309
Zie, uw Koning komt EEN UITEENZETTING VAN HET EVANGELIE NAAR MATTHEÜS A. C. Gaebelein Oorspronkelijke titel: An Exposition of the Gospel of Matthew Oorspronkelijke uitgave: Loizeaux Brothers, Neptune, New Jersey USA English Version Part 1 : http://www.biblecentre.org/commentaries/acg_44_mathew_exp.htm English Version Part 2 : http://www.biblecentre.org/commentaries/acg_44_mathew_exp2.htm De in dit boek voorkomende Godsnaam ‘Jehova’ (tetragram JHWH) werd door overzetter consequent als ‘Jahweh’ weergegeven. De besproken Schriftgedeelten werden toegevoegd (in het blauw) en werden overgenomen uit de Voorhoeve- vertaling (Telos) van 1982. Tussen vierkante haken enkele toevoegingen door overzetter. Hyperlinks naar de behandelde hoofdstukken in Mattheüs 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 Over de schrijver Arno Clemens Gaebelein (1865-1945) kwam als jonge immigrant in 1879 in de Verenigde Staten aan. Bekend is hij om zijn werk onder de in New York wonende Joden, maar ook om de vele bijbelconferenties die hij hield en door een reeks boeken die hij schreef. Hij was een intieme vriend van C. I. Scofield, en daardoor nauw betrokken bij de totstandkoming van de bekende Scofield Bijbel. Oorspronkelijk methodistisch predikant, voelde hij zich sterk aangetrokken tot de leer van ‘de broeders’, wat ertoe leidde dat hij zich in 1899 losmaakte van alle kerkelijke verbindingen (hoewel hij zich nooit bij ‘de broeders’ gevoegd heeft). Van dezelfde schrijver is een commentaar op het Johannes-evangelie verschenen onder de titel: ‘Wij hebben zijn heerlijkheid aanschouwd’. INLEIDING Het Evangelie van Mattheüs is het eerste Evangelie en tevens het eerste boek van het Nieuwe Testament, omdat het het eerst is geschreven en terecht genoemd kan worden het Genesis van het Nieuwe Testament. Genesis, het eerste boek van de Bijbel, bevat in beginsel de gehele Heilige Schrift, en dat geldt ook voor het eerste Evangelie; het is het boek van het begin ener nieuwe bedeling. Het lijkt op een geweldige boom. De wortels hebben zich diep ingegraven tussen massieve rotsen, en zijn ontelbare takken en twijgen strekken zich opwaarts uit, al hoger en hoger in volkomen harmonie en schoonheid. Het Oude Testament is het fundament met zijn Messiaanse beloften van het Koninkrijk. Van daaruit wordt alles in volmaakte harmonie ontwikkeld, reikend al hoger en hoger tot de nieuwe bedeling in het begin van het duizendjarige tijdperk. 1

Zie, uw Koning komt - HOLYHOME.NL · Web viewDe verandering van gedaante, in het volgende hoofdstuk beschreven, spreekt van de heerlijkheid die volgen zal en is een type van de kracht

  • Upload
    others

  • View
    0

  • Download
    0

Embed Size (px)

Citation preview

Zie, uw Koning komt

Zie, uw Koning komt

Een uiteenzetting van het Evangelie naar Mattheüs

A. C. Gaebelein

Oorspronkelijke titel: An Exposition of the Gospel of Matthew

Oorspronkelijke uitgave: Loizeaux Brothers, Neptune, New Jersey USA

English Version Part 1 : http://www.biblecentre.org/commentaries/acg_44_mathew_exp.htm

English Version Part 2 : http://www.biblecentre.org/commentaries/acg_44_mathew_exp2.htm

De in dit boek voorkomende Godsnaam ‘Jehova’ (tetragram JHWH) werd door overzetter consequent als ‘Jahweh’ weergegeven. De besproken Schriftgedeelten werden toegevoegd (in het blauw) en werden overgenomen uit de Voorhoeve-vertaling (Telos) van 1982. Tussen vierkante haken enkele toevoegingen door overzetter.

Hyperlinks naar de behandelde hoofdstukken in Mattheüs

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28

Over de schrijver

Arno Clemens Gaebelein (1865-1945) kwam als jonge immigrant in 1879 in de Verenigde Staten aan. Bekend is hij om zijn werk onder de in New York wonende Joden, maar ook om de vele bijbelconferenties die hij hield en door een reeks boeken die hij schreef. Hij was een intieme vriend van C. I. Scofield, en daardoor nauw betrokken bij de totstandkoming van de bekende Scofield Bijbel. Oorspronkelijk methodistisch predikant, voelde hij zich sterk aangetrokken tot de leer van ‘de broeders’, wat ertoe leidde dat hij zich in 1899 losmaakte van alle kerkelijke verbindingen (hoewel hij zich nooit bij ‘de broeders’ gevoegd heeft).

Van dezelfde schrijver is een commentaar op het Johannes-evangelie verschenen onder de titel: ‘Wij hebben zijn heerlijkheid aanschouwd’.

INLEIDING

Het Evangelie van Mattheüs is het eerste Evangelie en tevens het eerste boek van het Nieuwe Testament, omdat het het eerst is geschreven en terecht genoemd kan worden het Genesis van het Nieuwe Testament. Genesis, het eerste boek van de Bijbel, bevat in beginsel de gehele Heilige Schrift, en dat geldt ook voor het eerste Evangelie; het is het boek van het begin ener nieuwe bedeling. Het lijkt op een geweldige boom. De wortels hebben zich diep ingegraven tussen massieve rotsen, en zijn ontelbare takken en twijgen strekken zich opwaarts uit, al hoger en hoger in volkomen harmonie en schoonheid. Het Oude Testament is het fundament met zijn Messiaanse beloften van het Koninkrijk. Van daaruit wordt alles in volmaakte harmonie ontwikkeld, reikend al hoger en hoger tot de nieuwe bedeling in het begin van het duizendjarige tijdperk.

Het door de Heilige Geest gekozen instrument om dit Evangelie te schrijven, was Mattheüs. Hij was een Jood die niet behoorde tot de klasse van godsdienstige, beschaafde mensen, maar tot hen die bitter werden gehaat. Het Romeinse gouvernement had officiële personen aangewezen en hun opdracht gegeven, de wettige belasting te innen. Deze personen wezen op hun beurt incasseerders aan, die gewoonlijk uit Joden bestonden.

Slechts de laagstgezonkenen onder de Joden boden zich aan om de vijanden te helpen bij deze taak. Van hen bij wie ook slechts een kleine vonk gloorde van de Messiasverwachting, wilde niemand zich verbinden met de heidenen, die uit het land gejaagd zouden worden bij de komst van de Koning. Om deze reden werden de tollenaars, als Romeinse knechten, bijna nog meer gehaat dan de heidenen zelf. Zulk een gehate tollenaar was de schrijver van dit eerste Evangelie. Hoe de genade van God zich in hem openbaarde, zullen wij later zien. Dat hij gekozen werd om dit Evangelie te schrijven, is op zichzelf tekenend. Het spreekt van een nieuwe orde der komende dingen, namelijk de roeping van de verachte heidenen.

Uit inwendige kenmerken is af te leiden, dat het Evangelie oorspronkelijk geschreven werd in het Aramees, het Semitisch dialect, dat destijds in Palestina werd gesproken. Later werd het Evangelie vertaald in het Grieks. Vast staat, dat het Evangelie van Mattheüs bij uitnemendheid het Joodse Evangelie is. Vele passages kunnen in hun fundamentele betekenis alleen volkomen begrepen worden door iemand die nauw verwant is met de Joodse gewoonten en de traditionele onderwijzingen van de oudsten.

Omdat het het Joodse Evangelie is, vindt men er doorlopend de verschillende bedelingen in. Men kan gerust aannemen, dat iemand, hoe geleerd en toegewijd hij ook moge zijn, die de geopenbaarde waarheid van de bedelingen betreffende de Joden, de heidenen en de Gemeente Gods niet onderscheidt, falen zal om het Evangelie van Mattheüs te verstaan. Dit komt helaas maar al te veel voor en het is veel meer dan individueel falen in het begrijpen. Verwarring, fouten, valse leer zijn de gevolgen, als de juiste sleutel ontbreekt voor welk deel van de Schrift ook. Wanneer het karakter van de bedeling in Mattheüs werd verstaan, zou geen zedekundige onderwijzing van de zogenaamde Bergrede ten koste van de verzoening van onze Heer Jezus Christus mogelijk zijn, en er zou geen plaats zijn voor de sluwe, moderne begoocheling in onze dagen van een “sociaal Christendom” dat de verheffing van de massa en de Reformatie van de wereld beoogt. Hoe geheel anders zou het Christendom zich openbaren als zijn leidende leraars, predikers, uitleggers en professoren, verstaan hadden en wilden begrijpen de betekenis van de zeven gelijkenissen in Mattheüs 13 met hun diepe en ernstige lessen. Als we bedenken hoevelen de leringen over de verschillende bedelingen verwerpen, en ze zelfs bestrijden, daardoor nooit het Woord der waarheid recht leren snijden, is het niet vreemd dat deze mannen durven opstaan en zeggen dat het Evangelie van Mattheüs zowel als de andere Evangeliën en verschillende delen van het Nieuwe Testament tegenspraken en fouten bevatten. Als gevolg van dit falen ten opzichte van de bedelingen, is tegelijkertijd de gedachte bij sommigen gerezen om de Evangeliën te harmoniseren, de gebeurtenissen uit het leven van onze Heer te rangschikken in een chronologische volgorde en op deze wijze het leven van de Heer Jezus uit te beelden zoals wij de levensbeschrijvingen hebben van vele beroemde en vooraanstaande personen.

De Heilige Geest heeft nooit een levensbeschrijving gegeven van Christus. Dit blijkt wel heel duidelijk uit het feit, dat aan het grootste deel van het leven van onze Heer stilzwijgend wordt voorbijgegaan. Ook was het niet de bedoeling van de Geest om alle woorden, wonderen en verrichtingen van de Heer gedurende Zijn openbare dienst te vermelden en te rangschikken in een geschiedkundige orde. Wat is het dan aanmatigend van de mens, om iets te ondernemen dat de Heilige Geest nooit gedaan heeft! Iemand heeft terecht gezegd: “De Heilige Geest is geen verslaggever, maar een uitgever”. Een juiste opmerking. Het werk van een verslaggever is, alle bijzondere gebeurtenissen te vermelden. De uitgever rangschikt het materiaal op een manier die hem geschikt lijkt, en laat weg, verandert en voegt bij zoals het hem het beste lijkt. Dit heeft de Heilige Geest gedaan door het geven van vier Evangeliën, die niet een mechanisch verslag zijn van het leven en de werken van een persoon, genaamd Jezus van Nazareth, maar de geestelijke openbaring van de persoon en het werk van onze Heiland en Heer als Koning der Joden, Dienstknecht in gehoorzaamheid, Zoon des mensen en Eniggeborene van de Vader. Wij kunnen hierop nu niet dieper ingaan, maar in de verklaring van ons Evangelie komen we hierop nader terug. In het Evangelie van Mattheüs, het Joodse Evangelie, dat ons spreekt van de Koning en het koninkrijk, en zich bezighoudt met de Joden, de heidenen, en bij voorbaat ook met de Gemeente Gods, moet als in geen ander Evangelie elk ding bekeken worden uit het oogpunt van de bedeling. Al de meegedeelde wonderen, de gesproken woorden en de verhaalde gebeurtenissen moeten vóór alles bezien worden als een voorafschaduwing en lering van de waarheden der bedeling. Dit is de juiste sleutel voor het openen en begrijpen van het Evangelie van Mattheüs. Het is eveneens een kenmerkend feit, dat de toestand van het volk Israël, met zijn trotse godsdienstige leiders, die de Heer, hun Koning verwierpen, en als gevolg daarvan zich het oordeel op de hals haalden, een beeld is van het eind der tegenwoordige bedeling, en wij in hen het komende verderf van het Christendom zullen zien. Het zelfde karakter van de tijden, toen onze Heer verscheen onder Zijn volk, dat zo godsdienstig en eigengerechtig was verdeeld in verschillende sekten, Ritualisten (Farizeeën) en Rationalisten (Sadduceeën ‑ Hogere kritiek), die de leringen van mensen volgden, in beslag werden genomen door menselijke geloofsbelijdenissen, leerstukken enz.” wordt in het Christendom precies eender gevonden met zijn door mensen gemaakte instellingen, rites en rationalistische leringen.

Er zijn zeven grote bedelingen, die in dit Evangelie de aandacht vragen, en waar omheen alles is gegroepeerd. We laten een kort uittreksel volgen.

I DE KONING

Het Oude Testament is vol van beloften, die niet alleen spreken van de komst van de bevrijder, een zondedrager, maar ook van de komst van een Koning, Koning‑Messias, zoals Hij nóg genoemd wordt door de orthodoxe Joden. Die Koning werd door de vromen in Israël met hoop en verlangen verwacht. Naar Hem werd biddend uitgezien.

Dit is nóg zo met vele Joden in onze dagen. Het Evangelie van Mattheüs bewijst dat onze Heer Jezus Christus de ware, beloofde Koning‑Messias is. Wij zien Hem in dit Evangelie als de Koning der Joden, alles wijst er op, dat Hij in Waarheid de Koninklijke persoon is, van Wie de zieners en profeten, zowel als de geïnspireerde psalmisten schreven en zongen. Ten eerste is het nodig te bewijzen dat hij de wettige Koning is. Het geslachtsregister in het eerste hoofdstuk bewijst Zijn Koninklijke afkomst. Met “Boek des geslachts van Jezus Christus, Zoon van David, Zoon van Abraham”, begint het, het gaat tot Abraham terug, en houdt daar op, terwijl in Lukas het geslachtsregister teruggaat tot Adam” In het Evangelie van Mattheüs wordt Hij gezien als de Zoon van David, Zijn koninklijke afstamming; Zoon van Abraham naar het vlees van het zaad van Abraham.

De komst van de wijzen wordt alleen vermeld in Mattheüs. Zij komen om de nieuw geboren Koning der Joden te aanbidden. Zijn koninklijke geboorteplaats, de stad Davids, wordt genoemd. Het Kind wordt door de vertegenwoordigers van de Heidenen aangebeden, en zij huldigen Hem als de ware Koning, hoewel de kenmerken van Zijn armoede Hem omringen. Het goud dat zij geven, spreekt van Zijn Koningschap. Elke ware koning heeft een heraut, zo ook de Koning‑Messias.

De voorloper treedt op, en zijn boodschap tot het volk in Mattheüs is: “Het Koninkrijk der hemelen is nabij gekomen;” de Koninklijke persoon over wie zolang te voren gesproken werd, staat te verschijnen en wil dat Koninkrijk aanbieden. Als de Koning die verworpen werd, opnieuw zal komen om dit Koninkrijk op te richten, zal Hij nog eens voorafgegaan worden door een heraut, die Zijn komst zal aankondigen aan Zijn volk Israël, zoals Elia de profeet. In het vierde hoofdstuk blijkt, dat Hij werkelijk Koning is. Hij wordt driemaal verzocht, als Zoon des mensen, als Zoon van God en als Koning‑Messias. Na de verzoeking; waaruit Hij als de volkomen Overwinnaar tevoorschijn treedt, begint Hij Zijn dienst. De Bergrede (we willen deze benaming gebruiken, ofschoon ze niet Schriftuurlijk is) wordt in Mattheüs volledig gegeven. Markus en Lukas geven slechts fragmenten, Johannes spreekt er met geen enkel woord over. Dit zou in eens de staat van de drie hoofdstukken beslissen waarin deze rede voorkomt. Het is een lering in betrekking tot het Koninkrijk, de troonrede ervan met al zijn beginselen. Zulk een Koninkrijk op aarde, met al de kenmerken van de Koninklijke vereisten in de onderwerpen, is neergelegd in de rede. Indien Israël de Koning had aangenomen, zou het Koninkrijk toen gekomen zijn, maar het is uitgesteld.

Het Koninkrijk zal tenslotte komen met een rechtvaardige natie als centrum; het Christendom is echter niet dat Koninkrijk. In deze wondervolle rede spreekt de Heer als Koning en als Wetgever, die de wet ontvouwt, waarnaar in Zijn Koninkrijk zal geregeerd worden. Van het achtste tot het twaalfde hoofdstuk zien wij de Koninklijke openbaring van Hem, die Jahweh is geopenbaard in het vlees. Dit gedeelte is vooral belangrijk, omdat het in een aantal wonderen de schetslijnen aangeeft van de bedeling der Joden, de Heidenen en hetgeen er komen zal nadat de tegenwoordige eeuw is voorbijgegaan.

Als Koning zendt Hij Zijn gezanten uit, begiftigt hen met de krachten van het Koninkrijk en laat tegelijkertijd de nabijheid van het Koninkrijk prediken. Na het tiende hoofdstuk begint de verwerping, gevolgd door Zijn onderwijs in gelijkenissen, de openbaring van de verborgenheden. Hij wordt aan Jeruzalem als Koning voorgesteld en het Messiaans welkom wordt gehoord: “Gezegend is Hij, die komt in de naam des Heren”.

Daarna volgt Zijn lijden en sterven. In alles wordt Zijn Koninklijk karakter naar voren gebracht en het Evangelie eindigt plotseling en heeft niets te zeggen over Zijn opvaren naar de hemel. De Heer is, om zo te zeggen, op de aarde gelaten met alle macht in hemel en op aarde. In dit einde wordt gezien dat Hij de Koning is. Hij regeert nu in de hemel en op de aarde als Hij wederkomt.

II HET KONINKRIJK

De uitdrukking Koninkrijk der hemelen komt alleen voor in het Evangelie van Mattheüs. We vinden ze twee en dertig maal. Wat betekent ze daar? Alle vergissingen en verwarringen bij het uitleggen van het Woord vinden hun oorsprong in het foutieve begrip van het Koninkrijk der hemelen. Gewoonlijk neemt men aan, dat de uitdrukking Koninkrijk der hemelen betekent: de Gemeente. Van de Gemeente wordt dan gedacht dat zij is het ware Koninkrijk der hemelen, op de aarde gevestigd en de volkeren der wereld overwinnend. Het Koninkrijk der hemelen is echter niet de Gemeente, en de Gemeente is niet het Koninkrijk der hemelen. Als onze Heer over het Koninkrijk der hemelen spreekt tot en met het twaalfde hoofdstuk, bedoelt Hij niet de Gemeente, maar het Koninkrijk der hemelen in oudtestamentische zin, zoals het beloofd werd aan Israël en gevestigd zal worden in het land met Jeruzalem als centrum. Vandaar uit zal het zich verbreiden over alle volken en de gehele aarde. Wat verwachtte de vrome, gelovige Jood op grond van de Schrift? Hij verwachtte en doet dat nog, de komst van de Koning‑Messias, die de troon van Zijn vader David bezetten zal; die het oordeel zal brengen over de vijanden van Jeruzalem, en verenigen de uitgeworpenen van Israël. Het land zal bloeien als nooit te voren, een algemene vrede zal gevestigd zijn; gerechtigheid en vrede als gevolg van de kennis der heerlijkheid van de Heer, zal de aarde bedekken zoals de wateren de bodem der zee. In het land, dat Jahweh’s land genoemd wordt, zal dit alles zijn als de hoofdfontein, waaruit alle zegeningen, de stromen van levend water zullen vloeien. Een tempel, een huis voor aanbidding van alle volken, wordt verwacht in Jeruzalem, waarheen de volken zullen komen om de Heer te aanbidden. Dit is het Koninkrijk der hemelen zoals het beloofd werd aan en verwacht door Israël. Het is alles aards. De Gemeente is iets geheel anders. Haar hoop, de plaats, de roeping en de bestemming, haar regeren en heersen is niet aards, maar hemels. Nu de lang verwachte Koning verschenen was, predikte Hij dat het Koninkrijk der hemelen nabij was gekomen, dat is het beloofde aardse koninkrijk voor Israël. Als Johannes de Doper predikt: “Bekeert u, want het Koninkrijk der hemelen is nabij”, bedoelt hij hetzelfde. Het is geheel onjuist, op grond van zulk een tekstplaats in het Evangelie te verkondigen, dat een zondaar zich moet bekeren en dat dan het Koninkrijk tot hem komt.

Als Israël het getuigenis van Johannes zou hebben aangenomen, zich bekeerd had en de Koning had aangenomen, zou toen het Koninkrijk gekomen zijn, maar nu is het afgewezen totdat de Joodse discipelen opnieuw de prediking zullen uitspreken in de bede: “Uw Koninkrijk kome, Uw wil geschiede gelijk in de hemel, alzo op de aarde”. Dat zal zijn nadat de Gemeente is opgenomen in de hemel. De geschiedenis van het Koninkrijk wordt in het tweede hoofdstuk gegeven.

III DE KONING EN HET KONINKRIJK WORDT VERWORPEN

In het Oude Testament is dit eveneens voorzegd, Jes. 53, Daniël 9:26, Psalm 22 enz. Ook in persoonstypen als Jozef, David en anderen wordt het gezien. De heraut van de Koning wordt eerst verworpen en eindigt zijn leven in de gevangenis. Dit spreekt van de verwerping van de Koning Zelf. In geen ander Evangelie wordt de geschiedenis van de verwerping zo volledig verteld als in dit. Het begint in Galilea, in Zijn eigen stad en eindigt in Jeruzalem. De verwerping is niet menselijk maar satanisch. Al de boosheid en verdorvenheid van het menselijk geslacht komt aan het licht, en Satan openbaart zich doorlopend. De verschillende klassen der mensen zijn alle in de verwerping betrokken. De menigten die Hem gevolgd waren en door Hem waren gevoed, de Farizeeën, de Sadduceeën, de Herodianen, de priesters, de overpriesters, de hogepriester, de oudsten. Tenslotte wordt bewezen dat zij wisten wie Hij was: hun Heer en hun Koning. Bewust leverden zij Hem over in handen der Heidenen. De geschiedenis van het kruis in Mattheüs toont eveneens de donkerste zijde van de verwerping.

Zo wordt de profetie vervuld in de verwerping van de Koning.

IV DE VERWERPING VAN ZIJN AARDS VOLK EN HUN OORDEEL

Dit onderwerp uit het Oude Testament treedt zeer op de voorgrond in het Evangelie van Mattheüs. Zij verwierpen Hem, Hij verliet hen en het oordeel kwam, over hen. In het elfde hoofdstuk verwijt Hij de steden, waarin Hij Zijn meeste krachten gedaan had, dat zij zich niet hadden bekeerd. Aan het eind van het twaalfde hoofdstuk verloochent Hij Zijn familie en weigert ze te zien, terwijl Hij in het begin van het dertiende hoofdstuk het huis verlaat en naar de zee gaat. De laatste uitdrukking typeert de volken. Na Zijn voorstelling aan Jeruzalem als Koning, vervloekt Hij op de morgen van de volgende dag de vijgeboom, die Israëls nationale dood voorspelt, en daarna spreekt Hij Zijn twee gelijkenissen tot de overpriesters en de oudsten. Hij zegt hun dat het Koninkrijk Gods van hen is weggenomen en gegeven is aan een volk dat zijn vrucht zal voortbrengen.

In het gehele drie en twintigste hoofdstuk klinken de “wee u’s” over de Farizeeën en aan het eind spreekt Hij tot Jeruzalem en zegt: “Zie, uw huis wordt u woest gelaten”, totdat gij zult zeggen: “Gezegend Hij, die komt in de naam des Heren!”

V DE VERBORGENHEDEN VAN HET KONINKRIJK DER HEMELEN

Het Koninkrijk was door het volk van het Koninkrijk verworpen en de Koning Zelf heeft de aarde verlaten. Gedurende Zijn afwezigheid is het Koninkrijk der hemelen in de handen van de mensen. Dan wordt het Koninkrijk gezien in een geheel andere vorm dan het in het Oude Testament was geopenbaard. De verborgenheden van het Koninkrijk, niet gekend van de grondlegging der wereld af, worden nu openbaar, Dit lezen wij in Mattheüs 13 en hier hebben wij, al is het niet meer dan een zwakke lichtstraal, de Gemeente. Opnieuw wordt er aan herinnerd, dat beide niet gelijk zijn. Wat het Koninkrijk in zijn geheimzinnige vorm is, leren ons de zeven gelijkenissen.

Het wordt daar gezien in een met boosheid vermengde toestand. De Gemeente, het ene lichaam, is niet slecht, want ze bestaat uit hen die door God geliefd zijn, geroepen heiligen. Het Christendom is eigenlijk dat Koninkrijk der hemelen in het dertiende hoofdstuk. De gelijkenissen laten zien, wat wij zouden kunnen noemen, de geschiedenis van het Christendom. Het is een geschiedenis van falen, van het worden van iets, dat de Koning nooit bedoelde, het zuurdeeg van het kwaad. Het gehele deeg wordt inderdaad doorzuurd en zo gaat het door totdat de Koning terugkeert en alle ergernissen uit het Koninkrijk zullen bijeenvergaderd worden. De gelijkenis van de parel valt grote waarde, spreekt alleen van de Gemeente.

VI DE GEMEENTE

In geen ander Evangelie dan dat van Mattheüs wordt iets van de Gemeente gezegd. In het zestiende hoofdstuk geeft Petrus zijn getuigenis over Christus, hem geopenbaard door de Vader die in de hemelen is. De Heer zegt hem, dat Hij op deze rots Zijn vergadering‑Gemeente zal bouwen en de poorten van de hades haar niet zullen overweldigen. Hij zegt niet: “Ik heb gebouwd”, maar: “Ik zal bouwen”. Direct na deze belofte spreekt Hij van Zijn lijden en sterven. De verandering van gedaante, in het volgende hoofdstuk beschreven, spreekt van de heerlijkheid die volgen zal en is een type van de kracht en de komst van onze Heer Jezus Christus (2 Petr. 1:16:) Veel van wat volgt na deze verklaring van de Heer betreffende het bouwen moet toegepast worden op de Gemeente.

VII DE REDE OP DE OLIJFBERG, PROFETISCHE LERINGEN BETREFFENDE HET EINDE DER EEUW

De redevoering werd tot de discipelen gehouden, nadat de Heer Zijn laatste woorden tot Jeruzalem gesproken had. Ze is een van de meest merkwaardige gedeelten van dit Evangelie. We vinden haar in het 24ste en 25ste hoofdstuk. De Heer spreekt over de Joden, de Heidenen en de Gemeente Gods. Ook het Christendom wordt er in gevonden. De Heidenen komen het laatst aan de beurt. De reden hiervoor is, dat de Gemeente eerst zal worden weggenomen van de aarde, waarna de belijders van het Christendom zullen worden achtergelaten en beschouwd als Heidenen die betrokken worden in het oordeel van de volken, zoals door de Heer wordt bekend gemaakt. Het eerste gedeelte van Mattheüs 24 is doorlopend Joods. Het vierde tot het vijf en veertigste vers geeft een zeer belangrijke profetie, die de gebeurtenissen op de aarde vermeldt, plaatsvindend na de opneming van de Gemeente. De Heer verenigt hier vele van de Oudtestamentische profetieën tot één grote profetie. De geschiedenis van de laatste week van Daniël wordt hier gevonden. Het midden van de week na de eerste drie en een halfjaar, is vers 15. De hoofdstukken 6‑19 van de Openbaring, in de woorden van de Heer vervat, geven de zelfde waarheden, alleen meer uitgebreid en in bijzonderheden gezien, van de hemel uit, als een laatste woord van waarschuwing. Drie gelijkenissen volgen, waarin gesproken wordt over de geredden en de verlorenen. Waken en dienen is de leidende gedachte. Beloning en het werpen in de buitenste duisternis de tweezijdige uitkomst. Dit is van toepassing op het Christendom en de Gemeente. Het eind van Mattheüs 25 is het oordeel over de levende volken. Dit is niet het universele oordeel, een populaire maar geen Schriftuurlijke term in het Christendom. Het is het gericht over de levende volken in de tijd, dat onze Heer als Zoon des mensen zal zitten op de troon van Zijn heerlijkheid.

Op de vele belangrijke feiten in het Evangelie, de aanhalingen uit het Oude Testament, enz. enz., kunnen wij in deze inleiding niet ingaan, ze komen ter sprake in onze verklaring. Moge de Geest der waarheid ons in al de waarheid leiden.

HOOFDSTUK 1

Het geslachtsregister - 1:1-17

1 Geslachtsregister van Jezus Christus, Zoon van David, Zoon van Abraham. 2 Abraham verwekte Izaak, en Izaak verwekte Jakob, en Jakob verwekte Juda en zijn broers; 3 en Juda verwekte Perez en Zera bij Thamar; en Perez verwekte Hezron, en Hezron verwekte Ram, 4 en Ram verwekte Aminadab, en Aminadab verwekte Nahesson, en Nahesson verwekte Salmon, 5 en Salmon verwekte Boaz bij Rachab; en Boaz verwekte Obed bij Ruth; en Obed verwekte Isaï, 6 en Isaï verwekte David, de koning. En David verwekte Salomo bij de vrouw van Uria; 7 en Salomo verwekte Rehabeam, en Rehabeam verwekte Abia, en Abia verwekte Asa, 8 en Asa verwekte Josafat, en Josafat verwekte Joram, en Joram verwekte Uzzia, 9 en Uzzia verwekte Jotham, en Jotham verwekte Achaz, en Achaz verwekte Hizkia, 10 en Hizkia verwekte Manasse, en Manasse verwekte Amon, en Amon verwekte Josia, 11 en Josia verwekte Jechonia en zijn broers ten tijde van de wegvoering naar Babel. 12 En na de wegvoering naar Babel verwekte Jechonia Sealthiël; en Sealthiël verwekte Zerubbabel, 13 en Zerubbabel verwekte Abiud, en Abiud verwekte Eljakim, en Eljakim verwekte Azor, 14 en Azor verwekte Zadok, en Zadok verwekte Achim, en Achim verwekte Eliud, 15 en Eliud verwekte Eleazar, en Eleazar verwekte Matthan, en Matthan verwekte Jakob, 16 en Jakob verwekte Jozef, de man van Maria, uit wie Jezus is geboren, die Christus wordt genoemd. 17 Al de geslachten dus van Abraham tot David zijn veertien geslachten, en van David tot de wegvoering naar Babel veertien geslachten, en van de wegvoering naar Babel tot Christus veertien geslachten.

Het eerste hoofdstuk van het Evangelie van Mattheüs is verdeeld in twee delen. Van het eerste tot en met het zeventiende vers vinden wij het geslachtsregister van Jezus Christus en in het laatste gedeelte het verslag van de geboorte van de Beloofde. In het tweede gedeelte zien wij Hem als Zoon van God en Zaligmaker, terwijl in het eerste, in het geslachtsregister, Zijn Koninklijke afkomst bewezen wordt. Hij is de werkelijke erfgenaam van de troon Davids en Zijn Koningschap wordt dus wettig vastgesteld.

De twee Griekse woorden waarmede dit Evangelie begint, zijn: “Biblos geneseos”, het boek van het geslacht, een uitdrukking overeenkomende met één uit het Oude Testament, die dikwijls in de Schriften gevonden wordt (Genesis 6:5, enz). Het begin van dit Evangelie toont duidelijk dat dit zeer belangrijk is voor de Joden. Het geslachtsregister, voorkomende in Lukas’ Evangelie, staat niet aan het begin, het komt pas in het derde hoofdstuk na de mededeling van de geboorte van de Heiland en de taak van de Voorloper, als de Heer Zijn openbare dienst begint.

In het Evangelie van Lukas is Hij de Zoon des mensen en niet zoals in Mattheüs, de Koning. In Lukas gaat het geslachtsregister terug tot Adam, terwijl het in Mattheüs juist tegenovergesteld, niet zoals in Lukas begint met Zijn aardse naam Jezus, maar met Abraham, en het gaat voort totdat het einde is bereikt in Jozef, de echtgenoot van Maria. Het eerste vers in Mattheüs kan het opschrift genoemd worden van het geslachtsregister dat volgt: “Boek des geslachts van Jezus Christus, Zoon van David, zoon van Abraham”. Zoon van David, omdat er een Koning beloofd is die in gerechtigheid op de troon van Zijn vader David regeren zal; maar in breder zin, zaad van Abraham, door wie al de geslachten der aarde gezegend zullen worden en de volken geestelijke zegeningen zullen ontvangen. Hoe foutief zou het zijn geweest als er gezegd was: boek des geslachts van Jezus Christus, Zoon van Abraham, Zoon van David. Dat zou de opvatting van de mens zijn geweest, maar de Heilige Geest plaatst David vóór Abraham, hoewel geschiedkundig Abraham het hoofd is, de eerste. Jezus Christus is ten eerste de Zoon van David, en als zodanig wordt Hij aan het volk van Israël voorgesteld als Koning, om door hen te worden verworpen. In breder zin is Hij Degene, door Wie de beloften van zegen in Abraham aan de volkeren moeten worden vervuld. Hoe duidelijk toont ons dit de letterlijke inspiratie. Als die er niet is, kan er in het geheel van geen inspiratie gesproken worden.

Niet zelden gebeurt het, dat lezers van het Nieuwe Testament vragen, waarom al deze namen in het eerste hoofdstuk zijn opgesomd. Gedurende de jaren zijn vele vragen door ons beantwoord en zeer veel brieven geschreven, als antwoord op vragen van Joden om inlichtingen betreffende het geslachtsregister, zoals het hier voorkomt en de ogenschijnlijke tegenspraken en verschillen tussen dat in Mattheüs en Lukas. Gevraagd wordt, waarom iemand twee geslachtsregisters moet hebben en welke nu eigenlijk het juiste is? Als een Jood het Nieuwe Testament opent met Mattheüs, bevindt hij zich op bekend terrein. Zijn eerste overweging is, dat als Jezus van Nazareth de Messias is, de Zoon van David, dit uit het geslachtsregister moet blijken. Bewijzen de geslachtsregisters van Mattheüs en Lukas dit?

Dikwijls is de vraag aan zulk een Joodse belangstellende gesteld: Veronderstel dat Jezus van Nazareth niet de Messias was, niet de Zoon van David, dan zoudt gij de komst van een Messias verwachten, de Zoon van David, geboren te Bethlehem. Maar hoe zou die komende Messias kunnen bewijzen dat Hij in werkelijkheid de Zoon van David is, daar uw geslachtsregisters reeds eeuwen geleden verloren zijn geraakt?

Anderen hadden moeilijkheden met twee verschillende geslachtsregisters. Wij willen in enkele woorden trachten uit te leggen wat zij ons te zeggen hebben.

Het geslachtsregister van Mattheüs gaat over Jezus Christus als de wettige Koning; dat van Lukas over de Zoon des mensen, en als zodanig verbonden met het gehele menselijk geslacht. Mattheüs bewijst dat Jozef een afstammeling is van David, door het huis van Salomo; Lukas, dat Maria, de maagd, eveneens een afstammeling van David is, echter niet door het huis van Salomo, maar verwant met David door het huis van Nathan. De Messias zou geboren worden uit een maagd, die een afstammelinge van David was. Maar een vrouw heeft geen recht op de troon. Als de Zoon van de maagd alleen, kon Hij geen wettige rechten laten gelden. Om te maken dat de Eengeboorne, de in haar verwekte door de Heilige Geest, de wettige erfgenaam van de troon van David in de ogen van het volk zou zijn, moest de maagd de vrouw zijn van een man, die een volkomen en onveranderlijk recht had op de troon. Het geslachtsregister in Mattheüs toont aan, dat Jozef de zoon van David is en als zodanig recht heeft op de troon. Daarom is Jezus wettig Erfgenaam van de troon, wettige afstammeling en erfgenaam van David door Jozef, maar nooit Jozefs Zoon. Naar het volk meende, was Hij de Zoon van Jozef. “En Hij Jezus, begon omtrent dertig jaar oud te worden, en was, naar men meende, een Zoon van Jozef” (Lukas 3:23). “Is deze niet de Zoon van Jozef?” (Lukas 4:22). Zijn recht om de werkelijke Zoon van David te zijn, is daarom nooit een kwestie van dispuut geweest. Als Hij de Zoon van Jozef geweest was naar het vlees, had Hij nooit onze Zaligmaker kunnen zijn. De 51ste Psalm zou dan van toepassing geweest zijn: “In ongerechtigheid ben ik geboren, in zonde heeft mijn moeder mij ontvangen” (vers 7). Aan de andere kant, als Hij de Zoon van Maria was geweest zonder dat zij de wettige vrouw van de zoon van David was, zouden de Joden van het eerste begin af. Zijn rechten verworpen hebben. Wij zien dus dat Hij wettelijk de Zoon van Jozef was; in Zijn mensheid de Zoon van Maria. En verder zoals in de slotverzen staat: Hij is de Zoon van God. De twee geslachtsregisters tonen Hem als Koning ‑ Zoon des mensen en Zoon van God, als de Enige van Maria, die in haar verwekt was door de Heilige Geest.

In het geslachtsregister van Mattheüs wordt bederf, verval en hopeloosheid duidelijk uitgedrukt. Als geslacht na geslacht genoemd is, stelt het voor onze aandacht de schandelijke geschiedenis van Israël, zijn ongeloof, afval en oordelen. Tenslotte is het alles duisternis en zonder hoop voor zover het Israël betreft. Evenals de moederschoot van Sarai (en zij is een type van het volk) was de gehele natie dood, zonder hoop, alles was in verval en bedorven. Maar God kan leven uit de dood te voorschijn brengen. “Toen de volheid des tijds gekomen was, zond God Zijn Zoon, geworden uit een vrouw, geworden onder de wet, opdat Hij hen die onder de wet waren, zou vrijkopen, opdat wij het zoonschap ontvangen zouden” (Gal. 4:4 en 5). Zo is het ook met de tegenwoordige bedeling, want nadat de Heer Zijn Gemeente tot Zich heeft opgenomen, zullen duisternis, verderf en boosheid de overhand nemen en in het duisterste uur van het gelovig overblijfsel der Israëlieten en in de geschiedenis van de wereld, zal de Eerstgeborene wederkomen in de bewoonde wereld, omringd door Zijn heiligen en aanbiddende engelen.

De verdeling van het geslachtsregister is drievoudig. Van Abraham tot David, van David tot de Babylonische ballingschap, en van de Babylonische ballingschap tot Christus (16). In elk gedeelte worden veertien geslachten gevonden, twee zevens in elk deel. Dit stelt ons de volkomen harmonie en orde voor, zoals Hij, die het alles heeft gegeven, de Geest is van orde en niet van wanorde (1 Kor. 14:33). Zeven is een zeer symbolisch getal, in ‘t bijzonder voor Israël. In de geschiedenis van Israël is veel in zeven verdeeld; de zeventigjarige ballingschap, de zeventig profetische weken van Daniël, de laatste toekomstige week bestaande uit zeven jaren, enz., zijn welbekende feiten voor elk ernstig Bijbellezer. Hier worden driemaal twee zevens gegeven, die volledige vervulling uitdrukken. Een nader onderzoek toont direct dat een aantal geslachten zijn weggelaten. Men heeft pogingen gedaan dit op verschillende manieren te verklaren. Vele kortzichtige mensen hebben het beschouwd als een fout; hogere critici en ongelovigen als een argument tegen de ingeving van het Woord, als een voorbeeld van tegenstrijdigheid. Anderen hebben gedacht dat Mattheüs onkundig was en dat hij niet beter wetend, deze geslachten had weggelaten. Als Jood was hij ongetwijfeld goed bekend met de Oudtestamentische Schriften. Hij had volledige toegang tot alle boeken, die wij het Oude Testament noemen. Van de historische boeken zou het een zeer gemakkelijke taak zijn geweest een volledig register van alle namen samen te stellen, dat in volkomen overeenstemming met het onderwerp zou zijn geweest met het oog op de bevrediging der Joden. De mens zou inderdaad zo gedaan hebben bij het samenstellen van een geslachtsregister, maar Mattheüs schreef niet in overeenstemming met zijn eigen gevoelens en wensen; de Heilige Geest inspireerde elk woord en Hij heeft het goed gevonden een aantal weglatingen te doen. Om deze reden is hetgeen dat zo dikwijs als een bewijs van tegenstrijdigheid wordt aangevoerd, om te laten zien dat de Bijbel niet onfeilbaar is, een werkelijk getuigenis voor de Goddelijkheid van het Woord.

Met deze gehele rangschikking, het weglaten en verwisselen, heeft de Heilige Geest een wijs doel en als wij in onze kortzichtigheid het niet geheel verstaan, volgt hieruit absoluut niet dat ergens een fout moet zijn. De Geest heeft recht zo te doen en nodig gevonden geslachten weg te laten. Dit zelfde is het geval in een ander geslachtsregister (zie Ezra 7). De meest in het oog lopende weglating vindt men in het 8e vers. Drie koningen worden daar niet genoemd. Dit zijn Ahazia, Joas en Amazia. Wie waren zij? Nakomelingen van de dochter van de boze Achab, Atalia. Atalia wilde het koninklijke zaad van het huis van Juda uitroeien. Dit was een satanische aanval om de doeleinden van God te verijdelen. Evenals de aanslag van Haman, ingegeven door de mensenmoordenaar van de beginne, was het wat wij zouden kunnen noemen Anti‑Messiaans. Ongetwijfeld is dit de reden waarom de Heilige Geest deze drie koningen weglaat.

Een andere ogenschijnlijke moeilijkheid is die betreffende Jechonia (vers 11), Zerubabel en Séalthiël. De twee laatsten komen voor in de geslachtslijst van Lukas en Zerubabel, als een zoon van Séalthiël wordt in 1 Kron. 3:19 een zoon van Pedaja genoemd.

Wij geven enige wenken die helpen kunnen om een en ander juist te zien. Jojachim wordt dikwijls genoemd bij de naam van zijn zoon Jechonia. Beide namen hebben dezelfde betekenis. Vertaald uit het Hebreeuws willen zij zeggen: Jahweh zal oprichten. Jojachim werd naar Babel gevoerd (2 Kon. 24:15). Hij heeft broers gehad, die Jechonia niet bezat (1Kron. 3:15). Duidelijk is dat Jechonia Jojachim is. In het twaalfde vers vinden wij de naam Jechonia, de zoon van Jojachim, omdat Séalthiël de zoon van Jechonia is (1 Kron. 3:17). Lees ook Jeremia 22:30.

Op de geslachtslijn van Salomo lag een vloek en Jozef stond met die linie in verbinding. Op de lijn uit Nathan lag geen vloek en in Zijn geboorte uit Maria is Christus dus de ware Zoon van David, maar in de ogen van het volk was Hij de wettige in Jozef.

Als Zerubabel en Séalthiél in het geslachtsregister van Lukas voorkomen, mogen wij hen als verschillende personen beschouwen. De moeilijkheid dat Zerubabel hier de zoon van Séalthiël wordt genoemd; en de zoon van Pedaja in de Kronieken mag beschouwd worden als te zijn ontstaan door de Leviraatswetten. 1)

_______________________

1) In Israël bestond het verplichte huwelijk, als iemand gestorven was, die geen zaad had nagelaten. Een van de nabestaanden (meestal een broer) moest de weduwe huwen en kinderen trachten te verwekken. Een eerste jongen kwam dan in de plaats van de overledene te staan, kreeg diens naam en erfde zijn rechten. Zijn eigenlijke vader kon dus een andere naam dragen. Achternamen bestonden toen nog niet.

Met andere merkwaardige feiten maken wij kennis als wij het geslachtsregister door gaan. Wij zullen er enkele noemen. Juda wordt genoemd omdat de profetie van Jakob duidelijk aanwees dat de Silo uit hem zou voortkomen (Gen. 49:10). We worden nog aan iets anders herinnerd in de zin “Juda en zijn broeders”, namelijk aan de zonde van Juda en zijn broers in het verkopen van hun eigen broer, en met alles wat daarmee verband houdt.

David alleen wordt als koning betiteld (vers 6). Salomo’s naam wordt ook genoemd, maar er wordt geen koning, schap aan vastgeknoopt. De ongelovige Jood, die de profetieën in betrekking tot de Messias tracht te verwerpen, heeft altijd een sterke stelling gevonden door te zeggen dat de beloften aan David gegeven betreffende een zoon, in Salomo vervuld waren.

Volgens hen is Salomo de koning, want groter dan David is zijn regering en gebied geweest. Treffend, dat de Heilige Geest eenvoudig de naam van Salomo noemt, zonder de bijvoeging: koning; David is koning en niemand anders kan die titel hebben, totdat zijn Zoon komt, die David zijn Heer noemt (Psalm 110:1). Aldus kondigde de engel Hem aan: “De Here zal Hem de troon van Zijn vader David geven en Hij zal over het huis Jakobs Koning zijn tot in eeuwigheid en aan Zijn Koninkrijk zal geen einde zijn”. In de laatste veertien geslachten beginnende met Zerubabel, komen geen in ‘t oog lopende namen meer voor. Slechts twee van hen worden in het Oude Testament vermeld. Zerubabel betekent: geboren in Babylon en de naam van zijn zoon Abiud betekent: omkomen, ten gronde gaan.

Het meest belangrijke feit is evenwel, dat de namen van vier vouwen genoemd worden in het geslachtsregister. Drie van hen worden in het eerste gedeelte genoemd en de vierde in het tweede. Dat vrouwen in een Oosters geslachtsregister voorkomen, is een zeldzaamheid. Er zijn vele edele, vrome, gelovige vrouwen in het Oude Testament: Saraï, Rebekka, Debora en “vrouwen die hun doden door opstanding weder verkregen en anderen werden gefolterd, de verlossing niet aannemende” (Hebr. 11:35). Men zou natuurlijk verwachten, dat in een geslachtsregister van Hem die het zaad is van de vrouw dat de slang de kop zou vermorzelen, enige namen van deze vrouwen die in de belofte geloofden, zouden genoemd worden. Men zoekt er evenwel tevergeefs naar. In plaats van hen, ontdekken wij er drie die slechts bekend zijn door hun schande, terwijl de vierde behoort tot een volk dat volgens de wet vervloekt was.

Thamar is de eerste. Haar schandelijke hoererij en overspel wordt in Genesis 38 vermeld. Wat een donkere geschiedenis is dit, vol van boze daden van het vlees. De zonde in haar diepste zwartheid wordt er in gezien. Maar hoe kwam haar naam dan in het geslachtsregister? Het antwoord is: door haar zonde. Het was haar schandelijke zonde die hier haar naam plaatste in het geslachtsregister van Hem, die gekomen is om het verlorene te redden, de Zaligmaker der mensen. De Heilige Geest plaatst haar naam hier en laat ons zien dat de Heer Jezus Christus de Redder van zondaren is. Hij is gekomen om de onreinste en laagst gezonkene te redden.

De tweede is Rachab. Wie was zij? Een Kananietische. Onrein en verworpen, een hoer, een afschuwelijke. Toch wordt haar naam verbonden met Salmon (betekenend: bekleed) en Boaz, haar zoon, wiens naam “in Hem is kracht” betekent. Zij had de boodschappers geloofd toen zij bij haar gekomen waren en het scharlaken koord, het teken van haar bevrijding uit de ten oordeel gedoemde stad, uit haar venster gehangen. “Door het geloof kwam Rachab, de hoer, niet om met de ongelovigen, daar zij de verspieders met vrede had opgenomen” (Hebr. 11:31). Het was het geloof dat haar een plaats gaf in de geslachtslijst. Elke Jood kende haar geschiedenis en weet ook dat zij ingekomen is om te delen in Israëls zegeningen. Toch murmureerden de trotse Farizeeën toen Jezus aanzat met tollenaars en zondaars en de verworpenen zich om Hem vergaderden, zij murmureerden omdat Hij de laagstgezonkenen zocht.

Ruth, de derde vrouw die genoemd wordt, is een uitzondering, want op haar gedrag en karakter is niets aan te merken. Zij was een Moabietische. De wet was tegen haar en vervloekte haar. Er staat geschreven: “Een Amonniet of Moabiet zal niet in de gemeente des Heren komen; zelfs hun tiende geslacht zal nimmer in de gemeente des Heren komen” (Deut. 23:3). Maar door het geloof trad zij de vergadering in met haar kinderen en de derde na haar, haar achterkleinzoon, is koning David zelf. De wet, die de vloek had uitgesproken, is in haar geval geheel ter zijde gezet.

De vierde vrouw wordt niet bij name genoemd, slechts aangeduid als die Uria’s vrouw was geweest. Wij weten dat zij Bathséba was met wie koning David overspel bedreef. Hier wordt de zonde gezien in verbinding met de gelovige. Maakte de zonde, door koning David bedreven, dan dat hij ophield een gelovige te zijn? Neen, bij had geloofd en de genade had volle heerschappij over hem, bracht tot inkeer, berouw en herstelling. Welk een wondere tentoonspreiding van het gehele en volle Evangelie der genade, zoals het is in Christus Jezus onze Heer. We zien de zonde ‑ geloof als het zich vastgrijpt aan de boodschap en redding door het geloof ‑ bevrijding van de wet ‑ en in het geval van de gelovige, de zekerheid van de verlossing.

Genade, niets dan genade straalt als nergens anders uit van het geslachtsregister in de vier vrouwen, van wie tenminste drie van heidense oorsprong zijn. Hanna brak uit in een profetische zang en zei: “Hij heft de geringe op uit het stof, Hij heft de arme omhoog uit het slijk, om hem te doen zitten bij de edelen en een erezetel te doen verwerven” (1 Sam. 2:8). Hoe duidelijk en waar wordt dit gezien bij Thamar, Rachab, Ruth en Bathséba. Welk een troost ligt er in deze feiten voor ons allen!

Hij is de Zoon van Abraham. Door Hem komt de zegen tot de grootste der zondaren, tot degene die zich het diepst bevindt in ellende en nood, zegeningen voor de Heidenen in de nieuwe bedeling der genade.

De geboorte van Jezus - 1:18-25

18 De geboorte van Jezus Christus nu gebeurde zo: Toen zijn moeder Maria met Jozef ondertrouwd was, bleek zij, voordat zij waren samengekomen, zwanger te zijn uit de Heilige Geest. 19 Daar nu Jozef, haar man, rechtvaardig was en haar niet openlijk te schande wilde maken, was hij van plan haar in het geheim te verstoten. 20 Terwijl hij echter deze dingen overdacht, zie, een engel van de Heer verscheen hem in een droom en zei: Jozef, zoon van David, wees niet bang uw vrouw Maria tot u te nemen, want wat in haar is verwekt, is uit de Heilige Geest. 21 Zij nu zal een Zoon baren, en u zult Hem de naam Jezus geven, want Hij zal zijn volk behouden van hun zonden. 22 Dit alles nu is gebeurd, opdat vervuld werd wat door de Heer gesproken is door middel van de profeet, die zei: 23 ‘Zie, de maagd zal zwanger worden, en een Zoon baren, en men zal Hem de naam Emmanuël geven’, dat is vertaald: God met ons. 24 Toen Jozef nu uit de slaap was ontwaakt, deed hij zoals de engel van de Heer hem had bevolen en nam zijn vrouw tot zich. 25 En hij had geen gemeenschap met haar, totdat zij een Zoon gebaard had; en hij gaf Hem de naam Jezus.

In Zijn geboorte wordt Jezus voorgesteld als mens en God. geboren uit een maagd en tegelijkertijd Jahweh‑Redder, Emmanuël, God met ons. Als Mattheüs 1:1‑17 alles was dat van Zijn geboorte kon worden gezegd, Hij mocht dan een wettig recht gehad hebben op de troon, kon Hij nooit degene zijn geweest die moest komen om te verlossen en te redden van de zonden.

Maar de tweede helft van het hoofdstuk toont ons Hem, die werkelijk de lang Beloofde is, Degene van Wie Mozes en de profeten spraken, in Wie al de voorbijgegane openbaringen van God op de aarde en de typen waren verenigd. Om het werk der verlossing te volbrengen, de straf voor de zonde te dragen en die weg te doen, moest Hij zijn èn God èn Mens.

“De geboorte nu van Jezus Christus was aldus: Toen namelijk Zijn moeder Maria met Jozef ondertrouwd was, werd zij, eer zij samengekomen waren, zwanger bevonden uit de Heilige Geest” (vers 18). Zie ook de verzen tot en met 25.

In de korte, onopgesmukte mededeling zijn diepten, die geen menselijk hart ooit peilen kan. Alle pogingen ze te verklaren, zullen falen. Het geloof aanbidt en ziet met diepe bewondering op het geheim hier bekend gemaakt, God geopenbaard in het vlees. De Heer kwam bij Abraham in menselijke gedaante, etende en drinkende (Gen. 18). Wat was dit een vernedering voor Hem, maar hoe veel dieper en verder reikend is ze hier. Moeder Maria is de in het oog lopende figuur in dit verslag. “Geworden uit een vrouw”, zegt Paulus in Galaten 4. Dit vestigt direct onze aandacht op de eerste belofte in Gen. 3. “Ik zal vijandschap zetten tussen u en de vrouw, en tussen uw zaad en haar zaad; dit zal u de kop vermorzelen, en gij zult het de hiel vermorzelen” (vers 15). Dit is de eerste belofte van een Verlosser.

Dikwijls lezen wij in het profetisch Woord: Ik ben het. De Hebreeën hebben het woord “Hu” (Hij) als een Goddelijke naam. In het oude boek van Zohar wordt het woord “Hij” op de eeuwige God toegepast, die de kop van de slang vermorzelt. Christus moet het zaad van de vrouw zijn, niet van Adam; de man. Van belang is de volgende aanhaling uit een oude voorstelling der Joden. “De stem die onze eerste ouders hoorden, wandelend in de Hof, was het Woord des Heren of de Messias. Voordat zij zondigden, zagen zij de heerlijkheid van de gezegende God, met hen sprekend, maar nadat zij gezondigd hadden, hoorden zij slechts de stem wandelend.

Het zaad van de vrouw zal de kop van de slang vermorzelen en in de dagen van de Messias zullen zij genezing verkrijgen”.

Maria was de uitverkoren vrouw, een maagd, door wie het Ene zaad kwam. Zij was ondertrouwd met Jozef, de zoon van David en omdat er zelfs geen schaduw van twijfel mocht zijn, wordt er bijgevoegd: “werd zij, eer zij samen gekomen waren, zwanger bevonden uit de Heilige Geest”. De rechtvaardige Jozef deze dingen overpeinzend en ongetwijfeld ook biddend voor God brengend, wordt door een Engel des Heren bezocht.

Zelfs het kleine woordje “een” is hier van belang. In het Oude Testament horen wij meermalen van de Engel des Heren. Dikwijls verschijnt Hij als middelaar tussen God en mensen. Verschillende Goddelijke namen en eigenschappen heeft Hij. In menselijke vorm verscheen Hij aan Hagar, Abraham, Jakob, de Israëlieten, Jozua, Gideon, Manoach en aan Manoachs vrouw. Jakob noemt Hem de Engel, de Verlosser. In Jes. 63:9 wordt Hij genoemd “de Engel Zijns aangezichts”. In Hem wordt Jahweh en Zijn heerlijkheid geopenbaard, zodat wij in deze openbaringen de incarnatie vinden voorzegd. De naam van Jahweh is in Hem (Exod. 23:21). De mannen van de oude Joodse synagoge geloofden dat deze Engel des Heren, het Woord Gods, de Messias was.

Hij, die als de Engel verscheen, is nu geboren uit de maagd Maria. Hij heeft Zichzelf vernietigd, de gestaltenis van een slaaf aannemende, de mensen gelijk geworden zijnde (Fillip 2:7). Wanneer het Evangelie van Mattheüs het werk geweest was van een bedrieger, zou hij zeker geschreven hebben dat de Engel des Heren tot Jozef kwam, inplaats van een engel. Zo wijst dit kleine woord zelfs op de letterlijke inspiratie.

In het Evangelie van Lukas lezen wij dat de engel Gabriël (dezelfde die in het boek Daniël de komst van de Messias aankondigt en de tijd van het einde) gezonden werd tot Maria en ingekomen tot haar zeide: “Wees gegroet, begenadigde! De Heer is met u, gij zijt gezegend onder de vrouwen!” En toen zij hem zag, werd zij ontroerd over zijn woord en overlegde hoedanig deze groetenis mocht zijn. En de engel zeide tot haar: “Vrees niet, Maria! want gij hebt genade bij God gevonden; en zie, gij zult zwanger worden en een zoon baren, en gij zult Zijn naam heten Jezus. Deze zal groot zijn en Zoon des Allerhoogsten genoemd worden; en de Here God zal Hem de troon van Zijn Vader David geven, en Hij zal over het huis Jakobs Koning zijn tot in eeuwigheid, en aan Zijn Koninkrijk zal geen einde zijn”.

En Maria zeide tot de engel: “Hoe zal dit zijn, dewijl ik geen man ken?”

En de engel antwoordende, zeide tot haar: “De Heilige Geest zal over u komen, en de kracht des Allerhoogsten zal u overschaduwen; daarom zal ook dat Heilige dat geboren zal worden, Gods Zoon genaamd worden” (vers 28‑33).

Bij het lezen van dit gedeelte moet men altijd denken aan de stem die tot Mozes zei: “Doe uw schoenen van uw voeten, want de plaats waarop gij staat, is heilige grond”.

Beide Evangeliën laten het duidelijk zien dat Hij de Zoon van God, het eeuwige Woord, mens werd, vlees en bloed aannam, een menselijk lichaam ontving als het onze, maar heilig, dat wil zeggen absoluut zonder zonde. Zijn menselijke natuur werd door de Geest van God direct voortgebracht. Niemand anders dan Hij zou ons hebben kunnen redden.

Het Oude Testament spreekt herhaaldelijk van deze grote gebeurtenis, de geboorte van de Zaligmaker, dat Hij Goddelijk en menselijk is in Zijn persoon. Hij wordt genoemd de Spruit (Zemach). In Jesaja de Spruit van Jahweh en in andere profetieën de Spruit van David. “Want een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, en de heerschappij rust op Zijn schouder en men noemt Hem Wonderbare Raadsman, Sterke God, Eeuwige Vader, Vredevorst” (Jes. 9:5).

Er is in Jeremia een belangrijke en opmerkenswaardige passage: “De Here schept iets nieuws op de aarde: de vrouw zal de man omvangen” (Jer. 31:22).

Dit behoort bij een Messiaanse profetie, zoals uit de samenhang blijkt. Het is een nieuw ding dat plaats vindt, een nieuwe schepping. Dit kan nooit gezegd worden bij de geboorte van een kind op de natuurlijke wijze. Zelfs één van de oude Rabbijnen erkent dat Jer. 31:22 van de Messias spreekt en dat met de vrouw een maagd wordt bedoeld. In de Joodse geschriften, sommige heel oud, wordt veel gezegd over het begin en de geboorte van Christus. Wij halen slechts enkele van de meest belangrijke woorden der rabbi’s aan.

“Verscheidenen stellen vast dat de Messias geen aardse vader zal hebben”. “De geboorte van de Messias zal geheel zonder smet zijn”. “Zijn geboorte zal niet zijn gelijk die van andere mensen”. “De geboorte van de Messias zal zijn als de dauw van de Heer, die op het gras valt zonder hulp van mensen”.

Dat deze voorstelling van de Schriften betreffende de wonderlijke geboorte van de Messias algemeen werd geloofd ten tijde van de Here Jezus, kan men zien in het Evangelie van Johannes. “Is deze niet die zij zoeken te doden? En zie, Hij spreekt vrijuit en zij zeggen Hem niets. Zouden de oversten waarlijk erkend hebben dat deze de Christus is? Maar deze weten wij vanwaar Hij is, doch de Christus wanneer Hij komt, zo weet niemand vanwaar Hij is” (Joh. 7:25‑27). Hiermede erkennen zij dat aan de geboorte van de Christus een verborgenheid verbonden was. Zij dachten dat zij wisten wie Jezus van Nazareth was: “Is deze niet Jezus, de zoon van Jozef, wiens vader en moeder wij kennen? Hoe zegt deze dan: Ik ben uit de hemel neergedaald?” (Joh. 6:42). Vele eeuwen later schreven boze Joden een vulgair en lasterlijk verslag over de geboorte van onze Heer, maar de vroegere Joden schijnen nooit met het eerste hoofdstuk van Mattheüs in tegenspraak te zijn geweest.

De engel zei Jozef niet bevreesd te zijn, en gaf hem te kennen dat hetgeen in Maria verwekt was, uit de Heilige Geest was. Hij zei: “En zij zal een zoon baren, en gij zult Zijn naam heten Jezus, want Hij zal Zijn volk verlossen van hun zonden”.

De naam Jezus is genomen van het Hebreeuwse woord Jozua, wat betekent: Jahweh is Redder. Het is de kostbare naam, die de gehele geschiedenis der verlossing inhoudt. Het volk van Jahweh is Zijn volk, omdat Hij Jahweh is. Hij verliet Zijn eeuwige heerlijkheid, Zijn rijkdommen en werd arm om hen te verlossen van hun zonden. Toen Mozes in de tegenwoordigheid stond van de neergedaalde Heer, die voor hem de naam des Heren uitriep, zei hij: “Indien ik genade in Uw ogen gevonden heb, Here, dan ga toch de Here in ons midden, want het is een hardnekkig volk, maar vergeef onze ongerechtigheden en onze zonden; neem ons als erfdeel in bezit” (Exodus 34:9). En Hij, Jezus is gekomen, die in staat is Zijn volk te verlossen van hun zonden, omdat Hij God is, zo vol genade als aan Mozes op de berg werd geopenbaard.

Zij verwierpen Hem en Zijn verlossing. Zij zijn nog grotendeels onder de volken verstrooid, verblind en verhard, maar niettegenstaande dat alles is Hij Jezus, die Zijn volk zal verlossen. Hij heeft de akker gekocht met de schat die daarin is, Hij zal wederkomen en de goddeloosheid afwenden van Jakob en hun zonden geenszins meer gedenken. De Here God zal Hem de troon van Zijn vader David geven en Hij zal over het huis van Jakob regeren tot in eeuwigheid.

Saulus van Tarsen hoorde de stem van de hemel, die tot hem zei: “Ik ben Jezus!” Het is tekenend dat Hij op deze wijze sprak tot hem, die de apostel der heidenen werd en in vele opzichten een type is van het gehele volk in zijn ongeloof en hun toekomstige bekering. Hij redde Saulus van Tarsen en zal het ook Israël doen. Zijn naam is niet eenvoudig ‘Jezus’, maar voor ons, de Gemeente, is Hij zowel Zaligmaker als Heer en de juiste manier om Hem aan te spreken is bij Zijn volle naam, zoals die is door de opstanding uit de doden, onze Heer Jezus Christus. Met de verklaring dat Hij Zijn volk verlossen zou van hun zonden, was de boodschap van de engel compleet. Nu gaat Mattheüs onder leiding van de Heilige Geest door.

De sterkste passage uit het Oude Testament is de bekende profetie uit Jesaja 7:14. “Zie de jonge vrouw zal zwanger worden en een zoon baren, en zij zal Hem de naam Emmanuël geven”.

De kritiek heeft van deze verheven profetie geleerd en gezegd dat ze alles is, behalve Messiaans. Zij staan niet alleen; tot hun gezelschap behoren vele rationalistische Joden en andere ongelovigen, die de macht der duisternis dienen, hem, die de vervalser van het Woord Gods is van de beginne. Zich uitgevende voor wijzen, zijn zij dwaas.

Volgens deze critici gaat het er om wat Jesaja schreef en wat hij niet schreef, wat echt is en door een andere hand is bijgevoegd. Zo wordt er geleerd dat Jesaja van zijn eigen vrouw sprak, toen hij de woorden uitte die wij hier voor ons hebben. Mattheüs 1:22 zegt echter niet dat de profeet de woorden sprak “Zie, de maagd zal zwanger worden”, maar dat de Heer Zelf dit deed door de mond van de profeet. Een ontkenning van Jesaja 7:14 als een Messiaanse profetie houdt in een verloochening van het Nieuwe Testament, ja, van de Heer Zelf. Hoe durft men te zeggen, dat hier geen sprake is van profetie, dat de profeet niet de Here Jezus Christus bedoelde als de Heilige Geest in het eerste hoofdstuk van het Nieuwe Testament getuigt van een Messiaanse profetie, die haar vervulling gevonden heeft in de persoon van onze Heer? A1 zouden er geen andere getuigenissen in het Oude Testament zijn en er reden tot twijfel kunnen bestaan over de betekenis van deze profetie, dan geeft Matheüs 1:22 toch een meer dan duidelijk antwoord op de vraag wat de Heer bedoelde toen Hij deze woorden sprak door Zijn profeet Jesaja.

Er is echter niet het geringste in Jesaja 7, waaruit blijken zou dat deze profetie niet Messiaans is. De Heer sprak deze belofte in een tijd, dat het huis van David ontmoedigd, teleurgesteld was en koning Achaz inplaats van op de Heer te vertrouwen, volhardde in ongeloof. De profeet vraagt hem een teken van de Heer te begeren, maar hij weigert dit aanbod onder het voorwendsel dat hij de Heer niet verzoeken wil. Daarop zegt de profeet, dat God Zelf een teken zal geven en de profetie toen gesproken, is het teken voor de ontmoedigde koning en het huis van David. Met andere woorden, de Messias moet geboren worden.

Hij komt uit Juda, uit het huis van David. Hoe kon hij, de koning, vernieling en uitroeiing vrezen? De geboorte van Hem is het teken, iets buitengewoons, een wonder, en daarom begint de belofte van vertroosting met het profetische woord: “Zie”. Wij gaan nu niet verder in op de argumenten, die tegen het in Jesaja gebruikte Hebreeuwse woord “maagd” 1) ingaan.

_______________________

1) Dat het woord “almoh” een reine maagd aanduidt, blijkt voldoende uit Jesaja 7:14. Koning Achaz was bevreesd dat de vijanden die nu in het land waren, Jeruzalem zouden verwoesten en het huis van David zouden opeten. De Heer komt deze vrees tegemoet door een teken en een zeer merkwaardige belofte, namelijk dat eerder een reine maagd een zoon zou krijgen dan dat de familie van David zou vernietigd worden. En de belofte hield een dubbele vertroosting in; namelijk van Christus, die hierna uit een maagd geboren moest worden, en van de zekerheid tegen het dreigend gevaar van de stad en het huis van David. Ofschoon de profetie van een maagd die een zoon zou baren, eerst enkele honderden jaren later werd vervuld, had Achaz in de tijd, toen de profetie gesproken werd, een beslist teken dat het huis van David beveiligd zou worden voor het gevaar dat er dreigde. Het was alsof de profeet had gezegd: “Wees niet bevreesd Achaz, is het niet iets onmogelijks, dat een reine maagd moeder zal worden? Maar ik zeg u, zulk een reine maagd zal een zoon baren voordat het huis van David vernietigd wordt” (Lightfoot)

Sommigen hebben een moeilijkheid gevonden in het feit dat het kind Emmanuël genoemd moest worden, terwijl Mattheüs spreekt van Jezus. Vooral de Joden komen dikwijls met deze vraag. Inplaats van een tegenspraak is dit een werkelijk bewijs van de inspiratie. Hoe gemakkelijk zou het voor Mattheüs geweest zijn zo te schrijven dat elk woord in overeenstemming was met het Oude Testament. Zijn hand werd echter door de Heilige Geest geleid. De profetie in het Oude Testament zegt: “Zij zal hem de naam Emmanuël geven”. Hier wordt gezegd: “Men zal Zijn naam noemen”. In het eerste hoofdstuk van Mattheüs lezen wij, dat Jozef het kind Jezus noemde en Lukas vertelt, dat Maria Zijn naam Jezus noemde. De naam “Emmanuël”, “God met ons”, wordt slechts in Mattheüs gegeven. Hij is Emmanuël en als zodanig Jahweh de Redder, zodat in werkelijkheid beide namen dezelfde betekenis hebben. “En het Woord is vlees geworden en heeft onder ons gewoond (en wij hebben Zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als van een eniggeborene van de Vader) vol van genade en waarheid” (Joh. 1:14). Hij is de Verhevene boven alles.

Jozef was gehoorzaam aan het woord des Heren, dat tot hem gekomen was door de engel. Dat Maria andere kinderen gehad heeft, is duidelijk te lezen in Psalm 69:8 en 9, waar gesproken wordt over Zijn lijden. “Want om uwentwil draag Ik smaad, bedekt schaamte Mijn gelaat. Ik ben een vreemde geworden voor Mijn broeders, een onbekende voor de zonen van Mijn moeder”.

HOOFDSTUK 2

De Wijzen uit het Oosten - 2:1-12

1 Toen nu Jezus was geboren in Bethlehem in Judea, in de dagen van koning Herodes, zie, wijzen uit het oosten kwamen naar Jeruzalem 2 en zeiden: Waar is de koning der Joden die geboren is? Want wij hebben zijn ster gezien in het oosten en zijn gekomen om Hem te huldigen. 3 Toen nu koning Herodes dit hoorde, werd hij ontsteld en heel Jeruzalem met hem; 4 en hij liet alle overpriesters en schriftgeleerden van het volk bijeenkomen en deed bij hen navraag waar de Christus geboren zou worden. 5 En zij zeiden tot hem: In Bethlehem in Judea; want zo is er geschreven door de profeet: 6 ‘En u, Bethlehem, land van Juda, bent zeker niet de geringste onder de vorsten van Juda; want uit u zal een leidsman voortkomen, die mijn volk Israël zal hoeden’. 7 Toen riep Herodes in het geheim de wijzen en onderzocht bij hen nauwkeurig de tijd van het verschijnen van de ster; 8 en hij zond hen naar Bethlehem en zei: Gaat heen en vraagt nauwkeurig naar het kind; en als u het vindt, bericht het mij, opdat ik ook kom om het te huldigen. 9 Zij nu hoorden de koning aan en gingen weg; en zie, de ster die zij in het oosten hadden gezien, ging voor hen uit, totdat zij kwam en boven de plaats bleef staan waar het kind was. 10 Toen zij nu de ster zagen, verheugden zij zich met zeer grote vreugde. 11 En toen zij het huis waren binnengegaan, zagen zij het kind met Maria, zijn moeder, en zij vielen neer en huldigden het; en zij openden hun schatten en boden het geschenken aan: goud, wierook en mirre. 12 En toen zij in een droom een Goddelijke aanwijzing ontvangen hadden om niet naar Herodes terug te keren, vertrokken zij langs een andere weg naar hun land.

Het tweede hoofdstuk van Mattheüs verhaalt gebeurtenissen in geen van de andere Evangeliën vermeld, waarom de autoriteit meer dan eens in twijfel wordt getrokken. De inhoud behoort echter tot het Evangelie van de Joodse bedeling en zou in ‘t geheel niet op zijn plaats zijn in de drie andere Evangeliën. Daarom heeft de Heilige Geest die juist hier laten vermelden. Het hoofdstuk geeft de geschiedenis van de komst der Wijzen, die te Jeruzalem kwamen om de Koning der Joden te zoeken, Hem te aanbidden en de geschenken te brengen die zij van ver hadden meegebracht; de toorn van koning Herodes, de vlucht van het Kind naar Egypte, de kindermoord te Bethlehem, de terugkeer uit Egypte en het wonen van onze Heer als verworpene in het Oude Testament voorzegd. Mattheüs 2 geeft als in een notedop de geschiedenis van het gehele Evangelie. De ware Koning is te Jeruzalem, de stad van de grote Koning, Zijn koninklijke Residentie, onbekend. Zijn volk weet niet dat Hij gekomen is. Vreemdelingen uit verre landen zoeken Hem en zijn verlangend om Hem te kennen en te aanbidden. De geestelijke gezaghebbers, de overpriesters en de schriftgeleerden zijn slecht en onverschillig, terwijl koning Herodes, vervuld met haat, Hem zoekt te doden.

Later beraadslagen zij samen om Hem uit de weg te ruimen. Zo wordt in dit korte hoofdstuk verhalenderwijs niet alleen de loop van het gehele Evangelie gegeven, maar ook de ganse geschiedenis van het Koninkrijk der hemelen in zijn verborgen vorm en het karakter van de gehele nieuwe bedeling.

“Toen nu Jezus geboren was in Judea, in de dagen van de koning Herodes, zie Wijzen uit het Oosten kwamen te Jeruzalem, zeggende: “Waar is de Koning der Joden, die geboren is? Want wij hebben Zijn ster gezien in het Oosten, en zijn gekomen om Hem te huldigen” (Vers 1 en 2). Wanneer kwamen deze Wijzen in Jeruzalem? Gewoonlijk gelooft men, dat het was onmiddellijk na de geboorte van onze Heer Jezus Christus. Oude meesters die dikwijls onderwerpen voor hun schilderstukken aan de Bijbelse geschiedenis ontleenden, zijn meestal onschriftuurlijk en misleidend in hun voorstelling. De geboorte van de Zaligmaker op het doek gebracht, laat ons meestal een stal zien, een kribbe, Maria en Jozef, huisdieren, een ster die het gebouw beschijnt, herders met hun staf in de hand en drie vorstelijke personen op hun knieën, glanzende kronen op hun hoofden en in hun uitgestrekte handen de geschenken, waarop de ogen van het Kind rusten. Een dergelijke voorstelling is natuurlijk niet juist. Soms heeft de Bijbelvertaling geholpen deze verkeerde voorstelling ingang te doen vinden. De juiste lezing van vers 1 is: “Toen nu Jezus geboren was”, dat is dus enige tijd later en niet onmiddellijk daarna.

Uit andere gegevens in het verhaal kunnen we wel aannemen, dat het Kind ongeveer een jaar oud geweest moet zijn, toen het bezoek van de Wijzen plaatsvond. Zij hadden Zijn ster gezien in hun ver verwijderde woonplaatsen, die hun verkondigde dat de verwachte Koning geboren was. Hun reis heeft wellicht maanden geduurd en er zijn in ‘t geheel geen aanwijzingen dat zij direct vertrokken zijn.

In het elfde vers lezen wij: “En in het huis gekomen zijnde, zagen zij het Kindeke met Maria Zijn moeder, en nedervallende huldigden zij het. Lukas’ evangelie zegt: “En zij baarde haar eerstgeboren Zoon en wikkelde Hem in doeken en legde Hem neder in de kribbe, omdat voor hen geen plaats was in de herberg” (Luk. 2:7). Mattheüs spreekt van een huis waar het Kind gevonden wordt, terwijl Lukas aangeeft dat er geen plaats was in de herberg.

Misschien wordt in het 16e vers het meest belangrijke getuigenis gevonden. Herodes had in ‘t geheim bij de Wijzen geïnformeerd naar de tijd wanneer de ster verschenen was. Dit antwoord wordt niet vermeld, maar uit het 16e vers mogen wij wel besluiten dat Herodes een duidelijk antwoord had ontvangen, waardoor hij wist dat het Kind niet ouder kon zijn dan ten hoogste twee jaren.

Wie waren die vreemde bezoekers, die kwamen om de Koning te huldigen en met z’n hoevelen waren zij? In het Grieks worden zij Magiërs uit het Oosten genoemd.

Magiër is de naam, in oude tijden gegeven aan een grote verscheidenheid van mensen, die zich met verborgen dingen bezighielden. Het waren sterrenwichelaars, uitleggers van dromen en voortekenen, medicijnmeesters, tovenaars enz. Onder de Meden en Perzen vormden zij een afzonderlijke klasse van priesters, die zich voornamelijk bezighielden om uit de sterren de toekomst te voorspellen, en medicijnen klaar maakten voor lichamelijke krankheden. In onze tijd wordt het woord Magiër en magische kunst veel in ongunstige zin gebruikt. Daniël was het hoofd van zulk een klasse van wijze mannen. “De koning maakte hem tot opperhoofd over alle wijzen van Babel” (Daniël 2:48). Deze wijze mensen van het Oosten waren niet allen bedriegers. Velen van hen waren ernstige zoekers naar de waarheid en bestudeerden de natuurkrachten. Zij kenden het ware licht niet. Maar wat te zeggen van hetgeen er in onze verlichte twintigste eeuw gebeurt in zogenaamd Christelijke landen! Het wemelt er van waarzeggers, mensen die uit de sterren de toekomst lezen; anderen die beweren met de doden te kunnen spreken of bijzondere geesten zouden hebben! Zij adverteren hun praktijken openlijk en vinden zelfs onder zogenaamde Christenen duizenden die hen raadplegen. Het ware Licht wordt verworpen, de waarheid niet geloofd, begoocheling en uiterlijke duisternis volgt (2 Thess. 2:10-12). De Wijzen, die de geboren Koning zoeken, waren ongetwijfeld ernstige zoekers van de waarheid. Uit niets kan worden afgeleid hoeveel het er waren. Het getal drie en nog wel drie koningen berust op fantasie. We menen te mogen aannemen, dat er meer in de stad verschenen, waarschijnlijk gevolgd door een grote karavaan van aanhangers. Het aantal dat verscheen, was indrukwekkend genoeg om onrust in het hart van de koning en in Jeruzalem te brengen.

Zij hadden “Zijn ster” gezien, de ster van de geboren Koning der Joden. Ook over de ster is veel gefantaseerd. Velen denken dat de ster het sterrenbeeld van Jupiter of Saturnus is geweest. De grote sterrenkundige Kepler gaf in 1606 een boek uit, waarin hij de geboorte van onze Heer trachtte aan te tonen door zulk een sterrenbeeld. In 1463 concludeerde een grote Joodse leraar, Abarbanel, uit een dergelijk sterrenbeeld dat de komst van de Messias nabij moest zijn. Maar er wordt niet gezegd “sterren”, maar “ster” en Zijn ster. Het is ook niet juist te denken dat de ster de wijzen geleid heeft op hun tocht door de uitgestrekte landen en hen tenslotte in Jeruzalem bracht. De ster, die zij in het Oosten gezien hadden, ging hun voor nadat zij uit Jeruzalem waren vertrokken. We lezen: “En toen zij de ster zagen, verheugden zij zich met zeer grote vreugde”, waaruit blijkt, dat zij gedurende een tijd de ster niet gezien hadden. Misschien was er iets in hun oude geschriften achtergebleven van Bileams voorspellingen, (Num. 23 en 24), en bezaten zij fragmenten van Daniëls profetie! Het is een bekend feit dat in die tijd het gehele Oosten verwachtend uitzag naar de komst van een Koning en Jeruzalem werd met deze Koning verbonden. Een dergelijke verwachting leeft ook nu nog onder de Oosterse volken. De Wijzen hadden een wonderbaar licht gezien, plotseling te voorschijn gekomen in schitterende pracht, zoals eens in de nabije toekomst de hemelen verlicht zullen worden door het teken van de Zoon des mensen als Hij terugkeert met macht en heerlijkheid. Dat vreemde licht aan de hemel, die schitterende ster, betekende voor hen de aankondiging, dat de Koning, naar wie met verlangen werd uitgezien, geboren was. En dat licht was voldoende voor deze zoekers om op reis te gaan met hun geschenken, de lange gevaarlijke tocht te ondernemen om die Koning te vinden en zich te buigen voor Zijn Koninklijke persoon. Tenslotte kwamen zij in Jeruzalem aan, niet door de ster geleid, maar door de kennis dat in Jeruzalem de Koning moest regeren en waar zij Hem dus mochten verwachten! En wat vonden zij? Jeruzalem onder het regime van een Edomiet, Herodes op de troon en zijn hart vervuld met Edomietische haat. Ongetwijfeld zijn deze boze regeringspersonen, de koning incluis, typen van de uiteindelijke tegenstander, de Antichrist, in wiens bezit de Heer bij Zijn tweede komst de stad zal vinden, die Hij zal verdoen met de adem van Zijn mond en de verschijning van Zijn komst. “Waar is de Koning der Joden, die geboren is?” Tevergeefs deden zij na hun lange reis deze vraag in Jeruzalem. De grote stad met haar prachtige godsdienstige instellingen, de schitterende Herodiaanse tempel, het aristocratisch priesterschap en genadige voorschriften, wist niets van die Koning, er werd zelfs niet verlangd naar Zijn komst. Dit is een voorafschaduwing van de gehele geschiedenis der verwerping van de Koning, de Heer des hemels. Niet alleen dat er geen plaats was in de herberg, maar evenmin belangstelling voor Hem bij de Zijnen; zij ontvangen Hem niet. Koning Herodes was ontroerd en geheel Jeruzalem met hem. Hij vreesde voor zijn troon, die de zijne niet was. Jeruzalem wist wat de vrees van Herodes betekende, namelijk revolutie, bloedvergieten en lijden. Hoe waar is dit nog en hoe getrouw beschrijft deze geschiedenis de bedeling waarin wij leven!

Jeruzalem kent de Koning niet, heeft de Messias verworpen en sindsdien is Jeruzalems en Israëls treurige geschiedenis van bloed en tranen begonnen, die niet eer zal eindigen totdat de valse koning onttroond is en Jezus van Nazareth, de ware Koning der Joden, gekroond is als Heer van alles. Deze Oosterlingen waren geen Joden, geen Israëlieten, maar Heidenen. Maanden tevoren, toen Jeruzalem niet met het feit van de geboorte van de lang Beloofde bekend was, wisten zij al dat Hij gekomen was. Heidenen waren de eersten om Hem te erkennen en te aanbidden. De eersten werden de laatsten en de laatsten de eersten. Het heil was tot de Heidenen gekomen om hen tot jaloersheid te verwekken.

Hij, de Zaligmaker, is eerst een licht “tot openbaring der natiën en tot heerlijkheid van Uw volk Israël (Luk. 2:32). Lang niet alle Heidenen kwamen echter om Hem te aanbidden, slechts een klein getal en zo is het deze ganse bedeling door; de belofte is niet dat alle volkeren in Zijn licht zullen wandelen en Hem aanbidden, maar slechts een volk is uitverkoren uit de volkeren voor Zijn naam. Deze Heidenen die te Jeruzalem kwamen, stellen typisch al de volken voor die opgaan naar Jeruzalem om de Here, de Koning der heirscharen te aanbidden. In Jeruzalem was echter niet alleen een koning die de vijand was van de rechtserfgenaam van Davids troon, er waren ook godsdienstige leiders, Farizeeën, Schriftgeleerden Priesters en Overpriesters. De geleerde doktoren der Wet, de onderzoekers van de profetie, de orthodoxen, waren zij dan niet op de hoogte van Hem, van Wie Mozes en de profeten spreken? Zodra zij hoorden dat Hij gekomen was, wilden zij zeker Hem tegemoet gaan om Hem te verwelkomen? Verre van dat, zij stonden zowel onwetend als onverschillig tegenover het verontrustend nieuws van buitengewone strekking, dat te Jeruzalem gekomen was.

“Toen nu de koning Herodes dit gehoord had, werd hij ontroerd en geheel Jeruzalem met hem, en bijeenvergaderd hebbende al de overpriesters en de schriftgeleerden des volks, onderzocht hij bij hen waar de Christus zou geboren worden. En zij zeiden tot hem: Te Bethlehem in Judéa, want aldus is geschreven door de profeet: “En gij Bethlehem, land van Juda, zijt geenszins de minste onder de vorsten van Juda; want uit u zal een leidsman voortkomen die Mijn volk Israël weiden zal”. Op bevel van de koning werden allen samen geroepen, niet alleen het Sanhedrin, maar al de overpriesters en schriftgeleerden werden in het paleis ontboden om de wetsrollen, de profeten en de Schriften te voorschijn te halen. Herodes vraagt, waar de Messias geboren moest worden. Het antwoord kon direct gegeven worden uit de profetie van Micha, waar in het begin van het vijfde hoofdstuk staat: “Bethlehem in Juda”. Er was geen verschil van gevoelen. Zij hadden allen een volledige kennis van de Schriften, maar het was verstandskennis, hun gewetens waren er niet door geraakt. De aanhaling uit het originele Hebreeuws verschilt met die van de Septuaginta. Zij citeerden ongetwijfeld de tekst van een Chaldeeuwse beschrijving. De samenkomst werd opgeheven en allen gingen huns weegs. Er wordt nergens gezegd dat deze priesters en schriftgeleerden wakker schrokken en zich bij de zoekende vreemdelingen aansloten om de Messias te vinden. Wat waren ze in een treurige toestand. Ze bezaten voldoende kennis, maar hadden geen belangstelling, geen liefde voor Hem, het levende Woord. Hun harten waren niet verheugd en wellicht hebben zij in hun onverschilligheid het geval spoedig vergeten, tot de dag van de kindermoord te Bethlehem hen nog eens herinnerde aan hetgeen geschied was. Het is de eerste keer dat wij in dit Evangelie met de overpriesters en schriftgeleerden kennis maken, Spoedig zullen we hen leren kennen in al hun godsdienstigheid, hun aanvankelijke onverschilligheid gaat al heel gauw over in haat en boosheid, totdat zij tenslotte met een volledige kennis van de Persoon die in hun midden verkeert, Hem overleveren in de handen der Heidenen.

Geldt hetzelfde niet van het Christendom in onze dagen? Talloos zijn de godsdiensten, riten, ceremoniën, geloofsbelijdenissen van mensen, die alleen maar het uitwendige raken. De harten blijven koud, gevoelen niets voor Hem en zijn zonder belangstelling voor de wederkomst van Hem, zoals er geen interesse was bij de geestelijke leiders tijdens Zijn eerste komst. Onverschilligheid in onze bedeling, zich uitend in tegenstand en afval, wordt door “het oordeel gevolgd. Misschien hoorden de Wijzen uit het Oosten voor de eerste keer het Woord van God. De glans van het licht, de schitterende ster, het bovennatuurlijke teken, was voldoende om hen op weg te doen gaan. Het licht hadden zij gevolgd en spoedig wordt er het Woord bijgevoegd. Het Woord van God hadden zij gehoord, wellicht niet van de schriftgeleerden en overpriesters. Door hen werden zij veracht en als honden beschouwd, hoewel de Heilige Schriften spraken van de verlossing der Heidenen. Hun aanwezigheid in Jeruzalem moest hun de vervulling der profetie geleerd hebben, maar niet de schriftgeleerden en overpriesters maakten de Wijzen bekend met het Woord. De boze koning Herodes, met zijn slechte gedachten en voornemen gaf het hun door. “Toen riep Herodes heimelijk de Wijzen en onderzocht bij hen nauwkeurig naar de tijd van het verschijnen der ster; en hen naar Bethlehem zendende, zeide hij: “Gaat heen en doet nauwkeurig onderzoek naar het Kindeke; en als gij het zult gevonden hebben, zo boodschapt het mij, opdat ik ook kome en het huldige” (vs 7 en 8). Na dit woord van Herodes verlaten zij Jeruzalem en trekken naar Bethlehem. “En zij de koning gehoord hebbende, gingen heen; en zie, de ster die zij in het Oosten gezien hadden, ging hen voor totdat zij kwam en stond boven de plaats waar het Kindeke was. En toen zij de ster zagen, verheugden zij zich met zeer grote vreugde” (vs 9). Maar waar hebben de Wijzen het Kindeke gevonden? In Lukas lezen wij: “En toen zij alles volbracht hadden naar de wet des Heren, keerden zij weder naar Galilea, naar hun stad Nazareth” (2:39). Aangenomen, dat de Wijzen ongeveer een jaar na de geboorte gekomen zijn, is de vraag of zij het Kind in Bethlehem vonden, of dat de weg naar Nazareth leidde? Wij geloven dat de ster hun voorging naar Bethlehem, ten Zuiden van Jeruzalem, terwijl Nazareth in noordelijke richting ligt. Zij waren ongetwijfeld door Herodes op de goede weg gewezen, toen de ster opnieuw verscheen.

Maar als de ouders in Bethlehem waren een jaar na de geboorte, waarom was dat dan? Het Evangelie van Lukas geeft het antwoord. “En Zijn ouders gingen jaarlijks naar Jeruzalem, op het feest van het Pascha. En toen Hij twaalf jaren oud was, en zij naar Jeruzalem opgegaan waren, naar de gewoonte van het feest” (2:41 en 42). Dat maakt duidelijk dat zij een jaar later weer in Jeruzalem waren op het feest. Bethlehem was hun geboorteplaats, en de korte reis daarheen deden zij uit Jeruzalem, waar de Wijzen het jonge Kind vonden met Maria, Zijn moeder.

“En in het huis gekomen zijnde, zagen zij het Kindeke met Maria Zijn moeder, en nedervallende huldigden zij het; en hun schatten opengedaan hebbende, boden zij het geschenken aan: goud en wierook en mirre” (vs 11). Met buitengewone vreugde hadden zij de terugkeer van de ster waargenomen; ze stond boven de plaats waar het Kind was, waar zij binnengingen en het kleine Kind met Maria, Zijn moeder vonden. Zelfs de rangschikking der woorden leert ons iets. Het is niet Maria, Zijn moeder en het kleine Kind, maar Hij die God geopenbaard in het vlees is, staat voorop; Jozef wordt zelfs in ‘t geheel niet genoemd. De Wijzen aanbaden Hem, er was geen huldiging van Maria, terwijl Jozef geheel werd genegeerd. Alle aanbidding en huldiging is voor Hem, van Wie geschreven staat dat in Zijn naam elke knie in hemel en aarde en onder de aarde zich buigen zal, en elke tong zal belijden dat Jezus Christus Heer is, tot heerlijkheid Gods des Vaders (Filip. 2:10 en 11).

Het einde van de lange, vermoeiende reis, van hun onderzoeken en zoeken naar Hem die de Koning is, was aanbidding. Een hemellicht werd gevolgd, dat spoedig helderder scheen. Het Woord van God wees hun de weg en een herhaalde schittering van het licht der ster bracht hen op de juiste plaats. Wat bleef er voor hen anders over dan Hem te huldigen en te vereren? Het eerste wat zij doen is dan ook aanbidden. Dat geldt voor elke ware gelovige. Dikwijls horen we zeggen “gered om te dienen”. Dit is niet helemaal juist. Wij zijn door genade gered om te aanbidden, te verheerlijken onze God en Vader en Zijn Zoon, onze Zaligmaker en Heer. De dienst komt ook, maar na de aanbidding. Waar de genade op de juiste waarde geschat wordt, zal de behoefte er zijn voor lof en aanbidding, gevolgd door een trouwe dienst, wanneer er maar weinig begrip is van wat God voor ons gedaan heeft, ons in Zijn Zoon geschonken heeft en de zekerheid der verlossing niet of slechts ten dele gekend wordt, is er veel dienst of pogen tot dienen, maar weinig of geen aanbidding. De Vader zoekt aanbidders (Joh. 4:23). Wij zijn door genade gered om aanbidders van Hem te zijn.. Hoe lang de aanbidding van de wijzen en hun verblijf in Bethlehem heeft geduurd, weten wij niet. Na hun aanbidding openden zij hun schatten en offerden goud, wierook en mirre. Dit was hun dienst, het aanbieden van de geschenken.

Profetisch is de betekenis van de aanbidding, der Wijzen en de geschenken, die zij brachten van veel belang. Het was en is nóg in het Oosten de gewoonte om bij de geboorte van een vorstelijke afstammeling met vele geschenken te komen, maar hier is het meer dan een gewoonte. Zonder dat zij het wisten en de betekenis kenden van wat zij deden, werden hun handen bij het uitkiezen van de geschenken Goddelijk geleid. Zij hadden Hem als Koning gezocht en aangebeden, hun geschenken waren in volle overeenstemming met het karakter van de Koning. Goud spreekt van Zijn Goddelijke en Koninklijke heerlijkheid; wierook van de welriekendheid van Zijn leven als Zoon van God in kracht, volgens de Geest der heiligheid en mirre, het balsemsap van de Arabische mirre, dat gebruikt werd bij begrafenissen, spreekt van Zijn dood, het afleggen van Zijn leven. De geschenken van de Wijzen, die zij neerlegden voor onze Heer, hebben ons veel te leren.

Er wordt weleens gezegd dat dit de vervulling is van Jesaja 60:6. In deze profetie wordt echter over de Wijzen niet gesproken en zij brachten haar dan ook niet in vervulling. In Jesaja lezen wij: “Uit Scheba zullen zij allen komen, goud en wierook zullen zij aanbrengen, en de roemrijke daden des Heren blijde verkondigen”. Waarom is hier geen sprake van mirre en wordt daarvan wel melding gemaakt in Mattheüs? De passage in Jesaja verwijst naar de tijd van de komst der Heidenen, wanneer de verworpen Koning teruggekeerd is in macht en heerlijkheid, als Koning der koningen. Daarom is er geen mirre nodig, wat uit alles blijkt. “Want zie, duisternis zal de aarde bedekken en donkerheid de natiën (hetgeen te komen staat gedurende de grote verdrukking) maar voor u zal de Here opgaan en Zijn heerlijkheid zal over u gezien worden. Volken zullen opgaan naar Uw licht en koningen naar Uw stralende opgang” (Jes. 60:2 en 3). Het hoofdstuk verder doorlezende, vinden wij, dat de menigten komen. Zij zoeken niet een eenvoudig huis zoals de Wijzen, maar het Huis der heerlijkheid en daar ontmoeten zij de Koning der heerlijkheid in Zijn schoonheid en bieden Hem goud en wierook aan, luid uitroepende Zijn lof en de heerlijkheid van Zijn naam. Vreugde maakt zich van de gelovigen meester bij het vooruitzicht dat dit alles zal komen. Moge het spoedig zo worden dat er in het land geen geweld meer gehoord worde, geen verwoesting noch verstoring meer zij binnen zijn grenzen, maar dat zijn muren heil genoemd worden en zijn poorten lof. Het is naar onze gedachten dus niet juist om de Wijzen te beschouwen als een vervulling van Jesaja 60:6, zij waren slechts zwakke typen van wat er zal plaats vinden na de heerlijkheid, als er geen bloeddorstige Herodes meer zal zitten op de troon, en Jeruzalem en niet Bethlehem de stad van de grote Koning zal zijn.

“En toen zij in de droom een Goddelijke aanwijzing ontvangen hadden om niet tot Herodes terug te keren, vertrokken zij langs een andere weg naar hun land” (vs 12). Dit is alles wat het Woord ons zegt over het vertrek van deze vreemdelingen. Na de aanbidding en het aanbieden van de geschenken, keerden zij terug langs de door God aangegeven weg. Wij, gelovigen moeten ook Gods weg gaan, ons geopenbaard door de Geest en het Woord.

De vlucht naar Egypte - De kindermoord - 2:13-23

13 Toen zij nu waren vertrokken, zie, een engel van de Heer verscheen in een droom aan Jozef en zei: Sta op, neem het kind en zijn moeder mee en vlucht naar Egypte, en wees daar totdat ik het u zeg; want Herodes zal het kind zoeken om het om te brengen. 14 En hij stond op, nam het kind en zijn moeder ‘s nachts mee en vertrok naar Egypte. 15 En hij was daar tot de dood van Herodes; opdat vervuld werd wat door de Heer gesproken is door middel van de profeet, die zei: ‘Uit Egypte heb Ik mijn Zoon geroepen’. 16 Toen werd Herodes, daar hij zag dat hij door de wijzen was misleid, zeer toornig; en hij zond knechten en doodde alle jongens die in Bethlehem en in het hele gebied daarvan waren, van twee jaar en daaronder, overeenkomstig de tijd die hij bij de wijzen nauwkeurig onderzocht had. 17 Toen werd vervuld wat gesproken is door de profeet Jeremia, die zei: 18 ‘Een stem is in Rama gehoord, geween en veel geklaag: Rachel die haar kinderen beweende, en zij wilde niet getroost worden, omdat zij niet meer zijn’. 19 Toen nu Herodes was gestorven, zie, een engel van de Heer verscheen in een droom aan Jozef in Egypte 20 en zei: Sta op, neem het kind en zijn moeder mee en ga naar het land Israël; want zij die het kind naar het leven stonden, zijn gestorven. 21 En hij stond op, nam het kind en zijn moeder mee en kwam in het land Israël. 22 Toen hij echter hoorde dat Archelaüs koning over Judea was in de plaats van zijn vader Herodes, was hij bang daarheen te gaan; en toen hij een Goddelijke aanwijzing in een droom ontvangen had, vertrok hij naar de streken van Galiléa, 23 en kwam en woonde in een stad, Nazareth geheten; opdat vervuld werd wat gesproken is door de profeten dat Hij Nazoreëer zou worden genoemd.

“Toen zij vertrokken waren, zie een engel des Heren verscheen in de droom aan Jozef, zeggende: Sta op, neem tot u het Kindeke en Zijn moeder, en vlucht naar Egypte en wees aldaar totdat Ik het u zeggen zal, want Herodes zal het Kindeke zoeken om het om te brengen. Hij dan opgestaan zijnde, nam het Kindeke en Zijn moeder tot zich in de nacht en vertrok naar Egypte. En hij was aldaar tot de dood van Herodes, opdat vervuld zou worden hetgeen door de Heer gesproken is door middel van de profeet, zeggende: Uit Egypte heb Ik Mijn Zoon geroepen” (vs 13‑15).

Zo gaat het verhaal voort. Het Kind is de voornaamste figuur er in. Er bestaat een onecht evangelie, getiteld: “Het Evangelie van het Kind des Heren”, waarin de vlucht naar Egypte met vele wonderen versierd is. Enkele daarvan willen wij noemen. Afgoden vielen in stukken waar het Kind kwam; het driejarig kind van een Egyptische moeder, dat in de macht der demonen was, wierp een zwachtel die het zelf droeg, op het hoofd en de demon vlood: een vrouw, bezeten door een demon, genas door de blik op Maria, rovers sloegen volschrik op de vlucht voor het Kind, allerlei soorten van krankheden werden genezen, melaatsheid inbegrepen, enz. Hoe eenvoudig komt tegenover dit legendarisch verhaal de geschiedenis uit in Mattheüs. Het Kind is afhankelijk van Jozef, die nu genoemd wordt. In armoede en met groot gevaar moesten zij in de nacht vluchten. God kon Zijn Zoon door een wonder verplaatst hebben, maar deze Zoon was mens geworden en moest in elke menselijke ellende intreden. De oorzaak van de vlucht was Herodes, die door de macht van Satan het Kind naar het leven stond.

Satan toont zichzelf hier de moordenaar van de beginne en nóg is hij de grote rode draak met zeven hoofden en zeven hoornen, gereedstaande om de mannelijke Zoon te verslinden (Openb. 12). De toevluchtsplaats is Egypte. Daar moet Hij zijn, opdat Hij kan teruggeroepen worden om het profetische woord te vervullen: “Uit Egypte heb Ik Mijn Zoon geroepen”. Deze profetie vindt men in Hosea 11:1. “Toen Israël een kind was, heb Ik het liefgehad, en uit Egypte heb Ik Mijn Zoon geroepen”. Ongeveer 700 jaren tevoren werd dit woord over Israël gesproken; door de Heilige Geest leren wij er de juiste en volle betekenis van verstaan. Joden, ongelovigen en hogere critici, hebben zich aan dat Woord gestoten, maar wat is het eenvoudig en zonder moeilijkheden! Israël is volgens Exodus 4:22 Gods eerstgeboren zoon en in Jeremia 81:9 lezen we: “Want Ik ben Israël tot een vader, en Efraïm die is Mijn eerstgeborene”. Christus en Israël zijn in het profetisch woord nauw verbonden. De Messias, onze Heer, wordt in Jesaja genoemd de Knecht des Heren, en Israël wordt op dezelfde wijze toegesproken. Het wil zeggen: Israëls Messias is de Knecht des Heren door Wiens gehoorzaams lijden en sterven Israël tenslotte de rechtvaardige knecht van Jahweh op de aarde zal zijn. Israël is Gods eerstgeborene, maar de Heer Jezus Christus is niet alleen de Eniggeborene van de Vader, maar ook de Eerstgeborene uit de doden. In de opstanding zal Hij de eerste zijn onder vele broederen die Zijn Gemeente, Zijn lichaam zijn. Door Hem en in Hem alleen zal Israël, Gods aardse volk, Zijn eerstgeborene worden, daartoe door God verkoren volgens Zijn genadige beschikking. Israëls geschiedenis, in Egypte begonnen is er een geweest van zonde, ongehoorzaamheid, afval en schande. Daarom moest de Getrouwe komen, de ware Dienstknecht des Heren in gehoorzaamheid, gehoorzaam tot de dood. Hij moest de gehele geschiedenis van Zijn volk doormaken. Dit is de reden waarom Hij naar Egypte, het huis der dienstbaarheid moest gaan. Natuurlijk bestond er voor Hem geen dienstbaarheid. En als Hij uit Egypte wordt geroepen, moet Hij de woestijn in om beproefd en verzocht te worden, de lange reis afleggend in de geest der heiligheid, zonder zonde; geheel verschillend met de woestijnreis van Israël. Hoe gezegend dat Hij één gemaakt werd met alles.

In de volgende verzen lezen wij van de duivelse woede van Herodes toen de Wijzen niet bij hem terugkwamen, die zich uitte in de vermoording van al de jongens in Bethlehem van twee jaar en daaronder. “Toen werd vervuld hetgeen gesproken is door de profeet Jeremia, zeggende: “Een stem werd in Rama gehoord, geween en veel gek