8
RELISIEUS EN POLITIEK ONAFHANKELIJK ORGAAN VOOR DE NEDERLANDSCHE KUNSTENAARS " - WAARIN OPGENOMEN „DE BRANDARI5BRIEF" SEPTEMBER 1944 WORDENDE VRIJHEID. Op het ogenblik dat wij dit schrijven waaic de Nederlandse driekleur weer vrij-uit in de straten van Maastricht, van Eindhoven en wellicht van nog en- kele kleinere steden en dorpen. Wanneer onze lezers deze krant in handen krijgen is misschien de juich- kreet: Nederland is vrij!, alweer verstorven, de eerste vreugde uitgebloeid, staan de gezichten wellicht al- weer ernstig bij de gedachte aan de moeilijkheden van de komende arbeid van opbouw en herschepping van de samenleving. Maar voor dit perspectief van opbouwende arbeid, dat misschien de lauwen en laffen onder ons even- zeer afschrikt als de moeilijkheden en gevaren van de jaren die achter ons liggen, doch op de moedigen en vastbeiradenen een fascinerende invloed uitoefent, zich openen kan, hebben wij wellicht nog dagen, misschien weken van zware strijd en grote gevaren te doorworstelen. Het ongemotiveerde en op niets dan de vrees voor de consequenties van den strijd op le- ven en dood waarin wij — o, men zegge toch niet altijd: buiten onze schuld! -- gewikkeld zijn, steu- nende optimisme, het welk verwachtte dat de baai- erd van geweld die de moderne oorlogvoering met zich brengt, zich netjes langs onze grenzen zou be- wegen, is natuurlijk ongegrond gebleken. De oorlog woedt met al zijn vernielende kracht op onze bo- dem; onze dorpen en steden, onze fabrieken en spoorwegen, onze vele kostbare technische instal- laties, onze onschatbare werken van kunst en cul- tuur, zij alle lopen gevaar van vernieling. Moge ons in deze uren het heldhaftige voorbeeld van het Rus- sische volk voor ogen staan, dat drie jaar lang het oorlogsgeweld over zijn duizendjarige steden heeft zien woeden en toch er in geslaagd is de barbaarse overweldiger uit zijn land te werpen; moge het niet minder heldhaftige voorbeeld van de Parijzenaars ons bezielen, die met eigen krachten den Teutoon durfden aangrijpen en alzo de vrijwording van stad en vaderland hielpen bevorderen. Hier helpt geen klagen en zuchten, geen angst voor leven en bezit; hier wordt van ons gevorderd dat wij met gebruik van alle krachten waarover wij beschikken ons geven aan de laatste strijd voor de nationale en geestelijke vrijwording van ons volk. Ook aan hen, die niet van de wapenen gebruik kunnen maken (het ge- bruik daarvan is uiteraard alleen geoorloofd aan hen die daarvoor georganiseerd zijn) staan nog vele mid- delen voor die strijd ten dienste. Het minste wat men in deze doen kan, is het hoofd koel en het hart warm te houden en bereid te zijn overal te helpen waar hulp nodig blijkt. En ziet, wij vragen ons af of wij wel, juist in deze uren, onze plicht vervullen. Knaagt het niet aan het hart en geweten van lederen Nederlander, dat wij ongemoeid toelaten dat de .Teutoonse aanhang van de Bruine Pest nog op het laatste ogenblik uit ons land wegsleept wat zij in 4 jaren van bezetting bijeen geroofd heeft, maar vooral dat onze moedige strijders op het binnenlandse front, die in handen van de vijanden gevallen waren, zonder verzet van onze ,kant naar de hel der Duitse concentratiekampen worden gesleept? O zeker, thans staken op verzoek van de Regering te Londen onze spoormannen en vele Ne- derlanders blijken thans bereid deze stakers onder- dak te verlenen, ook alweer op verzoek van de Re- gering. Maar hebben diezelfde spoormannen niet de treinen» gereden die onze Joodse medeburgers over de grenzen brachten en onze politieke gevangenen vervoerden? En hoe dikwijls hebben wij bij velen niet vergeefs aangeklopt om onderdak voor deze in nood verkerende medeburgers, hetzij Jood, hetzij illegale strijder? Wij stellen deze vragen niet om verwijten te ma- ken of op te roepen, noch om ons zelf op de borst te slaan en vol voldoening te zeggen: wij deden al- tijd onze plicht. We zijn ons te goed bewust van de vele tekortkomingen waaraan ook wij ons schuldig hebben gemaakt om ook maar enigszins hoogvaardig te zijn op het weinige wat wij deden in strijd om de bevrijding, te goed ook doordrongen van de vele ge- varen verbonden aan de hulp die wij boven bedoel- den, te zeer bekend met de moed en wil-ten-goede, vernielende kracht van intimidatie, wrede foltering en niets ontziende moordlust, om de durf te hebben in dit tijdsgewricht anderen aan te klagen dan hen die direct of indirect heulen met den vijand. En die laatsten zijn, goddank, gemeten aan het getal van ons volk, toch altijd met betrekkelijk weinigen ge- bleven. De vragen werden slechts gesteld om een andere vraag, de vraag die ons voor het ogenblik het meest bezig houdt, te kunnen stellen. En wel deze vraag: hebben wij de vrijheid die thans op vlugge (o, ons nog altijd te trage) vleugelen nader wiekt, verdiend? Moeten wij haar begroeten als een geschenk dat vrienden, maar toch vreemden, ons komen brengen, of mogen wij haar met gerechtvaardigde trots ont- vangen als loon voor eigen opofferende strijd en haar deswege een nog groter plaats in ons hart in- ruimen? 'Het is te vrezen dat deze vragen niet met een eenvoudig, klaar woord te beantwoorden zijn. De vele dappere mannen en vrouwen die aan het 'bin- nenlandse front gevallen zijn en bij wier nagedach- nis wij tihans meer dan ooit verwijlen, de duizende strijders en strijdsters die nog in de gevangenissen en concentratiekampen van den vijand zuchten, zij allen en met hen die vele landgenoten die buiten onze grenzen leven en veiligheid offerden in de strijd, hebben door hun werken en streven gemaakt dat wij de komende vrijheid terecht als loon kunn?n opvatten. Maar tegenover hen staat de grote massa der lauwen, die zij het niet van harte, gewillig ge- hoor gaven aan de talloze dwangmaatregelen van den bezetter de stroom van wreedheden zonder po- ,ging tot verzet over zich hesn lieten gaan. Maar daartegenover gloren dan weer enkele lichtpunten van acties waajbij de grote massa wel in het ge-

WORDENDE VRIJHEID.€¦ · misschien weken van zware strijd en grote gevaren te doorworstelen. Het ongemotiveerde en op niets dan de vrees voor de consequenties van den strijd op

  • Upload
    others

  • View
    0

  • Download
    0

Embed Size (px)

Citation preview

Page 1: WORDENDE VRIJHEID.€¦ · misschien weken van zware strijd en grote gevaren te doorworstelen. Het ongemotiveerde en op niets dan de vrees voor de consequenties van den strijd op

RELISIEUS EN POLITIEK ONAFHANKELIJK ORGAAN VOOR DE NEDERLANDSCHE KUNSTENAARS" - WAARIN OPGENOMEN „DE BRANDARI5BRIEF"

SEPTEMBER 1944

WORDENDE VRIJHEID.

Op het ogenblik dat wij dit schrijven waaic deNederlandse driekleur weer vrij-uit in de straten vanMaastricht, van Eindhoven en wellicht van nog en-kele kleinere steden en dorpen. Wanneer onze lezersdeze krant in handen krijgen is misschien de juich-kreet: Nederland is vrij!, alweer verstorven, de eerstevreugde uitgebloeid, staan de gezichten wellicht al-weer ernstig bij de gedachte aan de moeilijkhedenvan de komende arbeid van opbouw en herscheppingvan de samenleving.

Maar voor dit perspectief van opbouwende arbeid,dat misschien de lauwen en laffen onder ons even-zeer afschrikt als de moeilijkheden en gevaren vande jaren die achter ons liggen, doch op de moedigenen vastbeiradenen een fascinerende invloed uitoefent,zich openen kan, hebben wij wellicht nog dagen,misschien weken van zware strijd en grote gevarente doorworstelen. Het ongemotiveerde en op niets dande vrees voor de consequenties van den strijd op le-ven en dood waarin wij — o, men zegge toch nietaltijd: buiten onze schuld! -- gewikkeld zijn, steu-nende optimisme, het welk verwachtte dat de baai-erd van geweld die de moderne oorlogvoering metzich brengt, zich netjes langs onze grenzen zou be-wegen, is natuurlijk ongegrond gebleken. De oorlogwoedt met al zijn vernielende kracht op onze bo-dem; onze dorpen en steden, onze fabrieken enspoorwegen, onze vele kostbare technische instal-laties, onze onschatbare werken van kunst en cul-tuur, zij alle lopen gevaar van vernieling. Moge onsin deze uren het heldhaftige voorbeeld van het Rus-sische volk voor ogen staan, dat drie jaar lang hetoorlogsgeweld over zijn duizendjarige steden heeftzien woeden en toch er in geslaagd is de barbaarseoverweldiger uit zijn land te werpen; moge het nietminder heldhaftige voorbeeld van de Parijzenaarsons bezielen, die met eigen krachten den Teutoondurfden aangrijpen en alzo de vrijwording vanstad en vaderland hielpen bevorderen. Hier helptgeen klagen en zuchten, geen angst voor leven enbezit; hier wordt van ons gevorderd dat wij metgebruik van alle krachten waarover wij beschikkenons geven aan de laatste strijd voor de nationale engeestelijke vrijwording van ons volk. Ook aan hen, dieniet van de wapenen gebruik kunnen maken (het ge-bruik daarvan is uiteraard alleen geoorloofd aan hendie daarvoor georganiseerd zijn) staan nog vele mid-delen voor die strijd ten dienste. Het minste wat menin deze doen kan, is het hoofd koel en het hartwarm te houden en bereid te zijn overal te helpenwaar hulp nodig blijkt.

En ziet, wij vragen ons af of wij wel, juist in dezeuren, onze plicht vervullen. Knaagt het niet aanhet hart en geweten van lederen Nederlander, datwij ongemoeid toelaten dat de .Teutoonse aanhangvan de Bruine Pest nog op het laatste ogenblik uitons land wegsleept wat zij in 4 jaren van bezetting

bijeen geroofd heeft, maar vooral dat onze moedigestrijders op het binnenlandse front, die in handenvan de vijanden gevallen waren, zonder verzet vanonze ,kant naar de hel der Duitse concentratiekampenworden gesleept? O zeker, thans staken op verzoek vande Regering te Londen onze spoormannen en vele Ne-derlanders blijken thans bereid deze stakers onder-dak te verlenen, ook alweer op verzoek van de Re-gering. Maar hebben diezelfde spoormannen niet detreinen» gereden die onze Joodse medeburgers overde grenzen brachten en onze politieke gevangenenvervoerden? En hoe dikwijls hebben wij bij velenniet vergeefs aangeklopt om onderdak voor deze innood verkerende medeburgers, hetzij Jood, hetzijillegale strijder?

Wij stellen deze vragen niet om verwijten te ma-ken of op te roepen, noch om ons zelf op de borstte slaan en vol voldoening te zeggen: wij deden al-tijd onze plicht. We zijn ons te goed bewust van devele tekortkomingen waaraan ook wij ons schuldighebben gemaakt om ook maar enigszins hoogvaardigte zijn op het weinige wat wij deden in strijd om debevrijding, te goed ook doordrongen van de vele ge-varen verbonden aan de hulp die wij boven bedoel-den, te zeer bekend met de moed en wil-ten-goede,vernielende kracht van intimidatie, wrede folteringen niets ontziende moordlust, om de durf te hebbenin dit tijdsgewricht anderen aan te klagen dan hendie direct of indirect heulen met den vijand. En dielaatsten zijn, goddank, gemeten aan het getal vanons volk, toch altijd met betrekkelijk weinigen ge-bleven.

De vragen werden slechts gesteld om een anderevraag, de vraag die ons voor het ogenblik het meestbezig houdt, te kunnen stellen. En wel deze vraag:hebben wij de vrijheid die thans op vlugge (o, onsnog altijd te trage) vleugelen nader wiekt, verdiend?Moeten wij haar begroeten als een geschenk datvrienden, maar toch vreemden, ons komen brengen,of mogen wij haar met gerechtvaardigde trots ont-vangen als loon voor eigen opofferende strijd enhaar deswege een nog groter plaats in ons hart in-ruimen?

'Het is te vrezen dat deze vragen niet met eeneenvoudig, klaar woord te beantwoorden zijn. Devele dappere mannen en vrouwen die aan het 'bin-nenlandse front gevallen zijn en bij wier nagedach-nis wij tihans meer dan ooit verwijlen, de duizendestrijders en strijdsters die nog in de gevangenissenen concentratiekampen van den vijand zuchten, zijallen en met hen die vele landgenoten die buitenonze grenzen leven en veiligheid offerden in destrijd, hebben door hun werken en streven gemaaktdat wij de komende vrijheid terecht als loon kunn?nopvatten. Maar tegenover hen staat de grote massader lauwen, die zij het niet van harte, gewillig ge-hoor gaven aan de talloze dwangmaatregelen vanden bezetter de stroom van wreedheden zonder po-,ging tot verzet over zich hesn lieten gaan. Maardaartegenover gloren dan weer enkele lichtpuntenvan acties waajbij de grote massa wel in het ge-

Page 2: WORDENDE VRIJHEID.€¦ · misschien weken van zware strijd en grote gevaren te doorworstelen. Het ongemotiveerde en op niets dan de vrees voor de consequenties van den strijd op

weer kwam: de staking bij het begin der jodenver-volgingen, de stakingen als verweer tegen het inkrijgsgevangenschap brengen onzer weerbare man-nen.

Zo zullen we de komende vrijheid hebben te zienén als gevolg van de strijd van de besten van onsvolk én als geschenk van de meti ons voor de vrij-heid der volkeren strijdende volken.

Vrijheid!.... „diep fonkelend gouden beker, diesinds duizenden jaren telkens opnieuw met het mar-telaarsbloed der edelsten gevuld wordt, zonder datzich tot op de huidige dag ooit het wonder heeftvoltrokken, dat dit bloed zich in menselijk gelukveranderde...." (*). O, laten wij ons de vrijheid,hetzij dan verdiend door eigen opoffering, hetzijgekregen als geschenk van vrienden, waardig ma-ken! Dat kunnen wij slechts doen door haar uit tebouwen tot haar verste grenzen. Want de vrijheidvan ons land, de staatkundige vrijheid van ons volk,betekent nog niet dat ook de volksvrijheid in de'beste zin van het woord veroverd is. Om dit te be-reiken is het niet alleen nodig dat het volk zijnoude politieke rechten herkrijgt en deze nog uitge-breid en verdiept worden. Het is niet minder nodig,dab mét de politieke democratie in de breedste zin,de sociale, de economische democratie betrachtwordt. Eerst als deze economische democratie te-zamen met de politieke tot volle wasdom is gekomen,eerst als voor alle mensen werkelijk gelijke rechtenen gelijke levenskansen zijn verzekerd, eerst alsiedere grond tot vrees voor veiligheid en bestaan bijalle mensen is weggenomen, eerst als alle aanleidingtot onderdrukking, politieke of economische, van deneen over den ander is opgeheven, eerst dan zullenwij mensen tevreden kunnen zijn en zal uit hetsinds duizende jaren geplengde martelaarsbloed dervrijheid het menselijk geluk kunnen opbloeien.

Om dit te kunnen bereiken wacht de mensheidnog een zware strijd. Maar wanneer het zegenrijkeeinde van deze oorlog, zegenrijk voor de vrije vol-ken, mag brengen de inzet van deze grote nieuwestrijd, die met de wapenen van de geest gevoerd kanworden, zal deze oorlog, ondanks al zijn smartenniet te vergeefs zijn geweest. Voortdurende waak-zaamheid, voortdurende bereidheid tot het zich ge-ven aan de algemene zaak der vrijheid zal nodigzijn, om nieuw oorlogsgevaar, om nieuwe knechtingvan volken en enkelingen te voorkomen. Wij schre-ven al eens eerder, dat met het breken van de po-litieke en militaire macht van fascisme en nationaal-socialisme nog niet verdwenen zullen zijn de maat-schappelijke en economische factoren die deze krach-ten der vernietiging en volkeren-misdaad hebbenopgeroepen. Andere, nieuwe krachten zullen zich,steunende op dezelfde factoren trachten breed temaken om opnieuw onderdrukking en veroverings-zucht te kunnen organiseren. Van vele nieuwe enoude leuzen en middelen zullen zij zich bedienen omonze waakzaamheid en paraatheid in slaap te wie-gen. Ook daarom legt ons de wil tot vrijheid hogeverplichtingen op. Want het is helaas maar al tewaar, dat zich nu reeds in en buiten ons landsymptomen van het nieuwe gevaar vertonen.

De strijd om de uiteindelijke vrijheid is in de eer-ste plaats een politieke strijd, waarin de kunstenaarszich als pensoon, niet als groep te mengen zullenhebben. Maar het is ook een culturele strijd, omdatde ontwikkeling of neergang van de cultuur tennauwste samengaat met ontwikkeling of neergangvan het politieke of economische leven. Hoe groter

*) Andreas Latzko in Lafayette, de ruiter op deregenboog (1935).

de vrijheid wordt des te breder zal de cultuur zichkunnen ontplooien, des te schoner zal de kunst kun-nen opbloeien. Daarom zullen de kunstenaars in destrijd om de cultuur, steeds moeten staan aan aekanti van de vooruitgang. En in die strijd om decultuur hebben, de kunstenaars een gewichtige enhoge taak te vervullen. Om dit te kunnen doen,zullen zij zich op zo breed mogelijke basis moetenorganiseren, zullen zij uit eigen vrije wil de ont-wikkeling die reeds jaren voor de oorlog begonnenis, het treden uit de ivoren torens, uit het isole-ment, moeten versnellen en zich dienstbaar makenom met de voor hen geëigende middelen te strij-den, niet alleen voor hun eigen rechten, maar ookvoor de culturele rechten van het ganse volk.

In de wordende vrijheid der mensheid zal ook dekunstenaar een ruime en erkende plaats kunneninnemen. Moge hij door zijn werk, maar niet min-der door zijn overgave aan de taak der mensheidzijn recht op die plaats bewijzen.

BRANDARISBEIEF.

Aan onze katholieke lezers — en misschien ookaan verschillende andersdenkenden — zijn zeker deprachtige, dreigende regels bekend van het „DiesIrae" — de Dag der Wrake —: ludex ergo cum sede-bit, quidquid latet apparebit, nil inultum remane-bit" — wanneer de rechter dan gezeten zal zijn, zalal het verborgene te voorschijn komen, zal niets on-gewroken blijven.

Prachtige, dreigende, vreselijke woorden, waarvanwij voelen dat zij geboren zijn uit een diepe be-hoefte aan opperste vergelding voor alle onrecht enleed welke de 'ene mens de andere aandoet. Dat wijdeze regels, welke duiden op een veronderstelde ver-gelding aan het einde der tijden, thans aanhalenzal wel niemand verwonderen. In ons allen leeft eenbehoefte aan een vergelding - - i n het beste enenige toelaatbare geval een wettige vergelding -in een komende tijd die voor tallozen van ons heteinde van een eeuwigheid van dagen, maanden enjaren van ellende, angst en opgekropte haat bete-kent. Wie kan de mens, die zich vrijwel weerloosmoet laten trappen en pijnigen, die het liefste wathij heeft — zijn familie, zijn werk -- van zich zietscheuren of er van af gerukt wordt, zonder zich openigermate doeltreffende wijze te kunnen verzetten,wie kan deze mens beletten of euvel duiden dat erzich bij hem haatgevoelens van de allerhevigste enallerelementairste aard ontwikkelen? Niemand im-mers — maar het is aan de waarlijk redelijken on-der ons, om die gevoelens van haat en wraak binnende banen van het algemeen rechtsgevoel beant-woordende bepalingen te leiden, zodat niet straksde verdrukten van thans met de vinger nagewezenzullen worden als redeloze woestelingen, die in blin-de woede hen vernietigden, door wie zij meenden datal hun leed over hen gebracht werd.

Het is moeilijk, maar wij allen moeten ons nu,waar het ogenblik der bevrijding bijna of geheelaangebroken is, beheersen of wel ons laten beheer-sen door wie rustiger — maar niet minder diep ge-troffen door alle geleden onrecht en leed - - zijndan wij. Toen wij, kort na de bevrijding van Parijs

grotendeels door de prachtige moed van zijn fierebevolking — vernamen dat Maurice Chevallier, éénsde lieveling van het Franse publiek, zonder vormvan proces neergeschoten was uit wraak voor zijnlaffe en verraderlijke houding tijdens de Duitseoverheersing, zeiden wij, spontaan: goed zo! Maardadelijk daarop dachten wij: het had niet mogengebeuren, het mag niet meer voorkomen dat zo iets

Page 3: WORDENDE VRIJHEID.€¦ · misschien weken van zware strijd en grote gevaren te doorworstelen. Het ongemotiveerde en op niets dan de vrees voor de consequenties van den strijd op

zonder voorafgaand proces geschiedt! Dat het men-selijk en begrijpelijk is dat een volk, hetwelk eenbepaalde kunstenaar op de handen gedragem heeft,vele jaren lang, diep verontwaardigd reageert opdiens lafhartig verraad tijdens de jaren van allerleed en vernedering, dat het hem in woede neer-schiet zodra het de kans daartoe krijgt — wie zaldat niet begrijpen! In dit geval zou een rechtbankvrijwel zeker tot dezelfde slotsom: de dood, geko-men zijn, maar in een ander geval zou er in blindewoede een overhaaste daad kunnen verricht worden,waarvoor latere generaties zich zouden dienen teschamen. Wij behoeven, in Nederland, enkel maaraan de moord op de gebroeders de Witt te denken.,die moord op edele mannen, schijnbaar „voor Oranjeen Vaderland", in werkelijkheid echter een uitingvan panische angst (de Fransen drongen ons landbinnen!) en opgekropte haatgevoelens, waarvanzeker de gebroeders de Witt de oorzaak niet waren!

Zijn de geruchten waar — en wij menen te kun-nen aannemen dat zij dit zijn — dan werden ookSacha Guitsry -- evenals Chevallieir een knap vak-man maar een karakterloos mens — en Paul Valérygearresteerd en zullen zij gevonnisd worden, zo ditthans al niet geschied is. Wat de laatste betreft,wie, die ook maar enigermate op de hoogte is metzijn werk, zou het niet ten diepste betreuren wan-neer er iets onherstelbaars geschieden zou met dezewaarlijk grote, Europese figuur, voor wie tallozen,onder wie de allerbesten, terecht de grootste bewon-dering hebben? Maar laat ons dieper nadenken overdeze gestrengheid tegenover mensen, die op een ofander gebied het* beste en hoogste bereikten wat erte toereiken viel. Zullen wij dan niet tot de slotsomkomen, dat wie dermate in staat bleken de liefdeen het vertrouwen van het kunstzinnig publiek vanhun land, van dat van meerdere landen, te winnenem jarenlang te behouden, dat zij daardoor juist eenzeer zware verantwoording op zich laadden en deonafwijsbare plicht hadden, zich deze liefde en ditvertrouwen waardig te blijven tonen? Als wie wijliefhebben ons verraden, dan treft ons dit dieperdan wanneer bijvoorbeeld een willekeurig magistraatdat doet. De kinderen zijn dubbel gevoelig voor der-gelijke teleurstellingen, en de massa's zijn - -enzullen diü altijd blijven — op dit gebied steeds alskinderen en reageren fel em onbesuisd. Het is, onderveel meer, de zeer moeiijke taak van onze regeer-ders van straks — die, naar wij weten, bijgestaanzullen worden door raadgevers uit de verschillendetakken van het kulturele leven - - o p wettige e»toch allen geheel bevredigende wijze antwoord tegeven op de rechtmatige wraakgevoelens van eenzich bedrogen voelende massa van kunstenaars enkunstminnenden.

Dat bij ons verschillende kunstenaars, waaronderer zich bevinden die een zeer goede naam haddenvóór 10 Mei 1940, hard, zeer hard zullen wordenaangepakt, is onze vaste verwachting en is een derallereerste voorwaarden om tot het opbouwen vaneen nieuwe samenleving te geraken.

Laten „kleinen" en „groten" gelijkelijk hard ge-troffen worden, naar gelang zij zich even lafhartigen schadelijk tegenover hun gewonde volk gedragenhebben. En laat ons dan nog eens voor ons zelfde leuze herhalen, w.elke wij telkenmaal onder onzeBrandarisbrief schrijven, maar die allerminst eengedachtenloos nagepreveld schietgebedje wordenmag: wég met de nazi's en hun handlangers, uitons hart, uit ons werk, uit ons land, uit onze samen-leving. Tegenover de totale oorlog stellen wij hettotale verzet!

BRANDARIS.

WEDERGEBOORTE DEU KUNST.

Wie vóór de oorlog in de gelegenheid geweest is,het gehele kunstleven in ons land te overzien, moetwel tot de overtuiging gekomen zijn, dat het diepte-punt waarin wij in dit opzicht tussen de jaren 1930en '40 verkeerden, een maar al te getrouwe weer-spiegeling was van het lage niveau dat ons gehelemaatschappelijke leven in die dagen bereikt had.Niet altijd is een dergelijke overeenstemming in dehistorie het geval geweest; het is wel eens voorge-komen, dat een maatschappelijke roerige tijd, metvelerlei misstanden behept, toch een rijke en innigbezielde kunst zag opbloeien. Dat was dan echter,steeds kunst oorspronkelijk voor een .kleine mensen-groep bestemd en onder de hoge bescherming vaneen elite ontstaan. Naarmate de kunst evenwel steedsmeer gemeengoed werd, en de elite der machtheb-bers van een aristocratie die nu eenmaal ook haargeestelijke superioriteit bezat, ontaardde tot een plu -tocratie welke steeds minder cultuur vertoonde, werdhet kunstleven in onze wereld meer en meer af-hankelijk van het gehele maatschappelijke bestelwaarin het zijn weinig opvallende, maar niettemindoorslaggevende functie moest uitoefenen.

Zeker, de grote figuren, de genieën ontstaan om zote zeggen spontaan, en bijna geheel onafhankelijkvan tijd en milieu. Maar het feit of zij al dan nietvan invloed zijn op hun omgeving, of zij een stem-pel drukken' op hun tijd en milieu, dan wel onopge-merkt voorbijgaan en pas door een latere tijd enin een andere omgeving „ontdekt" worden, is in hogemate afhankelijk van de aard hunner geestelijkevoedingsbodem en de artistieke atmosfeer waarin zijopgroeien en hun werk tot stand brengen. Acciden-teel en „toevallig" als de kunst in meer feodale tijd-perken was, is zij essentieel geworden in onze da-gen van nauwere onderlinge afhankelijkheid der ver-schillende levensgebieden. Zij is ook in hoge mateafhankelijk geworden van de algemene toestand, enwordt er goeddeels door gedetermineerd, ook in haartoekomstige ontwikkeling.

Dit valt niet alleen af te leiden uit een vergelij-king der verschijnselen onderling, maar ook dooreen analyse van de persoonlijkheid van den kun-stenaar, die niet langer esn< op zichzelf staandefiguur is, dienaar van een vorst die zich met schoon-heid omgeven wil, of creatuur van een idealistischenmaecenas, noch ook een vijandig-eenzelvige „fauve"of miskende bohémien, maar schepper van cultuur-waarden, ingeschakeld in een ontzagwekkend pro-ductie-systeem, waaraan hij het zijne bijdraagt.in ruil voor zijn onvervreemdbaar recht om zich alsvolwaardig consument te doen gelden. De kunste-naar, die zijn eigen geëerbiedigde plaats in de maat-schappij opeist, die met recht wenst te profiterenvan alle geestelijke en materiële verworvenhedenwelke de hedendaagse cultuur ons te bieden heeft,treedt in em door zijn werk op als mede-bouwer aandie cultuur, en draagt als zodanig zijn speciale ver-antwoordelijkheid, heeft zijn specifieke plichten tevervullen. Ook hier zijn de rechten en plichten el-kaars directie gevolgen, waarmee in een verstandigemaatschappelijke orde terdege rekening gehoudendient te worden.

In menigerlei opzicht nu heeft de vooroorlogsemaatschappij de betekenis van kunst en cultuur mis-kend, en in het proces van een uitermate onrecht-vaardige goederenverdeling ook den kunstenaar veel-al geproletfariseerd of in heel wat gevallen zijn oer-lijk deel in de compensatie onthouden.

Maar ook omgekeerd is de kunst, mede door haarerfelijke belasting uit het-verleden, een wereld op

Page 4: WORDENDE VRIJHEID.€¦ · misschien weken van zware strijd en grote gevaren te doorworstelen. Het ongemotiveerde en op niets dan de vrees voor de consequenties van den strijd op

zichzelf gebleven, waarin zich veel te weinig reactieop dat wat daarbuiten plaatsvond, deed gelden. Dekunstenaars, in aestheterij en zelfbeschouwing terug-getrokken, vervielen in kaste-jargon en kaste-for-mules, slechts voor „ingewijden" belangwekkend, enhun uitingen verschrompelen doorgaans tot „eenstormachtig vlies op een ondiep water", zoal niettotj geliefhebber en gebeunhaas, of op •zijn best toteen privé-aangelegenheid. Enkele uitzonderingen,daargelaten, wist niemand inspiratie te vinden buitenzijn subjectieve ik-leventje, en waarlijk niet alleenuit persoonlijke onmacht, doch ook wijl de wereldwaarin wij verkeerden, met al haar lelijkheid, haaronrecht, haar caricaturale verwisseling van allewaarden, tot niets krachtigs, niets dieps vermochtte inspireren. Zo ergens, dan waren hier individu enmaatschappij elkanders correlaat, en kreeg de maat-schappij de kunst die zij waard was, en werd denkunstenaar zijn onmaatschappelijkheid door de me-demensen betaald gezet.

Hoe vergeefs waren niet de krampachtige pogin-gen die de fascistische staten hebben aangewend,om het artistieke leven van hun landen nieuwekracht in te blazen. Verlokkingen, noch bedreigingenwaren in staat ook maar één vonk te doen ontsprin-gen aan de versteende geesten, waarover zij haarmacht uitstrekte. Maar is het elders beter gegaan?Waar is de grote socialistische, de grote communis-tische of humanistische kunst van de laatste tien oftwintig jaren? Waar esru moderne kun ut van enigebetekenis, die uit de eeuwige voedingsbodem van degodsdienst wist te ontkiemen? Zij is er evenmin. Eris om gejammerd, er is om getobd, maar zij kwamniet, en vergeefs heeft men zich tijdens het dwingenerom afgevraagd, wat de oorzaak van deze algemeneonvruchtbaarheid zijn kon. Geen; idee vond eenwaarlijk grote uitbeelding in onze tijd. Was somsgeen van die ideeën waarlijk groot?

Wellicht hebben de recente oorlogsjaren, waarinde kunstenaar doorgaans zwijgen moest en een aan-tal harde lessen te incasseren! kreeg, waarin hij zichop zichzelf bezinnen moest en nederigheid betrach-ten, ons iets geleerd over deze oorzaken van on-macht en congruentie met een onmachtige maat-schappij. Het zou .geen geringe winst zijn, indisnons hieromtrent inderdaad de ogen waren openge-gaan. Het is dan ook van buitengewoon belang, nate speuren, wat er met de kunst en de kunstenaarsin deze oorlogsperiode aan de hand geweest is, waarzij aan hun 'bestaansdoel wisten te beantwoorden enwaar zij hebben gefaald, waarin zij tekortschoten enwaarin zij voldoende voorbereid bleken voor -huntaak. Want uit deze analyse alleen kan ons klaarbewust worden, waar nu onze opgaaf ligt voor detoekomst en hoe onze houding moet wezen tsn: aan-zien van de reconstructie van een betere, meer zin-volle wereld, een taak waaraan niemand onzer zichonttrekken kan noch mag.

Een van de meest opvallende verschijnselen dan, ishet achteraf ontstellende vacuüm geweest, dat plotse-ling kon optreden zonder dat het verwondering of be-roering verwekte. Een volk werd van nagenoeg zijn ge-hele kunstleven beroofd, liet zich beroven, zonderveel protest, zonder zich plotseling verlamd te voe-len, bijna zonder er iets van te bemerken. En van deweeromstuit: een relatief groot aantal kunstenaarsdie kalmweg de huik naar de wind hingen, de waar-digheid van hun roeping prijsgaven voor wat kleinealledaagse, onmiddellijke succes j es en het voorrechtom tamelijk ongestoord — niet erger gestoord dande eerste de beste kruidenier — verder te mogen ve-geteren, in het geloof aan de continuïteit van eenschijn-leven, erger dan de dood in zijn smadelijkheid.

Wat de meesten ontbrak en slechts zeer weinigeneigen bleek, was het gevoel van superieure verant-woordelijkheid, het besef van een eigenwaarde welkeniet wortelt! in de zelferkenning van persoonlijkeverdiensten, maar in een juiste schatting van debetekenis van het kunstenaarsambt. Aan karakterals kunstenaar, aan superieure menselijkheid dus,schortte het.

En deze laatste eigenschap bleek onafhankelijkvan talent en begaafdheid; menige bescheiden prut-ser — dat moet met nadruk erkend worden — gafeen voorbeeld gelijk van grote kunstenaars verwachthad mogen worden; menig erkend meester daaren-tegen liet het liggen, als was hij de eerste de besteleerjongen.

Elk onzer heeft tientallen namen bij de hand omdeze bewering te staven.

Een ander verschijnsel is de afwezigheid van grotekunst uit de acute nood der laatste jaren ontstaan.Dé mogelijkheid is natuurlijk niet. uitgesloten, datzulke kunstuitingen er geweest zijn, maar door detijdsomstandigheden verborgen moesten blijven,dat hier of daar toch wel een helder licht onderde korenmaat steekt en nog tevoorschijn komen zal.Maar dit kan in het gunstigste geval slechts spora-disch zo zijn, en betreft stellig niet een noemens-waardig kwantum, — ons land is te klein dan dater anders niet een glimp daarvan gebleken zou zijnin de kringen der vaklieden en ingewijden. De ijve-rigstsn hebben braaf hun best gedaan hun kunnenen hun talent ter beschikking te stellen van het te-gemoetjkomen aan de directe culturele behoeftenvan ons land: versterking van het nationale zelf-bewustzijn, aankweking van het verzet tegen de gees-telijke en fysieke gewelddadigheid, rehabilitatie vande meest elemenitake menselijke waardigheid. Watzij gaven was, ongeacht de actuele verdienste, door-gaans gelegenheidswerk. Het was de meesten vandeze ijverigen als waren zij door een geheimzinnigemacht gedoemd tot varen op halve kracht, en hetvalt moeilijk aan te nemen dat een van hen tevredenzal zijn met zichzelf. Schier allen bleven benedende eigen maat. Laat ons dit ronduit toegeven.

Hier heeft zich helaas de vroeger zo miskendewisselwerking van kunstenaar en maatschappij bit-ter en bitter gewroken. Geen plant die mem ontwor-telt, kan meer tot volle bloei geraken, en ook de kas-planti die onze kunst was, ging erger dan ooit kwij-nen, toen de hand van den veroveraar de warenhui-zen in ons „beschermd domein" aan gruizelemeritc-nsloeg.

Wat kan ons bij de erkenning van dit falen nogovereind houden? Wat kan ons nog moed geven tochnog hoopvol onze toekomst als kunstenaars tegemoette zien? Wat ons nog het recht doen vinden omonszelf bij de algemene reconstructie ondanks allesop te werpen^ als geestelijke architecten en beeld-houwers van de jongste chaos, als zangers van eenroziger dageraad en dichters van een beter morgen?Is het niet het bezit van datgene wat juist het meestin de verdrukking raakte, het meest over het hoofdwerd gezien en in het verleden als non-valeur be-tracht is: het bezit van artistieke integriteit en hetverantwoordelrjkheidsbewustzijn van den kunste-naar? Het besef van onze roeping?

Grote woorden voor eenvoudige, ongecompliceerdedingen. Op harde wijze leerden wij terug te kerentot de oude waarheid, dat de mens de maat is vanalle dingen, dat zijn menselijkheid de waarde van alzijn uitingen bepaalt, — ook op het gebied der kunst,juist en vooral op dit intens-menselijke gebied. Voor-bij is de tijd van fatale drogreden, dat „de mensmoet doodgaan, eer de kunstenaar leeft". Uit de

Page 5: WORDENDE VRIJHEID.€¦ · misschien weken van zware strijd en grote gevaren te doorworstelen. Het ongemotiveerde en op niets dan de vrees voor de consequenties van den strijd op

overdaad van menselijkheid, uit het overstromen vanhart en zinnen^ uit de vrije, onbelemmerde expansievan de geest, wordt de ware en volwaardige kunstgeboren. Kunst is karakter, ons karakter aan hetstoffelijke gemanifesteerd, want karakter is stijl enkunst niets anders dan stilering des levens. Ons ka-rakter als beitel en onze wil als moker, op de onbe-houwen steenkolossus die het verstarde leven vandit' verkalkt tijdperk is.

Grote woorden voor het simpel besef: je dienaar teweten van een doodzie,k, tot in alle leden verzwaktmensdom, dat verzorging en koestering behoeft, maarook menige bittere medicijn en menige pijnlijke in-greep. Een liefdevolle behandeling, zachtaardig ofstreng, voorzichtig of bruusk, al naar de eisen vanhet ogenblik, maar in wezen altijd liefdevol. En daarde ,kunstenaar geneesheer is, maar tevens als deelvan het mensdom ook patienit, kan hij rustig bijzichzelf beginnen, mits hij niet, zoals in de vooraf-gaande perioden, bij zichzelf blijft steken, maar hetovergevoelige, aandoenlijke Ik als onderdeel -- eennietig onderdeeltje slechts — ziet van het grote ge-heel: de wereld waarin hij leeft, de maatschappijdie hem draagt en die hij helpt dragen. Er is nietvoor niets gezegd: Geneesheer, genees uzelve. Maarom waarlijk geneesheer te zijn, moet men ook an-deren! heling weten te brengen.

Wie op de puinhopen zit en van de nood een deugdwil maken, kan tenminste profiteren van het ver-ruimde uitzicht en een wijdere blik. In zulke om-standigheden heeft de oude navelkijkerij eni egolatrienog minder zin dan ooit. Trouwens, de puinruimerszouden u onder de voet lopen, en men zou gevan-genismurem rondom u optrekken, zonder dat gij hetbemerken zoudt, — gelijk in het verleden reeds ge-noegzaam geschied is.

Overigens zonder de beeldspraak te willen uitbui-ten, is puin een slecht materiaal voor welke kunst-doeleinden dan oo(k. Wie zonder al te grote schadeaan zijn ziel uit deze karnmachine der oorlosjarentevoorschijn kon komen — en met de besten zal datongetwijfeld het geval zijn — kan beter naar nieuwebouwstoffen en nieuwe terreinen omzien. De wereldis groot en rijk, en laat de kunstenaar weer vinderworden, vinder en demiurg, ontdekker van onaange-taste, onbedorven zones, en niet langer reparateurblijven van kaduke zielen en kaduke samenlevingen.Het heeft niet de minste zin nog generaties iangdoor te gaan met lapwerk.

Ook kan het niet! moeilijk vallen deze zuiverezones te vinden. Juist voor den kunstenaar geldtde dichterlijke raad, te graven waar wij staan, wantoveral is Klcndyke! Het ^omt er op aan, diep genoegte graven, de diepte onder ons te zoeken, die even-redig is aan de hoogte boven ons, en niet al te zeerbekommerd te zijn om de horizontale ruimte die menzich doorgaans met de ellebogen meent te moetenveroveren.

Laat ons geloven! in een wedergeboorte der kunst,nademaal geloof alleen den mens bezielt, en zonderonze bezieling deze geboorte zich nooit verwerke-lijken kan. Er is niemand die waarlijk verlangt naarterugkeer van de oude lelijkheid, naar het vroegereaangezicht van een in- en uitwendig corrupte wereld.Van de allernederigste fundering tot de meest sub-tiele overkoepeling zal het werelddeel dat wij bewo-nen herbouwd moeten worden; het is tezeer ge-kraakt in alle onderdelen om nog ergens voor her-stel in aanmerking te komen. Maar of het huidigegeslacht de moed zal vinden tot zulk een radicaleonderneming

Hier tekent zich duidelijk te taak af die de kun-stenaar voor1 de toekomst heeft. Hij is vinder en

ziener In hem moet de idee leven van dat watnog niet is, wellicht te groot en te zwaar is voor onskunnen, maar wat als verlangen eni ideaal tevoor-schijn dringt in het bewustzijn der cultuur-pioniers,en. als een vage behoefte en een schimmige notiein het onbewuste der massa. De visie van den kun-stenaar projecteert het vaste doelwit, v/aar anderenslechts lege einders zien; zijn fantasie tracteert derichting naar het ideaal, waar anderen geen uitwegvinden. In hem wordt het eerst het gevoel dervolksziel bezeerd, het eerst het bewustzijn van rechten onrecht, van goed en kwaad geschokt, wanneerde maatschappij hervalt tot oude zonden of nieuweeuveldaden beraamt. Hij is, wat hij altijd heeft moe-ten zijn, maar helaas te zelden werkelijk was: hetgeweten van zijn natie!

En nemen wij dit laatste begrip — van de natie— niet te wijd, en vooral niet te nauw. Kunst is hetbezit van de hele wereld, van de ganse mensheid,en zij streeft naar verbroedering, naar de overschrij-ding van alle grenzen. Maar in haar ontstaan is zijgebonden aan zeer bepaalde cultuurkringen en zijdraagt onmiskenbaar de karakteristieken van haarplaatselijke eni ethnische afkomst. Niet in de laatsteplaats met haar kunst 'bewijst elke cultuurgemeen-schap haar bestaansrecht. Inge,kneld tussen de bot-sing der grote mogendheden, zal ons land meer danooit tevoren zijn recht op autonomie te bewijzenhebben door een eigen cultuur. Het is zijn kunstdie dit bewijs in de allereerste plaats zal hebbente leveren. Daarom juist dient de kunstenaar vande toekomst evenzeer patriot als wereldburger tete zijn, en hij zal het een slechts kunnen wezendoor ook het ander ten volle te zijn.

Kunst is de levensdroom der besten, nagebeeld ennaverteld voor allen die oren hebben om te horen enogen om te zien. De besten van onze voorgangershebben er hun leveni voor over gehad, de een omtegen de ongunst der tijden in, het werk te makendat ons ten voorbeeld strekken moest; de ander omde vrijheid te verdedigen of te veroveren, zonderwelke het werk niet gedijen kan en de kunst zichniet kan ontplooien. Wij op onze beurt staan voor deopgaaf, met al het technische kunnen, dat nogslechts ten halve aangewend, een kapitaal in dodehand, een ongekende erfenis vormde, de onverschrok-ken woordvoerders te worden van al wat naar verbe-tering en vernieuwing streeft, van al wie breken wilmet de oude sleur, en de moed heeft diep genoeg tebukken om de hand aan de eerste funderingen vaneen redelijker en liefderijker maatschappij te leggen.

Onze scepsis, onze weifelingen wortelen in de her-innering aan een lichtloos verleden, maar ervaringis een goede loods, daar waar het geloof de bakensuitgezet heeft. Het is een deel van onze verantwoor-delijke menselijkheid, te geloven in de wedergeboor-te der kunst, in de mogelijkheid om, nu wij allenergens opnieuw moeten beginnen, tussen kunstenaareni maatschappij ook blijvende contacten te leggen,die tot nu toe slechts passief aanwezig, en daaromonvruchtbaar waren. De gemeenzaam doorleefdenood, gevolgd door een gemeenschappelijke recon-structie, kan in hoge mate bevruchtend werken ophet kunstleven en stimulerend op het milieu dat dezekunst moet dragen eni koesteren als de tedere bloem,welker schoonheid van evenveel vitaal belang is alshet nut van de vrucht die er op volgt. Zonder over-dreven verwachtingen te koesteren, mogen wij aan-nemen, dat er ook in ons land een, nieuwe verbon-denheid is ontstaan tussen zeer verschillende indi-viduen en categorieën, een frisser en levendigersaamhorigheidsgevoel dat, misschien onbemerkbaarin 't eerst, toch op den duur zijn gunstige invloed

Page 6: WORDENDE VRIJHEID.€¦ · misschien weken van zware strijd en grote gevaren te doorworstelen. Het ongemotiveerde en op niets dan de vrees voor de consequenties van den strijd op

zal doen gevoelen als inspiratiebron en geestelijke,zowel als materiële productiefactor. Er zijn reedsduidelijke symptomen van meer collectiviteit, meerernst, meer bezinning. En dat is al heel veel.

Laat ons tenslotte niet ongeduldig zijn. Meer danandere dingen heeft kunst een zekere tijd van stilteen bezonnenheid nodig om te kunnen rijpen. Haargeestdrift en haar roes zijn het uitlaaien van eenvlam, die zorgvuldige voeding en langdurige zuive-ring van node heeft. Wij zijn gewend met een, tweewoorden te spreken en van het Grieks classicismeof van de Renaissance, eni zien daarbij gewoonlijkover het. hoofd, dat zulke perioden van kunstbloeizich over lange tijd uitstrekken, uit een eeuwen-lange voorbereiding, een diepe historische stilte zijnontstaan en dikwerf slechts langzaam afebden. Wijhebben het niet in onze hand representanten vaneem „grote" tijd te zijn, — en de laatste jaren heb-ben ons genoegzaam geleerd dat het zelfs een vraagis, of dit verkieselijk te achten valt. Maar wel ligthet in onze macht, het onze bij te dragen tot degrootheid der kunst in een nabije of verderaf liggen-de toekomst. Wij hebben niet het heden, maar welde toekomst in handen! In eni door het heden; inen door het werk hier en nu. Het werken zal belang-rijker wezen dan het praten; onze vaart gewich-tiger dan de „deining" om ons heen.

Er zal in de naaste toekomst veel aandacht ge-vraagd worden voor de verbetering en verstevigingvan de sociale positie van den kunstenaar. Op dezeplaats, waar in dageni van uiterste nood en ontred-dering zo vaak gewezen werd op de sociale plichtenen tekortkomingen der kunstenaars, moge thans, nuwij reeds vrijer ademen, hetzelfde lied nog eenmaalworden aangeheven, zij het in algemener en hoop-voller gestemde toonaard. De nieuwe samenlevingzal hopelijk aan de kunst haar bizondere plaats toe-kennen en den kunstenaar geven wat hem toekomt,in het' besef dat zij hem en zijn werk broodnoodigheeft. Maar dat dan omgekeerd — en als eersten —de kunstenaars de lessen van gisteren eni eergiste-ren ter harte nemen, en vóór alles trachten, ook destaatsburger en sociale entiteit meer en beter danvoorheen „mens" te zijn, om als „kunstenaar" tekunnen leven en te kunnen arbeiden aan de weder-geboorte van een kunst, die de bloesem van eenherboren samenleving zal wezeni.

HET CONCERTGEBOUW EN DE NEDERLANDSCHEMUZIEK.

Het is met het Nederlandsche muziekleven treuriggesteld. Toen de nazi's indertijd hun Kultuurkameren hun muziekgilde in het leven riepen, moesten demusici hun standpunt bepalen. Helaas bleek daarbij,dat van esn, eensgezinde, principieele afwijzing vande dwangmethoden van de „nieuwe orde" geen spra-ke was. Men kon in hoofdzaak vier stroomingen on-derscheiden:

a) zij, die de gegeven situatie volledig accepteer-den door zich vrijwillig aan te melden, alle vereisen-te formaliteiten te vervullen en op te treden;

b) zij, die welbewust nalieten, de noodzakelijkeformaliteiten te vervullen, doch wel bleven optreden;

c) zij, die wel formaliteiten vervulden, doch nietoptraden en ook overigens op geenerlei wijze mee-werkten;

d) zij, die noch de formaliteiten vervulden nochoptraden.

De onder a genoemde groep omvatte, naast pro-Duitsche elementen, N. S. B.-ers en „sympathisee-rendenj", mede een aantal slappe en opportunistischemusici, die hun belangen het best meenden te die-

nen door zich zonder eenige restrictie te onderwer-pen.

Tot groep b behoorden de talrijken, die zich geenenkel offer vermochten te getroosten en dan ook,door te 'blijven optreden, in de kaart van den bezetterspeelden. Gelijktijdig echter trachten zij zich naarde andere kant te dekken door niet 'aan de ver-eischte formaliteiten te voldoen. Deze quasi-slimmegedragslijn werd met name door vele bekende solis-ten gevolgd.

Groep c bestond uit personen, die aanvankelijkde draagwijdte van de aanmelding als zoodanig nietbeseften en geneigd waren deze voor een looze 'for-maliteit te houden, maar anderzijds iedere medewer-king aan openbare uitvoeringen en andere in hetteeken van de „Kultur" van den bezetter staandemanifestaties hardnekkig weigerden.

De vierde groep tenslotte werd gevormd door hen,die van den aanvang af een onverzoenlijke „nullacommunio" tot richtsnoer van hun houding jegensde nazi's kozen.

Bij de taeoordeeling van het gedrag der musicimoet als eenig criterium gelden de vraag, of betrok-kenen al dan niet zijn opgetreden, resp. voor com-ponisten, of zij hun werk al dan niet deden uitvoe-ren. Het was immers juist de wensen van den vij-and, dat het cultureele leven in ons land „normaal"voortgang zou vinden, zij het dan ook onder al clanniet gecamoufleerde nazi-vlag. Degenen, die, zondertot het gilde te behooren, bleven optreden, werktendus mede aan de instandhouding van het concert-leven. Een verzwarende omstandigheid was boven-dien, dati zij tegenover het publiek den valscn-enschijn wekten alsof vrijwel alle uitvoerende musicilid van het gilde waren. Het was het publiek n.l.niet bekend, dat het optreden van mei aangeslote-nen door het gilde oogluikend werd toegelaten enveelvuldig voorkwam; men meende clat ieder dieopt/rad noodzakelijkerwijze bij het gilde was aange-sloten. Juist onder de prominente solisten waren erechter velen, die geenr lid waren en zich inbeeldden,dat hun op dezen grond geen verwijt van hun op-treden kon worden gemaakt. Het is evenwel duide-lijk, dat het al of niet lid zijn van het gilde slechtseen formeele aangelegenheid is, die voor de beoor-deeling van de houding van betrokkenen nauwelijksvan beteekenis is te achten. Beslissend is de omstan-digheid, dat die personen, door te blijven optreden,hebben gebogen voor de eisenen van de vijand en aanhet gilde een schijn van gezag hebben verschaft.

Deze lamlendige geest van openlijke of verkaptecollaboratie nu vond a.h.w. hun „ideale" verwezen-lijking in de houding van de artistieke leiding vanhet Concertgebouw-orkest en met name van denidirecteur, Dr. Rudolf Mengelberg. De anti-Neder-landsche mentaliteit van dezen geboren Duitschermanifesteerde zich in de jaren vóór den oorlog voor-namelijk in de even hardnekkige als domme bestrij-ding van de nieuwe Nederlandsche muziek. Alleenals het absoluut onvermijdelijk was plaatste R. Men-gelberg tegen heug en meug een modern Neder-landsen werk op „gewone" programma's. Het verwijtvan verwaarloozing van de Nederlandsche muziektrachtte R. Mengelberg te ontzenuwen door nu endan een Nederlandsche avond of een „Nederlandsenmuziekfeest" te organiseerem. De psychologische uit-werking hiervan op het publiek was, hoe kon hetanders, zeer ongunstig, aangezien aldus de indrukwerd gewekt, dat de Nederlandsche muziek iets zoobuitennissigs was, dat zij op normale programma'sniet thuis hoorde, en waar zij nu eenmaal niet totaalgenegeerd kon worden, in deze „muziekfeesten" werdweggemoffeld. Zooals een bekend componist het eens

Page 7: WORDENDE VRIJHEID.€¦ · misschien weken van zware strijd en grote gevaren te doorworstelen. Het ongemotiveerde en op niets dan de vrees voor de consequenties van den strijd op

uitdrukte: „de krankzinnigen worden gelucht, maarbij elkaar en op de kleine steentjes!"

Een uitzondering vormde natuurlijk de Düitscheepigonen muziek van R. Mengelberg, van wien iederenieuwe compositie onverwijld een plaats op de pro-gramma's verkreeg.

Sedert de bezetting uit de gezindheid van R. Men-gelberg zich op andere wijze. Hij speelt in het mu-ziekleven evenzeer een dubbele rol als Cor van derLugt-Melsert — zooals in één van onze vorige num-mers werd uiteengezet — dit tot voor kort heeftgedaan ten aanzien van het tooneel.

R. Mengelberg heeft n.l. eenerzijds in alle opzich-ten met de Duitschers samengewerkt, doch ander-zijds tegenover iedere daad van collaboratie eenhandeling geplaast, welke moest dienen om zijn goe-de gezindheid te doen blijken (voornamelijk indivi-dueele hulp aan JodenO. Toen de Joodsche musiciuit het orkest werden verwijderd heeft hij nagelatenzijn ontslag te nemen. Bovendien heeft hij Eduardvan Beinum er toe 'bewogen op geenerlei wijze af-scheid van de Joodsche orkestleden te nemen (d.w.z.noch aan het einde van het laatste concert waaraanbetrokkenen! medewerkten, noch in intiemen kringin de stemkamer), zulks onder het voorwendsel, dathij — R. Mengelberg — anders in moeilijkheden metde Düitsche autoriteiten zou komen. Bij de begrafe-nis van den beruchten Generalkommissar zur beson-deren Verwendung Schmidt, een der meest gehatenazi-schurken bij het Düitsche bestuur in ons land,heeft hij er toe meegewerkt dat musici van het Con-certgebouw-orkest tijdens de herdenkingsbijeenkomsttreurmuziek ten gehoore hebben gebracht. Toen zijnnaaste medewerker, M. H. Flothuis, weigerde be-paalde door het muziekgilde geëischte formaliteitente vervullen, heeft hij toegestemd in het ontslag vandezen zeer bekwamen kracht. In plaats van Plothuis,benoemde hij den nazi-gezinden E. Cornelis, die ophet Departement van Volksvoorlichting en Kunstenhad meegewerkt. (Cornelis kreeg door toedoen vanR. Mengelberg terstond de 'functie van onder-direc-teur). Voorts heeft hij, toen aan het Concertgebouw-orkest de eisch werd gesteld voor Frontzorg te spelenen Eduard van Beinum weigerde, ernstige pogingenin het werk gesteld om van Beinum alsnog tot me-dewerking over te halen. Deze voorbeelden, welkemet vele anderen zoudeni zijn te vermeerderen, mo-gen volstaan om te toonen welk een funeste anti-Nederlandsche rol R. Mengelberg heeft gespeeld. Eensaneering van het Concertgebouw zal dan vóór allesmoeten beginnen niet de verwijdering van dezenman, die zijn Duitschsn afkomst nimmer heeft ver-loochend.

Ook het bestuur van het Concertgebouw -- voorzoover in functie gebleven — zal moeten worden ver-vangen. Verder zal ernstig moeten worden onder-zocht of Eduard van Beinum volledig belast kan blij-ven met de taak die hij tot dusverre vervulde. VanBeinum heeft ten leste weliswaar geweigerd voorFrontzorg te dirigeeren, doch heeft overigens in alleopzichten met den bezetter en zijn bedoelingen me-degewekt. Zijn verantwoordelijkheid als leider vanhet orkest heeft hij derhalve niet voldoende beseft.

Wat voor het Concertgebouworkest geldt is min ofmeer oo,k op de overige orkesten van toepassing. Inbijna alle gevallen hebben de dirigenten! zich alscollaborateurs gedragen. Van de besturen hebben en-kele geweigerd met de „Kultur"-zwendelaars samente werken. Dit alles zal uiteraard in bijzonderhedendienen te worden nagegaan. Waar het echter op aankomt is de geest waarin dit onderzoek zal geschie-den. De Regeering zal zich n.l. althans bij het tref-fen van overgangsmaatregelen, in afwachting van

onderzoek en berechting, voor het dilemma zien ge-plaatst, of door toepassing van strenge maatstavenhet muziekleven voor een belangrijk deel te moetenstilleggen, ofwel teorwille van den voortgang van hetconcertwezen minder strenge eischen te stellen danten aanzien van de andere kunsten het geval zalzijn. Naar onze meening zal eerstgenoemde gedrags-lijn verre de voorkeur verdieneni.

Bij de bepaling van een zedelijk standpunt bestaater immers naar ons voorkomt geen enkele grond omde muziek op andere wijze te beoordeelen dan de overi-ge kunsten. Van den musicus mag in beginsel hetzelf-de verantwoordelijkheidsbesef worden verlangd alsvan den beoefenaar van eenigeni anderen kunstvorm.Voor dezen primairen eisch van rechtvaardigheiddienen overwegingen van opportuniteit te wijken.

Practisch beteekent dit, dat voorop dient te staan,dat met een schoone lei zal moeten worden begon-nen. Een gezuiverd muziekleven, desnoods tijdelijkop een lager artistiek niveau, zal moeten wordenverkozen boven eeni muziekleven, waarin moreel twij-felachtige figuren terwille van artistieke prestatiesworden gehandhaafd. Bij den wederopbouw van hetmuziekleven dient de moraliteit de praevaleeren bo-ven de artisticiteit. Dat hierbij in de eerste plaatsis gedacht aan het vervangen van onverantwoorde-lijke figuren op leidinggevende posten, spreekt van-zelf.

Slechts door een radicale zuivering kan de toe-komst van het Nederlandsche muziekleven wordenverzekerd. Niet alleen de evident schuldigen, dochook de „halve en driekwart meeloopers" zullen, zoo-als Minister van Heuven Goedhart in zijn rede voorRadio Oranje op 12 Aug. j.l. beloofde, „loon naarwerken ontvangen."

Een krachtig optreden der Regeering op dit ge-bied zal niet sechts aan de muziek zelve ten goedekomen, doch tevens een verheffenden invloed hebbenop de publieke moraliteit. Wanneer het publiek con-stateert, dat het der Regeering ook op muzikaal ge-bied zal niet slechts aan de muziek zelve ten goedebewind gestichte kwaad met wortel en tak uit teroeien, zal de onvermijdelijke hardheid van de doorde Regeering te nemen maatregelen begrepen enaanvaard wordeni. Politiek van compromis, terwillevan de handhaving van bepaalde instituten of per-sonen zou daarentegen teleurstelling en wantrouwenwekken. In het nieuwe Nederland, dat van nazi-smetten bevrijd zal zijn, zal slechts een volkomengezuiverde muziekwereld plaats in het cultureeleleven van ons volk met eere kunnen innemen.

EEN VERHEUGENDE BROCHURE.

In meer dan een, artikel hebben wij in de loop vande tijd geklaagd over het feit dat de vrije pers welvoortdurend aandacht besteedde aan maatschappe-lijke en politieke problemen uit de vooroorlogse tijd,of die na de oorlog zullen opdoemen, maar geen, ofnagenoeg geen aandacht wijdde aan de culturele pro-blemen en vooral -niet aan die van de kunst. Wijhebben er oQk op gewezen, dat de illegale geschrif-ten, welke hier te lande waren samengesteld of van„de overkant" tot ons kwamen aan hetzelfde euvelmank gingen. Het was of voor al die schrijvers cul-tuur en kunst — en vooral de laatste — eenvoudigniet bestonden eni wij wezen er op dat dit verschijn-sel een helaas maar al te klaar spiegelbeeld gaf vande ook voor de oorlog in ons land heersende ten-dens: .kunst is bijzaak, een zaak slechts voor haarbeoefenaren en toevallig belangstellenden^

Het spijt ons daarom te meer, dat wij maanden-lang op onze schrijftafel hebben moeten laten lig-

Page 8: WORDENDE VRIJHEID.€¦ · misschien weken van zware strijd en grote gevaren te doorworstelen. Het ongemotiveerde en op niets dan de vrees voor de consequenties van den strijd op

gen een brochure die van een geheel andere geestgetuigt, zonder tot een korte bespreking in dit bladte kunnen overgaan. Wij bedoelen de brochure.Nieuw Nederland, staat en maatschappij na denoorlog", door Landeslot van Vrijburgh, in het kortte bespreken.

Het boekje is verdeeld in een zestal paragrafen,respectievelijk getiteld: Inleiding, Sociale Politiek,Hervorming van ons Staatsbestel, Ordening van hetmaatschappelijk leven, Culturele perspectieven (indeze paragraaf is hoofdstukje drie gewijd aan „kunst,voorlichting, monumentenzorg") en tenslotte Slot-beschouwingen. Het uitgangspunt voor deze brochureis het geschrift van Boisot, „De Wedergeboorte vanhet Koninkrijk". De schrijver streeft naar toelichtingkarakterisering en aanvulling van het betoog vanBoisot. Toch blijkt de schijver lang niet altijd Boi-sot's mening te delen. Evenmin als wij het destijdsBoisot's Iwochure gedaan hebben, kunnen wij hetthans voor ons liggende geschrift aan een kritischebespreking onderwerpen.

Wij willen hier dan ook slechts enige aandachtwijden aan het paragraafje Culturele perpectievenen nog meer in het bizonder aan het hoofdstukje„kunst".

Uiteraard neemt het onderwerp „ordening" eenbelangrijke plaats in. Door alle paragrafen heen:loopt het als de rode draad van het betoog. Met in-stemming citeren wij hetgeen de schrijver zegt overordening in de kunst: „Het is ondenkbaar, dat hetstreven naar ordening, dat op het gehele maatschap-pelijke en culturele leven gericht is, halt zou hou-den voor de kunst. Meer dan waar ook moet hier denadruk worden gelegd op de noodzakelijkheid vaneen volstrekt onbeperkte handhaving der geestelijkevrijheid. De Staat heeft van de kunst hoegenaamdniets te eisen, noch haar voor te schrijven, hij heeftslechts te geven, en wel met zeer ruime hand, opdatalthans iets van de schuld der gemeenschap aan dekunst wóVdt afgelost. „Dat wij het met de gedachtewelke achter dit citaat steekt geheel eens zijn, zalniemand verbazen die onze artikelen over ordeningin de kunst en de verhouding tussen staat en kunstgelezen heeft.

De schrijver ontwikkelt dan verder een plan voorde ordening in de kunst en pleit daarbij voor eenzo groot mogelijke decentralisatie. Hij acht daarbijde instelling van een afzonderlijk Departement voorde Kunst onontbeerlijk, evenals de oprichting vaneen Kunstraad. Ook hier vinden wij overeenstem-ming met vele gedachten die wij in onze artikelenover de organisatie van het kunstwezen ontwikkeldhebben, oqk al zijn er enkele belangrijke puntenwaarin wij aanmerkelijk van het inzicht des schrij-vers verschillen. Zo achten wij de instelling van eenafzonderlijk Departement niet beslist noodzakelijk,mits maar, juist door het oprichten van esn lichaamals, wat de schrijver Kunstraad (een voor ons ge-voel onprettige woordcombinatie) noemt, voor eenzo groot mogelijke zelfstandigheid van het kunst-leven wordt zorg gedragen. De schrijver ziet de bete-kenis van zulk een kunstraad ook ietwat andersdan wij. Hij wil de kunstenaars, zij het dan via hunoude of vernieuwde organisaties, lid doen zijn vandie Raad, terwijl wij betoogd hebben dat het nood-zakelijk is, dat de kunstenaarsverenigingen, methun overkoepelingsorgaan (zulk een orgaan wil deschrijver ook) onafhankelijk van de .kunstraad zalbestaan, zij het ook in nauwe gelieerdheid aan datlichaam en met deelname aan de samenstellingervan.

Zo zouden er meer punten van verschil en over-eenstemming aan te halen zijn. Doch dit lijkt ons

op het ogenblik niet nodig. Straks — in vrijheid —zullen we ruimschoots gelegenheid hebben over hetwenselijke van deze of gene oplossing te discussieren.Thans was het er ons slechts om te doen onze ver-heugenis te onderstrepen over het feit, dat eindelijkiemand buiten de rijen van de kuntenaars staande,het noodzakelijk heeft gevonden in zijn geschriftruime aandacht aan de kunst te besteden. Wij radenonze collega's aan de brochure te lezen, waarbij weer onze spijt over uitdrukken dat het geschrift blijk-baar in zeer kleine oplage in omloop is en dat bo-vendien nog tegen de zeer hoge prijs van vijf guldenwordt verkocht. Voor menige kunstenaar nog altijdeen onoverkomelijk bezwaar!

(Herplaatsing wegens verminking).

LIED DER ONDERDUIKERS.

Dagen hier en dagen ginderwie kent niet die grauwe hinderdezer grimme onheilsjaren,waar het leven zwartgeblakerden de mens wordt ingeschakeldtot de doem der oorlogsscharen,zo hij zich niet weet te werenen de horde tracht te kerendie hem naar de hoeken dringtwaar, in 't duister van de nachtenhem de vrije broeders wachtenin wie ook het hooglied zingtvan de zelf gekozen bandenvan de vrijheid aller landenvan de grote, stille strijddie ons eenmaal heen zal brengendoor de vlammen die ons zengennaar de blanke, nieuwe tijd.Dagen hier en dagen ginder,wie bespaarden ons de hindervan 't stage zoe,ken naar een dakvoor onz' vogelvrije hoofdenwee, als wij niet luid hen loofdenstrijders zij ook, hun gemaken hun rust niet hoger stellenddan wie duiken voor het kwellendtuig dat vrije hoofden maait —ééns komt de dag dat wij te samengedenken hoe wij tot U kwamenals onze vlag weer vrijuit waait!

TONEEL.

De maatschappij „Scheepsbouw" heeft onlangs zijnvijftig jarig bestaan gevierd. Bij die gelegenheid iser een voorstelling van „Snip en Snap" gegeven voorhet personeel.

Wij betreuren, dat de directie of feestcommissiedoor dit te doen zo weinig begrip getoond heeftvoor de Nederlandse zaak.

Terwijl er een 'felle strijd gestreden is tegen decultuurkamer, waardoor een aantal artisten metter-daad geweigerd hebben verder op te treden — endeze strijd is voor het moreel van de binnenlandseverzetsactie van het grootst belang geweest, gaat nurustig een directie van een der grootste Vaderlandseondernemingen feestvieren met gildeleden.

Het strekt ook de arbeiders, die deze voorstellingbezochten niet tot eer.

Dit voorval bewijst weer eens te meer, hoe weinigde kunst 'bij de Nederlandse bevolking in tel was enhelaas nog is.

Moge dit na de oorlog anders worden.De Nederlandse kunst en kunstenaars hebben er

recht op.