1
Adviesrapport Pesten op MKT Oostvoorne
2012
Tessa van Dun, Kim de Hoon, Pauline van den Heuvel,
Nikki Steensma en Farah Stegeman
Horizon Jeugdzorg – Annemarie Dekker 28-05-2012
2
Voorwoord
Voor u ligt het adviesrapport van ons afstudeerproject. Wij hebben in opdracht van Horizon
Jeugdzorg het pestgedrag op de behandelgroepen van MKT Oostvoorne onderzocht.
In dit adviesrapport doen wij aanbevelingen over het omgaan en voorkomen van pesten welke de
groepsleiding kan toepassen op de behandelgroepen.
Graag willen wij iedereen van MKT Oostvoorne bedanken voor het meewerken aan dit betreffende
onderzoek. Zo ook alle groepsleiding en gedragwetenschappers die mee hebben gewerkt aan
interviews en observaties. Een speciaal woord van dank gaat naar Annemarie Dekker, onze
opdrachtgever, voor het geven van sturing en feedback. Ook willen wij Tineke Spapens, onze
docentbegeleider, bedanken voor het geven van begeleiding en feedback.
Wij wensen u veel leesplezier bij het inzien van dit betreffende adviesrapport.
Tessa van Dun,
Kim de Hoon,
Pauline van den Heuvel,
Nikki Steensma en
Farah Stegeman
3
Inhoudsopgave
Voorwoord Blz. 2
Inleiding Blz. 5
1.Verkorte weergave van de resultaten van het onderzoek
1.1 Deelvraag één: Wat houdt pesten in op de behandelgroepen? Blz. 6
Onderzoeksvraag één: Wat is pesten? Blz. 6
Onderzoeksvraag twee: Wat is het verschil tussen plagen en pesten? Blz. 7
Onderzoeksvraag drie: Wat zijn de oorzaken en gevolgen van pesten? Blz. 7
Onderzoeksvraag vier: Wat zijn de verschillende rollen met betrekking
tot pesten en wat zijn de kenmerken hiervan? Blz. 8
Onderzoeksvraag vijf: Hoe zien wij pestgedrag terug op MKT
Oostvoorne Blz. 9
Onderzoeksvraag zes: Hoe ziet groepsleiding pestgedrag terug op
MKT Oostvoorne? Blz. 9
Onderzoeksvraag zeven: Hoe zien kinderen het pesten op MKT
Oostvoorne? Blz. 10
Conclusie Blz. 11
1.2 Deelvraag twee: Wat zijn de effecten van (gedrag)stoornissen op pesten? Blz. 12
Onderzoeksvraag één: Welke (gedrag)stoornissen komen er binnen
MKT Oostvoorne voor en wat houden deze in? Blz. 12
Onderzoeksvraag twee: Hoe zien wij de kenmerken van de
(gedrag)stoornissen terug op de groepen Blz. 13
Onderzoeksvraag drie: Hoe zijn op de behandelgroepen kenmerken
van (gedrag)stoornissen terug te zien in combinatie met pesten Blz. 14
Conclusie Blz. 15
1.3 Deelvraag drie: Hoe wordt er door de groepsleiding van MKT Oostvoorne
omgegaan met pestgedrag? Blz. 16
Onderzoeksvraag één: Welke kennis, vaardigheden en houding heeft
de groepsleiding van pesten? Blz. 16
Onderzoeksvraag twee: Welke initiatieven neemt de groepsleiding
nog meer om met pestgedrag om te gaan Blz. 17
Onderzoeksvraag drie: Wat is de ervaring met groepsleiding om op
deze manier met pestgedrag om te gaan Blz. 18
Conclusie Blz. 19
4
1.4 Deelvraag vier: Welke methodieken worden er nationaal gebruikt met
betrekking tot omgaan met pestgedrag? Blz. 20
Onderzoeksvraag één: Welke methodieken worden er in de didactiek
gebruikt wat betreft omgaan met pesten Blz. 20
Onderzoeksvraag twee: Welke methodieken worden er in de didactiek
gebruikt wat betreft het voorkomen van pesten Blz. 21
Onderzoeksvraag drie: Wat is bruikbaar uit methodieken van de
didactiek op behandelgroepen? Blz. 22
Onderzoeksvraag vier: Welke methodieken worden er op behandelgroepen
gebruikt wat betreft het voorkomen van pesten? Blz. 22
Onderzoeksvraag vijf: Welke methodieken worden er op de
behandelgroepen gebruikt wat betreft het voorkomen van pesten? Blz. 23
Conclusie Blz. 24
1.5 Algemene conclusie Blz. 25
2. Aanbevelingen Blz. 26
2.1 Aanbeveling één: Competentie vergroten van de groepsleiding Blz. 26
2.2 Aanbeveling twee: Methodieken Blz. 30
2.3 Aanbeveling drie: Omgaan met pestgedrag Blz. 34
2.4 Evaluatiemoment Blz. 42
Nawoord Blz. 43
3. Bijlagen Blz. 44
3.1 Sfeerthermometer Blz. 44
3.2 Activiteit Blz. 45
3.3 Stoplichtsysteem Blz. 46
3.4 5G schema Blz. 47
3.5 Stop – denk – doeschema Blz. 48
3.6 Boosplan Blz. 49
3.7 Drukplan Blz. 50
3.8 Informatiebrochure Blz. 51
3.9 Beoordelingsadvies opdrachtgever Blz. 59
4. Bibliografie Blz. 61
5
Inleiding
Gedurende 20 weken is er onderzoek gedaan naar pestgedrag dat wordt gezien bij de kinderen op
MKT Oostvoorne. Er is onderzoek gedaan naar: wat pesten inhoudt, wat de invloed van de
(gedrag)stoornissen is op pesten, wat de houding, vaardigheden en kennis van groepsleiding is
met betrekking tot pesten en welke methodes er nationaal gebruikt worden om met pesten om te
gaan of om pesten te voorkomen. In dit adviesrapport vindt u allereerst een verkorte weergave
waarin de resultaten van ons onderzoek worden weergegeven.
Naar aanleiding van de conclusies die uit dit onderzoek zijn gekomen, is dit adviesrapport tot stand
gekomen.
In dit adviesrapport worden er drie aanbevelingen gedaan, namelijk:
1. Aanbeveling één: Competenties vergroten van de groepsleiding;
2. Aanbeveling twee: Methodiek voor het voorkomen van pesten;
3. Aanbeveling drie: Methodiek voor het omgaan met pesten.
De aanbevelingen bevatten een toelichting hoe deze te gebruiken zijn.
Bij het schrijven van het adviesrapport hebben wij de volgende definitie van pesten gehanteerd:
“Van pesten is sprake wanneer iemand herhaaldelijk of een lange tijd materiële en/of relationele,
maar altijd psychische schade ondervindt door bewust handelen van een of meer personen”
(Ruigrok, 2010). Wij hebben gekozen voor deze definitie omdat deze definitie de kern
overkoepelend weergeeft van wat pesten inhoudt.
Het adviesrapport is opgesteld naargelang de eisen van de opdrachtgever en voldoet hieraan.
Door dit adviesrapport heeft de groepsleiding de juiste handvatten om pestgedrag te voorkomen.
Ook staan er interventies beschreven die de groepsleiding kan gebruiken om met pestgedrag om te
gaan. Hierdoor voldoen we aan de eis van de opdrachtgever, namelijk: de groepsleiding weet hoe
ze pestgedrag kunnen voorkomen en hoe ze adequaat met eventuele escalaties om kunnen gaan.
Dit zorgt ervoor dat de groepsleiding op een proactieve manier kan handelen.
Voor ons is het project geslaagd als onze opdrachtgever en de groepsleiders de aanbevelingen
haalbaar en toepasbaar vinden.
De groepsleiding heeft zelf de mogelijkheid om de aanbevelingen aan te passen, om het zo
werkbaar mogelijk te maken op de groepen.
6
1. Verkorte weergave van de resultaten van het onderzoek
Inleiding
In deze verkorte weergave zijn alle deelvragen en onderzoeksvragen terug te vinden. Iedere
onderzoeksvraag is opgedeeld in een onderzoek en heeft vervolgens geleid tot een resultaat,
waardoor antwoord gegeven kan worden op de deelvragen. In het onderzoek staat beschreven wat
wij hebben onderzocht en op welke manier dit is gedaan. Het resultaat weergeeft onze bevindingen
die wij hebben gedaan na het verrichten van dit onderzoek. De uitwerking van de deelvragen
geven een antwoord op de doel- en vraagstelling.
Voor ons onderzoek hebben wij de volgende doelstelling opgesteld: “Binnen een half jaar heeft de
groepsleiding van MKT Oostvoorne door middel van een adviesrapport kennis gekregen in het
pestgedrag van de kinderen wat op de groepen voorkomt. Hierdoor kan er op een proactieve
manier met het pestgedrag van de kinderen omgegaan worden, waardoor pestgedrag
teruggedrongen kan worden.”.
Afhankelijk van bovenstaande doelstelling hebben we volgende vraagstelling opgesteld voor het
onderzoek: “Welke handvatten kunnen wij de groepsleiding (HBO, SPH opleiding), werkzaam op
het ‘MKT Oostvoorne’, voor kinderen en jeugdigen met zeer complexe gedragsproblemen,
aanbieden om op een proactieve manier om te gaan met pestgedrag?”.
1.1 Deelvraag één: Wat houdt pesten in op de behandelgroepen?
Onderzoeksvraag één: Wat is pesten?
Onderzoek
Wij hebben onderzocht wat pesten inhoudt en hebben hiervoor literatuur gebruikt. Om tot een
goede definitie van pesten te kunnen komen hebben wij ervoor gekozen om meerdere bronnen te
gebruiken. We hebben meerdere definities bekeken die het begrip ‘pesten’ duidelijk maakt. Het is
belangrijk om een eenduidige definitie van pesten te formuleren, zodat we allemaal dezelfde
definitie hanteren en weten wat pesten inhoudt. Daarnaast hebben we ook de groepsleiding
gevraagd wat zij verstaan onder pesten (zie onderzoeksvraag drie). Dit hebben we gedaan om het
begrip pesten zo concreet mogelijk duidelijk te hebben voor zowel de groepsleiding als voor ons.
Door middel van het literatuuronderzoek, zijn verschillende boeken naast elkaar gelegd en is er
vergeleken wat overeenkwam en wat niet overeenkwam en hetgeen dat in onze ogen het meest
volledig waren.
Resultaat
De volgende definitie van pesten hanteren wij: “Van pesten is sprake wanneer iemand
herhaaldelijk of een lange tijd materiële en/of relationele, maar altijd psychische schade ondervindt
door bewust handelen van een of meer personen” (Ruigrok, 2010, p. 19).
7
Onderzoeksvraag twee: Wat is het verschil tussen plagen en pesten?
Onderzoek
Wij hebben door middel van literatuurstudie onderzoek gedaan naar het verschil tussen plagen en
pesten, om het verschil tussen plagen en pesten te laten zien, en om de betrouwbaarheid van de
informatie te verhogen. Wederom is aan de groepsleiding gevraagd hoe zij dit verschil zien (zie
onderzoeksvraag 3). We hebben ervoor gekozen om deze vraag te onderzoeken omdat bij aanvang
van het onderzoek niet helemaal duidelijk was wanneer er gepest of geplaagd werd.
Resultaten
Om adequaat te kunnen reageren op pestgedrag, is het belangrijk om een onderscheid te kunnen
maken in plaag- en pestgedrag. Plagen heeft namelijk geen kwade bedoelingen, is plezierig en de
relaties worden onderling hervat. Pesten is echter ingrijpender. Iemand wordt bewust gekwetst, de
strijd is ongelijk en de gevolgen voor het slachtoffer zijn ingrijpend. Het is belangrijk om het
verschil tussen pesten en plagen goed in kaart te brengen zodat duidelijk is wat plagen en pesten
inhoudt. Als dit duidelijk is dan kun je pestgedrag veel makkelijker signaleren en er adequater op
inspelen.
Onderzoeksvraag drie: Wat zijn de oorzaken en gevolgen van pesten?
Onderzoek
Om erachter te komen wat ten grondslag ligt aan het pestgedrag bij kinderen, en wat de gevolgen
hiervan zijn, willen wij zicht krijgen op de oorzaken en gevolgen van pesten. Het is belangrijk voor
de groepsleiders dat zij weten waar pestgedrag vandaan kan komen, zodat zij hier proactief op in
kunnen spelen voordat er een pestsituatie ontstaat. Daarnaast is het belangrijk om kennis van de
gevolgen te hebben om hier adequaat op in te spelen. We hebben verschillende literatuurboeken
gebruikt om aan informatie te komen over de oorzaken en gevolgen. Wij hebben ervoor gekozen
om oorzaken te benoemen vanuit het kind zelf, maar ook vanuit de ouders. Hier is voor gekozen
omdat wij het belangrijk vinden om de oorzaak vanuit beide perspectieven te bekijken om het
gedrag van het kind zo goed mogelijk te kunnen verklaren.
Resultaten
Oorzaken:
In de literatuur die wij bestudeerd hebben zijn verschillende oorzaken vermeld. Er liggen oorzaken
bij de ouders/verzorgers, maar ook bij het kind zelf. Uit onderzoek is gebleken dat pestkoppen
weinig tot niet gecorrigeerd worden door hun ouders en te weinig aandacht krijgen van hun
ouders. Ze vertonen impulsief gedrag, weinig apathie en bij deze kinderen is de kans groter dan bij
‘normale’ kinderen dat zij in het criminele circuit belanden. De oorzaken die bij het kind gevonden
worden zijn: pesten uit frustratie, pesten om agressie af te reageren, pesten als lid van een groep
en pesten omdat het wordt voorgedaan.
8
Gevolgen:
Slachtoffer: ze worden kwetsbaar en onzeker, krijgen angst en een minderwaardigheidsgevoel,
hebben moeite om sociale relaties op te bouwen, het herstel duurt lang, ze trekken zich terug in
een eigen veilige wereld, het blijft moeilijk om een opleiding te gaan volgen of werk te zoeken.
Pestkoppen: ze krijgen op latere leeftijd moeite met het onderhouden van sociale contacten, ze
hebben weinig zelfkennis, gaan langer door met agressief gedrag, ze komen sneller en vaker in
aanraking met alcoholmisbruik, politie en crimineel gedrag.
Toeschouwers en meelopers: niemand voelt zich meer veilig, er wordt naar veiligheid gezocht, er is
weinig vertrouwen onderling, er is geen sprake meer van echte vriendschappen en spanningen
kunnen hoog oplopen in de groep.
Onderzoeksvraag vier: Wat zijn de verschillende rollen met betrekking tot
pesten en wat zijn de kenmerken hiervan?
Onderzoek
Op onderzoeksvraag vier is antwoord gegeven door middel van literatuur onderzoek. Hier zijn de
rollen van pesten onderzocht en wat kenmerken van deze rollen zijn. Er is voor literatuuronderzoek
bij deze vraag gekozen omdat deze manier het beste aansluit op de vraag. Door middel van
literatuuronderzoek te doen hebben we verschillende informatie uit boeken naast elkaar gelegd en
gekeken of de rollen met bijbehorende kenmerken overeen kwamen.
Uit de gevonden informatie is een selectie gemaakt van de te gebruiken informatie. Deze
informatie is geselecteerd op de punten die voor ons het duidelijkst, het meeste toepasbaar waren
op het onderzoek en het meeste in verschillende bronnen overeen kwamen.
Resultaten
Binnen pesten worden er vijf rollen onderscheiden: de pester, het slachtoffer, de meeloper, de
verdediger en de buitenstaander. De pester neemt het initiatief om te gaan pesten, deze persoon is
meestal wat agressiever dan leeftijdsgenoten.
Het slachtoffer is het kind dat gepest wordt. Het slachtoffer wordt niet gekozen vanwege uiterlijke
kenmerken, maar vanwege een bepaalde manier van gedragen. Slachtoffers zijn vaak kwetsbaar,
wat ervoor zorgt dat deze persoon ‘een makkelijkere prooi’ is. Ze kunnen zich niet goed verweren
tegen het pestgedrag. Er zijn twee verschillende rollen van slachtoffers, de passieve- en
provocerende slachtoffers. Provocerende slachtoffers onderscheiden zich van de passieve
slachtoffer doordat ze meer van zich laten zien. Zo zullen ze wel terug slaan of iets terug zeggen,
maar zijn ze niet doeltreffend. De middengroep bestaat uit de meeloper, verdediger en
buitenstaander. Doordat leeftijdsgenoten bang worden van de pester, nemen zij soms de rol van
de meeloper aan om zo hun eigen positie bij de pester veilig te stellen. Zo willen ze voorkomen om
zelf gepest te worden, ze zullen bijvoorbeeld lachen om wat de pester doet en zegt en keuren het
gedrag zo als het ware goed waardoor het pesten in stand blijft. Ze laten zich leiden door de
pester. De verdediger zal het (af en toe) opnemen voor het slachtoffer. Hij of zij vindt het niet
goed dat er gepest wordt en is niet bang voor de pester.
9
De verdediger kan een invloed uitoefenen om het pesten te laten stoppen. De buitenstaander
houdt zich afzijdig van het pesten. Ze doen er niet aan mee, maar zullen ook niets doen om het te
stoppen.
Deze rolverdeling is niet in elke situatie hetzelfde, de pester is niet in elke situatie de pester. Zo
kan het zijn dat deze op de sportclub een andere rol aanneemt. Het kan zijn dat pesten hier totaal
niet getolereerd wordt of dat de sfeer heel anders is wat maakt dat rollen verschuiven.
Onderzoeksvraag vijf: Hoe zien wij pestgedrag terug op MKT Oostvoorne?
Onderzoek
Om antwoord te geven op de deelvraag: ‘Wat houdt pesten in op de behandelgroepen’? is het
belangrijk om zicht te krijgen op wat wij signaleren aan pestgedrag op de verschillende groepen.
Om zicht te krijgen op het pestgedrag hebben we op vier groepen geobserveerd. Voor het
observeren hebben we een signaleringslijst (dit is te vinden in het onderzoeksverslag) gemaakt om
bepaalde gedragingen in kaart te brengen. Een signaleringslijst is een handig hulpmiddel en geeft
een overzicht van bepaalde gedragingen die in kaart gebracht moeten worden. We hebben een
signaleringslijst samengesteld om bepaalde gedragingen in kaart te brengen. Hierin werden de
volgende gedragingen vermeld: gedrag met woorden, lichamelijk, door uitsluiting, door stelen,
vernieling en bezittingen, door afpersing.
Resultaten
Pestgedrag met woorden kwam het meest voor. Kinderen noemen een kind vaak bij hun bijnaam.
Veel kinderen zijn onzeker over zichzelf en hebben een laag zelfbeeld waardoor zij bang zijn om
gepest te worden. Vaak pesten zij hierdoor een ander kind. Kinderen pakken regelmatig speelgoed
van elkaar af en zijn jaloers op elkaars kleding of spullen.
Onderzoeksvraag zes: Hoe ziet de groepsleiding pestgedrag terug op MKT
Oostvoorne?
Onderzoek
Op onderzoeksvraag zes is antwoord gegeven door middel van een interview. Het gaat hier om de
visie en de mening van de groepsleiding, het interview sluit hier zo bij aan dat hierdoor direct een
snel antwoord verkregen kan worden.
Resultaten
De groepsleiding gaf aan pestgedrag zeker terug te zien. De kinderen vertonen verschillende
vormen van pestgedrag als negeren en het bewust pijn doen van een ander. De groepsleiding gaf
aan dat pesten zich opstapelt. Zo kan er iets kleins gebeuren, een duwtje geven om ergens bij te
kunnen, en breidt zich dit uit tot pestgedrag. Doordat de kinderen samenwonen en elkaar vaak
zien, kennen ze elkaar goed, ze weten elkaars zwakke punten. Deze zwakke punten gebruiken ze
ook tijdens het pesten.
10
De groepsleiding merkte dat er weinig geplaagd werd, de kinderen willen elkaar bewust pijn doen.
Door de problematiek van de kinderen en doordat velen een verstoord zelfbeeld hebben, kunnen
de kinderen weinig hebben.
Grapjes worden meestal verkeerd en zeer negatief opgevat. Ze trekken het persoonlijk aan en
reageren snel op elkaar. De groepsleiding gaf aan dat de meest beschadigde kinderen vaak het
gemeenst zijn.
De groepsleiding ziet de rol van pester en slachtoffer terug, echter neemt niet steeds dezelfde
persoon de betreffende rol aan.
Ook de rol van meeloper ziet de groepsleiding terug, kinderen kunnen meegaan in wat het, op dat
moment, dominante kind doet. Sommige kinderen zijn bang voor een ander en zullen daarom
meegaand zijn in diens gedrag.
De rol van de verdediger ziet de groepsleiding terug doordat sommige kinderen het opnemen voor
het gepeste kind en begrip hiervoor tonen. De rol van de buitenstaander komt minder vaak voor,
deze is alleen te zien als er een nieuw of jong kind op de groep komt. Deze houdt zich dan vaak
buiten situaties.
Onderzoeksvraag zeven: Hoe zien kinderen het pesten op MKT
Oostvoorne?
Onderzoek
Om zicht te krijgen op hoe de kinderen het pestgedrag zien en ervaren op de groepen, hebben wij
ervoor gekozen om een vragenlijst op te stellen en deze vragen met de kinderen te bespreken (dit
is te vinden in het onderzoeksverslag). Bij het bedenken van de vragen hebben wij met een aantal
dingen rekening gehouden: de relevantie voor het onderzoek, de leeftijden van de kinderen, soort
vragen en de moeilijkheidsgraad van de vragen. Daarnaast hebben wij gekeken naar de
haalbaarheid om deze vraag te beantwoorden. We konden niet alle kinderen interviewen omdat dit
te veel kinderen waren en het onderzoek dan te groot zou worden.
Daarom hebben wij besloten om ons aan te sluiten bij de kinderraad waar zeven kinderen
aanwezig waren. Deze kinderen waren ongeveer in de leeftijd van negen t/m twaalf jaar.
Resultaten
Wij hebben vragen gesteld aan zeven kinderen die aanwezig waren bij de kinderraad. We hebben
ervoor gezorgd dat we de vragen open stelden, zodat er verschillende antwoorden op gegeven
konden worden. Sommige kinderen gaven aan dat ze zelf weleens gepest werden, maar ook zelf
andere kinderen pesten. De kinderen konden allemaal antwoord geven op de vraag wat pesten was
en konden hier ook voorbeelden bij geven. Een enkeling benoemde het verschil tussen plagen en
pesten. Over het algemeen wordt er veel gepest op de groepen en vooral in de vorm van elkaar
vernederen door elkaar bij de bijnaam te noemen. Ieder kind gaat anders om met pestgedrag. De
een negeert het, de ander loopt er voor weg en weer een ander maakt het bespreekbaar.
11
Conclusie
Wat houdt pesten in op de behandelgroepen?
“Van pesten is sprake wanneer iemand herhaaldelijk of een lange tijd materiële en/of relationele,
maar altijd psychische schade ondervindt door bewust handelen van een of meer personen”
(Ruigrok, 2010, p. 19).
De groepsleiding gaf aan moeilijk het verschil te zien tussen plagen en pesten. Plagen en pesten
ligt op het eerste gezicht dicht bij elkaar, maar er zit zeker een groot verschil tussen deze twee
begrippen. Het belangrijkste verschil tussen pesten en plagen is echter dat pesten met opzet
gebeurt. Pesten uit zich in verschillende vormen zoals vernieling, uitschelden, pijn doen en
buitensluiten. Bij pesten kan het zijn dat een kind geïsoleerd raakt van de groep wat moeilijk is om
terug te draaien. Doordat de kinderen bij elkaar wonen en elkaar veel zien, weten ze ook veel van
elkaars persoonlijke leven af. Ze weten elkaars zwakke plekken en kiezen hier dan ook bewust voor
om een ander hiermee te pesten. Door de problematiek van de kinderen reageren ze erg snel op
elkaar, ze kunnen weinig hebben van elkaar en vangen een plagerig grapje al gauw op als iets
negatiefs.
Er is naar voren gekomen dat pestgedrag met woorden het meeste voor kwam. Vooral vernederen
en kleineren kwamen het meeste naar voren. De groepsleiding heeft aangegeven dat fysiek pesten,
zoals slaan en spugen, ook voorkomt op de groepen. Echter is dit in onze observaties niet tot
weinig naar voren gekomen. Hier dient toch rekening mee gehouden te worden, omdat de
groepsleiding aan heeft gegeven dat dit gedrag wel degelijk voorkomt. Ook de kinderen van
verschillende groepen hebben aangegeven dat er gepest wordt. Ze gaven aan dat ook zij fysiek
pesten terug zien op de groepen. Veel kinderen zijn bang om zelf gepest te worden en daarom
pesten ze mee zodat ze zelf geen buitenbeentje worden. Jaloezie komt ook regelmatig voor.
Kinderen zijn jaloers op elkaars speelgoed of kleren. Dit heeft tot gevolg dat er met pestgedrag op
gereageerd wordt. Als een kind pestgedrag vertoont, neemt hij of zij de rol van ‘pester’ of
‘meeloper’ aan. De gepeste is dan ‘het slachtoffer’, verder is er ook nog de rol van ‘de
buitenstaander’. De rollen komen allen voor op de groepen, de een meer dan de ander. In
tegenstelling tot wat de literatuur zegt, kunnen kinderen in dezelfde groep verschillende rollen
aannemen. De ene keer slachtoffer, de andere keer pester, de andere keer buitenstaander.
12
1.2 Deelvraag twee: Wat zijn de effecten van (gedrag)stoornissen op
pesten?
Onderzoeksvraag één: Welke (gedrag)stoornissen komen er binnen MKT-
Oostvoorne voor en wat houden deze in?
Onderzoek
Om onderzoeksvraag één van deelvraag twee te kunnen beantwoorden is middels een interview
met de gedragswetenschapper gevraagd welke stoornissen het meest voorkomt op MKT-
Oostvoorne. Het uitgewerkte interview met de gedragswetenschapper is te vinden in het
onderzoeksverslag. De gedragswetenschapper noemde de stoornissen hechtingsstoornis, ODD,
ADHD en MCDD. Er is voor gekozen om CD ook uit te werken aangezien uit ons vooronderzoek
gebleken is dat pesten een kenmerk is van CD. Aan de hand van literatuuronderzoek is informatie
over deze stoornissen verkregen.
Resultaten
Hechtingsstoornis.
Kinderen met een hechtingstoornis hebben zich toen zij jong waren niet veilig kunnen hechten aan
volwassenen. Dit kan bijvoorbeeld komen doordat het kind verwaarloosd of mishandeld is. Het kind
ontwikkelt dan een onveilige hechting. Kenmerken van een hechtingsstoornis zijn: een niet goed
ontwikkeld geweten, aangaan van oppervlakkige relaties, geen vertrouwen hebben in volwassenen,
het onder controle houden, taxeren en manipuleren van de wereld om zich heen.
ODD en CD
ODD en CD zijn beiden gedragstoornissen. ODD is milder dan CD. Kinderen met ODD worden
ervaren als lastig en negatief, ze zijn zelden gewelddadig. Kinderen met CD kunnen echter
gewelddadig en crimineel gedrag laten zien. Kenmerken van kinderen met ODD zijn onder andere:
verzetten tegen de regels, weigeren te luisteren naar volwassenen, anderen met opzet ergeren en
vaak boos of geïrriteerd zijn op anderen. Kenmerken van CD zijn onder andere: anderen
bedreigen, pesten of intimideren, gevechten uitlokken, lichamelijk letsel toebrengen en liegen of
stelen.
ADHD
ADHD is onder te verdelen in drie types:
- Type één; overwegend niet oplettende type (ook wel ADD): Bij kinderen met ADD
ontbreekt het hyperactieve en impulsieve element. Kinderen met ADD hebben vooral
moeite met het concentreren.
- Type twee; het hyperactieve type: Deze kinderen zijn rusteloos, ze kunnen niet stil zitten,
praten veel en voelen zich onrustig van binnen. Naast hyperactiviteit is impulsiviteit ook
een belangrijk kenmerk bij dit type. Kinderen die impulsief zijn praten bijvoorbeeld voor
hun beurt.
- Type drie; het gemengde type: kinderen met het gemengde type van ADHD vertonen
kenmerken van zowel type één als type twee.
13
PDD-NOS
Kinderen met PDD-NOS hebben problemen met communicatie, sociale interactie en fantasie.
Autisme is een pervasieve stoornis. Dit betekent dat het invloed heeft op verschillende
ontwikkelingsgebieden. Kenmerken van PDD-NOS kunnen zijn: angstig en onhandig zijn in sociale
situaties, nauwelijks leren van sociale ervaringen, angst voor veranderen, wederkerigheid in
contact ontbreekt, houdt zich vast aan routines en toont eenzijdige belangstelling.
Kinderen met PDD-NOS zijn vaak erg angstig. Om deze angst te voorkomen houden kinderen met
PDD-NOS zich graag vast aan vaste patronen.
MCDD
Kinderen met MCDD hebben naast problemen die overeenkomen met de kenmerken van PDD-NOS
ook problemen met de emotieregulatie. Een beetje boosheid wordt bij deze kinderen razernij en
een beetje angst wordt paniek. Kinderen met MCDD hebben in tegenstelling tot kinderen met PDD-
NOS een sterke fantasie. Het scheiden van werkelijkheid en fantasie is voor hen lastig waardoor de
fantasieën angst kunnen oproepen. Kinderen met MCDD nemen initiatief in het contact met andere
kinderen. Zij missen alleen het vermogen om sociale verhoudingen te doorzien. Kinderen met
MCDD kunnen zich in één op één contact goed handhaven. Wanneer situaties complexer worden
gaat het sneller mis.
Onderzoeksvraag twee: Hoe zien wij de kenmerken van de
(gedrag)stoornissen terug op de groepen?
Onderzoek
Aan de hand van een signaleringslijst is aan de hand van de kenmerken van de
(gedrag)stoornissen, die onderzocht zijn tijdens onderzoeksvraag één, geobserveerd. De
signaleringslijst en de uitgewerkte observaties zijn te vinden in het onderzoeksverslag. Om de
betrouwbaarheid en validiteit van de observaties te verhogen is geobserveerd op vier verschillende
behandelgroepen van MKT Oostvoorne.
Resultaten
Uit de observaties is gebleken dat er voornamelijk kenmerken van hechtingsstoornis, ADHD en
ODD terug te zien zijn op groepen. Een hechtingsstoornis uit zich vooral in het observerende
gedrag. De kinderen op de groepen hielden alles in hun omgeving in de gaten en anticipeerden hier
op. Daarnaast was bij een aantal kinderen te zien dat hun geweten niet goed ontwikkeld was.
Kinderen op de groepen lieten tegenstrijdige reacties zien en er waren kinderen die manipuleerden.
ADHD was voornamelijk terug te zien in het bewegelijke en drukke gedrag. De kinderen konden
moeilijk stil zitten en praatten veel. Daarnaast waren de kinderen op de groepen ook wat impulsief.
Ze ondernamen vaak activiteiten zonder hier van te voren over na te denken of zonder te vragen
of het van groepsleiding mag. ODD is terug gezien in het brutale en opstandige gedrag. Er waren
bijvoorbeeld kinderen die niet luisterden naar de groepsleiding of een brutaal antwoord gaven.
Daarnaast waren er ook een aantal kinderen die regelmatig driftig waren. Een kenmerk van ODD is
het met opzet ergeren van anderen en het zich ergeren aan anderen.
14
Dit is ook regelmatig gezien op de groepen. Kinderen wisten bijvoorbeeld precies de dingen te
zeggen die een groepsgenoot niet leuk vindt. Ook waren kinderen vaak zelf snel geïrriteerd.
Onderzoeksvraag drie: Hoe zijn op de behandelgroepen kenmerken van
(gedrag)stoornissen terug te zien in combinatie met pesten?
Onderzoek
Voor deze onderzoeksvraag is geobserveerd. Op de signaleringslijst die is gebruikt voor
onderzoeksvraag twee is ruimte over gelaten om opmerkingen te schrijven. In deze ruimte hebben
wij situaties beschreven die voor gevallen zijn tijdens het observeren. Tijdens de observaties
hebben wij gelet op pestgedrag en aan welk kenmerk van (gedrag)stoornissen dit pesten
gekoppeld kan worden. In het vak voor opmerkingen hebben wij beschreven hoe wij pestgedrag
terug zien op de groep gekoppeld aan een kenmerk van een (gedrag)stoornis. De uitgewerkte
observaties zijn te vinden in het onderzoeksverslag. Om de betrouwbaarheid en validiteit van de
observaties te verhogen zijn de observaties uitgevoerd op vier behandelgroepen binnen MKT-
Oostvoorne. Naast observeren hebben wij de groepsgeleiding van vier verschillende groepen
geïnterviewd en hebben wij de gedragswetenschapper geïnterviewd. De uitgewerkte interviews zijn
te vinden in het onderzoeksverslag. De geïnterviewde professionals hebben dagelijks met de
kinderen en de behandelgroepen te maken en weten wat er speelt. Door hen te interviewen
kunnen wij hun kennis en ervaring gebruiken om een goed beeld te krijgen over de invloed van
(gedrag)stoornissen op pesten.
Resultaten
Tijdens het observeren bleek dat de groepen waar weinig kenmerken van (gedrag)stoornissen
terug te zien waren ook weinig pesten te zien was. Groepen waar veel kenmerken van
hechtingstoornis, ADHD en ODD te zien waren werd op het moment van de observatie ook veel
gepest. De kenmerken van de (gedrag)stoornissen kwamen overeen met de manier waarop gepest
werd. Kinderen met ADHD waren erg impulsief en verstoorden het spel van andere kinderen.
Bijvoorbeeld doordat zij speelgoed van een ander kind afpakte. Kinderen met ODD ergerden
andere kinderen met opzet. De kinderen wisten precies wat ze moesten zeggen tegen of over
groepsgenoten om hen te irriteren. Daarnaast waren zij zelf ook snel geïrriteerd. Er waren ook
kinderen die op een manipulerende manier pestten, dit past het beste bij de hechtingstoornis. Bij
de hechtingsstoornis is manipuleren van anderen een kenmerk.
Uit de interviews gehouden met de groepsleiding van vier verschillende behandelgroepen en de
gedragswetenschapper van MKT-Oostvoorne is gebleken dat zij vooral pesten als kenmerk terug
zien bij kinderen met een hechtingsstoornis. Zij vertelden dat zij zich niet kunnen inleven in
anderen en daarom niet weten hoe pesten voor een ander kan voelen. Ook gaven zij aan dat
kinderen met een hechtingsstoornis vaak op een manipulerende manier pesten. De groepsleiding
ziet ook pestgedrag terug bij kinderen met ADHD. Zij zouden het spel van andere kinderen
verstoren.
15
De groepsleiding en de gedragswetenschapper konden uit ervaring niet zeggen welke kinderen met
welke (gedrag)stoornis vaak het slachtoffer zijn van pesten. Alle kinderen pesten elkaar ongeacht
welke stoornis zij hebben.
Conclusie
Wat zijn de effecten van(gedrag)stoornissen op pesten?
Uit onderzoek is gebleken dat (gedra)stoornissen het pesten niet veroorzaken. Ook kinderen
zonder stoornis pesten. Wel hebben de (gedrag)stoornissen invloed op het pesten. Kinderen met
een hechtingsstoornis, ADHD en ODD pesten op de behandelgroepen van MKT Oostvoorne
regelmatig. Kinderen met ADHD pesten op een impulsieve manier. Zij pakken bijvoorbeeld
speelgoed af omdat zij hier zelf graag mee willen spelen. Kinderen met een hechtingstoornis pesten
op een kleinerende en/of manipulerende manier. Ze zeggen bijvoorbeeld: ‘wanneer jij dit tegen de
groepsleiding zegt ben ik jouw vriend niet meer’. Daarnaast gunnen ze elkaar weinig. Bij kinderen
met een hechtingsstoornis is het geweten niet goed ontwikkeld. Hierdoor kunnen zij zich niet goed
inleven in een ander. Dit maakt dat zij de gevolgen van pesten niet inzien.
Kinderen met ODD pesten door andere kinderen bewust te ergeren. Ze zeggen bijvoorbeeld
kwetsende dingen of verdraaien de naam van groepsgenoten.
Uit het onderzoek kan geconcludeerd worden dat de (gedrag)stoornissen effect hebben op het
pesten wat voorkomt op de behandelgroepen. Tijdens het geven van aanbevelingen moet daarom
rekening gehouden worden met de invloed die (gedrag)stoornissen hebben op pesten.
16
1.3 Deelvraag drie: Hoe wordt er door de groepsleiding van MKT
Oostvoorne omgegaan met pestgedrag?
Onderzoeksvraag één: Welke kennis, vaardigheden en houding heeft de
groepsleiding van pesten?
Onderzoek
Voor het juist onderzoeken van deze onderzoeksvraag hebben we de volgende onderzoeksmiddelen
gebruikt: observatie van de groepsleiding, enquête voor de groepsleiding, interview met de
afdelingscoördinator Annemarie Dekker en gedragswetenschapper Anneke Reijnders en hebben we
literatuur gezocht. De uitwerking van deze onderzoeksmiddelen kunt u terugvinden in het
onderzoeksverslag.
Resultaten
Kennis
De groepsleiding denkt zelf goed na over hoe ze om willen gaan met pestgedrag. Door MKT
Oostvoorne wordt er geen extra kennis of een workshop/training aangeboden.
De kennis van de groepsleiding over wat pesten inhoudt en wat het verschil is tussen plagen en
pesten is goed. De groepsleiding kan dit omschrijven.
De kennis van de groepsleiding over de vormen van pesten en de rollen van pesten is beperkt. De
groepsleiding heeft hier wel weet van, maar kan niet alles goed benoemen.
De kennis van de groepsleiding over de oorzaken van pesten en de gevolgen van pesten is erg
beperkt. De groepsleiding richt zich hierbij alleen op het slachtoffer.
Vaardigheden
De vaardigheden die de groepsleiding heeft van pesten komt van hun HBO SPH opleiding, door hun
ervaring of van collega’s. De groepsleiding heeft geen speciale trainingen gevolgd voor het omgaan
met specifieke problematieken. De gedragswetenschapper geeft aan dat de groepsleiding goed
weet hoe ze met verschillende gedragingen om moeten gaan. Ook geeft zij aan dat de
groepsleiding op pesten hetzelfde reageert dan op ander onacceptabel gedrag. Zelf is de
groepsleiding daar verdeeld over, de helft van de groepsleiding reageert anders op pestgedrag dan
op ander onacceptabel gedrag. De groepsleiding doet dit omdat een ander kind er de dupe van is
en pesten schade in de toekomst kan opleveren.
Houding
De houding van de groepsleiding over pesten is erg eenduidig. Alle groepsleiding vindt het
verschrikkelijk en het mag niet getolereerd worden. Iedereen mag zichzelf zijn van de
groepsleiding en iedereen hoort zich gewaardeerd en veilig te voelen.
17
Onderzoeksvraag twee: Welke initiatieven neemt de groepsleiding nog
meer om met pestgedrag om te gaan?
Onderzoek
Voor het juist onderzoeken van deze onderzoeksvraag hebben we de volgende onderzoeksmiddelen
gebruikt: observatie van de groepsleiding, interview met afdelingscoördinator Annemarie Dekker
en gedragswetenschapper Anneke Reijnders, interview met groepsleiding, literatuur en we hebben
een enquête afgenomen bij de groepsleiding. De uitwerking van deze onderzoeksmiddelen kunt u
vinden in het onderzoeksverslag.
Resultaten
De groepsleiding van de verschillende groepen nemen de volgende initiatieven om met pestgedrag
om te gaan;
- Bespreken op de methodiekvergaderingen
- Stellen van duidelijke groepsregels
- Preventief handelen: De groepsleiding gaf aan dat ze dit doen door afspraken te maken, positieve
stimulering, weet welke kinderen niet leuk samen spelen, kinderen kort houden enzovoort.
- Straffen: Door alle groepsleiding werd er direct gereageerd op pestgedrag. De kinderen werden
vaak uit de situatie gehaald, ze moesten naar de trap of naar hun kamer.
Door de groepsleiders van de verschillende groepen worden met de volgende initiatieven anders
om gegaan;
- Positief bekrachtigen: Op iedere groep was dit erg wisselend. Sommige groepsleiders maakten
hier veel gebruik van, en andere groepsleiding nauwelijks.
- Consequent handelen: Afhankelijk van of de groepsleiders aanwezig waren op de groep of niet.
Als de groepsleiders aanwezig waren op de groep waren ze erg consequent. Als de groepsleiders
afwezig waren, maakten de kinderen daar misbruik van en konden de groepsleiders niet
consequent reageren.
- Toezicht houden: Op iedere groep was dit erg wisselend. Sommige groepsleiders wisten steeds
goed waar de kinderen waren, terwijl andere groepsleiders de kinderen vrij los lieten.
- Groepsgesprek: Ook het antwoord op deze vraag was erg wisselend. Op sommige groepen werd
er op regelmatige basis een groepsgesprek gevoerd, terwijl op andere groepen alleen een
groepsgesprek werd gevoerd als het speelde bij de kinderen of als er een situatie van pesten was
voorgevallen.
18
Op de verschillende groepen wordt er niet veel gebruik gemaakt van de volgende initiatieven;
- Kindvergaderingen: De afdelingscoördinator vertelde ons dat er iedere week kindvergaderingen
werden gehouden. Van de groepen kregen we terug dat dit niet regelmatig gedaan werd.
- Groepsdoel: Het stellen van een groepsdoel wordt maar bij enkele groepen gebruikt.
- Boekjes/films: Er is geen specifiek materiaal rond pesten.
- Melden pestprobleem: Voor de groepsleiding is het duidelijk hoe ze een pestprobleem moeten
melden, ze bespreken dit met elkaar en rapporteren het. De groepsleiding geeft aan dat het voor
de kinderen niet duidelijk is hoe ze een pestprobleem dienen te melden.
Onderzoeksvraag drie: Wat is de ervaring van de groepsleiding om op
deze manier met pestgedrag om te gaan?
Onderzoek
Voor het juist onderzoeken van deze onderzoeksvraag hebben we gebruik gemaakt van de
volgende onderzoeksmiddelen: een interview met afdelingscoördinator Annemarie Dekker en
gedragswetenschapper Anneke Reijnders en hebben we een enquête afgenomen bij de
groepsleiding. De uitwerking van deze onderzoeksmiddelen kunt u terug vinden in het
onderzoeksverslag.
Resultaten
De groepsleiders geven aan dat ze het fijn vinden om op deze manier met het pestgedrag om te
gaan, wel geven ze aan dat ze niet veel andere manieren kennen.
De afdelingscoördinator Annemarie Dekker zegt dat de groepsleiders het goed vinden omdat ze
niet anders weten en volgens gedragswetenschapper Anneke Reijnders komen de groepsleiders er
samen met haar vaak goed aan uit hoe ze het willen oplossen.
19
Conclusie
Hoe wordt er door de groepsleiding van MKT Oostvoorne omgegaan met pestgedrag?
De groepsleiding neemt verschillende initiatieven om pestgedrag te stoppen. Ze bespreken
pestgedrag op de methodiekvergadering, ze stellen duidelijke groepsregels, ze handelen preventief
en het pestgedrag wordt direct consequent gestraft.
Iedere groepsleiding gaat op een eigen manier om met positief bekrachtigen, consequent
handelen, toezicht houden en het houden van een groepsgesprek. De groepsleiding geeft hier
duidelijk een eigen invulling aan. Zo wordt er door de ene groepsleiding veel complimentjes
gegeven en door andere groepsleiding nauwelijks.
Opvallend was ook dat de kinderen goed kijken of ze in de gaten werden gehouden door de
groepsleiding. Als de groepsleiding niet op de groep is dan maken de kinderen daar duidelijk
misbruik van en kan de groepsleiding hier moeilijker consequent op reageren. Ook vonden we het
erg opvallen dat het toezicht houden erg verschillend was per groep. Sommige groepsleiding
wisten steeds goed waar de kinderen waren, terwijl andere groepsleiding de kinderen vrij los liet.
Het hebben van een groepsgesprek was erg wisselend per groep. Op sommige groepen waren er
regelmatig gesprekken, terwijl op andere groepen alleen een groepsgesprek was als er een
pestsituatie was voorgevallen.
Uit bovenstaand onderzoek is gebleken dat de competentie van de groepsleiding vergroot kan
worden.
De kennis die de groepsleiding heeft over pesten is over bepaalde onderwerpen beperkt. Over
andere onderwerpen is de kennis goed.
Met betrekking tot de vaardigheden kon de groepsleiding goed inspelen op de individuele behoeften
van de kinderen en weten ze goed hoe ze met verschillende gedragingen om moeten gaan. Wel
was het opvallend dat ze vrij verdeeld waren of ze wel of niet anders omgaan met pestgedrag dan
met ander onacceptabel gedrag.
Voor de houding van de groepsleiding geldt dat ze pestgedrag niet tolereren, ze vinden het
allemaal onacceptabel als een kind pestgedrag laat zien.
De groepsleiding geeft zelf aan dat ze het prima vinden om op de huidige manier met het
pestgedrag om te gaan. Wel zegt een groepsleiding en de afdelingscoördinator dat ze niet goed
weten hoe ze anders met het pestgedrag om zouden moeten gaan.
20
1.4 Deelvraag vier: Welke methodieken worden er nationaal gebruikt
met betrekking tot omgaan met pestgedrag?
Onderzoeksvraag één: Welke methodieken worden er in de didactiek
gebruikt wat betreft omgaan met pesten?
Onderzoek
Deze onderzoeksvraag hebben wij beantwoord door middel van literatuuronderzoek en een
onderzoek naar scholen. We hebben scholen door het hele land benaderd zodat wij een beeld
hadden welke methodieken er zoal gebruikt worden. In het onderzoeksverslag is een uitwerking
van dit onderzoek te vinden.
Aan de hand van die resultaten zijn we bepaalde methodieken verder gaan uitwerken. We hebben
literatuur gebruikt en officiële websites van de methodieken. We hebben dus op verschillende
manieren informatie verzameld. Voor een uitgebreide versie van de resultaten zie het
onderzoeksverslag.
Resultaten
Er zijn veel verschillende methodieken die op scholen worden gebruikt wat betreft omgaan met
pesten. Er zijn methodes die gebruik maken van beïnvloeding op verschillende elementen, zoals de
vijfsporenaanpak of de PRIMA-methode. De vijfsporenaanpak oefent invloed uit op de verschillende
rollen die bij het pesten zijn betrokken: de pester, het slachtoffer, de school/de leerkracht, de
ouders en de middengroep. De PRIMA-methode heeft interventies op verschillende niveaus:
schoolniveau, groepsniveau en individueel niveau.
Een andere methode die gebruikt wordt om pesten te laten stoppen is de No Blame aanpak. Deze
aanpak werkt vanuit een niet straffend model en het legt de touwtjes in handen van de leerlingen
zelf. Er wordt een ‘onafhankelijke’ groep van leerlingen opgesteld die aan de slag gaat om het
probleem op te lossen. Hierdoor krijgen leerlingen de kans om zelf conflicten op te lossen en zo
leren leerlingen nieuwe vaardigheden aan.
Ook zijn er nog een paar methodes die gebruikt worden om de weerbaarheid van kinderen te
vergroten. Zo kunnen kinderen, vooral de slachtoffers van pestgedrag, nieuwe vaardigheden
ontwikkelen zodat ze meer weerbaar worden voor, onder andere, pesten. Voorbeelden van deze
methodieken zijn het Marietje Kesselsproject, de Sta Sterk training en Keijzertrainingen.
Daarnaast zijn alle scholen verplicht om een pestprotocol in gebruik te hebben. Hier wordt gebruik
van gemaakt wanneer het pesten bijvoorbeeld uit te hand loopt.
21
Onderzoeksvraag twee: Welke methodieken worden er in de didactiek
gebruikt wat betreft het voorkomen van pesten?
Onderzoek
Bij deze onderzoeksvraag zijn we hetzelfde te werk gegaan als bij de eerste onderzoeksvraag. We
hebben aan de hand van de resultaten van het scholenonderzoek onderzoek gedaan naar de
methodes. Weer aan de hand van literatuur en officiële websites.
Daarnaast zijn we ook via de media aan informatie gekomen. Door verschillende documentaires te
kijken, waaronder ‘Cros Over de streep’, zijn we weer bij nieuwe methodieken gekomen die verder
zijn onderzocht en uitgewerkt.
Resultaten
De methodieken die op scholen terug komen wat betreft het voorkomen van pesten hebben vooral
te maken met ‘het leefklimaat’ dat op de scholen heerst. De methode Leefstijl en de Vreedzame
School leren leerlingen nieuwe vaardigheden aan (op praktische en speelse wijze) zodat er een
prettiger leefklimaat ontstaat. Bij Leefstijl wordt er gefocust op het ontwikkelen van competenties,
zoals samen spelen, samenwerken, luisteren, gevoelens uiten, conflicten oplossen en rekening
houden met elkaar. Bij de Vreedzame School staan soortgelijke competenties centraal. Daarnaast
wordt ook gebruik gemaakt van een methode die overeenkomt met de No Blame aanpak en wordt
er een autoritatieve (democratische) opvoedingsstijl gehanteerd. Door het ontwikkelen van deze
individuele competenties vindt er groepsvorming plaats en wordt het groepsgevoel bevorderd.
Dit betekent dus dat er met deze methodes aan een leefklimaat gewerkt wordt waarbij geen pesten
plaatsvindt.
In de literatuur wordt benoemd dat een positief schoolleefklimaat eigenlijk het beste middel is om
pesten te voorkomen. Belangrijk is dat er een sfeer heerst waarbij onderlinge relaties, tussen
leerlingen en leerkrachten, centraal staan. Open communicatie en respect zijn hiervoor belangrijk.
Het heeft duidelijk effect wanneer leerlingen actief betrokken worden en de kans krijgen hun
mening te uiten. Ze krijgen het gevoel dat ze er toe doen.
Duidelijke afspraken en verschillende werkvormen (afwisselen van duo’s en groepjes) dragen bij
aan een pestvrije omgeving.
Om te werken aan een positief schoolleefklimaat kan er gebruik worden gemaakt van een
leerlingtevredenheidslijst of de aanpak Day of Change. Een leerlingtevredenheidslijst geeft een
overzicht van wat er ‘goed’ gaat en wat er ‘slecht’ gaat en zo kan er actief aan verbetering worden
gewerkt. Day of Change werkt door middel van spelactiviteiten aan een vertrouwensband tussen
leerlingen en docenten. Tijdens de Day of Change leren leerlingen elkaar op een andere manier
kennen en worden er taboes doorbroken.
22
Onderzoeksvraag drie: Wat is bruikbaar uit methodieken van de didactiek
op behandelgroepen?
Onderzoek
Het antwoord op deze onderzoeksvraag is een analyse van verschillende informatie. Ten eerste
hebben we onderzoek gedaan naar criteria en voorwaarden van het werken op behandelgroepen.
In het antwoord op de onderzoeksvraag is verwezen naar deze gevonden literatuur en zo zijn er
conclusies getrokken. De criteria en voorwaarden zijn gevonden in studieboeken over het wonen of
werken in een behandelgroep of een soortgelijk systeem. Aan de hand van deze informatie hebben
we de informatie van de eerste twee onderzoeksvragen gebruikt om antwoord te geven op deze
onderzoeksvraag.
Resultaten
De vijfsporenaanpak en de PRIMA-methode zijn methodes speciaal gericht op scholen. Ze zijn dus
lastig in te zetten op behandelgroepen, omdat het hier om een andere situatie gaat. Wel kunnen er
delen gebruikt worden uit deze methodes. Bijvoorbeeld hoe een pester ‘aangepakt’ wordt of het
opstellen van regels op groepsniveau. De No Blame aanpak is geschikt voor op behandelgroepen
om met het pesten om te gaan. Bij de No Blame aanpak worden leerlingen zelf betrokken en op
behandelgroepen wordt er ook vanuit het oogpunt gewerkt dat de cliënt centraal staat. Voor
kinderen met een bepaalde leeftijd is deze aanpak dus zeer geschikt.
De weerbaarheidtrainingen zijn geschikt om kinderen meer weerbaar te maken en zullen dus wel
effect hebben op een individu. Het is alleen lastig om dit op een behandelgroep toe te passen. Dit
kan een extra aanbeveling voor een individu zijn, maar het is niet geschikt om op een hele
behandelgroep toe te passen. Gewoon omdat deze mogelijkheden er vaak niet zijn. Methode
leefstijl is zeer geschikt voor op behandelgroepen. Op behandelgroepen draait het werken allemaal
om het groepsproces. Dit komt overeen met het leefklimaat dat op de groepen heerst. Leefstijl kan
dus gebruikt worden om het leefklimaat op de groepen te bevorderen en zo het groepsgevoel te
ontwikkelen.
Onderzoeksvraag vier: Welke methodieken worden er op
behandelgroepen gebruikt wat betreft omgaan met pesten?
Onderzoek
Voor het beantwoorden van deze onderzoeksvraag zijn verschillende instellingen over het hele land
benaderd om zo een zo breed mogelijk beeld te krijgen. Een lijst hiervan inclusief uitkomsten kunt
u terug vinden in het onderzoeksverslag. Wat we uit de antwoorden van de benaderde instellingen
hebben opgemaakt is dat er op behandelgroepen weinig tot geen gebruik wordt gemaakt van
methodieken met betrekking tot pesten, er wordt vaker ingegaan op de weerbaarheid en sociale
vaardigheden van de kinderen. In de beschrijving van betreffende
trainingen/protocollen/methodieken die gegeven zijn, zullen alleen de zaken worden besproken die
voor dit project van toepassing zijn om zo concreet mogelijk te blijven.
23
Resultaten
In deze onderzoeksvraag is onderzocht welke methodieken met betrekking tot het omgaan met
pesten gebruikt worden op behandelgroepen. Hiervoor zijn verschillende instellingen en
organisaties in Nederland benadert. Behandelgroepen geven aan veel te werken met
weerbaarheidstrainingen en sociale vaardigheidstrainingen. Zo worden onder andere de
Kanjertraining, Kids’ Skills en de Rots & Water training genoemd. Er wordt voornamelijk gewerkt
aan sociale vaardigheden, om zo voor zichzelf te leren opkomen, weerbaarder te worden, en om
zelf oplossingen leren te bedenken.
Behandelgroepen die benaderd zijn gaven aan niet echt te werken met methodieken die speciaal
gericht zijn op pesten, maar meer vaardigheden aanleren om het kind zo sterker in zijn schoenen
te laten staan. Eén instelling gaf wel aan te werken met het programma ‘Pestkoppen zijn te
kloppen’, welke wel speciaal gericht is op het pesten. Wat opviel is dat veel van de genoemde
trainingen ook gebruikt kunnen worden in het voorkomen van pestgedrag.
Dit komt omdat het weerbaarheidstrainingen en sociale vaardigheidstrainingen betreft. Deze
kunnen ook worden ingezet als er (nog) geen sprake is van pestgedrag.
Onderzoeksvraag vijf: Welke methodieken worden er op behandelgroepen
gebruikt wat betreft het voorkomen van pesten?
Onderzoek
Ook voor deze onderzoeksvraag zijn dezelfde instellingen uit onderzoeksvraag vier benaderd. Er is
hier nu niet gevraagd naar het omgaan met pesten, maar naar het voorkomen van pesten. Het
volgende is naar voren gekomen.
Resultaten
Voor het beantwoorden van deze onderzoeksvraag zijn instellingen en organisaties uit Nederland
benaderd. Wat overeen komt met alle verkregen informatie is dat men veel werkt met het
groepsproces om zo een positief leefklimaat te creëren en te behouden. Dit doormiddel van onder
andere de methode Leefstijl. Ook door middel van de methode De Kracht van 8, wordt er
uitgegaan van positieve benadering, bij deze methode geef je aan wat je wel wilt, in plaats van wat
je niet wilt. Behandelgroepen zitten veel op het groepsproces, hierbij moet de groepsleiding
adequaat weten te handelen. De groepsleiding kan dan volgens de groepsdynamica van
Remmerswaal gebruik maken van verschillende interventies. Deze interventies kunnen helpen aan
het creëren en behouden van een positief groepsklimaat. Een voorbeeld van een dergelijk
interventie is bijvoorbeeld: ‘spreek groepsleden aan op positieve kwaliteiten’ en ‘laat weten aan
groepsleden dat fouten gemaakt mogen worden’.
24
Conclusie
Welke methodieken worden er nationaal gebruikt met betrekking tot omgaan met
pestgedrag?
Er zijn veel methodieken die nationaal gebruikt worden wat betreft pesten. We hebben ervoor
gekozen om de meest voorkomende in de conclusie te omschrijven.
De vijfsporenaanpak is een methode die op verschillende scholen en behandelgroepen gebruikt
wordt. Deze methode wordt ook omschreven in het Nationaal Onderwijsprotocol tegen Pesten. Een
andere methode is de PRIMA-methode en dit is de enige erkende methode wat betreft het omgaan
met pestgedrag door het NJI. Deze twee methodes worden gebruikt om met pestgedrag om te
kunnen gaan. Methodes die op behandelgroepen worden gebruikt wat betreft omgaan met
pestgedrag zijn veelal methodieken om de weerbaarheid te vergroten en de sociale vaardigheden
te ontwikkelen, zoals de Kanjertraining en het Rots en Water programma. Deze methodieken zijn
ook bruikbaar om pestgedrag te voorkomen. Op verschillende scholen wordt ook gebruik gemaakt
van soortgelijke trainingen, zoals het Marietje Kesselsproject of de Sta Sterk training.
De methode Leefstijl wordt door verschillende scholen gebruikt om een positief leefklimaat te
ontwikkelen. Hierbij wordt er voor gezorgd dat kinderen zich sociaal en emotioneel ontwikkelen,
zodat zij zelfstandige individuen worden die oog hebben voor hun omgeving. Ook bij andere
scholen staat een positief schoolklimaat centraal. Dit wordt door verschillende methodes en
interventies bereikt, bijvoorbeeld de Day of Change. Op behandelgroepen wordt er constant op het
groepsproces gelet en dit komt dan ook overeen met een positief leefklimaat.
Er zijn dus veel verschillende methodieken die ingezet kunnen worden. De methodieken hebben
allemaal verschillende doeleinden. Wat opvalt, zijn de weerbaarheidtrainingen en sociale
vaardigheidstrainingen die op scholen en behandelgroepen beiden terugkomen. Ook opvallend is
dat scholen veel aandacht besteden aan een positief schoolklimaat. Dit komt overeen met de
aandacht die behandelgroepen besteden aan het groepsproces. Een positief leefklimaat is dus van
belang in het voorkomen of verminderen van pestgedrag.
25
1.5 Algemene conclusie
Welke handvatten kunnen wij de groepsleiding (HBO, SPH opleiding), werkzaam op het
‘MKT Oostvoorne’, voor kinderen en jeugdigen met zeer complexe gedragsproblemen,
aanbieden om op een proactieve manier om te gaan met het pestgedrag?
Wij hebben onderzoek gedaan naar het pestgedrag op de behandelgroepen van MKT Oostvoorne.
Uit dit onderzoek zijn verschillende aspecten naar voren gekomen waar wij aanbevelingen op
kunnen richten. De aanbevelingen bevatten handvatten die wij de groepsleiding aan kunnen
bieden.
We hebben onderzoek gedaan naar wat pestgedrag inhoudt op de behandelgroepen. Onder pesten
op de behandelgroepen verstaan wij het herhaaldelijk toebrengen van materiële, relationele en
altijd psychische schade door bewust handelen van een of meer personen (Ruigrok, 2010).
Informatie rondom pesten is te vinden in het onderzoek. Deze informatie is gebruikt om te
onderzoeken welke competenties de groepsleiding bezit met betrekking tot pesten. Uit dit
onderzoek is gebleken dat de competentie van de groepsleiding verhoogd kan worden. De kennis,
vaardigheden en de te nemen initiatieven kunnen verbeterd worden.
In de aanbevelingen geven wij handvatten die er toe bijdragen dat de kennis verhoogd kan
worden, de vaardigheden verbeterd kunnen worden en de initiatieven beter toegepast kunnen
worden.
Ook hebben wij onderzoek gedaan naar hoe de (gedrag)stoornissen van de kinderen invloed
hebben op het pestgedrag. Uit dit onderzoek is gebleken dat de (gedrag)stoornissen het pesten
niet veroorzaken. Wel hebben de (gedrag)stoornissen invloed op de manier waarop gepest wordt.
In het onderzoek is te lezen op welke manier de stoornissen invloed hebben op het pesten. Tijdens
het bieden van handvatten in onze aanbevelingen houden wij rekening met de invloed van de
verschillende (gedrag)stoornissen. Wij geven aanbevelingen die ertoe bijdragen dat het pesten
vanuit de (gedrag)stoornissen verminderd kan worden.
Om een antwoord te krijgen op de hoofdvraag hebben we ook onderzocht welke methodieken er
bestaan wat betreft het omgaan en voorkomen van pesten. Dit hebben wij onderzocht op scholen
en op behandelgroepen. Pestgedrag wordt voornamelijk voorkomen door te werken aan een
positief leefklimaat. Een positief leefklimaat wordt ontwikkeld en behouden door te werken aan
sociale en emotionele ontwikkeling van de kinderen. Er worden door middel van ludieke en
praktische activiteiten gewerkt aan de ontwikkeling van de vaardigheden van de kinderen.
Daarnaast wordt er op behandelgroepen gewerkt met weerbaarheidtraining en het ontwikkelen van
sociale vaardigheden. Deze punten zijn ook belangrijk om terug te laten komen in de aanbeveling.
Met al deze aspecten uit ons onderzoek houden we rekening tijdens het schrijven van het
adviesrapport.
26
2. Aanbevelingen
Inleiding
Naar aanleiding van het onderzoek, eigen ervaringen binnen de praktijk en eigen
invullingen/ideeën, zijn wij tot verschillende aanbevelingen gekomen voor de groepsleiding. Deze
aanbevelingen bieden de groepsleiding handvatten om pesten te voorkomen en om op pestgedrag
in te spelen. Door het bieden van de aanbevelingen kan de groepsleiding op een proactieve manier
op het pestgedrag in spelen.
Er worden drie aanbevelingen gegeven. Aanbeveling één richt zich op het vergroten van de
competentie van de groepsleiding. Aanbeveling twee richt zich op het invoeren van een methodiek
en aanbeveling drie richt zich op interventies om op een proactieve manier met pestgedrag om te
gaan. De aanbevelingen zullen uitgebreid ingeleid en toegelicht worden. Bij iedere aanbeveling
wordt het belang van de aanbeveling aangegeven.
2.1 Aanbeveling één: Competentie vergroten van de groepsleiding
Inleiding
Uit ons onderzoek is gebleken dat groepsleiding niet over de nodige competentie beschikt. Wij
vinden het belangrijk dat de van de groepsleiding wordt vergroot, zodat ze op een proactieve
manier met pestgedrag om kunnen gaan.
Onder het woord ‘competentie’ verstaan wij kennis, vaardigheden en houding. Uit onderzoek is
gebleken dat de competentie van de groepsleiding vergroot kunnen worden. Hieronder zullen we
kort toelichten waarom het belangrijk is dat de competentie vergroot wordt. Daarnaast zullen we
ook actiepunten schrijven die uitgevoerd kunnen worden door MKT Oostvoorne.
Er zullen aanwijzingen worden gegeven voor het gebruik van ‘Aanbeveling één: Competentie
vergroten van de groepsleiding’. In deze aanbeveling staan de competenties ‘kennis’,
‘vaardigheden’ en ‘houding’ beschreven.
Groepsleiding kan door middel van deze aanbeveling te lezen zien op welke punten zij hun kennis,
vaardigheden en houding nog kunnen vergroten. Door middel van de actiepunten wordt duidelijk
wat, hoe en wanneer de acties ondernomen kunnen worden. Natuurlijk heeft de groepsleiding zelf
de keuze hoe zij hier invulling aan zullen geven. De kennis, vaardigheden en houding bieden wij
aan in de vorm van een informatiebrochure, deze is te vinden in bijlage acht.
Kennis vergroten van de groepsleiding
Inleiding
Uit ons onderzoek is gebleken dat de groepsleiding kennis heeft van pestgedrag uit hun HBO-
opleiding, ervaring en samenwerking. Ook is er gebleken dat de groepsleiding over bepaalde
aspecten minder kennis had. Zo was er minder kennis over de gevolgen en oorzaken van pesten en
was de kennis over de verschillende vormen en rollen van pesten beperkt.
De groepsleiding beschikte niet over voldoende kennis hoe de (gedrag)stoornissen van de kinderen
invloed hebben op het pestgedrag van de kinderen.
27
Belang
Wij vinden het belangrijk dat de kennis van de groepsleiding vergroot wordt omdat ze zo meer
weet hebben van de verschillende factoren die met pestgedrag te maken hebben. Als de
groepsleiding beschikt over meer kennis kunnen ze beter inspelen op het gedrag van de kinderen.
Hierdoor wordt er dus op een proactieve manier omgegaan met het pestgedrag van de kinderen.
Naast het belang voor de kinderen, is het vergroten van de kennis ook van belang voor de
groepsleiding.
De persoonlijke ontwikkeling van de groepsleiding wordt hierdoor vergroot met informatie die ze
regelmatig kunnen gebruiken. Daarnaast kunnen ze ook hun opgedane kennis delen met andere
groepsleiding.
Doordat alle groepsleiding over ongeveer dezelfde kennis beschikt, kan er op een eenduidige
manier omgegaan worden met pestgedrag. Dit heeft een positief effect op de kinderen, omdat het
zo voor de kinderen duidelijk is dat alle groepsleiding op dezelfde manier met hen omgaat.
Vaardigheden vergroten van de groepsleiding
Inleiding
Uit ons onderzoek is gebleken dat de groepen op verschillende manieren vaardigheden inzetten. Zo
wordt er erg wisselend omgegaan met positief bekrachtigen, consequent handelen, toezicht
houden. Dit wordt bijvoorbeeld door de ene groepsleiding meer gedaan dan door een andere
groepsleiding.
Uit het onderzoek is ook gebleken dat de groepsleiding goede vaardigheden vertoont met
betrekking tot het bespreken van het pestgedrag op de methodiekvergaderingen, het stellen van
duidelijke groepsregels, preventief handelen en het geven van straffen.
Belang
Wij vinden het van belang dat de vaardigheden van de groepsleiders worden vergroot omdat ze zo
op een proactieve manier om kunnen gaan met het pestgedrag. Als de vaardigheden van de
groepsleiders worden vergroot zullen ze zich meer realiseren hoe hun aanwezigheid en hun gedrag
effect hebben op de kinderen en op de sfeer op de groep. Bijvoorbeeld als groepsleiding geen zicht
meer heeft op de kinderen, maken de kinderen hier misbruik van en kan de groepsleiding hier niet
adequaat op inspelen. Hierdoor kunnen ze geen gebruik maken van positief bekrachtigen en
consequent handelen.
De vaardigheden met betrekking tot het hebben van een regelmatig groepsgesprek /
kindvergaderingen zijn erg wisselend per groep. Het is van belang dat er regelmatig een gesprek
gevoerd wordt met de kinderen over onderwerpen die bij hen spelen, waarin pesten dan ook
duidelijk besproken kan worden. Wij vinden het belangrijk dat op alle groepen regelmatige
groepsgesprekken worden gehouden, omdat de kinderen over het gehele terrein met elkaar spelen.
Zo blijven alle kinderen van het hele terrein zich constant bewust van pesten en wat dit voor
gevolgen kan hebben.
Uit onderzoek is gebleken dat sommige groepen pas een groepsgesprek hielden als er zich een
situatie rond pestgedrag heeft voorgedaan, terwijl andere groepen dit wel op een meer regelmatige
basis deden. Over het houden van groepsgesprekken gaan we verder in bij aanbeveling drie.
28
Houding van de groepsleiding
Inleiding
Uit ons onderzoek is gebleken dat de mening over pesten eensgezind is. Alle groepsleiding vindt
het verschrikkelijk en onacceptabel gedrag.
Belang
Het is van belang dat de groepsleiding eensgezind blijft over pesten. De houding die ze nu
aannemen met betrekking tot het pestgedrag is redelijk positief, maar deze houding kan zich nog
verder ontwikkelen.
Uit onderzoek is gebleken dat een positief leefklimaat belangrijk is voor een positieve sfeer in de
groep. Voor een positief leefklimaat is het van belang dat alle groepsleiding een democratische (of
autoritatieve) opvoedingsstijl aanneemt. Het hebben van een positief leefklimaat wordt verder
uitgelegd bij aanbeveling twee. Het hebben van een democratische (of autoritatieve)
opvoedingsstijl is van belang omdat er een wij-gevoel ontstaat binnen de groep (Remmerswaal,
2001). Dit is van belang omdat dit zorgt voor een positief leefklimaat.
29
Actiepunten
Actie Uitleg Wanneer
1. Lezen
informatiebrochure
(Bijlage negen)
Aspecten worden uitgelegd en
benoemd: oorzaken en gevolgen van
pesten, vormen en rollen van pesten,
werking van (gedrag)stoornissen op
pesten, belang van positief
bekrachtigen, toezicht houden,
consequent handelen, houden van een
groepsgesprek.
Eén keer per zes
maanden wordt
informatiebrochure
bovengehaald en wordt
opnieuw doorgelezen
door alle groepsleiders.
Nieuwe groepsleiders
lezen de
informatiebrochure
tijdens inwerktijd.
2. Groepsleiding maakt
duidelijk onderlinge
afspraken
Afspraken gaan over:
1.Houden van toezicht: altijd iemand
aanwezig op groep, afspraken over hoe
toezicht wordt gehouden, groepsleiders
weten waar de kinderen zijn, met wie
en wat ze aan het spelen zijn
2.Consequent handelen: als
groepsleiders steeds op de groep zijn
dan zien ze meer onacceptabel gedrag
en kan hier op ingespeeld worden.
3.Houden van een groepsgesprek:
onderwerp moet bekend blijven bij alle
kinderen.
Iedere drie maanden
wordt geëvalueerd hoe de
afspraken zijn toegepast
en hoe dit voor iedereen
is. Aanpassingen aan de
afspraken kunnen dan
gedaan worden.
3. Bespreken op
methodiek-
vergadering
Belangrijk dat er regelmatig
teruggekoppeld wordt, zodat het blijft
leven bij de groepsleiders en ander
personeel. Tijdens de
methodiekvergadering wordt
besproken hoe de groepsleiding is
omgegaan met de verschillende
vaardigheden met betrekking tot
proactief reageren. De volgende
onderwerpen komen aanbod: toezicht
houden, consequent handelen, houden
van een groepsgesprek, preventief
handelen, straffen en positief
bekrachtigen.
Eén keer per maand
wordt dit gedaan.
30
2.2 Aanbeveling twee: Invoeren methodiek
Inleiding
Aan de hand van de uitkomsten van ons onderzoek hebben wij een methodiek ontwikkeld om
pestgedrag op de groepen te kunnen voorkomen. Om deze methodiek te kunnen ontwikkelen
hebben we gebruik gemaakt van de methodieken die op scholen en op behandelgroepen gebruikt
worden om met pesten om te kunnen gaan en om pestgedrag te kunnen voorkomen. We hebben
alle onderzochte methodieken afgewogen en er belangrijke punten uitgehaald. Door deze te
analyseren hebben wij onderzocht wat er geschikt was voor op behandelgroepen. Door ons
onderzoek zijn we tot de conclusie gekomen welke onderdelen van de methodieken geschikt waren
en deze hebben we dan ook terug laten komen in onze aanbeveling.
Ook hebben wij rekening gehouden met de verschillende (gedrag)stoornissen die op de groepen
voorkomen. Uit ons onderzoek is namelijk gebleken dat de kenmerken van deze
(gedrag)stoornissen invloed kunnen hebben op pestgedrag. Daarnaast wordt er ook rekening
gehouden met de rol van de groepsleiding, omdat uit het onderzoek blijkt dat deze ook een rol
spelen in het voorkomen van pestgedrag.
Doel
Een positief leefklimaat ontwikkelen en behouden zodat pesten voorkomen kan worden.
Verantwoording van het doel
Uit ons onderzoek is gebleken dat een positief leefklimaat het meest effectieve middel is om pesten
te voorkomen. Een positief leefklimaat wil zeggen dat er een sfeer hangt waarin onderlinge relaties
centraal staan. Hierbij is open communicatie en respect essentieel.
In de literatuur komen verschillende factoren naar voren die een positief leefklimaat bevorderen.
De meest voorkomende factor is de persoonlijke, sociale en emotionele ontwikkeling van de
kinderen. Daarnaast spelen bijvoorbeeld een autoritatieve (democratische) opvoedingsstijl van de
groepsleiding, op praktische en speelse wijze werken en leren en flexibele werkvormen een rol.
Door deze factoren wordt er tegelijkertijd aan groepsvorming gewerkt, omdat er op ludieke wijze
samen wordt gewerkt of gespeeld.
De sociaal emotionele ontwikkeling van de kinderen speelt de belangrijkste rol als het om het
leefklimaat gaat. Een uitgangspunt zou dan kunnen zijn om voor elk kind een individueel doel op te
stellen, zoals ‘ik vertel het aan de groepsleiding als ik me niet goed voel’ (gevoelens uiten). Nu is
het zo dat op de groepen alle kinderen al een doel hebben. Er wordt dus al aan de ontwikkeling van
de kinderen gewerkt. Op de groep moet het werken aan individuele doelen als belangrijkste
uitgangspunt gezien worden.
Onze aanbeveling richt zich dus niet op individuele doelen, maar op een groepsdoel. Zo kan er
gezamenlijk aan de sfeer in de groep worden gewerkt. Uit ons onderzoek blijkt namelijk dat
hierdoor een positief leefklimaat wordt ontwikkeld.
31
Methodiek
Op de behandelgroep wordt gezamenlijk een groepsdoel opgesteld. Alle kinderen krijgen inspraak
omdat uit ons onderzoek is gebleken dat kinderen zich gewaardeerd voelen en zelfvertrouwen
ontwikkelen wanneer ze als gelijkwaardig worden beschouwd en hun mening kunnen geven.
Een groepsdoel kan zijn: ‘Iedereen voelt zich prettig in de groep’.
Aan de hand van het opgestelde doel worden er een aantal groepsregels opgesteld die in het
verlengde staan van het doel. Ook deze worden samen met de kinderen opgesteld. Het groepsdoel
en de groepsregels krijgen een duidelijk zichtbare plaats in de woning, zodat iedereen deze kan
zien en het duidelijk is voor iedereen.
Om het resultaat van het doel concreet te maken, beleven wij aan om te werken met een
‘sfeerthermometer’. De groep kan hier zelf invulling en betekenis aangeven. In bijlage één is een
voorbeeld te zien van een sfeerthermometer. Aan te raden is om de kinderen zelf een
sfeerthermometer te laten maken. Zo krijgen ze het gevoel dat ze zelf veel inspraak hebben en
zullen ze meer gemotiveerd zijn om aan het doel te werken. We zijn op het idee van een
sfeerthermometer gekomen omdat volgens een rapport van Jeugd en Co het een manier is om een
veilig groepsklimaat te waarborgen en daarmee optimale leer- en ontwikkelingskansen te creëren
(Lange, et al., 2011).
Om structuur aan te brengen in de werkwijze is het belangrijk om een vast tijdstip te kiezen om
het doel te bespreken. Elke dag kan er besproken worden hoe de ontwikkeling verloopt en of
iedereen zich nog aan de regels kan houden. Ook kan de sfeerthermometer aangepast worden. Aan
de hand van de sfeerthermometer wordt er bepaald in hoeverre het doel is behaald.
De groep mag zelf een realistische beloning vaststellen voor het behaalde doel of een behaalde
temperatuur. De temperatuur kan, in overleg, elk moment van de dag dalen of stijgen. Kinderen
kunnen aangeven wanneer ze de temperatuur willen veranderen en de groepsleiding kan zelf ook
aangeven wanneer ze de temperatuur willen veranderen. Dit wordt besproken in de groep en er
wordt uitleg gegeven waarom de temperatuur daalt of stijgt.
Naast het bespreken van het doel is er nog een taak voor de groepsleiding. Uit ons onderzoek blijkt
dat het veel effect heeft wanneer er in de groep speelse activiteiten worden gedaan die de
ontwikkeling van een doel stimuleren. Dit zorgt voor een positief leefklimaat, maar ook voor de
ontwikkeling van bepaalde vaardigheden, zoals samenwerken.
Van de groepsleiding wordt verwacht dat zij een activiteit voorbereiden waarbij een bepaald thema
centraal staat. Er kan op speelse wijze aan een bepaalde vaardigheid gewerkt worden die in het
verlengde staat van het groepsdoel of een individueel doel. Thema’s kunnen zijn ‘leren luisteren’,
‘gevoelens uiten’, ‘samen werken’ , ‘keuzes maken’ of ‘nee leren zeggen’ zoals deze ook bij
weerbaarheidtrainingen en sociale vaardigheidstrainingen gebruikt worden. Deze trainingen zorgen
ervoor dat het zelfvertrouwen en het zelfbeeld van kinderen wordt vergroot door bepaalde
vaardigheden aan te leren. Doordat de kinderen meer en betere sociale vaardigheden bezitten,
zullen zij meer succeservaringen bij sociale interacties hebben. Deze succeservaringen zorgen
ervoor dat het zelfvertrouwen en welbevinden van de kinderen worden vergroot. Ze worden zo ook
weerbaarder tegen pesten vanwege het feit dat zij meer handvatten zullen hebben om zich tegen
pestgedrag te kunnen verweren. Door middel van de thema’s kan er aan de sociale vaardigheden
gewerkt worden.
32
Een voorbeeld van een activiteit is te vinden in bijlage twee. Voor activiteiten kan het volgende
boek gebruikt worden: Apacki, C. (2005). Energize! Groepsactiviteit voor groot en klein.
Amstelveen: Stichting Lions Quest Nederland.
Toelichting
Hierboven is een algemene omschrijving gegeven van de methodiek. De methodiek is een richtlijn
waar de groepsleiding zelf invulling aan kan geven. De groepsleiding heeft de touwtjes in handen,
maar geeft veel vrijheid aan de kinderen. Er moet dus rekening gehouden worden met dat alles in
dialoog met de kinderen gaat.
Wanneer de groepsleiding invulling geeft aan de methode is het belangrijk dat zij rekening houdt
met de verschillende (gedrag)stoornissen. Een kind met ADHD kan erg hyperactief en impulsief
zijn. Hierdoor heeft een kind moeite om structuur aan te brengen in zijn dag en bezigheden.
(Schieving, 2007). Het is belangrijk dat groepsleiding deze kinderen voldoende structuur biedt. Alle
acties kunnen dus het beste op vaste tijdstippen plaatsvinden, dit geeft de kinderen duidelijkheid.
De groepsleiding kan er dus voor kiezen om het groepsdoel elke dag na het avondeten te
bespreken en de activiteit elke woensdagmiddag om 14.00 uur te organiseren. Een kind met ODD
kent nauwelijks grenzen. Grenzen zijn echter wel aan te leren (Een ODD kind opvoeden, 2009).
Door het stellen van duidelijke grenzen op de behandelgroepen leren kinderen met ODD wat de
grens is. Binnen de methodiek is het dus belangrijk dat de groepsleiding duidelijke grenzen stelt.
Dit kan bijvoorbeeld in de vorm van duidelijke groepsregels en beloningsprogramma’s. Uit ons
onderzoek is gebleken dat kinderen met een hechtingsstoornis zich niet goed in kunnen leven in
anderen. Groepsactiviteiten kunnen erop gericht worden om kinderen dit aan te leren.
Zoals hierboven benoemd, wordt er door de groep zelf invulling gegeven aan deze aanbeveling. De
groep bepaalt dus bijvoorbeeld zelf wanneer een doel behaald is en verbindt daar een beloning
aan. Een voorbeeld kan zijn wanneer de sfeerthermometer meer dan een week boven de 20
graden staat dan gaat de hele groep gourmetten. Na het behalen van het doel kan er voor een
nieuw doel gekozen worden.
De sfeer wordt gemeten aan de hand van de sfeerthermometer. De activiteit die wekelijks terug
komt kan daarmee niet gemeten worden. Het is dus de taak van de groepsleiding om de activiteit
voor te bereiden, met de kinderen te evalueren/nabespreken en te rapporteren. Aan te raden is om
een overzicht van de activiteiten bij te houden zodat alle groepsleiding op de hoogte is van de
activiteiten en de effecten hiervan. Uit ons onderzoek bleek dat flexibele werkvormen de
samenwerking en de onderlinge relaties bevorderd. Dit zal dus ook gerapporteerd moeten worden,
zodat hierin afgewisseld kan worden.
Factoren waarmee rekening gehouden moet worden zijn dus gelijkwaardigheid, structuur en
verslaglegging.
33
Actielijst
Deze aanbeveling bestaat uit twee onderdelen: het groepsdoel en de activiteit. Er is een korte en
bondige actielijst opgesteld voor de groepsleiding. In de actielijst zijn alle taken opgenomen die de
groepsleiding uitvoert om het doel te behalen.
Actie Uitleg Aandachtspunt
1. Groepsdoel
opstellen
Er wordt een groepsdoel opgesteld waar
alle kinderen in de groep achterstaan.
Het doel wordt in
samenspraak met de kinderen
opgesteld.
2. Groepsregels
opstellen
Er worden enkele regels opgesteld die in
het verlengde staan van het groepsdoel.
De regels worden ook in
samenspraak met de kinderen
opgesteld.
3. Thermometer
maken
Er wordt een sfeerthermometer gemaakt
en deze wordt met het groepsdoel en de
regels op een duidelijke plek opgehangen.
De thermometer wordt door
de kinderen zelf gemaakt. Er
mag zelf invulling worden
gegeven aan temperaturen
enzovoorts.
4. Beloning
verzinnen voor
behaalde
thermometer
stand
Er wordt een concreet doel vastgesteld en
er wordt een beloning aangekoppeld.
In overleg met de kinderen.
5. Activiteit
organiseren en
uitvoeren
Door de groepsleiding wordt er een
activiteit uitgewerkt en uitgevoerd. De
activiteit heeft een bepaald thema.
Verslaglegging van de
voorbereiding en van de
evaluatie is essentieel.
Elke week wordt er een
activiteit georganiseerd.
6. Doel bespreking Het groepsdoel wordt besproken en de
sfeerthermometer wordt hierop
afgestemd.
Dit gebeurt dagelijks op een
vast tijdstip.
34
2.3 Aanbeveling drie: Omgaan met pestgedrag
Inleiding
Uit het onderzoek is gebleken dat de groepsleiding pestgedrag niet accepteert. Wanneer
groepsleiding pestgedrag signaleert ondernemen zij acties om het pestgedrag te stoppen. In het
onderzoek kwam naar voren dat de groepsleiding consequent handelt wanneer er gepest wordt.
Ook onderneemt de groepsleiding adequate interventies wanneer er gepest wordt. In deze
aanbeveling zal worden voortgebouwd op de interventies die groepsleiding al onderneemt.
Daarnaast worden er interventies aangeboden ter aanvulling op de al bestaande interventie. Deze
aanvullende interventie gaan bijvoorbeeld over de (gedrag)stoornissen van de kinderen. Uit het
onderzoek is gebleken dat de (gedrag)stoornissen invloed hebben op het pestgedrag. Door de
aanvullende interventies gericht op (gedrag)stoornissen te gebruiken op de behandelgroepen
kunnen de (gedrag)stoornissen verminderd worden. Hierdoor kan ook het pestgedrag wat
voortkomt uit deze (gedrag)stoornissen verminderd worden.
Deze aanbeveling zorgt ervoor dat er meer proactief op pestgedrag ingespeeld kan worden, dit is
eis van de opdrachtgever. Pesten kan niet altijd voorkomen worden, soms moet er ook op een
escalatie ingespeeld worden. De opdrachtgever heeft als eis gesteld dat er aanbevelingen gedaan
moeten worden over het omgaan met pestgedrag, zodat groepsleiding met eventuele escalaties om
kan gaan. In deze aanbeveling worden verschillende interventies genoemd die de groepsleiding op
de groep kan invoeren. Het is belangrijk dat de groepsleiding zelf een inschatting maakt welke
interventies toegepast kunnen worden op de groep.
Rode draad interventie
Inleiding
Een eis aan het adviesrapport is dat er handvatten ontwikkeld moeten worden voor de
groepsleiding om met eventuele escalaties rondom pestgedrag om te gaan. Tijdens het onderzoek
is zicht gekregen op de manier waarop groepsleiding omgaat met het ongewenste gedrag van
kinderen. Op dit moment stuurt de groepsleiding kinderen die ongewenst gedrag laten zien naar de
trap. Wanneer het ongewenste gedrag aanhoudt, wordt het kind naar zijn kamer gestuurd. Vooraf
geeft de groepsleiding meestal een waarschuwing. Wij vinden dit een duidelijke en adequate
methode om met ongewenst gedrag om te gaan. Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat dit
een methode is die bij de kinderen op MKT Oostvoorne goed werkt. Daarom vinden wij het goed als
deze methode op de groepen gehandhaafd blijft. Wel willen wij aanbevelingen geven waardoor
binnen deze methode het pestgedrag adequater beïnvloed kan worden. De interventie die
hieronder aangeboden wordt is een rode draad die steeds terugkomt wanneer pestgedrag
voorkomt, vandaar ‘rode draad interventie’.
35
Toelichting
- Stap 1
Wanneer een kind pest, wordt er door de groepsleiding eerst een waarschuwing gegeven. De
groepsleiding kan zelf een inschatting maken of ze het kind gelijk naar de trap willen sturen. (Er
kan voor gekozen worden om te werken met het stoplichtsysteem. Deze wordt verder toegelicht bij
extra interventies.)
- Stap2
Wanneer het kind doorgaat met het pestgedrag wordt het kind naar de trap gestuurd. Ook hierbij
kan de groepsleiding zelf de overweging maken of het nodig is om het kind gelijk naar zijn kamer
te sturen. Als een kind naar de trap wordt gestuurd legt de groepsleiding duidelijk uit waarom het
naar de trap gestuurd wordt en hoelang het kind op de trap moet zitten. Ook zegt de groepsleiding
hierbij waarom het kind niet mag pesten en legt de groepsleiding uit wat voor gedrag wel gewenst
is.
- Stap 3
Wanneer een kind zich op de trap nog niet weet te gedragen, wordt het kind naar zijn kamer
gestuurd. Ook hierbij wordt er achteraf aan het kind uitgelegd waarom het naar zijn kamer werd
gestuurd. Het uitleggen kan in de vorm van een gesprekje gehouden worden. Hierbij kan het kind
ook reageren en kan er door middel van doorvragen achterhaald worden of het kind het snapt.
Tijdens het gesprekje legt de groepsleiding uit waarom het kind niet mag pesten en wat voor
gedrag wel gewenst is.
Extra interventies
Inleiding
Naast de hierboven genoemde interventie, wat de rode draad is, kunnen de volgende extra
interventies ingezet worden door de groepsleiding. Deze interventies kunnen door de groepsleiding
aangepast worden zodat ze passend zijn voor hun specifieke groep. Ook kunnen ze kiezen welke
interventies ze willen gebruiken. De groepsleiding maakt zelf een inschatting welke interventies ze
passend vinden.
Toelichting
- Stoplichtsysteem
Er kan op de groepen gewerkt worden met het stoplichtsysteem. Dit systeem wordt gebruikt op
een groep binnen een soortgelijke instelling als Horizon Jeugdzorg. Het stoplichtsysteem biedt op
de betreffende groep veel duidelijkheid voor de kinderen. De kinderen op MKT Oostvoorne hebben
(gedrag)stoornissen. Kinderen met (gedrag)stoornissen hebben baat bij structuur en duidelijkheid
(Structuur bieden, voor kinderen met gedragsproblemen, 2007). Het stoplichtsysteem is daarom
een goede interventie om duidelijkheid en structuur te bieden.
Op een centrale plek op de behandelgroep hangt een bord met de namen van de kinderen en een
stoplicht. Wanneer het kind een waarschuwing krijgt wordt zijn naam achter het groene stoplicht
geplaatst. Op het groene stoplicht hangt het plaatje ‘let op’.
36
Hierdoor is het voor het kind duidelijk dat het op zijn (pest)gedrag moet letten. Als het kind dit niet
volhoudt wordt het kind naar de trap gestuurd. Zijn naam wordt bij het oranje stoplicht geplaatst.
Hierop staat een plaatje van een trap. Wanneer een kind zich op de trap niet weet te gedragen
wordt het naar zijn kamer gestuurd, zijn naam wordt dan bij het rode stoplicht geplaatst. Hierop
staat een plaatje van een slaapkamer. Vinden de groepsleiding dat het gedrag een consequentie
verdient dan wordt de naam van het kind bij de picto geplaatst (waarop een persoon alleen staat),
dit betekent dat het kind niet mag samenspelen met andere kinderen. De groepsleiding kan zelf
een inschatting maken wanneer de consequentie gegeven wordt. De consequentie kan ook ingezet
worden na een waarschuwing of na de trap.
Dit systeem kan ingezet worden bij ongewenst gedrag, maar ook bij pestgedrag.
Het belang van dit stoplichtsysteem is dat het voor kinderen duidelijk wordt wanneer er bepaald
gedrag niet geaccepteerd wordt en wat de volgende stap voor hen is.
Groepsleiding kan zelf een inschatting maken wanneer de naam niet meer bij het stoplicht hoeft.
Bijvoorbeeld een kind dat een waarschuwing heeft gekregen wordt bij het groene stoplicht
geplaatst. Als het kind zich na een bepaalde tijd weer goed kan gedragen, mag zijn naam achter
het stoplicht weg.
Een voorbeeld van het stoplicht is te vinden in bijlage drie.
- Sorry tekening
De sorry tekening is een interventie die gebruikt wordt op een stagegroep van één van de
groepsleden. Wanneer een kind iets vervelends zegt of doet tegen een groepsgenoot is het soms
genoeg om sorry te zeggen. Wanneer de groepsleiding vindt dat het kind erg ver over de grens
gaat bijvoorbeeld wanneer het een ander kind schopt, slaat, erg kwetst kan de groepsleiding
ervoor kiezen het kind een sorry tekening te laten maken. Op deze manier wordt geleerd dat zulke
gedragingen niet geaccepteerd worden ook wordt het kind geleerd dat het een ander kind kwetst
en dat daar sorry voor moet zeggen. Daarnaast ervaart de pester dat er een consequentie volgt op
zijn pestgedrag (Vaessen, 2008).
- Complimenten geven
Het geven van complimenten wordt op sommige groepen van MKT Oostvoorne al toegepast. Wij
vonden dit een goede interventie. Nadat een kind iets vervelends heeft gezegd tegen een
groepsgenoot moet dit kind een compliment geven aan de groepsgenoot waartegen hij iets
vervelends heeft gezegd. Er wordt het kind geleerd dat het niet goed is om iets vervelends te
zeggen gelijk daarna wordt geleerd wat wel goed is om te zeggen. Dit vinden wij een goede
interventie
Het belang daarvan is dat kinderen leren om niet het negatieve van elkaar te zien, maar het
positieve. Ook maakt de groepsleiding op deze manier duidelijk wat wel gewenst gedrag is voor de
kinderen.
37
- Groepsgesprek
Uit het onderzoek is gebleken dat groepsgesprekken over pesten op iedere groep wisselend werden
gehouden. Zo wordt er op sommige groepen iedere week een groepsgesprek gehouden over pesten
en op een andere groep alleen als er een situatie zich voor had gedaan.
Wij denken dat het goed is als deze groepsgesprekken regelmatig plaats vinden. De frequentie
hiervan kan door de groepsleiding zelf worden bepaald. Bijvoorbeeld bij groepen waar veel gepest
wordt, kan er twee keer per week een groepsgesprek gehouden worden en bij groepen waar er
bijna niet gepest wordt, kan er één keer per twee weken een groepsgesprek gehouden worden.
De groepsleiding kan er ook voor kiezen om een film te kijken of boekjes voor te lezen over
pesten. Naar aanleiding van deze film of boek kan er een gesprek worden aangegaan met de
kinderen over pesten.
Wij vinden het houden van een gesprek omdat hierdoor meerdere fases van gedragsverandering
beïnvloed kan worden. Zo gaan de kinderen met elkaar in gesprek, onder begeleiding van de
groepsleiding. De kinderen horen wat anderen vinden en wat hun ervaringen zijn over pesten. Ook
horen ze hoe andere kinderen met vergelijkbare situaties omgaan. De kinderen kunnen elkaar tips
geven en ontvangen op deze manier steun van elkaar (Burgt, 2008).
- Individuele doelen
De kinderen werken op de groepen van MKT Oostvoorne met individuele doelen. Zo kunnen de
kinderen gericht werken aan aspecten die bij hen nog verbeterd moeten worden. Een groepslid van
het afstudeergroepje heeft stage gelopen bij MKT Oostvoorne. Zij kan vanuit haar ervaring zeggen
dat de individuele doelen de kinderen goed helpen om de kinderen te motiveren om te werken aan
aspecten in hun gedrag wat zij nog moeten verbeteren. Om deze individuele doelen goed werken
lijkt het ons goed dat deze behouden worden. Wel kunnen deze bij kinderen waarbij dat nodig is
worden gericht op het pesten. Om het kind te stimuleren om goed aan zijn of haar doel te werken
is het belangrijk dat het doel positief geformuleerd wordt. Dit is belangrijk omdat dit meer
stimuleert om het gewenste gedrag te bereiken.
Bijvoorbeeld ‘Ik ben aardig voor anderen.’ in plaats van ‘Ik pest groepsgenoten niet.’ In de
individuele doelen kan het woordje ‘ niet’ het beste niet gebruikt worden. Dit woordje klinkt
negatief. Er moet worden gewerkt aan een verandering deze kan het beste positief geformuleerd
worden. Dit kan door in het doel te benoemen wat de gewenste situatie is of wat het te bereiken
doel is (Henggeler, 2010).
Ook is uit de stage ervaring gebleken dat het inzetten van een beloningssysteem erg positief
werkt. Deze kunnen ingezet worden om het gewenste gedrag extra te stimuleren. Om de kinderen
elke dag stil te laten staan bij hun doel is het belangrijk dat de individuele doelen elke dag
besproken worden. Om de structuur te behouden kan dit het beste op een vast tijdstip plaats
vinden. Het moment waarop het doel besproken wordt is een soort evaluatie moment voor het
kind. Het kind kijkt terug op hoe hij de dag aan zijn doel gewerkt heeft.
38
Interventies met betrekking tot (gedrag)stoornissen
Inleiding
Uit het onderzoek is gebleken dat de (gedrag)stoornissen effect hebben op het pestgedrag van de
kinderen. De volgende interventies zijn specifiek gericht op (gedrag)stoornissen waaruit
pestgedrag voort kan komen. Uit onderzoek is gebleken dat (gedrag)stoornissen het pesten niet
veroorzaken, maar hier wel invloed op kunnen hebben. De groepsleiding kan zelf een inschatting
maken welke interventies bruikbaar zijn voor hun groep. De volgende interventies vinden wij van
belang:
5G schema
Belang
Het 5G schema is een schema waarbij kinderen inzicht krijgen in de gevolgen van hun gedrag. Bij
kinderen waarbij het geweten niet goed ontwikkeld is, bijvoorbeeld bij hechtingsstoornis, kan het
5G schema gebruikt worden. Daarnaast kan het schema ook gebruikt worden bij kinderen die
moeite hebben met het inzien van de gevolgen van hun gedrag. Bijvoorbeeld bij kinderen met
autisme. Kinderen kunnen door middel van het 5G schema leren wat hun gedrag voor effect heeft
op anderen. Het 5G schema kan gebruikt worden om situaties te analyseren die niet goed gegaan
zijn. Ook is het belangrijk om situaties te analyseren die wel goed gegaan zijn. Zo leert het kind
welk gedrag heeft geleid tot positieve gevolgen. Uit de literatuur blijkt dat dit een goede manier is
om kinderen te leren wat het effect van hun gedrag is. Ook uit de stage ervaring van één van de
groepsleden is gebleken dat dit een zeer effectief schema is. Omdat de kinderen op MKT
Oostvoorne verschillende stoornissen hebben waarbij het inzien van de gevolgen van gedrag lastig
is vinden wij het 5G schema een goed schema om toe te passen op de behandelgroepen van MKT
Oostvoorne.
Het belang van het gebruik van een 5G schema is dat kinderen meer inzicht krijgen in de gevolgen
van hun gedrag. Wanneer zij deze inzichten hebben zullen zij minder snel geneigd zijn om
pestgedrag te laten zien. Het 5G schema is een analyse en interventieschema. Het 5G schema gaat
er vanuit dat een gebeurtenis leidt tot gedachten die niet helpend zijn, waarop deze gedachten
leiden tot gevoelens die niet prettig zijn. Hierdoor worden gedragingen geuit die onhandig zijn.
Door deze onhandige gedragingen kunnen ongunstige gevolgen optreden (Rijn & Vermeyden,
2009).
In bijlage vier staat het 5G schema dat wij ontworpen hebben voor MKT Oostvoorne. Wij hebben
voor dit ontwerp gekozen omdat dit voor kinderen goed bruikbaar is. Zoals hieronder te lezen is
hebben kinderen wel de hulp van de groepsleiding nodig bij het invullen van het 5G schema.
Toelichting
Het 5G schema kan gebruikt worden om met pestgedrag om te gaan en om pestgedrag te
voorkomen. Onze aanbeveling is dat kinderen waarbij het geweten niet goed ontwikkeld is, per dag
een 5G schema invullen. Dit kan het beste aan het einde van de dag op een vast tijdstip. De
individuele doelen worden na het avondeten besproken op de groepen. Het 5G schema kan hierbij
besproken worden. Kinderen kunnen een positieve situatie beschrijven in het schema maar ook een
situatie die niet goed verliep. Bijvoorbeeld wanneer het kind gepest heeft. Ons advies is om dit
39
schema in de eerste periode onder begeleiding van groepsleiding met het kind in te vullen.
Wanneer de groepsleiding merkt dat het kind het schema alleen in kan vullen hoeft dit schema
alleen nabesproken te worden. Het is de bedoeling dat het kind, door het regelmatig invullen van
het 5 G schema, inzicht krijgt in de gevolgen van zijn gedrag.
Stop- denk- doeschema
Belang
Kinderen met ADHD zijn hyperactief en impulsief. Zij denken niet na voordat zij acties
ondernemen. Hierdoor vergeten zij rekening te houden met andere mensen in hun omgeving. Het
stop- denk- doeschema is een schema waarbij kinderen leren na denken voordat ze acties
ondernemen. Hierdoor leren zij rekening te houden met anderen waardoor pestgedrag voorkomen
kan worden. Ook kan het schema na een gebeurtenis met het kind nabesproken worden. Hierdoor
leert het kind na een situatie inzicht te krijgen in zijn gedrag.
Het stop- denk- doeschema is een ‘ zelfinstructieprocedure’. Hierdoor leert het kind
probleemoplossende vaardigheden te ontwikkelen. Hiermee bedoelen we dat het kind leert
probleemsituaties vast te stellen, oplossingen te bedenken , consequentie te overwegen en een
oplossing te kiezen en deze uit te voeren (Verheij & M. Monasso, 1999). Voor kinderen die erg
impulsief kunnen zijn is het belangrijk dat zij stil leren staan bij hun denkprocessen. Zij kunnen aan
de hand daarvan leren om eerst na te denken over hun gedragingen en daarna pas actie te
ondernemen. Op deze manier leren zij ook van te voren na te denken over hun pestgedrag.
Toelichting
Het stop- denk- doeschema is bedoeld voor kinderen die erg impulsief zijn, bijvoorbeeld kinderen
met ADHD. Ons advies is om in het begin samen met het kind het schema in te vullen na een
impulsieve actie van het kind. Op deze manier kan het kind zich het schema eigen maken. Hierdoor
leert het kind volgens de stappen van het schema te denken, waardoor impulsieve acties
voorkomen kunnen worden. Dit zorgt ervoor dat het kind ook over pestgedrag leert nadenken,
hierdoor zal het kind minder snel pestgedrag laten zien. Het stop- denk- doeschema kan gebruikt
worden voor zowel het omgaan als het voorkomen van pesten. In eerste instantie wordt het
gebruikt door de groepsleiding om met pestgedrag van de kinderen om te gaan. Na een pest
situatie kan het stop- denk- doeschema worden doorgesproken met het kind. Door het regelmatig
door te spreken leert het kind het schema toe te passen voordat het kind een impulsieve gedraging
uitvoert. Hierdoor wordt pestgedrag ook voorkomen.
Een voorbeeld van een stop- denk- doeschema is te vinden in bijlage vijf.
40
Signaleringsplan
Belang
De groepsleiding heeft aangegeven dat kinderen op de groepen van MKT Oostvoorne ook pesten
wanneer zij boos zijn. Zij zeggen dan vervelende dingen tegen groepsgenoten om hen te kwetsen
of uit te dagen. Volgens ons kan kinderen aangeleerd worden hoe zij op een goede manier met hun
boosheid om kunnen gaan. In de vorm van een signaleringsplan dat voor de kinderen een boosplan
heet, kan kinderen geleerd worden hoe zij op een goede manier boos kunnen worden.
Uit de stage ervaring van één van de groepsleden is gebleken dat een signaleringsplan een goede
interventie is waarbij kinderen en de groepsleiding vroegtijdig boze buien kunnen signaleren en
hier op een adequate manier mee om kunnen gaan.
Door een signaleringsplan te maken krijgt de groepsleiding en het kind inzicht in het boze gedrag
van het kind. Er kan van te voren gesignaleerd worden in welke fase van de boosheid het kind zit.
Doordat in een signaleringsplan ook beschreven staat wat een kind kan helpen als het boos is
worden escalaties op tijd voorkomen. Een voorbeeld van een boosplan is te vinden in bijlage zeven.
Dit boosplan is gemaakt aan de hand van een voorbeeld van de stage van één van de groepsleden.
Het voorbeeldplan is aangepast zodat deze aansluit bij de leeftijd van kinderen op MKT Oostvoorne.
Het geeft de groepsleiding inzicht in hoe per kind met boos gedrag om gegaan kan worden.
Wanneer de groepsleiding kinderen in een boze bui activiteiten kunnen bieden die hen rustig
maken kan het pestgedrag, dat ontstaat door een boze bui, gestopt worden.
Op deze manier geeft een signaleringsplan de groepsleiding de mogelijkheid om met pestgedrag
om te gaan wanneer dit in een boze bui voorkomt.
Toelichting
Een boosplan wordt samen met een kind gemaakt. Het kind mag zelf benoemen wat het voelt en
doet wanneer het boos is. Ook benoemt het kind wat hem helpt om weer rustig te kunnen worden.
Groepsleiding bevraagt het kind over zijn boosheid. Hoeveel fases zijn er bijvoorbeeld en hoe voelt
een kind zich als het zich goed voelt.
Voor drukke kinderen kan er in plaats van een boosplan gekozen worden voor een drukplan. De
opzet is het zelfde, een voorbeeld is te vinden in bijlage zeven.
41
Actiepunten
Actie Uitleg Aandachtspunt
1.Bespreken op vergadering Groepsleiding bespreekt welke
extra interventies en
interventies met betrekking tot
(gedrag)stoornissen er naast
de rode draad interventies
gebruikt kunnen worden.
Belangrijk is dat de
groepsleiding er op let welke
interventies toepasbaar zijn
binnen hun groep.
2.Keuze maken Groepsleiding maakt een keuze
welke interventies ze bruikbaar
en haalbaar vinden om toe te
passen binnen hun groep.
3.Aanpassingen Groepsleiding past de extra
interventies en interventies
met betrekking tot
(gedrag)stoornissen aan.
4.Voorbereiding Groepsleiding kijkt welke
voorbereidingen ze dienen te
treffen om de interventies toe
te passen. Zoals kijken welke
kinderen een boosplan nodig
hebben of het maken van een
stoplicht.
5.Toepassen Groepsleiding past de nieuwe
interventies toe.
Groepsleiding legt dit duidelijk
en concreet uit aan de
kinderen. De groepsleiding
neemt de tijd om vragen te
beantwoorden van de
kinderen.
42
2.4 Evaluatiemoment
Na het geven van deze aanbevelingen raden wij het aan om na een half jaar een bijeenkomst te
organiseren. In deze bijeenkomst wordt er gekeken naar de werking van de aanbevelingen en hoe
het effect hiervan is in het werkveld op het pestgedrag. Er kan worden besloten om eventuele
aanpassingen en bijstellingen te maken om alles zo beter aan te laten sluiten op de
praktijkuitvoering. Deze bijeenkomst kan worden gehouden met alle groepsleiding en eventueel
ook de gedragswetenschapper(s) om zo dezelfde methode op alle groepen te behouden. Als blijkt
dat op de ene groep andere aanpassingen moeten worden gemaakt dan op de andere groep, om zo
beter aan te sluiten op de doelgroep, is dit natuurlijk ook mogelijk.
43
Nawoord
We hebben met veel plezier en toewijding aan dit onderzoek gewerkt. Gedurende dit onderzoek
zijn we achter verschillende aspecten van pestgedrag gekomen waar wij eerst geen weet van
hadden, maar die wel belangrijk zijn om in het achterhoofd mee te nemen. Zo kunnen de gevolgen
van pesten erger zijn dan een gemiddeld mens denkt. Er is gebleken dat er nationaal minder
aandacht aan pestgedrag op behandelgroepen wordt besteed dan dat dit op scholen gebeurd. Dit
maakte dit onderzoek anders dan huidige onderzoeken over pesten. Er is gebleken dat een positief
leefklimaat en een autoritatieve (democratische) opvoedingsstijl van een groepsleider erg passend
zijn op behandelgroepen met betrekking tot pesten. De kinderen op MKT Oostvoorne zitten hele
dagen bij elkaar, in combinatie met de betreffende problematieken kan dit sneller zorgen dat
pestgedrag wordt ervaren. Door middel van de gegeven aanbevelingen hopen wij dat het
pestgedrag op MKT Oostvoorne vermindert en voorkomen kan worden om zo een veilig klimaat te
behouden voor de ontwikkeling van de kinderen.
Tessa van Dun,
Kim de Hoon,
Pauline van den Heuvel
Nikki Steensma en
Farah Stegeman,
44
3.Bijlage
3.1 Bijlage één: Sfeerthermometer (Aanbeveling twee)
10°c = Er wordt nog te weinig aan het doel gedaan. Kom op!
30°c = Goed bezig! Jullie kunnen trots op jezelf zijn!
20°c = Dit gaat de goede kant op. Ga zo door!
45
3.2 Bijlage twee: Activiteit (Aanbeveling twee)
Een groepsvormend spel
Zandzakjes-race met hindernissen:
Een race waarin vrienden elkaar moeten voorthelpen.
Materiaal en voorbereiding: een (plastic) zakje met zand voor elke speler (er kan hiervoor ook een
tijdschrift gebruikt worden). Maak een grote ruimte vrij en zet een traject uit met vijf hindernissen.
Daar worden opdrachten bij geplaatst. Opdracht zoals ‘twee rondjes draaien’, ‘loop kleine rondjes
achteruit’, ‘ga arm in arm staan met drie andere mensen’ of ‘hurk neer’. Tip: nummer de
hindernissen zodat de spelers weten waar ze naartoe moeten.
1. De spelers leggen de hindernisbaan af met het zandzakje (of tijdschrift) op hun hoofd en
proberen de eindstreep te bereiken binnen een vooraf bepaalde tijd, bijvoorbeeld 5
minuten. Een speler die zijn zandzakje verliest, moet roerloos blijven staan tot iemand het
voor hem opraapt en weer op zijn hoofd legt. De spelers die door alle hindernissen heen
zijn gekomen gaan zitten.
2. Laat de spelers vertrekken in groepjes van twee of drie zodat ze niet allemaal tegen elkaar
oplopen.
3. Na afloop prijst u de spelers voor hun inzet en bespreekt u de verschillende manieren
waarop ze elkaar geholpen hebben.
47
3.4 Bijlage vier; 5G schema (Aanbeveling drie)
Week:
Doel voor komende week op de groep: Naam:
Ik ga leren een situatie te omschrijven…………………
* dit doe ik aan de hand van de 5 G’s
……………..dag
Gebeurtenis:
Er gebeurde
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
Gevoel:
Ik voelde
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
Gedachte:
Schrijf in het gedachten-wolkje wat je dacht
Gedrag:
Ik deed
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
Gevolg:
Het gevolg was
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
48
3.5 Bijlage vijf: stop- denk- doeschema (Aanbeveling drie)
Stop- denk- doeschema
STOP
Voordat ik iets doe STOP ik.
En zoek ik een plek waar ik goed kan nadenken.
DENK Dan DENK ik na over wat ik ga doen.
Ik stel mezelf de volgende vragen:
- Heb ik dit aan groepsleiding gevraagd?
- Is dit een handige activiteit voor nu?
- Vinden groepsgenoten dit fijn?
- Vind ik dit fijn tijdens de activiteit?
- Vind ik dit fijn na de activiteit?
Wanneer ik één van de vragen met nee beantwoord
ga ik iets anders bedenken om te doen.
DOE Wanneer ik een activiteit heb bedacht waar overal ja
op geantwoord kan worden ga ik de activiteit
DOEN.
49
3.6 Bijlage zes: Voorbeeld van een boosplan (Aanbeveling drie)
Blij:
Beetje Boos: Boos:
Kwaad:
Wat doe ik?
Ik luister naar de
groepsleiding en volg
mijn programma.
Wat doe ik?
- Ik ga grapjes maken.
- Ik ga mopperen.
- Ik kijk boos.
- Ik word onrustig.
Wat doe ik?
- Ik ga vervelende
grapjes maken.
- Ik ga heel druk
doen.
- Ik kijk boos.
Wat doe ik?
- Ik ga schelden.
- Ik kijk heel boos.
- Ik ga dreigen.
- Ik ben heel onrustig in
mijn hoofd. Hierdoor
kan ik niet goed
nadenken.
Wat voel ik?
Ik voel me goed en
rustig.
Wat voel ik?
Ik ben een beetje boos.
Wat voel ik?
Ik voel me boos.
Wat voel ik?
Ik voel me kwaad.
Dit helpt mij om
rustig te worden:
Een gesprekje met de
groepsleiding.
Dit helpt mij om
rustig te worden:
Ik ga 10 minuten een
boekje lezen. Ik wil
dan alleen gelaten
worden.
Dit helpt mij om
rustig te worden:
Ik ga 10min met de
Nintendo ds spelen op
mijn kamer.
50
3.7 Bijlage zeven: Voorbeeld van een drukplan (Aanbeveling drie)
Oke
Beetje druk
Druk
Wat doe ik?
Ik luister naar de
groepsleiding.
Ik kan goed alleen en met
andere spelen.
Wat doe ik?
Ik ga wiebelen op mijn stoel.
Ik ga kletsen met groepsgenoten.
Ik ga grapjes maken.
Ik luister minder goed naar
groepsleiding.
Wat doe ik?
Ik beweeg veel.
Ik maak vervelende grapjes.
Ik luister niet naar
groepsleiding.
Wat voel ik?
Ik zit goed in mijn vel.
Ik voel me vrolijk.
Wat voel ik?
Ik voel mij druk in mijn hoofd en
onrustig in mijn lichaam.
Wat voel ik?
Ik voel mij heel erg druk in
mijn hoofd en kan niet meer
goed opletten.
Ik voel me heel erg onrustig
in mijn lichaam.
Dit helpt mij om rustig te worden:
Ik ga 10 minuten buiten voetballen.
OF
Ik ga 10 minuten tekenen.
Dit helpt mij om rustig te
worden:
Ik ga 15 minuten
voetballen.
OF
Ik ga 15 minuten spelen op
de Nintendo ds.
52
Inleiding
Voor u ligt de informatiebrochure “Competentie vergroten met betrekking tot pesten”. Deze
informatiebrochure is opgesteld door vierdejaars Sociaal Pedagogische Hulpverlening studenten
van de Avans Hogeschool in Breda, in het kader van hun afstudeeronderzoek.
Pesten is een vaak voorkomend en huidig probleem binnen MKT Oostvoorne. Deze
informatiebrochure is gemaakt om de competentie van de groepsleiding te vergroten om op een
proactieve manier met pestgedrag om te gaan.
Proactief betekent dat de groepsleiding vroegtijdig op het pestgedrag kan inspelen voordat er
daadwerkelijk iets gebeurd.
Wij zijn van mening dat als de groepsleiding de volgende kennis, vaardigheden en houding
aannemen en behouden zodat ze op een proactieve manier om kunnen gaan met pestgedrag.
In deze informatiebrochure komt de nodige kennis, vaardigheden en houding aan bod. Het doel
van deze informatiebrochure is het vergroten van de competentie van de groepsleiding.
53
1. Kennis
1.1 Wat is pesten?
“Van pesten is sprake wanneer iemand herhaaldelijk of een lange tijd materiële en/of relationele,
maar altijd psychische schade ondervindt door bewust handelen van een of meer personen”
(Ruigrok, 2010, p. 19).
Pesten kan op een directe of indirecte manier. Pesten op een directe manier houdt in dat er verbaal
en lichamelijk wordt gepest. Bij indirect pesten ondervindt het slachtoffer schade doordat het
buiten wordt gesloten door anderen. De verschillende vormen van pesten zijn: verbaal, emotioneel
en fysiek.
1.2 Verschil pesten en plagen
Er zijn de volgende duidelijke verschillen:
Pesten Plagen
Gebeurt opzettelijk Gebeurt spontaan
Iemand bewust kwetsen Relaties worden onderling hervat
Systematisch Onregelmatig
Strijd is ongelijk Strijd is gelijkwaardig
Pester heeft kwade bedoelingen Geen kwade bedoelingen
Ingrijpende gevolgen voor slachtoffer Plezierig
Rollen liggen niet vast
1.3 Oorzaken van pesten
De oorzaken van pesten kunnen worden onderverdeeld in het volgende;
1. Oorzaken bij ouders
- pestende kinderen krijgen te weinig aandacht van hun ouders;
- pestende kinderen worden vaak niet gecorrigeerd door hun ouders als ze iets doen wat niet mag;
- het agressieve gedrag van pestende kinderen wordt niet gecorrigeerd (A. Hoslet, 2005-2006).
2. Oorzaken kind / groepsproces
- er liggen oorzaken bij het individuele kind: een kwetsbaar karakter of een opvoeding die agressie
tolereert;
- er liggen ook oorzaken in het groepsproces waar de macht wordt verdeeld en er voor het
afreageren van frustratie en agressie vaak behoefte is aan een zondebok;
- pesten uit frustratie;
- pesten om agressie af te reageren;
- pesten als lid van een groep;
- pesten omdat het wordt voorgedaan (M. Baeten, 2002).
54
1.4 Gevolgen van pesten
1. Gevolgen voor gepeste
- wordt gekwetst
- onzekerheid
- angstig
- minderwaardigheidsgevoel
- moeite om sociale relaties op te bouwen (ook in de toekomst)
- trekt zich vaak terug in veilige wereld
2. Gevolgen voor pester
- voelt zich op moment van pesten sterk en denkt dat hij de hele wereld aankan
- moeite met onderhouden van sociale contacten
- weinig zelfkennis
- in de toekomst vaak agressief gedrag
- sneller in aanraking met alcoholmisbruik, politie en crimineel gedrag
3. Gevolgen voor meelopers en toeschouwers
(minder ernstig dan gevolgen voor slachtoffers en pestkoppen)
- weinig onderling vertrouwen
- geen sprake van echte vriendschappen
1.5 Rollen met betrekking tot pesten
Binnen pesten worden er vijf rollen onderscheiden: de pester, het slachtoffer, de meeloper, de
verdediger en de buitenstaander.
Pester
De pester neemt het initiatief om te gaan pesten, deze persoon is meestal wat agressiever dan zijn
leeftijdsgenoten.
Slachtoffer
Het slachtoffer is het kind dat gepest wordt. Het slachtoffer wordt niet gekozen vanwege uiterlijke
kenmerken, maar vanwege een bepaalde manier van gedragen. Slachtoffers zijn vaak kwetsbaar,
wat ervoor zorgt dat deze persoon ‘een makkelijkere prooi’ is. Ze kunnen zich niet goed verweren
tegen het pestgedrag. Er zijn twee verschillende rollen van slachtoffers, de passieve- en
provocerende slachtoffers. Provocerende slachtoffers onderscheiden zich van het passieve
slachtoffer doordat ze meer van zich laten zien. Zo zullen ze wel terug slaan of iets terug zeggen,
maar zijn ze niet doeltreffend.
55
Middengroep
De middengroep bestaat uit de meeloper, verdediger en buitenstaander. Doordat leeftijdsgenoten
bang worden van de pester, nemen zij soms de rol van meeloper aan om zo hun eigen positie bij
de pester veilig te stellen. Zo willen ze voorkomen om zelf gepest te worden, ze zullen bijvoorbeeld
lachen om wat de pester doet en zegt en keuren het gedrag zo als het ware goed, waardoor het
pesten in stand blijft. Ze laten zich leiden door de pester.
De verdediger zal het (af en toe) opnemen voor het slachtoffer. Hij of zij vindt het niet goed dat er
gepest wordt en is niet bang voor de pester. De verdediger kan een invloed uitoefenen om het
pesten te laten stoppen.
De buitenstaander houdt zich afzijdig van het pesten. Ze doen er niet aan mee, maar zullen ook
niets doen om het te stoppen.
Deze rolverdeling is niet in elke situatie hetzelfde, de pester is niet in elke situatie de pester. Zo
kan het zijn dat deze op de sportclub een andere rol aanneemt. Het kan zijn dat pesten hier totaal
niet getolereerd wordt of dat de sfeer heel anders is wat maakt dat rollen verschuiven.
1.6 (Gedrag)stoornissen en pesten
(Gedrag)stoornissen veroorzaken pesten niet. Wel beïnvloeden zij het pestgedrag. Kinderen met
een hechtingsstoornis kunnen zich niet inleven in anderen. Hierdoor weten zij niet hoe pesten voor
een ander kan voelen. Kinderen met ADHD zijn vaak impulsief, zij doen voordat zij nadenken.
Hierdoor doen zij ook dingen die voor andere kinderen niet fijn zijn. Kinderen met ODD ergeren
andere kinderen bewust en raken zelf snel geërgerd.
Wanneer pesten voorkomen of gestopt wil worden zal rekening gehouden moeten worden met de
invloed van (gedrag)stoornissen op het pesten.
56
2. Vaardigheden
Toepassen van vaardigheden
De volgende vaardigheden zijn belangrijk om aan te nemen en te behouden om op een proactieve
manier op pestgedrag in te spelen:
2.1 Consequent handelen
“Consequent zijn heeft niets van doen met straffen. Daarin ligt juist het voordeel van consequent
handelen ten opzichte van maatregelen die met sancties zijn verbonden. In tegenstelling tot deze
maatregelen helpt consequent gedrag kinderen om de mogelijke gevolgen van hun handelen te
overzien en erover na te kunnen denken. Gevolgen die het kind voorheen zelf nog niet kon in
schatten of overzien en waarop het gewezen moet worden. Consequent gedrag is geen instrument
dat bedoeld is om de macht van de volwassenen te versterken, maar een middel om de zekerheid
bij te nemen beslissingen en gedragingen voor kinderen te vergroten.” (Letschert-Grabbe, 2008, p.
269).
Consequent zijn houdt dus in dat de groepsleiding de kinderen helpt om de gevolgen van hun
handelen in te laten zien en dat zij erover na kunnen denken. Het is van belang om consequent te
handelen om adequaat op pestgedrag in te spelen zodat situaties niet verder escaleren. Tijdig
ingrijpen moet gedaan worden om pestsituaties te voorkomen of zodanig te verminderen dat de
groep er niet onder komt te lijden.
2.2 Positief bekrachtigen
“Met ‘positief bekrachtigen’ wordt bedoeld: het aanmoedigen en belonen van goede resultaten en
gewenst gedrag.” (Acker, 2005, p. 70).
Het belonen van goede resultaten en gewenst gedrag komt ten goede aan de groepssfeer en ieders
zelfvertrouwen. Het is belangrijk dat de groepsleiding dit blijft doen zodat kinderen het gevolg van
hun goede gedrag beloond krijgen en de positieve effecten hiervan zien. Wanneer zij positieve
feedback op hun gedrag en resultaten krijgen, krijgen zij meer zelfvertrouwen en zal het kind dit
positieve gedrag ook vaker laten zien als het beloond wordt. Het is belangrijk dat positief
bekrachtigen bij alle goede resultaten en gewenste gedragingen wordt gedaan om meer gevoel
voor positiviteit te creëren op de groepen.
57
2.3 Straffen
“Straffen als opvoedingshandeling is het laten volgen van iets onaangenaams op het ongewenste
gedrag van het kind, met als gevolg dat er kans bestaat dat dit gedrag in de toekomst minder
voorkomt of helemaal verdwijnt.” (Driessen, 2007, p. 73).
Het is van belang dat een straf direct volgt op ongewenst gedrag van het kind. Het kind leert
hierdoor dat zijn gedrag niet accepteert wordt en hieraan wordt een consequentie verbonden. Het
kind wordt bijvoorbeeld naar de trap gestuurd of naar zijn kamer. Daarna voert de groepsleiding
een gesprek met het kind. Het kind wordt zich bewust van wat zijn handelen voor negatief gevolg
heeft en leert hierdoor dat het ongewenste gedrag moet stoppen. Belangrijk is dat de straffen
consequent uitgedeeld worden en dat deze ook meteen uitgevoerd wordt door het kind.
Het is van belang dat de groepsleiding duidelijk is naar het kind over hoelang het bijvoorbeeld op
de trap of kamer moet blijven, dit schept duidelijkheid bij het kind.
2.4 Toezicht houden
Onder toezicht houden verstaan wij dat de groepsleiding weet waar de kinderen zich bevinden, wat
ze aan het doen zijn en met wie ze het aan het spelen zijn. Belangrijk is om steeds toezicht te
hebben op de kinderen. Alle groepsleiding moet ervan op de hoogte zijn wat de kinderen aan het
doen zijn, zodat zij adequaat in kunnen spelen op pestgedrag en hier meteen een consequentie aan
kunnen verbinden. Het voordeel hiervan is dat de groepsleiding de situatie bewust heeft
meegemaakt en daardoor beter kan oordelen wat voor gevolg hieruit komt. Als de groepsleiding uit
het zicht is dan bestaat het gevaar dat de kinderen elkaar juist gaan uitdagen en elkaars grenzen
gaan opzoeken. Om dit te voorkomen is het dus belangrijk dat de groepsleiding altijd en overal
toezicht houdt op de groep.
2.5 Preventief handelen
Preventief handelen betekent voor ons dat er door de groepsleiding zo wordt gehandeld dat
problemen voorkomen kunnen worden. De groepsleiding springt op tijd in om de sfeer in de groep
positief te houden. Uit de uitkomsten van een interview met de groepsleiding (zie
onderzoeksverslag; deelvraag 3) is gebleken dat er een aantal dingen al preventief gedaan worden
om in te spelen op pestgedrag: zelf proberen zoveel mogelijk voor te zijn; weet welke kinderen
niet leuk samen spelen; activiteiten voorstructureren (afspraken maken); kinderen worden kort
gehouden; gesprek aangaan, positieve stimulering en elkaar complimenten laten geven. Dit zijn
goede initiatieven die de groepsleiding neemt en wij pleiten ervoor dat zij deze handelingen blijven
doen ter bevordering van het groepsproces en groepssfeer.
2.6 Groepsgesprek
Het is van belang dat er regelmatig een groepsgesprek wordt gehouden over pesten. Niet op alle
groepen wordt dit gedaan. Wij pleiten ervoor om dit wel te doen zodat kinderen zichzelf bewust zijn
van hun pestgedrag en wat dit voor gevolg heeft voor de andere kinderen. De groepsleiding is het
erover eens dat pestgedrag niet getolereerd en geaccepteerd wordt. Daarom is het belangrijk om
pestgedrag te voorkomen door dit goed bespreekbaar te maken op de groepen. Zo kan er
bijvoorbeeld wekelijks een kwartier worden vrijgemaakt om pesten te bespreken.
58
3. Houding
Onder het begrip houding verstaan wij de manier van doen en de gedragshouding van de
groepsleiding naar het pestgedrag van de kinderen. Het is belangrijk dat de groepsleiding een
democratische- ofwel autoritatieve opvoedingsstijl gebruikt. Deze stijl is gunstig in het begeleiden
van kinderen, het zorgt ervoor dat de kinderen allen als gelijkwaardig worden beschouwd en dat er
een positief leefklimaat ontstaat en behouden wordt.
3.1 Autoritatieve (democratische) opvoedingsstijl:
Binnen deze opvoedingsstijl worden duidelijke grenzen gesteld die onderbouwd worden met
argumenten. Bij overschrijding van de grenzen wordt uitleg gegeven waarom het kind hierop
aangesproken wordt. Er is sprake van een wederzijdse openheid. Van de kinderen wordt verwacht
dat ze zelf verantwoordelijkheid nemen in hun acties. Het kind wordt binnen deze opvoedingsstijl
gezien als een gesprekspartner. Door middel van consequent uitleggen welke invloed hun houding
en gedrag op anderen kan hebben, leren ze zich te verplaatsen in anderen en hun gedrag vanuit
binnen te reguleren.
Binnen de autoritatieve- ofwel democratische opvoedingsstijl ontstaat er een wij-gevoel binnen de
groep (Remmerswaal, 2001).
3.2 Overige houding
Om een positief leefklimaat te creëren en te behouden is open communicatie en participatie nodig.
Door middel van de kinderen de ruimte te geven, hun mening te laten geven en hen actief te
betrekken bij het maken van afspraken, wordt de zelfwaarde vergroot waardoor ze meer het idee
krijgen dat hun mening ertoe doet. Hierdoor leren ze assertief te zijn en hun mening te uiten, wat
een beschermende factor kan zijn tegen het pesten (Broeck, 2002).
59
3.9 Bijlage negen: beoordelingsadvies opdrachtgever
Formulier Beoordelingsadvies Opdrachtgever
Afstudeerproject 2011 -2012
In te vullen door de projectgroep
Namen studenten: Contactpersoon: Tessa van Dun Leden: Kim de Hoon, Nikki Steensma, Farah Stegeman en Pauline van den Heuvel
Nummer groep: 28
Begeleidend docent: Tineke Spapens
Beoordelend docent: Rob van Vliet
In te vullen door de opdrachtgever
Naam instelling: Stichting Horizon, jeugdzorg en onderwijs
Contactpersoon: Anne-marie Dekker
Telefoonnummer: 06 14523963
Beoordelingsadvies ingevuld door: Anne-marie Dekker
Telefoonnummer: idem
Criteria praktijkproduct
Toelichting beoordeling * O V G
1. Het praktijkproduct voldoet aan de eisen van de opdrachtgever
Zeer duidelijk en overzichtelijk beschreven, alle eisen die gesteld zijn, zijn er in verwerkt
X
2. Het praktijkproduct is zodanig vormgegeven dat het optimaal te gebruiken is door de
doelgroep waarvoor het bedoeld is
De aanbevelingen zijn duidelijk en concreet benoemd, en goed in te passen in de dagelijkse praktijk op de groepen.
x
3. Hoe heeft u de samenwerking met de projectgroep ervaren? Over het algemeen een goede samenwerking, alleen soms wat verwarrend omdat er over verschillende onderwerpen in het begin met verschillende mensen contact moest worden gelegd, in een later stadium was dit beter met 1 contact persoon.
x
4. Het praktijkproduct is (indien van toepassing) geschreven in correct Nederlands, kent een
heldere vormgeving en een correcte bronvermelding
Het is een goed leesbaar correct Nederlands product geworden.
x
O = Onvoldoende; V = Voldoende; G = Goed * Wilt u uw beoordeling aankruisen en voorzien van een korte toelichting?
60
Criteria onderbouwing
Toelichting beoordeling O V G
1. De beschrijving van de maatschappelijke en organisatorische context is volledig en
relevant voor het praktijkproduct.
Duidelijk omschreven en toegespitst op onze doelgroep.
x
2. De opzet en uitvoering van het onderzoek is volledig en overtuigend beargumenteerd
vanuit de onderzoeksliteratuur
Argumenten zijn helder en relevant x
3. De betrouwbaarheid en validiteit van het onderzoek is adequaat beargumenteerd vanuit de
onderzoeksliteratuur
Argumenten over de betrouwbaarheid komen bij alle punten terug.
x
4. De onderzoeksresultaten zijn volledig en overzichtelijk weergegeven
Goed leesbaar en overzichtelijk x
5. De conclusies zijn relevant, volledig en op inzichtelijke wijze afgeleid van de
onderzoeksresultaten
Conclusies zijn allemaal goed te herleiden naar de onderzoeks vraag
x
6. De randvoorwaarden voor het praktijkproduct zijn relevant en op inzichtelijke wijze
afgeleid van de conclusies
Duidelijk omschreven en goed te herleiden x
7. De onderbouwing is geschreven in correct Nederlands, kent een heldere vormgeving en
een correcte bronvermelding
Onderbouwing is overzichtelijk en duidelijk, en zeer goed te lezen ook voor mensen die niet zo betrokken waren bij dit onderzoek
x
Beoordelingsadvies (cijfer met één decimaal) Eventuele toelichting/slotopmerking
Complimenten voor de groep die het onderzoek heeft gedaan, zeer betrokken bij de doelgroep en intensief er mee bezig geweest. Er ligt nu een product waar wij als instelling heel goed mee verder kunnen om onze behandeling nog beter te kunnen richten ook op het verminderen van het pestgedrag.
ONDERTEKENING Datum 25 Mei 2012
Naam Anne-Marie Dekker Plaats Oostvoorne Handtekening
9,0
4.Bibliografie
A. Hoslet, M. A. (2005-2006). Kind tussen gezin en school. Hoger Instituut voor
gezinswetenschappen.
Acker, J. v. (2005). Probleemgedrag in de klas en agressie op school. Antwerpen: De Boeck.
Broeck, H. v. (2002). Opvoeden in de klas. Wegwijzer voor keerkrachten. Tielt: Uitgeverij Lannoo.
Burgt, M. v. (2008). Preventie en gezondheidsbevordering. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.
Driessen, L. (2007). Hoe minder straffen? Apeldoorn: Garant.
Een ODD kind opvoeden. (2009, 5 5). Opgeroepen op 5 0, 2012, van Info.nu: http://mens-en-
samenleving.infonu.nl/pedagogiek/35749-een-odd-kind-opvoeden.html
Letschert-Grabbe, B. (2008). Dennis, de schrik van de school. Assen: Koninklijke Uitgeverij
Gorcum.
M. Baeten, J. v. (2002). Kinderen en ingrijpende situaties. Pesten. Hilversum: Kwintessens.
Remmerswaal, J. (2001). Begeleiden van groepen. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.
Rijn, E., & Vermeyden, S. (2009). Behandelend trainen. Assen: Koninklijke Van Gorcum.
Ruigrok, J. (2010). Handboek alles over pesten. Esch: Quirijn.
Schieving, J. (2007, 10 27). Gedragmatige aanpak bij ADHD. Opgeroepen op 5 9, 2012, van
kinderneurologie: http://www.kinderneurologie.eu/download/adhdgedrag.pdf
Vaessen, G. (2008). Gedragsproblemen bij jongeren met psychiatrische stoornissen. Apeldoorn:
Garant Uitgeverij.
Verheij, F., & M. Monasso, L. (1999). Zorgbreedte van de kinder- en jeugdpsychiatrie. Assen: Van
Gorcum.
62
Theoretische en methodische onderbouwing Pesten op MKT Oostvoorne
2012
Tessa van Dun, Kim de Hoon, Pauline van den Heuvel,
Nikki Steensma en Farah Stegeman
Horizon jeugdzorg – Annemarie Dekker 28-5-2012
63
Voorwoord
Voor u ligt de theoretische en methodische onderbouwing van ons adviesrapport. Wij hebben, in
opdracht van Horizon Jeugdzorg, pestgedrag op behandelgroepen van het MKT Oostvoorne
onderzocht. In deze theoretische en methodische onderbouwing kunt u teruglezen waarop onze
aanbevelingen zijn gebaseerd en waarom deze van belang zijn.
Voor het schrijven van deze theoretische en methodische onderbouwing willen we graag de
volgende mensen bedanken bij MKT Oostvoorne: alle groepsleiding van de verschillende groepen,
gedragswetenschapper Anneke Reijnders en opdrachtgever Annemarie Dekker.
Ook willen wij Tineke Spapens, onze docentbegeleider, bedanken voor het geven van begeleiding
en feedback.
Wij wensen u veel leesplezier bij het lezen van de theoretische en methodische onderbouwing.
Tessa van Dun,
Kim de Hoon,
Pauline van den Heuvel,
Nikki Steensma en
Farah Stegeman.
64
Inhoudsopgave
Voorwoord Blz. 2
Inleiding Blz. 5
1. Beschrijving van de maatschappelijke en organisatorische context Blz. 6
2. Verantwoording Blz. 9
2.1 Verantwoording van de doelstelling Blz. 9
2.2 Verantwoording van de probleemstelling Blz. 9
2.3 Verantwoording van de deelvragen Blz. 10
2.4 Wijze waarop het project is opgezet en uitgevoerd Blz. 12
3. Onderzoeksresultaten Blz. 27
4. Verkorte weergave van aanbevelingen Blz. 28
5. Bijlage Blz. 30
5.1 Onderzoeksverslag
5.1.1 Deelvraag één: Wat houdt pesten in op behandelgroepen? Blz. 30
Conclusie Blz. 42
5.1.2 Deelvraag twee: Wat zijn de effecten van
(gedrag)stoornissen op pesten? Blz. 43
Conclusie Blz. 56
5.1.3 Deelvraag drie: Hoe wordt er door de groepsleiding van
MKT Oostvoorne omgegaan met pestgedrag? Blz. 57
Conclusie Blz. 66
5.1.4 Deelvraag vier: Welke methodieken worden er nationaal
Gebruikt met betrekking tot het omgaan met pestgedrag? Blz. 67
Conclusie Blz. 89
5.2 Observeren Blz. 90
5.2.1 Literatuur observeren kinderen Blz. 90
5.2.2 Literatuur observeren algemeen Blz. 92
5.2.3 Signaleringslijst observatie groepsleiding Blz. 95
5.2.4 Signaleringslijst pestgedrag Blz. 101
5.2.5 Signaleringslijst (gedrag)stoornissen Blz. 103
5.2.6 Observatie (gedrag)stoornissen Blz. 111
5.3 Interview en enquête Blz. 117
5.3.1Gesprekstechnieken voor kinderen Blz. 117
5.3.2 Literatuur interview Blz. 122
5.3.3 Interview groepsleiding kennis/vaardigheden/houding,
inclusief analyse Blz. 124
5.3.4 Interview groepsleiding, pestgedrag Blz. 130
5.3.5 Interview met kinderen Blz. 132
5.3.6 Interview met groepsleiding &gedragswetenschapper Blz. 134
5.3.7 Analyse van enquête Blz. 138
65
5.3.8 Analyse enquête Blz. 144
5.3.9 Interview gedragswetenschapper,
kennis/vaardigheden/houding Blz. 145
5.4 Stoornissen Blz. 149
5.4.1 DSM IV van de reactieve hechtingsstoornis Blz. 149
5.4.2 De DSM IV van ODD Blz. 150
5.4.3 De DSM IV van CD Blz. 151
5.4.4 DSM IV van ADHD Blz. 152
5.4.5 DSM IV van PDD-NOS Blz. 154
5.5 Benaderde organisaties Blz. 155
5.5.1 Benaderde scholen Blz. 155
5.5.2 Benaderde instellingen Blz. 157
6. Bibliografie Blz. 158
66
Inleiding
Gedurende 20 weken is er onderzoek gedaan naar pestgedrag dat voorkomt bij de kinderen op de
behandelgroepen van MKT Oostvoorne.
In de theoretische en methodische onderbouwing kunt u teruglezen hoe we alle keuzes
verantwoord hebben die geleidt hebben tot de totstandkoming van het praktijkproduct.
In de theoretische en methodische onderbouwing is een beschrijving van de maatschappelijke en
organisatorische context te vinden. Ook verantwoorden we de doelstelling, centrale vraagstellen en
de wijze waarop het project is opgezet en uitgevoerd. Daarnaast wordt er ingegaan op de
betrouwbaarheid en validiteit van ons onderzoek.
In bijlage 1 kunt u het volledige onderzoeksverslag terugvinden. De uiteindelijke conclusies van het
onderzoeksverslag leiden tot aanbevelingen die beschreven zijn in het adviesrapport.
67
1. Beschrijving van de maatschappelijke en organisatorische
context
Voor de projectopdracht hebben we onderzoek gedaan over pestgedrag wat voor komt op MKT
Oostvoorne. Uit dit onderzoek zijn resultaten gekomen en conclusies getrokken waarna een
adviesrapport is ontstaan.
Hieronder vindt u de beschrijving van het effect van onze projectopdracht op de maatschappelijke
en organisatorische context.
Pesten op microniveau:
Uit het onderzoek is gebleken dat de kinderen van MKT Oostvoorne wonen op de behandelgroepen
van het terrein. Ook gaan de meeste kinderen op het terrein naar school. Op MKT Oostvoorne
wonen kinderen in de basisschoolleeftijd met ernstige, complexe gedragsproblemen. De kinderen
worden opgenomen binnen MKT Oostvoorne voor een intensieve aanpak van de problematiek bij
het kind en binnen het gezin. De kinderen hebben een eigen slaapkamer, soms komt het voor dat
kinderen een slaapkamer moeten delen (Medisch Kinderhuis Oostvoorne).
Uit cijfers blijkt dat ruim een kwart (27,6%) van de kinderen op basisscholen wel eens pest
tegenover ruim zes procent (6,4%) van de kinderen die vaak pest. Dit blijkt uit een onderzoek van
Health behaviour in School-aged Children1 (HBSC) uit 2009 (NJI, Cijfers over pesten). Uit dit zelfde
onderzoek blijkt dat ruim tien procent (10,4%) van de basisschoolkinderen zegt gepest te zijn
geweest. Het aantal pesters is dus procentueel hoger dan het aantal gepeste kinderen. Een
verklaring hiervoor kan zijn dat vaak hetzelfde slachtoffer wordt gepest door een groep (NJI,
Cijfers over gepest worden). Uit de Peiling Jeugd en Gezondheid blijkt dat ongeveer één op de drie
kinderen één of meerdere keren is gepest. Zo is 10% vaak gepest, 25% een enkele keer gepest en
65% niet gepest (NJI, Mate waarin kinderen van 8 - 12 jaar gepest worden).
13% van de pesters geeft aan zelf ook (wel eens) gepest te zijn. Van de kinderen die zelf gepest
worden, geeft 49% aan zelf ook wel eens te pesten. Kinderen die pesten geven aan vaker
depressief te zijn dan kinderen die nooit pesten, namelijk 55% tegenover 29%. Ook hebben deze
kinderen vaker externaliserende en internaliserende problemen als agressief en angstig gedrag
(NJI, Pesten: Cijfers (vervolg)). Kinderen die zeggen depressief te zijn, worden vaker gepest dan
kinderen die niet depressief zijn, namelijk 86% tegenover 33%. Kinderen die volgens hun ouders
psychosociale problemen hebben worden ook vaker gepest dan kinderen die geen psychosociale
problemen hebben (NJI, Gepest worden: Cijfers (vervolg)).
De bovenstaande cijfers liegen er niet om. Pesten komt zeker voor bij de doelgroep van ons
onderzoek. Zo pest 34% van de kinderen een enkele keer of vaker en is 10,4% van de kinderen
gepest. Kinderen die gepest worden, pesten zelf ook wel eens en omgekeerd. Pesten brengt voor
het kind vervelende gevolgen met zich mee. Door pesten voelen kinderen zich ongelukkig, angstig,
somber, kunnen lichamelijk ziek of zwak zijn.
1 HBSC is het landelijk scholieren onderzoek dat gaat over de gezondheid en het welzijn van scholieren (HBSCNederland).
68
Ook op latere leeftijd kunnen de gevolgen van pesten merkbaar zijn. Zo kan een volwassene, die
vroeger gepest is, stress ervaren, moeite hebben met aangaan van intieme relaties en gebrek aan
zelfvertrouwen hebben (Luitjes, 2011).
Pesters kunnen ook gevolgen van hun gedrag ondervinden. Zo kan het zijn dat zij er niet in slagen
om hun opleiding af te ronden. Ook hebben zij een grotere kans om in de criminaliteit terecht te
komen en om aan alcohol verslaafd te raken (Fonds Psychische Gezondheid, 2010).
Pesten is voor de persoonlijke ontwikkeling daarom niet bevorderlijk. Voor het welzijn van het kind
dient pestgedrag voorkomen of verminderd te worden. Vanwege het feit dat de kinderen op MKT
Oostvoorne wonen, dient de groepsleiding hierop in te spelen om zo nadelige gevolgen te
voorkomen of beperken. Hier wordt in het volgende kopje aandacht aan besteed.
Pesten op mesoniveau:
MKT Oostvoorne is een residentiële instelling. Er bevinden zich acht behandelgroepen op het terrein
op elke groep wonen gemiddeld negen kinderen. Iedere behandelgroep heeft een zelfstandige
woonruimte. De kinderen zijn geen familie van elkaar, maar wonen toch bij elkaar. Uit de cijfers is
gebleken dat er onder de leeftijd van deze kinderen zeker gepest wordt. Naar de cijfers gekeken,
betekent dit voor de behandelgroepen op MKT Oostvoorne dat er per groep de kans bestaat dat
één kind gepest wordt en drie kinderen pesten. Aangezien pesten veel voorkomt is dit voor MKT
Oostvoorne van organisatorisch belang. Het is belangrijk dat kinderen op een goede manier kunnen
opgroeien. Hiervoor is het belangrijk dat de groepsleiding op een adequate manier moet kunnen
inspelen op het pestgedrag. Als pesten voorkomt is MKT Oostvoorne verantwoordelijk om dit op te
lossen. Zo kan de veiligheid van de kinderen garandeert worden.
Door middel van ons adviesrapport worden er via aanbevelingen handvatten geboden om met het
pestgedrag om te gaan en pestgedrag te kunnen voorkomen. Het betreffen handvatten voor de
groepsleiding. Als deze aanbevelingen worden gebruikt, zal groepsleiding meer kennis,
vaardigheden en een betere houding ontwikkelen met betrekking tot pestgedrag. Zo zullen ze
onder ander beter kunnen inspelen op het gedrag van de kinderen, kan er op een eenduidige
manier worden omgegaan met pestgedrag en zullen ze zich meer realiseren welk effect hun
aanwezigheid op de groep op pesten en de sfeer kan hebben. Dit alles heeft een positief effect op
kinderen en een positief effect op de sfeer. Kinderen hebben zo namelijk meer duidelijkheid,
doordat alle groepsleiding op dezelfde manier met hen omgaat. Dit zorgt voor rust.
Ook kan door middel van de aanbevelingen een positief leefklimaat worden bevorderd of behouden,
wat ook belangrijk is voor een positieve sfeer en zo dus belangrijk is voor het pestgedrag. Uit het
onderzoek is namelijk gebleken dat een positief leefklimaat het meest effectieve middel is om
pesten te voorkomen. Door middel van de aanbevelingen op te volgen, kan zo dus pesten
gereduceerd of voorkomen worden. Als gevolg hiervan kan de groepsleiding zich meer
concentreren op de behandelplannen en ontwikkeling van het kind in plaats van de problemen die
voortvloeien uit pestgedrag.
69
Pesten op macroniveau:
Pesten kan ook gevolgen en effecten hebben op de maatschappij. Zoals eerder aangegeven is,
hebben pesters een grotere kans om in de criminaliteit te komen, een grotere kans verslaafd te
raken en hebben ze een grotere kans hun opleiding niet af te ronden. Dit betekent: kosten voor de
maatschappij. Zo zal er tijd en geld door justitie gestoken worden in de personen die de
criminaliteit in zijn gegaan. Ook heeft dit effecten op de medemensen die bij acties betrokken zijn
geweest. Zo kunnen mensen bestolen worden of bedreigd worden, wat traumatisch kan zijn.
Verslaving kost de overheid geld en tijd, als de persoon tenminste hulp zoekt. Zoekt de persoon
geen hulp, dan kan het zijn dat niet alleen de persoon zelf, maar ook de medemens hier overlast
aan ondervindt. Verslaving en criminaliteit betekenen vaak ook uitval in de maatschappij, men
heeft vaak geen werk.
Kinderen die gepest zijn kunnen later stress ervaren, moeite hebben met het aangaan van intieme
relaties en een gebrek aan zelfvertrouwen hebben. Ook dit kan uitval in de maatschappij
betekenen. Door stress en wantrouwen kan werk belastend zijn. Dit kan er zelfs voor zorgen dat de
persoon niet meer in staat is te werken. Deze personen hebben vaak later hulp nodig om zo om te
leren gaan met hun verleden. Dit kost de overheid geld.
Door al vroeg in te grijpen en preventief te handelen op pestgedrag, kunnen deze gevolgen op alle
niveaus verminderd of voorkomen worden. Het adviesrapport aan de groepsleiding van MKT
Oostvoorne kan hier aan bijdragen.
70
2. Verantwoording
2.1 Verantwoording van de doelstelling
In de beginfase van ons project heeft onze opdrachtgever ons een vraag voorgelegd. Op de
groepen van MKT Oostvoorne was er namelijk sprake van pestgedrag en de groepsleiding wist niet
precies hoe ze hier adequaat mee om konden gaan. Aan de hand van deze vraag heeft de
opdrachtgever de volgende eisen aan ons onderzoek gesteld:
- Adviesrapport opstellen voor de groepsleiding;
- In het adviesrapport wordt omschreven hoe de groepsleiding op een proactieve manier met
pesten om kan gaan. Dit gebeurt in de vorm van aanbevelingen;
- In een aanbeveling wordt omschreven hoe er omgegaan kan worden met een escalatie omtrent
pesten;
- De aanbevelingen bieden de groepsleiding een duidelijke en concrete leidraad.
Aan de hand van deze eisen hebben wij een doelstelling opgesteld.
Om een goede doelstelling op te stellen, hebben wij gebruik gemaakt van de criteria voor het
opstellen van een doelstelling (Verhoeven, 2010).
Aan de hand van de vraag die de opdrachtgever heeft voorgelegd, door rekening te houden met de
eisen van de opdrachtgever en door de criteria als leidraad te gebruiken, zijn we tot de volgende
doelstelling gekomen: “Binnen een half jaar heeft de groepsleiding van MKT Oostvoorne door
middel van een adviesrapport kennis gekregen in het pestgedrag van de kinderen wat op de
groepen voorkomt. Hierdoor kan er op een proactieve manier met het pestgedrag van de kinderen
omgegaan worden, waardoor pestgedrag teruggedrongen kan worden.”
2.2 Verantwoording van de probleemstelling
Voor het opstellen van de probleemstelling hebben wij ook gebruik gemaakt van de criteria die Nel
Verhoeven beschrijft voor de probleemstelling. Daarnaast hebben wij alle deelaspecten, die de
opdrachtgever benoemd heeft, gebruikt.
Aan de hand van deze factoren zijn we tot de volgende probleemstelling gekomen: “Welke
handvatten kunnen wij de groepsleiding (HBO, SPH opleiding), werkzaam op het ‘MKT Oostvoorne’,
voor kinderen en jeugdigen met zeer complexe gedragsproblemen, aanbieden om op een
proactieve manier om te gaan met pestgedrag?”.
De deelaspecten van de probleemstelling komen allemaal terug in de eisen van de opdrachtgever.
Daarnaast kunnen we aan de hand van de probleemstelling onze doelstelling bereiken. Door de
probleemstelling verkrijgen we namelijk de informatie die we nodig hebben voor het eindresultaat,
het adviesrapport. Hieronder staat omschreven hoe we tot de deelvragen zijn gekomen.
71
2.3 Verantwoording van de deelvragen
In de probleemstelling worden alle elementen omschreven die we nodig hebben om het onderzoek
te kunnen doen. Om een antwoord te kunnen krijgen op deze vraag spelen de volgende punten
van de probleemstelling een rol:
- De kennis en houding van de groepsleiding (De groepsleiding speelt namelijk een grote rol op de
behandelgroepen en moet hier dus een belangrijke rol in krijgen.);
- De gedragsproblemen van de kinderen (Alle kinderen hebben een (gedrag)stoornis waar in het
behandelplan rekening mee gehouden wordt. Dit moet dus ook gebeuren tijdens dit onderzoek.);
- Pestgedrag in het algemeen en pestgedrag op de groepen (Heel het onderzoek draait om pesten
en pestgedrag het is dus van belang om dit te onderzoeken.);
- Het omgaan met pestgedrag (Om met pestgedrag om te gaan, moeten we weten wat er nu al
bestaat aan methodieken.);
- Het voorkomen van pestgedrag (Om pestgedrag te voorkomen, moeten we weten wat er nu al
aan methodieken bestaat.).
Wilden we antwoord krijgen op de probleemstelling, dan moest ons onderzoek de hierboven
genoemde punten bevatten. We hebben er voor gekozen om de deelvragen hier op af te stemmen
om zo een concreet en duidelijk mogelijke afbakening te creëren wat toch aansluit op de
probleemstelling.
Voor de inleiding en afbakening van het onderzoek was het belangrijk om eerst te onderzoeken wat
pestgedrag inhoudt. De onderzochte informatie konden we dan als richtlijn gebruiken voor de rest
van het onderzoek. Daarom hebben we er voor gekozen om te beginnen met een deelvraag over
pesten.
Deelvraag één ziet er als volgt uit: “Wat houdt pesten in op behandelgroepen?”.
Om deze deelvraag zo uitgebreid mogelijk te beantwoorden hebben we gekozen voor de volgende
zoekvragen:
1. Wat is pesten?
2. Wat is het verschil tussen pesten en plagen?
3. Wat zijn de oorzaken en gevolgen van pesten?
4. Wat zijn de verschillende rollen met betrekking tot pesten en wat zijn de kenmerken
hiervan?
5. Hoe zien wij pestgedrag terug op MKT Oostvoorne?
6. Hoe ziet groepsleiding pestgedrag terug op MKT Oostvoorne?
7. Hoe zien kinderen het pesten op MKT Oostvoorne?
72
Op MKT Oostvoorne wonen kinderen met (gedrag)stoornissen. Deze zijn van invloed op het pesten.
Om inzicht te krijgen van de effecten van de (gedrag)stoornissen op het pesten, hebben we dit in
deelvraag twee onderzocht. Deelvraag twee ziet er als volgt uit: “Wat zijn de effecten van
(gedrag)stoornissen op pesten?”
Om een antwoord te krijgen op deze deelvraag zijn de volgende zoekvragen gemaakt:
1. Welke (gedrag)stoornissen zijn er binnen MKT Oostvoorne en wat houden deze in?
2. Hoe zien wij de kenmerken van de (gedrag)stoornissen terug op de behandelgroepen?
3. Hoe beïnvloeden deze kenmerken van de (gedrag)stoornissen het pesten op de
behandelgroepen?
De groepsleiding op MKT Oostvoorne speelt natuurlijk ook een rol wat betreft pesten op de
groepen. Deelvraag drie heeft dan ook betrekking op de rol van de groepsleiding wat betreft
pesten. Deelvraag drie ziet er als volgt uit: “Hoe wordt er door de groepsleiding van MKT
Oostvoorne omgegaan met pestgedrag?”.
Aan de hand van de volgende zoekvragen is een antwoord gevormd op de deelvraag
1. Welke kennis, vaardigheden en houding heeft de groepsleiding van pesten?
2. Welke initiatieven neemt de groepsleiding nog meer om met pestgedrag om te gaan?
3. Wat is de ervaring van de groepsleiding om op deze manier met pestgedrag om te
gaan?
Om de groepsleiding een aanbeveling te kunnen doen wat betreft het omgaan met pesten of het
voorkomen van pesten (wat een eis is van de opdrachtgever), moesten we eerst weten welke
mogelijkheden er beschikbaar zijn. Met de laatste deelvraag wilden we dus een beeld krijgen van
de methodes die er zijn om met pesten om te gaan en pesten te kunnen voorkomen. Omdat er op
scholen hier veel gebruik van wordt gemaakt, wilden we methodes op school onderzoeken.
Aangezien het bij ons onderzoek om behandelgroepen gaat, hebben we ook de methodes op
behandelgroepen onderzocht. Deelvraag vier ziet er als volgt uit: “Welke methodieken worden er
nationaal gebruikt met betrekking tot omgaan met pestgedrag?”.
Om een antwoord te krijgen op deze deelvraag hebben we de volgende zoekvragen geformuleerd:
1. Welke methodieken worden er in de didactiek gebruikt wat betreft omgaan met pesten?
2. Welke methodieken worden er in de didactiek gebruikt wat betreft het voorkomen van
pesten?
3. Wat is bruikbaar uit methodieken van de didactiek op behandelgroepen?
4. Welke methodieken worden er op behandelgroepen gebruikt wat betreft omgaan met
pesten?
5. Welke methodieken worden er op behandelgroepen gebruikt wat betreft het voorkomen
van pesten?
Alle zoekvragen hebben we aan laten sluiten op de deelvragen om zo niet af te dwalen van het
onderwerp van de deelvraag. De zoekvragen geven een compleet antwoord op de betreffende
deelvragen.
De wijze waarop het project is opgezet en uitgevoerd is per deelvraag te vinden in het hoofdstuk
dataverzamelingsmethoden. Daar wordt gelijk de betrouwbaarheid en validiteit onderbouwd.
73
2.4 Wijze waarop project is opgezet en uitgevoerd
Inleiding
Hieronder zullen we per deelvraag verantwoorden hoe het project is opgezet en uitgevoerd. We
zullen per deelvraag de dataverzamelingsmethode, de voorbereiding, uitvoering en uitwerking
verantwoorden. Hierbij zullen we ook de betrouwbaarheid en validiteit van het onderzoek
beargumenteren. Betrouwbaarheid en validiteit zijn belangrijke aspecten van een goed onderzoek.
Betrouwbaarheid betekent de mate waarin het onderzoek vrij is van toevallige fouten, dus of het
onderzoek van een goede kwaliteit is. Validiteit betekent dat je meet wat je wilt meten en dat er
geen systematische fouten gemaakt zijn. Door betrouwbaarheid en validiteit kunnen de juiste
conclusies getrokken worden (Verhoeven, 2008).
Dataverzamelingsmethoden
Deelvraag één: Wat houdt pesten in op de behandelgroepen?
Literatuur
Voorbereiding
Om het begrip pesten helder te krijgen hebben we ervoor gekozen om literatuurstudie te doen. Om
de deelvraag te beantwoorden is het belangrijk dat we weten wat pesten inhoudt. Via de catalogus
van de Avans Hogeschool zijn we op zoek gegaan naar bruikbare literatuur. Bruikbaar wil zeggen
dat we tot de juiste informatie omtrent pesten kunnen komen. De literatuurstudie naar de
oorzaken en gevolgen en de verschillen tussen plagen en pesten zijn op dezelfde manier
uitgevoerd.
Met betrekking tot de rollen van pesten zijn er verschillende boeken gezocht. Deze boeken zijn ook
via de Avans Hogeschool catalogus gezocht op trefwoorden als ‘pesten’ plus ‘rollen’.
Om het pestgedrag goed in kaart te kunnen brengen, hebben wij hier eerst literatuur over
opgezocht. We wilden weten welke soorten observaties er bestonden en hoe deze toegepast
konden worden. Zo konden deze in de praktijk juist worden toegepast. Ook hier zijn boeken voor
gevonden via de catalogus van de Avans Hogeschool.
De beschreven literatuur is betrouwbaar te noemen, omdat deze boeken in de catalogus van de
Avans Hogeschool staan. Het betreffen boeken die gebruikt worden om uit te leren en zijn
geschreven door deskundigen. Daarnaast zijn deze boeken allemaal na het jaar tweeduizend
geschreven, dus betrouwbaar te noemen. Daarnaast is de literatuurstudie valide omdat we van te
voren wisten waar we naar op zoek gingen.
Uitvoering
Door literatuurstudie te doen zijn we veel informatie tegengekomen. Om deze informatie
overzichtelijk te maken hebben we een selectie gemaakt van bruikbare literatuur en hier een
samenvatting van gemaakt. De geselecteerde literatuur is op basis van betrouwbaarheid en
validiteit geselecteerd. Zo is er gekeken of de boeken informatie bevatten over wat wij wilden
weten. Zo werd er gemeten, wat we wilden meten. Bij informatie uit verschillende boeken is
gekeken naar overeenkomsten en verschillen.
74
Als er overeenkomsten waren in informatie tussen verschillende boeken, hebben we ervoor
gekozen om deze informatie te gebruiken. Verschillende deskundigen zijn dan namelijk tot dezelfde
conclusie gekomen. De informatie is zo betrouwbaarder.
Uitwerking
De selectie van de bruikbare literatuur is verwerkt tot een antwoord bij de onderzoeksvragen. De
informatie is in eigen woorden gezet, maar is wel kloppend gehouden. De woorden zijn niet
verdraaid, de informatie is zo betrouwbaar gebleven. We zijn tot een conclusie gekomen na het
analyseren van de onderzoeksvragen. Dit hebben we gedaan door naar de uitkomsten van de
onderzoeksvragen te kijken. Hieruit zijn conclusies getrokken welke een antwoord geven op de
deelvraag: “Wat houdt pesten in op de behandelgroepen”?
Alle informatie is samengevat en er is een link gelegd tussen de verschillende onderwerpen. Hierop
volgend konden wij een antwoord geven op de deelvraag.
Observatie
Voorbereiding
Om zicht te krijgen op het pestgedrag dat op de groepen voorkomt, is het belangrijk dat er
geobserveerd wordt op de groepen. Daarom hebben wij voor observatie gekozen. Wij zijn eerst
naar literatuur op zoek gegaan om te bekijken hoe we dit moesten observeren (zie bijlage 5.2.1).
Tevens hebben wij op internet opzocht welke gedragingen in kaart gebracht konden worden om
ons meer zicht te geven op pesten.
Wij hebben deze gedragingen in een signaleringslijst verwerkt, zodat we deze lijst konden
meenemen tijdens de observatie en de geobserveerde gedragingen in konden vullen. Deze lijst is
betrouwbaar te noemen omdat wij een overzicht van deze gedragingen op internet hebben
gevonden. De lijst is betrouwbaar, omdat alle gedragingen die hierin staan signalen kunnen zijn
van pesten en deze lijst gehanteerd wordt op scholen. De geobserveerde signalen zijn verwerkt in
de signaleringslijst. Het is valide omdat de lijst weergeeft welke gedragingen we willen observeren.
Dit is van te voren duidelijk en de signaleringslijst dient als leidraad voor de observatie.
Uitvoering
Wij zijn vier keer naar MKT Oostvoorne gegaan om daar op vier verschillende groepen te
observeren. Er is voor gekozen om op woensdag middag te observeren. Dit omdat de kinderen dan
op de groep aanwezig waren en niet naar school hoefden, zo konden de kinderen voor een langere
tijd geobserveerd worden. Tijdens de observaties hebben wij gelet op de gedragingen die
opgenomen waren in de signaleringslijst. Deze gedragingen zijn aangekruist in de signaleringslijst
en er zijn opmerkingen in toegevoegd van wat wij hebben gezien. Er is op verschillende momenten
geobserveerd. Sommige kinderen hadden bijvoorbeeld een activiteit waar wij bij aanwezig waren
om te observeren. Hierdoor hebben wij de betrouwbaarheid vergroot door meerdere situaties te
observeren. Wij hebben gemeten wat we wilden meten door te observeren met behulp van de
signaleringslijst en hierdoor zijn er betrouwbare conclusies uit te trekken. Er is op dezelfde groepen
door verschillende mensen geobserveerd waardoor dit de betrouwbaarheid vergroot.
75
Uitwerking
Om een conclusie uit de observaties te kunnen trekken, hebben wij gekeken naar welke
gedragingen wij het meest geobserveerd hebben op de groepen. Dit was af te leiden aan de
kruisjes die neergezet zijn en voorbeelden van situaties die erachter gezet zijn uit de
signaleringslijst.
We hebben gemeten welke gedragingen er voorkwamen op de groepen door de signaleringslijst als
leidraad te gebruiken en zijn dus valide te noemen. De uitkomsten die uit de signaleringslijst naar
voren kwamen, zijn besproken met alle projectleden en resultaten zijn met elkaar besproken. Deze
resultaten zijn vergelijkbaar met elkaar en daarom zijn de uitkomsten betrouwbaar te noemen.
Daarnaast is van de uitkomsten een korte samenvatting gemaakt en te vinden onder de
onderzoeksvraag “Hoe zien wij het pestgedrag op MKT Oostvoorne”.? Dit is dus een conclusie van
onze bevindingen en een analyse van de geobserveerde gedragingen.
Interview kinderen
Voorbereiding
Om antwoord te kunnen geven op de deelvraag wilden wij graag de mening van de kinderen hier
bij betrekken. Hier is voor gekozen omdat de kijk van kinderen op pestgedrag anders kan zijn dan
die van de groepsleiding, ze hebben een andere belevingswereld. Tijdens onze voorbereiding zijn
we op zoek gegaan naar literatuur over gesprekstechnieken (zie bijlage 5.3.1). Deze voorbereiding
is belangrijk om de juiste vragen te kunnen stellen aan de kinderen.
Daarnaast is er ook literatuurstudie gedaan naar op welke manier je een gesprek met kinderen aan
kunt gaan. We zijn op zoek gegaan naar relevante literatuur over communicatievoorwaarden en
vraagtechnieken. We hebben één boek gevonden waarin we deze onderwerpen tegen zijn
gekomen.
Ook hebben we erover nagedacht hoeveel kinderen we wilden interviewen, op welke manier en
wanneer. Daarom hebben wij literatuur erbij gezocht wat ons inzicht gaf in gesprekstechnieken.
Onze opdrachtgever stelde voor dat een paar van onze projectgroep zich aan konden sluiten bij de
kinderraad. Bij deze raad waren zeven kinderen aanwezig in de leeftijd van negen tot twaalf jaar.
“Kinderen van een jaar of tien zij er moreel op gericht een goed kind te zijn. Het is daarom van
belang om suggestieve vragen te vermijden en alert te zijn op sociaal wenselijke antwoorden. De
kans op sociaal wenselijke antwoorden neemt af als ieder antwoord welkom is en de vragen niet
gesloten zijn”. (Tijs, 2011, p. 38).
Door van te voren vragen op te stellen en deze door te laten lezen door groepsgenoten, zijn fouten
voorkomen en is volledigheid gegarandeerd. Dit maakte de vragen betrouwbaar. Ook door de
speciale gesprekstechniek voor interview met kinderen, wordt het interview betrouwbaarder. De
techniek sluit meer aan bij het kind, het kind kan zo de vragen beter beantwoorden. Het interview
is valide, omdat we wisten wat we wilden weten. Hierop zijn de vragen afgestemd. Daarnaast
hebben we rekening gehouden met het concentratievermogen en de problematieken van de
kinderen. Kinderen met ADHD kunnen zich bijvoorbeeld niet lang concentreren. Hier is rekening
gehouden mee gehouden tijdens het opstellen van de vragen.
76
Uitvoering
Tijdens het interview hebben we rekening gehouden met gesprekstechnieken. De vragen die we
gesteld hadden waren open vragen. Hierdoor waren de antwoorden betrouwbaar omdat de
kinderen zelf hun ervaringen uitgebreid konden vertellen met betrekking tot het pestgedrag. Eén
iemand van ons projectgroepje heeft vragen gesteld en de ander heeft de antwoorden
opgeschreven. Hierdoor zijn de antwoorden betrouwbaar en valide te noemen. Betrouwbaar, omdat
er bij het kind door de interviewer gecontroleerd kon worden of de antwoorden goed begrepen
waren. Ook waren er dus twee mensen die de antwoorden gehoord hebben, de antwoorden konden
zo door beiden gecontroleerd worden op volledigheid. Valide, omdat er gevraagd is wat we wilden
weten. Het gesprek met de kinderen heeft een klein half uurtje geduurd, omdat zij niet langer hun
concentratie konden bewaren.
Uitwerking
We hebben een conclusie uit het interview kunnen trekken door de verschillende antwoorden van
de kinderen met elkaar te vergelijken. Hieruit ontstond een conclusie die onder deelvraag één
terug te vinden is. Deze conclusies zijn ontstaan door de antwoorden van de kinderen te
analyseren en kunnen dus betrouwbaar genoemd worden.
De antwoorden zijn geanalyseerd door de antwoorden naast elkaar te leggen en ze met elkaar te
vergelijken. Vervolgens hebben wij deze verwerkt onder de bijbehorende onderzoeksvraag.
We hebben zeven kinderen geïnterviewd van zeven verschillende groepen. De antwoorden die zij
gaven zijn betrouwbaar omdat zij spreken vanuit hun ervaringen. Als wij hen nog een keer naar
hun ervaringen vragen, dan kunnen wij vrijwel zeker soortgelijke antwoorden verwachten. Als wij
deze vragen zouden stellen aan andere kinderen van de groepen, kunnen er soortgelijke
antwoorden naar voren komen. Het is valide omdat we gemeten hebben wat we wilden meten.
Interview met groepsleiding
Voorbereiding
Er is gekozen voor een interview met groepsleiding, omdat we duidelijk wilden krijgen hoe de
groepsleiding pestgedrag terug ziet op MKT Oostvoorne. Hier is voor gekozen, zodat er persoonlijk
vragen aan groepsleiding werden gesteld en zo direct een antwoord werd verkregen. Bij
onduidelijkheid of bij de wens meer te weten, kon ook dit gelijk gevraagd worden. Het interview
wilden we met meerdere groepsleiding houden om een breed beeld te vormen van verschillende
meningen en visies op het pestgedrag dat op de groepen voorkomt. Alleen informatie die nodig
was, wilden wij weten om het interview valide te maken. Om deze reden zijn er van te voren
vragen opgesteld waarop wij antwoord wilden hebben die van belang waren voor de onderzoeks-
en deelvraag. Deze vragen zijn met de hele groep besproken om fouten en onvolledigheid te
voorkomen om zo het interview betrouwbaar te maken. Er is van te voren besloten dat er bij het
interview één persoon de vragen zou stellen en twee personen zouden notuleren. Hier is voor
gekozen, omdat de interviewer zo zich kon concentreren op het vragen stellen en doorvragen. De
interviewer zou zo ook antwoorden terug kunnen geven aan de geïnterviewde om zo te checken of
het antwoord goed begrepen is, dit zou het interview meer valide maken. De notulisten konden dan
alle informatie notuleren. We hebben voor meerdere notulisten gekozen, omdat zo de kans op
gemiste informatie verkleind zou worden en de betrouwbaarheid (objectiviteit) werd vergroot.
77
Ook wilden we van het interview een geluidsopname maken, zodat we het op elk moment terug
konden luisteren wat er nou precies gezegd was. Een subjectieve draai aan de informatie kan zo
voorkomen worden. Dit maakt dat het interview betrouwbaarder wordt.
Uitvoering
Er is met negen groepsleiding een interview gehouden. Zo zijn meerdere meningen en visies aan
bod gekomen, zodat het interview betrouwbaar werd. Ook hebben we, zoals we in de voorbereiding
gepland hadden, het interview opgenomen en met twee personen informatie genotuleerd. Zoals
eerder vermeld is, wordt zo de betrouwbaarheid vergroot. Eén persoon heeft de vragen gesteld, er
werd doorgevraagd en samengevat. Dit maakt dat het interview betrouwbaar en valide werd. Er
werd namelijk gecheckt of de antwoorden goed begrepen waren. Ook werd zo gecheckt of de
vragen door de geïnterviewde goed begrepen waren en of het antwoord dus overeen kwam met de
vraag. Dit maakte het interview valide.
Uitwerking
De antwoorden op de gestelde vragen zijn dus opgenomen en opgeschreven. Tijdens de uitwerking
zijn eerst de geschreven antwoorden verwerkt, vervolgens is er nog naar de opname geluisterd om
zo te weten te komen of er nog meer informatie verwerkt moest worden. De informatie is verwerkt
door eerst de vragen op te schrijven en vervolgens de verkregen antwoorden onder de juiste vraag
te zetten. Er zijn hierbij geen systematische fouten gemaakt, ieder groepslid heeft de uitwerking
nagekeken op fouten, onvolledigheid en subjectiviteit. Dit maakt de uitwerking betrouwbaar.
Vervolgens zijn de, voor het onderzoek, belangrijkste punten uit de uitwerking gehaald en
vervolgens uitgewerkt in de onderzoek- en deelvraag zelf. De belangrijkste punten zijn gekozen
door te kijken welke antwoorden het meest overeen kwam tussen de verschillende groepsleiding.
De uitwerking is valide, doordat er gemeten is wat we wilden meten. De gegeven antwoorden
betroffen de informatie die aansloot op de gestelde vragen.
78
Deelvraag twee: Wat zijn de effecten van (gedrag)stoornissen op pesten?
Literatuuronderzoek
Voorbereiding
Een onderzoek hoort een literatuuronderzoek te bevatten. Nel Verhoeven schrijft dat een
onderzoek zonder literatuuronderzoek niet aan te raden is (Verhoeven, 2010). Voor deelvraag twee
is literatuuronderzoek nodig om tot een goed antwoord te komen over de (gedrag)stoornissen.
Onderzoeksvraag één bestaat uit literatuuronderzoek. Het literatuuronderzoek vormt de
voorbereiding van de interviews. Ook kan aan de hand van het literatuuronderzoek een
signaleringslijst gemaakt worden die nodig is voor het observeren. Het literatuuronderzoek hoort
bij een kwalitatief onderzoeksmiddel (Verhoeven, 2010). Voordat er literatuuronderzoek gedaan
zou worden is voor deelvraag twee besloten dat er alleen boeken uit Xplora gebruikt zouden
worden. Avans hogeschool biedt HBO onderwijs de boeken die in Xplora te vinden zijn moeten
voldoen aan dit niveau. Hierdoor zijn de boeken voldoende betrouwbaar en valide voor ons
onderzoek. Het is belangrijk dat de informatie die gebruikt wordt uit boeken voldoende relevant is
(M. Saunders, 2007). In Xplora zijn boeken te vinden die erg oud zijn. Voor het zoeken naar
literatuur is gelet op het jaartal wanneer het boek uitgegeven is. De boeken die gebruikt worden
zijn niet ouder dan 2007. Ook is er gekeken naar de schrijvers van het boek bijvoorbeeld naar hun
studie- en functieachtergrond. Wanneer deze een relevante studie of functie hebben verhoogd dit
de betrouwbaarheid en validiteit van het literatuuronderzoek. Om het literatuuronderzoek af te
bakenen is tijdens een interview met de gedragswetenschapper gevraagd welke
(gedrag)stoornissen veel voorkomen bij MKT Oostvoorne. Uit dit interview bleek dat de stoornissen
hechtingsstoornis, ADHD, ODD, PDD-NOS en MCDD regelmatig op de groepen voorkomen. Tijdens
het vooronderzoek is gelezen dat pesten een kenmerk is van CD aangezien deze stoornis ook
voorkomt bij MKT Oostvoorne is besloten deze gedragstoornis ook uit te werken. Als voorbereiding
zijn over de bovengenoemde (gedrag)stoornissen boeken verzameld waarbij rekening is gehouden
met wat hierboven beschreven is.
Uitvoering
Nadat in de voorbereiding de juiste boeken verzameld waren is deze literatuur geselecteerd. Bij het
selecteren zijn de boeken gebruikt waar de meeste informatie in te vinden is. Ook is gekeken of
deze boeken een overlap vertonen met boeken die over hetzelfde onderwerp gaan (Verhoeven,
2010). Hierdoor kun je er zeker van zijn dat de informatie in het boek klopt, dit vergroot de
validiteit en betrouwbaarheid van het onderzoek. Tijdens het selecteren van informatie is gekozen
om de informatie af te bakenen. Er is voor gekozen om niet in te gaan op de oorzaken en de
gevolgen van de stoornissen. Maar alleen een uitleg te geven over wat de stoornissen inhouden en
de kenmerken te benoemen. Dit is de informatie die het meest relevant is. De korte uitleg geeft
een inzicht in de stoornissen en de kenmerken geven een beeld over hoe de stoornis zich uit.
Daarnaast kunnen de kenmerken gebruikt worden in de signaleringslijst.
79
Uitwerking
De stoornissen zijn omstebeurt uitgewerkt. Er is voor gekozen om de DSM-IV van de stoornissen in
de bijlage te zetten. De rest van de informatie is beschreven in de deelvraag. Bij elke stoornis is
eerst een uitleg gegeven over de stoornis daarna zijn de kenmerken benoemd.
Interview
Voorbereiding
In de literatuur dat gaat over interviews wordt genoemd dat er drie mogelijkheden zijn om een
interview te houden. Er kan gekozen worden voor een ongestructureerd, een half gestructureerd
en een gestructureerd interview. Bij het voorbereiden van de interviews voor deelvraag twee is
ervoor gekozen om volgens een half gestructureerde manier te interviewen.
Bij deze vorm van interviewen wordt er gebruik gemaakt van een vragenlijst. Daarnaast is er
ruimte voor de inbreng van de geïnterviewde en is er de mogelijkheid om tussendoor vragen te
stellen die belangrijk zijn, maar niet op de vragenlijst staan. Het is een flexibele manier van
interviewen waarbij op de situatie ingespeeld kan worden (Verhoeven, 2010). Voor deze vorm van
interviewen is gekozen, omdat dit de mogelijkheid biedt om goed door te kunnen vragen.
Om het interview zo goed mogelijk voor te bereiden is rekening gehouden met de volgende tips:
- Voorgesprek: Het houden van een voorgesprek kan inzicht geven in wat de geïnterviewde
interesseert (Schilder, 2009). Het voorgesprek is niet met de geïnterviewde zelf gehouden.
Voordat we met het onderzoek startten zijn we een aantal keer op gesprek geweest bij
MKT Oostvoorne. Dit gesprek werd gehouden met de opdrachtgever. Tijdens deze
gesprekken gaf de opdrachtgever duidelijkheid over het probleem waar wij ons onderzoek
op zouden richten en gaf ons informatie over de organisatie. Ook hebben wij van te voren
een keer mee gekeken op de groepen om een beeld te krijgen van de organisatie en hoe
de praktijk eruit ziet. Dit heeft ons geholpen om de interviews goed voor te bereiden. Dit
verhoogd de validiteit en betrouwbaarheid omdat de vragen beter afgestemd kunnen
worden op het onderwerp en de organisatie.
- Inlezen: Door je in te lezen over het onderwerp krijg je meer inzicht in het onderwerp
waarover het interview gaat. Hier kunnen de interviewvragen op afgestemd worden
(Schilder, 2009). Tijdens het vooronderzoek hebben we ons ingelezen over het onderwerp
waar ons onderzoek over gaat. Ook hebben we na het maken van de deelvraag informatie
gezocht en gelezen over het onderwerp van deelvraag twee. Door ons goed in te lezen
konden wij goede vragen maken die gebruikt werden tijdens het interview. Hierdoor
konden wij in onze vragen goed aansluiten bij het probleem wat speelt en is ons interview
valide en betrouwbaar.
- Vragenlijst: Het maken van een vragenlijst is belangrijk. Wel moet er ruimte over blijven
om af te wijken van het onderwerp (Schilder, 2009). Voor elk interview zijn vragenlijsten
gemaakt. In deze vragenlijsten stonden de vragen waar wij antwoord op wilden hebben.
Tijdens het interview hebben wij ook vragen gesteld die niet op de lijst stonden. Hier is
expres ruimte voor gelaten omdat de geïnterviewde dingen kan vertellen die interessant
zijn voor het onderzoek en waar verdiepende vragen voor nodig zijn. De vragenlijst zorgt
ervoor dat de vragenlijst betrouwbaar en valide is doordat er geen belangrijke vragen
80
vergeten worden tijdens het interview. Daarnaast is de vragenlijst op juistheid en
volledigheid gecontroleerd door groepsgenoten.
Het is belangrijk om actief te luisteren tijdens het interview. Hierdoor krijgt de geïnterviewde het
gevoel dat er echt naar hem/haar geluisterd wordt. De geïnterviewde voelt zich door de actieve
luisterhouding op zijn gemak en zal zich inzetten om zo goed mogelijke antwoorden op de vragen
te geven. Dit is belangrijk voor de validiteit en betrouwbaarheid van het interview. Wanneer er
geïnterviewd gaat worden zal gelet worden op de volgende dingen:
- knikken;
- oogcontact te maken;
- excuseren wanneer je wat opschrijft;
- antwoorden samenvatten (Schilder, 2009).
Door de hiervoor beschreven tips te gebruiken en de halfgestructureerde vorm van interviewen toe
te passen is ons onderzoek valide en betrouwbaar. Daarnaast is ervoor gekozen dezelfde interviews
te houden met de groepsleiding van verschillende groepen. Hierdoor wordt een breed beeld
verkregen van de (gedrag)stoornissen en het pesten over het gehele terrein, dit vergroot de
betrouwbaarheid en validiteit. Ook is de gedragswetenschapper bevraagd over dit onderwerp. Zij
kan ons door haar kennis weer vernieuwde en relevante antwoorden geven op onze vragen. De
vragen die aan haar gesteld werden gaan eveneens over (gedrag)stoornissen en pesten.
Uitvoering
Tijdens de voorbereiding van het interview is gekozen voor een halfgestructureerd interview.
Tijdens het houden van het interview is rekening gehouden met deze manier van interviewen. De
vragenlijst werd gevolgd zodat alle vragen aanbod kwamen. Tussendoor is doorgevraagd op de
antwoorden die de geïnterviewde gaf. Daarnaast is een actieve luisterhouding aangenomen zodat
de geïnterviewde zich op haar gemak voelde. Hiervoor is gebruikt gemaakt van de tips over een
actieve luister houding die genoemd staan bij de voorbereiding.
Uitwerking
Tijdens de interviews zijn aantekeningen gemaakt van de antwoorden. Nadat het interview
afgenomen was is zo snel mogelijk het interview uitgewerkt. Hierdoor zat het gesprek nog vers in
het geheugen. Sommige interviews zijn opgenomen hierdoor konden de antwoorden nog eens
terug geluisterd worden. Dit was niet bij alle interviews mogelijk. Door goed op te schrijven wat er
gezegd was. Te vragen om antwoorden te herhalen of het antwoord kort samen te vatten is ervoor
gezorgd dat de antwoorden van de geïnterviewde juist geïnterpreteerd werden. Hierdoor is de
betrouwbaarheid en validiteit verhoogd. Ook door dezelfde interviews af te nemen bij groepsleiding
van verschillende groepen en verschillende disciplines is ervoor gezorgd dat er een breed beeld
ontstond van het onderwerp over het gehele terrein. Dit zorgt ervoor dat aanbevelingen die
gemaakt worden aan de hand van het onderzoek bruikbaar is voor heel het terrein. Dit verhoogt de
betrouwbaarheid en validiteit ook.
81
Observaties
Voorbereiding
Door te observeren kan de onderzoeker zien wat interessant is voor het onderzoek. Voor de
observatie van deelvraag twee is gekozen voor direct observeren. Hierbij bevindt de observant zich
in de ruimte bij de personen die geobserveerd worden. Daarnaast is gekozen voor een
participerende observatie. Hierbij doet de onderzoeker mee aan de activiteiten. De kinderen weten
niet dat wij hun komen observeren. Hierdoor is de observatie een verhulde observatie. Daarnaast
is de observatie gestructureerd doordat er gebruik is gemaakt van een signaleringslijst (Verhoeven,
2010). Voordat er geobserveerd ging worden is bewust voor bovenstaande aspecten gekozen. Door
mee te doen met de dagelijkse structuur van de groep is dit voor de kinderen het meest natuurlijk.
Hierdoor hebben zij niet het gevoel dat zij ‘bekeken’ worden en zullen zij zich eerder zo gedragen
zoals zij zich normaal gesproken ook gedragen. Hierdoor is de observatie meer betrouwbaar.
De observatie is gestructureerd gemaakt door van te voren een signaleringslijst te maken. Voor het
opzetten van de signaleringslijst zijn de kenmerken van de (gedrag)stoornissen gebruikt. Deze zijn
bij de eerste onderzoeksvraag aan de hand van literatuuronderzoek uitgewerkt. In onderzoekvraag
twee wordt gekeken naar hoe de (gedrag)stoornissen zich op de behandelgroepen uiten. Hiervoor
is het belangrijk dat er tijdens het observeren gelet wordt op de kenmerken van de
(gedrag)stoornissen. Een signaleringslijst biedt volgens ons de juiste structuur om de
(gedrag)stoornissen systematische te observeren. Dit zorgt ervoor dat de observatie voldoende
valide en betrouwbaar is. Om de validiteit en betrouwbaar nog meer te waarborgen is ervoor
gekozen om te observeren op vier verschillen behandelgroepen van MKT Oostvoorne. Hierdoor
ontstaat er breder beeld van de (gedrag)stoornissen en het pesten over het gehele terrein van MKT
Oostvoorne.
Uitvoering
Tijdens het observeren is mee gedaan met de dagelijkse structuur. Op een aantal momenten zijn
op het kantoor de bevindingen genoteerd op de signaleringslijst. Er is een uitleg gegeven over het
gesignaleerde gedrag. Tijdens het observeren is gekeken hoe de (gedrag)stoornissen op de
groepen invloed hebben op het pesten ook deze bevindingen zijn genoteerd op de signaleringslijst.
Op verschillende momenten zijn de geobserveerde gedragingen ingevuld waardoor op het moment
zelf goed verwoord kon worden wat er geobserveerd was. Hierdoor kunnen de situaties adequaat
beschreven worden wat de betrouwbaarheid en validiteit van het observeren bevorderd. Dit is ook
handig voor het uitwerken van de observaties.
Uitwerking
De observaties zijn uitgebreid uitgewerkt. Bij elk gesignaleerd kenmerk is benoemd hoe dit terug
gezien is op de groep. Hiervoor is gekozen omdat bij het trekken van conclusies deze uitwerkingen
gebruikt kan worden om de juiste conclusies te kunnen trekken. Er kan precies gelezen worden wat
er gesignaleerd is. Op deze manier kan tijdens het trekken van conclusies de juiste informatie
gebruikt worden wat de betrouwbaarheid en validiteit verhoogd.
82
Deelvraag drie: Hoe wordt er door de groepsleiding van MKT Oostvoorne omgegaan met
pestgedrag?
Interview opdrachtgever
Voorbereiding
We hebben gekozen voor een interview met de opdrachtgever, omdat ze regelmatig contact heeft
met de groepsleiding. Ze kent de groepsleiding goed en weet hoe de groepsleiding handelt. Door
een interview krijgen we een beeld over haar ervaring met de competentie van de groepsleiding.
Vooraf aan alle interviews hebben we literatuur gezocht over hoe we wilden interviewen. Deze
informatie kunt u vinden in bijlage 5.3.2. Hierna hebben we vragen opgesteld voor de
opdrachtgever. Tijdens de voorbereiding hebben we rekening gehouden met validiteit en
betrouwbaarheid doordat de vragen die opgesteld waren relevant waren voor het onderzoek.
Hierdoor konden we meten wat we wilden meten. We hebben de betrouwbaarheid ook verhoogd
doordat groepsgenoten de vragen hebben doorgenomen op volledigheid en fouten.
Uitvoering
We hebben ervoor gekozen om het interview met twee personen te houden. Één groepsgenoot
stelde de vragen en de andere groepsgenoot noteerde de antwoorden. Dit vonden we belangrijk,
omdat we zo de betrouwbaarheid van ons onderzoek konden verhogen. Hierdoor kon er minder
snel een subjectieve twist gegeven worden en kon objectiviteit behouden worden. Ook hebben we
ervoor gekozen om het interview op te nemen. Dit zorgde ervoor dat we alle informatie nogmaals
konden beluisteren voor een eenduidig antwoord.
Uitwerking
We hebben de interviews geordend doordat we alle gegeven informatie hebben uitgetypt tot een
leesbaar antwoord. Hierbij hebben we alle informatie gebruikt die tijdens het interview is gegeven.
Daarna hebben we het interview geanalyseerd door de antwoorden te combineren met de
onderzoeksvragen. Dit hebben we gedaan door de antwoorden die bij één onderzoeksvraag horen
te verwerken tot een mooie zin. We hebben rekening gehouden met de betrouwbaarheid bij dit
interview doordat er geen fouten gemaakt zijn met het verwerken van de gegevens. Dit weten we
omdat verschillende groepsgenoten dit hebben nagelezen.
Interview gedragswetenschapper
Voorbereiding
We hebben gekozen om een interview te houden met de gedragswetenschapper, omdat ze de
groepsleiding kent en regelmatig contact met de groepsleiding heeft. Door een interview krijgen we
een beeld van haar ervaring met de competentie van de groepsleiding. Ook voor het interview met
de gedragswetenschapper hebben we vooraf vragen opgesteld. Deze vragen waren in grote lijnen
hetzelfde als de vragen die gesteld zijn aan de opdrachtgever. Dit hebben we gedaan zodat we
haar kijk op de situatie konden krijgen. Tijdens de voorbereiding hebben we rekening gehouden
met validiteit doordat we relevante vragen hebben opgesteld voor ons onderzoek. Hierdoor konden
we meten wat we wilden meten. Ook hebben we de betrouwbaarheid verhoogd doordat
groepsgenoten de vragen hebben doorgenomen op volledigheid en fouten.
83
Uitvoering
We hebben ervoor gekozen om het interview met twee personen te houden. Één groepsgenoot
stelde de vragen en de andere groepsgenoot noteerde de antwoorden. Dit vonden we belangrijk
omdat we zo de betrouwbaarheid van ons onderzoek konden verhogen. Hierdoor kon er minder
snel een subjectieve twist gegeven worden en kon objectiviteit behouden worden. Ook hebben we
ervoor gekozen om het interview op te nemen. Dit zorgde ervoor dat we alle informatie nogmaals
konden beluisteren voor een eenduidig antwoord.
Uitwerking
We hebben de interviews geordend doordat we alle verkregen gegevens hebben uitgetypt tot een
leesbaar antwoord. Hierbij hebben we alle informatie gebruikt die tijdens het interview is gegeven.
Daarna hebben we het interview geanalyseerd door de antwoorden te combineren met de
onderzoeksvragen. Dit hebben we gedaan door de antwoorden die bij één onderzoeksvraag horen
te verwerken tot een mooie zin. We hebben rekening gehouden met de betrouwbaarheid bij dit
interview doordat er geen fouten gemaakt zijn met het verwerken van de gegevens. Dit weten we
omdat verschillende groepsgenoten dit hebben nagelezen.
Observatie
Voorbereiding
We hebben ervoor gekozen om de groepsleiding te observeren, omdat we zo het gedrag van de
groepsleiding in kaart konden brengen. Ook wilden we zicht krijgen op de vaardigheden en
initiatieven van de groepsleiding over hoe ze om gaan met het pestgedrag van de kinderen. Vooraf
aan de observatie hebben we literatuur opgezocht hoe we het beste konden observeren. Deze
informatie kunt u vinden in bijlage 5.2.2. Voor de observatie van de groepsleiding hebben we een
signaleringslijst opgesteld. Deze kunt u vinden in bijlage 5.2.3. De criteria die op deze
signaleringslijst staan, hebben we vastgesteld door onze eigen ervaring, overleg met
groepsgenoten en aan de hand van de onderzoeksvragen. Een groepsgenoot heeft in het derde
studie jaar stage gelopen bij MKT Oostvoorne. Hierdoor wisten we goed wat de groepsleiding doet
om de sfeer op de groep goed te houden. Hierdoor kwamen we bij de criteria: positief
bekrachtigen, toezicht houden, straffen en consequent handelen. Na overleg met groepsgenoten
kwamen we bij de criteria: preventief handelen. Daarna hebben we gekeken naar de
onderzoeksvragen, hierdoor kwamen we bij de criteria: reactie van de groepsleiding op pestgedrag,
reactie van de groepsleiding anders dan op ander onacceptabel gedrag en hoe reageren de
kinderen op de reactie van de groepsleiding. Door de signaleringslijst hebben we rekening
gehouden met validiteit van ons onderzoek. Doordat het duidelijk was wat we wilden observeren,
konden we meten wat we wilden meten.
Om een betrouwbare en een valide observatie te doen, moesten we van te voren weten wat we
gingen observeren. We hebben verschillende begrippen in vakliteratuur opgezocht en omschreven
zodat voor ons duidelijk was wat we observeerden.
84
Uitvoering
Er is op vier verschillende groepen geobserveerd. Dit zorgde ervoor dat de betrouwbaarheid van
ons onderzoek verhoogd kon worden. Doordat er op verschillende groepen werd geobserveerd
konden we op het terrein een terrein brede observatie voeren. Door de signaleringslijst was het
duidelijk waar we op moesten letten tijdens de observatie. Tijdens de observaties hebben we
verschillende keren wat geschreven op de signaleringslijst. Dit zorgde ervoor dat we geen
belangrijke observaties konden vergeten. Na iedere observatie hebben we elkaars bevindingen
besproken.
Uitwerking
We hebben de gegevens van de observatie geordend naargelang de criteria in de signaleringslijst.
We hebben de gegevens van de observatie geanalyseerd door deze verschillende signaleringslijsten
naast elkaar te leggen. We hebben gekeken bij ieder criteria wat de overeenkomsten waren en de
verschillen. Deze overeenkomsten en verschillen hebben we opgeschreven bij de verschillende
onderzoeksvragen. Tijdens de uitwerking van de observatie hebben we rekening gehouden met
betrouwbaarheid, omdat er geen fouten zijn gemaakt tijdens de uitwerking. Dit weten we, omdat
we allemaal het onderzoeksverslag hebben nagelezen. Tijdens de uitwerking van de observatie
hebben we rekening gehouden met validiteit, omdat het duidelijk was wat we wilden meten.
Hiervoor hadden we een signaleringslijst opgesteld.
Enquête
Voorbereiding
We hebben gekozen om een enquête af te nemen bij de verschillende groepsleiding van
verschillende groepen. Hierdoor konden we de kennis, vaardigheden, houding, initiatieven en
ervaring van de groepsleiding in kaart brengen. Voor het opstellen van de enquête hebben we
gebruik gemaakt van de onderzoeksvragen. We hebben gekeken naar wat we wilden weten van de
groepsleiding en hoe we deze vragen konden stellen. Hierbij hebben we gebruik gemaakt van het
boek ‘Wat is onderzoek’ van Nel Verhoeven. De opgestelde vragen hebben verschillende
groepsgenoten doorgelezen, dit maakte de vragen betrouwbaar. Ze zijn namelijk gecontroleerd op
fouten en volledigheid. Tijdens de voorbereiding van de enquête hebben we rekening gehouden
met validiteit doordat het duidelijk was waarop we de groepsleiding wilden toetsen. Het zijn
relevante vragen voor het onderzoek.
Uitvoering
We hebben de enquêtes uitgedeeld aan alle groepsleiding van MKT Oostvoorne. Tijdens de
uitvoering van de enquêtes hebben we rekening gehouden met betrouwbaarheid doordat we hem
aan alle groepsleiding heb uitgedeeld. Hierdoor konden we een terreinbreed beeld krijgen.
85
Uitwerking
Na een week hebben we de enquêtes opgehaald. We hebben er vijftien terug ontvangen. We
hebben de gegevens geordend door alle antwoorden van de groepsleiding te noteren. We hebben
genoteerd hoeveel groepsleiding een bepaald antwoord hebben gegeven. Naargelang deze
gegevens hebben we de antwoorden van de groepsleiding kunnen analyseren. We hebben gekeken
welke antwoorden het meest gezegd werden en welke het minst. Hierdoor kregen we een terrein
breed antwoord op de verschillende vragen uit de enquête. We hebben rekening gehouden met
betrouwbaarheid doordat de analyse vrij is van systematische fouten. Dit weten we omdat alle
groepsleden het onderzoeksverslag hebben doorgelezen. We hebben rekening gehouden met
validiteit doordat het duidelijk was wat we tijdens de analyse wilden onderzoeken. Hierdoor wisten
we wat we wilden meten.
Interview groepsleiding
Voorbereiding
We hebben gekozen om verschillende groepsleiding van verschillende groepen te interviewen,
omdat we duidelijkheid wilden over verschillende initiatieven. Voor het opstellen van de
interviewvragen hebben we rekening gehouden met de onderzoeksvragen. Over welke
onderwerpen hadden we nog niet voldoende informatie en wilden we meer duidelijkheid?
Bij deze interviews hebben we rekening gehouden met validiteit doordat we vragen heb gesteld die
relevant waren voor het onderzoek. Hierdoor konden we meten wat we wilden meten. De
opgestelde vragen zijn betrouwbaar, omdat groepsgenoten deze vragen hebben doorgelezen. Dit
zorgde ervoor dat het relevante vragen waren voor een onderzoek van kwaliteit.
Uitvoering
We hebben op vier verschillende groepen een interview afgenomen. Tijdens dit interview hadden
we de vragen uitgetypt en er bij gehouden bij het interview. Het antwoord van de groepsleiding
werd gelijk opgeschreven. Dit was betrouwbaar doordat de groepsleiding kon controleren of we het
juist hadden begrepen, omdat ze konden zien wat we opgeschreven.
Uitwerking
We hebben de verschillende gegevens van de interviews geordend door alle antwoorden van de
groepsleiding te noteren. We hebben genoteerd hoeveel groepsleiding een bepaald antwoord heeft
gegeven. Naargelang welke antwoorden het meest en het minst gezegd werden, konden we een
terrein brede analyse maken. De volledige analyse van de interviews kunt u vinden in bijlage 5.3.3.
We hebben rekening gehouden met de betrouwbaarheid tijdens het verwerken van de interviews
doordat er geen toevallige fouten zijn gemaakt bij het verwerken van de gegeven. Dit weten we
omdat verschillende groepsgenoten de analyse hebben doorgelezen. De uitwerking van de
interviews is valide, omdat er geen systematische fouten zijn gemaakt, we hebben kunnen meten
wat we wilden meten.
86
Deelvraag vier: Welke methodieken worden er nationaal gebruikt met betrekking tot
omgaan met pestgedrag?
Enquête
Voorbereiding
Er is gekozen voor een enquête, omdat er verschillende instellingen (die een behandelgroep als
hulpaanbod hebben) en scholen, benaderd moesten worden. We wilden namelijk weten welke
methodieken er nationaal zijn met betrekking tot het voorkomen en omgaan met pesten. Door
middel van een enquête kunnen we snel een breed beeld krijgen van de methodieken. We doen
dus eerst een kwantitatief onderzoek om daarna de geworven informatie kwalitatief te analyseren
(Verhoeven, 2010). Hiervoor wilden we uit elke provincie minstens één instelling en school vragen
stellen. Via internet zijn verschillende instellingen en scholen opgezocht. Voor de instellingen is er
speciaal gekeken of deze instelling het aanbod van behandelgroepen/behandelingen had met
betrekking tot de doelgroep kinderen. Dit om de validiteit te vergroten. Het moest een instelling
zijn vergelijkbaar met MKT Oostvoorne, zodat de methodieken beter zouden aansluiten op de
doelgroep. Als dit het geval was, werd er gekeken naar de locatie. Er zijn uit elke provincie
meerdere instellingen en scholen gekozen om ervoor te zorgen dat er altijd minstens één antwoord
zou komen. Vervolgens zijn er vragen opgesteld. Deze zijn door groepsgenoten doorgenomen om
de betrouwbaarheid en validiteit te vergroten.
Uitvoering
Nadat de verschillende instellingen en scholen uitgekozen waren, werden de telefoonnummers en
e-mailadressen opgezocht. De instellingen en de scholen werden vervolgens gemaild of opgebeld.
Er werd uitgelegd wie wij waren, wat we doen en er werd naar de betreffende persoon gevraagd
die de antwoorden kon beantwoorden. Dit om de betrouwbaarheid te vergroten, de informatie
moest verkregen worden van een professional die er verstand van heeft. De bevraagde persoon
was altijd werkzaam in groepen die gebruikt maakten van methodieken. Was de betreffende
persoon niet aanwezig of kwam de voice mail, dan werd er een e-mail gestuurd. Als er op deze e-
mail na een week nog geen antwoord was, werd er nog eens gebeld. Uiteindelijk zijn er van de
meeste instellingen en scholen antwoorden verkregen. De genoemde methodieken moesten
vervolgens opgezocht en uitgewerkt worden, daarom is gekozen voor een literatuuronderzoek.
Hieronder is een uitwerking van de opzet van het literatuuronderzoek te vinden.
Uitwerking
Eenmaal de antwoorden verkregen, zijn we hier mee aan de slag gegaan. We hebben de
antwoorden naast elkaar gelegd en de methodieken die door meerdere instellingen en scholen
gebruikt werden, geselecteerd. Deze informatie is betrouwbaar, omdat het door een professional,
werkzaam op groepen vergelijkbaar met MKT Oostvoorne of klassen, is toegespeeld. We wilden
weten welke methodieken gebruikt werden, we hebben als antwoord ook methodieken verkregen.
Dit maakt het valide. Er is gemeten wat we wilden meten.
87
Literatuuronderzoek
Voorbereiding
Om een gedegen onderzoek uit te voeren, is literatuuronderzoek van belang. Eigenlijk is een
onderzoek doen zonder literatuuronderzoek absoluut niet aan te raden (Verhoeven, 2010).
Aangezien we voor deelvraag vier veel informatie nodig hadden, is de belangrijkste
onderzoeksmethode dan ook literatuuronderzoek. Naar aanleiding van de enquêtes hebben we
literatuuronderzoek gedaan. Er is gebruik gemaakt van verschillende bronnen namelijk: boeken,
internet en media. Voorbereidend is er informatie gezocht met betrekking tot de gegeven
methodieken in boeken en op sites.
Uitvoering
We hebben alle informatie doorgenomen en aan de hand daarvan keuzes gemaakt welke
methodieken we uit wilden werken. Het waren boeken die speciaal gericht waren op de betreffende
methodieken. We hebben rekening gehouden met de eisen die de opdrachtgever gesteld heeft.
Vanuit daar hebben we een selectie gemaakt. Zo konden wij geen belangrijke informatie missen en
is het literatuuronderzoek dus betrouwbaar en valide.
De boeken die we hebben gebruikt waren betrouwbaar vanwege het feit dat deze boeken speciaal
ontwikkeld zijn voor de methodieken. We hebben geen boeken gebruikt die voor het jaar 2000 zijn
geschreven, omdat we geen verouderde informatie wilden gebruiken. Daarnaast zijn de gebruikte
boeken geschreven door professionals in het werkveld en betrof het vaak studieboeken of boeken
die in de praktijk werden gebruikt. Al deze factoren vergroten de betrouwbaarheid en validiteit.
Veel methodieken hebben een officiële website waar je informatie van kan downloaden. Deze
websites zijn zeker betrouwbaar.
Uitwerking
De gevonden informatie werd geselecteerd op de punten van inhoudelijke doelen en werkwijze. De
doelen gaven duidelijk weer wat er bereikt wordt met de methodiek. Door middel van de werkwijze
kon er ook gekeken worden of het toepasbaar was op MKT Oostvoorne. Er is vervolgens gekeken
naar overeenkomsten tussen de methodieken. Dit ging vaak over het belang van het oefenen van
weerbaarheid en sociale vaardigheden. Op scholen werd vaak het belang van een positief
leefklimaat benoemd. Deze punten zijn dan ook meegenomen in de conclusies.
88
3. Onderzoeksresultaten
Inleiding
De volledige inhoudelijke onderzoekresultaten kunt u terugvinden in bijlage 5.1. Hieronder kunt u
de algemene conclusie vinden die wij hebben kunnen trekken naar aanleiding van het onderzoek.
Naargelang deze conclusie hebben wij de aanbevelingen kunnen maken.
Wij hebben onderzoek gedaan naar het pestgedrag op de behandelgroepen van MKT Oostvoorne.
Uit dit onderzoek zijn verschillende aspecten naar voren gekomen waar wij aanbevelingen op
kunnen richten. De aanbevelingen bevatten handvatten die wij de groepsleiding aan kunnen
bieden.
Conclusie
Wij hebben onderzoek gedaan naar het pestgedrag op de behandelgroepen van MKT Oostvoorne.
Uit dit onderzoek zijn verschillende aspecten naar voren gekomen waar wij aanbevelingen op
kunnen richten. De aanbevelingen bevatten handvatten die wij de groepsleiding aan kunnen
bieden. We hebben onderzoek gedaan naar wat pestgedrag inhoudt op de behandelgroepen. Onder
pesten op de behandelgroepen verstaan wij het herhaaldelijk toebrengen van materiële, relationele
en altijd psychische schade door bewust handelen van een of meer personen (Ruigrok, 2010).
Informatie rondom pesten is te vinden in het onderzoek. Deze informatie is gebruikt om te
onderzoeken welke competenties de groepsleiding bezit met betrekking tot pesten. Uit dit
onderzoek is gebleken dat de competentie van de groepsleiding verhoogd kan worden. De kennis,
vaardigheden en de te nemen initiatieven kunnen verbeterd worden.
In de aanbevelingen geven wij handvatten die er toe bijdragen dat de kennis verhoogd kan
worden, de vaardigheden verbeterd kunnen worden en de initiatieven beter toegepast kunnen
worden.
Ook hebben wij onderzoek gedaan naar hoe de (gedrag)stoornissen van de kinderen invloed
hebben op het pestgedrag. Uit dit onderzoek is gebleken dat de (gedrag)stoornissen het pesten
niet veroorzaken. Wel hebben de (gedrag)stoornissen invloed op de manier waarop gepest wordt.
In het onderzoek is te lezen op welke manier de stoornissen invloed hebben op het pesten. Tijdens
het bieden van handvatten in onze aanbevelingen houden wij rekening met de invloed van de
verschillende (gedrag)stoornissen. Wij geven aanbevelingen die ertoe bijdragen dat het pesten
vanuit de (gedrag)stoornissen verminderd kan worden.
Om een antwoord te krijgen op de hoofdvraag hebben we ook onderzocht welke methodieken er
bestaan wat betreft het omgaan en voorkomen van pesten. Dit hebben wij onderzocht op scholen
en op behandelgroepen. Pestgedrag wordt voornamelijk voorkomen door te werken aan een
positief leefklimaat. Een positief leefklimaat wordt ontwikkeld en behouden door te werken aan
sociale en emotionele ontwikkeling van de kinderen. Er worden door middel van ludieke en
praktische activiteiten gewerkt aan de ontwikkeling van de vaardigheden van de kinderen.
Daarnaast wordt er op behandelgroepen gewerkt met weerbaarheidtraining en het ontwikkelen van
sociale vaardigheden. Deze punten zijn ook belangrijk om terug te laten komen in de aanbeveling.
Met al deze aspecten uit ons onderzoek houden we rekening tijdens het schrijven van het
adviesrapport.
89
4. Verkorte weergave van aanbevelingen
Inleiding
De volledig uitgewerkte aanbevelingen die wij hebben geschreven voor de groepsleiding kunt u
vinden in het adviesrapport. Hieronder zullen wij een verkorte weergave geven van deze
aanbevelingen.
Deze aanbevelingen zorgen ervoor dat wij de groepsleiding handvatten kunnen aanbieden zodat zij
op een proactieve manier om kunnen gaan met het pestgedrag.
Verkorte weergave
Aanbeveling één: Competentie vergroten van de groepsleiding
In deze aanbeveling worden handvatten aangeboden over de kennis, de vaardigheden en de
houding van de groepsleiding met betrekking tot pesten. Dit bieden wij aan in de vorm van een
informatiebrochure. Er zijn actiepunten opgesteld aan de hand waarvan de groepsleiding kan
werken aan hun kennis, vaardigheden en houding.
Het is de bedoeling dat de groepsleiding de informatiebrochure doorleest, duidelijke onderlinge
afspraken maakt en de omgang met pesten en het pesten zelf regelmatig bespreekt op de
methodiek vergadering.
Aanbeveling twee: Invoeren van methodiek
In deze aanbeveling wordt een methodiek aangeboden om een positief leefklimaat te ontwikkelen
en behouden zodat pestgedrag op de groepen voorkomen kan worden. In een positief leefklimaat
hangt een sfeer waarin onderlinge relaties centraal staan. Respect en communicatie zijn hierbij
belangrijk. Bij het bieden van handvatten worden deze belangrijke aspecten meegenomen.
Het is de bedoeling bij deze aanbeveling dat er een positief groepsdoel en groepsregels worden
opgesteld. Om een positief leefklimaat te waarborgen is het ons advies om een sfeerthermometer
te maken en deze op de groep te plaatsen. De sfeerthermometer zorgt voor een duidelijk beeld hoe
de sfeer op de groep is. Hiernaast kunnen er activiteiten aangeboden worden, waarbij de kinderen
op een ludieke wijze vaardigheden aangeleerd krijgen.
Binnen deze aanbeveling is het mogelijk dat de groepsleiding zelf een invulling geeft aan de
uitvoering van deze methodiek.
90
Aanbeveling drie: Omgaan met pestgedrag
In deze aanbeveling worden er interventies aangeboden aan de groepsleiding over hoe ze met
pestgedrag om kunnen gaan. Er wordt een rode draad interventie gegeven. Dit is een aanpassing
op een al bestaande interventie op de groep. Daarnaast geven wij extra interventies. Dit zijn
interventies die naast de rode draad interventie ingezet kunnen worden. Ook worden er
interventies aangeboden die betrekking hebben op de (gedrag)stoornissen van de kinderen. Het
pesten kan verminderd worden als de kinderen op een goede manier met hun (gedrag)stoornissen
om leren gaan.
Om dit te bereiken is het belangrijk dat de groepsleiding de interventies bespreekt op de
vergadering en keuze maakt uit welke interventies passend zijn op de groep. Deze interventies
kunnen eventueel aangepast worden.
De volledige uitwerking en verantwoording van de aanbevelingen kunt u terugvinden in het
adviesrapport.
91
5. Bijlagen
Bijlage 5.1 Onderzoeksverslag
5.1.1 Deelvraag één: Wat houdt pesten in op de behandelgroepen?
Onderzoeksvraag één: Wat is pesten?
Onderzoek
Wij hebben onderzocht wat pesten inhoud en hebben hiervoor literatuur gebruikt. Om tot een
goede definitie van pesten te kunnen komen hebben wij ervoor gekozen om meerdere bronnen te
gebruiken. We hebben meerdere definities bekeken die het begrip ‘pesten’ duidelijk maakt. Het is
belangrijk om een gezamenlijke definitie van pesten te formuleren, zodat we allemaal dezelfde
definitie hanteren en weten wat pesten inhoud. Daarnaast hebben we ook de groepsleiding
gevraagd wat zij verstaat onder pesten (zie onderzoeksvraag drie). Dit hebben we gedaan om het
begrip pesten zo concreet mogelijk duidelijk te hebben voor zowel de groepsleiding als voor ons.
Resultaten
De volgende definitie van pesten hanteren wij: “Van pesten is sprake wanneer iemand
herhaaldelijk of een lange tijd materiële en/of relationele, maar altijd psychische schade ondervindt
door bewust handelen van een of meer personen” (Ruigrok, 2010, p. 19).
Er zijn verschillende manieren van pesten. Er wordt onderscheid gemaakt tussen direct en indirect
pesten.
Direct pesten:
- slaan, vechten, duwen, aan haren trekken;
- vervelende gebaren maken;
- schelden, uitlachen, dreigen met geweld, opsluiten;
- geld of cadeautjes eisen, chanteren;
- de ander voor ‘slaaf’ laten spelen, bezittingen verstoppen of kapot maken.
Indirect pesten:
- het gepeste kind buiten sluiten;
- over het kind fluisteren en roddelen;
- niet met het kind praten, het niet uitnodigen voor feestjes en het niet mee laten doen aan
spelletjes en gezamenlijke activiteiten (M. Baeten, 2002).
Daarnaast zijn er verschillende vormen van pesten:
- Verbaal: roddels verspreiden, sarcastische opmerkingen maken, bijnamen verzinnen.
- Emotioneel: verstoppen van bezittingen, vernederen, iemand negeren, buitensluiten,
iemand belachelijk maken.
- Fysiek: slaan, schoppen, haren trekken, duwen (Kenter, 2000).
92
Onderzoeksvraag twee: Wat is het verschil tussen pesten en plagen?
Onderzoek
Wij hebben uit verschillende bronnen informatie gehaald over dit verschil tussen plagen en pesten
om de betrouwbaarheid van de informatie te verhogen. Wederom is aan de groepsleiders gevraagd
hoe zij dit verschil zien (zie onderzoeksvraag 3). We hebben ervoor gekozen om deze vraag te
onderzoeken, omdat bij aanvang van het onderzoek niet helemaal duidelijk was wanneer er gepest
of geplaagd werd.
Resultaten
Er zijn verschillen tussen plagen en pesten. Hieronder volgt een overzicht.
Plagen Pesten
Gebeurt onbezonnen of spontaan. Gebeurt met opzet: de pestkop weet vooraf wie
hij of zij zal pesten, op welke manier, en
wanneer.
Heeft geen kwade bijbedoelingen. De pester wil iemand bewust kwetsen of
kleineren.
Duurt niet lang, gebeurt niet vaak en is
onregelmatig.
Kan lang blijven duren, gebeurt meer dan eens,
is systematisch. Houdt niet vanzelf op na een
poosje.
Speelt zich af tussen “gelijken”. De strijd is ongelijk: de pestkop heeft altijd de
bovenhand. De pestkop voelt zich machtig, als
het slachtoffer zich machteloos voelt.
Is meestal te verdragen of zelfs plezierig; maar
het kan ook kwetsend of agressief zijn.
De pestkop heeft geen positieve bedoelingen;
wil pijn doen, vernielen of kwetsen.
Meestal één tegen één. Meestal een groep (pestkop en meelopers)
tegenover één geïsoleerd slachtoffer.
De rollen liggen niet vast: plagen kan door
iedereen worden gedaan.
Heeft een vast structuur. De pestkoppen zijn
meestal dezelfde personen, de slachtoffers ook.
Als de slachtoffers wegvallen, kan de pestkop
op zoek gaan naar een ander slachtoffer.
De pijn, lichamelijk of geestelijk, is draaglijk en
van korte duur. Soms wordt ze als prettig
ervaren.
Als er niet op tijd wordt ingegrepen, kunnen de
lichamelijke en geestelijke gevolgen voor het
slachtoffer ingrijpend zijn, en lang nawerken.
93
De relaties worden na het plagen meteen weer
hervat.
Het is niet gemakkelijk om na het pesten een
evenwichtige relatie te vinden; het herstel gaat
moeilijk en traag.
Het verschil tussen plagen en pesten is groot. Kinderen die elkaar plagen kunnen elkaar aan. Het
plagen wisselt zich af tussen de kinderen. Het kind dat geplaagd wordt kan terugplagen. Er wordt
ook geplaagd voor het plezier. Af en toe plagen moet kunnen, er zit namelijk een vriendelijke
ondertoon in. Pesten daarentegen is anders. Het ene kind is altijd sterker dan het andere waardoor
het ene kind altijd wint en de ander de verliezer is. Pesten gebeurt nooit één keer maar is
herhaaldelijk. Het gepeste kind blijft het mikpunt (A. Hoslet, 2005-2006).
Onderzoeksvraag drie: Wat zijn de oorzaken en gevolgen van pesten?
Onderzoek
Om erachter te komen wat ten grondslag ligt aan het pestgedrag bij kinderen en wat de gevolgen
hiervan zijn, willen wij zicht krijgen op de oorzaken en gevolgen van pesten. Het is belangrijk voor
de groepsleiders dat zij weten waar pestgedrag vandaan kan komen, zodat zij hier proactief op in
kunnen spelen voordat er een pestsituatie ontstaat. Daarnaast is het belangrijk om kennis van de
gevolgen te hebben om hier adequaat op in te spelen. We hebben verschillende bronnen gebruikt
om aan informatie te komen over de oorzaken en gevolgen. Wij hebben ervoor gekozen om
oorzaken te benoemen vanuit het kind zelf, maar ook vanuit de ouders. Hier is voor gekozen
omdat wij het belangrijk vinden om de oorzaak vanuit beide perspectieven te bekijken om het
gedrag van het kind zo goed mogelijk te kunnen verklaren.
Resultaten
Oorzaken ouder(s):
Uit onderzoek is gebleken dat er drie oorzaken zijn die aan de basis liggen van pestgedrag:
1. pestende kinderen krijgen te weinig aandacht van hun ouders;
2. pestende kinderen worden vaak niet gecorrigeerd door hun ouders als ze iets doen wat niet
mag;
3. het agressieve gedrag van pestende kinderen wordt niet gecorrigeerd (A. Hoslet, 2005-
2006).
Pestgedrag ontstaat door emotionele verwaarlozing van de ouders. Pesters zijn agressief en dit
gedrag wordt vaak niet gecorrigeerd, omdat het niet gezien wordt door de ouders. Als ouders wel
iets fout zien bij hun kind als pestkop, wordt hier vaak met fysiek geweld op gereageerd.
Onderzoek uit Scandinavië toont aan dat pesters agressief zijn en vaak de behoefte hebben om
anderen te willen domineren. Ze zijn impulsief, weinig empathisch en lopen een grotere kans om in
het criminele circuit te belanden (A. Hoslet, 2005-2006).
94
Oorzaken kind/groepsproces:
1. Er liggen oorzaken bij het individuele kind: een kwetsbaar karakter of een opvoeding
die agressie tolereert;
2. er liggen ook oorzaken in het groepsproces waar de macht wordt verdeeld en er voor
het afreageren van frustratie en agressie vaak behoefte is aan een zondebok;
3. pesten uit frustratie;
4. pesten om agressie af te reageren;
5. pesten als lid van een groep;
6. pesten omdat het wordt voorgedaan (M. Baeten, 2002).
Pesten uit frustratie
In elke klas zitten kinderen die meer geïsoleerd zijn dan andere kinderen. Ze hebben weinig of
geen vrienden in de groep. Zij wijken bijvoorbeeld af wat betreft milieu, kleding, geloof of een
ander kenmerk. Als het evenwicht in de groep wordt verstoord (bijvoorbeeld door verhuizing van
een leerling of wisseling van een leerkracht) kan er frustratie en onvrede ontstaan. Op zulke
momenten lopen de geïsoleerde kinderen de grootste kans om slachtoffer van pesten te worden
(M. Baeten, 2002).
Pesten om agressie af te reageren
Met pesten en het plegen van geweld worden frustraties afgereageerd en onvrede geuit.
Wetenschappers zeggen dat neiging tot agressief gedrag aangeboren is bij mensen. Volgens
biologisch onderzoek zouden vooral mannen agressiever zijn, omdat zij een hoger
testosterongehalte hebben.
Antropologen voegen daar nog iets aan toe: ook al is agressief gedrag aangeboren, de culturele en
maatschappelijke omstandigheden bepalen in welke mate die agressie tot uiting kan en mag
komen.
Agressief gedrag kan worden aangemoedigd en toegelaten, maar het tegenovergestelde komt ook
voor. De verschillende houdingen rondom agressie leveren een andere samenlevingsvorm op (M.
Baeten, 2002).
Pesten als lid van een groep
De pester heeft een groep nodig om een slachtoffer te vinden maar wil ook medestanders met zich
mee krijgen. Dan is een groep nodig om de rol van de pester te erkennen. De pester krijgt een
machtsgevoel, dit houdt het pestgedrag in stand. Pestkoppen zijn meestal de initiatiefnemers.
Daarnaast heb je een groep kinderen die ook mee gaan pesten, de zogenaamde ‘meelopers’. Deze
kinderen doen dat uit onzekerheid of angst, maar vaak ook uit een verminderd gevoel van
verantwoordelijkheid. Het persoonlijke verantwoordelijkheidsgevoel wordt kleiner als er meerdere
mensen meedoen aan het pesten.
Dit zorgt ervoor dat kinderen minder schuldgevoelens hebben na het pesten. Ze voelen zich minder
genoodzaakt om het pestgedrag te stoppen (M. Baeten, 2002).
95
Pesten omdat het wordt voorgedaan; leider als voorbeeld
Pesten valt onder een vorm van agressief gedrag. Uit veel studies en onderzoeken is gebleken dat
zowel volwassenen als ouders zich agressiever gaan gedragen als ze soortgelijk gedrag in hun
omgeving opmerken (M. Baeten, 2002).
Pestkop als voorbeeld
De pestkop heeft de meeste invloed op kinderen die afhankelijk en onzeker zijn, kinderen die
zichzelf graag willen bewijzen en van wie de positie in de groep nog niet vaststaat. Die kinderen
zullen makkelijker meeloper worden of zelfs handlanger van de pester. Agressief gedrag in de
groep wordt ook versterkt als toeschouwers en meelopers zien dat agressief gedrag beloond wordt,
in plaats van gestraft (M. Baeten, 2002).
Gevolgen voor;
De gepeste:
Kinderen die gepest worden zijn gekwetste kinderen. Als deze pesterijen lang duren, is de kans
groot dat de onzekerheid en angst van deze gekwetste kinderen bij hun gedragspatroon gaan
horen. De schade die hiermee aangericht wordt, is ingrijpend. Meestal duurt het herstel lang.
Slachtoffers van pesten houden bijna altijd een gevoel van grote onzekerheid. Vaak gaat dit
gepaard met een minderwaardigheidsgevoel. Eigen mogelijkheden worden vaak erg laag geschat
en ze zijn bang voor mensen en nieuwe situaties waar ze in belanden.
Door de angst die zij voelen, trekken zij zich terug in hun eigen veilige wereld. Op den duur gaan
ze zelf denken dat ze waardeloos, oninteressant en dom zijn. Zelfs als het pesten voorbij is, zal het
ze moeite blijven kosten om iets te ondernemen, werk te zoeken of een opleiding te volgen. Buiten
het zelfvertrouwen dat ontbreekt, is het wantrouwen wat ze voelen tegenover andere kinderen
groot.
Gepeste kinderen leren vaak leven met smoesjes en leugens. Als ze ergens tegenop zien dan doen
ze alsof ze ziek zijn of ze hebben te veel huiswerk als ze zijn uitgenodigd op een feestje. Met dit
soort uitvluchten worden kansen om met anderen om te gaan vermeden. Het sociale isolement
komt in een neerwaartse spiraal terecht waardoor het leven zelf ondraaglijk kan worden (M.
Baeten, 2002).
De pestkop(pen):
Ook pestkoppen zijn slachtoffers maar dat blijkt vaak pas later. Pestkoppen voelen zich op het
moment dat er gepest wordt oppermachtig en sterk. Op dat moment voelen zij zich een winnaar.
Het is niet moeilijk voor pestkoppen om vrienden om zich heen te verzamelen.
Uit onderzoek is gebleken dat die ‘ zogenaamde’ vrienden, maar ook andere klasgenoten, niet of
nauwelijks waardering hebben voor de pestkop. Veel van deze vriendschappen zijn gebaseerd op
angst. In een groep waarin gepest wordt, krijgen pestkoppen geen kans om met leeftijdsgenoten
te oefenen in normaal met elkaar om te gaan. Als pestkoppen niet op tijd aan worden gepakt, leren
ze dat pesten hen aanzien oplevert. De pestkoppen denken dan dat het de enige manier is om zich
te kunnen handhaven in een groep. Ze leren niet hoe ze hun agressie op een andere manier
kunnen uiten.
96
Pestgedrag ontstaat bijna altijd door dieper liggende problemen. De oorzaak is vaak een gebrek
aan veiligheid en aandacht. Pestkoppen kiezen om deze reden voor vrienden bij wie ze de
duidelijke en veilige rol van een leidende pestkop kunnen spelen. Pestkoppen kunnen nog lang last
ondervinden van hun gedrag dat vaak begon met het treiteren van klasgenoten. Zowel thuis als op
het werk hebben zij moeite met het in stand houden van relaties.
Zij kennen zichzelf slecht wat de belangrijkste oorzaak is van het pestgedrag. Ze gebruiken iemand
anders (het slachtoffer) om te bewijzen dat zij iemand zijn. Over het algemeen hebben zij een
gebrek aan zelfvertrouwen. Daarnaast zijn ze bang om afgewezen te worden. Bewezen is dat
pestkoppen, omdat ze vaak niet weten hoe het anders moet, langer doorgaan met agressief gedrag
dan andere kinderen dat doen. Ze komen eerder in aanraking met politie, door crimineel gedrag en
alcoholmisbruik (M. Baeten, 2002).
De meelopers en toeschouwers:
De gevolgen van het pesten voor deze groep kinderen zijn minder erg dan voor de pestkoppen en
de gepeste, maar deze groep is wel heel groot. Er hangt geen prettige sfeer in een groep wanneer
er wordt gepest. Het klimaat is niet veilig en je moet op je hoede zijn. Groepen waar pesten
voorkomt, splitsen zich vaak op in kleinere groepjes. Binnen die groepen wordt door iedereen naar
veiligheid gezocht. Spanningen kunnen soms hoog oplopen tussen de groepjes waarin niemand
elkaar meer vertrouwt. Kinderen die buiten alle groepjes vallen, hebben het vaak extra moeilijk en
lopen vaker kans om slachtoffer te worden van de pesterijen. De toeschouwers lopen kans om
agressief gedrag steeds normaler te gaan vinden (M. Baeten, 2002).
De hele groep gaat leiden onder een onveilig, dreigend gevoel. Iedereen is angstig, de kinderen
zijn niet meer open of spontaan, vertrouwen elkaar niet meer en er zijn weinig echte vrienden in
de groep (G. Deboutte, 2000).
Onderzoeksvraag vier: Wat zijn de verschillende rollen met betrekking tot
pesten en wat zijn de kenmerken hiervan?
Onderzoek
Op onderzoeksvraag vier is antwoord gegeven door middel van literatuur onderzoek. Hier zijn de
rollen van pesten onderzocht en wat kenmerken van deze rollen zijn. Er is voor literatuuronderzoek
bij deze vraag gekozen, omdat deze manier het beste aansluit op de vraag. Door middel van
literatuuronderzoek te doen hebben we verschillende informatie uit boeken naast elkaar gelegd en
gekeken of de rollen met bijbehorende kenmerken overeen kwamen. Uit de gevonden informatie is
een selectie gemaakt van de te gebruiken informatie. Deze informatie is geselecteerd op de punten
die voor ons het duidelijkst, het meest toepasbaar waren op het onderzoek en het meest in
verschillende bronnen overeen kwamen.
97
Resultaten
Er wordt onderscheid gemaakt door de volgende rollen:
De pester
De pester neemt het initiatief om te gaan pesten. Vaak zijn pesters brutaler dan andere kinderen
van de groep en tonen zij meer agressie naar leeftijdsgenoten. Dit gedrag vertonen ze niet alleen
naar leeftijdgenoten, maar ook naar volwassenen. Door dit gedrag naar volwassenen te tonen
verstevigen zij hun positie, je moet het durven om iets (terug) te zeggen tegen een volwassene, je
bent dan iemand om voor uit te kijken. Leeftijdsgenoten die dit zien krijgen zo meer angst voor de
pester.
Vaak wordt er gedacht dat pestkoppen automatisch populair zijn in een groep en dat iedereen
graag bevriend wil zijn met hen, maar door te laten zien wat ze allemaal durven dwingen ze deze
populariteit af. Bange klasgenoten kunnen zo volgers worden van de pester om zichzelf ervan te
behoeden dat zij de gepeste zullen worden (Baeten & Hest, 2002).
“Ook komen de pesters vaak uit lagere sociale milieus. (…) Hoewel ze weinig geliefd blijken, zijn ze
wel degelijk geïntegreerd en maken ze deel uit van de bestaande sociale netwerken binnen een
klas” (Kolstein, 2006, p. 7).
Opsomming van verdere kenmerken/signalen van pesters:
- Ze hebben dezelfde leeftijd of zijn iets ouder dan hun slachtoffers.
- Ze zijn meestal fysiek sterker dan de rest van de groep en reageren eerder met geweld.
- Ze zijn fysiek handig in spel, sport en gevechten (voornamelijk jongens).
- Ze hebben de behoefte te overheersen en te onderdrukken, zichzelf te bewijzen met macht
en dreigementen, en hun zin door te drijven.
- Ze hebben moeite zich aan de regels te houden en hebben moeite met het accepteren van
tegenwerking.
- Ze zijn over het algemeen impulsief en hebben een lage frustratiedrempel.
- Ze hebben/tonen weinig invoelingsvermogen/inlevingsvermogen.
- Ze worden gezien als stoer, maar zijn niet bijzonder populair.
- “Ze zijn niet angstig of onzeker en in het bijzonder hebben zij een relatief positief beeld
van zichzelf” (Olweus, 1992, p. 53).
- Tegen volwassenen zijn ze opstandig en agressief, ze kunnen zichzelf goed uit de
problemen praten.
- Ze hebben bijna altijd ondersteuning van medegroepsgenoten.
- Ze staan positief ten opzichte van geweld en het gebruik hiervan.
- Meestal voelen pestkoppen zich niet schuldig over het pestgedrag. Willen ze wel stoppen,
dan weten ze vaak niet hoe.
- Ze zijn vergeleken met leeftijdsgenoten op jonge leeftijd betrokken bij ander antisociaal
gedrag (vandalisme en stelen bijvoorbeeld) (Baeten & Hest, 2002), (NIGZ), (Olweus,
1992).
98
Het slachtoffer
Het slachtoffer is het kind dat gepest wordt. Het lijkt soms alsof een kind gepest wordt doordat het
bijvoorbeeld een bril draagt, rood haar heeft of donkere huidskleur heeft. Het is anders dan ‘de
rest’ van de groep. “Uiterlijke kenmerken bepalen wel dikwijls de keuze van de scheldwoorden,
maar zijn meestal niet de reden om te gaan schelden en pesten. Slachtoffers worden eerder
gekozen, omdat ze zich op een bepaalde manier gedragen: ze huilen vlug of ze zien er onzeker
uit.” (Baeten & Hest, 2002, p. 15). Kwetsbaar zijn is een factor voor de pester om een bepaald
persoon te gaan pesten, hij wil over personen de baas spelen en bij deze groep kinderen is succes
bijna verzekerd. Doordat een kind ‘anders’ is dan de anderen maakt dit hen zichtbaar, anderen
merken op dat het kind anders is. Dit maakt hen kwetsbaarder. Vaak zijn gepeste kinderen ook
wat onhandiger in spel en sport (voornamelijk valt dit op bij jongens), hierdoor zijn zij ook weer
‘anders’ dan het merendeel van de jongens.
Dikwijls kunnen kinderen die gepest worden zichzelf moeilijk verdedigen. Ze durven niets terug te
zeggen en ook niets terug te doen. Het is zo voor de pester makkelijker om deze kinderen te
(blijven) pesten. “Gepeste kinderen zijn ook wel eens eigenzinnig: ze leggen zich niet zomaar neer
bij het standpunt van de sterkste van de groep.” (Baeten & Hest, 2002, p. 16).
Bij het slachtoffer wordt er onderscheid gemaakt tussen passieve en provocerende slachtoffers. Het
passieve slachtoffer komt meer voor dan het provocerende slachtoffer.
Opsomming van kenmerken/signalen passieve slachtoffers:
- Slachtoffers worden geslagen, gestompt, geschopt, geduwd, lastig gevallen et cetera.
- Slachtoffers worden bespot en uitgelachen op een onvriendelijke manier.
- “Ze worden (herhaaldelijk) op een gemene manier geplaagd, uitgescholden (ze kunnen ook
een scheldnaam hebben), bespot, gekleineerd, belachelijk gemaakt, vernederd, bedreigd,
gecommandeerd, overheerst of onderworpen” (Olweus, 1992, p. 49).
- Ze hebben verwondingen, blauwe plekken of kapotte kleding die niet op een normale
manier zijn opgelopen.
- Ze kunnen zich niet adequaat verdedigen tegen de acties van de pester, zowel fysiek als
verbaal.
- Ze gaan huilen of trekken zich terug als ze aangevallen worden.
- Eigendommen slingeren rond of worden beschadigd.
- Ze zijn vaak alleen of worden buitengesloten.
- Ze worden als laatste gekozen in sport en spel.
- Ze vormen het centrum van opstootjes of samenscholingen.
- In pauzes blijven ze dicht bij een volwassene.
- Thuis geven ze bijna nooit een feestje en zijn hier ook niet in geïnteresseerd omdat ze
denken dat niemand zal komen, ook worden ze zelden uitgenodigd door anderen.
- Ze slapen thuis rusteloos en hebben veel nachtmerries, ook kunnen ze huilen in hun slaap.
- Ze verliezen de belangstelling voor schoolwerk en hun cijfers verslechteren.
- Ze zien er verdrietig, bang of somber uit, ze hebben onverwachte stemmingswisselingen
met opvliegers en driftbuien.
- Fysiek zijn ze zwakker dan leeftijdsgenoten (dit geldt voornamelijk voor jongens), ze zijn
onhandig in spel en sport en hebben vaak een slechte coördinatie.
99
- Slachtoffers zijn gevoelig, lichamelijk overdreven voorzichtig en zijn bang voor pijn.
- Ze zijn eenzaam, angstig, onzeker van zichzelf en hebben een negatief zelfbeeld.
- Vaak kunnen ze beter opschieten met volwassenen en hebben ze een positieve relatie met
hun ouders.
- Op school zijn ze vaker afwezig en zullen niet graag naar school gaan als dit de plek is
waar ze gepest worden.
- Ze vertonen vaker psychosomatische klachten (zoals buikpijn en hoofdpijn) (Olweus,
1992), (NIGZ), (Dinter, 2001).
Opsomming van kenmerken/signalen van provocerende slachtoffers:
- Provocerende slachtoffers zijn meestal jongens.
- Ze hebben een combinatie van een angstig/zenuwachtig en agressief gedragspatroon.
- Als ze aangevallen/beledigd worden zijn ze driftig en zullen ze terug slaan of iets terug
zeggen. Hierin zijn ze echter niet zeer doeltreffend.
- Ze worden vaak niet aardig gevonden door volwassenen.
- “Ze proberen zwakkere leerlingen te treiteren.” (Olweus, 1992, p. 51).
- Provocerende slachtoffers zijn soms hyperactief en rusteloos. Ze zijn onhandig, kinderlijk
en hebben ‘irritante’ gewoontes.
- Het hyperactieve gedrag werkt vaak provocerend en leidt dikwijls tot negatieve reacties.
- Ze hebben concentratieproblemen, hierdoor kunnen ze bepaald gedrag vertonen dat
irritaties en spanning oproept bij anderen (Olweus, 1992), (NIGZ).
De middengroep
De middengroep bestaat uit de meelopers, de verdedigers en de buitenstaanders. Deze hebben
geen actieve rol in het pesten maar zijn wel bepalend in het voortduren van het pesten.
De meeloper
De meeloper doet mee met het pesten, ze zijn in de meeste gevallen niet de initiatiefnemers, maar
laten zich leiden door de pester en voelen zich over het algemeen niet schuldig. Ze vinden het
stoere gedrag van de pestkop vaak interessant en denken zo populair te worden. “Meestal zijn de
meelopers bange, onzekere kinderen die zich als meeloper beschermt voelen door de pestkop.”
(Baeten & Hest, 2002, p. 18). Ze zijn vaak bang om zelf het slachtoffer van pesten te worden.
Door mee te doen aan het pesten versterken ze het succes van de pester. Door bijvoorbeeld te
lachen om wat er gebeurt, wordt het pestgedrag versterkt (NIGZ).
De verdediger
De verdediger doet zijn naam eer aan door het (af en toe) op te nemen voor het slachtoffer en hier
ook partij voor te kiezen. Hij/zij “vindt het niet goed dat er gepest wordt en is niet bang voor de
pester.” (Rollen bij pesten).
Verdedigers zijn vaak populair in de groep en worden aardig gevonden. Ze hebben een invloed in
de klas/groep en zij kunnen dan ook meehelpen om het pesten te stoppen (NIGZ).
100
De buitenstaander
Buitenstaanders houden zich afzijdig van pesten, zij zullen zich hier niet mee bemoeien ook al
weten zij soms dat er wel gepest wordt (Verschueren & Koomen, 2007) (Veenstra, 2008).
Buitenstaanders pesten zelf niet, maar ze doen zelf ook niets om het pesten te laten stoppen. Ze
durven er niets tegen te doen om de reden dat ze zelf bang zijn om gepest te worden. Vaak
merken de buitenstaanders niet eens dat er wordt gepest of doen ze alsof ze het niet weten
(NIGZ).
Rolverdeling
Binnen het pesten in een groep is er dus een duidelijk rolverdeling, De bovenstaande vijf rollen
hoeven echter niet altijd, in elke situatie, vast te liggen. Zo hoeft bijvoorbeeld het slachtoffer niet
in elke situatie gepest te worden. Zo kan het slachtoffer op school gepest worden, maar niet als het
kind op zijn of haar sportclub is. Het ligt geheel aan de status die de betreffende persoon in een
groep heeft. Alle rollen kunnen in verschillende situaties anders zijn, dit geldt dus niet alleen voor
de slachtofferrol.
Verder heeft sfeer ook een bepalende functie in de rollen die kinderen hebben met betrekking tot
pestgedrag. Zo zullen pestkoppen op de ene plek meer kans hebben om hun gang te gaan dan op
een andere plek. Pesters zullen in bepaalde situaties niet pesten, omdat dit hier totaal niet
goedgekeurd wordt. Het kan ook voorkomen dat de gepeste zelf gaat pesten of andersom. Zo kan
een gepest kind van school veranderen en hier uit voorzorg zelf gaan pesten om te voorkomen dat
het zelf gepest zal worden (Baeten & Hest, 2002).
Onderzoeksvraag vijf: Hoe zien wij pestgedrag terug op MKT Oostvoorne?
Onderzoek
Om antwoord te geven op de deelvraag: ‘wat houdt pesten in op de behandelgroepen’? is het
belangrijk om zicht te krijgen op wat wij signaleren aan pestgedrag op de verschillende groepen.
Om zicht te krijgen op het pestgedrag hebben we op vier groepen geobserveerd. Voor het
observeren hebben we een signaleringslijst (zie bijlage 5.2.4) gemaakt om bepaalde gedragingen
in kaart te brengen.
Een signaleringslijst is een handig hulpmiddel en geeft een overzicht van bepaalde gedragingen die
in kaart gebracht moeten worden.
Resultaten
Pestgedrag met woorden kwam het meest voor. Kinderen noemen een kind vaak bij hun bijnaam.
Veel kinderen zijn onzeker over zichzelf en hebben een laag zelfbeeld waardoor zij bang zijn om
gepest te worden. Vaak pesten zij hierdoor een ander kind. Kinderen pakken regelmatig speelgoed
van elkaar af en zijn jaloers op elkaars kleding of spullen.
101
Onderzoeksvraag zes: Hoe ziet groepsleiding pestgedrag terug op MKT
Oostvoorne?
Onderzoek
Op onderzoeksvraag zes is antwoord gegeven door middel van een interview. Het gaat hier om de
visie en de mening van de groepsleiding. Het interview sluit hier zo bij aan dat hierdoor direct en
snel antwoord verkregen kan worden. Het interview is te vinden in bijlage 5.3.4
Resultaten
Het pestgedrag ziet de groepsleiding wel terug op de groep, de kinderen laten gedrag zien als:
elkaar vervelende namen geven, negatieve gevoelens oproepen bij de ander, klikken, negeren en
het bewust pijn doen van een ander. Het pesten stapelt zich vaak op en gebeurt regelmatig uit het
niets. Het begint al met kleine dingen als ‘gekke bekken trekken’ of een duwtje geven om ergens
bij te kunnen.
Aangezien de kinderen bij elkaar op de leef/behandelgroep wonen, kennen ze elkaar goed. Dit
betekent dat ze over het algemeen precies weten wat elkaars zwakke plekken zijn. Van plagen is
eigenlijk vaak geen sprake doordat de kinderen elkaar bewust pijn willen doen. Door de
problematiek van de kinderen kunnen zij niet veel van elkaar hebben. Grapjes kunnen als negatief
of persoonlijk worden opgevat. Dit komt ook doordat velen een verstoord zelfbeeld hebben en
hierdoor niet met grapjes om kunnen gaan. Dit maakt ook dat ze al snel reageren op elkaar en
hierin veel persoonlijk aantrekken.
Het komt soms voor dat kinderen uit onwetendheid een kind plagen of pesten, ze hebben dan niet
door dat ze met pesten een ander kind pijn doen.
Het komt zelden voor dat één specifiek kind constant het slachtoffer is van pesterijen, de kinderen
weten ieders zwakke punten en gebruiken dit tegen elkaar wanneer ze dit willen.
Vaak kunnen de meest beschadigde kinderen het gemeenst zijn. De groepsleiding gaf aan dat deze
kinderen zich erg verdrietig voelen en daarom anderen kinderen pesten. Ze pesten andere
kinderen met datgene wat hen zelf verdrietig maakt. Ze zeggen bijvoorbeeld vervelende dingen
over een vader van een groepsgenoot, dit doen ze omdat ze hun eigen vader missen.
De rol van de meelopers ziet de groepsleiding terug op de groep. Kinderen kunnen meegaan in wat
het dominante kind, de leider, op dat moment zegt. Ook zijn sommige kinderen bang voor een kind
en zullen dan daardoor meegaan in wat hij of zij vindt. Dit om zo aardig gevonden te worden bij
het kind waar ze bang voor zijn.
De rol van de verdediger komt volgens de groepsleiding ook voor op de groep. Als een kind begrip
voor de ander kan opbrengen komt deze soms op voor het gepeste kind.
De rol van de buitenstaander ziet de groepsleiding zelden terug op de groep. De kinderen
bemoeien zich met elkaar en spreken elkaar aan op de kleinste dingen. De rol van de
buitenstaander komt alleen voor als er een nieuw kind op de groep is, of een heel jong kind. Deze
kinderen houden zich er dan vaak buiten.
102
Onderzoeksvraag zeven: Hoe zien kinderen het pesten op MKT
Oostvoorne?
Onderzoek
Om zicht te krijgen op hoe de kinderen het pestgedrag zien en ervaren op de groepen, hebben wij
ervoor gekozen om een vragenlijst op te stellen en deze vragen met de kinderen te bespreken.
Daarnaast hebben wij gekeken naar de haalbaarheid om deze vraag te beantwoorden. We konden
niet alle kinderen interviewen omdat dit te veel kinderen waren en het onderzoek dan te groot zou
worden. Daarom hebben wij besloten om ons aan te sluiten bij de kinderraad waar zeven kinderen
aanwezig waren. Deze kinderen waren ongeveer in de leeftijd van negen t/m twaalf jaar.
Resultaten
Bij aanvang van het gesprek hebben we eerst een kort verhaaltje over pesten voorgelezen dat we
gebruikten om het onderwerp in te leiden. Naar aanleiding van het verhaaltje vroegen we de
kinderen wat zij van het pestgedrag vinden en hoe dat terugkomt op de groep.
Bij de kinderraad waren zeven kinderen aanwezig. Na het voorlezen van het verhaaltje kozen we
ervoor om de groep bijeen te houden om verdere vragen over pesten te stellen. We kozen hiervoor
zodat we gelijk door konden met het gesprekje. Wanneer we de groep zouden splitsen en een
andere plek op zochten zou het te onrustig kunnen worden, en dit kon voor de kinderen vervelend
zijn. (zie bijlage 5.3.5. voor het interview)
103
Conclusie
Wat houdt pesten in op de behandelgroepen?
“Van pesten is sprake wanneer iemand herhaaldelijk of een lange tijd materiële en/of relationele,
maar altijd psychische schade ondervindt door bewust handelen van een of meer personen”
(Ruigrok, 2010, p. 19).
De groepsleiding gaf aan moeilijk het verschil te zien tussen plagen en pesten. Plagen en pesten
ligt op het eerste gezicht dicht bij elkaar, maar er zit zeker een groot verschil tussen deze twee
begrippen. Het belangrijkste verschil tussen pesten en plagen is echter dat pesten met opzet
gebeurt. Pesten uit zich in verschillende vormen zoals vernieling, uitschelden, pijn doen en
buitensluiten. Bij pesten kan het zijn dat een kind geïsoleerd raakt van de groep wat moeilijk is om
terug te draaien. Doordat de kinderen bij elkaar wonen en elkaar veel zien, weten ze ook veel van
elkaars persoonlijke leven af. Ze weten elkaars zwakke plekken en kiezen hier dan ook bewust voor
om een ander hiermee te pesten. Door de problematiek van de kinderen reageren ze erg snel op
elkaar, ze kunnen weinig hebben van elkaar en vangen een plagerig grapje al gauw op als iets
negatiefs.
Er is naar voren gekomen dat pestgedrag met woorden het meeste voor kwam. Vooral vernederen
en kleineren kwamen het meeste naar voren. De groepsleiding heeft aangegeven dat fysiek pesten,
zoals slaan en spugen, ook voorkomt op de groepen. Echter is dit in onze observaties niet tot
weinig naar voren gekomen. Hier dient toch rekening mee gehouden te worden, omdat de
groepsleiding aan heeft gegeven dat dit gedrag wel degelijk voorkomt. Ook de kinderen van
verschillende groepen hebben aangegeven dat er gepest wordt. Ze gaven aan dat ook zij fysiek
pesten terug zien op de groepen. Veel kinderen zijn bang om zelf gepest te worden en daarom
pesten ze mee zodat ze zelf geen buitenbeentje worden. Jaloezie komt ook regelmatig voor.
Kinderen zijn jaloers op elkaars speelgoed of kleren. Dit heeft tot gevolg dat er met pestgedrag op
gereageerd wordt. Als een kind pestgedrag vertoont, neemt hij of zij de rol van ‘pester’ of
‘meeloper’ aan. De gepeste is dan ‘het slachtoffer’, verder is er ook nog de rol van ‘de
buitenstaander’. De rollen komen allen voor op de groepen, de een meer dan de ander. In
tegenstelling tot wat de literatuur zegt, kunnen kinderen in dezelfde groep verschillende rollen
aannemen. De ene keer slachtoffer, de andere keer pester, de andere keer buitenstaander.
104
Deelvraag twee: Wat zijn de effecten van (gedrag)stoornissen op
pesten?
Onderzoeksvraag één; Welke (gedrag)stoornissen komen er binnen MKT
Oostvoorne voor en wat houden deze in?
Inleiding Om antwoord te kunnen geven op deze onderzoeksvraag is gebruik gemaakt van verschillende
onderzoeksmiddelen. Om het literatuuronderzoek af te bakenen hebben wij middels een interview
met de gedragswetenschapper gevraagd welke (gedrag)stoornissen er veel voorkomen op MKT
Oostvoorne. Deze stoornissen zijn aan de hand van literatuuronderzoek onderzocht en uitgewerkt
in deze onderzoeksvraag.
Onderzoek
Hechtingsstoornis
Wat is een hechtingsstoornis?
Hechten heeft oorspronkelijk een overlevingsfunctie (Verhulst, Verheij, & Ferdinand, 2003). Vanaf
de geboorte krijgt de mens een erfelijk programma mee dat hem ertoe aanzet zich te hechten aan
een volwassen soortgenoot. Dit is van levensbelang voor het kind omdat het zichzelf niet kan
voorzien van basale levensbehoefte. Daarnaast kunnen kinderen cognitief en sociaal veel leren van
volwassenen (Craeynest, 2007). Hechtingsgedrag heeft tot doel de nabijheid van de primaire
verzorger te zoeken, dit is vooral belangrijk tijdens stressvolle omstandigheden (Verhulst, Verheij,
& Ferdinand, 2003). Sensitieve responsiviteit is erg belangrijk voor de hechting van het kind. Het
gaat er hierbij om in welke mate de volwassene de signalen dat het kind geeft perfect aanvoelt en
er op een adequate manier mee omgaat. Veilige hechting heeft tot gevolg dat het kind zijn ouders
ervaart als een veilige haven (Craeynest, 2007). Bij onveilige hechting of gestoorde hechting heeft
het kind tijdens de hechtingsperiode weinig of geen veiligheid ervaren. Bij kinderen met een
ernstige hechtingsstoornis is er sprake van een constante stressituatie (Niemeijer & Gastkemper,
2009). Er zijn vier soorten hechtingstypes:
- Veilige gehechtheid: Bij een veilige hechting is het kind in staat om op verkenning uit te
gaan wanneer een vreemde zich in de omgeving bevindt. Het kind zoekt hierbij wel de
veiligheid van de verzorger. De verzorger biedt het kind steun in de vreemde omgeving.
Het kind vertoont weinig angst wanneer er een vreemde in de buurt is en raakt niet erg
van streek als de verzorger weggaat. Wanneer de verzorger terug komt, begroet hij deze
enthousiast en zoekt de nabijheid van de verzorger op door bijvoorbeeld een knuffel te
geven.
- Vermijdende gehechtheid: Deze kinderen lijken helemaal niet gehecht te zijn. Wanneer de
verzorger terugkomt, reageert het kind nauwelijks op de verzorger waardoor het lijkt dat
het hechtingssysteem niet geactiveerd wordt. Dit is echter niet het geval. Er is wel degelijk
een hechtingsreactie aanwezig. Het kind laat dit alleen niet zien doordat zij verwacht
teleurgesteld te worden door de verzorger. Ze anticiperen op de teleurstelling door geen
hechtingsgedrag te vertonen terwijl zij eigenlijk erg de behoefte aan warmte en nabijheid
hebben.
105
- Afwerende gehechtheid/ambivalente gehechtheid: Deze kinderen laten vooral aanhankelijk
gedrag zien. Het kind blijft dicht bij de moeder waardoor het nauwelijks tot speelgedrag en
ontdekgedrag komt wanneer er een vreemde in de buurt is. Wanneer de verzorger hem
alleen met de vreemde achterlaat raken deze kinderen van slag en in paniek en zijn
ontroostbaar wanneer de verzorger weer terug komt.
- Gedesoriënteerde gehechtheid: Wanneer het kind de verzorgers tegelijk als veilig en
angstig heeft ervaren ontstaat de gedesoriënteerde hechting. Het kind vertoont erg
tegenstrijdig gedrag door tegelijkertijd toenadering en vermijding van de verzorger te
zoeken. Het kind benadert de verzorger bijvoorbeeld met een afgewend gezicht. Verder is
de verscheidenheid van gedragingen die kinderen bij dit type hechting laten zien erg groot
(onveilige hechting en veilige hechting, 2011).
Reactieve hechtingsstoornis.
De DSM-IV noemt alleen de reactieve hechtingsstoornis als stoornis met betrekking tot
gehechtheid. De reactieve hechtingsstoornis bestaat uit de geremde en de ongeremde variant: - Geremde hechtingsstoornis: Kinderen met een geremde hechtingsstoornis vertonen
gestoord gedrag in sociale relaties. Ze laten tegenstrijdig gedrag zien. Bijvoorbeeld contact
zoeken met een afgewend gezicht. Kinderen met een geremde hechtingsstoornis kunnen
agressief zijn naar zichzelf (automutilatie), naar hun verzorgers en naar leeftijdsgenoten.
Het gedrag van deze kinderen is moeilijk te voorspellen. Veel van deze kinderen zijn
opgevoed in een situatie waarbij verwaarlozing en mishandeling heeft plaats gevonden.
- Ontremde hechtingsstoornis: Deze kinderen laten geen selectief hechtingsgedrag zien. Ze
vertonen oppervlakkig hechtingsgedrag waarbij er geen voorkeur is voor personen. Het
kind vertoont veilige gehechtheid tegenover de verzorger en tegenover een vreemde. Bij
het kind ontbreekt het vermogen om een relatie in stand te houden. De oorzaak van deze
hechtingsstoornis is te vinden in het ontbreken van een vaste verzorger in de eerste jaren.
Een reactieve hechtingsstoornis komt in verschillende sociale situaties voor en begint voor het
vijfde levensjaar (Rigter, 2002).
Kenmerken hechtingsstoornis
Kinderen met een hechtingsstoornis kunnen zich niet of in mindere mate hechten aan mensen in
hun naaste omgeving. Ze kunnen alleen oppervlakkige relaties aangaan (hechtingsstoornis). De
kinderen kennen geen wederkerigheid in contact en hun geweten is vaak niet of maar voor een
klein gedeelte ontwikkeld. Kinderen met een hechtingsstoornis kunnen hun omgeving vaak goed
manipuleren. Ze spelen bijvoorbeeld mensen tegen elkaar uit. Ook leren kinderen met een
hechtingsstoornis nauwelijks van hun ervaringen en leggen ze alles buiten zichzelf. Vaak hebben
kinderen met een hechtingsstoornis geen vrienden en lopen ze vast op school (knoop, 2011).
Andere kenmerken van een hechtingsstoornis zijn:
- Geen gevoel voor tijd en ruimte. Alles blijft ongestructureerd.
- Het geweten is niet of nauwelijks ontwikkelt.
- Er is geen ‘ik’ ontwikkeld waardoor het voor het kind angstig is om relaties aan te gaan.
Soms is er zelfs een onvermogen tot het aangaan van relaties.
- Het kind gaat oppervlakkig en inwisselbare contacten aan.
106
- Het kind wil de wereld om zich heen voortdurend onder controle houden door mensen om
hem heen te observeren, taxeren en manipuleren.
- Het kind kan vernietigingsdrang hebben naar zichzelf of naar anderen. Dit kan zich uiten in
automutilatie, wreedheid tegen dieren, vreten, vernielen, stelen, provocerend seksueel
gedrag, weglopen.
- Het kind handelt volgens het lustprincipe waarbij het nauwelijks remmen of drempels heeft
(kenmerken, 2007).
De DSM IV van de reactieve hechtingsstoornis is te vinden in bijlage 5.4.1. ODD en CD.
Gedragstoornis of gedragsprobleem?
Op MKT Oostvoorne zijn kinderen opgenomen met gedragstoornissen en gedragsproblemen. Wat is
precies het verschil tussen een gedragstoornis en een gedragsprobleem? Een stoornis vindt haar
oorsprong vanuit het lichaam zelf en beïnvloedt de ontwikkelingsfuncties. Deze invloed kan op één
functie uitgeoefend worden of op een geheel van samenwerkende functies. Een gedragsprobleem
vindt de oorsprong vanuit de omgeving en niet vanuit het lichaam zelf. Het laat de ontwikkeling
van het kind mindere makkelijk verlopen maar verandert deze niet. Bij een gedragstoornis is de
mate waarin het gedrag door de omgeving te beïnvloeden is beperkt. Bij een gedragsprobleem is
mogelijkheid van het beïnvloeden van buitenaf groter (Delfos, 2007).
Wat is ODD en CD?
Net als ADHD zijn ODD (Oppostional Defiant Disorder) en CD (Conduct Disorder) externaliserende
(naar de omgeving gerichte) stoornissen. Bij deze stoornissen heeft vooral de omgeving last van
het gedrag van het kind (Dossier gedragsproblemen). Bij ODD en CD kunnen de volgende drie
kenmerken voorkomen: - Oppositioneel gedrag: Kinderen lappen de regels vaak aan hun laars. Wanneer er regels of
grenzen gesteld worden reageren zij met boosheid. Ook wanneer het kind gecorrigeerd
wordt kan het erg boos reageren. Er is sprake van dwars en opstandig gedrag. Het kind
doet niet wat de volwassene van hem vraagt en verzet zich tegen het gezag van
volwassene.
- Agressief gedrag: Hierbij brengt het kind schade toe aan iets of iemand. Het kan gaan om
lichamelijke schade wat toegebracht wordt door bijvoorbeeld schoppen, slaan, vechten en
vernielen. Ook kan er sprake zijn van verbale agressie het kind kan dan bijvoorbeeld
schelden, vloeken, kwetsende opmerkingen maken, pesten, bedreigen en andere
benadelen door roddels te vertellen.
- Antisociaal gedrag: Gedrag wordt antisociaal gedrag genoemd wanneer een kind de regels
en normen ernstig overtreedt waardoor anderen benadeeld worden. Gedragingen als
liegen, stelen en dingen vernielen, bedreigen, intimideren, brandstichten, mishandeling van
dieren en mensen horen hierbij. Het kind dat antisociaal gedrag laat zien toont geen
respect voor anderen.
107
De gedragskenmerken kunnen zich openlijk of stiekem uiten. De openlijke vorm uit zich in vechten,
bedreigen, intimideren, pesten, beroven en gewelddadig gedrag. De stiekeme vorm uit zich in
liegen, roddelen, stoken, brandstichten, stelen, vernielen en inbreken. Meisjes vertonen vaker de
stiekeme vorm en jongens vaker de openlijke vorm. Naast bovenstaande kenmerken luisteren
kinderen met ODD en CD vaak erg slecht. Ze reageren brutaal of doen niet wat de volwassene
zegt. Slecht luisteren, kan ook stiekem gebeuren door net alsof te doen dat ze iets niet gehoord
hebben of zeggen dat ze het vergeten zijn (Baard & Elst, 2007).
Verschil tussen ODD en CD.
ODD is de mildere vorm van CD. Het gedrag wat kinderen met ODD laten zien wordt ervaren als
negatief en lastig. Gewelddadig gedrag komt bij kinderen met ODD niet echt voor. Kinderen met
ODD kunnen op latere leeftijd CD ontwikkelen. CD kan ook gelijk aanwezig zijn zonder dat er
sprake is geweest van ODD. Bij CD komt ernstig agressief en crimineel gedrag voor. De regels van
de maatschappij worden door deze kinderen ernstig overtreden. Kinderen met CD zijn vaak
egoïstisch. Ze gebruiken anderen om hun eigen behoefte te bevredigen. Kinderen met CD hebben
niet snel pijn en ervaren niet snel angst. Bij deze kinderen kan mishandeling van dieren,
leeftijdsgenoten of gezinsleden voorkomen. Het sociale geweten van deze kinderen is niet goed
ontwikkeld.
Kinderen met een gedragstoornis hebben vaak oppervlakkige contacten. Dit komt doordat zij
moeite hebben met het begrijpen van de sociale codes en zich niet goed in de gevoelens van
anderen kunnen verplaatsen. Hierdoor vallen zij vaak buiten de groep en vinden zij alleen
aansluiting bij kinderen die hetzelfde gedrag vertonen. Kinderen met een gedragstoornis zijn
impulsief en hebben moeite om kritisch naar zichzelf te kijken. Kinderen met een gedragstoornis
hebben moeite met de sociale informatieverwerking, hierdoor krijgt informatie die zij opvangen een
andere betekenis. Dingen die anderen doen geven zij vaak een negatieve betekenis. Doordat het
omgaan met gevoelens moeilijk is voor deze kinderen, reageren ze vaak agressief op anderen en
zijn ze erg prikkelbaar (Baard & Elst, 2007).
Kenmerken ODD:
- Verzet zich tegen regels.
- Weigert te luisteren naar volwassenen.
- Is vaak driftig.
- Ergert anderen met opzet.
- Beschuldigt anderen van eigen fouten.
- Is vaak boos, geïrriteerd of ergert zich regelmatig aan anderen.
- Is wraakzuchtig of hatelijk (ODD en CD in het kort, 2008).
Kenmerken CD:
- Bedreigt, pest of intimideert.
- Begint gevechten of lokt deze uit.
- Brengt lichamelijk letsel toe (kan hier wapens bij gebruiken).
- Dwingt anderen tot seksueel contact.
108
- Mishandelt dieren en mensen.
- Sticht brand of vernielt met de intentie ernstige schade toe te brengen.
- Liegt of steelt om verplichtingen uit de weg te gaan.
- Loopt weg van huis of spijbelt van school (ODD en CD in het kort, 2008).
De DSM van ODD is te vinden in de bijlage 5.4.2. De DSM van CD is te vinden in bijlage 5.4.3.
ADHD.
Wat is ADHD?
Kinderen met ADHD (Attention Deficit Hyperactivity Disorder) hebben moeite om zich langere tijd
te concentreren op een activiteit. Ze zijn snel afgeleid of kunnen hun aandacht niet bij hun
activiteit houden. Deze kinderen kunnen erg bewegelijk zijn, stil zitten is lastig voor hen. Daarnaast
kunnen kinderen met ADHD erg impulsief zijn. Het kan voor deze kinderen lastig zijn te voldoen
aan ontwikkelingsopgaven. Het verwerven van autonomie kan voor deze kinderen bijvoorbeeld
moeilijk zijn. Dit komt voornamelijk doordat ouders hen weinig stimuleren in het zelf ondernemen
van activiteit doordat het kind erg impulsief is. Ouders nemen daardoor vaak een verbiedende
houding aan. Het eigen maken van maatschappelijke eisen kan lastig zijn voor kinderen met
ADHD, dit heeft bijvoorbeeld te maken met zelfbeheersing die in mindere mate bij deze kinderen
aanwezig is (Rigter, 2002). Ze hebben bijvoorbeeld moeite met op hun beurt wachten en geven
antwoord voordat de vraag afgemaakt is (Symptomen ADHD, 2010). Doordat kinderen met ADHD
zich moeilijk kunnen concentreren en zeer bewegelijk zijn is het voor deze kinderen lastiger om
vaardigheden op school te leren. ADHD is een externaliserende stoornis, het gedrag is naar buiten
gericht wat betekent dat het gedrag storend is voor de omgeving (Dossier gedragsproblemen). De
DSM-IV van ADHD is te vinden in bijlage 5.4.4.
Drie types ADHD
ADHD is onder te verdelen in drie types (Kenmerken van ADHD en ADD, 2012).
Type één; overwegend niet oplettende type (ook wel ADD).
Type één wordt ook wel ADD (Attention Deficit Disorder) genoemd. Bij ADD ontbreekt het
hyperactieve en impulsieve element. Kinderen met ADD hebben moeite met het concentreren en
hun aandacht ergens op te richten. Het plannen en organiseren van activiteiten is lastig voor ze en
deze kinderen kunnen hoofd- en bijzaken moeilijk van elkaar onderscheiden. Kinderen met ADD
hebben de meeste moeite met het taakgericht werken wat op school van ze verwacht wordt en met
sociaal contact met leeftijdsgenoten. Kinderen met ADD komen vaak passief, stil en teruggetrokken
over en zijn meestal vergeetachtig (ADD bij kinderen). De kenmerken van ADD zijn:
- terug getrokken zijn;
- dromerig lijken;
- passief lijken;
- vergeetachtig zijn;
- ongeorganiseerd zijn;
- lijken niet te luisteren;
- raken vaak dingen kwijt;
109
- zijn gemakkelijk afgeleid;
- hebben moeite met sociale gebeurtenissen (Kenmerken van ADHD en ADD, 2012).
Type twee; hyperactieve type.
Vooral op jonge leeftijd zijn deze kinderen voortdurend in beweging. Ze kunnen moeilijk op hun
plaats blijven zitten en bewegen veel. Kinderen met ADHD zijn rusteloos, snel opgewonden en snel
gefrustreerd. Deze kinderen voelen zich vaak onrustig van binnen. Het rustig zijn en stil zitten kost
kinderen met ADHD veel energie. Wanneer kinderen ouder worden veranderd de hyperactiviteit
van rond rennen enzovoort naar friemelen, wiebelen en draaien (Kenmerken van ADHD en ADD,
2012). Kinderen met ADHD kunnen zichzelf onder controle krijgen, maar slaan door wanneer de
situatie veranderd of er andere eisen aan hen gesteld worden (Rigter, 2002). De kenmerken van
hyperactiviteit zijn:
- Kunnen moeilijk stil zitten.
- Zijn snel afgeleid.
- Gaan van de ene naar de andere activiteit.
- Kunnen moeilijk op hun beurt wachten.
- Kunnen niet rustig spelen.
- Praten veel.
- Luisteren niet naar wat anderen zeggen.
- Bevinden zich vaak in gevaarlijke situaties.
- Vallen anderen in de reden.
- Vinden het lastig om instructies te volgen.
- Raken vaak spullen kwijt.
- Kunnen zichzelf moeilijk onder controle houden (Kenmerken van ADHD en ADD, 2012).
Daarnaast is de impulsiviteit ook een belangrijk kenmerk bij ADHD. Kinderen met ADHD handelen
voordat ze erover nadenken. Dit komt naar voren in situaties waarin kinderen met ADHD voor hun
beurt praten, klimmen overal in zonder gevaar te zien, geven andere kinderen een klap voordat ze
door hebben dat ze het doen. Het ontbreekt deze kinderen aan innerlijke controle. De onbewuste
remfunctie die bij anderen het gedrag regelt, is bij hen niet of nauwelijks aanwezig (Impulsiviteit,
2012). De kenmerken van impulsiviteit zijn:
- Antwoorden geven terwijl de ander zijn zin nog niet heeft afgemaakt.
- Bezigheden van anderen verstoren.
- Moeite hebben met op zijn beurt wachten (Symptomen ADHD, 2010).
Type drie; het gemengde type.
Kinderen met het gemengde type vertonen kenmerken van type één (ADD) en type twee
hyperactiviteit en impulsiviteit. Volgens de DSM moeten er minstens zes symptomen aanwezig zijn
die veroorzaakt worden door aandachtsproblemen en minstens zes symptomen aanwezig zijn die
veroorzaakt worden door hyperactiviteit en impulsiviteit (Beerthuis, 2009).
110
De symptomen van ADHD veranderen naarmate de leeftijd veranderd. De kenmerken die in de
DSM-IV genoemd worden zijn vooral van toepassing op school gaande kinderen. Ook zijn de
symptomen afhankelijk van de situatie. Kinderen met ADHD hebben een onregelmatig patroon van
werken, dit betekent dat de symptomen soms wel en soms niet aanwezig kunnen zijn (ADHD
symptomen, kenmerken en diagnostische criteria DSM IV, 2011). De DSM IV van ADHD is terug te
vinden in bijlage 5.4.4.
PDD-NOS.
Wat is PDD-NOS?
PDD-NOS is de afkorting van Pervasive Developmental Disorder Not Otherwise Specified.
PDD-NOS is een restgroep van de Autisme Spectrumstoornissen. Dit betekent dat een aantal
kenmerken van autisme bij hen voorkomt maar in een andere samenstelling of in mindere mate
dan bij andere Autisme Spectrumstoornissen. Kinderen met PDD-NOS kunnen net als andere
kinderen met autisme problemen hebben met communicatie, sociale interactie en fantasie.
Daarnaast hebben zij ook problemen met de informatieverwerking van voornamelijk gesproken
informatie. Visuele informatie kunnen kinderen met PDD-NOS beter verwerken (Baard & Elst,
2007).
In het Latijn betekent pervasief ‘doordringen’. Hiermee wordt bedoeld dat deze stoornis in
verschillende ontwikkelingsgebieden van het kind kan doordringen. Het kan bijvoorbeeld
doordringen in de taalontwikkeling, motorische ontwikkeling, maar vooral dringt de stoornis door in
het vermogen om zich op andere mensen te richten en het eigen gedrag in sociale situaties goed te
kunnen sturen. De sociale intuïtie en het sociale begrip ontwikkelt zich bij kinderen met PDD-NOS
moeizaam. Dit zorgt voor onzekere en angstige gevoelens. Kinderen met PDD-NOS willen deze
angst voorkomen door zich vast te houden aan regels en patronen. Hun interesses zijn vaak star
en dwangmatig. De problemen van kinderen met PDD-NOS verschillen per leeftijd. Wanneer het
kind zich meer in de buitenwereld gaat begeven worden de problemen vaak groter (wat is PDD-
NOS, 2012).
Kenmerken van PDD-NOS.
De PDD-NOS wordt vaak verward met ADHD. Dit omdat ze vergelijkbare problemen laten zien
zoals concentratieproblemen en hyperactief gedrag. Het druk zijn van kinderen met PDD-NOS heeft
echter een andere oorzaak dan het druk zijn van kinderen met ADHD. Bij kinderen met ADHD komt
dit voort uit impulsiviteit en concentratieproblemen. Kinderen met PDD-NOS is het druk zijn een
mechanisme tegen angsten en onvermogen (Baard & Elst, 2007).
Kenmerken van PDD-NOS:
- Angstig en onhandig in sociale situaties.
- Niet of nauwelijks leren van sociale ervaringen.
- Weinig begrip hebben van non-verbale signalen (oogcontact, gelaatsuitdrukking,
lichaamshouding) en deze nauwelijks gebruiken.
- De wederkerigheid in het contact ontbreekt.
- Is angstig voor veranderingen.
111
- Maakt een eenzame en gesloten indruk.
- Houd zich vast aan routines.
- Toont eenzijdige belangstelling.
- Kan zich koppig en driftig uiten (door angst).
- Heeft een trage taalontwikkeling.
- Is over gevoelig voor of juist weinig gevoelig voor zintuiglijke prikkels.
- Gebruikt eigenaardige of ouwelijke taal.
- Neemt taal letterlijk.
- Heeft een onhandige, stijve motoriek (Kenmerken van PDD-NOS, 2011).
Kenmerken PDD-NOS verschillende leeftijden.
Zoals hierboven beschreven is verschilt PDD-NOS per leeftijd. Op MKT Oostvoorne zijn kinderen
opgenomen in de leeftijd van vier tot en met twaalf jaar. Dit valt onder de categorie kleuters en
basisschoolleeftijd.
Kenmerken PDD-NOS kleuters.
Kleuters met PDD-NOS worden gezien als kinderen die niet geïnteresseerd zijn in het spelen met
andere kinderen. Zij verstoren het spel van andere kinderen door bijvoorbeeld eigen regels te
verzinnen en deze te willen doorvoeren. Kleuters met PDD-NOS hebben vaak moeite met het
opvolgen van instructies. Deze kinderen vallen op door aparte gezichtuitdrukkingen, manier van
lopen, manier van spreken en het gebruik van stemgeluid. Ze kunnen geobsedeerd zijn door
bepaald speelgoed of spel. Vaak zijn ze overgevoelig voor geluid, aanraking, geuren en smaak.
Kinderen met PDD-NOS kunnen interesses hebben die meer overeenkomen met die van
volwassenen dan met leeftijdsgenoten. Ouders of andere volwassenen kunnen in het contact met
het kind proberen meer leeftijdsadequaat gedrag te stimuleren door bijvoorbeeld te reageren zoals
leeftijdsgenoten zouden doen (Cumine, Val, & Stevenson, 2011)
Kenmerken PDD-NOS basisschool leeftijd.
Kinderen met PDD-NOS in de basisschool leeftijd willen graag contact met leeftijdgenoten ze weten
alleen niet goed hoe ze dit moeten aanpakken.
Ze weten bijvoorbeeld niet hoe ze een leeftijdgenoot moeten vragen om samen te spelen. Kinderen
met PDD-NOS hebben de neiging alles perfect te willen doen. Om hulp vragen is voor deze
kinderen lastig. Ze weten niet hoe ze dit moeten aanpakken en stellen daarom vaak geen vragen.
Regels zijn lastig voor kinderen met PDD-NOS ze roepen bijvoorbeeld zonder aanleiding iets door
de groep zonder dat dit voor buitenstaanders ergens op lijkt te slaan. Deze kinderen praten vaak
op een ouwelijke, volwassen manier. Kinderen met PDD-NOS zijn soms erg goed in het werken met
constructiemateriaal. Het overzien van gevaren is vaak lastig voor kinderen met PDD-NOS. Ze
experimenteren met van alles zonder zich te bedenken dat het gevaarlijk kan zijn wat ze doen
(Cumine, Val, & Stevenson, 2011).
De DSM van PDD-NOS is terug te vinden in bijlage 5.4.5.
112
MCDD
Wat is MCDD?
MCDD (Multiple Complex, Developmental, Disorder) is een stoornis dat niet officieel in de DSM-IV
is opgenomen. Kinderen met MCDD hebben naast problemen die overeenkomen met PDD-NOS ook
problemen met het beheersen van hun emotie (Baard & Elst, 2007). Het contactprobleem staat bij
deze kinderen niet op de voorgrond. De problemen liggen meer op het gebied van emotieregulatie.
Een beetje angst kan bij deze kinderen paniek worden, een beetje boosheid kan razernij worden
(Wat is MCDD, 2007). Een ander duidelijk verschil tussen kinderen met PDD-NOS en MCDD is dat
kinderen met MCDD geen gebrek aan verbeelding hebben. Zij hebben een sterke fantasie die soms
niet te remmen is. Hierdoor is het scheiden van werkelijkheid en fantasie lastig voor kinderen met
MCDD. De fantasieën kunnen veel angsten oproepen. Het kind is niet instaat zichzelf gerust te
stellen. Hier heeft hij volwassenen voor nodig (Baard & Elst, 2007). Kinderen met MCDD nemen
initiatief in het contact met anderen. In sociale relaties missen zij alleen het vermogen om de
sociale verhouding te doorzien. Tijdens één op één contact met een volwassene kunnen kinderen
met MCDD redelijk goed functioneren. Wanneer de situatie complexer en minder overzichtelijk
wordt gaat het sneller mis. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn op het schoolplein of tijdens een
verjaardagsfeestje (Wat is MCDD, 2007). De moeilijkheden met het sociale contact is niet het
grootste probleem van kinderen met MCDD. Voor deze kinderen is het regelen van hun angsten en
stemmingen het moeilijkst (Baard & Elst, 2007).
Kenmerken van MCDD.
De kenmerken van MCDD zijn onder te verdelen in drie gebieden.
1. Stoornissen in de regulatie van affecten:
- Grote en intense of gespannenheid of angst.
- Een vrees of fobie voor ongebruikelijke situaties of voorwerpen.
- Paniekaanvallen of primitieve angst.
- Momenten van gedragsmatige terugval met driftbuien en primitieve woedeaanvallen.
- Emotionele schommelingen en stemmingsschommelingen zonder duidelijke aanwijsbare
aanleiding.
- Frequente en bizarre angstreacties.
2. Stoornissen in de gevoeligheid voor sociale signalen en stoornissen in het sociale gedrag in
relatie tot leeftijdgenoten en volwassenen.
- Sociale desinteresse, sociale contacten vermijden of grenzeloos gedrag in het contact. Wel
zijn sociale vaardigheden aanwezig.
- Bestendige relaties met leeftijdsgenoten ontbreken.
- Haat-liefdesrelaties met volwassenen (vooral met de ouders of verzorgers).
- Er is een gebrek aan empathie en het onvermogen om zich te verplaatsen in de gedachten
en gevoelens van anderen.
113
3. Stoornissen van het denken.
- Onlogische gedachtegang of gedachtesprongen (magische denken, neologisme, bizarre
gedachte).
- Geen goed onderscheid tussen fantasie en realiteit.
- Het makkelijk verward raken (begrijpen niet goed wat er om hun heen gebeurt).
- Gedachte die overwaardig zijn (grootheidsideeën, achterdocht, te betrokken raken in
fantasiefiguren of denkbeeldige vrienden) (Kenmerken MCDD, 2007).
Onderzoeksvraag twee; Hoe zien wij de kenmerken van de
(gedrag)stoornissen terug op de behandelgroepen.
Inleiding
Bij deze onderzoeksvraag is informatie verkregen aan de hand van observaties. Zoals hierboven
beschreven is hebben wij een signaleringslijst gemaakt om overzicht te krijgen in gedrag wat
geobserveerd moet worden. De signaleringslijst is te vinden in bijlage 5.2.5. De signaleringslijst is
opgesteld aan de hand van de kenmerken van de (gedrag)stoornissen. Deze kenmerken zijn in
onderzoeksvraag één onderzocht. De uitwerkingen van de observaties zijn te vinden in bijlage
5.2.6.
Onderzoek
21-3-2012 Observatie groep ‘de Kameleon’.
Op de Kameleon wonen negen kinderen. De leeftijd van de kinderen ligt tussen de vijf en twaalf
jaar. Op de Kameleon hebben we veel kenmerken van (gedrag)stoornissen gesignaleerd. Vooral de
kenmerken van hechtingsstoornis en ADHD waren goed terug te zien. ADHD uitte zich bij de
meeste kinderen in veel praten, druk gedrag (niet stil kunnen zitten, veel rondlopen) en impulsief
gedrag (kinderen deden gelijk wat ze wilde). De hechtingsstoornis uitte zich vooral in het onder
controle houden van de omgeving. De kinderen hielden alles in de gaten en anticipeerden hierop.
Daarnaast waren er ook kinderen die groepsgenoten manipuleerden door bijvoorbeeld te zeggen:
‘als je dit tegen andere groepsgenoten verteld zijn wij geen vrienden meer’. De kinderen op de
Kameleon pesten elkaar veel. Er door bijna alle kinderen op allerlei manieren gepest. De kinderen
pesten door vervelende dingen te zeggen, te schelden, speelgoed af te pakken, buiten te sluiten,
groepsgenoten pijn te doen enzovoort. Wanneer zij zelf een ander kind pesten leken ze minder
goed in te zien dat dit voor de ander ook vervelend is. Ze leken er geen spijt van te hebben. Naast
ADHD en hechtingsstoornis hebben we ook een aantal kenmerken van ODD terug gezien. Dit uitte
zich vooral in ergeren van anderen en zelf snel geërgerd raken door anderen.
28-3-2012 Observatie groep ‘de Boemerang’.
De Boemerang was tijdens de observatie een vrij rustige groep. De leeftijd lag verspreid tussen de
zes en elf jaar. Er werd niet veel gepest op de groep, de kinderen speelden leuk samen en de sfeer
was prettig. Er werden ook niet veel kenmerken van (gedrag)stoornissen gesignaleerd. De
overalerte reacties, wat een kenmerk is van hechtingsstoornis was terug te zien op de groepen. De
kinderen letten overal op en reageerden hier ook op. Zelfs wanneer de groepsleiding samen iets
besprak waren er kinderen die zich in het gesprek mengden. Daarnaast waren bij een aantal
kinderen kenmerken van ADHD te zien.
114
De kinderen wisselden bijvoorbeeld snel van activiteit wanneer ze in hun vorige activiteit geen zin
meer hadden. Ook hadden ze moeite om zich te concentreren op hun activiteit. Ze raakten snel
afgeleid door groepsgenoten of andere prikkels uit de omgeving. Zoals al geschreven was, werd er
weinig gepest. Het gebeurde een enkele keer dat kinderen zich aan elkaar ergerden of pesten. Er is
op deze groep ook een andere observant geweest. Zij observeerde met een ander doel, maar
vertelde dat de middag dat zij er was juist erg onrustig en druk verliep. De dagen op de groep
kunnen dus ook erg van elkaar verschillen.
04-4-2012 observatie groep ‘de klepel’.
Op de Klepel wonen negen kinderen. De kinderen op de groep zijn tussen de vijf en twaalf jaar. Op
de groep waren tijdens de observatie zes kinderen aanwezig. Tijdens het eten werd er constant
door de kinderen gepraat, de kinderen praatten hard en door elkaar heen. Hierdoor verliep het
eten onrustig. De groepsleiding moest meerdere malen vragen of het wat rustiger kon. Na de
waarschuwing lukte het de kinderen even om rustig aan tafel te zitten maar al snel begonnen de
kinderen weer te praten. Naast het vele praten hadden een aantal kinderen ook moeite met het stil
zitten aan tafel. De bovengenoemde observaties zijn kenmerken van ADHD. Op de Klepel werden
de meeste kenmerken van ADHD gesignaleerd. Na ADHD werd de hechtingsstoornis het meest
gesignaleerd. Kinderen hielden elkaar en groepsleiding goed in de gaten. Ze observeerde hun
omgeving. Een kenmerk van ODD is, het ergeren van anderen en het zich ergeren aan anderen, dit
werd regelmatig gesignaleerd op de Klepel. De kinderen raakte snel geïrriteerd aan elkaar en lieten
dit in hun reactie duidelijk merken. Op de Klepel is een aantal keer pestgedrag gesignaleerd. De
kinderen zeiden bijvoorbeeld vervelende dingen tegen elkaar, deden dingen die een ander kind niet
leuk vond en er is gesignaleerd dat twee kinderen een ander kind buitensloten.
04-04-2012 Observatie groep ‘de Koekoek’.
De Koekoek was een rustige groep. De lunch verliep erg rustig. Tijdens het eerste gedeelte van de
lunch moesten de kinderen stil zijn, dit lukte de kinderen goed. Één kind vond het lastiger om stil
te zijn en praatte weleens wanneer dit nog niet mocht. De kinderen luisterden gedurende de
middag goed naar de groepsleiding. Wel moest de groepsleiding soms meerdere keren
waarschuwen. Doordat het een rustige middag was zijn er weinig kenmerken van
(gedrag)stoornissen gesignaleerd en is weinig pestgedrag gezien. De kinderen lieten kenmerken
van ADHD zien wat terug te zien was in het moeilijk kunnen concentreren. Ook werd een kind boos
om (voor observant) kleine gebeurtenissen, dit past bij ODD.
115
Onderzoeksvraag drie; Hoe zijn op de behandelgroepen de kenmerken
van (gedrag)stoornissen terug te zien in combinatie met pesten?
Inleiding
Om tot een volledig antwoord te komen op onderzoeksvraag drie is op de groepen geobserveerd en
zijn interviews afgenomen. Voor de observaties is gebruik gemaakt van de signaleringslijst die te
vinden is in bijlage 5.2.5. Om een duidelijk beeld te krijgen over pesten en de combinatie met
(gedrag)stoornissen op heel het terrein van MKT-Oostvoorne is op vier verschillende groepen
geobserveerd. De uitwerkingen van de observaties zijn te vinden in bijlage 5.2.6. Voor deze
onderzoeksvraag is de groepsleiding van vier verschillende groepen geïnterviewd. Ook is de
gedragswetenschapster geïnterviewd. Om ons onderzoek zo volledig mogelijk te maken is het
volgens ons belangrijk om de kennis en de ervaring van de professionals werkzaam bij MKT-
Oostvoorne mee te nemen in het onderzoek. Door hen middels een interview te bevragen kunnen
wij in ons onderzoek en uiteindelijk aanbevelingen beter aansluiten bij de behandelgroepen van
MKT-Oostvoorne. De interviewvragen van gedragswetenschappers zijn te vinden in bijlage 5.3.6,
en de uitgewerkte interviews van groepsleiding zijn te vinden in bijlage 5.3.7.
Onderzoek Observatie groep ‘de Kameleon’
De eerste observatie vond plaats op de groep ‘de Kameleon’. Er wonen negen kinderen op de
groep. Één kind was de middag van de observatie niet aanwezig. De leeftijd van deze kinderen lag
tussen de vijf en twaalf jaar. Op deze groep hebben we veel kenmerken van gedragstoornissen
terug gezien. In onderzoeksvraag twee zijn de uitkomsten van de observatie te lezen. In de
uitwerking van de observatie op de Kameleon is terug te lezen dat bij veel kinderen kenmerken
van een hechtingsstoornis, ADHD en ODD terug te zien waren. Op deze groep werd ook aardig wat
gepest. Dit gebeurde voornamelijk op een impulsieve manier. Ze zagen bijvoorbeeld een kind met
iets leuks spelen en pakte dit af. Een enkele keer werd er gepest op een doordachte manier. Dit
gebeurde bijvoorbeeld door andere kinderen te manipuleren. Voorbeeld: ‘Als je dit vertelt aan
groepsleiding en kinderen ben ik jouw vriend niet meer’. Daarnaast is tijdens de observatie terug
gezien dat de kinderen vervelende dingen tegen elkaar zeiden en elkaar pijn deden.
Interview groepsleiding van ‘de Kameleon’
Uit het interview met de groepsleiding van de kameleon kwam naar voren dat zij een verband zien
tussen pesten als kenmerk bij ADHD en een hechtingsstoornis. Kinderen met een hechtingsstoornis
gunnen groepsgenoten niets. Kinderen met een hechtingsstoornis kunnen zich moeilijk inleven in
anderen. Hierdoor weten zij niet wat de gevolgen van pesten kunnen zijn voor andere kinderen. .
Bij ADHD komt pesten voor in de vorm van het verstoren van het spel van andere kinderen. Ze
zien speelgoed waar zij graag mee willen spelen en denken er niet bij na of zij hier wel mee
kunnen spelen. Ze pakken dit speelgoed bijvoorbeeld af. Daarnaast wordt er meer gepest door
kinderen die niet goed in hun vel zitten of door kinderen die erg boos zijn. Wanneer een kind een
slechte dag heeft of een boze bui heeft pest hij meer dan wanneer hij goed in zijn vel zit. Kinderen
met een laag zelfbeeld worden sneller het slachtoffer van pesten.
116
Observatie groep ‘de Boemerang’
Drie van de negen kinderen waren na het eten weg. Hierdoor waren er zes kinderen over op de
groep die observant kon observeren. ’s Middags waren de kinderen op de groep aan het spelen. Ze
speelden allemaal alleen. Het lukte hen goed om alleen te spelen. Doordat de kinderen
voornamelijk alleen aan het spelen waren is er weinig pestgedrag gesignaleerd. In de loop van de
middag speelden de kinderen van de groep buiten. Hier zijn twee situaties voorgevallen wat met
pesten te maken heeft. Tijdens het voetballen pakte een meisje de bal ruw uit de handen van de
keeper, dit omdat zij vond dat hij de bal te lang vast hield. Het was niet duidelijk of dit echt pesten
was of dat dit meer uit frustratie gebeurde. Ook gebeurde het tijdens het buitenspelen dat een
meisje een dansje aan groepsleiding liet zien. Een jongen ging expres voor het meisje staan zodat
zij haar dansje niet meer kon laten zien.
Interview groepsleiding ‘de Boemerang’
De groepsleiding die van de Boemerang geïnterviewd werd vertelde dat pesten op de groep niet
veel voorkomt. Wanneer er gepest wordt lachen of schelden de kinderen elkaar uit of maken ze
elkaar zwart. Ook wordt er soms samen één kind gepest. De groepsleiding ziet het meest het
pestgedrag terug bij de kinderen met hechtingsstoornis en met ADHD. De kinderen met ADHD zijn
impulsief en denken daardoor niet goed na over de gevolgen van het pesten ook zegt zij dat
kinderen met ADHD zich moeilijker in kunnen leven in de ander. Kinderen met een
hechtingsstoornis pesten op een kleinerende manier. Ook bij deze kinderen ziet zij terug dat zij
zich moeilijk in een ander kunnen inleven. Daarnaast komt pesten ook veel voor wanneer kinderen
boos zijn. Ze roepen dan vervelende en kwetsende dingen naar groepsgenoten.
Observatie groep ‘de Klepel’
Tijdens de observatie is een aantal keer pesten gesignaleerd. Er werden bijvoorbeeld vervelende
dingen tegen kinderen gezegd waar het kind geïrriteerd op reageerde. Daarnaast werden kinderen
ook uitgedaagd om zich het tegenovergestelde te gedragen als dat de bedoeling was waardoor het
desbetreffende kind gewaarschuwd werd. Tijdens het samenspel met drie kinderen werd erop een
gegeven moment een kind buitengesloten. Het kind deed niet goed mee in het spel en mocht
daarom niet meer meespelen.
Interview groepsleiding ‘de Klepel’
De geïnterviewde groepsleiding van de Klepel ziet pesten als kenmerken vooral terug bij een
hechtingsstoornis. Kinderen met een hechtingsstoornis kunnen zich moeilijk in een ander
verplaatsen. Doordat zij zich niet in een ander kunnen inleven, weten zij niet hoe het voor een
ander voelt als zij diegene pesten. Ook kunnen kinderen met een hechtingsstoornis impulsief zijn,
dit beïnvloedt het pesten. Dit geldt ook voor kinderen met ADHD. De kinderen die impulsief zijn
doen dingen die zij graag willen zonder er eerst over na te denken. Hierdoor denken zij niet na
over wat hun gedrag voor gevoel bij groepsgenoten kan veroorzaken.
117
Observatie groep ‘de koekoek’
Tijdens de observatie op de koekoek waren de kinderen erg rustig. Bijna alle kinderen hadden de
middag van observatie aparte activiteiten en speelden niet veel met elkaar samen. Hierdoor zijn
weinig irritaties gesignaleerd en is ook geen pestgedrag gezien op de groep. Tijdens het lunchen
waarbij alle kinderen aanwezig waren is ook geen pesten terug gezien.
Interview groepsleiding van ‘de Koekoek’
Het pesten op de groep de Koekoek uit zich volgens de geïnterviewde groepsleiding in de vorm van
uitdagen, vervelende opmerkingen maken en het maken van vreemde gebaren. De groepsleiding
van de Koekoek kan geen bepaalde stoornis noemen waarvan pesten een veel voorkomend
kenmerk is. De kinderen op de Koekoek voelen zich snel gepest terwijl het van de ander niet als
pesten bedoeld is (Koekkoek, 2012).
Conclusie
Wat zijn de effecten van gedragstoornissen op pesten?
Uit onderzoek is gebleken dat (gedrag)stoornissen het pesten niet veroorzaken. Ook kinderen
zonder stoornis pesten. Wel hebben de (gedrag)stoornissen invloed op het pesten. Kinderen met
een hechtingsstoornis, ADHD en ODD pesten op de behandelgroepen van MKT Oostvoorne
regelmatig. Kinderen met ADHD pesten op een impulsieve manier. Zij pakken bijvoorbeeld
speelgoed af omdat zij hier zelf graag mee willen spelen. Kinderen met een hechtingstoornis pesten
op een kleinerende en/of manipulerende manier. Ze zeggen bijvoorbeeld: ‘wanneer jij dit tegen de
groepsleiding zegt ben ik jouw vriend niet meer’. Daarnaast gunnen ze elkaar weinig. Bij kinderen
met een hechtingsstoornis is het geweten niet goed ontwikkeld. Hierdoor kunnen zij zich niet goed
inleven in een ander. Dit maakt dat zij de gevolgen van pesten niet inzien.
Kinderen met ODD pesten door andere kinderen bewust te ergeren. Ze zeggen bijvoorbeeld
kwetsende dingen of verdraaien de naam van groepsgenoten.
Uit het onderzoek kan geconcludeerd worden dat de (gedrag)stoornissen effect hebben op het
pesten wat voorkomt op de behandelgroepen. Tijdens het geven van aanbevelingen moet daarom
rekening gehouden worden met de invloed die (gedrag)stoornissen hebben op pesten.
118
Deelvraag drie: Hoe wordt er door de groepsleiding van MKT Oostvoorne
omgegaan met pestgedrag?
Onderzoeksvraag één: Welke kennis, vaardigheden en houding heeft de
groepsleiding van pesten?
Onderzoek
Voor het juist onderzoeken van deze onderzoeksvraag hebben we de volgende onderzoeksmiddelen
gebruikt: een observatie van de groepsleiding, een enquête voor de groepsleiding, een interview
met afdelingscoördinator Annemarie Dekker en gedragswetenschapper Anneke Reijnders en
hebben we literatuur gezocht.
De enquête is door de groepsleiding van verschillende groepen ingevuld. De analyse van deze
terrein brede enquête kunt u vinden in bijlage 5.3.7. De uitwerking van het interview kunt u vinden
in bijlage 5.3.8. Voor het observeren hebben we gebruikt gemaakt van een signaleringslijst deze
en de uitwerking daarvan kunt u vinden in bijlage 5.2.3.
Resultaten
Kennis
Volgens het Van Dale Woordenboek betekent kennis het volgende: “1. Het kennen van;
bekendheid met; 2. Bewustzijn, besef; 3. Het geheel van wat iemand weet; 4. Iemand die men
kent, bekende” (Dale, 2005).
Kennis is voor ons het geheel van wat iemand weet over pesten, de kennis die iemand heeft over
het begrip pesten en wat het inhoudt. Deze kennis kan men opgedaan hebben uit boeken, via
workshops / cursussen, via media en internet.
Volgens de functie omschrijving van de pedagogisch medewerker beschikt hij/zij over kennis van
en inzicht in groepsdynamische processen, gedragstherapeutische technieken, opvoedingstheorieën
en de gangbare gedragsbeïnvloedingsinstrumenten. De pedagogische medewerker beschikt over
kennis op HBO – niveau (SPH of gelijkwaardig), of minimaal kennis op MBO – niveau aangevuld
met ervaring (Jeugdzorg, 2011).
Tijdens het interview vertelde de gedragswetenschapper en de afdelingscoördinator ons het
volgende: over pesten heeft de groepsleiding niet heel veel kennis, er wordt door MKT Oostvoorne
geen extra kennis aangeboden over pesten (Reijnders, 2012).
De groepsleiding heeft geen workshop / training gevolgd over pestgedrag. De kennis die de
groepsleiding heeft van pesten hebben ze van hun eigen individuele ontwikkeling, zoals van hun
HBO opleiding en ervaring. Ook draagt de groepsleiding kennis over op elkaar (Dekker, 2012).
Wel weet de groepsleiding vaak erg goed hoe ze met verschillende dingen om moeten gaan, ze
denken hier zelf goed over na (Reijnders, 2012).
119
De specifieke kennis van de groepsleiding hebben we getoetst door een enquête af te nemen. De
groepsleiding gaf de volgende antwoorden;
Wat is pesten?
60% van de groepsleiding noemt de termen opzettelijk of bewust pijn willen doen. Ook benoemt
60% van de groepsleiding dat deze pijn fysiek of geestelijk kan zijn.
De groepsleiding omschrijft pesten als een ander opzettelijk pijn willen doen. Dit kan zowel verbaal
als non – verbaal.
Wat zijn de verschillende vormen van pesten?
Fysiek en verbaal pesten kan de meeste groepsleiding goed onderscheiden. Ook kunnen ze hier
duidelijke voorbeelden bij geven. Zoals; slaan of schoppen en schelden.
De vorm emotioneel pesten benoemt de groepsleiding niet, maar geeft hier wel voorbeelden van
zoals; negeren en buiten sluiten.
Wat is het verschil tussen plagen en pesten?
Bij plagen worden vooral woorden als; gelijkwaardigheid, niet kwetsen, wederzijds, geintjes
maken, vorm van een grapje en erom lachen genoemd.
Bij pesten worden vooral woorden als; regelmatig, niet weten wanneer ze er mee op moeten
houden, leven beschadigen en de intentie op te kwetsen genoemd.
Wat zijn de oorzaken van pesten?
De oorzaken van pesten worden door de groepsleiding vooral bij de kinderen gelegd zoals;
afwijkend uiterlijk, laag zelfbeeld, de pester is onzeker enzovoort. Er wordt door de groepsleiding
niets gezegd over de oorzaken bij de ouders. Groepsleiding noemt als hoofdoorzaak van het
pesten, het pesten vanuit frustratie. De andere hoofdredenen worden nauwelijks genoemd.
Wat zijn de gevolgen van pesten?
Door de groepsleiding worden er alleen gevolgen voor het slachtoffer genoemd. Er wordt niets
gezegd over de gevolgen voor pester, meeloper en toeschouwers.
De gevolgen die genoemd worden voor het slachtoffer zijn vooral: onzekerheid, angst, laag
zelfbeeld, verdriet hebben, depressie en psychische gevolgen.
Wat zijn de verschillende rollen met betrekking tot pesten?
Door de groepsleiding worden de rollen: pester (ook wel dader genoemd), slachtoffer en meeloper
genoemd. Bijna alle groepsleiding benoemt deze drie rollen. Een enkele groepsleiding benoemt nog
de rollen van buitenstaander of omstander. De rollen van de middengroep (meeloper, verdediger
en buitenstaander) zijn minder goed bekend. Van de middengroep is de rol van de meeloper
redelijk goed bekend. De rollen van verdediger en buitenstaander niet.
120
Vaardigheden
Het Van Dale Woordenboek geeft de over vaardigheden de volgende betekenis: “1. Behendigheid;
2. Bekwaamheid, technische, creatieve.” (Dale, 2005).
Onder het begrip vaardigheden verstaan wij de bekwaamheid en behendigheid van groepsleiding
over hoe zij met pesten omgaan.
De groepsleiding heeft geen speciale trainingen gevolgd voor het omgaan met problematieken,
hetzelfde als bij kennis. De vaardigheden heeft de groepsleiding vanuit hun HBO opleiding, uit
ervaring en van elkaar (Dekker, 2012).
Wel krijgt de groepsleiding handvatten aangeboden over algemene dingen, zoals hoe je de grenzen
kunt stellen die ze ook echt willen stellen. De groepsleiding weet vaak goed hoe ze met
verschillende dingen om moeten gaan. Ze denken hier zelf goed over na. Vaak wordt er hetzelfde
met pestgedrag omgegaan als met ander onacceptabel gedrag. Er wordt dan eerst een
waarschuwing gegeven, daarna worden het kind naar de trap gestuurd en als laatste moet het kind
naar zijn kamer. Meestal lost de groepsleiding het probleem zelf op, maar als het te maken heeft
met de ontwikkeling van een kind wordt op de methodiek vergadering besproken hoe ze het
pestgedrag het beste aan kunnen pakken (Reijnders, 2012).
Om de vaardigheden van de groepsleiding te beoordelen hebben we de groepsleiding geobserveerd
en een enquête afgenomen. Het volgende is naar voren gekomen;
Reactie op pestgedrag van groepsleiding
De groepsleiding (van de verschillende groepen) reageren redelijk hetzelfde als ze pestgedrag
signaleren. Ze spreken de bewuste persoon aan, praten met de pester en slachtoffer en ze hebben
een groepsgesprek.
De groepsleiding reageert direct op het pestgedrag. Sommige groepsleiding geeft ook aan dat ze
een consequentie leggen op het pestgedrag en andere groepsleiding geeft duidelijk aan dat ze
pestgedrag niet tolereren.
Reactie op pestgedrag anders dan op ander onacceptabel gedrag
De helft van de groepsleiding geeft aan dat ze niet anders op pestgedrag reageren dan op ander
onacceptabel gedrag. Wel kijken ze naar de ernst van het onacceptabele gedrag of gaan ze een
gesprek aan met de kinderen. Dit doet deze groepsleiding ook bij ander onacceptabel gedrag.
De andere helft van de groepsleiding geeft aan dat ze wel anders op pestgedrag reageren dan op
ander onacceptabel gedrag. Dit doen ze omdat ze een hekel hebben aan pesten. Ze vinden dat
pestgedrag direct gestopt moet worden, dus kunnen ze het niet even negeren of laten gaan. Ook
reageert deze groepsleiding anders, omdat een ander kind de dupe is van het pesten en dit kan
veel schade geven in de toekomst.
121
Reactie van kinderen
De groepsleiding geeft aan dat de kinderen het meestal begrijpen, ze vatten het goed op. Ook
geven sommige groepsleiders aan dat als de kinderen elkaar een compliment moeten geven dit
ervoor zorgt dat ze elkaar positief bekijken. Ook geeft de groepsleiding aan dat sommige kinderen
de oorzaak leggen bij andere kinderen en dat er kinderen bang zijn om de pester aan te geven.
Houding
Volgens het Van Dale Woordenboek betekent houding het volgende: “1. Manier van houden van
het lichaam; 2. Manier van doen, gedrag(slijn).” (Dale, 2005).
Onder het begrip houding verstaan wij de manier van doen en de gedragshouding van de
groepsleiding naar het pestgedrag van de kinderen.
De groepsleiding heeft elk hun eigen individuele houding, hier worden binnen het team ook
afspraken over gemaakt. Pesten is net als bijvoorbeeld liegen en niet luisteren onacceptabel
gedrag, het wordt niet geaccepteerd door de groepsleiding. Als er gepest wordt dan gaat de
groepsleiding daar direct mee aan de slag. Het wordt gebruikt in de individuele doelen van de
kinderen (Dekker, 2012). Er wordt door de groepsleiding vooral gehandeld uit eigen waarden en
normen (Reijnders, 2012).
Om de houding van de groepsleiding te toetsen hebben we een enquête afgenomen. De
groepsleiding is redelijk eensgezind over hoe ze over pesten denken. Alle groepsleiding vindt
pesten verschrikkelijk en dit mag niet getolereerd worden. De groepsleiding vindt dat iedereen
zichzelf mag zijn, iedereen hoort zich gewaardeerd en veilig te voelen.
Alle groepsleiding geeft aan dat hun mening over pesten gedeeld wordt binnen de groep.
Onderzoeksvraag twee: Welke initiatieven neemt de groepsleiding nog
meer om met pestgedrag om te gaan?
Onderzoek
Voor het juist onderzoeken van deze onderzoeksvraag hebben we de volgende onderzoeksmiddelen
gebruikt: observatie van de groepsleiding, interview met afdelingscoördinator Annemarie Dekker
en gedragswetenschapper Anneke Reijnders, interview met de groepsleiding, literatuuronderzoek
en we hebben een enquête afgenomen bij de groepsleiding.
De analyse van de enquête kunt u vinden in bijlage 5.3.7. De uitwerking van het interview met
Annemarie Dekker, Anneke Reijnders en de groepsleiding kunt u vinden in bijlage 5.3.8. Voor een
duidelijk beeld hebben we de groepsleiding geobserveerd aan de hand van een signaleringslijst,
deze kunt u vinden in de bijlage 5.2.3.
122
Resultaten
Methodiekvergadering
Het pestgedrag van de kinderen wordt in de methodiekvergadering besproken. Bij een
methodiekvergadering wordt de voortgang van de kinderen besproken. Er worden onderlinge
afspraken gemaakt met de groepsleiding. Als alle groepsleiding zich consequent aan deze
afspraken houdt, werkt dit over het algemeen goed. Het blijft moeilijk om het personeel op één lijn
te krijgen (Dekker, 2012).
Groepsgesprek
Op iedere groep wordt er anders om gegaan met groepsgesprekken over pesten. Zo geven
sommige groepen aan dat ze een groepsgesprek hebben als de situatie zich voordoet, andere
groepen doen dit zo vaak als het nodig is of andere groepen zeggen weer als het onderwerp speelt
bij de kinderen.
Bijna geen enkele groep zegt dat ze het op regelmatige basis een groepsgesprek hebben.
Kindvergadering
Iedere week worden er op de groep kindvergaderingen gehouden. Dit is een groepsgesprek waar
alle onderwerpen worden besproken die alle kinderen aangaan, dit kunnen leuke dingen zijn maar
ook minder leuke dingen zijn. In deze kindvergaderingen wordt ook pesten besproken. Het is de
taak van de groepsleiding om dit levendig te houden (Dekker, 2012).
Op verschillende groepen hebben we gevraagd naar deze kindvergaderingen. Het was niet echt
duidelijk of deze op een regelmatige basis gehouden werd. Tijdens het interview kregen we het
idee dat de groepsleiding deze kindvergaderingen te stijfjes vonden en dat het meer in de vorm
van een groepsgesprek werd gedaan.
Groepsdoel
Op weinig groepen is er een groepsdoel. Op één groep is er een groepsdoel ‘we zijn aardig voor
elkaar’, en deze wordt iedere avond besproken. Als deze behaald is volgt er een groepsbeloning.
Op een andere groep is er ‘we letten op elkaar’, maar de groep geeft zelf aan dat ze hier te weinig
mee doen. Volgens de groepsleiding zorgt het groepsdoel ervoor dat de kinderen elkaar leren
respecteren en accepteren.
Groepsregels
Op de meeste groepen hangen de groepsregels op, meestal op een centrale plek. De groepsregels
op de verschillende groepen komen redelijk overeen, soms zijn ze alleen anders verwoord maar
hebben ze wel dezelfde intentie. Het komt neer dat op de groepen er de volgende groepsregels
gelden: we blijven van elkaar af; we zijn aardig tegen elkaar (we schelden niet); we blijven van
elkaar spullen af; we laten elkaar uitpraten; we houden de groep schoon; we helpen elkaar en we
lopen rustig door de groep.
Deze groepsregels zorgen ervoor dat het duidelijk is voor de kinderen wat er van ze verwacht
wordt en aan welke regels ze zich dienen te houden.
123
Positief bekrachtigen
“Met ‘positief bekrachtigen’ wordt bedoeld: het aanmoedigen en belonen van goede resultaten en
gewenst gedrag.” (Acker, 2005, p. 70) Op iedere groep zie je andere dingen met betrekking tot
positief bekrachtigen. Op sommige groepen werd er veel gebruik gemaakt van positieve
bekrachtiging, er werden veel positieve aandacht en complimenten gegeven aan de kinderen. Op
andere groepen werd er wel eens een compliment gegeven, maar was dit niet erg opvallend.
Als kinderen niet aardig tegen elkaar waren, zagen we op sommige groepen dat groepsleiding
ervoor koos om de desbetreffende kinderen elkaar een compliment te laten geven.
We denken dat het erg van de groepsleiding afhankelijk is en van welke sfeer er speelt op de
groep. Hiermee bedoelen we als de groepsleiding een positieve instelling heeft en het eigen van de
groepsleiding is om veel complimenten te geven dan lijkt het erop dat deze groepsleiding ook veel
aan positief bekrachtigen doet.
Soms zeiden de groepsleiding ook dingen tegen de kinderen die niet goed over konden komen
zoals: ‘ik irriteer me nu al een paar dagen aan jou’ of ‘waarom ben jij altijd degene die naar de trap
moet?’. Dit valt voor ons niet onder positief bekrachtigen maar eerder onder negativiteit van de
groepsleiding.
Consequent handelen
“Consequent zijn heeft niets van doen met straffen. Daarin ligt juist het voordeel van consequent
handelen ten opzichte van maatregelen die met sancties zijn verbonden. In tegenstelling tot deze
maatregelen helpt consequent gedrag kinderen om de mogelijke gevolgen van hun handelen te
overzien en erover na te kunnen denken. Gevolgen die het kind voorheen zelf nog niet kon in
schatten of overzien en waarop het gewezen moet worden. Consequent gedrag is geen instrument
dat bedoeld is om de macht van de volwassenen te versterken, maar een middel om de zekerheid
bij te nemen beslissingen en gedragingen voor kinderen te vergroten.” (Letschert-Grabbe, 2008, p.
269).
Het is ons opgevallen als de groepsleiding aanwezig is op de groep ze erg consequent handelen. Ze
speelde erg goed in op het gedrag van de kinderen en ze hadden goed in de gaten wat er speelde
op de groep. Wanneer er geen groepsleiding aanwezig was op de groep, konden ze minder
consequent handelen. Ze hadden minder zicht op wat er gebeurde en strafte bijvoorbeeld één kind
terwijl het andere kind ook een aandeel had. De kinderen hielden goed in de gaten waar de
groepsleiding zich bevond en of ze in de gaten gehouden werden.
124
Straffen
“Straffen als opvoedingshandeling is het laten volgen van iets onaangenaams op het ongewenste
gedrag van het kind, met als gevolg dat er kans bestaat dat dit gedrag in de toekomst minder
voorkomt of helemaal verdwijnt.” (Driessen, 2007, p. 73). Als kinderen gedrag laten zien wat de
groepsleiding onacceptabel vind, zoals; niet luisteren, spullen afpakken, elkaar uitschelden … dan
reageert de groepsleiding hier direct op. Er wordt een inschatting gemaakt van de situatie. Meestal
krijgen de kinderen eerst een waarschuwing, worden daarna naar de trap gestuurd en daarna
doorgestuurd naar hun kamer. Soms word een kind gelijk naar de trap of naar hun kamer
gestuurd, dit hangt er vanaf wat er gebeurd is. Als de kinderen straf hebben gekregen wordt er
achteraf een gesprekje met hen gehouden, of ze weten waarom ze straf hebben gekregen. Dit
wordt niet altijd gedaan. Ook wordt er bijna niet verteld wat er verwacht wordt van de kinderen,
wat wel acceptabel gedrag is en waarom het huidige gedrag niet kan.
De groepsleiding geeft zelf aan dat ze direct op pestgedrag reageren. Sommige groepsleiding
reageert hetzelfde op pestgedrag als op ander onacceptabel gedrag terwijl andere groepsleiding
hier anders op reageert. Dit omdat met pesten een ander kind de dupe is en het ernstige gevolgen
kan hebben in de toekomst. Wat wij hebben gezien als de kinderen pesten is dat de groepsleiding
hier direct op reageert en de kinderen uit de situatie haalt. De kinderen worden bijvoorbeeld naar
binnen, naar de trap of naar boven gestuurd.
Toezicht houden
Onder toezicht houden verstaan wij dat de groepsleiding weet waar de kinderen zich bevinden, wat
ze aan het doen zijn en met wie ze het aan het spelen zijn.
Als de kinderen binnen aan het spelen zijn, dan kan de groepsleiding de kinderen goed in de gaten
houden en weten ze altijd waar de kinderen zich bevinden, wat ze aan het doen zijn en met wie ze
aan het spelen zijn. De kinderen moeten een ‘plannetje’ maken bij de groepsleiding. Dit houdt in
dat ze afspreken waar ze gaan spelen, wat ze gaan doen en met wie.
De kinderen houden goed in de gaten waar de groepsleiding zich bevindt en of ze in de gaten
gehouden worden. Zodra de groepsleiding van de groep is om naar de wc te gaan, naar het
kantoor te gaan of naar buiten maken de kinderen daar gebruik van. De kinderen gaan luider en
drukker spelen, ook worden er op zulke momenten negatieve opmerkingen gemaakt naar andere
kinderen en wordt er meer gepest door de kinderen.
Als de kinderen buiten gaan spelen is het voor de groepsleiding niet altijd duidelijk wie waar aan
het spelen is, en wat de kinderen precies uitvoeren. Vaak spelen de kinderen allemaal op
verschillende plekken buiten, waardoor het moeilijk is voor de groepsleiding om alle kinderen in de
gaten te houden. Op iedere groep wordt hier anders mee omgegaan. Zo zagen we dat op één
groep de groepsleiding met alle kinderen naar buiten ging en ze allemaal op hetzelfde veld
moesten spelen, zodat ze hun goed in de gaten kon houden. Als een kind dan ergens anders naar
toe wilde, moest hij aan eigen groepsleiding komen vertellen of groepsleiding van een andere
groep hem in de gaten kon houden.
Op een andere groep zagen we dat de groepsleiding de kinderen op verschillende plekken op het
terrein liet spelen en zelf ergens ging zitten. We hadden het idee dat het niet altijd duidelijk was
voor de groepsleiding waar de kinderen zich bevonden en wat ze aan het uitvoeren waren.
125
Preventief handelen
Preventief handelen betekent voor ons dat er door de groepsleiding zo wordt gehandeld dat
problemen voorkomen kunnen worden. De groepsleiding springt op tijd in om de sfeer in de groep
positief te houden. De groepsleiding geeft een eigen invulling aan hoe ze preventief de sfeer op de
groep positief houden. Iedere groep geeft andere handelingen aan zoals: zelf proberen zoveel
mogelijk voor te zijn; weet welke kinderen niet leuk samen spelen; activiteiten voorstructureren
(afspraken maken); kinderen worden kort gehouden; gesprek aangaan, positieve stimulering en
elkaar complimenten laten geven.
Preventief handelen was moeilijk te observeren. Dit omdat preventief handelen iets is wat de
groepsleiding onbewust en bewust vooraf doet, waardoor dit voor buitenstanders niet goed
zichtbaar is. Hiermee bedoelen we dat de groepsleiding zelf de weging maakt hoe vrij ze de
kinderen laten en hoe ze handelen om de sfeer op de groep goed houden.
Boekjes / films
Er zijn wel boeken en films over pesten op de groepen, maar deze zijn daar niet specifiek voor
aangekocht. Het is meer een toeval dat pesten daar in voorkomt.
Melden van pestprobleem
De groepsleiding meldt het pestprobleem door het met collega’s te overleggen, het te noteren in
het rapportage systeem en door het op de vergaderingen te bespreken.
De groepsleiding geeft aan dat er niets is afgesproken over hoe de kinderen een pestprobleem
kunnen melden.
Overige
Kinderraad
Iedere maand is er een kinderraad. Van iedere groep gaat er één kind naar de kinderraad. Bij de
kinderraad kunnen de kinderen zelf zaken bespreken die ze missen of die ze belangrijk vinden.
(Dekker, 2012)
Vertrouwenspersoon
Iedere twee weken komt er op iedere groep een vertrouwenspersoon langs. Een
vertrouwenspersoon is een persoon die daar een speciale opleiding voor heeft gevolgd. Aan een
vertrouwenspersoon kan men vertrouwelijke zaken kwijt.
De kinderen gebruiken de vertrouwenspersoon vooral om aan te geven dat ze niet bij
groepsgenoot op de kamer willen slapen, dat ze een groepsleiding niet aardig vinden en dat ze
meer friet willen eten.
Er wordt niet veel gebruik van gemaakt om te praten over ‘serieuze dingen’.
Pestprotocol
Er is geen pestprotocol bij MKT Oostvoorne. MKT Oostvoorne is van mening dat je niet alles in
protocollen kan zetten, er is eigenlijk nooit echt bij stil gestaan. Een vast protocol is lastig omdat er
steeds wisselende kinderen op de groep zijn en wisselend gedrag is. (Dekker, 2012)
126
Onderzoeksvraag drie: Wat is de ervaring van de groepsleiding om op
deze manier met pestgedrag om te gaan?
Onderzoek
Voor het juist onderzoeken van deze onderzoeksvraag hebben we gebruik gemaakt van de
volgende onderzoeksmiddelen: een interview met afdelingscoördinator Annemarie Dekker en
gedragswetenschapper Anneke Reijnders en hebben we een enquête afgenomen bij de
groepsleiding. De uitwerking van de interviews kunt u vinden in bijlage 5.3.8. De uitwerking van de
enquête kunt u vinden in bijlage 5.3.7.
Resultaten
Door de enquête zijn we er achter gekomen dat meer dan de helft van de groepsleiding het prima
vindt om op deze manier met pestgedrag om te gaan. Ook geeft de groepsleiding aan dat ze er
achter staan, maar dat ze ook niet veel andere manieren kennen. Één groepsleiding geeft aan dat
ze liever heeft dat er helemaal niet gepest wordt, een andere groepsleiding zegt dat het
tastbaarder gemaakt mag worden voor de kinderen.
De afdelingscoördinator Annemarie Dekker zegt het volgende; “De groepsleiding weet niet anders
dan op deze manier te werken, dus ze vinden het wel goed.” (Dekker, 2012)
De gedragswetenschapper Anneke Reijnders zegt het volgende; “Meestal komen we er samen wel
aan uit.” (Reijnders, 2012)
127
Conclusie
Hoe wordt er door de groepsleiding van MKT Oostvoorne omgegaan met pestgedrag?
De groepsleiding neemt verschillende initiatieven om pestgedrag te stoppen. Ze bespreken
pestgedrag op de methodiekvergadering, ze stellen duidelijke groepsregels, ze handelen preventief
en het pestgedrag wordt direct consequent gestraft.
Iedere groepsleiding gaat op een eigen manier om met positief bekrachtigen, consequent
handelen, toezicht houden en het houden van een groepsgesprek. De groepsleiding geeft hier
duidelijk een eigen invulling aan. Zo wordt er door de ene groepsleiding veel complimentjes
gegeven en door andere groepsleiding nauwelijks.
Opvallend was ook dat de kinderen goed kijken of ze in de gaten werden gehouden door de
groepsleiding. Als de groepsleiding niet op de groep is dan maken de kinderen daar duidelijk
misbruik van en kan de groepsleiding hier moeilijker consequent op reageren. Ook vonden we het
erg opvallen dat het toezicht houden erg verschillend was per groep. Sommige groepsleiding
wisten steeds goed waar de kinderen waren, terwijl andere groepsleiding de kinderen vrij los liet.
Het hebben van een groepsgesprek was erg wisselend per groep. Op sommige groepen waren er
regelmatig gesprekken, terwijl op andere groepen alleen een groepsgesprek was als er een
pestsituatie was voorgevallen.
Uit bovenstaand onderzoek is gebleken dat de competentie van de groepsleiding vergroot kan
worden.
De kennis die de groepsleiding heeft over pesten is over bepaalde onderwerpen beperkt. Over
andere onderwerpen is de kennis goed.
Met betrekking tot de vaardigheden kon de groepsleiding goed inspelen op de individuele behoeften
van de kinderen en weten ze goed hoe ze met verschillende gedragingen om moeten gaan. Wel
was het opvallend dat ze vrij verdeeld waren of ze wel of niet anders omgaan met pestgedrag dan
met ander onacceptabel gedrag.
Voor de houding van de groepsleiding geldt dat ze pestgedrag niet tolereren, ze vinden het
allemaal onacceptabel als een kind pestgedrag laat zien.
De groepsleiding geeft zelf aan dat ze het prima vinden om op de huidige manier met het
pestgedrag om te gaan. Wel zegt een groepsleiding en de afdelingscoördinator dat ze niet goed
weten hoe ze anders met het pestgedrag om zouden moeten gaan.
128
Deelvraag vier: Welke methodieken worden er nationaal gebruikt met
betrekking tot omgaan met pestgedrag?
Onderzoeksvraag één: Welke methodieken worden er in de didactiek
gebruikt wat betreft omgaan met pesten?
Onderzoek
Deze onderzoeksvraag hebben wij beantwoord door ten eerste naar het beleid, vastgesteld door de
overheid, omtrent pesten te kijken. Zo werden we doorgestuurd naar een paar websites van
officiële organisaties die iets met pesten te maken hebben.
Daarnaast waren er vele boeken te vinden over pesten. Er is gebruik gemaakt van boeken over
pesten die geschreven zijn door bijvoorbeeld een psycholoog. We hebben gekozen voor boeken die
als lesmateriaal op scholen worden gebruikt, die informatie verschaffen aan ouders en boeken die
als ondersteuning voor docenten of ouders worden gebruikt. Alle informatie uit de gebruikte
boeken zijn gebaseerd op onderzoek en ervaringen.
Om een zo breed mogelijk beeld te krijgen van de methodieken op scholen zijn er ook scholen
benaderd door het hele land. De uitkomsten hiervan zijn ook gebruikt om antwoord te geven op de
onderzoeksvraag. We hebben hiervoor gekozen zodat er een duidelijk beeld ontstaat hoe het in de
praktijk werkt. Een overzicht van de benaderde scholen en een samenvatting van de uitkomst vind
je in bijlage 5.5.1
Resultaten
Volgens de rijksoverheid is veiligheid een steeds belangrijker thema in onze samenleving. Het
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) heeft onderzoek gedaan naar acht
belangrijke risico’s binnen OCW-instellingen. Één van deze risico’s is de sociale veiligheid. Door
bijvoorbeeld agressie, geweld, pesten en seksuele intimidatie ontstaan er bij deze instellingen
onveilige en bedreigende situaties. Deze instellingen zijn zelf verantwoordelijk voor hun eigen
veiligheid en de overheid speelt hier een ondersteunende factor in. Scholen zijn verplicht om een
veiligheidsplan op te stellen. Dit gaat vaak gepaard met een pestprotocol. In het veiligheidsplan
van een school wordt onder andere beschreven welke afspraken er zijn gemaakt om pesten te
voorkomen en tegen te gaan (Veiligheid in het onderwijs).
Op verzoek van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is het Centrum School en
Veiligheid ontstaan. Het Centrum School en Veiligheid heeft een informerende en adviserende rol
wat betreft schoolveiligheid. Zo adviseert het centrum bijvoorbeeld onderwijspersoneel wat betreft
het omgaan met pesten. Het Centrum School en Veiligheid heeft een breed aanbod van
lesmateriaal, instrumenten en spelvormen voor scholen om met pesten om te kunnen gaan. Ook is
op de website het Nationaal Onderwijsprotocol tegen Pesten te vinden. Dit protocol is een initiatief
van verschillende landelijke onderwijsorganisaties en is opgesteld door Bob van der Meer, een
psycholoog die al vele boeken heeft geschreven over pesten. Het pestprotocol gaat uit van de
‘vijfsporenaanpak’ (Pesten op school: Hoe ga je er mee om?). Dit is een van de methodes die
gebruikt wordt om met pesten te kunnen omgaan.
129
Vijfsporenaanpak
Er is gekozen voor een vijfsporenaanpak omdat er bij pesten vijf betrokken partijen zijn. De
vijfsporenaanpak bestaat dan ook uit:
- hulp aan de leerkrachten (school);
- hulp aan de ouders;
- hulp aan de pester;
- hulp aan het slachtoffer;
- hulp aan de zwijgende of grijze middengroep (de rest van de klas) (Meer, 1997).
De leerkrachten/school
De school en de leerkrachten spelen een belangrijke rol bij dit probleem. De school heeft de
grootste rol om pestgedrag te beïnvloeden. Er is veel materiaal beschikbaar (informatie,
lesmateriaal enzovoorts) wat betreft pesten op school. Een school heeft de taak om er voor te
zorgen dat de leerkrachten op het pestgedrag kunnen inspelen. Leerkrachten hebben dus
informatie nodig om op een juiste manier met het pestgedrag om te kunnen gaan. Dit kan door de
school aangeboden worden in de vorm van bijvoorbeeld informatie, lesmateriaal of een workshop.
De ouders
Ouders hebben een signalerende rol bij dit probleem, zeker als het gaat om ouderraden en
ouderverenigingen op school. Ouders hebben informatie nodig over pesten en die kan de school
bieden. Ouders hebben de verantwoordelijkheid om iets met het probleem te doen en kunnen
hierin samenwerken met de school.
De pester
De pester heeft de juiste begeleiding nodig. Die begeleiding kan bestaan uit:
- met het kind bespreken wat pesten voor de ander betekent en zo het empathisch
vermogen vergroten;
- het kind helpen om op een positieve manier relaties te onderhouden met andere kinderen;
- het kind helpen om zich aan regels en afspraken te houden;
- zorgen dat het kind zich veilig voelt; uitleggen wat de leerkracht gaat doen om het pesten
tegen te gaan;
- grenzen stellen en consequenties hieraan verbinden (belonen en straffen).
Het slachtoffer
Het slachtoffer van pestgedrag kan begeleiding krijgen in de vorm van adviezen. De begeleiding
kan uit de volgende dingen bestaan:
- naar het kind luisteren en zijn probleem serieus nemen;
- met het kind overleggen over mogelijke oplossingen;
- samen met het kind naar een oplossing toewerken;
- eventueel deskundige hulp aanbieden zoals een sociale vaardigheidstraining.
130
De middengroep
Dit is de groep die rechtstreeks niet zoveel met het pesten te maken heeft. Deze groep heeft
echter wel begeleiding nodig om pestgedrag te kunnen beïnvloeden. Deze begeleiding kan er als
volgt uitzien:
- met de kinderen praten over pesten en over hun eigen rol daarbij;
- met de kinderen overleggen over mogelijke oplossingen en hun eigen bijdrage hierin;
- samen met de kinderen werken aan oplossingen, waarbij ze een actieve rol spelen
(Vijfsporenaanpak).
De vijfsporenaanpak is een aanpak die in verschillende literatuur benoemd wordt. Het is een
algemene aanpak waar je nog vele kanten mee op kan. Als school kan je aan de hand van deze
aanpak verschillende lesmethodes gebruiken en zelf ook nog bepaalde afspraken maken. De
invulling van deze methodiek kan dus per school verschillen. Vele scholen maken gebruik van deze
aanpak, met ieder een eigen invulling van de vijf verschillende partijen.
PRIMA-methode
In Nederland bestaat er tot nu toe maar één erkende interventie voor het voorkomen en
verminderen van pesten, namelijk de ‘PRIMA-methode’. Deze interventie is opgenomen in de
databank Effectieve Jeugdinterventies van het Nederlands Jeugd Instituut (NJI). De PRIMA-
methode richt zich op leerlingen in het reguliere basisonderwijs en wil pesten voorkomen en
verminderen door een combinatie van activiteiten op verschillende niveaus: schoolniveau,
groepsniveau en individueel niveau (Rooijen-Mutsaers, 2011).
Het antipestbeleid van de PRIMA-methode wordt in twee fases ingevoerd. Het eerste half jaar
worden de interventies / maatregelen op school- en groepsniveau ingevoerd en het tweede half
jaar worden de interventies op individueel niveau ingevoerd.
Interventies op schoolniveau:
- Het maken van een plan van aanpak voor de verschillende onderdelen van het
antipestbeleid;
- Het opzetten van een team dat de aanpak coördineert;
- Het opstellen en invoeren van een gedragscode over het omgaan met pesten op school;
- Het organiseren van een ouderbijeenkomst over het project en over pesten;
- Het afnemen van de PRIMA pestmeter bij alle leerlingen van de bovenbouw en het
bespreken van de resultaten hiervan. De pestmeter is een vragenlijst die inzicht geeft in de
omvang van het pestprobleem en aangeeft hoe en waar er gepest wordt. De uitkomsten
kunnen geëvalueerd worden en als basis dienen om pestgedrag aan te pakken;
- Het organiseren van een startbijeenkomst.
131
Interventies op groepsniveau:
- Het maken van groepsregels over pesten;
- Het voeren van groepsgesprekken over de regels;
- Het geven van lessen over pesten;
- Het organiseren van een ouderbijeenkomst per groep.
Interventies op individueel niveau:
- Instellen van een surveillanceplan;
- Onmiddellijk ingrijpen als er gepest wordt;
- Onderzoeken van vermoedens van pesten;
- Voeren van gesprekken met ouders en leerlingen als er gepest wordt;
- Doorverwijzen van leerlingen naar hulpverleningsinstanties indien nodig.
Uit onderzoek is gebleken dat de PRIMA-methode effectief is. Dit geldt voornamelijk voor de eerste
twee jaar van het antipestbeleid. De methode is het meest effectief voor het slachtoffer (de
gepeste) en voor de groepen vijf en zes (Rooijen-Mutsaers, 2011). Het is van belang dat de
methode structureel verwerkt wordt in het lesprogramma. Om het pesten zo laag mogelijk te
houden is het belangrijk dat de methode elk jaar weer terugkeert.
Een andere aanpak die in een dossier van het NJI wordt omschreven is de No Blame aanpak.
No Blame
No Blame is een aanpak om het pesten te laten stoppen. Het betreft hier dus een
oplossingsgerichte aanpak (Inleiding No Blame). No Blame werkt vanuit een niet straffend model
en is zeer effectief. Uit tweejarig onderzoek is namelijk gebleken dat in 80 procent van de gevallen
de aanpak direct succes had. Op langere termijn was de aanpak bij 14 procent succesvol en bij
slechts 6 procent van de gevallen hielp de No Blame aanpak niet (Rooijen-Mutsaers, 2011).
No Blame schrijft voor dat er een groepje van leerlingen wordt samengesteld als steungroep. Eerst
wordt er met het gepeste kind de problemen besproken en daarna biedt de steungroep hulp aan en
gaat op zoek naar een juiste oplossing. De docent staat los van deze steungroep en de docent doet
een beroep op de leerlingen om zelf tot een oplossing te komen (Borstlap & Overzee). Het komt er
dus op neer dat de leerlingen zelf de touwtjes in handen krijgen. Zo ontwikkelen alle leerlingen
nieuwe vaardigheden om op een andere manier om te gaan met conflicten.
132
Nog een aanpak die in het dossier van het NJI wordt genoemd is het Marietje Kesselsproject.
Marietje Kesselsproject
Het Marietje Kesselsproject is een andere methodiek dan de methodieken die hierboven al zijn
beschreven. Het Marietje Kesselsproject richt zich namelijk op het weerbaar maken van kinderen.
Ze willen de weerbaarheid van kinderen vergroten om te voorkomen dat deze kinderen slachtoffer
worden van machtsmisbruik en (seksueel)intimiderend of grensoverschrijdend ongewenst gedrag
vertonen (Marietje Kesselsproject). Hiermee wordt ook op preventieve wijze op pestgedrag
ingespeeld.
Het Marietje Kesselsproject is bestemd voor leerlingen in de groepen zeven en acht van het
basisonderwijs. De secundaire doelgroep zijn de leerkrachten en de ouders van deze leerlingen.
Het Marietje Kesselsproject bestaat uit twaalf lessen. De eerste zeven lessen betreffen de
basisvaardigheden van zelfbescherming. Het gaat hier om mentale en fysieke basisvaardigheden.
Mentale basisvaardigheden zijn:
- onderkennen van gevoelens (weten wat voor gevoel je hebt);
- uiten van gevoelens (bijvoorbeeld nee zeggen);
- gebruikmaken van lichaamstaal (houding komt overeen met wat je zegt);
- een daad stellen als woorden niet genoeg zijn (gillen of zelfverdediging);
- hulp vragen en weten wanneer je geholpen bent.
Fysieke basisvaardigheden zijn bijvoorbeeld:
- ontwijken en afweren van een klap, stomp of trap;
- loskomen uit polsgrepen en grepen;
- schreeuwen (Marietje Kesselsproject).
De lessen acht tot en met tien zijn themalessen. De volgende onderwerpen zijn daarvoor
uitgewerkt:
- Achtervolgd worden;
- De drie vragen voor veiligheid;
- Pesten;
- Groepsdruk;
- Kindermishandeling;
- Seksueel misbruik.
De themalessen worden per groep en situatie bepaald.
Door middel van groepsgesprekken, rollenspelen en oefenen worden er in de lessen aan de
verschillende onderwerpen aandacht besteedt. Ook worden hier de leerkrachten en andere
volwassenen bij betrokken. Jongens en meisjes volgen apart van elkaar de lessen.
133
Het project staat dus niet in het teken van pesten maar kan een grote invloed hebben op het
pestgedrag op scholen. Er zijn nog meer projecten die op het Marietje Kesselsproject lijken. Er
worden door verschillende organisaties soortgelijke weerbaarheidtrainingen georganiseerd. Deze
trainingen hebben weer andere namen maar bestaan wel uit dezelfde bestanddelen als het Marietje
Kesselsproject.
Ook de Sta Sterk training die de stichting Omgaan met Pesten aanbiedt heeft betrekking op de
weerbaarheid van kinderen. In tien trainingen wordt er met het gepeste kind gewerkt aan
bijvoorbeeld zijn of haar uitstraling en nee leren zeggen. Bij de Sta Sterk training wordt naderhand
op het pestgedrag ingespeeld om zo het probleem op te lossen. Daarnaast biedt de stichting ook
individuele coaching aan voor het gepeste kind (Sta Sterk training). Het Marietje Kesselsproject
richt zich daarentegen op het voorkomen van pestgedrag.
Het trainingsbureau ‘Keijzer trainingen’ is aangesloten bij de stichting Omgaan met Pesten. Keijzer
trainingen geeft trainingen, workshops, lezingen en voorlichting op het gebied van sociale
weerbaarheid, zelfvertrouwen, omgaan met pesten en assertiviteit.
Volgens Jolien Keijzer2, oprichtster van Keijzer trainingen, is het meest effectief om het slachtoffer
sociaal weerbaar(der) te maken. De Sta Sterk training wordt aangeboden door Jolien Keijzer, maar
ze biedt ook trainingen op maat aan. Hierbij wordt aandacht besteed aan het ontwikkelen van een
weerbare lichaamshouding en uitstraling, positief denken, stemvolume, hulp vragen en bieden,
enzovoorts. Deze trainingen worden voornamelijk ingezet om het slachtoffer van pestgedrag
weerbaarder te maken. Deze methodes worden dus ingezet als middel om te leren omgaan met
pesten.
Onderzoeksvraag twee: Welke methodieken worden er in de didactiek
gebruikt wat betreft het voorkomen van pesten?
Onderzoek
Zoals bij de eerste onderzoeksvraag hebben we bij deze onderzoeksvraag ook gebruik gemaakt
van de uitkomsten het scholenonderzoek. Met deze resultaten hebben we het onderzoek
voortgezet door informatie te verzamelen op de officiële websites van de methodieken. Relevante
informatie hebben wij samengevat en gebruikt voor de onderzoeksvraag.
Daarnaast hebben we ook media gebruikt voor het onderzoek. We hebben televisieprogramma’s
gekeken die iets te maken hebben met pesten. Uit deze programma’s hebben we ook weer
informatie kunnen halen om verder te onderzoeken.
Daarnaast hebben we onderwerpen die veel benoemd werden nog in de literatuur onderzocht, om
zo nog meer relevante informatie te krijgen.
2 Oprichtster van trainingsbureau Keijzer trainingen. Afgestudeerd in HEAO-Communicatie. Daarnaast verschillende opleidingen gevolgd en certificaten behaald aan een opleidingsinstituut voor
Coaching/Counseling/Conflictbemiddeling. Ook beschikt ze de licentie om de sociale weerbaarheidtraining ‘Sta Sterk Training’ te geven en is ze als trainer aangesloten bij de Stichting Omgaan met Pesten.
134
Resultaten
Leefstijl
“Leefstijl wil bevorderen dat kinderen en jongeren zich ontwikkelen tot sociaal vaardige, betrokken
en zelfstandige volwassenen.” (Over Leefstijl).
Leefstijl heeft een programma ontwikkeld dat, onder andere, basisschoolkinderen helpt om sociaal
emotionele vaardigheden te ontwikkelen. Om er voor te zorgen dat een kind optimaal kan
functioneren en zichzelf en zijn talenten kan ontwikkelen, heeft het kind verschillende competenties
nodig. Door het leefstijl programma ontwikkelen de kinderen vaardigheden zoals samen spelen,
samenwerken, luisteren, gevoelens uiten, conflicten oplossen en rekening houden met elkaar
(Theorie Leefstijl). Door het programma ontwikkelen de kinderen bepaalde kennis en vaardigheden
en hierdoor zitten ze beter in hun vel. Naast de individuele (sociale en emotionele) ontwikkeling
vindt er tijdens het programma ook groepsvorming plaats.
Het programma besteedt aandacht aan zes verschillende thema’s, namelijk de sfeer in de groep,
communicatie, gevoelens, zelfvertrouwen, diversiteit en gezondheidsvaardigheden. In de groep
wordt, door middel van verschillende oefeningen, gezamenlijk aandacht besteedt aan deze
thema’s. Het leren gebeurt dus niet op theoretische manier, maar op praktische wijze.
De opdrachten en activiteiten worden met klasgenoten samen gedaan en daardoor wordt het ‘goed
omgaan met elkaar’ versterkt. Door deze manier van werken wordt het groepsgevoel versterkt en
ontstaat er een prettig klimaat voor alle leerlingen.
Tijdens de lessen worden er ‘energize’-activiteiten ingezet. Dit zijn oefeningen die de groep voor,
tijdens of na de lessen energie geven. Ze stimuleren de deelnemers om kennis te maken met
elkaar, samen te werken en te evalueren. Energizers geven de groep en de leerlingen
(zelf)vertrouwen. Hierdoor wordt pestgedrag voorkomen en zo nodig tegengegaan. Energizers
kunnen bijvoorbeeld gebruikt worden voor het scheppen van een goede sfeer in de klas of het
stimuleren van samenwerken (Apacki, 1999). Voorbeelden van energizers zijn bijvoorbeeld
estafettes met verschillende attributen of het spel ‘ik ga op vakantie en neem mee…’ in
verschillende vormen.
Belangrijke elementen van de methodiek Leefstijl zijn dus de persoonlijke ontwikkeling van de
kinderen en de groepsvorming/goede sfeer in de klas. Dit door middel van oefenen in de praktijk
en verschillende energizers.
135
De Vreedzame School
Een ander programma dat op verschillende scholen terugkomt is ‘De Vreedzame School’. In
Nederland zijn er al bijna 500 scholen die zich een vreedzame school mogen noemen.
De Vreedzame School wil er voor zorgen dat kinderen opgevoed worden tot verantwoordelijke en
actieve deelnemers van de samenleving. School en de klas is de plek om hiervoor te oefenen. De
Vreedzame School wil kinderen leren oog en oor te hebben voor anderen en zich verantwoordelijk
te voelen voor het algemeen belang (Pedagogische visie, 2011). Vanuit deze visie heeft het
programma verschillende uitgangspunten centraal gesteld:
- Het constructief oplossen van conflicten met behulp van mediatie;
- Het benutten van de invloed van leeftijdsgenoten op elkaar;
- Het creëren van een positieve sociale en morele norm;
- Het bevorderen van sociale verbondenheid en gemeenschapszin;
- Het hanteren van een autoritatieve opvoedingsstijl.
Het eerste uitgangspunt heeft als positief effect dat agressie en geweld teruggedrongen wordt, er
vindt een verbetering van het sociale klimaat plaats, kinderen leren om te gaan met aanwezige
meningsverschillen en kinderen leren om verantwoordelijkheid te dragen voor het sociale klimaat.
Door de kinderen een grote rol te geven in het bemiddelen tussen conflicten (mediatie)
ontwikkelen ze deze vaardigheden. Kinderen ontwikkelen daarnaast vaardigheden op sociaal,
emotioneel en communicatief terrein. Voorbeelden hiervan zijn het herkennen, benoemen en
respecteren van eigen en andermans gevoelens en het ontwikkelen van een positieve en zorgzame
houding ten opzichte van elkaar.
Het tweede uitgangspunt richt zich op het feit dat kinderen elkaar beïnvloeden. In de schoolperiode
spelen leeftijdsgenoten een steeds grotere rol voor het kind. Volwassenen blijven een belangrijke
factor, maar leeftijdsgenoten hebben de meeste invloed op het kind. Een vriendengroep neemt een
steeds belangrijkere plaats in hun leven in en hier leren ze dan ook veel nieuwe sociale
vaardigheden en leren ze zichzelf kennen (Craeynest, 2005). De Vreedzame School maakt hier
gebruik van. Kinderen leren van anderen, soms iets oudere, kinderen in hun omgeving. Hier speelt
de Vreedzame School op in door kinderen uit hogere groepen een verantwoordelijke functie en
taken te geven. Deze kinderen krijgen bijvoorbeeld de rol als leerlingmediator die bemiddelt bij
conflicten tussen kinderen.
Met het programma leren de kinderen nieuwe kennis en vaardigheden, maar dit wil niet zeggen dat
deze altijd nageleefd worden. Of iemand deze vaardigheden daadwerkelijk inzet is afhankelijk van
de context en de dominante sociale norm van de omgeving. Het derde uitgangspunt van De
Vreedzame School is er dan ook op gericht om een cultuur te realiseren waarin de kinderen een
houding ontwikkelen waardoor ze de nieuwe kennis en vaardigheden zelf willen inzetten.
Als kinderen opgroeien in een omgeving met sociale verbondenheid, komen er minder problemen
voor.
136
Een omgeving waarin een kind zich welkom, gerespecteerd en niet gediscrimineerd voelt heeft een
positief effect op de ontwikkeling van het kind. Hij heeft namelijk het idee dat hij ‘er toe doet’. Het
vierde uitgangspunt besteedt hier aandacht aan en wil betrokkenheid creëren in een positief
klimaat. De Vreedzame School probeert de omgeving van een kind op die manier te beïnvloeden.
Het laatste uitgangspunt gaat uit van een autoritatieve opvoedingsstijl, ook wel democratische
opvoeding genoemd. Er worden duidelijke grenzen gesteld, maar daar wordt wel uitleg bij
gegeven. Er wordt verwacht van de kinderen dat ze zelf verantwoordelijkheid nemen. Het kind
wordt gezien als gesprekspartner en er wordt consequent uitgelegd wat hun houding en gedrag
voor invloed kan hebben op anderen. Zo leren ze zich in anderen te verplaatsen en leren ze hun
eigen gedrag van binnenuit te reguleren. Bij deze opvoedingsstijl wordt het kind, voor zover
mogelijk, als gelijkwaardig beschouwd (Pedagogische visie, 2011).
De lessen beginnen met een ‘binnenkomer’. Dit lijkt op de ‘energizers’ die hierboven genoemd zijn.
Verder wordt er tijdens de lessen uitleg gegeven, maar er wordt vooral veel geoefend. Er worden
situaties nagespeeld zoals het niet hoort en situaties zoals het wel hoort. Uiteindelijk wordt dit
geëvalueerd en vindt er een afsluiting plaats.
De Vreedzame School wil een klimaat creëren waarin:
- “Kinderen zich veilig voelen;
- Kinderen zich gehoord en gezien voelen;
- Iedereen op een positieve manier met elkaar omgaat;
- Leerkrachten en leerlingen prettig werken;
- Mindere sprake is van handelingsverlegenheid bij leerkrachten;
- De eigen kracht van kinderen benut wordt.” (De Vreedzame School, 2011).
Het programma is ook effectief om andere problemen aan te pakken. Zo wordt het programma ook
gebruikt bij pesten en gedragsproblematiek.
Wat in bovengenoemde methodieken terugkomt, is het leefklimaat dat op scholen heerst. Ook in
pestprotocollen wordt vaak het leefklimaat benoemd. Scholen streven naar een positief
schoolklimaat waar gelijkwaardigheid en respect centraal staat. Een positief schoolklimaat is het
beste middel om pesten te voorkomen (Broeck, 2002).
137
Positief schoolklimaat
Er zijn verschillende factoren die bevorderend werken voor een pestvrije omgeving. De manier van
omgaan, de bereidheid om elkaar te helpen en de openheid op school maken duidelijk welk gedrag
aanvaardbaar is en welk niet. Ook heeft het effect wanneer de school duidelijke richtlijnen voor de
aanpak heeft, er een niet-autoritaire omgangsstijl (dus eventueel een autoritatieve stijl) heerst en
de kinderen als individu behandeld worden.
Een sfeer waar aandacht voor de onderlinge relaties, tussen leerlingen en leerkrachten, centraal
staan. Open communicatie en respect voor elke leerling is hierbij belangrijk. Door leerlingen hun
mening te laten geven en actief te betrekken bij het maken van afspraken, stijgt hun zelfwaarde.
Dit komt doordat ze het gevoel krijgen dat hun mening er toe doet. Ze leren hierdoor assertief te
zijn en hun mening te uiten. Frustratie, een oorzaak van pesten, wordt hierdoor de kop ingedrukt
(Broeck, 2002).
Ook Andries geeft aan dat een gunstig klimaat vraagt om open communicatie en participatie. De
kinderen voelen zich veilig wanneer afspraken helder zijn. Door de kinderen hierin inspraak te
geven worden ze gemotiveerd om zich in te zetten. Volgens Andries geven flexibele werkvormen
ook weer nieuwe mogelijkheden aan de kinderen. Door groepswerk (in verschillende groepen) en
partnerwerk af te wisselen leren kinderen met iedereen samen te werken. Door het onderlinge
overleg worden de kinderen kritischer, mondiger en zelfstandiger. Ook helpt dit natuurlijk de
groepsvorming aangezien alle kinderen zo met elkaar in contact komen op steeds wisselende wijze
(Andries, 2011).
Leerlingtevredenheidslijst
Op verschillende scholen wordt, om dit positieve schoolklimaat te behouden, een
‘leerlingtevredenheidslijst’ afgenomen. Iedere leerling krijgt hierdoor de kans om, anoniem,
zijn/haar mening te geven wat betreft de sfeer op school. De uitkomsten worden besproken binnen
het team en in de klas. Aan de negatieve uitkomst wordt wat gedaan door middel van een plan van
aanpak. De lijst komt elke twee jaar terug en daardoor wordt er gereflecteerd of er iets aan de
negatieve uitkomst is gedaan (Roede & Felix, 2009).
Day of Change
Een andere manier om als school het klimaat te verbeteren is ‘Day of Change’ (in Amerika
‘Challenge Day’ genoemd). Dit is een methodiek die te zien was in het televisieprogramma ‘Over de
streep’. Day of Change is een programma voor jongeren van 14 tot 21 jaar dat voornamelijk
geschikt is voor het voortgezet onderwijs en bijvoorbeeld MBO onderwijs. Tijdens de 6,5 uur
durende workshop staat liefde en verbinding centraal.
Het programma wil ervoor zorgen dat de jeugd empatisch vermogen ontwikkelt en waardering
opbouwt voor diversiteit, echtheid en volledige expressie. Dit ligt allemaal ten grondslag aan het
ideaalbeeld van Day of Change, namelijk dat elk kind in een wereld hoort te leven waarin het zich
geliefd, gewaardeerd en veilig kan voelen (Programma Day of Change, 2012). Day of Change
probeert dus een veilige omgeving te creëren waarin waardering voor elkaar een belangrijke plaats
inneemt.
138
In het begin van de workshop worden de jongeren uitgedaagd om uit hun ‘comfortzone’ te
stappen. Dit gebeurt door middel van verschillende spellen en door gebruik te maken van muziek.
Zodra de jongeren uit hun comfortzone zijn gehaald en de leiders vertrouwen hebben gewonnen
gaat de workshop verder. In kleine groepjes worden gevoelens, emoties en ervaringen besproken.
Iedereen krijgt de kans om zo zijn levensverhaal te vertellen en jongeren krijgen zo een andere
kant van iemand te zien. Vaak wordt het dan ook duidelijk wat bijvoorbeeld pestgedrag kan
aanrichten. Uiteindelijk vindt het spel ‘over de streep’ plaats. Er worden gevoelens of ervaringen
voorgelezen en wanneer je die ervaren hebt dan is het de bedoeling dat je aan de andere kant van
een getrokken streep gaat staan. Voorbeelden zijn:‘Ik heb mezelf wel eens eenzaam gevoeld’ of ‘Ik
heb één van mijn ouders of allebei mijn ouders verloren’. Door middel van een handgebaar laten
de jongeren zien dat ze respect voor elkaar hebben. Doordat de jongeren soms heftige
bekentenissen doen, lopen de emoties hoog op (KRO's Over de streep, 2011). Day of Change zorgt
ervoor dat jongeren wakker worden geschud. Na de workshop voelen de jongeren zich geïnspireerd
en gemotiveerd. Belangrijk is dat dit gevoel vastgehouden wordt. Na de workshop krijgt de school
lesmateriaal mee om zo dit gevoel levendig te houden.
Uit reacties van leerlingen en docenten op het programma blijkt dat er echt een verandering op
scholen plaatsvindt. Het effect van Day of Challenge is dat iedereen elkaar in zijn/haar waarde laat
en dat iedereen gerespecteerd wordt. Sommige leerlingen ervoeren het gevoel dat ze na de
workshop de kans kregen om echt zichzelf te zijn (Programma Day of Change, 2012).
Het programma Day of Change heeft dus een positief effect op het klimaat dat op een school
heerst. Belangrijk is om als school, na de workshop, een actieve bijdrage te leveren aan het
behouden van deze verandering.
Onderzoeksvraag drie: Wat is bruikbaar uit methodieken van de didactiek
op behandelgroepen?
Onderzoek
Het antwoord op deze onderzoeksvraag is een analyse van verschillende informatie. Ten eerste
hebben we onderzoek gedaan naar criteria en voorwaarden van het werken op behandelgroepen.
In het antwoord op de onderzoeksvraag is verwezen naar deze gevonden literatuur en zo zijn er
conclusies getrokken. De criteria en voorwaarden zijn gevonden in studieboeken over het wonen of
werken in een behandelgroep of een soortgelijk systeem. Aan de hand van deze informatie hebben
we de informatie van de eerste twee onderzoeksvragen gebruikt om antwoord te geven op deze
onderzoeksvraag.
139
Resultaten
Een groot verschil tussen onderwijs en behandelgroepen is dat een behandelgroep de thuisbasis is
voor kinderen. Een cliënt kiest er doorgaans niet voor om in een groep te wonen, maar is wel
aangewezen op de andere cliënten die in de groep wonen. Ze zijn voortdurend op elkaar
aangewezen. Een behandelgroep is de plek waar de betrokkenen de kans krijgen om groei en
ontwikkeling door te maken. De behandelgroep is een afgeleide vorm van een ‘normale’ situatie.
Het is eigenlijk een imitatie van een gezinssituatie. Dit betekent dat een behandelgroep de
kenmerken van een systeem heeft. Er ontstaan structuren, onderlinge relaties en rollen en dit is te
vergelijken met het systeemkarakter van een gezin (Willemse, 2010).
Een behandelgroep is dus eerder te vergelijken met een gezin dan met een school. Dit maakt dat
niet alle methodieken die hierboven genoemd zijn geschikt zijn voor op behandelgroepen.
De vijfsporenaanpak en de PRIMA-methode zijn niet geheel relevant voor op behandelgroepen.
Deze methodieken richten zich op de verschillende niveaus en rollen in en om de school en dit is
niet te vergelijken met behandelgroepen. Zoals net benoemd heeft een behandelgroep veel weg
van een gezin en de methodieken zijn daar niet op toepasbaar. De individuele- en
groepsinterventies zijn natuurlijk wel toepasbaar op behandelgroepen. Zo kunnen van de
vijfsporenaanpak de interventies voor de pester, het slachtoffer en de middengroep gebruikt
worden en van de PRIMA-methode de interventies op groepsniveau en individueel niveau.
Bijvoorbeeld het opstellen van regels omtrent pesten (PRIMA-methode, groepsniveau) of het kind
helpen op een positieve manier relaties te onderhouden (vijfsporenaanpak, de pester).
Een richtlijn voor het werken met behandelgroepen is conflicten oplossen zonder personen te
isoleren. Het is belangrijk om conflicten door en tussen de betrokken personen op te lossen. Een
maatregel als iemand naar zijn kamer sturen is alleen een optie in zeer uitzonderlijke gevallen
(Willemse, 2010). Dit is waar de No Blame aanpak ook naar streeft. Het werkt vanuit een niet-
straffend model en leerlingen krijgen een centrale rol. Deze methode sluit dus helemaal aan op de
net benoemde richtlijn en No Blame is dus goed te gebruiken op behandelgroepen.
Een behandelgroep is een omgeving waarin individuele behandelplannen tot uitvoer worden
gebracht. Er is geen sprake van individuele therapie en het is dus de taak van de begeleiders om
het behandelplan in te passen in de groep. Er is dus een mogelijkheid om groepsleden te betrekken
bij sommige behandelplannen maar tegelijkertijd zijn er dus een hoop beperkingen. Er is weinig
sprake van individuele begeleiding (Willemse, 2010). Dit maakt de individuele training lastig om
toe te passen. Het Marietje Kesselsproject, de Sta Sterk training en de Keijzertrainingen kunnen op
individueel niveau het gewenste effect hebben, maar zijn niet makkelijk toe te passen in de groep.
Om één individu (bijvoorbeeld het slachtoffer) weerbaarder te maken kan een bovengenoemde
training zeer zeker helpen, maar het is niet op een behandelgroep toe te passen. Een mogelijkheid
is bijvoorbeeld om alle kinderen deze training te laten volgen.
140
In een behandelgroep reageren mensen constant op elkaar. Er ontstaat een wisselwerking aan
reacties, ook wel het groepsproces genoemd. Een behandelgroep is daarom meer dan alleen
individuen bij elkaar. Er gebeuren allerlei dingen in de groep waarbij niet duidelijk is wie of wat een
bijdrage levert aan bepaalde gebeurtenissen in de groep (Rooijendijk, 1995). Het kan dus zijn dat
er in een groep een heel ontspannen sfeer hangt waarbij niemand elkaar aanvalt of uitlacht. Ook
kan er een sfeer hangen waarin iedereen geprikkeld is. Om dit te beïnvloeden kunnen de methode
Leefstijl en een positief klimaat een belangrijke rol spelen. Er wordt hier ingespeeld op
verschillende dingen ingespeeld. Namelijk op de emotionele en sociale ontwikkeling van het
individu maar ook de sfeer in de groep. Alle elementen van deze methodes zijn van groot belang
om het groepsproces te bevorderen. De activiteiten die gebruikt worden passen niet bij alle
doelgroepen, maar kunnen hier wel op aangepast worden. Leefstijl maakt gebruik van ‘energizers’
en dit is toepasbaar op jonge kinderen en Day of Change is toepasbaar op oudere kinderen/jeugd.
Onderzoeksvraag vier: Welke methodieken worden er op
behandelgroepen gebruikt wat betreft omgaan met pesten?
Onderzoek
Voor het beantwoorden van deze onderzoeksvraag zijn verschillende instellingen over het hele land
benaderd om zo een zo breed mogelijk beeld te krijgen. Een lijst hiervan inclusief uitkomsten kunt
u terug vinden in bijlage 5.5.2. Wat we uit de antwoorden van de benaderde instellingen hebben
opgemaakt is dat er op behandelgroepen weinig tot geen gebruik wordt gemaakt van methodieken
met betrekking tot pesten, er wordt vaker ingegaan op de weerbaarheid en sociale vaardigheid van
de kinderen. In de beschrijving van betreffende trainingen/protocollen/methodieken die gegeven
zijn, zullen alleen de zaken worden besproken die voor dit project van toepassing zijn om zo
concreet mogelijk te blijven.
Resultaten
Cardea Jeugdzorg
Cardea Jeugdzorg gaf aan gebruik te maken van de Kanjertraining:
De Kanjertraining is een assertiviteits-, weerbaarheids- en sociale vaardigheidstraining voor
kinderen & jongeren. Het woord ´kanjer´ in Kanjertraining, verwijst hier letterlijk naar het het
woord kanjer. Je gedraagt je als een kanjer als je respectvol met jezelf en anderen weet om te
gaan, als je jezelf durft te zijn en als je een oplossingsgerichte strategie gebruik in sociale situaties.
Deze drie punten leert het kind dan ook in de Kanjertraining. De training richt zich voornamelijk op
scholen met aspecten van de training kunnen er zeker uit worden gelicht en zijn volgens Cardea
Jeugdzorg zo ook zeker toepasbaar op groepen.
Het belangrijkste doel is dat kinderen positief over zichzelf en positief over anderen leren denken
om zo de last van sociale stress te verminderen. (Algemene informatie Kanjertraining). Verder is
het doel om sociaal vaardig gedrag te stimuleren en sociale problemen als pesten te voorkomen
en/of te verminderen. Ook wordt getracht het welbevinden bij de kinderen en jongeren te
vergroten.
141
Om dit te bereiken, wordt er aan drie voorwaardelijke doelen gewerkt:
“ 1. Het vergroten van moreel besef: wat vind ik prettig/goed gedrag?
2. Het bewust maken van de intrinsieke motivatie van kinderen om dit gedrag te willen vertonen
en
3. Het vergroten van verantwoordelijkheidsbesef voor het daadwerkelijk laten zien van dat gedrag”
(Kanjertraining).
Het einddoel houdt in dat kinderen minder zorgwekkend probleemgedrag laten zien dan voor de
training. Het probleemgedrag wordt onderverdeeld in de gebieden van probleemgedrag in de vorm
van agressie en sociale angst of depressie. Ook wil men dat de kinderen die weinig welbevinden
ervoeren na de training een hoger welbevinden ervaren. (Kanjertraining samenvatting)
De methodiek van de Kanjertraining houdt in dat er geoefend wordt aan sociale vaardigheden,
discussies over morele dilemma’s en sociale cognities, rollenspellen met behulp van vier petten en
vertrouwensoefeningen. De vier petten staan elk voor vier typen gedragingen of coping
strategieën, hiermee krijgen kinderen inzicht in hun eigen gedrag en dat van anderen en de keuze
die ze hierin hebben. Er wordt gewerkt via cognitief gedragstherapeutische principes,
groepsaanpak en betrekking/training van ouders, leerkrachten en school. De overkoepelende
benadering is cognitief gedragstheoretisch, hierbij wordt er ook uitgegaan van de intrinsieke
motivatie voor sociaal vaardig gedrag. De verantwoordelijkheid van het kind voor het gedrag wordt
als uitgangspunt genomen (Kanjertraining samenvatting).
De kinderen hebben uiteindelijk verschillende sociale competenties geleerd en eigen gemaakt,
onder andere het constructief reageren op stressvolle situaties zoals pesten, gevoelens en mening
delen, kritiek geven en ontvangen en complimenten geven en ontvangen. Door het meer kunnen
tonen van sociaal vaardig gedrag, zullen succeservaringen toenemen bij sociale interacties en
zullen ze zich competenter voelen waardoor ook weer het emotioneel welbevinden toeneemt
(Kanjertraining samenvatting).
Elker Jeugd- en opvoedhulp
Uit telefonisch en mailcontact blijkt dat Elker Jeugd- en opvoedhulp bij pestgedrag gebruik maakt
van een pestprotocol. Dit protocol is gericht op de 24-uurs hulp en maakt gebruik van de
Vijfsporenaanpak. De Vijfsporenaanpak maakt gebruik van de leertheorie, de
ontwikkelingspsychologie en de sociale psychologie (Edink & Roukes, 2005). Voor een beschrijving
van de Vijfsporenaanpak verwijs ik u naar Deelvraag 4, onderzoeksvraag 1: Welke methodieken
worden er in de didactiek gebruikt wat betreft omgaan met pesten?. Het pestprotocol van Elker
geeft naast de Vijfsporenaanpak ook aan te werken met de competentiemethodiek en
groepsdynamica (Edink & Roukes, 2005).
142
Elker geeft als volgt vorm aan het pestprotocol:
Het verminderen van pestgedrag kan door middel van bepaalde handelingen verminderd worden.
Door de omgeving te structureren, consequent te handelen en heldere afspraken te maken, tracht
men een gevoel van veiligheid te geven en ruimte te bieden. Men zal negatief gedrag wat meer
negeren en juist positieve krachten proberen naar voren te laten komen door adequaat gedrag aan
de jongeren te instrueren.
De mentoren spelen een belangrijke rol, doordat ze een voorbeeldfunctie hebben voor de jongeren
kunnen zij wat van hun mentoren leren. Jongeren kunnen ook bij hen terecht voor vragen en
problemen. Verder speelt ook de vertrouwenspersoon een belangrijke rol, hier kunnen jongeren
terecht met vragen en problemen waarmee ze niet naar pedagogisch medewerkers willen.
Vertrouwenspersonen kunnen ook de rol als bemiddelaar innemen om zo conflicten tussen
jongeren op te lossen. Ervaren jongeren aan het bovenstaande geen hulp, dan kunnen ze terecht
bij het klachtenreglement.
Verder geeft het protocol aan dat pedagogisch medewerkers zelf een rol kunnen spelen als er
negatieve situaties voordoen als pesten. Door warmte en affectie te tonen kan dit compensatie
bieden voor de negatieve ervaringen van de jongere. De pedagogisch medewerker kan een
aanspreekpunt zijn en een voorbeeldfunctie vervullen.
De pedagogisch medewerker kan ook helpen de jongere sterker te maken. Door vaardigheden te
leren of de jongere een training als sociale vaardigheidstraining of weerbaarheidstraining te laten
volgen, kan de jongere meer handvatten krijgen in sociale situaties. De jongere voelt zich zekerder
en het kan leiden tot een vergroot gevoel van eigenwaarde (Edink & Roukes, 2005).
Zandbergen Jeugd & Opvoedhulp
Zandbergen Jeugd & Opvoedhulp gaf aan te werken met de volgende weerbaarheidstrainingen:
- Kids’ Skills: Dit is een oplossingsgerichte methode waarmee kinderen geholpen kunnen worden
om hun eigen problemen op te lossen door vaardigheden te leren (Kids' Skills). Met Kids’ Skills
leren kinderen op een positieve, constructieve manier problemen te overwinnen, dit is ook gelijk
het doel van de methode. Kinderen zullen bij deze methode erg actief meewerken aan het aanleren
van eigen nieuwe vaardigheden om zo zelf problemen op een adequate manier op te kunnen
lossen. Het is een opvoedkundig instrument. Men gaat er vanuit dat alle problemen beschouwd
kunnen worden als vaardigheden die ontwikkeld moeten worden (Furman, 2009).
Om dit doel te bereiken wordt er gebruik gemaakt van vijftien stappen die zullen leiden tot het
vervullen van het doel. Hier volgen de vijftien stappen:
1. Vertaal het probleem in vaardigheden;
2. Wordt het eens met het kind over welke vaardigheid geleerd moet worden. Laat het kind
deelnemen aan de discussie over de keuze van de vaardigheid, ze weten vaak goed welke
vaardigheid ze moeten leren;
3. Laat het kind de vaardigheid een leuke naam geven. Men kan het kind hierbij helpen of de
tip geven om het aan vriendjes te vragen hem te helpen;
4. Laat het kind een totemfiguur kiezen die het wil zijn om hem te helpen de vaardigheid te
leren (bijvoorbeeld een krachtig dier of figuur als Superman);
143
5. Leg uit, en laat anderen uitleggen aan het kind, wat de voordelen zijn voor het kind om de
vaardigheid te leren. Als het kind hoort wat anderen hebben te zeggen over de voordelen
van de vaardigheid, kan men het kind zelf laten toevoegen wat hij/zij zelf de belangrijkste
voordelen vindt;
6. Laat het kind supporters werven, zowel volwassenen als kinderen. Deze supporters kunnen
het kind positieve feedback geven;
7. Vertel het kind, en laat anderen hem vertellen, dat ze erop vertrouwen dat het kind de
vaardigheid kan leren en waarom ze dit denken. Als het kind dit heeft gehoord, laat het
kind dat zelf vertellen waarom hij/zij zeker is van zichzelf dat de vaardigheid geleerd kan
worden;
8. Plan van te voren met het kind samen hoe het gevierd wordt als de vaardigheid geleerd is;
9. Laat het kind de vaardigheid omschrijven, hierdoor kan men erachter komen hoe vaardig
het kind is. Praat vervolgens hoe het kind denkt dat een persoon die de vaardigheid
beheerst zich in verschillende situaties gedraagt. Door middel van rollenspel kan het kind
zelf de vaardigheid oefenen;
10. Help het kind om zijn vaardigheid aan de buitenwereld (school bijvoorbeeld) voor te
leggen. Zo kan het kind zijn school vertellen over zijn leerproces met betrekking tot de
specifieke vaardigheid;
11. Laat het kind de vaardigheid (zo vaak mogelijk) oefenen. Door dit ook aan anderen te laten
zien hoe ver het kind al is, kunnen positieve reacties bevorderend werken;
12. Het kan voorkomen dat het kind even vergeet hoe hij/zij in bepaalde situaties de
vaardigheid moet toepassen. Help het kind geheugensteuntjes te bedenken of laat het kind
de supporters vragen hem te helpen/herinneren als deze situatie zich voordoet;
13. Vier het als de vaardigheid aangeleerd en gelukt is! Vraag het kind hoe anderen hem/haar
geholpen hebben om de vaardigheid te leren;
14. Moedig het kind aan om de vaardigheid ook aan anderen te leren die deze vaardigheid
nodig kunnen hebben;
15. Bespreek met het kind samen wat de volgende vaardigheid zal zijn die hij/zij wilt leren om
problemen op te lossen (Furman, 2009) & (Kids' Skills, Instructions).
- Rots en Water: “Het Rots & Water programma kan worden beschouwd als een weerbaarheids -
programma, maar dan één dat zich onderscheidt van andere programma’s door zijn meervoudige
doelstelling en het bredere pedagogische perspectief waarbinnen de training van weerbaarheid
samen gaat met de ontwikkeling van positieve sociale vaardigheden” (Hoop, 2012).
In dit programma draait het om de bewustwording van eigen kracht, mogelijkheden en vermogen
om met anderen samen te spelen, werken en leven in de huidige snel veranderende, multiculturele
samenleving. Bewustwording van eigen gevoelens, emoties, kwaliteiten en opgaven. Dit leidt tot
een gevoel van zekerheid en eigenheid (Ykema, 2010).
144
“De Rotskwaliteit staat voor het bewustzijn van de eigen mogelijkheden en persoonlijke levensweg.
Deze ervaart en accepteert de taken en verantwoordelijkheden die dit met zich mee brengt en is
zich bewust van zinvolheid en roeping.
De Waterkwaliteit staat voor het inzicht en de ervaring dat een mens in de vervulling van zijn
levensweg de andere mens diep in beider hart ontmoet. Dat wezenlijke grenzen tussen mensen
niet werkelijk bestaan en dat dit diepe gevoel van verbondenheid de vanzelfsprekendheid van
werkelijke communicatie in zich draagt.” (Ykema, 2010, p. 5)
Het algemene doel is jongeren te begeleiden en hen te sturen in de sociaal-emotionele en mentale
ontwikkeling. Een specifieker doel is jongeren te leren omgaan met eigen en andermans krachten,
machte en onmacht door zich te verdedigen tegen verschillende vormen van geweld en gelijktijdig
oog en gevoel te krijgen voor eigen grensoverschrijdend gedrag (Rots en Water (R&W)).
Idealiter worden de lessen niet in gemengde groepen gegeven maar in aparte jongens- en
meisjesgroepen. Jongens ondergaan een verschillende socialisatie dan meisjes en zij verschillen op
bepaalde punten erg van elkaar. Hierdoor komen ze voor een verschillende ontwikkelingsweg te
staan wat maakt dat ze met verschillende ontwikkelingsopgaven te maken krijgen. Vaak betekent
dit dat meisjes, maar ook sommige jongens, een extra stukje begeleiding nodig hebben. Het gaat
hier om het leren in actie te komen in een bedreigende of stressvolle situatie. Dit is dan ook de
reden voor het apart geven van de training.
De Rots en Water training biedt een psychofysieke didactiek, dit betekent dat de gegeven lessen
grotendeels fysieke als ook mentale oefeningen betreffen. Het overige deel bestaat uit
kringgesprekken. Ook krijgt de leerling huiswerk mee. De training was in eerste instantie voor
jongens, zij zijn vaak fysiek gericht en hebben veel energie die soms zelfs dwingt te bewegen.
Zowel de jongens als meisjes kunnen moeite hebben met het verwoorden van gevoelens en
gedachtes, door middel van de psychofysieke didactiek wordt dit ontwikkeld. Er wordt geleerd om
energie te beheersen en via fysieke vormen van communicatie worden meer verbaal gerichte
communicatievaardigheden aangeleerd.
Er wordt gewerkt met verschillende thema’s als assertiviteit, communicatie en het innerlijke
kompas. Het innerlijke kompas houdt in dat je jouw eigen weg vindt, ieder heeft verschillende
kwaliteiten en dezen uiten zich als krachten die streven naar het verwezenlijken van deze
kwaliteiten. De verwezenlijking zal dan een gevoel van kracht en vreugde geven (Ykema, 2010).
Alle thema’s worden door vier rode draden verbonden.
Het leren stevig en ontspannen staan, ademen door de buik en het richten van de aandacht/focus.
Ontwikkeling van de gouden/psychofysieke driehoek. Dit houdt het lichaamsbewustzijn, emotioneel
bewustzijn en zelfbewustzijn in. Emoties drukken zich lichamelijk uit als spierspanningen, het
bewust worden van eigen lichaam kan zo leiden tot een vergroting van het inzicht en ervaring van
eigen reactiepatronen. Dit geeft vervolgens weer kansen tot het verdiepen van het emotioneel
bewustzijn en zelfbewustzijn evenals een vergroting van zelfbeheersing.
Het ontwikkelen van fysieke communicatie om zo later de meer verbale communicatie te
ontwikkelen.
145
Het Rots en Water concept, de harde rotshouding tegenover de beweeglijke, verbindende
waterhouding wat op verschillende niveaus kan worden toegepast.
Fysiek niveau: Een aanval kan opgevangen worden met aangespannen spieren, rots, maar het is
vaak effectiever door beweeglijk mee te gaan met de energie van de aanvallen, water.
Mentaal/sociaal niveau: Ook hier kan worden gekozen voor de rots- of wateropstelling, dit in
gesprek met anderen en in het onderhouden of aangaan van relaties.
Spiritueel niveau: Hier valt het verschil tussen rots en water weg. Er ontstaat het inzicht en
ervaring dat zowel de rots- als wateropstelling noodzakelijke zijn om tot zelfverwezenlijking te
komen (Ykema, 2012).
- Tim en Flapoor: Tim en Flapoor is een sociale vaardigheidstraining voor jongere kinderen die
problemen ervaren in de omgang met andere kinderen. In combinatie met psychiatrische
problematiek uit zich dit vaak in het onhandig reageren in sociale situaties waardoor er
bijvoorbeeld snel een conflict komt, de baas wordt gespeeld of het kind onvoldoende voor zichzelf
kan opkomen. Door een de verzonnen figuren Tim en Flapoor leren de kinderen op een speelse
manier sociale vaardigheden aan. (JUZT). Tim en Flapoor kan zowel preventief als curatief ingezet
worden (Leer samen spelen met Tim en Flapoor).
Het doel van Tim en Flapoor is kinderen nieuwe vaardigheden te leren en het sociale inzicht te
verbeteren. Dit door de kinderen sociaal vaardiger en weerbaarder te leren opstellen (JUZT).
Door middel van een werkboek sturen de verzonnen figuren Tim en Flapoor de kinderen aan, door
middel van rollenspel. Er komen verschillende thema’s aan bod die door de figuren behandeld
worden. Zo leren de kinderen op een speelse manier juiste sociale vaardigheden aan. Er wordt
hierbij uitgegaan van de methode van Goldstein, hier spelen 4 componenten de hoofdrol:
Modeling: het demonstreren van het gewenste gedrag (eventueel in stappen).
Gedragsoefening: het imiteren van het gedemonstreerde gedrag. Het kind gaat het gedrag
oefenen.
Sociale bekrachtiging: Het positief bekrachtigen van de acties van het kind, het geven van
goedkeuring.
Transfer-training: Het kind krijgt ‘huiswerk’ mee die de toepassing van de te leren vaardigheid in
zijn eigen leven bevordert (Methode - SoVa).
De kinderen zullen meer inzicht krijgen in hun gevoelens en in eigen gedrag waardoor
zelfvertrouwen ontwikkeld kan worden evenals een positiever zelfbeeld.
Thema’s die aan bod komen zijn onder andere: om de beurt praten, excuses maken, hoe te zeggen
dat ik iets niet leuk vind, pesten en invoegen in een spelend groepje (JUZT).
146
JUZT
Ook JUZT gaf te werken met de Kanjertraining, Kids’ Skills en Tim en Flapoor. Verder werken ze
met:
Pestkoppen zijn te kloppen: De training is bedoeld voor kinderen die in het verleden zijn gepest of
die op dit moment worden gepest. Bij deze training wordt er gewerkt aan het terug opbouwen van
het zelfvertrouwen. Dit zelfvertrouwen is vaak ernstig aangetast door het pesten. Kinderen kunnen
in een negatieve spiraal terecht komen en kunnen zowel lichamelijke-, psychosociale- en
emotionele problemen ervaren (Pestkoppen zijn te kloppen).
Het doel van Pestkoppen zijn te kloppen is het leggen van een basis om het verloren
zelfvertrouwen terug te kunnen winnen. Er wordt een basis gelegd om het zelfvertrouwen terug te
winnen door middel van onder andere spiegel-, grens- en lichaamsgerichte oefeningen. Kinderen
krijgen de ruimte om te praten over eigen ervaringen wat onderling veel herkenning kan geven, dit
is van grote invloed op de verwerking van het probleem (Pestkoppen zijn te kloppen).
Tum-Tum: Dit is een groepstraining bedoeld voor kinderen die problemen ervaren in het contact
met anderen. Het is voor zowel verlegen kinderen die onhandig zijn in omgang met anderen en
zich terugtrekken, als voor kinderen die zichzelf overschreeuwen en negatief gedrag laten zien
richting anderen (Pas & Staps, 2001). Het doel is het aanreiken en trainen van sociale
vaardigheden waardoor kinderen trucjes en handvatten leren om zo zich beter staande te houden
in sociale situaties (Tum-Tum).
Het doel is het aanreiken en trainen van sociale vaardigheden waardoor kinderen trucjes en
handvatten leren om zo zich beter staande te houden in sociale situaties (Tum-Tum). Door het
eigen maken van deze vaardigheden zullen er minder problemen worden ervaren in de omgang
met anderen. De kinderen zullen weerbaarder zijn in omgang met anderen en hebben meer
zekerheid verworven met betrekking tot eigen kunnen. Dit leidt tot een vergroting van het
zelfvertrouwen (Pas & Staps, 2001).
Drie begrippen staan centraal bij de Tum-Tum training, namelijk:
Structuur: Door de gehele training wordt structuur toegepast. Het bieden van structuur geeft
kinderen houvast en zekerheid. Vaak kunnen de kinderen die deze cursus volgen zelf moeilijk
structuur aanbrengen.
Intrainen: Dit betekent dat de kinderen trucjes leren en handvatten krijgen toegereikt waarmee zij
in sociale situaties zich beter staande kunnen houden. Deze handvatten worden op een speelse
manier aangeboden en regelmatig herhaald zodat de kinderen dit geheel eigen kunnen maken en
uiteindelijk zelfstandig kunnen toepassen in de dagelijkse omgang met anderen, met als
voorwaarde dat de omgeving betrokken blijft bij het leerproces en een blijvend appèl doet op de
geleerde vaardigheden.
Samenwerken: Dit is een vaardigheid waar de Tum-Tum training veel aandacht aan besteedt. De
kinderen lopen vaak aan tegen hun beperkingen. Door in een groep met lotsgenoten sociale
vaardigheden te oefenen leren ze dat ze door samenwerken gebruik kunnen maken van elkaars
krachten. Ze leren dat anderen andere vaardigheden kunnen hebben en dat ze anderen en elkaar
kunnen aanvullen en ondersteunen.
147
Verder spelen beloningssystemen, samenwerking met ouders/opvoeders/leerkrachten en huiswerk
een grote rol (Pas & Staps, 2001).
De training bestaat uit vier fases, elke fase heeft zijn eigen doelstelling:
Kennismakingsfase: In deze fase leren de kinderen, de groep en zijn structuur kennen.
Vaardigheden als, leren luisteren, iets positiefs zeggen over jezelf/ander en leren samenwerken
worden hier geoefend. Door middel van spelvormen worden verschillende vaardigheden uit de
eerste fase geoefend door onder meer met het ‘positieve-dingen-spel’ en het ‘complimenten-spel’.
Verdiepingsfase: Hier worden de vaardigheden uit de eerste fase meer eigen gemaakt door middel
van onder andere een rollenspel, uitbeelden en “hoe-reageer-je-spel”. In deze fase worden
vaardigheden als, benoemen/herkennen van gevoelens, adequaat reageren op gevoelens van
anderen en oefenen van adequate reacties in sociale situaties.
Praktijkfase: Vaardigheden die zijn geleerd zullen hier worden toegepast in de praktijk. Echte
situaties die de kinderen als huiswerk meebrengen worden gebruikt als rollenspel om zo dicht
mogelijk bij de belevingswereld te blijven. In deze fase krijgt ieder kind een doelstelling die te
maken heeft met de meest belemmerende gedragingen die het kind hinderen in sociale situaties.
Het oefenen en herhalen van aangeleerde vaardigheden staat hier centraal.
Afrondingsfase: Hier neemt men deel aan een gezamenlijk afrondingsproject waarin alle geleerde
vaardigheden naar voren komen. Individuele doelen en de groepsprocessen worden hier
geëvalueerd (Pas & Staps, 2001).
Onderzoeksvraag vijf: Welke methodieken worden er op behandelgroepen
gebruikt wat betreft het voorkomen van pesten?
Onderzoek
Ook voor deze onderzoeksvraag zijn de instellingen uit bijlage 5.5.2 benaderd. Er is hier nu niet
gevraagd naar het omgaan met pesten, maar naar het voorkomen van pesten. Het volgende is
naar voren gekomen:
Resultaten
Zandbergen Jeugd & Opvoedhulp
Zandbergen Jeugd & Opvoedhulp gaf aan preventief te werken met de methode Leefstijl. Leefstijl
stimuleert kinderen en jongeren om zich te ontwikkelen tot een sociaal vaardig, betrokken en
zelfstandig individu. Leefstijl richt zich op vaardigheden als luisteren, communiceren,
zelfvertrouwen en omgaan met groepsdruk (Leefstijl, Theorie, 2010-2011). Nadere omschrijving is
te vinden in Deelvraag 4, onderzoeksvraag 2: Welke methodieken worden er in de didactiek
gebruikt wat betreft het voorkomen van pesten?
148
JUZT
JUZT gaf aan te werken met De kracht van 8: De Kracht van 8 wil kinderen in respect met zichzelf
en anderen laten leven en is ontstaan naar aanleiding van het niet erg respectvolle gedrag van
pesten. Het is een praktisch programma om kinderen te kunnen ondersteunen. Het programma is
een handvat voor kinderen om bewust en respectvol leren om te gaan met zichzelf en met de
ander. Er worden positieve uitgangspunten gehanteerd, er wordt benoemd wat men wél wilt in
plaats van wat men niet wilt (Stichting De Kracht van 8, 2012). Het doel is om kinderen te leren in
respect met zichzelf en de omgeving te laten leven.
De Kracht van 8 maakt waarden en normen zichtbaar en overdraagbaar, dit zijn waarden als
zelfrespect, verdraagzaamheid en respect voor de ander. Het is een handvat voor kinderen om
bewust en respectvol leren om te gaan met jezelf en de ander. Er worden positieve uitgangspunten
gebruikt, zo wordt er benoemd wat men wél wilt in plaats van wat men niet wilt.
Men maakt gebruik van veel herhaling wat ertoe leidt dat het vanzelfsprekend wordt om meer
respectvol met elkaar om te gaan. Zoals de naam het zegt, bestaat de basis van de methode uit
acht krachten, deze komen terug in verschillende activiteiten. Elke kracht heeft zijn eigen kleur, de
kleuren vormen samen een windmolen wat staat voor: het kind staat centraal, de rest draait
eromheen. De kleuren samengevoegd vormt de kleur wit, de kleur van eenheid. Hier volgen de
acht krachten:
1. Ik ben mezelf: Je kunt pas goed met een ander omgaan, als je met jezelf goed kunt
omgaan, jezelf kunt accepteren en waarderen.
2. Eerlijk zijn: Hier worden onder andere emoties en gevoelens besproken en hoe men dit
eerlijk kan uiten. Het uiten van emoties maakt iemand kwetsbaar, dit roept vaak snel
eerlijkheid op waardoor meer begrip voor elkaar ontstaat.
3. Rekening met elkaar houden: Hier gaat het om respect en vriendschap. Hier geldt ook dat
je pas respect kan hebben voor de ander als je respect hebt voor jezelf. Accepteren dat
een ander persoon anders is dan jijzelf en dat dit goed is.
4. Samenwerken en elkaar helpen. Door samen te werken kun je veel van elkaar leren.
Samen sta je sterk, het geeft een gevoel van zelfvertrouwen, eigenwaarde en plezier.
5. Luisteren naar elkaar wat het begin is van elkaar te begrijpen.
6. Zeggen wat we graag willen: Een ander weet niet altijd wat jij wilt of wenst, men leert hier
dit met respect de ander te laten weten. Door te laten weten wat je wél wilt en niet wat je
niet wilt, is het vaak voor de ander makkelijker rekening te houden met de behoeften.
7. Laten we opnieuw beginnen: Bij conflicten kunnen voorgaande aspecten gebruikt worden
om dat de kern te komen. De laatste stap die gemaakt moet worden is het elkaar vergeven
en opnieuw te beginnen. Elkaar vergeven is niet altijd makkelijk, maar het geeft een gevoel
van ruimte en vrijheid.
8. Iedereen hoort erbij: Ieder hoort bij een groep, dit gaat niet altijd vanzelf. Door middel van
de voorgaande aspecten te combineren is dit te bereiken (De 8 Krachten, 2012).
149
De trainingen besproken in deelvraag 4, onderzoeksvraag 4: Welke methodieken worden er op
behandelgroepen gebruikt wat betreft omgaan met pesten?, kunnen ook als preventieve training
ingezet worden. Het zijn grotendeels weerbaarheidtrainingen, deze kunnen op elk moment worden
ingezet als dit in het belang wordt geacht van het kind en/of de groep om zo een veilig klimaat te
creëren.
Verder kwamen er geen specifieke preventieve trainingen naar voren, wel werden door
verschillende instellingen de volgende punten benoemd waar men tijdens het werk rekening mee
houdt en hoe men te werk gaat:
- Kompaan en de Bocht en JUZT houden veel rekening met het groepsproces waardoor
pesten eigenlijk nooit voorkomt doordat er heel snel ingegrepen wordt bij de kleinste
negatieve uitingen.
- Elker Jeugd- en opvoedhulp gaf aan te werken met groepsgesprekken om thema’s als
pesten aan de orde te brengen om zo de kinderen kennis bij te brengen en de meningen
van de kinderen te weten.
- Een afdeling van JUZT, Paljas+, is van mening dat het niet noodzakelijk is om een specifiek
aandachtspunt voor pesten te maken bij de betreffende instelling/groep. Door de
individuele afstemming van de behandeling worden aspecten van pesten binnen de
gangbare methodiek meegenomen. Zo wordt er ook hier vroegtijdig ingegrepen als het
groepsproces niet soepel verloopt.
Verschillende instellingen gaven aan dat ze veel aandacht besteden aan het groepsproces van de
betreffende groepen en dat ze hier snel op inspelen. Dit maakte volgens een aantal instellingen,
dat pesten niet aan de orde was op de desbetreffende locatie. Het groepsproces blijkt dus erg van
belang te zijn, net als hoe de groepsleiding hierop inspeelt. Het groepsproces heeft te maken met
de groepsdynamica. Groepsleiding kan volgens Remmerswaal (Remmerswaal, 2008) interventies
uitoefenen. Deze interventies kan groepsleiding van het MKT Oostvoorne gebruiken om een positief
groepsproces te creëren/behouden waarin zo min mogelijk pestgedrag voorkomt. De interventies
hebben betrekking op verschillende niveaus van groepsfunctioneren als het inhoudsniveau, het
procedureniveau en het interactieniveau. Belangrijke interventies met betrekking tot het
groepsfunctioneren.
- Luisteren en samenvatten: hoor ieder groepslid aan en laat merken dat het groepslid ook
gehoord is. Geef verbanden en overeenkomsten aan tussen wat verschillende groepsleden
hebben gezegd;
- Biedt een duidelijk programma en stel duidelijke grenzen binnen dit programma en bij
(on)gewenst gedrag;
- Breng afwisseling aan in betreffende werkvormen;
- Let op een goede timing en tijdsbewaking;
- Wees zorgvuldig bij het nakomen van gemaakte afspraken;
- “Een klimaat van veiligheid en vertrouwen bevorderen. Denk aan positief bekrachtigen van
ieders inbreng, herkenning bij elkaar stimuleren, en bepaalde normen stimuleren, zoals
“verschillen mogen er zijn: we hoeven niet allemaal hetzelfde te denken” (Remmerswaal,
2008, p. 73)”;
- Bevorder de groepseenheid/cohesie en hanteer conflicten op groepsniveau;
150
- Benoem groepsthema’s en stel verborgen- of geheime thema’s aan de orde;
- Geef duidelijk feedback en benoem geobserveerde gevoelens.
- Bevestiging en erkenning bieden;
- Laat weten aan de groepsleden dat fouten gemaakt mogen worden;
- Spreek groepsleden aan op positieve kwaliteiten (Remmerswaal, 2008, pp. 66-87).
Conclusie
Welke methodieken worden er nationaal gebruikt met betrekking tot omgaan met
pestgedrag?
Er zijn veel methodieken die nationaal gebruikt worden wat betreft pesten. We hebben ervoor
gekozen om de meest voorkomende in de conclusie te omschrijven.
De vijfsporenaanpak is een methode die op verschillende scholen en behandelgroepen gebruikt
wordt. Deze methode wordt ook omschreven in het Nationaal Onderwijsprotocol tegen Pesten. Een
andere methode is de PRIMA-methode en dit is de enige erkende methode wat betreft het omgaan
met pestgedrag door het NJI. Deze twee methodes worden gebruikt om met pestgedrag om te
kunnen gaan. Methodes die op behandelgroepen worden gebruikt wat betreft omgaan met
pestgedrag zijn veelal methodieken om de weerbaarheid te vergroten en de sociale vaardigheden
te ontwikkelen, zoals de Kanjertraining en het Rots en Water programma. Deze methodieken zijn
ook bruikbaar om pestgedrag te voorkomen. Op verschillende scholen wordt ook gebruik gemaakt
van soortgelijke trainingen, zoals het Marietje Kesselsproject of de Sta Sterk training.
De methode Leefstijl wordt door verschillende scholen gebruikt om een positief leefklimaat te
ontwikkelen. Hierbij wordt er voor gezorgd dat kinderen zich sociaal en emotioneel ontwikkelen,
zodat zij zelfstandige individuen worden die oog hebben voor hun omgeving. Ook bij andere
scholen staat een positief schoolklimaat centraal. Dit wordt door verschillende methodes en
interventies bereikt, bijvoorbeeld de Day of Change. Op behandelgroepen wordt er constant op het
groepsproces gelet en dit komt dan ook overeen met een positief leefklimaat.
Er zijn dus veel verschillende methodieken die ingezet kunnen worden. De methodieken hebben
allemaal verschillende doeleinden. Wat opvalt, zijn de weerbaarheidstrainingen en sociale
vaardigheidstrainingen die op scholen en behandelgroepen beide terugkomen. Ook opvallend is dat
scholen veel aandacht besteden aan een positief schoolklimaat. Dit komt overeen met de aandacht
die behandelgroepen besteden aan het groepsproces. Een positief leefklimaat is dus van belang in
het voorkomen of verminderen van pestgedrag.
151
5.2 Bijlage: Observeren
5.2.1 Bijlage: Literatuur observeren, kinderen
Door middel van observatie willen wij een concreet beeld krijgen van het pestgedrag wat op de
groepen voorkomt. Om de validiteit van de observaties te verhogen, zullen wij meerdere keren
gaan observeren op de groepen. “Een observatie is valide als je hebt gemeten wat je wilde meten”
(Bil, 2004, p. 35). Hebben we het over de betrouwbaarheid van een observatie, dan wordt de
haalbaarheid bedoeld die tot eenzelfde resultaat leidt. “ Een observatie is betrouwbaarder
naarmate de uitkomsten bij herhalingen van de observatie meer overeenkomen. We noemen een
observatie betrouwbaar als het herhalen van de observatie tot dezelfde resultaten leidt” (Bil, 2004,
p. 34). Om de validiteit en betrouwbaarheid van de observaties te verhogen, zullen wij meerdere
keren gaan observeren op de groepen.
Definitie observeren: “Observeren is bewust en doelbewust waarnemen.” (Bil, 2004, p. 12).
“ Bewust observeren heeft te maken met het bewust gebruikmaken van je zintuigen. Je bent je
daarbij ook bewust van de beperkingen en van de invloed van je eigen persoon. Doelgericht wil
zeggen dat de observatie een duidelijk omschreven doel dient, waarbij is afgesproken hoe dat doel
te bereiken is.” (Bil, 2004, p. 12).
Door het bewust gebruikmaken van je zintuigen kun je dus bewust observeren. Daarbij ben je
jezelf bewust van beperkingen en invloed van jezelf. De observatie moet een duidelijk omschreven
doel dienen, wil hij doelgericht zijn.
Soorten observaties:
Er zijn verschillende soorten observaties (zie deelvraag drie). Wij willen graag het gedrag van
kinderen observeren (gedragsobservatie) om zicht te krijgen op het pestgedrag wat zij vertonen.
“Menselijk gedrag is complex, omdat er zoveel gedragingen tegelijk zijn te observeren” (Bil, 2004,
p. 13).
Participerende observatie:
“ De meeste observaties zijn niet-participerend: dat wil zeggen dat de observator niet deelneemt
aan de situatie die hij observeert. Bij participerende observatie neemt de observator wel deel aan
de situatie die hij observeert” (Bil, 2004, p. 13). Wij kiezen ervoor om niet-participerend te
observeren om een concreet beeld van de kinderen te kunnen krijgen.
Doelgericht observeren:
“ Observeren is bewust en doelgericht waarnemen, dit doelgerichte zal dus omschreven moeten
zijn” (Bil, 2004, p. 14) Hierbij richten we ons vervolgens op de volgende punten:
Doel: Wij willen zicht krijgen op pestgedrag van kinderen op de verschillende groepen van MKT
Horizon.
Vraagstellingen: Hoe ziet het pestgedrag op de groepen eruit?
152
Welke gedragingen worden geobserveerd:
- hoe signaleren wij (pest) gedrag?
- hoe reageren de kinderen op elkaar?
- welke manieren/vormen van pesten signaleren wij?
- hoe komt dit tot uiting?
- wordt er hulp ingeschakeld van de groepsleiding? Zo ja, hoe/op welke manier?
Is er een 0-meting?: niet bekend
Observatie in kaart brengen: We observeren op verschillende momenten. Dit gebeurt op een
moment dat de kinderen vrij zijn van school en op de groep aanwezig zijn. Wij willen gebruik
maken van een signaleringslijst over pestgedrag (zie bijlage 5.2.4)
Taal: Eenduidigheid in taal in belangrijk. Bepaalde woorden zijn verschillend te interpreteren.
Daarom spreken wij af welke woorden wij zullen gebruiken om interpretatie te vermijden.
153
5.2.2 Bijlage: Literatuur observeren, algemeen
“Observeren is bewust en doelgericht waarnemen.” (Bil, 2004)
Soorten observaties
Er zijn verschillende soorten observaties. Zo is er een gedragsobservatie, dagelijkse observatie,
systematische observatie, participerende observatie, niet-participerende observatie,
halfparticiperende observatie en zelfobservatie.
Voor deze deelvraag gaan we de groepsleiding observeren, met als doel om er achter te komen
hoe de groepsleiding omgaat met het pestgedrag van de kinderen.
Dit willen we doen door halfparticiperend te observeren. “Je bent in de ruimte en in de situatie
waarin geobserveerd wordt zelf aanwezig, maar je werkt niet zelf met de geobserveerde mensen
mee. Je zit bijvoorbeeld aan de kant, kijkt en registreert.” (Timmers-Huigens, 1999).
Hiervoor hebben we gekozen omdat we vinden dat we hierdoor een realistischer beeld kunnen
krijgen van de situatie. De kinderen en de groepsleiding worden in mindere mate beïnvloed door
onze aanwezigheid. Hierdoor kunnen we een beeld krijgen van de normale gang van zaken op de
groepen.
Doelgericht observeren
Om doelgericht te observeren, is het belangrijk dat je dit doelgerichte gaat omschrijven.
Doel observatie
Het is belangrijk dat het doel van tevoren duidelijk is. Duidelijk betekent ook eenduidig. Dit
betekent dat het slechts voor één uitleg vatbaar is (Bil, 2004).
Doel: nagaan of de begeleidingsstijl van de groepsleiding passend is voor omgang met pestgedrag
Vraagstelling observatie
Een concrete vraagstelling is eenduidig en eindigt op een vraagteken. Het observatiedoel is vaak
om te zetten in een aantal vraagstellingen, ook wel deelvragen genoemd (Bil, 2004).
Vraagstelling:
- Welke initiatieven neemt groepsleiding om met pestgedrag om te gaan?
Gedragingen
De vraagstelling wordt uiteengerafeld in concrete gedragingen. Elk gedrag zal uiteengerafeld
moeten worden tot zichtbare en meetbare gedragingen (Bil, 2004).
De volgende gedragingen gaan we concreet observeren:
- Wat wordt er verbaal gezegd?
- Wat doet de groepsleiding non-verbaal?
- Welke acties onderneemt de groepsleiding?
- Wordt er preventief actie ondernomen? Hoe vaak?
- Wordt er achteraf actie ondernomen? Hoe vaak?
- Wat er gepraat met de kinderen over pesten?
154
0-meting
Een 0-meting of beginsituatie is belangrijk wil je verandering in gedrag observeren. Een 0-meting
is vaak niet meer mogelijk, dit omdat er vaak al bepaalde gedragingen zijn opgevallen die je
systematisch wil observeren (Bil, 2004).
Er is geen 0-meting bekend.
Observatie in kaart brengen
Er zijn verschillende bestaande registratie- en observatiesystemen, vaak zul je deze moeten
aanpassen vanwege het specifieke karakter van je eigen observatie. Dit doe je door de concrete
gedragingen die uit de vraagstelling voortvloeien op een formulier te zetten (Bil, 2004).
We hebben voor een gestructureerde registratie gekozen. Dit betekent dat we ons beperken in de
situatie, gedragingen en tijd. We registreren niet de hele dag, maar verschillende momenten. We
registreren alleen de gedragingen die te maken hebben met gedrag van de groepsleiding over
pesten, en we beperken ons ook in tijd, omdat we niet de hele dag zal observeren.
“Gestructureerd registreren wil zeggen het registreren van:
a. Bepaalde gedragingen
b. gedurende een bepaalde tijd
c. van een bepaalde persoon
d. in een bepaalde situatie.” (Bil, 2004)
Taal
Veel woorden hebben voor iedereen een eigen betekenis en gevoelswaarde. Zo kan iedereen de
woorden soms, weinig en vaak verschillend interpreteren. Maar ook woorden als erg, ernstig en
zorgelijk kun je verschillende interpreteren. Het is belangrijk dat deze woorden worden omgezet in
concrete gedragingen die je kunt tellen per minuut of in absolute aantallen. (Bil, 2004)
Onderzoeksvraag
Er zijn verschillende soorten onderzoeksvragen. We hebben gekozen voor een exploratieve of
verkennende onderzoeksvraag. Dit betekend dat er nog geen probleem is, dus zullen de
observaties algemeen en verkennend zijn. (Bil, 2004)
We hebben gekozen voor een exploratieve of verkennende onderzoeksvraag, omdat het nog geen
probleem vormt hoe de groepsleiding momenteel met pestgedrag omgaat.
Onderzoeksvraag: Welke initiatieven neemt groepsleiding om met pestgedrag om te gaan?
Interpreteren
Het verschil met observeren is dat interpreteren het uitleggen en verklaren is van het gene wat je
gezien hebt. Observaties zijn de verschillende gedragingen die je hebt waargenomen en
interpretaties zijn de conclusies die je kunt trekken.
Het is van belang dat er een causaal verband aanwezig is, een verband tussen oorzaak en gevolg.
Het verband dat we zullen leggen in deze observatie is het gedrag van de groepsleiding op het
pestgedrag van de kinderen. Dit staat centraal in de observatie. (Bil, 2004)
155
Rapportage
Rapportage is het einde van een observatie. Het is de verslaglegging van de observatie.
Er zijn verschillende soorten rapportage. Voor deze deelvraag hebben we gekozen voor een
schriftelijke, interne rapportage. Dit houdt in dat de rapportage gebruikt wordt binnen de instelling.
Het eindresultaat van ons onderzoek blijft binnen de instelling. (Bil, 2004)
156
5.2.3 Bijlage: Signaleringslijst observatie groepsleiding
We hebben gekozen om de groepsleiding te observeren omdat we het gedrag van de groepsleiding
in kaart wilden brengen. Ook wilde we zicht krijgen op de vaardigheden van de groepsleiding over
hoe om te gaan met pestgedrag.
We hebben gekozen om de groepsleiding te observeren omdat we de initiatieven van de
groepsleiding in kaart wilden brengen. Ook wilden we zicht krijgen op de initiatieven van de
groepsleiding hoe ze proactief om gaan met het gedrag van de kinderen.
We hebben geobserveerd naargelang een signaleringslijst en hebben deze per observatie
uitgewerkt. De punten die we beschreven hebben in de signaleringslijst vinden wij van belang
omdat we hierdoor kunnen observeren hoe de groepsleiding met pestgedrag om gaat en hoe de
kinderen daar op reageren. Ook zijn deze punten van belang omdat we hierdoor konden
observeren welke initiatieven de groepsleiding nog meer nam. Deze punten vinden wij van belang
om proactief om te gaan met het gedrag van de kinderen.
Vaardigheden van de groepsleiding
Vaardigheden m.b.t. omgang met pestgedrag
Reactie op pestgedrag
Reactie op pestgedrag anders dan op ander
onacceptabel gedrag
Reactie van de kinderen
Andere vaardigheden
Positief bekrachtigen
Consequent handelen
Straffen
Toezicht houden
Preventief handelen
13 februari 2012 Klepel
Vaardigheden van de groepsleiding
Vaardigheden m.b.t. omgang met pestgedrag
Reactie op pestgedrag Als de kinderen pestgedrag laten zien dan
reageert de groepsleiding hier direct op. Dit
doen ze door de pester aan te spreken of wordt
het kind naar de trap gestuurd.
Reactie op pestgedrag anders dan op ander
onacceptabel gedrag
De groepsleiding reageert ongeveer gelijk op
ander onacceptabel gedrag. Zo spreken ze ook
het kind aan wat negatief gedrag vertoont.
Soms zie ik wel dat ze onacceptabel gedrag
negeren of hier niet op in gaan. Dit heb ik bij
pestgedrag niet gezien.
157
Reactie van de kinderen De kinderen begrijpen meestal redelijk goed dat
ze worden aangesproken. Soms reageren de
kinderen door andere de schuld te geven of
reageren ze ‘verbaasd’ alsof ze niets aan het
doen waren.
Andere vaardigheden
Positief bekrachtigen Er waren 2 groepsleidingen. De ene
groepsleiding gaf de kinderen steeds positieve
stimulering en zei er steeds is van als de
kinderen netjes aan het spelen waren. De
andere groepsleiding deed dit ook, maar wel
minder. Ook hoorde we de groepsleiding het
volgende zeggen; ‘ik irriteer me nu al een paar
dagen aan jou’.
Consequent handelen Als de groepsleiding op de groep aanwezig was
wisten ze goed wat er speelde en konden ze
consequent handelen. Soms was er geen
groepsleiding op de groep, ze waren dan op het
kantoor of buiten, en dan maakte de kinderen
daar misbruik van.
Straffen Meestal kregen de kinderen eerst een
waarschuwing, daarna moesten ze naar de trap
en 1 keer moest een kind daarna nog naar
boven. Achteraf werd er met de kinderen
gepraat over waarom ze naar de trap moesten.
Er werd niet verteld wat er verwacht werd van
de kinderen, wat wel acceptabel gedrag was en
waarom het huidige gedrag niet kan.
Toezicht houden Alle kinderen moesten mee naar buiten. De
kinderen moesten op 1 veld spelen, waar de
groepsleiding ze goed in de gaten kon houden.
De groepsleiding ging zelf ook mee naar buiten.
Als de kinderen binnen wilde spelen, moesten
ze eerst een plannetje maken en ging er een
groepsleiding mee naar binnen.
Preventief handelen Preventief handelen was moeilijk te observeren.
We hebben gezien dat er duidelijke afspraken
werden gemaakt met de kinderen over de
activiteiten en dat ze goed in de gaten houden
hoe de activiteit verloopt bij ieder groepje
kinderen.
158
21 maart 2012 Zeppelin
Vaardigheden van de groepsleiding
Vaardigheden m.b.t. omgang met pestgedrag
Reactie op pestgedrag Tijdens deze observatie heb ik geen pestgedrag
gesignaleerd.
Reactie op pestgedrag anders dan op ander
onacceptabel gedrag
Als de kinderen iets verkeerd doen wordt het
kind aangesproken. 1 keer werd een kind naar
de trap gestuurd.
Reactie van de kinderen De kinderen reageerden soms erg overdreven.
Ze waren niets verkeerd aan het doen, terwijl
dit toch echt zo was.
Andere vaardigheden
Positief bekrachtigen Er waren 2 groepsleidingen aanwezig. De
kinderen waren steeds buiten aan het spelen.
De groepsleiding gaf de kinderen 2 keer op een
hele middag een compliment.
Consequent handelen De kinderen waren tijdens deze observatie
grotendeels zelf aan het spelen. Buiten op
verschillende terreinen. Hierdoor kon de
groepsleiding niet goed zien wat er gebeurde en
niet consequent handelen.
Straffen Tijdens deze observatie heeft de groepsleiding
alleen een waarschuwing gegeven, meer
hadden de kinderen niet nodig.
Toezicht houden Alle kinderen gingen buiten spelen, allemaal op
verschillende plekken op het terrein. De
groepsleiding ging ergens zitten en de kinderen
konden naar haar toe gaan als ze haar nodig
hadden. We kregen het idee dat het niet altijd
duidelijk was waar de kinderen zich bevonden
en wat ze aan het doen waren.
Preventief handelen We hebben niets kunnen observeren van
preventief handelen.
159
28 maart 2012 Kameleon
Vaardigheden van de groepsleiding
Vaardigheden m.b.t. omgang met pestgedrag
Reactie op pestgedrag De groepsleiding reageerde direct als de
kinderen pestgedrag lieten zien. Dit kwam niet
veel voor tijdens deze observatie. Het kind
werd aangesproken en soms ook nog naar de
trap gestuurd. Vaak werkte deze groepsleiding
ook met elkaar een compliment geven.
Reactie op pestgedrag anders dan op ander
onacceptabel gedrag
Bij ander onacceptabel gedrag gebeurde
hetzelfde. Het kind werd aangesproken en werd
naar de trap gestuurd, waar er vaak achteraf
nog een gesprekje volgde.
Reactie van de kinderen De kinderen reageerden hier goed op. Soms
liepen ze automatisch naar de trap als ze
aangesproken werden.
Andere vaardigheden
Positief bekrachtigen Er waren 2 groepsleidingen aanwezig tijdens de
observatie. De groepsleiding werkte erg goed
met positieve aandacht en complimenten geven
aan de kinderen. Zo heeft ieder kind wel
verschillende keren een compliment gekregen.
Consequent handelen Als de groepsleiding aanwezig was op de groep
of de kinderen in de gaten hield dan kon de
groepsleiding erg goed inspelen en konden ze
goed consequent handelen. De kinderen hielden
goed in de gaten wanneer de groepsleiding op
de groep was en wanneer niet. De kinderen
maakte hier duidelijk misbruik van. Doordat de
groepsleiding niet de gehele situatie had gezien
konden ze niet consequent handelen. Zo kreeg
1 kind de schuld, waarbij een ander kind ook
aandeel bij had.
Straffen Soms werden de kinderen gelijk naar de trap
gestuurd, maar meestal was een waarschuwing
al voldoende. Als de kinderen naar de trap
werden gestuurd, werd er achter niet altijd een
gesprekje met ze gevoerd. 4 keer wel, 2 keer
niet.
160
Tijdens dit gesprek werd er gevraagd waarom
ze op de trap zaten en waarom ze dit gedrag
niet konden laten zien. Er werd niet gepraat
over wat er verwacht werd van de kinderen en
wat wel acceptabel gedrag was.
Toezicht houden Een paar kinderen wilden binnen spelen en
andere wilde buiten spelen. 1 groepsleiding
bleef binnen en de andere ging mee naar
buiten. Zodra de groepsleiding niet meer in de
buurt waren, omdat ze aan het kletsen waren,
naar het kantoor moesten of naar de wc zagen
de kinderen dit en maakte ze hier misbruik van.
Preventief handelen Preventief handelen was moeilijk te observeren.
We hebben gezien dat de groepsleiding veel
complimentjes gaf en gesprekjes aangaat met
de kinderen. Ook zorgde de groepsleiding voor
een positieve sfeer op de groep.
4 april 2012 Boemerang
Vaardigheden van de groepsleiding
Vaardigheden m.b.t. omgang met pestgedrag
Reactie op pestgedrag De kinderen lieten geen pestgedrag zien.
Reactie op pestgedrag anders dan op ander
onacceptabel gedrag
Als de kinderen niet luisterde naar de
groepsleiding of ander onacceptabel gedrag
lieten zien werden ze aangesproken en naar de
trap gestuurd. Achteraf werd er altijd een
gesprekje gehouden.
Reactie van de kinderen Sommige kinderen accepteerde direct als ze
werden aangesproken, bij andere kinderen
duurde dit soms wat langer. Hierbij lieten ze
soms dwingend gedrag zien.
Andere vaardigheden
Positief bekrachtigen Tijdens de observatie was er 2 groepsleiding
aanwezig. De ene groepsleiding gaf goed
complimenten en daagde de kinderen ook uit
om zelf complimenten te geven. De andere
groepsleiding deed dit minder. Ook hoorde we
de groepsleiding het volgende zeggen: ‘waarom
ben jij altijd degene die naar de trap moet?’.
Consequent handelen De groepsleiding kon erg goed consequent
handelen als ze op de groep waren.
161
Soms gebeurde er iets als er geen groepsleiding
in de buurt was en konden ze hier niet
consequent op reageren.
Straffen Dit was erg afhankelijk van de situatie. Soms
kreeg een kind alleen een waarschuwing, of
moest het gelijk naar de trap. Een ander kind
werd gelijk naar boven gestuurd. Als het kind
gestraft werd, dan werd er meestal een
gesprekje met hem/haar gevoerd. Dit gebeurde
2 keer niet. Tijdens deze gesprekjes werd er
niet verteld wat wel acceptabel gedrag is en
waarom het gedrag niet kan. Wel werd er
verteld wat er verwacht werd van de kinderen.
Toezicht houden Sommige kinderen gingen buiten spelen en
andere binnen spelen. De 2 groepsleiding bleef
beide binnen. De groepsleiding was binnen
bezig, waardoor ze buiten de kinderen niet
altijd goed in de gaten konden houden.
Preventief handelen Preventief handelen was moeilijk te observeren.
We hebben gezien dat de groepsleiding
complimenten gaf als de kinderen netjes aan
het spelen waren.
162
5.2.4 Bijlage: Signaleringslijst pestgedrag
Pestgedrag met woorden: Bijzonderheden
Vernederen De kinderen gunnen elkaar weinig en zeggen
bijvoorbeeld tegen elkaar dat het speelgoed
waar zij mee spelen, mooier is dan dat van
iemand anders en kraken de ander af.
Kleineren Elkaar kleineren kwam ook voor op MKT
Oostvoorne. Voorbeeld:
Er was een jongen die aan iemand vroeg of ze
vrienden waren, diegene antwoordde met ja.
Een ander kind vroeg vervolgens ook of ze
vrienden waren, toen was het antwoord nee.
Dit is een voorbeeld van kleineren. De kinderen
hebben een laag zelfbeeld en zijn negatief over
zichzelf wat tot gevolg heeft dat ze onzeker
zijn. Als een kind dan te horen krijgt dat het
niet als vriend beschouwd wordt door de ander,
dan wekt dit negatieve gevoelens op over
zichzelf.
Schelden X
Dreigen Kinderen waren elkaar aan het uitdagen in de
gymzaal.
Een voorbeeld: “Tegen niemand zeggen dat we
dit doen hé. Als je dat tegen iemand zegt dan
zijn we geen vrienden meer.”
Belachelijk maken X
Gemene briefjes schrijven X
Kinderen met bijnaam aanspreken Op een woning worden de kinderen door elkaar
aangesproken met een bijnaam. Namen werden
bijvoorbeeld verdraaid. Ook werden er namen
gebruikt die een negatieve lading hadden.
Lichamelijk:
Trekken aan kleding, duwen, sjorren De kinderen zitten met hun handen aan elkaar.
Ze houden er geen rekening mee dat ze de
ander pijn doen en wat dit voor gevolgen heeft
bij de ander. Ze stoppen er pas mee als de
groepsleiding hier iets van zegt.
Schoppen en slaan X
Krabben, bijten, haren trekken X
Met wapens: messen, stokken X
163
Door achtervolging enz. X
Achterna lopen, opjagen X
In de val laten lopen, klem zetten X
Opsluiten X
Door uitsluiting:
Doodzwijgen ( niet reageren op wat een kind
doet of zegt)
Nog een voorbeeld: Een groepje kinderen
waren geluidjes aan het maken aan tafel. Eén
kind vond dit vervelend en vroeg of ze op
wilden houden met het geluid maken. De
kinderen trokken zich hier niets van aan en
maakten zelfs nog harder geluid.
Op dit moment was er geen groepsleiding in de
buurt die dit corrigeerde. Toen het geluid
harder werd kwam er wel een groepsleiding om
dit gedrag aan te pakken. Ze gaf een
compliment aan de jongen die vroeg of ze wilde
stoppen met geluid maken omdat hij dit op een
correcte manier had gevraagd.
Uitsluiten (kind mag niet meedoen) Drie kinderen waren aan het samenspelen.
Twee kinderen vonden dat het derde kind niet
leuk meespeelde en begonnen het kind buiten
te sluiten.
164
5.2.5 Bijlage: Signaleringslijst (gedrag)stoornissen
Hechtingsstoornis
Zichtbaar op
de groep?
Aantal
kinderen
opmerkingen
1. Geremde reacties
ja
Nee
2. Overalerte reacties
ja
Nee
3. Tegenstrijdige reacties
ja
Nee
4. Gebrek aan duidelijke
binding
Geen onderscheid kunnen maken
tussen personen in sociale
relaties. En niet verschillend en
passend kunnen reageren op
verschillende personen
ja
Nee
5. Weinig gevoel voor tijd en
ruimte
ja
Nee
6. Wereld is ongestructureerd
(geen getalbegrip, niet
kunnen abstraheren, slecht
woordbeeld).
ja
Nee
7. Geweten is niet goed
ontwikkeld
ja
Nee
8. Geen vertrouwen in
volwassene
ja
Nee
9. Gaat oppervlakkige relaties
aan
ja
Nee
165
10. Wil de wereld om hem
heen onder controle houden
door deze te observeren,
taxeren en manipuleren
ja
Nee
11. Kan vernietigingsdrang
hebben tegen zichzelf, tegen
anderen (fysiek/verbaal
agressief, dwangmatig vreten,
stelen, vernielen, weglopen).
ja
Nee
12. Bij het handelen gaat het
kind te werk volgens het
lustprincipe.
ja
Nee
ADHD
Zichtbaar op
de groep?
Aantal
kinderen
opmerkingen
1. Moeite met concentreren
- Concentratie kan maar
even vastgehouden
worden.
- Kind heeft aansporing
nodig zich te kunnen
blijven concentreren.
ja
Nee
2. Behoeftebevrediging kan
moeilijk worden uitgesteld.
ja
Nee
3. Overbewegelijk friemelen,
wiebelen, rennen
ja
Nee
4. Praten veel
ja
Nee
5. Gebrek aan zelfbeheersing
(zeggen en doen bv. alles wat in
hun op komt en praten voor hun
beurt).
ja
Nee
166
6. Moeite met het volgen van
instructies
ja
Nee
7. Schatten risico’s/gevaren
onvoldoende in
ja
Nee
8. Hebben moeite met het
plannen van activiteiten
ja
Nee
9. Hebben moeite met
tijdsinschatting.
ja
Nee
10. Reageren fel en/of
impulsief
ja
Nee
PDD-NOS
Zichtbaar op
de groep?
Aantal
kinderen
Opmerkingen
1. Angstig gedrag in sociale
situaties
ja
Nee
2. Onhandig gedrag in sociale
situaties
ja
Nee
3. Wederkerigheid ontbreekt
in contact
ja
Nee
4. Kind maakt een eenzame,
gesloten indruk
ja
Nee
5. Gedraagt zich angstig
wanneer er veranderingen
gaan plaats vinden.
ja
Nee
6. Houd zich vast aan
bepaalde routines
ja
Nee
7. Kan zich koppig en driftig
uiten
ja
Nee
167
8. Heeft een vast
gedragspatroon
ja
Nee
9. Is overgevoelig voor
lichamelijke prikkels
(geluiden, aanrakingen beelden,
tempraturen)
ja
Nee
10. Is weinig gevoelig voor
lichamelijke prikkels
(geluiden, aanrakingen beelden,
tempraturen)
ja
Nee
11. Eigenaardig taalgebruik
- Loopt achter in
taalontwikkeling
- Gebruikt ouwelijke
taal
- Neemt taal letterlijk
ja
Nee
12. Heeft een onhandige of
stijve motoriek
ja
Nee
ODD
Zichtbaar op
de groep?
Aantal
kinderen
Opmerkingen
1. Is vaak driftig
ja
Nee
2. Maakt ruzie met
volwassenen
ja
Nee
3. Schikt zich niet naar regels
van volwassenen
ja
Nee
4. Is opstandig
ja
Nee
5. Ergert anderen
ja
Nee
168
6. Geeft anderen de schuld
van eigen fouten of gedrag
ja
Nee
7. Is prikkelbaar
ja
Nee
8. Ergert zich vaak aan
anderen
ja
Nee
9. Is vaak boos of geïrriteerd
ja
Nee
10. Is hatelijk en
wraakzuchtig
ja
Nee
CD
Zichtbaar op
groep?
Aantal
kinderen
Opmerkingen
1. Pest, bedreigt of intimideert
anderen
ja
Nee
2. Zet aan tot vechtpartijen
ja
Nee
3. Heeft een wapen en
gebruikt dit om andere fysiek
letsel toe te brengen
ja
Nee
4. Is lichamelijk wreed tegen
anderen
ja
Nee
5. Is lichamelijk wreed tegen
dieren
ja
Nee
6. Steelt
ja
Nee
7. Dwingt iemand tot seksueel
gedrag
ja
Nee
169
8. Sticht met opzet brand (om
anderen schade toe te
brengen)
ja
Nee
9. Vernield met opzet spullen
van anderen
ja
Nee
10. Liegt vaak of verbreekt
beloftes om iets door iemand
gedaan te krijgen
ja
Nee
11. Blijft ’s nachts weg
ja
Nee
12. Loopt van huis (instelling)
weg
ja
Nee
13. Spijbelt van school
ja
Nee
MCDD
Zichtbaar op
de groep
Aantal
kinderen
Opmerking
1. Intense angst of
gespannenheid
ja
Nee
2. Vrees of fobie voor
ongebruikelijke situaties of
voorwerpen
ja
Nee
3. Paniekaanvallen of
primitieve angst
ja
Nee
4. Momenten van
gedragsmatige terugval met
driftbuien en primitieve
woedeaanvallen
ja
Nee
170
5. Emotionele schommelingen
en stemmingsschommelingen
zonder duidelijke aanwijsbare
aanleiding.
ja
Nee
6. Frequente en bizarre
angstreacties
ja
Nee
7. Sociale desinteresse,
sociale contacten vermijden of
grenzeloos gedrag in het
contact
ja
Nee
8. Bestendige relaties met
leeftijdsgenoten ontbreken
ja
Nee
9. Haat-liefderelaties met
volwassenen
ja
Nee
10. Er is een gebrek aan
empathie
ja
Nee
11. Onlogische gedachtegang
of gedachtesprongen
ja
Nee
12. Geen goed onderscheid
tussen fantasie en realiteit
ja
Nee
13. Het makkelijk verward
raken
ja
Nee
14. Gedachte die overwaardig
zijn (grootsheidideeën,
ja
Nee
Angststoornissen
Zichtbaar op
de groep
Aantal
kinderen
Opmerking
1. Bang in situaties waarin er
contact is met anderen
ja
Nee
171
2. Maken zich over veel
dingen zorgen
ja
Nee
3. Vaak lichamelijke klachten
(buikpijn, misselijk, hoofdpijn)
ja
Nee
4. Niet naar school willen
ja
Nee
5. Specifieke angst voor één
bepaald ding
ja
Nee
172
5.2.6 Bijlage: Observatie (gedrag)stoornissen
Observatie groep ‘de Kameleon’.
Hechtingsstoornis.
Gebrek aan duidelijke binding: Alle acht aanwezige kinderen kwamen direct naar de observant toe
om dingen aan haar te vragen. Bijvoorbeeld waarom zij op de groep was en of zij ook groepsleiding
zou worden op de groep. Ook wilde de kinderen graag met de observant samenspelen. In dit
samenspel maakte ze geen onderscheid tussen groepsleiding en observant. Ze speelde
bijvoorbeeld op dezelfde manier samen met vaste groepsleiding als met de observant. Een aantal
kinderen wilde zelfs liever met de observant samenspelen dan met vaste groepsleiding. Dit gedrag
kan echter ook te maken hebben met de nieuwsgierigheid van de kinderen. Een nieuw persoon is
altijd spannend en daarom misschien interessant om mee samen te spelen.
Tegenstrijdige reacties: Dit zag de observant vooral terug in het sociale contact tussen kinderen en
groepsleiding en kinderen en de observant. Een kind wilde bijvoorbeeld graag dat de observant
naast haar kwam zitten tijdens het knutselen. Hij vroeg regelmatig welke kleur zij mooi vond en
gebruikte deze. Op een gegeven moment vroeg hij dit weer, toen groepsleiding een kleur koos
antwoordde hij: ‘oké, dan ga ik lekker een andere kleur kiezen’. Dit vond de observant
tegenstrijdig omdat hij hiervoor juist wel de kleuren koos die zij mooi vond. Tegenstrijdige reacties
zijn gesignaleerd bij twee kinderen.
Overalerte reacties: Vijf kinderen op de groep waren erg alert op wat er gebeurde in hun
omgeving. Ze hielden in de gaten waar groepsleiding was, wat groepsleiding zei en wat
groepsleiding aan het doen was. Ook hielden ze andere groepsgenoten in de gaten. Naast dat de
kinderen alles in de gaten hielden reageerde ze ook op veel dingen die in hun omgeving gebeurde.
Bijvoorbeeld door zich te mengen in een gesprek van twee groepsleiding.
Hebben van vernietigingsdrang: De vernietigingsdrang is geconstateerd bij één kind. Het uitte zich
in het kapot maken van spullen. Dit gebeurde erg bewust. Het kind was niet zichtbaar boos en
maakte een opgewekte indruk. Buiten het zicht van groepsleiding heeft hij spullen van de groep
kapot gemaakt. Toen het kind hierop aangesproken werd toonde hij weinig emotie. Hij leek hier
geen spijt van te hebben en verzon redenen waarom hij er niets aan kon doen dat het kapot was.
Geweten is niet goed ontwikkeld: Dit heeft de observant terug gezien bij het kapot maken van
spullen (zie criteria hierboven: ‘hebben van vernietigingsdrang’). Het kind leek geen spijt te hebben
dat het spullen kapot gemaakt had. In plaats van zijn excuses aan te bieden gaf hij verschillende
redenen op waarom hij er niets aan kon doen dat het kapot was. Hij maakte zich meer zorgen over
de straf die hij zou krijgen dan dat hij het erg vond dat de spullen kapot waren.
Verschillende kinderen op de groep pesten andere kinderen. In een interview met de
gedragswetenschapper kwam naar voren dat pesten te maken kan hebben met een niet goed
ontwikkeld geweten. Dit hoeft niet altijd het geval te zijn. Aangezien pesten veel voor kwam op de
groep hebben we ervoor gekozen dit toch bij dit criteria te noemen.
173
Wil de wereld om zich heen onder controle houden door deze te observeren, taxeren en
manipuleren: De kinderen hielden goed in de gaten wat er in hun omgeving gebeurde (zie criteria
‘overalerte reacties’). Daarnaast waren er kinderen die andere kinderen manipuleerde. Bijvoorbeeld
door te zeggen: ‘Als jij verteld aan andere kinderen hoe de toverstift werkt ben ik jouw vriend niet
meer’. Dit is gesignaleerd bij drie kinderen.
Handelen volgens het lustprincipe: De kinderen lieten gedrag zien dat voort leek te komen vanuit
hun behoefte. Wanneer een kind zag dat een groepsgenoot met leuk speelgoed aan het spelen
was, wilde het kind hier ook mee spelen en ging dat ook doen. Hierbij hield het geen rekening met
de groepsgenoot die al eerder met het speelgoed aan het spelen was. Dit is gesignaleerd bij vijf
kinderen.
ADHD.
Moeite met concentreren: Bijna alle kinderen op de groep leken moeite te hebben met het
concentreren. Ze konden hun aandacht niet lang bij een activiteit houden. Ze waren snel afgeleid
door prikkels in hun omgeving. Tijdens een activiteit gingen de kinderen bijvoorbeeld verder met
een andere activiteit die hun leuker leek, zonder de spullen van hun vorige activiteit op te ruimen.
Behoefte bevrediging kan moeilijk worden uitgesteld: Wanneer kinderen iets vroegen aan
groepsleiding en groepsleiding niet gelijk antwoord kon geven herhaalde ze hun vraag regelmatig.
Wanneer groepsleiding zei iets te gaan pakken voor een kind vroeg het kind in korte tijd vaak aan
groepsleiding of ze het al gepakt had.
Overbewegelijk: De kinderen bewogen veel, dit was vooral opvallend in hun spel. De kinderen
zaten eigenlijk nooit ergens stil te spelen. Ook wanneer ze aan de tafel aan het kleuren waren
konden de meeste kinderen niet een lange tijd stil zitten. Ze veranderde vaak van houding of
wiebelde op hun stoel.
Gebrek aan zelfbeheersing: De meeste kinderen zeiden en deden alles wat in hun op kwam.
Hierdoor zeiden ze vaak ook dingen die voor andere kinderen niet leuk waren. Daarnaast deden ze
regelmatig wat in hun op kwam zonder hier over na te denken of dit aan groepsleiding te vragen.
Ook trok een kind speelgoed uit de handen van een ander kind omdat hij er zelf ook mee wilde
spelen.
Moeite met het volgen van instructies: groepsleiding moest instructies vaak herhalen voordat de
kinderen deze opvolgde. Tijdens het uitvoeren van de instructie werden de kinderen afgeleid door
dingen in hun omgeving waardoor ze de instructie niet meer of onvolledig uitvoerde.
Reageren fel en/of impulsief: Een aantal kinderen konden snel boos of geïrriteerd raken wanneer
dingen niet gingen zoals zij wilde. Wanneer een groepsgenoot iets deed wat hij niet wilde zei het
kind hier bijvoorbeeld op een boze of geïrriteerde manier iets van.
174
PDD-NOS.
Kan zich koppig en driftig uiten: Een aantal kinderen konden driftig worden wanneer een kind iets
deed wat zij niet leuk vonden of wanneer groepsleiding ze corrigeerde.
ODD.
Is vaak driftig: Er was een kind vaak driftig. Dit kwam doordat hij last had van andere kinderen.
Deze kinderen deden dingen die hij niet leuk vond en hij werd hier boos over. Wanneer
groepsleiding hem corrigeerde reageerde hij ook driftig. Van andere kinderen heeft de observant
één of geen enkele driftige bui gezien.
Schikt zich niet naar regels van volwassenen: Wanneer groepsleiding regels stelde of kinderen
waarschuwde werd hier niet altijd naar geluisterd. Wanneer groepsleiding weg was deden ze vaak
toch de dingen wat van groepsleiding niet mocht. Ook luisterde bijna alle kinderen vaak niet in één
keer naar groepsleiding. Regelmatig was er een waarschuwing nodig voordat ze luisterde.
Ergert anderen: Veel kinderen op de groep deden dingen die andere groepsgenoten niet leuk
vonden. Wanneer een kind vroeg of groepsgenoten ergens mee wilde stoppen, stopte ze vaak niet
maar gingen er extra mee door.
Geeft anderen de schuld van eigen fouten: Wanneer een kind door groepsleiding aangesproken
werd op ongewenst gedrag gaven veel kinderen een groepsgenoot of een omstandigheid de schuld
van dit gedrag.
Is prikkelbaar: Een aantal kinderen op de groep (ongeveer drie van de negen) waren erg
prikkelbaar. Wanneer er iets niet naar hun zin ging of wanneer groepsgenoot iets deed wat zij niet
leuk vonden reageerde ze hier snel geïrriteerd op.
Ergert zich vaak aan anderen: De meeste kinderen konden weinig hebben van andere kinderen.
Wanneer een groepsgenoot iets deed wat het kind niet leuk vond raakte de meeste kinderen snel
geërgerd.
Is vaak boos of geïrriteerd: Wanneer er dingen gebeurde die de kinderen niet leuk vonden raakte
er een aantal (ongeveer drie kinderen) snel boos of geïrriteerd, dit was te zien aan hun reactie:
boos kijken en op een boze geïrriteerde manier praten.
Is hatelijk of wraakzuchtig: De meeste kinderen konden het niet van elkaar hebben dat een kind
een leuke activiteit deed en hij zelf niet. Hierdoor gingen ze bijvoorbeeld ongevraagd meedoen of
spullen afpakken van het andere kind. Wanneer een groepsgenoot iets deed wat een kind niet leuk
vond werd daar soms vanuit wraak op gereageerd door iets vervelends terug te doen.
175
CD.
Pest bedreigt of intimideert anderen: Kinderen op de groep pesten elkaar regelmatig. Meestal
gebeurde dit door dingen te doen die groepsgenoot niet leuk vond. Ook werden er vervelende
dingen over elkaar gezet en werden er partijen gevormd. Bijvoorbeeld twee tegen één.
Vernield met opzet spullen van anderen: Één kind op de groep had spullen kapot gemaakt van de
groep, dit was met opzet gebeurd. Het kind had namelijk al iets kapot gemaakt, hier was door
groepsleiding iets van gezegd. Daarna had het kind nog twee dingen kapot gemaakt. Dit had hij
gedaan zonder dat hij zichtbaar boos of geïrriteerd was. Hij maakte gedurende de tijd dat de
observant aanwezig was een opgewekte indruk.
Liegt vaak of verbreekt beloftes om iets door iemand gedaan te krijgen: De kinderen vertelde
tegen groepsleiding niet altijd de waarheid over wat er gebeurd was. Ook vertelde een kind aan de
observant dat hij ’s nachts van groepsleiding voor straf in zijn onderbroek buiten moest staan.
Observatie groep ‘de Boemerang’.
Hechtingsstoornis
Overalerte reacties: Een aantal kinderen van de groep letten overal op en reageerde hier ook op.
Wanneer een ander kind bijvoorbeeld een stukje cracker extra kreeg wilde een ander kind dit ook.
Wanneer groepsleiding samen iets bespraken bemoeide kinderen zich hier soms mee.
Gebrek aan duidelijke binding: Een meisje op deze groep wilde graag een spelletje doen met de
observant. Daarna wilde zij al haar activiteiten samen met de observant doen. De observant kreeg
zelfs een knuffel terwijl zij nog geen uur op de groep was.
ADHD
Moeite met concentreren: De kinderen wisselde vaak van activiteiten. De activiteiten vonden ze
snel niet leuk genoeg meer en wilde ze iets anders gaan doen.
Gebrek aan zelfbeheersing: De kinderen waren erg impulsief. Wanneer ze iets zagen wat ze wilde
doen deden ze dit, ook zeiden ze veel wat ze dachten. Wanneer ze hierop aangesproken werden
konden ze dit vervolgens wel goed aanpassen.
ODD
Ergert andere: Een aantal kinderen ergerde andere kinderen. Dit deden ze bijvoorbeeld door voor
een kind te gaan staan die een dansje liet zien aan groepsleiding. Ook werd er speelgoed afgepakt
van een kind.
Ergert zich vaak aan andere: Een aantal keer kwam het voor dat een kind zich ergerde aan een
ander kind terwijl er niet veel aan de hand leek te zijn. Een kind ergerde zich bijvoorbeeld aan een
groepsgenoot omdat hij de boter had opgemaakt.
176
CD
Pest bedreigt of intimideert anderen: Er werd niet veel gepest op de groep. De twee incidenten bij
ODD onder de criteria ‘ergert anderen’ waren twee voorvallen die door observant gezien zijn.
Liegt vaak of verbreekt beloftes: Een kind vertelde tijdens het eten een verhaal dat niet waar bleek
te zijn. Dit is eenmalig gesignaleerd tijdens de observatie op deze groep.
Observatie groep ‘de Klepel’.
Hechtingsstoornis
Overalerte reacties: Ongeveer vier kinderen op de groep letten overal op. Ze hielden alles in de
gaten wat er gebeurde. Wanneer groepsleiding dingen bespraken met elkaar, luisterde ze mee.
Ook hielden ze in de gaten wat andere kinderen aan het doen waren.
Observeert, taxeert en manipuleert: Vier kinderen op de groep observeerde wat er in hun
omgeving gebeurde. Ze hielden alles in de gaten en anticipeerde hierop. Bij één kind is
geobserveerd dat hij manipuleerde. Hij wilde niet dat een ander kind naar hem keek anders zou hij
bepaald broodbeleg niet aangeven.
ADHD
Moeite met concentreren: Bij zeven kinderen was terug te zien dat zij moeite hadden met het
concentreren van zichzelf. Vooral tijdens de lunch waren deze kinderen vaak afgeleid. Wanneer de
kinderen niet mochten praatten werd dit al snel vergeten en werd er weer gepraat. Ook tijdens hun
activiteiten waren ze snel afgeleid door dingen die in hun omgeving gebeurde.
Behoefte bevrediging kan moeilijk uitgesteld worden: Dit was terug te zien bij vijf kinderen.
Wanneer deze kinderen iets in hun hoofd hadden gingen ze dit gelijk doen. Ook het wachten tot
groepsleiding tijd had iets voor hen te pakken was lastig voor ze.
Overbewegelijk: Bij zes kinderen is gesignaleerd dat zij erg veel bewogen. Tijdens de lunch was stil
zitten lastig voor ze. Ze gingen constant verzitten, zaten aan alles wat op tafel stond en tikte met
hun voet tegen de stoel of tafelpoot. Wanneer groepsleiding zei dat ze hiermee moesten stoppen
lukte dit voor even.
Praten veel: Tijdens het eten werd er erg veel gepraat door alle zeven kinderen die aan tafel zaten.
Uiteindelijk moest groepsleiding tegen een aantal kinderen zeggen dat ze niet meer mochten
praten. Het niet praten was lastig voor de kinderen, de meeste kinderen die stil moesten zijn
begonnen toch weer met praten.
Gebrek aan zelfbeheersing: Bijna alle kinderen deden wat in hun hoofd op kwam. Soms vroegen ze
eerst aan groepsleiding of iets mocht, maar meestal niet. Vooral wanneer groepsleiding niet in de
buurt was deden ze wat ze wilde.
177
Moeite met het volgen van instructies: drie kinderen hadden moeite met het volgen van instructies.
Groepsleiding moest de instructies vaak herhalen voordat het kind deed wat er van hem verwacht
werd.
ODD
Is vaak driftig: Er was één kind die meerdere malen driftig werd gedurende de middag dat
observant kwam observeren. Het kind werd vooral boos wanneer dingen niet gingen zoals hij wilde.
Is opstandig: Er waren een aantal kinderen die groepsleiding tegenspraken. Bij twee kinderen viel
dit het meeste op. Deze kinderen spraken groepsleiding vaak tegen en deden dit op een brutale
manier.
Ergert anderen: Een aantal keer is gesignaleerd dat kinderen elkaar ergerde. De gebeurde
bijvoorbeeld door iets tegen een groepsgenoot te zeggen wat groepsgenoot vervelend vond. Bij
één kind werd dit erg vaak gesignaleerd bij vier andere kinderen ook maar in wat mindere maten.
Ergert zich vaak aan anderen: De meeste kinderen konden weinig van elkaar hebben. Bij zes
kinderen is gesignaleerd dat zij snel geïrriteerd reageerde op andere kinderen. De geïrriteerde
reacties werden ook regelmatig gesignaleerd op momenten dat groepsgenoten niets deden om een
ander kind te irriteren.
CD
Pest, bedreigt of intimideert: Er is bij drie kinderen op de groep regelmatig gesignaleerd dat zij
andere kinderen pesten. Dit gebeurde vooral in de vorm van uitdagen en het zeggen van
vervelende dingen.
Observatie groep ‘de Koekoek’.
ADHD
Moeite met concentreren: Bij drie kinderen is gesignaleerd dat zij moeite hebben met het
concentreren van zichzelf. Een kind wist niet meer wat hij ging doen terwijl hij het vlak daarvoor
nog wel wist en ging iets anders doen.
Hebben moeite met tijdsinschatting: Sommige kinderen wisten niet wanneer hun activiteit voorbij
was. Het duurde een halfuur, maar sommige dachten na tien minuten al dat het halve uur voorbij
was.
ODD
Is vaak driftig: Tijdens de observatie werd een kind driftig om iets wat voor observant niet iets leek
om erg boos over te worden. Hij was gedurende de dag prikkelbaar snel boos.
178
5.3 Bijlage: Interview en enquête
5.3.1 Bijlage: Gesprekstechnieken voor kinderen
Om een gesprek te kunnen voeren met jeugdigen tussen de vier en twaalf jaar is het volgende
belangrijk:
Communicatievoorwaarden:
Om tot een goed gesprek of een interview te komen, zijn er een paar communicatievoorwaarden
geformuleerd. De genoemde voorwaarden zijn niet alleen van toepassing voor het voeren van een
gesprek met jonge kinderen, maar ook voor communicatie met kinderen die ouder zijn en met
volwassenen.
- “Ga op dezelfde (oog)hoogte zitten als het kind;
- kijk naar een kind terwijl je spreekt;
- stel het kind op zijn of haar gemak;
- luister naar wat een kind zegt;
- laat met behulp van voorbeelden zien dat wat het kind zegt, effect heeft;
- vertel het kind dat het je moet zeggen wat het vindt of wil, omdat je het niet weet als het
kind het je niet vertelt;
- probeer spelen en praten te combineren;
- signaleer dat je het gesprek afbreekt en later zal voorzetten wanneer je merkt dat het kind
afhaakt;
- wanneer je een moeilijk gesprek hebt gehad, zorg dan dat het kind daarna tot zichzelf kan
komen.” (Delfos, 2010, p. 90).
Voorwaarden van metacommunicatie:
- “Maak het doel van het gesprek duidelijk;
- laat een kind weten wat je intenties zijn;
- laat een kind weten dat je feedback nodig hebt;
- laat een kind weten dat het mag zwijgen;
- probeer te benoemen wat je voelt en volg wat je voelt;
- nodig het kind uit zijn of haar mening over het gesprek te geven;
- maak metacommunicatie een vast onderdeel van je communicatie.” (Delfos, 2010, p. 96).
Gesprekstechnieken
Opbouw van een gesprek:
Een gesprek bestaat uit vijf verschillende fasen. Bij een interview worden deze fasen duidelijk
onderscheiden:
1. “De voorbereiding
2. de introductie
3. de startvraag
4. de romp
5. de afronding” (Delfos, 2010, p. 114).
179
Hoelang het gesprek duurt, is afhankelijk van verschillende zaken: de moeilijkheidsgraad van het
onderwerp, de spanning die het met zich meebrengt met betrekking tot het onderwerp, de leeftijd
van het kind, het belang van het onderwerp voor het kind vanuit het kind gezien en de
spanningsboog van het kind. De optimale duur van een goed gesprek is moeilijk aan te geven
omdat er nog geen onderzoek naar gedaan is, en omdat vele factoren een rol spelen. Bij jonge
kinderen onder de acht jaar, is een half uur –pratend en spelend – vrij lang en is het belangrijk dat
de omstandigheden gunstig zijn. Bij oudere kinderen kan een gesprek langer duren, maar niet
meer dan een uur. Soms is het beter om een gesprek in twee keer te voeren. Vooral in een
gesprek met jonge kinderen is dat effectief, korte gesprekken van tien minuten werken vaak beter
dan een gesprek van een half uur (Delfos, 2010).
De voorbereiding:
Voor een goede gespreksvoering is het noodzakelijk om warmte en respect te tonen voor de
persoon waar je mee in gesprek gaat. Het is van groot belang om je mentaal voor te bereiden op
een warme en respectvolle gemoedstoestand.
Als interviewer moet je stil staan bij de persoon waar je een gesprek mee gaat voeren en de
omstandigheden, en minder bij jezelf. De mentale voorbereiding kan bestaan uit dat je jezelf
realiseert dat het gesprek voor het kind vreemd, spannend of leuk kan zijn. Het gesprek wordt
bevorderd als je bezig bent met het belang van het kind. Je moet je kunnen aansluiten en inleven
in de belevingswereld van het kind en de signalen op kunnen vangen die het kind uitstraalt (Delfos,
2010).
Met een goede voorbereiding verhoog je de kans van slagen van een gesprek. In eerste instantie is
een goede voorbereiding de houding waarmee je het gesprek ingaat en in tweede instantie is dat
de inhoudelijke kant. Soms is het van belang om je inhoudelijk goed voor te bereiden, andere
keren is het juist belangrijk om over niet teveel voorkennis te beschikken. Bij een interview kan de
voorbereiding bestaan uit het bedenken en vaststellen van vragen die je wilt stellen. Voordat het
interview plaats zal vinden, moet de interviewer de vragen aandachtig doorlezen. De eerste keer
dat dit gedaan wordt is het nuttig voor de interviewer om zelf kennis van de gestelde vragen te
krijgen. De tweede keer dat de vragen doorgenomen worden is het nuttig om te realiseren wat de
vragen voor het kind mogelijk kunnen betekenen. De keren daarna zijn nodig om te repeteren,
zodat de interviewer de grote lijnen van de gestelde vragen zo goed mogelijk in gedachten heeft.
Als je een beeld probeert te krijgen van het verloop van het gesprek, kunnen er specifieke vragen
en doorvraagmogelijkheden worden bedacht (Delfos, 2010).
De introductie (voor een gesprek):
Als je jezelf voorstelt, is het belangrijk duidelijk te maken wie je bent en wat je komt doen. Het is
handig om eerst een doel te maken voor jezelf zodat je dit beter over kunt brengen naar kinderen.
Bij een interview zijn de volgende zaken van belang:
- “Voorstellen: wie is de interviewer?
- waarom dit interview?
- waarover dit interview?
- welk doel dient het interview?
180
- de mate van vertrouwelijkheid: wat gebeurt er met de informatie die de geïnterviewde
geeft?
- het opnemen van het interview: vindt de geïnterviewde het goed dat het gesprek wordt
opgenomen?
- de tijdsduur: Hoe lang gaat het interview duren”? (Delfos, 2010, p. 121).
Bij de introductie voor het gesprekskader zijn andere zaken van belang:
- “Duidelijk maken dat je de mening van het kind wilt weten over een bepaald onderwerp;
- uitleggen dat jij vragen stelt en van het kind graag antwoorden wilt;
- dat er geen goede of foute antwoorden zijn;
- uitleggen dat het niet de bedoeling is fantasieën, maar meningen en gevoelens te weten te
komen;
- duidelijk maken dat je alleen helpt als het kind er zelf echt niet uitkomt.” (Delfos, 2010, p.
125)
De startvraag:
Het is belangrijk hoe het hoofdonderwerp van een gesprek aangesneden wordt.
Bij jonge kinderen die het initiatief nemen tot een gesprek, komt het vaak voor dat het
hoofdonderwerp meteen wordt aangesneden. Bij het stellen van een vraag kan er naar een feit of
gebeurtenis gevraagd worden. Het gesprek start op deze wijze makkelijker voor kinderen. Tevens
is het heel zinnig om met jonge kinderen een activiteit te ondernemen tijdens je gesprek. Dit is
vooral belangrijk wanneer het gesprek spanning met zich meebrengt en angst kan oproepen in het
kind. Een activiteit zorgt ervoor dat de spanning afgebouwd wordt. Het kind kan door middel van
antwoord geven op de startvraag inzicht geven in het onderwerp van gesprek.
Het is belangrijk om een vraag te verzinnen die informatief is, niet te moeilijk te beantwoorden en
voor het kind meteen duidelijk is (Delfos, 2010).
De romp:
Na de start belandt het gesprek in een fase waar het allemaal om draait. Er vinden twee processen
gelijktijdig plaats tijdens deze fase. De ene fase is inhoudelijk en betreft het besproken onderwerp.
In de andere fase wordt aandacht besteed aan het onderhouden van een goede sfeer en relatie.
Het kind is ook met beide onderwerpen bezig, maar meer op het niveau van het wel of niet
doorgaan met het gesprek. Hier zijn de communicatievoorwaarden van belang. In de romp speelt
de spanningsboog, de motivatie en de warmte van het gesprek een hele belangrijke rol.
Het komt voor dat kinderen in dit gedeelte van het gesprek weerstand en vermoeidheid gaan
vertonen (Delfos, 2010).
Het is van belang om te letten op de manier waarop de vragen gesteld worden, om de hoeveelheid
verkregen informatie zo groot mogelijk te maken. Het kind de gelegenheid geven om vrijuit te
praten en een luisterende houding tonen, biedt het kind meer ruimte om zijn of haar verhaal te
vertellen. Open vragen geven vooral oudere kinderen de ruimte om te vertellen wat zij belangrijk
vinden. Jonge kinderen geven vaak minder, maar wel accurate informatie bij het stellen van open
vragen. Afwisseling met gesloten vragen is vaak nodig (Delfos, 2010).
181
Afronding:
Aan het eind van het gesprek moet aandacht worden besteed aan emoties en vragen die het
gesprek bij de ander heeft opgeroepen. Het kind moet het gesprek met een positief gevoel af
kunnen sluiten. Als je het gesprek afrond, kun je dit het beste aankondigen. Dit is zeker bij jonge
kinderen van toepassing omdat zij de codes van gesprekken nog onvoldoende kennen. Daarnaast
is het goed om tijdens de afronding nog even het doel te herhalen en om mede te delen wat er met
de informatie gedaan gaat worden. Ook moet duidelijk zijn voor het kind of er nog een vervolg
gesprek zal komen of niet (Delfos, 2010).
Vraagtechnieken:
Er zijn verschillende soorten vragen die gesteld kunnen worden. Van open tot gesloten vragen,
suggestieve vragen en doorvragen. Het vergt zorgvuldigheid van de interviewer om respect voor
het kind te hebben en datgene wat het kind wil vertellen. Jonge kinderen kunnen minder geneigd
zijn om de vragen te beantwoorden. Zij communiceren vaak liever door middel van een spelletje te
spelen. Door middel van spel kan een jong kind dingen duidelijk maken (Delfos, 2010).
Er bestaan veel verschillende soorten vragen, hieronder een overzicht:
vraagtechnieken omschrijving
Open vragen Vragen waar een onbeperkt aantal antwoorden
op mogelijk zijn.
Gesloten vragen Vragen waar een beperkt aantal antwoorden.
Toonvragen Vragen waarop de vrager het antwoord weet en
niet zeker is of de bevraagde dat ook weet en
vraagt kennis te tonen.
Retorische vragen Vragen waarop het antwoord voor vrager en
bevraagde duidelijk is en ze dat van elkaar
weten.
Doorvragen Vragen die op een opmerking, een zinsdeel
doorgaan.
Suggestief vragen Vragen die een antwoord suggereren.
Meervoudig vragen Vragen die meer dan een vraag tegelijk
behelzen.
Vraag herhalen Herhalen van een vraag.
Vraag verduidelijken Uitleg geven over de vraag.
Tegendeelvragen Een vraag stellen om een tegenreactie uit te
lokken.
Waarom - vragen Een vraag stellen om naar verantwoording en
motivatie te vragen.
Antwoord herhalen Antwoord herhalen.
Antwoord samenvatten Antwoord samenvatten.
Samenvattend vragen Vraag waarin een samenvatting van wat de
ander gezegd heeft besloten ligt.
(Delfos, 2010, p. 135)
182
Technieken die we gaan gebruiken bij het interviewen van kinderen zijn:
Open vragen:
Door het stellen van open vragen krijgen wij volledige informatie van het kind. Dit is bruikbaar
voor ons onderzoek omdat we zo een concreet beeld krijgen van de situatie waarin gepest wordt.
Gesloten vragen daarentegen geven ons onvoldoende informatie omdat vragen dan alleen met ‘ja’
of ‘nee’ te beantwoorden zijn.
Doorvragen:
Wanneer kinderen ‘vage’ of ‘onduidelijke’ antwoorden geven op de vragen, dan proberen we hier
zoveel mogelijk op door te vragen om een goed beeld te schetsen van de situatie waarin gepest
wordt.
Vraag verduidelijken:
Als de kinderen de vraag niet begrepen hebben, dan verduidelijken wij onze vraag door
bijvoorbeeld de vraag op een andere manier te stellen of door een voorbeeld te geven.
Antwoord samenvatten:
Het kan voorkomen dat vooral oudere kinderen een lang antwoord kunnen geven op de gestelde
vragen. Wanneer dit gebeurt, is het voor de interviewer goed om het gegeven antwoord samen te
vatten om terug te kunnen koppelen of het antwoord goed begrepen is.
“Kinderen van een jaar of tien zij er moreel op gericht een goed kind te zijn. Het is daarom van
belang om suggestieve vragen te vermijden en alert te zijn op sociaal wenselijke antwoorden. De
kans op sociaal wenselijke antwoorden neemt af als ieder antwoord welkom is en de vragen niet
gesloten zijn”. (Tijs, 2011, p. 38).
183
5.3.2 Bijlage: Literatuur interview
De volgende literatuur hebben we gebruikt bij de voorbereiding, uitvoering en verwerking van de
verschillende interviews die we gehouden hebben. We hebben de afdelingscoördinator Annemarie
Dekker, de gedragswetenschapper Anneke Reijnders en de groepsleiding geïnterviewd.
Stellen van vragen
Bij het stellen van vragen is het belangrijk dat je op een aantal dingen let. Het is belangrijk dat de
vragen niet sturend of suggestief zijn. Als je de vraag hebt gesteld, blijf je stil en je wacht tot
iemand antwoord geeft. De vragen die je stelt zijn helder. Je stelt zo weinig mogelijk vragen, het
gaat om het verhaal van de geïnterviewde.
Wanneer iemand stil blijft na het stellen van je vraag, probeer de stilte niet te doorbreken. Je zou
de vraag op een andere manier kunnen stellen. Blijf rustig en begrijpend reageren (D.B. Baarda,
2007).
Bij de voorbereiding van het interview hebben we er voor gezorgd dat we open vragen maakte, we
hebben elkaar hierbij geholpen en vragen aangepast. We hebben de vragen zo opgeschreven dat
de vragen helder waren en dat de geïnterviewde werd uitgelokt om veel te vertellen.
Communiceren
Tijdens het interview vinden wij het belangrijk goed te luisteren en de ander non-verbaal en
verbaal te stimuleren. Non verbaal kunnen we dit doen door middel van onze houding,
gelaatsuitdrukking, stemvolume en het houden van stiltes. Verbaal kunnen we dit doen door het
laten horen dat we luisteren, door ‘ja, ja’, ‘hm-mm’ of het herhalen van de laatste woorden van de
ander (D.B. Baarda, 2007).
Doorvragen
Doorvragen vinden we bij het houden van het interview een belangrijk hulpmiddel. Er zijn
verschillende manieren waarop je kunt ‘doorvragen’. Bij doorvragen gaan we geen nieuwe
onderwerpen aankaarten en leggen we geen antwoorden in iemands mond. Er is de ‘algemene
doorvraag’ en de ‘specifieke doorvraag’. Bij de algemene doorvraag vragen we om meer
uitgebreide informatie. Zoals bv ‘Kun je daar wat meer over vertellen?’. Bij de specifieke doorvraag
gaat het om verduidelijking of nadere uitleg van het antwoord, je stelt vragen zoals: ‘Hoe zit dat
dan precies?’ of ‘Wat bedoel je daar precies mee?’ (D.B. Baarda, 2007).
Samenvatting
Een samenvatting vinden we belangrijk als we een onderwerp hebben afgerond. Het doel hierbij is
dat we nagaan of we de ander goed begrepen hebben. Een samenvatting vertelt kort en bondig het
verhaal. Hierbij proberen we zoveel mogelijk de woorden en karakteristieke termen van de
geïnterviewde te gebruiken. Het geven van de samenvatting is ook belangrijk voor de volgende
redenen: we structureren hierdoor het gesprek, we geven aan dat we goed geluisterd hebben, we
leggen tegenstrijdigheden in het verhaal van de geïnterviewde bloot, we ronden het onderwerp af
en maken een makkelijke overgang naar een volgend onderwerp (D.B. Baarda, 2007).
184
Probleem
Tijdens een interview kunnen zich situaties voordoen waardoor de interviewer of geïnterviewde uit
zijn rol valt of de ander in moeilijkheden brengt. We kunnen dan als volgend reageren in de
volgende situaties:
Probleem Reactie interviewer
Er wordt tijdens het interview naar je mening
gevraagd.
Je reageert niet op dat moment, je kunt na het
interview reageren.
De geïnterviewde weidt te veel uit. Je wacht af tot er een geschikt moment is, en
dan onderbreek je hem vriendelijk maar
duidelijk.
De geïnterviewde spreekt zichzelf tegen. Je confronteert hem op een respectvolle manier
met de tegenstrijdigheid.
De geïnterviewde is onzeker. Je stelt hem op zijn gemak.
De geïnterviewde raakt (hevig) geëmotioneerd. Je toont medeleven, pauzeert en/of ga over na
een ander onderwerp.
Je dreigt de controle over het interview te
verliezen.
Je blijft rustig, je kijkt je vragen na en probeer
de draad weer op te pakken. Je kunt eventueel
een pauze inlassen.
(D.B. Baarda, 2007).
Type interview
We hebben gekozen voor een halfopen interview. Bij een halfopen interview zijn er een aantal
vragen over het onderwerp bedacht. Deze vragen willen we tijdens het interview beantwoord
hebben. Hiernaast hebben we de mogelijkheid, naar gelang de situatie, ter plekke nog eigen
vragen te bedenken. Hierdoor worden we tijdens het interview redelijk vrij gelaten om te reageren
op het gene wat de geïnterviewde zegt.
Dit is voor ons een fijne manier van interviewen, omdat niet alles vast ligt en we op dat moment
nog dingen kunnen aanpassen. Het lijkt ons als geïnterviewde een fijne manier van interviewen
omdat je redelijk vrij wordt gelaten in je antwoorden.
185
5.3.3 Bijlage: Interview groepsleiding kennis/vaardigheden/houding,
inclusief analyse
Interview Kameleon
1. Wat zijn de groepsregels? Hangen ze ergens op?
- We lopen rustig door de groep.
- We blijven van elkaar af.
- We luisteren naar groepsleiding.
- We ruimen onze spullen op.
- We praten op een aardige manier tegen elkaar.
Hangen op de groep.
2. Is er een groepsdoel? Zoja wat is het? Hoe vaak wordt het besproken?
Geen groepsdoel.
3. Worden er boekjes voorgelezen over pesten? Films gekeken? Andere dingen?
Nee, soms gesprekjes maar dan meer naar aanleiding van situaties rondom pesten.
4. Is er iets afgesproken over het melden van een eventueel pestprobleem? Zoja wat?
Bespreken in de vergadering.
Rapporteren in het care 4-systeem van opvallende gedragingen.
5. Is er een vertrouwenspersoon? Hoe werkt dit? Speelt dit bij de kinderen?
Ja er is een vertrouwenspersoon, maar er wordt geen gebruik van gemaakt.
6. Wat wordt er preventief gedaan om de sfeer op de groep positief te houden?
Elkaar complimenten laten geven.
Even uit de boosheid.
De kinderen geven nu ook uit zichzelf complimenten naar elkaar.
Interview Boemerang
1. Wat zijn de groepsregels? Hangen ze ergens op?
- We zijn aardig voor elkaar.
- We helpen elkaar.
- Niet rennen door de groep.
- We maken geen spullen kapot.
- We schelden niet.
Hangen niet meer op, is vorige week kapot gegaan. Wordt wel weer opnieuw opgehangen.
2. Is er een groepsdoel? Zoja wat is het? Hoe vaak wordt het besproken?
Er is het groepsdoel; We zijn aardig voor elkaar.
Dit wordt iedere avond besproken. De kinderen kunnen hiermee een groepsbeloning winnen.
186
3. Worden er boekjes voorgelezen over pesten? Films gekeken? Andere dingen?
Niet specifiek. Pestgedrag gesprekjes worden met regelmaat gedaan.
4. Is er iets afgesproken over het melden van een eventueel pestprobleem? Zoja wat?
Nee.
5. Is er een vertrouwenspersoon? Hoe werkt dit? Speelt dit bij de kinderen?
De vrouw komt iedere 2 weken kletsen met de kinderen. De kinderen maken hier niet echt gebruik
van. Zeggen eerder dingen als dat ze meer friet willen eten en niet meer bij dat groepsgenootje op
de kamer willen slapen.
6. Wat wordt er preventief gedaan om de sfeer op de groep positief te houden?
Gesprekjes aangegaan.
Handvatten hoe een situatie anders aanpakken.
Positieve stimulering.
Interview Koekoek
1. Wat zijn de groepsregels? Hangen ze ergens op?
- We blijven van elkaar af.
- We praten netjes tegen elkaar.
- We blijven van elkaars spullen af.
- We gaan netjes om met spullen
- Proberen om moeilijke dingen met volwassenen te bespreken.
Hangen op het prikbord.
2. Is er een groepsdoel? Zoja wat is het? Hoe vaak wordt het besproken?
Ja, wij letten op onszelf. Wordt wel te weinig mee gedaan. Maar als het goed gaat is er een
groepsbeloning.
3. Worden er boekjes voorgelezen over pesten? Films gekeken? Andere dingen?
/
4. Is er iets afgesproken over het melden van een eventueel pestprobleem? Zoja wat?
/
5. Is er een vertrouwenspersoon? Hoe werkt dit? Speelt dit bij de kinderen?
Ja, ze komt 1 keer in de 2 weken op de groep. Speelt niet echt bij de kinderen.
6. Wat wordt er preventief gedaan om de sfeer op de groep positief te houden?
Kinderen worden kort gehouden.
187
Interview Klepel
1. Wat zijn de groepsregels? Hangen ze ergens op?
- We laten elkaar uitpraten.
- We spreken met 2 woorden.
- We houden de groep schoon.
- Voorzichtig met spullen op de groep.
- We blijven van elkaar af.
- We zeggen geen rare woorden en schelden niet.
- We gaan naar groepsleiding als we de ruzie niet zelf kunnen oplossen.
- We bemoeien ons niet met andere kinderen.
- We helpen elkaar.
- We kijken elkaar aan als we praten.
Hangen op.
2. Is er een groepsdoel? Zoja wat is het? Hoe vaak wordt het besproken?
Nee, nu niet. Dat hebben we weleens een tijdje gedaan. Complimenten geven, we letten op ons
zelf. Dit werd dan iedere dag besproken.
3. Worden er boekjes voorgelezen over pesten? Films gekeken? Andere dingen?
Boekjes waarin pesten voorkomt worden tijdens de bedgang voorgelezen, ook zijn er films waar
pesten weleens in voorkomt. We kiezen de films en boekjes niet speciaal daarvoor uit, het is meer
toeval.
4. Is er iets afgesproken over het melden van een eventueel pestprobleem? Zoja wat?
We melden alles in care 4 rapportageprogramma.
5. Is er een vertrouwenspersoon? Hoe werkt dit? Speelt dit bij de kinderen?
Ja, de kinderen gebruiken haar vooral om te klagen over de groepsleiding. Ze neemt dit serieus en
kinderen maken er gebruik van.
6. Wat wordt er preventief gedaan om de sfeer op de groep positief te houden?
Zelf proberen zoveel mogelijk voor te zijn. Weet welke kinderen niet leuk samen spelen.
Activiteiten voorstructureren door van te voren afspraken te maken.
188
Analyse interview
1. Wat zijn de groepsregels? Hangen ze ergens op?
Analyse
We blijven van elkaar af \\\
We praten netjes tegen elkaar \
We blijven van elkaar spullen af \\
We gaan netjes met elkaars spullen om \\
Problemen en moeilijke dingen bespreken met een volwassenen \
We laten elkaar uitpraten \\
We spreken met 2 woorden \
We houden de groep schoon \\
We zeggen geen rare woorden en schelden niet, we zijn aardig voor elkaar \\\\
Naar groepsleiding als ruzie niet zelf wordt opgelost \
We bemoeiend ons niet met andere kinderen \
We helpen elkaar \
We kijken elkaar aan als we praten \
We lopen rustig door de groep \
We luisteren naar de groepsleiding \
Groepsregels hangen op \\\\
We hebben ervoor gekozen om de regels die maar op 1 groep genoemd werd niet als algemene
groepsregels mee te nemen. Dit omdat ze niet terreinbreed genoemd werden.
Antwoord
Op de meeste groepen hangen de groepsregels op, meestal op een centrale plek. De groepsregels
op de verschillende groepen komen redelijk overeen, soms zijn ze alleen anders verwoord maar
hebben ze wel dezelfde intentie.
Het komt neer dat op de groepen er de volgende groepsregels gelden:
- We blijven van elkaar af
- We zijn aardig tegen elkaar (we schelden niet)
- We blijven van elkaar spullen af
- We laten elkaar uitpraten
- We houden de groep schoon
- We helpen elkaar
- We lopen rustig door de groep
2. Is er een groepsdoel? Zoja wat is het? Hoe vaak wordt het besproken?
Analyse
- Nee: \\
- Ja, we zijn aardig voor elkaar (iedere avond besproken): \
- Ja, we letten op onszelf (te weinig aan gedaan): \
189
Antwoord
Op niet veel groepen is er een groepsdoel. Op 1 groep is er een groepsdoel ‘we zijn aardig voor
elkaar’, en deze wordt iedere avond besproken. Als deze behaald is volgt er een groepsbeloning.
Op een andere groep is er ‘we letten op elkaar’, maar de groep geeft zelf aan dat ze hier te weinig
mee doen.
3. Worden en boekjes voorgelezen over pesten? Films gekeken? Andere dingen?
Analyse
- Nee: \\\
- Ja, maar is meer toeval: \
- Gesprekjes naar aanleiding van situaties: \\
Antwoord
Er zijn wel boekjes en films over pesten op de groepen, maar deze zijn daar niet specifiek voor
aangekocht. Het is meer een toeval.
Wel geven de groepen aan dat er wel gesprekjes met de kinderen zijn maar aanleiding van een
situatie rondom pesten.
4. Is er iets afgesproken over het melden van een eventueel pestprobleem? Zoja wat?
Analyse
- Bespreken vergadering: \
- Care 4 systeem rapportage: \\\
- Melden pestprobleem voor de kinderen niet duidelijk: \\
Antwoord
De groepsleiding meldt het pestprobleem door het op de vergadering te bespreken en op te
schrijven in het rapportage systeem.
De groepsleiding geeft aan dat er niets is afgesproken over hoe de kinderen een pestprobleem
kunnen melden.
5. Is er een vertrouwenspersoon? Hoe werkt dit? Speelt dit bij de kinderen?
Analyse
- Ja er is een vertrouwenspersoon: \\\\
- Geen gebruik van gemaakt: \\
- Niet over serieuze dingen: \
Antwoord
Er is een vertrouwenspersoon, deze vrouw komt iedere 2 weken met de kinderen praten. De
kinderen zeggen vooral dingen als dat ze niet samen willen slapen met een groepsgenootje, ze
klagen over de groepsleiding of ze willen meer friet eten.
Er wordt niet veel gebruik van gemaakt om te praten over ‘serieuze dingen’.
190
6. Wat wordt er preventief gedaan om de sfeer op de groep positief te houden?
Analyse
- Zelf proberen zoveel mogelijk voor te zijn: \
- Weet welke kinderen niet leuk samen spelen: \
- Activiteiten voorstructureren: \
- Kinderen worden kort gehouden: \
- Gesprek aangaan: \
- Positieve stimulering: \
- Elkaar complimenten laten geven: \
Antwoord
Groepsleiding geeft een eigen invulling aan hoe ze preventief de sfeer op de groep positief houden.
Iedere groep geeft andere handelingen aan zoals;
- Zelf proberen zoveel mogelijk voor te zijn
- Weet welke kinderen niet leuk samen spelen
- Activiteiten voorstructureren (afspraken maken)
- Kinderen worden kort gehouden
- Gesprek aangaan
- Positieve stimulering
- Elkaar complimenten laten geven
191
5.3.4 Bijlage: Interview groepsleiding, pestgedrag
Zoals u weet zullen wij het gaan hebben over pesten. Dit interview zal gaan over hoe u pestgedrag
terug ziet op de groep waar u werkt.
1. Wat verstaat u onder pesten?
Dit zijn al kleine dingen zoals: uitlachen, uitsluiten, andere benamingen geven aan een
kind, negatieve gevoelens oproepen bij een ander, roddelen, klikken, negeren, het bewust
pijn doen van een ander, schoppen, slaan, bijten, spugen, op elkaar letten en hierop heftig
reageren.
a. Wat is voor u de grens met plagen?
De grens is er best snel, we gaan er best snel op in als we iets zien. Zodra we
merken als een kind zich vervelend voelt. Voor het ene kind kan het erger zijn dan
voor de ander, zo kan het ene kind soort van buitengesloten worden bij een spel.
Het ene kind denkt dan, prima, ik zoek wat anders om te doen, maar een ander
kind kan dit zich erg aantrekken. De grens is in hoeverre het plagen het kind
aantast. Pesten is onbewust een goede manier om kinderen voor zichzelf te laten
opkomen. Als een kind dit niet kan, is het de taak van de volwassene om het kind
hierbij te helpen. Het een beetje plagen, kunnen deze kinderen niet. Het is snel
gemeen bedoeld, en vaak vatten de anderen het zo verkeerd op dat het leuk
iemand plagen al niet meer van toepassing is. Het zelfbeeld van de kinderen is vaak
zo verstoord dat plagen gewoon niet meer gaat. Ze kunnen weinig hebben.
Er wordt vaak verschil gemaakt tussen fysiek pestgedrag, zoals slaan, duwen en schoppen, en
psychisch pestgedrag, zoals negeren, kleineren, uitschelden, uitlachen en buitensluiten.
2. Hoe ziet u fysiek pestgedrag terug op de groep?
a. Wanneer komt dit voor (bepaalde situaties?)? Herhaaldelijk/Langdurig?
Het gebeurt nooit uit het niets, er speelt altijd wat af van te voren, zoals een
duwtje geven of een ‘gekke bek trekken’. Het stapelt zich vaak op. Het is vaak
uitdagen, maar kinderen vatten dit vaak negatief op waardoor het geen positief
gedragingen zijn. Echter zijn er niet bepaalde specifieke situaties waarin het
gebeurd, het kan altijd voorkomen.
b. Hoe reageert het kind bij wie dit gebeurt?
Kinderen reageren heel snel doordat ze weinig kunnen hebben en hierdoor reageren
ze ook heftiger op anderen dan eigenlijk nodig.
3. Hoe ziet u psychisch pestgedrag terug op de groep?
a. Wanneer komt dit voor (bepaalde situaties?)? Herhaaldelijk/Langdurig?
De kinderen weten heel goed bij we ze terecht kunnen om even te plagen of
pesten, ze weten precies elkaars zwakke punten, vaak is dit op familie gericht.
b. Hoe reageert het kind bij wie dit gebeurt?
Ook hier reageren de kinderen snel en heftig omdat ze weinig kunnen hebben.
192
Het verschil tussen pesten en plagen is soms lastig te benoemen, ik zal een aantal vragen stellen
om zo meer duidelijkheid te krijgen over het niveau van het pesten op de groepen.
4. 3Met welke reden denkt u dat de kinderen pesten?
Als een kind zelf erg emotioneel is gunt het kind een ander het geluk niet, wil het andere
kind laten voelen wat het kind zelf voelt.
5. Vindt u dat er sprake is van een groep tegen één persoon, of één tegen één?
Dit is verschillend, het ligt geheel aan de situatie. Als het gebeurt dat een groep tegen één
persoon is, speelt zich dit vaak af in spelletjes verband. Zo kunnen drie kinderen samen
aan het spelen zijn, een vierde kind wil meedoen en vraagt dit, hierop antwoord één van de
drie kinderen ‘nee’, dit is vaak de dominantste en anderen volgen dan.
6. Is het kind weerbaar tegen wat gezegd of gedaan wordt?
De meesten vinden dit erg lastig, de meesten lossen het dan ook op door naar
groepsleiding te komen en het te vertellen. Sommigen zijn hier wel in te sturen door
bijvoorbeeld te vragen of ze zelf al hebben gezegd of ze het vervelend vinden wat er
gebeurt.
7. Zijn het altijd dezelfde personen die ‘de dupe’ zijn en die erboven staan?
Het zijn vaak dezelfde kinderen waar ‘nee’ tegen wordt gezegd. Ook zijn het vaak dezelfde
kinderen die slim genoeg zijn om te weten wie ze tegenover zich hebben zitten en waar ze
diegene mee kunnen pakken. Toch is niet één kind steeds het slachtoffer, ze kunnen goed
de afweging maken van wie heb ik voor me en waar kan ik dit kind mee pesten. De meest
beschadigde kinderen zijn vaak degenen die de gemeenste dingen kunnen zeggen over en
tegen een ander.
Binnen een groep zijn er met betrekking tot pesten nog meerdere rollen dan slachtoffer en pester
aan te wijzen, de volgende vragen zullen hier over gaan.
8. Hoe ziet u de rol van meeloper terug op de groep?
We zijn deze kinderen wel terug, zo kunnen ze samen aan het spelen zijn en als iemand
vraagt of die ook mee mag doen zeggen ze ‘ja’. Als een ander uit het groepje dan ‘nee’
zegt, zegt het eerste kind, ‘o nee van mij mag het toch ook niet’, ze gaan mee met de
‘leider’ van dat moment. Sommige kinderen zijn bang voor een bepaald kind, deze passen
zich dan aan, aan de mening van dit kind.
9. Hoe ziet u de rol van verdediger terug op de groep?
Dit gebeurt wel, zo valt het soms op dat de grootste pestkop het ook kan opnemen voor
degene die gepest wordt.
10. Hoe ziet u de rol van buitenstaanders terug op de groep?
Als dit voorkomt zijn dit vaak nieuwe of jonge kinderen op de groep. Deze kinderen kennen
de groep nog niet of snappen nog niet alles. Hierdoor bemoeien ze zich niet met elkaar.
Maar over het algemeen zijn de buitenstaanders er niet.
3 Vindt u dat er sprake is van twee gelijken of is er sprake van een machtsverschil? Vindt u dat er
sprake is van bewust willen kwetsen of is het speels en spontaan, op een grappige manier?
193
5.3.5 Bijlage: Interview met kinderen
1. Wat is pesten en hoe uit dit gedrag zich op de groep?
- uitschelden van groepsleiding;
- uitdagend gedrag vertonen;
- duwen;
- slaan;
- klikken;
- rare dingen zeggen.
Een aantal kinderen geven aan dat zij gepest worden, maar zelf ook pesten. Zij zeggen dat ze dit
leuk vinden. Als ze gepest worden reageren ze vaak door het andere kind terug te pesten. Een
jongen wist aan te geven dat een meisje op de groep hem ook pestte. Later toen we hier op terug
kwamen door te vragen hoe dit pesten eruit zag, gaf hij aan dat dit meer plagen was. We vroegen
hem of hij dit verschil kon benoemen. Hij zei dat plagen meer voor de gein is en dat pesten niet
leuk is. Iemand anders zei dat hij niet wilde pesten, maar dat hij dit automatisch wel doet omdat je
het gedrag van anderen overnam. Dit gebeurde niet altijd bewust. De kinderen vertelden ons dat
er één iemand op school was die altijd pestte. Dat uitte zich in boe roepen, met takken gooien naar
andere kinderen en anderen uitlachen. De kinderen waren bang voor die klasgenoot.
2. Waarom pesten kinderen elkaar denk je?
- Omdat je elkaar niet mag;
- Je vindt iemand niet leuk;
- Iemand anders heeft mooie kleren waar je jaloers op bent;
- Nieuw iemand op de groep;
- Niemand wil spelen met diegene dus wordt er daarom gepest.
3. Zie je weleens dat een kind gepest wordt?
Ja, pestgedrag komt veel voor op de groepen. Er wordt geduwd, geslagen en kinderen schelden op
elkaar. Ook worden kinderen bij hun bijnaam genoemd.
4. Wat gebeurt er dan?
De meeste kinderen komen niet of nauwelijks voor elkaar op. Ze vinden dit moeilijk omdat
onzekerheid een grote rol speelt. Ze geven aan namelijk bang te zijn om dan zelf gepest te
worden. Wanneer er gepest wordt, bemoeien ze zich er niet mee of pesten ze juist mee.
5. Als je gepest zou worden, aan wie zou je dat dan vertellen?
Hier kwamen verschillende antwoorden uit:
- aan de groepsleiding;
- aan een vertrouwenspersoon die een keer in de twee weken op de groep is;
- ouders, broers/zusjes, familie;
- aan de juffrouw op school;
- aan een knuffelbeer op kamer, dit lucht op.
194
6. Zeggen kinderen weleens vervelende dingen tegen elkaar of tegen jou die je niet fijn vindt?
Zo ja, wat zeggen ze dan?
De meeste kinderen gaven aan dat zij uitgescholden worden. Veel kinderen hebben een bijnaam
die vaak gebruikt wordt om mee te schelden. Sommige kinderen rennen ook achter elkaar aan en
knijpen en duwen elkaar. Een jongen heeft de bijnaam “pandabeer” die vaak tegen hem gebruikt
wordt, dit vindt hij niet leuk. Sommige kinderen gaven aan dat ze voor rotkind uitgemaakt worden.
Een jongen vond het fijn om een rondje te rennen als hij gepest werd om zijn boosheid eruit te
krijgen. De jongen werd hier rustig van.
7. Zeg je zelf weleens vervelende dingen tegen anderen? Zo ja, wat bijvoorbeeld?
Kinderen die pesten, worden zelf meestal ook gepest. Het is een patroon wat moeilijk te
doorbreken is. Het ene kind geeft een reactie op wat de ander zegt en laat zich niet uitschelden. De
ander negeert het, loopt weg en besteedt er geen aandacht aan. Het viel ons op dat ieder kind een
andere manier had om hiermee om te gaan.
195
5.3.6 Bijlage: Interview met groepsleiding & gedragswetenschapper
Interview groepsleiding
1. Van de gedragswetenschapper heb ik begrepen dat de stoornissen ADHD, ODD, CD en
hechtingsstoornis het meest op de groepen voorkomen. Hoe kenmerken deze stoornissen
zich op de groep.
De groepsleiding ziet de volgende kenmerken terug: aantrekken afstoten, oppositioneel gedrag,
eerste reactie is altijd nee wanneer ze iets moeten doen, ze zijn snel boos, tonen
grensoverschrijdend gedrag, kunnen zich niet verplaatsen in een ander, kunnen niet goed luisteren
en zijn impulsief in hun gedrag. Groepsleiding gaf aan dat bijna alle kenmerken van
gedragstoornissen terug te zien zijn op de groep.
2. Hoe beïnvloeden de gedragstoornissen de sfeer op de groep?
Wanneer er iets kleins gebeurd reageren de kinderen snel en fel op elkaar, ze letten enorm op
elkaar en kunnen weinig van elkaar hebben. Iets kleins wordt vaak heel groot gemaakt. De
kinderen denken ergens recht op de te hebben en eisen dit op. Kinderen hebben bijvoorbeeld de
instelling: “ik had dit kussen dus ik mag op dat gedeelte van de bank zitten, ga je niet weg dan sla
ik jou”. Sommige kinderen gebruiken hun stoornis ook een beetje als excuus. Ik heb ADHD dus ik
denk niet na, ik heb een hechtingsstoornis dus ik kan me niet in een ander verplaatsen, ik heb
ODD dus ik ben oppositioneel.
3. Is er een gedragsprobleem of stoornis waarbij pesten een veel voorkomend kenmerk is?
Pesten komt vooral voor bij de hechtingsstoornis. De meeste kinderen die een hechtingsstoornis
hebben pesten ook. Dit komt volgens groepsleiding doordat kinderen met een hechtingsstoornis
zich moeilijk in een ander kunnen verplaatsen. Zij weten niet hoe hun pesterijen voor het
slachtoffer kan voelen.
4. Zijn er ook kinderen met gedragsproblemen en stoornissen die vaak het slachtoffer worden
van pesten? Welke gedragstoornissen zijn dit?
Dit zijn dezelfde kinderen en heeft volgens de groepsleiding niet te maken met de stoornis.
Kinderen met een hechtingsstoornis pesten, maar zijn ook het slachtoffer van pesten.
Groepsleiding kan zich voorstellen dat kinderen met autisme sneller het slachtoffer van pesten
worden. Dit denken zij omdat deze kinderen wat anders zijn in hun reactie en hun gedrag. Er
zitten geen kinderen met autisme op de groep dus dit kan groepsleiding niet uit ervaring zeggen.
5. Hoe beïnvloeden de gedragsproblemen en stoornissen het pesten op de groepen?
Het beïnvloed de sfeer doordat kinderen kunnen zich niet in een ander verplaatsen en daardoor
weinig begrip kunnen opbrengen. Kinderen reageren geïrriteerd op dingen die helemaal niet
gemeen bedoelt zijn, ze vatten alles verkeerd op. De kinderen hebben continue het idee dat ze
oneerlijk bejegend worden of overgeslagen worden. Bovenstaande dingen hebben volgens
groepsleiding veel met de hechtingsstoornis te maken. Kinderen met en hechtingsstoornis hebben
geen liefde ervaren en kennen het onvoorwaardelijke in een sociale relatie niet. Ze hebben een
laag zelfbeeld en vatten dingen gezegd worden daardoor al snel negatief of als pesterij op.
196
Samenvatting gesprek na het interview.
Ondanks al het negatieve kun je met deze groep goed over pesten praten, de kinderen staan er
voor open. Dit komt volgens groepsleiding omdat het door hun bespreekbaar gemaakt worden.
Tijdens gesprekken komt bijvoorbeeld aanbod wat pesten voor gevoel bij het slachtoffer teweeg
kan brengen. Pesten gebeurd vaak uit boosheid en deze boosheid is vaak te herleiden naar de
situatie van de pester. De groepsleiding houdt de situatie bespreekbaar door bijvoorbeeld te
zeggen: ‘ zij doet zo lelijk over jou vader omdat zij juist haar vader mist’. Ook kan het erg helpen
om gevoelens van het kind te benoemen wanneer het kind boos of in conflict is. Soms worden
kinderen hier nog bozer door, dit omdat je de vinger op de zere plek legt. Door het toch te
benoemen maak je het bespreekbaar en kan het kind erover praten. Na de boze bui kunnen
kinderen vaak aangeven dat hun boosheid inderdaad ligt aan dat wat groepsleiding benoemde en
kunnen ze erover praten. Kinderen schamen zich soms over wat er in hun leven is gebeurd en
willen dit geheim houden. Wanneer je benoemd dat je weet wat er is gebeurd durven ze erover te
praten en hoeven ze dit niet meer geheim te houden.
Interview gedragswetenschapper Anneke Reijnders.
1. Binnen Horizon zijn er kinderen opgenomen met verschillende gedragsproblemen. Welke
gedragsproblemen komen er voor op de groepen en hoe kenmerken deze zich?
ADHD, ODD, PDD-NOS en hechtingsstoornis komt veel voor binnen MKT-Oostvoorne. Niet alle
kinderen bij MKT Oostvoorne zijn gediagnosticeerd met een stoornis. Wel zie je bij veel kinderen
zonder diagnose kenmerken van ODD of hechtingsstoornis terug. De gedragswetenschapper
vertelde dat zij het idee heeft dat hechtingsstoornis veel vaker voorkomt. Daarnaast ziet zij bij veel
kinderen met een hechtingsstoornis ook kenmerken van andere stoornissen terug. PDD-NOS is een
stoornis dat eigenlijk geen gedragstoornis is maar deze kinderen laten door hun PDD-NOS vaak
gedragsproblemen zien waarvoor ze behandeld worden bij MKT Oostvoorne. Naast
gedragstoornissen komen ook gedragsproblemen veel voor op de groepen van MKT Oostvoorne.
Deze gedragsproblemen uiten zich in het moeite hebben met gezag, niet luisteren en druk zijn
(deze drukte komt dan niet voort vanuit ADHD).
2. Komen de volgende gedragstoornissen voor op de groepen?:
Ticstoornissen zoals Gilles de la tourette
Deze stoornis komt weleens voor maar niet vaak.
Selectief mutisme
Komt ook niet veel voor.
Angststoornissen zoals:
o Separatieangststoornis
o Sociale fobie
o Enkelvoudige fobie
o Algemene angststoornis
Dwangstoornis
Stemmingsstoornis (depressie, dysthemie)
Andere vormen van autisme’
197
o Asperger
o Klassiek autisme
o MCDD
Voor alle bovenstaande stoornissen geldt dat kinderen bij komen bij MKT Oostvoorne voor hun
gedragsproblemen/stoornissen behandeld worden. Bovenstaande stoornissen kunnen voorkomen
maar kinderen worden dan niet voor deze stoornis behandeld. Ze worden behandeld voor hun
gedragsprobleem/stoornis. MCDD is wel een interessante stoornis die vaker terug te zien is bij MKT
Oosvoorne.
3. Is er een gedragstoornis waarbij pesten een kenmerk is. zo, ja welke is dit.
Kun je ook vertellen hoe pesten eruitziet bij deze kinderen?
Echte gedragstoornis zijn ODD en CD bij allebei de stoornissen komt pesten voor, maar vooral bij
CD. Het pesten wat deze kinderen doen hangt samen met een stuk gewetensontwikkeling. Pesten
komt bij alle kinderen voor. Bij CD is het geweten niet goed ontwikkeld waardoor kinderen heel
hard kunnen pesten zonder daar spijt over te voelen. Veel kinderen op MKT Oostvoorne kunnen
wel spijt hebben, maar bij kinderen met CD is dit vaak niet aanwezig. ODD is de voorloper van CD
bij deze kinderen is het geweten nog in ontwikkeling en dan hoop je dat je daarin nog kan sturen.
Veel kinderen met gedragsproblemen (dus die nog geen stoornis hebben) en ook kinderen met een
gedragstoornis kunnen een opmerking maken wat pestachtig is maar kunnen achteraf bedenken
dat het niet aardig was. Zolang kinderen dat nog hebben kun je de kinderen hierin sturen door
bijvoorbeeld duidelijke grenzen aan te geven.
4. Heeft dit pesten voor deze kinderen een bepaalde functie? Zo, ja wat voor functie?
Kinderen op een groep willen allemaal bepaalde aandacht. Je ziet op groepen hetzelfde als in de
maatschappij. Door ellebogenwerk probeer je jezelf omhoog te werken ten kosten van anderen. Op
groepen zie je deze groepsdynamiek ook. Er is altijd een strijd wie van de kinderen bovenaan de
toren staat en hoe je daar zelf kunt komen. De kinderen die bovenaan de toren staan zijn vaak
juist de kinderen die je daar niet wil hebben. Deze kinderen kunnen onderhandse invloed
uitoefenen op groepsgenoten. Het is niet het hardop pesten wat bij deze kinderen voorkomt maar
het invloed uitoefenen op anderen. Ze weten dat groepsgenoten bang voor hen zijn en maken daar
gebruik van. Dit doen ze door bijvoorbeeld te zeggen: ‘als je dit aan groepsleiding vertelt dan…’.
5. Is er een verschil tussen het pesten wat kinderen zonder stoornis doen en de manier van
pesten waarop kinderen met een stoornis pesten. Zo, ja wat is dit verschil?
Zie vraag drie, dit heeft vooral te maken met gewetensontwikkeling.
198
6. Zijn er ook kinderen met een gedragstoornis die vaak het slachtoffer zijn van pesten? Zo,
ja bij welke stoornis en hoe komt dit volgens jou?
Wanneer ik logisch nadenk zijn dit kinderen met en internaliserende problematiek. Deze kinderen
zijn vaak wat stiller en wat meer op de achtergrond. Kinderen met externaliserende problematiek
worden minder gepest. Op MKT Oostvoorne worden vooral kinderen behandeld met
externaliserende problematiek. Er wordt naar mijn idee niet extreem veel gepest. Er wordt veel uit
boosheid gezegd en niet met het idee om te pesten.
199
5.3.7 Bijlage: Interview groepsleiding, stoornissen
Interviewvragen
1. Van de gedragswetenschapper heb ik begrepen dat de stoornissen ADHD, ODD, CD en
PDD-NOS het meest op de groepen voorkomen. Hoe kenmerken deze stoornissen zich op
de groep.
2. Hoe beïnvloeden de gedragstoornissen de sfeer op de groep?
3. Is er een gedragsprobleem of stoornis waarbij pesten een veel voorkomend kenmerk is?
4. Op welke manier pesten deze kinderen?
5. Zijn er ook kinderen met gedragsproblemen en stoornissen die vaak het slachtoffer worden
van pesten? Welke gedragstoornissen zijn dit?
6. Hoe komt het volgens jullie dat deze kinderen vaak het slachtoffer zijn van pesten?
7. Hoe beïnvloeden de gedragsproblemen en stoornissen het pesten op de groepen?
Interview groepsleiding van ‘de kameleon’
De groepsleiding vertelde dat alle kinderen op de groep pesten. Zij ziet wel vooral een verband
tussen pesten en ADHD en pesten en hechtingsstoornis. Kinderen met een hechtingsstoornis
gunnen groepsgenoten niets. Wanneer een groepsgenoot iets heeft wat leuk is vinden anderen dit
vervelend en pesten het kind zodat het kind het niet meer leuk heeft. Kinderen met een
hechtingsstoornis kunnen zich moeilijk inleven in anderen. Hierdoor weten zij niet wat de gevolgen
van pesten kunnen zijn voor andere kinderen. Bij kinderen met een hechtingsstoornis wordt er
voornamelijk gepest op een manipulerende manier. Bij ADHD komt pesten voor in de vorm van het
verstoren van het spel van andere kinderen. Ze zien speelgoed waar zij graag mee willen spelen en
denken er niet bij na of dit wel kan. Soms is een groepsgenoot ergens mee aan het spelen en
verstoren zij het spel door het speelgoed af te pakken of mee te spelen. Daarnaast wordt er meer
gepest door kinderen die niet goed in hun vel zitten of door kinderen die erg boos zijn. Wanneer
een kind een slechte dag heeft of een boze bui heeft pest hij meer dan wanneer hij goed in zijn vel
zit. Kinderen met een laag zelfbeeld worden sneller het slachtoffer van pesten, zij verplaatsen zich
ook gemakkelijk in de slachtoffer rol. Dit doen ze door te klikken en zich snel aan andere kinderen
te ergeren. Pesten heeft volgens de groepsleiding ook te maken met de leeftijd. Sommige kinderen
zijn nog erg jong waardoor zij nog niet geleerd hebben hoe pesten bij een ander kan voelen. De
wat oudere kinderen kunnen zich niet inleven omdat dit bij hen niet ontwikkeld is.
Interview groepsleiding van ‘de koekoek’
Groepsleiding van ‘de Koekoek’ vertelde dat pesten op alle groepen weleens voorkomt en dus ook
bij hun. Op dit moment is pesten bij hen actueel. Er is één jongen die zich regelmatig gepest voelt.
Pesten op de groep kan zich uiten in het uitdagen van elkaar, vervelende opmerkingen maken en
een vreemd gebaar maken achter de rug van volwassenen om. Groepsleiding van ‘de Koekoek’ kan
niet een bepaalde stoornis linken waar pesten een veel voorkomend kenmerk van is. Iedereen op
de groep pest elkaar. Wel zien zij dat het kind met de angststoornis vaak het slachtoffer is van
pesten. Dit komt volgens groepsleiding omdat het kind gedragingen van groepsgenoten verkeerd
interpreteert. Het kind voelt zichzelf snel gepest terwijl dit vaak niet de bedoeling van
groepsgenoten is. Hier wordt op de groep regelmatig over gepraat (Koekkoek, 2012).
200
Interview groepsleiding ‘de klepel’
Groepsleiding ziet veel pestgedrag op de groep terug. Vooral bij de kinderen met een
hechtingsstoornis zien zij veel pestgedrag terug. Volgens de groepsleiding van de Klepel komt dit
omdat deze kinderen zich moeilijk in een ander kunnen verplaatsen. Doordat zij zich niet in een
ander kunnen inleven, weten zij niet hoe het voor een ander voelt als zij diegene pesten. Ook
kunnen kinderen met hechtingsstoornis impulsief zijn, dit beïnvloedt het pesten. Dit geldt ook voor
kinderen met ADHD. De kinderen die impulsief zijn doen dingen die zij graag willen zonder er eerst
over na te denken. Hierdoor denken zij niet na over wat hun gedrag voor gevoel bij groepsgenoten
kan veroorzaken. Ook vanuit gevoelens van oneerlijke bejegening kan gepest worden. Kinderen
voelen zich snel benadeeld. Hierdoor kunnen zij anderen pesten maar ook kunnen zij snel het
gevoel hebben gepest te worden. Deze kinderen hebben vaak een laag zelfbeeld, wanneer er iets
gezegd wordt wat niet vervelend op pesterig bedoeld is wordt dit vaak wel zo opgevat. De
groepsleiding van de Klepel ziet geen bepaalde stoornis terug waarbij de kinderen vaak slachtoffer
worden van pesten. De kinderen pesten iedereen, dit heeft niet te maken met een bepaalde
stoornis. Door logisch na te denken, denkt groepsleiding dat kinderen met autisme sneller het
slachtoffer kunnen worden. Deze kinderen hebben vaak wat rare en vreemde gedragingen
waardoor zij gepest kunnen worden. Zij hebben geen kinderen met autisme op de groep dus
kunnen ze dit niet uit ervaring zeggen.
Interview groepsleiding ‘de boemerang’
De groepsleiding vertelde me dat er niet veel gepest wordt op de groep. Wanneer er gepest wordt
lachen of schelden de kinderen elkaar uit of maken ze elkaar zwart. Ook ziet zij terug dat kinderen
samen een ander kind pesten. De groepsleiding ziet verschillen tussen het pesten wat de jongere
kinderen doen en wat de oudere kinderen doen. De jongere kinderen pesten om het pesten. Het
pestgedrag en de reden waarom gepest wordt gaat vaak nergens over. Oudere kinderen dagen
anderen kinderen uit zodat deze boos worden. Oudere kinderen negeren andere kinderen vaker
bewust. Op de groep wordt veel gewerkt aan de groepssfeer, dit vindt de groepsleiding erg
belangrijk. Door de sfeer op de groep goed te houden wordt volgens de groepsleidster veel
pestgedrag voorkomen. De groepsleidster ziet het meest het pestgedrag terug bij de kinderen met
hechtingsstoornis en met ADHD. De kinderen met ADHD zijn impulsief en denken daardoor niet
goed na over de gevolgen van het pesten ook zegt zij dat kinderen met ADHD zich moeilijker in
kunnen leven in de ander. Kinderen met een hechtingsstoornis pesten op een kleinerende manier.
Ook bij deze kinderen ziet zij terug dat zij zich moeilijk in een ander kunnen inleven. Daarnaast
komt pesten ook veel voor wanneer kinderen boos zijn. Ze roepen dan vervelende en kwetsende
dingen naar groepsgenoten. Slachtoffers van pesten zijn volgens de groepsleiding vaak de kinderen
met de meeste conflicten met groepsleiding, de groepsleiding kon hier niet goed een stoornis aan
verbinden.
201
5.3.8 Bijlage: Analyse van enquête
Analyse enquête
We hebben gekozen voor een enquête omdat we hierdoor antwoorden kregen van verschillende
groepsleidingen van verschillende groepen. Dit zorgde dat er een algemeen en terrein breed
antwoord uit de enquête kwam. Hieronder kunt u de analyse van de enquête terugvinden. 15
groepsleiding van verschillende groepen hebben deze ingevuld.
1. Wat is pesten?
Analyse
De volgende termen wordt zoveel keer genoemd:
- opzettelijk/bewust: 9 van de 15
- lichamelijk of geestelijk: 9 van de 15.
Voorbeelden: uitdagen, kleineren, uitschelden.
Antwoord
60% van de groepsleiding noemt de termen opzettelijk of bewust pijn willen doen. Ook benoemt
60% van de groepsleiding dat deze pijn fysiek of geestelijk kan zijn.
De groepsleiding omschrijft pesten als een ander opzettelijk pijn willen doen. Dit kan zowel verbaal
als non – verbaal.
2. Wat zijn de verschillende vormen van pesten? Geef voorbeelden.
Analyse
Fysiek pesten: 11 van de 15 groepsleiding.
Verbaal pesten: 10 van de 15 groepsleiding.
Emotioneel pesten: 0 van de 15 groepsleiding.
Antwoord
Fysiek en verbaal pesten kan de meeste groepsleiding goed onderscheiden. Ook kunnen ze hier
duidelijke voorbeelden bij geven. Zoals; slaan of schoppen en schelden.
De vorm emotioneel pesten benoemt de groepsleiding niet, maar geeft hier wel voorbeelden van
zoals; negeren en buiten sluiten.
3. Wat is het verschil tussen plagen en pesten?
Analyse
Onderstaande begrippen werden meer dan 1 keer genoemd door de 15 groepsleiding.
Plagen:
- Gelijkwaardigheid: 4/15
- Niet kwetsen: 10/15
- Wederzijds: 3/15
- Geintjes maken: 6/15
- Vorm van een grapje: 2/15
202
Pesten:
- Leven beschadigen: 5/15
- Regelmaat: 3/15
- Niet weten wanneer je moet ophouden: 3/15
- Intentie kwetsen: 11/15
Antwoord
Bij plagen worden vooral woorden als; gelijkwaardigheid, niet kwetsen, wederzijds, geintjes
maken, vorm van een grapje en erom lachen genoemd.
Bij peten worden vooral woorden als; regelmatig, niet weten wanneer ze er mee op moeten
houden, leven beschadigen en de intentie op te kwetsen.
4. Wat zijn de oorzaken van pesten?
Analyse
- Afwijkend uiterlijk: 4/15
- Jaloers: 3/15
- Wraak: 2/15
- Niet assertief: 3/15
- Pester onzeker: 5/15
- Frustratie: 2/15
- Laag zelfbeeld: 2/15
- Niet gelukkig: 2/15
- Groepsdruk: 2/15
Antwoord
De oorzaken van pesten worden door de groepsleiding vooral bij de kinderen gelegd zoals;
afwijkend uiterlijk, laag zelfbeeld, de pester is onzeker…. Er wordt door de groepsleiding niets
gezegd over de oorzaken bij de ouders. Van de hoofdoorzaken van pesten word de reden van
pesten uit frustratie genoemd. De andere hoofdredenen worden nauwelijks genoemd.
5. Wat zijn de gevolgen van pesten?
Analyse
Gevolgen voor pester:
- Afzondering: 1/15
- Onzekerheid: 8/15
- Lichamelijke klachten: 1/15
- Emotionele klachten: 4/15
- Deuk in zelfvertrouwen: 1/15
- Minder weerbaar: 1/15
- Slaapproblemen: 1/15
- Angst: 6/15
- Eenzaam: 3/15
- Negatief zelfbeeld: 5/15
203
- Verdriet hebben: 4/15
- Terug pesten: 4/15
- Minder sociale contacten: 2/15
- Ongelukkig: 1/15
- Depressie en suïcidaal: 3/15
- Minderwaardigheid: 1/15
- Faalangst: 2/15
- Moeite met vertrouwen: 1/15
- Agressie: 2/15
Antwoord
Door de groepsleiding worden er alleen gevolgen voor het slachtoffer genoemd. Er wordt niets
gezegd over de gevolgen voor pester, meeloper en toeschouwers.
De gevolgen die genoemd worden voor het slachtoffer zijn vooral onzekerheid, angst, laag
zelfbeeld, verdriet hebben, depressie en psychische gevolgen.
6. Wat zijn de verschillende rollen met betrekking tot pesten?
Analyse
- Pester (of dader): 14/15
- Slachtoffer (of gepeste): 13/15
- Middengroep:
meeloper: 13/15
verdediger: 1/15
buitenstaander: 2/15
Antwoord
Door de groepsleiding worden de rollen van pester (ook wel dader genoemd), slachtoffer en
meeloper genoemd. Bijna alle groepsleiding benoemt deze 3 rollen. Een enkele groepsleiding
benoemt nog de rollen van buitenstaander of omstander. De rollen van de middengroep (meeloper,
verdediger en buitenstaander) zijn minder goed gekend. De rol van de meeloper is redelijk goed
gekend. De rollen van verdediger en buitenstaander niet.
7. Wat doe je als je pestgedrag signaleert?
Analyse
- Aanspreken van bewust persoon: 5/15
- Aangeven dat je pestgedrag niet tolereert: 3/15
- Collega’s op de hoogte stellen: 1/15
- Praten met pester: 5/15
- Positieve aandacht voor het slachtoffer: 1/15
- Praten met het slachtoffer: 3/15
- Serieus nemen: 1/15
- Pestcontract tekenen: 1/15
- Direct reageren: 5/15
204
- Kijken naar assertiviteit van slachtoffer: 1/15
- Groepsgesprek: 7/15
- Consequentie leggen op pestgedrag: 3/15
- Spiegelen: 1/15
- Complimenten laten geven: 2/15
Antwoord
De groepsleiding reageert redelijk hetzelfde als ze pestgedrag signaleren. Ze spreken de bewuste
persoon aan, praten met de pester en slachtoffer en ze hebben een groepsgesprek.
De groepsleiding reageert direct op het pestgedrag. Sommige groepsleiding geeft ook aan dat ze
een consequentie leggen op het pestgedrag en andere groepsleiding geeft duidelijk aan dat ze
pestgedrag niet tolereren.
8. Hoe reageren de kinderen daarop?
Analyse
- Begrijpen: 5/15
- Oorzaak leggen bij de ander: 2/15
- Ontkennen: 2/15
- Verbaasd: 1/15
- Zeggen dat ze meelopers zijn, bang om gepest te worden: 1/15
- Bang pester aan te geven: 2/15
- Onder de indruk: 1/15
- Goed: 5/15
Antwoord
De groepsleiding geeft aan dat de kinderen het meestal begrijpen, ze vatten het goed op. Ook
geven sommige groepsleiding aan dat als de kinderen elkaar een compliment moeten geven dit
ervoor zorgt dat ze elkaar positief bekijken. Ook geeft de groepsleiding aan dat sommige kinderen
de oorzaak leggen bij andere kinderen en dat sommige kinderen bang zijn om de pester aan te
geven.
9. Reageer je anders op pestgedrag dan op ander onacceptabel gedrag? Leg uit.
Analyse
Nee (7/15) Ja (8/15)
- Reageer het zelfde
- Kijk naar de ernst van het gedrag
- Gesprek met de kinderen
- Complimenten geven
- Snel mogelijk oplossen
- Hekel aan pesten, flinke consequentie
- Veel verdriet en schade voor de
toekomst
- Ander kind is er de dupe van
- Kan het niet negeren of even laten gaan
- Direct stoppen
205
Antwoord
De groepsleiding is redelijk verdeeld over het antwoord op deze vraag. De helft geeft aan dat ze
niet anders op pestgedrag reageren dan op ander onacceptabel gedrag. Wel kijken ze naar de ernst
van het onacceptabel gedrag of gaan ze een gesprek aan met de kinderen. Dit doet deze
groepsleiding ook bij ander onacceptabel gedrag.
De andere helft van de groepsleiding geeft aan dat ze wel anders op pestgedrag reageren dan op
ander onacceptabel gedrag. Dit doen ze omdat ze een hekel hebben aan pesten. Ze vinden dat
pestgedrag direct gestopt moet worden, dus kunnen ze het niet even negeren of laten gaan. Ook
reageert deze groepsleiding anders omdat een ander kind de dupe is van het pesten en dit kan veel
schade geven in de toekomst.
10. Hoe vind je het om op deze manier met pesten om te gaan
Analyse
- Noodzakelijk: 1/15
- Mag tastbaarder: 1/15
- Prima: 9/15
praten, bewustmaking: 1/15
duidelijk voor de kinderen: 8/15
- Sta er achter, maar ken niet veel andere manier: 1/15
- Meestal goed, had liever gehad dat er niet gepest werd: 1/15
Antwoord
De ervaring van de groepsleiding om op deze manier met pestgedrag om te gaan bevat meer dan
de helft prima. Het is duidelijk voor de kinderen en ze vinden het goed om op deze manier met
pestgedrag om te gaan.
Groepsleiding geeft aan dat ze er achter staan maar ook niet veel andere manieren kent. 1
groepsleiding geeft aan dat ze liever heeft dat er helemaal niet gepest wordt, een andere
groepsleiding zegt dat het tastbaarder gemaakt mag worden voor de kinderen.
11. Wat vind jij van pesten?
Analyse
- Soms begrijpelijk: 1/15
- Mag niet getolereerd worden, onder geen geding (verschrikkelijk, erg, niet goed): 13/15
- Iedereen mag zichzelf zijn: 3/15
Antwoord
De groepsleiding is redelijk eensgezind over hoe ze over pesten denken. Alle groepsleiding vindt
het verschrikkelijk, erg en het mag niet getolereerd worden. De groepsleiding vindt dat iedereen
zichzelf mag zijn, iedereen hoort zich gewaardeerd en veilig te voelen.
206
12. Hoe breng je dit over op de kinderen?
Analyse
- Uitleggen aan de kinderen: 12/15
- Boodschap blijven herhalen: 2/15
- Voorbeelden geven: 6/15
Antwoord
De groepsleiding is het redelijk eens over hoe ze hun houding overbrengen naar de kinderen. Ze
praten erover met de kinderen, leggen het uit en geven voorbeelden van gevolgen voor het
slachtoffer en maken het bespreekbaar met de kinderen.
13. Wordt jou mening van pesten gedeeld binnen de groep?
Analyse
- Ja: 15/15
Antwoord
Alle groepsleiding geven aan dat hun mening over pesten gedeeld wordt binnen de groep.
14. Hoe vaak is er een groepsgesprek met de kinderen over pesten? Wat wordt er dan gezegd?
Analyse
- Begeleidende gesprekken: 1/15
- Als de situatie zich voordoet: 6/15
- Individuele gesprekken: 1/15
- Als het onderwerp speelt bij de kinderen: 1/15
- Op een neutraal moment: 1/15
- Gemiddeld 1 keer per week: 1/15
- Niet heel vaak: 1/15
- Nooit: 1/15
- Zo vaak als nodig is: 4/15
Antwoord
De groepsleiding geeft verschillende antwoorden op deze vraag. Er wordt niet genoemd dat het
regelmatig voorkomt. Zo geven meerdere groepsleiding aan dat ze een groepsgesprek hebben als
de situatie zich voordoet, zo vaak als het nodig is en als het onderwerp speelt bij de kinderen.
207
5.3.9 Bijlage: Interview, kennis/vaardigheden/houding
We hebben gekozen om een interview te houden met zowel de afdelingscoördinator als met de
gedragswetenschapper, omdat deze beide te maken hebben met de groepsleiding. Ze kennen de
groepsleiding en weten hoe ze handelen. Ook hebben we ervoor gekozen om de groepsleiding te
interviewen. Vier groepsleiding van vier verschillende groepen zijn geïnterviewd.
Interview Annemarie Dekker
1. Hoe komt het dat er geen pestprotocol is?
Er is nooit bij stil gestaan. Je kunt niet alles in protocollen zetten. Een vast protocol is lastig door
wisselende kinderen op de groep en wisselend gedrag. Een protocol op groepsniveau zou kunnen.
Binnen MKT Oostvoorne zijn er wel een heleboel protocollen, maar dit zijn protocollen waar ze
wettelijk aan moeten voldoen. Zoals bv. Seksueel misbruik protocol.
2. Zijn er gedragsregels of een veiligheidsprotocol binnen de instelling?
Nee. Er zijn wel gedragsnormen opgesteld voor het personeel.
Voor iedere groep gelden er algemene regels. Zoals; we schelden elkaar niet uit, we zitten niet aan
elkaar.
3. Als er nu sprake is van pesten dan bespreekt groepsleiding dit met elkaar en besluiten dan wat
ze gaan doen. Wat is jouw ervaring van deze tactiek?Wat is de ervaring van de groepsleiding?
Het pestgedrag van de kinderen wordt in de methodiekvergadering besproken. Er worden dan
onderlinge afspraken gemaakt met de groepsleiding. Als alle groepsleiding zich daaraan houdt, dan
werkt het. Maar het blijft moeilijk om het personeel op 1 lijn te krijgen. Zo kan het zijn dat de
regels niet goed wordt door gerapporteerd, of dat niet iedereen het er mee eens is.
De groepsleiding weet niet anders dan op deze manier te werken, dus ze vinden het wel goed.
4. Wat doet de groepsleiding hierbuiten nog meer om met pestgedrag om te gaan?
Iedere week worden er op de groep kindvergaderingen gehouden. Dit is een groepsgesprek waar
dingen worden besproken die alle kinderen aangaan, leuke dingen maar ook de minder leuke
dingen. In deze kindvergaderingen wordt ook pesten besproken. Groepsleiding dient het levendig
te houden om de kindvergaderingen te houden en over bepaalde onderwerpen te praten. (Maar
doen ze dit?)
Iedere maand is er een kinderraad. Van iedere groep gaat er 1 kind naar de kinderraad. Bij de
kinderraad kunnen de kinderen zaken bespreken die ze missen of die ze belangrijk vinden.
5. Heeft de groepsleiding workshops of trainingen gevolgd om met pestgedrag om te gaan?
De groepsleiding heeft geen workshop / training gevolgd over pestgedrag. Er wordt veel
aangeboden om de kennis en vaardigheden van de groepsleiding te vergroten, maar meer gericht
op eigen ontwikkeling, contact met ouders. Niet gericht op omgaan met problematiek van de
kinderen.
208
6. Kun je wat vertellen over de kennis van de groepsleiding over pesten?
De kennis die de groepsleiding heeft van pesten hebben ze van de eigen ontwikkeling. Dus van hun
HBO SPH opleiding, ervaring en leert de groepsleiding van elkaar.
7. Kun je wat vertellen over de vaardigheden van de groepsleiding?
De groepsleiding heeft geen speciale trainingen gevolgd voor het omgaan met pestgedrag. Hier
geld het zelfde als bij kennis. De vaardigheden hebben ze van hun opleiding, uit ervaring en van
elkaar.
8. Kun je wat vertellen over de houding van de groepsleiding?
De houding van de groepsleiding is individueel bepaald, maar wordt ook afgesproken binnen het
team. Pesten is onacceptabel gedrag, dus het wordt niet geaccepteerd. Als er gepest wordt op de
groep dan gaat de groepsleiding daarmee aan de slag. Het wordt gebruikt in de individuele doelen
van de kinderen, de kinderen die zich laten pesten krijgen een sociale vaardigheidstraining.
Interview Anneke Reijnders
1. Hoe komt het dat er geen pestprotocol is?
Het is nooit echt een groot issue geweest. Protocollen worden vaak pas opgesteld als het ernstig is,
als ze nodig zijn of als er een melding is.
2. Hoe gaat de groepsleiding om met pestgedrag?
Groepsleiding weet vaak erg goed hoe ze met verschillende dingen om moeten gaan. Ze denken
hier zelf goed over na. Het zijn toch wel onderwerpen waar ze zelf heel goed weten hoe ze daar
mee om moeten gaan. Het komt toch een stukje voort uit je eigen waarden en normen, hoe je wilt
dat er met elkaar wordt omgegaan. Daar stuurt de groepsleiding de kinderen dan op aan.
Vaak wordt er met pestgedrag hetzelfde omgegaan als met ander onacceptabel gedrag. Zoals bv.
Eerst een waarschuwing, laten de kinderen het gedrag daarna nog zien dan moeten ze naar de trap
en als laatste moeten ze naar hun kamer.
Meestal lost de groepsleiding het zelf op, maar als het met de ontwikkeling van een kind te maken
heeft dan moeten we daar meer mee. Dan bespreken we op de methodiekvergadering, hoe we het
beste aan kunnen pakken.
3. Welke tips en handvatten geef je aan de groepsleiding? Wat is jouw rol hierbij?
Ik moet toegeven dat er met pesten niet direct naar mij wordt gekomen. Voor elk kind is er een
behandelplan, met individuele doelen.
Ik hoef eigenlijk niet heel veel tips te geven, het is meer d at ze naar mij toekomen als de effecten
ernstig zijn. Meestal geef ik tips in de vorm van:
- Aanspreken van het kind
- Benoemen dat het gedrag niet normaal is
- Benoemen wat voor gedrag wel normaal is
- Benoemen wat er niet mag en wat er dan wel mag
Dit vind ik zelf een erg belangrijke, omdat dit vaak vergeten wordt.
209
- Inschatting maken of het benoemen voldoende is of moet je nog straf geven of beloon je het
goede gedrag
- Positieve van elkaar laten zien (door bv complimenten rondje)
Ook zeg ik tegen de groepsleiding dat de kinderen vaak weten wat ze doen niet goed is, maar dat
ze niet weten hoe ze het anders moeten doen.
4. Wat vind je van deze manier om om te gaan met pestgedrag?
Meestal komen we er samen wel aan uit. Er zijn algemene regels van wat wij belangrijk vinden wat
de kinderen moeten leren. Dat is het doel van de behandeling.
5. Wat voor kennis, vaardigheden en houding heeft de groepsleiding van pesten?
Over pesten heeft de groepsleiding niet heel veel kennis en vaardigheden. Er wordt niet veel extra
kennis en vaardigheden aangeboden, wel over andere onderwerpen. Over pesten is dat veel
minder, er wel veel gehandeld uit eigen waarden en normen.
Groepsleiding krijgt wel handvatten aangeboden over algemene dingen, zoals hoe je grenzen die je
wilt stellen ook echt kan stellen. Dus hoe de groepsleiding de consequenties ook echt kan
uitvoeren.
6. Wat doe jij om de kennis en vaardigheden van de groepsleiding te vergroten?
Ik stuur de groepsleiding aan in het handelen, en help ik ze bij eventuele vragen.
Overig:
Ik heb niet het idee dat het pestgedrag op deze groepen niet meer voor komt dan ergens anders.
Ik vind juist dat de kinderen erg verdraagzaam zijn naar elkaar. Ze weten dat ze allemaal iets
verschillend hebben, ze wonen hier allemaal met een reden. Ze weten dat alle kinderen iets anders
moeten leren.
Uitdagen vind ik toch wel een pesten. Uitdagen is denk ik toch wel een van de belangrijkste
vormen van pesten.
210
5.4 Bijlage: Stoornissen
5.4.1 Bijlage: DSM IV van de reactieve hechtingsstoornis
DSM-IV reactieve hechtingsstoornis.
“A. In de meeste situaties opmerking verstoorde en niet aan de ontwikkeling aangepaste sociale
relatievormen, optredend voor het 5e jaar en duidelijk zichtbaar in:
o een voortdurend mislukken om op een aan de leeftijd aangepaste wijze sociale interacties
te stellen of erop te antwoorden, zoals duidelijk door overdreven geremde, overalerte of
erg ambivalente en tegenstrijdige reacties
o een gebrek aan duidelijke bindingen, wat blijkt uit een onvermogen om in sociale relaties
een onderscheid des persoons te maken, met een duidelijk onvermogen om op die
verschillende personen passend te reageren.
B. De stoornis mag niet te wijten zijn aan een algemene ontwikkelingsstoornis zoals een mentale
handicap, of een symptoom zijn van een pervasieve ontwikkelingsstoornis zoals het autisme.
C. Er moeten sporen zijn van een vroegkinderlijke verwaarlozing:
Voortdurende veronachtzaming van emotionele basisbehoeften (koestering, troost, aanmoediging
van het kleine kind)
Verwaarlozing van de fysieke basisbehoeften (verzorging, voeding)
Herhaaldelijke wisseling van basisverzorgers, waardoor geen stabiele hechtingen mogelijk waren
D. Men mag veronderstellen dat de verwaarlozing onder punt c verantwoordelijk is voor het gestoorde gedrag, dat ook volgde op die verwaarlozing”. (diagnostiek hechtingsstoornis).
211
5.4.2 Bijlage: De DSM IV van ODD
“A. Een patroon van negativistisch, vijandig of opstandig gedrag gedurende ten minste drie
maanden en gekenmerkt door ten minste vier van de volgende gedragingen:
- Is vaak driftig.
- Maakt ruzie met volwassenen.
- Is opstandig of weigert zich te schikken naar de regels van volwassenen.
- Ergert vaak met opzet anderen.
- Geeft anderen vaak de schuld van eigen fouten of wangedrag.
- Is vaak prikkelbaar en ergert zich gemakkelijk aan anderen.
- Is vaak boos en gepikeerd.
- Is vaak hatelijk en wraakzuchtig.
B. Dit gedrag veroorzaakt belangrijke beperkingen in het sociaal, schools of beroepsmatig
functioneren.
C. Dit gedrag komt niet uitsluitend voor in het kader van een psychose of stemmingsstoornis.
D. Het gaat niet om een antisociale gedragstoornis en bij een persoon van 18 jaar of ouder gaat
het niet om een antisociale persoonlijkheidsstoornis”. (Vandereycken, Hoogduin, & Emmelkamp,
2008, p. 558)
212
5.4.3 Bijlage: De DSM IV van CD
In de DSM-IV zijn de criteria van CD te vinden bij de criteria van een gedragstoornis.
“A. Een zich herhalend en aanhoudend patroon van gedragingen, waarbij de grondrechten van
anderen of belangrijke sociale normen en regels worden overtreden, zoals blijkt uit ten minste drie
gedragingen uit onderstaande lijst in het afgelopen jaar (minstens één in de laatste zes maanden).
B. Dit gedrag veroorzaakt belangrijke beperkingen in het sociaal, schools of beroepsmatig
functioneren.
C. Bij een persoon van 18 jaar of ouder gaat het niet om een antisociale persoonlijkheidsstoornis.
Agressie tegen mensen of dieren
- Pest, bedreigt of intimideert vaak anderen.
- Zet vaak aan tot vechtpartijen.
- Heeft een wapen gebruikt dat ernstig fysiek letsel aan anderen kan toebrengen
(bijvoorbeeld: knuppel, steen, gebroken fles, mes, pistool).
- Is lichamelijk wreed geweest ten opzichte van anderen.
- Is lichamelijk wreed geweest ten opzichte van dieren.
- Heeft gestolen in confrontatie met het slachtoffer (roof, tasjesroof, gewapende overval).
- Heeft iemand tot seksueel contact gedwongen.
Vernietiging van eigendom
- Heeft met opzet brandjes gesticht met het doel ernstige schade toe te brengen.
- Heeft met opzet eigendommen van anderen vernield (anders dan brandstichten).
Bedrog of diefstal
- Heeft in iemands huis, gebouw of auto ingebroken.
- Liegt vaak of verbreekt beloftes om iets van een ander gedaan te krijgen of om
verplichtingen te ontlopen.
- Heeft dingen van waarde gestolen zonder confrontatie met het slachtoffer, thuis of
buitenshuis (winkeldiefstal, inbraak, valsheid in geschrifte).
Ernstige overtreding van regels
- Blijft vaak ’s nachts weg van huis ondanks ouderlijk verbod, met een aanvang rond het
dertiende jaar.
- Is minimaal tweemaal overdag van huis weggelopen (of eenmaal gedurende langere tijd).
Spijbelt vaak van school, met een aanvang voor het dertiende jaar (voor werkende: ongeoorloofde
afwezigheid van werk)”. (Vandereycken, Hoogduin, & Emmelkamp, 2008, pp. 558-559)
213
5.4.4 Bijlage: DSM IV van ADHD
“DSM-IV-TR criteria Aandachtstekortstoornis met (of zonder) hyperactiviteit
(Omdat de symptomen met het ouder worden iets kunnen afnemen, wordt vaak gesteld dat
een volwassen patiënt moet voldoen aan 4 of 5 van 9 criteria van een of beide
symptoomclusters.)
A. Ofwel (1) (= ADD), ofwel (2) (1 + 2 = ADHD)
(1) Zes (of meer) van de volgende symptomen van aandachtstekort zijn gedurende ten
minste zes maanden aanwezig geweest in een mate die onaangepast is en niet past bij het
ontwikkelingsniveau:
Aandachtstekort (deze rubriek alleen vertegenwoordigt ADD)
(a) slaagt er vaak niet in voldoende aandacht te geven aan details of maakt achteloos fouten
in schoolwerk, werk of bij andere activiteiten
(b) heeft vaak moeite de aandacht bij taken of spel te houden
(c) lijkt vaak niet te luisteren als hij/zij direct aangesproken wordt
(d) volgt vaak aanwijzingen niet op en slaagt er vaak niet in schoolwerk, karweitjes af te
maken of verplichtingen op het werk na te komen (niet het gevolg van oppositioneel gedrag of
van het onvermogen om aanwijzigen te begrijpen)
(e) heeft vaak moeite met het organiseren van taken en activiteiten
(f) vermijdt vaak, heeft een afkeer van of is onwillig zich bezig te houden met taken die een
langdurige aandacht (langdurige geestelijke inspanning) vereisen (zoals school- of huiswerk)
(g) raakt vaak dingen kwijt die nodig zijn voor taken of bezigheden (bijvoorbeeld
speelgoed, huiswerk, potloden, boeken of gereedschap)
(h) wordt vaak gemakkelijk afgeleid door uitwendige prikkels
(i) is vaak vergeetachtig bij dagelijkse bezigheden
(2) zes (of meer) van de volgende symptomen van hyperactiviteit-impulsiviteit zijn
gedurende ten minste zes maanden aanwezig geweest in een mate die onaangepast is en
niet past bij het ontwikkelingsniveau:
Hyperactiviteit
(a) beweegt vaak onrustig met handen of voeten, of draait in zijn/haar stoel
(b) staat vaak op in de klas of in andere situaties waar verwacht wordt dat men op zijn
plaats blijft zitten
(c) rent vaak rond of klimt overal op in situaties waarin dit ongepast is (bij adolescenten of
volwassenen kan dit beperkt blijven tot subjectieve gevoelens van rusteloosheid)
(d) kan moeilijk rustig spelen of zich bezighouden met ontspannende activiteiten
(e) is vaak "in de weer" of "draaft maar door"
(f) praat vaak aan een stuk door
214
Impulsiviteit
(g) gooit het antwoord er vaak al uit voordat de vragen afgemaakt zijn
(h) heeft vaak moeite op zijn/haar beurt te wachten
(i) verstoort vaak bezigheden van anderen of dringt zich op (bijvoorbeeld mengt zich
zomaar in gesprekken of spelletjes)
B. Enkele symptomen van hyperactiviteit-impulsiviteit of onoplettendheid die beperkingen
veroorzaken waren voor het zevende jaar aanwezig.
C. Enkele beperkingen uit de groep symptomen zijn aanwezig op twee of meer terreinen
(bijvoorbeeld op school {of werk} en thuis).
D. Er moeten duidelijke aanwijzingen van significante beperkingen zijn in het sociale, school of
beroepsmatig functioneren.
E. De symptomen komen niet uitsluitend voor in het beloop van een pervasieve
ontwikkelingsstoornis, schizofrenie of een andere psychotische stoornis en zijn niet eerder toe
te schrijven aan een andere psychische stoornis (bijvoorbeeld stemmingsstoornis,
angststoornis, dissociatieve stoornis of een persoonlijkheidsstoornis)”. (ADHD symptomen, kenmerken en diagnostische criteria DSM IV, 2011).
215
5.4.5 Bijlage: DSM IV van PDD-NOS
“Pervasieve Ontwikkelingsstoornis Niet Anderszins Omschreven
(met inbegrip van Atypisch autisme)
(Pervasive Developmental Disorder Not Otherwise Specified)
Deze categorie moet gebruikt worden als er een ernstige en pervasieve beperking is in de
ontwikkeling van de wederkerige sociale interactie of van de verbale en non-verbale
communicatieve vaardigheden, of als stereotiep gedrag, interesses en activiteiten aanwezig zijn,
terwijl niet voldaan wordt aan de criteria voor een specifieke pervasieve ontwikkelingsstoornis,
schizofrenie, schizotypische persoonlijkheidsstoornis of ontwijkende persoonlijkheidsstoornis. Zo
behoren tot deze categorie ook de ‘atypische autisme’ beelden die niet voldoen aan de criteria van
de autistische stoornis vanwege een begin op latere leeftijd, atypische symptomatologie of te
weinig symptomen of deze allemaal”. (Bosch, 2001).
216
5.5 Bijlage: Benaderde organisaties
5.5.1 Bijlage: Benaderde scholen
Om een zo breed mogelijk beeld te krijgen van de gebruikte methodes zijn er verschillende scholen
en instellingen benaderd. In boeken en op internet zijn er veel methodes te vinden, maar daaruit
blijkt vaak niet wat er ook daadwerkelijk gebruikt wordt in de praktijk. Om hier een algemeen
beeld van te schetsen, hebben wij er voor gekozen om door het hele land te kijken naar
verschillende scholen. We hebben uit elke provincie minstens twee scholen benaderd. Vaak één
school in een dorp of kleine stad en één school in een grote stad. Ook zitten er verschillende
soorten scholen bij, zoals katholiek, openbaar of gereformeerd. Bij de meeste scholen was er al
veel informatie via de website te verkrijgen. Bij de scholen waar dit niet het geval was, hebben wij
via e-mail om informatie gevraagd. We wilden het pestprotocol inzien en daarnaast wilden wij
weten wat ze naast het pestprotocol nog ondernamen tegen pesten.
De volgende scholen zijn benaderd:
- Christelijke basisschool De Oude Vaart (Terneuzen, Zeeland);
- Openbare basisschool De Meerpaal (Terneuzen, Zeeland);
- Katholieke basisschool De Matheusschool (Galder, Noord-Brabant);
- Katholieke basisschool Vondel (Roosendaal, Noord-Brabant);
- Christelijke basisschool Cirkel Noord (’s-Hertogenbosch, Noord-Brabant);
- Openbare basisschool St. Pieter (Maastricht, Limburg);
- Openbare basisschool Titus Brandsma school (Venlo-Blerick, Limburg);
- Openbare basisschool de driemaster (Nijmegen, Gelderland);
- Open katholieke basisschool de Zevensprong (Apeldoorn, Gelderland);
- Openbare basisschool Borglosschool (Deventer, Overijssel);
- Gereformeerde basisschool Guido de Bres (Ommen, Overijssel);
- De Vrije school (Almere, Flevoland);
- Protestantse en Christelijke basisschool Het Mozaïek (Lelystad, Flevoland);
- Christelijke basisschool De Kethel (Schiedam, Zuid-Holland);
- Openbare basisschool De Pijler (Rotterdam, Zuid-Holland);
- Katholieke basisschool ’t Koggeship (Amsterdam, Noord-Holland);
- Katholieke basisschool Sint Bavoschool (Haarlem, Noord-Holland);
- De Vrije school (Utrecht, Utrecht);
- Protestantse en Christelijke basisschool de Fontein (Houten, Utrecht);
- Openbare basisschool Siebe Jan Boumaschool (Groningen, Groningen);
- Openbare basisschool De Ploeg (Groningen, Groningen);
- Protestantse en Christelijke basisschool Koningin Wilhelmina (Leeuwarden, Friesland);
- Christelijke basisschool KNS Reinboge (Tersoal, Friesland);
- Christelijke basisschool De Lichtbaak (Assen, Drenthe);
- Christelijke basisschool Het Talent (Emmen, Drenthe).
217
Alle scholen hebben een pestprotocol dat te vinden is in de schoolgids. Zo zijn de ouders direct op
de hoogte van de werkwijze van de school wat betreft pesten. In sommige pestprotocollen komt de
vijfsporenaanpak terug. Ongeveer de helft van de scholen maakt alleen gebruik van het
pestprotocol, maar de andere helft van de scholen werkt daarnaast met nog andere middelen.
Twee scholen hebben het bijvoorbeeld over de kanjertraining. Zij maken hier gebruik van om
leerlingen weerbaarder te maken.
Veel scholen besteden aandacht aan het klimaat dat op de scholen heerst. Zo werkt een school
veel met het bespreken van de gedragsregels die op de school gelden en een andere school laat
zien, door middel van lessen, dat gelijkwaardigheid en respect voor elkaar centraal staat. Andere
methodes die gebruikt worden hebben ook te maken met het klimaat, namelijk ‘de Vreedzame
School’ en ‘Leefstijl’. Met bijvoorbeeld de methode Leefstijl wordt er gewerkt aan de sociaal
emotionele ontwikkeling van kinderen en wordt er aan hun gedrag gewerkt. Dit is een methode die
op veel scholen is terug te zien en deze methode wordt gezien als een aanvulling op het
pestprotocol.
218
5.5.2 Bijlage: Benaderde instellingen
Instelling: Soort contact: Hoofdkantoor
gevestigd in:
Uitkomst:
Ambiq Telefonisch doorverwezen
naar mailadres.
Hengelo
(Overijssel)
Geen informatie beschikbaar
Cardea Jeugdzorg Telefonisch Leiden (Zuid-
Holland)
Kanjertraining
Elker Jeugd- en
opvoedhulp
Telefonisch Groningen
(Groningen)
Groepsgesprekken, thema’s.
Pestprotocol voor 24-uurshulp.
Emergis Telefonisch en mail Kloetinge
(Zeeland)
Verschillende malen contact
gezocht, geen reactie ontvangen.
GGZ Breburg Telefonisch en mail Tilburg (Noord-
Brabant)
Geen informatie beschikbaar
Jarabee Telefonisch doorverwezen
naar mailadres
Hengelo
(Overijssel)
Geen reactie ontvangen
Jeugdhulp
Friesland
Telefonisch Leeuwarden
(Friesland)
Geen informatie beschikbaar
Juvent Jeugd en
opvoedhulp
Zeeland
Telefonisch doorverwezen
naar mailadres.
Middelburg
(Zeeland)
Verschillende malen contact
gezocht, geen reactie ontvangen.
Juzt Telefonisch en mail Breda (Noord-
Brabant)
Zitten erg op het groepsproces.
Trainingen en methodieken
document ontvangen.
Kompaan & de
Bocht
Telefonisch Goirle (Noord-
Brabant)
Zitten erg op het groepsproces.
Koraal Groep Telefonisch Sittard (Limburg) Geen informatie beschikbaar
Lijn 5 Mailcontact IJmuiden (Noord-
Holland)
Geen reactie ontvangen
Zandbergen Jeugd
& Opvoedhulp
Telefonisch Amersfoort
(Utrecht)
Werken meer met weerbaarheid.
Onder andere: Rots&Water, Kids’
Skills, Tim & Flapoor en Leefstijl
Mutsaersstichting Telefonisch en mail Venlo (Limburg) Verschillende malen contact
gezocht, geen reactie ontvangen.
Punt P Mailcontact Amsterdam
(Noord-Holland)
Geen reactie ontvangen
Sofia
kinderziekenhuis
Telefonisch Rotterdam (Zuid-
Holland)
Geen informatie beschikbaar
Trivium Lindenhof
Jeugd en
opvoedhulp
Telefonisch en mail Rotterdam (Zuid-
Holland)
Personen die hierover gaan zijn
telefonisch niet bereikbaar. Per
mail is geen reactie ontvangen.
Yulius Via medestudent Dordrecht (Zuid-
Holland)
Geen informatie beschikbaar
219
6.Bibliografie
(2010). Opgeroepen op 2 2, 2012, van Fonds Psychische Gezondheid:
http://www.psychischegezondheid.nl/dynamic/media/1/files/brochures_2011/Pesten_dec_2010.pdf
A. Hoslet, M. A. (2005-2006). Kind tussen gezin en school. Hoger Instituut voor
gezinswetenschappen.
Acker, J. v. (2005). Probleemgedrag in de klas en agressie op school. Antwerpen: De Boeck.
ADD bij kinderen. (sd). Opgeroepen op 4 3, 2012, van Balans:
http://www.balansdigitaal.nl/stoornissen/add/
ADHD symptomen, kenmerken en diagnostische criteria DSM IV. (2011, 11 14). Opgeroepen op 29
2, 2012, van Mens en samenleving: http://mens-en-samenleving.infonu.nl/psychologie/57106-
adhd-symptomen-kenmerken-en-diagnostische-criteria-dsm-iv.html
Andries, W. (2011). Zelfevaluatie in basisscholen. Praktijkboek. Apeldoorn: Garant.
Apacki, C. (1999). Energize! Groepsactiviteiten voor groot en klein. Amstelveen: Lions Quest
Nederland.
Baard, M., & Elst, v. D. (2007). ongewild lastig. Huizen: Uitgeverij Pica.
Beerthuis, R. e. (2009). Kinderen en adolescenten psychiatrische stoornissen. Houten: Bohn
Stafleu van Loghum.
Bil, P. d. (2004). Observeren registreren rapporteren en interpreteren. In P. d. Bil, Observeren
registreren rapporteren (p. 12). Soest: Nelissen.
Borstlap, S., & Overzee, N. (sd). De No Blame methode. Opgeroepen op Maart 14, 2012, van No
Blame Nederland: http://www.noblame.nl/NBcursusinfoweb.pdf
Broeck, H. v. (2002). Opvoeden in de klas. Wegwijzer voor keerkrachten. Tielt: Uitgeverij Lannoo.
Burgt, M. v. (2008). Preventie en gezondheidsbevordering. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.
Craeynest, P. (2005). Psychologie van de levensloop. Inleiding in de ontwikkelingspsychologie.
Leuven: Acco.
Cumine, Val, & Stevenson, J. L. (2011, 11 29). Kenmerken ASS per leeftijd. Opgeroepen op 3 8,
2012, van Balans digitaal: http://www.balansdigitaal.nl/stoornissen/asperger/wat-is-
asperger/kenmerken/kenmerken-per-leeftijd/
D.B. Baarda, M. d.-M. (2007). Basisboek interviewen. Groningen: Wolters-Noordhoff.
Dale, V. (2005). Groot woordenboek van de Nederlandse taal . VBK Media.
De Vreedzame School. (2011). Een compleet programma voor sociale competentie en
democratisch burgerschap . Maartensdijk: Eduniek.
Dekker, A. (2012, 3 21). (T. v. Dun, Interviewer)
Delfos, F. (2007). Kinderen en gedragsproblemen. Amsterdam: Hartcourt.
Delfos, M. f. (2010). Luister je wel naar mij? gespreksvoering met kinderen tussen vier en twaalf
jaar. Amsterdam: SWP.
Dossier gedragsproblemen. (sd). Opgeroepen op 4 4, 2012, van Nederlands Jeugd Instituut:
http://www.nji.nl/smartsite.dws?id=109526
Driessen, L. (2007). Hoe minder straffen? Apeldoorn: Garant.
Een ODD kind opvoeden. (2009, 5 5). Opgeroepen op 5 0, 2012, van Info.nu: http://mens-en-
samenleving.infonu.nl/pedagogiek/35749-een-odd-kind-opvoeden.html
220
hechtingsstoornis. (sd). Opgeroepen op 2 28, 2012, van Rivierduinen GGZ Kinderen en Jeugd:
http://ouders.ggzkinderenenjeugd.nl/templates/RichContentZonder.aspx?PageID=816
Horizon, J. (sd). Horizon Jeugdzorg, contact MKT Oostvoorne. Opgeroepen op Februari 6, 2012,
van Horizon, Instituut voor Jeugdzorg en Onderwijs: http://www.horizon-jeugdzorg.nl/
Impulsiviteit. (2012, 2 13). Opgeroepen op 4 3, 2012, van Balans:
http://www.steunpuntadhd.nl/is-het-adhd/kenmerken-van-adhd-en-add/impulsiviteit/
Inleiding No Blame. (sd). Opgeroepen op Maart 14, 2012, van No Blame Nederland:
http://www.noblame.nl/index.php?option=com_content&view=article&id=80&Itemid=95
Jeugdzorg, H. (2011). Taak-functie-omschrijving pedagogisch medewerker.
kenmerken. (2007, 7 5). Opgeroepen op 4 9, 2012, van De knoop:
http://www.deknoop.org/articles.php?lng=nl&pg=13
Kenmerken MCDD. (2007, 12 6). Opgeroepen op 4 5, 2012, van Balans digitaal:
http://www.balansdigitaal.nl/stoornissen/mcdd/kenmerken/
Kenmerken van ADHD en ADD. (2012, 2 6). Opgeroepen op 3 4, 2012, van Balans:
http://www.steunpuntadhd.nl/is-het-adhd/kenmerken-van-adhd-en-add/
Kenmerken van PDD-NOS. (2011, 1 6). Opgeroepen op 3 8, 2012, van Balans:
http://www.balansdigitaal.nl/stoornissen/pdd-nos/wat-is-pdd-nos/kenmerken/
Kenter, D. B. (2000). Ik ga weer graag naar school. Pestgedrag de kop indrukken. Amersfoort:
CPS.
knoop, S. d. (2011). Hechtingsstoornis geen bodemsyndroom. Emmeloord, Flevolnad, Nederland.
Koekkoek, G. d. (2012, 4 11). (N. Steensma, Interviewer)
KRO's Over de streep. (2011, September 1). Over de streep . Nederland: KRO.
Letschert-Grabbe, B. (2008). Dennis, de schrik van de school. Assen: Koninklijke Uitgeverij
Gorcum.
Luitjes, M. (2011). Ontwikkeling in de groep. In M. Luitjes, Ontwikkeling in de groep -
Groepsdynamica bij kinderen en jongeren (p. 15). Bussum: Coutinho.
M. Baeten, J. v. (2002). Kinderen en ingrijpende situaties. Pesten. Hilversum: Kwintessens.
M. Saunders, P. L. (2007). Methode en techniek van onderzoek. Amsterdam: Pearson education.
Marietje Kesselsproject. (sd). Opgeroepen op Maart 14, 2012, van NJI:
http://www.nji.nl/smartsite.dws?id=37990&recordnr=178&adlibtitel=Marietje Kessels
Project&setembed=
Medisch Kinderhuis Oostvoorne. (sd). Opgeroepen op Mei 22, 2012, van Horizon: Instituut voor
Jeugdzorg en Onderwijs: http://www.horizon-jeugdzorg.nl/
Meer, B. v. (1997). Pesten op school. Lessuggesties voor leerkrachten. Assen: Van Gorcum.
Niemeijer, M., & Gastkemper, M. (2009). Ontwikkelingsstoornissen bij kinderen. Assen: van
Gorcum bv.
NJI. (sd). Cijfers over gepest worden. Opgeroepen op Mei 22, 2012, van Nederlands Jeugd
Instituut: http://www.nji.nl/eCache/DEF/1/19/991.html
NJI. (sd). Cijfers over pesten. Opgeroepen op Mei 22, 2012, van Nederlands Jeugd Instituut:
http://www.nji.nl/eCache/DEF/1/19/988.html
NJI. (sd). Gepest worden: Cijfers (vervolg). Opgeroepen op Mei 22, 2012, van Nederlands Jeugd
Instituut:
221
http://www.nji.nl/smartsite.dws?id=119992&recordnr=10000167&voor=dossier&toon=leesverdert
ekst&onderwerp=Gepest worden
NJI. (sd). Mate waarin kinderen van 8 - 12 jaar gepest worden. Opgeroepen op Mei 22, 2012, van
Nederlands Jeugd Instituut:
http://www.nji.nl/eCache/DEF/1/19/992.cmVjb3JkbnI9MTAwMDAxNjcmdm9vcj1kb3NzaWVyJnRvb2
49dGFiZWwmdGFiZWxucj0y.html
NJI. (sd). Pesten: Cijfers (vervolg). Opgeroepen op Mei 22, 2012, van Nederlands Jeugd Instituut:
http://www.nji.nl/eCache/DEF/1/19/990.cmVjb3JkbnI9MTAwMDAxNTQmdm9vcj1kb3NzaWVyJnRvb
249bGVlc3ZlcmRlcnRla3N0Jm9uZGVyd2VycD1QZXN0ZW4.html
ODD en CD in het kort. (2008). Opgeroepen op 4 5, 2012, van Balans digitaal:
http://www.balansdigitaal.nl/media/1438988/odd-cd-web-nov08.pdf
onveilige hechting en veilige hechting. (2011, 11 14). Opgeroepen op 4 9, 2012, van Mens en
samenleving: http://mens-en-samenleving.infonu.nl/pedagogiek/29913-onveilige-hechting-en-
veilige-gehechtheid-kindvolwassenen.html#3
Over Leefstijl. (sd). Opgeroepen op april 3, 2012, van Leefstijl: Sociaal-emotionele vaardigheden:
http://www.leefstijl.nl/over-leefstijl.html
Pedagogische visie. (2011). Opgeroepen op April 5, 2012, van De Vreedzame School:
http://www.devreedzameschool.net/vreedzameschool/index.php?option=com_content&view=articl
e&id=248&Itemid=61
Pesten op school: Hoe ga je er mee om? (sd). Opgeroepen op Maart 8, 2012, van Centrum School
en Veiligheid: www.schoolenveiligheid.nl
Programma Day of Change. (2012). Opgeroepen op April 12, 2012, van Day of Change:
http://www.dayofchange.nl/programma-challenge-day
Reijnders, A. (2012, 3 21). (T. v. Dun, Interviewer)
Remmerswaal, J. (2001). Begeleiden van groepen. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.
Rigter, J. (2002). ontwikkelingspsychopathologie bij kinderen en jeugdigen. Bussum: Couthino.
Rijn, E., & Vermeyden, S. (2009). Behandelend trainen. Assen: Koninklijke Van Gorcum.
Roede, E., & Felix, C. (2009). Het einde van pesten op school in zicht? De effectiviteit van
antipestaanpakken op basisscholen. Amsterdam: SCO-Kohnstamm Instituut.
Rooijendijk, L. (1995). Werken in instellingen. Werkboek groep en team. Baarn: Uitgeverij Nelissen
B.V.
Rooijen-Mutsaers, K. v. (2011, September). Wat werkt tegen pesten? Opgeroepen op Maart 13,
2012, van NJI: http://www.nji.nl/nji/dossierDownloads/Watwerkt_Pesten.pdf
Ruigrok, J. (2010). Handboek alles over pesten. Esch: Quirijn.
Schieving, J. (2007, 10 27). Gedragmatige aanpak bij ADHD. Opgeroepen op 5 9, 2012, van
kinderneurologie: http://www.kinderneurologie.eu/download/adhdgedrag.pdf
Schilder, B. (2009). Journalistiek schrijven. Alphen aan de Rijn: Kluwer.
Sta Sterk training. (sd). Opgeroepen op Maart 21, 2012, van Stichting Omgaan met Pesten:
http://www.omgaanmetpesten.nl/omp/aanbod/sta-sterk-training.php
Symptomen ADHD. (2010, 5 25). Opgeroepen op 4 3, 2012, van Trimbos instituut:
http://www.trimbos.nl/onderwerpen/psychische-gezondheid/adhd/symptomen
Theorie Leefstijl. (sd). Opgeroepen op April 3, 2012, van Leefstijl; Sociaal emotionele
vaardigheden: http://www.leefstijl.nl/theorie.html
222
Tijs, M. (2011, Maart). Gesprekken voeren met kinderen. Opgeroepen op Maart 2011, van
Mediation: http://www.mediation.nl/Mediation/images/stories/pdf-
bestanden/gesprekken%20voeren%20met%20kinderen.pdf
Timmers-Huigens, D. (1999). Observeren en rapporteren in de zorg- en hulpverlening. In D.
Timmers-Huigens, Observeren en rapporteren in de zorg- en hulpverlening (p. 72). Lage Zwaluwe:
Van Tricht Uitgeverij.
Vaessen, G. (2008). Gedragsproblemen bij jongeren met psychiatrische stoornissen. Apeldoorn:
Garant Uitgeverij.
Veiligheid in het onderwijs. (sd). Opgeroepen op Maart 8, 2102, van Rijksoverheid:
www.rijksoverheid.nl
Verheij, F., & M. Monasso, L. (1999). Zorgbreedte van de kinder- en jeugdpsychiatrie. Assen: Van
Gorcum.
Verhoeven, N. (2010). Wat is onderzoek? Praktijkboek methoden en technieken voor het hoger
onderwijs. Den Haag: Boom onderwijs.
Verhulst, F., Verheij, F., & Ferdinand, F. (2003). Kinder- en jeugdpsychiatrie psychopathologie.
Assen: van Gorcum bv.
Vijfsporenaanpak. (sd). Opgeroepen op Maart 8, 2012, van Pestweb: www.pestweb.nl
Wat is MCDD. (2007, 12 6). Opgeroepen op 3 26, 2012, van Balans digitaal:
http://www.balansdigitaal.nl/stoornissen/mcdd/wat-is-mcdd/
wat is PDD-NOS. (2012). Opgeroepen op 3 8, 2012, van Balans:
http://www.balansdigitaal.nl/stoornissen/pdd-nos/wat-is-pdd-nos/
Willemse, J. (2010). Anders kijken. Theorie en praktijk van de systeembenadering. Houten: Bohn
Stafleu van Loghum.