Amor Docet Musicam De Koninklijke Harmonie St.-Cecilia Veurne in haar concurrentiestrijd
tijdens de periode 1870-1914
Scriptie ingediend tot het behalen van het diploma Master in de Geschiedenis
Door
Fanny Matsaert
Promotor Prof. Dr. Jan Art
Faculteit Letteren en wijsbegeerte
Vakgroep Nieuwste Geschiedenis
Academiejaar 2007-2008
1
Voorwoord
Dit academiejaar studeren de eerste Masterstudenten Geschiedenis af aan de
Universiteit van Gent. Dat betekent dat het ook het eerste jaar is dat de Masterscriptie, de
vroegere licentiaatsverhandeling, in één academiejaar dient afgewerkt te zijn. Het gevolg
hiervan is, dat de onderwerpen van de scripties veel beperkter zullen zijn in diepgang en
periodisering. Ook het inlezen in het onderwerp en het opzoekingswerk voor de scriptie
dienen op enkele maanden beëindigd te worden. Het vormde dan ook geen gemakkelijke
opdracht om deze Masterscriptie tegen de voorziene datum af te ronden, niettegenstaande
er mij wel wat hulp werd aangeboden. Ik neem hier dan ook even de tijd om enkele mensen
te bedanken.
Eerst en vooral wil ik mijn promotor, Prof. Dr. Jan Art, bedanken voor het geven van de
nodige richtlijnen met betrekking tot mijn scriptie. Ook zijn assistente, Drs. Karlijn Deene, wil ik
bedanken voor de hulp bij het vormen van een probleemstelling en het uitlenen van enkele
nuttige werken.
Daarnaast wil ik het personeel van het Stadsarchief en de Bibliotheek van Veurne bedanken
voor het mij wegwijs maken in hun instelling en het verdragen van mijn vele uren
aanwezigheid.
Ik had graag de voorzitter van de harmonie, Ivan Winnock bedankt, voor het ter beschikking
stellen van zijn archiefbronnen en het vele illustratiemateriaal.
Verder wil ik ook mijn dank betuigen aan Jan Deschilder voor het uitlenen van zijn laptop
gedurende meerdere maanden en het aanpassen en controleren van mijn
voetnotensysteem.
Ik had graag een woordje van dank geuit aan de lezers van mijn scriptie, die in een zeer
korte tijdspanne hun kritische bemerkingen hebben gegeven.
Tot slot wil ik nog mijn ouders bedanken voor de mogelijkheid, die ze mij hebben gegeven
om deze opleiding tot een goed einde te brengen, maar ook voor hun financiële
ondersteuning gedurende mijn studies en tijdens mijn Masterscriptie. Hierbij dien ik dan nog
mijn vader in het bijzonder te bedanken, voor zijn hulp bij het ontwerpen van het titelblad
van deze scriptie.
Fanny Matsaert, 26 mei 2008
2
Inleiding
1. Probleemstelling en methodologisch onderzoek
Wanneer ik in september voor de aanvang van het academiejaar op zoek diende te
gaan naar een onderwerp voor mijn masterproef, was ik ervan overtuigd, dat het onderwerp
een zekere relevantie moest hebben met mijn geboortestreek, de Westhoek. Ik ben namelijk
van mening dat de motivatie om de opdracht tot een goed einde te brengen veel groter is
wanneer er toch enige verbondenheid met het onderwerp is. Na wat zoeken in mogelijke
historische onderwerpen en na raadgevingen van plaatselijke geïnteresseerden, ben ik
uiteindelijk op een onderwerp gestoten. De centrale vraag doorheen mijn masterscriptie is
welke rol een culturele vereniging heeft gespeeld in een stad op cultureel, sociaal en politiek
vlak gedurende de periode 1870-1914. Als culturele vereniging heb ik mij geconcentreerd op
een amateuristische muziekvereniging, de Koninklijke Harmonie St.-Cecilia, waarover tot op
heden nog geen enkele studie werd gemaakt, maar die zich nochtans wel kan beroepen op
een rijk verleden van 186 jaar. Ze werd namelijk reeds gesticht in het jaar 1822. Mijn eerste
doelstelling was dan ook om de harmonie vanaf haar stichtingsdatum door te lichtten, maar
door de vernieuwde maatregelen binnen de Masteropleiding, waarbij de thesis in slechts 1
academiejaar dient afgewerkt te worden, was ik genoodzaakt om de onderzoeksperiode in
te korten tot 40 jaar. De masterproef speelt zich af in de stad Veurne, mijn eigen
geboortestad, die als leidraad doorheen de volledige studie loopt.
In de masterscriptie kunnen twee grote onderdelen onderscheiden worden. Enerzijds heb ik
een studie gemaakt van de harmonie zelf gedurende de periode 1870-1914, omdat er
hierover geen enkel literair werk voorhanden was. Er zijn namelijk al heel wat
licentiaatsverhandelingen gemaakt die een terreinverkennende studie doorvoerden, met als
onderwerp de amateuristische muziekmaatschappijen. Daarom leek het mij enigszins nuttig
om deze algemene bevindingen ook eens concreet toe te passen op één enkele harmonie.
Mijn studie bestaat dus uit een gedetailleerd historisch overzicht en daarnaast werd ook de
volledige harmonie op tal van punten doorgelicht, zoals de werking, het repertoire, de
concerten en festivals,….
Anderzijds werd een politieke studie aangevat, waarbij de keuze van de bestudeerde
periodisering een belangrijke rol heeft gespeeld. De startdatum, 1870, is namelijk ook de
periode wanneer de politieke verzuiling in België een concrete aanvang neemt. Het
volledige land wordt in twee politieke zuilen verdeeld: een katholieke en een liberale. Deze
verzuiling vindt plaats binnen alle aspecten van de maatschappij, dus ook op cultureel vlak.
Het leek mij interessant om eens na te gaan hoe deze verzuiling zich concreet in een stad als
Veurne heeft gemanifesteerd en hoe dit het culturele leven heeft beïnvloed. Daarom zal de
relatie van de harmonie St.-Cecilia, die liberaal getint was, worden afgewogen tegenover
3
een andere muziekmaatschappij in de stad, namelijk De Melomanen, die aanleunde tegen
de katholieke zuil. Er zal onderzocht worden in welke mate er een rivaliteit of concurrentie
tussen deze twee verenigingen was. Daarnaast wordt eveneens de relatie van de harmonie
St.-Cecilia met het stadsbestuur bestudeerd en of er veranderingen merkbaar zijn tussen een
liberaal of een katholiek stadsbestuur. Het was namelijk zo dat er zich halverwege de
bestudeerde periode een politieke machtswissel voordeed.
De einddatum van mijn onderzoek, 1914, werd gekozen omdat vanaf dan de Eerste
Wereldoorlog plaatsgreep en dit in Vlaanderen en zeker in Westhoek een speciale situatie
met zich meebracht. Het was namelijk zo dat er praktisch geen enkele vereniging gedurende
de vier jaren van bezetting actief was. Daarenboven was, gezien de korte periode voor het
bestuderen van een masterproef, 40 jaar al voldoende.
Voor mijn onderzoek diende ik vooral in de bronnen van het Stadsarchief van Veurne op
zoek te gaan naar gegevens. Ook in de lokale kranten, die in het archief op microfilm
worden bewaard, vond ik heel wat bruikbare informatie. Deze lokale kranten waren de
belangrijkste bronnen voor het onderzoek naar de concurrentie tussen de plaatselijke
muziekmaatschappijen.
De bronnen van de harmonie St.-Cecilia worden bewaard bij de hedendaagse voorzitter en
secretaris. Deze bronnen waren dan ook gedurende het volledige onderzoek in mijn bezit,
wat een grote meerwaarde was voor het bestuderen van de harmonie. Niettegenstaande
het grote voordeel ik hier genoot, werd ik ook al snel geconfronteerd met een
methodologisch probleem. Aangezien de archiefwet bepaalt dat culturele verenigingen niet
verplicht zijn, om hun bronnen af te staan aan een plaatselijke archiefinstelling, zijn de
bronnen van de andere muziekvereniging, De Melomanen, nergens meer teruggevonden.
Dit vormde wel een grote leemte in het onderzoek, maar kon enigszins opgevuld worden met
de gevonden informatie in de literatuur en de lokale kranten. Er was in het stadsarchief wel
nog een pakket over De Melomanen voorhanden, maar deze dateerde van een latere
datum. Gelukkig werd er wel nog een kopie van de stichtingsakte in teruggevonden, die
toch nog enigszins bruikbaar was voor het onderzoek. Toch is het afwezig zijn van deze
bronnen ook de reden waarom het onderzoek aangevangen werd vanuit één culturele
vereniging, namelijk de harmonie St.-Cecilia.
4
2. Bibliografie
2.1 Archiefbronnen 2.1.1 Openbare archieven
- Rijksarchief Brugge: Provinciale Almanak en wegwijzer van de stad Brugge en
der provincie West-Vlaanderen: 1870-1914
- Stadsarchief Veurne: pakket feesten en plechtigheden: 1870-1896
- Stadsarchief Veurne: pakket feesten en plechtigheden: 1896-1914
- Stadsarchief Veurne: gemeenteraadsverslag: 1879-1901
- Stadsarchief Veurne: registers der beraadslaging: 1883-1892
- Stadsarchief Veurne: registers der beraadslaging: 1892-1893
- Stadsarchief Veurne: registers der beraadslaging: 1901-1910
- Stadsarchief Veurne: pakket De Melomanen
2.1.2 Private archieven
- Koninklijke harmonie St.-Cecilia: verslagboek van de vergadering: 1822-1860
- Koninklijke harmonie St.-Cecilia: verslagboek van de vergadering: 1860-1909
- Koninklijke harmonie St.-Cecilia: verslagboek van de vergadering: 1910-1945
- Koninklijke harmonie St.-Cecilia: rekenboek:inkomsten en uitgaven:1870-1888
- Koninklijke harmonie St.-Cecilia: rekenboek:inkomsten en uitgaven:1881-1903
- Koninklijke harmonie St.-Cecilia: rekenboek:inkomsten en uitgaven:1904-1974
- Koninklijke harmonie St.-Cecilia: overzicht programma concerten: 1876-1889
- Koninklijke harmonie St.-Cecilia: ledenlijst: actieve leden + ereleden:1849-1873
- Koninklijke harmonie St.-Cecilia: ledenlijst: actieve leden + ereleden:1874-1895
- Koninklijke harmonie St.-Cecilia: ledenlijst: actieve leden + ereleden: 1904-1933
- Koninklijke harmonie St.-Cecilia: Kas voor het onderhoud van de militaire kledij
- Map knipsels Sasje-Muziek
- Harmonie Apollon: 1833-1849
2.1.3 Periodieken
- Het Advertentieblad der stad en arrondissement Veurne: 1825-1914
- De Veurnaar: weekblad der stad en arrondissement van Veurne: 1838-1913
2.1.4 Foto archief
- Privé fotoarchief Ivan Winnock
5
2.2 Literatuurlijst
- AMEEUW (Jef.) en VILAIN (W.). Het Veurnse van toen. Brugge, Vandewiele
PVBA, 1978, 160p.
- ART (Jan). Hoe schrijf ik de geschiedenis van mijn gemeente? Deel 1: Inleiding
tot de lokale geschiedenis van de 19de en 20ste eeuw. Gent, Mens en cultuur
uitgevers, 2003, 415p.
- BAETEMAN (Cecile). The Holocene development of a tide-dominated coastal
lowland: Western coastal plain of Belgium: Field Guide. Brussel, Belgian
Geological Survey, 2004, 76p.
- BLOM (J.C.H.) en LAMBERTS (E.). Geschiedenis van de Nederlanden. Baarn,
Hbuitgevers, 2004, 432p.
- BORRE (Pieter). Jaarboeken der maatschappij van Rhetorika ‘Arm in de borze
en van zinnen jong’ te Veurne. Veurne, Ryckeboer, 1868, 51p.
- BOS (Chr.) en JANS (E.). Het grote muziek- en showboek. Helmond, Uitgeverij
Helmond, 1988, 159p.
- CLARK (C.) en KAISER (W.). Culture wars: secular-catholic conflict in nineteenth-
century Europa. Cambridge, Cambridge University Press, 2003, p. 376p.
- DALLE (D.). Gids voor de Westkust, Veurne en het achterland. Si., WestVlaamse
Gidsenkring afdeling Westhoek, s.d., 80p.
- DALLE (D.). Historiek van het koninklijk Atheneum te Veurne (1851-1951).
Veurne, Oud-leerlingenbond, 1951, 97p.
- DALLE (Godgaf). Gids voor Veurne-Ambacht. Antwerpen, Standaard, 1981,
264p.
- DAWYNDT (A.). Veurne rond ‘la Belle Epoque’. Veurne, Bachten de Kupe, 1978,
128p.
- DAWYNDT (A.). “De Ollevier’s, oud-burgemeesters van Veurne”. Veurne,
Bachten de Kupe, XVII, 2, 1975, pp. 43-44
- DECLERCK (Roland). Veurne, nostalgische terugblik. Veurne, Het Streekboek,
1990, 96p.
- DEGRAER (Hugo). Repertorium van de pers in de arrondissementen Diksmuide,
Ieper, Kortrijk, Tielt en Veurne (1807-1914). Leuven, Nauwelaerts, 1968, 413p.
- DEHOLLANDER (Daniël). Snippelingen uit het vroegere Veurne en Ommeland.
Veurne, si., 1967, sp.
- DE POTTER (F), RONSE (E) en BORRE (p.). Geschiedenis der stad en kastelnij van
Veurne. Brussel, Kultuur en Beschaving, 1975, 2dl., 454p.
6
- DE POTTER (F.), RONSE (E.) en BORRE (P.). Geschiedenis van het Sint-
Sebastiaansgilde van Veurne. Gent, Annoot-Braeckman, 1873, 120p.
- DE POTTER (F.) en BORRE (P.). Geschiedenis der Rijderijkerskamer van Veurne.
Gent, 1870, 209p.
- DUFRANE (J). Annuaire musical de la Belgique, contenant l’Historique de toutes
les sociétés musicales du Royaume, la date de leur fondation, les noms des
membres, l’adresse de locaux, etc. Frameries, Si., 1880, 1884, 1886, 1890, 1895,
sp.
- DUMOULIN (Luc). Particuliere studie van het harmonie- en fanfarewezen in
West-Vlaanderen. Sociologisch onderzoek over de amateuristische
blaasmuziekverenigingen in Groot-Kortrijk. Gent, RUG (onuitgegeven
licentiaatsverhandeling), 1979, 2dl., sp.
- Gesquiere (A.). Het kruis van Jezus: een kritische kijk op de Veurnse
boetprocessie. Veurne, Gesquiere, 1993, 140p.
- GREGOIR (E.). L’art musical en belgique sous regne de leopoldI et II. Sl., si., sd.,
sp.
- HAEGHEBAERT (Luc). Terreinverkennend onderzoek naar de geschiedenis van
de amateuristische muziekverenigingen in de provincie West-Vlaanderen
gedurende de Nieuwste Tijden. Gent, RUG (onuitgegeven
licentiaatsverhandeling), 1984, 3 dl., sp.
- HEINDERYCKX (Pauwel.). Jaerboeken van Veurne en Veurne-ambacht.
Veurne, Edmond Ronse, 1853-1856, 4 dl., sp.
- HENDRYCKX (J.). “De burgemeesters van Veurne vanaf de Belgische
onafhankelijkheid tot aan wereldoorlog II.” Veurne, Bachten de Kupe, XXVIII,
1986, 4, pp. 85-98
- http://www.christianmusicians.be
- HUYSE (L.). De verzuiling voorbij. Leuven, Kritak, 1987, 103p.
- JACOPS (E.). Nomenclature des sociétés musicales de la Belgique suivie d’une
notice chronologique sur l’association royale de sociétés lyriques d’anvers.
Anvers, Van Merlen et fils, 1853, 92p.
- LAPLASSE (Jan). Veurne, een kleine provinciestad tijdens Wereldoorlog II: een
bijdrage tot de analyse van het verzet in de Westhoek. Gent, Universiteit Gent
(onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1996, 268p.
- LUYKX (Theo). Politieke geschiedenis van België 1, van 1789-1944. Brussel-
Amsterdam, Elsevier, 1977, 765p.
- MORTELMANS (Ronny). Politieke machtstrijd in het arrondissement Veurne
(1848-1894). Gent, RUG (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1979, p. 99
7
- MORTIER (Chris). Motieven voor het lidmaatschap van muziekverenigingen:
een sociografisch onderzoek binnen 7 verenigingen in Oost-Vlaanderen. Gent,
RUG (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1987, 156p.
- NEVEJANS (M.). Een oude Veurnaar vertelt …Sl., Vandenabeele, 2004, 68p.
- OOMS (Hans). Terreinverkennend onderzoek naar elementen in het
muziekleven in de periode 1770-1914. Gent, RUG (onuitgegeven
licentiaatsverhandeling), 1982, 3dl., sp.
- PAUWELS (W.). Gids van Veurne. Veurne, De Klaproos, 1996, 24p.
- PAUWELS (W.). “Daniël de Haene, een vernieuwer”. Veurne, De Archikrant, XXI,
2, 2001, pp. 42-51
- PAUWELS (W.). “Veurne onder de liberale burgemeester Behaeghel : Veurne in
de 19de eeuw”. Veurne, si., sd., pp. 1-9
- POELS (J.). De volkse muziekverenigingen. Hun oorsprong, hun evolutie in België. In
vademecum ten dienste van de Belgische volkse muziekverenigingen. Oostende, I. De
Vriese, 1956, 315p.
- PLETTINCK (Leopold). Furnes illustré. Veurne, Desmyter, 1902, 139 p.
- Sn. 150 jaar Koninklijk Atheneum, 100 jaar oudleerlingenbond; jubileumboek.
Veurne, Bond Rijksscholen, 2000, 145p.
- Sn. Dit is West-Vlaanderen. Steden-gemeenten-bevolking. Sint-Andries, Flandria
N.V., 1959, 312p.
- Sn. Harmonies en fanfares in 150 jaar België. Brussel, gemeentekrediet, 1980,
80p.
- Sn. Inventaris van het verenigingsleven in west-vlaanderen. Brugge, Provinciale
dienst voor cultuur. 1969, 507p.
- Sn. “Ste-Cecilia muziek te Veurne”. Veurne, Bachten de Kupe, XXIV-XXV, 1982-
1983, p. 164
- Sn. Veurnse kroniek. Veurne, Gemeentekrediet van België, 1980, 112p. - VANDERSTRAETEN (Raf). “Cultural Values and Social Differentation: the
Catholic pillar and its education system in Belgium and the Nederlands”.
Compare, XXXII, 2002, 2, pp. 134-148
- VANDEWALLE (Karin). De Socio-politieke elite van Veurne en Diksmuide 1830-
1914. Gent, RUG (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1986, 415p.
- VAN ACKER (Jan). De burgemeesters van de 5-Art-gemeenten. Veurne,
Bachten de Kupe, XV, 3, 2001, pp. 65-72
- VAN ACKER (Jan).“De kiosk in het Stadspark van Veurne ”. Veurne, De
Archikrant, XXII, 3, 2002, pp. 95-100
8
- VAN DEN BERGHE (Felix). Geschiedenis van de Latijnsche schoole en van het
Bischoppelijk College te Veurne. Veurne, Oud-leerlingenbond College, 1952,
313p.
- VAN DEN EECKHOUT (Patricia) en VANTHEMSCHE (G.). Bronnen voor de
studie van het hedendaagse België, 19de en 20ste eeuw. Brussel, VUBPress, 1999,
1439p.
- VAN GELDER (Etienne). Bibliografie van Veurne. Veurne, Van Gelder, 1987,
228p.
- VAN GELDER (Etienne). Bijvoegsel en aanvullingen 1986-1992. Veurne, Van
Gelder, 1992, 51p.
- VERDONCK (Juliette). “Wij hebben de jongste! Veurnse burgemeesters sinds de
Belgische Omwenteling”. Veurne, De Archikrant, IX, 1, 1999, pp. 10-16
- VERDONCK (Juliette). “Feestelijk Archief”. Veurne, De Archikrant, VIII, 3, 1998,
pp. 85-96
- WINNOCK (Ivan). Geschiedenis Willemsfonds Veurne-De Panne 1907-2007: ter
gelegenheid van het honderdjarig bestaan 1907-2007. Sl., si., 2007, 120p.
9
Hoofdstuk 1: Historische voorstelling van de stad Veurne Hierna volgt een overzicht van de stad Veurne, waarin mijn verhandeling zich afspeelt.
Achtereenvolgens wordt de geografische ligging en de geschiedenis van de stad
besproken. Vervolgens wordt een weergave gegeven van het dagelijkse leven in de stad op
het einde van de 19de – begin 20ste eeuw en bied ik een overzicht aan van de bestaande
culturele verenigingen, die de stad rijk was tijdens de bestudeerde periode.
1.1 Geografische ligging
Veurne is een kleine stad, die zich in het hart van de Polders bevind.1 De stad
situeert zich op enkele kilometers van de kust en is tevens niet ver verwijderd van de Franse
grens. Ze vormt sinds lang de hoofdstad van het arrondissement Veurne. De stad telde bij de
aanvangsperiode van mijn onderzoek een 4500-tal inwoners. In 1914 waren dit er al tegen de
7000.
Veurne bestond, zoals elke andere stad, eveneens uit een aantal wijken en
niettegenstaande het bestaan van wijken al eeuwen terugliep, werd de wijkindeling in
Veurne pas in 1849 wettelijk door het stadsbestuur geregeld. Er waren in de stad 15 erkende
wijken met elk hun eigen vaandel. De belangrijkste wijken voor mijn onderzoek waren vooral
de Marktwijk, waar alle grote stedelijke aangelegenheden op plaatsvonden, maar ook de
Statiewijk, de Bewesterpoort en de Beoosterpoort. Aan het hoofd van iedere wijk stond een
wijkmeester, die bij grote plechtigheden het voorrecht kreeg, om het vaandel aan zijn
huisgevel te mogen bevestigen. De wijkmeester had meerdere taken. Zo stond hij in voor het
versieren van de huizen bij stads- of familiefeesten, voor het oprichten van praalbogen en
voor het voorlezen van gelegenheidsredevoeringen. Daarnaast kon hij ook de leden van een
wijk samenroepen, indien dit nodig was. De wijkmeester werd bij al zijn taken bijgestaan door
een onderwijkmeester, die net als de wijkmeester zelf door het stadsbestuur werd aangesteld.
Naast deze officiële wijken, waren er ook nog enkele niet-officieel erkende wijken, waarbij de
wijk ‘Het Sasje’2 voor ons de meest belangrijke is. Deze buurten waren vooral bekend voor
hun organisatie van feesten en kermissen.3
1 R. MORTELMANS, Politieke machtsstrijd in het arrondissement Veurne (1848-1894), Gent, RUG, (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1979, p. 3 2 Het Sasje, gelegen in het noordoosten van de stad en slechts te bereiken via een lange onverlichte dreef. Hiermee lag de wijk wat meer afgelegen van het stadscentrum. 3 A. DAWYNDT, Veurne rond ‘la Belle Epoque’, Veurne, Bachten de Kupe, 1996, pp. 5-9
10
1.2 Historisch overzicht
De vroegste vermelding van Veurne bevindt zich in een akte van Karel de Kale van
het jaar 877. Hierin wordt Furnis vermeld, afkomstig van het oud-Germaanse Furnum, een
nederzetting aan de waterloop de ‘Furn’. Veurne lag op een klein eiland voor de Vlaamse
kust. Reeds vele jaren werd aangenomen dat ze net boven de overstroming van Duinkerke
bleef uitsteken,4 toen de tweede Duinkerkse transgressie rond de 3de - 4de eeuw de volledige
ijzervlakte onder water zette.5 Onlangs werd echter door de geologe Cecile Baeteman vast
gesteld, dat de vorming van de kustvlakte een zeer geleidelijk proces was en er zich geen
overstroming heeft voorgedaan.6 Op het einde van de 9de eeuw, rond 890, werd op deze
plaats door de grondbezitters een castrum7 gebouwd, ter bescherming tegen aanvallen van
de Noormannen. Van Noord-Frankrijk tot Zeeland zijn een aantal gelijkaardige plaatsen
teruggevonden. Deze plaatsen zijn rond van vorm, hebben een diameter variërend tussen
150 en 200m en waren oorspronkelijk omgeven door een gracht en een aarden wal met
palissade. Ze vertonen eveneens een grote overeenkomst met Vikingkampen in
Denemarken. Er bestaat een algemene tendens om de oorsprong van deze plaatsen in
verband te brengen met de periode van de Vikinginvallen.8 Ook Veurne kan dus perfect
binnen dit patroon worden ingekaderd. Binnen het castrum te Veurne stond centraal een
burcht en een burchtkapel.9 De burchtkapel was aan Onze Lieve Vrouw toegewijd, waar
vanaf de 10de eeuw de relieken van de Heilige Walburga en haar broers Winnebald en
Willibald werden in ondergebracht, die in dit burchtkerkje vereerd werden. In de 12de eeuw
werd het burchtkerkje vervangen door een Romaanse kerk, met de Heilige Walburga als
patrones.10 Het castrum werd begrensd door een ringgracht en een afsluiting van houten
palen, een palissade.11 De omwalling van de burcht tekent zich nog gedeeltelijk af in het
huidige stadsbeeld.12 Rond 1060 ontstond aan de oostzijde van de burcht een
handelsnederzetting van schippers en kooplui.13 Er liep namelijk een waterweg ‘de Colme’
nabij de burcht, die als aanleghaven werd gebruikt en meteen ook een gunstige plaats was
voor bewoning en werkgelegenheid. Nabij deze haven werd tussen 1099 en 1120 een kleine
kapel gebouwd, die later zou uitgroeien tot het Sint-Niklaasklooster.14
4 K. VANDEWALLE, De socio-politieke elite van Veurne en Diksmuide 1830-1914, Gent, RUG, (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1986, p. 42 5 A. GESQUIERE, Het kruis van Jezus: een kritische kijk op de Veurnse boeteprocessie, Veurne, Gesquiere, 1993, p. 5 6 C. BAETEMAN, The Holocene development of a tide-dominated coastal lowland: Western coastal plain of Belgium: Field Guide, Brussel, Belgian Geological Survey, 2004, pp. 4-56 7 Een versterkte woonkern 8 Veurnse kroniek, Veurne, Gemeentekrediet van België, 1980, p. 10 9 Ibid., p. 8 10 Ibid., p. 13-14 11 Ibid., p. 15 12 G. DALLE, Gids voor Veurne-Ambacht, Antwerpen, Standaard, 1981, p.94 13 J. AMEEUW en W. VILAIN, Het Veurnse van toen, Brugge, Vandewiele PVBA, 1978, p.6 14 Veurnse kroniek, Veurne, Gemeentekrediet van België, 1980, pp. 17-18
11
In de 12de - 13de eeuw kent Veurne een grote economische bloei door de lakennijverheid en
wolhandel en wordt ze vermeld onder de leden van de Londense Hanze.15 In die zelfde
periode werd Veurne eveneens hoofdstad van Veurne-ambacht, één van de kasselrijen
waarin het graafschap Vlaanderen was ingedeeld. Daarnaast was ze tevens één van de
best versterkte steden van Vlaanderen.16
Toch maakte Veurne in de 13de eeuw ook het begin van een crisisperiode mee. In 1270 zou
de actieve handel met Engeland sterk verzwakken door een verslechtering van de Vlaams-
Engelse betrekkingen. Deze crisisperiode zou tot in de 16de eeuw voortduren, waarbij de stad
economisch volledig uitgeblust was en waarbij de leidende klasse hoofdzakelijk uit renteniers
bestond. Dit wijst erop dat Veurne een tijdperk van buitengewone bloei moet hebben
gekend, maar in de 16de eeuw volledig ingeslapen was. Hierdoor kregen de Veurnaars dan
ook hun bijnaam: ‘De Slapers’, voor het eerst vermeld in het boek ‘De properheden van den
Steden van Vlaenderen’ (geschreven tussen 1347 en 1414) en overgenomen door de Brugse
rederijker Edward de Dene in het gedicht ‘Langhen Adieu’.17 Daarenboven werd de streek in
de 15de en 16de eeuw vaak geteisterd door oorlogen. Tot twee keer toe vielen beeldstormers
de stad binnen: een eerste keer in 1566 en een tweede keer in 1578. Deze geuzen hadden
het op kerken en kloosters gemunt, waarbij het interieur van de Sint-Walburgakerk en de Sint-
Niklaasabdij zwaar werden toegetakeld.18
1586 zou echter een keerpunt betekenen voor Veurne, want toen werd de magistraat van
de stad en de kasselrij in één unie verenigd. Hierdoor ontstond er een grotere eenheid tussen
de stads- en plattelandsbewoners en kon er zich opnieuw een economische bloei voor het
platteland handhaven.19
De periode van ellende en oproer zou volledig ten einde komen met de komst van het
Spaans bewind van de aartshertogen Albrecht en Isabella over de Zuidelijke Nederlanden.
Tussen 1596 en 1636 zouden een aantal prachtige renaissancegebouwen worden
opgetrokken.20 Door een drie-stedenakkoord met Duinkerke en Brugge werd het
waterverkeersnet tussen 1633 en 1641 uitgebreid, wat verder bijdroeg tot de economische
voorspoed van de stad.21
Met het verdwijnen van de aartshertogen Albrecht en Isabella komt ook een einde aan de
periode van relatieve rust. Niet alleen werd de stad tussen 1646 en 1648 geteisterd door een
grote pestepidemie, waardoor een derde van de bevolking stierf, maar daarnaast leed men
ook onder de Frans-Spaanse oorlogen. Veurne werd het toneel van voortdurende
15 D. DALLE, Gids voor de westkust, Veurne en het achterland, si., West-Vlaamse Gidsenkring afdeling westhoek, sd., p. 47 16 W. PAUWELS, Gids van Veurne, Veurne, De Klaproos, 1996, p.1 17 A. GESQUIERE, Het kruis van Jezus: een kritische kijk op de Veurnse boeteprocessie, Veurne, Gesquiere, 1993, p. 8 18 Veurnse kroniek, Veurne, Gemeentekrediet van België, 1980, p. 49 19 D. DALLE, Gids voor de westkust, Veurne en het achterland, si., West-Vlaamse Gidsenkring afdeling westhoek, sd., p. 49 20 A. GESQUIERE, Het kruis van Jezus: een kritische kijk op de Veurnse boeteprocessie, Veurne, Gesquiere, 1993, p. 9 21 W. PAUWELS, Gids van Veurne, Veurne, De Klaproos, 1996, pp.1-2
12
schermutselingen en wisselende bezettingen, die telkens gepaard gingen met roof en
plundering. Op 5 september 1646 werd de stad geannexeerd onder de Franse heerschappij,
nadien kwam ze onder Oostenrijkse invloed, maar als gevolg van de Vrede van de
Pyreneeën werd ze op 7 november 1659 terug bij de Spaanse Nederlanden ingedeeld. Door
het verdrag van Aken op 2 mei 1668 kwamen de stad en de kasselrij van Veurne terug bij
Frankrijk. Het hele gebied noemde men Frans-Vlaanderen. De vestingen moesten op kosten
van de stad hersteld worden, wat een zware financiële aderlating was. Toch werden deze
stadsvesten in 1673 opnieuw afgebroken, op last van de Franse koning. Het Frans werd de
voertaal. In 1706 werd de stad opnieuw van stenen fortificaties voorzien door Vauban. Zeven
jaar later werd door de Staten-Generaal van de Verenigde Nederlanden echter weer bevel
gegeven tot slopen. Het was dan pas op 11 april 1713 dat Frankrijk opnieuw een deel van
Frans-Vlaanderen moest afstaan aan Spanje, als gevolg van de Vrede van Utrecht. Het
barrièretractaat verleende aan de Verenigde Provinciën het recht om garnizoenen op te
richten en forten te bouwen. In Veurne werd een Hollands garnizoen gelegerd, dat door de
plaatselijke bevolking moest onderhouden worden.22 Frankrijk liet echter niet af en
annexeerde Veurne opnieuw in 1744. Vier jaar later werd de stad weer aan Oostenrijk
geschonken. Het barrièretractaat werd nog maar eens toegepast, maar de jaarlijkse subsidie
die de stad voor het onderhoud van het Hollandse garnizoen moest betalen, werd toch
gemilderd.23
Onder het bewind van Maria-Theresia van Oostenrijk van 1748 tot 1780, kende de stad
opnieuw een tijdelijke rustperiode. Er worden tal van prachtige herenhuizen gebouwd. Toch
zou de stad geen echte economische heropleving kennen, maar was het vooral de
administratieve hoofdplaats van de kasselrij, een onderwijscentrum, een stedelijk
verzorgingscentrum, kortom een stadje waar grondeigenaars en rijk geworden boeren
kwamen rentenieren.24
Deze periode van rust zou echter verstoord worden door de intrede van Jozef II in de stad,
op 10 juni 1781, nadat hij zijn moeder had opgevolgd. Hij stond bekend als een zeer
intelligent man, maar werd misprezen voor het feit dat hij vaak oude instellingen omver worp,
zonder rekening te houden met soms diep ingewortelde tradities. Dit was ook in Veurne het
geval. In 1782 eiste hij het slopen van de vestingen om zo de Hollandse garnizoenen tot
vertrekken te dwingen.25 Op 8 april 1787 vaardigde hij een edict uit, waarbij alle kloosters en
broederschappen werden afgeschaft.26 Het bewind van de Oostenrijkse keizer lokte overal
mistevredenen uit, waardoor priesters, adel, burgerij, maar ook het gewone volk tegen hem
in opstand kwamen en ze het Oostenrijkse leger tijdens de Brabantse Omwenteling en de
22 J. AMEEUW en W. VILAIN, Het Veurnse van toen, Brugge, Vandewiele PVBA, 1978, p.7 23 Veurnse kroniek, Veurne, Gemeentekrediet van België, 1980, p. 75 24 D. DALLE, Gids voor de westkust, Veurne en het achterland, Si., West-Vl. Gidsenkring afdeling westhoek, sd., p. 49 25 Veurnse kroniek, Veurne, Gemeentekrediet van België, 1980, p. 78 26 J. AMEEUW en W. VILAIN, loc.cit
13
Luikse opstand uit de Lage Landen konden doen verdwijnen. Toch vielen de Oostenrijkers
opnieuw aan en overwonnen de opstandelingen. Uiteindelijk zou Jozef II, die in 1790 stierf,
opgevolgd worden door zijn broer, Leopold II, die slechts voor één jaar zou regeren, tot in
1792.27
Ondertussen was in Frankrijk een grote revolutie uitgebroken en aangezien de Oostenrijkse
keizer de Franse koning steunde, werd er vooral aan onze grenzen veel gevochten. Veurne
zag in 1792 de eerste Franse republikeinse soldaten in de stad, waarbij de commissaris van de
Franse Republiek verklaarde dat zij gekomen waren om de inwoners vrijheid, gelijkheid en
broederlijkheid te brengen, en dat ze zich noch met het bestuur, noch met de godsdienst
zouden bemoeien. Toch zouden er kort nadien herverkiezingen worden gehouden en
werden de geestelijke goederen door de Fransen in beslag genomen. Gedurende de
periode 1792-1814 zou de stad verscheidene malen grondig geplunderd worden. Terwijl de
Fransen Duinkerke bezet hielden, gebruikten het Engelse en het Oostenrijkse leger Veurne als
krijgsgevangenkamp, hospitaal en opslagplaats.28 Na de slag van Fleurus op 25 november
1794 werd Veurne ingelijfd bij de Franse Republiek. Hierdoor werden alle kloosters en kapittels
te Veurne ontbonden en werden de kerkelijke eigendommen aangeslagen en verkocht.29
De toestand verbeterde toen Napoleon Bonaparte consul werd van Frankrijk in 1802 en hij
het concordaat met de paus afsloot, waarin oa. vrijheid en openbaarheid van de eredienst
werden beloofd. Door zijn burgerlijk wetboek, de ‘Code Napoléon’, was er een juridische
eenheid in Frankrijk en zou het alle wetgevingen in West-Europa beïnvloeden.
Sinds 1800 zou Veurne niet meer de hoofdplaats zijn van een kasselrij, maar van een
arrondissement. Er zou tevens door de reorganisatie van de rechtbanken in Veurne een
vredegerecht en een rechtbank van eerste aanleg worden ingevoerd.
Uiteindelijk zou de eigenlijke rust past echt terugkeren op 18 juni 1815, na de slag van
Waterloo, waarbij Veurne van dan af behoorde tot het Koninkrijk der Nederlanden.30
In deze periode werd de stadskern volledig gerenoveerd en verscheen er midden op de
markt een fontein. Koning Willem I bracht tweemaal een bezoek aan de stad.31
Wanneer in 1831 te Veurne het nieuws vernomen werd, dat de hertog van Nemours, zoon
van de Franse koning, tot de eerste koning der Belgen zou verkozen worden, ging men aan
het juichen. Men verwachtte immers heel veel van dit Frans-Belgisch samengaan, aangezien
de streek economisch zeer nauw verbonden was met Noord-Frankrijk. Toch zou de Franse
koning Louis-Philippe dit koningschap voor zijn zoon weigeren en uiteindelijk werd op 4 juni
1831 in het Nationaal Congres besloten dat hertog Leopold van Saksen-Coburg de eerste
27 Veurnse kroniek, Veurne, Gemeentekrediet van België, 1980, p. 79-80 28 Veurnse kroniek, Veurne, Gemeentekrediet van België, 1980, p. 81 29 A. GESQUIERE, Het kruis van Jezus: een kritische kijk op de Veurnse boeteprocessie, Veurne, Gesquiere, 1993, p. 10 30 Veurnse kroniek, Veurne, Gemeentekrediet van België, 1980, p. 84 31 W. PAUWELS, Gids van Veurne, Veurne, De Klaproos, 1996, p.2
14
vorst van België zou worden. Veurne zou als eerste Belgische stad de koning mogen
ontvangen en begroeten, maar hierover volgt later meer.32
Tijdens de Eerste Wereldoorlog zou Veurne de belangrijkste vrije stad worden, waar Koning
Albert I er zelfs zijn voorlopig hoofdkwartier vestigde na zijn terugtocht van de IJzer. Het was
daar dat de toezichter van de ‘Noordwateringen Veurne’, Karel Cogge, geraadpleegd
werd in verband met het onder water zetten van de IJzervlakte.33 Het was door de aanblik
van dit overstroomde IJzergebied, die door de soldaten als een enorme kuip werd aanzien,
dat het gebied tussen de IJzer, de Noordzee en Frankrijk ‘Bachten de Kupe’ werd genaamd.
Gedurende de Eerste Wereldoorlog zouden heel wat gebouwen in Veurne ernstige schade
oplopen.34
1.3 Een schets van het leven te Veurne gedurende de tweede helft van de
19de eeuw - begin 20ste eeuw
Een groot deel van de Veurnse bevolking bestond uit landbouwers, waardoor de
stad vooral kan aanzien worden als een plattelandsconcentratie, waarbij het vooral als
handelscentrum voor het omliggende platteland diende.35
Het dagelijkse leven van de meeste Veurnaars speelde zich tot aan de Eerste Wereldoorlog
hoofdzakelijk af in en om hun woonhuis. De dagtaak van de man bestond uit minimum
twaalf uur zwaar labeurwerk. De toenmalige vaklui waren gekend om hun stielkennis en hun
arbeidsdrift. Vele metsers, timmerlui, schilders, plafonneurs en losse arbeiders gingen te voet,
later met de stoomtram naar de opkomende kustgemeente De Panne om er te werken,
aangezien er in Veurne tot aan de Eerste Wereldoorlog weinig industrie voorhanden was,
maar ook omdat de meeste mannen, die over enige handigheid beschikten, zelf de
huishoudelijke werkjes opknapten en dus geen beroep deden op een stielman. Anderen
werkten als kleine zelfstandige en voerden thuis hun beroep uit.36 Het merendeel van de
vrouwen gingen leuren met vet, regenschermen of droogvis, of baatten een winkeltje uit. Er
werden omstreeks 1875 ook heel wat ambachtelijke activiteiten verricht. Zo waren er heel
wat brouwerijen, bakkers, in mindere mate beenhouwers37, timmerlieden en meubelmakers,
wagenmakers, schoenmakers, kleermakers, maar ook steenbakkerijen, kaarsengieterijen,
suikerraffinaderijen, een kalkoven, een olieslagerij en enkele tabaksverwerkers.38 Naast de
vele zelfstandige zaakjes waren er ook heel wat drankgelegenheden in Veurne. Hierbij moet
een onderscheid gemaakt worden tussen de ‘estaminets’ en de meer voorname instellingen,
32 A. GESQUIERE, Het kruis van Jezus: een kritische kijk op de Veurnse boeteprocessie, Veurne, Gesquiere, 1993, p. 11 33 J. AMEEUW en W. VILAIN, Het Veurnse van toen, Brugge, Vandewiele PVBA, 1978, p.7 34 Veurnse kroniek, Veurne, Gemeentekrediet van België, 1980, p. 97 35 R. MORTELMANS, Politieke machtsstrijd in het arrondissement Veurne (1848-1894), Gent, RUG, (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1979, p. 3 36 A. DAWYNDT, Veurne rond ‘la Belle Epoque’, Veurne, Bachten de Kupe, 1996, p. 23 37 De beenhouwers waren minder talrijk vertegenwoordigd in de stad, want in die tijd was het namelijk zo dat de huisgezinnen zoveel mogelijk zelf probeerden te voorzien in hun vleesbehoeften. Zo hadden velen een zwijntje lopen in de stal, of kweekte men wat pluimvee. Toch waren er zo’n 8-tal gevestigde beenhouwerijen in de stad. 38 W. PAUWELS, Veurne onder de liberale burgemeester Behaeghel: Veurne in de 19de eeuw, Si, sl., sd., p. 7
15
die de titel ‘café’ of ‘hotel’ droegen.39 Het gevolg hiervan is dat rond de eeuwwisseling de
‘Handels- en Nijverheidskamer van Veurne’ het levenslicht zag.40 Naast deze klasse van
werkvolk, leurders en dagloners, was er in Veurne eveneens een verfranste bourgeoisie
aanwezig, die hoofdzakelijk grondeigenaars waren, met bezittingen op het platteland.41 Het
zou vooral deze bevolkingsgroep zijn, naast advocaten, geneesheren, notarissen, ingenieurs,
enz., die een grote invloed zouden uitoefenen op het politieke leven.42 Toch had de
meerderheid van de Veurnse inwoners het niet zo breed en omdat er in het winterseizoen
niet veel werk was, waren de arbeiders veroordeeld om te bedelen. Daarom werden er in de
stad geregeld acties ondernomen om de meest behoeftigen bij te staan. Zo kon men
bonnen krijgen voor brood, kolen, vlees, kleren, …maar werden er ook feesten en concerten
georganiseerd, waarvan de opbrengst naar een fonds voor armen ging.43 Er waren tal van
klachten over de sociale toestand in de stad. Het mortaliteitscijfer lag enorm hoog en in 1890
was de kindersterfte de hoogste van heel België. De redenen hiervoor waren oa. het
ongezonde en vochtige klimaat, maar ook de hygiëne liet veel te wensen over. Zo had de
stad uitermate slecht onderhouden rioleringen, modderpoelen bij de stadswallen en
drinkputten bij het kerkhof.44 Toch werden er acties ondernomen om deze toestanden op te
lossen. Het verhuren van krotwoningen werd verboden. Ook werd er een onderzoek ingesteld
om de oorzaken van de kindersterfte te achterhalen en er werden 10 nieuwe
werkmanswoningen gebouwd. Daarnaast werden er tal van rioleringen aangelegd en liet de
stad openbare citernes en pompen zetten. Veel aardewegen werden verhard en
gloednieuwe straten aangelegd. Daarenboven werden er rond de eeuwwisseling tal van
gebouwen gerestaureerd.45
Veurne is een stad waar de tradities in ere worden gehouden. Elke laatste zondag van juli
trekken nog steeds naar oude gewoonte honderden boetelingen door de straten van
Veurne, die onder het oog van tal van toeschouwers deelnemen aan de aloude
boeteprocessie. Dit is een overblijfsel van de openbare boetedoeningen en kruiswegen, die
door de Contrareformatie in de 17de eeuw werden georganiseerd. Deze werd voor de eerste
maal doorgevoerd in 1626, nadat ze door een norbertijn van de St.-Niklaasabdij in Veurne,
Jacobus Clou in het leven werd geroepen. De processie brengt een uitbeelding van de
belangrijkste bijbelverhalen weer, maar nog steeds heeft het voor de boetelingen tot doel
39 A. DAWYNDT, Veurne rond ‘la Belle Epoque’, Veurne, Bachten de Kupe, 1996, p. 69 40 A. GESQUIERE, Het kruis van Jezus: een kritische kijk op de Veurnse boeteprocessie, Veurne, Gesquiere, 1993, p. 11 41 W. PAUWELS, “Daniël de Haene, een vernieuwer”, Bachten de Kupe, Veurne, sd., sp. 42 R. MORTELMANS, loc.cit 43 W. PAUWELS, Veurne onder de liberale burgemeester Behaeghel: Veurne in de 19de eeuw, Si, sl., sd., p. 1 44 R. MORTELMANS, Politieke machtsstrijd in het arrondissement Veurne (1848-1894), Gent, RUG, (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1979, pp. 4-5 45 W. PAUWELS, “Daniël de Haene, een vernieuwer”, Archikrant, Veurne, II, 2001, 11, pp. 48-49
16
anoniem boete te doen.46 Deze processie luidt eveneens de traditionele kermisweek in, die
bekroond wordt met een groots vuurwerk. Daarnaast was ook de jaarlijkse carnavalviering
een traditie, waarbij tal van carnavalbals werden georganiseerd. Sinds 750 jaar gaat iedere
woensdagmorgen de wekelijkse markt door.47
Het merendeel van de verplaatsingen binnen de stad gebeurde te voet. Voor het vervoeren
van goederen naar omliggende gemeenten gebruikte men een kar of wagen en wanneer
het grotere afstanden betrof, werd de trein of het schip ingeschakeld.48
Tegelijkertijd met het ontstaan van het koninkrijk België, deed de trein zijn intrede in ons land.
In 1858 werd de spoorlijn Lichtervelde-Veurne in gebruik genomen en in 1869 werd deze tot in
Duinkerke doorgetrokken.49 In 1886 werd een tramverbinding aangelegd naar Nieuwpoort en
vanaf 1889 was ook Ieper bereikbaar via de tram vanuit Veurne. Tenslotte werd op 6 juni 1901
een tramverbinding naar De Panne aangelegd, wat vooral voor de Veurnse arbeiders een
positieve vooruitgang betekende. Rond de eeuwwisseling had ook de fiets haar intrede
gedaan. Deze werd aanvankelijk enkel gebruikt door de gegoede burgerij, wegens de
kostprijs, maar na verloop van tijd vond ze ook haar doorbraak bij de lagere stand van de
bevolking. De fiets werd ook ingezet voor professionele doeleinden. Zo reed ook de
veldwachter per fiets naar de verschillende wijken in de stad en deed de bakker zijn ronde
met het nieuwe vervoersmiddel. Op 30 april 1903 werd dan ook de allereerste wielerwedstrijd
in de stad georganiseerd. Kort nadien werd ook de auto ingevoerd, waarvoor er al in 1903
specifieke politieverordeningen door het stadsbestuur werden doorgevoerd.50
Het onderwijs in Veurne was al zeer vroeg goed georganiseerd. De eerste scholen waren
Latijnse scholen, die in handen waren van het kapittel van St.-Walburga. Men werd er
onderwezen in de artes liberales: trivium (grammatica-rhetorica en dialectica) en quadrivium
(arithmetica-geometria-astronomia en musica). Daarnaast waren er eveneens Vlaamse
scholen, die als lager onderwijs moeten beschouwd worden: lezen, schrijven en cijferen. Er
werd dan ook nog een ‘armenschool’ opgericht.51
De Latijnse school te Veurne bloeide tot 1825, maar kende daarna een snelle teloorgang.
Vanaf 1830 werd zowel door liberalen als door katholieken in het Nationaal Congres een
vrijheid van onderwijs geëist, wat uiteindelijk ook opgenomen werd in de grondwet.52
Eveneens in 1830 kwamen twee ‘soeurs Annonciades’ uit het klooster van Veldhem in
Brabant naar Veurne en stichtten hier een school voor begoede en één voor behoeftige
46 A. GESQUIERE, Het kruis van Jezus: een kritische kijk op de Veurnse boetprocessie, Veurne, Gesquiere, 1993, pp. 29- 32 47 Veurnse kroniek, Veurne, Gemeentekrediet van België, 1980, p. 108 48 A. DAWYNDT, Veurne rond ‘la Belle Epoque’, Veurne, Bachten de Kupe, 1996, p. 43 49 Veurnse kroniek, Veurne, Gemeentekrediet van België, 1980, p. 89 50 A. DAWYNDT, Veurne rond ‘la Belle Epoque’, Veurne, Bachten de Kupe, 1996, pp. 44-53 51 150 jaar Koninkklijk Atheneum, 100 jaar oudleerlingenbond; jubileumboek, Veurne, Bond Rijksscholen, 2000, p. 7 52 Ibid., pp. 12-13
17
meisjes.53 In 1831 werd in Veurne het Latijns College geopend. In 1844 werd via een Koninklijk
Besluit een ‘Ecole Primaire Superieure’ opgericht, die in 1850 een staatsmiddelbare school
zou worden, het latere ‘Koninklijk Atheneum’. Deze school zag haar leerlingenaantal steeds
groeien, in tegenstelling tot het Latijns College. In deze periode bepaalde de ‘wet Rogier’
eveneens dat er in iedere stad een ‘neutrale school’ moest worden opgericht, wat inhield
dat godsdienst geen verplicht vak meer was. Het gevolg hiervan was dat de geestelijke
leraars de school verlieten en er in 1851 een nieuw bisschoppelijk college werd opgericht.54
Veurne beschikte omstreeks 1870 dus over lager onderwijs voor jongens en meisjes, een
middelbare staatsschool, een Latijns college, een bewaarschool, een wezenschool,
avondscholen voor teken- en muziekonderwijs en een zondagschool voor volwassenen, die
wilden leren schrijven, lezen, rekenen en de franse taal leren, voor hun job als ambachtsman
of bediende.55
1.4 Het culturele leven te Veurne gedurende de periode 1870-1914
Veurne kende een groot aantal gilden en verenigingen. Het lijkt mij gepast om
binnen het kader van het algemene verenigingsleven een overzicht te geven van de
toenmalige culturele verenigingen. We hebben ons hiervoor gebaseerd op de ‘Almanach
van de provincie West-Vlaanderen’, die de verenigingen voor de periode 1870-1914
opsomde.
1.4.1 De koninklijke rederijkerskamer ‘Arm in de Beurs en van Zinnen
jong’ (Liberaal)
Deze rederijkerskamer is ontstaan uit de Kamer der Barbaristen ‘Van zinnen
jonc’, gesticht in 1493 en uit de buurtschap van de markt ‘Aerm in de Beurse’, ontstaan in
1512.56 Er heerste een sterke rivaliteit tussen deze twee genootschappen, waarop de
kanunniken van het kapittel St.-Walburga voorstelden om de twee gilden tot één
rederijkerskamer te verenigen. Dit gebeurde ook op 24 februari 1530. De rechtbank van
Veurne keurde deze nieuwe vereniging goed op 2 maart 1530 en de schepenen beloofden
om geen nieuwe rederijkerskamer meer toe te laten in de stad.
De rederijkerskamer verkreeg een nieuwe standaard en blazoen, ter vervanging van deze
van de oude gilden.57
De rederijkerskamer nam deel aan tal van ommegangen en processies. Op markt- en
feestdagen voerden zij mysteriespelen en kluchten op. Ze schreven ook zelf verzen en
toneelstukken, die ze voor een publiek voordroegen.58
53 Veurnse kroniek, Veurne, Gemeentekrediet van België, 1980, p. 91 54 150 jaar Koninkklijk Atheneum, 100 jaar oudleerlingenbond; jubileumboek, Veurne, Bond Rijksscholen, 2000, p. 13-15 55 W. PAUWELS, Veurne onder de liberale burgemeester Behaeghel: Veurne in de 19de eeuw, Si, sl., sd., p. 5 56 Veurnse kroniek, Veurne, Gemeentekrediet van België, 1980, p. 86 57 L. PLETTINCK, Furnes illustré, Veurne, Desmyter, 1902, p. 79-80
18
Onder het bewind van de Aartshertogen Albrecht en Isabella brak er een gouden tijd aan
voor de rederijkers. De kamer van Veurne diende een verzoekschrift in ter bekrachtiging van
hun oude rechten en privileges, waarop ze op 29 november 1613 een gunstig antwoord
verkregen en ze toegestaan werden om in het openbaar of op feestdagen stukken voor te
dragen, indien ze op voorhand goedgekeurd waren door de pastoor van de hoofdkerk van
Veurne. Toch kende de rederijkerskamer eveneens harde periodes, vooral gedurende het
einde van de 17de en begin 18de eeuw, wanneer ze haar uitvoeringen moest stopzetten, als
gevolg van oorlog of het niet verkrijgen van een uitkering van de gemeente, die al onder
zware financiële druk stond. Dit was echter niet de enige vorm van moeilijkheden die de
rederijkerskamer heeft mogen verduren. Zo kende ze in 1704 een geschil met de pastoor van
de St.-Niklaaskerk, die het alleenrecht wilde hebben over het verzorgen van de erediensten
binnen zijn kerk. De rederijkers beschikten namelijk over een altaar, zowel in de St.-
Walburgakerk, als in de St.-Niklaaskerk. Dit geschil zou uiteindelijk in het voordeel van de
rederijkers eindigen. Daarnaast was er in 1723 eveneens een onenigheid met de St.-
Sebastiaansgilde, ter gelegenheid van de inhuldiging van de nieuwe hoofdman van de
handboogschutters. De rederijkers claimden immers hun ereplaats op in de stoet. De
handboogschutters weigerden eerst resoluut, maar stelden naderhand een akkoord voor,
dat de hoofdman van de rederijkers naast deze van de handboogschutters mocht lopen.
Hiermee ging de rederijkerskamer in beginsel niet akkoord, maar werd er uiteindelijk toe
verplicht. Ze zou het er echter niet bij laten en stuurde naar de handbooggilde een
protestatie.59 In 1781 kregen ze te maken met enige vorm van concurrentie van enkele
amateurs, die wensten om toneelvertoningen te geven in de herberg Petit Paris. Dit kwam
echter niet overeen met de privileges van de rederijkerskamer en ze verzetten zich hier
onmiddellijk tegen, zodat de nieuwkomers nooit een voorstelling hebben gegeven. In 1784
wenden de ‘Libertate Gaudemus’ zich echter tot het magistraat en verkregen alsnog de
toestemming om enkele opvoeringen te verzorgen in de stadsschouwburg. Naar aanleiding
van de in 1789 uitgebarsten opstand der Belgen tegen het Oostenrijkse bewind, vervoegden
de rederijkers van Veurne zich in 1890 bij de volksbeweging. Als blijk van hun patriottisme
schonken ze aan de oorlogskas 22 zilveren schakels van de halsketting, die de koning en
koningin van de gilde droegen op de feestdagen. Nadat deze oorlogsspanningen opnieuw
bekoeld waren, kondigde er zich in 1792 een nieuw gevaar aan. De Franse republikeinen
eisten de juwelen van alle gilden en broederschappen op. Hoewel de rederijkerskamer met
afschaffen bedreigd was, hield ze toch stand, maar ze had haar eens zo aanzienlijke invloed
binnen de stad compleet verloren. Wanneer ze in 1804 en in 1810 het blijde intreden van
vorsten, ter ere van Keizer Napoleon verzorgden, in hun kostuums met hun banieren en
vaandels, werden ze door de bevolking enkel nog als amateurs begroet. Daarbij kwam dat
58 Veurnse kroniek, Veurne, Gemeentekrediet van België, 1980, p. 86 59 Een protestatie is volgens Van Dale een protest
19
op bevel van de Franse overheid alle toneelstukken zowel in de moedertaal als in het Frans
moesten worden opgevoerd.
Wanneer het land vanaf 1815 werd geannexeerd bij het Koninkrijk der Nederland, brak er
voor de rederijkerskamer opnieuw een periode van voorspoed aan. Op 23 juli 1819 werd
koning Willem I plechtig ontvangen te Veurne, waarbij hij stoetsgewijs begeleid werd door de
rederijkers. Deze maakten van de gelegenheid gebruik om de vorst, die een verlicht
voorstander was van kunst en onderwijs, te verzoeken aan hen de titel ‘Koninklijke
maatschappij’ te willen verlenen. Deze gunst werd hen op 9 september 1819 toegestaan. De
kamer kende echter vanaf 1826 een crisisperiode, want ze had nog slecht een 10-tal leden.
Er werden tal van maatregelen getroffen om de maatschappij er opnieuw bovenop te
helpen, zoals het afschaffen van inkomgeld voor nieuwe leden, het opwekken van een
leeszucht onder de bevolking, het verspreiden van de volkstaal na de overheersing van het
Frans, …60 Op deze manier kon de Veurnse rederijkerskamer zich opnieuw herstellen en
beleefde ze opnieuw een voorspoedige periode, zeker sinds de aanstelling van Auguste
Houtsaeger, grondeigenaar te Veurne, als voorzitter van de maatschappij. Elk jaar
verzorgden de rederijkers minstens drie grote voorstellingen in de stadschouwburg, die
telkens door een grote publieke belangstelling werden bijgewoond. Rond de eeuwwisseling
bestond het bestuur van de gilde uit: voorzitter Auguste Houtsaeger, penningmeester
Gustave Borre en secretaris François-Désiré Goossen. Daarnaast kende de vereniging nog
een groot aantal werkende leden en ereleden. Het lokaal was gelegen op de Houtmarkt in
het ‘ l’Hotel de la Rhétorique’.61
1.4.2 De St.-Sebastiaansgilde of de handboogschutters (Liberaal)
Het genootschap der handboogschutters kent een zeer rijk verleden en is tot
op heden nog steeds een befaamde vereniging binnen de stad Veurne. Ze beschikt over
een ruim bewaard archief. De oudste vermelding van de schuttersgilde dateert uit 1403,
maar volgens Leopold Plettinck bestond ze al gedurende de 13de eeuw. Ze zouden al
hebben deelgenomen aan de kruistochten, maar toen bestonden ze nog niet als een
genootschap. Het was pas na de oorlogen in het oosten dat voet- en handboogschutters,
die van groot belang waren bij de belegering van vestingen en in veldslagen, door onze
vorsten in gilden werden verenigd.62 Gedurende de middeleeuwen, het gouden tijdperk der schuttersgilden, oefende de gilde
een grote macht uit binnen de gemeente. Ze droeg immers bij tot de macht van de stad, in
tijden van vijandelijke aanvallen, maar eveneens bij het houden van landjuwelen of
60 F. DE POTTER, E. RONSE en P. BORRE, Geschiedenis der stad en kastelnij van Veurne, Brussel, Kultuur en beschaving, 1975, pp. 227-240 en F. DE POTTER en P. BORRE, Geschiedenis der Rederijkerskamer van Veurne, Gent,si., 1870, pp. 23-87 61 L. PLETTINCK, Furnes illustré, Veurne, Desmyter, 1902, pp. 83-84 62 F. DE POTTER, E. RONSE en P. BORRE, Geschiedenis van het Sint-Sebastiaansgilde van Veurne, Gent, Annoot-Braeckman, 1873, p. 3
20
schietoefeningen op de schietbaan in vredestijd. Het is zeer moeilijk om na te gaan waar de
doelen van de handboogschutters stonden in Veurne, maar we weten wel dat ze in de 16de
eeuw een onderdeel vormden van het Schutterhof. In 1618 waren ze gevestigd op ‘ ‘t
gebroocken cloosterlant’, waar de in ca. 1580 verdwenen St.-Niklaasabdij stond. De
handbooggilde moest zelf instaan voor het onderhouden van haar domein en alhoewel ze
het land waar de gaaipers op stond, zeer goedkoop pachtte, vroeg ze aan de stad toch
een onderhoudsuitkering.
De Veurnse handbooggilde had zijn kapel en altaar in de St.-Niklaaskerk van Veurne. Naast
de officiële kapel bezat de St.-Sebastiaansgilde ook een gildenhuis, dat met afbeeldingen
van de patroonheilige opgesmukt werd.63 Dit gildenhuis was gelegen in de handboogstraat,
genoemd naar de schuttersgilde.64 Naargelang de bron en de periode heette het hof soms
‘Scottershove’ of ‘Handbooghof’, met tal van varianten. In het gebouw bewaarde de gilde
onder meer het zilverwerk, die op allerlei schietwedstrijden door leden gewonnen werd.
Wanneer de stad door vreemde krijgers werd bezet, diende het gildenhof meestal tot
huisvesting voor de soldaten, die het gebouw heel vaak volledig verwoesten en
leegplunderen.65
Gedurende de 17de- begin 18de eeuw kende de schuttersgilde een verval, aangezien ze door
vorsten minder aangetrokken, bevoorrecht en ondersteund werden, maar eveneens door de
veelvuldige oorlogen in deze periode.
Onder het bewind van de Franse republikeinen kon de vereniging niet in stand blijven, maar
ze werd opnieuw opgericht in 1801.66
Deze Veurnse schuttersgilde had heel wat feestelijkheden gedurende het jaar. Zo was er in
januari het patroonfeest, om de heilige St.-Sebastiaan te vieren. Op vastendag was er de
‘Krakeschieting’, op tweede Pasen de schieting naar de ‘cruydekoecke’ en het meifeest. In
juni kenden ze de schieting naar de ‘koningsvogel of de gaai van ere’ en de dag erop de
schieting naar de ‘prijsvogel’. Daarnaast namen ze ook deel aan gewone feesten,
processiedagen, vaderlandse feesten, aanstellingen van hoofdmannen uit andere
verenigingen, ... .67
Omstreeks de tweede helft van de 19de eeuw was Bieswal-Bricoult de koning van de gilde. Hij
schonk in 1864 een klein beeldje van de patroonheilige St.-Sebastiaan, die aan de zilveren
halsketting werd bevestigd, gedragen door de koning van de gilde bij grote feestelijkheden.
Deze halsketting bestond uit 19 zilveren schakels, waaraan onderaan een medaillon
bevestigd werd, die door de gilde op een schietwedstrijd werd gewonnen in 1719 te Bergues.
63 F. DE POTTER, E. RONSE en P. BORRE, Geschiedenis der stad en kastelnij van Veurne, Brussel, Kultuur en beschaving, 1975, pp. 329-332 64 J. AMEEUW en W. VILAIN, Het Veurnse van toen, Brugge, Vandewiele PVBA, 1978, p. 52 65 Teksten tentoonstelling 600jaar St.-Sebastiaengilde in Veurne, 2003 66 F. DE POTTER, E. RONSE en P. BORRE, Geschiedenis der stad en kastelnij van Veurne, Brussel, Kultuur en beschaving, 1975, pp. 329-332 67 F. DE POTTER, E. RONSE en P. BORRE, Geschiedenis van het Sint-Sebastiaansgilde van Veurne, Gent, Annoot-Braeckman, 1873, p. 40
21
Uiteraard is er ook een afbeelding van een kleine vogel aan de halsketting aangebracht. De
halsketting zelf dateert uit de 16de eeuw.
Naast de koning, die aan het hoofd stond van de gilde, was er eveneens een kapitein, die
zich voornamelijk bezig hield met het behouden van de orde en het organiseren van
stoeten. De griffier werd belast met het bijhouden en optekenen van geschriften en
daarnaast was er eveneens een nar, die de feesten van de vereniging entertainde.
Rond de eeuwwisseling was Emile Van Staen, ere-toezichter van bruggen en wegen en
gehuldigd met het stedelijk kruis 1e klasse, de voorzitter van de gilde. Een samenkomst van de
vereniging gebeurde in het ‘Café de Flandre’ op de grote markt.68
1.4.3 De ‘Sodaliteit van de Gekruisigde Zaligmaker’ (katholiek)
Deze vereniging is de oudste katholieke vereniging van Veurne. Dit
lekenbroederschap werd in 1637 gesticht door de norbertijn Jabobus Clou. Deze vereniging
organiseerde ieder jaar een Vastenkruisweg. Vanaf 1646 werd de Sodaliteit erkend en in
datzelfde jaar organiseerde ze zelf een boeteprocessie. De boetelingen waren gekleed in
een ruwe boetepij en trokken met een zwaar kruis op hun schouders door de straten van
Veurne. De processie werd later nog aangevuld met bijbelse taferelen uit het Oude en het
Nieuwe Testament, met als hoogtepunt het lijden en de dood van Christus, uitgebeeld door
honderden anonieme boetelingen.69
1.4.4 De Koorzangerskring ‘De Vereenigde Vrienden’ (Liberaal)
Deze vereniging ontstond op 15 november 1866, onder invloed van Pierre
Ryckeboer en zes andere amateurs. Ryckeboer nam het bewind waar tot aan zijn dood in
1872 en werd nadien opgevolgd door J. Steyaert. De ‘Vereenigde Vrienden’ was de
opvolger van de koorzangerskring ‘Zannekin’, die in 1861 werd opgedoekt als gevolg van
financiële moeilijkheden.70
De koorzangerskring kende een langzame start, maar kon zich opwerken tot een mooie
vereniging, die rond de eeuwwisseling een 40-tal werkende leden telde, onder het
voorzitterschap van Louis Van den Kerckhove en gedirigeerd door Henri Van der Linden. Hun
concerten waren mooi verzorgd en konden steeds op een grote publieke belangstelling
rekenen. Ze hadden hun lokaal in de Pannestraat, in het ‘Café de l’Empereur’.71
68 L. PLETTINCK, Furnes illustré, Veurne, Desmyter, 1902, p. 86-89 69 A. GESQUIERE, Het kruis van Jezus: een kritische kijk op de Veurnse boetprocessie, Veurne, Gesquiere, 1993, pp. 15-23 70 F. DE POTTER, E. RONSE en P. BORRE, Geschiedenis der stad en kastelnij van Veurne. Brussel, Kultuur en beschaving, 1975, pp. 420-421 71 L. PLETTINCK, Furnes illustré, Veurne, Desmyter, 1902, p. 91-92
22
1.4.5 De St.-Jorisgilde of kruisboogschutters (Katholiek)
Deze schuttersgilde kent een ver verleden, toch is het onmogelijk om de
precieze oorsprong te bepalen, aangezien de documenten omtrent de oprichting zoek zijn
geraakt. Het alleroudste document, dat melding maakt van de St.-Jorisgilde te Veurne, is een
stadsrekening van het jaar 1403. Op 12 april van hetzelfde jaar organiseerde de gilde een
concours, waarbij ook de kruisboogschutters van Nieuwpoort, Diksmuide, Bergues en
Duinkerke waren op uitgenodigd. Ze nam ook vaak deel aan concours in andere steden,
waarbij ze haar grootste succes behaalde in 1440 te Gent. Dit concours werd gekenmerkt
door het grote aantal concurrenten en de overweldigende luxe. De gilde kaapte er de
tweede prijs weg, die bestond uit 5 prachtige stukken zilverwerk. Er werd een stoet gevormd
van een 100-tal ruiters, notabelen en geestelijken van de stad Veurne, die naar Gent gingen
en de overwinnaars in Veurne binnenleiden. De St.-Jorisgilde had haar eigen altaar in de
inmiddels verdwenen St.-Denijskerk.72 De oude schuttersgilden waren niet enkel ten dienste
van de stad, maar eveneens van de vorst. Ze vergezelden hem meestal op kruistochten en
deden dit met veel moed en dapperheid. Zo namen ook de Veurnse kruisboogschutters deel
aan de oorlogen, die gevoerd werden onder Maximiliaan van Oostenrijk op het eind van de
15de eeuw.
De grootste bloei zou de gilde gekend hebben in de eerste helft van de 17e eeuw, wanneer
ze over een groot aantal leden beschikte. Een eeuw later, in het begin van de 18de eeuw,
beleefde de gilde dan weer een crisisperiode, ondanks het feit dat ze wel konden rekenen
op een bijdrage uit de stadskas. Het zou pas in 1752 zijn dat enkele kruisboogschutters zich
opnieuw genootschappelijk gingen verenigen, toch waren slechts een 6-tal personen lid.
Door de opkomst van nieuwe wapens hadden veel schuttersgenootschappen hun belang
verloren en raakten in verval. Omstreeks 1826 bloedde de St.-Jorisgilde opnieuw dood en
verdween uit het verenigingsleven.73
In 1844 werd ze echter opnieuw opgericht en stond ze onder het voorzitterschap van Van
Hee-Faure.74 In 1896 kwam de vereniging dan onder het bestuur te staan van Edmond Van
Hee. Er waren twee herbergiers lid van de vereniging. Dus werden de activiteiten ook over
twee lokalen verdeeld. In het ‘Hotel du Commerce’ werd op de liggende wip geschoten,
terwijl de vergaderingen doorgingen in het ‘Hotel du Nord’. De Veurnse schutters van Sint-
Joris waren gekend voor hun uitmuntende schutterskwaliteiten. Bij elke koningsschieting werd
een schakel aan de koningsketen toegevoegd en de nieuwe koning kreeg een zilveren
couvert. Elke zondag werden schietingen onder de leden gehouden, waarbij de winnaar
een bord met het wapen van de gilde kreeg. Wanneer de patroonheilige werd gevierd, was
72 L. PLETTINCK, Furnes illustré, Veurne, Desmyter, 1902, pp. 84-85 73 F. DE POTTER, E. RONSE en P. BORRE, Geschiedenis der stad en kastelnij van Veurne. Brussel, Kultuur en beschaving, 1975, pp. 315-318 74 L. PLETTINCK, Furnes illustré, Veurne, Desmyter, 1902, p. 85
23
er een groot avondfeest. In 1906 hield de gilde op te bestaan. De vlag en de ornamenten
werden aan de stad afgestaan en zijn nog steeds te bewonderen in het stadhuis.75
1.4.6 De Koorzangerskring St.-Cecilia (Katholiek)
De koorzangerskring komt voor de eerste keer aan bod in de kastelnijrekening
van 1588, in verband met een donatie die ze ontving uit de stadskas. In de tweede helft van
de 17e eeuw, rond 1653, brachten de Cecilianen op de toren van het landhuis, de
Ceciliatoren, enkele van hun beste zangstukken naar voor, ter ere van de magistraat en het
volk. Dit greep voor de laatste keer plaats in 1687. In de jaren nadien zou het genootschap
zich gaan ontwikkelen tot een groep muzikanten, de uiteindelijke voorlopers van de latere
harmonie St.-Cecilia.76
In de maand februari in 1887 werd de koorzangerskring opnieuw opgericht door Van Hee-
Faure en Théophile Retsin. Een 15-tal amateurzangers antwoorden op het verzoek van de
oprichters, en de koorzangerskring was opnieuw een feit. In het begin was zij enkel een
afdeling van de katholieke kring, maar nadien werd ze een autonome koorzangerskring. Een
drie of vier tal jaar na haar oprichting nam de vereniging niet enkel deel aan reglementaire
feesten, maar verzorgde eveneens een groot publiek concert op maandag tijdens de
kermisweek in de stadsschouwburg van Veurne. Dit concert was ieder jaar een groot succes.
De vereniging stond onder het bestuur van Van Hee-Faure als voorzitter, Théophile Retsin als
dirigent, Emile De Jonghe als secretaris en de leden Hector Ruyssen, Th. Zoete en J.
Noterdaeme. Dankzij dit bestuur groeide de maatschappij uit tot één van de voornaamste
binnen de provincie en de keuze van de verschillende nummers uit hun repertoire was
waarlijk onberispelijk. De gilde kende rond de eeuwwisseling een 50-tal werkende leden, wat
een aanzienlijk cijfer was gezien het belang van de stad en in vergelijking met andere
verenigingen. Daarnaast waren tevens nog een 60-tal ereleden lid van de maatschappij. De
koorzangerskring kwam bijeen in het ‘Café Français’ op de Grote Markt.77
1.4.7 De Rokersgilde ‘Verzet na ’t werk’
De gilde werd gesticht op 18 april 1897 en ze hadden hun lokaal in café ‘In de
Nieuwpoort-brug’. De gilde mocht slechts 20 leden bedragen en de reglementen voor die
leden waren enorm streng. Zo werden de pijpen door de maatschappij zelf geleverd,
droegen de naam van de eigenaar en bleven in het lokaal. Wanneer er een vergadering
plaats vond, was men verplicht om elkaar met confrater aan te spreken en ieder bestuurslid
met zijn aanspreektitel, zoniet volgde een boete van twee centiemen. Als een lid stierf,
dienden ook alle gildenbroeders op de begrafenis aanwezig te zijn. Wanneer dit niet het 75 A. DAWYNDT, Veurne rond ‘la Belle Epoque’, Veurne, Bachten de Kupe, 1996, pp. 58-59 76 F. DE POTTER, E. RONSE en P. BORRE, Geschiedenis der stad en kastelnij van Veurne, Brussel, Kultuur en beschaving, 1975, p. 410 77 L. PLETTINCK, Furnes illustré, Veurne, Desmyter, 1902, p. 95
24
geval was, moest men een boete betalen van 50 centiemen. En zo golden er nog tal van
regels, die strikt allen dienden opgevolgd te worden.78
1.4.8 De maatschappij van blinde vinken ‘ ’t Vogelgezang is de stem
van ons Vermaak’
Deze vereniging had haar lokaal in ‘ Het Paradijs’ in de Smissestraat. De
wedstrijden grepen echter wel elders plaats, namelijk in de Lindendreef, om de vogels niet te
storen bij het fluiten van hun liedjes wanneer karren en wagens over de kasseistenen
hobbelden. Inschrijven gebeurde in het lokaal van 3u tot 5u.79
1.4.9 De hengelaars ‘De Onafhankelijke Lijnvisschers’ en ‘De Vrije
Lijnvisschers’
De Onafhankelijke Lijnvisschers hadden hun lokaal in ‘Het Kroonhof’ in de
Oratoriestraat, met Amand Ryckewaert als voorzitter. De Vrije Lijnvisschers stonden onder het
bewind van Florent Heughebaert en hadden hun lokaal in ‘De Beurte van Antwerpen’.80
1.4.10 De Duivengilden ‘Nut en Vermaak’, ‘ De Ware Liefhebbers
zonder Vrees’, ‘Vermaak in’t Vliegen’ en ‘Saint-Esprit’
De vereniging ‘Nut en Vermaak’ ontstond in 1905, onder het voorzitterschap
van Fr. Debusschere en was gevestigd in het lokaal ‘Café de l’Industrie’. De maatschappij
‘De Ware Liefhebbers zonder Vrees’ hadden hun lokaal in ‘Den Dolphijn’, met als voorzitter H.
Cavereel. ‘ Vermaak in ’t Vliegen’ vergaderde in ‘De Wildeman’ en had Pamphiel
Rackelboom als voorzitter. Tot slot de duivengilde ‘Saint-Esprit’, die later de Nederlandse
naam ‘De Heilige Geest’ kreeg, had Louis Hancke als voorzitter, met hun lokaal in ‘Den
Anker’. Het merendeel van de prijsvluchten vertrokken vanuit Amiens of Creil. De duiven
werden per trein vervoerd.
1.4.11 De maatschappij ‘De Kegelbolders’
Deze vereniging had haar lokaal in de herberg ‘De Halve Maan’, omdat dit
het enige etablissement was, dat over een kegelbaan beschikte. Ze hadden H. Kesteloot als
voorzitter.81
78 A. DAWYNDT, Veurne rond ‘la Belle Epoque’, Veurne, Bachten de Kupe, 1996, pp. 55-56 79 Ibid., p. 56 80 Ibid., p. 56 81 A. DAWYNDT, Veurne rond ‘la Belle Epoque’, Veurne, Bachten de Kupe, 1996, pp. 57-58
25
1.4.12 De Handels- en Nijverheidskamer
Deze vereniging werd op 28 april 1901 gesticht in het gasthof ‘La Noble Rose’.
Ze had tot doel om aan de handelaars en nijveraars toe te laten zich te verenigen om over
hun algemene belangen te beraadslagen en hen onderlinge steun te verlenen. Kortom, ze
streefde de voorspoed en bloei van de handel en nijverheid na. De vereniging stond onder
het voorzitterschap van Alfons Dambre. Het stadsbestuur begreep al snel het belang van
dergelijke vereniging en verleende snel de medewerking voor het inrichten van een
etalagewedstrijd.82
1.4.13 Oud-militairenvereniging ‘De Leopoldisten’(katholiek)
In 1903 groepeerden de Veurnse oud-militairen, die gediend hadden onder
Leopold II, zich in een gilde onder de naam ‘De Leopoldisten’. Ze verzamelden in het lokaal
‘Den leeuw van Vlaanderen’ in de Zwarte Nonnenstraat.83 Deze maatschappij stond onder
het voorzitterschap van L. De Bois, bijgestaan door Henri Ruyssen.84
1.4.14 Gespaarzaamheidskringen
Vanaf 1860 kwamen de spaarmaatschappijen volop naar voor. Dergelijke
verenigingen waren gevestigd in het ‘Hotel du Nord’.85
In 1875 ontstond de vereniging ‘De Vrije Burgers’ met H. Verhoest als voorzitter.86
In 1903 werd de pensioensgilde ‘Zorgen voor morgen’ (katholiek) gesticht, dat verzamelde in
het lokaal St.-Jozef. Een vrijwillige maandelijkse bijdrage was de eerste vereiste om als lid
aanvaard te worden.87 Daarnaast waren er ook nog de gespaarzaamheidskringen ‘Hoop
doet leven’, ‘De Veurnsche Broederbond’ en ‘Help U zelve’(liberaal). Deze laatste
bijstandsvereniging werd in 1897 opgericht door Adolphe De Hoon, vooraanstand liberaal
schepen in diezelfde periode.88
1.4.15 De ‘Vlaamsche Lettergilde’ (Katholiek)
In januari 1899 werd de ‘Vlaamsche Lettergilde’ gesticht door Edmond Van
Hee. Om beurten behandelden de leden een vooropgezet onderwerp, in de vorm van een
gezang, lezing of voordracht. Hun aantal schommelde tussen 20 en 30, die tot zeer
uiteenlopende beroepsklasses kwamen. Na de voordrachten volgde meestal een zeer
ernstige gedachtewisseling. Op het eind van 1901 werd reeds het tenietgaan van de 82 Ibid., p. 60 83 Ibid., p. 60 84 Almanach van de Provincie West-Vlaanderen, Stad Veurne, 1914, p. 72 85 A. DAWYNDT, Veurne rond ‘la Belle Epoque’, Veurne, Bachten de Kupe, 1996, p. 56 86 Almanach van de Provincie West-Vlaanderen, Stad Veurne, 1875, p. 267 87 A. DAWYNDT, Veurne rond ‘la Belle Epoque’, Veurne, Bachten de Kupe, 1996, p. 61 88 R. MORTELMANS, Politieke machtsstrijd in het arrondissement Veurne (1848-1894), Gent, RUG, (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1979, p. 68
26
Veurnse lettergilde meegedeeld. Het zou te intellectualistisch zijn voor de eenvoudige
mensen.89
1.4.16 Het Willemsfonds (Liberaal)
In 1881 werd het Veurns Comité gesticht met Adolphe De Hoon als voorzitter,
die een interne vriend was van JF. Willems. Vanaf 1885 kwam het comité onder het
voorzitterschap van Karel Barbier te staan.
Op het einde van de 19de en begin 20ste eeuw was er een terugval bij het Willemsfonds. Dit
was vooral te wijten aan de schoolstrijd, die in 1884 het politieke landschap in België
veranderde van liberaal naar katholiek. Het gevolg was dat vele onderwijzers en
ambtenaren in het katholieke kamp dienden te stappen, wilden ze hun werk behouden. In
1887 was er een scheuring in de liberale partij tussen de doctrinairen en radicalen. Dit alles
kende een weerslag binnen het Willemsfonds dat een heel gematigde koers volgde.
Tengevolge van deze lakse houding ging tussen de jaren 1897 en 1914 het ledenaantal
achteruit en werden slechts 9 nieuwe afdelingen opgericht. Na jarenlang een comité te zijn
geweest werd op 20 mei 1907 een autonoom Willemsfonds afdeling Veurne opgericht in het
lokaal van de harmonie St.-Cecilia.
Aanvankelijk waren er een 60-tal leden, maar het aantal steeg vlug tot 80, wat waarschijnlijk
te danken was aan de actieve werking. Elk jaar waren er in de winter een 6-tal activiteiten in
de vorm van concert-voordracht-avonden. Deze activiteiten werden ondersteund door de
Koninklijke harmonie St-Cecilia. Het Willemsfonds speelde ook een actieve rol bij de
versmelting in 1911 van de Liberale Burgers en Werkmanskring met de Liberale Associatie. De
Liberale Volksbond was geboren en deze versmelting bracht na WOI verschillende
spanningen teweeg in de Veurnse politiek.
Het Willemsfonds diende vanaf 1875 te concurreren met haar katholieke tegenhanger, het
Davidsfonds.90
In Veurne waren er eveneens twee muziekverenigingen aanwezig in deze periode, die het
eigenlijke onderwerp van deze masterscriptie inhouden. Deze worden echter in de volgende
hoofdstukken behandeld.
89 A. DAWYNDT, Veurne rond ‘la Belle Epoque’, Veurne, Bachten de Kupe, 1996, p. 63 90 Y. WINNOCK, Geschiedenis van het Willemsfonds Veurne-De Panne, 1907-2007, Si, Sn, 2007, pp. 15-23
27
Hoofdstuk 2: De Muziekvereniging
2.1 Het ontstaan van de blaasmuziek
De eerste vormen van muzikaal samenspel met behulp van blaasinstrumenten, kan
men al in de vroege middeleeuwen situeren. Zo waren er muzikanten, die de troubadours bij
hun optreden aan de hoven begeleidden. Rond 1300 ontstond de gewoonte bij de vorsten
en hoge edelen, dat men enkele muzikanten in dienst nam. Ze hadden als taak om enerzijds
de vorsten wat ontspanning aan te bieden in de ver afgelegen burchten, maar anderzijds
droegen ze ook bij tot de glorie van de heer en meester, wanneer deze zich in het openbaar
vertoonde. Daarnaast was het ook gebruikelijk om met trompetgeschal en tromgeroffel het
bezoek aan te kondigen van hoog geplaatste personen. Deze aan het hof verbonden
muzikanten, behoorden tot de meest befaamde personen binnen een gebied, in
tegenstelling tot de rondtrekkende muzikanten, die leefden van aalmoezen.91 Naast deze
vorm van musiceren ontstond er in de 13de eeuw eveneens een andere manier van muzikaal
samenspel, in de vorm van de torenmuziek. Dit bestond uit twee lusines, een fluit, een
schalmei en soms een grote trom, om signaal- en koraalachtige muziek uit te voeren van op
de toren. Deze torenwachters speelden verschillende instrumenten en werden ingezet om de
burgers te waarschuwen voor brand, onraad of de komst van vreemde troepen. Daarnaast
lieten ze zich ook horen bij de ontvangst van belangrijke personen, plechtigheden,
jaarmarkten en tornooien.92 Na verloop van tijd namen de werkzaamheden van deze
torenwachters zodanig toe, dat het nodig werd om het ambt van torenwachter te scheiden
van dat van stadsmuzikant. De torenwachters oefenden nog steeds de taak uit om de
burgers te waarschuwen voor gevaar, maar daarnaast dienden ze ’s nachts ook de tijd aan
te geven door ieder kwartier een signaal te blazen. Dit beroep van torenwachter zou in vele
steden zelfs tot in het begin van de 20ste eeuw gehandhaafd blijven, maar dan in de functie
van brandwachter. De stadsmuzikanten speelden dan weer eerder bij feestelijke
gebeurtenissen in de stad of bij de gilden, bij kerkelijke processies of bij begrafenissen. Ze
bespeelden hoofdzakelijk de fluit, trompet, schalmei, doedelzak en het psalterium of
hakkebord93. Hun repertoire bestond uit vrolijke en plechtige dansmelodieën, maar eveneens
volksliederen.94 Deze stadsmuzikanten zouden zich in de late middeleeuwen in gilden gaan
groeperen met een sterke hiërarchie en ze zouden tot in de 18de eeuw blijven bestaan.95
Toch speelden deze stadsmuzikanten in het sociale leven van de middeleeuwen slechts een
bescheiden rol. Het was pas wanneer de gegoede burgerij zich in de muziek begon te
91 C. BOS en E. JANS, Het grote muziek en showboek, Helmond, Uitgeverij Helmond, 1988, p. 43 92 L. DUMOULIN, Particuliere studie van het harmonie-en fanfarewezen in West-Vlaanderen. Sociologisch onderzoek over de amateuristische blaasmuziekverenigingen in Groot-Kortrijk, Gent, RUG, MUS, 1979, p. 8 93 Dit is een snaarinstrument, in de vorm van een dertiensnarige harp 94 C. BOS en E. JANS, Het grote muziek en showboek, Helmond, Uitgeverij Helmond, 1988, pp. 44-45 95 L. DUMOULIN, loc.cit
28
interesseren dat de stadsmusici zich als leermeesters opwierpen, met de oprichting van tal
van muzieksociëteiten tot gevolg.96
Naast de stadsmuzikanten had de heer in de 14de eeuw ook trompetterkorpsen in dienst, die
zich voornamelijk bezighielden met het opluisteren van het openbare leven.97
De periode 1500-1600 staat bekend als een eeuw, waarin nieuwe ideeën botsen met de
oude gewoonten. Deze overgang van middeleeuwen naar renaissance had ook voor de
muziek verstrekkende gevolgen. Het polychrome klankideaal, waarbij één stem werd
gespeeld door de trompet, een tweede door de blokfluit en de derde en vierde
respectievelijk voor rekening kwamen van de vedel en de luit, moest plaatsmaken voor meer
zinnenstrelende, prettige in het gehoor liggende muziek. Dit werd mogelijk gemaakt door het
ontstaan van instrumentfamilies (sopraan, alt, tenor, bastrompet of blokfluit). Omdat de
vierstemmigheid norm was, bestonden de stemwerken in de regel dan ook uit vier
instrumenten.98
Tot dan toe was het voortbrengen van muzikale geluiden enkel een manier om krijgsliederen
aan te voeren of feestelijkheden op te luisteren. Het was pas in de 17de eeuw dat men
overging tot het spelen van composities, en men ook echt begon te musiceren. Het waren
vooral de stadsmuzikanten, die hiertoe hebben bijgedragen.99 De trompetterkorpsen zouden
eerder evolueren naar cavaleriekorpsen, die sterk vooruitgeholpen werden door de
technologische verbeteringen van de instrumenten.100 Er ontstonden in die periode
sociëteiten, die ‘collegae musicae’ werden genoemd. Deze telden doorgaans 15 - 20 leden,
die in besloten kring muziek maakten in een veelal door het stadsbestuur ter beschikking
gestelde lokaliteit. Aangezien de meeste burgers muzikaal ongeschoold waren, werd
dankbaar gebruik gemaakt van de diensten der stadsmuzikanten. Niet alleen omdat zij als
‘meester’ muziekonderricht konden geven, maar ook omdat zij bij uitvoeringen een
waardevolle versterking betekenden. Het merendeel van deze sociëteiten ontstond rond
1700. Het spelen van muziek verplaatste zich nu grotendeels naar binnen, waardoor het
gebruikelijk werd de concerten tegen betaling te laten bijwonen. In het begin van de 19de
eeuw werden de gezelschappen geleidelijk professioneler en het repertoire klassieker.101
Voor 1830 was de muziekbeleving voor het volk echter niet zo evident. Buiten enkele
koninklijke scholen voor muziek, waren er geen andere instellingen. In de grote centra werd
er wel aan muzikaal samenspel gedaan, maar dit was nog niet zo goed georganiseerd. De
notenleer werd sterk genegeerd en de muziekopleiding liet te wensen over, zodat het zeer
96 C. BOS en E. JANS, Het grote muziek en showboek, Helmond, Uitgeverij Helmond, 1988, p. 42 97 L. DUMOULIN, Particuliere studie van het harmonie-en fanfarewezen in West-Vlaanderen. Sociologisch onderzoek over de amateuristische blaasmuziekverenigingen in Groot-Kortrijk, Gent, RUG, MUS, 1979, p. 9 98 C. BOS en E. JANS, Het grote muziek en showboek, Helmond, Uitgeverij Helmond, 1988, pp. 44-45 99 Ibid., pp. 46-48 100 L. DUMOULIN, Particuliere studie van het harmonie-en fanfarewezen in West-Vlaanderen. Sociologisch onderzoek over de amateuristische blaasmuziekverenigingen in Groot-Kortrijk, Gent, RUG, MUS, 1979, p. 10 101 C. BOS en E. JANS, Het grote muziek en showboek, Helmond, Uitgeverij Helmond, 1988, pp. 46-48
29
moeilijk was om zelfs de gemakkelijkere stukken uit te voeren. Toch werd er nadien een grote
muzikale vooruitgang geboekt, vooral dankzij enkele toonaangevende personen.102
2.2 De oorsprong van de harmonieën en fanfares
De stamvader van het harmonie- en fanfareorkest is het militaire muziekkorps. De
oorsprong van deze militaire korpsen ligt vooral bij de invloeden van de Turkse milities, die al
in de 14de eeuw hun eigen regimentskorpsen hadden. Hierin was een verzameling van hout-,
koperinstrumenten en slagwerk terug te vinden.103 Het was dan weer de bekende Zwitserse
infanterie, die in de 15de eeuw gezorgd heeft voor de introductie van twee oosterse
muziekinstrumenten in de Europese legers, namelijk de pijperfluit en de pauk. Ze waren de
eersten om deze combinatie van instrumenten dan ook te hanteren.104 Toch zou het pas met
de evolutie van de techniek mogelijk worden om nieuwe instrumenten te bouwen. Zo
ontstonden de militaire orkesten die zich vooral als eerste in Frankrijk manifesteerde. Er moet
echter wel een onderscheid gemaakt worden binnen de militaire muziekkorpsen tussen de
muziekkapel en het cavaleriekorps. De cavalerie bestond uit regimentstrompetters, die vooral
gebruik maakten van trompetten en pauken. De muziekkapel maakte dan weer gebruik van
de trommels en de overige blaasinstrumenten.105
De eerste marsen voor trom en melodieën om te marcheren stammen uit de periode 1610-
1650. Zo componeerde J.B. Lully (1632-1687) in deze periode zeer originele muziek voor
militaire muziekkorpsen.106 Het was eveneens handig om het marcheren te begeleiden met
het slaan op trommen en het bespelen van blaasinstrumenten. Men had namelijk ontdekt
dat het lopen de soldaten gemakkelijker afging onder muzikale begeleiding, vooral bij het
afleggen van grote afstanden. Het toen gebruikelijke tempo lag echter aanzienlijk lager dan
tegenwoordig het geval is. Een typisch aspect van de militaire muziek is wel dat elke
commandant zijn eigen mars had. De vele rond 1700 gecomponeerde marsmelodieën
dragen dan ook bijna allemaal de naam van een bevelhebber of regimentscommandant.
Na 1750 diende er echter binnen het leger bezuinigd te worden, waarbij dan ook het eerst
gedacht werd aan de muziekkapel. Er werd besloten om enkel nog de pauken, de
trompetten en de tamboers in de militaire korpsen te behouden.107
Het zou dan vooral de Franse Revolutie zijn, die een grote bloei zou doen ontstaan voor de
militaire muziek. De nieuwe machthebbers maakten zelfs van de populariteit van de militaire
orkesten gebruik, om het volk op te voeden en te beïnvloeden.108 Deze militaire
102 E. GREGOIR, L’art musical en Belgique sous regne de Leopold I et Leopold II: 1830-1880, sl., si., pp. 11-12 103 L. DUMOULIN, Particuliere studie van het harmonie-en fanfarewezen in West-Vlaanderen. Sociologisch onderzoek over de amateuristische blaasmuziekverenigingen in Groot-Kortrijk, Gent, RUG, MUS, 1979, p. 9 104 C. BOS en E. JANS, Het grote muziek en showboek, Helmond, Uitgeverij Helmond, 1988, p. 14 105 C. PHILIPPON, Harmonies en fanfares in 150 jaar België, Brussel, Gemeentekrediet, 1980, pp. 15-16 106 L. DUMOULIN, Particuliere studie van het harmonie-en fanfarewezen in West-Vlaanderen. Sociologisch onderzoek over de amateuristische blaasmuziekverenigingen in Groot-Kortrijk, Gent, RUG, MUS, 1979, p. 9 107 C. BOS en E. JANS, Het grote muziek en showboek, Helmond, Uitgeverij Helmond, 1988, pp. 19-20 108 Ibid., p. 13
30
muziekkapellen zouden de burgerlijke bevolking ertoe aanzetten om zelf muziekkorpsen te
stichtten, alleszins wat betreft de samenstelling van het instrumentarium en het repertoire. Het
was namelijk zo dat, naast de muziekkapel als voorbeeld, heel wat Vlaamse muziekgenootschappen oorspronkelijk vooral ontstaan zijn uit rederijkerskamers, toneelgilden
of kerkelijke zangkoren.109
2.3 Harmonies en fanfares in Vlaanderen
In Vlaanderen zien we dat vanaf 1800 de eerste muziekmaatschappijen werden
opgericht. Vanaf de onafhankelijkheid van België had bijna elke gemeente haar eigen korps
en kende de blaasmuziek een grote bloei. Dit is hoofdzakelijk te verklaren door het feit dat
het in de 19de eeuw een welgekomen aanvulling bood voor de vele leemten op sociaal-
cultureel vlak. Bovendien waren de harmonies en fanfares afgestemd op het levenspatroon
van de toenmalige middenklasse en de meer geëvolueerde arbeiders. Het vormde één van
de weinige ontspanningsmogelijkheden in verenigingsverband, die door de overheden en
vooraanstaande burgers gestimuleerd werden. Het repertoire van de harmonies en fanfares
bestond uit de 19de eeuwse succesmuziek. Zo waren de amateuristische blaasverenigingen
de enige kanalen, die het volk muzikaal kon bekoren. Op deze manier zou het muziekkorps
een onmiskenbaar element vormen binnen het lokale gemeenschapsleven. Feesten,
kermissen, begrafenissen, plechtigheden of inhuldigingen werden door de vereniging
opgeluisterd.110
Er moet wel degelijk een onderscheid gemaakt worden tussen een harmonie en een fanfare.
De term harmonie is afkomstig van het Grieks en vormt tevens een muziektheoretisch begrip.
De muzikale formatie bestaat uit houten blaasinstrumenten, koperen blaasinstrumenten en
slagwerk of percussie.111 Ze ontstonden concreet in de tweede helft van de 18de eeuw,
wanneer ensembles van fluiten, trommelaars en signaalinstrumenten samensmelten met
hobo’s en fagotten. Ook de invloeden van de Turkse muziek of het Janitsarenmuziek vindt
men op het eind van de 18de eeuw terug in de harmoniebezetting. Zij hadden vooral hun
effect gehad op het slagwerk, waarbij trommels, cimbaal, grote trom, triangel en
schellenboom112 werden overgenomen. Rond 1800 bereikte de bezetting van de harmonie
een eerste evenwichtstoestand, in de vorm van 12 klarinetten, 2 fluiten, 4 hoorns, 4 fagotten,
2 trompetten, 2 trombones, 2 serpenten, grote trom, 2 kleine trommels, cimbalen, triangel en
schellenboom.113 De klarinet vormt het melodie instrument.114 Tussen 1811 en 1818 werden
109 L. DUMOULIN, Particuliere studie van het harmonie-en fanfarewezen in West-Vlaanderen. Sociologisch onderzoek over de amateuristische blaasmuziekverenigingen in Groot-Kortrijk, Gent, RUG, MUS, 1979, p. 11 110 J. AERTS, Harmonies en fanfares in 150 jaar België, Brussel, Gemeentekrediet, 1980, pp. 19-21 111 C. MORTIER, Motieven voor het lidmaatschap van muziekverenigingen: een sociografisch onderzoek binnen 7 verenigingen in Oost-Vlaanderen, Gent, RUG, (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1987, p. 8 112 Dit muziekinstrument bestaat uit een draagboom met dwarshouten, waaraan schelletjes hangen 113 I. DE KEYSER, Harmonies en fanfares in 150 jaar België, Brussel, Gemeentekrediet, 1980, pp. 45-47
31
dan de eerste ventielsystemen ontwikkeld in Silezië door Stoelzei en Blühmel. Volledig
onafhankelijk van elkaar vinden zij de druktoetsventielen uit, die ze in 1818 samen laten
patenteren. Toch was het niet zo dat sedert dan de ventielinstrumenten reeds in
muziekverenigingen werden gebruikt, niettegenstaande deze ventielsystemen wel bepalend
zouden zijn voor het verder gebruik van de koperen blaasinstrumenten.115
De fanfare bezit daarentegen enkel koperen blaasinstrumenten en slagwerk. De term fanfare
is in feite een onomatopee, wat inhoudt dat het woord gevormd wordt door een
klanknabootsing. Het is afkomstig van het Arabisch ‘Fanfaron’, wat zoveel betekent als hij die
muziek maakt en die zich kan verplaatsen zonder moeilijkheden.116 De fanfares ontstonden
als uitbreiding van de cavalerieregimentskorpsen. Een cavaleriebezetting rond 1805 omvatte
16 trompetten, 6 hoorns en 3 trombones. Na de Napoleontische oorlogen werden daar de
klephoorns of Kent Horn aan toegevoegd. Bij de fanfare, die ook wel eens ‘musique de
cuivre’ werd genoemd, was de hoofdmelodie steeds voor deze klephoorns gereserveerd.117
Gedurende de jaren ’20 en ’30 van de 19de eeuw werden meerdere ventielsystemen
uitgevonden. Het gevolg hiervan was dat de ventielinstrumenten nu ook geleidelijk in de
bezetting van harmonies en fanfares werden doorgevoerd. Toch is deze evolutie slechts zeer
geleidelijk verlopen en zouden sommige muziekverenigingen na de tweede helft van de 19de
eeuw nog steeds niet over deze ventielinstrumenten beschikken. Het opvullen van het
middenregister en het homogeen maken van de klankkleur over een omvang van meerdere
registers door de invoering van een familie van gelijksoortige ventielinstrumenten, gebeurde
voor het eerst in Duitsland. Daarnaast werd eveneens een bas aan het timbre toegevoegd,
in de vorm van een bombardon en bastuba. Toch kwam de belangrijkste bijdrage tot de
vorming van families van nieuwe instrumenten om het middenregister op te vullen van
Adolphe Sax. Hij droeg bij tot de invoering van een aantal ventielinstrumenten aan de
bezetting van harmonies en fanfares. Dit waren vooral saxhoorns, saxtuba’s en saxtromba’s,
maar eveneens door het invoeren van de familie van saxofoons, creëerde hij een compleet
nieuwe instrumentengroep. Het lijkt er wel op dat de invoering van de saxinstrumenten in de
Vlaamse harmonie- en fanfarebezettingen toch niet zo vlot is gegaan. Het zou pas vanaf de
jaren 1860 zijn, dat deze zouden doorgevoerd worden.
In de loop van de jaren ’50 zullen de Belgische instrumentenbouwers ook de bugels
aanpassen tot een volwaardige homogene familie.118 Deze zouden binnen de fanfare het
114 L. HAEGHEBAERT, Terreinverkennend onderzoek naar de geschiedenis van de amateuristische muziekverenigingen in de provincie West-Vlaanderen gedurende de Nieuwste Tijden, Gent, RUG, (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1984, p. 33 115 I. DE KEYSER, loc.cit 116 C. MORTIER, Motieven voor het lidmaatschap van muziekverenigingen: een sociografisch onderzoek binnen 7 verenigingen in Oost-Vlaanderen, Gent, RUG, (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1987, p. 8 117 I. DE KEYSER, Harmonies en fanfares in 150 jaar België, Brussel, Gemeentekrediet, 1980, p. 47 118 Ibid., pp. 47-51
32
melodie instrument gaan vormen.119 Uiteindelijk zou men geleidelijk aan evolueren tot een
definitieve bezetting. De fanfare bestond uit 8 tot 56 instrumentalisten, waaronder een
sopraan-, alt-, tenor- en baritonsaxofoon, sopraan-, alt-, tenor-, bariton- en bas bugelhoorns,
een bombardon, een contrabasbombardon, een cornet, hoorns, trompetten, trombones en
slagwerk (triangel, trommel, grote trom, cimbalen en pauken). De harmoniebezetting bestaat
naast de net opgenoemde instrumenten ook nog uit kleine en grote fluiten, klarinetten, alt-
en basklarinetten, hobo’s, fagotten en een dubbelrietcontrabas. De saxofoons zijn in beide
bezetting facultatief. Het aantal uitvoerders per instrument kan wel eens variëren, toch werd
er doorheen de 19de en 20ste eeuw geregeld modelbezettingen ontworpen.120
Omstreeks de periode 1875 zijn er voor het eerst meer fanfares dan harmonieën in België.
Ook heel wat harmonieën schakelden over naar een fanfarebezetting. De reden hiervoor is
volgens Hans Ooms de popularisering van de muziekwereld. Een fanfare zou van haar leden
minder muziekkennis of muziekvaardigheid eisen dan een harmonie.121 Hiermee gaat Luc
Haeghebaert echter niet akkoord. Hij stelt dat in een fanfare zeker evenveel vaardigheid
wordt geëist van de leden en daarenboven zou het volgens hem moeilijker zijn om met een
koperen instrument dezelfde virtuositeit te creëren als met een houten. De reden waarom er
plots meer fanfares waren, is volgens hem de kleinere bezetting van een fanfare, maar ook
de nieuwe bezettingsvorm, die na de tweede helft van de 19de eeuw werd doorgevoerd.122
2.4 De amateuristische muziekvereniging sociologisch doorgelicht
Het amateurisme binnen de lokale muziekverenigingen wordt vooral gekenmerkt
door het feit dat men ofwel geen geld heeft, ofwel tijdsgebrek heeft, ofwel de kans niet krijgt
om zich beter te ontwikkelen. Daarenboven dient het lidmaatschap tot een
muziekmaatschappij vooral als vrije tijd, waarbij men de kans krijgt om zich te ontspannen en
te vermaken.
De muziek vormt een aspect van het sociale leven en de muziekvereniging is een sociale
entiteit, omdat het voor zijn bestaan afhankelijk is van mensen in groepsverband. Deze
sociale groep is een verzameling van individuen, die met elkaar verbonden zijn door middel
van een positie of een complementaire relatie en die te onderscheiden zijn van alle andere
dergelijke collectiviteiten van individuen. Deze individuen werken samen aan een
gemeenschappelijk actieproject. Binnen de muziekvereniging wordt vooral een sociale
interactie nagestreefd.123
119 L. HAEGHEBAERT, loc.cit 120 I. DE KEYSER, Harmonies en fanfares in 150 jaar België, Brussel, Gemeentekrediet, 1980, pp. 47-51 121 H. OOMS, Terreinverkennend onderzoek naar elementen in het muziekleven in de periode 1770-1914, Gent, RUG, (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1982, p. 247 122 L. HAEGHEBAERT, Terreinverkennend onderzoek naar de geschiedenis van de amateuristische muziekverenigingen in de provincie West-Vlaanderen gedurende de Nieuwste Tijden, Gent, RUG, (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1984, p. 178 123 C. MORTIER, Motieven voor het lidmaatschap van muziekverenigingen: een sociografisch onderzoek binnen 7 verenigingen in Oost-Vlaanderen, Gent, RUG, (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1987, pp. 21-25
33
Volgens Jerry Aerts kunnen we binnen de amateuristische muziekvereniging een dubbele
doelstelling ondervinden. Enerzijds is het ‘Inside Oriented’, wat inhoudt dat er een dienst of
een bijdrage wordt geleverd tav. de eigen leden. Anderzijds is het ‘outside oriented’, waarbij
een dienst of een bijdrage wordt geleverd aan de omringende samenleving.
Via de ‘inside oriented’ probeert men een bijdrage te leveren tot de algemene en specifieke
vorming en zelfontwikkeling van de leden, door middel van het beoefenen van instrumentale
muziek. Zo worden er culturele en artistieke prestaties geleverd ten voordele van de eigen
leden. Hiermee wordt tevens het gevoel van zelfbewustzijn en van eigenwaarde verhoogd
bij de leden. Daarnaast vormt het ook een mogelijkheid om de behoefte aan contact met
gelijkgerichten op te vangen. Het facet van de vrijetijdsbesteding speelt ook hier een
belangrijke rol.
De outside oriented draagt bij tot de algemene ontwikkeling en de culturele vorming van de
lokale gemeenschap. Hierbij worden de inwoners dan ook aangespoord om bij
plechtigheden, vieringen, feesten, ed. de kunstbezigheid te komen beluisteren of wordt de
liefhebber er toe gebracht om zich aan te sluiten en de samenleving te sensibiliseren voor de
kunstzinnige activiteit. Beide doelstellingen zijn dus quasi identiek zowel tov. de leden, als tov.
de buitenwereld, maar met dat verschil dat er van de leden een actieve deelname wordt
geëist en de buitenwereld slechts passief betrokken wordt.
Tot aan de Eerste Wereldoorlog hebben de amateuristische muziekverenigingen vooral
getracht om de kunstbeoefening als vrijetijdsbesteding door te voeren, als een stimulans voor
de persoonlijke- en gemeenschapsverrijking. Het succes van de muziekmaatschappijen in de
tweede helft van de 19de eeuw en begin 20ste eeuw was vooral te wijten aan het feit dat
men de toenmalige succesmuziek speelde en men volledig achter de vereniging stond. Er
werd ook vaak aan competitie gedaan tussen de verenigingen, die op tornooien en
wedstrijden hun beste culturele prestaties naar voor brachten. Het spelen in een
muziekmaatschappij bracht de leden vooral een gevoel van respectabiliteit bij. Het was
namelijk zo dat de muziekvereniging voor de maatschappij steeds een goed aanvaarde
vereniging was. Het leverde een soort bewijs van goed burgerlijk gedrag. Deze vorm van
verenigingsleven werd dan ook door de lokale leidende kringen gestimuleerd, waarbij het
tevens een eer was om een muziekvereniging te kunnen steunen.124
124 J. AERTS, Harmonies en fanfares in 150 jaar België, Brussel, Gemeentekrediet, 1980, pp. 59-62
34
2.5 De organisatie binnen de muziekvereniging
Binnen een muziekvereniging dient een strikt hiërarchische opstelling nagevolgd te
worden, zodat de goede werking van de maatschappij kan bevorderd worden. Zo bestaat
een muziekvereniging uit een bestuur, de werkende of actieve leden en de ereleden.
Aan het hoofd van de vereniging staat een voorzitter, die de eerste verantwoordelijke
persoon is. De taak van de voorzitter of de hoofdman houdt in om de taken en activiteiten
aan de andere bestuursleden over te maken, de vergaderingen te leiden en hij onderhoudt
het contact met de dirigent. Hij vormt tevens het visitekaartje van de vereniging naar de
buitenwereld toe.
De kapitein of ondervoorzitter heeft als primaire taak om als contactpersoon te fungeren.
Daarnaast notuleert hij de vergaderingen en staat in voor de briefwisseling. Hij is tevens
bewaarder van het archief van de maatschappij.
De tresorier of de penningmeester is verantwoordelijk voor de financiën. Hij stelt jaarlijks een
begroting op en legt aan het einde van het verenigingsjaar verantwoording af over het
financieel beheer. Dit driemanschap (voorzitter / ondervoorzitter / penningmeester) vormen
het dagelijkse bestuur en nemen beslissingen, die geen uitstel kunnen dulden. Het draagt ook
zorg voor de opstelling van statuten en het huishoudelijk reglement. Hiernaast beschikt de
vereniging ook heel vaak over een griffier of secretaris, voor de administratieve taken.
Naast dit kernbestuur zijn er eveneens nog een 10-tal raadsleden, die deel uit maken van het
bestuur.125
De vereniging zal kunnen rekenen op een aantal geldelijke ondersteuningen, afkomstig van
het stadsbestuur, in ruil voor het verzorgen van openbare plechtigheden, maar eveneens
van plaatselijke weldoeners, al dan niet met een achterliggende motivatie.
125 C. BOS en E. JANS, Het grote muziek en showboek, Helmond, Uitgeverij Helmond, 1988, pp. 198-201
35
Hoofdstuk 3: De Koninklijke Harmonie St.-Cecilia Veurne
3.1 De historie van de harmonie
3.1.1 Van het ontstaan tot 1870
De muziekmaatschappij St.-Cecilia werd opgericht op 12 september 1822 en
op 22 december 1823 werd dit bekrachtigd door koning Willem I.126 Het zou echter volgens
Edouard Jacops al in 1808 zijn opgericht127 en volgens het heemkundig tijdschrift Bachten de
Kupe zou 1822 de datum zijn waarop het fusioneerde met een ander muziek uit Veurne,
namelijk ‘Karel Verstraetes Muziek’.128 De verslagboeken van de vergadering startten echter
pas in 1822, waardoor de vroegere ontstaansdatum, die door Jacops wordt aangehaald,
niet kan gecontroleerd worden. We blijven dus aannemen dat het officiële stichtingsjaar
1822 is. De harmonie had de heilige Cecilia als patrones en nam de kenspreuk ‘amor docet
musicam’ aan, ‘de liefde onderwijst de muziek’.129 Uit de naamgeving van
muziekmaatschappijen is heel vaak af te leiden hoe ze zijn ontstaan. Zo zijn verenigingen die
de naam Cecilia, Crescendo of Amicitia dragen, vaak afkomstig van Collegae Musicae.
Toch bestaan er ook heel wat genootschappen, die hun kerkelijke afkomst niet
verloochenen en die de naam St.-Cecilia, St.-Augustinus of St-Michael dragen.130 De
harmonie St.-Cecilia van Veurne draagt eveneens een katholieke naam, die ze kreeg
doordat ze oorspronkelijk afstamde van de koorzangerskring St.-Cecilia, niettegenstaande ze
toch zou uitgroeien tot een liberale vereniging bij uitstek. Ze stond vanaf haar ontstaan onder
het voorzitterschap van Charles Du Bois, die gedurende zijn leven ook nog burgemeester van
Veurne, arrondissementscommissaris en volksvertegenwoordiger was geweest. Hij werd later
als voorzitter opgevolgd door Vandevelde. De harmonie St.-Cecilia werd in deze periode
aanzien als het stadsmuziek.131 (Bijlage 1)
Wanneer Leopold I, na zijn benoeming tot koning der Belgen, zijn intrede deed in het land via
Veurne op 17 juli 1831, was het St.-Cecilia, die aan het hoofd van de stoet, de vorst
verwelkomde. Tijdens deze gelegenheid had de harmonie gevraagd aan de nieuwe koning,
om haar de titel ‘Koninklijk’ te willen verlenen. Dit werd haar toegestaan en op 30 augustus
1833 bekrachtigd. De koning is dan ook sinds 17 juli 1831 beschermend lid van de harmonie.
126 F. DE POTTER, E. RONSE en P. BORRE, Geschiedenis der stad en kastelnij van Veurne, Brussel, Kultuur en Beschaving, 1975, 2 dl., p. 411 127 E. JACOPS, Nomenclature des sociétés musicales de la Belgique suivie d’une notice chronologique sur l’association royale de sociétés lyriques d’Anvers, Anvers, Van Merlen et fils, 1853, p. 40 128 “Ste-Cecilia muziek te Veurne”, Bachten de Kupe, XXIV, 1982, 6, p. 164 129 F. DE POTTER, E. RONSE en P. BORRE, loc.cit 130 C. BOS en E. JANS, Het grote muziek en showboek, Helmond, Uitgeverij Helmond, 1988, pp. 51-52 131 Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering: 1860-1909, 1873
36
In datzelfde jaar deed er zich echter een geschil voor, en onttrokken verschillende leden zich
aan de harmonie, om een nieuw muziekgenootschap op te richtten: ‘Apollon’.132 Deze
muziekmaatschappij nam de kenspreuk ‘Jong en leerzuchtig’ aan en zou volgens haar
reglement niemand als lid aanvaarden, die eveneens lid was van een ander
muziekgezelschap te Veurne. Uitdrukkelijk werd nog eens vermeld, dat leden van de
harmonie St.-Cecilia geen lid of erelid konden worden van Apollon. De stichter en tevens
eerste voorzitter was Louis Ollevier, die de vereniging in 1833 een gift van 100 Nederlandse
Gulden schonk. Ook het vaandel was een schenking van de kapitein, baron Napoleon
Herwyn, schoonzoon van Louis Ollevier en medestichter van de fanfare. Ollevier, die vanaf
1835 klerikaal burgemeester van Veurne zou worden en Herwyn, die in hetzelfde jaar
katholiek raadslid werd, gaven de fanfare een katholieke stempel mee, tegenover de
harmonie St.-Cecilia, die toen reeds liberaal getint was.133 De zoon van Louis Ollevier, Auguste
Ollevier was gedurende het volledige bestaan van de fanfare schatbewaarder of tresorier.134
De maatschappij stond onder de muzikale leiding van Karel van der Straeten. Bij de
inhuldiging waren alle gilden en maatschappijen van Veurne aanwezig, uitgezonderd St.-
Cecilia natuurlijk. In 1834 verkreeg de fanfare een militair uniform, waarmee ze in hetzelfde
jaar deelnam aan een prijskamp in Poperinge. Daar verkreeg ze de prijs voor het prachtigste
en mooiste uniform, maar de burgemeester van de stad Veurne, die eveneens de voorzitter
was van de harmonie St.-Cecilia, verbood de maatschappij om de stad opnieuw in te
komen. De reden hiervoor was het feit dat er een degen aan hun uniform hing, wat een
onafscheidelijk onderdeel van een militaire uitrusting was. De fanfare Apollon moest zich
onderwerpen, en had bij het binnenkomen in de stad, alle degens van de uniformen
losgemaakt. Uit dit voorval kan men opmaken hoe groot de rivaliteit tussen de beide
muziekmaatschappijen wel was. Apollon was hiermee natuurlijk in zijn eer gekrenkt en richtte
daarom een brief aan de gouverneur van de provincie West-Vlaanderen en de Minister van
Binnenlandse Zaken, waarin ze hen verzochten om een degen te mogen dragen. Zij kregen
hierop het antwoord dat er geen wettelijk beletsel bestond voor het dragen van een militair
uniform, zolang dit geen gelijkenissen vertoond met andere krijgs- of burgerlijke korpsen.
In 1835 werd Hendrik van der Straeten muziekmeester van de fanfare. Verder was Apollon
niet zo erg bedrijvig binnen de stad Veurne, maar nam ze vooral deel aan muziekfestivals.
Daarnaast had ze wel sterke banden met de rederijkersgilde ‘Arm in de beurs en van zinnen
jong’, waarmee er heel dikwijls werd samengewerkt. Op 13 april 1839 werd de fanfare Apollon in een harmonie veranderd. In 1841 werd René De Prey kapitein van de fanfare en
132 F. DE POTTER, E. RONSE en P. BORRE, loc.cit 133 F. DE POTTER, E. RONSE en P. BORRE, Geschiedenis der stad en kastelnij van Veurne, Brussel, Kultuur en Beschaving, 1975, 2 dl., p.415 134 K. VANDEWALLE, De Socio-politieke elite van Veurne en Diksmuide 1830-1914, Gent, Universiteit Gent, (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1986, p.158
37
ze verkregen eveneens een nieuwe muziekmeester, namelijk Amand Vermeesch. Deze werd
in 1845 opgevolgd door Karel Geva.135 In 1844 werd Antoine Behaeghel deken van
Apollon.136
De tweedracht met St.-Cecilia duurde tot in 1849. Nadat St.-Cecilia van de koning een
vaandel kreeg, deed het stadsbestuur alle moeite om de beide muziekmaatschappijen
opnieuw te verzoenen. ‘Apollon’ deed afstand van haar naam en vaandel en de leden
vervoegden opnieuw de harmonie St.-Cecilia. De kapitein van Apollon werd binnen St.-
Cecilia als ondervoorzitter aanvaard. Om deze verbroedering steeds indachtig te zijn, werd
besloten om jaarlijks een feest te organiseren en het was ook vanaf dit tijdstip dat de
harmonie van het stadsbestuur een geldelijke bijdrage verkreeg, in ruil voor haar optreden bij
openbare plechtigheden.
De harmonie hield zich vooral bezig met het geven van concerten en serenades,
wandelconcerten, het opluisteren van misvieringen, enz., maar sinds kort waagde ze zich ook
net buiten Veurne met enkele muzikale uitstapjes.
Sinds 1853 stond ze onder het bestuur van de muziekmeester Clément, die muziekoverste was
bij het 12de linieregiment. Onder zijn leiding werden spectaculaire vorderingen gemaakt. Zo
kwam ze steeds zegevierend terug thuis, wanneer ze in 1856 te Brugge en in 1858 te Gent op
festivals grote successen behaalden.137 De harmonie stond sinds 1858 onder het
voorzitterschap van Lodewijk Desmedt.138 In 1859 vroeg de harmonie aan het stadsbestuur
om een toelage te verkrijgen, met de bedoeling hiermee een muziekschool op te richtten. Ze
kregen hiervoor 600fr. uit de stadskas, en nadien nog een extra toelage van de Provincie en
de Staat. De muziekschool ging in 1860 van start en telde heel wat leerlingen. In 1869 werd
de muziekschool onder de bescherming van de stad gesteld.
Nadat op 7 april 1862 Clément als muziekmeester aftrad, werd enige tijd later Frans van
Herzele aangesteld tot muziekmeester. Deze was afkomstig uit Gent en had Clément tevens
opgevolgd als hoofd van het 12de linieregiment.139 Daarnaast was hij tevens solist bij de
‘Gidsen’ geweest en muziekmeester van de harmonie ‘De Melomanen’ van Gent. Hij zou de
harmonie op artistiek en muzikaal vlak een sterke impuls geven.140 In 1864 werd de voorzitter
135 F. DE POTTER, E. RONSE en P. BORRE, Geschiedenis der stad en kastelnij van Veurne, Brussel, Kultuur en Beschaving, 1975, 2 dl., pp. 415-417 136 K. VANDEWALLE, De Socio-politieke elite van Veurne en Diksmuide 1830-1914, Gent, Universiteit Gent, (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1986, p. 208 137 F. DE POTTER, E. RONSE en P. BORRE, Geschiedenis der stad en kastelnij van Veurne, Brussel, Kultuur en Beschaving, 1975, 2 dl., p. 412 138 K. VANDEWALLE, De Socio-politieke elite van Veurne en Diksmuide 1830-1914, Gent, Universiteit Gent, (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1986, p.204 139 F. DE POTTER, E. RONSE en P. BORRE, Geschiedenis der stad en kastelnij van Veurne, Brussel, Kultuur en Beschaving, 1975, 2 dl., p. 413 140 Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering: 1860-1909, juli 1873
38
Lodewijk Desmedt vervangen door zijn zoon Gustave Desmedt, die al sinds 1853 actief lid was
van de harmonie. Hij was een belangrijke grootgrondbezitter en rentenier.141
Vanaf 1865 beschikte de harmonie ook over een militair uniform om de openbare
plechtigheden te verzorgen en werd er eveneens een nieuw vaandel geschonken door het
erelid, Isenbrand Delendonck.142
3.1.2 Van 1870 tot aan de Eerste Wereldoorlog
In 1870 stond Gustave Desmedt nog steeds als voorzitter aan het hoofd van de
harmonie. (Bijlage 2) Aangezien er in datzelfde jaar geconstateerd werd dat de repetities
nog slechts in beperkte mate werden bijgewoond, stelde de voorzitter voor om met de
harmonie een uitstap naar Brussel te doen om in de hoofdstad op 10 juli een concert te
geven. Hiervoor werden dan ook speciale repetities ingelast, die opnieuw talrijk bijgewoond
werden. Nadat de harmonie in Brussel was aangekomen, gaf ze eerst een serenade voor de
burgemeester, vooraleer ze het concert in de tuinen van het dierenpark zou aanvatten. De
locatie is niet zo verwonderlijk, aangezien de voorzitter van het koninklijk genootschap der
Dierentuin te Brussel, August Orts, eveneens beschermend en erelid was van St.-Cecilia sinds
1860. Het concert zou volgens de kranten heel wat volk hebben gelokt en de gespeelde
werken zouden met groot applaus ontvangen zijn.143
In februari 1871 werd de toenmalige muziekmeester, Frans van Herzeele, door de harmonie
plechtig verwelkomt, nadat hij uit London was teruggekeerd. Hij had daar namelijk
deelgenomen aan een groot internationaal muziekconcours met de ‘koninklijke harmonie
l’Alhambra’ van London, waar hij de eerste prijs ter waarde van 5000fr. behaalde. Voor deze
gelegenheid werd de muziekmeester, onder begeleiding van de harmonie St.-Cecilia, dan
ook plechtig ontvangen op het stadhuis, waar hij geëerd werd.144
Op 29 juni 1873 vierde de maatschappij haar 50-jarig bestaan. Het eerste gedeelte van het
feest bestond uit een muzikale ochtend, waarbij het muziekkorps in uniform en met het
vaandel op kop, door het centrum van Veurne paradeerde. Tijdens het tweede deel van de
viering werd er een banket gegeven in het lokaal van de harmonie, ‘l’Hotel du Commerce’.
Hierop waren bijna alle werkende leden en ereleden aanwezig, en eveneens 10
gemeenteraadsleden. Daarnaast werd ook Hubert Dewitte gehuldigd als oudste lid van de
harmonie. Hij was er al bij vanaf het ontstaan van de harmonie in 1822 en had gedurende de
afgelopen 50 jaar steeds in het bestuur gezeteld en geregeld de functie van kapitein en
141 K. VANDEWALLE, De Socio-politieke elite van Veurne en Diksmuide 1830-1914, Gent, Universiteit Gent, (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1986, p.206 142 F. DE POTTER, E. RONSE en P. BORRE, Geschiedenis der stad en kastelnij van Veurne, Brussel, Kultuur en Beschaving, 1975, 2 dl., p. 414 143 Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering: 1860-1909, vergadering juli 1870 144 Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering: 1860-1909, vergadering februari 1871
39
tresorier als vervanger waargenomen. Dewitte zou tot aan zijn overlijden in 1875 lid blijven
van de harmonie.145
Gedurende het jaar 1874 nam de harmonie de beslissing om zich minder toe te leggen op
festivals en zich hoofdzakelijk enkel nog te vertonen voor het geven van concerten of om
deel te nemen aan concours.146
In januari 1876 werd binnen de harmonie een crisis geconstateerd. De harmonie stelde een
gebrek aan toewijding vast bij de leden, want de repetities werden nog nauwelijks
bijgewoond. Hierop werden alle leden van de harmonie op een algemene vergadering
bijeen geroepen en werd er door het bestuur gewezen op artikel 17 en 18 van het reglement,
waarbij een lid van de harmonie geen drie opeenvolgende repetities mag afwezig zijn
zonder wettige reden, op straffe van uitsluiting uit de vereniging. Hierop beloofden de
aanwezige leden om wat meer ijver op te brengen om de wekelijkse repetities bij te wonen
en zo de harmonie opnieuw te doen bloeien. Maar ook de financiële toestand van de
harmonie bleek in een kritieke fase te zitten. De tresorier stelde aan de muziekmeester voor,
om zijn loon te verminderen naar 700fr. en de kosten van het lokaal op 60fr. per jaar terug te
brengen. Hierop reageerde Mr. Van Herzele positief en wilde hij eveneens zijn bijdrage
leveren om de harmonie opnieuw in de muzikale toestand van weleer te brengen. Ook de
eigenaar van het lokaal, Mr. De Groote was akkoord met deze financiële regeling.
Daarenboven werd door de tresorier voorgesteld om een nieuwe kas aan te leggen om de
kosten voor reizen van de harmonie tijdens het jaar te bekostigen. Hiertoe zou 6fr. van het
inleggeld van de werkende leden in de kas worden gestoken, en zouden de hulpleden
ouder dan 21 jaar eveneens een som van 6fr. doneren in deze kas.147
Het was op 29 maart 1876 dat de harmonie melding gaf dat hun voorzitter, Gustave
Desmedt-Bernier d’Hongerswal, overleden was. Hij was sinds 1853 lid van de harmonie en
bespeelde de trompet. Sinds 1855 maakte hij deel uit van de bestuurscommissie en
uiteindelijk zou hij in 1864 zijn vader opvolgen als voorzitter van de maatschappij. Onder zijn
bewind was de harmonie uitgegroeid tot één van de besten van het land. Van 1860 tot 1872
behoorde hij tot het besturend comité van de stedelijke muziekschool, wat eveneens zijn
grote liefde voor de muziek weergaf. Hij zat ook nog in het bestuur van de nijverheidsschool
en van de middelbare school. Sinds 1864 was hij tevens majoor van de Veurnse burgerwacht.
Maar ook op politiek vlak was hij zeer bedrijvig. In 1864 werd hij liberaal provincieraadslid,
waar hij zeer antiklerikaal voor de dag kwam en hij was ook ondervoorzitter van de Liberale
Associatie. In 1875 werd hij dan nog tot gemeenteraadslid van Veurne gekozen en was hij
verkiesbaar voor de Senaat. Toch zou zijn dood in 1876 hieraan al snel een einde maken.
145 Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering: 1860-1909, vergadering juni 1873 146 Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering: 1860-1909, vergadering april 1874 147 Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering: 1860-1909, vergadering januari 1876
40
Binnen de harmonie St.-Cecilia werd besloten om drie maanden de rouw aan te nemen.148 In
hetzelfde jaar diende de muziekmeester, Frans van Herzeele, zijn ontslag in bij St.-Cecilia,
aangezien hij bij het stadsmuziek van Gent als muziekmeester aan de slag kon. Hierop werd
de directeur-leraar van de stedelijke muziekschool, de heer J. Steyaert, aangeduid als
voorlopige muziekmeester. Gelijktijdig werd er binnen de harmonie afgesproken om zich
minstens één maal per maand, of om de 5 à 6 weken, op zondag na de hoogmis in de stad
te vertonen op het stadhuis of op een andere publiekelijke plaats.149
Als opvolger van Gustave Desmedt-Bernier d’Hongerdal als voorzitter, werd binnen het
bestuur gedacht aan burgemeester August Behaeghel. Niettegenstaande hij zeer gevleid
was door het voorstel, kon hij het voorzitterschap niet aanvaarden wegens enkele bijzondere
redenen en ook voor het ere-voorzitterschap paste de burgemeester. Toch zal hij wel als
beschermend lid van de harmonie dienst doen en verklaarde hij dat de maatschappij steeds
op zijn steun kon rekenen. Na een geheime stemming zou uiteindelijk de tresorier Hector De
Prey als nieuwe voorzitter van de harmonie worden verkozen. Hij was sinds 1863 lid van de
harmonie en vervulde binnen de stad Veurne nog tal van overige functies op politiek vlak en
was hij actief binnen andere verenigingen. De inhuldiging van de nieuwe voorzitter vond
plaats op 31 december 1876 en gebeurde zoals de traditie het voorschreef. Om 15u dienden
alle werkende leden en ereleden te verzamelen in het lokaal van de harmonie, om van
daaruit stoetsgewijs de heer Hector De Prey aan zijn woning te gaan ophalen en hem te
begeleiden naar het gildenhof. Hier werd dan tot de inhuldiging overgegaan. ’s Avonds
werd aan alle werkende en ereleden een banket aangeboden, mits het betalen van de som
van 5fr. per persoon. De leden, die niet in staat zouden zijn om deze som te betalen, zouden
alsnog tot het banket worden uitgenodigd. De kas van de maatschappij zou dan instaan
voor de te betalen som, en daarenboven werd door de maatschappij eveneens een glas
champagne aangeboden.150
Op 10 augustus 1877 deed de voorlopige muziekmeester Steyaert het voorstel om als
definitieve muziekmeester aangesteld te worden. Hij werd namelijk op 6 juni 1876 als
voorlopig muziekmeester benoemd, na het ontslag van Van Herzele. Aangezien de
muziekmeester wel schitterend muzikaal werk leverde binnen de harmonie, werd door het
bestuur aanvaard dat Steyaert voor onbepaalde tijd als muziekmeester mocht fungeren.151
Op 13 maart 1878 stierf burgemeester August Behaeghel. Op 20 juli 1878 werd hij opgevolgd
door schepen Hector De Prey, die tevens voorzitter was van de harmonie.152
148 Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering: 1860-1909, 1876 + Het Advertentieblad 1 april 1876 + K. VANDEWALLE, De Socio-politieke elite van Veurne en Diksmuide 1830-1914, Gent, Universiteit Gent, (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1986, p.207 149 Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering: 1860-1909, vergadering maart 1876 150 Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering: 1860-1909, vergadering december 1876 151 Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering: 1860-1909, vergadering augustus 1877 152 Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering: 1860-1909, vergadering juli 1878
41
Om een vernieuwde impuls te geven aan de harmonie werd in 1881 besloten om naast
muziekmeester Steyaert, ook geregeld een beroep te doen op Edmond Waucampt. Hij was
tevens muziekmeester van het 9de linieregiment, laureaat van het conservatorium en een
zeer bekwaam componist. Men had er het volste vertrouwen in, dat met zijn capaciteiten, de
harmonie een grote muzikale heropleving zou beleven.153 Wanneer Steyaert op 12 juli 1885
zijn ontslag indiende als muziekmeester, werd Edmond Waucampt als volwaardig muziekmeester van de harmonie aangesteld.154 Wanneer deze echter te kennen gaf de
taak niet meer te willen volbrengen, werd er op zoek gegaan naar een nieuwe
muziekmeester. Er werden 21 brieven ontvangen van mogelijke dirigenten, maar uiteindelijk
werd gekozen voor de heer Herman, muziekleraar en componist uit Diest.155 De harmonie werd door het stadsbestuur uitgenodigd om op 17 juli 1886 op de grote markt
enkele muziekstukken te spelen, ter gelegenheid van de opening van de spoorweg
Nieuwpoort-Veurne.156 Enkele maanden later verkeerde de harmonie opnieuw in
feeststemming. De stad kreeg immers het bezoek van Koning Leopold II op 22 september
1886. De koning verbleef op dat moment te Oostende en arriveerde in de namiddag per
trein in Veurne. Hij kreeg een rondleiding in de stad en werd op het stadhuis ontvangen, waar
hij door de burgemeester werd herinnerd aan het feit dat Leopold I bij zijn aanstelling als
eerste koning der Belgen, allereerst een bezoek bracht aan Veurne. Tegen de avond zou
Leopold II opnieuw naar Oostende afreizen en werd hij bij zijn vertrek door de harmonie St.-
Cecilia vereerd met het nationale volkslied, de ‘Brabançonne’.157
In 1887 zou het lokaal van de harmonie, l’Hotel du Commerce, van eigenaar wisselen. Na
een beraadslaging werd daarom besloten dat men zou verhuizen van lokaal. Cabaretier
Emile Hendryckx had namelijk het voorstel gedaan aan de harmonie, om voor hen een
lokaal op te richten. Het bestuur ging met dit voorstel akkoord en in afwachting dat het
beloofde lokaal gebouwd was, werden de repetities gehouden in het huis van raadslid
Arseen Morez.158 Op 12 december 1887 ging de eerste repetitie van start in het nieuwe
lokaal.159 Er kwam echter een einde aan het jaar van feestelijkheden, nadat op 24 oktober
1887 voorzitter Hector De Prey overleed. Hij was al sinds 1863 lid van de harmonie en werd in
1871 tot tresorier aangesteld. Hij vervulde deze taak tot in 1878 en werd sindsdien voorzitter
van de maatschappij. Toch heeft hij niet enkel voor de harmonie een grote betekenis gehad,
maar ook binnen de stad was hij een vooraanstaand persoon. Op politiek vlak was hij
liberaal schepen van 1876 tot 1882, vervangend burgemeester in 1878 en verkiesbaar voor
de Senaat in 1886-1887. Daarnaast vervulde hij nog tal van andere functies zoals 153 Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering: 1860-1909, vergadering februari 1881 154 Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering: 1860-1909, vergadering juli 1885 155 Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering: 1860-1909, vergadering oktober 1885 156 Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering: 1860-1909, vergadering juli 1886 157 Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering: 1860-1909, vergadering september 1886 + De Veurnaar: 29 september 1886 158 Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering: 1860-1909, vergadering september 1887 159 Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering: 1860-1909, vergadering oktober 1887
42
commandant van de brandweer, luitenant-majoor van de burgerwacht,
arrondissementscommissaris van Veurne-Diksmuide, bestuurslid van de nijverheidsschool,
bestuurslid van de muziekschool, bestuurslid van de gevangenis, enz.160 In de stoet, die
gevormd werd om het lichaam van de overledene te begeleiden naar de kerk en opnieuw
naar het kerkhof, waren alle verenigingen van de stad met hun eretekens en alle ereleden
van de harmonie aanwezig. Onder begeleiding van de treurmarsen van St.-Cecilia werd
afscheid genomen van Hector De Prey.161 Er werd binnen de harmonie drie maanden van
rouw aangenomen. De weduwe van de gewezen voorzitter Hector Deprey schonk aan de
harmonie een som van 6000fr., waarop ze de titel van erelid kreeg aangeboden.162
In april 1888 besloot het bestuur van de harmonie om het voorzitterschap aan te bieden aan
hun kapitein Henri Bricoult. Deze weigerde echter om deze zware taak te aanvaarden,
waarop gekozen werd om Julien Andries tot voorzitter te benoemen. Andries beoefende het
beroep uit van advocaat aan het Hof van Beroep te Gent en was sinds 24 juli 1887 erelid van
de harmonie. De nieuwe voorzitter werd op 10 juni ingehuldigd. Er zou zich een stoet van
werkende en ereleden vormen, die de voorzitter begeleiden naar het lokaal, waar een
banket werd gehouden.163
Julien Andries, 1888
Bron: L. PLETTINCK, Furnes illustré, Veurne, Desmyter, 1902, p. 90
Onder het voorzitterschap van Andries zou de harmonie een zeer voorspoedige tijd
tegemoet gaan. Hij legde oa. gratis lessen notenleer in, om op deze manier nieuwe, jonge
160 K. VANDEWALLE, De Socio-politieke elite van Veurne en Diksmuide 1830-1914, Gent, Universiteit Gent, (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1986, p.193 161 Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering: 1860-1909, vergadering oktober 1887 162 Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering: 1860-1909, vergadering maart 1888 163 Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering: 1860-1909, vergadering mei 1888
43
leden aan te trekken. Daarenboven was hij van mening dat goede vakmannen voorzien
moeten zijn van degelijke werktuigen. Daarom kocht hij op eigen kosten een 70-tal nieuwe
instrumenten aan.164 Er werd tevens voor heel wat amusement gezorgd, want ook feesten
werden heel vaak op zijn kosten en in zijn tuin gehouden. Hij richtte ook in 1890 een speciale
commissie op, die zich zou bezighouden met het inwinnen van informatie over de vele
festivals, waarvoor de harmonie gevraagd was. Deze commissie bestond uit de kapitein, de
tresorier en de voorzitter zelf.165 Tijdens dezelfde periode richtte hij eveneens een aparte
afdeling op binnen de harmonie. Deze groep bestond uit een 20-tal jonge muzikanten, die
speelden, onder de naam ‘Willen is kunnen’. Ze hadden hun lokaal in de wijk ‘Het Sasje’, en
werden dan ook heel vaak ’t Sasje genoemd.
Het Sasje ‘Willen is Kunnen’, 1899
Bron: J. AMEEUW en W. VILAIN, Het Veurnse van toen, Brugge, Vandewiele PVBA, 1978, p.49
Een verplichting om in dit orkestje te spelen was dat men eveneens lid was van de harmonie
St.-Cecilia. Het had vooral tot doel om kleine uitstapjes te doen in Veurne of om feesten en
bals van verenigingen in de stad op te luisteren. Andries was ere-voorzitter van het
genootschap. De eigenlijke voorzitter was Emiel Pinte, eveneens bestuurslid bij de harmonie
St.-Cecilia.166 Volgens Dawyndt genoot het Sasje-muziek in Veurne een enorme populariteit
en waren ze vooral berucht voor het opluisteren van de kermis op hun eigen wijk op de
164 Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering: 1860-1909, vergadering maart 1889 165 Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering: 1860-1909, vergadering april 1890 166 Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering: 1860-1909, vergadering juni 1892
44
laatste zondag van augustus.167 Daar waar St.-Cecilia een elitair korps was, die grote faam
genoot binnen heel België, was het Sasje-muziek eerder een volks genootschap, die zich
enkel bezighield met het entertainen van de plaatselijke bevolking. (Bijlage 3)
In 1891 brak er een crisis uit. Het stadsbestuur van Veurne besloot, dat de toelage die
verleend werd aan St.-Cecilia, zou worden stopgezet. Hiervoor werd geen enkele reden of
motief gegeven. De harmonie schreef hierop een protestbrief naar het stadsbestuur, maar
bepaalde eveneens dat het van dan af een vrije en onafhankelijke vereniging zou worden.
Dit had als gevolg dat ze dan ook geen enkele verplichting meer hadden tegenover het
stadsbestuur. De financiële aderlating werd opgelost door een bijdragesysteem door te
voeren, te betalen door de ereleden. Zij dienden zelf te bepalen of ze een jaarlijkse bijdrage
van 15, 20, 30 of 40 fr. wilden betalen. De voorzitter wilde eveneens zijn bijdrage leveren en
schonk aan de harmonie jaarlijks de som van 500fr., bovenop zijn lidgeld. Dit was namelijk de
subsidie, die de vereniging voorheen jaarlijks van het stadsbestuur verkreeg. Daarnaast kwam
de voorzitter ook overeen met het bestuur, dat hij alle uitzonderlijke kosten voor zijn rekening
zou nemen. Het ging hier dan over de kosten voor het geven van concerten, de aankoop
van nieuwe instrumenten, de kosten voor het vervoer en het eten bij uitstappen, enz. De
maatschappij zelf zou dan instaan voor de gewone kosten.168
In 1893 zou naar het idee van de voorzitter een bijkomende muziekmeester aangesteld
worden, namelijk Charles Simar, voorzitter van het 3de linieregiment. De voorzitter was van
mening dat dit periodiek optreden van deze vreemde muziekmeester de motivatie en de
ijver van de leden ten goede zou komen. Uiteraard blijft muziekmeester Herman zijn functie
behouden.169
De Koninklijke Harmonie St.-Cecilia Veurne, 1895
167 A. DAWYNDT, Veurne rond ‘la Belle Epoque, Veurne, Bachten de Kupe, 1996, pp. 9-11 168 Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering: 1860-1909, vergadering februari 1891+ 1892 169 Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering: 1860-1909, vergadering november 1893
45
Op 27 juni 1897 werd opnieuw feest gevierd, ditmaal om de 75ste verjaardag van de
harmonie te vieren. De voorbereidingen voor dit gebeuren starten al in 1896. Er werd een
speciale feestcommissie aangeduid, die zich zou bezighouden met de organisatie en er
werd verwacht dat ieder actief lid een bijdrage van 10 centiemen betaalde per week, om
het feest te kunnen betalen. Daarnaast werd een nieuw militair uniform aangekocht. De
leden hadden zelf de keuze om dit uniform geheel of gedeeltelijk te bekostigen, maar
wanneer men zich niet in de mogelijkheid bevond om dit aan te kopen, zou de voorzitter
financieel bijspringen. Met de invoering van het nieuwe uniform werd eveneens een
kledingscomité opgericht, die instond voor het verwerven en onderhouden van de
uniformen. (Bijlage 4)
Bij de aanvang van 1897 werd de harmonie echter nog geconfronteerd met het ontslag van
de heer Herman als muziekmeester. Onmiddellijk werd overgegaan tot het kiezen van een
nieuwe dirigent, namelijk Henri Vanderlinden, die eveneens muziekmeester was bij de
pupillenschool van het leger te Namen.
Op zondag 27 juni nam de viering van het 75ste jaar bestaan van de harmonie zijn aanvang
met de vorming van een stoet, waarbij de harmonie samen met de ereleden, de
rederijkerskamer Rhetorica, de koorzangerskring ‘De Verenigde Vrienden’ en de
koorzangerskring ‘Jeune France’ van Duinkerke door de straten van Veurne marcheerde. Dat
was dan ook de gelegenheid om voor de eerste maal hun nieuwe uniformen te tonen aan
de Veurnse bevolking. Deze uniformen waren donkerblauw met groen en met een hoge
kepie met een witte pluim.170 Naar aanleiding van deze stoet werd dan ook door de
harmonie aan alle wijkmeesters van de stad gevraagd om hun straten met de wijkvlaggen te
willen versieren. ’s Avonds werd er dan een banket georganiseerd, waar er door de
voorzitter, de kapitein, de bevriende verenigingen ‘de Rhetorica’, de ‘Verenigde Vrienden
en de ’Jeune France’, maar ook een vertegenwoordiger van de ereleden, de bestuursraad
en de werkende leden een redevoering werd gehouden. De week erop, de zondag, vond er
een groot concert plaats in het lokaal, dat gevolgd werd door een bal en de maandag
vond er in de tuin van de voorzitter nog een nachtfeest plaats voor de werkende en
ereleden van de harmonie, maar ook voor de vereniging Rhetorica en de Verenigde
Vrienden. Het feest werd beëindigd met een schitterend vuurwerk. Ter gelegenheid van deze
75ste verjaardag verkreeg de vereniging tot slot nog van de koning een gulden eremedaille
en werd Prins Albert tot erelid gehuldigd.171
170 D. DEHOLLANDER, Snippelingen uit het vroegere Veurne en ommeland, onuitgegeven, Veurne, 1967, sp. 171 Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering: 1860-1909, vergadering 1896-1897
46
Korte tijd nadien, in 1898, werd de voorzitter Julien Andries-Van Severen172 opnieuw gevierd,
want hij kreeg van de Minister van Schone Kunsten van Frankrijk een palm als officier van de
academie. Voor deze gelegenheid werd er een stoet gevormd door de harmonie en de
bevriende verenigingen om aan de voorzitter bij zijn huis een serenade te geven en hem te
feliciteren met deze eer. Het feest werd afgesloten met het Franse volkslied, de
‘Marseillaise’.173
Op 6 november 1902 werd het erelid Adolphe De Hoon gevierd. Hij was namelijk al 50 jaar lid
van de harmonie, sinds november 1852. Vanaf 1888 zetelde hij als raadslid in de bestuursraad
tot in 1893 en daarna werd hij erelid. Hij kreeg eveneens de taak van de reeds overleden
burgemeester August Behaeghel om het Behaeghelfonds te beheren ter bevordering van de
kunst en de wetenschap binnen Veurne. De Hoon verdeelde het bedrag onder de
vereniging Behaeghel, de rederijkerskamer Rhetorica, de koorzangerskring ‘De Verenigde
Vrienden’ en de harmonie St.-Cecilia. Voor deze redenen werd hij tot beschermend lid
uitgeroepen. Hij aanvaarde deze erkenning en zou hierbij jaarlijks de som van 100fr. schenken
aan de harmonie. Desalniettemin opteerde hij ervoor om geen publieke manifestatie door te
voeren, omwille van zijn hoge leeftijd.174
De 7de juni 1903 bezocht Prins Albert de stad Veurne. Hij was sinds 1897 erelid van de
harmonie en daarom werd een delegatie van de muziekmaatschappij uitgenodigd op het
stadhuis om de Prins te ontvangen. Hierop tekende de Prins in het Gulden Boek van de
harmonie. Bij zijn vertrek uit de stad speelde de harmonie nog het nationale volkslied. Nadien
werd er nog een concert gegeven op de kiosk op de grote markt. De dag werd afgesloten
met een prachtig vuurwerk.175
Op verzoek van enkele werkende leden werd het voorstel gedaan om de voorzitter, Julien
Andries, te huldigen met een medaillon, als bedanking voor zijn toewijding aan de harmonie.
Dat medaillon zou men speciaal bij een kunstenaar laten maken. Er werd een inschrijvingslijst
opgemaakt, waarbij de leden hun bijdrage voor de aankoop van dit medaillon konden op
noteren. Het minimum bedrag werd op 1fr. bepaald, maar toch was men niet verplicht om
een schenking te geven. Daarenboven verkondigden de ereleden Leopold du Bois, August
Houtsaeger en Emiel Kind, dat ze het bedrag dat door de werkende leden werd gestort,
zouden verdubbelen. Het eerbetoon aan Andries vond plaats op 23 oktober 1904, waarbij
zijn diensten aan de harmonie door de kapitein in een redevoering werden opgesomd. Hij
172 Julien Andries huwde immers met Valentine Van Severen, nadat hij weduwnaar was na een huwelijk met Julia Ollevier, dochter van Louis Ollevier, gewezen burgemeester van Veurne. Voor Valentine Van Severen was Julien Andries haar vierde echtgenoot. Voordien was zij ook al gehuwd geweest met de vorige voorzitter Hector De Prey. 173 Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering: 1860-1909, vergadering maart 1898 174 Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering: 1860-1909, vergadering november 1902 175 Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering: 1860-1909, vergadering juni 1903
47
had de harmonie, na een periode van crisis en onverschilligheid, opnieuw haar waardige
status gegeven. Tot slot werd door de harmonie nog een concert gegeven.176
De Koninklijke Harmonie St.-Cecilia Veurne, 1905
Vanaf 1907 werden er maatregelen genomen om de muzikale ijver van de leden wat kracht
bij te zetten. Daarom werden extra muzieklessen ingelast, waarbij notenleer en
muziekonderricht werden gegeven. Daarenboven werd ook nog een extra partiële repetitie
ingericht. De ene week voor de koperblazers, de andere week voor de houtblazers.177
Op 20 april 1907 werd een groot concert gegeven door de harmonie St.-Cecilia in
samenwerking met de koorzangerskring ‘De Verenigde Vrienden’ om hun muziekmeester
Henri Vanderlinden, te vieren voor zijn 10-jarige aanstelling als muziekmeester van de beide
verenigingen.178 In hetzelfde jaar werd ook bestuurslid Isidoor Ryckewaert gehuldigd voor zijn
50-jarig lidmaatschap van de harmonie. Voor deze gelegenheid werd er een serenade
gegeven aan zijn huis en daarna speelde de harmonie een concert in de tuin van de
voorzitter. Tot slot werd de gevierde plechtig ontvangen in het lokaal van de harmonie. Daar
werd een redevoering gehouden door de voorzitter, waarin hij de loopbaan van Ryckewaert
176 Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering: 1860-1909, vergadering oktober 1904 177 Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering: 1860-1909, vergadering maart 1907 178 Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering: 1860-1909, vergadering april 1907
48
schetste. Hij was namelijk sinds 1857 hulplid bij de harmonie en in 1860 werd hij aanvaard als
actief lid. Het was in 1881, dat hij de functie van bestuurslid opnam en steeds met
eenparigheid van de stemmen werd herkozen. Als eerbetoon werd een zelfportret van de
man opgehangen in het lokaal. Tevens werd er van de gelegenheid gebruik gemaakt om
buitengewone diensten van werkende leden vanaf nu te belonen met een ereteken of
decoratie. Het ereteken vertoonde de Veurnse leeuw met een koninklijke kroon op en het
opschrift van de koninklijke harmonie St.-Cecilia. Daaraan was dan een lint bevestigd in de
kleuren van de harmonie: groen en wit. Isidoor Ryckewaert mocht als eerste dergelijk
ereteken ontvangen. Daarnaast werden ook nog enkele andere werkende leden, die al 25
jaar lid waren, gehuldigd met een decoratie.179
In mei 1913 werd de voorzitter Julien Andries-Van Severen gevierd voor zijn 25-jarig
voorzitterschap bij de harmonie St.-Cecilia. Hiervoor werden heel wat eerbetuigingen
voorzien. Zo kregen alle leden, die eveneens 25 jaar lid waren van de vereniging, een zilveren
ereteken. De voorzitter mocht een gouden ereteken ontvangen, dat bij een serenade
overhandigd werd, in het bijzijn van de twee bevriende maatschappijen: de rederijkerskamer
Rhetorica en de koorzangerskring ‘De Verenigde Vrienden’. Er werd eveneens een klein
medaillon gemaakt, de grootte van een frankstuk, om aan alle leden van de harmonie te
schenken als aandenken. Vervolgens werd een feestmaal gegeven voor alle werkende
leden en ereleden en alle vrienden en kennissen van de gevierde. Hierop werd dan een
kader overhandigd met de afbeelding van de muzikanten in uniform en in het midden een
foto van de voorzitter. Na het feestmaal werd een concert gegeven, dat gevolgd werd door
een bal. Voor de bekostiging van dit gebeuren, werd een beroep gedaan op de werkende
en de ereleden. Men kon namelijk niets gebruiken uit de kas van de harmonie, aangezien de
voorzitter alle tekorten in de kas telkens zelf aanvulde en hij dan zijn eigen feest zou moeten
betalen.180
Enige tijd later echter, in september 1913 besloot Julien Andries-Van Severen, om zijn ontslag
in te dienen als voorzitter van de harmonie. Hij vond dat de harmonie niet meer het artistieke
niveau bereikte als vier à vijf jaar terug en dat de repetities slechts beperkt werden gevolgd.
De muziekschool bestond enkel nog op papier. Dit alles was vooral het gevolg van het
gebrek aan ijver van de spelende leden en eveneens van de dalende toewijding van de
muziekmeester Vanderlinden, die niet meer handelde zoals in het contract werd
overeengekomen. Hij aanvaarde ook het erevoorzitterschap niet, omdat hij niet de indruk
wilde wekken dat hij nog steeds een drukking uitoefende op het bestuur en de nieuwe
voorzitter. Toch verloochende Andries zijn genegenheid voor de harmonie niet en
179 Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering: 1860-1909, vergadering juni 1907 180 Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering: 1910-1945, vergadering maart 1913
49
aanvaardde hij om beschermend lid te worden. Deze eer werd ook aangeboden aan
Mevrouw Andries-Van Severen.
Op hetzelfde ogenblik deelde ook de muziekmeester Henri Vanderlinden mee, dat hij zijn
ontslag als dirigent indiende. De harmonie was de gewezen dirigent zeer dankbaar voor zijn
vele dienstjaren en omdat hij de vereniging in de beginjaren muzikaal een grote progressie
had bezorgd. Hij had in zijn laatste jaren als dirigent zijn taak wel wat verwaarloosd en ook
geen muzieklessen meer gegeven, met als gevolg dat er ook geen nieuwe muzikanten
werden gevormd. Hiermee kwam de harmonie dus zonder voorzitter en zonder dirigent te
zitten, de twee belangrijkste functies binnen een muziekvereniging. Ze bevond zich in een
crisismoment. De sous-chef, Edmond Van Eygen, zou tijdelijk de repetities leiden, tot dat men
een nieuwe bekwame dirigent had gevonden, want men besefte dat de repetities niet
konden worden stil gelegd gedurende deze crisisperiode. Vervolgens werd Henri Van
Elslander de nieuwe dirigent ad interim. Hij was namelijk ook muziekmeester van de
Philharmonie van Poperinge en had wel wat muzikale ervaring. Er werd geopteerd om nog
slechts één repetitie in de week te houden, en die ging door op donderdag. De maandag
werd namelijk als een slechte dag beschouwd, aangezien deze na de zondag kwam.
Voor het voorzitterschap werd gedacht aan de kapitein, Albert Claeys. Hij nam al 21 jaar de
functie van kapitein waar en had de laatste jaren heel vaak de plaats moeten innemen van
de voorzitter. Toch meende de kapitein dit voorzitterschap niet te kunnen aanvaarden. Als
magistraat-rechter van de rechtbank van eerste aanleg in Veurne was de mogelijkheid groot
dat hij rechtzaken moest beoordelen, waarin leden van de harmonie betrokken waren.
Daarnaast kon hij als magistraat ook niet deelnemen aan politieke uitstappen of feesten,
waar een harmonie toch dikwijls diende op aanwezig te zijn. Toch zou hij zijn functie als
kapitein blijven vervullen. Hij riep in de algemene vergadering dan ook op aan de spelende
leden om zo talrijk mogelijk de repetities bij te wonen, zodat de harmonie opnieuw op het
muzikale niveau van weleer zou komen. Pas dan zou men overgaan tot het aanstellen van
een nieuwe voorzitter. Aangezien de tijd dat de voorzitter alles bekostigde eveneens voorbij
was, vroeg de kapitein tot slot nog, dat de spelende leden aan de notabelen en de
gegoede burgers van Veurne zouden vragen om zoals Julien Andries-Van Severen, eveneens
beschermend lid te worden, zodat de harmonie op eigen krachten verder kon. Hierop
werden een 13-tal nieuwe beschermende leden opgenomen in de harmonie, die voor een
minimum bedrag van 30fr. per jaar de harmonie financieel ondersteunden.
Daarnaast werden ook de muzieklessen heringericht. Deze zouden voortaan door
verdienstelijke leden worden gegeven, die hiervoor een kleine vergoeding kregen. Ook het
reglement werd volledig herbekeken en gemoderniseerd, vooral wat betreft het kiesstelsel.
Vervolgens werd de zoektocht naar een nieuwe vaste dirigent voortgezet. Er werden echter
enkele eisen gesteld, waaraan deze zou moeten voldoen. De muziekmeester moest in
Veurne komen wonen en in staat zijn om tweemaal per week een repetitie te geven en
50
daarnaast ook nog lessen notenleer en muzieklessen geven voor koperen- en
houteninstrumenten. Hij zou dan een vergoeding ontvangen van 1500fr. per jaar. Er dienden
een 6-tal personen hun kandidatuur in om de nieuwe muziekmeester van de koninklijke
harmonie St.-Cecilia van Veurne te worden. Hiervan waren er slechts twee, die bereid waren
om in Veurne te komen wonen. Uiteindelijk werd de heer Verberckmoes tot nieuwe dirigent
van St.-Cecilia verkozen. Hij was al sous-chef bij het 3de linieregiment muziekkorps te
Oostende en had de leeftijd van 50 jaar bereikt. Nadat de heer Verberckmoes dit ambt
aanvaardde, diende hij echter meteen opnieuw ontslag te geven, aangezien hij dacht dat
hij bij het leger op pensioen kon gaan, maar bleek dat hij nog tot aan zijn 60ste verjaardag in
dienst van het leger moest blijven. Daarom werd dan geopteerd voor de andere kandidaat,
die bereidwillig was om in Veurne te komen wonen, namelijk de heer Albert Wittegaele. Hij
was muziekmeester van de liberale harmonieën van Gistel en Torhout. Vanaf januari 1914 zou
hij het ambt van muziekmeester van St.-Cecilia uitoefenen. Het voorzitterschap werd tijdelijk
uitgeoefend door de secretaris Louis Houtsaeger.181
Deze nieuwe start, gegeven door het aanstellen van een nieuwe muziekmeester en een
tijdelijke voorzitter, gaf de vereniging een hernieuwde kracht en ze was ervan overtuigd dat
ze opnieuw kon bloeien, zodat binnen 9 jaar, in 1922, het 100-jarig bestaan kon worden
gevierd. Het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog in augustus 1914 maakte tijdelijk einde
aan deze nieuwe verwachtingen. Niettegenstaande Veurne vlakbij het front lag, waar een
zware loopgravenoorlog werd uitgevochten, bleef de stad toch vrij van bezetting. De stad
moest wel meerdere malen vijandige aanvallen incasseren, in de vorm van beschietingen en
bombardementen. Het spreekt voor zich dat elke vorm van verenigingsleven onmogelijk
werd. Ook de harmonie zou gedurende deze vier jaren volledig inactief zijn. De leden van de
harmonie waren ofwel ingelijfd bij het leger, ofwel gevlucht naar Frankrijk of naar de
omliggende dorpen.
Wanneer op 11 november 1918 de wapenstilstand werd uitgeroepen, vond de harmonie
haar lokaal in erbarmelijke toestand terug. Tijdens de oorlog had ze het spelend lid Dupou
Oscar en het erelid Masereel Gustave verloren, die gesneuveld waren op het slagveld. Vanaf
1919 keerden de Veurnaars geleidelijk aan naar hun stad terug, maar velen hadden eerst
heel wat persoonlijke zaken te vereffenen. Het was pas in de maand april 1919 dat er
opnieuw aan het Ceciliagenootschap kon worden gedacht. De eerste taak van het bestuur
was te onderzoeken in welke toestand de harmonie zich bevond en of het mogelijk was om
de vereniging opnieuw op te richten. Daaruit bleek dat alle oud-muzikanten bereid waren
opnieuw de harmonie te vervoegen. Er waren ook nog steeds voldoende instrumenten en
financiële middelen aanwezig om de harmonie nieuw leven in te blazen. Dit betekende dat
181 Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering: 1860-1909, vergadering september-december 1913
51
de vereniging aan haar heropleving kon beginnen, om over 4 jaar een groots feest te geven
voor haar 100-jarig bestaan.182
Uiteindelijk zou de harmonie zelfs nog haar 150-jarig bestaan vieren en is ze tot op de dag
van vandaag nog steeds een bloeiende vereniging. Het huidige jaar 2008 vormt
daarenboven eveneens een feestelijk jaar, want de harmonie St.-Cecilia van Veurne viert,
dat ze reeds 175 jaar ‘Koninklijk’ is, als oudste vereniging in België, en wordt om deze reden
vereerd met een bezoek van Prinses Astrid van België.
3.2 Samenstelling en werking van de vereniging
Zoals dit bij vele verenigingen het geval was, bestond de harmonie uit werkende
leden, ereleden en beschermende leden, die onder het bestuur stonden van een commissie.
Om te mogen deel uit maken van de harmonie, moest je dit aan een lid van de commissie
meedelen en indien er hiertegen geen tegenspraak kwam binnen de commissie, werd je als
lid aanvaard.
De werkende leden, ook wel confraters genoemd, werden onderverdeeld in 4 klassen. Men
werd onderverdeeld in een klasse naargelang je financieel vermogen en capaciteit tot het
betalen van het lidgeld. De eerste klasse diende jaarlijks 25fr. te betalen, de tweede 13,20fr.
en de derde 6,60fr. Deze bijdragen konden bij ieder kwartaal van het jaar voor een vierde
opgeëist worden.183 Sinds 1911 werden de inleggelden niet meer vier maal per jaar
opgehaald, maar slechts twee maal.184 In 1882 werden deze bedragen aangepast naar
respectievelijk 25,80fr., 13,20fr. en 6fr.185 De vierde klasse moest geen bijdrage betalen, omdat
deze leden als hulpleden werden aanzien. Deze hulpleden zijn jongeren, die al over
voldoende kennis van notenleer beschikten. Daarnaast behoorden ook de leerling-
muzikanten tot deze vierde klasse. De leerlingen werden door de voorzitter toegelaten om de
repetities bij te wonen en deel te nemen aan uitstappen van de vereniging. Wanneer de
leerlingen na verloop van tijd niet voldeden aan de muzikale verwachtingen, konden ze door
de voorzitter tijdelijk of definitief worden weggestuurd. Zowel de hulpleden, als de leerlingen
hoefden geen jaarlijkse bijdrage te betalen, maar beschikten ook niet over stemrecht. Sinds
1892 was het wel zo dat wanneer men de leeftijd van 18 jaar had bereikt, men wel kon
meestemmen indien men eveneens een bijdrage betaalde.186 Vanaf dat men de leeftijd van
21 jaar had bereikt, werd men actief lid en onderverdeeld in één van de drie bovenstaande
klassen. Het was vooral de tweede klasse, die het sterkst vertegenwoordigd was. Elke
182 Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering: 1910-1945, vergadering 1914-1919 183 Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering: 1860-1909, reglement 1860 art. 3-4 184 Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering: 1860-1909, vergadering juni 1911 185 Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering: 1860-1909, herziening van het reglement 1882 186 Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering: 1860-1909, reglement 1892 art. 4
52
confrater kon vrijwillig de maatschappij verlaten, maar diende hiervan wel een schriftelijke
verklaring af te leggen en de bijdrage van het lopende jaar te betalen.187 In het hernieuwde reglement van 1913 werden de werkende leden in 4 klassen
onderverdeeld, die respectievelijk 15, 10, 6 en 3fr. betaalden. Daarnaast bestond eveneens
nog de klasse van hulplid en leerling-muzikant, die nog steeds vrijgesteld waren van alle
kosten.188
In 1900 werd er een meervoudig stemrecht doorgevoerd. Enkel de leden, die minimum 18
jaar waren, mochten stemmen. Degenen die 18 jaar waren en een inleggeld betaalden van
6fr. verkregen een extra stem. Degenen die een inleggeld betaalden van 13, 20fr. verkregen
twee extra stemmen en zij die 26,80fr. betaalden hadden drie extra stemmen bij. Wanneer er
twee leden (twee broers of vader en zoon) onder hetzelfde dak woonden, zou er één van
zijn inleggeld worden ontlast. De extra stemmen werden toegekend aan het oudste lid.189
De ereleden zullen vanaf de dag van hun opname in de harmonie gehouden zijn tot het
betalen van een jaarlijkse bijdrage van 10,58fr.190 Deze bijdrage werd in 1892 verhoogd tot
15fr.191 Zij hebben het recht deel te nemen aan festiviteiten, concerten, uitstappen en andere
feestelijkheden. Ook kunnen zij de maatschappij vrijwillig verlaten, als ze dit aan een lid van
de commissie meedelen voor de dag, waarop ze oorspronkelijk tot de harmonie waren
toegetreden.192
De beschermende leden betaalden een bijdrage van minstens 30fr. per jaar en hebben
dezelfde rechten als de ereleden.193
Sinds 1892 was het ook zo dat al degenen, die onder hetzelfde dak woonden als een
werkend lid of erelid van de harmonie, deze mochten vergezellen naar de repetities of naar
feesten. De dames van de leden waren uitgenodigd naar een speciaal voor hen ingerichte
‘jeux de boule’ en naar tombola’s. Wanneer men als vreemde de stad kwam bewonen, kon
je twee maanden de repetities van de harmonie gratis volgen, om nadien al dan niet als lid
aanvaard te worden.194
De harmonie werd bestuurd door een commissie, die samengesteld was uit een hoofdman,
een kapitein, een tresorier, een griffier en 9 raadsleden. Deze raad werd tijdens een
algemene vergadering met een geheime stemming en met betrekkelijke meerderheid
verkozen door de Confraters. Enkel de leden boven de 21 jaar, die hun inleggelden betalen,
187 Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering: 1860-1909, reglement 1860 art. 5-6 188 Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering: 1860-1909 reglement 1913 art. 2 189 Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering: 1860-1909, vergadering december 1900 190 Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering: 1860-1909, reglement 1860 art. 5-6 191 Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering: 1860-1909, herziening van het reglement 1892: art. 5 192 Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering: 1860-1909, reglement 1860 art. 5-6 193 Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering: 1860-1909, reglement 1913 art. 5 194 Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering: 1860-1909, reglement 1892 art. 11
53
waren verkiesbaar voor een mandaat binnen de bestuursraad.195 Indien er zich een ex
aequo voordeed, kreeg de oudste voorrang. De bestuursraad beraadslaagde over gevallen,
die niet door het opgestelde reglement geregeld werden. Om te beraadslagen werd de
aanwezigheid van minstens de helft van de leden geëist, anders werd deze als ongeldig
verklaard, zoniet moest er een nieuwe vergadering worden gepland.196
De hoofdman, de kapitein, de tresorier en de griffier werden voor het leven verkozen en
dienden eveneens als werkend lid in de vereniging te fungeren.
Het bestuur van de Koninklijke Harmonie St.-Cecilia, 1895
De hoofdman was de voorzitter van de vereniging en had als taak om de commissie en de
confraters samen te roepen wanneer dit noodzakelijk was. Daarnaast waakte hij er over dat
het reglement van de vereniging werd nageleefd. Als de hoofdman afwezig was, nam de
kapitein zijn plaats in om de vergadering te leiden. Wanneer ook deze afwezig is, werd hij
vervangen door het oudste lid van de bestuursraad.197 Deze maatregel werd in 1911
aangepast, want niet het oudste raadslid nam dan de plaats in van de kapitein, maar wel
de secretaris of de tresorier. Het was pas wanneer deze twee laatsten afwezig waren, dat het
oudste raadslid de vergadering zou leiden.198 Het vaandel, de medailles en de eretekens
werden door de hoofdman bewaard.
195 Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering: 1860-1909, vergadering december 1900 196 Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering: 1860-1909, reglement 1913 art. 9 197 Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering: 1860-1909, reglement 1860 art. 11-14 198 Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering: 1910-1945, vergadering juni 1911
54
De kapitein of ondervoorzitter had het opperbevel over het muziekkorps, zowel binnen als
buiten het gildenhof. Hij hield zich bezig met de betaling van alle uitgaven onder de 21,16fr.
Alle grotere uitgaven dienen eerst binnen de bestuursraad besproken te worden.
De tresorier had als taak om alle bijdragen van de confraters en van de ereleden te
ontvangen. Daarbij moest hij alle inkomsten en uitgaven van de vereniging in een register
optekenen. Elk jaar diende hij een verslag van het afgelopen dienstjaar aan de commissie
voor te leggen.
De taken van de griffier bestonden erin om het register van de beraadslagingen bij te
houden. Verder was hij ook verantwoordelijk voor de briefwisseling van de maatschappij en
werden alle documenten aan hem toevertrouwd, die echter wel bewaard werden binnen
het gildenhof.199 Sedert 1892 werd de benaming van griffier vervangen door deze van
secretaris. Daarenboven moest hij tevens de ledenlijsten van de werkende leden en
ereleden bijhouden.
Deze bestuursraad vertegenwoordigde de maatschappij en handelde in haar naam. Ze
mocht vergaderen met de helft van het aantal leden. Elk verslag van de vergadering zou in
de volgende bijeenkomst voorgelezen en ondertekend worden. Daarenboven moesten ook
de confraters op de hoogte worden gebracht van de inhoud van de vergaderingen.200
De 9 raadsleden, waaronder twee ereleden, werden voor een termijn van 6 jaar verkozen,
maar om de 3 jaar werden de raadsleden met de helft vernieuwd. Toch waren ze telkens
weer herkiesbaar. Vanaf 1892 dienden er nog slechts 7 raadsleden te zijn. Wanneer een
raadslid op drie opeenvolgende vergaderingen afwezig was zonder wettige reden, zou de
commissie dit aanzien alsof hij zijn ontslag had gegeven.201 In geval van overlijden of ontslag
van een bestuurslid, moest deze binnen de maand vervangen worden en de nieuw
gekozene zou de ambtstermijn van de overledene of ontslaggevende uitdoen.202
Sinds 1892 benoemde de harmonie tevens iemand tot luitenant en luitenant-vaandrig. De
vlag, de medailles en eretekens waren in het bezit van de voorzitter, maar bleven eigendom
van de harmonie.203 Daarnaast was er eveneens een luitenant-kledingbeheerder, een sous-
chef, een sergeant-majoor en een sergeant-fourrier. Deze functies maakten eveneens deel
uit van het bestuur, maar enkel met een raadgevende stem.204
De harmonie repeteerde wekelijks de maandagavond. Het aanvangsuur werd door de
kapitein bepaald. Het muziekkorps werd geleid door een muziekmeester, die door de
bestuursraad met volstrekte meerderheid werd verkozen voor onbeperkte duur en die
eveneens aanvaard werd door de confraters. Hij had de leiding over alles wat de kunst
199 Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering: 1860-1909, reglement 1860 art. 11-14 200 Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering: 1860-1909, reglement 1860 art. 10 201 Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering: 1860-1909, reglement 1860 art. 9 202 Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering: 1860-1909, reglement 1913 art. 7 203 Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering: 1860-1909, reglement 1892 art. 16 204 Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering: 1860-1909, reglement 1913 art. 7
55
betreft. Het was de muziekmeester die bepaalde welke muziekstukken er zouden uitgevoerd
worden. Hij oordeelde of de leerlingen over voldoende muzikale kennis beschikten, om als
hulplid van de harmonie te worden aanvaard. Bij de herziening van het reglement in 1892
zou de keuze van de muziekstukken en het aanvaarden van hulpleden besproken worden,
samen met de hoofdman. Het aanvaarden van nieuwe spelende leden zou door een
commissie worden besproken, die bestond uit de voorzitter, de muziekmeester en de sous-
chef, waarbij ze oordeelden of de kandidaat over voldoende muzikale kennis beschikte.
Toch diende de muziekmeester te allen tijde de bevelen van de hoofdman en van de
bestuursraad, en de bepalingen in zijn contract op te volgen. Er zou door de bestuursraad
eveneens een knaap worden aangesteld, die vooral ten dienste stond van de
muziekmeester. Vanaf 1906 zou er nog een bijkomende repetitie worden gehouden de
donderdag afwisselend voor koper- en houteninstrumenten, om de muzikaliteit te
bevorderen.205
Wanneer een confrater afwezig was op drie opeenvolgende repetities, feesten of andere
omstandigheden die door de harmonie werden bijgewoond zonder wettige reden, dan zou
de bestuursraad genoodzaakt zijn om deze uit de vereniging te ontslaan.206 Deze maatregel
werd wel degelijk toegepast. Dat ondervonden Gustave Hoet en Hubert Fosseprez toen zij in
1904 geregeld afwezig waren op de repetities. Wanneer zij ook na aanmaning van de
kapitein niet reageerden, werden beiden uit de vereniging gezet.207
Het was eveneens verboden om deel uit te maken van een andere instrumentale
vereniging.208
De instrumenten en de muziekstukken waren in het bezit van de betalende confraters, maar
werden wel in het gildenhof bewaard. Deze instrumenten mochten dan ook niet buiten het
lokaal gebruikt worden, tenzij de bestuursraad hiervoor de toestemming verleende. Ook was
het zo dat men zonder toestemming niet van instrument mocht wisselen, of het instrument
mocht uitlenen aan derden. De leden waren zelf verantwoordelijk voor schade aan hun
instrument dat door henzelf werd veroorzaakt.209 Zo deed confrater Henri Vanderstraeten op
15 september 1879 het voorstel aan de bestuursraad om opnieuw trombone te mogen
spelen. Hij was namelijk eerder trombone-solo in de harmonie, maar na het vertrek van Henri
Caillie naar het leger, diende hij tuba-solo te spelen. Aangezien de harmonie op dat
205 Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering: 1860-1909, vergadering december 1906 206 Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering: 1860-1909, reglement 1860 art. 16-17+ art. 22+ herziening van het reglement 1892 art. 17 207 Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering: 1860-1909, vergadering mei 1904 208 Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering: 1860-1909, herziening van het reglement 1892: art. 20 209 Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering: 1860-1909, herziening van het reglement 1892: art. 22
56
ogenblik echter in de onmogelijkheid was om een nieuw instrument aan te kopen, werd dit
voorstel verworpen.210
Wanneer de maatschappij van het stadsbestuur een uitnodiging kreeg voor het verzorgen
van een openbare plechtigheid, dan zou dit door de commissie aan de confraters worden
meegedeeld. Daarna zou de commissie beslissen of men hierop ging ingaan. Toch was de
harmonie verplicht om alle feesten, die ter ere van het vorstenhuis werden gehouden, bij te
wonen.
Daarnaast was het ook zo dat wanneer er een confrater, die in de stad woonde, in het
huwelijk trad, deze met een serenade werd onthaald, op een door de voorzitter gekozen
dag. Eveneens wanneer er een werkend lid stierf, werden de confraters verplicht om op de
begrafenis aanwezig te zijn en werd er muziek worden gespeeld, tenzij het huisgezin van de
overledene dit niet wilde.211 Hoe een dergelijk afscheid in zijn werk ging, kan aangetoond
worden met de begrafenis van de voorzitter en werkend lid Gustave Desmedt-Bernier
d’Hongerswal, die op 29 maart 1876 overleed op 42jarige leeftijd, als gevolg van een ziekte.
Zijn lichaam werd vanuit zijn geboortedorp Alveringem per trein naar Veurne gebracht. Aan
het station zou de harmonie St.-Cecilia, samen met een grote menigte, het lichaam plechtig
opwachten en wanneer het lichaam uit de trein werd gehaald presenteerde het korps der
pompiers de wapens en speelde de harmonie treurliederen. Vandaar uit vormde er zich een
lijkstoet met St.-Cecilia op kop, gevolgd door heel wat verenigingen uit Veurne, zoals het
korps van de pompiers, leerlingen en leraren van de middelbare school (hij was sinds 1873
bestuurslid van de middelbare school), de koorzangerskring, de maatschappijen der bolders,
de duivenliefhebbers, de vinkeniers, de gilden van St.-Joris, St.-Sebastiaan en van Rhetorica.
Daarna kwam het lijk, gevolgd door familie, de gemeenteraad, de liberale associatie en
vrienden. De vier hoeken van de kist werden gedragen door de heren Behaeghel, Ollevier-
Van Woumen, M. De Cae en F. Vermout. Zij symboliseerden de 4 belangrijkste groeperingen
in het leven van de overledene, namelijk de gemeenteraad, het bestuur van de middelbare
school, de liberale associatie en de maatschappij St.-Cecilia. Er werd, onder de begeleiding
van treurmarsen, door de straten van Veurne getrokken, totdat de kist op een doodswagen
werd geplaatst, en opnieuw naar Alveringem werd gevoerd. Daar ging de stoet dan uiteen.
‘s Anderendaags vond de rouwdienst plaats, waarop de muziekmaatschappij St.-Cecilia en
een delegatie van de middelbare school aanwezig waren, samen met een groot aantal
burgers uit Veurne, maar ook heel wat vooraanstaanden uit de politieke wereld. Tijdens de
kerkdienst zou de harmonie ter ere van haar gestorven voorzitter de mis opluisteren. Na de
viering werd opnieuw een stoet gevormd tot aan het kerkhof, waar het lijk werd bijgezet in
de familiegrafkelder. Tot slot werden er nog drie lijkredes uitgesproken. Eén door de heer De
210 Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering: 1860-1909, vergadering september 1879 211 Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering: 1860-1909, reglement 1860 art. 19-20+ art. 23
57
Prey, die de muziekmaatschappij St.-Cecilia vertegenwoordigde, één door burgemeester
Behaeghel, in naam van de Liberale Associatie en één door een bijzondere vriend.212
Naast dit voorbeeld kan er eveneens nog een andere illustratie gegeven worden. Het was
namelijk zo dat wanneer in 1890 de kapitein, Hector Bricoult, overleed het de wens was van
zijn vrouw dat de harmonie geen treurmarsen speelde.213
De harmonie moet minstens over een aantal leden beschikken om een bestuursraad te
kunnen samenstellen, zoniet werd ze ontbonden.214 De ontbinding van de harmonie kon
slechts door vier vijfden van de ingeschreven betalende leden worden uitgeroepen. Alle
instrumenten en meubilair zouden dan het gezamenlijk eigendom worden van alle
betalende leden.215
Heel vaak werd ook in algemene vergaderingen aangemaand om bepaalde artikelen van
het reglement meer te respecteren en werd er verwittigd, dat er door het bestuur strenger
zou worden toegezien op de naleving van het reglement.
3.2.1 Schematisch overzicht van het bestuur sinds 1870
Hierna wordt een overzicht gegeven van de samenstelling van de
bestuursraad van de harmonie gedurende de periode 1870-1914. Hierbij kan gevolgd
worden, welke personen uit Veurne aan het hoofd stonden van de harmonie.
1870 Functie Naam Voorzitter Gustave Desmedt-Bernier d’Hongerswal Kapitein Edouard Bieswal Tresorier Hector De Prey Griffier Joseph Aubert Muziekmeester Frans Van Herzeele Raadslid Désiré De Keuwer Raadslid Hubert Dewitte Raadslid Lodewijk Cailliau Raadslid August Nihoul Raadslid Pieter Ryckeboer Bron: Koninklijke Harmonie St.-Cecilia, ledenlijst actieve leden + ereleden: 1849-1873 212 Het Advertentieblad: 1 april 1876 + Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering: 1860-1909: 1876 213 Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering: 1860-1909, vergadering februari 1890 214 Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering: 1860-1909, reglement 1860 art. 24 215 Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering: 1860-1909, reglement 1913 art. 24
58
Opmerking: Op 4 oktober 1872 werd kapitein Edouard Bieswal wegens overlijden, vervangen
door François Vermout, voormalig luitenant-vaandeldrager. De nieuwe luitenant-
vaandeldrager werd erelid Henri Declercq.216
1873
De voorzitter stelde in een vergadering voor om tijdens het volgende concert in januari 1874
een operafragment te spelen. De leden van de harmonie zouden hierin ook zingen.
Daartegen kwam er echter protest van de griffier, Joseph Aubert, die aanhaalde dat dit
zanggedeelte een zekere gevoeligheid zou opwekken bij de bevriende koorvereniging: ‘De
Verenigde Vrienden’, met wie reeds veelvuldig werd samengewerkt. De voorzitter
verdedigde zich door te stellen dat het niet de bedoeling was om zelf een koor binnen de
harmonie op te richten. Toch ontstond er een grote discussie over het feit of een muziekkorps
wel het recht had om alle genres van muziek uit te voeren. Hierop gaf Aubert zijn ontslag
binnen de harmonie en werd hierin gevolgd door de leden van het bestuur, die op deze
vergadering aanwezig waren (de voorzitter, de kapitein, de tresorier en drie raadsleden). Op
24 december werden alle leden van de harmonie samengeroepen en werd er dan ook een
nieuw bestuur samengesteld.217
Functie Naam Voorzitter Gustave Desmedt-Bernier d’Hongerswal Kapitein Lodewijk Cailliau Tresorier Hector De Prey Griffier Andreas Decroo père Muziekmeester Frans Van Herzeele Raadslid Hubert Dewitte Raadslid Désiré De Keuwer Raadslid Arseen Morez Raadslid Charles Questroy Raadslid Henri Terlinck Raadslid Louis Pinte Raadslid Pieter Van Haecke Raadslid August Nihoul Raadslid Joseph Aubert Bron: Koninklijke Harmonie St.-Cecilia, ledenlijst actieve leden + ereleden: 1849-1873 Opmerking: Bij de aanvang van het jaar 1874 gaven Aubert, Morez, Questroy en Terlick
alsnog hun ontslag als bestuurslid, maar bleven wel werkend lid van de harmonie. Daarom
werd François Vermouth-Deetens aangesteld als nieuwe kapitein, omdat hij reeds in het
216 Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering: 1860-1909, vergadering oktober 1872 217 Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering: 1860-1909, vergadering december 1873
59
verleden zijn trouwheid aan de vereniging had bewezen. Daarnaast werd L. Butseraen als
nieuwe, voorlopige griffier aangeduid.218 Het bestuur zag er dus als volgt uit:
1874 Functie Naam Voorzitter Gustave Desmedt-Bernier d’Hongerswal Kapitein François Vermouth-Deetens Tresorier Hector De Prey Griffier Louis Butseraen Muziekmeester Frans van Herzeele Raadslid Hubert Dewitte Raadslid Désiré De Keuwer Raadslid Louis Pinte Raadslid Pieter Van Haecke Raadslid August Nihoul Raadslid Lodewijk Calliau Raadslid Andreas Decroo Bron: Koninklijke Harmonie St.-Cecilia, ledenlijst actieve leden + ereleden: 1874-1895 Opmerking: Op 12 december 1874 overleed raadslid Désiré De Keuwer. Vanaf zijn
aanvaarding tot lid in 1862 tot in 1874 was hij telkens op alle vergaderingen, uitstappen,
concerten, enz. aanwezig geweest. Hij werd dan ook in de rouwstoet begeleid door de
harmonie.219
Op 16 april 1875 zou eveneens Hubert Dewitte overlijden. Ook hij zou door de harmonie in de
vorm van een rouwstoet begeleid worden tijdens de begrafenis.220
Op 29 maart 1876 overleed voorzitter Gustave Desmedt-Bernier d’Hongerswal.
Op 24 april diende muziekmeester Frans van Herzeele zijn ontslag in.221
218 Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering: 1860-1909, vergadering januari 1874 219 Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering: 1860-1909, vergadering december 1874 220 Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering: 1860-1909, vergadering april 1875 221 Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering: 1860-1909, vergadering maart-april 1876
60
1877 Op het einde van het jaar 1876 werd overgegaan tot de samenstelling van een nieuw
bestuur. Het was namelijk zo dat de raadsleden Decroo, Nihoul en Pinte uittraden. Raadslid
Cailliau had zijn ontslag ingediend als bestuurslid en de reeds overleden raadsleden Désiré
De Keeuwer en Hubert Dewitte, dienden vervangen te worden. Daarnaast werd er eveneens
overgegaan tot de aanstelling van een nieuwe voorzitter, na het overlijden van Gustave
Desmedt-Bernier d’Hongerswal. Op deze manier werden er opnieuw 9 raadsleden verkozen,
zoals in het reglement stond opgesteld.222
Functie Naam Voorzitter Hector De Prey Kapitein François Vermouth-Deetens Tresorier Hector Bricoult Griffier Louis Butseraen Muziekmeester L. Steyaert Raadslid Andreas Decroo Raadslid August Nihoul Raadslid Louis Pinte Raadslid Joseph De Tollenaere Raadslid Edouard De Cae Raadslid Arseen Morez Raadslid Charles Questroy Raadslid de Stappens Raadslid Pieter Van Haecke Bron: Koninklijke Harmonie St.-Cecilia, ledenlijst actieve leden + ereleden: 1874-1895
Opmerking: Er werd eveneens een nieuwe luitenant-vaandrig gekozen, namelijk I. De Cae, in
vervanging van Henri Declercq, die zijn ontslag kreeg door zijn talrijke afwezigheid.
Op 15 februari 1877 overleed de kapitein François Vermout-Deetens.223 Deze werd op 22
september 1878 vervangen door de verkozen August Nihoul, die zoals de traditie het
voorschreef, onthaald werd op een serenade aan zijn huis.
Op 11 oktober 1878 diende de heer de Stappens zijn ontslag in als bestuurslid en als werkend
lid van de harmonie.224
222 Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering: 1860-1909, vergadering december 1876 223 Vermout was reeds sinds 1847 lid van de harmonie en werd in 1866 opgenomen in de bestuursraad. Vanaf 1872 nam hij de functie van kapitein waar. Zijn overlijden kwam hard aan binnen de harmonie, zeker na het nog maar pas heengaan van de vroegere voorzitter Gustave Desmedt. Vermout werd enorm geprezen voor zijn leiderscapaciteiten in vergaderingen en bij discussies. 224 Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering: 1860-1909, vergadering september-oktober 1878
61
1878 In december 1878 werd overgegaan tot de verkiezing van twee nieuwe bestuursleden in de
plaats van de heer de Stappens, die zijn ontslag gaf en in de plaats van de heer Nihoul, die
tot kapitein werd benoemd, waardoor zijn plaats als raadslid kwam open te staan.
Functie Naam Voorzitter Hector De Prey Kapitein August Nihoul Tresorier Hector Bricoult Griffier Louis Butseraen Muziekmeester L. Steyaert Raadslid Andreas Decroo Raadslid Lodewijk Vandenkerckhove Raadslid Louis Pinte Raadslid Joseph De Tollenaere Raadslid Edouard De Cae Raadslid Arseen Morez Raadslid Charles Questroy Raadslid Henri Terlinck Raadslid Pieter Van Haecke Bron: Koninklijke Harmonie St.-Cecilia, ledenlijst actieve leden + ereleden: 1874-1895 Opmerking: Op 12 juli 1879 stierf de griffier Louis Butseraen. Hij was sinds 1874 benoemd tot
griffier van de harmonie en zou door de harmonie geëerd worden tijdens zijn begrafenis door
het spelen van treurmarsen. Daarnaast zou de luitenant-vaandrig, I. De Cae, zijn ontslag
indienen, maar hij zou zelf een vervanger voorstellen, namelijk César Barbier. Dit werd door
de bestuursraad aanvaard.225
In december 1879 eindigde de termijn van vijf raadsleden (de heren De Cae, Morez,
Questroy, Terlinck en Van Haecke) en werd er opnieuw tot een geheime stemming
overgegaan. De vijf leden verkregen echter opnieuw de meerderheid van de stemmen,
waardoor ze voor een nieuwe termijn van 6 jaar werden aangesteld en de situatie eigenlijk
ongewijzigd blijft.226
Op 6 december 1880 gaf de kapitein August Nihoul zijn ontslag als lid van het bestuur en
eveneens als werkend lid. Hij werd echter wel meteen als erelid opgenomen binnen de
harmonie.227 Op 7 februari 1881 werd een nieuwe muziekmeester aangesteld, de heer
Waucampt.228
225 Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering: 1860-1909, vergadering juli 1879 226 Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering: 1860-1909, vergadering december 1879 227 Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering: 1860-1909, vergadering december 1880 228 Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering: 1860-1909, vergadering februari 1881
62
1881 Op 2 mei 1881 werd besloten om over te gaan tot de benoeming van een nieuwe kapitein,
secretaris en de ontbrekende bestuursleden. Zoals te zien is in de onderstaande tabel waren
er enkele verschuivingen gebeurd.
Functie Naam Voorzitter Hector De Prey Kapitein Hector Bricoult Tresorier Charles Questroy Griffier Lodewijk Vandenkerckhove Muziekmeester L. Steyaert + Edmond Waucampt Raadslid Andreas Decroo Raadslid Isidoor Ryckewaert Raadslid Louis Pinte Raadslid Joseph De Tollenaere Raadslid Edouard De Cae Raadslid Arseen Morez Raadslid Henri Decroo Raadslid Henri Terlinck Raadslid Pieter Van Haecke Bron: Koninklijke Harmonie St.-Cecilia, ledenlijst actieve leden + ereleden: 1874-1895 Opmerking: Op 9 oktober 1882 gaf Charles Vanbuckhove zijn ontslag als werkend lid en
knaap van de harmonie, aangezien hij verhuisde uit de stad. Hij was sinds 1855 tot knaap
benoemd en kreeg dan ook een eervolle vermelding door het bestuur van de harmonie.229
Hierop werd Edmond Pinte als nieuwe knaap aangeduid op 26 november 1882 en verkreeg
hij hiervoor de som van 100fr. per jaar.230
Op 11 december 1882 traden vier raadsleden (de heren Decroo A., De Tollenaere, Pinte en
Ryckewaert) uit de bestuursraad en deed er zich een nieuwe verkiezing voor. Deze 4 leden
werden echter allemaal opnieuw verkozen en begonnen aan een nieuwe termijn van 6 jaar
als raadslid.231
Op 5 mei 1884 overleed Andreas Decroo, raadslid van de harmonie sinds 1855, maar al lid
sedert 1 augustus 1836, nadat hij al een jaar hulplid was geweest. Hierdoor was de heer
Decroo het gewezen oudste lid van de harmonie. Het bestuur van de harmonie had al
plannen gemaakt om het 50-jarig lidmaatschap van Decroo in 1885 te vieren, maar diende
deze plannen op te bergen, na de plotse dood van hun trouw lid. Er werd hem dan ook op
zijn begrafenis een passend eerbetoon gegeven.232
229 Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering: 1860-1909, vergadering oktober 1882 230 Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering: 1860-1909, vergadering november 1882 231 Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering: 1860-1909, vergadering december 1882 232 Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering: 1860-1909, vergadering mei 1884
63
Op 12 juli 1885 diende Steyaert zijn ontslag in als muziekmeester en werd opgevolgd door
Edmond Waucampt.233 Deze laatste gaf echter te kennen de functie niet te willen
uitoefenen, zodat op 5 oktober 1885 de heer Herman als nieuwe muziekmeester werd
aangesteld. Hij zou de som verkrijgen van 900fr. per jaar.234
1886 In december 1885 werd overgegaan tot de herkiezing van 4 raadsleden (de heren Morez,
Van Haecke, Decroo en Terlinck), omdat hun mandaat ten einde loopt. Deze vier werden
echter opnieuw herkozen, zodat ze opnieuw voor een termijn van 6jaar werden aangesteld.
Daarnaast diende eveneens ontslaggevend bestuurslid Edouard Decae en overleden
bestuurslid Andreas Decroo vervangen te worden. Dit gaf de volgende uitslag:
Functie Naam Voorzitter Hector De Prey Kapitein Hector Bricoult Tresorier Charles Questroy Griffier Lodewijk Vandenkerckhove Muziekmeester Herman Raadslid L. Vanderstraete Raadslid Isidoor Ryckewaert Raadslid Louis Pinte Raadslid Joseph De Tollenaere Raadslid Charles Claeys Raadslid Arseen Morez Raadslid Henri Decroo Raadslid Henri Terlinck Raadslid Pieter Van Haecke Bron: Koninklijke Harmonie St.-Cecilia, ledenlijst actieve leden + ereleden: 1874-1895 Opmerking: Op 23 oktober 1887 overleed de voorzitter Hector De Prey. Hij werd in 1888
opgevolgd door Julien Andries. Op 28 juli 1888 werd Henri Hollevoet als nieuwe luitenant-
vaandrig aangesteld.235
In december 1888 werd de helft van de raadsleden vernieuwd. Het mandaat van Louis Pinte,
Louis Vanderstraete en Isidoor Ryckewaert werd opnieuw met 6 jaar verlengd. In de plaats
van de al overleden Joseph de Tollenaere werd Adolphe De Hoon aangesteld.236
Op 9 februari 1890 stierf de kapitein Hector Bricoult. Hij was sinds 1862 lid van de harmonie en
werd in 1878 tot tresorier benoemd. Op 2 mei 1881 werd hij kapitein.237
233 Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering: 1860-1909, vergadering juli 1885 234 Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering: 1860-1909, vergadering oktober 1885 235 Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering: 1860-1909, vergadering juli 1888 236 Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering: 1860-1909, vergadering december 1888 237 Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering: 1860-1909, vergadering februari 1890
64
1891 Er werd op het eind van 1890 overgegaan tot het aanstellen van een nieuwe kapitein en
enkele bestuursleden. Als kapitein werd uit eerbetoon het oudste lid en bestuurslid Pieter Van
Haecke aangesteld. Daarnaast worden in de plaats van Pieter Van Haecke en Lodewijk
Vanderstraete, die overleden waren, twee nieuwe raadsleden verkozen. Het bestuur zag er
als volgt uit:
Functie Naam Voorzitter Julien Andries Kapitein Pieter Van Haecke Tresorier Charles Questroy Griffier Lodewijk Vandenkerckhove Muziekmeester Herman Raadslid Polydoor Vandenkerckhove Raadslid Isidoor Ryckewaert Raadslid Louis Pinte Raadslid Adolphe De Hoon Raadslid Charles Claeys Raadslid Arseen Morez Raadslid Henri Decroo Raadslid Henri Terlinck Raadslid Ernest Vermout Bron: Koninklijke Harmonie St.-Cecilia, ledenlijst actieve leden + ereleden: 1874-1895 Opmerking: Op 15 januari 1891 overleed de kapitein Pieter Van Haecke. Hij was lid sinds 1848
en opgenomen in het bestuur sinds 1869. Hij was nog maar net verkozen geweest tot nieuwe
kapitein.238 Hij werd op 17 november 1892 vervangen door Albert Claeys.239 Daarnaast
overleed eveneens bestuurslid Arseen Morez. In november 1893 werd een tweede
bijkomstige muziekmeester aangeduid, namelijk Charles Simar en nam bestuurslid Adolphe
de Hoon ontslag. Hij werd vervangen door Leopold du Bois.240
Op 8 april 1894 overleed bestuurslid Louis Pinte, die sinds 1849 lid was van de harmonie. In
datzelfde jaar werd de harmonie eveneens geconfronteerd met het overlijden van
bestuurslid Charles Claeys. Deze laatste zou vervangen worden door Auguste Houtsaeger.241
238 Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering: 1860-1909, vergadering januari 1891 239 Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering: 1860-1909, vergadering november 1892 240 Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering: 1860-1909, vergadering november 1893 241 Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering: 1860-1909, vergadering april + oktober 1894
65
1896 Op het einde van het jaar 1895 werd overgegaan tot de verkiezing van de bestuursraad,
want de helft diende vernieuwd te worden. Henri Terlinck, César Barbier en Leopold Du Bois
traden uit als bestuursleden. Zij werden echter opnieuw verkozen voor een mandaat van 6
jaar. De bestuursraad zag er als volgt uit:
Functie Naam Voorzitter Julien Andries Kapitein Albert Claeys Tresorier Charles Questroy Secretaris Lodewijk Vandenkerckhove Muziekmeester Herman + Charles Simar Raadslid Polydoor Vandenkerckhove Raadslid Isidoor Ryckewaert Raadslid César Barbier Raadslid Leopold Du Bois Raadslid Auguste Houtsaeger Raadslid Henri Decroo Raadslid Henri Terlinck Raadslid Ernest Vermout Bron: Koninklijke Harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering: 1860-1909, vergadering december 1895 Opmerking: In april 1897 werd een nieuwe functie in het leven geroepen, namelijk deze van
bibliothecaris, om alle muziekstukken te controleren en te ordenen. Deze functie werd
verleend aan Edmond Van Eygen, die de graad van sergeant-koerier kreeg. Ook werd er
voor het bijhouden en onderhouden van de nieuwe uniformen de functie van
kledingmeester in het leven geroepen, die door Arthur Delanoeye zou vervuld worden in de
graad van sergeant-majoor. In hetzelfde jaar diende muziekmeester Herman zijn ontslag in
en werd Henri Vanderlinden aangesteld als nieuwe dirigent.242
242 Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering: 1860-1909, vergadering april 1897
66
1901 In december 1900 werd de helft van de bestuursraad herkozen. De raadsleden Ryckewaert,
P. Vandenkerckhove en A. Houtsaeger traden uit en H. Decroo en H. Terlinck gaven hun
ontslag. Het mandaat van de uittredende leden werd opnieuw met 6 jaar verlengd. De
bestuursraad zag er dan als volgt uit:
Functie Naam Voorzitter Julien Andries Kapitein Albert Claeys Tresorier Charles Questroy Secretaris Lodewijk Vandenkerckhove Muziekmeester Henri Vanderlinden Raadslid P. Vandenkerckhove Raadslid Isidoor Ryckewaert Raadslid César Barbier Raadslid Leopold Du Bois Raadslid Auguste Houtsaeger Raadslid Arseen Morez Raadslid Edmond Van Eygen Raadslid Prosper Terlinck Raadslid Ernest Vermout Bron: Koninklijke Harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering: 1860-1909, vergadering december 1900 Opmerking: Aan het eind van 1901 traden er opnieuw drie raadsleden uit, namelijk Leopold
Du Bois, Cesar Barbier en Prosper Terlinck. Zij werden alledrie opnieuw voor een mandaat van
6jaar herkozen.243
Op 6 november 1902 werd erelid Adolphe De Hoon tot beschermend lid uitgeroepen als
eerbetoon voor zijn 50-jarig lidmaatschap van de harmonie.244
De 21ste januari 1903 overleed de secretaris Lodewijk Vandenkerckhove. Hij was lid sinds 1873
en vervoegde de bestuursraad in 1878. In 1879 werd hij tot vervangend griffier benoemd en
dit mandaat werd officieel bekrachtigd in 1881. Er werd door de harmonie op gepaste wijze
afscheid genomen van hun bestuurslid.245
In april 1903 diende de tresorier Charles Questroy zijn ontslag in. De harmonie wilde de
gewezen tresorier bedanken voor zijn ijver en diensten die hij leverde voor de vereniging en
stuurde hem daarom een bedankingsbrief. Vervolgens werd overgegaan tot de verkiezing
van een nieuwe secretaris en een nieuwe tresorier. Als secretaris werd Louis Houtsaeger
aangesteld en als tresorier nam Amand Vandevelde dit ambt waar. 246
243 Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering: 1860-1909, vergadering december 1901 244 Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering: 1860-1909, vergadering november 1902 245 Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering: 1860-1909, vergadering januari 1903 246 Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering: 1860-1909, vergadering april 1903
67
In oktober 1903 overleed het pas aangestelde beschermend lid Adolphe De Hoon. Hij werd
geëerd met een concert en het spelen van treurmarsen bij zijn begrafenis.247
Op 17 juni 1905 werd Gustave Vande Berghe als nieuwe knaap aangeduid.248
1907 Op het einde van 1906 werd de helft van de bestuursraad vernieuwd. De raadsleden Isidoor
Ryckewaert, Polydoor Vandenkerckhove, Edmond van Eygen traden uit het bestuur, waarbij
hun mandaat opnieuw werd verlengd, en August Houtsaeger diende zijn ontslag in als
bestuurslid.
Functie Naam Voorzitter Julien Andries Kapitein Albert Claeys Tresorier Amand Vandevelde Secretaris Louis Houtsaeger Muziekmeester Henri Vanderlinden Raadslid Polydoor Vandenkerckhove Raadslid Isidoor Ryckewaert Raadslid César Barbier Raadslid Leopold Du Bois Raadslid Emiel Kind Raadslid Arseen Morez Raadslid Edmond Van Eygen Raadslid Prosper Terlinck Raadslid Ernest Vermout Bron: Koninklijke Harmonie St.-Cecilia, ledenlijst actieve leden + ereleden: 1904-1933 Opmerking: In december 1907 traden drie bestuursleden af, namelijk Leopold du Bois, César
Barbier en Prosper Terlinck. De drie raadsleden werden door de kapitein geprezen voor hun
diensten, die ze reeds leverden aan de harmonie en werden daarom zonder herkiezing
opnieuw aangesteld voor een mandaat van 6 jaar als bestuurslid bij de harmonie.249
Op 4 februari 1909 overleed raadslid Ernest Vermout, reeds lid van de harmonie sinds 1876.
1911 In december 1910 werd door de voorzitter voorgesteld om de functie van sous-chef in het
leven te roepen, die als taak had om de muziekmeester te vervangen bij diens afwezigheid.
Om deze functie te vervullen werd Edmond Van Eygen aangesteld in de graad van
adjudant. Hiermee kwam de functie van bibliothecaris in de graad van sergeant-koerier
open te staan. Het was Joseph Delanoeye die deze plaats innam. Daarnaast werd eveneens
247 Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering: 1860-1909, vergadering oktober 1903 248 Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering: 1860-1909, vergadering juni 1905 249 Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering: 1860-1909, vergadering december 1907
68
overgegaan tot de herkiezing van vier bestuursleden, namelijk Isidoor Ryckewaert, Polydoor
Vandenkerckhove, Emiel Kind en Edmond Van Eygen. Hierop diende Edmond Van Eygen zijn
ontslag in als bestuurslid, om deze plaats over te laten aan een ouder werkend lid. De
overige drie leden werden als bij wijze van dankbetuiging zonder herkiezing opnieuw
aangesteld voor een mandaat van 6 jaar. In de plaats van Van Eygen werd Van Elslande
Remy verkozen als nieuw raadslid. 250
Functie Naam Voorzitter Julien Andries Kapitein Albert Claeys Tresorier Amand Vandevelde Secretaris Louis Houtsaeger Muziekmeester Henri Vanderlinden Raadslid Polydoor Vandenkerckhove Raadslid Isidoor Ryckewaert Raadslid César Barbier Raadslid Leopold Du Bois Raadslid Emiel Kind Raadslid Arseen Morez Raadslid Remy Van Elslande Raadslid Prosper Terlinck Bron: Koninklijke Harmonie St.-Cecilia, ledenlijst actieve leden + ereleden: 1904-1933 Opmerking: Op 18 april 1911 overleed raadslid Isidoor Ryckewaert. Hij werd in juni opgevolgd
door Hector Morez als raadslid.251
In september 1913 deed er zich een crisis voor binnen de harmonie, met grote veranderingen
tot gevolg. De voorzitter, Julien Andries-Van Severen, diende zijn ontslag in en eveneens de
muziekmeester Henri Vanderlinden hield op de harmonie muzikaal te leiden. Deze laatste
werd tijdelijk opgevolgd door Henri Van Elslande. Het voorzitterschap werd nog niet meteen
ingevuld.252 Daarnaast werden in oktober drie bestuursleden opnieuw herkiesbaar, namelijk
Leopold du Bois, Prosper Terlinck en César Barbier. Deze werden opnieuw voor een termijn
van 6 jaar herkozen.253 Op het eind van 1913 werd een nieuwe muziekmeester aangesteld,
namelijk Albert Wittegaele en zou de secretaris Louis Houtsaeger als dienstdoend voorzitter
optreden. Het bestuurslid Emiel Kind zou dan de taak van dienstdoend secretaris opnemen.
Vervolgens zou het bestuurslid Prosper Terlinck in februari 1914 zijn ontslag indienen. Hij werd
opgevolgd door Edmond Van Eygen.254
250 Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering: 1910-1945, vergadering december 1910 251 Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering:1910-1945, vergadering april-juni 1911 252 Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering:1910-1945, vergadering september 1913 253 Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering:1910-1945, vergadering september-oktober 1913 254 Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering: 1910-1945, vergadering 1914
69
1914 Aan de vooravond van het uitbreken van Eerste Wereldoorlog zag het bestuur van de
Koninklijke Harmonie St.-Cecilia er als volgt uit:
Functie Naam Voorzitter Dd. Louis Houtsaeger Kapitein Albert Claeys Tresorier Amand Vandevelde Secretaris Dd. Emiel Kind Muziekmeester Albert Wittegaele Raadslid Polydoor Vandenkerckhove Raadslid Hector Morez Raadslid César Barbier Raadslid Leopold Du Bois Raadslid Emiel Kind Raadslid Remy Van Elslande Raadslid Edmond Van Eygen Bron: Koninklijke Harmonie St.-Cecilia, ledenlijst actieve leden + ereleden: 1904-1933 Besluit: Uit het gegeven overzicht is op te maken, dat er streng werd vast gehouden aan het correct
invullen van het bestuur. Wanneer een bestuurslid overleed of zijn ontslag indiende, werd
heel snel overgegaan tot het verkiezen van een vervanger. Na verloop van tijd was ook
duidelijk te zien dat het aanstellen van een nieuw bestuurslid niet steeds op de wettelijke
manier gebeurde. Vaak zou het ambtstermijn van de uittredende bestuursleden gewoonweg
met een nieuw mandaat van 6 jaar worden verlengd. Het was namelijk zo dat een verkiezing
meestal identiek hetzelfde resultaat opleverde. Uit de tabellen is ook vast te stellen, dat men
binnen de harmonie heel veel eer betuigde de oudere leden. Deze werden dan ook vaak
tot bestuurslid uitgeroepen om hun trouw lidmaatschap te eren. De weergave van het
bestuur biedt een mooi overzicht van de leidinggevende personen binnen de harmonie, wat
voor het volgende hoofdstuk nog van belang zal blijken.
3.3 Het repertoire
Zoals reeds eerder vermeld kreeg het blaasorkest pas de gelegenheid om zich qua
bezetting en qua speelmogelijkheid te ontwikkelen na de invoering van het ventielsysteem
voor blaasinstrumenten in het begin van de 19de eeuw. Pas dan was het mogelijk om de
koperinstrumenten ook chromatisch te bespelen.255 In deze periode bestonden de
muziekstukken voornamelijk uit transcripties van de successen van het ogenblik. Dit waren
255 C. BOS en E. JANS, Het grote muziek en showboek, Helmond, Uitgeverij Helmond, 1988, pp. 148-150
70
dan vooral ouvertures of symfonische operafragmenten. Hierbij werden zelfs verschillende
opera’s door elkaar vermengd.256 Toch is het zo dat componisten niet erg hielden van het
blaasorkest, omdat ze vonden dat de meeste orkesten op een te laag niveau speelden en
hun composities niet tot hun recht zouden komen in openlucht.257 De belangstelling voor het
componeren van muziekstukken voor harmonies zou zich pas ontwikkelen in het begin van
de 20ste eeuw. Niettegenstaande bestaan er wel partituren, die oorspronkelijk voor harmonies
en fanfares werden geschreven, maar dit was meestal ter gelegenheid van een speciale
gebeurtenis. Onder invloed van de militaire muziekkorpsen, die beter gestructureerd waren
en voorzien waren van een professioneel statuut, droegen de marsen, de ‘pas redoublés’ en
andere stormpassen, wel bij tot het gangbare repertoire voor burgerlijke formaties. Deze
marsen hebben een vaste structuur: appel van het koper, de mars, het trio en een reprise.258
Hiernaast zullen heel vaak de muziekmeesters zelf stukken voor symfonische orkesten gaan
arrangeren, uit gebrek aan originele werken.
Bij de harmonie St.-Cecilia zien we dat er bij wandelconcerten altijd werd gebruik gemaakt
van ‘pas redoublés’ muziekstukken. Deze marsen maakten het immers veel gemakkelijker om
op te marcheren. Toch werden ook voor gewone concerten dergelijke pas redoublés of
marsen gespeeld, meestal als inleidend stuk.
Het aantal uitgevoerde werken in een concert bij St.-Cecilia kon wel eens variëren van 8, 10
tot 12 stukken. Stereotiep is wel dat er telkens in de helft een korte onderbreking werd
ingelast. Het aantal opgelegde werken hing hoofdzakelijk af van de dirigent, waaronder de
harmonie op dat moment speelde, de gelegenheid, maar ook de tijdspanne die men nodig
had om de stukken in te oefenen. Onder muziekmeester Van Herzeele ( 1971-1876) werden er
steeds tussen de 8 en 12 werken opgevoerd. Dirigent Steyaert (1876-1885) hield het
hoofdzakelijk bij 8 muziekstukken. Herman (1885-1897) daarentegen gaf steeds concerten
met 10 tot 12 werken. Er werd zelfs een concert opgemerkt van 14 muziekstukken. Onder
muziekmeester Henri Vanderlinden (1897-1913) werd er dan weer geopteerd om concerten
te geven van 8 tot 10 werken.259 Volgens Hans Ooms is het gebruikelijk dat het aantal
utgevoerde werken sterk steeg in de periode 1890.260
Naast de reeds vermelde gebruikelijke mars om het concert in te zetten, werden er eveneens
nog ouvertures, polka’s, fantasieën en walsen ten toon gebracht. De meest voorkomende
componisten waren Verdi, Faust, Auber, Rossini, enz. Niet verwonderlijk waren dit de grote
vedetten uit de 2de helft van de 19de eeuw. Toch zouden de dirigenten van St.-Cecilia ook
256 F. LECLERCQ, Harmonies en fanfares in 150 jaar België, Brussel, Gemeentekrediet, 1980, p. 55 257 C. BOS en E. JANS, loc.cit 258 F. LECLERCQ, Harmonies en fanfares in 150 jaar België, Brussel, Gemeentekrediet, 1980, p. 55-56 259 Koninklijke Harmonie St.-Cecilia, overzicht programma concerten 1876-1889 260 H. OOMS, Terreinverkennend onderzoek naar elementen in het muziekleven in de periode 1770-1914, Gent, RUG, (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1982, p. 170
71
geregeld zelf werken gaan componeren of arrangeren. Vooral muziekmeesters Van Herzeele
en Vanderlinden zouden zich geregeld aan het werk zetten om een gepast werk te schrijven
voor de harmonie. Er werden ook vaak werken gecomponeerd ter gelegenheid van een
speciale gebeurtenis. Zo schreef muziekmeester Vanderlinden in 1903 ter gelegenheid van
het koninklijk bezoek van Prins Albert, erelid van de harmonie, een speciaal aan hem
opgedragen ‘Marche Militaire’.
Verder werd in een concert ook heel vaak stukken opgelegd met een solo voor een
bepaald instrument. Zo zien we dat de klarinet, de fluit en de cornet als solo-instrumenten
opduiken. Het gebeurde dat deze solo’s gespeeld werden door de eigen leden, maar
meestal werden er professionele solisten uitgenodigd, die lid waren van een conservatorium,
om als ultieme uitblinker op de affiche, het concert van de harmonie wat meer elitaire
uitstraling te geven. Naast deze solisten werd ook vaak gebruik gemaakt van bekende
zangers of zangeressen, om afwisselend met de harmoniestukken of onder begeleiding van
de maatschappij, een zangnummer op te voeren. Deze vreemde solisten werden voor hun
optreden steeds door de harmoniekas betaald. Deze bezoldiging bedroeg gemiddeld zo
tussen de 250fr. en 400fr., verblijf in de stad en reiskosten inbegrepen. Het was pas met de
grote crisis van 1913, dat de harmonie besloot om te besparen op deze dure
aangelegenheid en te rekenen op de eigen muzikanten, om tot hetzelfde resultaat te
komen.
Naast deze overeenkomsten met professionele uitvoerders, werd ook heel vaak
samengewerkt met andere kunstzinnige verenigingen uit de stad. Zo verleenden de
rederijkerskamer van Rhetorica en de koorzangerskring ‘De Verenigde Vrienden’ hun
medewerking bij tal van concerten en stoeten door de stad. Het gebeurde ook dat de
harmonie ging meehelpen aan een toneelopvoering of zanggelegenheid van deze
verenigingen. Daarnaast was er ook nog een samenwerking met de koorzangerskring ‘La
Jeune France’ uit Duinkerke in Frankrijk, net over de grens. Regelmatig werden er uitstappen
georganiseerd naar Duinkerke en kwam het genootschap ook naar de stad Veurne. Deze
samenwerking was vooral van kracht tijdens het voorzitterschap van de heer Andries-Van
Severen. Na 1910 werd er geen samenwerking met de Duinkerkse vereniging meer
aangetroffen. Vanaf 1907 werden er ook geregeld overeenkomsten gesloten met het pas
opgerichte Willemsfonds. Dit genootschap werd zelfs in het lokaal van St.-Cecilia opgericht.
De link tussen deze verenigingen was vooral dat, in tijden van politieke spanningen tussen
katholieken en liberalen, allen aanhangers waren van de liberale zuil. Daarnaast speelde ook
het lidmaatschap een belangrijk aspect. Zo zien we dat August Houtsaeger voorzitter was
van de rederijkerskamer, Louis Vandenkerckhove was voorzitter van de koorzangerskring en
Adolphe De Hoon van het Willemsfonds. Niet verwonderlijk zetelden deze personen ook een
periode in het bestuur van de harmonie St.-Cecilia.
72
3.4 Het Ceciliafeest
De harmonie had de heilige Cecilia als patrones. Zij is reeds meer dan duizend jaar
één van de meest vereerde martelaren uit de eerste eeuwen van de kerk. Het verhaal van
de heilige Cecilia is hoofdzakelijk opgebouwd uit legenden. Cecilia werd geboren in een
patricische familie in Rome en opgevoed als christen. Ze bezat alle gaven van gratie,
schoonheid en onschuld, die een jong meisje kon hebben. Ze was rijk en hield van kunst en
muziek. Reeds heel jong al wijdde ze haar leven aan God en deed een gelofte van
maagdelijkheid. Tegen haar wil in werd ze echter door haar vader uitgehuwelijkt aan een
jonge, heidense patriciër Valeriaan. Terwijl iedereen op haar bruiloft zong en danste, zat zij
apart om God om hulp te vragen door in haar hart te zingen en psalmen te reciteren. Dit zou
haar tot de beschermheilige van de muziek maken.
Toen op het einde van de avond de pasgehuwden elkaar terugvonden op hun kamer,
vertelde ze aan Valeriaan, dat er een engel over haar waakt en dat hij haar niet mocht
aanraken. Valeriaan wilde echter bewijzen over deze engel, maar daarom moest hij eerst in
God geloven en zich laten dopen, volgens haar. Met behulp van paus St.-Urbanus slaagde
Cecilia erin haar man te bekeren tot het Christendom en hem te laten dopen. Toen deze
thuis kwam zag hij Cecilia bidden met een engel met vlammende vleugels naast haar. Na dit
gezien te hebben bekeerde Valeriaan ook zijn broer Tiburcius en samen vervulden ze heel
wat goede werken. Toen ze betrapt werden bij het begraven van de lichamen van
gemartelde christenen, werden beiden onthoofd. Cecilia zette dit barmhartig werk wel
verder en bekeerde heel wat mensen tot het Christendom. Ook zij werd gegrepen en men
liet haar de keuze om haar geloof te ontkennen of te sterven. Ze bekeerde telkens degenen,
die naar haar gezonden waren. Daarop werd zij ter dood veroordeeld door verstikking in de
badkamer van haar huis. Toch lukte het niet om haar door het stoken van het vuur te
verstikken, want zowel de rook als de hitte deerden haar niet. Toen ze uiteindelijk wel buiten
bewustzijn raakte, kreeg een soldaat de opdracht om haar te onthoofden. Na de drie
officiële slagen liet hij haar bloedend achter. Ze leefde nog drie dagen en zou uiteindelijk op
22 november 230 sterven.
Tot in de middeleeuwen was het Paus Gregorius, die de patroonheilige was van de muziek
en de muzikanten. Maar toen in 1584 de Romeinse Academie voor Muziek werd opgericht,
werd ze onder de bescherming geplaatst van de heilige Cecilia, wat haar de
beschermheilige van de muzikanten maakte.
De allereerste vermelding van Cecilia in de kerkelijke canon voor de misviering dateert uit
496. Alles begon bij de volgende passage: ‘venit dies in quo thalamus collocatus est et
cantibus organis, Caecilia in corde suo soli Domino decantabat dicens; Fiat cor meum et
corpus meum immaculatum ut non confondar…..’
73
De woorden ‘Cantibus organis’ werden echter verkeerd geïnterpreteerd, waardoor zij vanaf
de 16de eeuw al spelend op een orgel wordt afgebeeld en zo de beschermheilige van de
muzikanten en de kerkmuziek werd. De woorden betekenden eigenlijk echt dat ze op de
dag van haar huwelijk in haar hart muziek maakte. Op deze manier werd Cecilia door een
verkeerd geïnterpreteerde tekst de patrones van de muzikanten. Vele
muziekmaatschappijen en koren namen dan ook haar naam over. De dag van haar dood
bleef dan ook de dag waarop de heilige Cecilia werd gevierd en alle muziekinstanties hun
Ceciliafeest hielden, zo ook de harmonie St.-Cecilia van Veurne.261
Dergelijke viering verliep zeer stereotiep gedurende de bestudeerde periode.
Op de 22ste november werd om 19.30u een concert gegeven in het lokaal van de harmonie.
Dit concert werd opgevolgd door een bal, waarop alle leden, ereleden en hun familie op
uitgenodigd waren. ’s Anderendaags, de 23ste werd er steeds om 17u een bolling gehouden
enkel voor de dames. De 24ste om 18u in de namiddag ging er een bolling door enkel voor
de mannen. Dit was heel vaak een worstenbolling. Elke eerstkomende zondag werd er dan
nog om 11u een muzikale ochtend georganiseerd met een concertje op het stadhuis.
Dit programma wijzigde niet, tot de katholieken in 1885 aan de macht kwamen in de stad.
Vanaf dan ging het ochtendconcert op het stadhuis niet meer door.
3.5 Concerten en uitstappen
Een concert is volgens Hans Ooms een georganiseerd gebeuren, dat
muziekwerken ten gehore brengt, die niet tot de genres van het lyrische toneel behoren en
dat een min of meer een zelfstandig karakter heeft.262
De harmonie St.-Cecilia gaf in de door ons bestudeerde periode jaarlijks een 5-tal concerten.
Hiervan waren de twee concerten ter gelegenheid van de kermis in juli een vaste waarde.
Deze kermis startte telkens de laatste zaterdag van juli, waarbij de harmonie op de Grote
Markt om 20.30u een volksconcert gaf, nadat de kermisweek werd geopend door het luiden
van de triomfklok en het spelen van de bazuinen. De zondagmorgen werd er om 11u ieder
jaar een muzikaal feest aangeboden door de harmonie, dat doorging in de lusthof van de
heer De Spot-Verwaerde. Waarschijnlijk ging dit in deze hof door, omdat het de grootste was
in de stad, niettegenstaande de familie De Spot later fervent aanhanger werd van de
katholieke zuil. Daarnaast werden er nog tal van andere volksspelen en optredens door
verenigingen van de stad verzorgd. (Bijlage 5)
Het was pas na de afschaffing van de subsidies aan de harmonie door het stadsbestuur, dat
de harmonie besliste om geen diensten meer te verlenen ten voordele van de stad. Daarom
dat ze vanaf 1891 geen concert meer gaf op de Grote Markt om de kermisweek te openen. 261 http://www.christianmusicians.be 262 H. OOMS, Terreinverkennend onderzoek naar elementen in het muziekleven in de periode 1770-1914, Gent, RUG, (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1982, p. 169
74
Ook het muzikale feest in de hof van de heer De Spot-Verwaerde werd afgeschaft. Voortaan
werd iedere zondagmorgen van de kermisweek een concert gegeven in de hof van de
voorzitter Julien Andries-Van Severen en iedere volgende zondagmorgen een muzikaal feest
opnieuw in de hof van de voorzitter. Deze feesten waren voor iedereen toegankelijk.
Hiernaast gaf de harmonie ook nog tweemaal per jaar een muzikaal winterfeest. Dit
fenomeen kwam gedurende de volledig bestudeerde periode voor en verliep ook telkens op
een identieke manier. Het feest werd ingeleid met een concert gegeven door de harmonie
in hun lokaal om 20u, waarbij ze ook heel vaak werd bijgestaan door bevriende kunstzinnige
verenigingen in de stad. Na het concert vond in het zelfde lokaal een bal plaats.
Tot slot sloot ze het jaar af met de eerder vermelde viering van haar patroonheilige in
november, waar ze ook een concert aan de bevolking van Veurne liet horen.
Verder kon het ook wel eens voorvallen dat er liefdadigheidsconcerten werden gegeven. De
opbrengst van een dergelijk concert werd afgestaan aan een liefdadig doel. Heel vaak
werd een dergelijk gebeuren ingericht door het stadsbestuur en werkten heel wat
verenigingen van de stad hieraan mee. Voor dergelijk concert werden dan kaarten van 5, 2
of 1fr. verkocht en het gebeurde eveneens dat er na het concert nog een bal werd
gehouden. Het programma en kaarten voor het bal werden aan 10 centiemen verkocht.
75
Liefdadigheidsfeesten waar de harmonie St.-Cecilia van Veurne aan meewerkte:
Datum ‘Menschlievend Feest’ Opbrengst 12 februari 1870 Feest ten behoeve van de
armen door de harmonie in samenwerking met de schuttersgilde St.-Sebastiaan, rederijkerskamer Rhetorica, kruisbooggilde St.-Joris, de valkenieren, de verenigde werklieden, de boldersgilde mild en gespaarzaam en de koorzangerskring
/
26 februari 1881 Concert ten voordele van de overstroming door de harmonie in samenwerking met de rederijkerskamer en de koorzangerskring
1296,90fr.
2 april 1887 Concert ten voordele van de slachtoffers van de mijnramp van Quaregnon in de stadsschouwburg van Veurne door de harmonie in samenwerking met tal van solisten
/
13 juli 1902 Concert te Duinkerke, ten voordele van de slachtoffers van de ramp in de Martinique en de Ijslandvaart
/
20 mei 1906 Concert ten voordele van de slachtoffers van de zeeramp voor de kust van Nieuwpoort in de lusthof van voorzitter Julien Andries-Van Severen
857,50fr.
16 januari 1910 Concert ten voordele van de slachtoffers van de ramp te Koksijde in het lokaal van de harmonie, met medewerking van de rederijkerskamer en de koorzangersvereniging (Bijlage 6)
630,40 fr.
Bron: Koninklijke Harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering, 1860-1909 & 1910-1945 + Het Advertentieblad & De Veurnaar Naast het geven van concerten verzorgde de maatschappij ook nog heel wat uitstappen
buiten de stad. Vooral in de periode 1895-1914 waren de uitstappen aanzienlijk. Deze konden
doorgaan naar een gemeente of stad in de buurt, maar er werden eveneens verdere reizen
ondernomen, zelfs voor meerdere dagen. Deze uitstappen werden meestal bekostigd door
de voorzitter of de burgemeester, omdat het vaak een uitstap was om een bevriende
76
persoon uit een andere stad een plezier te doen. Toch was het zo dat deze uitstappen
aanzien werden als een gunst voor de spelende leden en soms ereleden, die op die manier
de gelegenheid kregen om een andere stad te bezoeken. Daarnaast konden ook
uitstappen ondernomen worden ter gelegenheid van een bepaalde viering of gebeurtenis.
Vooral vanaf 1895 werden er geregeld dergelijke reizen georganiseerd binnen de harmonie.
Dit was opnieuw niet zo verwonderlijk, aangezien de transportmogelijkheden altijd maar
toenamen, maar ook door de totale stopzetting van elke samenwerking met het
stadsbestuur sinds 1891, zodat er meer tijd vrij kwam voor dergelijke uitstappen. Toch stonden
deze uitstappen telkens in het teken van de muziek, want er werden veelvuldig concerten en
wandelconcerten gegeven in de bezochte steden. Er werd ook steeds met de trein of tram
gereisd naar verder afgelegen steden.
Er werden reizen aangeboden door de voorzitter aan de spelende leden. Zo organiseerde
voorzitter Hector De Prey in 1880 een reis naar Brussel om er een concert te geven en daarna
konden de muzikanten een bezoek brengen aan de Nationale Expositie ter gelegenheid van
de 50ste verjaardag van de onafhankelijkheid van België.263
Maar de verste en mooiste reizen werden gemaakt onder het voorzitterschap van Julien
Andries-Van Severen. Zo ondernam de harmonie op 13, 14 en 15 augustus 1899 een reis naar
Namen, Dinant en Brussel. Op zondag 13 augustus vertrokken de leden om 5u ’s morgens
met de trein om omstreeks 11u aan te komen in Namen. Daar werden ze ontvangen door
een plaatselijk comité van de ‘Société Générale des Voyageurs de Commerce de Belgique’,
die een feest in Namen hadden ingericht en die ter ere van de harmonie het nationale
volkslied lieten horen. Van daaruit werd hun bagage overgebracht naar het hotel, waar ze
met hun instrument verzamelden voor de ingang van het hotel. Vervolgens werden ze naar
het stadhuis geleid en verwelkomt door de gemeenteraad met een receptie. Daarna
keerden ze terug naar hun hotel om het middagmaal te nuttigen. In de namiddag werd er
wat ontspanning voorzien, door met een kabelbaan naar de top van de berg ‘Citadel’ te
gaan en van het uitzicht te genieten. ’s Avonds werd er dan nog in het park een groot
liefdadigheidsconcert gegeven.
De volgende dag, maandag 14 augustus, werd met een stoomboot naar Dinant afgereisd.
Ook hier werd de harmonie op het stadhuis ontvangen en een receptie aangeboden. Daar
werd in de namiddag het eerste deel van het concert gegeven in de hof van het casino en
het tweede deel op de Grote Markt. (Bijlage 7) ’s Avonds werd er opnieuw met de trein naar
Namen teruggekeerd, waar er een banket en een feest werd ingericht. ’s Anderendaags,
dinsdag 15 augustus, werd vanuit Namen naar Brussel gereisd, waar er eerst en vooral een
wandeling door de stad op het programma stond en in de namiddag een concert werd
gegeven op de Grote Markt in Elsene. Na het concert werd de harmonie nog verwelkomt op
263 Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering: 1860-1909, vergadering juni 1880
77
het stadhuis van Elsene. Alle concerten gegeven tijdens de driedaagse uitstap werden met
veel lof door de plaatselijke kranten onthaald. Om 18u werd er met de trein vanuit Brussel
vertrokken om zo omstreeks 22u opnieuw in Veurne te arriveren. Daar werd de harmonie
totaal onverwacht opgewacht door een grote massa volk, waaronder ook leden van de
bestuursraad en ereleden. Van daaruit werd met fakkels en Belgische vlaggen door de
straten van Veurne getrokken tot aan het huis van de voorzitter, waar het nationale volkslied
werd gespeeld.264
Op deze manier zijn alle reizen, die georganiseerd werden door voorzitter Andries verlopen. Er
werd een afwisseling van muzikaliteit en ontspanning aangeboden, met grote feestmalen
om de dag af te sluiten. Hiervoor werd de voorzitter dan ook met alle nodige lof bedankt
door de leden en het bestuur.
Met het indienen van het ontslag van de voorzitter Julien Andries-Van Severen kwam dan
ook een einde aan de verre uitstappen, die de harmonie in de afgelopen 20 jaar maakte en
door de voorzitter werden georganiseerd en bekostigd.265
Daarnaast werden er ook geregeld uitstappen gemaakt naar de kustgemeenten, zoals De
Panne of Nieuwpoort-Bad, waar er op de dijk in een kiosk een concert werd gegeven tijdens
de zomermaanden of naar Oostende om in het Casino Kursaal een concert te geven. Dit
concert werd dan opgevolgd door een banket, aangeboden door de voorzitter, waar ook
de ereleden en de vrouwen van de spelende leden op waren uitgenodigd. Deze uitstappen
dienden om de eerste reizende toeristen aan de Belgische kust te vermaken. Daarnaast was
er ook regelmatig een uitstap naar Duinkerke, waar men samenkwam met de bevriende
koorzangerskring ‘La Jeune France’ en men in het ‘Parc de la Marine’ een concert voor de
bevolking verzorgde, nadat de harmonie eerst ontvangen werd op het stadhuis door de
burgemeester en een receptie kreeg aangeboden.
264 Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering: 1860-1909, vergadering augustus 1899 265 Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering: 1910-1945, vergadering oktober 1913
78
Overzicht van de uitstappen gedaan door de koninklijke harmonie St.-Cecilia Veurne
gedurende de periode 1870-1914:
Datum Uitstap naar… 10 juli 1870 Brussel (bekostigd door voorzitter
Gustave Desmedt) 9 juli 1876 De Panne (bekostigd door burgemeester
August Behaeghel) 1 augustus 1880 Brussel (bekostigd door voorzitter Hector
De Prey) 18 augustus 1895 Nieuwpoort-Bad 6 september 1896 Nieuwpoort-Bad 14 juli 1897 Duinkerke ter gelegenheid van de
Franse Nationale feestdag 18 augustus 1897 Duinkerke ter gelegenheid van de
doortocht van de voorzitter van de Franse Republiek
21 augustus 1898 Oostende, concert gevolgd door banket (bekostigd door voorzitter J. Andries-Van Severen)
13, 14 en 15 augustus 1899 Namen, Dinant en Brussel (bekostigd door voorzitter J. Andries-Van Severen)
16 en 17 juni 1901 Luik en Seraing (bekostigd door de voorzitter J. Andries-Van Severen)
15 augustus 1903 De Panne 23 augustus 1903 Oostende 14 en 15 augustus 1904 Holland (bekostigd door de vorzitter J.
Andries-Van Severen) 28 augustus 1904 Nieuwpoort-Bad 26 augustus 1906 Tourcoing (bekostigd door voorzitter J.
Andries-Van Severen) 18 augustus 1907 De Panne 9 augustus 1908 De Panne 4 juli 1909 Duinkerke 1 mei 1910 Gistel ter gelegenheid van de inhuliging
van het lokaal van de liberale fanfare 8 mei 1910 Ghyverinchove ter gelegenheid van de
inhuldiging van een nieuw vaandel geschonken door de koning aan de maatschappij van de oude militairen
24 juli 1910 De Panne 21 augustus 1910 Eiland Walcheren (Holland) 24 augustus 1913 De Panne Bron: Verslagboek van de vergadering: 1860-1909 en 1910-1940 Een laatste activiteit, die omstreeks de eeuwwisseling meer en meer opgang vond, was het
vieren van carnaval in de maand februari, in de dagen voorafgaand aan Aswoensdag,
waarmee de vastentijd van 40 dagen aanvangt tot aan Pasen. Dit werd door de harmonie
gevierd, in samenwerking met de twee bevriende verenigingen in de stad, namelijk de
79
rederijkerskamer en de koorzangerskring, door het geven van een bal in het lokaal van de
harmonie. Hiertoe waren enkel de leden en hun gezin van deze verenigingen uitgenodigd.
Voor de verklede gasten was de toegang gratis. Wanneer men niet verkleed was, betaalden
de heren 1fr. en de dames 2fr. toegangsgeld. Op het bal werd vooral gedanst, waarbij de
muzikale tonen werden verzorgd door het Sasje-muziek en op het einde van de avond werd
een tombola gegeven, waarbij flessen champagne verloot werden, die met de opbrengst
van het ingangsgeld werden betaald. Het doorgaan van dergelijke carnavalbals bleef zeer
populair tot diep in de 20ste eeuw. (Bijlage 8)
3.6 Festivals
De festivals hadden in de 19de eeuw een grote impact op het stadsleven. Vooral
vanaf 1860 werden de muziekfestivals ontzettend populair en tijdens de drie laatste decennia
van de 19de eeuw vond er gedurende de zomermaanden wel iedere zondag ergens een
festival plaats. Voor deze grote stijging en populariteit van de festivals kunnen wel een aantal
redenen gegeven worden. Zo waren er vanaf 1850 al heel wat meer muziekmaatschappijen,
die met elkaar konden wedijveren. Daarnaast hebben ook de verbeterde
transportmogelijkheden een aanzet gegeven voor de evolutie van het festivalwezen. Vooral
de ontwikkeling van het openbaar vervoer droeg hier sterk toe bij, waar voorheen met paard
en kar werd rondgetrokken. Het was ook zo dat ter gelegenheid van een festival, de
spoorwegen heel vaak extra avondtreinen inlegde om iedereen de gelegenheid te bieden
het festival tot op het einde bij te wonen. Bovendien genoten de spelende leden een korting.
Dit alles toont aan dat deze muziekfestiviteiten heel wat volk lokten en een belangrijke
ontspanningsgelegenheid waren voor de bevolking.
Het verloop van een festival was in Vlaanderen zeer stereotiep. Eerst werd er een stoet
gevormd met alle deelnemende verenigingen met de organiserende fanfare of harmonie
voorop. Vooraleer het eigenlijke festival begon werd aan de vooraanstaanden van iedere
muziekvereniging een receptie aangeboden op het stadhuis. Na deze receptie opende het
plaatselijke korps het festival en speelden de verschillende harmonies en fanfares op een
kiosk een drietal werken. Na het festival volgde dan de uitreiking van de eremedailles waarbij
het korps uit de verste gemeente meestal een speciale herinneringsmedaille kreeg. Het
aantal deelnemende maatschappijen varieerde sterk, meestal 20 tot 30 groepen. Vanaf het
eind van de 19de eeuw zou het ook de gewoonte worden om het festival af te sluiten met
een spetterend vuurwerk.
De gespeelde werken tijdens dergelijke festivals waren goed te vergelijken met het repertoire
van de gewone concerten. Zo werden er fantasieën, ouvertures, walsen, potpourri’s, polka’s
en marsen gebracht. Om praktische redenen moest elke maatschappij korte nummers
80
spelen en op die manier werd het festival een bonte aaneenschakeling van wisselende
muziekstukjes door wisselende uitvoerders.266
Naarmate de ontspanningsmogelijkheden van de gewone man toenamen, zagen we een
afnemend succes van de muziekverenigingen en festivals. De grote concurrentie van deze
festivals was de opkomst van de sportverenigingen rond de eeuwwisseling.267
Het verloop van een festival te Veurne kan heel goed vergeleken worden met die theorie.
In 1875 kwam er in de lokale liberale krant een oproep van een lezer om in de zomer te
Veurne een groot muziek- en zangfeest te organiseren. Dat idee konden de lezers wel
appreciëren, want in de volgende editie trad een andere lezer deze oprichting van een
groot muziekfeest bij en vond dat het vooral ook voor de handelaars en herbergiers zeer
profijtig zou zijn. Uiteindelijk besloot het stadsbestuur om op zondag 1 augustus 1875 een
groot internationaal muziekfeest voor fanfares en harmonieën te organiseren in
samenwerking met de koninklijke harmonie St.-Cecilia. Op de dag van het festival werden
alle straten en belangrijke gebouwen in de stad versierd met vlaggen en wimpels. Rond het
middaguur werden de 12 vreemde muziekkorpsen ontvangen aan het station door de
harmonie St.-Cecilia en de commissie feestelijkheden van het stadsbestuur. Alle
maatschappijen hadden hun vaandels en eretekens meegebracht. Van daaruit werd dan
een stoet gevormd naar het stadhuis, waar aan de prominenten van iedere vereniging een
receptie werd aangeboden door het stadsbestuur.
Vanaf 15u verzamelden alle muziekmaatschappijen en het pompierkorps aan de kaai, net
buiten het centrum van de stad en marcheerden stoetsgewijs door het beurtelings spelen
van ‘pas redoublés’ naar de grote markt. Uiteindelijk zou het feest om 16u worden geopend
door de koninklijke harmonie St.-Cecilia van Veurne. Elke maatschappij speelde op haar
beurt vervolgens twee muziekstukken. Daarna volgde de prijsuitdeling. Zo werd er een premie
van 50fr. uitgerijkt aan de maatschappij met de meeste muzikanten en de maatschappij, die
van het verst kwam. Dat waren respectievelijk de maatschappijen van Poperinge en
Zonnebeke. Daarnaast werden ook nog premies geschonken aan de steden en gemeenten
van 50fr. tot 150 fr. Iedere maatschappij kreeg ook nog een herinneringsmedaille. Tot slot
werd er nog driemaal 25fr. verleend aan de wijk met de best versierde straten in de stad. Dit
werden de Grote Ooststraat, de Zuidstraat en de Grote Markt. Het festival duurde tot rond
23u en was volgens de lokale krant een immens groot succes geweest, dat heel wat volk had
bijeen gebracht.268
266 H. OOMS, Terreinverkennend onderzoek naar elementen in het muziekleven in de periode 1770-1914, Gent, RUG, (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1982, pp. 174-175 267 L. HAEGHEBAERT, Terreinverkennend onderzoek naar de geschiednis van de amateuristische muziekverenigingen in de provincie West-Vlaanderen gedurende de Nieuwste Tijden, Gent, RUG, (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1984, pp. 354- 357 268 Het Advertentieblad: 7 augustus 1875
81
Heel vaak werden dergelijke festivals en muziekfeesten ingericht ter gelegenheid van een
speciale gebeurtenis of viering. Zo werd op zondag 24 augustus 1890 een festival ingericht
door het stadsbestuur ter gelegenheid van de 25ste verjaardag van de troonbestijging van de
koning en de inhuldiging van het borstbeeld van kapitein Edmond Hanssens,
ontdekkingsreiziger in Neder-Congo onder Leopold II en geboren in 1843 te Veurne.
Daarnaast werd er op zondag 25 augustus 1895 door het stadsbestuur een festival ingericht
ter gelegenheid van de inhuldiging van ‘de herstelde pronkgebouwen in de stad en de
spoorwegstatie’. Nadat de nieuwe gebouwen of het borstbeeld werden ingehuldigd met
enkele vooraanstaande ministers en de te vieren gebeurtenis werd herdacht, verliep het
festival op een identieke manier zoals het festival van 1875, dat hierboven beschreven werd.
Na het festival volgde dan nog de prijsuitdeling. Opmerkelijk is wel dat de harmonie St.-
Cecilia van Veurne op het festival van 1895 niet aanwezig was. Na 1891 nam zij dan ook aan
geen enkele feestelijkheid georganiseerd door het stadsbestuur nog deel.269
Hierna volgt een overzicht van de gegeven festivals te Veurne gedurende de periode 1870-
1914:
Jaar Datum 1873 12 oktober 1875 20 juli 1876 13 augustus 1875 1 augustus 1878 25 augustus 1881 7 augustus 1890 24 augustus 1894 / 1895 25 augustus 1899 25 juni 1902 22 juni 1911 11 juni 1912 28 april
Bron: L. HAEGHEBAERT, Terreinverkennend onderzoek naar de geschiedenis van de amateuristische muziekverenigingen in de provincie West-Vlaanderen gedurende de Nieuwste Tijden, Gent, RUG, (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1984, pp. 363-372
Er is geen duidelijk patroon te zien in het jaartal dat er een festival werd gegeven. Er is zelfs
een grote leegte op te merken in de periode 1881-1890, waar er 9 jaar geen festival werd
gehouden. Daarentegen zijn de maanden waarin het festival plaats greep wel tamelijk
gelijklopend en komt het overeen met de theorie. De meeste festivals vonden plaats tijdens
de zomermaanden.
269 SAV, Pakket feesten en plechtigheden 1870-1896
82
De harmonie St.-Cecilia nam natuurlijk ook deel aan heel wat festivals buiten de stad, maar
toch bleef men hiervoor hoofdzakelijk binnen de provincie West-Vlaanderen of net over de
grens van Frankrijk. Hierbij werden de kosten van verplaatsing heel vaak ook door de
harmonie zelf bekostigd.
Vanaf 1877 werd door de voorzitter beslist om op festivals een decoratie op te spellen, die
voorheen werd gedragen, voordat de harmonie over uniformen beschikte. Hiervoor werd
aan de leden een bijdrage van 50 centiemen gevraagd om deze decoraties aan te kopen.
De nieuwe leden, die in de toekomst tot de harmonie zouden toetreden, dienden deze
decoratie wel volledig zelf aan te kopen.270
Hierna volgt een overzicht van de festivals waaraan de koninklijke harmonie St.-Cecilia heeft
deelgenomen gedurende de periode 1870-1914:
Datum Festival 17 juli 1870 Festival te Diksmuide 22 augustus 1875 Festival te Zarren 28 mei 1876 Festival te Adinkerke 16 juli 1876 Festival te Torhout 10 juni 1877 Festival te Roosendael (Frankrijk) 25 augustus 1878 Festival te Veurne 25 mei 1879 Festival te Isenberge 12 september 1880 Festival te Diksmuide 26 juni 1881 Festival te Reninge 24 juli 1881 Festival te Zonnebeke 7 augustus 1881 Festival te Veurne 4 juni 1882 Festival te Leisele 24 juni 1882 Festival te Hondschoote (Frankrijk) 9 juli 1882 Festival te Eessen 29 juni 1884 Festival te Duinkerke (Frankrijk) 17 juli 1886 Festival te Diksmuide 1 juli 1888 Festival te Eessen 1 september 1889 Festival te Duinkerke (Frankrijk) 10 augustus 1890 Festival te Ieper 16 augustus 1890 Festival te Veurne 28 mei 1893 Festival te Diksmuide 22 juli 1894 Internationaal Festival te Antwerpen 9 september 1894 Festival te Duinkerke (Frankrijk) 7 juli 1895 Festival te Gyverinchove (Frankrijk) 14 juli 1895 Festival te Oostende Bron: Koninklijke Harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering, 1860-1909 & 1910-1945 + Het Advertentieblad & De Veurnaar Na het consulteren van de verslagboeken van de vergadering en de lokale kranten valt het
ons op dat er grote afwijkingen zijn volgens de tabel. Het ene jaar werden er veel festivals
270 Koninklijke harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering: 1860-1909, vergadering september 1877
83
bijgewoond, het andere jaar geen enkele. Het gebeurde geregeld dat de harmonie een 10-
tal uitnodigingen kreeg om festivals in de zomermaanden bij te wonen. Er werd door het
bestuur van de harmonie St.-Cecilia heel vaak ook beslist om niet deel te nemen aan
festivals. Meestal was de reden hiervoor dat de festivals te dicht bij elkaar vielen, en dat de
verplaatsing naar deze festivals voor een probleem zorgden. Soms gaf men ook de voorkeur
om gewoon een uitstap te doen naar een stad in de buurt en daar een concert te geven in
plaats van deel te nemen aan een muziekfestival. Mijn inziens werd in de bronnen ook niet
altijd vermeld dat er aan een festival werd deelgenomen. Het is eveneens opmerkelijk dat er
volgens de bronnen maar zelden een festival te Veurne werd bijgewoond. Ook hier ben ik
van mening dat dit niet altijd in de verslagboeken werd genoteerd. Dat er na 1891 niet meer
werd deelgenomen aan festivals in de stad, is dan weer wel begrijpelijk, aangezien sinds dan
de toelage aan de harmonie werd stopgezet en er ook geen samenwerking meer was met
het stadsbestuur.
Na 1895 werd er geen enkele deelname aan een festival nog teruggevonden. Er werden
dan vooral uitstappen gemaakt naar andere steden, waar een concert werd gegeven. Dat
strookt met de theorie, dat rond de eeuwwisseling de populariteit van de festivals sterk
daalde door de opkomst van allerlei andere verenigingen en bezigheden.
84
Hoofdstuk 4: Schets van de politieke situatie
Om zich volledig in de politieke leefwereld van de bestudeerde periode te kunnen
inleven, heb ik ervoor geopteerd om een overzicht te bieden van de politieke situatie op
nationaal vlak. Daarna wordt er eveneens een voorstelling gegeven van de politiek op
lokaal vlak, in de stad Veurne.
4.1 België tot aan de Eerste Wereldoorlog
In 1830-1831 werden de grondvesten voor een onafhankelijk Koninkrijk België
gelegd, met behulp van het Nationaal Congres en een Voorlopig Bewind. Deze twee
organen creëerden een grondwet en zorgden voor de verkiezing van een vorst, waarna ze
ontbonden werden. Op 21 juli 1831 legde Leopold I van Saksen-Coburg de eed af als Koning
der Belgen.271 In deze eerste jaren van zijn onafhankelijkheid, is België trouw gebleven aan
het unionisme, een politieke unie tussen katholieken en liberalen, dat tot stand was gekomen
in 1828 en tot 1847 zou duren, volledig gesteund door de koning. Tijdens deze periode van
Unionisme kan echter wel een breukmoment gesitueerd worden in 1839. Het was namelijk zo
dat in de beginjaren van het unionisme de politici neutraal stonden tegenover katholiek-
liberale tegenstellingen. In deze periode waren er namelijk nog steeds oorlogsdreigingen
vanuit Nederland en wilde men er alles aan doen om de verworven onafhankelijkheid en de
pas opgerichte staat te consolideren. Door de ondertekening van het Verdrag der XXIV
artikelen in 1839 kwam er een einde aan de buitenlandse spanningen met Nederland en
kwamen de binnenlandse tegenstellingen meer naar voor. De twistpunten op confessioneel
vlak tussen katholieken en liberalen waren nu volop aan de orde. Daarnaast werd in 1846
door de liberalen een Liberaal Congres opgericht en wonnen ze in 1847 de verkiezingen, wat
de opkomst van de partijregeringen inluidde.
Tot 1839 waren de regeringen steeds gemengd, wat inhield dat zowel katholieke als liberale
personaliteiten in hetzelfde kabinet zitting hadden. Na 1839 waren twee van de vier
kabinetten homogeen, zowel een homogeen katholiek, als homogeen liberaal kabinet.
Allebei hebben zij echter beweerd in unionistische geest te willen regeren.272
Met de opkomst van de eerste uitgesproken partijregering sinds de verkiezingen van 8 juni
1847 functioneerde voortaan een echt parlementair regime, waarin een groep of partij de
regeringsverantwoordelijkheid draagt en de andere groep, als oppositie, de daden van de
regerende groep controleert. De ministers worden in dit regeringssysteem niet uitsluitend
ministers van de koning, maar ook van hun partij. Toch moet de periode 1847-1857 nog als
een overgangsjaren aanzien worden. Er was nog niet echt een sfeer van elkaar bestrijdende
politieke partijen. De conservatief-katholieke groep heeft zich nog niet tot een centraal
271 T. LUYKX, Politieke geschiedenis van België: 1789-1944, Brussel-Amsterdam, Elsevier, 1977, p. 50 272 Ibid., p. 62
85
georganiseerde partij uitgebouwd en wenste het voorlopig ook niet te doen. Zij aanzagen
zichzelf nog steeds als vertegenwoordigers van de hele natie en in meerderheid bleven zij
geloven in een terugkeer van de unionistische regeringsformule. Daarnaast was het langs
liberale zijde de doctrinaire of conservatieve vleugel van het liberalisme, dat volledig de toon
aangeeft. Deze doctrinairen legden wel de nadruk op de voorrang van het burgerlijk gezag
in de staat tegenover het kerkelijke, maar de meeste van hen waren alles behalve
antigodsdienstig. Velen zelfs waren gelovige en praktiserende katholieken. Het was pas
vanaf 1857 dat de echte partijstrijd in België werd ingeluid, wanneer het antiklerikalisme van
sommige liberalen naar een antigodsdienstigheid verschoof.273
De partijstrijd tussen de georganiseerde liberale partij, die nu lange jaren aan het bewind
blijft, en de conservatieve groep, die uit katholieken bestaat, maar nog over geen
partijorganisatie beschikt, neemt definitief een aanvang. Hoewel de liberalen onafgebroken
gedurende 13 jaar aan de macht zijn geweest, hebben er verschillende malen
regeringswijzigingen plaats gehad en heeft de liberale meerderheid wel op- en neergang
gekend.274
De overwinning van de conservatief-katholieken bij de verkiezingen van 14 juni 1870
betekende de aanvang van 8 jaar katholiek bewind van de regering Malou. Toch slaagden
de eerder gematigde katholieke regeringen er niet in om het politieke leven te milderen. Het
radicale liberalisme werd steeds agressiever, terwijl ook het ultra-montanisme bij een groep
van katholieken steeds scherpere vormen aannam. De regerende conservatieve ploeg werd
hierdoor in het parlement tot een defensieve houding gedwongen. Niet alleen in het
parlement komt in deze jaren de onverzoenbaarheid tussen de liberale radicalen en de
katholieke kerk in België meer en meer tot uiting, maar deze strijd breidt zich tevens uit tot de
straat. Het gebeurde wel vaker dat katholieken werden afgeranseld bij godsdienstige
plechtigheden. De extreme vleugels uit de twee partijen hadden zich tegenover elkaar
opgesteld: de Ultramontanen bij de Katholieken en de Radicalen bij de Liberalen.275
Bij de verkiezingen van 11 juni 1878 waren de katholieken verdeeld. De ultramontanen
hebben de gematigde katholieke regering regelmatig aangevallen. De liberalen buitten
deze tegenstellingen uit en wierpen zich op als de enige verdedigers van de grondwettelijke
vrijheden. De verkiezingen 1878 waren dan ook een waar succes voor de liberalen. Voortaan
beschikten de liberalen opnieuw over een comfortabele meerderheid in de beide kamers.276
Het radicaal-liberaal ministerie Frère-Van Humbeeck oordeelden om de oprichting van een
lekenstaat volledig uit te bouwen. Zij wilden de volledige scheiding van Kerk en Staat
nastreven. Volgens hen was het doeltreffendste middel om de invloed van de Kerk op de
samenleving te ontnemen, het onderwijs volledig onder staatstoezicht te brengen. Door deze
273 Ibid., p. 99 274 Ibid., p. 121 275 Ibid., p. 152 276 Ibid., pp. 157-164
86
maatregel beleefde België tussen 1879 en 1884 de meest onrustigste tijd op gebied van
binnenlandse politiek.277 Er werd een nieuwe schoolwetgeving vastgelegd in twee
wetsontwerpen, één voor het lager en één voor het middelbaar onderwijs. Het is vooral het
eerste dat aan de basis lag voor de schoolstrijd. Het wetsontwerp op het lager onderwijs
werd door minister Van Humbeeck op 21 januari 1879 bij de Kamer ingediend en hield in, dat
de gemeentelijke autonomie inzake lager onderwijs werd beperkt ten voordele van de staat,
die in feite voortaan voogdij over dit onderwijs zou uitoefenen. Elke gemeente moest
namelijk minimum één officiële staatsschool bezitten, mocht ook geen vrije school
aanvaarden of subsidiëren en alle onderwijzers moesten gediplomeerden zijn van officiële
Normaalscholen. Daarnaast werd het staatsonderwijs een neutraal lekenonderwijs, want het
godsdienstonderricht werd van het programma geschrapt. De wet op het middelbaar
onderwijs gaf de regering de toelating naar eigen goedvinden middelbare
onderwijsinrichtingen op te richten, waar zij dit nuttig of nodig achtte. Het zou zelfs gebeuren
op kosten van de gemeente en tegen de wil in der gemeenten, van wie de autonomie dus
opnieuw beperkt werd.
De strijd om het onderwijs, die in België reeds lang latent aanwezig was, barstte naar
aanleiding van het wetsontwerp op het lager onderwijs in volle scherpte uit. De verre
oorzaken van het conflict wortelen in de uiteenlopende interpretatie die katholieken en
liberalen schonken aan art. 17 van onze Grondwet: ‘Het onderwijs is vrij. Elke preventieve
maatregel is verboden. De bestraffing van misdrijven wordt alleen bij de wet geregeld.’ Van
katholieke zijde werd dit zo geïnterpreteerd: de staat moet het privé initiatief aanmoedigen
en dit initiatief aanvullen, indien het te kort schiet. Van liberale zijde: de staat krijgt positieve
opdracht van de grondwet om het officieel onderwijs op te richten en te besturen, desnoods
tegen het vrij onderwijs in. De strijd brak uit onmiddellijk na de troonrede van de koning van
12 november 1878, waarin hij had verklaard : ‘ l’enseignement donné au frais l’état doit être
placé sous la direction et sous la surveillance exclusives de l’autorité civile’. Onmiddelijk werd
de tegenactie door de Katholieken ingezet. De openbare mening werd zowel door het
Belgisch episcopaat onder leiding van kardinaal Dechamps als door de parlementaire
katholieke leiders gealarmeerd. Er werden aan de hand van een petitie 317.000
handtekeningen verzameld. De liberale regering beantwoordde deze actie met de afzetting
van hoge ambtenaren: provinciegouverneurs, arrondissementscommissarissen en
burgemeesters. De debatten in de kamer verliepen in grote opwinding. Uiteindelijk werd het
wetsontwerp toch goedgekeurd, zowel in Kamer als Senaat, en ondertekende de koning op
1 juli de wet, het verscheen in het Belgisch Staatsblad op 10 juli 1879. Onmiddellijk na de
stemming van de wet trof het Belgisch episcopaat zeer strenge kerkelijke maatregelen. Zo
werden de Heilige Sacramenten geweigerd aan het onderwijzend personeel der
staatsscholen, ook aan de leerlingen der officiële normaalscholen en aan de ouders, die er 277 Ibid., p. 166
87
hun kinderen naartoe stuurden. Elke pastoor kreeg van het episcopaat de opdracht om in
zijn parochie een vrije lagere school op te richten. Uit gewetensbezwaren namen talrijke
onderwijzers en onderwijzeressen ontslag uit de staatsscholen en kwamen hun diensten
aanbieden in de nieuwe vrije scholen. De vrije katholieke lagere scholen, opgericht met
private geldinzamelingen, gingen spoedig opbloeien.278 Ondanks het vruchtdragende
verweer der katholieken, dachten de progressieve liberalen er niet aan hun wetgeving op
het onderwijs te wijzigen. De belangrijkste maatregelen van de liberale regering waren: het
verbreken van de diplomatieke maatregelen met de Heilige Stoel, een aantal maatregelen
tegen de Belgische geestelijkheid en de oprichting van een commissie voor
schoolonderzoek. Al deze maatregelen bereikten trouwens hun doel niet.
De radicaal-liberale schoolwetgeving heeft standgehouden tot aan de verkiezingen van 10
juni 1884, toen de liberalen een zware electorale nederlaag moesten ondergaan.279 De
redenen voor deze zware nederlaag waren meervoudig. De houding van de radicaal-
liberalen had een groot gedeelte van het land misnoegd. Daarnaast bleek ook dat de
schoolpolitiek (het bouwen van nieuwe scholen, aanstellen van werkloze onderwijzers,..) een
zeer dure onderneming was, waardoor belastingen werden opgelegd op tabak en drank,
wat natuurlijk door niemand positief werd onthaald. Verder gingen de katholieken
eensgezind de verkiezingsstrijd in, in tegenstelling met de liberalen, die compleet verdeeld
waren. Dit alles had er dus voor gezorgd dat de schoolstrijd en de verkiezingen van 1884 in
het voordeel van de katholieken eindigden. Na de verkiezing werd de regering Malou
samengesteld, die vooral een gematigde politiek wilde voeren. De eerste opdrachten waren
de oude schoolwetgeving door een nieuwe te vervangen en de diplomatieke betrekkingen
met de Heilige Stoel. Opnieuw kwam hiertegen een liberale reactie, zowel in het parlement,
als in de vorm van straatprotesten te Brussel. Dit lokte dan tegenmanifestaties uit van de
katholieken. Onder de stuwing van progressieve en republikeins-socialistische manifestanten
ontaarden deze tot anti-koningsgezinde en republikeinse betogingen. Om hieraan een eind
te maken besloot de koning om de regering Malou op te geven.280 Het was de katholieke
regering Beernaert, die nadien de geesten opnieuw heeft kunnen bedaren en die de
belangstelling van het land op andere belangrijke problemen heeft kunnen vestigen, zoals
de sociale problemen bij de industrie-arbeiders.281 Na de schoolstrijd werden de liberalen
voor dertig jaar in de oppositie gedrongen. Tijdens de laatste periode van de cijnskiezers
behielden zij echter nog een belangrijk aantal vertegenwoordigers in de beide kamers. De
reeds lang bestaande spanning tussen de doctrinairen en de radicalen of progressisten,
vooral met betrekking tot het sociale vraagstuk, werd na de schoolstrijd met de dag
scherper. Dit zou in 1887 leiden tot een scheuring binnen de liberale partij en zo werd in
278 Ibid., pp. 170-172 279 Ibid., p. 166 280 Ibid., pp. 173-176 281 Ibid., p. 166
88
datzelfde jaar de ‘Progressistische parij’ opgericht. Deze partij vertoonde in haar programma
talrijke punten met de in 1885 opgerichte Belgische Werkliedenpartij. Het zou pas in 1900 zijn,
dat de liberalen opnieuw eenheid zouden terugvinden.282 Maar ook binnen de katholieke
partij deden er zich veranderingen voor. Zo hebben de sociale beroerten van 1886 het
geweten van vele katholieken wakker geschud en over het sociale vraagstuk in de
katholieke partij zelf tegenstellingen doen ontstaan. In de plaats van het oude conflict tussen
het liberaal-katholicisme en het ultramontanisme, dat door de schoolstrijd was verdwenen,
gaan wij geleidelijk naar een verbreding van de kloof tussen de burgerlijk-conservatieve en
sociaal-katholieken.283
In 1893 werd een eerste grondwetsherziening doorgevoerd, waarin een reorganisatie van het
kiesrecht, een hervorming van de senaat en enkele andere bepalingen werden vastgelegd.
Zo werd een algemeen stemrecht voor iedere man van 25jaar ingevoerd. Men kon echter
één of twee bijkomende stemmen verwerven als gezinshoofd, als cijnsbetaler of wegens
bekwaamheid.284 In 1894 kwam de regering Beernaert tot een einde, wat vooral het gevolg
was van problemen binnen de eigen partij en de oppositie die hij uit zijn eigen rangen
kreeg.285
Tijdens de volledige periode, dat in België bij de landsverkiezingen het principe van het
algemeen meervoudig stemrecht werd gehuldigd, bezat de katholieke partij in de beide
kamers de meerderheid. Tot het uitbreken van WOI heeft zij dan ook alleen de
regeringsverantwoordelijkheid gedragen. Tijdens WOI verkoos zij echter deze te delen met de
twee oppositiepartijen.
De invoering van het algemeen meervoudig stemrecht, die het systeem van de cijnskiezer
verving, had een diepgaande invloed op de partijverhoudingen in België. Niet alleen
veroverde nu één partij voor een lange tijd de volstrekte meerderheid, maar de periode van
twee-partijenstelsel, die het land met de cijnskiezers had gekend, behoorde nu voorgoed tot
het verleden. Sinds 1894 deed immers een derde partij, namelijk de Belgische
Werkliedenpartij, haar intrede in de kamer. De katholieke partij, die dus onafgebroken over
de absolute meerderheid in de beide kamers beschikte, mag echter niet voorgesteld
worden als een homogene groep. Er heerste een felle strijd tussen de conservatieven en de
christendemocraten. Van de twee oppositiepartijen heeft ongetwijfeld de Belgische
werkliedenpartij een diepere stempel op het politieke leven van die tijd kunnen drukken dan
de liberalen. De erg uitgedunde liberale partijen waren verdeeld tussen doctrinairen en
radicalen of progressisten. De progressisten hebben hun programma van 1887 nog in
progressistische richting aangevuld, waardoor zij het programma van de socialisten en
christendemocraten benaderden en zich afscheiden van de oude doctrinairen. Dit
282 Ibid., pp. 181-182 283 Ibid., pp. 179-180 284 Ibid., pp. 192-195 285 Ibid., p. 197
89
progressistische programma heeft echter niet kunnen beletten, dat de verkiezingen van 1894
voor de liberalen over het algemeen catastrofaal verliepen. Op 21 december 1900 kwam
tussen beide vleugels een gemeenschappelijk programma tot stand, zodat de eenheid
onder de liberalen zich kon herstellen.
De periode van het meervoudig stemrecht viel voor België samen met een tijdperk van grote
materiële voorspoed en economische expansie. Daarnaast werd door de uitbreiding van het
stemrecht de massa voortaan meer betrokken bij de gang van het openbare leven. Bij deze
politieke bewustwording heeft de goedkope massapers, de zogenaamde centenbladen, die
sinds ca. 1880 door de drie partijen werden gelanceerd, een zeer belangrijke rol gespeeld.
Het sociaal probleem drong zich in deze periode ongetwijfeld het meest naar het politiek
voorplan. Daarnaast gaf het Vlaamse vraagstuk aanleiding tot scherpe politieke strijd. De
Vlaamsgezinden slaagden erin de zogenaamde gelijkheidswet af te dwingen, waarbij
eindelijk het Nederlands in België als officiële taal, gelijkwaardige met het Frans, werd erkend.
Het onderwijsprobleem was enigszins naar het achterplan verschoven, maar bleef toch aan
de orde. Op het congres van Mechelen van 1909 vroegen de katholieken in een motie, met
algemene stemmen goedgekeurd, de gelijkheid van subsidies voor het Vrij en Officieel
onderwijs.286
De invoering van de evenredige vertegenwoordiging, voor het eerst bij de verkiezingen van
27 mei 1900, veroorzaakte een ernstige achteruitgang van de volstrekte meerderheid van de
katholieke partij in de kamer. Deze meerderheid bleef nochtans steeds voldoende om alleen
de regeringsverantwoordelijkheid te dragen. Haar laagste cijfers bereikte de regeringspartij
bij de verkiezingen van 1910. De liberale partij plukte de beste vruchten van de invoering van
de evenredige vertegenwoordiging. De socialisten konden hun effectieven maar lichtjes
verhogen. Zij bleven dan ook aandringen op een nieuwe kieshervorming in de richting van
het algemeen enkelvoudig stemrecht.
Tijdens deze periode, die met het uitbreken van WOI wordt afgesloten, werden door de
katholieke regeringen belangrijke resultaten geboekt: de overname van Kongo door België,
een toenemende sociale wetgeving, de invoering van de persoonlijke dienstplicht, dit alles
gepaard met een aanzienlijke economische expansie van het land. Daartegenover staat
dat het intern politiek leven talrijke gespannen momenten beleefde. Zij cirkelden in
hoofdzaak rondom het schoolprobleem, de Vlaamse kwestie en vooral rondom de strijd voor
het algemeen enkelvoudig stemrecht. De invoering hiervan vereiste een nieuwe
grondwetsherziening en hiertegen ontstond bij de conservatieven groot verzet.287
Ondertussen werd in 1909 de overleden koning Leopold II opgevolgd door koning Albert I.
Op 18 juni 1911 werd de regering de Broqueville gevormd, die vooral een verzoeningspolitiek
voerde.
286 Ibid., pp. 203-208 287 Ibid., p. 228
90
Zeer snel na de vorming van de regering de Broqueville leefde het land in een gespannen
verkiezingsatmosfeer. De gemeenteverkiezing van 15 oktober 1911, waarbij het liberaal-
socialistisch kartel in verscheidene grote steden zegevierde, leek voor de oppositie een
gunstig voorteken voor de komende landsverkiezingen, die naar haar verwachtingen, een
einde aan de katholieke meerderheid zouden stellen.288
Dit politiek overzicht op nationaal vlak, met de schoolstrijd als hoogtepunt, heeft er dus voor
gezorgd, dat de volledige Belgische samenleving in levensbeschouwelijke segmenten was
ingedeeld. Dit was echter ook op gemeentelijk vlak van toepassing en we zullen dit voor de
stad Veurne wat naderbij gaan bekijken.
4.2 Een overzicht van de gemeentewetgeving van 1830-1914
In elke gemeente is er een gemeentebestuur, samengesteld uit raadsleden, een
burgemeester en schepenen (aanvankelijk ook ‘assessoren’ genoemd). Naargelang de
bevolkingscijfers van de gemeente, wordt het aantal raadsleden en schepenen vastgelegd.
Op basis van de tienjaarlijkse tellingen kunnen deze aantallen dit dus vermeerderen of
verminderen.
De gemeenteraad wordt rechtstreeks verkozen door de gemeenteraadskiezers. Hij regelt
alles wat ‘van gemeentelijk belang’ is, en beraadslaagt daarnaast over de onderwerpen,
die hogere overheden hem opleggen. De gemeenteraad beschikt daarbij over de ‘volheid
van bevoegdheid’, wat betekent dat de raad over alles wat de gemeente aangaat
beslissingen kan nemen: het gemeentelijk patrimonium, aanbestedingen, ruimtelijke ordening
en leefmilieus, personeel, gemeentefinanciën, maar daarnaast vaardigt de gemeenteraad
ook gemeentelijke politieverordeningen uit.
Vanaf 1831 moet de kiezer voor de gemeenteraadsverkiezingen mannelijk zijn en minstens 21
jaar, en een bepaalde minimum belasting betalen. Het precieze bedrag is afhankelijk van de
woonplaats en wordt enkele keren aangepast. Dit wordt het cijnskiesrecht genoemd. Dit
systeem bevoordeelde echter wel de rijken, die allerlei middelen aanwenden om de
meerderheid te behouden.
Tot 1888 worden de schepen benoemd door de koning. Dan wordt het systeem ingevoerd
dat ze door de raadsleden uit hun midden verkozen worden. Ook de burgemeester komt
aanvankelijk uit de gekozenen voor de gemeenteraad en wordt benoemd door de koning.
Enkele maanden na de invoering van de Gemeentewet zijn er verkiezingen, waardoor een
aantal burgemeesters van het nieuwe type hun intrede doen. Vanaf 1842 kan de koning ook
een burgemeester buiten de raad benoemen, waarvoor vanaf 1888 een positief advies van
288 Ibid., p. 246
91
de bestendige deputatie nodig is. Dit is echter een procedure die slechts zeer uitzonderlijk
toegepast wordt.
Het college van burgemeester en schepenen voert de beslissingen van de gemeenteraad
(en van hogere overheden) uit. Doordat het anderzijds ook het beleid als geheel praktisch
voorbereidt, is het doorgaans het machtigste orgaan. Vooral in kleine gemeenten komt de
gemeenteraad trouwens maar uitzonderlijk bijeen. De burgemeester zit zowel het college als
de gemeenteraad voor en vertegenwoordigt de gemeente. Hij is daarenboven het hoofd
van de administratieve politie en kan, als de openbare orde bedreigd wordt, zelfs de
gewapende macht vorderen voor de ordehandhaving.
Maar de burgemeester haalt een groot deel van zijn macht uit zijn persoonlijk aanzien. Hij is
onbetwist één van de belangrijkste figuren van het dorp. Soms is hij maar weinig meer dan
een rijke boer, soms een visionaire burgervader.
Als zetel voor het gemeentebestuur wordt soms een gemeentehuis voorzien. De
gemeentewet spreekt eigenlijk nauwelijks over een gemeentehuis.
Vanaf de gemeentewet van 1836 geldt dat de gemeenteraadsleden (ook de schepenen en
burgemeester) een mandaat krijgen voor zes jaar, maar dat om de drie jaar de helft van de
raad vernieuwd wordt. Een doorgaans onbekend gegeven is dat de vrouwen in die
wetgeving uitgesloten worden van het uitoefenen van politieke rechten. En dat is in feite een
achteruitgang ten opzichte van de periode van het Koninkrijk der Nederlanden, want dan
kunnen sommige vrouwen onder bepaalde omstandigheden wél stemmen.
In 1883 werd het capaciteitsstemrecht ingevoerd voor gediplomeerden van het lager
onderwijs en voor degenen, die slaagden in een bekwaamheidsexamen. Hierdoor nam het
aantal kiezers enorm toe.
De grondwetsherziening van 1893 en een wet van een jaar later voeren een Algemeen
Meervoudig Stemrecht in voor mannen vanaf 25jaar, vanaf 1895 wordt dit 30 jaar. Stemmen
is voortaan verplicht. Volgens specifieke voorwaarden, die vooral te maken hebben met het
bezit of de capaciteit van het gezinshoofd, kunnen bijkomende stemmen verkregen worden,
zodat men maximaal vier stemmen kan cumuleren.
Vanaf 1895 wordt dit gewijzigd naar een mandaat voor 8 jaar, waarbij om de 4jaar de helft
van de raadsleden vernieuwd worden. Hiermee hoopt men minder grote schokken in het
politiek bestel te krijgen.289
289 J. VAN ACKER, “De burgemeesters van de 5-Art-gemeenten”, Archikrant, Veurne, XIV, 2004, 3, pp. 66-71 + W. PAUWELS, “Daniël de Haene, een vernieuwer”, Archikrant, Veurne, II, 2001, pp. 43-44
92
4.3 De Veurnse politiek tot aan de Eerste Wereldoorlog
Veurne was de hoofdplaats van een gelijknamig arrondissement dat de steden
Veurne en Nieuwpoort omvat. Veurne was tevens de zetel van een gerechtelijk kanton, dat
zich uitstrekt over de arrondissementen Veurne en Diksmuide. Deze aanwezigheid van de
correctionele rechtbank was van groot belang voor de politiek. Het was namelijk zo dat de
concentratie van heel wat rechtsmagistraten in een kleine omgeving zeer belangrijk was
voor de rekrutering van de intellectuele politieke leidersfiguren. Bij de provinciale verkiezingen
werd het arrondissement ingedeeld in twee kantons, waarbij het kanton Veurne twee
provincieraadsleden mocht kiezen. Bij de nationale verkiezingen stuurde het arrondissement
één vertegenwoordiger naar de kamer en koos samen met Oostende één senator, omwille
van het geringe bevolkingsaantal in Veurne.290
Van 1848 tot 1856 stond Veurne onder het bewind van burgemeester Désiré Napoleon Bril
(1810-1856). Hij was advocaat van beroep en tevens grondeigenaar. Daarnaast was hij
vanaf 1848 tot aan zijn dood eveneens liberaal provincieraadslid. Zijn liberaal beleid te
Veurne werd gekenmerkt door een grote gematigdheid. Zo steunde hij actief de
geestelijkheid bij de armenzorg. Toch kende deze liberale burgemeester ook tegenkantingen
tegen zijn bewind. Zo zouden de procureur Hyppolite Vandevelde (1805-1872) en de
arrondissementscommissaris René De Prey (1815- 1857) herhaaldelijk met hem in conflict
treden, vooral wat betreft het Bisschoppelijk College. Het was namelijk zo dat door de wet
van 1850 op het middelbaar onderwijs de staat probeerde om de katholieke scholen te
laïciseren, door rijksmiddelbare scholen op te richtten. Nog voor 1850 werd er binnen het
liberale stadsbestuur van Veurne reeds herhaaldelijk gediscussieerd over het Bisschoppelijk
College, omdat dit zware financiële moeilijkheden veroorzaakte voor de stad. Het waren
Vandevelde en De Prey, die van de gelegenheid gebruik maakten, om met behulp van de
nieuwe wet te ijveren voor de oprichting van een atheneum te Veurne. In 1851 werd er dan
ook een rijksmiddelbare school opgericht.291
Aangezien het onderwijs aan de rijksmiddelbare scholen gratis was, trok het wel veel
leerlingen aan. Het College daarentegen kreeg te maken met steeds grotere financiële
moeilijkheden. Het zou pas na de schoolstrijd zijn, dat deze weer zou gaan bloeien. Deze
situatie bracht wel met zich mee dat beide scholen een apart sociaal rekruteringsniveau
hadden. Het atheneum had vooral leerlingen, afkomstig van de kleine burgerij of zelfs van de
laagste bevolkingsgroepen. Het College daarentegen rekruteerde vooral kinderen uit de
gegoede burgerij. Dit werd in de liberale pers vaak voorgesteld als de sociale bekommernis
van het staatsonderwijs voor de armere bevolking, waarbij kinderen via het onderwijs zich
290 R. MORTELMANS, Politieke machtsstrijd in het arrondissement Veurne (1848-1894), Gent, RUG, (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1979, p. 1 291 D. DALLE, Historiek van het koninklijk Atheneum te Veurne (1851-1951), Veurne, Oud-leerlingenbond, 1951, p. 63
93
konden opwerken op de sociale ladder. Daarom ook dat er wel wat kritiek kwam op ouders,
die hun kinderen lieten werken, in plaats van naar school te zenden.292
In 1857 werd Bril door de katholieke Norbert Vanderheyde als burgemeester opgevolgd.
Deze laatste was handelaar en hotelhouder. Van de 11 raadsleden was hij, samen met
Florimond Maieur, de enige uitgesproken katholiek in de gemeenteraad. Dit wijst erop dat er
te Veurne een éénzijdige benoeming werd verricht, zeker na het feit dat Vanderheyde nog
maar een jaar in de gemeenteraad zetelde. In 1860 werd hij dan ook door het liberaal
ministerie opnieuw gedegradeerd tot gewoon gemeenteraadslid. Het was August
Behaeghel (1813-1878), die van dan af het burgemeesterschap zou waarnemen.
August Behaeghel was brouwer en eigenaar van heel wat herbergen. De familie Behaeghel
was afkomstig uit Oostende, een zeer liberaal gezinde stad gedurende de 19de eeuw.
Daarnaast ondernam Behaeghel tevens notariaatstudies aan de Universiteit van Brussel, die
een grote invloed zouden uitoefenen op de vorming van zijn politieke ideeën. Hij werd voor
het eerst tot raadslid verkozen in 1857, waar hij zijn overleden broer Antoine Behaeghel (1806-
1857) verving, die schepen van Veurne was.
August Behaeghel zou zich ontplooien tot een zeer dynamische liberale burgemeester. Hij
organiseerde tijdens de kamerverkiezingen de liberale propaganda in het arrondissement, in
de vorm van maaltijden en rijtuigen voor de plattelandskiezers, die naar Veurne afzakten om
voor de liberale groep te stemmen. Daarnaast verstuurde hij ook stembriefjes met het
verzoek om ze in de stembus te steken.
In 1864 stelde hij zich kandidaat volksvertegenwoordiger, maar werd door de katholieke Jules
Desmedt verslagen. In 1874 waagde hij nogmaals zijn kans, maar ook hier werd hij op het
nippertje verslagen door de katholieke kandidaat Bernard du Bus de Gisignies.
De grootste verwezenlijking van Behaeghel was de oprichting van de liberale associatie van
Veurne in 1864. Hierbij verenigden zich 23 notabelen uit de stad en ondertekenden het pact
om de liberale ideeën te verspreiden en te realiseren. Als voorzitter was Behaeghel zelf één
van de actiefste leden. De liberale associatie verenigde vooral grondeigenaars, advocaten,
notarissen, apothekers, geneesheren, veeartsen, ingenieurs, rechtsmagistraten en gegoede
middenstanders, zoals brouwers, groothandelaars in landbouwproducten, enz. De
activiteiten van de associatie beperkten zich quasi uitsluitend tot het voorbereiden van de
verkiezingen, waarbij de overtuigde aanhangers werden gemobiliseerd, propaganda of
dwang werd uitgeoefend op overige kiezers en er beraadslaagd werd over de kandidaten
voor gemeente- of provincieverkiezingen.
Daarnaast zette Behaeghel zich ook in voor sociale kwesties, al was dit toch hoofdzakelijk
met politieke bijbedoelingen. Zo schonk hij kledij, studiebeurzen en hulpgelden aan de arme
schoolgaande jeugd. Na zijn dood zou men dit voorbeeld volgen, door de oprichting van 292 Ibid., pp. 26-27
94
het Behaeghelgenootschap. Het was ook op zijn initiatief dat er in Veurne een avondschool
werd opgericht.
Behaeghel had tevens een zeer grote belangstelling voor het culturele leven in Veurne. Van
jongsaf koesterde hij een grote belangstelling voor het toneel. In 1861 liet hij in Veurne een
theaterzaal bouwen. Dit was voor die tijd een zeer uitzonderlijke prestatie, want naast Brugge
was Veurne dan de enige stad in West-Vlaanderen met een speciaal ingericht gebouw voor
voorstellingen. Heel wat toneelverenigingen uit Vlaanderen kwamen er optreden. Deze
verwezenlijking was natuurlijk een doorn in het oog van de katholieke zijde, die geen
gelegenheid liet voorbijgaan om toneelvertoningen te bespotten. Het liberale bestuur
reageerde hierop door geen religieus geïnspireerde toneelgroepen of theaterstukken toe te
laten in de Veurnse theaterzaal.293 Het is duidelijk te merken dat er vanaf deze periode een
steeds groter wordende machtsstrijd tussen katholieken en liberalen zich voordeed. Zo zien
we dat sinds 1860 de liberale raadsleden de Veurnse Boeteprocessie niet meer vergezelden
en werden de jaarlijkse prijsdelingen in het Bisschoppelijk College niet meer bijgewoond. Er
werden tevens geen kosteloze restauraties aan de kerken meer toegestaan. Binnen de
liefdadigheidsacties werd de groeiende kloof tussen katholieken en liberalen ook steeds
meer merkbaar. Zo gebruikten de liberalen de burgerlijke godshuizen en de dis als
rekruteringsmiddel voor leerlingen van de middelbare school. Hierop reageerde priester
Theodoor Luyssen met de oprichting van het ‘Veurns Vencentius a Paulo genootschap’ in
1867 om de armen niet enkel materiële bijstand te verlenen, maar eveneens morele steun.
Vanaf 1867 zou de liefdadigheid in Veurne zich definitief opsplitsen in een liberaal en een
katholiek blok, dat in 1879 resulteerde in een wederzijds exclusiviteitsbeginsel.
Tijdens de ambtsperiode van Behaeghel zouden er ook enkele radicale liberalen de
gemeenteraad vervoegen, die zich vooral tijdens de schoolstrijd zouden laten horen. Ze
zouden er ook in slagen om reeds in 1867 een plaatselijke afdeling van de
vrijmetselaarsorganisatie op te richten, de ‘Ligue de l’Enseignement’. Deze hield zich vooral
bezig om via het volksonderricht bij de bevolking antiklerikale gevoelens aan te wakkeren.
Hierbij werd tevens de zaal van het Veurnse stadhuis ter beschikking gesteld voor al hun
activiteiten.294
In Veurne was de gemeenteraad dus bijna uitsluitend bevolkt met raadsleden, die zich
liberaal noemden. Toch wortelde deze liberale hegemonie niet overwegend in een
antiklerikale gezindheid onder het kiezerspubliek. Het heersend unionistische klimaat, die
aanwezigheid van zeer gematigde liberale burgemeesters en schepenen en vooral de
geringe weerstand der katholieken, die zich nationaal en lokaal nog niet bedreigd voelden
293 R. MORTELMANS, Politieke machtsstrijd in het arrondissement Veurne (1848-1894), Gent, RUG, (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1979, pp. 27-29 294 R. MORTELMANS, Politieke machtsstrijd in het arrondissement Veurne (1848-1894), Gent, RUG, (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1979, p. 30
95
door het radicale antiklerikalisme fungeren hierbij als verklaringsgrond. In tegenstelling tot de
periode na 1868 onderscheidde de geestelijkheid zich over het algemeen door een neutrale
houding aan te nemen tegenover lokale politieke aangelegenheden. De weinige
katholieken, die er toch in slaagden een plaats in de gemeenteraad te verwerven, werden
zelfs op de liberale kandidatenlijst geplaatst. Tot aan de verkiezingen van 1872 stonden de
katholieke raadsleden Charles Bernier-d’Hongerswal en Hubert Dewitte tegelijkertijd op de
liberale lijst en op de katholieke lijst. Hubert Dewitte ondertekende daarbij nog de liberale
circulaire, die aan de kiezers werden doorgezonden. Bernier weigerde echter.
Indien toch tegenstand werd geboden tijdens de gemeenteraadsverkiezingen, geschiedde
deze zaak meer vanuit ambitieuze, familiale en persoonlijke motieven, dan vanuit politieke
overtuiging.295
Het jaar 1868 was een keerpunt in de politieke geschiedenis van de Westhoek. Voor het eerst
werd een uitgesproken liberale volksvertegenwoordiger gekozen in het arrondissement
Veurne. De afgevaardigde was Eduard Bieswal-Bricoult (1829-1888) van Veurne. Hij was zowel
liberaal, als vrijmetselaar. Eenmaal hij volksvertegenwoordiger was geworden, keek Bieswal
niet meer veel om naar zijn arrondissement en geboortestad. Hij vestigde zich definitief te
Schaarbeek waar hij ondervoorzitter van de radicale liberale associatie werd. Tijdens de
kamerverkiezingen van 1872 hernieuwde hij zijn politieke kandidatuur niet meer, wellicht een
nederlaag anticiperend.
Van 1857 tot 1868 was Jules Desmedt (°1832) onafhankelijke volksvertegenwoordiger voor het
arrondissement Veurne. Zijn sympathie ging echter duidelijk naar de katholieke fractie in het
parlement. Vanaf 1860 begon in deze familie van machtige grootgrondbezitters uit
Alveringem een steeds scherpere in het daglicht tredende onenigheid te heersen, die haar
prestige grondig zou aantasten. De vader van Jules, Louis Desmedt (1796-1864) was van 1848
tot aan zijn dood in 1864 provincieraadslid van het kanton Veurne. Hierbij werd hij nu eens als
liberaal, dan weer als katholiek bestempeld. Tijdens de provincieraadsverkiezingen van 1862
echter werd Louis Desmedt door enkele kiezers tegengewerkt, die voor zijn zoon, de sterk
antiklerikaalgezinde Gustave Desmedt, hadden gestemd, zonder dat deze zich evenwel
kandidaat had gesteld! Hiermee hadden enkele liberale kiezers spontaan laten weten dat ze
geen vrede meer namen met een compromisfiguur.
De turbulenties binnen de familie Desmedt hielden hiermee echter nog niet op. Tijdens de
kamerverkiezingen van 1863 werd Gustave nu tegenkandidaat van zijn broer Jules. Deze
verkiezing verwekte heel wat ontstemming onder de katholieken. Uiteindelijk won Jules
Desmedt het pleit.
295 Ibid., p. 37
96
Hieruit blijkt dat de liberalen de eersten waren om hun ongenoegen te uiten over de
apolitieke kleur van de toenmalige vertegenwoordigers voor Kamer en provincieraad. Deze
waren nog de late uitlopers van rechtsgeoriënteerde unionisme, dat in die jaren tot een
anachronisme was vervallen. De katholieken reageerden echter niet op het offensief door
eigen kandidaten voor te stellen. Ze klampten zich immers vast aan de vroegere
vertegenwoordigers. Maar aangezien deze zich niet welomlijnd en eenduidig achter een
politiek programma schaarden, waaraan de katholieken juist zo’n grote behoefte hadden,
belandden ze in een uiterst kwetsbare positie. Hun gebrek aan inzicht in een grondig
gewijzigde situatie en hun letargie, zou hen tenslotte fataal worden. In 1868 werd Jules
Desmedt dan ook verpletterend verslagen door Edouard Bieswal.
De verkiezing van deze Edouard Bieswal bracht meteen een katholieke reactie teweeg. Pas
nu realiseerden zij zich de gevaren voor de toekomst. De Veurnse geestelijkheid betreurde
haar afwachtende en passieve houding. 1868 werd dan ook het jaar van de oprichting van
het ‘Bewarend Verbond’ te Veurne.
De voorzitter en leider van de lokale katholieke partij was Leopold Bieswal-Bril (1831-1922).
Deze was de schoonbroer van de liberale burgemeester Bril en broer van Eduard Bieswal.
Leopold Bieswal was één van Veurnes voornaamste grootgrondeigenaars en daarnaast nog
wijnhandelaar, brouwer, steenbakker en uitbater van modelhoeven. In 1869 werd hij als enig
katholiek tot gemeenteraadslid gekozen.
In 1870 werd Bieswal door het katholiek ministerie tot schepen benoemd. Dit verwekte echter
wel heel wat ongenoegen bij de liberalen. De campagne, die tegen hem op touw werd
gezet, maakte dat hij in 1872 niet meer herkozen werd. Sindsdien brokkelde zijn positie als
politiek leider steeds verder af. Zijn gebrek aan strijdbaarheid maakte dat hij in 1877 het lokale
partijvoorzitterschap moest afstaan aan René Degrave.
Het ‘Bewarend Verbond’ werd onderhouden door geldomhalingen van de geestelijkheid
binnen de dekenij, maar toch deze financiële steun te gering blijken, waardoor werd
verzocht aan bisschop Faict om wat meer druk uit te oefenen op nalatige parochiepriesters.
In december 1869 kwam deken Casimir Affenaer (1826-1887) op het voorplan. Hij nam te
Veurne meteen de leiding van het katholieke verzet op zich. Hij organiseerde
geldomhalingen, zorgde voor de rekrutering van katholieke leidersfiguren en hield het
episcopaat regelmatig op de hoogte van de politieke toestand in de Westhoek. Toch was
het niet evident om geschikte politieke leiders te vinden in Veurne. Het gebrek aan dergelijke
kandidaten en de morele wanorde onder de katholieken bracht de liberalen steeds meer
electorale vooruitgang mee tijdens de Veurnse gemeenteraadsverkiezingen. Hierdoor
97
slaagden enkele radicale liberalen erin om in de Veurnse gemeenteraad binnen te dringen.
De antiklerikalen werden trouwens steeds harder in hun optreden tegen de clerus.296
Ondanks de heersende wantoestanden in Veurne, zouden de katholieken er toch in slagen,
vooral met behulp van de plattelandskiezers, om in 1872 de twee liberale
provincieraadsleden te onttronen. Desiré Dekeeuwer297 en Gustave Desmedt werden door
Leopold Bieswal en Edmond Vanhee verslagen. Tijdens hun 10 jaar durend mandaat hadden
de twee liberale raadsheren bovendien niet al te veel kunnen bekomen voor de Westhoek.
Ze zetelden in een overwegend katholieke provincieraad en tijdens de raadzittingen liep
Desmedt vaak te koop met zijn antiklerikale gezindheid, waardoor weinig steun werd
verleend voor subsidies voor openbare werken in het kanton Veurne, enz.298
Sindsdien zouden de katholieken onafgebroken deel uitmaken van de provincieraad, de
liberalen boden zo goed als geen oppositie meer.
Leon Visart (1837-1900) zou van 1870 tot 1900 onafgebroken katholiek
volksvertegenwoordiger worden van het arrondissement Veurne in de plaats van Leopold
Bieswal.
Gustave Desmedt en Désiré Dekeeuwer zouden zich beperken tot de stad Veurne, en daar
werd Desmedt ondervoorzitter van de liberale associatie en Dekeeuwer werd raadslid. Zij
zouden door hun opgelopen nederlagen een hardere antiklerikale lijn volgen. Binnen de
liberale associatie zou dan nog De Hoon secretaris zijn, Hector De Prey schatbewaarder en
de heren Meynne, De Cae en Bernolet raadsleden.
In 1887 werd met de wet op het stemgeheim een einde gemaakt aan de electorale fraude
bij de verkiezingen voor de wetgevende kamers. Zowel de liberalen (in 1876) als de
katholieken (in 1877) zonden verzoekschriften naar de kamers om het stemgeheim te
waarborgen. Er was echter een duidelijk meningsverschil bij de formulering van de petities. Uit
de opstelling blijkt dat beide fracties hun territoriaal gestructureerd, electoraal
machtsoverwicht in de wetgeving wilden beveiligen.
De liberale associatie eiste dat de kiezerslijsten alfabetisch zouden opgesteld worden voor
gans het arrondissement. De kiezers trokken immers per gemeente in groep naar het
stembureel in Veurne. Dit kwam doordat de keizerslijsten per gemeente werden opgesteld.
Hierdoor kon gemakkelijker druk uitgeoefend worden, aangezien de pastoors aan het hoofd
van de kudde naar de stem bus trokken.
Hoewel de katholieken ook voor het stemgeheim waren, was ook hun formulering niet vrij van
weloverwogen manipulatie. Als de verkiezing moest plaatsgrijpen in de gemeente zelf lag
296 R. MORTELMANS, Politieke machtsstrijd in het arrondissement Veurne (1848-1894), Gent, RUG, (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1979, pp. 38-40 297 Desiré Dekeeuwer (1831-1874) was advocaat, die sinds 1862 raadslid was geworden. Alhoewel hij liberaalgezind was en de zoon van een liberaal schepen te Veurne, werd zijn kandidatuur door de katholieken ondersteund. 298 R. MORTELMANS, Politieke machtsstrijd in het arrondissement Veurne (1848-1894), Gent, RUG, (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1979, pp. 41-42
98
voor de geestelijkheid de weg open tot het uitoefenen van optimale druk. De kiezers waren
dan niet langer meer blootgesteld aan liberale verleidingsmanoeuvres te Veurne zoals
sigaren, wijn, bier en maaltijden.299
Vanaf 1878 werd in België de schoolstrijd ingezet. Na de invoering van de nieuwe schoolwet
Van Humbeeck op 1 juli 1879 kwamen er ook in Veurne hevige reacties hierop. De katholieke
locale krant waarschuwde voor de afbraak van het geloof en van de volledige
maatschappelijke orde, waarbij het atheïsme, het liberalisme en het socialisme over dezelfde
kam werd gehaald. Het concurrerende blad van de liberalen stelde echter iedereen gerust.
Het geloof zou volledig veilig gesteld worden. Het stadsbestuur van Veurne deelde mee, dat
er door de nieuwe wet niets veranderd was. Ze konden de geestelijkheid echter niet paaien
met een jaarwedde van 100fr. per school, om daar godsdienstonderricht te geven. Om de
bevolking toch gerust te stellen gaven de officiële onderwijzers godsdienstonderricht tijdens
de lesuren. Hierop reageerden de katholieken dan weer door te stellen dat er meer
gebeden en godsdienstonderricht onderwezen werd in de rijksscholen, dan in de vrije
scholen. Heel wat officiële onderwijzers werden hierdoor in de kerkban geslagen. Er ontstond
in het land en dus ook in de provincie West-Vlaanderen grote verschuivingen binnen de
benoeming van ambtenaren en magistraten. Heel wat katholieken werden vervangen door
liberale personen.300
In Veurne kende de schoolstrijd een zeer heftig verloop. Er zou in geen enkele stad in West-
Vlaanderen zo fel gestreden zijn als in Veurne.
Voor de schoolstrijd was er in het lager onderwijs een school voor jongens (120 leerlingen),
een school voor meisjes (150 leerlingen) en nog een betalende bewaarschool (25 leerlingen).
De wet Van Humbeeck was nog maar net gestemd, of de deken Affenaer liet onmiddellijk
een lokaal ter beschikking stellen voor een vrije jongensschool, waar op het eind van 1884
tweederden van de schoolpopulatie school liep. Begin september 1879 werd plots de
meisjesschool gelaïciseerd, wat een ware volkstoeloop veroorzaakte van katholieken. Ook
het kleuteronderwijs kwam onder gemeentelijk toezicht te staan en na verloop van tijd waren
er zelfs twee officiële bewaarscholen, om zo te vermijden dat de ouders hun allerkleinsten
aan de zorgen van religieuzen bleven toevertrouwen, met het gevaar dat ze later hun groter
geworden kinderen niet naar het rijksonderwijs zouden sturen. Om dit officieel onderwijs te
steunen werd in 1879 het ‘Behaeghelgenootschap’ opgericht, met medewerking van bijna
alle Veurnse liberaalgezinde notabelen. De bedoeling hiervan was om door middel van
studiebeurzen en subsidies de arbeiderskinderen met het verlenen van onderwijs de kans te
geven om te stijgen van maatschappelijke positie. Rond 1881 volgde zo’n 43% van de
299 Ibid., pp.44-45 300 Ibid, p.57-58
99
schoolgaande jeugd het officieel lager onderwijs. Dit is een tamelijk hoog percentage, maar
toch moet er ook mee rekening worden gehouden, dat er hierachter heel wat dwang en
intriges schuilgingen. Toch moet er ook mee rekening worden gehouden dat alle kinderen
van gemeenteambtenaren, net zoals op nationaal niveau, verplicht werden om hun
kinderen naar rijksscholen te sturen.
Wanneer de laatste katholiekgezinde bestuursleden van de godshuizen en de dis door de
gemeenteraad werden afgezet, kon het katholiek onderwijs volledig gediscrimineerd
worden. Het resultaat van deze uitsluitingspolitiek was dat er tal van schrijnende misbruiken
ontstonden tegenover armere katholieke gezinnen, die niet meer konden rekenen op een
financiële ondersteuning. De minderbedeelden kwamen hierna fel in opstand door
blokkades op te richten voor de vergaderzaal van het disbestuur. Het gevolg hiervan was dat
meer geld vrijkwam voor de nog aangesloten armen, maar er werd ook steeds in het
voordeel van liberale gezinnen en handelaars gehandeld. Zoals eerder vermeld werd
hiertegenover het katholieke Vincentius a Paulo genootschap opgericht, maar deze moest
reeds inspringen bij de financiering van het vrij onderwijs, waardoor slechts de
allernoodzakelijkste gezinnen werden geholpen.301
Door de eenzijdige electorale wetgeving van Frère-Van Humbeeck in 1878, die de
samenstelling van het kiezerskorps beïnvloedde302 en hierdoor het linkse kiezerskorps deed
toenemen, konden de liberalen in Veurne Ambacht na 8 jaar terug op het politieke voorplan
treden binnen de Kamer. Desondanks werd hun kandidaat, Charles Meynne, in juni 1880
door de katholieke volksvertegenwoordiger Visart verslagen.303 Het was namelijk zo dat
Charles Meynne een overtuigde atheïst was en één van de leidinggevende vrijmetselaars in
West-Vlaanderen. De katholieke pers liet dan ook geen enkele gelegenheid onbenut om
vroegere antiklerikale en antigodsdienstige redevoeringen te citeren. Het zou nog tot aan de
kamerverkiezingen in 1894 duren, voordat de liberalen het aandurfden om Visart opnieuw te
bestrijden.304
In de gemeenteraadsverkiezingen van Veurne waren de liberalen wel aan de macht en
konden ze een nipte absolute meerderheid verwerven.
Eén van de Veurnse radicalen was Hector De Prey (1845-1887). Hij was sinds 1872
gemeenteraadslid en werd in juli 1878 tot dienstdoende burgemeester van Veurne
301 R. MORTELMANS, Politieke machtsstrijd in het arrondissement Veurne (1848-1894), Gent, RUG, (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1979, pp. 59- 61 302 Personen, die openbare gebouwen bewoonden, werden vrijgesteld van grondlasten, en patenten op schouwen en paarden werden afgeschaft. Het was zo dat bijna uitsluitend priesters en landbouwers door deze wet van hun stemrecht beroofd werden, terwijl het aantal liberale kiezers steeg door de komst van een 30-tal officiële onderwijzers 303 R. MORTELMANS, Politieke machtsstrijd in het arrondissement Veurne (1848-1894), Gent, RUG, (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1979, p. 62 304 R. MORTELMANS, Politieke machtsstrijd in het arrondissement Veurne (1848-1894), Gent, RUG, (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1979, p. 63
100
aangesteld. Korte tijd daarop werd hij tevens tot voorzitter van de liberale associatie en
arrondissementscommissaris benoemd. Gemeten aan de radicale optiek van het ministerie
had men zeker de juiste man weten te vinden. De Prey liet zich immers nog opmerken als
‘bijzondere commissaris’. Dit ambt werd in het leven geroepen om de naleving van de Wet
Van Humbeeck te controleren. De commissarissen moesten vooral vormen van katholieke
dwang rapporteren en bestookten de vrije onderwijsinstellingen met allerlei plagerijen.
De meerderheid van de Veurnse gemeenteraad weigerde echter hardnekkig zijn definitieve
ambtsaanvaarding, niettegenstaande er hierom herhaaldelijk werd verzocht door het
ministerie, waarschijnlijk omwille van veten rond de politieke machtsverdeling en de
tegenstelling tussen radicalen en gematigden. Uiteindelijk gaf men te Brussel toe en werd
Louis Ollevier-Van Woumen (1816-1889) op 11 december 1881 tot burgemeester benoemd.305
Ollevier was grondeigenaar en agent van de Nationale Bank tot aan zijn dood. Op 30
oktober 1860 werd hij liberaal raadslid in Veurne en in december van datzelfde jaar werd hij
al tot schepen benoemd. Sinds 1857 stond hij samen met Behaeghel aan het hoofd van de
lokale liberale partij en kende onder hen een grote opgang.306 Dit was een zeer lauw figuur.
Zijn prestige dankte hij aan zijn grootgrondbezit en familierelaties. Zelf noemde hij zich
gematigd, maar bleef toch passief toezien op het machtsmisbruik van enkele radicalen. Als
burgemeester werd Ollevier trouwens volledig overschaduwd door schepen Adolphe De
Hoon. Deze laatste was de grote leider achter de schermen. Hij was afkomstig uit Kaprijke en
vestigde zich in 1851 in Veurne, waar hij als ingenieur aan de Noordwatering werd
verbonden. In 1866 werd hij gemeenteraadslid en van 1881 tot 1887 schepen..307 Van 1866
tot 1878 verving Dehoon vaak burgemeester Behaeghel op het stadhuis om allerlei lopende
zaken af te handelen. Na Behaegel’s dood werd zijn leidende rol nog vergroot, omdat
Deprey bijna altijd bezig was met het arrondissementscommissariaat en zijn opvolger Ollevier
zo goed als nooit te zien was op het stadhuis. Dehoon regelde praktisch alles en de bevolking
kon zich enkel tot hem wenden om hun problemen voor te leggen. Daarnaast was De Hoon
trouwens één van Veurnes’ leidende sociaalvoerende figuren. Zo ondersteunde hij
persoonlijk de onbemiddelde schoolgaande jeugd, kocht hij werktuigen voor armere
arbeiders en zette zich in voor de rehabilitatie van ex-gevangenen. Hij beschouwde het
volksonderwijs als beste middel om de sociale wantoestanden te verhelpen. Om hiertoe bij te
dragen vestigde hij oa. een ‘volksbibliotheek’ in Veurne. Zijn politieke onverdraagzaamheid
wierp echter een duistere schaduw over zijn humane doelstellingen. De tegenstand van de
clerus ten opzichte van de Wet Van Humbeeck interpreteerde hij als het dwarsbomen van
de intellectuele ontvoogding van het volk.
305 Ibid., pp. 66-67 306 K. VANDEWALLE, De socio-politieke elite van Veurne en Diksmuide 1830-1914, Gent, RUG, (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1986, pp. 159-160 307 R. MORTELMANS, Politieke machtsstrijd in het arrondissement Veurne (1848-1894), Gent, RUG, (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1979, p. 67
101
In diezelfde periode was er naast De Hoon ook nog een andere vooraanstaande liberaal,
namelijk Milo Decae. Hij was notaris van beroep te Veurne sinds 1866. Vanaf 1872 deed hij zijn
intrede in de gemeenteraad en werd in 1878 tot schepen benoemd. Door zijn financiële
invloed was hij één der voornaamste steunpilaren van het liberalisme in Veurne. Hij geraakte
echter betrokken bij een beruchte verduisteringszaak van de spaargelden van kleine
landbouwers en pleegde daarom in 1886 zelfmoord.
Daartegenover stond de katholieke oppositie, die vooral geleid werd door René Degrave. Hij
was afkomstig van een vooraanstaande Vlaamse familie, die reeds in de 13de eeuw
meerdere schepenen in Veurne en Ieper telde. Hij vestigde zich in 1878 te Veurne, werd er
advocaat aan de correctionele rechtbank en dreef er een groothandel in
landbouwproducten. Door zijn huwelijk met Marie Louise De Spot, dochter van de voorzitter
van de rechtbank van Veurne, werd hij er in de katholieke notabelenkring geloodst. Toen hij
nog geen jaar te Veurne woonde werd Degrave al voorzitter van het ‘Bewarend Verbond’.
De katholieken hadden alleszins een goede keuze gemaakt, want Degrave was een zeer
strijdlustig politicus.
De leiding van de Veurnse katholieken waarnemen was een uiterst moeilijke taak. Er waren
heel wat familieveten en personele twisten, die moesten opzijgezet kunnen worden. Degrave
slaagde er nochtans in de oppositie te coördineren.
Bij zijn strijd tegen de liberalen werd Degrave bijgestaan door Daniel Dehaene (1831-1912).
Net als Degrave vestigde hij zich als advocaat (1859) te Veurne. Rond 1875 werd hij er tot
rechter aangesteld. Vanaf 1857 vergezelde Dehaene zijn vriend, de volksvertegenwoordiger
Jules Desmedt, bij al zijn electorale meetings. Hij maakte de Nederlandstalige redevoeringen
en stelde de pamfletten op. Als advocaat muntte Dehaene uit in het verdedigen van
geestelijken en vrije onderwijsinstellingen. Wanneer er zich in de omgeving van Veurne
moeilijkheden voordeden rond de kerkhoven of studiebeurzenkwesties stond hij steeds op de
bres om als juridisch tolk van de katholieke opinie op te treden. In tegenstelling tot Degrave,
die van discussie en polemiek hield, duldde Dehaene geen tegenstand. In een informatieve
brief werd Dehaene beschreven als iemand die een afkeer had van elke vorm van redetwist.
Dehaene dacht nu eenmaal dat hij altijd bij het rechte eind had en aanvaarde geen andere
opvattingen. Zijn magistratuur als rechter had blijkbaar zijn zelfgenoegzaamheid teveel
opgeschroefd. Een grote moeilijkheid was bovendien dat Degrave en Dehaene steeds op
gespannen voet met elkaar stonden. De verschillende persoonlijkheden en de
concurrerende ambities waren hiervoor verantwoordelijk. Wellicht wilden beiden
burgemeester worden na een katholieke zege. Aangezien Degrave echter op de allereerste
102
plaats carrière wilde maken in de magistratuur, moest hij zich noodgedwongen ten voordele
van Dehaene op de achtergrond houden.308
In 1884 werd in Veurne, net zoals op nationaal vlak, als gevolg van de schoolstrijd het liberale
bewind doorbroken tijdens de gemeenteraadsverkiezingen op 19 oktober 1884. De laatste
liberale burgemeester, Louis Ollevier, trad af en op 5 januari 1885 werd Daniël De Haene tot
eerste katholieke burgemeester van Veurne benoemd, die tot aan zijn dood in 1912
ononderbroken deze functie zou uitoefenen.309 Dehaene was afkomstig uit Brugge,
studeerde rechten in Leuven en zou tijdens zijn 28 jaar van bewindvoering de stad Veurne
van aanschijn doen veranderen. Hij was een sociaal-bewogen zelfstandige, die zeer
pragmatisch te werk ging en vooral opkwam voor het welzijn van de plattelandsbevolking.310
Zijn katholieke concurrent Degrave, werd op 30-jarige leeftijd door het katholiek ministerie tot
rechter van Veurne benoemd. In 1891 zou deze laatste zich terugtrekken uit de
gemeentepolitiek, omdat hij het voorzitterschap van de rechtbank niet langer verzoenbaar
met een politiek mandaat.311 Het katholiek kader bestond voorts nog uit Raphael De Spot,
August Pil en Charles Demeester. In deze periode was het vooral Pil, die zich liet opmerken als
flamingant. Het was namelijk dankzij hem, dat de gemeenteraad vanaf 1884 uitsluitend in het
Nederlands beraadslaagde.312
De katholieke partij had vooral tot doelstelling om de te hoge rentevoet te bestrijden, de
landbouwindustrieën te bevorderen, de seizoensarbeiders te verdedigen, werken aan de
erkenning van de taal van het volk, de volksgezondheid bevorderen met nutsvoorzieningen,
een wateraanvoer en gezonde woningen, daarnaast moest ook het openbaar verkeer
toenemen.313 De suprematie van de Veurnse katholieke partij zou voor WOII nooit meer in
gevaar komen. De politieke machtsstrijd te Veurne werd nog tot in de jaren 20 getekend
door een tweekamp tussen een katholieke meerderheid en een liberale oppositie.314
Een grote afwezige in de Veurnse vooroorlogse gemeenteraad was de socialistische partij.315
De streek was namelijk nauwelijks geïndustrialiseerd, zodat er ook geen echte klasse van
arbeiders was, en de anti-klerikale beweging was voor een groot deel al gerecupereerd door
de liberalen.316
308 R. MORTELMANS, Politieke machtsstrijd in het arrondissement Veurne (1848-1894), Gent, RUG, (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1979, pp. 68-70 309 J. LAPLASSE, Veurne, een kleine provinciestad tijdens Wereldoorlog II : een bijdrage tot de analyse van het verzet in de Westhoek, Gent, RUG, (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1996, p. 25 310 W. PAUWELS, “Daniël de Haene, een vernieuwer”, Archikrant, Veurne, II, 2001, pp. 45-46 311 R. MORTELMANS, Politieke machtsstrijd in het arrondissement Veurne (1848-1894), Gent, RUG, (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1979, p. 81 312 Ibid., p. 70 313 W. PAUWELS, “Daniël de Haene, een vernieuwer”, Archikrant, Veurne, II, 2001, p. 46 314 J. LAPLASSE, Veurne, een kleine provinciestad tijdens Wereldoorlog II : een bijdrage tot de analyse van het verzet in de Westhoek, Gent, RUG, (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1996, p. 26 315 Ibid., p. 23 316 J. VAN ACKER, “De burgemeesters van de 5-Art-gemeenten”, Archikrant, Veurne, XIV, 2004, 3, p. 69
103
Hoewel de Veurnse katholieken aanvankelijk opgekomen waren als eerlijke politici, vervielen
zij na verloop van tijd in hetzelfde gebrek als de liberalen. Er werd stelselmatig afgerekend
met de groepen, die hen weinig stemmen opleverden. Dit waren vooral de herbergiers. Zo
moest jaarlijks een soms van 80fr. aan het stadsbestuur gegeven worden, werd er een
sluitingsuur opgelegd en belastingen geheven op alle openbare vermakelijkheden. Toch was
het zo dat katholieke herbergiers een compensatie kregen en bij feestelijkheden werden
vreemde bezoekers naar de katholieke herbergen geleid.
Hierop kwam er al snel een reactie vanuit de liberale hoek. Eerst en vooral werd hun
leidinggevend kader grondig gewijzigd. Tussen 1884 en 1894 concentreerde de macht zich
vooral in handen van Auguste Houtsaegher, Charles Barbier, Hilaire Joye, Désiré Debrauwere
en ook Adolphe De Hoon bleef zeer actief.
Het energieke optreden van de nieuwe liberale leiders zorgden ervoor dat de katholieken bij
iedere verkiezing grote inspanningen moesten leveren om aan de macht te blijven. In 1887
slaagden de katholieken er wel in de liberalen een zware klap toe te brengen, die de
verkiezingen van 1890 zou beïnvloeden. Zo zou het katholieke gemeentebestuur erin slagen
om in de liberaalgezinde ‘Teken- en Nijverheidsschool’, die eerder gebruikt werd als een
liberaal rekruteringscentrum, de antiklerikale directie en het onderwijzend personeel te
ontslaan.317 Sindsdien ging de liberale partij steeds meer achteruit te Veurne.
De gemeenteverkiezing van 1890 was de heftigste uit de politieke geschiedenis van het 19de
eeuwse Veurne. Er werd een hard katholiek offensief ingezet. Alle mogelijke middelen
werden gebruikt om de liberalen een definitieve achteruitgang te bezorgen. Daarnaast werd
er ook sterk ingespeeld op degenen, die nog geen tegenstelling zagen tussen het strikt
vervullen van religieuze verplichtingen en het koesteren van een welbepaalde politieke
overtuiging. De katholieken zouden de strijd bij de verkiezingen uiteindelijk winnen, waardoor
de groep van antiklerikale personen een permanente achteruitgang zouden ondervinden.
Intussen was op nationaal niveau het debat over de uitbreiding van het stemrecht
begonnen, wat ook in de lokale pers zijn weerslag vind. Volgens het liberale blad was dit
algemeen stemrecht een na te streven ideaal voor de liberalen, maar wel onder de
voorwaarde dat men het ‘officieel’ onderwijs had genoten. De katholieken bleven tot aan
de vooravond van de grondwetsherziening afkerig tegenover het algemeen kiesrecht,
omdat het de arbeidersklasse zou betrekken in politieke twisten en ze zo van de arbeid zou
onttrekken, ten voordele van drankverkopers en herbergiers. Uiteindelijk zou tijdens een
317 R. MORTELMANS, Politieke machtsstrijd in het arrondissement Veurne (1848-1894), Gent, RUG, (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1979, pp. 81-83
104
vergadering van het Bewarend Verbond in 1892 dit huismans- en bekwaamheidskiesrecht
alsnog verdedigd worden.318
Na de dood van Daniël Dehaene zou Raphaël De Spot (1850-1926) op 13 augustus 1912 de
eed af leggen als burgemeester van Veurne. Hij was grondeigenaar-rentenier en zou de
functie van burgemeester tot rond 1915 uitoefenen.319 Waarschijnlijk vluchtte hij tijdens de
Eerste Wereldoorlog, want hij werd de ‘frutburgemeester’320 genoemd. Sinds 18 november
1884 was hij reeds aanwezig in het politieke leven van Veurne, als katholiek
gemeenteraadslid en in 1885 werd hij schepen. Van 1894 tot 1911 was hij eveneens
verkiesbaar voor de senaat. Vanaf 1897 werd hij voorzitter van de Noordwatering te Veurne.
Hij was veelvuldig aanwezig binnen het Veurnse verenigingsleven. Zo vervulde hij heel wat
lidmaatschappen en bestuursfuncties, weliswaar telkens van katholiek onderbouwde
genootschappen. Daarnaast maakte hij als katholiek schepen en burgemeester tevens zijn
naam waardig als weldoener van tal van klerikale instellingen, zoals het schoolcomité, de
kerkfabriek, de Sodaliteit,….321
We kunnen zien dat in de steden het vaak zo is, dat de burgemeester behoort tot de hogere
kringen van advocaten, brouwers, grondeigenaars, kooplui, enz. De meeste burgemeesters
stammen ook uit lokale families, die al generaties lang in de streek actief zijn.322 De
beroepsuitoefening bleef ook heel stabiel. Vanaf het einde van de 18de eeuw was de
leidende klasse duidelijk geprofileerd. Het was een burgerij van ambten die niet handelde uit
industriële of commerciële interesse en zijn ontstaan niet zag in de opkomende industriële
activiteit. Het stabiele van de beroepsuitoefening, en daarbij aansluitend van de sociale
positie, is waarschijnlijk eerder een gevolg van de wens een beroep uit te oefenen dat ‘bij de
sociale stand paste’ dan een poging om bepaalde functies te monopoliseren binnen de
groep.
Wat de politieke carrière en de machtsuitoefening van de besproken personen betreft,
kunnen we spreken van een absolute monopoliepositie op lokaal vlak. Gezien de meeste
families zowel katholieken als liberalen, met elkaar verbonden waren dmv. huwelijken, bleef,
om het even wie de verkiezingen won, de macht steeds in handen van dezelfde groep. De
leidende groep vestigde zijn machtspositie niet alleen dmv. huwelijken, maar ook door
318 R. MORTELMANS, Politieke machtsstrijd in het arrondissement Veurne (1848-1894), Gent, RUG, (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1979, pp.84-85 319 J. VERDONCK, “Wij hebben de jongste! Veurnse burgemeesters sinds de Belgische Omwenteling”, Archikrant, Veurne, I, 1999, 9, p. 13 320 ‘Frutten’ is het West-Vlaamse woord voor vluchtten. 321 K. VANDEWALLE, De socio-politieke elite van Veurne en Diksmuide 1830-1914, Gent, RUG, (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1986, pp. 172-173 322 J. VAN ACKER, “De burgemeesters van de 5-Art-gemeenten”, Archikrant, Veurne, XIV, 2004, 3, p. 72
105
cumuleren van politieke mandaten met bestuursfuncties in oa. caritatieve, onderwijs en
culturele instellingen.
Daarnaast is het eveneens zo dat de liberale geaardheid van vele elitaire families in de
meeste gevallen niet duidde op antigodsdienstigheid, maar op de wens tot een grotere
scheiding tussen Kerk en staat.
Het is ook zo dat ze zich als leidende politieke groep verplicht achtten om de lagere klassen
te helpen, door liefdadigheid (vooral naar aanleiding van begrafenissen). Naast een reële
bekommernis lagen vooral motieven als het vergroten van macht en aanzien aan de basis
van hun lidmaatschap in liefdadigheidsverenigingen.323
323 323 K. VANDEWALLE, De socio-politieke elite van Veurne en Diksmuide 1830-1914, Gent, RUG, (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1986, pp. 296-299
106
Hoofdstuk 5: De politieke verzuiling
5.1 Voorstelling van het concept ‘Verzuiling’
Samen met het ontstaan van de constitutionele en democratische natiestaten
werd geheel Europa gekenmerkt door intense conflicten tussen katholieke en antiklerikale
machten betreffende de plaats van de religie binnen een moderne politieke samenleving. Er
zijn altijd wel spanningen geweest tussen de kerk en de staat in Centraal- en West-Europa,
maar de conflicten die omstreeks de 2de helft van de 19de eeuw hun opgang vonden waren
echter van een andere aard.324
Zoals in het hoofdstuk over de politieke situatie in België werd aangehaald ontstond het land
in sferen van unionisme, waar katholieken en liberalen met elkaar samenwerkten. Met het
ontstaan van de liberale partij en een liberale politieke overwinning in 1847 ontstond er een
groeiende sfeer van antiklerikalisme en atheïsme. De spanningen tussen liberalen en
katholieken stegen, vooral naar aanleiding van de debatten over het godsdienstonderricht
in het middelbaar onderwijs en de kloosterwet. Toch zou de echte partijstrijd pas sterk
doorbreken vanaf 1857. Liberalen en katholieken kwamen afwisselend aan de macht. De
spanningen zouden hun hoogtepunt bereiken met de eerder vermelde schoolstrijd van 1879-
1884 onder het liberale bewind, waardoor er een enorme verdeeldheid ontstond in het land.
Dit leidde tot een smadelijke nederlaag van de liberalen in 1884, waardoor de katholieken
tot aan de Eerste Wereldoorlog ononderbroken aan de macht bleven. Deze geschetste
politieke situatie lag aan de basis voor een samenleving, die van cultureel tot politiek niveau
in levensbeschouwelijke segmenten werd opgedeeld. De volledige maatschappij raakte
verzuild en iedereen diende een keuze te maken in welke zuil men een antwoord zou vinden
op alle vragen en behoeften.325
Het fenomeen verzuiling is dus een goeie 130 jaar oud, de term zelf werd pas in de jaren 1950
uitgevonden door Nederlandse sociologen, om dan vanaf 1960 ook in Vlaanderen aanvaard
te worden. De term wordt zowel in wetenschappelijke als in politieke milieus als een
beschrijvende en als een beoordelende term gebruikt, waardoor het wel eens wisselt van
betekenis. De ene keer is verzuiling de neutrale naam voor een bepaald type van
maatschappijorganisatie, de andere keer heeft het een uitgesproken negatieve bijklank.
Hierdoor is het zeer moeilijk om een goed omlijnde definitie van het begrip te geven.
Het gaat bij verzuiling om de levensbeschouwelijke fundamenten van de zuilen. Zuilen zijn
constructies met een ideologische onderbouw. Zuilen ontstaan pas als we te maken hebben
324 C. CLARK en W. KAISER, Culture wars: secular-catholic conflict in nineteenth-century Europa, Cambridge, Cambridge University Press, 2003, p. 1 325 J.C.H. BLOM en E. LAMBERTS, Geschiedenis van de Nederlanden, Baarn, Hbuitgevers, 2004, pp. 257-269
107
met vrijwillige organisaties op levensbeschouwelijke grondslag ter behartiging van wereldlijke
zaken. Wereldlijke activiteiten worden dus in een levensbeschouwelijk, zelfs godsdienstig
kader georganiseerd.
De verzuiling is dus enerzijds de organisatie van het maatschappelijke leven op basis van
levensbeschouwelijke verscheidenheid en anderzijds is het een zelfgekozen isolement.326
In België zijn er drie zuilen te onderscheiden: een katholieke, een liberale en een socialistische
zuil. Deze zuilvorming is volgens Huyse een laat 19de eeuwse reactie op de gevolgen van de
industrialisering. Het vormde een antwoord op de ingrijpende veranderingen, die gepaard
gingen met de ‘modernisering’: de geleidelijke overgang van een agrarische naar een
industriële samenleving. Deze modernisering is vooral in de 19de eeuw van start gegaan. Heel
wat instituties, die voordien door de godsdienst met elkaar verstrengeld waren, zijn van dan
af een eigen leven gaan leiden en dit fenomeen werd nog versterkt met de industriële
omwenteling. Samen met deze industriële groei rukt ook de urbanisatie op. Velen verlieten
het platteland, in ruil voor de stad. In die steden ontbreken echter nog de nieuwe normen,
die het sociale leven in goede banen doen leiden, maar ook het individu valt uiteen in
verschillende segmenten. Huyse wordt hierin bijgestaan door Raf Vanderstraeten en andere
auteurs zoals Beck, Bax en Laermans, die eveneens van mening zijn dat de verzuiling een
gevolg is van de vermoderniseerde sociale structuren binnen de samenleving.327 Volgens
Clark en Kaiser was het eerder een proces van politieke en sociale veranderingen, die aan
de oorsprong van de conflicten tussen de verschillende zuilen lag. Heel vaak lag de oorzaak
bij een historische constitutionele innovatie en veranderingen binnen het politieke landschap.
Zo verkregen regeringen steeds meer macht. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de
toonaangevende eigenschap van een democratie haar competitieve karakter was. Het
conflict tussen de katholieken en de liberalen of antiklerikalen werd uitgevochten binnen de
politiek, waarbij ook de media dan weer een cruciale rol speelde in deze strijd.328
Waarschijnlijk is het een samenloop van de twee opvattingen, die het ontstaan van de
verzuiling inhield.
Beide visies hadden echter tot gevolg dat de samenleving volledig gedesintegreerd werd.
Het is ondermeer als gevolg hiervan dat er tussen 1870 en 1910 heel wat nieuwe politieke,
sociaal-economische en culturele verenigingen ontstaan in België, als een antwoord op de
teloorgang van de oude verbanden. Tussen die verenigingen en organisaties doen er zich
dan ook heel wat dwarsverbindingen voor, waardoor verschillende netwerken en clusters
worden gevormd. Dit gebeurt in Vlaanderen rond twee kernen, namelijk de katholieke kerk
326 L. HUYSE, De verzuiling voorbij, Leuven, Kritak, 1987, pp. 11-15 327 R. VANDERSTRAETEN, “Cultural Values and Social Differentation: the Catholic pillar and its education system in Belgium and the Nederlands”, Compare, XXXII, 2002, 2, p. 134 328 C. CLARK en W. KAISER, Culture wars: secular-catholic conflict in nineteenth-century Europa, Cambridge, Cambridge University Press, 2003, p. 5
108
en de liberale partij.329 De socialistische partij zou pas later doorbreken, maar is in het kader
van deze masterscriptie te verwaarlozen, aangezien de socialistische partij in Veurne pas na
de Eerste Wereldoorlog zou oprukken.
De verzuiling was dus een verregaande organisatie van het dagelijkse leven op grond van
levensbeschouwelijke verscheidenheid, waardoor aparte werelden ontstaan, die in hun
afzonderlijke verenigingen of als netwerken met de staat transacties aangaan. Toch zou
deze verzuiling niet eeuwig zijn, want een eeuw later, in 1970 was haar oorspronkelijke rol
grotendeels uitgespeeld.
In deze masterscriptie wordt vooral gefocust op deze ideologische tegenstellingen binnen de
bestaande verenigingen in de stad en hoe dit door de politieke overheid gestuurd werd. Uit
de vorige hoofdstukken is te zien, dat er heel wat verenigingen in de stad Veurne actief
waren. Vanaf de tweede helft van de 19de eeuw zullen deze verenigingen allemaal tot een
bepaalde levensbeschouwelijke zuil gaan behoren. In deze masterscriptie ligt de klemtoon
op een culturele vereniging, namelijk de Koninklijke Harmonie St.-Cecilia van Veurne. Zoals
eerder aangehaald zou deze vereniging aanhanger zijn van de liberale zuil. Lange tijd had
ze het monopolie binnen de stad, tot binnen deze sferen van politieke verzuiling aan de
vooravond van de schoolstrijd een concurrerende muziekmaatschappij werd opgericht, die
tot de katholieke zuil zou gaan behoren. Dergelijk fenomeen is ook bij heel wat andere
verenigingen te constateren. Vaak werd een gelijkaardige vereniging opgericht, die dan
enkel voor de aanhangers van de andere zuil toegankelijk was. Het was namelijk zo dat het
liberale verenigingsleven al sinds 1850 een grote opstoot kreeg en na het
moderniseringsproces op het einde van de 19de eeuw, voelden de katholieken aan dat er
een van godsdienst en kerk ontvoogde samenleving zou tot stand komen. De vorming van
een netwerk van katholieke verenigingen en diensten was dan ook een voor de hand
liggende reactie hierop. Op deze manier was ook het culturele en sociale leven in Veurne
door de politieke tweestrijd volledig in levensbeschouwelijke segmenten opgedeeld. Dit had
tot gevolg dat er slechts weinig interactie was met de mensen, die tot de andere zuil
behoorden, gemengde huwelijken waren uit den boze en kinderen werden naar aparte
scholen gestuurd. Deze sociale scheiding deed zich niet enkel voor op het politieke,
syndicale en coöperatieve vlak, maar was ook waarneembaar in het caféleven en in de
kunst- en cultuurbeleving. Enerzijds werd de kloof tussen twee grote bevolkingsgroepen
(liberaal en katholiek) dus breder, maar anderzijds overbrugde het ook gedeeltelijk andere
tegenstellingen, zoals de klassenstrijd en de spanningen tussen Vlamingen en Franstaligen.
329 L. HUYSE, De verzuiling voorbij, Leuven, Kritak, 1987, pp. 18-20
109
Niettegenstaande de bevolking uiteen liep in totaal gescheiden werelden, was de elite wel
voortdurend in zakelijke communicatie met elkaar.330
5.2 De concurrerende muziekmaatschappij ‘De Melomanen’
De fanfare ‘De Melomanen’ werd gesticht in 1876331 door Raphaël De Spot, die
vanaf 1885 katholiek schepen werd en in 1912 verkozen werd tot burgemeester van de stad.
Deze fanfare zal dan ook in de schoot van de katholieke partij de muziekkunst gaan
uitoefenen.
De term melomaan is afkomstig van het Griekse ‘melos’,
wat lied betekend en ‘manie’, razernij. Het staat voor
iemand, die een hartstochtelijke liefde heeft voor muziek en
die geen gelegenheid overslaat om muziek te horen.332
De maatschappij bestond uit werkende leden, die een
instrument bespeelden en ereleden, die door geldmiddelen
de maatschappij ondersteunden. Als werkend lid moest je
door twee reeds aanvaarde leden in een vergadering
voorgesteld worden en moest men vervolgens door twee
derden van de meerderheid van de overige leden
aanvaard worden. Daarop was je verplicht om de originele statuten te ondertekenen of een
verklaring af te leggen. Wanneer er zich een ex aequo voordeed, was de stem van de
voorzitter beslissend. Om erelid te worden diende men een jaarlijkse bijdrage van minimum
vijf frank te betalen en moest men eveneens het reglement naleven. Daarnaast had de
vereniging uiteraard ook een bestuur, dat zowel door de werkende-, als de ereleden
verkozen werd in de algemene vergadering. Dit bestuur moest bestaan uit een voorzitter,
een ondervoorzitter, een secretaris of schrijver, een schatbewaarder of penningmeester, en
vijf raadsleden, waaronder twee ereleden en drie werkende leden. De voorzitter werd enkel
door het bestuur verkozen. De helft van het bestuur werd eveneens om de drie jaar herkozen.
De fanfare moest een minimum van 5 leden bevatten.333 Bij de aanvang van de fanfare
bestond ze uit een 25-tal leden. Rond de eeuwwisseling waren dit er al 52, wat de grote bloei
van de vereniging weergeeft.334
330 Ibid., pp. 27-28 331 L. HAEFGEBAERT, Terreinverkennend onderzoek naar de geschiedenis van de amateuristische muziekverenigingen in de provincie West-Vlaanderen gedurende de Nieuwste Tijden, Gent, RUG, (onuitgegeven licentiaatsverhandeling,. 1984, p. 135 332 VAN DALE, Groot woordenboek der Nederlandse taal, Utrecht-Antwerpen, Van Dale lexicografie, 1995, p. 1792 333 SAV. Pakket ‘De Melomanen’: stichtingsakte der maatschappij: art. 4-15 334 L. PLETTINCK, Furnes illustré, Veurne, De Klaproos, 1996, p.94
110
Vanaf 1897 werd Raphaël De Spot tot voorzitter van de fanfare aangeduid. Sinds 1901 werd
ook advocaat, katholiek schepen en provinciaal raadslid August Pil lid van de vereniging,
waarvan hij kort daarop ondervoorzitter zou worden.335 In deze zelfde periode was handelaar
René Brys secretaris en Benoit Simpelaere was de tresorier of de penningmeester. Deze
laatste was tevens notaris van beroep en gemeenteraadslid sinds 1888. De fanfare stond
onder de muzikale leiding van muziekmeester Hippolyte Maton, die op korte tijd een grote
artistieke vooruitgang boekte.336
In het reglement van de fanfare stond daarnaast ook nog vermeld dat het verboden was
om zowel als erelid of als werkend lid deel uit te maken van een andere fanfare of
harmonie.337
Het instrument kregen de leden van de fanfare. Hiervoor dienden ze dan ook een schriftelijke
verklaring te tekenen om de ontvangst van het instrument te bevestigen. Men diende het
instrument goed te onderhouden en elke schade, die door de speler zelf werd toegebracht
aan het instrument, diende persoonlijk vergoed te worden. Daarenboven mocht het
instrument ook onder geen enkel beding uitgeleend worden aan iemand anders, of mocht
het bespeeld worden in andere muziekmaatschappijen, herbergen of op andere plaatsen.
Wanneer dit toch gebeurde, kon men na twee overtredingen uit de fanfare worden gesloten
en moest het instrument aan de voorzitter van de maatschappij worden afgegeven.338
Daarnaast zijn de leerlingen eveneens verplicht om naar de muziekschool te gaan, om van
het muziekonderricht te genieten.339
De repetitie ging wekelijks door in het lokaal van de fanfare ‘In de Nieuwpoort-brug’ en ving
aan om 20.30u. Men was verplicht om deze repetitie bij te wonen, tenzij men zich door zware
ziekte of rouw kon verontschuldigen. Indien dit niet het geval was, moest men een boete
betalen van tien centiemen. Het was ook zo dat wanneer men pas na de naamafroeping de
repetitie vervoegde, men eveneens een boete diende te betalen van vijf centiemen.340
Wanneer er feesten en uitstappen waren, zoals concerten, festivals, processies, prijsdelingen,
begrafenissen, enz., was men eveneens verplicht om hierop aanwezig te zijn. Tot slot was
men, op straffe van 25 centiemen boete, ook verplicht om de vergaderingen bij te wonen.341
335 K. VANDEWALLE, De socio-politieke elite van Veurne en Diksmuide 1830-1914, Gent, Universiteit Gent, (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1986, p. 172 & p. 218 336 L. PLETTINCK, Furnes illustré, Veurne, De Klaproos, 1996, p.94 337 SAV. Pakket ‘De Melomanen’: stichtingsakte der maatschappij: art. 13 338 SAV. Pakket ‘De Melomanen’: stichtingsakte der maatschappij: art. 16-18 339 SAV. Pakket ‘De Melomanen’: stichtingsakte der maatschappij: art. 24 340 SAV. Pakket ‘De Melomanen’: stichtingsakte der maatschappij: art. 20-22 341 SAV. Pakket ‘De Melomanen’: stichtingsakte der maatschappij: art. 26-27
111
Het was ook gebruikelijk dat men bij het overlijden van een erelid of werkend lid, met de
fanfare de begrafenis ging opluisteren.342
De fanfare droeg een donkergrijs uniform en een hoge kepie met een witte pluim erop
bevestigd. Ze gaven een 3 à 4 concerten per jaar en daarnaast hadden ze eveneens nog
private feesten in hun lokaal.343
De fanfare werd na 1885 als het stadsmuziek aanzien, waarin tal van katholieke schepenen
en vooraanstaanden in het bestuur of als erelid zetelden.344
5.3 De media
Zoals eerder vermeld speelde de pers een zeer belangrijke rol in de strijd tussen
katholiek en liberaal. Niettegenstaande een fysieke uiting van geweld binnen deze strijd
nagenoeg afwezig was, vond er wel een grote hoeveelheid verbaal en grafisch geweld
plaats in de kranten. Deze pers kon de gemoederen echt doen oplaaien en bracht de
spanningen tussen de twee instanties tot een climax in de periode 1870-1914. Toch was het
ook vaak zo dat er grote tegenstellingen terug te vinden zijn tussen de verzuilingsretoriek in de
kranten en de socio-culturele realiteit.345
In Veurne waren er twee lokale kranten aanwezig, één in dienst van de katholieke zuil en één
de liberale zuil. In deze kranten werd er heel vaak gespot met de plaatselijke politieke
prominenten, die tot de andere zuil behoorden. Heel vaak zullen er ook tegenstrijdige
berichtgevingen over hetzelfde onderwerp in terug te vinden zijn. Ze vormen voor mijn
onderzoek belangrijk bronnenmateriaal en zullen nog dikwijls aangehaald worden. We zullen
hier eerst een voorstelling geven van de twee lokale kranten.
5.3.1 Het Advertentieblad (Liberaal)
Het ‘Advertentieblad van Veurne en Arrondissement’ verscheen al in de
Hollandse periode. Het werd gesticht op 1 april 1825 en was sterk orangistisch getint. Al in
1827 werd het programma van het blad in dichtvorm door de uitgever uiteengezet.
Ik wil dat in mijn blad zoo veele staat te lezen, dat het van ieder-een zeer dienstiglijk kan wezen: minnaars van ‘tpolitiek, gij zult daer in zien staen, of koning Karel Dix, naar de mis is gegaan.
Of den grooten Dauphyn zig bezig houd met jaagen en of de emigrés nu ophouden van vragen. Ook of onz’helden in het ver javasche land, tegen die muyters staeg hebben de overhand.
Gij zult zien of den turk, met zijne halve maenen, den oorlog met den Griek zal weten te doen taenen.
342 SAV. Pakket ‘De Melomanen’: stichtingsakte der maatschappij: art. 30 343 D. DEHOLLANDER, Snippelingen uit het vroegere Veurne en ommeland, Veurne, onuitgegeven, sp., 1967 344 L. PLETTINCK, Furnes illustré, Veurne, De Klaproos, 1996, p.94 345 C. CLARK en W. KAISER, Culture wars: secular-catholic conflict in nineteenth-century Europa, Cambridge, Cambridge University Press, 2003, p. 39-40
112
Of den oploopenden en listigen spagniaard, nog dikwijls maakt gebruik van zijn scherpen poignaerd. Of er in ’t Italiaensche de castrade wil zingen, en of in zwisterland de meyskens geestig springen.
Of in het oostenrijk de zeer vermaarde bank, in plaatse van papier, geeft specien van goeg klank. Of in de noorsche zyd, den keyser aller russen, nog wel in vrede leeft met den koning van Pruyssen, en
of den souvereyn die regeert Engeland over Neptunus plas wil zijn den dwingeland. Of dat in Asia, de sterke Persiaenen, hegten victorie aan hun vroome zegevaanen; of in america den
boom van de vrijheid wast voor ’t gemeene-best, en voor eendragtigheyd…. Men zal van onze merkt de prijzen ook wel geven, zijn de graenen verleegd, of wel zijn zy verheven. Koop-dagen, en besluyt voor alle ambtenaars, verslag van een concert voor muzieke-minnaars… Immers die in mijn blad, wat nuttig wilt doen stellen, of iets dat geestig is aan het publiek vertellen.
Is mij zeer wellekom, als hij niet attaqueert, of eenen fraeyen mesch niet en discrediteert. Lachen, dat is zeer wel, ieder heeft zijn behaegen, en die hem exposeert moet ook lachen verdraegen.
Dit blad is tot den dienst, zoo voor kleyn als voor groot. En ‘k werke voor de eer zoo veel als voor mijn brood. Voor dat ik eindige, en kan ik niet mankeren, van qen ‘tgeëerd publiek, mij te
recommanderen,dat zij inschrijven t’ saem alwaer ’t met duyst gelijk; dit waer een schoone baet en ook een schoon pratyk.
Ik zal van alles wat wekelijks laten lezen, en met de kleine winst zeer wel te vreden wezen; immers ‘k zal alles doen wat de goe reden vraagd, Gelukkig als mijn Blad aan iedereen behaegd.346
Na de totstandkoming van België in 1830 werd het een onafhankelijk informatieblad. Pas
vanaf 1860 zou het Advertentieblad geleidelijk evolueren naar een zeer antiklerikaal
weekblad, waarbij het motto luide: ‘Antiklerikaal….Altijd! Vijandig aan den
godsdienst….Nooit! Vanaf deze periode tot aan zijn dood in 1872 was Pieter Ryckeboer
(°1831) er de drukker en uitgever. Hij werd gevreesd om zijn scherpe pen en schreef het
merendeel van de artikelen.
Hoewel hij de ideologische verdediger bij uitstek was van het liberalisme te Veurne, nam hij
het niet altijd zo nauw met de vrije meningsuiting tijdens de verkiezingsstrijd. Als rijke eigenaar
liet hij toen al zijn huurders bij zich roepen om hen tot de antiklerikale opinie over te halen. Als
sommigen het aandurfden openlijk tegenstand te bieden verklaarde hij ronduit:
‘’t Is wel, maar weet dat ik u plat zal ruineren’.
Na zijn dood werd Ryckeboer opgevolgd door zijn neef Louis Vanden Kerckhove (1848-1903).
Hij zette de door zijn oom gevolgde lijn voort. Nadien nam Camiel Brunein het bewind over.
Het is opmerkelijk dat voor 1871 het Advertentieblad op een eerder gematigde manier uiting
gaf aan zijn antiklerikalisme. De opeenvolgende liberale regeringen verzachtten het in zijn
standpunt. Met de komst van het katholieke kabinet Theux-Malou ( 1872-78) barstte een bom
van verbaal extremisme los: ‘Met zulke princiepen moet er onvermijdelijk een burgeroorlog
ontstaan, waarvan de uitbarsting verhaast wordt, door de toegevendheid en de
medeplichtigheid der klerikale ministers en volksvertegenwoordigers. Ja, we gaan
rechtstreeks naar een bloedige burgeroorlog, zoo de verstandige kiezers weldra geen einde
stellen aan de aanmatiging der geestelijken, aan de inquisitieregering, die den stoffelijken
346 H. DEGRAER, Repertorium van de pers in de arrondissementen Diksmuide, Ieper, Kortrijk, Tielt en Veurne: 1807-1914, Gent, RUG, (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1965, sp.
113
ondergang van Belgie bewerkt. Het is den tijd, hoog tijd dat het zwart adderengebroed voor
goed aan de deur gesmeten wordt.’
Omdat het Advertentieblad niet meer moest optreden als de verdediger van de gevolgde
politieke koers van de eerder gematigde liberale regeringen, toonde het dus pas vanaf 1872
zijn ware radicale gelaat. Tijdens de schoolstrijd (1878-1884) schaarde het Advertentieblad
zich dan ook hartstochtelijk achter de wet Van Humbeeck. Aanvankelijk werd deze wet zelfs
als veel te gematigd gekwalificeerd. Het weekblad eiste dat de priesters nooit meer in de
klaslokalen godsdienstonderricht mochten geven. Verder eiste ze van de regering dat de
kansel en biechtstoel van overheidswege moesten gecensureerd worden.
De radicale toon werd stopgezet naarmate het Advertentieblad moest ervaren dat het
officieel onderwijs in Veurne-Ambacht steeds meer achteruit ging. Het blad paste zich aan
het lezerspubliek aan en wijdde ellenlange artikels aan het strikt neutraal karakter van het
staatsonderwijs.
Hoewel het Advertentieblad voor heel wat van zijn artikels afhankelijk was van de Belgische
liberale pers, toonde het zich in menig opzicht onafhankelijk. Het had een eigen identiteit, die
maakte dat men het niet zomaar van de hand kon doen als een verzameltrechter van
impliciete of expliciete citaten uit andere persorganen.
Zo werden zowel de doctrinairen als radicalen scherp bekritiseerd. Anno 1873 werden de
doctrinairen er profetisch voor gewaarschuwd langzaam maar zeker alle Vlaamse
landsgedeelten te zullen verliezen bij de parlementsverkiezingen omwille van hun overdreven
voorkeur voor het Franse taalgebruik. Het Advertentieblad beschuldigde hen er bovendien
nog van het Vlaamse volk voortdurend te willen vernederen. Daartegenover werden ook de
radicalen scherp op de korrel genomen. Om hun sociaal en democratisch eisenpakket
kracht bij te zetten weigerden deze soms gezamenlijk ten strijde te trekken met de
doctrinairen tijdens de verkiezeingen. Volgens het Advertentieblad moesten
democratiserende en sociale eisen achtergesteld worden op het antiklerikalisme waarrond
alle liberalen zich eensgezind dienden te scharen.347
Vanaf juni 1896 werd het Advertentieblad de verdediger van Adolf Buyl uit Elsene. Hij was
liberaal volksvertegenwoordiger van het arrondissement Veurne-Diksmuide-Oostende van
1900-1929.
347 R. MORTELMANS, Politieke machtsstrijd in het arrondissement Veurne: 1848-1894, Gent, RUG, (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1979, pp. 14-15
114
Het blad verscheen wekelijks tweemaal, zowel de zaterdag als de woensdag en werd
verkocht aan de prijs van 8fr. in 1869 en 4fr. in 1897. Het laatste nummer van het blad
verscheen op 9 mei 1914.348
5.3.2 De Veurnaar (katholiek)
Het Advertentieblad vond zijn ideologische tegenhanger in het weekblad De
Veurnaar. De Veurnaar verscheen vanaf 1838 en verdedigde van meet af aan het
katholieke standpunt. Vooral vanaf 1860 raakte het in scherpe polemieken verwikkeld met
het Advertentieblad.
De hoofdopsteller van dit weekblad was vanaf de tweede helft van de 19de eeuw Alexis
Bonhomme (1832-1907). Naast de bijdragen van deze drukker leverde ook de geestelijkheid
een niet onbelangrijk aandeel van de artikelen. Niet enkel de talrijke venijnige suggesties van
het Advertentieblad wezen hierop, maar ook enkele onomstotelijke bewijzen. Zo verklaarde
de zoon van de uitgever tijdens een rechtsgeding in 1890 omtrent al te verregaande
persoonlijke aanvallen in de Veurnaar, dat men in het Bisschoppelijk College beraadslaagde
over het al dan niet inlassen van bepaalde artikelen. De geestelijken, die met de stedelijke
pastorale zorg waren belast, hielden zich afzijdig. Het waren vooral de priesters, die aan het
college verbonden waren, die de bijdragen leverden. Daarnaast verleenden ook nog
seminaristen hun medewerking.
Door de heterogene samenstelling van de redactie vertoonde de Veurnaar ideologisch een
zeer ambigu karakter. In bepaalde nummers stelde het weekblad zich expliciet
ultramontaans voor. Dergelijke artikelen gingen gepaard met scherpe aanvallen tegenover
de liberalen en zelfs de eerder gematigde katholieken. Zij werden ervan beschuldigd zich te
laten meeslepen door allerlei pure tijdsgebonden stromingen. In andere nummers echter was
slechts sprake van een gematigd katholiek standpunt. Vooral tijdens de verkiezingen kwam
deze houding aan het licht. Men deed hierbij zelfs beroep op de gematigde liberalen om
toch maar voor de katholieken te stemmen.349
De Veurnaar verscheen wekelijks eenmaal op woensdag en werd ook nog na de Eerste
Wereldoorlog verder gezet.350
Naast de artikels van de uitgevers stonden er heel vaak in beide kranten bijdragen van
correspondenten. Daarnaast was een derde van het blad nog gevuld met allerhande 348 H. DEGRAER, Repertorium van de pers in de arrondissementen Diksmuide, Ieper, Kortrijk, Tielt en Veurne: 1807-1914, Gent, RUG, (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1965, sp. 349 R. MORTELMANS, Politieke machtsstrijd in het arrondissement Veurne: 1848-1894, Gent, RUG, (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1979, pp. 15-16 350 H. DEGRAER, loc.cit
115
nuttige advertenties. Deze aspecten wijzen erop dat de beide kranten wel een breed
lezerspubliek hadden.
Uit de inhoud van de Veurnaar bleek ook dat heel wat Veurnaars zich op beide kranten
abonneerden. Het viel frequent voor dat vooraanstaande katholieken en geestelijken van
Veurne en Nieuwpoort aan bisschop Malou (1849-1864) of zijn opvolger Faict (1865-1893) de
toestemming vroegen om liberale kranten te mogen lezen. De bisschoppen gaven zo goed
als altijd hun toestemming op voorwaarde dat de lectuur ‘ex animo impugnandi’
geschiedde en men tegelijkertijd als tegengewicht een katholieke krant las.
Toch waakte bisschop Faict ook over het leesgedrag van bepaalde vooraanstaande
katholieke families. Hij maakte zich vooral zorgen om de kinderen, die door het lezen van
liberale kranten in een ander ideologisch vaarwater zouden kunnen terechtkomen.
Rond het tijdstip van de abonnementsvernieuwing zou zowel de liberale media, als de
katholieke krant hun lezers allerlei zedenpreken en waarschuwingen meegeven: ‘Ouders en
meesters, gij alle echte volksvrienden, opgepast en gewaakt! Leest en aanveerdt geen
andere dan goede dagbladen, die gij gerust in de handen van eenieder moogt laten
komen! Raadpleegt hiering uwe geestelijke bestierders, wijze en rechtschapen lieden, die als
goede vaderlanders en vrome christenen gekend zijn. Meer dan één huisgezin is door een
slecht dagblad in schande en verdriet gebracht.
Niettegenstaande de katholieke krant een ruime aanhang kende, kon ook de liberale krant
op heel wat lezers rekenen in de stad Veurne. Het platteland, waar er nog een scherpe
sociale controle kon uitgeoefend worden, werd dan weer overheerst door katholieke
volgelingen. Toch had de liberale pers er enkele uitstralingsmogelijkheden. Vooreerst waren
er de zeldzaam voorkomende overtuigde liberalen, veelal grondeigenaars, brouwers,
officiële onderwijzers, notarissen, geneesheren, enz. Hun economische en intellectuele status
liet hen toe om af te wijken van de overwegende politieke gedragswijzen. Een ander middel
om er de liberale ideeën te propageren was de uitoefening van dwang. Overtuigde liberale
eigenaars deinsden er niet voor terug hun pachters tegen hun wil in een abonnement van
het Advertentieblad op te dringen. Het Advertentieblad zelf bestempelde deze dwingelandij
als een heilzaam propagandamiddel. Ze spoorde de liberale (groot)grondbezitters aan om
hun landerijen te verpachten onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat de pachters zich
(desnoods kosteloos) op een liberale krant zouden abonneren.
Ook de herbergiers vormden een trouw abonnementenpubliek. Het uitgesproken vijandige
gedrag van de plattelandsclerus ten opzichte van drinkgelagen en danspartijen versterkte
hun uitgesproken antiklerikale mentaliteit. Liberale kranten werden in de herberg ter
beschikking gesteld aan de stamgasten. Dit laatste mag echter niet veralgemeend worden.
Het antiklerikalisme onder de herbergiers hing grotendeels af van de tolerantiegraad van de
116
plaatselijke clerus, dat varieerde van een begrijpende stilzwijgendheid tot verbeten
puritanisme.
Naast het meer stedelijk gerichte Advertentieblad poogden de liberalen tweemaal tijdens
de 19de eeuw een specifiek op het platteland georiënteerde pers te introduceren.
Eerst Veurne-ambacht (1849-1853), een blad dat door Charles Rogier gesubsidieerd werd.
Pas veel later, nl. in 1895 dirigeerde de liberale plaatselijke volksvertegenwoordiger Adolf Buyl
vanuit Brussel ‘Ons Blad’.
Aangezien het liberalisme niet zo best floreerde op het platteland werd hierin een veel
zachtere ideologische aanpak gebruikt dan in de steden. Via allerlei nuttige
landbouwinformatie en het inspelen op de rancunes van de landbouwers tijdens crisisjaren,
wilde men er het liberalisme langzaam maar zeker laten binnensijpelen.351
5.4 De concurrentiestrijd
In dit onderdeel is het de bedoeling om de eigenlijke concurrentiestrijd en rivaliteit
tussen de twee harmonieën van een verschillende zuil te gaan onderzoeken gedurende de
periode 1870-1914, het hoogtepunt van de spanningen gedurende de politieke verzuiling.
In de lokale kranten zijn al vanaf 1874 aanklachten tegenover de andere zuil in de stad terug
te vinden. Zo klaagt het Advertentieblad aan dat de klerikale kranten vaak spreken van
onzedelijkheid in wereldlijke scholen, theaters, liberale verenigingen, … Overal werden er
schandalen gezien. Volgens het Advertentieblad worden de feiten enkel beoordeeld
naargelang het om een aangelegenheid van liberale of klerikale kleur ging.352
De kranten worden ook heel vaak gebruikt als rekruteringsmiddel om mensen aan te sporen
zich tegenover de andere zuil te verzetten. Zo probeert het Advertentieblad in 1875 haar
lezers te overhalen om hun kinderen naar Staatsscholen te sturen en niet naar het katholiek
onderwijs of ze poogden de herbergiers te overtuigen, dat de klerikalen hun vijanden
waren.353
De concurrentiestrijd binnen Veurne verliep heel vaak op een manier, dat telkens er een
bepaalde feestelijkheid of bijeenkomst was van de ene zuil, de andere zuil er alles aan deed
om net op hetzelfde moment iets te organiseren. Zo maakt het Advertentieblad melding van
een concert bij de liberale koorzangerskring ‘De Verenigde Vrienden’, dat in 1878 niet aan
de concurrentie van de klerikalen ontsnapte. De katholieken organiseerden namelijk net op
351 R. MORTELMANS, Politieke machtsstrijd in het arrondissement Veurne: 1848-1894, Gent, RUG, (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1979, pp. 19-21 352 Het Advertentieblad: 28 februari 1874 353 Het Advertentieblad: 28 augustus + 11 september 1875
117
het zelfde moment een voordracht van een priester van Brugge over Midden-Afrika, om zo
heel wat volk van bij het concert van de koorzangers weg te houden.354 Deze
concurrentiestrijd verliep alsmaar heviger. In 1883 veroordeelde De Veurnaar alle
genootschappen, zowel letterkundige, landbouwkundige als muzikale, waar de liberalen
aan de macht zijn en waarschuwde de bevolking voor deze verenigingen, waar een liberaal
aan het hoofd stond.355 Wanneer in 1887 heel wat liberale verenigingen niet konden
deelnemen aan de plechtigheden ter gelegenheid van de komst van de deken, omdat ze
door het stadsbestuur te laat verwittigd werden en dus niet voldoende tijd hadden om hun
bestuursraad samen te roepen en over de invitatie te overleggen, werden ze door De
Veurnaar hiervoor fel bekritiseerd. Het Advertentieblad verdedigde zich door te stellen dat
burgerlijke en liberale verenigingen niets te zoeken hadden bij godsdienstige feesten.356 Deze
concurrentiestrijd escaleerde nog verder binnen de stad. In 1899 werd opgemerkt door Het
Advertentieblad dat ‘telkenmaal een feestje wordt ingericht buiten de medewerking van het
stadsbestuur, ook iederen keer onze stadhuisbazen hetzelve zoeken tegen te werken zooveel
zij maar kunnen’. Zo richtte het stadsbestuur tegelijkertijd met de feesten van de wijk Het
Sasje, waar ook het Sasje-muziek op aanwezig was, een concert in, gegeven op de kiosk op
de Grote Markt door een muziekmaatschappij van Tielt. Hiermee probeerde men het volk
naar de Grote Markt te trekken, wat volgens de auteurs van het liberale blad een
tevergeefse poging was geweest.357 Zo ook schreef de Veurnaar in 1890 dat ter gelegenheid
van het festival voor de inhuldiging van een borstbeeld van kapitein Hanssens ‘de liberalen
van Veurne alles gedaan hebben wat in hunne macht was om de feeste te doen
mislukken’.358
Deze rivaliteit tussen de twee zuilen komt dus op alle vlakken terug in de Veurnse
samenleving, waarbij zowel het stadsbestuur, openbare instellingen, als culturele
verenigingen er niet voor terugdeinsden om de concurrerende zuil tegen te werken.
5.5 Netwerkvorming
In België zijn er gedurende de periode 1870-1914 drie grote netwerken te
onderscheiden: een katholieke, een liberale en een sociale. Deze laatste zal in deze studie
echter niet verder behandeld worden, aangezien er in de stad Veurne voor 1914 geen
sprake was van een sociale zuil. Dit kwam vooral door de aanwezigheid van de Liberale
Burgers en Werkmanskring, waarin de Veurnse arbeiders verzameld waren. Binnen deze
netwerken kunnen er twee grote kenmerken worden aangehaald. Enerzijds is er telkens een 354 Het Advertentieblad: 9 februari 1878 355 De Veurnaar: 29 december 1883 356 De Veurnaar: 9 juli 1887 + Het Advertentieblad: 16 juli 1887 357 Het Advertentieblad: 2 september 1899 358 De Veurnaar: 3 september 1890
118
gemeenschappelijke visie op mens en samenleving te constateren. Daarnaast vormen de
interne structurele banden de belangrijkste eigenschap. Door elk netwerk lopen draden, die
de componenten aan elkaar moeten koppelen. Er zijn financiële vervlechtingen en
daarnaast ook de vele ruilverhoudingen tussen de organisaties van een netwerk. Dergelijke
netwerken maken op drie manieren overkoepelingen. Enerzijds verbindt ze de territoriaal-
verspreide verenigingen van een zelfde werksoort, daarnaast worden er banden gesmeed
tussen organisaties, die op verschillende terreinen werkzaam zijn en tot slot ook tussen de
concurrerende belangengroepen.359
Het idee achter dergelijke netwerken komt door het feit dat de verschillende zuilen
tegenover elkaar strijd voeren en daarom nood hebben aan offensieve en defensieve
bondgenootschappen.
De componenten van de netwerken zijn op vele manieren met elkaar vervlochten. Er is
sprake van zowel een verticale als een horizontale integratie. Eerst zijn kleine, autonome
verenigingen in nationale federaties samengebracht. Daarna zijn boven deze nationale
verbonden koepels getrokken. Tot slot komen deze koepelorganisaties tot horizontale
integratie. Deze samenwerking kan zowel een permanent karakter als een tijdelijk hebben.
Het samenspel tussen deze organisaties draagt dan natuurlijk ook bij tot de politieke
doeleinden.360
De spanningen en de aanklachten tegenover de concurrerende muziekmaatschappij en
tegenover het stadsbestuur, kwam vooral tot uiting in de lokale persorganen. Dit is echter niet
weinig verwonderlijk, als we zien dat de personen, die aan het hoofd stonden van de
kranten, zeer nauwe banden hadden met het verenigingsleven. Zo was de uitgever en
auteur van het Advertentieblad Pieter Ryckeboer besturend lid van bijna al de
liberaalgezinde culturele verenigingen van Veurne. Binnen de harmonie St.-Cecilia was hij
werkend lid vanaf 1849 en bestuurslid sinds 1862. In 1866 stichtte hij zelf de Veurnse
koorzangerskring ‘De Verenigde Vrienden’. Ook zijn opvolger Louis Vanden kerckhove was
sinds 1873 lid van de harmonie en zetelde in het bestuur vanaf 1878 tot aan zijn dood in 1903,
waar hij voor een lange periode de taak van secretaris waarnam. Daarnaast oefende hij
rond de eeuwwisseling ook het voorzitterschap van de liberale koorzangerskring uit. Of de
uitgever van de Veurnaar, Alexis Bonhomme, ook banden had met de katholieke fanfare De
Melomanen kan niet achterhaald worden, aangezien de bronnen van deze fanfare
verdwenen zijn.
In de theorie over verzuiling werd gezegd dat er tussen de verschillende verenigingen heel
wat dwarsverbindingen ontstonden, die zo verschillende netwerken en clusters vormden. Dit
359 L. HUYSE, De verzuiling voorbij, Leuven, Kritak, 1987, p. 49 360 L. HUYSE, De verzuiling voorbij, Leuven, Kritak, 1987, pp. 52-56
119
was ook in Veurne het geval. Zo werd voordien besproken dat er tussen de harmonie St.-
Cecilia heel vaak samenwerkingen waren met bevriende liberale verenigingen voor het
geven van concerten of het houden van bals. Wanneer we echter deze verenigingen van
ietwat dichter bij gaan bekijken, zien we dat heel wat bestuursleden van de ene vereniging,
ook lid waren van de harmonie. We zullen dit kort weergeven in een overzicht:
Liberale Verenigingen:
Vereniging Naam Lidmaatschap Harmonie St.-Cecilia
Rederijkerskamer ‘Arm in den beurs’ of Rhetorika
Auguste Houtsaeger
Voorzitter Bestuurslid sinds 1894
Koorzangerskring ‘De Verenigde Vrienden’
Pieter Ryckeboer Stichter-Voorzitter: 1866-1872
Bestuurslid sinds 1862
Koorzangerskring ‘De Verenigde Vrienden’
J. Steyaert Voorzitter: 1872 Muziekmeester sinds 1876 tot 1885
Koorzangerskring ‘De Verenigde Vrienden’
Louis Vanden Kerckhove
Voorzitter: 1885 Bestuurslid sinds 1878
Schuttersgilde St.-Sebastiaan
Edouard Bieswal-Bricoult
Voorzitter: 1860 Kapitein sinds 1865
Schuttersgilde St.-Sebastiaan
Emile Van Staen Voorzitter Erelid sinds 1861
Bijstandsvereniging ‘Help U zelve’
Adolphe De Hoon Voorzitter: 1896 Bestuurslid sinds 1888
Het Willemsfonds Adolphe De Hoon Voorzitter: 1881-1885
Bestuurslid sinds 1888
Het Willemsfonds Karel Barbier Voorzitter: 1885-1924
Bestuurslid sinds 1895
Het Willemsfonds Prosper Terlinck Secretaris: 1907 Bestuurslid sinds 1901
Heel vaak waren leden van de harmonie St.-Cecilia ook lid van een andere liberale
vereniging. Zo zetelden voorzitter Julien Andries, bestuurslid Adolphe Dehoon en eveneens
voorzitter van de rederijkerskamer en bestuurslid van St.-Cecilia Auguste Houtsaeger, ook in
het bestuur van het Willemsfonds.361 Dit geeft goed weer wat met de netwerkvorming
bedoeld wordt.
361 Y. WINNOCK, Geschiedenis van het Willemsfonds Veurne-De Panne, 1907-2007, Si, Sn, 2007, p. 19
120
Katholieke verenigingen:
Vereniging Naam Lidmaatschap Fanfare De Melomanen
Pensioensgilde ‘Zorgen voor morgen’
Raphaël De Spot Erevoorzitter: 1901 Stichter-Voorzitter sinds 1876
Kruisbooggilde St.-Joris
Raphaël De Spot Bestuurslid: 1896 Stichter-Voorzitter sinds 1876
Kruisbooggilde St.-Joris
Edmond Van Hee Voorzitter: 1896 Bestuurslid sinds 1899
Sodaliteit Edmond Van Hee Bestuurslid: 1887 Bestuurslid sinds 1899
De Vlaamse lettergilde
Edmond Van Hee Stichter: 1899 Bestuurslid sinds 1899
Koorzangerskring St.-Cecilia
Auguste Pil Voorzitter: 1905 Bestuurslid sinds 1901
Sodaliteit Auguste Pil Bestuurslid: 1887 Bestuurslid sinds 1901
Pensioensgilde ‘Zorgen voor morgen’
Auguste Pil Voorzitter: 1900 Bestuurslid sinds 1901
Kruisbooggilde ‘St.-Joris’
Auguste Pil Bestuurslid Bestuurslid sinds 1901
Bron: K. VANDEWALLE, De socio-politieke elite van Veurne en Diksmuide 1830-1914, Gent, RUG, (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1986, pp. 150-217 Aangezien we niet beschikken over uitgebreide gegevens, wie er in de fanfare De
Melomanen actief was, kunnen we moeilijk vaststellen, met welke andere katholieke
verenigingen zij nog verbanden hadden. Toch kan met zekerheid gezegd worden, dat er
soms werd samengewerkt met de katholieke koorzangerskring ‘St.-Cecilia’ tijdens concerten
in de stad. Dit kon in het katholieke weekblad De Veurnaar worden vastgesteld, wanneer zij
een verslag bracht van de gegeven concerten bij de Melomanen.
Daarnaast zijn ook heel wat verbanden te constateren tussen de leden van het stadsbestuur
en de muziekmaatschappijen.
121
Liberaal:
Naam Functie Stadsbestuur Periode Functie St.-Cecilia Auguste Behaeghel
Burgemeester 1861-1878 Erelid
Adolphe De Hoon
Schepen 1874-1884 Bestuurslid
Louis Houtsaeger Raadslid 1878-1884 Erelid Hubertus Dewitte Raadslid 1866-1884 Kapitein Karel Bernier Raadslid 1866-1878 Erelid Theodore Brycx Raadslid 1866-1885 Erelid Gustave Desmedt
Raadslid 1864-1875 Voorzitter
Hector De Prey Burgemeester en schepen
1878-1979 Voorzitter
Louis Ollevier Burgemeester en schepen
1881-1885 Erelid
Désiré De Keuwer
Schepen 1873-1885 Bestuurslid
Milo Decae Raadslid 1873-1886 Bestuurslid Karel Barbier Raadslid 1876-1885 Bestuurslid Daniël De Haene Burgemeester 1885-1912 Erelid Katholiek:
Naam Functie Stadsbestuur
Periode Functie Melomanen
Raphaël De Spot Burgemeester en schepen
1912-1918 Stichter-voorzitter
Benoit Simpelaere Raadslid 1888-1899 Tresorier Auguste Pil Schepen 1885-1920 Ondervoorzitter Er kunnen niet veel meer namen in de tabel van de katholieken worden geplaatst,
aangezien niet met zekerheid kan gezegd worden welke functie ze binnen de fanfare
hadden door het verlies van de bronnen. Toch ben ik ervan overtuigd dat katholieke
vooraanstaande politieke raadsleden zoals René Degrave, Charles Demeester en Emmerie
Caillau ook wel besturende- of erefuncties zullen hebben uitgeoefend binnen de fanfare.
Uit voorgaande tabellen is te zien dat heel wat vooraanstaande personen (advocaten,
grondeigenaars,…) uit de stad een politieke functie vervulden. Er werd door Karin
Vandewalle vastgesteld dat deze lokale politieke machthebbers slechts weinig interesse
hadden in het actief deelnemen aan een kunstzinnige vereniging. Zo zien we dat ze zich
vooral beperkten tot een bestuurlijke functie of enkel erelid waren. Bij verenigingen, die een
duidelijke politieke zuil onderhielden, werd ook veel sneller toegetreden, dan tot eerder
122
neutrale maatschappijen.362 Dit moet toch enigszins wat genuanceerd worden, want ik heb
zelf kunnen constateren, dat de meeste bestuursleden binnen de harmonie St.-Cecilia, wel
degelijk ook spelend lid waren en dus binnen de harmonie een instrument beoefenden en
muziek speelden. Het was slechts voorzitter Julien Andries-Van Severen, die zich beperkte tot
zijn taak als voorzitter. Het is natuurlijk wel evident dat de ereleden geen muzikale bijdrage
leverden binnen de harmonie.
Volgens artikel 21 van het reglement is het zo dat voor verkiezingen of benoemingen tot
openbare ambten van leden van de harmonie die in stad verbleven, er door de harmonie
St.-Cecilia voor hun eer een serenade zou gespeeld worden. Zo werd er in februari 1879 voor
de aanstelling van hun voorzitter De Prey tot arrondissementscommissaris van Veurne een
serenade gegeven voor zijn huis.363 In het reglement werd dit eerbetoon ook voorbehouden
voor leden van de wetgevende kamers of de provinciale raad en voor de aanstelling van de
burgemeester en de schepenen van de stad. Deze laatste maatregel dateert uit het
reglement van 1860, waar de politieke spanningen nog niet zo hoog opliepen. Toch is het wel
opmerkelijk, dat de liberale harmonie geen enkele keer heeft deelgenomen aan
inhuldigingsfeesten van katholieke politiekers. Zoals verder nog besproken wordt, heeft ze
geweigerd om deel te nemen aan de inhuldigingsplechtigheid van de katholieke
burgemeester van de stad Daniël Dehaene in 1885, met als reden dat ze niet deelnam aan
politieke manifestaties. Wel zouden ze dan weer aanwezig zijn op de overwinning van de
liberalen bij de gemeenteraadsverkiezingen van oktober 1875. De harmonie ging
stoetsgewijs, gevolgd door kiezers en andere liberale verenigingen zoals de schuttersgilde St.-
Sebastiaan en de rederijkerskamer Rhetorika, naar het lokaal van de liberale associatie, waar
de liberale overwinning rijkelijk gevierd werd.364 Ook de aanstelling van hun eigen voorzitter
Hector De Prey als burgemeester in 1878 werd door de harmonie bijgewoond. Het was zelfs
zo dat voormalige liberale burgemeesters bij hun overlijden door de harmonie in de
rouwstoet werden begeleid door treurmarsen, zoals dit in 1889 gebeurde bij de begrafenis
van Louis Ollevier. Toch zou van dit artikel in het reglement worden afgestapt, want bij de
hervormingen in 1892 is niets meer van het artikel te bespeuren en worden er ook geen
dergelijke maatregelen meer opgenomen in het reglement.
Dergelijke gegevens zijn echter wel geen eenzijdige bevinding, want ook langs de katholieke
kant kwamen dergelijke gebruiken voor. Zo zou op 10 september 1899 een jubelfeest worden
georganiseerd door de Katholieke Kring, voor de 25ste verjaardag als lid van de Bestendige
Afveerdiging van den Raad der Provincie van Edmond Van Hee. Hierop waren enkel
362 K. VANDEWALLE, De socio-politieke elite van Veurne en Diksmuide 1830-1914,Gent, RUG, (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1986, pp. 253-260 363 Koninklijke Harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering 1860-1909: vergadering februari 1879 364 Het Advertentieblad: 30 oktober 1875
123
katholieke verenigingen aanwezig, waaronder eveneens de katholieke fanfare De
Melomanen.365
Dat de harmonie ook door heel wat politieke figuren in de stad geliefd was, is eveneens te
merken aan hun financiële schenkingen. Zo schonk de liberale burgemeester Behaeghel
regelmatig een persoonlijke som geld aan de harmonie. In 1876 schonk hij de harmonie
200fr.366 Na zijn dood in 1878 werd eveneens het Behaeghelfonds opgericht, dat 15000fr.
bedroeg. Dit bedrag werd steeds aangevuld met schenkingen van Veurnse liberale
notabelen. Hiervan zouden de intresten gebruikt worden voor het ondersteunen van
artistieke en kunstzinnige verenigingen en het officiële onderwijs in Veurne.367 Dit fonds werd
bijgehouden door Adolphe De Hoon en de harmonie ontving hiervan jaarlijks een som van
100fr. Vanaf 1897 verminderde dat bedrag naar 85fr. Ook andere verenigingen zoals de
rederijkerskamer ‘Arm in den beurs en van zinnen jong’, het Behaeghelgenootschap en de
spaarkas ontvingen gelden uit dit fonds. Niet toevallig allemaal liberale verenigingen.
5.6 Lasterende Naamgeving
Heel opmerkelijk waren de scheldnamen die gebruikt werden om een andere
vereniging of krant te benoemen. Zo werd de krant de Veurnaar door het Advertentieblad
heel vaak aangesproken als ‘Het Leugenaartje’ of het ‘Priesterbladje’. De auteurs van de
artikels worden wel eens spottend ‘de heilige schrijvers’ genoemd. De fanfare De
Melomanen werd dan weer vaak het Tapmuziek genaamd en de leden de Tapmannen,
alluderend op de verbanden met caféaangelegenheden. Soms kregen ze ook de benaming
de ‘Tsjeefs’ of de Meelmannen. De Veurnaar benoemde de concurrerende liberale krant
dan weer vaak met ‘Het Pretentieblad’368 en de liberalen zelf werden als geuzen
bestempeld.
5.7 Rivaliteit tegenover de andere muziekmaatschappij
In de bronnen van de harmonie St.-Cecilia werd voor het eerst door de voorzitter
De Prey op 24 april 1876 melding gemaakt, dat er zich binnen de stad geruchten de ronde
deden, dat er een nieuwe vrije en onafhankelijke muziekmaatschappij zou worden
opgericht. Niettegenstaande er weinig geloof werd gehecht aan deze geruchten, moet het
bestuur toch wel een zekere achterdochtigheid aan de dag hebben gelegd, want ze
vreesden dat deze nieuwe maatschappij hun werkende leden zou trachten aan te werven.
Dat wantrouwen zou uiteindelijk wel gegrond blijken, want in 1876 werd de fanfare De
365 De Veurnaar: 13 september 1899 366 Koninklijke Harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering 1860-1909: vergadering december 1876 367 Koninklijke Harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering 1860-1909: vergadering mei 1878 368 Pretentie is het west-vlaams woord voor hoogmoed
124
Melomanen opgericht. Meteen werd een nieuwe maatregel in het leven geroepen, namelijk
dat elk werkend lid dat zou deelnemen aan een andere instrumentale of werktuigelijke
muziekmaatschappij, aanzien zou worden als ontslaggevend binnen de harmonie St.-Cecilia.
Deze nieuwe regeling werd in de eerstvolgende repetitie aan de leden bekend gemaakt.369
De daad werd dan ook meteen bij het woord gevoegd, toen men vaststelde dat een
werkend lid van de harmonie St.-Cecilia, een zekere Gustave Paret, zich in november 1876
had aangesloten bij de fanfare De Melomanen. Dat vormde dan tevens ook de bevestiging
dat er wel degelijk een nieuw muziekgenootschap werd opgericht. Nadat de heer Paret zich
voor het bestuur van de harmonie diende te verantwoorden en toegaf dat hij actief lid was
van de nieuwe fanfare, werd hij meteen ontslagen als lid van de harmonie St.-Cecilia.370
In de lokale kranten werd de kundigheid van het ander genootschap heel vaak afgebroken.
Wanneer in 1877 De Veurnaar een lofzang afstak over het katholieke fanfaregenootschap
De Melomanen en de juistheid van het uitvoeren van hun muziekstukken, reageert het
Advertentieblad meteen door te stellen dat de fanfare misschien wel een ‘pas redoublé’ kon
spelen, maar niet in staat was om een kundig en groot muziekstuk uit te voeren.
‘Om een muziekstuk uit te voeren, moet men muzikanten hebben. En zijn er wel muzikanten in
het fanfaren troepje? Zijn er onder de twintig Melomanen wel zes, die betamelijk muziek
kunnen spelen? Zijn er wel drie die kunnen solfiëren? Zijn er wel twee, die den fa-sleutel
kennen?’ Hierna werd dan de bekwaamheid van de harmonie St.-Cecilia geprezen en haar
uitstekende muzikanten.
Daarenboven verweet De Veurnaar St.-Cecilia ervan een politieke maatschappij te zijn,
terwijl het Advertentieblad dan weer net De Melomanen als een politieke vereniging
bestempelde, omdat zij een manifestatie van de katholieken muzikaal opvrolijkten.371
Een ingezonden artikel bespotte de fanfare door hun aangekondigd concert te bespreken.
Dat was namelijk volledig mislukt door een hevige regenval. De auteur bestempelde dit als
een straf van god, omdat de fanfare partijtwisten had doen ontstaan, vreedzame burgers
tegen elkaar had opgezet en het stadsbestuur belasterde.372
In december 1888 werd door een liberaal een artikel ingezonden naar het Advertentieblad,
waarin hij een avondfeest bij de Melomanen bekritiseerde. Hij zag het feest als een wereldlijk
feest, net iets wat door de katholieken en De Veurnaar voorheen sterk afgekeurd werd. Toch
zouden de Melomanen nu eveneens dergelijke avondfeesten en concerten geven, alsook
369 Koninklijke Harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering 1860-1909: vergadering april 1876 370 Koninklijke Harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering 1860-1909: vergadering november 1876 371 De Veurnaar: 18 juli 1877 + 21 juli 1877 372 Het Advertentieblad: 18 augustus 1877
125
bollingen, net zoals de harmonie St.-Cecilia.373 De Veurnaar reageerde onmiddellijk door een
gelijkaardig artikel te publiceren over hoe de harmonie St.-Cecilia haar patroonfeest had
gevierd. Dit gegeven werd sterk bespot: ‘Gelijk men ziet, ’t is de maatschappij van Sinte, dat
is heilige Cecilia, en al die liberalen, al die geuzen die zelfs ’s zondags naar de mis niet meer
gaan, die in hunne gazette boffen en stoffen met dood zonder biechte of berechten, die
vreemde sprekers doen komen om uit te vallen tegen Paus, Kerk, misse en biecht, al die
mannen vieren, ter gelegenheid van hun patroonfeest; zij hebben eene patroonesse, eene
sinte, eene heilige!!374
In de volgende nummers van de beide kranten werd over de twee muziekmaatschappijen
venijnig heen en weer geschreven. De klerikalen werden als ezels verweten, omdat ze
aannamen dat alle genootschappen, die een heilige of een patrones tot bescherming had,
ook katholiek dienden te zijn.375 Hierop werd door De Veurnaar niet meer gereageerd.
Enige tijd later, in mei 1889, werd opnieuw gespot met de Melomanen. Zij zouden de voorbije
zondag door de stad hebben gewandeld, waarbij de liberalen dachten dat dit was om een
serenade te geven aan het katholieke gemeenteraadslid en rechter René Degrave voor zijn
benoeming tot ‘Pro Ecclesia et Pontifice’. Toch was dit niet het geval en gaven ze
gewoonweg een serenade na de hoogmis.376
De aanklachten tegenover het andere muziekgenootschap liepen nog steeds verder op,
want in 1890 gaf het Advertentieblad dan weer kritiek op het repertoire van De Melomanen.
Het was namelijk zo dat ze voor twee concerten hetzelfde programma hadden gebruikt:
‘maar t’is waar, de brave jongens waren reeds zes maanden aan het studeren om die 5
stukjes min of meer aan te leren’.377
Gedurende de periode 1891-1898 is het alsof er in beide kranten een staakt-het-vuren werd
afgekondigd, want er zijn geen lasterende artikels tegenover de andere vereniging terug te
vinden. Dit kan waarschijnlijk verklaard worden, doordat de harmonie St.-Cecilia zich van dan
af niet veel meer binnen de stad vertoonde. De Veurnaar verdedigde ‘haar’
muziekgenootschap nog wel, door haar mooie prestaties in de verf te zetten. Hierbij haalde
ze aan dat De Melomanen een steeds grotere vooruitgang boekten, terwijl St.-Cecilia
achteruit ging.378 Vanaf 1899 zouden er in het liberale blad opnieuw artikels verschijnen, die
gericht waren tegen het andere muziekkorps. Zo vermelde Het Advertentieblad in 1899 een
artikel over het feit dat de leden in de fanfare De Melomanen enkel afkomstig waren van de
werkende klasse, die verplicht zijn zich lid te maken, terwijl de harmonie St.-Cecilia uit alle
373 Het Advertentieblad: 1 december 1888 374 De Veurnaar: 5 december 1888 375 Het Advertentieblad: 12 januari 1889 376 Het Advertentieblad: 18 mei 1889 377 Het Advertentieblad: 9 augustus 1890 378 De Veurnaar: 5 augustus 1891
126
standen van de bevolking bestond. Hierbij werd vooral de dwang aangeklaagd, die door de
klerikalen werd toegepast tegenover hun werkmansvolk.379
Verder werd ook nog de concertopvoering en het publiek van het Sasje-muziek, onderdeel
van de harmonie St.-Cecilia, geprezen terwijl de concerten van De Melomanen omschreven
werden als ‘misbaksels’ en hun toehoorders slechts ‘schavuiten’ waren.380 Heel vaak werd in
het Advertentieblad het niveau tussen de beide muziekmaatschappijen vergeleken. Het was
namelijk een feit dat de harmonie St.-Cecilia een hogere faam en bekendheid verwierf, dan
het stadsmuziek De Melomanen. St.-Cecilia had ook steeds kunnen beroep doen op hoog
gekwalificeerde dirigenten, die de harmonie muzikaal op topniveau brachten. De
Melomanen hielden zich eerder bezig met het opluisteren van processies, stoeten en
inhuldigingen.381
In 1906 bekritiseerde Het Advertentieblad De Melomanen bij hun afwezigheid op de viering
van de prijsdeling van de stadsmeisjesschool. Hierbij vroeg het blad zich af of het stadsmuziek
enkel een toelage verkreeg om in processies en op klerikale feesten te spelen, terwijl hun
toelage toch zowel door klerikalen als door liberalen betaald werd. Daarenboven ging het
om een stadsviering, waarbij het stadsmuziek toch diende aanwezig te zijn.382
In de daarop volgende jaren waren de betichtingen in de lokale kranten tegenover de
andere muziekmaatschappij tamelijk afgezwakt. Er werd nog wel kritiek gegeven, maar dat
was meestal het gebruikelijke commentaar op het niet aanwezig zijn op stedelijke feesten.
De reden voor deze afzwakking kan misschien gelegen zijn in het feit dat er in de laatste 10
bestudeerde jaren andere uitgevers en auteurs de artikels schreven, die dan ook minder
banden hadden met de muziekmaatschappijen. Het was wel nog steeds zo, dat de andere
zuil op politiek vlak en op vlak van het onderwijs sterk werd gehekeld. Het veroordelen van
de culturele verenigingen werd wat meer achterwege gelaten.
Toch zou voor bepaalde aangelegenheden ook regelmatig tegelijkertijd door de beide
muziekmaatschappijen zijn opgetreden binnen de stad. Zo speelden de harmonie St.-Cecilia
en de fanfare De Melomanen in 1886 beurtelings treurmarsen op de begrafenis van
Florimond Deetens, voorstander van de liberale verenigingen, maar tevens
gemeenteraadslid, waardoor het stadsmuziek ook op de plechtigheid aanwezig was .
Eveneens bij het bezoek van Prins Albert van België in 1903 traden beide verenigingen op.
Toen speelden de beide muziekmaatschappijen achtereenvolgens een concert op de kiosk
op de Grote Markt.383
379 Het Advertentieblad: 30 september 1899 380 Het Advertentieblad: 2 september 1899 381 D. DEHOLLANDER, Snippelingen uit het vroegere Veurne en ommeland, Veurne, onuitgegeven, sp., 1967 382 Het Advertentieblad: 18 augustus 1906 383 Koninklijke Harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering 1860-1909: vergadering mei 1903
127
5.8 Rivaliteit tegenover het Stadsbestuur
Niettegenstaande de harmonie al enkele wrijvingen had gekend met de
concurrerende muziekmaatschappij De Melomanen, was de samenwerking met het liberale
stadsbestuur als vanzelfsprekend telkens vlekkeloos verlopen. Het was pas vanaf 1885 dat de
conflicten tussen de twee zuilen pas echt oplaaiden. Na de machtswissel binnen de stad van
een liberaal bewind naar een katholiek stadsbestuur waren de eerste sporen van
tegenwerking al snel te constateren. Bij de aanstelling van de nieuwe katholieke
burgemeester Daniël Dehaene werd door vijf katholieke leden van de gemeenteraad (de
heren Cailliau, Degrave, De Spot, Demeester en Pil) via een brief aan de harmonie gevraagd
of ze wilden meewerken aan de feesten, die georganiseerd werden voor de inhuldiging van
de nieuwe burgemeester. De harmonie reageerde hierop door te stellen dat deze
uitnodiging een privé-aangelegenheid betrof en geen enkele officiële eigenschap
vertoonde. Het inhuldigingsfeest werd namelijk niet georganiseerd door het
gemeentebestuur. Het ging hier om een pure politieke manifestatie, waarbij de harmonie
vond dat ze hiertoe niet gemachtigd was. Daarenboven was geen enkele ondertekenaar
van de brief ook lid of erelid van de harmonie. Om deze redenen besloot ze niet deel te
nemen aan het inhuldigingsfeest van de nieuwe burgemeester.384
In juni 1890 was er opnieuw spanning tussen de harmonie en het stadsbestuur waar te
nemen. Het was namelijk zo dat de harmonie door het stadsbestuur per brief werd
uitgenodigd voor het festival op 24 augustus te Veurne. De harmonie had hiervoor een
speciale commissie opgericht, die bestond uit de voorzitter, de secretaris en de
penningmeester. Dit om inlichtingen in te winnen voor het festival, omtrent hun plaats in de
stoet en waar ze het concert dienden te spelen. Dit was volgens hen nodig om te weten
welke muziekstukken zij zouden ten gehore brengen. Hierop had de voorzitter persoonlijk
contact gezocht met de burgemeester, die hem echter vertelde dat het schepen Pil was,
die zich met de organisatie van het festival bezighield. Ook deze schepen kon omstreeks juli
nog niks meedelen omtrent de organisatie van het festival, omdat de geïnviteerde koning
nog geen bevestiging had gegeven. Op een 15-tal dagen voor het festival bleek de affiche
reeds in druk, met vermelding van deelname van de harmonie. De voorzitter was hier echter
zeer verwonderd over, aangezien hij geen enkel contact meer had gehad met het
stadsbestuur en ook geen inspraak had gehad in de organisatie van het festival. Hij haalde
aan dat de harmonie St.-Cecilia de titel koninklijk droeg en grote faam had verworven.
Daarenboven was de harmonie de oudste van het land. Daarom vond de voorzitter dat ze
zeker voor de fanfare De Melomanen moesten plaatsnemen. Het was dus niet voor de keuze
van de muziekstukken dat de harmonie wilde weten welke plaats ze in de stoet zou innemen,
384 Koninklijke Harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering 1860-1909: vergadering januari 1885
128
maar wel om voor de rivaliserende katholieke fanfare te kunnen plaatsnemen. Hierop vroeg
de voorzitter een nieuwe onderhandeling aan met het stadsbestuur. Na deze
onderhandeling bleek dat de eer van de harmonie bewaard bleef en dat ze effectief
deelnamen aan het festival. Hieruit kan geconcludeerd worden dat ze ook voor de fanfare
De Melomanen zouden plaatsnemen, niettegenstaande het niet zo expliciet vermeld
werd.385 Dit festival werd nadien in het Advertentieblad echter wel sterk bekritiseerd. Er waren
namelijk enkel een 30-tal katholieke muziekverenigingen uitgenodigd. Vooral de kostprijs van
het festival en de daaropvolgende eetgelegenheden, die volledig door de stadskas werden
betaald, werden door de liberalen in vraag gesteld. De Veurnaar stelde dan weer dat het
vaderlandse en onpartijdige feestelijkheden waren.386
Toch barstte de bom pas in januari 1891 toen de harmonie van het stadsbestuur een brief
kreeg, waarin stond dat de jaarlijkse subsidie aan de harmonie volledig en zonder reden zou
worden stopgezet. Het was zo dat de harmonie onder het liberale stadsbestuur in 1876 een
verhoging kreeg van haar jaarlijkse subsidie. Deze werd namelijk opgetrokken van 700fr. tot
800fr.387 Misschien ook niet toevallig net in het jaar dat er een katholieke fanfare werd
opgericht. De lokale katholieke krant De Veurnaar viel deze subsidie in 1877 aan, door te
stellen dat het een ware geldverkwisting en schande was om aan de harmonie een subsidie
van, volgens hen, 1200fr. te verlenen. Dit zou zo zijn omdat bepaalde personen, die in het
stadsbestuur zetelden, ook lid waren van de harmonie. Ook de oprichting van de katholieke
fanfare, waarbij gevreesd werd voor ledenverlies voor St.-Cecilia, zou een rol gespeeld
hebben.388 Het liberale Advertentieblad reageerde meteen door te stellen dat de subsidie
slechts 800fr. bedroeg en dat De Veurnaar dit maar al te goed wist.389 In 1884 klaagde De
Veurnaar opnieuw deze toelage aan en stelde dat ze deze graag had afgeschaft gezien,
niettegenstaande er ook katholieke verenigingen waren, zoals de Sodaliteit, die eveneens
een toelage van 800fr. verkregen. Volgens De Veurnaar verdienden zij deze toelage uit de
stadskas niet, omdat ze alleen maar ten goede kwam aan enkele liberalen.390 Het bedrag
van de toelage van St.-Cecilia werd bij de machtswissel in 1885 van een liberaal naar een
katholiek bewind uiteindelijk wel verminderd tot een jaarlijkse bijdrage van 500fr.391
In 1891 zou het stadsbestuur, dat toen nog steeds katholiek was, de jaarlijkse subsidie dus
volledig afschaffen. Hierop stuurde de harmonie echter een protestbrief naar het
stadsbestuur, waarin ze aanhaalde dat de harmonie sinds vele jaren door het stadsbestuur
werd gesubsidieerd. Daarenboven zou het vooral wegens haar titel van koninklijk, haar
waarde en haar anciënniteit zijn, dat deze beslissing uit jaloezie werd genomen. De harmonie 385 Koninklijke Harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering 1860-1909: vergadering juni 1890 386 Het Advertentieblad: 30 augustus 1890 + De Veurnaar: 4 september 1890 387 Koninklijke Harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering 1860-1909: vergadering december 1876 388 De Veurnaar: 18 juli 1877 389 Het Advertentieblad: 21 juli 1877 390 De Veurnaar: 5 januari 1884 391 Koninklijke Harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering 1860-1909: vergadering juni 1887
129
had namelijk altijd zijn taken tegenover het stadsbestuur vervuld en steeds waardig
geantwoord op brieven vanwege het stadsbestuur. Deze beslissing zou echter noch het
bestaan, noch de ontwikkeling van de vanaf heden vrije en onafhankelijke harmonie
aantastten. In naam van alle gelijkwaardige Veurnaars, die in feite de echte eigenaars
waren van de stadskas, in naam van de leden van de harmonie en in naam van de diensten
die ze al een halve eeuw had geleverd aan de stad, protesteerde de harmonie zeer krachtig
tegen deze bestraffende en onrechtvaardige maatregel van het stadsbestuur. Deze
protestbrief werd eveneens in Het Advertentieblad gepubliceerd, zodat de bevolking op de
hoogte zou zijn van de getroffen maatregel. Vanaf 1 januari 1891 zou de harmonie dus de
jaarlijkse toelage van 500fr. niet meer ontvangen omwille van politieke redenen, genomen
door een klerikaal stadsbestuur. Daarom werden er maatregelen genomen om de
harmoniekas wat aan te vullen. Er werd een brief rondgestuurd naar alle ereleden, waarbij
de situatie werd uitgelegd en waarbij gevraagd werd om een bijdrage te stortten van 15, 20,
30 of 40 frank. Hierop moesten ze dan een brief terugsturen, waarin ze vermelden welk
bedrag ze zouden bijdragen tot de financiën van de harmonie. In navolging van deze
maatregel, besliste de welgestelde voorzitter om bovenop zijn lidgeld van 25,80fr. de
gewezen jaarlijkse subsidie van 500fr. te betalen in plaats van het stadsbestuur. Alsof dit nog
niet genoeg was, zou de voorzitter ook alle uitzonderlijke uitgaven voor zijn rekening nemen,
zoals de aankoop van nieuwe instrumenten, banketten tijdens uitstappen, uitzonderlijke
concerten, enz. De harmonie zelf zou dan alle overige kosten betalen, voornamelijk de meer
gewone uitgaven. Op deze manier zou ze zich dan ook volledig onttrekken aan elke
plechtigheid of festiviteit, die door het stadsbestuur zou worden georganiseerd.392
Dat het afschaffen van de stadssubsidie de harmonie diep heeft geraakt, is goed op te
maken uit tal van maatregelen die de harmonie nam in de daaropvolgende jaren. Zo
besliste ze om met de jaarlijkse kermis het gebeuren niet meer te openen met een concert
zoals ze voorheen altijd had gedaan. Ze gaf nu een concert in de hof van de voorzitter. Het
traditionele volksconcert om de kermisweek te openen werd van dan af door de fanfare De
Melomanen verzorgd. Daarnaast werd ook het ochtendconcert dat enkele dagen later
plaatsvond en dat normaal in de openbare hof van de familie De Spot-Verwaerde werd
gehouden, georganiseerd in de tuin van de voorzitter. Ook hier werd dit ochtendconcert in
de hof van De Spot-Verwaerde vanaf toen uitgevoerd door de fanfare De Melomanen. Ze
besloot eveneens om niet deel te nemen aan festivals, die door het stadsbestuur werden
georganiseerd. Zo antwoordde ze in 1895 negatief op de uitnodiging van het stadsbestuur
om deel te nemen aan een festival te Veurne ter gelegenheid van de inhuldiging van enkele
publieke gebouwen, in de aanwezigheid van heel wat ministers. Als reden gaf ze op dat het
392 Koninklijke Harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering 1860-1909: vergadering januari-juni 1891
130
feest een politiek karakter vertoonde en georganiseerd werd door het stadsbestuur, dat haar
zonder enige reden de jaarlijkse subsidie ontnomen had.393
Zo ook weigerde ze om deel te nemen aan een stoet ter gelegenheid van de komst van de
bisschop van Brugge, de heer Waffelaert, in 1896, opnieuw met als reden, de afschaffing van
de subsidie door het stadsbestuur.394
In juli 1905 werd de harmonie uitgenodigd door de vereniging, die instond voor het
organiseren van wielerwedstrijden, om deel te nemen aan een dergelijk evenement in de
vorm van een muzikale bijdrage. Hiertegenover werd er door de ondervoorzitter de vraag
gesteld of het in feite wel gebruikelijk was, dat een harmonie op een dergelijk gebeuren zou
optreden. Daarom werd de uitnodiging negatief beantwoord met als reden, dat deze
wielerwedstrijden deel uitmaakten van de officiële feesten van het stadsbestuur en dat sinds
de afschaffing van de subsidies niet meer werd deelgenomen aan festiviteiten, die door het
stadsbestuur georganiseerd werden.395
Dat de tijden dan ook volledig veranderd waren, bleek uit de aanklacht van Het
Advertentieblad over de subsidie uit de stadskas van 1000fr. aan de Melomanen. Hiervoor
werden drie concerten op een jaar gegeven en verkiezingsfeesten opgeluisterd. St.-Cecilia
daarentegen zou voor minder geld, betere prestaties geleverd hebben. Toch was het
volgens de liberalen niet zo dat St.-Cecilia de subsidie nodig had, want ze bloeide als nooit
tevoren.396 Hieruit bleek dat de beide zuilen identiek tewerk gingen in hun bevoordeling,
maar ook hun aanklachten tegenover de concurrerende zuil. Toch is het opnieuw
overduidelijk dat het stadsbestuur zeer partijdig te werk ging: ‘Alles voor de klerikalen, niets
voor de liberalen’
Dit had tot gevolg dat er volgens Het Advertentieblad een groot verschil bestond tussen een
maatschappij die door de stad, een openbaar bestuur, wordt ondersteund en een andere,
die deze gunsten niet geniet. De eerste viel dan onder de bespreking van het publiek en de
tweede is volledig haar eigen baas en diende aan niemand verantwoording af te leggen.397
De Veurnaar wilde bewijzen dat de fanfare De Melomanen wel degelijk een grote bijdrage
leverde aan de stad en de subsidie van 1000fr. waardig was. Hiervoor gaf ze een opsomming
van de prestaties, die ze leverde voor de stad: het geven van concerten, processies en Te
Deums. Deze bezigheden werden natuurlijk volledig geminimaliseerd door Het
Advertentieblad, alsook de festivals waaraan De Melomanen deelnamen, die als politieke
aangelegenheden werden bestempeld.398
393 Koninklijke Harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering 1860-1909: vergadering juni 1895 394 Koninklijke Harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering 1860-1909: vergadering juni 1896 395 Koninklijke Harmonie St.-Cecilia, Verslagboek van de vergadering 1860-1909: vergadering juli 1905 396 Het Advertentieblad: 27 september 1899 397 Het Advertentieblad: 23 augustus 1900 398 De Veurnaar: 29 januari 1902
131
Het niet deelnemen van de harmonie St.-Cecilia aan de festiviteiten, die door het
gemeentebestuur werden ingericht, werd door De Veurnaar in 1902 ook niet in dank
afgenomen. Zij waren van oordeel dat de harmonie haar subsidies niet verloren had omdat
het stadsbestuur dit had ingetrokken, maar wel omdat de harmonie geweigerd had om aan
een festival georganiseerd in 1890 door het stadsbestuur deel te nemen.399 Niet verwonderlijk
kwam Het Advertentieblad hier sterk tegenop.
In de laatste bestudeerde jaren waren de aanklachten tegenover het stadsbestuur sterk
verminderd. Uiteindelijk kwamen de beide kranten ook telkens met dezelfde argumenten af
en aangezien de harmonie St.-Cecilia het contact met het stadsbestuur volledig had
verbroken, werd er nog maar weinig mee geconverseerd.
5.9 Besluit
Het is zeer opmerkelijk dat de verschuivingen, die plaatsvonden binnen het
verenigingsleven, heel mooi overeenkomen met de verschuivingen, die zich voordeden op
politiek vlak binnen de stad. Zo stond er gedurende de jaren 1870 een liberaal bewind aan
het hoofd van de stad, onder leiding van burgemeester Behaeghel. Een periode die voor de
harmonie zeer voorspoedig zou zijn en waardoor zij zou uitgroeien tot het stadsmuziek bij
uitstek. Wanneer ten gevolge van debatten omtrent het onderwijs zowel op nationaal als op
lokaal vlak een wisseling van de politieke macht plaatsvond en vanaf 1884 tot aan de Eerste
Wereldoorlog de katholieken in Veurne aan het hoofd van de stad stonden, begonnen de
tijden te keren voor de liberale verenigingen. De situatie viel in de beginperiode van de
machtswissel nog wel mee voor de harmonie St.-Cecilia, niettegenstaande de fanfare De
Melomanen nu wel het stadsmuziek werd. Toch zouden de spanningen uitmonden in een
climax in 1891, waar de harmonie besloot om elke samenwerking met het katholieke
stadsbestuur stop te zetten en volledig onafhankelijk te worden, zonder haar liberale
geaardheid te verloochenen.
De harmonie hield wel degelijk voet bij stuk wanneer ze stelde, dat ze geen deel meer wilde
uitmaken van festiviteiten georganiseerd door het katholieke stadsbestuur. Tot aan het einde
van de bestudeerde periode, 1914, zou ze vasthouden aan deze maatregel en waarschijnlijk
nog veel langer, daar dit niet door mij onderzocht werd, kan ik hierover geen sluitende
bevestiging geven. Vanaf 1891 zou de harmonie zich veel meer bezighouden met het geven
van concerten en het deelnemen aan festivals buiten de stad.
399 De Veurnaar: 20 augustus 1902
132
Hoofdstuk 6: Algemeen Besluit
De harmonie St.-Cecilia kende reeds een rijk verleden. Ze werd gesticht in 1822 en
verkreeg 10 jaar later tijdens de intrede van Leopold I de eervolle vermelding een
‘Koninklijke’ harmonie te zijn. Hiermee zou ze de oudste koninklijke harmonie zijn in België.
Gedurende haar geschiedenis zou ze heel wat voorzitters hebben gekend, die telkens een
prominente figuur in de stad Veurne waren. Vaak was de voorzitter tevens burgemeester van
de stad of zetelde hij in het stadsbestuur. Muzikaal zou de harmonie zich tot op een hoog
niveau kunnen manifesteren. Dit was hoofdzakelijk het gevolg van de vele vooraanstaande
dirigenten, die ze gedurende haar bestaan heeft gekend. Heel vaak stonden deze eveneens
aan het hoofd van een militaire linieregiment in het land. Gedurende haar bestaan hield de
harmonie, net zoals andere muziekmaatschappijen, zich vooral bezig met het geven van
concerten en serenades, het deelnemen aan festivals en concours en het verzorgen van
plechtige feestelijkheden, die door het stadsbestuur werden georganiseerd. Binnen de stad
Veurne, maar ook in het hele land, genoot de harmonie een grote faam door haar
geleverde prestaties.
Aansluitend met de culturele aangelegenheden in een stad, speelde ook de politiek op
lokaal vlak een zeer belangrijke rol.
In Veurne was het zo dat de liberalen gedurende het begin en het midden van de 19de eeuw
steeds de meerderheid hadden binnen de gemeenteraad, net zoals op nationaal vlak. Dit
had tot gevolg dat ook het culturele leven volledig floreerde. Heel wat liberale verenigingen,
zoals de rederijkerskamer, het zangkoor, de schuttersgilde, bolders, vinkeniers, maar ook de
harmonie, kenden een vruchtbaar bestaan. Ze werden namelijk allemaal financieel
ondersteund door het liberale stadsbestuur. Daarenboven was het eveneens opmerkelijk dat
heel wat politieke prominenten deel uitmaakten van de vereniging, meestal als bestuurslid of
erelid. Vaak schonken ze persoonlijke donaties of hielpen ze de feesten en vieringen
financieren. Dit had natuurlijk dan ook zijn weerslag in het stemgedrag van de bevolking,
voor wie het verenigingsleven de uitlaatklep was bij uitstek. Doordat de liberale politiekers via
het verenigingsleven hun steun verleenden aan de bevolking, kon er in de stad dan ook
gedurende een lange periode een liberaal bewind zegevieren.
De weinige katholieke verenigingen in Veurne hadden minder succes. Zij dienden te
overleven van privé-geldschieters, aangezien het liberale stadsbestuur hen niet financieel
onderhield. Daarenboven was het zo dat de geestelijkheid helemaal niet positief stonden
tegenover het cultureel vermaak. Veel concerten, toneelvertoningen of bollingen werden
achteraf namelijk gevolgd door een bal, drinkgelegenheden of danspraktijken, wat niet
binnen de lijnen van de katholieke zedelijke voorschriften viel. Hierover werd er in de lokale
kranten dan ook dikwijls kritiek geuit. Daarenboven werd er door de klerikalen ook hevig
133
geprotesteerd tegenover de herbergiers, die aan de basis lagen van het onzedelijk gedrag
door het schenken van alcohol aan de bevolking. Het was dan ook niet verwonderlijk dat
heel wat herbergiers aanhanger waren van de liberale zuil.
Wanneer de liberale verenigingen steeds meer aanhang verwierven, wat natuurlijk ook op
politiek vlak tot uiting kwam, zagen de katholieken in dat er een tegenoffensief moest
worden gelanceerd. Het was in de jaren 70 van de 19de eeuw, dat heel wat katholieke
verenigingen werden opgericht, om weerwerk te bieden aan de overheersende liberale
maatschappijen, en op deze manier ook meer greep te krijgen op het politieke leven in de
stad. Zo werd er in 1876 ook een nieuw muziekgenootschap opgericht, de katholieke
Melomanen. Binnen de stad zorgde dit natuurlijk voor enige spanningen, want natuurlijk
werden er wel een aantal muzikanten gerekruteerd uit de liberale harmonie St.-Cecilia, maar
toch verliep de rivaliteit in deze beginperiode tamelijk rustig. Het was ook zo dat tot dan toe
de notabelen in de stad heel vaak samen het bestuur in openbare instellingen waarnamen,
niettegenstaande de liberalen altijd over een ruime meerderheid beschikten. Zo is ook te zien
in de ledenlijsten van de harmonie St.-Cecilia, dat heel wat katholieke vooraanstaanden als
erelid waren opgenomen, zoals de latere katholieke burgemeester Daniël Dehaene.
Wanneer echter naar het einde van de jaren ‘70 de spanningen naar aanleiding van de
schoolstrijd steeds meer toenamen, begonnen de liberalen de katholieken binnen hun
bestuur te wantrouwen en stelselmatig aan de deur te zetten. Rond 1880 was de
verdeeldheid op politiek vlak compleet, zowel nationaal als lokaal. Deze situatie
manifesteerde zich dan ook binnen alle aspecten van het maatschappelijke leven, dus ook
binnen de culturele verenigingen, die nog meer als politiek rekruteringsorgaan en electoraal
middel werden ingezet. Wanneer in 1884 de katholieken in Veurne, net zoals op nationaal
vlak, een grote politieke overwinning boekten, vooral als gevolg van de debatten rond het
onderwijs, keert de situatie volkomen voor de liberale verenigingen. Van dan af hangen ze af
van een katholiek stadsbestuur, die nu vooral de katholieke verenigingen bevoorrechte. De
fanfare De Melomanen werd tot nieuw stadsmuziek uitgeroepen, waar voordien de
harmonie St.-Cecilia dit steeds geweest was. De spanningen tussen de beide
muziekmaatschappijen liepen steeds hoger op, niettegenstaande er nooit sprake is geweest
van fysiek geweld of uitscheldtirades. Wel werd door de harmonie St.-Cecilia vaak gewezen
op hun faam, die ze verworven hadden sinds hun ontstaan. Ze waren namelijk een elitair
genootschap, dat ruime bekendheid genoot over heel België. Daarenboven werd ook vaak
hun anciënniteit als motief naar voor geschoven, waarbij ze sinds 1822 de muzikale tonen
binnen de stad verzorgden, daar waar de fanfare De Melomanen nog geen tien jaar
bestond. Natuurlijk was ook hun koninklijke titel een reden om het genootschap toch wel
enige krediet te geven binnen de stad. Dit alles was, volgens de harmonie, wel degelijk een
reden waarom ze toch wel een beter aanzien binnen de stad verdiende dan haar
concurrerend muziekgenootschap. Vaak eiste ze dan ook in stoeten, dat ze voor de fanfare
134
zou plaatsnemen. Hoe de fanfare De Melomanen tegenover de oudere en liberale harmonie
stond, is moeilijk te achterhalen, aangezien het bronnenmateriaal van deze culturele
vereniging in de loop der jaren verloren is gegaan. Niettegenstaande er bij de
muziekgenootschappen zelf wel een rivaliteit te bespeuren viel, maar niet tot verbale
provocaties werd overgegaan, was dit allerminst het geval in de lokale kranten. Veurne
beschikte namelijk over twee lokale kranten, één van de liberale zuil en één van de
katholieke. In deze kranten werden de culturele verenigingen van de andere zuil dan ook
vaak beschimpt, bespot en bekritiseerd. Dit toont dan weer aan dat bij de bevolking de
rivaliteit tegenover de andere zuil wel fel aanwezig was en de Veurnse samenleving dan ook
sterk verzuild was. Dat de artikels, die gericht waren tegenover het ander
muziekgenootschap, in deze kranten wel sterk rivaliserend naar voor kwamen, is ook te wijten
aan het feit dat de uitgevers en de schrijvers deel uitmaakten van de
muziekgenootschappen. Dit is alleszins het geval voor het liberale Advertentieblad en de
harmonie St.-Cecilia. Of de uitgever van de katholieke Veurnaar ook deel uitmaakte van de
fanfare De Melomanen, kan niet met zekerheid gezegd worden, aangezien de ledenlijsten
van de fanfare niet meer voorhanden zijn. Nochtans was het wel gebruikelijk dat een
uitgever, die toch een vooraanstaande positie bekleedde binnen de stad, dan ook
aanhanger was van verenigingen, die tot zijn zuil behoorden. Dit gegeven wijst er natuurlijk
wel op, dat er binnen de muziekmaatschappijen wel degelijk hevige concurrentiegevoelens
aanwezig waren, iets wat natuurlijk niet zo sterk tot uiting kwam in de officiële
archiefbronnen.
De relatie van de harmonie St.-Cecilia met het katholieke stadsbestuur werd ook steeds
grimmiger. Vanaf het aan de macht komen van de katholieken werd de jaarlijkse subsidie
meteen een heel stuk verlaagd. Daarnaast werden liberale feesten ook steeds geboycot
door op het zelfde moment een feest te laten doorgaan, georganiseerd door het katholieke
stadsbestuur. Toen de spanningen in 1891 hun hoogtepunt bereikten, werd de toelage aan
de harmonie volledig afgeschaft. Volgens de harmonie zelf gebeurde dit zonder enige
reden, het stadsbestuur vond echter dat de harmonie te vaak verstek gaf bij stedelijke
plechtigheden. Dit gaf de doorslag voor de harmonie om voortaan volledig vrij en
onafhankelijk van het stadsbestuur door het leven te gaan. Hierbij kon de harmonie rekenen
op een zeer welstellende voorzitter, die de harmonie financieel volledig heeft recht
gehouden. Van dan af trok ze zich dus ook niet veel meer aan van de stedelijke
plechtigheden en hield ze zich vooral bezig met het geven van concerten in andere steden
en het deelnemen aan festivals of concours. De spanningen tegenover het andere
muziekgenootschap bleven echter wel bestaan, tot zeker tot het begin van de 20ste eeuw.
Vanaf 1905 werd er nog maar weinig aandacht besteed aan het concurrerende
muziekgenootschap in beide lokale kranten, niettegenstaande de spanningen tegenover de
andere zuil nog steeds in grote mate aanwezig waren. Volgens mij kan dit verklaard worden,
135
doordat de oorspronkelijke prominente uitgevers overleden waren en hun opvolgers minder
betrokken waren binnen de muziekverenigingen. Aangezien de harmonie zich ook niets meer
aantrok van de stedelijke aangelegenheden, zou ook de rivaliteit met het stadsmuziek hen
niet meer deren. Dat was ten minste af te leiden uit de artikels in de lokale kranten. Wel kan
met zekerheid gezegd worden dat de afschaffing van de subsidie door het stadsbestuur de
harmonie emotioneel diep had geraakt, want vaak wordt er in de bronnen hierop nog
teruggekomen, tot ver in de 20ste eeuw.
Dit alles toont aan dat een muziekmaatschappij, als culturele vereniging wel degelijk een
heel belangrijke rol speelde binnen de stad, zowel op cultureel, sociaal en politiek gebied
gedurende de bestudeerde periode. Ze stond in voor de culturele bijdrage van de
bevolking, die in deze periode de muzikale tonen van een muziekvereniging zeker wist te
appreciëren. Het was voor hen de ideale manier om hun populaire deuntjes te horen te
krijgen, want radio, platendraaier of jukebox bestonden immers nog niet. Daarenboven
zorgden de vele concerten, festivals en concours binnen de stad wel degelijk voor het
samenbrengen van de bevolking, wat dan weer het sociaal samenzijn versterkte. Dit vormde
in feite de bijdrage van de muziekmaatschappij naar de bevolking toe. Toch werd er ook
binnen een muziekmaatschappij een grote bijdrage geleverd op cultureel en sociaal vlak
naar de eigen leden toe. Van jongsaf kon men zich in de muziekmaatschappij cultureel
gaan scholen door het aanleren van notenleer en het bespelen van een instrument, wat
tevens voor heel wat ontspanning zorgde na de dagtaak. Daarenboven zorgden zowel de
repetities en concerten, maar ook de bals, banketten en uitstappen voor een sociale
interactie tussen de leden onderling.
De politieke bijdrage van een culturele vereniging werd hierboven eveneens al aangetoond.
De muziekmaatschappij vormde net als alle andere verenigingen in de stad een uitstekend
middel om het stemgedrag van de bevolking te beïnvloeden. Het is dan ook niet
verwonderlijk dat, nadat de katholieken eveneens hun verenigingen begonnen op te
richten, ze een weinige tijd later ook de politieke macht konden verwerven. Dit alles is vooral
ook door de invloed van de plaatselijke politieke leiders, die hun macht in de culturele
verenigingen manifesteerden door zich lid te maken van de verenigingen van hun zuil. Dit
bleek het ideale middel om de bevolking te overtuigen van hun politieke zuil. Wanneer deze
verzuiling in de bestudeerde periode de volledige samenleving had beheerst en ook de
culturele verenigingen binnen hun politieke zuil had onderverdeeld, was het dan ook niet zo
verwonderlijk, dat wanneer in 1970 de verzuiling binnen de samenleving tot een einde kwam,
de katholieke fanfare De Melomanen zich in datzelfde jaar gewoonweg fusioneerde met de
liberale harmonie St.-Cecilia. Nog geen eeuw later schuiven twee voormalig politiek sterk
rivaliserende verenigingen alle politieke spanningen opzij, om samen zich volledig te wijden
aan de muziek.
136
Ik ben er mij van bewust, dat deze masterscriptie geen grote vernieuwingen aan het licht
heeft gebracht en dat het enkel een microstudie is van reeds bestaande algemene
onderzoeken binnen het thema van de amateuristische muziekverenigingen en de daarmee
gepaard gaande politieke verzuiling. Toch hoop ik, dat mijn studie een zekere bijdrage kan
leveren op lokaal vlak en een meerwaarde zal betekenen voor de Harmonie St.-Cecilia.
137
Bijlage Bijlage 1:
Het vaandel van de Koninklijke Harmonie St.-Cecilia
138
Bijlage 2 :
Op deze affiche werd een concert onder leiding van dirigent Van Herzeele aangekondigd onder het voorzitterschap van Gustave Desmedt.
139
Bijlage 3:
Een concert door Het Sasje-Muziek, onderdeel van de Koninklijke Harmonie St-Cecilia
140
Bijlage 4:
Het reglement met betrekking tot de militaire kledij, dat in 1900 werd ingevoerd.
141
Bijlage 5:
Deze affiche kondigde een 3-tal concerten aan tijdens de zomermaanden van 1909, die telkens doorgingen in de tuin van de voorzitter Andries-Van Severen. Daarnaast stond ook een uitstap naar Duinkerke op het programma, waar eveneens een concert zou worden gegeven.
142
Bijlage 6:
Deze affiche kondigde het liefdadigheidsconcert aan, dat door de harmonie samen met de Rhetoricagilde en de koorzangerskring werd gegeven, ten voordele van de slachtoffers van de ramp te Koksijde in 1910.
143
Bijlage 7:
Op deze affiche werd het concert aangekondigd, die de harmonie in de hof van de casino te Dinant zou geven, tijdens hun driedaagse reis op 13, 14 en 15 augustus 1899
144
Bijlage 8:
Op deze flyer wordt een carnavalbal aangekondigd voor het jaar 1904. Hierop is te zien hoe de drie bevriende maatschappijen St.-Cecilia, Rhetorica en de Vereenigde Vrienden, samen met hun voorzitter in de zaal van de harmonie carnaval zullen vieren.
145
Inhoudstabel
Voorwoord 1
Inleiding 2
1. Probleemstelling en methodologisch onderzoek 2
2. Bibliografie 4
2.1 Archiefbronnen 4
2.1.1 Openbare archieven 4
2.1.2 Private archieven 4
2.1.3 Periodieken 4
2.1.4 Foto archief 4
2.2 Literatuurlijst 5
Hoofdstuk 1: Historische voorstelling van de stad Veurne 9
1.1 Geografische ligging 9
1.2 Historisch overzicht 10
1.3 Een schets van het leven te Veurne gedurende de tweede helft van de
19de eeuw – begin 20ste eeuw 14
1.4 Het culturele leven te Veurne gedurende de periode 1870-1914 17
1.4.1 De koninklijke rederijkerskamer ‘Arm in de Beurs en van zinnen Jong’
1.4.2 De St.-Sebastiaansgilde of de handboogschutters 19
1.4.3 De Sodaliteit van de Gekruisigde Zaligmaker 21
1.4.4 De koorzangerskring ‘De Vereenigde Vrienden’ 21
1.4.5 De St.-Jorisgilde of kruisboogschutters 22
1.4.6 De koorzangerskring St.-Cecilia 23
1.4.7 De rokersgilde ‘Verzet na ’t werk’ 23
1.4.8 De maatschappij van Blinde Vinken ‘ ’t Vogelgezang is de stem van
ons Vermaak’ 24
1.4.9 De hengelaars ‘De Onafhankelijke Lijnvisschers’ en ‘De Vrije
Lijnvisschers’ 24
1.4.10 De duivengilden ‘Nut en Vermaak’, ‘De ware liefhebbers zonder Vrees’
en ‘Saint-Esprit’ 24
1.4.11 De maatschappij ‘De Kegelbolders’ 24
1.4.12 De Handels- en Nijverheidskamer 24
146
1.4.13 Oud-militairenvereniging ‘De Leopoldisten’ 24
1.4.14 Gespaarzaamheidskringen 24
1.4.15 De ‘Vlaamsche Lettergilde’ 25
1.4.16 Het Willemsfonds 26
Hoofdstuk 2: De Muziekvereniging 27
2.1 Het ontstaan van de blaasmuziek 27
2.2 De oorsprong van de harmonieën en fanfares 29
2.3 Harmonies en fanfares in Vlaanderen 30
2.4 De amateuristische muziekvereniging sociologisch doorgelicht 32
2.5 De organisatie binnen de muziekvereniging 34
Hoofdstuk 3: De Koninklijke Harmonie St.-Cecilia Veurne 35
3.1 De historie van de harmonie 35
3.1.1 Van het ontstaan tot 1870 35
3.1.2 Van 1870 tot aan de Eerste Wereldoorlog 38
3.2 Samenstelling en werking van de vereniging 51
3.2.1 Schematisch overzicht van het bestuur sinds 1870 57
3.3 Het repertoire 69
3.4 Het Ceciliafeest 72
3.5 Concerten en uitstappen 73
3.6 Festivals 79
Hoofdstuk 4: Schets van de politieke situatie 84
4.1 België tot aan de Eerste Wereldoorlog 84
4.2 Een overzicht van de Gemeentewetgeving van 1830-1914 90
4.3 De Veurnse politiek tot aan de Eerste Wereldoorlog 92
Hoofdstuk 5: De politieke verzuiling 106
5.1 Voorstelling van het concept ‘Verzuiling’ 106
5.2 De concurrerende muziekmaatschappij ‘De Melomanen’ 109
5.3 De Media 111
5.3.1 Het Advertentieblad 111
5.3.2 De Veurnaar 114
5.4 De concurrentiestrijd 116
147
5.5 Netwerkvorming 117
5.6 Lasterende naamgeving 123
5.7 Rivaliteit tegenover de andere muziekmaatschappij 123
5.8 Rivaliteit tegenover het Stadsbestuur 127
5.9 Besluit 131
Hoofdstuk 6: Algemeen Besluit 132
Bijlagen 137