14

16

18

20

Het einde van de ruimtelijke ordeningWim Derksen

Politiek tussen proces en projectElco Brinkman

Het Ministerie van Ruimtelijke OntwikkelingJaap Modder

De Franse worsteling van Staat en Regio’sHugo Gordijn

Het begin van de ruimtelijke ordeningJan Schuur

Column MantraBernard Hulsman

RU

IMT

EL

IJK

PL

AN

BU

RE

AU

RU

IMT

E IN

DE

BA

T 0

1/2

00

3

Page 2: Wim Derksen Politiek tussen proces en project 12

Van de redactie

Een van de taken van het Ruimtelijk Planbureau is het stimuleren enverdiepen van het maatschappelijke debat over ruimtelijke problemen.Daarom start het planbureau in het tweede jaar van zijn bestaan deserie Ruimte in Debat.Voor u ligt het eerste nummer.

De titel van deze tweemaandelijkse periodiek geeft niet alleen hetonderwerp van debat aan – ruimte –, maar ook de ambitie om vast-geroeste standpunten en ingegraven stellingen weer eens te verlatenom ruimte te geven aan nieuwe ideeën en argumenten. De HeiligeHuisjes van de Nederlandse Ruimtelijke Ordening – en dat zijn er veel – zullen hun zaligheid steeds opnieuw moeten bewijzen. Kern vanelk nummer is daarom een stellingname in een belangrijke ruimtelijkediscussie.

In dit eerste nummer bijt Wim Derksen het spits af met zijn essay over‘Het einde van de ruimtelijke ordening’. Ontpopt de directeur Ruimte-lijk Planbureau zich tot de Fukuyama van de Nederlandse ruimtelijkeordening? In ieder geval biedt hij enkele reflecties over de maakbaar-heid van de ruimte en de keuzevrijheid van burgers.

De reacties van Elco Brinkman (voorzitter Algemeen VerbondBouwbedrijf) en Jaap Modder (voorzitter College van bestuur Knoop-punt Arnhem-Nijmegen) geven een verdere aanzet tot het debat overhet nieuwe ruimtelijke beleid. Moet het gaan over investeren in en uit-voeren van projecten en tegelijkertijd procedures verkorten om hetfaillissement van de ruimtelijke ordening te voorkomen? Op diemanier wordt de landschappelijke verfrommeling tegengegaan en het land voor buitenlandse investeerders aantrekkelijk gehouden,met projecten waarvoor publiek en privaat volledig gaan. Of kan denationale RO-agenda alleen bij een rigoureuze reorganisatie op rijks-niveau en een totaal andere agenda worden gered van de verslonzing?

Het centrale thema wordt verdiept in twee achtergrondrubrieken.Hugo Gordijn kijkt over de grenzen: hoe verloopt de discussie inFrankrijk over de verhouding tussen rijk en regio’s? En Jan Schuurblikt terug naar het verleden: de planningsfilosofie uit de vroegemiddeleeuwen.

Als filosofisch rustpunt na een fris debat eindigt het tijdschrift meteen column over de persoonlijke beleving van ruimte. De column wordtsteeds door een andere auteur verzorgd. Deze keer de ruimte zoals zijwordt beleefd door Bernard Hulsman (NRC), over de medeverant-woordelijkheid van ruimteordenaars ten aanzien van het mantra datNederland vol is.

Page 3: Wim Derksen Politiek tussen proces en project 12

Het contrast met het vorige kabinet is opval-lend. De Vijfde Nota van Jan Pronk was eendappere (en wanhopige) poging om de ruim-telijke ordening overeind te houden. Daarmeevergeleken oogt de Stellingnamebrief nogalbleek. De brief is vooral procedureel vanaard. Het is een keuze voor minder Haagseregels (gemeenten worden niet meer tot rode contouren verplicht), voor minder nota’s (integratie van Vijfde Nota en TweedeStructuurschema Groene Ruimte in een nieuweNota Ruimte), voor meer beleidsvrijheid voorprovincies en gemeenten én voor minderambities (omdat het geld op is).

Waar het om de inhoud gaat, hangt er eenwaterig zonnetje boven het Nederlandselandschap. Het landelijk gebied moet nietvollopen met verstedelijking en de stedenmoeten sterk blijven. Maar volgens deStellingnamebrief wil het kabinet niet verval-len in ‘starre beleidskaders’. Op het platte-land moet het bijvoorbeeld mogelijk zijn om woningen te bouwen ‘voor tenminste deeigen bevolkingsgroei’ (cursivering wd). Hetkabinet constateert dan ook een spanningtussen de twee wensen die het wil realiseren:bundeling van wonen en werken in stedelijkegebieden én ruimte bieden aan de ontwik-keling van het platteland. Het is aan de provincies om die spanning op te lossen.Ten slotte wil het kabinet het areaal aanbeschermde natuurgebieden beperken.

Toch intrigeert de Stellingnamebrief.Terwijl Nederland legio ruimtelijke proble-men kent, lijken de ambities die het kabinetin de brief tentoonspreidt steeds geringer teworden. Zijn we daarmee getuige van heteinde van de ruimtelijke ordening? Of is eriets anders aan de hand? Wordt het geloof inde maakbaarheid van de ruimte afgezworenen gaat de keuzevrijheid van burgers het voor het eerst winnen van de grote visies van ‘Den Haag’? In dit essay ga ik op beidevragen nader in.

Vijfde Nota tussen wal en schipBij de kabinetsformatie (2002) bleek al dathet nieuwe kabinet het moeilijk zou krijgenmet de Vijfde Nota. In de beeldvorming heettede nota ‘dirigistisch en centralistisch’ , alsofDen Haag zich opmaakte voor een grootoffensief.Wie de nota leest, komt tot eenandere conclusie. De ‘stoeptegel’, zoals die in Den Haag liefkozend dan wel misprijzendwordt genoemd, is vooral een mooi boek.Veelplaatjes en veel woorden, maar au fond niet zoheel veel beleid. En helemaal niet zo diri-gistisch. Blijkbaar heeft men zich verkekenop het imago van Jan Pronk.

Maar toch: het is niet alleen verkeerdebeeldvorming. De Vijfde Nota kent ook evidente tegenstrijdigheden. Zo staatgeschreven:‘De Nederlandse ruimtelijkeordening staat voor een grote uitdaging’(blz. 257). Op welke uitdaging we ons moetenvoorbereiden, blijft onderbelicht. Zo staatgeschreven (zelfde pagina): `Er is een waar-neembare discrepantie tussen beleid en werkelijkheid.’Toch formuleert het kabinetdrie strategieën, alsof die discrepantie een-voudig kan worden overwonnen: intensiveren(van ruimtegebruik in bebouwd gebied),combineren (van functies in landelijk gebied)en transformeren (van bestaand gebied). Zostaat geschreven dat het kabinet kiest vooreen ‘selectiever’ beleid.Toch lijkt de VijfdeNota over alles en iedereen te gaan.Wekomen er dus niet met de simpele opmerkingdat ‘de Vijfde Nota minder dirigistisch wasdan het imago van Jan Pronk.’

Het lijkt of de nota juist in de ‘sturings-filosofie’ tussen de wal en het schip is geraakt. Zo lijkt zij afstand te nemen van de aloude toelatingsplanologie; ontwikke-lingsplanologie heeft de toekomst. Daarmee suggereert het kabinet dat de ruimtelijkeordening vooral in samenspraak met burgersen maatschappelijke organisaties vorm moetkrijgen. Helaas blijft onduidelijk wat onder

3

Wim Derksendirecteur Ruimtelijk Planbureau

Het einde van de ruimtelijke ordening

2002 was een mager jaar voor de

ruimtelijke ordening. Door de val van

het kabinet-Kok II bleven enkele

belangrijke nota’s liggen, waaronder

de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening.

Het Strategisch Akkoord van het

kabinet-Balkenende gaf weinig

richting. Gelukkig slaagde het kabinet

er wel in om de hoofdlijnen van zijn

ruimtelijk beleid in een Stelling-

namebrief vast te leggen. Maar heeft

de Stellingnamebrief ook voor het

volgend kabinet iets te bieden?

Page 4: Wim Derksen Politiek tussen proces en project 12

zijn wereldpositie kan behouden zonder deaanleg van een zesde en een zevende baan

– de woonwensen van burgers, die veelmeer ruimte om zich heel willen dan de uitgangspunten van het ruimtelijk beleid toelaten

– de toekomst van de landbouw inEuropees en mondiaal perspectief: blijft deglastuinbouw en gaan we de glassteden vanWiny Maas bouwen, of laten we grote delenvan Nederland vollopen met warenhuizen?

– de klimaatveranderingen en de hoogtevan de zeespiegel: is kustverlenging in de toe-komst geen betere strategie dan de tot nogtoe gevolgde kustverkorting?

– ecologie en energie: voldoet een ecolo-gische hoofdstructuur van boeren en bos-wachters aan de normen van Rio enJohannesburg? Welke ruimtelijke consequen-ties heeft het gebruik van nieuwe energie-bronnen?

– de verbloemkoling dan wel verromme-ling van Nederland, die optreedt ondanks,of wellicht dankzij, het streven naar concen-tratie (het water loopt overal over de dijk, alsde dijk overal te laag is om maatschappelijkeontwikkelingen tegen te houden).

Wie deze kleine selectie van ruimtelijke problemen beziet, is niet alleen verrast dooreen Vijfde Nota, die bovenal in veel woordenen plaatjes blijft steken, en een te fletseStellingnamebrief, maar ook door de geringemachtspositie die het ministerie van VROMin de Haagse binnenwereld lijkt in te nemen.Bij de kabinetsformatie lijkt de belangstel-ling voor het ministerie zelfs steeds geringerte worden.

Ruimtelijke ordening of ruimtelijkeaccommodering

Ook in een ander opzicht lijkt het einde vande ruimtelijke ordening te worden aangekon-digd. Het kabinet-Balkenende lijkt definitief

afscheid te nemen van de maakbare ruimte-lijke ontwikkeling. Overigens vind ik diekeuze wél verfrissend.

Het zij gezegd: de overheid heeft altijdgetwijfeld tussen ruimtelijke ordening enruimtelijke accommodering en het ruimtelijkbeleid is bijna altijd een mengvorm. Laat ikdie twee posities verduidelijken: is het detaak van de overheid om middels het ordenenvan de ruimte maatschappelijke idealen teverwezenlijken? Of is het (slechts) de taakvan de overheid om de vaak tegenstrijdigemaatschappelijke wensen ten aanzien van de ruimte af te wegen en met elkaar te ver-zoenen? Heeft de overheid een normatieve of een neutrale rol in het ruimtelijk beleid? Is er behoefte aan ruimtelijke ordening of iser behoefte aan ruimtelijke accommodering?

De ruimtelijke ordening als inhoudelijke,en zelfs ideologische, activiteit heeft veel ver-wantschap met architectuur en stedenbouw,en met sociaal-democratie. Eerst waren eralleen architecten, die gebouwen naar eigenidee ontwierpen; later kreeg de stedenbouween volwaardige plek naast de architectuur.De planologie (het nieuwe woord van DeCasseres) voegde zich daar in de twintigsteeeuw bij: het ontwerpen van een stad vroegom het toepassen van sociaal-wetenschap-pelijke kennis. Bij het ontwerpen van stedenging het niet alleen meer om het inrichtenvan de ruimte (de onderlinge ligging vangebouwen, het creëren van open ruimtes),maar ook om sociale ordening. De socialeordening was niet los te zien van de politiekecontext. Ze had vooral de emancipatie vanachtergebleven ‘klassen’ tot doel. In dezeoptiek verschaft ruimtelijk beleid ‘emancipa-tieladders’ voor bepaalde groepen.

Ruimtelijke ordening is daarmee bij uitstek maatschappelijke ordening, gelegiti-meerd door het grote streven naar maat-schappelijke gelijkheid. Niet voor niets zijnsociaal-democraten ruim vertegenwoordigd

5

ontwikkelingsplanologie wordt verstaan. Ineen rapport van de Wetenschappelijke Raadvoor het Regeringsbeleid uit 1998 heette het nog ‘ontwikkelingspolitiek’. Maar ook deWRR heeft verzuimd aan dit begrip een een-duidige definitie te geven. Gaat het om ont-wikkelen in tegenstelling tot conserveren?Gaat het om actief beleid (bouwen) in tegen-

stelling tot passief beleid (bestemmings-plannen vaststellen), of gaat het om beide?Gaat het om wel of niet betrekken van stake-holders, en in welke mate dan? Zonder duide-lijkheid blijft slechts het gevoel hangen dateen nieuwe benadering nodig is, zonder datde oude al overboord is gezet.

Misschien is het wel typerend voor deVijfde Nota. Soms oogt die nota zo modern,en soms zo traditioneel. Zij onderkent hetgrote belang van de mondiale context, maarwerkelijke keuzen worden niet aan die mon-diale context gerelateerd. Zij onderkent het belang van stromen voor de ruimte inNederland, maar infrastructuur wordt nietbenut als een instrument voor ruimtelijkbeleid. Zij onderkent dat de begrippen ‘stad’en ‘stedelijkheid’ ‘gebrekkig hanteerbaar zijn geworden’, terwijl de volgende paragraafals titel heeft:‘Stad en stedelijkheid’. En hetoude begrip ‘stadsgewest’ wordt halfslachtigvervangen door het begrip ‘stedelijk net-werk’, waarin (binnen)steden bijna per defi-nitie de knopen vormen van het netwerk. Inwerkelijkheid kennen de nieuwe netwerkenveel meer, en soms ook veel belangrijkere,

knopen. Is die halfslachtigheid de reden waarom de nota vooral bekend geworden isdoor haar rode en groene contouren? Derode contouren voor de begrenzing van deverstedelijking, de groene voor de bescher-ming van de natuurgebieden.Veel meer blijftniet hangen. Als gevolg daarvan is niemandwerkelijk van de Vijfde Nota gaan houden.

De Stellingnamebrief en de schijnbareafwezigheid van ruimtelijke problemen

De Stellingnamebrief had een praktisch doel:hoe komen we uit de impasse? Inhoudelijk ishij eerder ‘aanvullend’: de Vijfde Nota blijftgelden zolang zij niet is weersproken. Ook in de analyse van ruimtelijke ontwikkelingenen ruimtelijke noden sluit de brief goed aanop de nota. Alleen komen de rode contourengoeddeels te vervallen en komt er voor groene contouren minder emplooi. De ambi-tie verwatert. Het lijkt zelfs alsof het eindevan de ruimtelijke ordening wordt aangekon-digd. Alle problemen lijken opgelost.

Hoe onjuist is die gedachte! Dat er nau-welijks problemen worden genoemd, bete-kent niet dat deze niet bestaan. Juist op degrote ruimtelijke problemen van deze tijd lijken de Vijfde Nota en de Stellingnamebriefgeen antwoord te geven. In willekeurige volg-orde, en zonder volledigheid, noem ik:

– de mobiliteit (het gebrek aan bereik-baarheid): voor fundamentele oplossingenmoeten verkeer en vervoer en ruimtelijkeordening elkaar ontmoeten

– Schiphol, dat niet in lengte van jaren

4

Juist op de grote ruimtelijke problemen van deze tijd lijken de Vijfde Nota en de

Stellingnamebrief geen antwoord te geven.

Page 5: Wim Derksen Politiek tussen proces en project 12

6 7

Page 6: Wim Derksen Politiek tussen proces en project 12

van de overheid in de nota Mensen, wensen,wonen, afkomstig van hetzelfde ministerievan VROM, maar schijnbaar geheel geschre-ven in lijn met het neutrale paradigma (dewensen van de burger als uitgangspunt)?

Zo ook kiest de Stellingnamebrief voorruimtelijke accommodering. Ruimtelijkbeleid wordt niet op voorhand gezien alsinstrument voor maatschappelijke ordening;ruimtelijk beleid behoort vooral gericht te zijn op het verbinden van belangen, op het accommoderen van de verschillenderuimtelijke wensen. Dit is te begrijpen in hetlicht van de ontstaansgeschiedenis van het

kabinet-Balkenende, dat immers geformeerdwerd in een tijd waarin het publieke onge-noegen over de rol van de overheid prominentop de publieke agenda stond. Deze nuchterebenadering vind ik op zich verfrissend. Ik hebdaarvoor zowel een principieel als een prag-matisch argument.

Principieel De grote ideologieën hebbenaan de wieg gestaan van de westerse samen-leving. Ze hebben bijgedragen aan de eman-cipatie van tal van bevolkingsgroepen en uit-eindelijk geleid tot een grotere mondigheidvan burgers. Hoe groot die mondigheid in depraktijk is en hoe autonoom burgers zijn bijhun stellingname, laat ik hier verder buitenbeschouwing. Het is belangrijk om de mon-digheid van burgers te benutten, te vergrotenen in ieder geval tot uitgangspunt te nemen.Bij die moderne mondigheid is geen plaatsvoor een betuttelende overheid, die op grond

van abstracte ideologieën tot ruimtelijke keuzen komt. Bij die moderne mondigheidpast ook geen publiek debat waarin ruimte-lijke opties als ‘niet politiek correct’ onbe-sproken blijven. Om die reden vind ik hetparadigma van ruimtelijke accommodering‘verfrissend’.

Pragmatisch Elk bestuurskundig onder-zoek van de afgelopen veertig jaar naar deuitvoering van overheidsbeleid leidt maar totéén conclusie: overheid, wees realistisch! Ubent tot veel minder in staat dan u (aan dekiezers) suggereert.

Ten eerste is het slechts beperkt mogelijk om ruimtelijke ontwikkelingen over een watgrotere tijdsspanne te voorspellen. Het isalleen al om die reden moeilijk om de ruimtezinvol en effectief te ordenen.Ten tweede zijn ruimtelijke ontwikkelingen nauwelijks testuren; er gaan (veelal) maatschappelijkeontwikkelingen achter schuil, die zich slechtsheel beperkt door een overheid laten regule-ren.Ten derde is het veel eenvoudiger omoverheidsbeleid te bedenken dan het uit tevoeren. Dit komt niet alleen door de toege-nomen mondigheid van burgers, maar nogveel meer door de institutionele fragmentatievan diezelfde overheid (inclusief lagere over-heden als provincies en gemeenten).Overigens bestaat er een nauw verband tus-sen de pluraliteit aan standpunten binnen desamenleving en dezelfde pluraliteit binnen deoverheid. De ontwikkeling van de Vijfde Notais daarmee geschetst: de vele standpunten

9

in de wereld van de ruimtelijke ordening.Intussen was de stedenbouw niet geheel uithanden genomen van architecten en steden-bouwers. Hun wereld werd al evenzeer doordezelfde maatschappelijke idealen gedreven.Voor een hele generatie ontwerpers was het‘functionele’ boven het ‘esthetische’ verhe-ven. Hoe goed bedoeld ook, ruimtelijke orde-ning is in dit denkkader vooral top-down.Wat in de wereld van planologen, architectenen stedenbouwers voor de samenleving ‘goed’werd gevonden, was per definitie gelegiti-meerd.

Waar de overheid in het denkkader van de ruimtelijke ordening inhoudelijk positiekiest, heeft de overheid in het denkkader vande ruimtelijke accommodering bij uitstek eenneutrale positie. De overheid heeft slechts detaak om de verschillende belangen en wensen(van burgers, maatschappelijke organisaties,bedrijven, enz.) tegen elkaar af te wegen en,zo mogelijk, met elkaar te verzoenen. Deoverheid kan nog een stap verder gaan doorslechts de afweging van belangen te organise-ren: de betrokkenen wegen zelf de belangenaf binnen het organisatorische kader van deoverheid. En ruimtelijk beleid is hier niet top-down, maar juist bottom-up.

Het ruimtelijk beleid is altijd een meng-vorm geweest van ruimtelijke ordening enruimtelijke accommodering, ook al vanwegede verschillende keuzen die departementenmaken.VROM kiest eerder voor ruimtelijkeordening; sectorale departementen alsVerkeer & Waterstaat, Landbouw, Natuur en Visserij en Economische Zaken eerdervoor ruimtelijke accommodering. Nietteminis door de tijd heen een slingerbeweging teontwaren. Soms ligt het accent op ruimtelijkeordening, dan weer op ruimtelijke accommo-dering.

De twee denkkaders zijn in de praktijkgoed herkenbaar. Denk eens aan de ontwik-keling (het ontwerp) van de Zuiderzeepolders

in de afgelopen eeuw! Daar werd niet alleende ruimte geordend. Daar werd een nieuwesamenleving geschapen. Daar werd eenpubliek domein gecreëerd, waarin de nieuwepolderbewoners elkaar moesten ontmoeten.Denk ook eens aan de wijkgedachte, zoals die lange tijd bij de overheid opgeld heeftgedaan: de ruimtelijke ordening als middelom burgers met elkaar te integreren, zonderdat één burger erom had gevraagd. In depraktijk zien we echter ook vaak een accom-moderend beleid, zonder werkelijke politiekekeuzen. Het gevolg is dat de ‘open ruimte’niet wordt opengehouden, hoewel dat bij uitstek één van de doelstellingen is van hetruimtelijk beleid. Het gevolg is dat Schipholdoorgroeit, terwijl de woningbouw in dedirecte omgeving niet wordt stopgezet.Het gevolg is dat gekozen wordt voor eenEcologische Hoofdstructuur, waarin land-bouw wordt geacht bij te dragen aan de biodiversiteit.

Ruimtelijke accommodering krijgt weer prioriteit

Met de Stellingnamebrief krijgt ruimtelijkeaccommodering weer prioriteit. Hoezeerruimtelijke accommodering in de Vijfde Notaook aan betekenis wint (in het streven naarontwikkelingsplanologie), het accent ligt nognadrukkelijk bij een ‘ordenende’ overheid:`Ruimtelijk beleid kan de maatschappelijkeachterstand van minderheden niet directopheffen, maar het kan wel bijdragen aaneen rechtvaardiger samenleving […]’(blz.113). Daar wenst de regering aanmer-kelijk meer te doen dan het vervullen van eentamelijk simpele en basale taak: het verbin-den van maatschappelijke belangen. Ook hetnastreven van ruimtelijke kwaliteit en metname de invulling die hieraan in de vorm vanzeven criteria werd gegeven, duidde op eennadrukkelijk streven naar ruimtelijke orde-ning. Hoe anders is bijvoorbeeld de positie

8

Het is belangrijk om de mondigheid van burgers te benutten, te vergroten en in ieder geval tot uitgangspunt te nemen.

Page 7: Wim Derksen Politiek tussen proces en project 12

onder de bevolking. Het is de overheid diehiervoor heeft te waken, aangezien keuzenvoor duurzaamheid nog wel eens strijdig zijnmet individuele belangen van burgers.

– Architectuur en stedenbouw.Hoewel ik niets heb tegen Port Zélande, moetde overheid niet alleen voor ontwerpen vanarchitecten en stedenbouwers kiezen die aan-sluiten bij de smaak van de meerderheid. Er

zijn andere smaken (van andere burgers), dieook aan bod moeten komen. Daarmee ontkenik niet dat de betekenis van het ontwerp kanworden overdreven. Zo moet het landschapvooral het product zijn van autonome ont-wikkelingen, en niet een doel op zich.

Ruimtelijk beleid vergt dus het maken van keuzen, ook voor de overheid. Dit laatonverlet dat het goed zou zijn om de komen-de jaren het accent te verschuiven naar ruim-telijke accommodering. Niet in die mate datvoor de overheid slechts een neutrale positieoverblijft.Wel in die zin dat maatschappe-lijke wensen en behoeften het uitgangspuntvormen voor de afwegingen die de overheidmaakt.

ConclusieOp twee manieren lijkt in de Stellingnamebriefhet einde van de ruimtelijke ordening te worden ingeluid. De suggestie ontstaat datde belangrijkste ruimtelijke problemen ‘in het land’ inmiddels zijn opgelost (waaromworden ze anders niet genoemd?). En depositie van de overheid lijkt te verschuivenvan programmatisch naar procedureel.

De eerste gedachte lijkt me onjuist; de twe-de is onder voorwaarden verfrissend. Het isgoed om in het ruimtelijk beleid de maat-schappelijke wensen en behoeften voorop testellen.Wat meer democratie doet de somstechnocratische wereld van het ruimtelijkbeleid geen kwaad. Als daarmee maar niet deindruk wordt gewekt dat de overheid geenpolitieke keuzen meer hoeft te maken; van-zelfsprekend zonder politieke correctheid en in een open debat met de samenleving.

Er is voor een volgend kabinet nog veel tedoen.

11

moesten wel leiden tot een onduidelijk com-promis.

Het is om deze pragmatische redenen datik maar beperkt geloof hecht aan het adagi-um dat de gewenste maatschappelijke orde-ning middels ruimtelijke ordening ter handkan worden genomen, laat staan kan wordenafgedwongen.

Toch zal de overheid moeten kiezenHoe verfrissend die nuchtere kijk op de rolvan de overheid in de ruimtelijke ontwikke-ling ook mag zijn, daarmee zijn we er niet.Het afwegen van belangen in de ruimtelijkeontwikkeling is niet alleen een kwestie vanoptellen en aftrekken. Het verbinden vanbelangen vraagt om grote inventiviteit. Hetontwerp kan daarbij een belangrijke rol spelen, op verschillende schaalniveaus.

Belangrijker is dat de overheid altijd keu-zen zal moeten maken. Niet alle ruimtelijkewensen kunnen worden gehonoreerd. Nietalleen strijden meerdere partijen om ‘deruimte’, één enkele burger heeft al vaak meerdere ruimtelijke wensen, die niet tege-lijkertijd kunnen worden gehonoreerd, zoalseen grotere mobiliteit en meer rust strijdigmet elkaar zijn. In dat opzicht kies ik dusniet voor een neutrale, maar voor een norma-tieve positie van de overheid. Zo zal de over-heid moeten kiezen als het gaat om:

– De economische positie van Nederlandin de mondiale en in de Europese context.Hoe moet Nederland zich profileren ombinnen deze context verzekerd te zijn van een bestendige economische groei? Welkeruimtelijke consequenties heeft een derge-lijke profilering? Wat betekent dit voorSchiphol, voor de Rotterdamse haven, voorde Deltametropool? Wat betekent dit voor deopen ruimte (gelet op de toekomst van delandbouw)?

– Bereikbaarheid en onbereikbaarheid.Welke ruimtelijke inrichting kan bijdragen

aan een grotere bereikbaarheid? En in welkopzicht heeft het ruimtelijk beleid uit het verleden bijgedragen aan de bestaandemobiliteitsproblemen? Op andere momentenwillen burgers echter juist tot rust komen.Het versterken van onbereikbaarheid kanhiertoe bijdragen. In dat opzicht is de tijds-dimensie een nog onderbelicht thema in hetruimtelijk beleid.

– Woonwensen van burgers.In het algemeen moet, zoals gezegd, de keuzevrijheid van burgers centraal staan.Veel burgers willen in het groen wonen. Datkan worden geaccommodeerd, ook als erbehoefte blijft bestaan aan ‘leegte’ en ‘openruimte’. Het huidige stringente beleid dat dewoningbouw nog steeds wil concentreren opsteden en groeikernen als Almere, lijkt zijnlegitimatie niet te vinden in de ruimtelijkewensen van burgers.

– Variatie in ruimte.Burgers hechten belang aan een gevarieerdlandschap. Ze hebben bovendien een hekelaan de verrommeling van Nederland, zoalsuit elke enquête blijkt. Nogmaals: dit bete-kent niet dat wonen in het groen moet wor-den tegengegaan. Dit vraagt wel om eenzorgvuldige inpassing van nieuwbouw (waar-om ontwikkelen we geen nieuwe dorpen?) en een bescherming van gebieden waarvan de openheid door veel burgers wordtgewaardeerd.

– Bescherming van karakteristieken.Voor het gevoel van eigenheid van burgersmoeten karakteristieke (elementen van) steden en karakteristieke landschappenbehouden blijven.Voor Nederland is overi-gens vooral het water, zowel in de oude steden als in het open landschap, karakte-ristiek.

– Duurzaamheid.Wat resteert voor toekomstige burgers?Duurzaamheid is geen liefhebberij van deoverheid, maar heeft een breed draagvlak

10

Wat meer democratie doet de soms technocratische wereld van het ruimtelijk beleid geen kwaad.

Page 8: Wim Derksen Politiek tussen proces en project 12

13

En wie aan of zelfs op het water wil wonen, moet weten hoe hij datbereiktnet zo goed als hij dat in zijn VINEX-huis wil. Nederland wordtniet in één dag verbouwd, maar ‘t gaat nu wel zo stevig op de schop datje ’t maar beter niet direct daarna weer moet gaan opengraven.

Naar het zich laat aanzien is er de komende jaren relatief weinigpubliek investeringsgeld. Als die ministers het willen, kunnen zij devoorgenomen WOZ-lastenverlichting ombouwen tot een herinvoeringvan de groot-onderhoudsaftrek om de stadsvernieuwing uit het slop te halen. Als zij ’t willen, komt er meer ruimte voor water langs derivieren. Als zij ’t willen, worden de A1, A2, A4, de A12, A15 en A50echte doorstroomroutes. En als zij ’t willen, kunnen zij voor de over-kluizing van de Zuidas en de betere verbindingen van Schiphol met de IJsselmeerpolders en het Hoge Noorden vele jaren lang exploitatie-bijdragen leveren aan samenwerkingsverbanden van particulieren enoverheid in plaats van te blijven zeggen dat er voor zulke belangrijkeinvesteringen geen ruimte is voor een bijdrage à fonds perdu uit de tebeperkte jaarbegroting van de overheid. Als zij ’t willen, kunnenministers een eiland met energiemolens op zee achter de horizon latenaanleggen naast het nieuwe Schiphol. Mensen willen lawaai immersniet in hun achtertuin. Als zij ’t willen, komt er beter publiek-privaatpartnerschap, want ontwerpen verschuiven van het ministerie naar hetstadhuis blijft voor maatschappelijk verantwoorde ondernemers tocheen te weinig aanlokkelijk perspectief om hun geld op in te zetten.Juist nu we ’t economisch zo nodig hebben, zijn investeringen in con-crete projecten zo zinvol. Nederland is namelijk het wachten moe,bleek één- en andermaal in de verkiezingstijd. Kunstenaars zijn, als zo vaak, ook nu weer de maatschappijhervorming vooruitgesneld. Zijvluchtten uit de vormelijke abstractie naar tastbare figuratie. Hetelectoraat volgde: krijgen we alstublieft weer politici die zich nietalleen maar als regelneven ontpoppen, maar vooral als regisseurs dieleiding nemen? Nu de planologen nog. Het is niet voldoende om vanprogramma naar procedure terug te gaan. Het gaat om de keuze vanhet project waarvoor publiek én privaat op de planken gaan.

De polder is buiten, wil ik maar zeggen, ook als het plenst.

Politiek tussen proces en projectL.C. Brinkman, voorzitter AVBB

Stel dat een bescheidener overheid beter onderdak verschaft aan deruimtelijke wensen die onder bewoners van ons land leven. En stel dat die accommodatie niet langer volgestouwd wordt met plannen en programma’s van ambtenaren, maar met pratende, want mondigeburgers.Wat worden dan de paradepaarden van de nieuwe plano-logen?

’t Is waar – de Vijfde Nota inzake de Ruimtelijke Ordening en deStellingnamebrief ruiken niet. Uit de polderklei getrokken laarzen in de bouwkeet wel. Die les hebben we in ieder geval hopelijk allemaalgetrokken in het voorbije jaar: planning was al mooi en ‘governance’zal het nog mooier maken naarmate de bouw alsmaar transparanterwordt. Maar echt mooi wordt de ruimte pas weer als we bewaren watmonumentaal is en ontwikkelen wat nieuw leven in de brouwerijschept. Investeren!

Uitvoeren dus, want het Groene Hart is pas groen als de glasstolpenen de hoogspanningsmasten eruit verdwijnen. En op de AmsterdamseZuidas kun je pas voetballen op het parkeerdak van de nieuwe RAI alsde auto en de trein er onderdoor rijden. Intensiveren, combineren entransformeren zal niet lukken door burgers en hun organisaties aande ambtelijke keukentafel te laten plaatsnemen. Op zich zelf is hetgoed dat die tafel daardoor beter geschraagd wordt, want met zoveelplannen erop buigt die anders door tot íe barst. Intussen kan geen burger, geen bedrijf en geen organisatie alleen bepalen waar wel enwaar niet wordt gebouwd. Hij of zij kan wel bepalen dat en wat erwordt gebouwd en hoe dat wordt gebruikt. Ontwerpen aan de keuken-tafel kan bij wijze van spreken beperkt worden tot de vraag aan de kok om erwtensoep na een schaatstocht op tafel te zetten. Laat de kok maar koken en ga als ambtenaar of inspreker niet langer zelf hetrecept uitschrijven. Het product moet immers ruiken! Als een minister– ik corrigeer mijzelf –, als de betrokken minister(ie)s er nu weer nietmet elkaar in slagen alle pennen op één papier te krijgen en als de procedures nu echt niet korter worden, dan is de ruimtelijke ordeningpas echt failliet, dan gaat de landschappelijke verfrommeling door endan wordt Nederland voor buitenlandse investeerders steeds onaan-trekkelijker.Wie schaarse ruimte beter wil benutten en wie meer onderde grond kwijt wil, moet het structuurschema buisleidingen en hetNVVP meenemen in de plannen voor woningbouw en groene ruimte.

12

Enkele kant-tekeningen bij‘Het einde van deRuimtelijkeOrdening’ door Wim Derksen

Page 9: Wim Derksen Politiek tussen proces en project 12

dekken dat we moeten investeren in dit land, dan ligt er weer eenmooie taak voor de Minister van Ruimtelijke Ontwikkeling.

Het ruimtelijk kader voor de investeringskeuzes is tamelijk overzichtelijk in de Stadstaat Nederland: mainports, de ruimtelijk-economische hoofdstructuur, nationale infranetten (auto, spoor, tele-communicatie), het watersysteem en de ecologische hoofdstructuur.Met een nationaal ruimtelijk-economisch en ecologisch perspectief en het bijbehorende investeringspakket is effectief ruimtelijk ontwik-kelingsbeleid mogelijk.

Institutioneel staat de nationale ruimtelijke ordening er na de jarenDe Boer en Pronk niet florissant voor. De Boer organiseerde vier jaardebat en Pronk deed dat op zijn manier nog eens over.Veel beleidkwam er niet uit, wel mooie plaatjes en praatjes. En over de 87 dagenKamp hoeven we het niet te hebben. Het hoeft niet te verbazen dat het departement niet erg in trek is. Het is net zo populair als Defensieen LNV. Ook in de ambtelijke bureaucratie heeft de DGR aan invloedmoeten inboeten. En er waren de aderlatingen richting het nieuweRuimtelijk Planbureau en de Rijksbouwmeester, die het ruimtelijk ontwerpen tot zijn taak ging rekenen (een absolute misser).

Mijns inziens kan de nationale agenda voor ruimtelijke ontwik-keling alleen gered worden van de verslonzing bij een rigoureuze reorganisatie op rijksniveau en een totaal andere inhoudelijke agenda.Essentieel is dat strategische keuzes die nu bij VROM, LNV en V&Wworden gemaakt onder een effectiever bestuurlijke regie wordengeplaatst.

Tegelijkertijd moet worden geaccepteerd dat de nationale aan-sturing van de ruimtelijke ontwikkeling op wat langere termijn (20-30 jaar) steeds minder vanzelfsprekend wordt. De behoefte aannationale nota’s zal sterk teruglopen. Europa en de regio’s zullenimmers steeds meer de spelers worden in het ruimtelijk-economischbeleid. De Nederlandse provincies lopen qua schaal en ook anderszinsnog ruim achter om die rol op zich te nemen. Maar het is onvermijde-lijk dat dat gaat gebeuren.

Het einde van de ruimtelijke ordening ? Ja, in zijn huidige institu-tionele gestalte en met de huidige agenda heeft het zijn langste tijdgehad. Maar er zal nog wel een kabinet of twee overheen gaan. Eenfikse economische recessie kan het proces versnellen. Het goedenieuws is dat achter het sleetse ameublement van de huidige HaagseRuimtelijke Ordening een veel effectiever en vitaler beleidsmachinevalt te ontwaren.Voor wie het wil zien!

15

Het Ministerie van Ruimtelijke Ontwikkeling

Jaap J. Modder, voorzitter College van Bestuur van de stadsregio Arnhem-Nijmegen (KAN)

Toen Remkes bij VROM begon, was er nog een Directoraat-Generaalvoor de Volkshuisvesting.Toen hij vertrok, heette dit bureaucratischbolwerk Directoraat Generaal Wonen.Toen Kamp aantrad, zou er eenDirectoraat-Generaal Ruimtelijke Ordening (DGRO) komen. Als hijbinnenkort vertrekt, zou zijn belangrijkste wapenfeit wel eens kunnenzijn dat er nu een Directoraat-Generaal Ruimte (DGR) is. Zonder de O van Ordening.

Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, ze hebben het nog langvolgehouden. Net als bij de VPRO zitten ze nu alleen nog in het acroniem VROM. Ik zal ze niet missen. Maar na het verhangen van de naambordjes is het tijd voor wat oefeningen gericht op innovatievan de beleidsinhoud en de organisatie van de Haagse regelfabriekaan de Rijnstraat.

Als het gaat om Wonen ben ik gauw klaar. Belangrijke taak nu:uitkeren van huursubsidies.Welnu, dat kan veel beter geregeld wordenzoals de studiefinanciering of de bijstand. Natuurlijk is wat wetgevingnodig om de woningmarkt te ordenen. Maar dan heb je het wel gehad.Zeker, er is nog de stedelijke vernieuwing. Maar die opgave is veel breder dan alleen de fysieke opgave. Als dat beleid effectief wil worden, is een andere rijksorganisatie nodig, een tijdelijke project-organisatie met meer invloed van Algemene Zaken, Financiën enBinnenlandse Zaken.

Voor het Directoraat-Generaal Ruimte is meer te doen. Minder dan Pronk wilde en meer dan Kamp suggereert in zijn demissionaireStellingnamebrief. Mijn agenda voor de nationale ruimtelijke ordeningvraagt om een Ministerie van Ruimtelijke Ontwikkeling. Een veel kleiner departement dan nu, waarbij Milieu naar Volksgezondheid verhuist. Ik volg verder het recente advies van de VROM-raad overruimtelijke investeringen. De toekomst van VROM bestaat niet uit hetInstituut voor Normen en Waarden voor de Ruimtelijke Kwaliteit.De core business wordt de coördinatie op rijksniveau van ruimtelijkrelevante investeringen.Voor die investeringspolitiek hadden we deInterdepartementale Commissie Economische Structuurversterking(ICES), maar dat was een staatsloterij, zo stelde de VROM-raadterecht. Nu het ICES-geld goeddeels op is, wordt het bijbehorendeambtelijke circus ook weer opgebroken. En als we straks weer ont-

14

Page 10: Wim Derksen Politiek tussen proces en project 12

zijn. De agglomeraties groeien door elkaarheen (mooi Frans woord: l’interprenetration)en zo vervalt de kans op een goed afgebakendsysteem van stadsgewesten.

‘Pays’ zou je kunnen vertalen door ‘streek’, als in onze streekplannen. In deFranse context is het echter meer: het ‘pays’vindt zijn oorsprong in de 300 Gallischestammen die zich tegen Caesar verzetten,de 265 Franse kazen en de vele wijnsoorten.Opmerkelijk is hier dat de samenwerkings-organen van onderaf moeten groeien; hetgaat dus niet per se om de oude departemen-ten. Zo kan de ene gemeente aan meerderesamenwerkingsorganen deelnemen, en eenandere gemeente kan juist een eiland vormenin de zee van samenwerking. De subsidiesgaan naar die samenwerkingsorganen die een plan indienen dat spoort met de beleids-uitgangspunten van de regering. De regeringmaakt dus geen regionaal plan; zij biedtalleen analysemateriaal.

Drewe wees al op een interessante paralleltussen het Franse en het Europese ruimte-lijke beleid. Hij noemt subsidiariteit het basis-beginsel van het nieuwe RO-beleid.Wat oplaag regionaal niveau gedaan kan worden,hoeft niet op hoger regionaal niveau. Ookbestaan er Europese programma’s voorgrensoverschrijdende regionale samen-werking die van onderop zijn georganiseerd.MHAL (Maastricht Heerlen Aken Luik) is zo’n voorbeeld, waarbij de provincies overigens sterk betrokken zijn. De EU doet

steeds vaker rechtstreeks zaken met regio-nale clubs, dus buiten de gevestigde territo-riale orde van departementen en regio’s om.

De eerste ervaringen worden in Frankrijknu beschreven (Gorgeu 2002). Bij de agglo-meraties gaat de voorgestane solidariteittussen centrumsteden en het achterland nietvanzelf, net als bij ons. En bij de ‘pays’ blijktnog wel eens een fors verschil tussen de feite-lijke relaties in een stedelijk systeem en deregionale cultuur, zoals in Frans Baskenland.De vraag die wordt opgeworpen, is ook of dediscrepantie tussen het kiezersniveau vangemeenten en provincies zich wel verhoudttot het subsidieniveau van agglomeraties en‘pays’. De parallel met Europa dringt zichwederom op: het democratisch deficit.

Wat kunnen we hiervan gebruiken in deNederlandse ruimtelijke ordening? Een vanoudsher zwaar centralistisch en dirigistischsysteem als het Franse wil decentraliseren,maar houdt de financiële teugels duidelijk instaatshanden.We zien wel een verfrissendbeeld van een nieuwe regionalisatie: die vanonderop.Vrijwillig en qua inzet afhankelijkvan een geëngageerd en enthousiast bestuur.Niet statisch maar dynamisch, want bij elkeherziening kunnen nieuwe partners (gemeen-ten, regio’s, instanties) zich aansluiten ofjuist afhaken.

Zou het in Nederland lukken om de regieover de ruimtelijke ordening aan de PAYS(BAS) over te laten?

17

Bronnen

DATAR (2000), Aménager la France de

2020, mettre les territoires en mouvement.

Paris: La documentation française.

Drewe, P. (2002),‘Recente ontwikkelingen

in de Franse ruimtelijke ordening als inspira-

tiebron voor een nieuwe aanpak in Nederland’,

in: Ministerie van VROM, Academische reflec-

ties, Den Haag, pp. 115-125.

Giraut, F. (2002),‘Va-t-on rater la

troisième révolution territoriale?’, Territoires

2020, no 5: pp. 7-10.

Gorgeu,Y. (2002),‘De l’intérêt et de la

difficulté de la mise en oeuvre de la politique

territoriale de la LOADDT’, Territoires 2002,

no 5: pp. 53-68.

Bij de Fransen geen ideologische discussieover het ‘einde van de ruimtelijke ordening’.Al heeft die er wel enigszins mee te maken:wat doet de staat en wat doet de regio?Opeenvolgende Franse regeringen probeer-den het glibberige pad van de decentralisatie.Eerst met een soort gelijkheidsideaal naar dedepartementen (ons spreidingsbeleid vanuithet westen), daarna de moderne en gedecen-traliseerde regio (ons Regio’s op eigen kracht).En dan nu het ‘poly-centrisme maillé’ (onzeverbonden stedelijke netwerken). DATAR,het Franse DGRuimte dat – en dit is eenbelangrijk verschil – ook over de regiogeldengaat, heeft daarvoor een fraai toekomstbeeldopgesteld (France 2020, onze Vijfde Nota).

Het wettelijk kader (LOADDT,‘Loi d’oriëntation pour l’aménagement et ledeveloppement du territoir’) onderscheidttwee nieuwe regionale kaders: de agglomera-ties en de pays.De agglomeraties zijn samen-hangende gebieden waarbinnen solidariteitmoet bestaan tussen de kernsteden (die metdezelfde grootstedelijke problemen kampenals wij) en het rijkere ommeland. Maar er iskritiek op de selectie en afbakening van deagglomeraties. Zo stelt de geograaf Giraut,terecht, dat er geen geograaf is die een regio-afbakening kan maken die aan alle criteriavoldoet. De schaalvergroting qua voorzienin-gen en woon-werkafstanden gaat zo snel datstatistische gegevens hierover vaak al doorde werkelijkheid zijn achterhaald. Laat staandat indelingen voor de toekomst bruikbaar

16 Hugo Gordijn De Franse worsteling van Staat en Regio’s

Page 11: Wim Derksen Politiek tussen proces en project 12

nieuwbouw. Particuliere stratenplannenpasten vaak niet in een groter geheel. Hetstreven naar maximale grondopbrengstenleidde bovendien tot hoge dichtheden.Welgestelden woonden aan singels en plant-soenen. Armen woonden met elkaar in eendoodlopend steegje achter een poortje endeelden waterput en privaat met tientallenandere, vaak grote gezinnen. Buurten als deSchilderswijk (Den Haag), de Kinkerbuurt(Amsterdam) en het Oude Westen(Rotterdam) dateren uit die tijd. Gemeentenprobeerden tevergeefs grip te krijgen op deprivate initiatieven. Ook charitatieve instel-lingen en filantropische industriëlen dedenhun best om met eigen woningbouwprojectende situatie te verbeteren. Men zag een duide-lijk verband tussen de woonomstandighedenvan de arbeider en zijn gezondheid, arbeids-productiviteit en gedrag.

Rond de eeuwwisseling keerde het tij. Devolkstelling van 1899 maakte duidelijk hoeslecht de woonomstandigheden waren. Zoleefde 23 procent van de bevolking in eenéénkamerwoning. Dit leidde in 1901 tot eenWoningwet die gemeenten de bevoegdheidgaf in te grijpen. Uitbreidingsplannenmoesten door de gemeente worden opge-steld, de onteigening werd ingevoerd, woning-eigenaren konden worden aangeschreven.De volkshuisvesting zou op rijksniveau worden gefinancierd en werd daarmee aan de gemeentelijke autonomie onttrokken.

Maatregelen die overigens pas na de EersteWereldoorlog effect sorteerden.

Begin 1900 werd dus de kiem gelegd voorde huidige,prominente rol van de overheid bij de ruimtelijke planning.Vanuit een sterksociaal besef werden particuliere initiatieveningetoomd en eigendomsrechten van hunonaantastbaarheid ontdaan. De boven-gemeentelijke afstemming van ruimtelijkeplannen liet echter nog lang op zich wachten.Ruimtelijke ordening op nationaal niveaudanken we immers aan de Duitsers, die in1941 hun centralistische stelsel bij onsinvoerden. Bijna zeven eeuwen na Hendrik Ivan Brabant, een Belg, waren het dusopnieuw buitenlanders die de Nederlandseruimtelijke ordening gestalte gaven...

Bronnen

Cammen, H.Van der en De Klerk, L.A.

(1986), Ruimtelijke ordening.Van plannen

komen plannen. Utrecht/Antwerpen: Het

Spectrum. (AULA paperback 126).

Rutte M.G.R. (2002), Stedenpolitiek

en stadsplanning in de lage landen (12de-

13de eeuw). Zutphen:Walburg Pers.

19

Centrale, ruimtelijke planning is van alle tijden. Het achterliggende normatieve per-spectief veranderde met de politieke struc-tuur, de tijdgeest en de economische situatie.

Zo gebruikten middeleeuwse graven destadsplanning om hun machtsbasis uit tebreiden. Zij begrepen drommels goed dat de economische welvaart van een nieuwemarktnederzetting hun grip op het om-ringende gebied vergrootte. Hertog Hendrik Ivan Brabant stichtte in 1195 de stad ’s Hertogenbosch in de wildernis aan deuiterste noordgrens van zijn domein, middentussen de bezittingen van Nedersticht,Holland en Gelre. De bloei van de nieuwestad bevestigde de expansie van zijn hertog-dom. Hendrik was een voorloper. In de eeuwdaarna werden stedenpolitiek en stads-planning gedomineerd door de territorialemachtspolitiek van de hoge adel. Met strate-gisch gekozen nieuwe nederzettingen, markt-rechten, tolheffing, omwallingen en andereprivileges bepaalden zij een stedenpatroondat tot op de dag van vandaag bestaat.

Later onttrokken bloeiende steden zichaan de macht van de adel; zij namen destadsplanning over. Uitbreidingen, aanleg van grachten en binnenhavens en de locatievan publieke functies als kerken, stadhuizenen markten werden door het stadsbestuuraangewezen. Handel, religie, hygiëne en veiligheid tegen zwervende plattelands-benden en overstromingen vormden de

publieke belangen achter de stadsplanning.Voor het overige zetten private belangen detoon. De regenten zorgden daarbij goed voorzichzelf en hun nering, maar religieuze piëteiten angst voor de vaak terugkerende opstan-den van de kleyne luyden die in barre tijdenweinig te verliezen hadden, maakten dat zijzich ook om de lagere standen bekommer-den.Weeshuizen, begijnhofjes, scholen enspinhuizen waren voor een groot deel kerke-lijke en andere particuliere initiatieven.

Eind achttiende eeuw ontstond toen hetKoninkrijk der Nederlanden. De economiewas ingestort, er was schrijnende armoede.In Amsterdam leefde 54 procent van debedeling (1805). In Rotterdam werd 70 procent van de woningen door meer dantien mensen bewoond (1849). Steden ver-vielen en mensen trokken naar het platte-land. Het liberale,politieke klimaat gaf overheden nauwelijks middelen of bevoegd-heden voor ruimtelijke planning. De steden-bouwkundige traditie van de zeventiendeeeuw werd in 1848 gereduceerd tot deBouwverordening, waarin de overheid slechtszaken als straatbreedte, rooilijn en voor-zieningen aan woningen regelde.

De industrialisatie trok vanaf 1870 weermensen naar de stad.Toenemende welvaarten woningnood maakten uitleglocaties toteen lucratieve investering. Grondeigenarenen speculanten sprongen in het gat. Korte-termijngewin bepaalde de kwaliteit van de

18 Jan Schuur Het begin van de ruimtelijke ordening

Page 12: Wim Derksen Politiek tussen proces en project 12

GASTCOLUMN

Mantra‘Is Nederland vol?’, vroeg de tv-journalistFrits Wester op 3 januari bij het eerste lijst-trekkersdebat aan Balkenende, Zalm, Bos enMarijnissen. Alleen Zalm antwoordde meteen volmondig ‘ja’. Balkenende zei iets cryp-tisch en ontwijkends in de trant van ‘ik zouwel gek zijn als ik ja zei’, maar zei zeker geen‘nee’. Bos en Marijnissen beweerden datNederland voor echte vluchtelingen nog nietvol was, waarmee ze impliciet erkenden datNederland eigenlijk wel een vol land was. Inieder geval durfde ook beide linkse politiciniet ronduit te antwoorden dat Nederlandniet vol is .

Zalms’ bevestigende antwoord werd voor-paginanieuws in de Volkskrant. Even leek hetalsof de vraag of Nederland vol was, eenkwestie zou worden in de Kamerverkiezingenvan 22 januari. Maar het bleek loos alarm.Hoewel ruimtelijke ordening, net als voetbal,een onderwerp heet te zijn waarvan iedereenverstand heeft, speelde de inrichting vanNederland net zo min een rol bij de ver-kiezingen als de ideale opstelling van hetNederlandse voetbalelftal.

De volheid van Nederland was dan ook hetonderwerp van de vorige verkiezingen. Sindsde opkomst en ondergang van Pim Fortuyn isonder de Nederlandse bevolking en politicieen opmerkelijke consensus ontstaan overhet antwoord op de vraag of Nederland volis. Nederland is het dichtstbevolkte land terwereld, zo gaat de mantra die burgers enpolitici opdreunen, en dus is Nederland eendichtbebouwd en vol land.

Deze communis opinio wordt lang niet door alle ruimteordenaars en stedenbouw-kundigen gedeeld. Integendeel, velen van henwijzen er met een zekere regelmaat op datslechts zo’n twaalf procent van Nederland is

bebouwd en dat zo’n land onmogelijk vol kan worden genoemd. Ook wijzen ze wel eensop gebieden als het Ruhrgebied, GreaterLondon of Los Angeles, waar de aaneenge-sloten bebouwing nog veel uitgestrekter isdan in de Randstad. Of ze verwijzen naarParijs, dat een veel dichtere bebouwing heeftdan Amsterdam en op een even groot opper-vlak vijf keer zoveel inwoners telt als deNederlandse hoofdstad.

Wie, zoals bijvoorbeeld de alomtegen-woordige stedenbouwkundige Riek Bakker,de opvatting huldigt dat het onzin is om tebeweren dat Nederland vol is, kan dan ookwijzen op indrukwekkende en overtuigendestatistische gegevens. Maar de Nederlandseplanologen kunnen beweren wat ze willen,ze worden niet gehoord. De statistische gegevens over de leegte van Nederland hebben geen enkele overtuigingskracht opmensen die dagelijks in de file staan en danuitkijken op al die ruimteverslindendebedrijventerreinen. Ook geloven de file-slachtoffers niet dat de Nederlandse woning-productie zich in het begin van de eenen-twintigste eeuw op een historisch dieptepuntbevindt, als ze vanaf diezelfde snelwegenallerlei Vinex-wijken in aanbouw zien. Hundagelijks uitzicht op Nederland bevestigtkeer op keer hun opvatting dat ze in een volland leven dat dagelijks nog voller wordt.

Zo zijn de stedenbouwkundigen, plano-logen en ruimtelijke ordenaars in Nederlandgevangen in een vicieuze cirkel. Hun bood-schap dat Nederland nog lang niet vol is,wordt weersproken door de suggestie vanvolheid die uitgaat van de rommelige enruimteverkwistende bebouwing vanNederland. En voor deze suggestie zijn ze als medebepalers van de ruimtelijke ordeningin Nederland zelf medeverantwoordelijk.

Bernard Hulsman

20

Page 13: Wim Derksen Politiek tussen proces en project 12

Colofon

Ruimte in Debat is een tweemaandelijks

periodiek van het Ruimtelijk Planbureau.

Hiermee wil het planbureau het publieke

debat over de ruimtelijke ontwikkeling

stimuleren en verdiepen.

Omdat dit tijdschrift een plaats is

voor confrontatie, kritiek en debat,

weerspiegelt de inhoud de meningen

van de auteurs en niet die van het

Ruimtelijk Planbureau.

Ruimte in Debat wordt gratis toegestuurd

aan relaties van het Ruimtelijk Planbureau

en andere belangstellenden.

RedactieHugo Gordijn

Simone Langeweg

Jan Schuur

De redactie stelt reacties op prijs.

Mail ons op:

[email protected],

of via de website:

www.ruimtelijkplanbureau.nl.

Ook verzoeken om een abonnement

kunt u indienen via dit e-mailadres.

Ruimtelijk PlanbureauPostbus 30314

2500 GH Den Haag

Bezoekadres:

Bezuidenhoutseweg 12

2494 AV Den Haag

T 070 3490790

F 070 349 0799

E [email protected]

www.ruimtelijkplanbureau.nl

Grafische vormgevingTypography, Interiority & Other Serious Matters,

Rotterdam

DrukDrukkerij Die Keure