Upload
others
View
5
Download
0
Embed Size (px)
Citation preview
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE
ACADEMIEJAAR 2015 – 2016
Zegen of Vloek? De Impact van Private Equity op het Beleid van
Woonzorgcentra
Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van
Master of Science in de Toegepaste Economische Wetenschappen
Milan Stevens Silke Torreele
onder leiding van
Prof. Miguel Meuleman
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE
ACADEMIEJAAR 2015 – 2016
Zegen of Vloek? De Impact van Private Equity op het Beleid van
Woonzorgcentra
Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van
Master of Science in de Toegepaste Economische Wetenschappen
Milan Stevens Silke Torreele
onder leiding van
Prof. Miguel Meuleman
PERMISSION
Ondergetekende verklaart dat de inhoud van deze masterproef mag geraadpleegd en/of
gereproduceerd worden, mits bronvermelding.
Milan Stevens
Silke Torreele
I
WOORD VOORAF
Ter afronding van onze Master of Science in de Toegepaste Economische Wetenschappen
werkten wij met twee deze scriptie uit. We proberen de invloed van private equitybeheer na
te gaan op het sociale en financiële aspect van de woonzorgcentra. Vervolgens bekijken we
het verschil tussen de winststrevende en niet-winststrevende zorginstellingen. Dit onderwerp
is niet alleen boeiend maar ook zeer actueel. Als gevolg van de toenemende vergrijzing in
Vlaanderen is er een steeds groter wordende vraag naar residentiële ouderenzorg. Openbare
en VZW woonzorgcentra kunnen niet langer aan deze vraag te voldoen. De groeiende markt
en de daarmee gepaard gaande stabiele cashflows zorgen onder andere voor een trend tot
privatisering. Er gaat veel media-aandacht naar het tekort aan bedden en het mogelijke
kwaliteitsverschil tussen de verschillende soorten beheersinstanties.
De gegevensverzameling en -verwerking was niet evident.. Uit de verschillende rapporten van
het Agentschap Zorg en Gezondheid konden we de kwaliteitsindicatoren halen. De financiële
data van private instellingen werden verzameld via de database Belfirst van Bureau van Dijk.
De jaarrekeningen van openbare woonzorgcentra zijn echter niet openbaar te raadplegen,
hiervoor hebben we de bevoegde OCMW’s persoonlijk gecontacteerd. Verder zorgde het
complexe karakter van de woonzorgsector voor een moeilijke interpretatie van de
verschillende gegevens.
Graag willen wij enkele personen bedanken voor hun hulp bij het tot stand brengen van deze
masterproef. Eerst en vooral willen we onze promotor Miguel Meuleman van de Vlerick
Business School bedanken. Ook bij zijn doctoraatstudent Jeroen Neckebrouck konden we
steeds terecht voor inhoud gerelateerde vragen en begeleiding, waarvoor dank. Verder
bedanken we graag de financieel beheerders van de verschillende OCMW’s die ons geholpen
hebben bij de verzameling van de gegevens voor de openbare woonzorgcentra. In het
bijzonder Peter Ameel van OCMW Maldegem die bereid was te antwoorden op onze vragen.
Een speciale erkenning gaat ook uit naar onze ouders, die ons de kans gaven om deze studie
te vervolledigen.
We kunnen besluiten dat deze masterproef een leerrijke ervaring was. Veel kennis die we in
de afgelopen vier jaar hebben verzameld, konden we toepassen in het onderzoek. Het was
ook een mooie opportuniteit om dit werk samen te realiseren.
II
INHOUDSOPGAVE
WOORD VOORAF .............................................................................................................................. I
INHOUDSOPGAVE ............................................................................................................................ II
LIJST GEBRUIKTE AFKORTINGEN .................................................................................................... IV
LIJST VAN TABELLEN, FIGUREN ....................................................................................................... V
INLEIDING ......................................................................................................................................... 1
DEEL I: LITERATUURSTUDIE ............................................................................................................. 3
Hoofdstuk 1: Vergrijzing in Vlaanderen ..................................................................................... 3
Hoofdstuk 2: Residentiële ouderenzorg in Vlaanderen ............................................................ 4
1. Woonzorgcentra ................................................................................................................. 5
2. Verdeling volgens beheersinstantie ................................................................................... 5
Hoofdstuk 3: Subsidies ................................................................................................................ 8
1. Soorten ................................................................................................................................ 8
2. Gevolgen ............................................................................................................................ 10
Hoofdstuk 4: Afleiding kernhypothesen .................................................................................. 11
DEEL II: SOCIALE PERFORMANTIE ................................................................................................. 16
Hoofdstuk 1 Onderzoeksdesign ................................................................................................ 16
1. Methodologie en data ...................................................................................................... 16
2. Variabelen .......................................................................................................................... 18
3. Regressiemodel ................................................................................................................. 25
Hoofdstuk 2 Resultaten ............................................................................................................. 26
1. Correlatie ........................................................................................................................... 26
2. Vergelijking gemiddelden per groep ................................................................................ 28
3. Regressieresultaten .......................................................................................................... 36
III
DEEL III: FINANCIËLE PERFORMANTIE .......................................................................................... 40
Hoofdstuk 1 Onderzoeksdesign ................................................................................................ 40
1. Methodologie en data ...................................................................................................... 40
2. Variabelen .......................................................................................................................... 41
3. Regressiemodel ................................................................................................................. 44
Hoofdstuk 2 Resultaten ............................................................................................................. 45
1. Correlatie ........................................................................................................................... 45
2. Vergelijking gemiddelden per groep ................................................................................ 47
3. Regressieresultaten .......................................................................................................... 49
DEEL IV: BEPERKINGEN EN ALGEMEEN BESLUIT ......................................................................... 52
Hoofdstuk 1: Beperkingen ........................................................................................................ 52
Hoofdstuk 2: Algemeen besluit ................................................................................................ 53
BIBLIOGRAFIE ................................................................................................................................... V
BIJLAGEN ......................................................................................................................................... IX
Bijlage 1: InterRAI ‘kwaliteit van leven’ meetinstrument ......................................................... IX
Bijlage 2: Katz-schaal ................................................................................................................. XII
IV
LIJST GEBRUIKTE AFKORTINGEN
ANOVA Analysis of variance
Art. Artikel
BVBA Besloten Vennootschap met Beperkte Aansprakelijkheid
EPUAP European Pressure Ulcer Advisory Panel
FOD Economie Federale overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie
GEE Generalized Estimating Equation
KATZ-schaal Naam van een Amerikaanse wetenschapper
KB Koninklijk Besluit
KMO Kleine of middelgrote onderneming
KU Leuven Katholieke Universiteit Leuven
NV Naamloze Vennootschap
OCMW Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn
OLS Ordinary Least Square
PE Private Equity
RIZIV Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering
ROB Rustoord voor bejaarden
ROE Return on equity
RVT Rust- en verzorgingstehuis
SLG Senior Living Group
SPSS Statistical Package for the Social Sciences, statistisch programma
VS Verenigde Staten
VIPA Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden
VSPF vzw Vlaamse social-profitfondsen vzw
VZW Vereniging zonder winstoogmerk
WZC Woonzorgcentrum
V
LIJST VAN TABELLEN, FIGUREN
Tabellen.
Tabel 1: Overzicht van de grote ketens beheerd door private investeringsgroepen en private
equityfondsen .................................................................................................................................. 7
Tabel 2: Thema's binnen het interRAI 'kwaliteit van leven' instrument ..................................... 23
Tabel 3: Score per antwoordmogelijkheid ................................................................................... 23
Tabel 4: Correlatietabel sociale performantie ............................................................................. 27
Tabel 5: Beschrijving statistieken sociale performantie .............................................................. 29
Tabel 6: Regressieresultaten zorgkwaliteit: invloed private equity. ........................................... 36
Tabel 7: Regressieresultaten zorgkwaliteit: invloed winststrevende woonzorgcentra 4 ........... 36
Tabel 8: Regressieresultaten levenskwaliteit: invloed private equity ........................................ 37
Tabel 9: Regressieresultaten levenskwaliteit: invloed winststrevende woonzorgcentra 5 ....... 37
Tabel 10: Correlatietabel financiële performantie ...................................................................... 46
Tabel 11: Beschrijvende statistieken financiële performantie6 .................................................. 46
Tabel 12: Regressieresultaten financiële performantie: invloed Private Equity ........................ 51
Tabel 13: Regressieresultaten financiële performantie: invloed Winststrevende
woonzorgcentra7 ........................................................................................................................... 51
Figuren
Figuur 1: Procentueel aandeel woonzorgcentra en woongelegenheden per beheersinstantie in
Vlaanderen ....................................................................................................................................... 7
Figuur 2: Aantal winststrevende woonzorgcentra met VZW-statuut ......................................... 18
Figuur 3: Indicatoren zorg, zorgverleners en zorgorganisatie per type beheersinstantie ........ 31
Figuur 4: Gemiddelde zorgscore per beheersinstantie ............................................................... 35
Figuur 5: Vergelijking Z-scores indicatoren levenskwaliteit per beheersinstantie .................... 35
1
INLEIDING
De toenemende vergrijzing in ons land is een feit waar we niet langer omheen kunnen. In
Vlaanderen alleen al is het percentage vijfenzestigplussers de laatste vijftien jaar met 25%
toegenomen. Uiteraard gaat dit gepaard met een groeiende vraag naar residentiële
ouderenzorg. Dit leidt tot een steeds groter wordende markt voor woonzorgcentra.
Vroeger werden rusthuizen vooral beheerd door openbare instanties of VZW’s, maar
tegenwoordig lijkt de hedendaagse trend van privatisering niet meer te stoppen. Binnen deze
groep private instellingen worden de woonzorgcentra onder andere beheerd door private
equitygroepen, een relatief nieuw fenomeen. Private equity is een vorm van
eigenvermogensinvestering in niet-beursgenoteerde bedrijven. Met een relatief korte
beleggingshorizon van zeven tot tien jaar ligt de focus bij deze bedrijven vooral op
winstgevendheid. De onderzoeksopzet van deze masterproef bestaat er uit om na te gaan of
het beheer van woonzorgcentra door private equityfondsen invloed heeft op de sociale en
financiële performantie. Verder gaan we ook na of de performantie van winststrevende
woonzorgcentra verschilt van de niet-winststrevende.
In de Verenigde Staten werd dit reeds onderzocht en de private equity instellingen scoorden
beter op financiële performantie. De middellange termijnvisie van het management zorgt
voor extra druk bij de woonzorgcentra om beter te presteren. Anderzijds zorgt dit beleid met
focus op winstgevendheid voor een lagere sociale performantie. Deze conclusies gelden
zowel voor de vergelijking van private equity met de overige woonzorgcentra, als voor de
vergelijking van winststrevende met niet-winststrevende woonzorgcentra.
In Vlaanderen werd eveneens onderzoek verricht naar soortgelijke relaties, onder andere in
het werk Woonzorgcentra beheerd door private equity: “een tang op een varken?” van L.
Boterberg en I. Speybroeck (2015). Dit werk beschrijft het landschap van de woonzorgcentra
in Vlaanderen en is een eerste stap in het onderzoek naar de financiële en sociale verschillen
tussen de verschillende beheersinstanties. We beschouwen dit werk als een eerste
verkennend onderzoek en verwijzen hiernaar als gedetailleerde inleiding. Bijgevolg konden
we vlot overgaan tot een kwantitatieve analyse van de verschillende data. Om de sociale
performantie te onderzoeken hebben we niet alleen gekeken naar de zorgkwaliteitgegevens,
maar ook naar de levenskwaliteit. Op die manier worden zowel de objectieve feiten als de
2
subjectieve mening van de bewoners opgenomen in het onderzoek. Bij de financiële
performantie worden rentabiliteitsratio’s vergeleken en wordt ook de financiële gezondheid
gecontroleerd aan de hand van solvabiliteit- en liquiditeitsratio’s. Een vernieuwend aspect in
ons onderzoek is dat we ook naar verschillende jaarrekeningen van openbare woonzorgcentra
hebben gekeken. In de analyse werd vooral gebruik gemaakt van gemiddelden en regressies
die private equity en winststrevende instanties vergelijken met de andere instellingen.
In Deel I van deze masterproef komt de literatuurstudie aan bod. We beginnen in Hoofdstuk 1
met een schets van de toenemende vergrijzing in Vlaanderen en de daarbij horende
veranderingen in het landschap van de woonzorgcentra. In Hoofdstuk 2 worden de
woonzorgcentra en de verschillende beheersinstanties toegelicht, gevolgd door Hoofdstuk 3
met de huidige subsidieregeling en de gevolgen daarvan. De afleiding van de kernhypothesen
gebeurt ten slotte in Hoofdstuk 4. Deel II en Deel III behandelen respectievelijk de sociale en
financiële performantie. De structuur van beide delen is dezelfde: Eerst komt een beschrijving
van de methodologie, gevolgd door de variabelen en ten slotte de resultaten. In Deel IV
starten we in Hoofdstuk 1 met de beperkingen van ons onderzoek, gevolgd door een
algemeen besluit in Hoofdstuk 2.
3
DEEL I: LITERATUURSTUDIE
In dit onderdeel schetsen we eerst kort het landschap van de woonzorgcentra in Vlaanderen.
Hiervoor maken wij gebruik van het werk Woonzorgcentra beheerd door private equity: “Een
tang op een varken?” van Lynn Boterberg en Ine Speybrouck. We bespreken de elementen
die van belang zullen zijn voor ons onderzoek. Omdat het om een eerder beknopt overzicht
gaat, verwijzen wij voor de volledige beschrijving van het landschap dan ook naar hun paper.
Vervolgens stellen wij aan de hand van de wetenschappelijke literatuur en enkele belangrijke
theorieën onze kernhypotheses op.
Hoofdstuk 1: Vergrijzing in Vlaanderen
De vergrijzing van de bevolking vormt een steeds groter wordende problematiek binnen onze
Belgische samenleving. Deze zorgt er onder andere voor dat de overheidsfinanciën zwaar
onder druk komen te staan. Daarbij worden alsmaar grotere bedragen gespendeerd aan
zowel pensioenen als uitgaven voor de gezondheidszorg. Bovendien treft de vergrijzing België
harder dan de rest van Europa (Mouton, 2013).
De term ‘vergrijzing van de bevolking’ kan verwijzen naar twee situaties. Dit kan zowel een
stijging van de gemiddelde leeftijd van de samenleving als een toename van het percentage
ouderen betekenen. Omdat we in België met beide situaties geconfronteerd worden, spreken
we van een dubbele vergrijzing. Oorzaken hiervan zijn een daling van het geboortecijfer,
aanzienlijke verhoging van de levensverwachting en het ouder worden van de
babyboomgeneratie (FOD Sociale Zekerheid, 2015). Tevens kan ook de positieve netto
migratiestroom een verklaring bieden. (The 2015 Ageing Report, 2014)
In 2000 bedroeg de levensverwachting bij de geboorte van mannen en vrouwen in het Vlaams
gewest respectievelijk 75,51 en 81,43 jaar (Federaal Planbureau, 2015). Anno 2015 is de
levensverwachting bij geboorte van mannen en vrouwen gestegen tot respectievelijk 79,62
en 84,18 jaar. Bijgevolg neemt het aantal senioren toe. Hoewel de groei van de
levensverwachting blijft, zal deze geleidelijk vertragen tegen 2060 (Federaal Planbureau,
2015). Een logisch gevolg van deze toenemende levensverwachting is het stijgend aantal
vijfenzestigplussers. In 2015 is 19,31% van de totale bevolking ouder dan vijfenzestig, waar dit
percentage in 2000 slechts 16,73% bedroeg. Bovendien is ook de intensiteit van de
4
veroudering toegenomen van 20,31% in 2000 naar 29,75% in 2015. Dit percentage duidt aan
welk aandeel van de vijfenzestigplussers ouder is dan tachtig jaar (Federaal Planbureau,
2015.)
Op basis van dit cijfermateriaal kunnen we verwachten dat het aantal zorgbehoevenden
steeds meer zal stijgen. Op 1 januari 2015 woonden in Vlaanderen 1.243.020
vijfenzestigplussers (eigen berekening, Federaal Planbureau), waarvan 369.849
tachtigplussers. Tegenover het jaar 2000 kunnen we stellen dat het aantal vijfenzestigplussers
met 25% is toegenomen. Volgens de bevolkingsvooruitzichten zal dit aantal blijven toenemen.
Tegen 2060 zal België 1.927.755 vijfenzestigplussers tellen, waarvan 793.593 mensen tachtig
of ouder zijn.
Als het aantal zorgbehoevenden stijgt, zal hoogstwaarschijnlijk ook de vraag naar
woongelegenheden stijgen. Op 1 september 2015 was er een totaal van 74.791 bedden
beschikbaar, wat overeenstemt met de opvang van 6,02% van alle vijfenzestigplussers in
Vlaanderen (eigen berekening, Agentschap Zorg en Gezondheid). Als de voorspellingen van
het Federaal Planbureau (2015) kloppen en er dus tegen 2060 1.927.755 vijfenzestigplussers
zijn, komt dit overeen met een behoefte aan 115.991 bedden. Anders gezegd zijn er tegen
2060 41.200 nieuwe opvangplaatsen nodig om te kunnen beantwoorden aan de stijgende
vraag. Hieruit kunnen we afleiden dat woonzorgcentra een veilige en slimme investering
vormen. Bovendien genereren ze ook stabiele cashflows.
Hoofdstuk 2: Residentiële ouderenzorg in Vlaanderen
‘Een residentiële ouderenvoorziening wordt gedefinieerd als een voorziening waar een
oudere tijdelijk of permanent kan verblijven als bewoner’. Belangrijk hierbij is dat de bewoner
er daadwerkelijk zijn residentie heeft. Ziekenhuizen en dergelijke vallen dus niet onder deze
definitie. Tot de belangrijkste verblijfstypes behoren serviceflatgebouwen en
assistentiewoningen, dagverzorgingscentra (voor palliatieve verzorging), centra voor
kortverblijf en woonzorgcentra (Agentschap Zorg & Gezondheid, 2014). Vermits wij enkel het
beleid binnen woonzorgcentra zullen bestuderen, verwijzen wij voor meer informatie
omtrent de verschillende soorten verblijfstypes naar de website van het Vlaams Agentschap
Zorg & Gezondheid.
5
In het vervolg van hoofdstuk 2 definiëren we allereerst het begrip woonzorgcentra waarna we
een omschrijving geven van de types beheersinstanties.
1. Woonzorgcentra
Een woonzorgcentrum is de meest verregaande schakel in de keten van ouderenzorg. Het
biedt permanente opvang en verzorging aan ouderen vanaf 65 jaar die geen gebruik meer
kunnen maken van andere vormen van hulp zoals thuiszorg of dagverzorgingscentra. Voor de
meerderheid van de bevolking is het begrip woonzorgcentrum wellicht beter bekend onder
de vroegere naam rusthuis. In het woonzorgdecreet van 13 maart 2009 werd deze benaming
echter vervangen omwille van de te enge invulling. Woonzorgcentra verschillen dikwijls qua
faciliteiten en prijzen. Desondanks worden ze in Vlaanderen steeds erkend door Zorg en
Gezondheid zolang voldaan is aan de minimum erkenningsnormen en -voorwaarden die ze
opgelegd krijgen (Agentschap Zorg en Gezondheid, 2014).
2. Verdeling volgens beheersinstantie
Naargelang de beheersinstantie van de instellingen kunnen woonzorgcentra opgedeeld
worden in drie groepen: OCMW’s, VZW’s of privéinstellingen met commerciële inslag. Het
verdere onderzoek zal hoofdzakelijk gebaseerd zijn op deze indeling.
2.1 Openbare instelling
Een Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn, afgekort OCMW, is een openbare
overheidsinstelling die het recht op maatschappelijke dienstverlening verzekert en zo ook
zorgt voor het welzijn van iedere burger. Zij zijn per gemeente ingericht en staan ter
beschikking van alle inwoners. OCMW’s bieden verscheidene dienstverleningen aan
waaronder ook eigen residentiële instellingen (Portaal Belgium, 2012).
2.2 Niet-winststrevende private instelling
Een vereniging zonder winstoogmerk, afgekort VZW, is een organisatie die bestaat uit
minstens 3 personen en streeft naar de verwezenlijking van een doelstelling zonder daarbij
winst na te jagen. Anders dan een handelsvennootschap kan een VZW geen winsten uitkeren
aan zijn leden en moeten deze derhalve opnieuw geïnvesteerd worden in de organisatie (FOD
Justitie, 2015). Toch slagen heel wat VZW’s in de ouderenzorg er op verschillende manieren in
om hun leden te verrijken. Aan de hand van cost-plus-mechanismen kunnen de aparte
6
entiteiten hun nettoresultaat overdragen naar het moederbedrijf en dus zo hun winsten
‘weg’factureren. Op deze manier slaagt het moederbedrijf erin om extra winsten te boeken
en kan ze deze toch uitkeren aan haar leden. Voorbeelden van dergelijke praktijken zijn het
aanrekenen van borgstellingsvergoedingen en efficiëntievergoedingen alsook het factureren
van overdreven kosten voor het verlenen van advies (Boterberg&Speybroeck, 2015, p. 24).
Deze vaststelling is belangrijk voor het verdere onderzoek aangezien wij ook de financiële
performantie van de verschillende types woonzorgcentra zullen analyseren en dit een sterk
vertekend beeld kan geven.
2.3 Winststrevende private instelling
Private instellingen met commerciële inslag bestaan zowel onder de vorm van NV’s als
BVBA’s. Het zijn onafhankelijk opererende ondernemingen met winstcreatie als belangrijkste
objectief. Winststrevende private instellingen kunnen op hun beurt verder opgedeeld worden
in woonzorgcentra beheerd door private investeerders en woonzorgcentra beheerd door
private equityfondsen. Ter toelichting worden in tabel 1 de zes grootste private
investeringsgroepen die WZC-ketens beheren alsook de drie WZC-ketens met hun bijhorende
private equitybeheerder opgesomd (Boterberg&Speybroeck, 2015).
Het voornaamste verschil tussen beide ketens is dat het eigen vermogen in de eerste groep
afkomstig is van de vennoten van de keten zelf. Bij de tweede groep wordt het eigen
vermogen gedeeltelijk opgebouwd door een private equityfonds en dus onrechtstreeks door
particuliere en institutionele beleggers (Boterberg&Speybroeck, 2015, p. 45).
Zoals eerder vermeld is private equity een vorm van eigensvermogensinvestering in niet-
beursgenoteerde bedrijven. Deze structuren worden gekenmerkt door een actieve
participatie. Met een relatief korte beleggingshorizon van zeven tot tien jaar wordt bij deze
bedrijven sterk gefocust op winstgevendheid. Private equitystructuren worden verder ook
gekenmerkt door een hoge graad van schuldfinanciering. Zo worden risico’s van de
aandeelhouders naar de schuldeisers overgedragen (Pradhan & Maldonado, 2013).
Figuur 1 geeft het aandeel weer van de verschillende soorten beheersinstanties in de totale
hoeveelheid woonzorgcentra en woongelegenheden die Vlaanderen telde op 1 september
2015.
7
Grote ketens beheerd door
private investeringsgroepen
Woonzorgcentra beheerd door
private equityfondsen
Bijhorende private
equityfonds
- Senior Assist - Armonea Verlinvest
- Vulpia - Senior Living Group Waterland
- Orpea - Animacare Ackermans en Van Haeren
- Soprimat
- De Foyer
- Familie Baronie van
Boelare
Tabel 1: Overzicht van de grote ketens beheerd door private investeringsgroepen en private equityfondsen1
In totaal beschikt Vlaanderen over 74.791 bedden verspreid over 778 woonzorgcentra
(Agentschap Zorg en Gezondheid, 2015). Meer dan de helft van deze woongelegenheden
bevinden zich in woonzorgcentra beheerd door VZW’s. Private instellingen met winstoogmerk
en OCMW’s vertegenwoordigen respectievelijk 13% en 33% van alle woongelegenheden.
Figuur 1: Procentueel aandeel woonzorgcentra en woongelegenheden per beheersinstantie in Vlaanderen
Wanneer we de procentuele aandelen van beide grafieken vergelijken , kunnen we
concluderen dat privéinstellingen met winstoogmerk minder woongelegenheden per
instelling tellen dan niet-winststrevende instellingen.
1 De keten Senior Living Group werd eind 2013 door het private equityfonds Waterland verkocht aan de rusthuisgroep Medica (Trends Knack, 2013). Ondanks deze overname werd de SLG nog steeds opgenomen onder de door private equity beheerde woonzorgcentra. De financiële gegevens hebben namelijk betrekking op de periode 2009-2013 en ook de zorgkwaliteit werd in 2013 gemeten. De levenskwaliteit werd gemeten in 2014, maar we veronderstellen dat de meningen van bewoners nog niet gewijzigd zijn zo kort na de overname. Verder werd de private investeringsgroep Soprimat overgenomen door Armonea, dus hoort deze bij de private equity (De redactie, 2015). De overname gebeurde echter in 2015. Daarom plaatsen we Soprimat nog bij de private investeringsgroepen voor ons onderzoek.
28%
55%
17%
Procentueel aandeel woonzorgcentra per type beheersinstantie in Vlaanderen
OCMW Privé VZW Privé met commerciële inslag
33%
54%
13%
Procentueel aandeel woongelegenheden per type beheersinstantie in Vlaanderen
OCMW Privé VZW Privé met commerciële inslag
8
Hoofdstuk 3: Subsidies
In dit deel bespreken we kort de soorten subsidies die kenmerkend zijn voor de
woonzorgsector. We behandelen zowel de subsidies toegekend door de Vlaamse overheid als
deze toegekend door de federale overheid. Tevens bekijken we welke rechtsvormen
aanspraak maken op deze subsidies.
1. Soorten
1.1 Subsidies voor animatiewerking
In het kader van de animatiewerking voor bewoners, kent de Vlaamse regering subsidies toe
aan erkende woonzorgcentra en centra voor kortverblijf. Het begrip animatiewerking wordt
hier gedefinieerd als ‘een gevarieerd aanbod van activiteiten gerealiseerd door deskundigen
in animatie en activatie in een erkende voorziening om de bewoners een zinvolle
dagbesteding aan te bieden’ (Vereniging van de Stad en de Gemeenten van het Brussels
Hoofdstedelijk Gewest, 2015). Teneinde in aanmerking te komen voor deze subsidie, moeten
woonzorgcentra aan de specifieke erkenningsvoorwaarden, opgenomen in het besluit van 24
juli 2009, voldoen. Overigens hebben enkel woonzorgcentra beheerd door een VZW of een
openbare instantie recht op deze tegemoetkoming. Commerciële inrichtingen vallen bijgevolg
buiten deze regeling (Agentschap Zorg en Gezondheid, 2014).
1.2 Investeringssubsidies
Welzijns- en gezondheidsvoorzieningen die infrastructuurwerken willen uitvoeren, kunnen
hiervoor rekenen op de financiële steun van het Vlaams Infrastructuurfonds voor
Persoonsgebonden Aangelegenheden, afgekort VIPA (VIPA, 2015). Op deze manier geven zij
woonzorgbeheerders de mogelijkheid om betaalbare voorzieningen aan te bieden die tegelijk
ook beantwoorden aan de hedendaagse eisen inzake woon- en zorgcomfort. Het VIPA
subsidieert een vast bedrag per vierkante meter, wat overeenstemt met ongeveer 60% van
de geraamde bouwkosten (jaarverslag VIPA, 2013). Deze subsidies kunnen zowel voor
nieuwbouw, uitbreiding, leasing, verbouwing als voor een aankoop met verbouwingen
verkregen worden. De aankoop van een stuk grond wordt evenwel niet gesubsidieerd. Ook
voor deze subsidieregeling komen enkel woonzorgcentra beheerd door een VZW of openbare
instantie in aanmerking.
9
Op 19 juni 2013 heeft het Vlaams parlement echter een resolutie aangenomen waarin men
stelt dat woonzorgcentra, centra voor kortverblijf en dagverzorgingscentra vanaf 1 januari
2015 geen dossier voor VIPA-investeringssubsidies meer kunnen indienen.
Woonzorgcentra, centra voor kortverblijf en dagverzorgingscentra die ten laatste op 31
december 2013 een ontvankelijk zorgstrategisch plan en ten laatste op 31 december 2014
een ontvankelijk technisch-financieel plan ingediend hebben, behouden het recht op VIPA-
investeringssubsidies (Agentschap Zorg en Gezondheid, 2015).
1.3 RIZIV-Financiering
De financiering van het RIZIV, Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, vormt één
van belangrijkste inkomstenbronnen van een woonzorgcentrum. De subsidiëring omvat drie
elementen: Het RIZIV-forfait, de tegemoetkoming derde luik en de tegemoetkoming
eindeloopbaan. De RIZIV-bijdrage is de enige vorm van subsidie waar zowel de VZW’s,
openbare inrichtingen als de winststrevende organisaties recht op hebben.
Het RIZIV-dagforfait is een forfaitaire toelage die via het ziekenfonds van de bewoner wordt
uitbetaald aan erkende woonzorgcentra ter vergoeding van de loonkost van het
zorgpersoneel. Het wordt berekend in functie van het aantal bedden, het aantal
personeelsleden en de afhankelijkheidsgraad van de bewoners (RIZIV, 2015).
De tegemoetkoming derde luik omvat een jaarlijkse financiële tegemoetkoming voor de
financiering van de harmonisering van de barema’s en de loonsverhogingen voor hun
personeel (Art. 2, K.B. van 17/08/2007 tot uitvoering van de Art.57 en 59 van de
programmawet van 02/01/2001 wat de harmonisering van de barema’s en loonsverhogingen
in bepaalde gezondheidsinrichtingen betreft). Het RIZIV financiert de meerkost die
woonzorgcentra en centra voor dagverzorging dragen voor het loontrekkend zorgpersoneel
bovenop de financieringsnormen alsook voor het loontrekkend administratief, technisch en
werkliedenpersoneel (RIZIV, 2015).
De tegemoetkoming eindeloopbaan dient ter ondersteuning van de extra kosten die gemaakt
worden voor de eindeloopbaanmaatregelen die de werkgever heeft ingevoerd.
Personeelsleden van een bepaalde leeftijd hebben namelijk recht op een wekelijkse
arbeidsduurvermindering of een premie ter vervanging van de niet opgenomen
arbeidsduurvermindering. Teneinde de loonkost van het vervangend personeel of de kost van
10
de uitgekeerde premies te compenseren, ontvangt het woonzorgcentrum een financiële
tegemoetkoming (RIZIV, 2015).
1.4 Sociale Maribel
Elke werkgever die tot de non-profitsector behoort, kan een financiële tussenkomst
toegekend krijgen door het fonds sociale Maribel. Deze bijdragen hebben als doel bijkomende
arbeidsplaatsen te creëren in de non-profit sector teneinde tegemoet te komen aan de noden
van de sector, de arbeidsdruk te verlichten en de kwaliteit van dienstverlening te verbeteren
(VSPF vzw, 2015)(K.B. van 18 juli 2002 houdende maatregelen met het oog op de bevordering
van de tewerkstelling in de non-profit sector). Niet enkel woonzorgcentra beheerd door een
VZW, maar ook openbare inrichtingen kunnen via de provinciale en plaatselijke besturen
rekenen op deze tegemoetkoming. Winststrevende private instellingen komen wederom niet
in aanmerking.
2. Gevolgen
Samengevat kunnen we stellen dat winststrevende private instellingen geen recht hebben op
subsidies voor animatiewerking, financiële tegemoetkomingen van de Sociale Maribel en
VIPA-investeringssubsidies. Daarom kiezen woonzorgcentra die in realiteit tot de
winststrevende private instellingen behoren er vaak voor zichzelf het statuut van VZW toe te
kennen. Zo ontvangen ze subsidies die ze anders zouden mislopen. Nadelig aan een VZW is
evenwel dat ze geen winsten kan uitkeren aan haar leden en dat deze derhalve opnieuw
geïnvesteerd moeten worden in de organisatie (cf. supra). Voor de door VZW’s beheerde
woonzorgcentra die onder de controlebevoegdheid van een moedermaatschappij vallen,
bestaan er echter verschillende mechanismen om de winsten van de dochterorganisatie naar
de moeder te versluizen. Op voorwaarde dat deze laatste geen VZW is, kunnen winsten
dusdanig toch uitgekeerd worden zonder subsidies te moeten mislopen. Dit kan deels een
verklaring bieden waarom meer dan 50 procent van de woonzorgcentra de rechtsvorm van
een VZW aannemen. Voor het verdere onderzoek zal het derhalve van belang zijn dat elke
VZW geanalyseerd wordt en vervolgens aan de juiste groep wordt toegekend.
11
Hoofdstuk 4: Afleiding kernhypothesen
In dit hoofdstuk gaan we over tot de afleiding van de kernhypothesen. Dit zijn de
veronderstellingen die we in deel twee en drie zullen proberen staven met concrete
cijfergegevens. We maken gebruik van bestaande theorieën en verschillende recente
publicaties uit de Verenigde Staten. Eerst bespreken we de bestaande literatuur omtrent de
sociale performantie om vervolgens over te gaan naar het financiële aspect.
Woonzorgcentra beheerd door private instellingen worden omschreven als ‘profit seeking
organisations’ met een gematigde focus op kwaliteitsaspecten. Volgens Harrington,
Woolhandler, Mullan, Carrillo, &Himmelstein (2002) heeft de voortdurende zoektocht naar
een grotere omzet en naar kostenbesparende maatregelen een negatieve impact op de
kwaliteit. Vooreerst blijkt dat deze inrichtingen in de Verenigde Staten beduidend meer
tekortkomingen hebben ten aanzien van de zorgkwaliteit, levenskwaliteit en andere aspecten
zoals klachtenbehandeling en administratieve procedures. Tevens beschikken deze
inrichtingen over minder zorgpersoneel in het algemeen en een opvallend kleiner aandeel
gediplomeerde verpleegsters. Het negatief verband tussen winstgevendheid en de kwaliteit
van zorg blijkt enkel significant te zijn voor winststrevende woonzorgcentra (O’Neill,
Harrington, Kitchener, &Saliba, 2003). Voor niet-winsstrevende inrichtingen werd geen
significante correlatiecoëfficiënt gevonden.
Grabowski en Stevenson (2008) onderzoeken hoe de kwaliteit van niet-winststrevende
woonzorgcentra zich ontwikkelt wanneer deze evolueren naar een winststrevende inrichting
en vice versa. Analoog met bovenstaande bevindingen stellen ze vast dat de kwaliteit afneemt
wanneer inrichtingen winststrevend worden. Omgekeerd verbetert de gehandhaafde
kwaliteit wanneer woonzorgcentra evolueren naar niet-winststrevende inrichtingen.
Harrington, Olney, Carrillo, & Kang (2012) vergeleken de zorgkwaliteit aan de hand van de
graad van tekortkomingen en de graad van personeelsbezetting. Enerzijds vergelijken ze WZC-
ketens beheerd door private equity investeerders met WZC-ketens beheerd door privé-
investeringsgroepen en anderzijds vergelijken ze deze twee met WZC beheerd door
overheidsinstanties. Hieruit blijkt dat woonzorgcentra beheerd door private equity wat
kwaliteit betreft minder goed presteren in vergelijking met woonzorgcentra beheerd door
private investeringsgroepen en nog minder in vergelijking met de openbare woonzorgcentra.
12
De belangrijkste verklaring hiervoor zoeken ze in het feit dat managers van private
equitygroepen minder ervaring hebben met het leiden van een woonzorgcentrum in
vergelijking met managers van private ketens. Deze laatsten fungeren gedurende een veel
langere tijd in de woonzorgsector en beschikken derhalve over meer ervaring.
Amirkhanyan, Kim en Lambright (2008) bestuderen in hun onderzoek niet enkel de verschillen
tussen winststrevende en niet-winststrevende instanties, maar maken ook een onderscheid
tussen woonzorgcentra beheerd door openbare instanties en deze beheerd door niet-
winststrevende private organisaties. Allereerst stellen ze dat niet-winststrevende
woonzorgcentra kwalitatief beter presteren dan winststrevende inrichtingen. Hiervoor
baseren ze zich op de contract failure theory (Hansman, 1987). Deze theorie stelt dat non-
profit en publieke organisaties de voorkeur verdienen bij de keuze van bepaalde diensten;
namelijk in situaties waarbij de consument het moeilijk heeft om de kwaliteitsverschillen
onder de aanbieders te vergelijken. De keuze voor een woonzorgcentrum is een duidelijk
voorbeeld hiervan. De kwaliteitsverschillen tussen woonzorgcentra zijn op het eerste zicht
namelijk moeilijk in te schatten. Winststrevende instanties maken dan ook graag gebruik van
deze informatieassymetrieën. Verder wordt verondersteld dat niet-winststrevende private
woonzorgcentra beter presteren in vergelijking met openbare instanties. De bureaucratische
administratie zou een goede werking deels in de weg staan (Amirkhanyan et al., 2008). Aan de
hand van hun resultaten zullen ze deze veronderstelling echter verwerpen.
In voorgaande literatuurstudie wordt een vergelijking gemaakt tussen de sociale performantie
van de door private equity beheerde woonzorgcentra en deze van de overige woonzorgcentra
Daarnaast worden ook de winststrevende en niet-winststrevende inrichtingen met elkaar
vergeleken.
Op basis van de literatuurstudie formuleren we volgende hypothesen:
- H1a: De sociale performantie van woonzorgcentra beheerd door private equity is
minder goed in vergelijking met de gehele sector en in het bijzonder in vergelijking met de
woonzorgcentra beheerd door niet-winststrevende instellingen.
- H1b: De sociale performantie van woonzorgcentra beheerd door winststrevende
instellingen is minder goed in vergelijking met de woonzorgcentra beheerd door niet-
winststrevende instellingen.
13
In het vervolg van deze literatuurstudie gaan we na of het type beheersinstantie een invloed
heeft op de financiële prestaties van het woonzorgcentrum.
In hun onderzoek naar de financiële performantie van woonzorgcentra in Florida, komen
Pradhan, Weech-Maldonado, Harman, Laberge, &Hyer (2013) tot de vaststelling dat door
private equity beheerde woonzorgcentra een significant hogere operationele en
brutowinstmarge hebben. Deze inrichtingen hebben niet enkel significant hogere
operationele inkomsten, maar ook hun operationele kosten blijken beduidend hoger te zijn.
Weech-Maldonado en Pradhan zoeken de verklaring voor dit fenomeen voornamelijk in de
agency theory en de free cash flow theory. Private equity wordt namelijk verondersteld beter
te zijn in het aanpakken van het agency probleem en in het aanwenden van de vrije
kasstromen (cf. infra).
Cadigan en Stevenson (2015) onderzoeken de financiële gezondheid van woonzorgcentra die
overgenomen zijn door een private-equityfirma. Uit de resultaten van het onderzoek komt
naar voren dat deze overnames geen gevolgen hebben voor de financiële toestand van
woonzorgcentra. Verder blijkt dat private equityfirma’s strategisch uitkiezen in welke
woonzorgcentra zij al dan niet investeren. De financiële gezondheid van de overgenomen
inrichtingen zou reeds relatief sterk zijn alvorens de werkelijke overname plaatsvindt. Zo
zouden deze woonzorgcentra over een significant hogere liquiditeit, winstgevendheid en
lange termijnschuldgraad beschikken in vergelijking met de overige woonzorgcentra.
In tegenstelling tot Cadigan en Stevenson komen verschillende andere auteurs wel tot de
conclusie dat private investeringen in woonzorgcentra een positieve invloed hebben op de
financiële performantie ervan. (Bananaszak-Holl, Berta, Bowman, Baum, &Mitchell, 2002;
Pradhan et al., 2013) De Agency Theory en de Free Cash Flow Theory leveren een essentiële
bijdrage in de verklaring hiervan.
Agency Theory
De agency theory van Jensen, &Meckling (1976), ook wel principaal-agenttheorie genoemd,
slaat op de relatie tussen één of meerdere opdrachtgevers en een opdrachtnemer. Hierbij
heeft de agent of opdrachtnemer er zich toe verbonden om in naam van de principaal of
opdrachtgever een taak uit te voeren. Indien beide partijen evenwel nutsmaximalisatie
nastreven, is het waarschijnlijk dat de agent niet altijd in het belang van zijn opdrachtgever zal
14
handelen. De heersende informatieassymetrie in het voordeel van de agent, maakt het
namelijk mogelijk om opportunistisch te handelen en louter het eigenbelang na te streven.
Bovendien beschikt de agent over een kennisvoorsprong ten opzichte van de principaal. Deze
laatste kan dus geen volledige controle uitoefenen op de opdrachtnemer. Om te voorkomen
of beperken dat de agent eigenbelang nastreeft, kan de principaal incentives geven die
motiverend werken voor de agent. De hiermee gepaard gaande kosten worden aangeduid als
‘agency costs’. Anders verwoord vertegenwoordigen agency kosten de door een entiteit
opgelopen kosten die het gevolg zijn van principaal-agent-problemen zoals uiteenlopende
doelstellingen en informatieasymmetrieën (Baldwin, 2012).
Private equity kan deze agency kosten terugdringen door de heersende principaal-agent-
problemen te matigen (Baldwin, 2012). Dit wordt op verschillende manieren gerealiseerd.
Allereerst krijgen private equity investeerders zeggenschap in de werking van het bedrijf. Zo
helpen ze mee de strategie van de onderneming te bepalen. Verder helpt private equity het
kortetermijndenken te elimineren door doelstellingen op middellange tot lange termijn te
formuleren. Dit zal het principaal-agent probleem, dat bijvoorbeeld wel sterk aanwezig is in
de relatie tussen beursgenoteerde bedrijven en kapitaalmarkten. Ten laatste zorgt het
traditionele private equity model ervoor dat vooral participaties met een actieve interesse in
de lange termijngroei overgehouden worden.
Op deze manier komen de belangen van de aandeelhouders in lijn te liggen met deze van de
managers en zullen de agency kosten derhalve dalen. Beide partijen zullen gefocust zijn op
het verbeteren van de economische efficiëntie (Baldwin, 2012).
Free cash flow theory en het belang van schuldfinanciering
Zoals eerder gesteld in de agency theory, gaat de relatie tussen principaal en agent met een
aantal tegenstrijdige belangen gepaard. Danige conflicten kunnen zich voordoen wanneer het
bedrijf een wezenlijke free cash flow realiseert. De term ‘free cash flow’ wordt gedefinieerd
als het overschot aan liquide middelen nadat alle projecten met een positieve netto contante
waarde, verdisconteerd aan de relevante kapitaalkost, uitgevoerd zijn. De vrije kasstroom is
dan de som die voor uitkering beschikbaar is. Het management heeft zeggenschap over het
gebruik van deze vrije kasstromen en moet normaal gesproken handelen in het belang van de
aandeelhouders. Dit wil zeggen dat de vrije kasstroom moet uitgekeerd worden in de vorm
15
van dividenden wanneer er geen investeringsprojecten met positieve netto contante waarde
meer kunnen worden verwezenlijkt. Niettemin kan het management de vrije kasstromen ook
besteden aan zaken waarbij ze persoonlijk voordeel heeft. Zo kunnen managers de middelen
aanwenden voor investeringen die het bedrijf steeds verder laten groeien, meer dan wat
optimaal is. Groei kan namelijk de machtspositie van de managers versterken. Daarnaast
wordt groei ook gekoppeld aan een loonsverhoging daar het verloningspakket positief
gerelateerd is aan de groei in verkopen (Jensen, 1986).
Het gebruik van private equity kan de agency kosten verbonden aan vrije kasstromen
beperken. Private equitystructuren gaan namelijk samen met een hoge schuldfinanciering.
Dit brengt interest- en afbetalingsverplichtingen met zich mee die de vrije kasstroom doen
afnemen (Jensen, 1986) Bijgevolg hebben managers minder middelen voorhanden voor
doelstellingen ten nadele van de aandeelhouders.
Uit voorgaande literatuurstudie en theorieën kunnen we volgende hypotheses afleiden:
- H2a: De financiële performantie van woonzorgcentra beheerd door private equity is
beter in vergelijking met de gehele sector en in het bijzonder in vergelijking met de
woonzorgcentra beheerd door niet-winststrevende instellingen.
- H2b: De financiële performantie van woonzorgcentra beheerd door winststrevende
instellingen is beter in vergelijking met de woonzorgcentra beheerd door niet-winststrevende
instellingen.
16
DEEL II: SOCIALE PERFORMANTIE
Hoofdstuk 1 Onderzoeksdesign
In dit deel proberen we aan te tonen dat de kwaliteit van woonzorgcentra beheerd door
private equity minder goed is in vergelijking met de gehele sector en in het bijzonder in
vergelijking met niet-winststrevende instellingen. Daarnaast willen we bewijzen dat
winststrevende instellingen in het algemeen minder goed presteren op sociaal vlak.
1. Methodologie en data
Binnen het kader van ons onderzoek, kan het begrip ‘kwaliteit van een woonzorgcentrum’
vanuit twee invalshoeken bekeken worden. Zowel de kwaliteit van de zorg als de
levenskwaliteit van de bewoners kan hiermee bedoeld worden. Om een duidelijk beeld te
krijgen van de kwaliteit van een woonzorgcentrum, is het dus belangrijk dat we beide
aspecten verder onderzoeken. Hiervoor maken we gebruik van de rapporten verzameld door
het Agentschap Zorg & Gezondheid in het kader van het Vlaams Indicatorenproject
Woonzorgcentra. Dit onderzoek werd uitgevoerd in samenwerking met Zorginspectie,
koepelorganisaties ouderenzorg en Lucas KU Leuven. Het rapport heeft als doel op een
gestandaardiseerde manier de kwaliteitsdata in kaart te brengen met mogelijkheid tot
kwaliteitsverbetering als gevolg.
De gebruikte rapporten nemen heel wat indicatoren op die gebaseerd zijn op perspectieven
van verschillende betrokkenen en groepen. Zowel objectieve meetbare indicatoren als
subjectieve informatie zijn noodzakelijk om tot een vollediger beeld te komen. We moeten
hierbij wel aandacht besteden aan de betekenis van het woord ‘indicator’. Deze hebben niets
meer dan een signalerende functie. Aan de hand van de kwaliteitsindicatoren kunnen we dus
geen sluitende conclusies trekken. Daarvoor is een verdere evaluatie nodig die op zoek gaat
naar het ‘waarom’ van de feiten.
Om de kwaliteit van de zorg, zorgverleners en zorgorganisatie alsook de verschillen tussen de
types beheersinstanties na te gaan, moeten we het rapport ‘Kwaliteit van zorg en veiligheid
en kwaliteit van zorgverleners en zorgorganisatie’ verder bestuderen. Dit rapport behandelt
verschillende kwaliteitsindicatoren die op eenduidige en dezelfde wijze gemeten werden
zodoende benchmarking mogelijk te maken. Per kwaliteitsindicator werden gedurende 2013
17
vaste referentiedagen of –periodes vastgelegd voor de gegevensverzameling door middel van
zelfregistraties. Bij het onderdeel variabelen bespreken we alle gebruikte indicatoren. Deze
worden internationaal wetenschappelijk als belangrijk aanzien voor de kwaliteit van de zorg
(Agentschap Zorg en Gezondheid, 2014).
De kwaliteit van het leven is een tweede belangrijke aspect binnen de ouderenzorg. Door
middel van het rapport ‘Bevraging bij bewoners over kwaliteit van leven in woonzorgcentra’
willen we nagaan of de tevredenheid bij bewoners van woonzorgcentra verschilt naargelang
het type beheersinstantie. In dit rapport werd met behulp van wetenschappelijke
vragenlijsten gepeild naar verschillende kwaliteitsindicatoren. Om ervoor te zorgen dat alle
aspecten van de levenskwaliteit aan bod komen, is het van belang het juiste meetinstrument
voorop te stellen. Baserende op vakliteratuur rond de metingen van kwaliteit van leven én op
de bevindingen van een expertenpanel, heeft de stuurgroep van het project ervoor gekozen
om te werken met het interRAI ‘kwaliteit van leven’ instrument. Dit is een internationaal
gebruikte en gevalideerde vragenlijst die speciaal ontwikkeld werd om de levenskwaliteit en
de beleving van bewoners in een goede cognitieve toestand in woonzorgcentra na te gaan.
Het is echter ook belangrijk een beeld te krijgen van de levenskwaliteit van bewoners met
cognitieve problemen. Daarom heeft men ervoor gekozen het instrument op twee
verschillende manieren te gebruiken. Bij bewoners zonder cognitieve problemen werd een
face-to-face interview afgenomen. Bewoners met cognitieve problemen werden bevraagd
door middel van een postenquête bij hun contactpersonen. Bij het onderdeel variabelen gaan
we dieper in op het interRAI ‘kwaliteit van leven’ instrument en de erin opgenomen
variabelen (Agentschap Zorg en Gezondheid, 2014).
De opzet van ons onderzoek bestaat eruit de sociale performantie van woonzorgcentra
beheerd door private equity en private instanties te vergelijken met deze van openbare
instanties en VZW’s. Onze steekproef bevat de 250 woonzorgcentra waarvan de bewoners in
2014 bevraagd werden over de kwaliteit van leven. Deze gegevens hebben we verwerkt in
Excel en aangevuld met het rapport omtrent kwaliteit van zorg, zorgverleners en
zorgorganisatie. Daarnaast werden ook nog enkele controlevariabelen toegevoegd waarop we
later terugkomen.
Voor elk van de 250 woonzorgcentra werd individueel nagegaan door welk soort
beheersinstantie ze bestuurd worden. Dit was doorgaans te achterhalen aan de hand van hun
18
website en/of gepubliceerde jaarrekeningen. Openbare instanties en VZW’s nemen altijd het
correcte statuut aan. Woonzorgcentra beheerd door private equity en private
investeringsgroepen daarentegen nemen vaak het VZW-statuut aan om extra subsidies te
kunnen verkrijgen (cf. supra). Na het bekijken van de websites en jaarrekeningen hebben we
uiteindelijk alle woonzorgcentra kunnen klasseren in vier groepen: Openbaar, VZW, Privaat en
Echte private equity. Ter illustratie toont figuur 2 aan hoeveel van de woonzorgcentra
beheerd door private equity en private instanties een VZW-statuut aannemen. We zien dat bij
ongeveer één derde van de winststrevende woonzorgcentra ten onrechte het VZW-statuut
wordt aangenomen.
Figuur 2: Aantal winststrevende woonzorgcentra met VZW-statuut
2. Variabelen
2.1. Zorg, zorgverleners en zorgorganisatie.
2.1.1 Indicator 1: Decubitus
Het al dan niet aanwezig zijn van doorligwonden bij bewoners van woonzorgcentra is een
belangrijk gegeven als we over kwaliteitsvolle ouderenzorg spreken. Het zijn pijnlijke, moeilijk
behandelbare wonden die op termijn een verminderde gezondheid en kwaliteit van leven
kunnen veroorzaken. Het EPUAP, European Pressure Ulcer Advisory Panel, onderscheidt vijf
categorieën decubituswonden met elk hun eigen definitie. De metingen dienen conform deze
definities te gebeuren. Decubitus categorie 1 vertegenwoordigt hierbij de relatief lichte
wonden, decubitus categorie 4 wijst op ernstige wonden. Bij decubitus categorie onbepaald
kan niet vastgesteld worden in welk stadium de wonde zich bevindt. Voor de uitgebreide
definitie verwijzen we naar de website van het EPUAP.
6
1314
31
0
5
10
15
20
25
30
35
Echte PE Privaat
VZW-statuut Privé statuut
19
Aan alle Vlaamse woonzorgcentra werd gevraagd om op één welbepaalde dag, de
referentiedag, het aantal personen met decubitus categorie 2 tot en met 4 te registreren
alsook het aantal personen in de categorie onbepaald. Daarnaast werd ook gepeild naar het
totaal aantal aanwezige bewoners op de referentiedag. Dit leidt tot volgende formule:
A1 =Aantal bewoners met decubituswonde categorie 2 of meer
Totaal aantal aanwezige bewoners∗ 100
Decubituswonden kunnen verschillende oorzaken hebben. Zowel inwendige als uitwendige
factoren spelen een rol. Voorbeelden van deze laatste zijn onder meer slechte hygiëne en het
verkeerd tillen van bewoners (Agentschap Zorg en Gezondheid, 2014). Als we ons baseren op
voorgaande literatuurstudie over kwaliteit komen we tot volgende deelhypothese:
H1: Het percentage bewoners met een decubitus categorie 2 of meer is hoger in
woonzorgcentra beheerd door private equity in vergelijking met de gehele sector en in het
bijzonder in vergelijking met niet-winststrevende woonzorgcentra.
2.1.2 Indicator 2: Valincidenten
Vijftig tot zeventig procent van de bewoners van een woonzorgcentrum zou minstens één
keer per jaar ten val komen. (Expertisecentrum val- en fractuurpreventie Vlaanderen). Een
valincident wordt gedefinieerd als een onverwachte gebeurtenis waarbij de oudere op de
grond, de vloer of een lager gelegen niveau terechtkomt, los van de impact of gevolgen van
het valincident. Indien een bewoner of een derde persoon een valincident komt melden,
wordt dit ook geregistreerd als een valincident (Expertisecentrum val- en fractuurpreventie).
Aan alle woonzorgcentra werd gevraagd gedurende een bepaalde maand, de
referentieperiode, het aantal valincidenten van alle aanwezige bewoners per dag te
registreren. Dit leidt tot de volgende formule:
C =Bewoners met één of meer valincident(en) in de afgelopen maand
Totaal aantal bewoners met minstens 1 ligdag aanwezigheidin het woonzorgcentrum in de referentiemaand
∗ 100
Omdat valincidenten ernstige fysieke en psychische gevolgen kunnen hebben, wordt deze
indicator als prominent aanzien (Agentschap Zorg en Gezondheid, 2014). Op basis van de
literatuurstudie kunnen we het volgende verwachten:
20
H2: Het percentage bewoners met één of meer valincident(en) in de afgelopen maand is
hoger bij woonzorgcentra beheerd door private equity in vergelijking met de gehele sector en
in het bijzonder in vergelijking met niet-winststrevende woonzorgcentra.
2.1.3. Indicator 3: Overleden bewoners met als overlijdensplaats het woonzorgcentrum
Ouderen geven meestal de voorkeur aan sterven in een vertrouwde, veilige omgeving. Het is
bijgevolg aan te raden een vroegtijdige zorgplanning op te stellen die bewoners de kans geeft
de keuzes in verband met de zorg aan het levenseinde te bespreken. De plaats van voorkeur
van overlijden is één onderdeel van deze planning.
Aan alle Vlaamse woonzorgcentra werd gevraagd het aantal overleden bewoners te
registreren gedurende een welbepaald kalenderjaar, het referentiejaar. Daarnaast moest ook
aangegeven worden hoeveel bewoners overleden zijn in het woonzorgcentrum zelf. In
formulevorm geeft dit:
H =
Aantal bewoners dat in het voorbije kalenderjaar overleden is met als plaats van overlijden het woonzorgcentrum
Totaal aantal bewoners dat in het voorbije kalenderjaar overleden is ∗ 100
Deze indicator duidt enkel aan welk percentage van de overleden bewoners gestorven is in
het woonzorgcentrum. Het houdt dus geen rekening met de plaats van voorkeur van
overlijden van de bewoners (Agentschap Zorg en Gezondheid, 2014). Derhalve kunnen wij
voor deze indicator geen deelhypotheses afleiden.
2.1.4. Indicator 4: Plan voor de zorg rond het levenseinde
Zoals eerder vermeld, wordt het aan woonzorgcentra aanbevolen om een ‘up-to-date plan
rond de zorg voor het levenseinde’ op te stellen. Belangrijk hierbij is dat de oudere zijn
verwachtingen rond het levenseinde kan communiceren en dat het zorgpersoneel hiermee
rekening houdt bij de zorg- en dienstverlening. De indicator zelf duidt aan in welke mate dit
communicatieproces neergeschreven is in een onderbouwd plan. Daarvoor moet tegelijkertijd
aan drie specifieke voorwaarden voldaan zijn: de bewoner is vrijblijvend voorgesteld om een
vertegenwoordiger aan te wijzen, de wensen met betrekking tot het levenseinde zijn
bevraagd en er is een zorgplan op basis van de wensen van de bewoner met betrekking tot
het levenseinde (Agentschap Zorg en Gezondheid, 2014)
21
Elk woonzorgcentrum werd verzocht om op de referentiedag het aantal bewoners in het bezit
van een plan rond het levenseinde te registreren. Dit getal in verhouding tot het totaal aantal
aanwezige bewoners op de referentiedag geeft volgende formule:
I =
Aantal bewoners met een plan voor de zorg rond het levenseinde,in overeenstemming met de wensen van de bewoner
Aantal aanwezige bewoners∗ 100
De bevraging rond het levenseinde van de bewoners neemt heel wat tijd in beslag voor het
personeel. Harrington et al. (2012) vonden dat het totaal aantal uren verpleging in publieke
en niet-winststrevende woonzorgcentra beduidend hoger ligt dan in andere instellingen.
Gebaseerd op deze stelling en voorgaande literatuurstudie, komen we tot volgende
deelhypothese:
H3: Het percentage bewoners met een up-to-date plan voor de zorg rond het levenseinde is
hoger bij woonzorgcentra beheerd door private equity in vergelijking met de gehele sector en
in het bijzonder in vergelijking met niet-winststrevende woonzorgcentra.
2.1.5 Indicator 5: Zorgpersoneel dat het woonzorgcentrum vrijwillig of in onderling
akkoord heeft verlaten
De arbeidsmarkt voor zorgpersoneel staat de laatste jaren onder hoge druk. Dit is mede te
wijten aan de toenemende vergrijzing. Toch is het voor een goede werking belangrijk dat er
voldoende stabiliteit is en derhalve geen te hoog personeelsverloop.
Er werd de woonzorgcentra gevraagd gedurende de referentieperiode, kalenderjaar 2013, te
registreren hoeveel zorgpersoneel met een contract van onbepaalde duur het
woonzorgcentrum vrijwillig of in onderling akkoord heeft verlaten. Hierbij wordt
‘zorgpersoneel’ gedefinieerd als de door de overheid verplichte medewerkers in de zorg. De
meting werd echter niet beperkt tot de medewerkers die gefinancierd zijn door de overheid,
maar omvat alle categorieën zorgpersoneel. Om tot een betekenisvolle indicator te komen, is
het belangrijk te vermelden dat personeel die het woonzorgcentrum verlaten heeft ten
gevolge van ontslag of pensioen niet opgenomen werd in de telling (Agentschap Zorg en
Gezondheid, 2014). De formule is de volgende:
22
W =
Aantal zorgpersoneel met een contract van onbepaalde duur dat in hetvoorbije kalenderjaar het woonzorgcentrum vrijwillig of in onderling
akkoord heeft verlatenTotaal aantal zorgpersoneel met een contract van onbepaalde
duur in het voorbije kalenderjaar
∗ 100
Stabiliteit binnen het personeelsbestand heeft een positieve invloed op de kwaliteit van de
zorg (Harrington et al., 2001). Op basis van dit gegeven en de voorgaande literatuurstudie kan
volgende deelhypothese worden afgeleid:
H4: Het percentage zorgpersoneel met een contract van onbepaalde duur dat in het voorbije
kalenderjaar het woonzorgcentrum vrijwillig of in onderling akkoord heeft verlaten is hoger bij
woonzorgcentra beheerd door private equity in vergelijking met de gehele sector en in het
bijzonder in vergelijking met niet-winststrevende woonzorgcentra.
2.2. Kwaliteit van leven
‘Kwaliteit van leven’ is een belangrijk aspect geworden binnen de ouderenzorg. Het personeel
kan namelijk wel een hoge kwaliteit van zorg verlenen, maar resulteert dit daarom ook in een
hoge levenskwaliteit? Alvorens de bepalende kwaliteitsindicatoren te bespreken, is het
belangrijk te weten wat men onder ‘kwaliteit van leven in een woonzorgcentrum’ verstaat.
Van Campen en Kerkstra (1998) definiëren dit als ‘het oordeel van de bewoner over zijn/haar
zintuiglijke, lichamelijke en psychosociale functioneren en zijn/haar ervaren autonomie en
vrijheid’. Omdat deze elementen persoonsgebonden en dus van subjectieve aard zijn,
definieert men binnen het Vlaams indicatorenproject ‘kwaliteit van leven’ als ‘de subjectieve
inschatting van het eigen welbevinden’ (Agentschap Zorg en Gezondheid, 2014).
Zoals eerder beschreven bij het onderdeel ‘Methodologie en data’, maken we gebruik van het
interRAI ‘kwaliteit van leven’ instrument om de data omtrent levenskwaliteit in kaart te
brengen. In tabel 2 ziet u een overzicht van de thema’s van het interRAI ‘kwaliteit van leven’
instrument. Het elfde thema ‘informatie’ werd achteraf toegevoegd om het totaalbeeld van
de kwaliteit van het leven te vervolledigen.
23
Thema's interRAI 'kwaliteit van leven'
Privacy Eten/Maaltijden Veiligheid U prettig voelen Dagelijks kiezen (autonomie) Respect Reageren door medewerkers op vragen Een band voelen met wie hier werkt Keuze aan activiteiten Persoonlijke omgang (aanwezigheid van vrienden) Informatie Tabel 2: Thema's binnen het interRAI 'kwaliteit van leven' instrument
Voor elk woonzorgcentrum werd per thema een score geregistreerd. Om tot deze score te
bekomen, werden allerlei relevante vragen gesteld omtrent het thema (Bijlage 1). Per vraag
heeft de bewoner/de contactpersoon vijf potentiële antwoordmogelijkheden. Deze komen
overeen met de scores in tabel 3.
Antwoord Score
Nooit 1 Zelden 2 Soms 3 Meestal 4 Altijd 5
Tabel 3: Score per antwoordmogelijkheid
Vervolgens werd per vraag het gemiddelde van de antwoorden berekend. Als bijvoorbeeld 5
bewoners menen dat ze altijd de nodige gezondheidszorg krijgen en 6 bewoners menen dit
nooit te krijgen, geeft dit een gemiddelde score van 2,8. Daarna neemt men het gemiddelde
van de scores van de vragen om een algemene score per thema te verkrijgen.
Om een eerste inzicht te krijgen in de ‘kwaliteit van leven’, hebben we een globale zorgscore
per woonzorgcentrum berekend. Daarvoor hebben we eerst de Z-scores van de afzonderlijke
thema’s berekend. Dit zijn gestandaardiseerde waarden die ons toelaten woonzorgcentra op
een overzichtelijke manier onderling te vergelijken. De formule van de Z-score is de volgende:
𝒁 =𝑿 − 𝝁
𝝈
μ: verwachtingswaarde
σ: standaardafwijking
24
Vervolgens hebben we per woonzorgcentrum de Z-scores van alle thema’s opgeteld en
gedeeld door het aantal om een algemene score te bekomen. Op die manier hebben we
geprobeerd alle facetten van de ‘kwaliteit van het leven’ samen te brengen in één
overzichtelijke score. Gebaseerd op de literatuurstudie komen we tot volgende hypothese:
H5: De algemene zorgscore van woonzorgcentra beheerd door private equity is kleiner in
vergelijking met deze van de gehele sector en in het bijzonder in vergelijking met de deze van
de niet-winststrevende woonzorgcentra.
2.3. Controlevariabelen
2.3.1. Dagprijs
In een perfect functionerende markt, zouden we verwachten we dat er een sterk positieve
relatie bestaat tussen productkwaliteit en prijs (Gerstner, 1985). Hoewel we in realiteit niet
geconfronteerd worden met een perfect functionerende markt, bestaat er mogelijk toch een
positief verband tussen de dagprijs en de zorgkwaliteit. Daarom nemen we deze op als
controlevariabele. Het betreft hier de prijs van een standaard éénpersoonskamer. Indien er
meerdere soorten kamers bestaan, hebben wij consequent het goedkoopste alternatief
opgenomen. Hierbij moet opgemerkt worden dat er geen rekening gehouden werd met de
prijs-kwaliteitverhouding van de kamer op zich. Het is namelijk onhaalbaar om voor elk
woonzorgcentrum uit de steekproef de fysieke kamercondities na te gaan.
2.3.2. Grootte
De omvang van het woonzorgcentrum kan mogelijk een invloed hebben op de kwaliteit van
zorg, zorgverleners en zorgorganisatie alsook op de kwaliteit van leven. Voor- en nadelen ten
gevolge van een schaalvergroting kunnen zich ook binnen de rusthuissector voordoen.
Mogelijke voordelen van zorgverlening op grotere schaal zijn de verbreding van het
zorgspectrum, de uitbouw van stafdiensten en de mogelijkheid tot jobrotatie. Daartegenover
staan ook enkele potentiële nadelen. Zo kunnen bijvoorbeeld de dynamiek, de creativiteit en
het initiatief verdwijnen (Costermans, 2007). In de Verenigde Staten deden Banaszak-Holl et
al. (2002) reeds onderzoek naar de impact van het aantal bedden op de kwaliteit van een
woonzorgcentrum. Zij kwamen tot de conclusie dat een groter aantal bedden de kwaliteit
negatief beïnvloedt. Om deze redenen hebben wij per woonzorgcentrum het aantal
aanwezige bedden geregistreerd. Omwille van de verdergaande vergrijzing en de daaruit
25
voortvloeiende nood aan extra bedden is deze meting een goede benadering voor de
effectieve bezetting.
2.3.3. Aandeel RVT-bedden
Binnen onze Vlaamse woonzorgcentra wordt een onderscheid gemaakt tussen ROB- en RVT-
bedden. Deze laatste zijn in het bijzonder bedoeld voor de opvang van zwaar zorgbehoevende
ouderen. Woonzorgcentra die niet over RVT-bedden beschikken, kunnen eveneens zwaar
zorgbehoevenden opnemen en krijgen hiervoor een hoger zorgforfait toegekend door de
overheid. Het zorgforfait is een door het RIZIV toegewezen som die afhankelijk is van de
zorgbehoevendheid van de bewoner: hoe sterker de zorgafhankelijkheid, hoe groter het
toegekende bedrag. Hierbij wordt de mate van afhankelijkheid van de oudere gemeten aan
de hand van de Katz-schaal (Bijlage 2). Ieder erkend woonzorgcentrum komt in aanmerking
voor deze tussenkomst. Inrichtingen met R.V.T.-erkenningen kunnen, mits het voldoen aan
strengere personeelsnormen, evenwel aanspraak maken op een nog hogere compensatie
(Agentschap Zorg en Gezondheid, 2014). We kunnen dus stellen dat het aandeel RVT-bedden
zowel een maatstaf is voor de mate van zorgbehoevendheid als voor de hoogte van de
toegekende zorgforfaits. Omdat beide factoren mogelijk een invloed hebben op de kwaliteit
van zorg, werd besloten deze als controlevariabele op te nemen.
2.3.4. Extra subsidies
De laatste variabele die wordt opgenomen is de dummy-variabele ‘extra subsidies’. Zoals
eerder vermeld nemen sommige woonzorgcentra beheerd door private equitygroepen en
private instanties het VZW-statuut aan om zo extra subsidies te kunnen verkrijgen. Het al dan
niet beschikken over deze subsidies kan mogelijk een impact hebben op de sociale
performantie. Om deze reden lijkt het ons waardevol een vergelijking te maken tussen beide
groepen. De dummy-variabele zal de waarde 1 aannemen wanneer het gaat om
winststrevende woonzorgcentra met het VZW-statuut. Voor alle overige inrichtingen wordt
de waarde 0 geregistreerd.
3. Regressiemodel
Onderstaande ordinary least squares (OLS) regressievergelijkingen vormen de basis voor ons
onderzoek naar de sociale performantie van woonzorgcentra. In het rechter lid van de
vergelijkingen staan de onafhankelijke variabele en de controlevariabelen uitgeschreven. De
26
onafhankelijke dummy-variabelen ‘Echte PE’ en ‘Winststrevend’ nemen de waarde 1 aan
indien de waarnemingen tot de respectievelijke groep behoren. De controlevariabelen
worden opgenomen teneinde hun effect op de relatie tussen de onafhankelijke en
afhankelijke variabele uit te schakelen. Vervolgens wordt voor elk van de afhankelijke
variabelen een regressie uitgevoerd op de dummy-variabele en de controlevariabelen.
Vergelijking 1:
Yi = αi + β1 Echte Private Equityi + β2 Aandeel RVT beddeni + β3 Groottei + β4 Dagprijsi
+ β5 Extra subsidiesi + ɛi
Vergelijking 2:
Yi = αi + β1 Winststrevendi + β2 Aandeel RVT beddeni + β3 Groottei + β4 Dagprijsi
+ β5 Extra subsidiesi + ɛi
Hierbij is Y de afhankelijke of te verklaren variabele, i het individuele woonzorgcentrum en ɛ
de errorterm. De parameters β1 tot en met β5 stellen de te schatten waarden voor. Aan de
hand van deze parameters kunnen we invloed van het type beheersinstantie op de sociale
performantie nagaan.
Hoofdstuk 2 Resultaten
In hoofdstuk 2 worden de resultaten van het onderzoek naar de sociale performantie van
woonzorgcentra beschreven. De verzamelde data werden geïmporteerd in het statistisch
programma SPSS voor verwerking. We bespreken eerst kort de correlaties tussen de
variabelen om vervolgens over te gaan tot de vergelijking van de gemiddelden. Tot slot
worden de regressieresultaten besproken.
1. Correlatie
Allereerst gaan we de correlaties tussen de verschillende variabelen na. Dit doen we aan de
hand van correlatietabel 4.
Deze tabel geeft de Pearsons r correlatiecoëfficiënten weer samen met het bijhorende
significantieniveau. Absolute waarden kleiner dan 0,3 houden een zeer kleine correlatie in,
tussen 0,3 en 0,5 spreekt men van een lage correlatie, waarden groter dan 0,5 staan voor een
27
Tabel 4: Correlatietabel sociale performantie2
2*p < 0.1, **p < 0.05, ***p < 0.01.
28
middelmatige tot sterke correlatie (Tilburg University, 2015). Alle correlaties met een
absolute waarde hoger dan 0,5 worden in kleur gemarkeerd.
Deze tabel geeft de Pearsons r correlatiecoëfficiënten weer samen met het bijhorende
significantieniveau. Absolute waarden kleiner dan 0,3 houden een zeer kleine correlatie in,
tussen 0,3 en 0,5 spreekt men van een lage correlatie, waarden groter dan 0,5 staan voor een
middelmatige tot sterke correlatie (Tilburg University, 2015). Alle correlaties met een
absolute waarde hoger dan 0,5 worden in kleur gemarkeerd.
De correlatie tussen de algemene zorgscore en zijn elf onderdelen is groot en significant. Dit
wordt als vanzelfsprekend beschouwd vermits de zorgscore opgebouwd is uit deze elf
variabelen. Dit wil niet zeggen dat de kans op een negatieve correlatie of nulcorrelatie
onbestaande was. Ook de correlaties tussen de elf indicatoren onderling blijken steeds
positief te zijn. Bovendien zijn de coëfficiënten meestal significant. Een woonzorgcentrum die
beter scoort op één van de indicatoren, zal dus ook voor de andere indicatoren betere scores
behalen.
De overige correlatiecoëfficiënten in tabel 4 blijken niet sterk te zijn. Twee zaken vallen echter
wel op. Het percentage overlijdens in het woonzorgcentrum is veelal positief en significant
gecorreleerd met andere kwaliteitsindicatoren. Woonzorgcentra die beter presteren op de
verschillende indicatoren, zouden een hoger percentage overlijdens in het woonzorgcentrum
tellen. Verder stellen we veelal een significant negatieve correlatie vast tussen het
personeelsverloop en de andere kwaliteitsindicatoren. Hoogstwaarschijnlijk leidt een hoger
personeelsverloop tot een mindere zorgkwaliteit. Omdat correlaties niet per se op een
causaal verband duiden, mogen we dit niet met zekerheid stellen.
2. Vergelijking gemiddelden per groep
Zoals reeds eerder aangegeven impliceert een betere zorgkwaliteit niet steeds een hogere
kwaliteit van leven en vice versa. Om een eerste inzicht te krijgen in deze samenhang,
analyseren we de beschrijvende statistieken van beide aspecten in tabel 5. Per indicator
worden de mediaan, het algemeen gemiddelde en de gemiddelden per type beheersinstantie
weergegeven. Verder worden ook de standaardafwijkingen vermeld. De kolom uiterst rechts
29
Tabel 5: Beschrijving statistieken sociale performantie3
3 *p < 0.1, **p < 0.05, ***p < 0.01.
30
laat de resultaten van de variantieanalyse zien. Op deze manier wordt nagegaan of de
gemiddelden van twee of meer soorten woonzorgcentra onderling significante verschillen
vertonen. Vervolgens werden ook t-testen uitgevoerd om te achterhalen of de gemiddelden
van de verschillende types beheersinstanties significant verschillen van het algemeen
gemiddelde
2.1 Zorg, zorgverleners en zorgorganisatie
De kwaliteit van de zorg, zorgverleners en zorgorganisatie omvat vijf aspecten. De gemiddelde
scores van deze onderdelen worden per type beheersinstantie weergegeven in figuur 3.
Daarnaast wordt per onderdeel eveneens het totaal gemiddelde voorgesteld.
2.1.1 Decubitus
Het percentage decubituswonden duidt aan bij hoeveel procent van het totaal aantal
aanwezige bewoners een doorligwonde is waargenomen op de referentiedag. Zoals we
kunnen vaststellen in figuur 3, blijken deze percentages behoorlijk dicht bij elkaar te liggen.
Opmerkelijk is dat woonzorgcentra beheerd door private investeringsgroepen en private
equity met gemiddelde percentages van respectievelijk 2,32% en 2,38% beter presteren dan
de niet-winststrevende inrichtingen. VZW’s en openbare instanties hebben met
respectievelijk 4,03% en 4,32% hogere percentages doorligwonden. De ANOVA geeft aan dat
de gemiddelden van twee of meer van deze groepen significant van elkaar verschillen. Door
middel van t-testen kunnen we concluderen dat enkel woonzorgcentra beheerd door private
investeringsgroepen significant beter presteren ten opzichte van het algemeen gemiddelde.
De oorzaken van doorligwonden kunnen zowel in inwendige als uitwendige factoren gezocht
worden. In tegenstelling tot het merendeel van de inwendige factoren, kunnen uitwendige
factoren zoals slechte hygiëne en het verkeerd tillen van bewoners een gevolg zijn van het
mindere kwaliteitsbeleid van een woonzorgcentrum. Grabowski et al. (2008) stelden in hun
onderzoek vast dat er een negatief verband bestaat tussen het percentage doorligwonden en
het aantal verplegende personeelsleden alsook hun opleidingsniveau. Een mogelijke uitleg
voor de gevonden resultaten zou dus kunnen zijn dat er meer verplegenden per bewoner zijn
in woonzorgcentra beheerd door private equity. Gezien hun winststrevend beleid lijkt dit
eerder onwaarschijnlijk. Andere mogelijke verklaringen zijn een sterkere focus op de
31
Figuur 3: Indicatoren zorg, zorgverleners en zorgorganisatie per type beheersinstantie
32
preventie van decubituswonden en het opvangen van bewoners in een betere fysieke
gesteldheid. Zoals reeds eerder gezegd, mogen we uit deze resultaten echter geen conclusies
trekken.
2.1.2 Valincidenten
Het percentage valincidenten duidt aan hoeveel procent van de bewoners van het
woonzorgcentrum tijdens de referentiemaand één of meerdere keren ten val kwam. Uit
figuur 3 kunnen we afleiden dat de percentages slechts minieme verschillen vertonen. Alle
groepen hebben een gemiddeld percentage valincidenten van iets meer dan 12%. Ook de
standaardafwijkingen blijken min of meer dezelfde te zijn. Op basis van deze cijfers
verwachten we geen significante verschillen tussen de verschillende types woonzorgcentra.
De ANOVA bevestigt onze verwachtingen. Vermits deze percentages gebaseerd zijn op
zelfregistraties, moet er wel voorzichtig mee omgesprongen worden. Zoals reeds meerdere
malen herhaald, gaat het opnieuw slechts om een indicatie. Woonzorgcentra met hogere
percentages valincidenten presteren niet per se slechter. Het kan bijvoorbeeld zijn dat deze
inrichtingen gewoonweg meer beweging inplannen voor hun bewoners met iets meer
valincidenten als gevolg.
2.1.3 Overleden bewoners met als overlijdensplaats het woonzorgcentrum
Deze indicator duidt aan hoeveel procent van de tijdens het referentiejaar overleden
bewoners in het woonzorgcentrum zelf zijn gestorven. Wanneer we figuur 3 bekijken, valt
meteen op dat de percentages vrij hoog liggen en er relatief grote verschillen zijn. De
gemiddelde percentages van de openbare instanties en VZW’s liggen met respectievelijk
78,78% en 77,03% boven het algemeen gemiddelde. De percentages van de inrichtingen
beheerd door private investeringsgroepen en private equity liggen met respectievelijk 75,84%
en 66,47% beiden onder het totaal gemiddelde. De t-testen wijzen uit dat het percentage van
de openbare inrichtingen significant hoger ligt dan het algemeen gemiddelde terwijl het
percentage van de door private equity beheerde woonzorgcentra significant lager ligt.
Bij de omschrijving van deze variabele hebben we gesteld dat ouderen meestal de voorkeur
geven aan sterven in een vertrouwde en veilige omgeving, in dit geval dus het
woonzorgcentrum zelf. Indien we aannemen dat dit werkelijk zo is, kunnen we besluiten dat
openbare woonzorgcentra in een hogere mate tegemoetkomen aan de wensen van hun
33
bewoners. Aangezien er echter geen rekening werd gehouden met de voorkeuren van de
bewoners, is het niet mogelijk iets meer over deze indicator te zeggen.
2.1.4 Plan voor de zorg rond het levenseinde
Deze indicator toont aan hoeveel procent van de bewoners op de referentiedag over een
goed omschreven ‘up-to-date plan voor de zorg rond het levenseinde’ beschikt. Wanneer we
figuur 3 bekijken, stellen we vast dat deze percentages in het algemeen zeer laag liggen. Er
wordt met andere woorden nauwelijks rekening gehouden met de specifieke wensen van
bewoners omtrent hun levenseinde. De gemiddelde percentages van woonzorgcentra
beheerd door openbare instanties, VZW’s en private investeringsgroepen liggen behoorlijk
dicht bij elkaar. De standaardafwijkingen tonen evenwel aan dat de spreiding groter is bij de
door private investeringsgroepen beheerde woonzorgcentra. Inrichtingen beheerd door
private equitygroepen presteren met een gemiddeld percentage van 15,72% beduidend lager.
Uit de ANOVA blijkt echter dat de groepen onderling niet significant van elkaar verschillen.
Om als een echt up-to-date plan beschouwd te worden, moet aan drie specifieke
voorwaarden voldaan zijn. Kort samengevat moet de bewoner een vertegenwoordiger
aangewezen hebben, dienen zijn wensen met betrekking tot het levenseinde bevraagd te zijn
en moeten deze neergeschreven staan in een zorgplan. Dit proces vraagt grote inspanningen
van het woonzorgcentrum en haar personeel, hetgeen resulteert in een eenmalige hoge kost.
Dit zou kunnen verklaren waarom de door private equity beheerde woonzorgcentra over een
kleiner percentage bewoners met een zorgplan beschikken. De kleinere personeelsbezetting
en de sterkere focus op winst maken dit wellicht onmogelijk.
2.1.5 Zorgpersoneel dat het woonzorgcentrum vrijwillig of in onderling akkoord heeft
verlaten
Dit percentage duidt aan hoeveel procent van het zorgpersoneel met een contract van
onbepaalde duur het woonzorgcentrum vrijwillig of in onderling akkoord heeft verlaten
gedurende referentiejaar 2013. Uit figuur 3 leiden we af dat de percentages behoorlijke
verschillen vertonen. Inrichtingen beheerd door private equity en private investeringsgroepen
kennen met gemiddelde percentages van respectievelijk 12,36% en 14,71% een groter
personeelsverloop dan niet-winststrevende woonzorgcentra. De openbare inrichtingen
presteren met een gemiddelde van 4,45% significant beter ten opzichte van het algemeen
gemiddelde. Winststrevende woonzorgcentra presteren significant slechter.
34
Volgens Harrington et al. (2002) bestaat er een significant positieve relatie tussen de kwaliteit
van het zorgpersoneel en de zorgkwaliteit. Derhalve is het belangrijk om over een sterk
personeelsbestand te beschikken. De verplegende personeelsleden dienen niet enkel over
voldoende ervaring te beschikken, maar moeten ook op de hoogte zijn van de gang van zaken
binnen het woonzorgcentrum zelf.
Een hoog personeelsverloop zou kunnen wijzen op een te hoge werkdruk of een
onaangename werksfeer. Dit kan een sterke invloed hebben op de geleverde kwaliteit van
zorg. Kennis gaat namelijk verloren en het opleiden van nieuw personeel neemt heel wat tijd
in beslag. Op basis van de resultaten uit tabel 5, veronderstellen wij derhalve een
aangenamere werksfeer en een lagere werklast bij VZW’s en openbare instanties.
2.2 Kwaliteit van leven
Een tweede belangrijk aspect van de ‘kwaliteit van een woonzorgcentrum’ is de
levenskwaliteit. De elf indicatoren waaruit deze is samengesteld, werden gemeten door
bevragingen bij de bewoners of hun contactpersonen. Er wordt bijgevolg geen objectief beeld
van de levenskwaliteit weergegeven. Vermits de kwaliteit van leven iets meer zegt over het
welzijn en de tevredenheid bij bewoners, zijn subjectieve meningen minstens even bruikbaar.
De zorgscore die werd samengesteld, geeft een eerste indicatie van de verschillen in
levenskwaliteit tussen de types beheersinstanties. Uit figuur 4 kunnen we afleiden dat de
zorgscores van woonzorgcentra beheerd door private equity en private investeringsgroepen
flink beneden het gemiddelde liggen. Openbare inrichtingen hebben een zwak negatieve
zorgscore. Inrichtingen beheerd door VZW’s daarentegen presteren met een
bovengemiddelde score van 0,111 het best. Uit de t-testen blijkt dat enkel deze laatste groep
significant verschilt van het algemeen gemiddelde.
Om na te gaan hoe de zorgscores opgebouwd zijn, moeten we de elf samenstellende
onderdelen bekijken. Figuur 5 geeft een grafische voorstelling weer van de Z-scores per type
beheersinstantie. In tabel 5 worden de concrete cijfers weergegeven.
35
Figuur 4: Gemiddelde zorgscore per beheersinstantie
De Z-scores van de openbare woonzorgcentra blijken veelal rond het algemeen gemiddelde te
liggen. Ze vertonen amper extreme positieve of negatieve waarden. Tabel 5 bevestigt deze
bevindingen. Enkel de Z-scores van de thema’s veiligheid en autonomie zijn significant
verschillend van het totaalgemiddelde.
Figuur 5: Vergelijking Z-scores indicatoren levenskwaliteit per beheersinstantie
De Z-scores van de door VZW’s beheerde woonzorgcentra daarentegen tonen duidelijk aan
waarom de globale zorgscore significant positief verschilt van het algemeen gemiddelde. Alle
-0,25
-0,2
-0,15
-0,1
-0,05
0
0,05
0,1
0,15
Openbaar VZW Privaat Echte PE
-0,8
-0,6
-0,4
-0,2
0
0,2
0,4
0,6
Openbaar VZW Privaat Echte PE
36
afzonderlijke Z-scores liggen namelijk boven het gemiddelde. Bovendien tonen de t-testen
aan dat vijf van deze scores ook daadwerkelijk significant groter zijn. Wat de private
woonzorgcentra betreft, zijn de resultaten minder eenduidig. We stellen vast dat de scores
doorgaans negatief zijn met uitschieters voor de thema’s keuze activiteiten, informatie WZC
en persoonlijke omgang met medebewoners. Het thema autonomie blijkt de enige extreme
waarde in positieve zin te zijn. De vier opgesomde uitschieters zijn de enige die significant
verschillen van het algemeen gemiddelde. Finaal bekijken we de Z-scores van de door private
equity beheerde woonzorgcentra. Meteen valt op dat deze veelal sterk negatief zijn. Enkel op
de thema’s persoonlijke omgang met medebewoners en autonomie scoren ze beter dan de
niet-winststrevende inrichtingen. De significantieniveaus in tabel 5 bevestigen dit.
3. Regressieresultaten
In tabel 6 en 7 worden de resultaten van de OLS regressie omtrent de kwaliteit van zorg
weergegeven.
Tabel 6: Regressieresultaten zorgkwaliteit: invloed private equity.4
Tabel 7: Regressieresultaten zorgkwaliteit: invloed winststrevende woonzorgcentra 4
4 *p < 0.1, **p < 0.05, ***p < 0.01.
37
Tabel 8: Regressieresultaten levenskwaliteit: invloed private equity5
Tabel 9: Regressieresultaten levenskwaliteit: invloed winststrevende woonzorgcentra 5
5 *p < 0.1, **p < 0.05, ***p < 0.01.
38
Allereerst bekijken we de tekens van de regressiecoëfficiënten. Deze geven een indicatie van
de richting van het verband. De resultaten zijn echter niet eenduidig. Het beheer van
woonzorgcentra door private equitygroepen zou een positieve invloed hebben op het
percentage doorligwonden en valincidenten, maar een negatieve invloed op het percentage
zorgplannen en het personeelsverloop. Bovenstaande relaties zijn evenwel niet significant.
Enkel de relatie tussen private equity en het percentage overlijdens in het woonzorgcentrum
blijkt significant te zijn. Wanneer we de winststrevende en niet-winststrevende inrichtingen
met elkaar vergelijken, stellen we meerdere significante relaties vast. Bij winststrevende
woonzorgcentra zouden het percentage doorligwonden en het percentage overlijdens in het
woonzorgcentrum significant kleiner zijn. Het percentage zorgpersoneel dat het
woonzorgcentrum vrijwillig of in onderling akkoord heeft verlaten, zou daarentegen
significant groter zijn. Niet significante verbanden zijn het lagere percentage valincidenten
evenals het hogere percentage up-to-date zorgplannen.
Ook bij de controlevariabelen stellen we enkele significante relaties vast. Zo is er een
positieve relatie tussen het aandeel RVT-bedden en het percentage doorligwonden. Een
mogelijke en logische uitleg hiervoor is dat zwaar zorgbehoevende bewoners vaker in bed
liggen. Dit heeft een grotere kans op doorligwonden tot gevolg. Daarnaast stellen we ook een
positieve relatie vast tussen het aandeel RVT-bedden en het percentage up-to-date plannen.
Verder is er een geringe maar significante daling van het percentage doorligwonden bij een
hogere dagprijs en zou er ook een positief verband zijn tussen de grootte en het percentage
overlijdens in het woonzorgcentrum.
In tabel 8 en 9 worden de resultaten van de OLS regressies rond de levenskwaliteit
weergegeven. Uit deze tabel kunnen we afleiden dat het beheerd worden door private
equitygroepen of door winststrevende instanties in het algemeen geen invloed heeft op de
zorgscore. Het minteken voor de coëfficiënt doet evenwel een negatieve relatie vermoeden.
De regressies die uitgevoerd werden op de elf samenstellende indicatoren leveren ons
nagenoeg dezelfde resultaten op. Opnieuw hebben alle coëfficiënten een negatief teken, met
uitzondering van de thema’s autonomie en persoonlijke omgang met medebewoners. Voor
beide tabellen stellen we vast dat de negatieve relaties enkel significant zijn voor de
indicatoren ‘zich prettig voelen’ en ‘informatie over het woonzorgcentrum’.
39
Bij de controlevariabelen stellen we opnieuw enkele significante relaties vast. Zo heeft het
aandeel RVT-bedden een negatieve invloed op de autonomie van bewoners. Bijgevolg krijgen
zwaar zorgbehoevende bewoners in mindere mate de kans om zelf beslissingen te nemen.
Ook de dagprijs en het aantal bedden hebben een significant negatieve invloed op enkele van
de indicatoren. De invloed is evenwel verwaarloosbaar.
40
DEEL III: FINANCIËLE PERFORMANTIE
Hoofdstuk 1 Onderzoeksdesign
In het vervolg van deze masterproef bestuderen we de financiële prestaties van
woonzorgcentra. Opnieuw gaan we een vergelijking maken tussen de verschillende types
beheersinstanties. We proberen aan te tonen dat woonzorgcentra beheerd door private
equity financieel beter presteren in vergelijking met de gehele sector en in het bijzonder in
vergelijking met woonzorgcentra beheerd door niet-winststrevende instellingen. Verder
willen we bewijzen dat winststrevende instellingen het in het algemeen beter doen op
financieel vlak.
1. Methodologie en data
De data die we gebruiken in ons onderzoek, hebben we via verschillende bronnen
geraadpleegd. De gegevens van woonzorgcentra beheerd door private equity, private
investeringsgroepen en VZW’s werden uit de database “Belfirst” van Bureau Van Dijck
gehaald. We hebben enkel de gegevens verzameld van deze woonzorgcentra die opgenomen
zijn in het rapport ‘Bevraging bij bewoners over kwaliteit van leven in woonzorgcentra’ van
het Vlaams agentschap Zorg en Gezondheid. Elk van deze instellingen kreeg namelijk eerder al
het juiste statuut toegekend. Voor het verkrijgen van de financiële data van openbare
woonzorgcentra, hebben we de financieel beheerders van alle Vlaamse OCMW’s
gecontacteerd. Jaarrekeningen van openbare instanties kunnen namelijk niet publiekelijk
geraadpleegd worden. Uiteindelijk hebben we de jaarrekeningen van 25 openbare
woonzorgcentra ontvangen.
Alle gegevens die werden verzameld, hebben betrekking op de boekjaren 2009-2013. De
financiële gegevens van boekjaar 2014 werden niet opgenomen omwille van de nieuwe BBC-
wetgeving die aanving op 1 januari 2014. Dit Besluit betreffende de beleids- en beheerscyclus
van de gemeenten, de provincies en de openbare centra voor maatschappelijk welzijn bevat
een reeks regels voor het meerjarenplan, het budget, de boekhouding en de jaarrekening van
de lokale besturen en provincies. Deze nieuwe regelgeving maakt het onmogelijk om de
jaarrekeningen van boekjaar 2014 te vergelijken met deze van voorgaande jaren (Locus,
2015).
41
2. Variabelen
In deel 2 van dit hoofdstuk beschrijven we de variabelen die we zullen gebruiken in ons
onderzoek. Van belang hierbij is dat we voor ratio’s kiezen die ook voor openbare
woonzorgcentra berekend kunnen worden. Omdat wij voor deze instanties enkel over de
balans en resultatenrekening beschikken, is het bijvoorbeeld niet mogelijk om ratio’s met een
cashflow te berekenen. Na de toelichting van de variabelen, worden in hoofdstuk 2 de
resultaten van ons onderzoek besproken.
2.1 Rentabiliteit
In hun onderzoek naar de financiële performantie van woonzorgcentra, stelden Weech-
Maldonado et al. (2012) vast dat winststrevende instellingen betere financiële prestaties
leveren in vergelijking met hun niet-winststrevende opponenten. Zowel de operationele als
brutowinstmarges van deze woonzorgcentra liggen beduidend hoger. Pradhan et al. (2013)
constateerden dat deze marges het hoogste zijn bij door private equity beheerde
woonzorgcentra. Op basis van deze onderzoeken verwachten we dat de rentabiliteit van de
door private equity beheerde inrichtingen hoger zal zijn in vergelijking met de overige types
woonzorgcentra.
2.1.1 Return on Equity
De nettorentabiliteit van het eigen vermogen na belastingen is een financieel kengetal die
gebruikt wordt om de winstgevendheid van het woonzorgcentrum te beoordelen. Ze wordt
als volgt geformuleerd:
𝑤𝑖𝑛𝑠𝑡 (𝑣𝑒𝑟𝑙𝑖𝑒𝑠) 𝑣𝑎𝑛 ℎ𝑒𝑡 𝑏𝑜𝑒𝑘𝑗𝑎𝑎𝑟 𝑛𝑎 𝑏𝑒𝑙𝑎𝑠𝑡𝑖𝑛𝑔𝑒𝑛
𝑒𝑖𝑔𝑒𝑛 𝑣𝑒𝑟𝑚𝑜𝑔𝑒𝑛 (%)
(Ooghe, Vander Bauwhede, &Van Wymeersch, 2012, p.150)
Openbare woonzorgcentra zijn evenwel vrijgesteld van belastingen. Enkel de winsten
afkomstig van de cafetaria zijn onderhevig aan belastingen (P. Ameel, persoonlijke
communicatie, 2015). Omdat dit de vergelijking tussen de verschillende soorten
woonzorgcentra moeilijk maakt, werd een nieuwe variabele ‘ROE (correctie)’ ingevoerd. Bij
deze variabele wordt voor de openbare inrichtingen een fictieve belasting van 33,99%
afgehouden van het resultaat van het boekjaar. Op deze manier kan de winstgevendheid van
deze inrichtingen beter beoordeeld en vergeleken worden.
42
2.1.2 Omloopsnelheid totale vermogen
De omloopsnelheid van het totale vermogen geeft de verhouding weer tussen de omzet en
het totale vermogen. Het duidt aan hoe efficiënt woonzorgcentra hun vermogen gebruiken.
De ratio wordt als volgt geformuleerd:
𝑛𝑒𝑡𝑡𝑜 𝑜𝑚𝑧𝑒𝑡
𝑡𝑜𝑡𝑎𝑎𝑙 𝑣𝑒𝑟𝑚𝑜𝑔𝑒𝑛
(Financieel management, 2007)
2.2 Solvabiliteit
De solvabiliteit of schuldgraad meet de mate waarin het woonzorgcentrum in staat is haar
financiële verplichtingen in verband met interestbetaling en aflossing van schulden na te
komen (Ooghe et al,, 2012). Het geeft een beeld van de financiële gezondheid van het
woonzorgcentrum op langere termijn. De mate van bescherming van de schuldeisers zal
afhangen van de grootte van het eigen vermogen. Hoe hoger de solvabiliteit, hoe groter de
kans dat het woonzorgcentrum haar schulden zal afbetalen.
Zoals eerder vermeld zijn schulden een belangrijk onderdeel van private equitystructuren. De
grote hoeveelheden vreemd vermogen die worden aangetrokken, zorgen voor een constante
druk om cashflows te genereren teneinde de financiële verplichtingen na te leven (Jensen,
1986). Uitgaande van dit standpunt verwachten we een lagere solvabiliteit bij
woonzorgcentra beheerd door private equitygoepen in vergelijking met de overige types
woonzorgcentra. In deze masterproef wordt de solvabiliteit gemeten aan de hand van 2
ratio’s: de algemene graad van financiële onafhankelijkheid en de langetermijnschuldgraad.
2.2.1 De algemene graad van financiële onafhankelijkheid
De financiële onafhankelijkheid van de onderneming ten opzichte van het vreemd vermogen
wordt als volgt geformuleerd:
𝑒𝑖𝑔𝑒𝑛 𝑣𝑒𝑟𝑚𝑜𝑔𝑒𝑛
𝑡𝑜𝑡𝑎𝑎𝑙 𝑣𝑒𝑟𝑚𝑜𝑔𝑒𝑛 (%)
(Ooghe, Vander Bauwhede, &Van Wymeersch, 2012, p.174)
Deze ratio is een maatstaf voor de bescherming van de schuldeisers. Een hogere graad van
financiële onafhankelijkheid impliceert een betere bescherming.
43
2.2.2 De langetermijnschuldgraad
Omdat het vreemd vermogen op korte termijn doorgaans als quasi-permanent wordt
beschouwd, zijn het voornamelijk de schulden op lange termijn die het financiële risico van de
onderneming bepalen. Daarom werd ook de langetermijnschuldgraad berekend. Deze houdt
enkel rekening met de schulden op meer dan één jaar en wordt als volgt berekend:
𝑣𝑟𝑒𝑒𝑚𝑑 𝑣𝑒𝑟𝑚𝑜𝑔𝑒𝑛 𝑜𝑝 𝑙𝑎𝑛𝑔𝑒 𝑡𝑒𝑟𝑚𝑖𝑗𝑛
𝑒𝑖𝑔𝑒𝑛 𝑣𝑒𝑟𝑚𝑜𝑔𝑒𝑛 (%)
(Ooghe, Vander Bauwhede, &Van Wymeersch, 2012, p.177).
2.3 Liquiditeit
De liquiditeit van een woonzorgcentrum geeft aan in welke mate de instelling in staat is
liquide middelen vrij te maken om haar korte termijn betalingsverplichtingen na te komen. In
deze masterproef wordt de liquiditeit gemeten door middel van de acid test. Deze ratio, ook
wel de quick ratio genoemd, omvat in tegenstelling tot de current ratio enkel de meest liquide
elementen. Ze wordt als volgt berekend:
𝑣𝑜𝑟𝑑𝑒𝑟𝑖𝑛𝑔𝑒𝑛 𝑜𝑝 𝑡𝑒𝑛 ℎ𝑜𝑜𝑔𝑠𝑡𝑒 éé𝑛 𝑗𝑎𝑎𝑟 + 𝑔𝑒𝑙𝑑𝑏𝑒𝑙𝑒𝑔𝑔𝑖𝑛𝑔𝑒𝑛 + 𝑙𝑖𝑞𝑢𝑖𝑑𝑒 𝑚𝑖𝑑𝑑𝑒𝑙𝑒𝑛
𝑠𝑐ℎ𝑢𝑙𝑑𝑒𝑛 𝑜𝑝 𝑡𝑒𝑛 ℎ𝑜𝑜𝑔𝑠𝑡𝑒 éé𝑛 𝑗𝑎𝑎𝑟
(Ooghe, Vander Bauwhede, &Van Wymeersch, 2012, p.204)
Indien deze ratio meer dan één bedraagt, betekent dit dat het woonzorgcentrum in staat is
haar korte termijn schulden af te lossen zonder extra financiële middelen te moeten
aanwenden. Ingeval deze ratio kleiner is dan één, impliceert dit dat de activa in de noemer
onvoldoende zijn om alle korte termijn schulden te dekken.
Zoals eerder vermeld zijn schulden een belangrijk onderdeel binnen private equity structuren.
De grote hoeveelheden vreemd vermogen die men aangaat, brengen interest- en
afbetalingsverplichtingen met zich mee, die op hun beurt de vrije kasstroom doen afnemen
(Jensen, 1986). Daarom verwachten we dat dat de door private equity beheerde
woonzorgcentra minder liquide middelen voorhanden hebben om hun korte termijn schulden
af te betalen in vergelijking met andere inrichtingen. In ons onderzoek naar liquiditeit worden
de openbare woonzorgcentra evenwel buiten beschouwing gelaten. Voor deze instanties is
het niet mogelijk liquiditeitsratio’s te berekenen. Hun beschikbare middelen en deze van
andere OCMW-diensten worden namelijk op één rekening geconsolideerd (P. Ameel,
44
persoonlijke communicatie, 2015) Bijgevolg vergelijken we enkel woonzorgcentra beheerd
door private equity met deze beheerd door private investeringsgroepen en VZW’s. Verder
stellen we ook de winststrevende en de door VZW beheerde instanties tegenover elkaar.
2.4 Controlevariabelen
Net zoals in het onderzoek naar de sociale performantie, gebruiken we hier opnieuw de
dagprijs, de grootte, het aandeel RVT-bedden en het al dan niet verkrijgen van extra subsidies
als controlevariabelen. Voor een bondige omschrijving hieromtrent verwijzen we dan ook
naar pagina 24.
3. Regressiemodel
Voor het opstellen van het regressiemodel hanteren we de generalized estimating equation
(GEE) regressiemethode. Deze wordt gebruikt voor de verwerking van longitudinale data.
Hiervan is sprake wanneer dezelfde soort informatie op verschillende tijdstippen wordt
nagegaan. De regressievergelijkingen worden hieronder weergegeven. In het rechter lid staan
de onafhankelijke variabele en de controlevariabelen uitgeschreven. De onafhankelijke
dummy-variabelen ‘Echte PE’ en ‘Winststrevend’ nemen de waarde 1 aan indien de
waarnemingen tot de respectievelijke groep behoren. Ze worden gevolgd door de
controlevariabelen. Vervolgens wordt voor elk van de afhankelijke variabelen een regressie
uitgevoerd op de dummy-variabele en de controlevariabelen.
Vergelijking 1:
Yi = αi + β1 Echte Private Equityi + β2 Aandeel RVT beddeni + β3 Groottei + β4 Dagprijsi
+ β5 Extra subsidiesi + ɛi
Vergelijking 2:
Yi = αi + β1 Winst strevendi + β2 Aandeel RVT beddeni + β3 Groottei + β4 Dagprijsi
+ β5 Extra subsidiesi + ɛi
Hierbij is Y de afhankelijke of te verklaren variabele, i het individuele woonzorgcentrum en ɛ
de errorterm. De parameters β1 tot β5 stellen de te schatten waarden voor. Aan de hand van
deze parameters kunnen we invloed van het type beheersinstantie op de financiële
performantie achterhalen.
45
Hoofdstuk 2 Resultaten
In hoofdstuk 2 worden de resultaten van het onderzoek naar de financiële performantie van
woonzorcentra beschreven. De correlatietabel en descriptieve statistieken werden opgesteld
aan de hand van het statistisch programma SPSS statistics. Voor het opmaken van het
regressiemodel werd gebruikgemaakt van Stata. Dit programma voorziet in tegenstelling tot
SPSS in de mogelijkheid om longitudinale data te verwerken. Hiervan is sprake wanneer
eenzelfde variabele op meerdere tijdstippen bij hetzelfde woonzorgcentrum wordt gemeten
(American institutes for research, 2015).
1. Correlatie
Allereerst bekijken we de correlaties tussen de verschillende variabelen aan de hand van de
correlatietabel. Zoals eerder beschreven in deel II, bevat deze tabel de Pearsons r
correlatiecoëfficiënten samen met het bijhorende significantieniveau. Alle absolute waarden
groter dan 0,5 vertegenwoordigen een middelmatige tot hoge correlatie en worden daarom
in kleur gemarkeerd.
Uit tabel 10 kunnen we afleiden dat er een significant negatieve correlatie bestaat tussen de
langetermijnschuldgraad en de nettorentabiliteit van het eigen vermogen na belastingen. Een
logische verklaring hiervoor is dat meer langetermijnschulden hogere financieringskosten met
zich meebrengen die op hun beurt het resultaat van het boekjaar doen afnemen. Verder
stellen we ook een significant positieve correlatie vast tussen de algemene graad van
financiële onafhankelijkheid en de liquiditeit in enge zin. Een woonzorgcentrum die relatief
meer met eigen vermogen financiert, heeft namelijk minder verplichtingen tot
interestbetaling en schuldaflossing. Bijgevolg zal het risico op onvoldoende liquiditeit
afnemen. Een soortgelijke verklaring kan gegeven worden voor de significant negatieve
correlatie tussen de langetermijnschuldgraad en de liquiditeit in enge zin. Woonzorgcentra
die relatief veel langetermijnschulden aangaan, hebben grotere financiële verplichtingen.
Deze zullen het risico op liquiditeitsproblemen doen toenemen.
46
Tabel 10: Correlatietabel financiële performantie6
Tabel 11: Beschrijvende statistieken financiële performantie6
6 *p < 0.1, **p < 0.05, ***p < 0.01.
47
2. Vergelijking gemiddelden per groep
In tabel 11 worden de beschrijvende statistieken van de financiële variabelen besproken.
Voor elke variabele werden de mediaan, het algemeen gemiddelde en de gemiddelden per
type beheersinstantie berekend. Verder worden ook de standaardafwijkingen vermeld.
Allereerst werd een variantieanalyse (ANOVA) uitgevoerd om na te gaan of de gemiddelden
van twee of meer soorten woonzorgcentra onderling significante verschillen vertonen.
Vervolgens werden afzonderlijke t-testen gedaan om te achterhalen of de gemiddelden van
de verschillende types beheersinstanties significant verschillen van het algemeen gemiddelde.
2.1 Rentabiliteit
2.1.1 Rentabiliteit van het eigen vermogen
De nettorentabiliteit is, zoals eerder vermeld, een maatstaf om de winstgevendheid van een
woonzorgcentrum te evalueren. Uit de gegevens in tabel 11 kunnen we opmaken dat de
gemiddelde return on equity van openbare woonzorgcentra negatief is en veel lager scoort in
vergelijking met de overige types woonzorgcentra. Dit is te wijten aan het feit dat deze
instellingen heel vaak verlies draaien. Echte VZW’s hebben daarentegen een significant betere
nettorentabiliteit ten opzichte van het algemeen gemiddelde. Opvallend is dat
woonzorgcentra beheerd door private investeringsgroepen gemiddeld genomen over een
negatieve return on equity beschikken. Dit kan een gevolg zijn van het overmatig in rekening
brengen van kosten teneinde winsten ‘weg’ te factureren (cf. supra). Anderzijds zijn private
inrichtingen vaak kleine entiteiten zonder schaalvoordelen en met een gebrek aan ervaring.
Deze twee aspecten kunnen ertoe leiden dat ze verlies maken. De inrichtingen beheerd door
private equitygroepen hebben gemiddeld gezien de hoogste nettorentabiliteit. Een mogelijke
uitleg hiervoor is het winstbejag die deze inrichtingen nastreven. Zij zullen te allen tijde een
maximale winst najagen. Een andere verklaring kan gezocht worden in de hoge leverage
waarmee private equitystructuren gepaard gaan. Ingeval van winst leidt een kleinere portie
eigen vermogen logischerwijze tot een hoger rendement voor de aandeelhouders (Pradhan,
2013)
2.1.2 Omloopsnelheid van het totale vermogen
Zoals eerder beschreven toont de omloopsnelheid van het totale vermogen aan hoe efficiënt
woonzorgcentra hun vermogen gebruiken. De gemiddelde omloopsnelheid van
48
winststrevende instellingen blijkt aanzienlijk beter te zijn dan deze van niet-winststrevende
instellingen. Bovendien zijn de waarden van de winststrevende inrichtingen significant hoger
dan het algemene gemiddelde. De meest aannemelijke verklaring hiervoor is het winstbejag
van zowel de private equitygroepen als de private investeringsgroepen. Beiden willen hun
winsten verhogen en streven derhalve naar een grotere omzet. Omzetstijgingen gaan echter
niet altijd samen met hogere winsten. Indien de kosten meer dan evenredig stijgen, worden
lagere winsten geboekt. In tegenstelling tot de winststrevende instellingen hebben de echte
VZW’s geen commerciële doelstelling. De winsten die zij maken dienen enkel ter realisatie van
het maatschappelijke doel. Dit zou een waarschijnlijke verklaring kunnen zijn voor de
significant lagere omloopsnelheid.
2.2 Solvabiliteit
2.2.1 Algemene graad van financiële onafhankelijkheid
De algemene graad van financiële onafhankelijheid geeft weer in welke mate de schuldeisers
van een woonzorgcentrum beschermd zijn. Zoals eerder vermeld zal de mate van
bescherming afhangen van de grootte van het eigen vermogen. Uit tabel 11 kunnen we
afleiden dat de gemiddelde financiële onafhankelijkheid van winststrevende woonzorgcentra
vrij laag is in vergelijking met deze van niet-winststrevende inrichtingen. Voornamelijk de door
private equity beheerde instanties worden met een hoge financiële afhankelijkheid
geconfronteerd. Dit is wellicht te wijten aan de grote hoeveelheden schuldfinanciering die
deze structuren aangaan. De kans dat het woonzorgcentrum haar schuldeisers terugbetaalt
bij een liquidatie, wordt bijgevolg kleiner. Woonzorgcentra beheerd door een OCMW of VZW
vertonen daarentegen wel een behoorlijke graad van financiële onafhankelijheid.
2.2.2 Langetermijnschuldgraad
Zoals eerder beschreven, geeft de langetermijnschuldgraad de verhouding weer tussen het
vreemd vermogen op lange termijn en het eigen vermogen. Deze ratio is een maatstaf voor
het financiële risico van de onderneming. De resultaten in tabel 11 stroken niet met wat we
op basis van de literatuur verwachten. Opvallend is dat de door private equity beheerde
woonzorgcentra met een gemiddelde van 26,07% over een veel lagere
langetermijnschuldgraad beschikken dan de overige woonzorgcentra. Een mogelijke
verklaring hiervoor is dat deze instellingen wel degelijk veel schuldfinanciering aangaan, maar
dat het vooral schulden op korte termijn betreft.
49
2.3 Liquiditeit
2.3.1 Acid test
Aan de hand van de acid test wordt nagegaan of het woonzorgcentrum in staat is liquide
middelen vrij te maken om haar korte termijn verplichtingen na te leven. Zoals eerder
vermeld, werden de openbare inrichtingen voor deze variabele buiten beschouwing gelaten
(cf. supra). Voor de overige types woonzorgcentra stellen we vast dat het gemiddelde meer
dan één bedraagt, wat erop wijst dat er geen actuele liquiditeitsproblemen zijn. VZW’s
beschikken over de grootste veiligheidsmarge. Deze is bovendien significant verschillend van
het algemeen gemiddelde. Inrichtingen beheerd door private equitygroepen daarentegen
beschikken over de kleinste veiligheidsmarge. Dit is mogelijks te wijten aan de hoge
schuldfinanciering die deze structuren aangaan.
3. Regressieresultaten
Tabel 12 en 13 geven de resultaten weer van de GEE regressies die werden uitgevoerd. Tabel
12 toont de invloed aan van private equity op de financiële variabelen. Tabel 13 doet
hetzelfde, maar voor de winststrevende inrichtingen in het algemeen.
De regressieresultaten lijken ons op het eerste zicht weinig significante informatie op te
leveren. Drie regressiecoëfficiënten blijken echter wel significant te zijn. Ze liggen bovendien
in lijn met onze verwachtingen. Zowel woonzorgcentra beheerd door private equity als
winststrevende inrichtingen in het algemeen kennen een significant hogere omloopsnelheid.
Dit toont aan dat deze woonzorgcentra efficiënter gebruik maken van het vermogen
waarover ze beschikken. Ze weten met een kleiner vermogen een grotere omzet te
realiseren. Dit moet met enige voorzichtigheid geïnterpreteerd worden. Het bestaan van
gescheiden vastgoedvennootschappen kan echter ook een beïnvloedende factor zijn.
Hierdoor verdwijnt een aanzienlijk deel van de activa van de balans, wat zorgt voor een
kleiner totaal vermogen. Een tweede significante relatie is deze tussen de dummy variabele
private equity en de algemene graad van financiële onafhankelijkheid. Deze ratio is kleiner bij
de door private equity beheerde woonzorgcentra.De schuldeisers van deze inrichtingen zullen
bijgevolg minder beschermd zijn. Tot slot stellen we een significante negatieve relatie vast
tussen winststrevende inrichtingen en de acid test. Deze woonzorgcentra kennen een minder
sterke liquiditeitspositie in vergelijking met de overige zorginstellingen. Baserende op de
50
literatuur, is dit waarschijnlijk een gevolg van de grotere financiële verplichtingen in verband
met interestbetaling en aflossing van schulden.
Ook bij de controlevariabelen zijn enkele significante invloeden terug te vinden. Zo zou de
nettorentabiliteit significant lager liggen bij woonzorgcentra die over een groter aandeel RVT-
bedden beschikken. Vermoedelijk is de meerkost voor zwaar zorgbehoevende bewoners
groter dan de ermee gepaard gaande inkomsten. Verder heeft de dagprijs een negatieve
invloed op de omloopsnelheid van het totale vermogen, maar een positieve invloed op de
graad van financiële onafhankelijkheid. Hier zien we niet direct een logische verklaring voor.
Tot slot stellen we vast dat winststrevende woonzorgcentra die het VZW-statuut aannemen
en derhalve extra subsidies ontvangen, een significant hogere schuldgraad hebben.
51
Tabel 12: Regressieresultaten financiële performantie: invloed Private Equity7
Tabel 13: Regressieresultaten financiële performantie: invloed Winststrevende woonzorgcentra7
7 *p < 0.1, **p < 0.05, ***p < 0.01.
52
DEEL IV: BEPERKINGEN EN ALGEMEEN BESLUIT
Hoofdstuk 1: Beperkingen
In deze studie onderzoeken we de sociale en financiële performantie van woonzorgcentra
alsook de eventuele verschillen tussen de types beheersinstanties.
Wat de sociale performantie betreft, doen we een beroep op de rapporten ‘Kwaliteit van zorg
en veiligheid en kwaliteit van zorgverleners en zorgorganisatie’ en ‘Bevraging bij bewoners
over kwaliteit van leven in woonzorgcentra’ van het Agentschap Zorg en Gezondheid. De
metingen van deze kwaliteitsindicatoren vonden echter op verschillende tijdstippen plaats.
Terwijl de metingen van de zorgkwaliteit reeds in 2013 plaatsvonden, werd de kwaliteit van
leven pas in 2014 gemeten. Hoewel dit op zich geen groot probleem vormt, zou het toch
consistenter zijn om gegevens uit dezelfde periode te gebruiken. Een tweede beperking is dat
de opgenomen indicatoren geen uitspraak doen over de aard van de kwaliteit. Indicatoren
hebben enkel een signalerende functie en laten bijgevolg niet toe conclusies te trekken.
Daarvoor is een meer uitgebreide evaluatie nodig. Verder moet opgemerkt worden dat alle
metingen met betrekking tot de zorgkwaliteit gebaseerd zijn op zelfregistraties. Deze
gegevens dienen derhalve met de nodige voorzichtigheid geïnterpreteerd te worden. De data
rond de levenskwaliteit werden verzameld via bevragingen bij de bewoners of hun
contactpersoon. Hoewel deze persoonlijke opinies geen objectief beeld vormen, zijn ze
minstens even bruikbaar. Kwaliteit van leven houdt namelijk verband met het welzijn en de
tevredenheid bij bewoners.
Ook wat het onderzoek naar de financiële performantie betreft, zijn er enkele belangrijke
beperkingen. Voornamelijk de gegevensverzameling vormde een obstakel. Zo beschikken we
over vrij weinig gegevens van openbare inrichtingen. Hoewel meer dan 200 OCMW’s
gecontacteerd werden, hebben we slechts van 25 instanties de volledige jaarrekening
ontvangen. Bovendien worden openbare instellingen aan andere boekhoudkundige regels
onderworpen. Dit maakt de vergelijking tussen de verschillende types beheersinstanties
complexer en minder juist. Zo worden liquide middelen en dergelijke steeds op een
geconsolideerde jaarrekening van het OCMW geboekt (P. Ameel, persoonlijke communicatie,
53
2015). Liquiditeitsratio’s opstellen en vergelijken is bijgevolg niet zinvol. Ook cashflow ratio’s
kunnen niet berekend worden, vermits we geen kasstroomoverzicht ter beschikking hebben.
Ook bij de gegevensverzameling van de overige woonzorgcentra deden zich een aantal
moeilijkheden voor. Verscheidene ketens werken namelijk met een geconsolideerde
jaarrekening. Dit wil zeggen dat de boekhouding van de individuele woonzorgcentra
gecentraliseerd wordt op één jaarrekening, deze van het moederbedrijf. Hierdoor is het niet
mogelijk om de financiële prestaties van de afzonderlijke entiteiten te beoordelen. Het
gebruik van ratio’s maakt de vergelijking tussen ketens onderling wel mogelijk.
Hoofdstuk 2: Algemeen besluit
De doelstelling van deze scriptie is een duidelijk beeld weer te geven van de wijzigingen
binnen de Vlaamse woonzorgsector.
De verdergaande vergrijzing die onze maatschappij treft, doet de vraag naar residentiële
ouderenzorg steeds toenemen. Deze tendens heeft de aanbodzijde ertoe aangezet om de
nodige stappen te ondernemen. Terwijl de christelijke koepel Zorgnet Vlaanderen grondig
investeert in nieuwe woonzorgcentra, is dit niet vanzelfsprekend voor de openbare sector die
kampt met schaarser wordende financiële middelen. Het aanbodtekort dat heerst, wordt
ingevuld door privéondernemers (De Tijd, 2013). Tot deze groep van private instellingen
behoren ook de private equitygroepen. Met hun relatief korte beleggingshorizon van zeven
tot tien jaar, ligt de focus bij deze bedrijven voornamelijk op winstgevendheid. Dit kan
mogelijk een invloed hebben op het sociale beleid. Onze onderzoeksvraag luidt daarom als
volgt: “Wat is de impact van private equity op de financiële en sociale prestaties van
woonzorgcentra?”. Ter uitbreiding bekeken we ook de invloed van winststrevende
inrichtingen in het algemeen.
In deel II van deze studie werden de sociale prestaties van de Vlaamse woonzorgcentra
onderzocht. We zijn nagegaan hoe winststrevende instanties en de door private equity
beheerde inrichtingen in het bijzonder presteren in vergelijking met de overige
woonzorgcentra. Zowel de kwaliteit van de zorg, zorgverleners en zorgorganisatie als de
levenskwaliteit werden in kaart gebracht. Hiervoor deden we een beroep op de rapporten
‘Kwaliteit van zorg en veiligheid en kwaliteit van zorgverleners en zorgorganisatie’ en
‘Bevraging bij bewoners over kwaliteit van leven in woonzorgcentra’ van het Agentschap Zorg
54
en Gezondheid. De resultaten omtrent de zorgkwaliteit vertonen weinig significante
verschillen. De percentages met betrekking tot doorligwonden, valincidenten en up-to-date
zorgplannen verschillen nergens significant. Het percentage overlijdens in het
woonzorgcentrum zelf is daarentegen wel significant hoger bij woonzorgcentra beheerd door
openbare instanties en VZW’s. Verder stellen we vast dat zowel de door private equity
beheerde woonzorgcentra als de winststrevende instanties in het algemeen een significant
hoger personeelsverloop kennen. De resultaten omtrent de levenskwaliteit tonen aan dat
woonzorgcentra beheerd door private equity en private investeringsgroepen een lagere
zorgscore hebben in vergelijking met de niet- winststrevende inrichtingen. Deze negatieve
zorgscore wordt voornamelijk gedreven door een lagere score op de thema’s
‘vraaggerichtheid’, ‘zich prettig voelen’ en ‘informatie over het woonzorgcentrum’.
In deel III van deze masterproef werden de financiële prestaties van de instellingen
geanalyseerd. Voor dit onderzoek werden de gegevens van de reeds in de steekproef
opgenomen woonzorgcentra aangevuld met informatie uit de databank Belfirst van Bureau
van Dijk. De jaarrekeningen van openbare instanties kunnen echter niet publiekelijk
geraadpleegd worden. Een rondvraag bij de bevoegde OCMW’s stelde ons evenwel in staat
om ook deze inrichtingen in onze analyse op te nemen. De financiële prestaties werden
gemeten aan de hand van zowel rentabiliteits-, solvabiliteits- als liquiditeitsratio’s. De return
on equity en omloopsnelheid van het totale vermogen dienen als maatstaf voor de
rentabiliteit. Bij openbare woonzorgcentra blijkt de ROE sterk negatief te zijn, hetgeen in lijn
ligt met de bevindingen in recent verschenen artikels (Vergauwen, 2015). De door VZW’s
beheerde zorginstellingen daarentegen doen het ondanks hun niet-winststrevende beleid vrij
goed. De resultaten van de inrichtingen beheerd door private investeringsgroepen zijn minder
eenduidig. Hoewel de omloopsnelheid van hun totale vermogen groot is, hebben ze toch een
negatieve ROE. Dit is mogelijk te wijten aan de cost-plus mechanismen die sommige
woonzorgcentra hanteren. Inrichtingen die het VZW-statuut aannemen, kunnen namelijk via
het aanrekenen van overdreven kosten hun winsten doorsluizen naar het moederbedrijf. De
resultaten van de door private equity beheerde woonzorgcentra blijken eenduidiger te zijn.
Zowel de omloopsnelheid van het totale vermogen als de return on equity zijn vrij hoog. Dit is
conform de literatuur. Uit de solvabiliteits- en liquiditeitsratio’s kunnen we afleiden dat
inrichtingen beheerd door private equity en private investeringsgroepen meer risico’s nemen.
55
Ze vertonen een lagere graad van financiële onafhankelijkheid en beschikken over een
kleinere veiligheidsmarge.
Algemeen kunnen we stellen dat er degelijke aanwijzingen zijn dat de door private equity
beheerde zorginstanties financieel beter presteren. Dit zou deels ten koste gaan van de
sociale prestaties. Hoewel de kwaliteit van zorg geen enorme verschillen vertoont, ervaren de
bewoners van geprivatiseerde instellingen toch een mindere levenskwaliteit.
Wij willen echter duidelijk de aandacht vestigen op de beperkingen beschreven in het vorige
hoofdstuk en benadrukken de nood aan verder onderzoek.
V
BIBLIOGRAFIE
1. Wetenschappelijke artikelen
Amirkhanyan, A., Kim, H. J., & Lambright, K. T. (2008). Does the public sector outperform the nonprofit and for-profit sectors? Evidence from a national panel study on nursing home quality and access. Journal of Policy Analysis and Management, 27(2): 326-353. Baldwin, A. (2012). Private Equity and Agency Costs: an Economic Analysis. Economic Affairs, 32(3): 107-109. Banaszak-Holl, J., Berta, W. B., Bowman, D. M., Baum, J. A. C., & Mitchell, W. (2002). The rise of human service chains: antecedents to acquisitions and their effects on the quality of care in US nursing homes. Managerial and Decision Economics, 23(4-5): 261-282. Boterberg, L., Speybroeck, I. (2015). Woonzorgcentra beheerd door private equity: “Een tang op een varken?” (Masterproef, Ugent, Gent, België). Cadigan, R. O., Stevenson, D. G., Caudry, D. J., & Grabowski, D. C. (2015). Private investment purchase and nursing home financial health. Health services research, 50(1): 180-196. Costermans, J. (2007). Invloed van schaalgrootte op de financiële situatie van rusthuizen (Masterproef, KU Leuven, Leuven, België). Gerstner, E. (1985). Do higher prices signal higher quality?. Journal of marketing research, 22(2): 209-215. Grabowski, D. C. & Stevenson, D. G. (2008). Ownership Conversions and Nursing Home Performance. Health Services Research, 43(4): 1184-1203. Hansmann, H. (1987). Economic theories of nonprofit organization. The nonprofit sector: A research handbook, 1: 27-42. Harrington, C., Olney, B., Carrillo, H., & Kang, T. (2012). Nurse Staffing and Deficiencies in the Largest For-Profit Nursing Home Chains and Chains Owned by Private Equity Companies. Health Services Research, 47(1pt1): 106-128. Harrington, C., Woolhandler, S., Mullan, J., Carrillo, H., & Himmelstein, D. U. (2002). Does Investor-Ownership of Nursing Homes Compromise the Quality of Care? International Journal of Health Services, 32(2): 315-325. Jensen, M. C. (1986). Agency cost of free cash flow, corporate finance, and takeovers. Corporate Finance, and Takeovers. American Economic Review, 76(2). Jensen, M. C. & Meckling, W. H. (1976). Theory of the firm: Managerial behavior, agency costs and ownership structure. Journal of Financial Economics, 3(4): 305-360.
VI
O’Neill, C., Harrington, C., Kitchener, M., & Saliba, D. (2003). Quality of Care in Nursing Homes: An Analysis of Relationships Among Profit, Quality, and Ownership. Medical Care, 41(12): 1318-1330. Ooghe, H., Vander Bauwhede, H.,& Van Wymeersch, C. (2012) Handboek financiële analyse van de onderneming: Theorie en toepassing op de jaarrekening volgens Belgian GAAP en IFRS (Vierde editie). Antwerpen: Intersentia. Pradhan, R., Weech-Maldonado, R., Harman, J. S., Laberge, A., & Hyer, K. (2013). Private equity ownership and nursing home financial performance. Health Care Management Review, 38(3): 224-233.
2. Studies
Agentschap Zorg en Gezondheid, (2014). Meten van kwaliteit van leven in de Vlaamse woonzorgcentra (1.2)., pp. 1-24. Agentschap Zorg en Gezondheid, (2014). Vlaams indicatorenproject woonzorgcentra: handleiding (1.6)., pp. 1-130. Europese Commissie, (2014). The 2015 Ageing Report., pp. 13-15. VIPA (2013). Jaarverslag
3. Artikels
Belga. (31 juli 2013). De strijd tegen private rusthuizen is een achterhoedegevecht. De tijd. Geraadpleegd via http://www.tijd.be/opinie/analyse/De_strijd_tegen_private_rusthuizen_is _een_achterhoede gevecht.9382983-2336.art?ckc=1 Mouton, A. (31 oktober 2013). Vergrijzing treft België harder dan de rest van Europa. Knack Trends. Geraadpleegd via http://trends.knack.be/economie/beleid/vergrijzing-treft-belgie-harder-dan-de-rest-van-europa/article-normal-254215.html Vergauwen, E. (16 december 2015). OCMW-rusthuizen boeken forse verliezen. De Standaard. Geraadpleegd via http://www.standaard.be/cnt/dmf20151215_02023331
4. Interviews
Ameel P., financieel beheerder OCMW Maldegem (2015)
5. Websites
American Institutes for Research. (2015). What are longitudinal data?. Geraadpleegd via http://www.caldercenter.org/what-are-longitudinal-data
VII
Federaal Planbureau. (2015). Demografische indicatoren per gewest. Geraadpleegd via http://www.plan.be/databases/database_det.php?lang=nl&ID=35 Financieel Management. (2007). Wat is de definitie en betekenis van de omloopsnelheid van het totale vermogen?. Geraadpleegd via http://financieel-management.nl/artikel/wat-is-de-definitie-en-betekenis-van-de-omloopsnelheid-van-het-totale-vermogen FOD Justitie. (2015). Vereniging zonder winstoogmerk. Geraadpleegd via http://justitie.belgium.be/nl/themas_en_dossiers/verenigingen_en_stichtingen/vzw/ FOD Sociale Zekerheid. (2015). Vergrijzing van de bevolking. Geraadpleegd via https://www.socialsecurity.be/citizen/nl/over-de-sociale-zekerheid/inleiding Locus. (2015). De Beleids- en beheerscyclus. Geraadpleegd via http://www.locusnet.be/portaal/Locus/Wet_en_Regelgeving/BBC1/ Portaal Belgium. (2012). OCMW. Geraadpleegd via http://www.belgium.be/nl/familie/sociale_steun/ocmw/ RIZIV. (2015). Financiering van de personeelskosten in ROB, RVT en CDV. Geraadpleegd via http://www.inami.fgov.be/nl/professionals/verzorgingsinstellingen/rustoorden/Pa ginas/financiering-personeelskosten-rob-rvt-cdv.aspx#.VoPuVkLjt6A Tilburg University. (2016). Correlaties. Geraadpleegd via https://www.tilburguniversity.edu/nl/studenten/vaardigheden/spsshelpdesk/edesk/correlat/ Vereniging van de Stad en de Gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. (2015). Woonzorgcentra: subsidies voor animatiewerking. Geraadpleegd via http://www.avcb-vsgb.be/nl/subsidies.html?sub_id=137 VIPA. (2015). Het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden (VIPA). Geraadpleegd via http://www4wvg.vlaanderen.be/wvg/vipa/Paginas/Default.aspx Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid. (2014). Animatiewerking in woonzorgcentra. Geraadpleegd via https://www.zorg-en-gezondheid.be/Beleid/Procedures/Residentiele-ouderenzorg/Animatiewerking-in-woonzorgcentra/ Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid. (2015). Erkende/geplande capaciteit per gemeente voor woonzorgcentra op 1 september 2015. Geraadpleegd via https://www.zorg-en-gezondheid.be/programmatiewoonzorgcentra/ Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid. (2015). Erkende/geplande voorzieningen per gemeente voor woonzorgcentra op 1 september 2015. Geraadpleegd via https://www.zorg-en-gezondheid.be/programmatiewoonzorgcentra/
VIII
Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid. (2015). Het zorgstrategische plan. Geraadpleegd via https://www.zorg-en-gezondheid.be/Beleid/Procedures/ Residentiele-ouderenzorg/Het-zorgstrategische-plan/#aankondiging Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid. (2014). Residentiële ouderenzorg. Geraadpleegd via https://www.zorg-en-gezondheid.be/zorgaanbod/residentiele-ouderenzorg/ Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid. (2014). Veelgestelde vragen over de kostprijs. Geraadpleegd via http://www.zorg-en-gezondheid.be/Zorgaanbod/Residentiele-ouderenzorg/Rusthuisinfofoon/Veelgestelde-vragen-over-de-kostprijs/ Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid. (2014). Veelgestelde vragen over ROB en RVT. Geraadpleegd via http://www.zorg-en-gezondheid.be/Zorgaanbod/Residentiele-ouderenzorg/Rusthuisinfofoon/Veelgestelde-vragen-over-ROB-en-RVT/ Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid. (2014). Woonzorgcentra en rust- en verzorgingstehuizen. Geraadpleegd via https://www.zorg-en-gezondheid.be/Zorgaanbod/Residentiele-ouderenzorg/Woonzorgcentra-en-rust-en-verzorgingstehuizen/ VSPF. (2015). Sociale Maribel. Geraadpleegd via http://www.vspf.org/sociale-maribel
IX
BIJLAGEN
Bijlage 1: InterRAI ‘kwaliteit van leven’ meetinstrument
In onderstaande bijlage vindt u alle vragen die gesteld werden om tot een score per thema te
komen.
Privacy
Bij het zorggeven wordt mijn privéleven gerespecteerd.
Ik kan alleen zijn wanneer ik dat wil.
Veiligheid
Ik denk dat mijn spullen hier veilig zijn.
Ik voel me veilig wanneer ik alleen ben.
Wanneer ik onmiddellijk hulp nodig heb, kan ik die krijgen.
Respect
De medewerkers hebben aandacht voor me.
Ik word met respect behandeld door de mensen die me helpen en verzorgen.
Ik kan mijn mening geven zonder bang te zijn voor de gevolgen.
De medewerkers hebben respect voor waar ik van hou en niet van hou.
Vraaggerichtheid
De verzorgenden weten waarmee ze bezig zijn.
De zorg en steun die ik krijg helpen me te leven zoals ik wil.
Ik kan de gezondheidszorg krijgen die ik nodig heb.
De verzorgenden hebben genoeg tijd voor me.
Medewerkers reageren snel als ik om hulp vraag.
Medewerkers gaan op mijn suggesties is.
X
Zich prettig voelen
Ik zou (deze instelling) anderen aanbevelen.
Ik kan gemakkelijk naar buiten wanneer ik dat wil.
Ik krijg hier de zorg en dienstverlening die ik nodig heb.
Ik heb last van het lawaai hier.
*Dit item werd omgekeerd gescoord: Nooit=5; Altijd=1
Ik voel me hier thuis.
Ik maak gebruik van de gemeenschappelijke ruimten.
Autonomie
Ik beslis zelf hoe ik mijn tijd doorbreng.
Ik kies zelf uit welke kleding ik aandoe.
Ik kan gaan en staan waar en wanneer ik wil.
Ik bepaal zelf wanneer ik naar bed ga.
Ik bepaal wie er in mijn kamer binnenkomt.
Ik kan zo vaak in bad of douchen als ik wil.
Ik bepaal zelf wanneer ik opsta.
Maaltijden
Ik heb voldoende afwisseling in mijn eten.
Ik krijg hier lekker eten.
Het eten is op de juiste temperatuur wanneer ik het krijg.
Ik geniet van de maaltijden.
Ik kan eten wanneer ik dat wil.
XI
Persoonlijke omgang met medebewoners
Je kunt hier gemakkelijk vrienden maken
Een andere bewoner hier is een goede vriend/vriendin van me.
Ik heb mensen die samen met mij dingen willen doen.
Mensen vragen me om hulp of om raad.
Ik heb mogelijkheden tot genegenheid of romantiek
Een band voelen met personeel
Medewerkers nemen de tijd voor een vriendelijk praatje met me.
Ik beschouw een medewerker als vriend van me.
Medewerkers vragen me wat ze voor me kunnen doen.
Er zijn medewerkers die mijn levensverhaal kennen.
Ik heb op de meeste dagen van de week dezelfde verzorgende
Informatie WZC
Ik krijg informatie over de activiteiten die ik hier kan doen.
Ik krijg inspraak in de opmaak van mijn zorgplan.
Ik krijg informatie over de leefgewoonten in het woonzorgcentrum.
Ik krijg informatie over de zorg die ik hier krijg of kan krijgen.
Ik kan met een medewerker praten over wat ik graag wil op het einde van mijn leven.
Keuze activiteiten
Ik kan met gelijkgestemde bewoners tijd doorbrengen.
Ik nam de afgelopen week aan zinvolle activiteiten deel.
Ik heb hier in het weekend aangename dingen te doen.
Ik kan hier nieuwe vaardigheden en interesses verkennen.
Als ik wil kan ik aan religieuze activiteiten deelnemen waar ik belang aan hecht.
XII
Bijlage 2: Katz-schaal
Bijlage 3 Onder gesloten omslag toe te sturen naar de adviserend geneesheer
Verpleegkundige verzorging - Evaluatieschaal - tot staving van de aanvraag tot forfaitair honorarium per verzorgingsdag (1) - tot kennisgeving van toiletverzorging (1)
Identificatiegegevens van de rechthebbende Naam en voornaam: ...............................................................................................................................
Adres (hoofdverblijfplaats): ....................................................................................................................
Geboortedatum: .....................................................................................................................................
Inschrijvingsnummer sociale zekerheid (INSZ): ......................................................................................
Inschrijvingsnr. V.I (alleen voor patiënten zonder INSZ): ........................................................................................
Identificatienr. V.I. :
Adres verzorgingsplaats (indien anders dan de hoofdverblijfplaats): ....................................................................................... Ondergetekende…………………………………………………………………………………………………………………………………………ingeschreven op de
lijst der verpleegkundigen van het R.I.Z.I.V., onder het nummer verklaart dat: - de fysieke afhankelijkheid van de rechthebbende, conform met de nomenclatuur van de verpleegkundige verzorging, als volgt kan worden omschreven:
Evaluatieschaal Criterium Score 1 2 3 4
Zich wassen kan zichzelf helemaal wassen
zonder enige hulp heeft gedeeltelijke hulp nodig om zich te wassen boven of onder de gordel
heeft gedeeltelijke hulp nodig om zich te wassen zowel boven als onder de gordel
moet volledig worden geholpen om zich te wassen zowel boven als onder de gordel
Zich kleden kan zich helemaal aan- en
uitkleden zonder enige hulp heeft gedeeltelijke hulp nodig om zich te kleden boven of onder de gordel (zonder rekening te houden met de veters)
heeft gedeeltelijke hulp nodig om zich te kleden zowel boven als onder de gordel
moet volledig worden geholpen om zich te kleden zowel boven als onder de gordel
Transfer en verplaatsingen is zelfstandig voor de transfer
en kan zich volledig zelfstandig verplaatsen zonder mechanisch(e) hulpmiddel(en) of hulp van derden
is zelfstandig voor de transfer en voor zijn verplaatsingen, mits het gebruik van mechanisch(e) hulp-middel(en) (kruk(ken), rolstoel, …)
heeft volstrekte hulp van derden nodig voor minstens één van de transfers en/of zijn verplaat-singen
is bedlegerig of zit in een rolstoel en is volledig afhankelijk van anderen om zich te verplaatsen
Toiletbezoek kan alleen naar het toilet gaan,
zich kleden en zich reinigen heeft hulp nodig voor één van de drie items: zich verplaatsen of zich kleden of zich reinigen
heeft hulp nodig voor twee van de drie items: zich verplaatsen en/of zich kleden en/of zich reinigen
heeft hulp nodig voor de drie items: zich verplaatsen en zich kleden en zich reinigen.
Continentie is continent voor urine en faeces is accidentieel incontinent voor
urine of faeces (inclusief blaassonde of kunstaars)
is incontinent voor urine (inclusief mictietraining) of voor faeces
is incontinent voor urine en faeces
Eten kan alleen eten en drinken heeft vooraf hulp nodig om te
eten of te drinken heeft gedeeltelijke hulp nodig tijdens het eten of drinken
de patiënt is volledig afhankelijk om te eten of te drinken
- in geval van een score 2 voor het criterium ‘continentie’: bij de rechthebbende een combinatie van nachtelijke urine-incontinentie en occasionele
urine-incontinentie overdag werd vastgesteld: .................................................................................................................... JA □ NEE □ (1) en stelt de
adviserend geneesheer ervan in kennis dat hij/zij bij de rechthebbende begint met de verzorging: op datum van
............................................................................................................................. ............................................. gedurende een periode die eindigt op
................................................................................................................................................
Indien verzorging werd voorgeschreven, identificatie van de voorschrijvende geneesheer: naam:……………………………………………………………… RIZIV-nummer :
Op basis van bovenstaande evaluatieschaal wordt forfait A / forfait B / forfait C (2) aangevraagd, wordt toiletverzorging ter kennis gegeven (2).
Het geneeskundig getuigschrift opgemaakt door de behandelend geneesheer, overeenkomstig het model vastgelegd door het Verzekeringscomité voor geneeskundige verzorging, waaruit blijkt dat de rechthebbende gedesoriënteerd is in tijd en ruimte, is/is niet (2) bijgevoegd (Artikel 8, § 6 van de nomenclatuur) identificatie van de voorschrijvende geneesheer van dit geneeskundig getuigschrift:
naam:……………………………………………………………… RIZIV-nummer : ............................................. De verpleegkundige,
(datum, naam en handtekening)
(1) Aankruisen wat past (2) Schrappen wat niet past