Transcript
Page 1: Arts tussen bedstee en computer
Page 2: Arts tussen bedstee en computer

2

Auteur Ad FrazaEindredactie Ton Thelen

Fotografie Piet Kuppens p. 60, 178, achterzijde omslagVormgeving Jos Biemans

Drukkerij Van Helvoort, Gemert

Page 3: Arts tussen bedstee en computer

3

Arts tussen Bedstee en ComputerAd Fraza

Herinneringen aan mijn huisartsenpraktijk1953 een tijdsdocument 1993

april 2012

Page 4: Arts tussen bedstee en computer

4

In dankbaarheid en goede herinnering draag ik dit boek op aan de leden van de maatschap te weten: Frans Suijs, Lidwien Bernsen en Hans Willemsen. Ad Fraza

Dit verhaal, een boeket waarmee de schrijver in al zijn kleurigheid binnenkomt. Truce

Page 5: Arts tussen bedstee en computer

5

Onlangs kreeg ik op ons ‘sneeuw’-weekend in Sauerland, dat wij dit jaar ( 2010) voor de derde keer met ons groot gezin vierden, van mijn oudste zoon en collega-huisarts Lucas, mede namens alle kinderen, voor mijn 77e verjaardag, het boek mijnheer Doktoor. Verhalen over leven en dood, leven en lust van 1937-1964 in Vlaanderen, van Peter Vandekerckhove. Het verhaalt op bewogen en speelse wijze de herinneringen en wederwaardigheden van vele Vlaamse huisartsen in de periode van vóór mijn tijd. Terwijl ik het las, en mijn vrouw Truce ook mee genoot, moesten we vaak lachen om de talrijke anekdotes waarvan wij er veel herkenden. Daarnaast waren we ook geroerd door de treffende beschrijvingen.Helaas heb ik vrijwel niets opgeschreven uit mijn praktijkjaren, en dat had meerdere redenen. Vrijwel alle gesprekken in de spreekkamer hadden een besloten karakter, wat nog versterkt werd door de geheimhoudingsplicht. Als er al momenten waren, die een anekdotische waarde hadden, dan was dat hoogstens op dàt moment het geval, maar als je het zou opschrijven, werd het uit zijn verband gehaald en was het voor de lezers niet meer interessant.

Na het lezen van bovengenoemd boek is toch de behoefte ontstaan om wat op te schrijven over mijn jaren in de praktijk. Ik hoefde de knop maar om te zetten en de film begon te lopen. Soms denk ik: “heb ik dat allemaal werkelijk meegemaakt”, het grenst af en toe aan een droom. Tussen de diverse hoofdstukken heb ik wat anekdotes gestrooid als verbinding tussen theorie en praktijk.

Page 6: Arts tussen bedstee en computer

6

Achtergrond, het nest waaruit ik kom

Voorafgaand aan mijn belevenissen geef ik wat achtergrondinfor-matie over mijn nest van herkomst. Ik werd op 31 januari 1933 in Utrecht geboren, als vijfde van de zeven kinderen, vier meisjes en drie jongens, die opgroeiden in ons huis aan de Parkstraat nr. 10. Van de crisisjaren kan ik mij vrijwel niets herinneren. De geboorte van het prinsesje Beatrix op mijn vijfde verjaardag was een onvergetelijk feestelijke dag met alleen maar héél veel vlaggen.

Mijn vader was rond 1922 als boekhouder zijn werkzaamheden begonnen op de Stichtse Olie en Lijnkoekenfabriek, gelegen in de wijk Oog in Al. Mijn moeder bestuurde ons grote gezin met voortvarendheid, en was de spil in het huishouden, waar zij met haar gevoel voor humor en haar kookkunst, een sfeer maakte waaraan latere vrienden nog steeds goede herinneringen hebben. We hadden een open huis, waar iedereen welkom was. Toen mijn ouders trouwden, was mijn moeder wettelijk verplicht haar baan als handwerklerares op te zeggen. Helaas was haar gezondheid, door klachten van reumatisch degeneratieve aard, een voortdurende bron van aandacht en zorg voor vader en ons allemaal. We hebben eigenlijk nooit een gezonde moeder gekend. Ondanks haar zonnige karakter speelden haar lichamelijke gebreken op de achtergrond altijd mee. In het weekend trok vader er met ons op uit. We fietsten dan naar Oud Valkenveen, waar we genoten van de speeltuin en het pootje baden in het IJsselmeer. Ook kersen eten in de boomgaarden rond Utrecht, in Cothen en Bunnik, waren ’s zomers een must. We namen dan steevast een bennetje (een afgesloten mandje) met kersen voor het thuisfront mee. Vader hield van tuinieren, planten en bloemen. Ook op zaterdagmorgen ging hij zoals gewoonlijk met de fiets naar kantoor, belde om een uur of een naar huis, waarna

Page 7: Arts tussen bedstee en computer

7

een van ons naar de bloemenmarkt op het Janskerkhof ging om de inkoop mee op te halen. Een andere keer, midden zomer, maakten we met moeder, haar zus Martha en de verzamelde kroost een uitstapje met de Zeister tram, een begrip in Utrecht. Deze tram had in de zomer open coupés, hetgeen een feestelijke uitstraling had. Vanaf de Biltstraat gingen we naar Zeist, waar we de hele dag speelden in de speeltuin Het Jagertje. Groter wordend verkenden we per fiets de Utrechtse Heuvelrug met een bezoek aan de piramide van Austerlitz als hoogtepunt.

Ook de 10e mei 1940, een prachtige lentedag, waarop de Duitsers ons land binnenvielen, de koningin haar volk via de radio toesprak, en de oorlog een feit werd, staat nog vers in mijn geheugen. De Nederlandse Leeuw ging voor onbepaalde tijd ondergronds. Alle ontberingen hadden in de jaren die volgden hun dieptepunt in de hongerwinter van 1944-1945. Kort daarvoor moest mijn oom onderduiken, waardoor zijn hele gezin, mijn tante Martha met ook zeven kinderen, bij ons kwamen inwonen. Het was de periode van improviseren en zorg om te overleven. In die bewuste hongerwinter zaten wij met veertien kinderen en onze ouders vrijwel opgesloten in ons huis. Mijn oom Jo, een optimist van nature, speelde geweldig piano, zonder bladmuziek, en hielp door zijn muzikale ondersteuning de stemming en de moed er in te houden. Door de kinderuitzending in begin februari 1945, kwamen mijn jongere zus Juul (9 jaar), ik (12 jaar), en drie neven, enkele weken voordat de IJsselovergangen op 1 maart werden afgesloten, veilig bij onze pleegouders in Mariënheem aan. Het was een ingrijpende gebeurtenis zowel voor ons kinderen als voor onze ouders. Er was geen enkele informatie over onze uiteindelijke bestemming.

Na de oorlog in 1947 verhuisden wij naar de Van Hogendorpstraat, waar we in een riant herenhuis, zoals dat in die tijd genoemd werd, veel meer ruimte hadden en ieder van ons een eigen kamer kreeg.

Page 8: Arts tussen bedstee en computer

8

Mijn vader was een zorgzame, soms ook een strenge, rechtvaardige en zeer gelovige man, die hard werkte voor zijn gezin om ons groot te krijgen en zelfstandig te laten opgroeien. Hij was van mening dat de jongens een middelbareschooldiploma en de meisjes minstens een mulodiploma moesten halen, en stimuleerde en inspireerde ons met zijn voorbeeld. “Jongen ga wat doen, ga je ontwikkelen”, of: “wat je doet, doe dat goed en geen half werk”, waren uitspraken die regelmatig over ons werden uitgestrooid.

In de periode, direct na de bevrijding, begon het uitvliegen. Mijn oudste zus Thea (1) ging in 1945 de verpleegstersopleiding volgen, enkele jaren later gevolgd door zus Nan (3) die ook voor de verpleging koos. Het Antoniusziekenhuis waar zij hun opleiding volgden, lag vlak bij ons huis aan de andere kant van het Wilhelminapark. Mijn broer Wim (2), ging in 1949 geneeskunde studeren. Zus Jeanne (4) leerde haar toekomstige echtgenoot kennen en emigreerde in 1953, een jaar nadat haar verloofde al was geëmigreerd. Zij vertrok per boot uit de Rotterdamse Jobshaven, voor een zes weken durende tocht naar Nieuw-Zeeland. Ik zelf was nummer 5. Na mij kwam mijn zus Juul (6), die ook voor de verpleging koos, en later in de wijkverpleging haar ambities waarmaakte. Tot slot mijn broer Hans (7), die na de middelbare school een opleiding op de Hogere Textiel School in Enschede volgde en zijn studie als econoom in Rotterdam afrondde. Uiteindelijk kozen vijf van de zeven kinderen voor een medische loopbaan, in leidinggevende functies, samen goed voor ruim 150 jaar medische zorgverlening.

Vader had door de jaren heen zijn accountantsdiploma behaald, en werd benoemd tot onderdirecteur van ‘zijn’ S.O.L. (Stichtse Olie en Lijnkoekenfabriek). Als lid van de Nederlandse Broederschap van Accountants heeft hij het nog meegemaakt dat hij de titel registeraccountant mocht voeren. Het was de kroon op een jarenlange inzet en volharding in zijn werk.

Page 9: Arts tussen bedstee en computer

9

Eigen historie, naar studiekeuze aan deUtrechtse Universiteit

In het voorjaar van 1953 was ik als soldaat van de Lichte Luchtdoel Artillerie afgezwaaid. Mijn vader had als overbruggingsperiode naar een eventueel te volgen studie, een stage voor mij geregeld op de Twentsche Bank, in het statige pand op het Janskerkhof in Utrecht. Wij hadden in die tijd een eerste auto, een Austin (L-7454).Vader had geen rijbewijs, zodat ik tot huischauffeur van de familie gebombardeerd werd. Dagelijks bracht ik hem naar zijn kantoor op de S.O.L., een coöperatie van veehoudende boeren rond Utrecht. Vervolgens reed ik naar ‘mijn kantoor’ op de Twentse Bank. Het was in die tijd nog mogelijk om de auto gewoon bij de Janskerkte parkeren. Ik voelde mij van het begin af aan in het bankwezen duidelijk niet op mijn plaats, en wel in die mate dat mijn motivatie om te gaan studeren met de dag duidelijker werd. Mijn eerste keuze voor diergeneeskunde was ongetwijfeld mede bepaald door mijn hongerwinterervaringen bij de boeren in Salland. De korte periode van begin februari tot juli 1945, die ik op de boerderij bij de familie Heuvink in Mariënheem (gemeente Raalte) doorbracht, hield mij niet alleen in leven, maar zou ook zijn invloed hebben op de rest van mijn leven en mijn denken en doen blijvend beïnvloeden. Ik viel letterlijk op een cruciaal moment uit mijn vertrouwde wereld. Gezien het voorbeeld van mijn oudste broer Wim, dacht ik ook aan de mogelijkheid om geneeskunde te gaan studeren. Geneeskunde leek mij erg moeilijk, bovendien hield het proces rond het sterven mij erg bezig. Hoe moest je daar mee omgaan, als je geen mogelijkheid tot genezen meer zag, wat dan? Daarnaast kwam de psychiatrie niet uitnodigend, maar eerder bedreigend op mij over. Het werd ‘dus’ diergeneeskunde, maar na driekwart jaar kwam toch de twijfel, waarna ik na het eerste studiejaar – de propedeutische examens waren identiek – alsnog besloot om over

Page 10: Arts tussen bedstee en computer

10

te schakelen naar geneeskunde. Toen ik eenmaal de stap gezet had, voelde ik me bevrijd en ook later als een vis in het water. Ik was leergierig en zeer gemotiveerd, mede omdat ik 22 jaar was, toen ik aan de studie begon. Een van mijn uitspraken destijds luidde, dat je om dokter te worden niet erg intelligent hoeft te zijn, maar wel over uithoudingsvermogen en zitvlees moet beschikken. Het was na mijn middelbareschoolervaringen een verademing. Later bleek dat het proces rond geboorte en dood, evenals de psychiatrie, mij extra boeiden. Ik werd op aanraden van broer Wim lid van de studentenvereniging Veritas, waar ik door mijn diensttijd, ouder dan de meeste van mijn 150 jaargenoten, zeer goede jaren met ernst en leut doormaakte. Onze jaarclub ‘Lucullus’ is tot op heden een vriendenkring gebleven, met de afgelopen jaren weer een jaarlijks ontmoeten. Truce en ik waren beiden aangekomen in het jaar 1955. Na de groentijd zat Truce al spoedig in het eerstejaarsbestuur en schreef de notulen van de vaak hilarische verlopende eerstejaarsvergaderingen met verve en veel fantasie. Zij was een en al enthousiasme en was betrokken bij het organiseren van zomerkampen in Schoorl en Texel. Beide kampen maakte ik ook mee. Er werden overdag meerdere voordrachten gehouden over de meest uiteenlopende vaak filosofische onderwerpen. Ik herinner me een voordracht van prof. Linschoten, een veelbelovend psycholoog, die helaas enkele jaren later overleed. Ook schrijvers (Anton Koolhaas) en beeldend kunstenaars waren present. Tijdens het bereiden van de maaltijden, en in de natuurlijke wandelgangen, werden sterke verhalen afgewis-seld met onder andere tekenen en sport.

In het najaar van 1957 moest ik een week voor herhalingsoefeningen in militaire dienst. Enkele maanden daarvoor, in de maand April, werd Joeri Gagarin als eerste Russische astronaut in de Spoetnik gelanceerd. Vlak voor dit wapenfeit, dat internationaal een grote impact had, verkondigde prof. Jongbloed, hoogleraar fysiologie, die ook als adviseur aan de luchtmachtbasis op Soesterberg verbonden

Page 11: Arts tussen bedstee en computer

11

was, ons op zijn college dat het de eerste tientallen jaren onmogelijk zou zijn om een ruimtevaartuig buiten de dampkring te brengen, Dit werd onmogelijk geacht omdat daar een geweldige hoeveelheid zeewier nodig zou zijn voor de zuurstofvoorziening. Terug van de militaire exercitie heeft Truce mij eenmaal in mijn legeruniform gezien. Op 23 december 1957 (de langste nacht), nadat we in de schouwburg het stuk Potash en Perlemoer hadden gezien, sloeg de liefdesvonk tussen ons over.

Ons prille geluk werd op de proef gesteld toen enkele maanden later, in maart 1958, bij mij longtuberculose werd vastgesteld. Ik moet het in militaire dienst hebben opgelopen, door een medesoldaat die achteraf de bron van de besmetting was. Van de één op de andere dag was ik van gezonde jonge man tot ‘teringlijder’ getransformeerd. Tuberculose was in die tijd en de jaren daarvoor niet zo maar een aandoening, maar werd altijd in verband gebracht met slechte leefomstandigheden en onvoldoende zorg. Het was beladen met een sociaal taboe. Op 10 april, de dag van de opening van de Wereldtentoonstelling in Brussel, dook ik mijn bed in, dat voor deze gelegenheid in de serre van ons huis aan de van Hogendorpstraat was gezet. Onmiddellijk werd begonnen met medicatie zoals de PAS-drank en INH-tabletten, daarnaast ‘aansterkende extra voeding’, in de vorm van slagroom en gebakken lever. Gezien de gunstige locatie kwam ik voor operatie in aanmerking. Het was een vernieuwde operatietechniek die net in zwang kwam en in het St. Antoniusziekenhuis in Utrecht door Klinkenbergh werd uitgevoerd. Mijn oudste zus Thea had zich na haar verpleegstersopleiding toegelegd op de opleiding tot operatiekamerzuster en assisteerde op 10 mei de grote Klinkenbergh, die bij mij het apico-dorsale segment, de top van mijn rechterlong, verwijderde. Tijdens een visite, enkele dagen na de operatie, zei hij tegen mij: “wat mij betreft kun je huisarts worden.” Terwijl vrijwel al mijn vrienden bij het begin van hun studie specialist wilden worden, stond voor

Page 12: Arts tussen bedstee en computer

12

mij vast dat ik huisarts wilde worden. Ik wilde al dat ingewikkelde Latijn voor ‘de gewone man’ vertalen in normaal Nederlands. Ik wilde aan de basis tussen de mensen werken. Wat ik wel heel erg vond, was het feit dat ik ‘uit mijn studiejaar’ viel. Met mijn jaargenoten Wim Jansen, Carl Höhner en Dick Rijken hadden we een werkbare lotsverbondenheid, waarbij we gezamenlijk, al dan niet met succes, de tentamenhobbels namen. De status van de huisarts was niet geweldig. Hij was een dokter aan de basis, en had als academicus na zijn afstuderen nauwelijks nog contact met zijn faculteit. Er werd ook op de collegebanken door de hoogleraren, uitzonderingen daargelaten, niet hoog over deze collega’s opgegeven.

Begin juni werd ik uit het ziekenhuis ontslagen om nog een maand of acht na te moeten kuren in het studentensanatorium in Laren. Ik kwam daar, na de autorit, doodmoe aan. Er heerste een streng regime. Je werd ingedeeld in een bepaalde bedklasse, die de verblijfduur, aan de hand van de medische vorderingen uiteindelijk bepaalden. Gelukkig kon ik liggend op bed bepaalde tentamens doen, waarvoor meestal een assistent van de faculteit speciaal uit Utrecht kwam om het tentamen af te nemen. Zodoende kon ik mijn studie toch nog enigszins bijhouden en had ongeveer een maand na mijn ontslag in februari 1959 mijn kandidaatsexamen op zak. Daarna volgden ruim twee jaar met colleges en tentamens in en rond het Stads en Academisch Ziekenhuis aan de Catharijnesingel in Utrecht.Het waren jaren van colleges en klinische vakken, met onderwijs al of niet in bijzijn van een patiënt. Namen van de hoogleraren Hulst en Jordan als internisten, de Minjer als patholoog-anatoom, Rümke de bekende psychiater, Sillevis Smit de neuroloog, Plate de gynaecoloog en last but not least Nuboer, die op zijn afdeling chirurgie de scepter zwaaide.

Page 13: Arts tussen bedstee en computer

13

Psychiatrie

Het vak waardoor ik gegrepen werd was de psychiatrie. Op de collegebanken bij prof. Rümke, deed ik mijn eerste ervaringen op met dit menskundevak. Voordat je tot zijn colleges werd toegelaten, moest er eerst een tentamen worden afgelegd. Een dunne klapper, met allerlei veel voorkomende begrippen en een belangrijk deel van de psychiatrische vocabulaire, vormde de basis. Ik leerde een aantal begrippen uit mijn hoofd, zoals bijvoorbeeld het verschil in de omschrijving van een waan ten opzichte van een illusie. Een illusie is een verkeerd geïnterpreteerde waarneming. Hierbij was het geijkte voorbeeld de jongen die met eigen gedachten en fantasieën langs de etalage van een slagerij loopt, en pas na het passeren van de uitstalkast grote ogen opzet omdat hij op het etiket ‘hoerenborsten’ leest, terwijl er in werkelijkheid “boerenworsten” staat. Eenmaal toegelaten tot de colleges was je het eerste jaar een soort kennismaker. De vierdejaars vormden de middenmoot, terwijl de vijfdejaars studenten voor hun doctoraal examen tijdens een college een patiënt moesten voordragen, en kritisch door de hoogleraar werden bevraagd. Ik had het gevoel op mijn tenen te staan, om iets van het onderwerp te snappen en tot mij door te laten dringen. Het was een hele nieuwe integrerende wereld. Het belang van het tijdsgewricht, de erfelijke bepaaldheid, de opvoeding en de leefomstandigheden bleken in ieders leven van zeer groot belang. Later besefte ik dat het onwaarschijnlijk was dat wij wel psychiatrie kregen, terwijl de basiskennis psychologie niet in het vakkenpakket zat. Het is hetzelfde als pathologie leren zonder de anatomie bestudeerd te hebben. Wel waren er facultatieve colleges forensische psychiatrie, een voorloper voor het latere Pieter Baan Centrum, waar gedetineerden een psychologisch/psychiatrisch onderzoek ondergingen, om de wortels van hun pathologisch gedrag zo mogelijk bloot te leggen. Ik ging er vrijwel altijd naar toe, om voor mijzelf helder te krijgen hoe groot de discrepantie

Page 14: Arts tussen bedstee en computer

14

kan zijn tussen iemands voorkomen, zijn gedrag en ten slotte zijn handelwijze. Mijn statische mensbeeld was aan bijstelling toe. Vanuit mijn veilige opgroei naar een wereld vol dynamiek, met volledig verschillende normen en waarden. Ik kon het niet genoeg horen! Ik herinner mij een keurig in bontjas geklede mevrouw, die als een koningin de collegezaal binnenkwam. Na een lange inleiding en heen en weer gepraat bleek het te gaan om een welgestelde, ongehuwde vrouw. Zij had een groot boerenbedrijf met personeel. Met één van haar knechten was, in het diepste geheim, een seksuele verhouding ontstaan, die er uiteindelijk toe geleid had, dat zij hem had gedood en het lijk in de beerput had proberen te dumpen. De discrepantie tussen vóórkomen en daad kon bijna niet groter.

Tijdens deze colleges dwaalden mijn gedachten ook vaak af en voelde ik aan den lijve de eerste twijfels aan de wereld vol zekerheden waarin ik was opgegroeid en opgevoed. Alleen maar absoluut geformuleerde waarheden in, zoals later duidelijk werd, een katholieke zuil. Het waren niet meer dan eerste impulsen om naar een meer relativerende levenshouding te groeien. Iedere impuls was daarbij welkom en viel als een verwondering in mijn nieuwsgierige mind. Om het loslatingproces onder woorden te leren brengen en mijn wortels wat bloot te leggen en nog beter tot mijn bewustzijn door te laten dringen, had ik een aantal gesprekken met dr. Trimbos, de grote man van de Geestelijke Volksgezondheid, in zijn huis aan het Wilhelminapark. Hij was een leerling van Rümke. Dé hoogleraar Rümke, die een nationale en internationale naam had, was naast zijn werk, nog in staat om drie grote delen over de psychiatrie te schrijven. Ze stonden als een statussymbool op de boekenplank van vrijwel iedere medische Utrechtse student. Als ik ze nu nog inkijk, vallen de zorgvuldige formuleringen, de uitgebreide omschrijvingen op, die hij gebruikte om zijn visie op een bepaald psychiatrisch ziektebeeld, zwart op wit, aan het papier prijs te geven.

Page 15: Arts tussen bedstee en computer

15

Neurologie

Zo kende ik in Utrecht de hoogleraar neurologie prof. Sillevis Smit bij toeval, omdat we elkaar ontmoetten bij garage Jongerius, aan de Maliesingel, waar we een autobox huurden. Hij was een deskundig man, die in zijn colleges een relativerende kijk op levensontwikkelingen inbouwde, wat ook gold voor de mogelijkheden tot behandelen van neurologische ziekten. Het interessante van de neurologie bestond in het stellen van een goede diagnose, die langs analytische weg verliep, met behulp van eenvoudige hulpmiddelen als een reflexhamer, een speld, een watje, en een stemvork. Een van zijn stokpaardjes was de status dysraphicus. Dit waren een aantal lichamelijke kenmerken van degeneratieve aard, die men bij patiënten kon herkennen, zoals bijvoorbeeld een extra plooi in de handpalm, laagstaande oren, kromme pinken en een hoog verhemelte. Het waren de kenmerken van degeneratieve aard die zich konden ontwikkelen bij echtparen die te dicht in de familie huwden. In dit kader kon hij smakelijk en droogjes vertellen, waarbij een vorm van cynisme hem niet ontzegd kon worden, over de heilzame invloed van de in opkomst zijnde bromfiets, waardoor het zaad van jongemannen van buitenaf, op een snelle moderne manier, werd geïmporteerd in afgesloten dorpen, waaronder Staphorst het bekendste voorbeeld was. Deze ontwikkeling zou de degeneratieve kenmerken die in de loop van de tijd waren ontwikkeld, spoedig, in een volgende generatie wellicht, een halt toeroepen.

Page 16: Arts tussen bedstee en computer

16

Verloskunde

De verloskunde was een belangrijk onderdeel van het huisartsenvak en werd in die tijd door de meeste huisartsen nog beoefend. Gelukkig hadden we in Utrecht een zeer goede opleider in de persoon van prof. Plate. Zijn opvattingen hadden een wat behoudende, schoolse inslag. Dit laatste was eerder een voordeel om de essentie van het ambacht zonder veel franje aangereikt te krijgen. Hij gaf zijn colleges zaterdagmorgen van 11.00 – 13.00 uur. Ik volgde ze met plezier. Naast de theorie kregen we ons eerste praktische onderricht, en wel de eerste daadwerkelijke handelingen bij een bevalling. Ik had onmiddellijk een probleem door mijn linkshandigheid, en wilde steeds aan de ‘verkeerde kant’ van het bed gaan staan, of het bed van de muur halen. Ik moest meteen leren om de bevalling van de andere kant te begeleiden, en het kind met de rechterhand te helpen geboren worden. Ook bij inwendige onderzoeken was het vreemd het gevoel van links naar rechts over te brengen. Zoals gezegd leerden wij de verloskundetheorie op ons ruggenmerg, wat later in de praktijk zeer goed van pas zou komen. Met de nodige kennis op zak, sloot ik met mijn doctoraalexamen het theoretische deel van mijn opleiding in Utrecht af, maar niet voordat ik tweemaal drie maanden gekregen had van de ‘grote’ Nuboer. Een nurkse heer met zeer wisselende stemmingen. Bij het laatste examen had hij net een hoge koninklijke onderscheiding, in de Huisorde van Oranje Nassau gekregen, hetgeen zijn stemming zeker ten goede kwam.

Na de colleges verloskunde op zaterdag, lonkte het vrije weekend. Ik reisde dan per trein naar Almelo. Daar heerste een andere sfeer en wist moeder Berntsen ons te verwennen met haar verhalen over zakendoen, familieverhalen, en niet te vergeten haar geweldige gastvrijheid van eten en drinken. We werden ook verwend met

Page 17: Arts tussen bedstee en computer

17

nieuwe kleren. “Truusje, ga maar even naar Veenstra voor een jas”, zei ze dan. Later bleek het een ‘tegenprestatie’ omdat genoemde familie een nieuw bankstel had gekocht. Ook de naam Oostvogel, een exclusieve herenmodezaak in de Grotestraat, was een begrip waar Harry en ik onze eerste ‘viella’-overhemden kregen. Had ik thuis geleerd dat je een nieuw pak kocht als het vorige versleten was, of je er niet langer mee kon lopen, in de zakenwereld bleek dat anders te liggen. We kwamen na zo’n weekend meestal met meer spullen terug dan waarmee we gekomen waren. Thila mijn aanstaande schoonzus, die vóór mij al de nodige ervaring met pakjes en presentjes had opgedaan, hielp mij over mijn schroom om dit te accepteren heen. Voor het eerst in mijn leven maakte ik het zakenleven van binnenuit mee. Vooral de manier van denken en handelen verruimden mijn zicht op de maatschappij. Daarnaast realiseerde ik mij pas later dat ik een gezonde schoonmoeder gekregen had, die de meubel- en antiekzaak samen met haar Felix in vele jaren uitbouwden tot een begrip in Almelo. ‘s Morgens vroeg was ze al op de markt en ’s middags vergezelden we haar naar boeren, waar ze in de schuur op zoek was naar antieke voorwerpen. Ik herinner mij een bezoek van een dag naar Lattrop, waar een antiquair een hele loods had met de meest ondenkbare ‘rommel’, waar het in de loop van het bezoek steeds beter toeven was. Wij kochten daar een ijzeren onderstel voor een buitenbank die, jaren later door Ponjé van hardhouten planken voorzien, nog steeds onze tuin siert.

Page 18: Arts tussen bedstee en computer

18

Van Utrecht, naar het ‘nieuwe’ Klinisch Hoger Onderwijs in Rotterdam

Na mijn doctoraalexamen in Utrecht gingen Truce en ik naar het afstuderen van Bian Tan, getrouwd met een nicht van Truce, Rieneke Coumans, die in Rotterdam woonden. We waren na thuiskomst zo enthousiast over de mogelijkheden dat we samen besloten om mijn op de praktijk gerichte coschappen in Rotterdam te vervolgen, en mijn studie daar af te ronden. Geen van mijn vrienden wilde mij vergezellen, en zo vertrok ik naar Rotterdam. In het kader van het Klinisch Hoger Onderwijs konden studenten van alle universiteiten na hun doctoraalexamen geneeskunde hun praktijkjaren in Rotterdam afsluiten met het artsexamen, met naar keuze een Utrechtse of een Leidse bul. Voor mij als geboren Utrechtenaar, met respectievelijk de kleuter- en lagere school, de middelbare school en de universiteit, kwam deze uitdaging precies op tijd.

Mijn praktijk jaren begonnen feitelijk op 1 maart 1962, toen ik als coassistent interne geneeskunde mijn eerste voet in het Dijkzichtziekenhuis te Rotterdam zette. Deze opleidingsvorm was jong, had niet de zwaarte en traditie van de oudere universiteitsopleidingen elders, maar was praktisch, een beetje Amerikaans. De sfeer was meer ongedwongen, iedereen was erg gemotiveerd. Sommige hoogleraren, waaronder prof. Bruins Slot, de internist in het Zuiderziekenhuis, gaven nog ‘bedside teaching’, waarbij een hele ziektegeschiedenis samen met het klinische beeld, aangevuld met het verhaal van de patiënt en de lichamelijke verschijnselen die zichtbaar waren, tot een totaal klinisch beeld werden opgebouwd. Naast hard werken en veel ervaring opdoen, was er ook ruimte voor plezier. In die periode ontstonden de eerste studentenhuwelijken, vóórdat je afgestudeerd was.

Page 19: Arts tussen bedstee en computer

19

Kees Kan en Gerarda werden goede vrienden. Achter op de scooter van Kees tuften wij samen via de Maastunnel van noord naar zuid om colleges en/of klinische lessen te volgen. Ik herinner mij nog mijn eerste gevoel van claustrofobie, toen we midden in de Maastunnel enige tijd tussen de uitlaatgassen spuwende auto’s aan drie kanten door de file ingesloten stonden. Coschappen lopen hield in dat je om de paar maanden moest verkassen van het ene ziekenhuis naar het volgende, bijvoorbeeld van het Dijkzichtziekenhuis naar het Zuiderziekenhuis, het Bergwegziekenhuis, het Sophia-kinderziekenhuis, het Oogziekenhuis en niet te vergeten de GGD met de fraaie ronde gevel aan de voorzijde van de Coolsingel, hoek West Blaak. Vanuit de vensters op de diverse verdiepingen aan de voorzijde had je een prachtig uitzicht op de aanleg van de Metro. Het uitgezette tracé, dat de hele lengte van de Coolsingel volgde, verdween onder de Maas door, richting Zuid.

Page 20: Arts tussen bedstee en computer

20

Dermatologie

De dermatologische opleiding in Utrecht had geen enkele indruk op mij gemaakt. Prof. Zoon zag je nauwelijks en zijn vervangende assistenten gaven meestal weinig inspirerende colleges. Geheel anders was dit in Rotterdam. De decaan van de faculteit was prof. Hermans, een dermatoloog van wereldfaam. In tegenstelling tot de colleges die ik in Utrecht had gelopen, werd mijn liefde voor de dermatologie eerst door hèm gewekt. Hij had een zeer persoonlijke manier van doceren, waarbij zijn verhalen doorspekt waren met gevallen uit de praktijk. Ook de politiek/financiële problemen bij het bestrijden van epidemieën in de derdewereldlanden kwamen uitvoerig aan de orde. Hij leerde je analytisch kijken en, door datgene wat je zag te rubriceren, kon je al of niet met behulp van beschrijvingen en beeldmateriaal in een platenatlas tot een diagnose komen. De huid zo leerde hij ons is niet alleen het grootste orgaan, maar bovendien direct door inspectie te onderzoeken. Biopsiën als nieuwste loot aan het onderzoek, boden mogelijkheden om de ondergrond van de afwijking in beeld te brengen. Voor gevestigde dermatologen uit de regio, de meeste van hen waren oud-leerlingen, gaf hij enkele malen per jaar klinische middagen. Op de poli huid- en geslachtsziekten stond ik voor het eerst oog in oog met travestieten en prostituees met het verlopen make-up nog onder de oogwallen. De grote scala geslachtsziekten was een belangrijk onderdeel van het vak. Rotterdam met zijn Havenziekenhuis had hierin veel te bieden. Ook in therapeutisch opzicht heb ik daar veel geleerd. Een zalfje hoeft niet veel te kosten, hield hij ons voor. De ingrediënten waren eenvoudige goedkope grondstoffen, zoals zwavel, ureum, salicylaten, teer, koolstoffen, hydrocortison met lanoline en vaseline als veel gebruikte bases. Een enthousiaste assistent leerde mij, gewapend

Page 21: Arts tussen bedstee en computer

21

met een loep, aan het eind van het spreekuur op de polikliniek, nog wat van zijn ervaringen, maar vooral ook over zijn enthousiasme voor het vak, waarbij niet op de klok werd gelet.

Psychiatrie

Het coschap psychiatrie volgde ik in het Dijkzichtziekenhuis. Dr. Van der Schaar (de vader van de twee chirurgen) was het hoofd van de afdeling. Met zijn chef de clinique Sengers had ik een goede band. Ik vond neurologie een interessant vak en leerde veel. Sengers polste mij voor de opleiding tot zenuwarts, in die tijd nog de combinatie van neurologie en psychiatrie. Om dit vak mijn hele leven te doen leek mij geen goede optie. Voor de neurologiecolleges van prof. Ter Braak, een filosofisch ingesteld man, gold hetzelfde. Als aan het eind van het college de therapie ter sprake kwam, dan was het hooggeleerde antwoord vaak: “Heel voorzichtig niets doen”. Dat was voor mij geen optie om warm voor te lopen. Het coschap psychiatrie werd onderbroken door een stageperiode in het Deltaziekenhuis in Poortugaal. Hier zag ik patiënten met de ernstigste vormen van psychiatrische ziekten in hun eindfasen. Ik herinner mij nog een zaal met vrouwen die in de Eerste Wereldoorlog met lues besmet waren en nu, lijdend aan het laatste stadium van deze slopende ziekte, de zogenaamde neurolues, vrijwel beroofd van hun verstand en overgeleverd aan hun driften, op een volkomen onmenselijke manier hun leven sleten. Mijn bewondering voor hen en de toewijding van de verplegers en verpleegsters groeide met de dag.

Page 22: Arts tussen bedstee en computer

22

Chirurgie

Het coschap chirurgie liep ik in het Zuiderziekenhuis onder leiding van prof. Kooreman. De eerste kennismaking met al het gebeuren op en rond de operatiekamers viel niet mee. Als je het waagde om met de top van je vinger de steriele operatieschort aan te raken, werd dit groene kledingstuk met veel misbaar door de hoofdzuster van je lijf getrokken en demonstratief in de hoek gegooid. We mochten veel meekijken met allerlei operaties en op de polikliniek kleine chirurgische klusjes uitvoeren. Het hoogtepunt was het meemaken van een hartoperatie. De mannelijke patiënt had ten gevolge van een reumatisch proces reumaknobbeltjes met verklevingen ontwikkeld aan een van zijn hartkleppen, de mitralisklep, die de verbinding vormt tussen de linkervoorkamer (het atrium) en de linkerkamer (de ventrikel). Deze verklevingen moesten worden losgemaakt. De patiënt werd in narcose gebracht en vervolgens in een groot rijdend ligbad met behulp van ijsblokken afgekoeld tot 29 graden. (een verdere afkoeling zou onherstelbare schade voor zijn huid betekenen). Eenmaal in onderkoelde toestand op de operatietafel liggend, werd de thorax door twee ervaren assistenten geopend. Nadat het hart bloedleeg gemaakt was, opende de hoogleraar met een scalpel het linkeratrium. Hij had voor de hele ingreep maar een paar minuten tot zijn beschikking. Vervolgens moest hij met zijn rechterwijsvinger, op zijn gevoel, de vernauwde opening vergroten, waardoor de toegang voor het bloed van linkervoorkamer naar de linkerkamer weer verruimd werd. Naderhand moest blijken hoe het een en ander uitgepakt had en of er geen teruglekkage, door een te groot gat, was opgetreden. Het resterende werk werd door de assistenten uitgevoerd. Prof. Kooreman was klein van postuur, had een kaal glimmend hoofd met een grijs kransje haar. Op zijn neus stond de bril zonder rand. Hij keek je altijd met zijn helder blauwe ogen over die brilrand onderzoekend aan. Tijdens de operatie, als het spannend werd,

Page 23: Arts tussen bedstee en computer

23

zakte de bril langzaam naar het puntje van zijn neus, wat het beeld van de professor compleet maakte. Eenmaal per week werd er grote visite gemaakt. De hele staf, de hoogleraar voorop, gevolgd door meerdere assistenten in opleiding, de hoofdzuster en zaalzusters, leerling-verpleegkundigen en als laatste de coassistenten. Bij iedere patiënt werd de status bestudeerd, een blik op de zieke geworpen, en de te volgen behandeling besproken. Soms was de stoet zo lang, dat op kleine zalen van zes bedden, de hoogleraar al weer de gang op kwam terwijl wij nog naar binnen moesten. Dit ritueel werd ‘de fluor albus’ oftewel ‘de witte vloed’ genoemd. Je leerde er niets van en was enkel onderdeel van een ritueel. Als de hoogleraar er niet was, werd zijn taak overgenomen door de chef de clinique en was de stoet aanmerkelijk korter. De kans voor ons om nog iets zinnigs op te steken werd dan alleen maar groter.

Inmiddels woonde ik op een piepklein zolderkamertje, met een kleine overloop met gastoestel en kraan, op de Rozenlaan, en genoot ik van de vrijheid van het leven op kamers. Mijn hospita was een sociale vrouw, actief in het Leger des Heils. Eenmaal per week mocht ik gebruik maken van haar douche, die in een kast in haar woonkamer was ingebouwd. In de buurt woonde ook een familie Fraza, huisschilder van beroep. De dochter Nancy had ik op de polikliniek chirurgie in het Zuiderziekenhuis ontmoet. Later heb ik haar nog eens opgezocht, om onze familieknoop wat te ontwarren.

Ondertussen was Truce na het beëindigen van haar opleiding fysiotherapie in Utrecht, teruggegaan naar Almelo. Zij woonde weer in de haar bekende ouderlijke omgeving, en kreeg een aanstelling aan het revalidatiecentrum Het Roessingh in Enschede. Ze behandelde spastische kinderen volgens de Bobathmethode, waarin zij zich had gespecialiseerd. Zij was zeer gedreven in haar vak en had, haar aard volgend, vele goede kontakten met de ouders

Page 24: Arts tussen bedstee en computer

24

van deze licht tot zwaar gehandicapte kinderen. Na ruim drie jaar werd dit werk haar te zwaar, en was ze aan een verandering toe. Onze weekendrelatie was óók aan een update toe. Zij vond komend naar Rotterdam, ruimte in het souterrain, aan de Bergweg, vlakbij de Zwartjansstraat, bij mevrouw Comijs. Mevrouw Comijs was een ongetrouwde vrouw van fijne protestantse huize. Haar zus woonde in Middelburg en was gehuwd met een dominee, die tijdens een ontmoeting op mij nogal patriarchaal overkwam. Hij was alleen maar dominee. Truce kreeg een functie in het Dijkzichtziekenhuis. Zij werkte samen met een logopediste, die ook in de Bobathbehandeling gespecialiseerd was, hetgeen beider inzichten verbreedde. Het was de periode waarin in de grote algemene behandelingsafdeling van dit zeer moderne ziekenhuis de eerste patiënten met allerlei apparatuur behandeld werden, “op het stopcontact werden aangesloten” zei ik wel eens plagend. Truce werkte behalve de ochtenden in het Dijkzichtziekenhuis een aantal middagen in een particuliere praktijk in Papendrecht. Eenmaal heb ik haar daar met de auto opgehaald. De Simca 900 kregen we dankzij financiële steun van onze ouders. De motor zat achterin en de achterruit was van plastic. Onze Simca was een wondervervoermiddel. Vóór die tijd had ik een tweedehands solex gekocht. Er werden stepjes opgezet om samen er op uit te kunnen. Een van onze eerste zomeravondtochten, was een trip naar het strand van Terheyden, ten westen van Delft. Samen met Kees en Gerarda Kan vormden we een hecht ondernemend kwartet.

Van onze vrienden waren velen al getrouwd en dit werd in die tijd mode om te huwen voor je afstuderen. Ook wij hadden dit plan al overwogen, en dit in september 1962, toen we met mijn vader en moeder in Gérardmer op vakantie waren, besproken. Ook bij vader en moeder Berntsen viel ons voorstel in goede aarde. Het was eigenlijk heel gewoon en vanzelfsprekend zoals onze ouders

Page 25: Arts tussen bedstee en computer

25

reageerden. Dit voornemen vroeg om actie tussen de bedrijven door. Allereerst woonruimte. Opeens liepen we ‘anders’ over straat, met alleen maar oog voor een toekomstig nestje. Ik herinner mij nog een flat op de Statenweg, erg mooi, maar onbetaalbaar veel geld. Woonruimte was erg schaars. Je moest economisch gebonden zijn, voldoende verdienen en aan allerlei urgentievoorwaarden voldoen. Uiteindelijk slaagden we erin om, via de onderbuurman van mijn hospita en met hulp van Truce haar werkgever een huurwoning te kunnen krijgen in de wijk Lombardije, die in Rotterdam-Zuid in aanbouw was.

Ondertussen vloog de tijd voorbij. De winter 1962-1963 was streng en zeer koud. Op de avond van de 21e januari zaten we bij Kees en Gerarda toen we telefonisch bericht kregen dat vader Berntsen was overleden. De dagen die we in Almelo rond zijn afscheid doorbrachten hadden een mengeling van een lach en een traan. Moeder vond ondanks alle verdriet en het gemis van haar Felix, dat ons huwelijk gewoon door moest gaan. Op de grauwe februari-ochtenden keek ik tijdens mijn werk naar de zwiepende regen en wind tegen de achtergrond van het Unilevergebouw aan de andere kant van het Molenwaterplein. Ik had me vast voorgenomen om na ons trouwen tenminste één maand vrij te nemen, tussen de coschappen door, voor een lange huwelijksreis. Het kostte heel wat moeite om dit idee geregeld te krijgen. Maar het lukte. Eind April zouden we samen een weekend naar een oude middelbareschoolvriend Fred Boukamp en zijn Antoinette gaan die in den Helder woonden. Op een buitenweg in de polder, ten noorden van Rotterdam, werd onze simca door een taxi die de bocht te ruim nam total loss gereden. Na veel geregel en gereis tot de dag vóór ons trouwen, hadden we op 10 mei een vrijwel nieuwe Simca 1000. Onze trouwdag op 11 mei 1963 zal ik overslaan, evenals onze huwelijksreis die ons via de Achterhoek, Keulen, Hohe Schwangau, Schaffhausen, Luzern, de Julierpas naar Varenna aan het Comomeer

Page 26: Arts tussen bedstee en computer

26

bracht. We probeerden onze nieuwe tent (hazelnootje) uit in Gravendonna en keerden voldaan via Oom Harry en tante Ina aan het Lac Léman, terug naar huis.

Nadat we onze nieuwe woning in de wijk Lombardije hadden toegewezen gekregen, werkten we hard aan de inrichting van onze flat aan de Epicurusstraat nr. 77. Twee zevens is volgens Truce dubbel geluk. Vooraf tekenden we het huurcontract op de vroege morgen op de zolderkamer bij mijn tante Floor in Schiedam. Met deskundige ondersteuning van Jo en Rens, van de firma Berntsen in Almelo, werd het kale huis omgetoverd tot ons eigen home.Voor het eerst staken we de sleutel in het slot van onze eigen voordeur. We genoten van de eigen sfeer. Ook het balkon werd opgevrolijkt met bloembakken, we zaten er vaak in het zonnetje. Ondertussen gingen de coassistentschappen gewoon door.

Page 27: Arts tussen bedstee en computer

27

Verloskunde

De verloskunde was in de praktijk een uitgebreid coschap, waarbij we ingedeeld werden bij diverse ervaren vroedvrouwen in de stad, en wekenlang gehuisvest werden in het practikantenhuis aan de Slinge. Ik werd toegewezen aan mevrouw Jaeger, met als bijnaam ‘de keizerin van Katendrecht’, een beroemde en tevens beruchte wijk rond de Maashaven op Zuid. Deze wijk had nog een deel van zijn leven rond de haven behouden, met schilderachtige taferelen, veel cafés, veel prostituees en verdachte handel in van alles en nog wat. Het leven was er ruw en direct, met daartussendoor momenten van tederheid en aandacht. Er werd in ieder geval geleefd. Ik moest soms even wennen aan de manier waarop, maar dat wende snel. Op het Afrikaanderplein was de kraamkliniek gehuisvest waar zwangere vrouwen met problemen tijdens de bevalling naar toe werden gebracht. De huiselijke omstandigheden waren dikwijls slecht. Ik moest vaak aan mijn vader denken, wat hij zou zeggen als hij mij hier zou tegenkomen op alle uren van dag en nacht. Bij vele huizen stonden de voordeuren dag en nacht open of op een kier. Hier en daar ontbraken de eerste drie of vier treden van de trap naar boven. Het trappenhuis zelf was vaak verlicht met kleine fietslampjes, en diende ook voor de doorvoer van allerlei leidingen voor ieder van de inwonenden die dat nodig had. Niemand voelde zich verantwoordelijk voor de entree. Op iedere etage woonde een gezin, of beter gezegd een man en een vrouw die een kind gingen krijgen. De verschillen waren onderling nog groot in de behuizing en inrichting van hun etage of een deel ervan. Ik moest me vaak een weg zoeken naar de familie waar het ‘te doen was’. Zo had een vader, in de kast tussen de gang en de slaapkamer, planken vermaakt tot twee of drie stapelbedjes voor de oudere kinderen. Tijdens een bevalling hoorde ik wat kreunen, tot ik er achter kwam dat een kleuter van ruim een jaar achter moeders bed lag, in een

Page 28: Arts tussen bedstee en computer

28

klein houten kistje op pootjes. De meeste aanstaande moeders kwamen wel op controle, maar ook een aantal bevielen terwijl zij nog nooit voordien op het zwangerschapsspreekuur waren geweest. Zo stond ik op een zaterdagmiddag aan het bed van een mij onbekende vrouw om het verlossende werk te doen. Ze had een relatie met een chinees die op de Nieuwe Binnenweg werkte, was nooit gecontroleerd, had niets in huis, terwijl het kind in aantocht was. Ik griste het ontbijtkleed van de nog half gedekte tafel, als ritueel voor een doek. Terwijl ik mij oriënteerde, spoot het vruchtwater bij een volgende wee hoog tegen de gordijnen en gedeeltelijk in mijn gezicht. De tegenstelling met wat ik in de kliniek geleerd had, kon niet groter zijn. Bevallingen doen bleek ook in te houden dat je moest kunnen improviseren. De hele sprookjeswereld rond moeder en kind, met alle pracht en praal, werd tot de essentie teruggebracht, te weten moeder, kind, nageboorte en een helpende hand. De natuur trok haar eigen sporen en wij pasten ons aan. Na afloop heb ik nog wat zorg geregeld. De vader heb ik niet gezien.

De komst van de televisie was een uitkomst. De meeste mensen waren kleinbehuisd en als ’s avonds de klok zeven uur sloeg en de uitzendingen begonnen, kreeg iedereen die over zo’n zwart-witapparaat beschikte er een kamer bij. Onnodig om te zeggen dat met name het voetbal op tv voor de gemiddelde Rotterdammer een must was. Het was Feyenoord vóór en na. Ik herinner me een bevalling op zondagavond op een flat rond het Zuidplein. Tijdens de bevalling – terwijl je een kind krijgt! – lag de moeder de Feyenoordwedstrijd op de televisie te volgen. Ik stond bij wijze van spreken haar beeld op de wedstrijd in de weg, en moest maar zien dat ik het ‘daar van onderen’ fikste.

Rotterdammers zijn praktisch ingestelde mensen. Niet voor niets luidde hun motto “geen woorden maar daden”. Zo stond in november 1963 een dochter vanuit Engeland onaangekondigd bij haar ouders op de stoep. Ze bleek hoogzwanger, en spoelde

Page 29: Arts tussen bedstee en computer

29

vlak voor de bevalling thuis aan. Hoe het huiselijk weerzien is verlopen, is mij niet bekend. Ik weet alleen dat de geboorte van haar kind aanstaande was. Tot mijn grote verbazing timmerde haar vader de dagen erna op zolder een provisorisch kamertje, met een vanzelfsprekendheid die ik niet voor mogelijk hield. Haar vriend kwam niet in beeld. Haar kind, een jongetje, werd enkele dagen na de moord op president Kennedy – waar wij allemaal diep door geraakt waren –geboren. Mijn vader, die ook geschokt was, zei tegen Truce die toen in verwachting was van onze Lucas, dat zij zich hierover maar geen zorgen moest maken, dat zou hij wel doen. Nadat het zoontje van de vrouw voorspoedig ter wereld kwam, werd hij enkele dagen later aangegeven als John Fidzgerald Vijgeboom. Daarmee hadden alle feiten en problemen een plaats gekregen en was de weg naar de toekomst geëffend.

Het kwam wel vaker voor dat vrouwen zwanger werden na ‘losse contacten’ die, als het zeelieden betrof, meestal per schip de Nieuwe Waterweg alweer verlaten hadden. De betreffende zwangeren werden veelal door hun moeders omarmd en vaak als een hervonden dochter met allerlei ‘troostcadeaus’ vertroeteld. Dit ter verzachting van de harde werkelijkheid. Voor de toekomst van het kind was het echter van belang dat het in de burgerlijke stand werd opgenomen, om toch een burgerlijke status te krijgen. Zo ontstond de kreet “niet uit het broekje, toch in het boekje”, waarbij de onbekende vader werd gecompenseerd. Op deze manier hielden de mensen de moed er in en groeiden, in moeilijke omstandigheden, door eigen oplossingen te bedenken. Wilde een bevalling niet vlotten, dan bracht je de aanstaande moeder, vooral als het ‘s nachts was, met je eigen auto naar de kraamkliniek op het Afrikaanderplein. Dit opschrijvend komt het beeld weer boven dat ik een in partu zijnde jonge vrouw, enkel gekleed in een doorzichtig, nylon nachthemd dat toen in de mode kwam, in alle vroegte in mijn kleine Simca propte op weg naar

Page 30: Arts tussen bedstee en computer

30

het kraamcentrum, waar de vroedvrouw haar opving. Mevrouw de Jaeger was een dame die zeer goed met haar cliëntèle wist om te gaan. Ze had enerzijds een groot gezag, waar niet mee te spotten viel, aan de andere kant was het de grote moeder, die de taal van haar patiënten sprak en voor hen door het vuur ging. Ze kende al haar patiënten met hun sociale achtergrond, en vroeg enkele maanden na de bevalling, als ze de echtgenoot op straat of in de tram tegenkwam, of ze volgend jaar weer langs mocht komen. In deze boeiende periode heb ik het zwaarste kind helpen verlossen, een jongetje van 5600 gram. Je leest het goed: ruim elf pond. Niet het hoofdje was het probleem maar het ontwikkelen van zijn schouders. Hoe heel anders was later de toestand in Gemert. Vrijwel alles was goed geregeld, iedere zwangere werd maandelijks gecontroleerd, en patiënten die de controles ontweken, waren grote uitzonderingen.

Na mijn semi-artsexamen wilde ik nog wat praktische ervaring opdoen, we vonden dat samen een goed idee en zo kwam ik in gesprek met de internisten en chirurgen in het Claraziekenhuis. Het was een klein r.-k. ziekenhuis gelegen ten zuiden van het Feyenoordstadion. Het ziekenhuis bestond volledig uit houten beganegrondse barakken. Je moest voortdurend via de ene afdeling naar de andere, wat een huiselijke sfeer gaf. Aan de voorkant, de Varkenoordseweg, lag het geweldige spoor- en rangeercomplex, aan de achterkant lagen meerdere oefensportvelden van Feyenoord. Mijn zus Nan werkte daar ook als afdelingshoofd op de zuigelingenafdeling, dat de werksfeer en het familiegevoel iets extra’s gaf. Ik werd aangenomen en kon onmiddellijk beginnen. Na thuiskomst vroeg Truce of we ook over een salaris hadden gesproken, hetgeen niet het geval was. Uiteindelijk kreeg ik duizend gulden per maand. Ik begon bij de internisten Twiss en Bröcker. Dr. E. Twiss was de man van de nierdialyse. Hij was een leerling van de grote Kolff, die in Kampen aan de wieg stond van deze nieuwe ontwikkeling en later in Amerika zijn uitvinding wereldwijd op de kaart zette. Ook

Page 31: Arts tussen bedstee en computer

31

Twiss was druk in de weer om in een ingewikkelde opstelling van slangen, buizen en centrifugeapparatuur het mogelijk te maken om één patiënt per zoveel dagen te behandelen. Hij was een erudiet man, die een grote wetenschappelijke belangstelling had en zich bezighield met de grote ontwikkelingen in zijn vak. Zijn collega Bröcker was meer de huiselijke internist, die op de winkel paste. Ik had makkelijker contact met hem en leerde de gewone dagelijkse routinehandelingen. Ik kreeg de verantwoording voor een ziekenzaal met dertig patiënten, wier reilen en zeilen op mijn bordje lag en waar ik van ’s morgens tot ’s avonds druk mee was. Op de klok werd niet gekeken. Eens in de paar weken stond ik controlerende artsen van ziekenfondsen te woord met vragen waarom patiënt X of Y nog niet ontslagen was. Op een bepaald moment vroeg Twiss mij of ik zijn polikliniek-praktijk tijdens zijn vakantie wilde waarnemen, waarbij ik altijd kon terugvallen op collega Bröcker. Ik vond het wel een eer en ook een uitdaging, maar het was wel een hele kluif. Tijdens zijn afwezigheid, zittend achter zijn bureau, keek ik, vooral als ik moeilijke beslissingen moest nemen, op een ingelijste familiefoto van een lachend vakantie houdend gezin. Ik had uiteindelijk een redelijk goed gevoel bij deze waarneemperiode, maar was toch blij en opgelucht toen het eind in zicht kwam.

De volgende stage betrof chirurgie. Dr. A.A. van Puyvelde was de hoofdchirurg en tevens de geneesheer-directeur. Hij was een goedmoedige Belg met een scherpe blik, een goed chirurg en plezierig in de omgang. Hij trok meerdere assistenten uit Vlaanderen aan voor een opleiding in diverse specialismen. Een van hen, collega Van de Neste, was tevens de sportarts van het Feyenoordelftal.

Page 32: Arts tussen bedstee en computer

32

Op de polikliniek zwaaide zuster Romana, een indrukwekkend grote non die veel gezag uitstraalde, de scepter. Ik maakte het vaker mee dat, als één van de grote voetbalhelden als een ware godheid neergedaald van de heilige berg Olympos één voet in de gang van de polikliniek zette, alle Rotterdammers ruim baan voor hem maakten, en hem als vanzelfsprekend voorrang gaven. Namen als Coen Moulijn en Beertje Kreyermaat waren begrippen. In de diensten vond ik het altijd fijn als Van Puyvelde ook dienst had. Hij was geïnteresseerd in mijn toekomst en zei: “als je huisarts in Brabant wilt worden moet je tanden en kiezen kunnen trekken.“ Vervolgens liet hij mij eenvoudige tandartstangen zien en legde uit hoe het een en ander werkte. “Gooi je zelf niet zo weg Fraza“, was ook een uitdrukking van hem als ik enige huiver of onzekerheid liet zien. Ook waarschuwde hij mij voor een toekomst in het Roomse Zuiden, waar ik als katholieke notabele, na enige jaren, onherroepelijk onder het baldakijn in processies zou meelopen. Ik gaf hem toen al de verzekering dat dat nooit zou gebeuren. Ook Truce wilde zich bekwamen in mogelijk toekomstige functies en werkte een aantal weken op het laboratorium, waar een verre nicht van mij, Ank Wouterlood, aan het hoofd van die afdeling stond. Ook hier viel op dat iedereen haar welgezind was en behulpzaam in het aanleren van eenvoudige laboratoriumvaardigheden.

Inmiddels was Truce zwanger, een hele nieuwe periode en ervaring in ons beider leven. Het kreeg al onze aandacht. Daarnaast genoten we van ons eigen werk, wat door de komst van ons eerste kind toch een andere wending kreeg. Na veel inspanning en medewerking van collega Versteeg, waarvoor ik veel bevallingen in het Claraziekenhuis deed, zou hij de bevalling thuis komen inleiden. Uiteindelijk werd Lucas na veel inspanning en geregel thuis, wegens het niet vorderen van de baring, op zaterdagavond 23 mei rond de klok van acht per keizersnee in het Claraziekenhuis geboren. Bij gebrek aan een assistent vroeg

Page 33: Arts tussen bedstee en computer

33

Versteeg of ik assisteren wilde bij de sectio, en zo werd mijn vaderrol direct op de proef gesteld. Lucas werd geweldig opgevangen door mijn zus Nan en bewonderd door een uit de narcoseroes bijkomende Truce. Zij had de naam Lucas vóór zijn geboorte niet prijsgegeven aan de nieuwsgierige vrouwelijke anesthesist. Nadat de kersverse moeder en zoon na een eerste foto van hun rust genoten, hadden Nan en ik even behoefte aan een uitje. We gingen naar Rineke en Bian om het grote nieuws te vertellen en dronken een goed glas wijn.

Op 30 september 1964 studeerde ik af, met ’s avonds een feestje bij ons thuis in de Epicurusstraat, met familie en enkele Utrechtse studie- en jaarclubvrienden. Ter afsluiting van mijn studie gingen we met moeder Berntsen en mijn zus Thea met de auto naar Parijs, waar we, veel lopend met een onvermoeibare schoonmoeder, een paar onvergetelijke dagen hadden.

Page 34: Arts tussen bedstee en computer

34

1965 Van Boxmeer naar Gemert

In het najaar ging ik waarnemen bij collega Horbach in zijn praktijk in Boxmeer. Op een mistige, natte herfstochtend reed ik over de oude weg, met aan weerszijden bomen, van Sint Anthonis naar Boxmeer. “Als je zo goed bent als je broer (Wim had daar eerder ook waargenomen) dan kun je blijven, anders ophoepelen.” Dat was mijn welkom en tevens eerste kennismaking met het huisartsenvak in de praktijk. Benieuwd als ik was naar wat huisarts zijn op het platteland ongeveer inhield, vroeg ik mijn gastheer naar onderdelen van het vak, bijvoorbeeld de psychiatrie. “Ze zijn hier tiereliere, knots, of tiereliereknots”, zei hij, ervan uitgaande dat we de humor konden waarderen. Het bleek dat iedere huisarts zijn eigen praktijkstijl ontwikkelde, ieder was een koninkje in zijn eigen praktijk. Ik kreeg aparte toestemming van moeder-overste om de nonnen op het kasteel in hun kleine kluizenaarachtige chambretjes te mogen bezoeken, te onderzoeken en te behandelen. Ook visites aan boord, van passanten en schippers die voor anker lagen op de Maas, hoorden bij het werk. Vaak moest je in het donker via meerdere schepen bij de patiënt zien te komen. De ligging van Boxmeer aan de Maas betekende een duidelijke grens naar de Limburgse overkant, die je alleen via de pont in Sambeek kon bereiken. Ook andere kerkdorpen hoorden tot het territorium van de praktijk, zoals Beugen, Oploo, Sint Anthonis, Sambeek, Vortum-Mullem, en een enkele patiënt richting Vierlingsbeek. Bij Miet in Oploo werd eens per week een buitenspreekuur gehouden. In de aanbouw van haar toch al kleine woning was een dokterskamer ingericht. Het meubilair bestond uit een tafel, twee stoelen en een oude divan met vrijwel ontbrekende veren, wat onderzoek van bijvoorbeeld de buik er niet eenvoudiger op maakte. Als een soort ‘ambulante apotheek’ stond onder de divan een koffer met allerlei poeders en pillen; voor de meeste kwalen een afdoend

Page 35: Arts tussen bedstee en computer

35

middel. Als de diagnose gesteld was en meegedeeld aan de patiënt, beëindigde een greep in de koffer het consult. Horbach werkte samen met Dolf Heg als vaste associé, en daarnaast met Jan de Korte, die als alleenwerkend arts in de Steenstraat een statig huis bewoonde. Hij had de praktijk voortgezet van zijn vader en beschikte, als behorend tot de hogere kaste, over een chique auto met vaste chauffeur, Jan Hurkens. Hij bracht en begeleidde mij ’s nachts als ik een bevalling moest doen naar de meest afgelegen patiënten van de praktijk, waar ik heg nog steg kende. Zaterdags werd vóór de middag nog gewoon praktijk gedaan, zonder officieel spreekuur, met inlooppatiënten, gevolgd door nog aangevraagde visites. Rond twee uur ging de dienst in.

In het grote vierkante doktershuis van de familie Horbach, gelegen aan ’t Zand, kregen we met onze kleine Lucas een grote kamer op de eerste verdieping aan de achterkant, met uitzicht op het klooster van de nonnen en het ‘oude’ Maasziekenhuis. Het gezin Horbach telde liefst zeven kinderen, waarvan de twee oudsten hun studie waren begonnen. Mevrouw Horbach was een imponerende vriendelijk vrouw, die veel sfeer schiep en de hele menagerie op een natuurlijke wijze bestierde. Wij konden beiden heel goed met haar overweg. De maaltijden werden gezamenlijk gebruikt, waarbij Horbach zelf, afhankelijk van zijn welbevinden, aanwezig was. Het was de tijd van de Beatles, en terwijl Lucas beneden in de box zat en zijn eerste opstaanpogingen deed, draaide Maria, de jongste en enige dochter, de knop van de radio op volle sterkte. Wij zagen ons toekomstbeeld met opgroeiende kinderen. ’s Avonds trokken we ons terug op onze luxe kamer, denkend over onze eigen toekomst. Lezend in Medisch Contact schreven we onze eerste sollicitaties op praktijkadvertenties. Tussendoor gingen we in onze spaarzame vrije tijd naar Nijmegen, dat ik nog goed kende van mijn militaire diensttijd. We hadden een toekomstige vestiging in Brabant al uit ons hoofd gezet, toen er een brief uit Gemert kwam. Ik meende eerst dat het om een patiënt uit de controlepraktijk ging. In de regio rond

Page 36: Arts tussen bedstee en computer

36

Boxmeer deden we ook controles van de ziektewet, in opdracht van diverse bedrijfsverenigingen. Het was geen prettig werk, maar je leerde op een andere manier naar zieken en ziektegedrag kijken. Ik moest bepalen, soms tegen veel gesputter in, wanneer de patiënt weer aan het werk kon gaan.

Page 37: Arts tussen bedstee en computer

37

Kennismaking met de Gemertse Heerlijckheid

Zoals ik al zei kregen we een reactie uit Gemert, en wel van Jan de Beer. Zijn brief was in een vlot en sierlijk handschrift gesteld. Hij was op zoek naar een associé. Na enkele bezoeken met aftastende gesprekken, gevolgd door enkele autoritten door de praktijk samen met Jan en Truce, maar ook door tochtjes die we samen maakten, kregen we een indruk van het praktijkgebied en de uitgestrektheid ervan. Rijdend door De Mortel zei ik tegen Truce: “nu zijn al die voordeuren voor mij nog blanco, maar over enige tijd heeft ieder huis zijn eigen verhaal”, en dat bleek later ook. Wij stelden in de onderhandelingen een proefperiode voor van enige maanden en wensten dat dit contractueel werd vastgelegd. “Dan kan ik je na drie maanden wegsturen”, zei Jan. Ons antwoord was dat we de vrijheid hadden na die proefperiode ook te kunnen vertrekken.

Jans praktijk telde ongeveer 5500 patiënten, en kon je indelen als een verstedelijkte plattelandspraktijk, liggend in een grote regio inclusief een aantal kerkdorpen. Om een indruk te krijgen van de grootte geef ik ongeveer de grenzen aan. Ten westen van Gemert, ligt Beek en Donk, een samenvoeging van twee dorpskernen. Ten noorden daarvan liggen Boerdonk en Keldonk. De meest afgelegen patiënten woonden in het Lijnt in Keldonk. Vanaf de brug over het kanaal, de Zuid-Willemsvaart, was het ruim twee kilometer rijden over een zandweg. Vooral in het voor- en najaar waren deze wegen vaak onbegaanbaar. Van Keldonk liep de grens richting Erp, vervolgens naar Boekel, Venhorst en Elsendorp, via De Vossenberg, waar een kleine protestantse gemeenschap woont. Hun voorouders werden destijds door pater Gerlacus van den Elsen uit Holland aangetrokken bij het ontginnen van De Peel. Vervolgens liep de grens naar De Rips om via Milheeze, Bakel, De Mortel, en Aarle-Rixtel weer uit te komen in Beek en Donk.

Page 38: Arts tussen bedstee en computer

38

In 1955 had Jan deze praktijk overgenomen van collega Verbeek, een figuur van het kaliber Hendrik Wiegersma uit Deurne. Na de eerste oriëntatiemaanden werd besloten dat ik me meer op de noordelijke helft van de praktijk zou concentreren en Jan meer de zuidelijke ring tot zijn werkgebied nam. De praktijk was apotheekhoudend, en daar stond ik dan met een ‘farmaceutische opleiding’ van twee weken in het Dijkzichtziekenhuis in Rotterdam. De normale opleiding farmacie was in die tijd een studie van negen jaar! Als apotheekhoudend huisarts werd ik medeverantwoordelijk voor het medicamenteuze gebeuren. Het leerde heel snel, mijn ogen en oren waren constant in actie. Deze apothekersfunctie duurde zeven jaar, totdat Peter Lindner zich in november 1972 als eerste apotheker in Gemert vestigde.

Het praktijkhuis van Jan en Netty lag aan de Dr. Kuijperstraat. Het lag op een terp, met een stenen trap naar de voordeur en een trap aan de zijkant van het huis naar de wachtkamer. Links van de voordeur was het woongedeelte, met een prachtige treurwilg op een schitterend grasgazon, gelegen op het zuiden. De praktijk was gevestigd in de rechterhelft, met vóór de spreekkamer en daarachter de apotheek. De praktijkdeur was dag en nacht open. Verder naar achteren, op het zijpad, lag de garage. Dit pad was tevens de toegang naar de manege, een grote, lichte ruimte met daarom heen een twaalftal boxen voor paarden. Heer Bak was bij onze komst de pikeur, Na enige tijd gaf hij ons les, voor Truce was dat een voortzetting van haar jaren in Utrecht, voor mij was het een nieuwe ervaring. De eerste keer op zo’n hoog paard, met een enorme lange nek, met aan het eind twee voortdurend draaiende oren, was wel even wennen. Bak leerde ons allereerst goed zitten, wat een must is als je ooit wilt rijden, van stapvoets via draf naar galop, een kuitdruk moest daartoe voldoende zijn. Ook de teugelbeheersing, het achteruitlopen en het springen over eenvoudige cavalletjes hoorden bij de instructie.

Page 39: Arts tussen bedstee en computer

39

Enkele malen gingen we naar buiten. We staken de Heuvel over en reden via de Groenendaal, binnendoor via de oude Bakelse dijk, naar De Mortel, om in de bossen te rijden. Dan zag je pas wat een kracht en energie een paard heeft en kwam dit grote huisdier optimaal tot zijn recht. Het was een heerlijke tijd, even weg uit de drukte van alle dag. Toen ‘mijn paard’ Patrick, ondanks het feit dat ik achter in de stoet reed, tot tweemaal toe kans had gezien om de anderen te passeren en op hol sloeg, speelde ik het klaar om met de goed aangeleerde zittechniek, te blijven zitten. Toen Bak kort daarna bij een val van het paard een heup brak, vond ik het risico te groot worden. Na deelname aan een laatste wedstrijd, op mijn lievelingspaard Patrick, met Max van Loon in de jury, won ik tot mijn grote verbazing een tweede prijs en liep mijn winnende Patrick, getooid met rode rozet, fier in de piste rond. Het leren omgaan met een paard was voor mij een uitdaging. Ook al waren het manegepaarden, met tact en geduld was veel te bereiken.

De apotheek en administratie was het domein van Henny de Ruiter. In de deur naar de wachtkamer zat een luikje, om je aan te melden en je medicijnen mee te nemen. Naast Henny was er Piet Maas, hij was de huisknecht en manusje van alles. Hij had vrijwel een volle dagtaak aan het werk in en rond huis en tuin. Hij woonde met vrouw en zeven kinderen in het buurhuis en was als huisknecht door collega Verbeek ‘overgenomen’. In de praktijkkamer stond een glazen, metalen instrumenten-kast, met onder andere tangen voor het trekken van tanden en kiezen, die zelden gebruikt werden. Enkele sublimaattabletten, die her en der in de kast verspreid lagen, moesten de ‘steriliteit’ waarborgen. Ook was er een grote leren koffer met een röntgenapparaat. Ik herinner mij een jonge agrariër met een flink trauma van zijn hand. De vraag was of er een middenhandsbeentje gebroken kon zijn. Jan zei, we maken even een foto, pakte daarna de hand in, in een zogenaamd balverband, en gaf de plaat mee naar de fotograaf ( FOKA) die hem

Page 40: Arts tussen bedstee en computer

40

ontwikkelde. “Bel me morgen even op, dan weten we de uitslag”, zei hij. Het bleek geen fractuur te zijn, maar het balverband bleef voorlopig waar het zat, en rust deed de rest.

Het gezin De Beer telde zeven kinderen, die naast een drukke praktijk allemaal hun aandacht vroegen. Om hun opvoeding en opleiding wat meer structuur te geven, gingen de oudsten naar het Bisschoppelijk College in Roermond. Jan was een zeer kundig arts. Hij had in Leiden gestudeerd en was trots op zijn Leidse bul, die met name in het buitenland een grotere status had dan de artsdiploma’s van de andere universiteiten. In het verleden had hij in de tropen gewerkt en daar in Indonesië zijn lief Netty ontmoet, die daar als verpleegster werkte. Zij gingen terug naar Nederland, vestigden zich eerst in het Twentse Borne om in 1955 naar Gemert te komen, waar Jan de praktijk van collega Verbeek overnam. Behalve zijn kundigheid in diagnostiek en grote handvaardigheid was hij ook sociaal bewogen, wat bleek uit het geven van allerlei cursussen om de Gemertenaren bij de tijd te brengen.

In de twee regionale ziekenhuizen in Helmond en Veghel, beiden op twaalf kilometer afstand, waren lang niet alle specialismen aanwezig. Het duurde, ik schat tot 1968 voor de eerste cardioloog, collega Vroom, zich in Helmond vestigde. Patiënten met een hartinfarct werden thuis behandeld met een in die tijd gangbaar protocol van lange bedrust en voorzichtige revalidatie. Van de paters van de Congregatie van de H. Geest, met hun uitgebreide missiegebieden in Afrika en Zuid-Amerika, kwamen regelmatig spiritijnen na jarenlange tropenarbeid op het kasteel in Gemert tot rust en op verhaal. Het was voor hen heel plezierig dat Jan de nodige tropenervaring had en ook de diagnostiek en de behandeling beheerste. Ik herinner mij een pater die ‘s middags even langs kwam met een filair wormpje in zijn oog, dat net ‘voorbij’ trok en zichtbaar was. Filariasis is een tropische aandoening, veroorzaakt

Page 41: Arts tussen bedstee en computer

41

door kleine wormpjes. De volwassen exemplaren nestelen zich in de lymfevaten. Deze raken verstopt zodat de lymfeafvoer geblokkeerd wordt. Hierdoor ontstaat oedeem aan de benen, ook wel elefantiasis genaamd. Zonder veel poespas zei Jan gaat u maar even zitten eerwaarde, verdoofde het oog met een druppeltje novocaine, zei tegen de patiënt goed naar één kant te kijken en haalde met behulp van een pincet en een scalpel het wormpje onder het oogvlies vandaan. De hele ingreep duurde enkele minuten en de patiënt verliet opgelucht de praktijk.

Mijn eigenlijke kennismaking met de praktijk was gepland in een week in augustus 1965. Vanuit een zonnig Twente, waar we vaak met Lucas een weekend bij oma doorbrachten, ging ik op maandagmorgen met de Simca naar Gemert. Ik zou een weekje meelopen en verheugde me op een gezellige rustige week. Toen ik om halftien arriveerde, liep Jan in een kort wit open doktersjasje als een druk baasje rond. De patiënten hingen met de benen buiten. De collega’s Beukers en Leyte bleken met vakantie en Cees Schafrat in Handel was als enige collega op zijn post. “Je komt als geroepen”, zei Jan, “ze hebben vanmorgen om halfzes al gebeld voor een bevalling, maar ik ben er nog niet aan toe gekomen.” Tien minuten later zat ik in de Oudestraat aan het bed van een mij onbekende mevrouw, die een kind aan het krijgen was. “U gaat mij toch niet vastbinden dokter”, was haar angstig klinkende vraag. Wat bleek? Zij was gerepatrieerd vanuit Canada, waar ze twee kinderen gekregen had, en in dat land werden de voeten tijdens de bevalling vastgezet. Na mijn geruststelling en de zich verspreidende koffiegeur, die de komst van kraamzuster Truus van Houtert aankondigde, was aan alle voorwaarden voor een vlotte bevalling voldaan. Na enkele persweeën lag enige minuten later een stralende dochter in haar armen. Het was een goed begin van een drukke week. Tijdens het spreekuur van Jan behandelde ik veel kleine problemen in de apotheek, waaronder veel ontstekingen en open

Page 42: Arts tussen bedstee en computer

42

benen. Intussen had ik ogen en oren tekort om alle indrukken, met name rond laboratorium en apotheek, op te vangen en een plaats te geven. Henny de Ruiter, de onmisbare assistente en een duizendpoot, bracht mij in korte tijd zeer veel bij. Na het consult kregen patiënten tabletten in een zakje, poeders in een langwerpig doosje en zalfjes in een rond hard kartonnen potje mee, met op het etiket hun naam en de dosering. ‘J.M.M. de Beer tel. 1225’, maakte het etiket compleet. Na die eerste ‘vakantieweek’ had ik al een idee wat me te wachten stond. Ongetwijfeld heb ik met Truce nog van de vrijheid genoten, tot ik rond half september vanuit Rotterdam, voorlopig alleen, naar Gemert vertrok. Truce bleef, inmiddels hoogzwanger van Margreet, in Rotterdam achter. Zus Nan was als ervaren deskundige in medische aangelegenheden onze onmisbare steunpilaar.

In Gemert aangekomen was het direct raak. Langer meekijken was er niet meer bij: de handen uit de mouwen. Het was even wennen toen Jan zei: “in principe hebben we 24 uur dienst.” Een weekenddienstregeling was er niet. Iedere arts verzorgde zijn eigen patiënten. In de spreekkamer stond een kaartenbak met patiëntenkaarten, waarvan de meeste van namen waren voorzien, maar verder blanco waren. Alleen van sommige vrouwen die een rhesus negatieve bloedgroep hadden, stond dit belangrijke gegeven op hun kaart vermeld. Er werden naast lange spreekuren ook veel visites gereden. Dit had te maken met de uitgestrektheid van de praktijk zoals die historisch was gegroeid, de slechte communicatiemogelijkheden en de moeilijk begaanbare zandwegen in de periferie.

De collegiale verhoudingen in Gemert waren matig. Je was tenslotte concurrenten. Het ging om je naam en natuurlijk het geld, ook al werd daar liever niet over gesproken. Cos Beukers was ‘the great old man’. Hij had zich al in 1939, komend uit Schiedam, in Gemert gevestigd. Hij woonde met zijn Aggy en hun gezin van zeven

Page 43: Arts tussen bedstee en computer

43

kinderen tegenover Jan en Netty in de Dr. Kuijperstraat. Vanachter de heggen werd het reilen en zeilen van de overburen wederzijds in de gaten gehouden. Cos was eerder geassocieerd geweest met Cees Schafrat, die zich later in Handel vestigde. Toon Leyte had zich begin jaren vijftig vrij gevestigd, wat hem niet in dank werd afgenomen. Het was ieder voor zich… Jan had in de jaren 1956 tot 1958 ook samengewerkt met collega Frank Bierens. Hij was zeer gezien bij de patiënten, en ook de praktijk op het platteland beviel hem zeer goed. Enkele maanden geleden hebben Truce en ik hem ontmoet. Hij sprak vol verve over zijn goede herinneringen aan “Gimmert”, en zijn grote waardering voor de persoon en de deskundigheid van Jan de Beer. Frank had aanvankelijk plannen om samen met zijn vrouw Wil, die ook arts was, als missiearts te gaan werken in Samarinda op Oost-Borneo, waar hij contact had gelegd met mgr. Romijn. Ter voorbereiding hierop deed hij wat extra verloskunde bij collega Gerard Dunselman, de gynaecoloog in Helmond.

Ik laat hem graag zelf aan het woord:

Maandag hoef je hier niet terug te komen. Ik stuur je naar het laatste stukje koloniën wat we nog hebben ‘de Peel’. Daar is een huisarts die in zijn zeer grote praktijk overspannen dreigt te raken. Vooral voor de verloskunde kan hij wat hulp gebruiken”, aldus gynaecoloog Gerard Dunselman. Het leek me wel wat om bevallingen te doen in de periferie, ver van medische hulpkrachten, onder primitieve omstandigheden in de relatief arme Peel. Zo trok ik op mijn scooter naar de Dr. Kuyperstraat in Gemert naar het grote huis van de legendarische dokter Verbeek, die bij zijn vertrek uit Gemert aan meer dan 8000 patiënten binnen een straal van vijftien kilometer, tientallen jaren zijn diensten had aangeboden.Jan had sinds zijn overname, na twee jaar intensief werken, 1000 patiënten verloren. Dit was mogelijk mede ontstaan door de vrije vestiging van Toon Leyte in 1955.

Page 44: Arts tussen bedstee en computer

44

De kennismaking verliep voortreffelijk. Het bleek dat we beiden een Haagse achtergrond met een vorming op het Jezuïetencollege hadden gehad. Ook bleek dat onze beide vaders verffabrikanten waren geweest. We werkten in één spreekkamer met een gordijn, annex was de apo-theek met één assistente. Veertien dagen deden we samen spreekuur. Ik vond Jan een zeer goede huisarts voor zover ik dat kon beoordelen.Een kaartsysteem bestond nog niet, alleen in de apotheek werden de medicijnen die verstrekt waren bijgehouden. Het merendeel van de patiënten was verzekerd bij een van de zeventien ziekenfondsen waar-mee we te maken hadden. Bijna ieder bedrijf had zijn eigen fonds. Ik herinner me: Begeman, Carp, Raymakers, Van Thiel, Van Vlissingen, Philips, Willem II, het grotere Centraal- en Liduinaziekenfonds. De parti-culiere verrichtingen werden genoteerd. De norm was ƒ 1,50 voor een consult, ƒ 2,50 voor een visite, ƒ 25,= voor eenbevalling met voor- en nabehandeling. Als er een kies getrokken moestworden, kostte dat ƒ 1,50 zonder verdoving, en met verdoving ƒ 2,50.Meestal nam men voor die gulden drie borreltjes. De hete adem stonk. Een groot aantal visites was normaal. Ik schat in de winter dertig tot veertig per dag. 60 km rijden! We maakten gebruik van een landbouw-jeep met vier versnellingen. Boven de voorstoelen was een afdak. Je moest je stevig aankleden alvorens de vele zandwegen te betreden. Er waren alleen verharde wegen tússen de dorpen. In buitenpraktijk waar de armere boeren met hun grote gezinnen woonden, alleen maar zandwegen. Bij sneeuw en modder moest je paarden, of indien aanwezig een trekker ronselen, om de jeep uit de greppel of sloot te trekken. De samenwerking liep perfect. Mijn zelfvertrouwen nam toe en dat was nodig. Al op de eerste dag mijn eerste bevalling. Piet Maas, de huisknecht, vergezelde mij vaak naar bevallingen. Bij een bevalling – ik deed er meer dan honderd per jaar – bleef hij buiten wachten en zonodig rustig met de baas praten. Als het spannend werd, kon hij een handje helpen. Op 1 januari 1957 vestigde ik me als huisarts in Gemert. Ik werd lid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Geneeskunst, de

Page 45: Arts tussen bedstee en computer

45

Landelijke Huisartsen Vereniging en de Vereniging van Artsen Auto-mobilisten en later van het Nederlands Huisartsen Genootschap. De Woudschoten-conferenties gaven een nieuw elan om de patiënt te zien als psychosociaal somatisch wezen, die bij niet welbevinden continu, integraal en persoonlijk begeleid diende te worden. Ik richtte in Elsendorp de EHBO op, gaf les op de Pater van den Elsen-school, tegenhanger van de Mater Amabilisschool, en hield inleidingen voor de Plattelandsvrouwen. Samen met Dien Cornelissen uit Boxmeer richtten we het Sociaal Charitatief Centrum op. Veel huisartsen sloten zich op in eigen kring, de praktijk, huis en hof, het grote gezin en de familie en vrienden, en leefden in vrij gesloten circuits. Er was geen onderlinge waarneming voor nacht- en week-enddiensten en vakanties. Praktijken waren min of meer elkaars con-currenten. Alleen in uiterste noodgevallen deed men een beroep opelkaar. De intentie tot samenwerking kon nog niet uitgewerkt worden… De tijd was nog niet rijp. Mijn vrouw Wil ging werken in het Sanatorium in Bakel, waar zij op haar solex naar toe reed, en de tuberculose afdeling van vrouwen onder haar hoede nam. De samenwerking met de directeur dr. Mulder en haar collega mevrouw Olly Rood verliep prima. Nederland werd getroffen door de A-griep. Dat betekende werken van acht uur ‘s morgens tot tien uur ‘s avonds. Op een dag werden meer dan honderd visites aangevraagd. Acetosal was niet aan te slepen en ook de voorraad antibiotica – we gaven in die tijd nog globenicol! – werd steeds krapper. Gelukkig ontdekten we op zolder nog vele dozen salicylpoeders als overblijfselen van Verbeek. De vervaldatum stond er niet op en je moet wat. God zij geprezen hadden we geen enkel sterfgeval. De hele dag waren we druk bezig en ‘s avonds werden er gesprekken gevoerd of werd kleine chirurgie bedreven. Er waren veel grote gezinnen met acht of tien kinderen. Het anti-conceptiebeleid moest volgens de katholieke kerk volgens de tempera-tuurmethode Ogino-Kaus geschieden, waarvaan een variatie bestond ontworpen door dr. Smulders, de datometer. Het uitleggen van de

Page 46: Arts tussen bedstee en computer

46

methode kostte vele avonduren. ‘s Morgens voor dag en dauw tem-peraturen is een veel te moeilijke opgave, zeker als je de eisprong ook nog moest registreren op ruitjespapier. Roomse boekjes probeerden bij te dragen ter verduidelijking, maar helaas…Eén van de boekjes was in het bezit van de pastoor in De Mortel, waaruithij citeerde als echtparen om hulp kwamen vragen. Echter zonder succes,het geboortecijfer in zijn parochie steeg in plaats van te dalen. Toen ik zijn boekje mocht lenen bleek mij, dat ondanks ‘imprimatuur en evul-getur van de bisschop’, juist de vruchtbare tijd werd aangegeven om te cohabiteren…Het wachten was op mgr. Bekkers. Wel veel succes kregen we met lezingen voor groepjes zwangeren: ‘pijnloos bevallen’ en ‘de rol van de man in de begeleiding’. Dat was nog nooit vertoond, mannen erbij…. Je zou het nu cognitieve gedrags-therapie noemen. De jonge vrouwen zeiden dat het hielp en ook wij geloofden erin. Er is meer tussen hemel en aarde dan het cerebrum. Na meerdere intense arbeidsjaren kwam een associatie tussen ons beiden door persoonlijke omstandigheden uiteindelijk niet van de grond. Na deze opgedane ervaringen vestigde ik mij in 1958 als huis-arts in Wehl in de Achterhoek. Ik heb daar samen met mijn vrouw Wil op intensieve wijze het vak uitgeoefend, en door het aanvaarden van talrijke bestuurlijke functies op regionaal en landelijk terrein de ontwik-keling van de basisarts tot huisarts mede gestalte gegeven.

Tot zover de bijdrage van Frank Bierens.

Door mijn komst als een nieuwe eend in de bijt, werd achteraf gezien het medisch evenwicht verstoord. Het gevolg was dat een jaar later in december 1966 Frans Suijs door Cos Beukers, als zijn nieuwe medewerker werd geïntroduceerd. Hoewel wij officieel concurrenten waren, lieten we ons niet in dat denkpatroon isoleren. Integendeel, we hadden van meet af aan een open en eerlijk contact en ook zijn vrouw Jobs en Truce konden het samen heel goed vinden. Frans was de oudste van een gezin van tien kinderen. Zijn vader was huisarts geweest in

Page 47: Arts tussen bedstee en computer

47

Beek en Donk, en later in Zuid-Limburg in dienst gekomen bij het Groene Kruis. Frans was heel praktisch van aard en had van meet af aan een grote dadendrang. Door zijn toedoen ontstond een eerste, maandelijks terugkerend artsenoverleg, dat in 1968 uitmondde in een zondagsdienstregeling, weer later uitgebreid tot een weekenddienstregeling. Bevallingen vielen buiten de dienst, dat was een soort ‘aangenomen werk’. Hoe dat in de praktijk uitpakte, werd duidelijk toen Frans mij op zondagavond 22 maart 1969 belde met de vraag of ik even zijn dienst wilde overnemen. Eén tot anderhalf uur later werd het sein weer op groen gezet. Inmiddels had Frans Jobs helpen bevallen bij de geboorte van hun eerste zoon Frans! Begin jaren zeventig was er nog sprake van een plan om tot een gezamenlijke praktijk te komen. Zelfs de locatie werd genoemd: het Wit-Gele-Kruisgebouw aan de Stroom. Er staat mij bij dat we dit konden kopen voor ƒ 175.000,=. Het bleek al spoedig een brug te ver. Een weekenddienstregeling was al heel wat. Er volgenden nog discussies of het wel aangekondigd moest worden in de Gemertse nieuwsbladen, te weten Gemerts Nieuwsblad en de Streek.

Weer even terug naar de eerste maanden. Op 6 oktober 1965 ging ’s morgens om zes uur de telefoon. Het was de aankondiging uit Rotterdam dat ons tweede kind in aantocht was. “We hebben wel dienst”, zei Jan, maar even later reed ik, in dichte mist, naar ‘mijn’ Rotterdam. Hard rijden was er niet bij. In het mij zeer bekende Claraziekenhuis aangekomen, was onze Margreet zojuist onder leiding van collega Versteeg, en in het bijzijn van zus Nan, geboren. Ik was slechts getuige van de komst van de nageboorte. Na de gebruikelijke beschuit met muisjes en de verdiende koffie stond ik een uur later in een rij van ongeveer tien nieuwe vaders die op de afdeling burgerlijke stand op het stadhuis aan de Coolsingel hun pasgeborenen kwamen aangeven. We vormden een vreemd ogend gezelschap. Sommigen kwamen in overall zo uit de haven, anderen hadden hun beste pak aan en kregen een dag vrijaf om dit

Page 48: Arts tussen bedstee en computer

48

feit cachet te geven. Ik zat daartussenin, dacht aan Truce en aan onze pasgeboren Margreet, wier naam mij al direct vertrouwd was. Ik associeer het met bloemrijk, fris, vrolijk, bloeiend en boeiend, zo is het tot op vandaag gebleven. Gewapend met een grote bos bloemen ging ik nog even bij Truce langs en vertrok daarna naar Gemert, waar ik ’s middags weer in de praktijk werkte alsof er niets gebeurd was. Jaren later bleek dat Margreet haar schoolvriendin uit De Mortel, die op dezelfde dag jarig was, ’s avonds door mij op de wereld was geholpen. Ik kon me er niets van herinneren.

Kort na Margreets komst verhuisden we naar Gemert. In de burgerlijke stand hadden de Gemertse mensen al kunnen lezen dat de nieuwe dokter een vrouw en twee kinderen had. Dat was goed voor het praatcircuit. We konden het huis overnemen van de fysiotherapeut Van Deursen, en het huren van de Stichting Goed Wonen. Ons idee om twee aan elkaar grenzende woningen te kopen werd wegens de woningnood niet toegestaan. We moesten maar gaan bouwen. We woonden met veel plezier, gedurende drie jaar, in de T.M. Drakestraat nr. 23, met de luxe van een voor- en achtertuin. Truce wist het op haar manier weer snel sfeer te geven en optimaal in te richten. Er werd met alle ruimten getoverd. De grote achterkamer op de eerste verdieping werd tot spreekkamer ingericht. De olietank voor de verwarming lag in de tuin. Met veel vernuft werd de apotheek ingebouwd in de enige kast. De aangrenzende wachtkamer, die was afgescheiden door een gordijn, diende tevens als droogruimte voor de was. Onze eerste hulp was Elly Dapperen uit Venhorst, een goede Brabantse, zeer behulpzaam. Ik herinner me nog dat ze ons vroeg of ze een schort moest dragen. Op oudejaarsavond 1965, werd in bijzijn van vader en moeder Fraza, het bord van mijn vestiging officieel op de muur geschroefd.

Page 49: Arts tussen bedstee en computer

49

Vanaf 1 januari 1966 hield ik eerst spreekuur bij Jan de Beer, en vervolgens begon ik om 10.00 uur met spreekuur aan huis. Het was een hele overgang van de stad Rotterdam naar het Gemertse platteland, met de bakker en de slager tot op heden vlak om de hoek. Patiënten in dit deel van het dorp waren blij met een dokter vlakbij en namen de trap naar de spreekkamer op de eerste verdieping voor lief. Langzaam maar zeker werkte ik mezelf in, en leerde de omgeving kennen. Het was vaak zoeken. De zandwegen in de Mortelse Peel hadden nog geen namen. De boerderijen in de diverse buurtschappen hadden nummers, die begonnen met een D of E. Ook prikkeldraad, tijdelijk over de zandweg gespannen om de koeien van de ene naar de andere weide te laten grazen, waren vooral in de schemering en ’s-nachts onvermoede obstakels. De karrensporen waren vaak diep en stonden vol water. Ik leerde goed manoeuvreren om niet in de blubber vast te komen zitten. De enkele malen dat mij dit toch overkwam, was er altijd wel een vriendelijke boer die met behulp van een touw achter paard of tractor “mijnheer dokter” uit de blubber trok. De dagen waren druk en vol bezet. Ik moest van alles tegelijk leren. Allereerst het Brabants dialect leren verstaan, dat ik met mijn oorlogservaring in Mariënheem niet moeilijk vond. Niet alleen ‘hoog-Brabants’, maar vooral de uitdrukkingen en gezegden van de mensen om ons heen. Brabant was in veel opzichten wat achtergebleven, had te weinig aandacht gekregen vanuit Den Haag. Dat voelde als een stiefkind vergeleken met het Holland van boven de rivieren. Het geheel was overkoepeld en naar de basis toe doorweekt van een historisch geworteld katholicisme dat de ‘beminde’ gelovigen stevig in haar macht hield. De geestelijkheid straalde het ongekroonde gezag uit, wiens woord werd verstaan, wiens verzoek werd ingewilligd en wiens opdracht werd uitgevoerd, vaak tegen beter weten in. Het grapje met een serieuze ondertoon luidde: “Als je ze ‘half ’ ziet moet je ze heel geloven, en als je ze ‘heel’ ziet moet je ze half geloven.”

Page 50: Arts tussen bedstee en computer

50

Half zien, dan stond de pastoor op de preekstoel. Bij heel zien kwam je hem op straat tegen. De ommekeer van een standenmaatschappij naar een maatschappij die gebaseerd was op een natuurlijke ordening op basis van kennis en kunde, ‘een natuurlijk gezag’, had plaats in die jaren, maar was nog niet vanzelfsprekend. Ik wilde daarin mijn eigen plaats bepalen, bij mijn eigen gevoel blijven en werd mogelijk daardoor wel eens “rode Adje” genoemd, vond dat prima, had er zelfs lol in. De eerste jaren had ik nog enige steun aan mijn ervaringen ten plattelande, vooral waar het de veestapel betrof. Bij een boer in Keldonk, waar ik via de stal binnenkwam, zei ik terloops dat hij een bepaalde koe wel extra in de gaten mocht houden, omdat zij volgens mij op het punt van kalven stond. De verbazing bij de eigenaar was groot: Dat meneer dokter daar ook nog verstand van had. Ik voelde me tussen deze hardwerkende mensen erg thuis, een waardering die over en weer ging. Aan het eind van het jaar tijdens de slachtmaand kregen we vaker een prachtig stuk vers vlees in een kleurige Brabantsbonte handdoek aangeboden. Later verdween dit fenomeen en maakte plaats voor hazen of fazanten, die onder andere door de heer Gruyters met vrienden van de jacht op Koks geschoten waren en aan de deur werden bezorgd. Na enkele dagen versterven in de garage, maakte de poelier ze panklaar en werden door ons met de opgediende zuurkool verorberd.

Zojuist (2 mei 2010) Gerard van Lankveld op bezoek gehad. Methem nog enkele anekdotes en namen opgehaald, die waren weg-gezonken in mijn ouder wordend brein. In de zestiger jaren waren er in Gemert en met name in de “stroat” zeer veel cafés. Alleen in het Kruiseind en de Pandelaar waren er al een stuk of twintig, zo weet onze Mia ons uit de eerste hand te vertellen. Sommige cafés waren gebonden aan een bakkers- en/of kruidenierswinkel. Zo had je bakker Van Koll op het Kruiseind, en bakker Huybers op de Heuvel. Deze laatste runde samen met zijn zus Marietje, een bakkerij annex café. Hij bakte het brood en bracht het rond, terwijl

Page 51: Arts tussen bedstee en computer

51

zij op de winkel en het café paste. Marietje was een alleraardigste vrouw, die ouder wordend, ziek werd en uiteindelijk in de winter van 1966 door deken Van den Heuvel van de sacramenten der zieken werd voorzien. Kijkend door het raam, ’s morgens rond een uur of zes, zag ik deken Van den Heuvel op zijn damesfiets, compleet met zijn breedgerande pastoorshoed, door de vers gevallen sneeuw, komen aanfietsen. Hij had zijn rechterhand in de binnenzak van zijn lange zwarte jas, waarin in een goud geborduurd zakje de hostie zich bevond. De sneeuw had hem diagonaal veranderd in een wit en zwart deel, wat komisch aandeed. Hij was een zeer betrokken en vriendelijke man. Een goede Brabander in hart en nieren. Gesterkt door dit sacrament sliep Marietje na enkele uren vredig in.

Op nieuwjaarsdag maakten Truce en ik onze eerste grote sociale ronde. Eerst naar de receptie op het gemeentehuis, naar burgemeester de Bekker, de wethouders, en de actieve dorpelingen, zakenmensen, schoolbestuurders en vertegenwoordigers van allerlei verenigingen. Het belang van zien en gezien worden voor wat later sociaal netwerk genoemd zou worden, werd hier in de wandelgangen opgebouwd. Vervolgens naar de overste en paters op het kasteel, om af te sluiten bij deken Van den Heuvel en zijn twee kapelaans op de pastorie in de Kerkstraat. Wij kwamen daar aan het eind van de receptie en keken, in een rokerige achterkamer, tegen een grote, lange tafel met vrijwel lege flessen aan. De ontvangst was overal hartelijk, ongedwongen, en vooral open van aard. We waren echt welkom en voelden ons thuis. Na mijn komst in Gemert was ik al eerder op het gemeentehuis geweest, om mijn artsenbul door burgemeester De Bekker te laten verifiëren. De burgemeester is nog thuis, zei de bode, en vroeg mij een andere keer terug te komen. Het onderhoud met de burgervader was ongedwongen. Tijdens het gesprek zei hij: “als je een huis gaat bouwen, doe het dan vooral niet te klein, daar krijg je later altijd spijt van.” Het bleek een goede raad. Ook had hij het over een sleuteltje dat ik moest inleveren bij het beëindigen van mijn praktijk, of eerder

Page 52: Arts tussen bedstee en computer

52

overlijden. Ik wist niet wat hij bedoelde. Naderhand bleek het te gaan over de sleutel van de medicijnkast met verdovende middelen. Ik beaamde het volmondig en op een wijze die kennelijk aan zijn verwachting voldeed en daar bleef het bij. Het bleek allemaal te behoren bij mijn functie van apotheekhoudend huisarts. Ik kreeg een tijdelijke vergunning die gekoppeld was aan mijn associé en al de overgang aangaf naar de komst van professionele apothekers. De eerste apotheker werd Peter Lindner die zich in november 1972 in Gemert vestigde. Later volgden nog meer bezoeken bij onder andere notaris Penders en zijn vrouw, die woonden in het grote notarishuis in de Ruijschenberghstraat. In een statige kamer, met grote pluche gordijnen, die aan houten ringen op de stok zaten en tot de grond reikten, zat hij in zijn indrukwekkende grote leunstoel, met daarnaast een tafeltje met staande lamp, waardoor hij enigszins werd aangelicht. We kregen goede adviezen en wijze raadgevingen.

Het carnaval was ons volgende evenement. Volkomen vreemd met dit volksfeest lieten we ons voorlichten in de dagen voorafgaand aan de receptie van Prins Sjef den Urste. Het was de bedoeling dat je naar de receptie ging en een envelop overhandigde, met een geldbedrag als cadeau voor de Prins en zijn gevolg. Op de receptie bij café Dientje werden we opgevangen door Jan Hendriks, zijn zoon, die de nieuwe dokter en zijn vrouw bij de carnavalsvereniging ‘De Drumknauwers’ introduceerde. De naam ‘Drumknauwers’ was afkomstig uit de wereld van de wevers. Gemert had meerdere weverijen, waarvan de fabriek van de familie Van den Acker, bekend van het Brabants bont, één van de oudste is. Tijdens het weven met schering en inslag kauwden de werknemers vaak op een paar draadjes katoen, ook wel drum genoemd. In de carnavalstijd wordt Gemert nog steeds omgedoopt tot ‘Waeverstad’ en zijn alle Gemertenaren enkele dagen ‘Drumknauwers’ of ‘Drumknauwerinnekens’. We burgerden snel in.

Page 53: Arts tussen bedstee en computer

53

Inmiddels hadden we in de aankondiging in de rubriek burgerlijke stand in het plaatselijke nieuwsblad, uitgegeven door drukkerij Ermers en later Van Helvoort, gelezen dat we ons met twee kinderen vanuit Rotterdam in Gemert gevestigd hadden. Een volgende kennismaking met Gemertse mensen waren de straatongevallen, waar je als dokter steeds bijgeroepen werd. Bij een van de eerste, op het Frans Brugske, ontmoette ik mijnheer pastoor. Het was pastoor Strijbosch. De eerste kennismaking was tevens een aftasting naar mogelijk latere ontmoetingen. Ook hier ontstonden de dorpsroddels zoals: “dè nije dokter war er ook bij (het ongeval), moar hè kos niks doen, he had z’n papiere niet bij.” Dit laatste taalgebruik bleek later onuitroeibaar. Bij het opgroeien van onze kinderen hebben we er alles aan gedaan, en het begrip ‘niet bij zich’, evenals ‘zitten langs’ iemand in plaats van naast iemand, in algemeen beschaafd Nederlands om te buigen. Na een week of zes vroeg een patiënte mij ’s morgens op het spreekuur bij Jan de Beer, of ik haar huisarts wilde worden. Het overviel mij, ik vond het wel fijn, maar bemerkte direct daarna de druk van een stuk verantwoordelijkheid, iets wat ik nog niet eerder zo gevoeld had.

Een van de grote medische voorgangers was dr. J.C. Kuijper. Hij was arts in Gemert in de tweede helft van de negentiende eeuw. Het moet een kundig man geweest zijn. Op maandag 29 september 1879 promoveerde hij aan de universiteit van Utrecht tot doctor in de geneeskunde, op het proefschrift Proeve van verklaring der Verschijnselen van Loodvergiftiging bij den Mensch. Het was een aandoening die bij mensen in de drukkerswereld, door het werken met loden letters, nog wel eens voorkwam. Een van de gevolgen was een verkleuring van het tandvlees de zogenaamde ‘loodzoom’. Dit interesseerde mij omdat mijn neef van moederszijde, Hans ten Berg, die internist was in het St. Franciscusgasthuis aan de Schiekade in Rotterdam, ook was gepromoveerd op ziekten veroorzaakt door het langdurig werken met lood. Hij, Hans ten Berg, was een van

Page 54: Arts tussen bedstee en computer

54

de oprichters van Memisa, en had zich bekwaamd in tropische ziekten. Om deze reden had hij onder zijn patiënten veel paters en zusters die ziek terugkwamen uit hun missiegebieden en op zijn speciale ingerichte tropische afdeling “de Rimboe” genaamd, konden herstellen. Ik had met hem kennisgemaakt op het moment dat ik een tentamen interne geneeskunde, als onderdeel van mijn semiartsexamen, bij hem moest afleggen. Het ging onder andere over het retroperitonale lympstelsel. “Ik heb het jou niet gemakkelijk gemaakt”, zei hij na afloop, “maar je kennis is ruim voldoende.“ Naderhand bleek dat Frans Suijs zijn coschap interne geneeskunde ook bij hem had gelopen. Frans werd tevens zaalassistent, met de zorg voor dertig patiënten. Op een nacht hadden ze geprobeerd een zieke pater met longkanker te redden. De volgende dag zei de grote dr. Ten Berg: “waarom laat je iemand niet in alle rust overlijden?” Maar weer terug naar dr. Kuijper. Hij was een kundig arts, een echte aristocraat, en woonde in een groot vierkant herenhuis Villa Polder op de Heuvel. Eens in de week, zo vertelt de overlevering, bezocht hij in zijn koets buitenpatiënten in De Mortel. Dat moet voor een groot deel de nog niet ontgonnen Mortelse Peel zijn geweest. Een gebied waar later ook Jan de Beer, soms bij slecht weer in de herfst of winter, op zijn paard visites aflegde. De zoon van dr. Kuijper overleed in 1965, als laatste nazaat in dit grote pand. Hij lag opgebaard in de grote kamer, direct rechts van de deur. Zijn kist was omgeven door zes grote kandelaars, en wat bijzonder voor mij was, was dat de wanden afgehangen waren met paarse draperieën. Herinneringen aan de stalhouderij van mijn grootvader kwamen weer boven.

Na een inwerkperiode had Jan al aangekondigd dat hij in maart 1966 samen met Netty een grote reis wilde ondernemen. Deze periode werd voor ons beiden de vuurdoop. We trokken in in huize De Beer en werden ondersteund door het personeel. Jacqueline, de jongste dochter, was twee jaar en een goede speelmakker voor onze Lucas. Wij sliepen in het echtelijke bed. Boven het nachtkastje zat

Page 55: Arts tussen bedstee en computer

55

een rooster in de muur. Van hieruit liep een pijp rechtstreeks naar een roostertje naast de voordeur, met aparte bellen voor dag en nacht. Midden in de nacht, waarin je sowieso al minder goed sliep, werd je wakker geroepen door een meestal schreeuwerige stem die bij de voordeur zijn verhaal om hulp ventileerde. Daarnaast liet de telefoon zich ook niet onbetuigd. Het waren tropenweken. Op een mooie lentedag, 10 maart 1966, had Truce tussen de middag van mij, met Lucas aan mijn hand, nog een foto in de mooie voortuin gemaakt. Daarna had ik binnen enkele dagen drie doden. Bij een ernstig ongeval op de Middenpeelweg, tussen Elsendorp en de Rips, was een vijfjarig meisje onder een truck met oplegger, geladen met aardappelen, gekomen. Ze was op slag dood. Het duurde al met al uren voor er duidelijkheid kwam in de chaos. De tweede patiënt was een man die een week daarvoor een hartinfarct gekregen had en thuis in bed rust moest houden. In die tijd werden patiënten met een hartinfarct thuis met rust en een bepaald protocol behandeld. In Helmond was nog geen cardioloog (collega Vroom kwam pas een jaar later). Dagelijks ging ik bij hem kijken. Ondanks strenge instructies gaf zijn vrouw bij binnenkomst meteen al aan wat hij allemaal al kon. Ik bleef bij mijn advies, maar miste kennelijk de nodige overredingskracht om de ernst van de situatie over te brengen. Bovendien zat hij in het onderwijs, een beroep waar het gehoor geven aan instructies van anderen geen gemeengoed was. Ik werd acuut gebeld, moest direct komen, maar voelde ondertussen wel dat hij overleden moest zijn. Ik weet nog dat ik, na alle plichtplegingen, als reactie inwendig kwaad was op de dode, omdat hij mijn adviezen had genegeerd en ik me toch verantwoordelijk bleef voelen. De naam van de derde overledene weet ik niet meer, maar het was al met al meer dan voldoende.

Page 56: Arts tussen bedstee en computer

56

’s Avonds belde ik broer Wim, om een luisterend oor, en ging naar Harry van Bommel om mijn verhaal van mij af te praten en mijn ervaringen van die dag met anderen te delen, uiteraard zonder namen te noemen. Harry van Bommel, de dierenarts, had zich samen met Corrie Ramselaar al jaren eerder in Gemert gevestigd. Ik kende hem nog uit Utrecht, waar ik voor mijn medicijnenstudie een jaar veeartsenijkunde gestudeerd had. Harry was ouderejaars en ook lid van de R.K. Studentenvereniging Veritas. Eens in de maand hadden de veterinairen een ‘zangborrel’ in de Dietsche Taveerne op het Oud Kerkhof, waar alle diergeneeskundestudenten, van zowel de verschillende studentenverenigingen als ook de solisten, bij elkaar kwamen. Het was een goed weerzien met deze Bourgondische Brabander. Ons contact kon zich alleen maar uitbreiden en intensiveren. Hij was blij dat er in Gemert jong bloed bij kwam en associeerde zich in die periode met Paul van Gulick, die zich in een klein huisje in Elsendorp vestigde. Zij hadden een grote praktijk die zeer arbeidsintensief was, en waarin de dag en de nacht geruisloos in elkaar overgingen.

Visite rijdend in Elsendorp zag ik in de St. Christoffelstraat nr. 6 een groot bord aan de kleine gevel hangen, met daarop zijn naam. Na een eerste kennismaking zaten we enkele maanden later als gasten op een heuse tribune, in het weiland tegenover het kasteel, tijdens een ponyconcours.

Zoals ik al zei was de praktijk tijdens Jans afwezigheid een heel drukke periode, soms een wáár gekkenhuis. Ook voor zigeuners, niet alleen vanuit de regio maar ook van heinde en ver, had de naam van dokter De Beer iets magisch. Zij kwamen op alle uren van de dag; je hoefde er vrijwel nooit naar toe. Zij nestelden zich in de voortuin, gaven als dat zo uit kwam hun kroost de borst op de trap naar de voordeur, wat zorgde voor middeleeuwse taferelen. Als dokter De Beer er maar naar gekeken had, waren ze gerust. Dat

Page 57: Arts tussen bedstee en computer

57

wilde men ook nog wel van mij, nu hij er niet was, maar het was surrogaat voor de grote dokter De Beer. Ik kwam al spoedig tot de ontdekking, dat er elders inderdaad soms slecht of helemaal niet naar hun verhaal geluisterd was, en er nauwelijks een lichamelijk onderzoek had plaatsgevonden. Ze werden dikwijls met een recept afgepoeierd. Aan de andere kant was hun claimcultuur vaak buiten proporties. Ik wilde hier zeker niet aan meewerken. In die tijd waren er meer zigeunerkampen in de regio, ook wel ‘schooierskampen’ genoemd, onder andere op de splitsing van de weg naar Beek en de weg naar Donk. Zelfs heb ik op een zondagavond een visite gemaakt op het woonwagenkamp in Helmond. Hun gewoonte om rond te trekken, werd steeds meer aan banden gelegd, wat nogal eens met geweld gepaard ging. Het moest een cultuuromslag worden die vele jaren zou duren. Ook het integreren en socialiseren in de samenleving was een opgave die vanuit de overheid gestimuleerd werd, maar in de praktijk op grote weerstand stuitte. Velen waren analfabeet en de schoolplicht werd massaal ontdoken. Ik herinner mij het gesprek met een nieuwe jonge maatschappelijk werkster, die mij vol enthousiasme vertelde dat ze het voor elkaar gekregen had dat een paar zigeunerkinderen naar school zouden gaan. De teleurstelling dat ondanks al jouw inspanning het uiteindelijk niet lukte, kenden we als hulpverleners allemaal.

In de dagelijkse praktijk vielen sommige zaken extra op. Zo zag ik een bepaalde aandoening enkele malen met korte tussenpozen achter elkaar en vervolgens weer tijden niet. Daarnaast waren er ook vele ziekten die ik nooit in de praktijk gezien heb. Als voorbeeld noem ik de ziekte van Hirschsprung, een aandoening die bij kinderen voorkomt. Hierbij is een deel van de dikke darm niet op het centrale zenuwstelsel aangesloten. Tweemaal heb ik een diagnose kunnen stellen van zeldzaam voorkomende ernstige aandoeningen. Beide vielen in de categorie van het zenuwstelsel.

Page 58: Arts tussen bedstee en computer

58

Op een zondagmiddag bezocht ik een oudere patiënt, die vreemde verlammingen had van zijn linkerarm en linkerthoraxhelft. Het bleek te gaan om een Haematomyelie, een bloeding in het ruggemerg (de grote zenuwstreng in het wervelkanaal.) Mijn diagnose werd later klinisch bevestigd. Hetzelfde gold voor een patiënte die ik nooit eerder op het spreekuur had gezien, maar nu met haar dochter wegens slikklachten om raad kwam vragen. Bij het uitsteken van haar tong zag ik onwillekeurige spieraanspanningen (fasciculaties), wat een vroeg symptoom is van de ziekte ALS (amyotrofische lateraal sclerose).

De meeste belevingen die ik mij herinner, dateren uit de beginperiode van mijn praktijkjaren. De situaties had ik niet eerder meegemaakt, de omstandigheden waren vreemd en nieuw voor mij. Het hoorde allemaal bij het opbouwen van mijn ervaring. Achteraf bekeken kostte het leren van het ambacht mij ongeveer vijf jaar. Ik had het voorrecht dat ik veel zieke maar ook gezonde mensen zag, gewoon omdat je min of meer dag en nacht in dit werk werd ondergedompeld. Er bestond bovendien geen huisartsenopleiding. Ik moest mijn weg grotendeels zelf banen. Als voorbeeld noem ik mijn apotheekstage. In het Dijkzichtziekenhuis in Rotterdam, kregen we twee weken farmaceutische instructie, inclusief het draaien van pillen. Even later werd ik in Gemert medeapotheekhoudend huisarts, met een vergunning die aan mijn associé gekoppeld was. De oudere huisartsen hadden een apotheekvergunning voor hun actieve praktijkjaren, inclusief alle verantwoordelijkheden die daarbij hoorden. Theoretisch gezien was het niet goed invoelbaar dat de opleiding tot apotheker zo makkelijk in de praktijk kon worden overgedragen aan medici. Toch kwam ik al snel tot de conclusie dat het in de praktijk een koppeling was, die alleen maar voordelen had. Aan het eind van het consult kreeg de patiënt direct via de assistente de benodigde geneesmiddelen mee. Met weinig rompslomp werd het

Page 59: Arts tussen bedstee en computer

59

geneesmiddelencircuit klein gehouden, met voordeel voor alle betrokkenen. Na enige tijd kwam er nog een nieuw fenomeen naar boven, wat ik me niet eerder gerealiseerd had. Patiënten waren verzekerd voor medische hulp en de verstrekking van geneesmiddelen. Het gebeurde nogal eens dat ik geen medicijnen voorschreef, omdat ik dat medisch niet nodig achtte. Ik zei tegen de patiënt, als u niets neemt, bijvoorbeeld bij een virale verkoudheid, bent u in een week beter, als u wel wat inneemt duurt het ongeveer zeven dagen. Patiënten dachten dan dat de besparingen op de geneesmiddelen aan mij persoonlijk ten goede kwamen. Je had in die tijd een soort recht op medicijnen, omdat je daar in de premie voor betaald had. In die periode ontving ik ook artsenbezoekers, vertegenwoordigers van de farmaceutische industrie, die mijn kennis van geneesmiddelen aanvulden. De cadeautjes die wij als dokter kregen, bleven beperkt tot gratis monsters en kleine hebbedingetjes.

Het aannemen van de telefoon was in de praktijk een vak op zich. Bij de komst van een nieuwe assistente werd daar uitvoerig bij stilgestaan. Vooral het inschatten van de ernst van de hulpvraag was niet alleen voor de assistentes maar ook voor Truce en mij soms moeilijk helder te krijgen. Hier volgt een treffend voorbeeld. Tussen de middag genietend van een korte lunch, wij woonden nog in de T.M. Drakestraat, werd ik gebeld door een mevrouw uit de buurt met het dringend verzoek of ik onmiddellijk wilde komen: “mijn hele voet ligt open”, was de boodschap. Na aankomst bleek een vallend aardappelschilmesje een minutieus wondje op haar voetwreef gemaakt te hebben.

Enkele weken later werd ik zaterdagsmorgens gebeld door een agrarische patiënt of hij even langs mocht komen met een verwonding aan zijn voet. Nadat de auto was gestopt en het portier geopend, kwam de patiënt ondersteund door de chauffeur uit de

Page 60: Arts tussen bedstee en computer

60

Page 61: Arts tussen bedstee en computer

61

auto met een touw in zijn hand, waarmee hij zijn rechtervoet omhoog trok. Het bleek dat vrijwel alle pezen van zijn voet waren doorgesneden. Hij was verbaasd dat mijnheer dokter dit zelf niet kon repareren, maar dat hij direct door kon rijden naar het ziekenhuis waar de dienstdoende chirurg de pezen kon hechten.

Op de vele momenten dat ik ’s nachts voor een visite gebeld werd en mijn bed uit moest, was Truce mijn trouwe achterwacht. Zij moest dan de telefoon bewaken. Om niet in slaap te vallen nam zij een favoriet leesboek. Zo boeide haar het boek van de Nederlandse schrijver/ journalist Walraven, die in de dertiger jaren van Dirksland naar Nederlands-Indië vertrok. Ik vroeg dan of mevrouw Walraven de telefoon in de gaten wilde houden. Zo deelden wij samen de ongemakken van het dienst doen.

Page 62: Arts tussen bedstee en computer

62

Anekdotes

Op een zondagavond, in de winter, moest ik naar Esdonk, een kleine gemeenschap van boerderijen, compleet met het Esdonks kapelleke, dat op de weg ligt van Gemert naar Erp. Ik kwam rond 22.00 uur aan, op een oude boerderij, waar een bejaard echtpaar woonde met drie ongehuwde kinderen van rond de veertig jaar. Ik moest mijn hoofd buigen om door de lage deur op den herd te komen, waar de half afgeruimde tafel door een spaarzame lamp verlicht werd. Het was voor mij het bekende beeld van de sfeer bij Heuvink. De patiënt bleek de bejaarde boer zelf. Hij lag in de bedstee met achterin een raampje dat op de stal uitkeek, en waar de wasem van de koeien zichtbaar was in het licht van een peerlampje. Het was een tafereel van Anton Pieck. Hij was al enkele dagen “nie krèk goed, maar nou moest meneer dokter moar es kieken”. Hij had “nie goed geète en zunne mulkenpap loaten stoan”. De diagnose was niet moeilijk. Hij had gordelroos op de geijkte plaats van zijn borstkas. “Goat het over meneer dokter”, was zijn vraag. Ik zei volmondig ja, waarop zijn gezicht betrok. De spraakverwarring was compleet. Hij bedoelde: is het besmettelijk (gaat het over van de één op de ander) en ik wilde hem geruststellen dat het beter zou worden.

Op een middag werd ik met spoed naar De Mortel geroepen, op de Renseweg had een vrouw zich verslikt en kon niet achter haar adem komen, was de boodschap. Ik was zeer snel ter plaatse, waar ik, een mij bekende kleine vrouw van rond de zeventig jaar aantrof. Haar gezicht was meer dan blauw aangelopen, relatief kalm, met wijd opengesperde ogen. Ze reageerde nauwelijks en lag half verslapt in een rieten stoel. De geschrokken omstanders vertelden dat zij zich verslikt had in een nieuwe aardappel. Ik probeerde haar met behulp van de omstanders uit haar stoel overeind te zetten, en probeerde, zo goed als het ging, achter haar te gaan staan legde beide armen

Page 63: Arts tussen bedstee en computer

63

rond haar middel, trok mijn vuisten met alle kracht naar haar buik. Door de plotselinge druk vloog de aardappel als een projectiel de keuken in. Haar kleur trok zienderogen bij. De operatie was geslaagd. Deze vorm van eerste effectieve hulp, maakte het vak bijzonder. Je stond dan tussen de omstanders die zich geen raad wisten. Op zo’n moment voelde ik mij een echte hulpverlener. Ook met deze goede afloop kwam de gelijkenis met Lourdes, als een waar wonder, in mijn gedachten op. Het tegenovergestelde kwam namelijk ook voor: als een patiënt(e) van een ernstige ziekte weer beter werd, had Maria het gedaan. Overleed ze echter, dan werd de dokter er soms op aangekeken. Het was een oneerlijke concurrentie.

Wat ik in die tijd ook als medisch fenomeen zag ontstaan was hyperventilatie. Ik had er in mijn opleiding wel eens van gehoord, maar rond de jaren zeventig nam het in de praktijk ‘epidemische’ vormen aan. Het betrof meestal jonge meisjes, met een voorkeur voor de uitgaansavond, als zij door het dorp fietsten of op de dansvloer aan de zwier gingen. Midden in het feestgewoel, of midden op straat, werd je dan geroepen om de onwel geworden patiënte eerste hulp te verlenen. Zo lagen er op een zondagavond twee onwel geworden jonge dames, die door hun vrienden, vriendinnen en omstanders een fietsenzaak waren ingedragen. Ze lagen op de vloer, gedeeltelijk in de etalage, die door een gordijn gescheiden was van de rest van de winkel. Het verhaal van de omstanders horend en het beeld in ogenschouw nemend, wist ik met een minimum aan onderzoek al snel, dat het niet om grove pathologie ging. Ik sprak hen vriendelijk, een beetje luid toe. Het belangrijkste was hen prikkels toe te dienen, om hen te laten reageren. Hiertoe had ik mijzelf de ‘pectoralisgreep’ aangeleerd. Terwijl ik hen vriendelijk toesprak kneep ik in de musculus pectoralis, de grote borstspier, daar waar deze voor de oksel loopt. Op die manier kon ik een te doseren prikkel oproepen, die al gauw voldoende was om hen weer ‘bij de tijd’ te brengen.

Page 64: Arts tussen bedstee en computer

64

De rest was een kwestie van praten, om de patiënten weer zo gauw mogelijk op de been te krijgen. Een beetje begrip en empathie besloten het contact, waarna ieder weer zijn weg vervolgde. Later werd het idee van de plastic zak gemeengoed, en er waren mensen die zich zo afhankelijk voelden van dit voorwerp, dat ze altijd een plastic zak bij zich hadden. Ze waren er op gefixeerd. Deze vorm van medicaliseren had zeker niet mijn instemming. De onderliggende spanning en mogelijke problematiek kwamen bij dit soort vluchtige straatcontacten jammer genoeg niet ter sprake. Dit medisch ‘modeverschijnsel’ verdween na enkele jaren weer, net zoals het was ontstaan, uit het sociale leven. Later toen ik als opleider van aanstaande huisartsen zelf ook weer een dag per maand werd bijgeschoold, zou ik het begrip ‘somatische fixatie’ aangereikt krijgen. Het somatisch gefixeerd zijn is een (onbewuste) manier om jezelf via lijfelijke klachten, ziektegedrag, een medische weg te ontwikkelen dat je behalve aandacht, of als het chronisch wordt, ook een zekere status kan opleveren.

In de praktijk in Gemert had ik een grote interesse in de psychiatrie. Het was de wereld op zijn kop. Het van slag zijn van de chemische hersenfabriek, met ‘verstoring’ van de eigen belevingswereld en gedrag als gevolg. Ik zet het woord verstoring bewust tussen aanhalingstekens, omdat het mij meerdere malen overkomen is, dat de psychisch gestoorde patiënt(e), de enige was die, zijn of haar verhaal uitschreeuwend, de waarheid sprak. Deze boodschap was voor de omstanders zo confronterend en bedreigend, dat zij hem of haar, als patiënt, het liefst zo snel mogelijk naar ‘de Kluis’ (dit was een begrip voor de psychiatrische kliniek Huize Padua in Boekel) wilden laten afvoeren. De stoorzender moest worden afgevoerd. De komst van het angstreducerende medicament librium en het eerste antipsychoticum largactil (rond 1953) luidde een grote omslag in in de behandelingsmogelijkheden en was, en is nog steeds een aanzienlijke verlichting in het lijden van deze mensen. Vooral in het agrarische platteland rond Gemert zag je in sociaal wat geïsoleerde

Page 65: Arts tussen bedstee en computer

65

gezinnen soms een acuut psychotische reactie, waarbij meestal jong volwassenen razend en tierend, vloekend en scheldend, soms met gereedschappen als primitieve wapens, en beschikkend over een onvermoede lichaamskracht, een bedreiging voor zichzelf en hun omgeving vormden. Na toediening van largactil zag je vooral als je het inspoot, de symptomen acuut verbleken, en keerde de gewenste rust in de vorm van slaap terug. Op dat moment was je dokter, daar had je voor geleerd, zeggen ze in Brabant. Veel tijd om je dat op dat moment te realiseren was er niet, want het spreekuur ging na deze onderbreking gewoon door en de wachtkamer was alleen maar voller geworden.

Ook hier maak ik ruimte voor een mij, tot dan toe onbekend, fenomeen: “Hou jij ze dom, dan houd ik ze arm.” Dit gezegde hoorde ik voor het eerst nadat ik goed en wel in Gemert gesetteld was. Ik dacht meteen oh, werkt het zó. Soms krijg je op een bepaald moment een diepte-inzicht, waarin bepaalde zaken of gewoonten helder oplichten en tot klaarheid komen, om even later weer weg te zinken in het geruis van alle dag. Het was vanuit de overlevering een bekend gezegde. Een onuitgesproken overeenkomst tussen clerus en zakenman, de pastoor en de fabrikant, de Kerk en het Kapitaal. Zoals de geschiedenis laat zien, stond en staat het instituut kerk gemakshalve vaak aan de andere kant ten opzichte van haar christelijke opdracht.

Page 66: Arts tussen bedstee en computer

66

Verloskunde en de komst van de anticonceptie pil

Zoals ik al eerder aangaf, was de situatie op verloskundig gebied in Gemert totaal verschillend dan ik in Rotterdam had meegemaakt. Het was een belangrijk onderdeel van de huisartsgeneeskunde. Alles rond de zwangerschap en geboorte was goed geregeld. Iedere zwangere werd maandelijks gecontroleerd. De samenwerking tussen vroedvrouw, huisarts en specialist verliep soepel. Ook hier had ik profijt van de technische vaardigheden die ik in Rotterdam had opgedaan. Allereerst bij de vroedvrouw en daarna samen met Kees Kan bij de gynaecologen van Assen en Versteeg in het Claraziekenhuis. Onlangs hoorde ik dat wij ƒ 25,= per bevalling kregen. We sliepen ’s nachts in een smal kamertje naast de verloskamer in een opklapbed, waar we als dat nodig was, door meelevende en soms meelijdende zusters uit onze hazenslaap werden gewekt. In Gemert hadden vrijwel alle bevallingen een normaal natuurlijk verloop. Ik heb maar enkele malen tijdens of na een bevalling een ‘niet pluis gevoel’ gehad, tweemaal bij een nabloeding, die zo heftig was, dat na alle geëigende handgrepen een injectie met ergometrine, een vaatvernauwend middel, uitkomst bracht. De andere keer betrof het een onverwachte stuitligging, die inmiddels zover gevorderd was dat er letterlijk geen weg terug meer was. Met de voorgeschreven handelingen kwam alles tot een goed einde. Opgelucht ging ik naar huis. Bevallingen doen was een heel bijzonder aspect van het vak. Achteraf realiseer ik mij pas hoe bijzonder het was dat je als buitenstaander bij deze intieme momenten aanwezig mocht zijn. Ook zijn het een aantal indrukwekkende beelden die na jaren nog vers in mijn geheugen staan. Het was vaak het moment om ook uitvoeriger kennis te maken met niet alleen de aanstaande moeder, maar vooral ook met de vader. Rustig zittend

Page 67: Arts tussen bedstee en computer

67

naast het bed, was er voldoende tijd om je in elkaars leefwereld te verdiepen, hetgeen de arts-patiëntrelatie zeker ten goede kwam. In de praktijk was een bevalling een soort ‘aangenomen werk’. Daarbij hoorden de vóór- en nazorg en de bevalling zelf. De discrepantie tussen de uitgerekende datum en het moment van bevallen zelf was een extra belasting in de praktijk. De onderzoeksresultaten van de voor- en nacontroles werden bijgehouden in een apart boekje. Het bestond uit het bepalen van het gewicht, het meten van de bloeddruk, het bepalen van de bloedgroep en de resusfactor, controle van de urine op glucose en eiwit, en als belangrijkste, het meten van de stand van hoogte van de baarmoeder, en het beluisteren van de harttonen van het kind. Ook de subjectieve beleving van de moeder gaf vaak aanvullende informatie. De meeste kinderen werden in die tijd thuis geboren, waarbij een groot aantal echtparen kozen voor begeleiding door de vroedvrouw. Voor ziekenfondspatiënten betekende dit geen extra kosten. Anderen daarentegen kozen voor de huisarts, wat betekende dat de cliënt de kosten zelf moest betalen. Ik meen nog dat de totale begeleiding van een bevalling ƒ 300,= bedroeg. Gelukkig hadden we in Gemert een uitstekende vroedvrouw in de persoon van mevrouw van Asseldonk. Als het nodig was, konden we elkaar gemakkelijk consulteren.

Met de komst van de pil, die rond 1965 zijn intree deed, ging er heel veel schuiven. Achteraf gezien was het ‘de grote vooruitgang’ van de twintigste eeuw. Ook Jan de Beer heeft in de speech op zijn tachtigste verjaardag in Venlo, de anticonceptiepil als de grootste medische vooruitgang in die tijd onder woorden gebracht. Eindelijk was er een middel om zwangerschappen te voorkomen, en geboorten van kinderen te plannen, afhankelijk van je eigen wensen en mogelijkheden. Vooral in het begin was het niet direct een hoeragevoel. Zelf was ik aanvankelijk ook nogal septisch, omdat er nog nauwelijks klinische ervaring voorhanden was met name

Page 68: Arts tussen bedstee en computer

68

op de lange termijn. Bovendien was de concentratie hormonen, vergeleken bij de hedendaagse anticonceptiepil, erg groot. Tot slot was het geheel nog moeilijk bespreekbaar. Het was een vorm van de nieuwe tijd waar velen nog niet erg warm voor liepen. Ook de afwijzing van iedere vorm van anticonceptie door het kerkelijke instituut speelde voor sommige patiënten een rol. De naam van mgr. Bekkers, de toenmalige bisschop van ’s-Hertogenbosch, moet hier zeker vermeld worden. Hij was de eerste die in een aantal televisie-uitzendingen hardop zei, dat de verantwoordelijkheid voor het bepalen van de gezinsgrootte primair bij de ouders lag. Het was een uitkomst voor de getrouwde paren, de jongere generatie was er nog nauwelijks aan toe. Sex voor het huwelijk was, voor zover ik kon bevroeden, geen groot probleem. Wel kreeg de emancipatie van de vrouw hiermee een duidelijke impuls. In de NRC van 8 juli 2010 stond een reactie op een artikel over de firma Organon te Oss, dat na meerdere overnames een aantal mensen moest ontslaan. De inzender Lambert Giebels, een historicus uit Breda, brengt in herinnering dat voor Organon de productie van de pil een enorme opsteker is geweest. Ook wordt verteld dat het katholiek directielid Van Iersel en katholieke employés gewetensbezwaren hadden tegen het nieuwe voorbehoedmiddel. Wie ook gewetensbezwaren hadden, waren de twee katholieke commissarissen bij Organon, Louis Beel en Jan de Quay, beiden ex-premier. De toenmalige directeur jonkheer G. Krayenhoff adviseerde de twee commissarissen hun gewetensnood voor te leggen aan de progressieve bisschop van Den Bosch, Bekkers. De monseigneur stuurde het tweetal terug met de vraag aan Krayenhoff, wat er zou gebeuren met de pil als Organon deze niet in productie nam. Krayenhoff kon hen verzekeren dat dan een ander farmaceutisch bedrijf in het buitenland er mee aan de haal zou gaan. Bekkers vond dat, als de pil toch niet tegen te houden was, Oss er maar van moest profiteren.

Page 69: Arts tussen bedstee en computer

69

Toen de pil eenmaal in productie was genomen, en deze pillen in strips moesten worden verpakt, deed zich nog een probleempje voor. De directie wilde de katholieke meisjes en vrouwen uit Oss en omgeving, die bij Organon werkten, niet in gewetensnood brengen. Zij zocht daarom elders verpaksters van de pil, en kwam terecht bij … een nonnenklooster in Heesch. Moeder-overste vond dat, nu mgr. Bekkers zijn ‘nihil obstat’ had uitgesproken, haar klooster best een extra zakcentje kon verdienen. Einde ingezonden reactie.

Zelf waren we blij dat het uitdelen en promoten van condooms minder urgent was geworden. We hadden als artsen er bij de gemeente op aangedrongen, dat je condoomautomaten niet moest verbieden of verstoppen, maar dat je ze op de toiletten in de cafés moest hangen, waar ieder die er behoefte aan had, ze kon kopen. Ik herinner me nog een discussie met een jonge geëmancipeerde vrouw die op mijn spreekuur verscheen. Ze wilde onmiddellijk aan de pil. Ik besprak de voor- en nadelen in een geanimeerd gesprek. Aan het eind zei ze: “dokter wat ik nou niet begrijp, u bent zo jong, maar nog zo ouderwets.” Ik zei: “daar hebt u gelijk in, maar ik weet wat er in zit en u niet.” Later, toen de bijsluiters in verpakkingen ook voor de patiënt leesbaar waren, zijn we er nog eens op teruggekomen. Zoals ik al zei, ging er met de komst van de pil het een en ander verschuiven. In de eerste plaats was er behoefte aan voorlichting. Ik heb zelf deelgenomen aan voorlichting op een verloofdencursus in de Rips, later gevolgd door lessen aan werkende tienermeisjes op de Mater Amabilisschool aan de Stroom. Het was niet eenvoudig om op een voor hen begrijpelijke manier de hormonale cyclus van de vrouw uit te leggen. Het enige wat uiteindelijk voor hen van belang was, welke dagen van de cyclus veilig waren om te vrijen.

Page 70: Arts tussen bedstee en computer

70

Thuisgeboorte van Erica Verhoeven 22 september 1972

Bevallingen waren nooit te plannen, kwamen altijd onverwacht en meestal ook nog ongelegen, vooral als het overdag was. Woonde de zwangere in een van de kerkdorpen, dan deed ik na een eerste controle, afhankelijk van de ontsluitingsgraad, nog een aantal visites in de omgeving. In de praktijk werd langzaam maar zeker merkbaar dat er minder kinderen geboren werden. Met name de vroedvrouw derfde daardoor inkomsten. Vanaf 1973 hadden we afgesproken dat ik de bevallingen langzaam af zou bouwen, mits ze ook bereid was de zwangeren in de wijde cirkel rond Gemert te begeleiden. Met de start van de groepspraktijk hebben we de verloskunde verder afgebouwd. Het was een boeiende periode in mijn bestaan als huisarts. Het maakte het vak compleet. Natuurlijk leende ook het gebeuren rond geboren worden zich voor soms grappige wederwaardigheden. Ik zal uit de vele impressies er enkele optekenen. Ik noem een bevalling midden in een heldere winternacht in Boekel. Terwijl ik daar naar toe reed, was de sterrenhemel boven mij indrukwekkend. Ik wist weinig of niets van sterren. Wat mij wel opviel, toen ik na een voorspoedige bevalling, in opgewekte stemming weer terug naar Gemert reed, was dat de sterren duidelijk van stand veranderd waren. In die nacht werd bij mij de liefde voor de kosmos geboren. Via boekjes leerde ik de meest voorkomende sterrenbeelden, hun op- en ondergaan, de zomer- en wintersterren, zon- en maansverduisteringen, en niet te vergeten de eigen weg van de planeten, die als zwervers draaiend, net als de aarde, in hun diverse banen om de zon een volkomen eigen ritme hebben. In het kader van het Studium Generale had ik op de sterrenwacht Sonnenborch in Utrecht, destijds bij de grote professor Minnaert, acht colleges over de zon gevolgd.

Page 71: Arts tussen bedstee en computer

71

Ik denk aan een bevalling op de 10e mei 1966 in Elsendorp, toen tijdens de geboorte bekend werd dat mgr. Bekkers overleden was. En aan een bevalling in 1974, in de nacht dat Nixon, verstrikt in het Watergateschandaal, moest aftreden.

22 september 1972, geboorte van Erica Verhoeven.Foto Chris Verhoeven

Page 72: Arts tussen bedstee en computer

72

Anekdotes

Op een zondagavond kwamen we na een heerlijk weekend Almelo met de inmiddels snel opgroeiende Lucas en Margreet, ik schat respectievelijk vier en drie jaar oud, rond 23.00 uur ’s avonds thuis. Ik had het gevoel een rustige nacht te krijgen, toen om 1.00 uur de telefoon ging voor een bevalling in Keldonk. De patiënte in kwestie was nog niet uitgerekend, zodat de boodschap mij min of meer overviel. Jawel hoor, patiënte was duidelijk in partu, en had zo lang mogelijk gewacht om mij te roepen, wat op zich lovenswaardig was. Het duurde toch nog een poosje voordat de ontsluiting volledig was, na ongeveer een uur werd het kindje geboren. Het duurde naar mijn gevoel te lang voordat de nageboorte in aantocht was. Het ingestelde toucher was vreemd, en niet goed te duiden. De natuur heeft altijd het laatste woord. Mij stond niets anders te doen dan af te wachten. Na een klein half uur kwamen de weeën weer op gang, en kondigde zich een tweede kindje, in stuitligging, aan. De weg was inmiddels gebaand door de eersteling, zodat de uitdrijving zeer spoedig verliep. Ik was volledig verrast door dit gebeuren, aangezien ik bij het nalezen van de gegevens nooit aan deze mogelijkheid had gedacht. Het echtpaar was dolgelukkig. Met een voldaan gevoel kwam ik vroeg thuis, nog even naar bed, met de wekker op zeven uur ingesteld.

Op 1 februari 1966, daags na mijn verjaardag, deed ik ’s morgens een bevalling in Beek en Donk. Het echtpaar had al twee kinderen en dreef een schoenenzaak, waar de man hard werkte en bij zijn leest bleef om met reparaties de zaak draaiende te houden. Ik was extra in hem geïnteresseerd, omdat hij net als ik aan longtuberculose had geleden. In zijn jongvolwassen jaren was bij hem nog een thoracoplastiek verricht. Het is een mutilerende ingreep waarbij meerdere ribben aan één zijde van de ribbenboog worden verwijderd om de long te laten collaberen, en het proces tot

Page 73: Arts tussen bedstee en computer

73

rust te laten komen. In feite leefde hij nog op één long. Hij had een zonnig en opgewekt karakter, werkte met groot enthousiasme en goeie praat. Hij werd zoveel als mogelijk was ondersteund door zijn vrouw, een gezellige en opgewekte echtgenote. Zij was inmiddels zwanger, en daags na mijn verjaardag was het moment daar. Het was koud winterweer. Min of meer bij toeval had ik enkele maanden daarvoor een soort zilverfoliedoek aangeschaft, die nog ongebruikt in mijn verlostas zat. Hier werd ‘s morgens een wolk van een dochter geboren, even later gevolgd door een klein schriel jongetje van rond de duizend gram naar ik inschatte. Ik wist van mijn zus Nan dat kinderen van rond de 800 gram nog in leven gehouden konden worden. Het grootste gevaar op dat moment was de afkoeling. Ik griste de zilverfolie uit mijn tas, draaide het manneke er bloot maar stevig in, en regelde vervoer voor de vader door de buurman met zijn auto in te schakelen. Eenmaal in de couveuse in het ziekenhuis te Veghel ontwikkelde hij zich goed. Jaren later hoorde ik van zijn enthousiaste moeder dat hij een van de beste en meest gevreesde voetballers van Beek en Donk was geworden was en dat hij in niets onderdeed voor zijn destijds al grote zus.

De komst van de pil was een uitkomst, maar zoals bleek niet altijd afdoende. Een echtpaar in Keldonk hadden op hun boerderij al een groot gezin. Ondanks het gebruik van orale anticonceptiemiddelen was de echtgenote al tweemaal zwanger geworden. De teller van het kindertal stond daardoor inmiddels op tien. In onderling overleg werd besloten onze toevlucht te nemen tot de spiraal. Dit was een geheel nieuw anticonceptivum. Het werd door Jan vakkundig ingebracht, waarna het aftellen begon en wij met enige spanning het effect volgden. Na enige weken bleef de menstruatie uit, en waren de ingezette zwangerschapsreacties positief. We besloten de spiraal te laten zitten. De zwangerschap verliep zonder enig probleem en bij de bevalling vond ik de spiraal keurig ingekapseld in de vliezen terug. De natuur was ons goed

Page 74: Arts tussen bedstee en computer

74

gezind geweest. Na dit voorval bracht sterilisatie – een definitieve methode die toen langzaam in opkomst kwam – de lang gewenste uitkomst.

Ook het omgekeerde kwam voor. Een jong enthousiast echtpaar had een grote kinderwens. De oorzaken van kinderloosheid zijn divers, maar één ervan is een naar achteren gekantelde baarmoeder (retroflexio uteri), zo had ik bij Plate geleerd. Specialistische mogelijkheden waren er toen nog niet, of net in opkomst. Zelf had ik geen ervaring met dit fenomeen, het inwendig onderzoek deed mij mogelijk naar deze diagnose neigen. Een Brabants spreekwoord luidt “niet geschoten is altijd mis”. Ik besprak de mogelijkheid met het echtpaar, waarop een gynaecologische ring werd ingebracht om de mogelijk afwijkende stand van de baarmoeder te corrigeren. En jawel hoor, het bleek een succes. Met gewenste tussenpozen kreeg het echtpaar liefst een meerdere kinderen tellend kroost. De charme van deze oplossing lag in het feit dat met een minimum aan middelen en ingrepen het doel was bereikt, en dat gaf een goed gevoel.

Inmiddels ging de praktijk met grote of kleine wederwaardigheden dagelijks gewoon door. Ik maakte veel situaties mee, waar ik als solist zelf, liefst ter plekke, een oplossing voor moest vinden. Je had nauwelijks iemand voor overleg en als dit al mogelijk was, dan was het meestal achteraf. Het gevolg was dat ik zelfs geen vragen meer had, ook niet over mijn eigen functioneren, wat op zich al te denken moet geven.

Truce en ik verheugden ons jaarlijks op het huisartsencongres. We trokken daar een weekend voor uit en gingen, al dan niet met de assistente, naar een serie lezingen, waar ik weer helemaal oplaadde, gevolgd door een weekend uitwaaien, meestal in Amsterdam. Tussendoor was Truce degene die ons culturele leven behoedde. Zo kwam het voor dat in het Speelhuis in Helmond

Page 75: Arts tussen bedstee en computer

75

of in de schouwburg in Eindhoven mijn oogleden vrijwel tegelijk met het dimmen van het zaallicht dichtvielen. Bij de geboorte van Toon Tielemans gingen we ‘s avonds even op kraambezoek in Hoogeloon. Het was een warme zomeravond en het gelukkige stel had het plafond van de slaapkamer met zilverfolie opgesmukt. Ik realiseerde mij dat ik in die week drie avonden van 18.00 tot 24.00 uur geen dienst had. Geen wonder dus dat, toen ik een terrasstoel zag, dit een uitnodiging was om even een uiltje te knappen.

In de jaren zeventig zag je dat sommige mensen in hun woonkamer een huisbar bouwden, compleet met een dak, belegd met stro of dakpannen en ingericht met spiegels en een heuse tap. Zo ook bij een echtpaar in Keldonk waar ik rond middernacht geroepen werd voor de geboorte van het eerste kind. Ik was die avond erg moe, na een eerdere bevalling een of twee nachten daarvoor. De ontsluiting was ongeveer begonnen. In mijn gedachten overwoog ik wat ik het beste kon doen. Als ik terug zou rijden naar Gemert wist ik bijna zeker dat ik hooguit een paar uur rust had. De aanstaande vader was hard bezig met de bouw van zijn eigen bar, en op de slaapkamer was zijn deel van het lits-ju-meaux onbeslapen. Ik stelde het echtpaar voor om daar te gaan liggen, als een goede oplossing voor iedereen. De zwangere was gerust, want de dokter lag naast haar. De partner hield als een Jozef de wacht en timmerde aan zijn moderne stal, en ik kon een oogje toeknijpen. Helaas moest ik de patiënte de volgende morgen, wegens het niet vorderen van de ontsluiting, alsnog insturen naar het ziekenhuis.

Page 76: Arts tussen bedstee en computer

76

1968 Het jaar van de tegenslagen

Op 2 februari kreeg Lucas een perforerende oogverwonding die, ondanks een jarenlange behandeling, en met de inzet van velen, uiteindelijk het verlies van het gezichtvermogen van zijn rechteroog tot gevolg had. Ik zal alle details, het grote verdriet, de zorg en inspanningen allereerst van Truce en mij, maar ook van de behandelend artsen hier niet verder uitwerken.

In augustus betrokken we ons nieuwe huis. Het werd ontworpen door neef/architect Frans Coumans, in de stijl van de Bossche School. De uitvoering werd door vakkundige kennis en enthousiaste inzet van zijn medewerkers door de heer Ponjé gerealiseerd. Het is tot op de dag van vandaag nog steeds onze geliefde stek. Het huis is praktisch van indeling, eenvoudig van opzet, heeft voldoende ruimte en ligt te midden van onze tuin, die pas de laatste jaren onze volle aandacht krijgt, en waarvan wij dagelijks genieten. Met Mia van Schijndel al meer dan 35 jaar onze trouwe hulp, en Martien van de Kerkhof, onze hovenier/tuinman, die met zijn deskundigheid en ondersteuning in het tuinwerk, ons leef- en woongenot compleet maken. Ook de praktijkruimte heeft al die jaren optimaal gefunctioneerd. Na mijn vertrek naar de groepspraktijk heeft Truce tot 1992 haar sensomotoriekpraktijk hier uitgeoefend, waarna de vroedvrouwen van 1995 tot 2009 hier ook een goed onderdak vonden. Het was, voor iedereen, een ideale werkplek.

Een groot verdriet overspoelde ons een maand later. Op 27 september werd rond zes uur ons Ingridje in het ziekenhuis in Helmond geboren. Direct bij de geboorte viel al op dat zij erg gezwollen was, en haar ademhaling moeilijk op gang kwam. Met behulp van de kinderarts, collega Weyers, hebben we getracht haar ademhaling op gang te brengen. Toen dit na enige tijd geen resultaat opleverde

Page 77: Arts tussen bedstee en computer

77

hebben we de behandeling gestaakt. Ze overleed daarna snel. We hebben dit samen en ook ieder apart moeten verwerken. Het was voor ons allemaal een geweldige klap. Margreet, toen vier jaar, had haar eigen verklaring. We waarschuwden zowel Lucas als Margreet voor het drukke verkeer in de St. Annastraat, dat sinds onze verhuizing een reëel probleem was. Toen ik de kinderen bij thuiskomst, vóór het spreekuur, moest uitleggen wat er allemaal gebeurd was, zei ze: “het kindje heeft natuurlijk niet goed uitgekeken bij het oversteken van de straat.” Het ergste vind ik, achteraf, dat ik geen tijd had om dit rouwproces een plaats te kunnen geven en te verwerken. De praktijk ging gewoon door. Enkele dagen later kreeg ik tijdens een bliksembezoek aan Truce, tussen de middag, in het ziekenhuis van de zuster het kistje met Ingridje mee, mooi versierd met bloemetjes op de deksel. Het overviel mij, en daar stond ik dan … Na nog enkele visites op wegnaar huis gedaan te hebben, en ik ook ons buurmeisje op haar huwelijksreceptie bij ‘Dientje’ nog een vluchtige hand geschud had, wist ik niet meer wat te doen. Ik spoelde aan bij Harry van Bommel, die geen moment aarzelde en, als een ware vriend, begon te telefoneren en te regelen. Enkele uren later hebben we haar met Harry en Paul van Gulick gedrieën begraven op het kerkhof bij de Gerardus kerk. Aansluitend hebben we bij elkaar gezeten, en ongetwijfeld een glas wijn gedronken. Dat was het dan.

Ons leven kreeg een nieuwe wending toen Truce eind 1969 weer in verwachting was. Ze voelde zich opperbest. In het voorjaar van 1970 vlogen wij met moeder Berntsen voor het eerst met de KLM naar Rome. Het toestel met bestemming Djakarta, maakte daar een eerste stop. Ik herinner me nog de persoonlijke bediening en service, de prachtige menukaarten en het bestek aan boord, en een prachtig uitzicht over de besneeuwde Alpen. We hadden heerlijke dagen in deze zonovergoten eeuwige stad in lentetooi, waar de terrassen onder andere op het ovale Piazza Navona voor lunch of diner uitnodigden.

Page 78: Arts tussen bedstee en computer

78

Gedrieën staande op een vrijwel lege Sint-Pietersplein, waren we onder de indruk van de geweldige voorgevel van onze moederkerk. Mijn schoonmoeder sprak toen de historische woorden: “Truusje wil je hier tegen vechten!” Daarmee was het oecumenisch vuur van Truce niet geblust. Ze zou nog jaren actief blijven in de Kapelgroep en later de Gemertse leken in de diocesane raad vertegenwoordigen. Op 27 augustus zag onze Bert, na een voorspoedige geboorte, het levenslicht in het Lambertusziekenhuis in Helmond. Enkele dagen later werd zijn geboorte gemeld op het gemeentehuis. Het was in die tijd de gewoonte dat na afloop van deze officiële gebeurtenis, de vader met enkele vrienden ‘de voetjes van de boreling gingen wassen’. Zittend op het terras van hotel de Keizer en genietend van het vloeiende gerstenat, werd Frans Suijs weggeroepen voor een bevalling. We hadden eigenlijk kunnen doordrinken, toen later bleek dat Jeroen Eikelenboom geboren was. Wij waren erg blij met ons vrolijke mannetje, waar onze Margreet, de komende jaren, volop mee kon moederen. Hij liet zich alles welgevallen.

Page 79: Arts tussen bedstee en computer

79

Zelf ziek

Van dokters wordt verondersteld dat zij zelf nooit ziek zijn. Zo zeiden patiënten bij een tegenvallend medisch bericht: “Jullie hebt mooi praten, ge moest het zelf maar eens meemaken.“ Ik dacht dan altijd, terugkijkend naar mijn sanatoriumtijd: “en jij moest eens weten.” Inmiddels had ik in de loop der jaren toenemende heupklachten gekregen. Aanvankelijk werd dit euvel toegeschreven aan de slechte omstandigheden in de oorlogsjaren, maar het was duidelijk familiair aanwezig. Zelf zei ik nooit chirurg te zullen worden, omdat ik niet zo lang kon staan. Vooral de eerste jaren had ik vaak zoveel klachten dat Truce zich afvroeg of ik dit vak wel vol kon houden. Toen uiteindelijk de eerste röntgenfoto gemaakt werd door mijn zwager Harry Berntsen, die als orthopedisch chirurg in opleiding was bij de grote San Giorgi in Nijmegen, was de diagnose zonneklaar. Er bleek sprake van een dubbelzijdige aangeboren heupdysplasie, een matig ontwikkelde heupkop in een te ondiepe gewrichtskom. Alle operatietechnieken die in zwang kwamen volgde ik kritisch. De effecten op de lange duur vond ik niet bemoedigend, reden waarom ik besloot dat afwachten de beste optie was. Het was wel mede de reden dat ik mijn praktijk in 1993 heb beëindigd. Eerst na de eeuwwisseling, toen de toestand van beide heupkoppen aanzienlijk verslechterde, werden beiden door prothesen vervangen. Ik geniet nog iedere dag van een pijnvrij bestaan. Het tweede ongemak wat mij tien- tot vijftienmaal overviel was erysipelas (wondroos). Het kwam acuut op, ging gepaard met hoge koorts, enzovoort. Ondanks dit alles probeerde ik altijd nog enkele dagen door te werken met behulp van pijnstillers en antibiotica. Na enkele dagen legde mijn eigenwijze ik zich bij de feiten neer, en dook ik in bed, dat ik vervolgens te vroeg weer verliet. Het heeft zijn sporen nagelaten.

Page 80: Arts tussen bedstee en computer

80

Wegen veilig maken

Ieder jaar gingen Truce en ik minstens één week samen op vakantie. Het voorjaar van ik schat 1971 zouden we met de trein naar de Italiaanse bloemenkust gaan, waar we voor het laatst met onze huwelijksreis geweest waren. De naam van het plaatsje, Alassio, stond nog steeds vers in ons geheugen, evenals de naam van het hotel. Gezien onze bagage reed Frans Suijs ons in zijn Saab naar het station in Arnhem. Net buiten Gemert in de eerste flauwe bocht op de weg naar Elsendorp hadden wij onafhankelijk van elkaar een aantal keren slachtoffers moeten helpen, er waren ook doden bij gevallen. Het ging om mensen die rijdend met normale snelheid, met hun auto tegen een van de bomen gebotst waren. Tijdens die autorit zei ik tegen Frans: “als ik terugkom van vakantie ga ik daar eens werk van maken.” Op een vrijdag begon ik ‘s morgens tijdens het spreekuur, tussen de consulten door, mij te oriënteren op hoe en wat. Na wat heen en weer bellen had ik de naam en het telefoonnummer van de wegopzichter van de provincie, die in Boxmeer woonde. Deze man was naar een begrafenis, en voor het weekend niet meer bereikbaar. Via via kwam ik terecht op het Provinciehuis in Den Bosch. Ik sprak met meerdere ambtenaren die mij aan het eind van mijn verhaal steeds lieten weten dat zij geen beslissingen mochten nemen. Ik vroeg op het laatst naar de ambtenaar die wel beslissingen mocht nemen. In de loop van de middag werd ik doorverbonden met een ingenieur Mr. X. Na het hele verhaal voor de zoveelste maal te hebben uitgelegd, werd niet alleen mijn stemming, maar ook zijn stemming er niet beter op. Hij verweet mij dat ik op zijn stoel ging zitten, waarop ik antwoordde dat ik dat wel moest, omdat hij op dat moment – een ambtenaar op vrijdagmiddag in beweging krijgen valt niet mee – niets wilde ondernemen, maar het na het weekend met collega’s zou bespreken.

Page 81: Arts tussen bedstee en computer

81

Ik zei dat dat zijn probleem was, maar dat ik hem wel mede aansprakelijk hield voor een volgende calamiteit, tussen heden en het moment van actie. Ik rekende hem voor, dat er een paar honderd auto’s de onheilsplek in dat komende weekend zouden passeren. Het ging uiteindelijk om het verwijderen van drie bomen. Zonder enige toezegging hingen we, beiden met verhitte koppen, de hoorn op de haak, in afwachting van … ja waarvan? De volgende morgen, zaterdag, kwam Betsie ten Haaf, onze assistente uit Elsendorp, met nieuws. Op de bewuste plek waren werkers van de provincie met grote wagens en zwaailichten, met ronkende kettingzagen drie bomen aan het omhalen. Het hele karwei was in korte tijd geklaard. De maandag daarop heb ik de bewuste ingenieur uitvoerig telefonisch bedankt, bedankt en nog eens bedankt voor zijn snelle actie. Als je het probleem vlak bij de mensen zelf legt, en het uit de onpersoonlijke sfeer haalt, van men, hij of zij, komt het appèl directer over. Mijn inspanning had in ieder geval resultaat gehad. Sindsdien is er nooit meer op die plaats een ongeval gebeurd.

Page 82: Arts tussen bedstee en computer

82

Buurtcollega’s, nieuwe ontwikkelingen en contacten

De contacten met de buurtcollega’s ontstonden na kennismakings-bezoeken over en weer. Het werd onderhouden door de klinische bijeenkomsten, die aan het eind van de middag of ook ’s avonds, in de beide ziekenhuizen in Veghel en Helmond gegeven werden. De patiënten hadden een vrije keuze voor het ziekenhuis dat hun voorkeur had. De eerste jaren was de verdeling over de beide regionale ziekenhuizen, het toenmalige Lambertusziekenhuis in Helmond en het St. Josephziekenhuis in Veghel, ongeveer gelijk. De meeste agrarische mensen hadden een voorkeur voor Veghel, terwijl de meeste nieuwkomers en burgers voor Helmond kozen. Na de start van de groepspraktijk trad er een duidelijke voorkeur voor het ziekenhuis in Helmond op. Iedere twee weken was daar aan het eind van de donderdagmiddag een klinische conference, waar de diverse specialisten de huisartsen informeerden en bijschoolden in nieuwe ontwikkelingen in hun vakgebied. Eens in de maand was er een klinische avond, waar een gastspreker van buitenaf werd uitgenodigd voor een lezing voor zowel huisartsen als specialisten. Deze ontmoetingen kwamen de werkverhoudingen ten goede. Vrijwel alle artsen waren lid van de K.N.M.G., de Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering van de Geneeskunst. Daarnaast waren de meeste huisartsen lid van hun beroepsvereniging de L.H.V., de Landelijke Huisartsen Vereniging, en de specialisten van de L.S.V., de Landelijke Specialisten Vereniging. Eens in de zoveel jaar organiseerde de lokale afdeling een groot feest. In 1970 waren de Gemertse huisartsen aan de beurt. In hotel De Keizer aan het Ridderplein werd door vrijwel alle Gemertse artsen een fotofeest gegeven. De originele opzet oogstte veel lof.

Page 83: Arts tussen bedstee en computer

83

Eind 1972 was weer een vermeldenswaardige mijlpaal in de praktijk. Jan de Beer beëindigde zijn praktijk. Hij zocht een nieuwe opvolger waar ik, overigens als associé, niet direct bij betrokken was. In die tijd ontstonden ook al medisch georiënteerde accountants/verzekeringskantoren, die zich specialiseerden in praktijkover-drachten en praktijkbemiddeling voor jonge zoekende artsen. Via het kantoor Van de Ven in Deventer had Jan al zijn licht opgestoken, en zo kwam zijn opvolger Pim van Thiel voor mij als konijn uit de hoed. Gelukkig pakte de beslissing van Jan goed uit, en werd de nieuwe associatie met Pim een feit. In diezelfde periode, op 1 november 1972, vestigde Peter Lindner zich als apotheker in Gemert. Cos Beukers, Toon Leyte en Jan de Beer waren tot dan toe drie apotheekhoudende huisartsen geweest. Frans en ik hadden een soort tijdelijke vergunning, gekoppeld aan onze associés. Peter was jong en enthousiast, en vond het leuk om zelf ook nog wat farmaceutische producten te bereiden. Ik, die een voorliefde had ontwikkeld voor de dermatologie, kon via hem meerdere voorkeursrecepten laten maken. Ik heb dit tot op de dag van vandaag steeds zeer in hem gewaardeerd. Voor hem betekende het meer werk, waar geen verdiensten tegenover stonden. Vrijwel alle medicamenten werden toen al kant en klaar aangeleverd. Wat ook opviel, was dat bij de oprichting van de apotheek aan de Haageijk er direct enkele apothekersassistenten in dienst genomen werden. Deze jonge vrouwen kregen als eerste werknemers een compensatiedag na een gedraaide weekenddienst. Dit was een nieuw fenomeen. Pim en Margot van Thiel werkten zich snel in in de praktijk. De diensten werden verdeeld, maar het nadeel bleef dat je ieder op een eigen locatie werkte en daardoor, wat betreft de praktijkproblemen en vragen, weinig contact had. Ieder werkte als een druk baasje in zijn eigen winkeltje. Het kwam neer op het verdelen van de diensten en het inkomen. In ons samenwerkingsverband klikte dat goed en gaf het geen problemen.

Page 84: Arts tussen bedstee en computer

84

Circus Boltini

Eens per jaar in de zomervakantie, kwam een klein deel van het eens zo grote circus Toni Boltini naar Gemert. Enkele dagen voor hun komst kwam de plakbordengroep de affiches voor het naderend optreden ophangen. Ik was steeds weer onder de indruk van de grote toewijding waarmee het materiaal werd aangevoerd en opgezet, om na twee dagen met voorstellingen weer even snel afgebroken en afgevoerd te worden. Alleen al het opzetten en inrichten van de grote tent was een spektakelstuk op zich. Naast een taak in de basale arbeid had iedere medewerker ook nog zijn of haar eigen act. Ik voelde veel genegenheid en bewondering voor deze artiesten, die zich dag en nacht persoonlijk inzetten en hun acts moesten blijven oefenen. Tijdens de voorstelling, staande in de piste, stonden ze even in de schijnwerpers en kregen erkenning in het applaus van het begeesterde publiek. Jammer genoeg zag je aan de dierenstal dat het hele circus zich in een dalende lijn bevond. Zo hadden de ijsberen nauwelijks nog water, van ijs was al helemaal geen sprake meer. Ook de overige dieren maakten een onderkomen indruk. Met de kinderen hadden we de afspraak dat ze het ene jaar naar het optreden mochten, om het volgend jaar alleen de dierenstallen te bezoeken. Hoewel het circusterrein bij ons aan de overkant lag, zag ik maar een enkele maal circusartiesten, meestal voor eerste hulp, op mijn spreekuur. Op een gegeven dag consulteerde mij de dochter van Toni Boltini, een mooie statige, indrukwekkende vrouw. Dit soort consulten bracht ik nooit in rekening. Het behoorde tot de charme van het vak. Tot mijn verbazing werden ’s middags twee vrijkaarten afgegeven, waardoor Lucas en Margreet dat jaar alsnog een voorstelling mochten meemaken.

Page 85: Arts tussen bedstee en computer

85

Eenmaal was het wel raak. Ik werd geroepen te komen kijken naar een vrouw van rond de veertig jaar, die half in coma in haar wagen lag. Met een uiterst moeilijk verlopende communicatie, en via de bijsluiters van haar medicijnen, kwam ik erachter dat het om een hypoparatheyreoidie, een verlaagde werking van haar bijschildkliertjes moest gaan. Nooit eerder gezien, laat staan behandeld. Ik snelde naar Peter Lindner, onze apotheker, die gelukkig thuis was, om samen snel wat literatuur te raadplegen en mogelijk een behandeling uit te stippelen. Gelukkig had hij het beoogde medicament ook nog in huis. De gekozen injectie bleek effectief en was voor ons beiden een grote opluchting, en voor de patiënt levensreddend.

Page 86: Arts tussen bedstee en computer

86

Het Kasteel

Met de paters van de H. Geest die op het indrukwekkende kasteel met de mogelijk nog mooiere kasteeltuin te Gemert sinds bijna honderd jaar woonden, kregen we in de loop der tijd toch bijzondere betrekkingen. Ik spreek hier van wij, omdat ook Truce de nodige ontmoetingen en contacten als een extra dimensie in haar en ons leven beschouwde. Het waren de spiritijnen, die vanuit hun meerdere bases, met hun eigen broeder- en priesteropleiding hun missiegebieden in Centraal-Afrika en Zuid-Amerika, met grootse inzet en continuïteit realiseerden, en met wegcijferen van hun eigen persoon, letterlijk hun leven inzetten èn gaven voor de medemens in de derde wereld. Hun inzet dwong ons respect af omdat wij, Truce en ik, er van doordrongen raakten dat wij dit nooit zouden kunnen opbrengen. In 1966 bezochten we met enige regelmaat de kapeldiensten, waar de laatste grootseminaristen in hun zwarte togen een helft van de kapel in bezit namen, en met hun gezangen een waardige ondersteuning voor het sacramentele vormden. Dit statische beeld was van korte duur, en veranderde met de komst van de woelige jaren rond 1968 volledig. Niet alleen de opleiding van het grootseminarie droogde op, ook traden de eerste paters uit, om later de huwelijkse staat te prefereren. Enkele paters, waaronder Martien van der Drift en Toon van Rooy, wilden zich meer richten op de Gemertse bevolking en een aandeel leveren in het religieus/sociale gebeuren. Er vonden vele gesprekken plaats met leken rond het kapelgebeuren, later aangevuld met de politiek. Ook landelijk werden initiatieven genomen en van subsidies voorzien, waardoor uiteindelijk de Stichting Samenlevings Opbouw, het S.O.G. werd gerealiseerd. Onze inmiddels goede vriend Chris Tielemans werd de consulent voor Zuid-Nederland. Zo werd begonnen met de opbouw aan de

Page 87: Arts tussen bedstee en computer

87

basis van diverse behoeften. Ik denk aan de bibliotheek, de filmclub, de peuter- en kinderspeelzalen, de muziek-, theater- en dansgroepen en voorzieningen voor jongeren, waaruit ‘de Bunker’ is ontstaan. Ik herinner me de eerste door S.O.G. georganiseerde informatie-markt, waarbij allerlei verenigingen en groepen werden gevraagd iets van hun inspanningen aan het grote publiek te laten zien. Ook wij als huisartsen kregen een uitnodiging. Frans en ik begonnen in de ons toegewezen kraam onze witte jassen op een in het ooglopende manier aan de kapstok te hangen. Peter Lindner, onze apotheker, had voor deze gelegenheid het verpakkingsmateriaal van alle medicijnen, die in één week over de toonbank waren gegaan, uitgestald. De bewustwording moest ergens beginnen, en het leverde bij de passanten grote ogen op. Binnen het S.O.G. kon Martien van der Drift, zijn bestaande contacten met etnische minderheden, waaronder Molukkers, Indonesiërs, Hindoestanen en Surinamers, verder uitbouwen om hen beter te laten integreren. Ook het ontstaan van de jongerengroep M.I.C. zorgde voor de nodige beroering. De eerste jongeren uit Gemert gingen naar de universiteit van Nijmegen, die in die tijd (rond 1968) een eerste rode bolwerk tegen de gevestigde orde werd, waarvan burgemeester Hein M.A.C. de Wit in Gemert de vertegenwoordiger was, en hun kop van Jut werd. Het werd M.I.C. tegen M.A.C. Naast het Gemerts Nieuwsblad werd de Streek opgericht, waarin de polemieken werden verwoord en tot acties leidden. Ook de geestelijkheid in de persoon van pastoor Strijbosch moest het ontgelden. Hij werd als het (Roomse) strijdros onder vuur genomen.

Al deze aspecten vormden de bedding voor mijn patiëntencontacten, waar ook een aantal bewoners van het kasteel toe behoorden. Ik wil enkele van die contacten met een penseelstreek in beeld brengen.

Een van de paters zag ik meermalen, niet zozeer als patiënt, ik wist niet eens met zekerheid of hij wel patiënt was, maar meer

Page 88: Arts tussen bedstee en computer

88

als een regelmatige passant, die na enkele jaren op verlof kwam om op verhaal en op rust te komen. Hij had zijn missiegebied in Angola, waar hij gepassioneerd over kon vertellen. De grootte van zijn territoor was indrukwekkend, en besloeg de oppervlakte van een halve provincie. Hij bouwde dagelijks met hoofd en handen aan ‘zijn opdracht’, die alle maatschappelijke geledingen betrof. Een van de laatste keren dat ik hem zag, was hij in een depressie verzeild. Binnen 2 x 24 uur hadden rebellen zijn levenswerk van meer dan dertig jaar met de grond gelijkgemaakt en zijn dorp verwoest. Hij was bedroefd en teleurgesteld, maar niet wanhopig. Hij had nog iets extra’s, een zekere mildheid ten opzichte van de daders, waar ik klein van werd.

Een die ik nog niet kende, kwam op mijn spreekuur. Hij was op vakantie en had last van open benen. Of ik er even naar wilde kijken. Voordat ik ze gezien had, had ik het reeds geroken. Nadat in de behandelkamer de stinkende wikkels waren verwijderd, zag ik op beide onderbenen landkaartachtige wonden, die begonnen onder zijn knieën en grillig verliepen tot aan zijn enkels. De huid was volledig verdwenen en de wonden op de bodem, met een ontstekingskoek bedekt. Tijdens het overleg zei hij dat hij over enkele weken weer naar zijn missie wilde vertrekken. Ik zei tegen hem: “dan kunnen we de benen nu maar beter meteen weer inpakken, want dat gaat niet lukken pater, ik wil twee tot drie maanden om het karwei te klaren.” Het was onvoorstelbaar dat deze man zolang met deze ontstoken benen (ook nog in de tropen) had rondgelopen. Daarbij had hij al die tijd door het constant sijpelende wondvocht veel eiwitten verloren, waardoor zijn hele gestel ondermijnd was. Na een bedenktijd en overleg met zijn confraters, begreep hij wel dat er weinig anders op zat. Inmiddels hadden Henny en ik een goede werkrelatie opgebouwd rond dit dermatologische gebeuren. Henny was zeer betrokken en secuur, wist de verbanden op de juiste manier en onder de juiste druk aan te leggen. Bij de smid had ik speciaal

Page 89: Arts tussen bedstee en computer

89

voor deze behandelingen een beensteun laten maken, die door de schoenmaker van vulling en leer werd voorzien. Twee maal per week verscheen de pater en werden de wonden behandeld, waarbij ik een enkele maal gebruik maakte van neomycinepoeder, een flacon die ik nog uit de praktijk van Jan de Beer voor noodgevallen had bewaard. Het was een feest om te zien hoe de wonden schoon werden, de bodem omhoog kwam, waarna de randen zich langzaam naar het centrum bewogen om het geheel weer af te sluiten. Goede voeding en rust hadden de rest gedaan.

Een ander kwam vervroegd uit de missie terug. Zijn diagnose, longkanker in een laatste stadium, had mij reeds bereikt voordat ik hem had ontmoet. Hij kwam speciaal naar het kasteel om in deze laatste fase zijn leven af te sluiten en te sterven. We hadden goed en open contact over zijn toestand. Eenmaal per drie of vier weken stond hij nog onder controle van de longarts in Nijmegen. Samen kwamen we tot de conclusie dat dit, in dit snel verlopende stadium, meer een ritueel was in plaats van een behandeling. Op een van mijn vragen wat hij nog het liefst zou willen zei hij: “ik wil vragen of de specialist mij nog een keer in Gemert wil komen bezoeken.” Na enig getelefoneer zegde de specialist zijn komst naar Gemert toe. Gedrieën hadden we een goed gesprek. We hebben, op zijn verzoek, samen met hem tussen ons in nog een rondje door de kamer gelopen. Enkele dagen later overleed hij in alle rust.

Ten slotte noem ik Cor Neven; hij werd als vriend een vertrouwde gesprekspartner. Hij was een erudiet man, sprak vloeiend meerdere talen, had een aantal jaren in Parijs gestudeerd, en was secretaris geweest van de bisschoppenconferentie. In de zeventiger jaren werd hij directeur van het H.K.I., het Hoger Katechetisch Instituut in Nijmegen, waaraan ook Theo Kersten verbonden was, die eveneens bij de paters zijn opleiding gevolgd had. Dit instituut ontwikkelde onder andere moderne godsdienstlessen voor middelbare scholen. Daarbij werden statische

Page 90: Arts tussen bedstee en computer

90

doctrines omgevormd tot een eigentijdse beleving. De houding van het kerkelijk instituut was na het aggiornamento onder paus Johannes XXIII, door het Vaticaans Concilie weer teruggedraaid, hetgeen te merken was aan de bisschoppenbenoemingen, die iedere hoop op verandering en vernieuwing van dit oude instituut in rook deden opgaan. Iedere keer weer bleven ‘beminde gelovigen’ er in geloven, maar het was tegen beter weten in. Ik werd gedwongen zelf een keus te maken, mij te conformeren, of mijn activiteiten te staken, met als voordeel dat ik mij niet langer ergerde. Om ons heen zagen wij veel medestanders het moede hoofd in de schoot leggen. Maar vooral voor veel spiritijnen was het een groot loyaliteitsconflict. Voor Cor Neven kwam de klap toen het H.K.I. op last van kardinaal Simonis begin jaren tachtig werd opgeheven. Ook pater Joop Croese, die Truce als godsdienstleraar nog kende uit haar kostschoolperiode in Weert, zei in latere ontmoetingen: “Truce, je moet je eigen weg gaan.” De inspiratie die jarenlang van de bewoners van het kasteel was uitgegaan, verminderde in de loop der jaren door vergrijzing en de tijdgeest. Er was geen fut meer en nauwelijks nog kracht om de Geest op een eigen strijdbare wijze te laten waaien. Het “Ubi Vult Spirat”, draaide zoekend in de wind.

Zelf gingen Truce en ik begin tachtiger jaren nog naar Amsterdam. Tijdens de diensten van Huub Oosterhuis, in de studentenkerk op het Malieveld, genoten we en laadden ons op. Wij kochten zijn grammofoonplaten, die door onze kinderen bij thuiskomst soms nog worden gedraaid. De behoefte aan inspiratie en verdieping in het leven van iedere mens, werd niet langer door het instituut gevoed. Dit was integendeel druk doende om de eigen invloed in het dagelijks leven te handhaven en liefst te vergroten, door een zeer behoudende koers te volgen. Er waren geen open vragen meer, alleen maar van te voren vaststaande antwoorden. Teneinde onze toenemende ergernis niet iedere dag in hernieuwde verontwaardiging te laten omslaan, besloot ik om mijn lidmaatschap van het instituut

Page 91: Arts tussen bedstee en computer

91

op te zeggen. Natuurlijk hadden Truce en ik hele discussies over dit onderwerp. In de loop der jaren hadden we meer vernieuwingsbewegingen zien sneuvelen. Zoals rond 1960 de beweging van de priester-arbeiders in Midden- en Zuid-Amerika, later gevolgd door de bevrijdingstheologen, die één voor één werden afgeserveerd. In de jaren rond 1980 speelde het drama van de aidsepidemie in Afrika. Door de starre seksuele moraal en het afwijzen van voorbehoedsmiddelen bleef geboorteregeling taboe en overleden miljoenen ouders en kinderen aan aids. De dubbele moraal van het kerkelijk instituut hield ook in dat zij geen verantwoordelijkheid nam voor de gevolgen van haar regelgeving in dit mondiale drama. De kern van de christelijke boodschap was voldoende in onze genen geïncorporeerd en zou niet veranderen. We waren ons goed bewust van het feit dat het geen niemendalletje is om een eeuwenoude, in de voorgaande generaties gewortelde familietraditie zo maar even aan de kant te zetten. Ook voor Truce was duidelijk, dat blijven hangen in dit instituut niet langer zinvol was. Begin jaren negentig hebben we samen afscheid genomen en dit met een glaasje in een van de Gemertse cafés bezegeld.

Page 92: Arts tussen bedstee en computer

92

Vinger aan de pols

Ook de volgende jaren waren hectisch en druk. Vooral in de vakantiemaanden als Toon Leyte weg was, kreeg ik er minstens zijn halve praktijk bij. Hetzelfde gold ook voor de praktijk van Pim. Ik had dan erg lange spreekuren, en moest van ieder patiënt van de collega’s die ik behandelde aantekeningen maken, om het na hun terugkeer weer over te dragen. Alle patiënten die ik zag hadden klachten, maar ik kwam er meer en meer achter dat die klachten in relatie stonden met problemen en niet veroorzaakt werden door een onderliggende ziekte, en daar had ik voor geleerd. Mogelijk kwam dit ook doordat het de populatie van de patiënten van mijn collega’s betrof. Doordat zij mij vreemd waren, had ik een meer onbevangen en daardoor mogelijk helderder kijk op de klachten. Ik voelde me als Jantje met het vingertje in het gaatje van de dijk dat ik dicht moest houden, omdat daarachter een zee van klachten schuilging die ik niet kon oplossen. De psychosomatiek werd mij op een presenteerblaadje aangereikt. Ik had het gevoel dat ik in het verkeerde beroep was beland. Ik had beter een soort supermaatschappelijk werker kunnen worden, dacht ik in die periode. Door gebrek aan tijd en kennis kon ik het in mij sluimerende gevoel op dat moment niet van een praktisch bruikbaar handvat voorzien. De noodzaak om tot een bredere patiëntbenadering te komen was gewekt.

Het begrip psychosomatiek was al langer bekend en onlosmakelijk verbonden met de naam van professor Groen. Veel tijd om mij er in te verdiepen had ik niet, maar daar lag wel de sleutel voor een meer holistische benadering van patiënten met klachten. Een enkele keer nam ik de kans waar om een Boerhavecursus of andere vorm van nascholing te grijpen, waardoor ik letterlijk met nieuwe inzichten gevoed werd. Ik noem bijvoorbeeld de voordrachten van Bruno-Paul de Roeck, een Vlaamse psycholoog, die na jaren zijn

Page 93: Arts tussen bedstee en computer

93

monnikspij aan de kapstok had gehangen en zich verdiept had in de Gestallt-therapie. Hij had het vermogen deze therapievorm te vertalen voor alledaagse toepassingen. Zijn boekjes Gras onder mijn voeten en De loernoot of Recepten om in de puree te raken heb ik later meerdere malen aan patiënten meegegeven of uitgeleend, om deze inzichten te verspreiden en hun levensgeluk groeikans te geven. Een andere keer genoot ik, aan het eind van een nascholingsdag, van het optreden van het Werktheater, een toneelgezelschap onder leiding van Shireen Strooker. Zij speelden voor het eerst spreekkamersituaties na, waarvan veel te leren viel. De jaarlijkse huisartsencongressen met titels als ‘Wie helpt de dokter?’, ‘Help de dokter verzuipt’, en ‘De warme dokter’, gehouden in de Vrije Universiteit in Amsterdam of de Jaarbeurs in Utrecht, waren andere bronnen van beroepsontmoetingen en inspiratie voor de dagelijkse praktijk.

De jaren na 1968, toen een duidelijke vernieuwingsbeweging ontstond, brachten de nodige verschuivingen ook op maatschappelijk gebied. De psychiater Jean Foudraine schreef zijn boek Wie is van hout, en plaatste de nodige vraagtekens bij de inhoud van het vak. Daarnaast ontstond de flowerpowerbeweging, en niet te vergeten de Baghwanbeweging die, komend uit India, een spirituele impuls gaf tegenover het zich alsmaar uitbreidend westers materialisme. Vele, met name jonge intellectuelen, gingen voor een langere tijd naar Poena, waar een nieuwe wereld van menslievendheid gepredikt en beoefend werd. De lange oranjegekleurde gewaden maakten het wij-gevoel compleet. Een studievriend van Frans Suijs, die huidarts was van professie, was geboeid door de ideeën van Baghwan en als Premdiaan overgestapt naar deze snel groeiende sekte. Hij specialiseerde zich in de lach, en organiseerde lachmeditaties. Zo gebeurde het dat ik op een Boerhaavecursus in Leiden ’s morgens om half acht met een twintigtal medestanders, zittend op een yogamatje, aan een lachmeditatie begon. Hij lachte, zo vroeg in de morgen al, zeer

Page 94: Arts tussen bedstee en computer

94

aanstekelijk met zijn hele lijf, dit opvoerend tot een crescendo, waarbij de lachsalvo’s onderuit zijn buik kwamen. Ik doorliep met mijn gedachten dit proces met ‘zo nu is het wel genoeg’, tot uiteindelijk het lachen overging in huilen. Voor mij die niet kan huilen, was dit een hele emotionele ervaring. Ik voelde de blokkade.

Een volgende ontwikkeling was de kennismaking met de ideeën van Nagy. Ik ontmoette, min of meer bij toeval, Henk Emons tijdens een bijeenkomst op het kasteel, het domein van de paters van de H. Geest, waar wij vrijwel iedere zondag de kerkdiensten onder leiding van pater Martien van der Drift bijwoonden. Deze diensten trokken door hun inhoud belangstellenden tot uit de verre omtrek. Henk, die ik nog vanuit Utrecht kende, was psychiater geworden op Huize Padua. Ons weerzien kreeg een nieuwe impuls. Hij was zeer geïnteresseerd in de Hongaarse psychiater Ivan Boszormenyi Nagy, de grondlegger van de relationele ethiek. In deze therapie vormen de loyaliteiten en de rechtvaardigheid in de onderlinge relaties tussen de gezins- of familieleden het fundament. Henk was een bevlogen man. Hij bood ons, in meerdere ontmoetingen met de Gemertse huisartsen, meer inzicht in de relationele wisselwerking tussen leden van een gezin of familie, zowel in ziek als gezond gedrag. Het bekende voorbeeld was, dat als mijn overgrootvader voor de etalage van de wapenwinkel staat, mijn grootvader naar binnen gaat, mijn vader het wapen koopt, ik het in mijn nachtkastje leg, en mijn zoon er mee schiet. Dit alles hoeft niet, maar kan wel. Meermalen klaagde een moeder bijvoorbeeld over het gedrag van een onhandelbare dochter, waarbij bleek dat de verhoudingen al jarenlang verziekt waren. Ik zei dan wel eens dat ik die feiten geloofde, maar dat ik benieuwd was wat er onder zat, met andere woorden hoe de verhouding was tussen haar en haar eigen moeder. Het werd dan heel vaak stil. Het gedrag van het kind werd op dat moment herkend in de vorige generatie. Ik heb veel van deze inzichten geleerd, onder andere dat wij als artsen veel te veel in het horizontale vlak kijken, in het hier en nu,

Page 95: Arts tussen bedstee en computer

95

om problemen te ontwaren, terwijl die dikwijls hun grond hebben in vorige generaties, in de verticale lijn. Ook voor mijzelf heb ik uit de ideeën van Nagy een leerpunt gedestilleerd: als je in staat bent je eigen frustraties niet door te geven aan jouw volgende generatie, dan heb je iets wezenlijks gedaan. Helaas komt deze vraag bij de meesten onder ons niet op, en bij anderen te laat om nog in praktijk te kunnen brengen.

In begin jaren zeventig was er volop activiteit in Gemert. Er waren twee concurrerende nieuwsbladen: het reeds langer bestaande officiële Gemerts Nieuwsblad, en daarnaast het in die periode opgerichte weekblad de Streek. Deze nieuw uitgegeven krant, die tweemaal per week verscheen, was meer het klankbord voor wat alternatieve geluiden. In 1972 werd het zwembad gebouwd, en in 1974 het oude Gasthuis aan de Nieuwstraat, na veel politiek geharrewar, uiteindelijk afgebroken. Ook de vroegere melkfabriek, die allang niet meer functioneerde, werd uiteindelijk grotendeels gesloopt, om te worden omgebouwd tot een stadsgehoorzaal en toneelcomplex De Eendracht. Het was de vooruitziende aanpak van burgemeester Hein de Wit die dit mogelijk maakte.

Page 96: Arts tussen bedstee en computer

96

Rustpunten voor de geest

De vakanties met Truce en de kinderen waren de kurken waarop ik dreef. Het jaarlijkse grote uitje van twee of zelfs drie weken bracht ons van dichtbij huis tot afwisselende bestemmingen in Europa. Na de geboorte van Lucas ( 1964) en Margreet (1965) bleven we een aantal jaren dichtbij huis. In Vrouwenpolder, waar Truce veel jeugd- en familieherinneringen had, waren we met een emmer en een schep, en niet te vergeten een vlieger, weer kind met ons opgroeiend tweetal. We bouwden forten, zochten schelpen en genoten van deze waardevolle momenten zonder afleiding. Op enkele vakanties genoten mijn ouders mee vanuit hun logeeradres in De Wijde Blik.

In 1971 toen onze Bert (1970) bij oma in Almelo mocht logeren, maakten we onze eerste grote trip. We gingen met een gehuurde vouwwagen vanuit Kiel met de boot naar Oslo. De vrijheid, de ruimte en het avontuur in een indrukwekkende natuur bleven ons bekoren. We liepen de Peer Gyntroute, waarover onze kinderen nu nog praten. Kamperen is improviseren, inventiviteit met een minimum aan middelen. De vouwwagen bracht ons ook naar de Bourgogne, waar we na enkele dagen wegregenden. Op de terugweg via Luxemburg gingen we richting Moezel. Bert die voor het eerst mee mocht, liep onder het wakend oog van zijn grote zus Margreet voor alle zekerheid aan een leiband langs de oever van de Moezel. Ook daar regenden we weg en vluchtten naar een hotel. Truce had, als altijd zeer inventief, ‘prijzen’ beloofd zoals de ‘hotelprijs’, de ‘reisprijs’ en de ‘dinerprijs’, ter evaluatie van hun savoir-vivre. Alle drie kregen ze na onze logeerpartij in een hotel, natuurlijk een prijs.De vouwwagen werd ingeruild voor een bungalowtent die ons de jaren daarna naar de Dordogne (Cro Magnon, en de grotten in Rouffinac), Bretagne, naar de Engelse Midlands en naar Schotland bracht. Schotland was in 1979 de laatste keer dat Lucas met ons

Page 97: Arts tussen bedstee en computer

97

meeging. Een indrukwekkende foto, waarop hij staande op een rotspunt over het berglandschap uitkijkt, bracht in beeld dat hij zijn eigen weg wilde volgen. Het was mooi geweest. De vakanties waren voor Truce en mij echte oplaadpunten. Met de kinderen van alles ondernemen, van cultuur tot natuur, versterkte het saamhorigheidsgevoel, met thans nog de foto’s en de verhalen als terugblik. Bert was als jongste wel wat minder met ons op stap geweest. Vandaar mijn voornemen, door Truce aangewakkerd, om alleen met Bert nog een driestedentrip te maken naar Parijs, Londen en Berlijn. Als enige gymnasiast, wilde ik met Bert ook nog naar Griekenland, tot Margreet en Truce vroegen of ze mee mochten, en zo hadden we in 1989, nadat Bert zijn gymnasiumopleiding in Deurne had voltooid, een zeer afwisselende reis die begon in Athene en ons vervolgens met de trein naar de Peloponesos voerde. We bezochten het Asklepion in Epidaurus, gevolgd door een tocht naar Delphi. Tot slot logeerden we in een klein hotel in een schilderachtig Nafplion. Later zouden Truce en ik nog een bezoek brengen aan Kameroen, en samen met Frans maakten we een reis naar Griekenland. Deze onderwerpen komen nog ter sprake.

Er werd rond 1977 een blad uitgegeven voor peuters en kleuters, PRIMO genaamd. Ik kende het blad niet, tot het moment dat ik het ontving van René Pullens. Het bleek dat hij de tekeningen verzorgde en Corrie Hafkamp, de bekende kinderboekenschrijfster die ook in Gemert woonde, de teksten schreef. Ik moest in die tijd bij de familie Pullens een visite maken omdat meerdere kinderen onder de vlekjes zaten. Toen het onderwerp ‘ziek’ in het blad PRIMO het onderwerp van die maand was, had René zijn eigen zieke kinderen heel natuurgetrouw afgebeeld, en bij dat huiselijke ziektetafereel hoorde ook de dokter. Ik wist niet wat ik zag. De volgende pagina’s mogen in dit verslag niet ontbreken.

Page 98: Arts tussen bedstee en computer

98

Page 99: Arts tussen bedstee en computer

99

Page 100: Arts tussen bedstee en computer

100

Aanloop naar de groepspraktijk, een nieuwe weg

Terug naar de praktijkvoering. Frans was degene die naar de toekomst keek. Hij had het vermogen om naar het totale proces te kijken waar we in zaten, en van daaruit oplossingen te zoeken. Zo had hij als eerste een afspraaknummertjessysteem bedacht en ingevoerd. Patiënten konden dan daags voor het spreekuur een nummertje uit de automaat in de praktijk trekken, waarop een tijd (10 minuten) stond aangegeven. Ook telefonisch kon de assistente een nummertje voor de aanvrager uit het apparaat trekken. Het gaf meer structuur aan het spreekuurgebeuren; je kreeg meer vat op het geheel, en kon ook zelf naar believen een korte pauze inlassen door enkele plaatjes uit het systeem te houden. Natuurlijk waren er ook patiënten die een aantal plaatjes trokken, tot dat ze een voor hen gewenste tijdstip gevonden hadden, waardoor de continuïteit verstoord was. Ook werden wel plaatjes buiten in de PTT-brievenbus gegooid. In die tijd hadden we weer eens een gesprek over de praktijk, waarbij Frans zei: “als ik zo moet blijven werken schei ik er mee uit.” Ik meen dat er dan gezegd werd “dan ga ik maar schapen fokken.” Frans had, naast zijn eigen praktijk samen met Cos Beukers, ook nog een controlepraktijk van de bouwvakkers, hetgeen geen benijdenswaardige job was. Het werd echter goed betaald. Toch meende Frans wat hij zei. Op zekere dag kwam hij met het plan om een groepspraktijk te beginnen. Ik zelf had er nog niet over nagedacht, maar de gedachte liet mij niet los. In de kleine uurtjes, onder het genot van een goed glas wijn, hebben Truce en ik daar veel over gesproken. ‘Leven is veranderen’ en ‘waartoe zijn we nu op aarde?’ waren slogans die spontaan opwelden. Zo denkend werd ons leven in beslag genomen door een nieuwe uitdaging. We groeiden er snel in. Ons enthousiasme nam toe met de dag. Wij wilden zoveel mogelijk mensen, en ook andere disciplines, informeren en in onze plannen betrekken. We hadden

Page 101: Arts tussen bedstee en computer

101

gesprekken met het Wit-Gele Kruis en de fysiotherapeuten, die uiteindelijk niets opleverden. Ook Pim en Margot van Thiel gaven er de voorkeur aan om zelfstandig te blijven. Omdat bij ons het vuur van de groepspraktijk niet meer te doven was, besloot ik na overleg met Pim om onze associatie per 1 januari 1977 te beëindigen.

Voor het zover was werd er veel werk verzet. De onderhandelingen met de gemeente, met burgemeester De Wit en wethouder Hordijk, waren ingewikkeld en duurden lang. De gemeente wilde het nieuwe pand in het centrum van het dorp hebben, als eerste aanzet van het te ontwikkelen centrumplan. In 1974 was het oude Gasthuis, een prachtig historisch pand in de Nieuwstraat, afgebroken. Daarbij kwamen een groot stuk grond, waaronder een hele boomgaard en meerdere bijgebouwen in handen van de gemeente. De naam ‘het Gasthuis’, van de instelling die eeuwen met Gemert verbonden was geweest, kwam hierdoor vrij en wilden wij graag laten voortbestaan als naam voor ons nieuwe pand. In de regio hadden de collegae uit Beek en Donk, Eugène Pieters en Theo van Os in 1973 ook een groepspraktijk opgericht. In Gemert hadden de dierenartsen onder leiding van Harry van Bommel en Paul van Gulick hun nieuwe praktijk in het voormalige politiegebouw aan het Frans Brugske betrokken. We konden van hun expertise en ervaringen gebruikmaken bij het realiseren van onze plannen. Zo herinner ik me een overlegavond bij ons thuis, met Harry van Bommel en Jacques Verspeek, de notaris, om de juridische en financiële aspecten te bespreken. Zoals gezegd moest er veel werk verzet worden, maar ondertussen ging het werk als huisarts gewoon door. Ons beider karakters volgend, kwam de werkverdeling tot een natuurlijke oplossing. Frans was de bouwmeester, en ik lette zoveel mogelijk op de winkel. Ook lukte het ons om de politieke partijen in ons streven te betrekken, met als gevolg een aantal artikelen in het Gemerts Nieuwsblad en de Streek, compleet met een vaste column van Herman Hafkamp, die wekelijks ‘van achter zijn glaasje’ het

Page 102: Arts tussen bedstee en computer

102

Gemertse nieuws van commentaar voorzag. Hierdoor leefden vele patiënten en belangstellenden met onze plannen mee. Zelf hadden we ook een alternatief plan ontwikkeld met een braakliggend terrein op de Vondellaan - hoek Willem de Haasstraat. Wij waren van mening dat wij tussen de mensen moesten zitten, in plaats van tussen de winkeliers in het centrum. De gemeente echter maakte de prijzen voor beide bouwlocaties even hoog, waarbij de wethouder ons te verstaan gaf dat de gemeente aan het centrumplan haar medewerking gaf in de procedure naar de provincie. Daarmee was het pleit beslecht, en legden wij ons neer bij de vestiging inhet centrum.

Ik herinner me nog een vrijdag waarop we verzocht werden om de leges voor de te verlenen bouwvergunning te voldoen. Frans hield van opschieten en niet langer tijd verspillen. Het te betalen legesgeld zou eerst drie dagen later op het juiste bureau liggen. Om dit tijdsverlies te overbruggen gingen we eensgezind naar de Amro-Bank, waar we samen net iets meer op onze rekening hadden staan dan de benodigde ƒ 2500,=. We namen het geld in ontvangst, waarna het binnen een kwartier cash op het juiste bureau lag. Dat was weer dagen winst.

Er werd ook gewerkt aan een nieuw contract voor ’t Gasthuis, waarbij werd bepaald dat het groepsgebeuren in al zijn facetten de voorrang kreeg. Frans en ik konden bij een eventuele mislukking ons niet meer als solist hervestigen. Ook de financiering van onze plannen had nogal wat voeten in de aarde. De AMRO-bank weigerde, waardoor we bij de Nederlandse Middenstands Bank in Helmond uitkwamen. We staken ons, als ‘founding fathers’ van de nieuwe praktijk, opnieuw in de schulden. Het ging om een bedrag van ƒ 550.000,= gulden. De bouwgrond voor het nieuwe pand kochten wij van de gemeente voor de prijs van ƒ 125, = per m2.

Page 103: Arts tussen bedstee en computer

103

Het gebouw werd daarmee ons eigendom, om door ons verhuurd te worden aan onszelf en de twee leden van de medische maatschap. Een constructie die ook later goed werkte.

De grondleggers Frans Suijs (links) en Ad Fraza in 1976 op het terrein waar ‘t Gasthuis korte tijd later verscheen.

Page 104: Arts tussen bedstee en computer

104

Leo Bekkers hadden we benaderd als architect voor het nieuwe praktijkgebouw. Hij had geen ervaring met het ontwerpen van groepspraktijkgebouwen. We kregen veel kansen om zelf mee te denken, en bezochten met hem verscheidene groepspraktijken en gezondheidscentra. Ik herinner me een bezoek aan Ommoord in Rotterdam, een praktijk in Loon op Zand, het Withuis in Venlo, en de groepspraktijk in Huizen, waar wij en passant met Ede en Madeline Dommering onze oude contacten uit de Rotterdamse periode weer ophaalden. Ook Truce was erg geïnteresseerd en zag kans haar ideeën op papier te zetten. Uiteindelijk werd haar suggestie om in het gebouw ‘rond te kunnen lopen’, als aanwinst verwezenlijkt. Naast Leo Bekkers werd Jan Hendriks onze aannemer. Frans die hem zeer goed kende, bedacht praktijkunits die zo geconstrueerd waren dat je de steigers minimaal hoefde te verplaatsen. Ook aan de geluidsisolatie werd veel aandacht besteed. De aankoop van de grond vond plaats op 1 Juni, de bouw startte op 15 september. De eerste steen werd tijdens een kleine plechtigheid door Frans jr. en onze Bert gelegd en op foto’s vastgelegd. Dankzij de voortdurende inzet van ons allemaal en de deskundigheid van Frans werd het gebouw in drie maanden gerealiseerd, en kon het fonkelnieuwe gebouw op 1 januari 1977 in gebruik worden genomen.

In oktober 1976 gingen wij met zijn vieren – Hans en Thea maakten nog een laatste grote reis – een zaterdag naar Twente. In de boerderij van Ingrid, de jongere zus van Truce, werden door Pieter Berntsen, de binnenhuisarchitect, veel stalen van diverse stoffen meegebracht, waardoor wij in één zaterdag er in slaagden het hele interieur uit te zoeken èn te bestellen. Pieter verstond de kunst om als interieurdeskundige onze ideeën perfect vorm en kleur te geven. Aan het eind van het weekend kon ik geen deur en kleur meer zien!

Ook Cos Beukers, die inmiddels 65 jaar geworden was, groeide langzaam maar zeker naar praktijkverandering toe. Uiteindelijk besloot hij ten gerieve van Frans om zijn huisartspraktijk te

Page 105: Arts tussen bedstee en computer

105

beëindigen en zich geheel te richten op zijn controlepraktijk van de diverse bedrijfsverenigingen, waarvan het Sociaal Fonds Bouwnijverheid de grootste was. In de leeftijdsperiode tussen 45 en 50 jaar stopten in die tijd meer huisartsen met hun 24-uurspraktijken, om in ambtelijke functies met hun opgebouwde deskundigheid nog jarenlang zinvol bezig te zijn. Cos Beukers had een open oog voor de ontwikkelingen in Gemert en wilde er zijn steentje aan bijdragen. Frans stootte zijn deel van de controlepraktijk af, om voldoende inkomen voor Cos te bewerken. Er volgde een sollicitatieprocedure middels een advertentie, waarop verscheidene kandidaten zich melden. Uiteindelijk viel de keuze op Hans Willemsen. Met de komst van onze jonge collega Hans Willemsen werd ’t Gasthuis een echte groepspraktijk.

Hans, geboren en getogen in Zuid Limburg, studeerde in oktober 1974 in Groningen af. Bij gebrek aan een echte huisartsenopleiding ging ook hij waarnemen om het ambacht te verkennen. Hij nam waar in Zaandam, en Sas van Gent, deed vervolgens nog een jaar chirurgie in Breda, om ten slotte waar te nemen in de buurtpraktijk van collega Veeger in Erp. Inmiddels had hij na zijn afstuderen eerst samen met Thea een half jaar door Zuid- Amerika getrokken, om zijn wereldbeeld wat te updaten. We waren allemaal ingenomen met de komst van Hans en Thea. Op 15 oktober 1976 begon hij zich in te werken in de praktijk van Cos Beukers, waarna hij op1 januari 1977 als verse huisarts deel uit ging maken van de nieuwe groepspraktijk. Ook hij had de eerste jaren nodig om het ambacht onder de knie te krijgen, en zelf het hoofd boven water, en de patiënten zoveel mogelijk in leven te houden. Wij vormden een goed trio, met veel motivatie en vernieuwingsdrang. Na de eerste inwerkperiode was Hans degene die de nascholing van huisartsen ter hand nam en mede hielp vernieuwen. Na de reeds bestaande klinische middagen en avonden, waarbij de nascholing voornamelijk bestond uit éénrichtingverkeer van specialist naar huisarts, werd de omgekeerde weg ontwikkeld. Specialisten

Page 106: Arts tussen bedstee en computer

106

konden ook veel leren van huisartsen, in het bepalen van hun beleid. Wij kenden de huiselijke situatie, en konden bepaalde wensen en prioriteiten van patiënten inbrengen in de zogenoemde oncologische besprekingen. Op deze klinische ontmoetingen, waarbij aan het eind van de middag alle behandelende artsen rond de patiënt (huisartsen en specialisten) aanwezig waren, werd aan de hand van alle beschikbare gegevens en materiaal het behandelplan opgesteld en aan de patiënt meegedeeld. Deze eenvormigheid in de behandeling van chronisch zieke en terminale patiënten was een grote vooruitgang. Hans stak veel tijd in de W.D.H., de Werkgroep Deskundig-heidsbevordering Huisartsen, en jaren later in de Stichting Toetsing Huisartsen. Deze bijeenkomsten vielen vrijwel altijd in de avonduren. Ook werd hij huisartsopleider, waarbij Mirjam Raemakers zijn eerste pupil werd. Ik herinner me nog de discussies die ik met haar had over de begeleiding en opvoeding van hun zoon Woutertje, waarbij ik van mening was dat de boreling minstens de eerste drie jaar het exclusieve recht had op de aandacht van zijn moeder. Na Mirjam herinner ik me nog levendig de periode met Helène Beckxs, Jan Borg en Kathinka Smit.

Alvorens mijn indrukken van het nieuwe Gasthuis te beginnen, wil ik de periode van 12 jaar solistenpraktijk afsluiten door alle assistentes, mijn onontbeerlijke rechterhanden, de revue te laten passeren. Het waren Elly Dapperen, Betsie ten Haaf, Rita Bokdam, Nell Berns, Bernadette van de Ven, en Wil Boersma, jonge vrouwen die met enthousiasme en veel belangeloze inzet het mij mogelijk maakten om mijn werk te kunnen doen. Ik ben hen allemaal veel dank verschuldigd voor hun grote inzet. Wil maakte de overgang naar de groepspraktijk mee, en beschikte over een groot organisatietalent dat ons in die periode zeer goed vanpas kwam.

Page 107: Arts tussen bedstee en computer

107

‘Vasse’-weekenden, computerisering

Ook het betrekken van onze partners bij de nieuwe werkwijze in ’t Gasthuis was, zoals ik al aangaf, van groot belang. Tenslotte waren we één grote maatschap. Ieder jaar gingen we het eerste weekend van november naar Vasse, gelegen in het prachtige Twente. Na een uitgebreid diner op de vrijdagavond trokken we ons samen terug in de boerderij van Ingrid Berntsen (de zus van Truce). De boerderij lag in een prachtig natuurgebied met ruimte voor wandelingen en stilte. Op zaterdagmorgen werd begonnen aan een stevig programma, waarin de wederwaardigheden van het afgelopen jaar uitvoerig aan de orde kwamen. De partners konden de praktijkdruk op het thuisfront onder woorden brengen en van commentaar voorzien. Niet alleen de ratio, ook de emoties kregen de kans om uitgesproken te worden. Het werkte als een catharsis. Op zondag werd de blik op het komende jaar gericht, met ideeën, het aanschaffen van nieuwe computers, praktijkaanpassingen enzo-voorts, met tussendoor een wandeling in de prachtige natuur, die bij de voordeur begon. Na enkele beginjaren in Vasse, zwermden we in volgende jaren op ons ‘Vasse-weekend’ over het land uit. Ik herinner me nog een weekend in Veere, Heythuyzen, Pol, Waalre, Gulpen, en Cadzand (met een diner in Damme). Deze weekenden leverden ons veel op aan creatieve ideeën, inzichten en vriendschap. Kortom een hechte club.

Een heel belangrijk onderwerp op onze weekenden werd de automatisering, die een snelle opmars maakte. In 1982 kwam Frans de praktijk binnen met onder zijn arm een doosje dat hij bij de FOKA (de fotozaak om de hoek), gekocht had. Het was de Commodore 64, een eenvoudig gebruiksvriendelijk computertje. Frans las nooit een beschrijving en verwachtte van Hans en mij dat wij er onmiddellijk mee aan de slag gingen. Dit enthousiasme

Page 108: Arts tussen bedstee en computer

108

van Frans had wel tot gevolg dat we, sneller dan we zelf verwacht hadden, onze scepsis overwonnen. Dit systeem kon veel meer individuele gegevens bevatten die à la minute oproepbaar waren. Het is de bedoeling, zei Frans dan, dat je aan het eind van een consult direct de verwijsbrief voor de specialist maakt en die aan de patiënt meegeeft. Dat was voor mij gemakkelijker gezegd dan gedaan. Frans’ aanmoedigingen hadden zeker effect. Tijdens ieder ‘Vasse-weekend’ was de computerisering een vast onderdeel van de agenda. Om de zoveel jaar moest het systeem worden vernieuwd, of uitgebreid. Zo gingen we over van de Commodore 64 naar het volgende systeem H.I.S. wat rond 1988 zijn intree deed. Frans had ondertussen ook bedacht dat het sturen van maandrekeningen in plaats van kwartaalrekeningen, ons direct meer inkomsten zou verschaffen, hetgeen de kosten van de computeraanschaf enigszins kon compenseren. Frans blééf de voorloper op het gebied van de computerisering. Tijdens ons ‘Vasse-weekend’ in Gulpen werd besloten om het Wangsysteem aan te schaffen. Het geheel was een investering van ƒ 60.000,=. Het bespaart ons geen assistente, zei Frans er bij voorbaat bij, en over twee jaar kun je het aan de straat zetten. We kregen ieder een eigen computer op ons bureau, en de server (het moedertoestel) stond in de kast. We werkten een tijdlang zowel met het kaartsysteem als op de computer, waarbij Frans aangaf, dat het einde van de groene kaart in zicht kwam. Rond 1989 kregen we weer een nieuw systeem, ‘Declamed’ genaamd. Het was zeer gebruiksvriendelijk. Langzaam maar zeker moesten we de notities op de ons zo vertrouwde groene kaart inruilen voor uitsluitend computerregistratie. Een ware ontwikkeling in automatisering in de huisartsenpraktijk. In 1993 kwam er weer een nieuw systeem, ‘Promedico’ genaamd. Er was inmiddels een behoorlijk aanbod en concurrentie in digitale huisartssystemen. Frans hield rekening met ons, de digibeten, en zorgde ervoor dat de aan te schaffen apparatuur, voor wat de bediening betreft, klantvriendelijk was.

Page 109: Arts tussen bedstee en computer

109

Door de grote inzet en overredingskracht van Frans was ‘t Gasthuis de koploper in de automatisering. Frans werd een grote deskundige, die met zijn kennis de boer op ging om anderen te stimuleren deze nieuwe mogelijkheden te benutten. Ik heb hem één maal vergezeld naar een groep huisartsen in de regio. Op weg daar naar toe zei hij: “ je moet eens opletten, de meesten hebben nog geen enkel idee wat dit medium inhoudt, ze weten niet waar de aan- en uitknop zit, het mag niets kosten, en het moet een investering zijn die heel lang meegaat.”Het zal duidelijk zijn dat wij als leden van de maatschap door de geweldige inzet van Frans op de eerste rij zaten. De computer bleek onmisbaar bij de snelle veranderingen in ons vak.

Vroeger werd je, als je visites reed, door het thuisfront nagebeld als er nog een navisite bij gekomen was, of je belde zelf op. Bij de dierenartsen werkte een krant voor het raam in het dorpscafé als sein dat hij even aan moest leggen. Begin jaren zeventig hadden enkele huisartsen de beschikking over een semafoon. Een vijf kilo zware, staande kist, boven voorzien van een handvat, drie soorten lichtjes en een heuse antenne, luidde een nieuw tijdperk in. Het was de voorbode voor de mobiele telefoon.Daarbij was je wel weer voor ontvangst afhankelijk van de signaal-sterkte, die in Gemert nogal zwak was. Veel later heb ik nog enkele weekenden dienst gedaan met een mobiele telefoon. Het was een wonderlijke ervaring dat je met zo’n klein apparaat, zonder contact met de achterwacht, die nog steeds als vanzelfsprekend door de partners werd verzorgd, direct contact had met ongeveer 18.000 potentiële patiënten.

Page 110: Arts tussen bedstee en computer

110

Van Gasthuis naar Universiteit Nijmegen

Met de start van ’t Gasthuis begon voor mij een nieuw tweede leven. Het was het einde van een periode van twaalf jaar, waarin ik in een keurslijf had gezeten met een grote belasting en nauwelijks mogelijkheden om veranderingen te realiseren. Het was geworden tot een dagelijkse tredmolen. Ik kon het praktijkgebeuren goed loslaten als de waarneming en de patiëntenoverdracht goed doorgesproken en geregeld waren. De groepspraktijk had hierbij een groot voordeel. De continuïteit was gegarandeerd, dat gaf een goed gevoel.

De allereerste associatie voor mij was het gevoel van RUIMTE, ruimte in alle betekenissen van het woord. Het was de start voor een heroriëntatie, een blik naar binnen. Het werkte voor mij als een verfrissend bad. Mijn filosoof Arnold Cornelis spreekt van een catharsis, waarbij de wereld van min of meer vaststaande feiten veranderde in een nieuwe situatie van mogelijkheden. Er kwam Ruimte in een nieuw gebouw, met nieuwe uitdagingen en mogelijkheden. Ruimte om het werk met meerdere collega’s te delen. Ruimte voor organisatie en planning. Ruimte voor taakverdeling. Ruimte voor ziekenhuisbezoek, zonder de druk om eventueel terug geroepen te worden. Ruimte voor visites, terwijl het Gasthuis op dat moment door de dienstdoende arts bemand werd. Ruimte voor patiëntbesprekingen. Ruimte voor eigen vragen of medische problemen. Ruimte voor eigen voorkeuren, als een subspecialisme binnen de groep. Ruimte om je eigen sterke kanten te kunnen ontplooien, maar ook je zwakke kanten te mogen laten zien. Ruimte voor gestructureerd overleg, zowel met de collega’s, de assistentes, de artsen van de andere praktijken, de apotheker, en de specialisten. Ruimte voor verdieping en het bijhouden en noteren van de massale hoeveelheid verrichtingen die in de praktijk dagelijks plaatsvinden (meten is weten).

Page 111: Arts tussen bedstee en computer

111

Al deze gegevens droegen er toe bij om zichtbaar te maken wat een huisarts nou eigenlijk de hele dag doet. Dit alles werd op papier vastgelegd.

Al spoedig bleek onze samenwerking ook naar de specialisten toe zijn vruchten af te werpen. We waren als groep een sterkere gesprekspartner waar rekening mee gehouden werd. Als voorbeeld noem ik het reorganiseren van ons kaartsysteem. Als standaard voor het vastleggen van medische gegevens bestond de groene kaart, die door het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) eind jaren zestig geïntroduceerd werd. Ons gezamenlijk patiëntenbestand werd uitgebreid tot ruim 9000 patiënten. Op een zondagmiddag lagen alle patiëntenkaarten van Cos Beukers, Frans en mij in de hal op de grond, om door elkaar gehusseld te worden. Frans en ik stonden samen even stil bij dit emotionele moment. In het vervolg zouden ook anderen op de ons zo vertrouwde groene patiëntenkaarten hun aantekeningen maken. Dit was nog maar één aspect van het toekomstige samenwerken. Besloten werd om de gezinsleden in een map bij elkaar te stoppen, en de mappen op straatnaam op te bergen. Een nieuwe kaartenkast met geavanceerd rotatiesysteem werd besteld, maar bleek al direct geen succes. Het aantal patiëntenkaarten was te groot en de rotatiesnelheid te laag, waardoor het te lang duurde voor de gezochte kaart voorhanden was. Iedere familiemap was voorzien van twee stickers om snel op de juiste plek in de bak terug te kunnen zetten. Daarnaast had iedere patiëntenkaart eigen stickers in meerdere kleuren voor diverse aandoeningen, bijvoorbeeld rood voor hypertensie, blauw voor diabetes, enzovoorts. Frans werd als bedenker onze uitgelezen statisticus. Ook was ons instrumentarium niet ingesteld op een aparte centrale behandelkamer. Nadat het bij elkaar was gelegd, was het maar een armoedig allegaartje. Gelukkig was uitbreiding en modernisering ervan geen probleem.

Page 112: Arts tussen bedstee en computer

112

Ieder jaar op 31 december presenteerde Frans, met de laatste gegevens die door José werden aangeleverd, zijn nog warme jaarverslag tijdens de oudejaarsborrel, waarbij ook de partners en kinderen, zowel van de maten als de assistentes, aanwezig waren. We waren dan één grote familie, waarbij ons streven naar gezamenlijkheid in het werk duidelijk zichtbaar was.

Bij de start van ’t Gasthuis, keken we ook kritisch naar taken en functies uit het verleden en besloten om daarvan een aantal af te stoten. Ik noem het ontvangen van de farmaceutische artsen-bezoekers. Dit ingeslopen ritueel werd overgedragen aan deapotheker, die ons op zijn beurt op de hoogte hield van wezenlijkeveranderingen op farmaceutisch gebied. Het beëindigen vancontroles voor de ziektewet als controlerend artsen van bedrijfs-verenigingen. Het afbouwen en beëindigen van bevallingen tenfaveure van de vroedvrouw. Door te luisteren naar de mening vanonze partners, hoorden we hoe zij tegen de nieuwe werksituatieaankeken en de veranderingen beleefden. Daarnaast werden nieuwe taken, waarvan wij vonden dat die tot het domein van de huisarts behoorden opgepakt, zoals het behandelen van wratten op een speciaal wrattenspreekuur, en het maken van elektrocardiogrammen als eerste screening bij cardiologische klachten. Ook werden de laboratoriumfaciliteiten, die ons door het ziekenhuis Helmond werden aangeboden, tot ontwikkeling gebracht en uitgebreid. Ook inhoudelijk veranderde er het een en ander door het groepsgebeuren. Zo herinnerde het klokgelui van onze nieuwe buurman, de ‘goede oude’ Sint-Janskerk, mij er met enige regelmaat aan dat één van onze patiënten begraven werd. Het ging tijdens het spreekuur als een flits door je heen en ik wist meestal direct om wie het ging. Enkele weken later, als alle correspondentie rond zijn/haar overlijden ontvangen en verzameld was, lag het dossier in de ‘gezamenlijke postbak’ om besproken te worden. Hierbij werd

Page 113: Arts tussen bedstee en computer

113

kritisch naar het eigen handelen gekeken en zonodig lering getrokken uit lacunes, van welke aard dan ook, in het ziekteproces zelf, de begeleiding en de behandeling van de overledene. Daarna verdween haar/zijn map voorgoed in het archief. Zoals bekend, heeft iedere dokter óók zijn eigen kerkhof, met achter iedere steen een eigen, hem welbekende geschiedenis.

In begin jaren zeventig was het sociaal contact van de grond gekomen. Het was een ontmoeting van de wijkzusters, de maatschappelijk werkster, een ambtenaar van de gemeentelijke sociale dienst en de pastor. Er bestond behoefte aan meer overleg en het gezamenlijk beter kunnen inspelen op behoeften die onder de mensen leefden. Na de start van de groepspraktijk groeide de behoefte aan meer gestructureerd overleg en werd met name de samenwerking met de wijkverpleegkundigen geïntensiveerd. We liepen met elkaar mee, en maakten in de praktijk kennis met elkaars werkwijzen. Deze vorm van eerstelijnssamenwerking werd gesubsidieerd, en mede begeleid door een professionele agoog, in de persoon van Ruud Jacobs. Hij speelde het klaar om het imago van de huisarts, zoals dat in het verleden was gegroeid, op grond van nieuwe groepsdynamische inzichten af te breken en tot de essentie in de nieuwe tijd te reduceren. De historische gegroeide verhoudingen tussen zusters en dokters werden genormaliseerd. Het elkaar tutoyeren was daarbij een eerste vereffening.

Weer terug naar ons nieuwe Gasthuis, hielden wij tussen Kerst en Nieuwjaar ‘open huis’. Het pand was door het ontbreken van de bestrating moeilijk te bereiken, maar door het leggen van een planken vlonder over de modder en de sneeuw konden de gasten het nieuwe onderkomen droog bereiken en bewonderen. Het nieuwe pand werd als eerste geopend door de gebruikers en pas later door de notabelen. De deuren die het laatst waren aangekomen, hingen

Page 114: Arts tussen bedstee en computer

114

nog niet in hun sponningen, wat de bezichtiging van de diverse ruimten ten goede kwam. Daarnaast vroeg de inrichting en de organisatie van de praktijk veel tijd en inzet van onze assistentes en ons en niet te vergeten onze partners.

Als eerste moest een bepaalde structuur worden geformeerd, waarin alle aspecten van de dagelijkse gang van zaken met alle deelnemers werden besproken. Voor de middag hielden de artsen spreekuur, na de middag had er telkens één dienst van 12 tot 15 uur en een volgende van 15 tot 18 uur. Ook met de assistentes werden afspraken gemaakt in een tweewekelijks gezamenlijk overleg, waarbij de eerste bijeenkomst van de maand gecombineerd werd met een gezamenlijke lunch. Ook werd de werkweek gezamenlijk afgesloten op vrijdagmiddag 18.00 uur met een borreltje voor de liefhebbers, ook de assistentes en alle partners.

Na de opening werd in het najaar van 1977 een groot feest in ons Gasthuis gegeven, waarbij een ieder die maar iets met ons te maken had gehad, ons met raad en daad had bijgestaan, of met ons had meegeleefd, aanwezig was. Een fraaie act in klederdracht door onze partners uitgevoerd vormde het hoogtepunt.

Page 115: Arts tussen bedstee en computer

115

De Nijmeegse huisartsenopleiding

Het is goed om hier ook de historische ontwikkelingen van de huisartsgeneeskunde te vermelden. Eind jaren zestig kreeg de huisartsgeneeskunde vaste voet, met de erkenning als academische opleiding aan de Universiteit van Utrecht. De benoeming van professor J. van Es, als eerste hoogleraar huisartsgeneeskunde, was een feit.

In de Nijmeegse regio kwam Huygen als een snel rijzende ster naar boven. Als huisarts in Lent had hij zich al jaren beziggehouden met het huisartsgeneeskundig handelen, en middels het opzetten van Balintgroepen probeerde hij een holistische patiëntenbenadering in gang te zetten. Ziekten werden mede bepaald door psychosociale factoren. De psychosomatiek moest in het centrum van de belang-stelling komen, niet de dokter maar de patiënt staan hierin centraal. Binnen de gevestigde universitaire structuren begon hij een ware kruistocht. Hij publiceerde naast medische ervaringen ook veel medische feiten, die hij in de loop der jaren door onderzoek in zijn praktijk verzameld had. Langzaam maar zeker kreeg hij in het klinisch denkende specialistenbolwerk een voet aan de grond, en wist hij het grote belang van de huisarts aan de basis van de zorgketen stap voor stap gestalte te geven. Dit leidde er toe dat de huisarts weer onderdeel ging uitmaken van de medische faculteit, waardoor hij of zij een actieve rol en erkenning kreeg in de uitsluitend medisch-specialistisch georiënteerde universitaire wereld. Daartoe moesten huisartsen wel bereid zijn zich op academisch niveau bij te scholen en hun aandeel te leveren in het wetenschappelijk onderbouwen van hun vak. Huygen wist een groep enthousiaste huisartsen in het Nijmeegse te motiveren, door zelf onderzoek in hun praktijk te doen, hierover te publiceren, en uiteindelijk te promoveren. Hierdoor ontstond een

Page 116: Arts tussen bedstee en computer

116

groep gepromoveerde huisartsen voor toekomstige universitaire functies. Ik noem hier de namen van Vic. Tielens, Theo Voorn, Francois Schellevis, Ruud Grol, Mesker en Harry Crebolder. Harry kende ik nog vanuit mijn studententijd op Veritas, waar hij als jongerejaars 1957 of 1958 al een hele actieve uitstraling had. Zijn roots lagen in het onderwijs. Na zijn afstuderen werkte hij enkele jaren als tropenarts in Afrika, en begon na zijn terugkeer met het schrijven van zeer veel artikelen in medische en sociaal-medische tijdschriften om groepspraktijken en gezondheidscentra te promoten. Hij moest met name het ministerie en de ziekenfondsen overtuigen van de meerwaarde, de efficiëntie, en de kostenbesparing van huisartsen in samenwerkingsverbanden. Na een jarenlange onvoorwaardelijke inzet, met veel politiek geharrewar, was het ontstaan van Het Withuis in Venlo, een eerste mijlpaal. Ook voor ons, die zijn inspanningen op de voet volgden, was zijn inzet een sterke aanmoediging en een prikkel om op de ingeslagen weg door te gaan. Wij hadden het geluk dat binnen de huisartsgeneeskunde een nieuw élan ontstond, waarbij de huisarts volledig deel uitmaakte als universitair opgeleid medicus, werkzaam in de periferie. Wij hielden onze ogen en oren gericht op Nijmegen, waar de ideeën van Huygen aansloegen. De huisarts was in zijn specialisme de holist in de geneeskunde. Hij stelde dat gezondheid, ziekte en ziektegedrag alles te maken hebben met sociale omstandigheden. De kring van huisarsten rond het Nijmeegse werd steeds verder uitgebouwd naar de periferie. In 1978 kregen Frans en ik thuis afzonderlijk bezoek van Henk Vlamings van het Nijmeegs Huisartsen Instituut, met de vraag of wij, als inmiddels ervaren huisartsen, deel wilden gaan uitmaken van de groep huisartsenopleiders. Dit was een geweldig aanbod, en ik voelde het ook als een erkenning van de wijze waarop wij destijds ons zelf het vak eigen hadden moeten maken. Het was alsof een droom werkelijkheid werd.

Page 117: Arts tussen bedstee en computer

117

Straat(on)geluk

Een van de aspecten van het ‘vrije’ beroep was de onvoorspelbaarheid in het dagelijks werk. Aan het begin van de dag wist je, ondanks alle planning, niet wat je te wachten stond en hoe de dag zou verlopen. Zo werd ik midden jaren tachtig gebeld met de vraag, of ik met spoed naar het Macropediusplantsoen wilde komen, waar een hoogst zwangere vrouw aan het bevallen was. Frans en ik deden al jaren geen bevallingen meer. Gelukkig hadden we nog één verlostas als een relikwie in ere gehouden en wist Henny, onze assistente, deze precies op het goede moment onder uit de kast voor de dag te toveren. Op de ‘plek des onheils’ lag de aanstaande moeder, met gebroken vliezen, op de achterbank van een auto. De vroedvrouw had haar gezegd naar het ziekenhuis te gaan, maar zij meende dat het zo’n vaart niet zou lopen, vandaar. Ik probeerde nog iets te ritselen aan houding en onderlegmateriaal voor de zwangere, aan mijn eigen voorkeurshouding kwam ik eigenlijk niet toe. Wel vond ik de opening van het achterportier erg smal, maar daar kon ik verder niets aan veranderen. Verlossen van het kind was de eerste prioriteit en verliep wonderwel en snel. Het viel mij wel op, dat normaal bij straatongevallen er altijd wel wat omstanders op je vingers stonden te kijken. In dit geval was er voor de omstanders, gezien het onderwerp van geboorte, sprake van een dilemma tussen afstand en nabijheid. Nadat het kind vlot ter wereld gekomen was, was het voor mij niet mogelijk om in deze benarde toestand de navelstreng te onderbinden, met als gevolg dat het wachten was op de komst van de nageboorte. Dit duurde enige tijd, waarop ik het kind ondertussen zo warm mogelijk inpakte en op de moeder legde. Toen eindelijk de nageboorte het daglicht zag, hebben we de baby compleet met de nageboorte, op het aanrecht in de keuken van een toegesnelde buurvrouw, van elkaar verlost. Dit voorval werd ongetwijfeld een hapklare brok in het praatcircuit.

Page 118: Arts tussen bedstee en computer

118

Werken aan mijzelf, groei, psychosomatiek,en stervensbegeleiding

Zoals ik aan het begin al opmerkte, duurde het ongeveer vijf jaar voor ik het ambacht redelijk onder de knie had. Op dit fundament ontstond in de loop van de tijd een zelfontwikkeld pluis: niet pluis gevoel. Het werkte als een betrouwbaar kompas in onzekere soms woelige situaties waarin ik laveerde. Als ik bijvoorbeeld tijdens een nachtelijke visite mijn blik over een patiënt had laten gaan, wist ik wat mij te doen, te laten, of te wachten stond. Daarnaast kreeg ik in de loop der jaren een andere kijk op mens en maatschappij en ontwikkelde zich, in mijn brein, de metafoor van ‘het vloerkleed’. Ik zag niet langer alleen maar de mooi ogende, gladgestreken bovenkant van mens en maatschappij, maar ook de onderkant, waar de bedrading zichtbaar is, en waar de draden en de patronen hun oorsprong hebben. Deze metafoor was niet alleen van toepassing op patiënten, maar ook op instanties. Ik werd me meer bewust van het kwaad dat onrecht heet, dat zowel mijn patiënten als mijzelf werd aangedaan. Ik leerde dit onrecht te bestrijden door de confrontatie met instanties aan te gaan. Daarbij bleek dikwijls dat hun autoriteit op drijfzand berustte.

Ook voor de huisarts in de veranderende tijd ontstond de behoefte aan gestructureerde nascholing. Het was eigenlijk onvoorstelbaar dat deze behoefte en het aanbod nu pas op gang kwamen. Weliswaar boden sommige farmaceutische industrieën, een nascholingsdag, en/of langere symposia aan, lang voordat dit door de beroepsgroep zelf ter hand werd genomen. Was deelname de eerste jaren nog vrijblijvend, later werd het een vast onderdeel in de praktijkvoering van de huisarts.

Ook bij fysiotherapeuten was de nascholing ingevoerd. In dat kader maakte Truce tijdens een symposium kennis met René Maas,

Page 119: Arts tussen bedstee en computer

119

psycholoog, die zich als psychotherapeut gespecialiseerd had in het onderwerp ‘focussen’. Hij vertelde de aanwezigen op het congres over deze nieuwe techniek, die mensen leert zien hoe persoonlijke problemen en vragen concreet in het lichaam merkbaar zijn. Je hiervan bewust te worden en ruimte maken in een overbelast psychisch leven, bleek mogelijk door bepaalde technieken te leren hanteren. Anders gezegd is focussen zoals in het voorwoord van het boek vermeld wordt: “het tot klaarheid brengen van gevoelens door aandacht te geven aan wat je in je lijf ervaart.“ De grote man was Eugène Gendlin een psycholoog/psychotherapeut in Chicago. Wij besloten om samen een cursus bij René Maas te volgen. Vooral het samen deelnemen aan de sessies, die in Hilversum gehouden werden, leverden ons veel gespreks- en oefenstof op. Aan het eind hadden we beiden een zeer goed gevoel over deze gezamenlijke inspanning, zowel voor ons samen als ook individueel. Het was voor mij een uitdaging om me door concentratie er voor open te stellen en onbevooroordeeld te zijn. Ik had er duidelijk meer moeite mee, maar ervoer de benadering als nieuwsgierig makend naar mezelf.

Enige tijd later had ik de behoefte om nog eens bij René aan te kloppen. Ik voelde me niet goed in mijn vel. Het duurde niet lang of de knoop in mijzelf kwam in het focusproces aan de oppervlakte. Ik had de lichamelijke klachten, die inmiddels vele tientallen jaren bestonden, verdrongen en daarmee dat deel van mijn body afgeschermd en uit mijn gedachten geëlimineerd. Ik kreeg duidelijk inzicht in mijn onbewuste handelwijze. Deze herkenning en confrontatie bracht een heftige emotionele reactie teweeg. Door het onder ogen te zien, kreeg ik mijn zieke lichaamsdeel weer terug. Ik werd weer ‘heel’ en geheeld. De vreugde was groot en bleef de komende maanden in mijn hoofd rondzingen. Het had voor mij wel consequenties, wat ik per eerste gelegenheid aan mijn collega’s moest meedelen. Ik moest ruimte maken voor mijzelf. Dat was de opdracht die op mijn levenspad kwam.

Page 120: Arts tussen bedstee en computer

120

Hanke van Leeuwen

Uit vrijwel alle jaarcijfers die wij vanaf de start van ’t Gasthuis bijhielden, bleek dat wij als vier maten ongeveer 26.000 patiënten-contacten per jaar hadden in de reguliere werktijd. De avond-, nacht- en weekenddiensten niet meegerekend. Met het klimmen der jaren was enige verlichting in de werkdruk zeer welkom. Ook werd zichtbaar dat het percentage consulten ten opzichte van het aantal visites steeg. Dit had alles te maken met het invoeren van spreekuren op afspraak en de betere behandelingsmogelijkheden op de praktijk. De dokter kwam niet alleen maar aan huis om te komen kijken. Gelukkig werd om onze gezamenlijke werkdruk wat te verlichten, Hanke van Leeuwen eind 1988 als algemeen assistent door de maatschap aangetrokken.

Hanke was geboren in Aarlanderveen en had via de mulo en de verpleging haar opleiding tot operatieverpleegkundige in Delft voltooid. Daarna begon zij haar studie geneeskunde in Nijmegen. Zij was een gedreven huisarts, met veel ervaring door haar stages op meerdere echelons, in de aparte wereld van de geneeskunde. Met haar komst werd de vrouwelijke lijn in de praktijk duidelijk versterkt. Zo nam zij voor mij de woensdag over, waardoor ik een vrije dag in week kreeg. Dat voelde al heel anders aan. Ik was heel blij met ‘een gat’ in de week. In die periode werden ook veranderingen in de weekenddienst ingevoerd. Vanaf mijn start in de praktijk was het doen van weekenddiensten een vast onderdeel van het werk. Het hield in dat je van zaterdagmorgen 8.00 uur tot maandagochtend 8.00 uur dienst deed voor alle praktijken in de regio die door Gemertse collega’s werden bediend. Bevallingen vielen buiten deze dienstregeling. Op maandagmorgen ging de eigen praktijk weer gewoon door. Deze continue werkdruk werd met het klimmen der jaren steeds moeilijker. Op het tweewekelijks huisartsenoverleg werd besloten

Page 121: Arts tussen bedstee en computer

121

deze dienst op te delen in twee afzonderlijke dagen. De eerste dienst ging in op zaterdag 8.00 uur tot zondag 8.00 uur, gevolgd door de tweede dienst van zondagmorgen tot maandagmorgen. Ook op die manier ontstond ruimte waar ik erg blij mee was.

Page 122: Arts tussen bedstee en computer

122

Psychosomatiek

Zoals inmiddels duidelijk is, had ik belangstelling voor de psychologie en psychiatrie, en daardoor voor de dagelijkse praktijk, de psychosomatiek. Ik had, zoals ik al eerder heb verteld, mijn licht opgestoken bij de grote deskundige op dit gebied professor Groen en zijn latere leerlingen, maar hoe ik dat kon integreren in mijn dagelijks patiënten kontact, dat bleef de uitdaging. Zo kende ik schilders die ‘in tarief ’ werkten. Dit hield in dat je met twee man, in bijvoorbeeld enkele dagen, een of twee huizen moest schilderen. Het was aangenomen werk en verdiende heel goed. Ik zei dan: “ jouw zenuwstelsel is wel de beperkende factor” en legde vervolgens uit, dat net als bij een elektrische draad, er maar een maximaal aantal impulsen door de zenuwdraad verwerkt kunnen worden. Bij nog meer impulsen brandt de draad door, in mijn geval brandde de patiënt af, daar kon je op wachten. Voor het maatschappelijk gebeuren hield dit in dat de patiënt overspannen was, en vaak voor langere tijd de ziektewet in ging. De beloning was dan meestal 80% van het laatste riant verdiende loon. Daarbij zei de werkgever nogal eens “vier het maar goed uit, zodat je weer helemaal gezond bent als je terug komt, aan een halve werknemer heb ik niets”. Dit waren mazen in de wet die het gevolg waren van de splitsing van behandeling en controle. Hier zag ik het oneigenlijke gebruik van de ziektewet. Dat ziek zijn financieel voordeel op kan leveren, weten we inmiddels allemaal door het woord ziektewinst en begrippen als ziekte, ziektegevoel en ziektegedrag. Het je ziek melden werd een sociale mogelijkheid om even aan de werkdruk te ontsnappen. Daarbij liep de gemiddelde werknemer ‘in de ziektewet’ terwijl zijn baas ‘met ziekteverlof ’ ging.

Page 123: Arts tussen bedstee en computer

123

Daarnaast had ik ook te maken met de opkomst van de managers. De meeste van hen hadden een grote stressbestendigheid maar toch,iedereen kwam vroeg of laat aan de beurt. Om het inzicht in hun stressvolle arbeid en hun lichaam duidelijk te krijgen, om het vervolgens bespreekbaar te maken, had ik het ‘poppetje’ bedacht.

Dit ben jij, oké? Als het niet klopt wat ik ga doen moet je het zeggen. In jouw hoofd zetelt de directie, die voortdurend bevelen geeft aan jouw lichaam. Dit moet je doen, en dat moet je doen, en dat had je al eerder moeten doen, en oh ja, dat wacht ook al langer op actie enzovoort. Bij iedere ‘must’ ging er een pijl naar beneden, richting lichaam. Dit had alle bevelen maar op te volgen. Het was nooit genoeg. Zo kon ik er met gemak nog meer pijlen bijzetten afhankelijk van de patiënt. Dat arme lijf had geen keus, het was de slaaf van de directie totdat het lichaam een tegenreactie gaf, uiteraard in de vorm van een lichamelijk signaal, een steekje hier of een pijntje daar, daar is het lichaam, lichaam voor.

Aanvankelijk werd daar door ‘de directie’ niet op gereageerd, totdat het lichaam een signaal afgaf, waarvan ‘de directie’ schrok, bijvoorbeeld steken in de hartstreek, hartkloppingen of hevige buikpijn.De directie probeerde deze signalen nog te negeren of te bagatelliseren, zodat het lijf de signalen wel moest versterken. Dan werd de directie met een schok wakker. De patiënt werd angstig! Er stonden hen twee mogelijkheden open:

1. De signalen negeren en doorgaan op de ingeslagen weg, door onmisbaarheid of plichtsgevoel.2. De signalen serieus nemen en hulp vragen.

Page 124: Arts tussen bedstee en computer

124

Met dit simpele tekeningetje kon ik, in korte tijd, een ingewikkelde materie in beeld brengen en aan de patiënt laten zien hoe de relatie tussen hoofd en lijf werkt. De meeste patiënten die ik het aanbood, herkenden zich erin en daar ging het om.De bewustwording was vaak een eerste stap naar verandering, en zoals we weten is veranderen van gedrag, als het al mogelijk is, het moeilijkste wat er is. Nu, na jaren, krijg ik in ontmoetingen met patiënten ‘het poppetjesverhaal’ nogal eens terug.

Page 125: Arts tussen bedstee en computer

125

Stervensbegeleiding

De begeleiding van chronisch zieken werd in de loop van de jaren een steeds belangrijker deel van de dagelijkse praktijk. Was vroeger het begeleiden van patiënten in hun laatste levensfase een taak van de pastor en de arts, door de jaren heen verschoof deze balans, mede door de toenemende medische mogelijkheden, meer en meer naar de dokter. Het wonderlijke was dat daarover in mijn opleiding tot arts nooit gesproken was. Voordat ik aan de studie begon, had ik al een natuurlijke huiver voor alles wat met het levenseinde te maken had. Zoals ik al eerder schreef, leek het me als arts moeilijk om aan het eind van het leven van de patiënt met lege handen te staan. In de eerste jaren in de praktijk voelde ik me betrokken bij het overlijden, in een gevoel van empathie. Ik probeerde met zoveel mogelijk verzachtende initiatieven de patiënt optimaal te blijven behandelen. Ik wilde het sterven zo lang mogelijk voor mij en de patiënt vooruitschuiven. In de loop der jaren, met het afnemen van invloed van de geestelijkheid en het opkomen van de mogelijkheden van euthanasie, werd de dood meer en meer bespreekbaar. De dood werd als het ware, horend bij het leven dat zijn einde nadert, aan de mensen teruggegeven. De patiënten kregen het doodgaan meer en meer in eigen hand, en konden zelf meedenken en hun eigen wensen kenbaar maken. Ontwakend uit een soort maatschappelijk gegroeide roes opende dit voor alle partijen nieuwe mogelijkheden en perspectieven. Het was een aanwinst om tijdens bezoeken aan een chronisch zieke patiënt ook de toekomst bespreekbaar te maken. Het zwijgen over het verloop van de ziekte was een manier om de confrontatie met de dood zo lang mogelijk voor je uit te schuiven. Het was in die periode ook binnen families en gezinnen vaak nog onbespreekbaar, ook al had iedereen zijn eigen ideeën daarover. Het taboe dat hier min of meer op rustte, moest worden opgeheven en het stilzwijgen

Page 126: Arts tussen bedstee en computer

126

doorbroken. Voor mij werd duidelijk dat het initiatief in deze van mij moest uitgaan, waardoor stervensbegeleiding een actief proces werd, waarin alle omstanders betrokken konden worden. Er kwam ruimte om alle gedachten en gevoelens van angst, de behandelingsmogelijkheden, het verloop en de prognose, met elkaar te delen. Ook het actief betrekken van de omstanders bleek een aanwinst. Er kon over de dood heen worden gedacht en gepraat. Het was wel een extra inspanning, ook door de tijdsinvestering, want de meeste mensen overlijden nog steeds buiten kantooruren. Werd vroeger na het overlijden het stoffelijk overschot zo snel mogelijk uit huis geplaatst en naar het mortuarium gebracht, nu kregen familie en vrienden de mogelijkheid om in hun vertrouwde omgeving de dode zo lang mogelijk in hun midden te hebben. Afscheid nemen werd daardoor gefaseerd, eventueel in meerdere dagen, mogelijk. Ook de begrafenisondernemers speelden op deze trend in, en gaven een persoonlijke begeleiding, rekening houdend met de wensen van de nabestaanden. Ook hier werd de inbreng van vrouwen als een grote aanwinst merkbaar. Dit proces is eigenlijk nog steeds gaande, waarbij nu vele op commerciële basis werkende begrafenisinstituten de aanstaande stervelingen voorlichten en hen en de familie met raad en daad bij staan.

Natuurlijk ging niet iedereen in zijn eigen bed dood. Het is min of meer een ‘luxe’ als dit wel het geval is. Er waren nogal wat slachtoffers bij verkeersongevallen en personen die door middel van zelfdoding hun levenseinde in eigen hand namen. In al deze gevallen, als er geen sprake was van een natuurlijk overlijden, werd justitie ingeschakeld. Daartoe waren alle huisartsen destijds door de burgemeester officieel benoemd tot gemeentelijk lijkschouwer. Het was een soort erefunctie horend bij het huisarts zijn. Het betrof steeds een uitwendige lijkschouwing om de doodsoorzaak aan de hand van de bevindingen te verifiëren. Bijvoorbeeld of er wel sprake was van een natuurlijke dood, of als er sporen van geweld gevonden werden, van een onnatuurlijke dood.

Page 127: Arts tussen bedstee en computer

127

Ik herinner me nog dat ik meermalen op carnavalsmaandag een uitwendige schouwing moest doen bij jonge mensen die in het weekend waren omgekomen, en geschouwd moesten worden in het mortuarium van het ziekenhuis in Helmond. Terwijl ‘s morgens de carnavalssfeer nog overal in de lucht hing, de straten nog vrijwel leeg waren door de uitslapende feestvierders, maar het vele confetti nog herinnerde aan het mooiste volksfeest, kruiste de grote, door paarden getrokken Bavaria-bierwagen op weg naar het volgende evenement, mijn pad. Het gaf mij een verscheurd gevoel. Op zulke momenten voelde ik de betrekkelijkheid van zowel leven en feestvieren, als van dood zijn aan den lijve.

Page 128: Arts tussen bedstee en computer

128

Kameroen

In 1976 had Jan Woolderink, een missiepater op het kasteel te Gemert, tijdens een ontmoeting een balletje opgeworpen of ik niet eens zijn missiepost in Kameroen zou willen bezoeken. Toen Truce het hoorde was ze meteen enthousiast. Ik was nog druk bezig met de voorbereiding en de start van ’t Gasthuis, en bovendien wilde ik, voor het zover was, eerst mijn Franse taal nog wat ophalen. Uiteindelijk vertrokken we in oktober 1978, met onze blauwgeprikte armen als tropenpreventie, uitgezwaaid door de kinderen en vrienden, met de trein vanuit Helmond. Truce had de kinderen volgens een ingenieus systeem bij vrienden en kennissen ondergebracht. Deze gedegen voorbereiding werkte perfect en gaf ons een rustig gevoel. Vliegend over de grote Saharazandbak, maakten we een tussenstop in Kano in Noord-Nigeria, waar een hele andere wereld zich aan ons opdrong. Opvallend was de tropische warmte, het feit dat vrijwel iedereen liep, en de kleurige Afrikaanse kleding. Aan het eind van de dag landden we in Yaoundé, de hoofdstad van Kameroen. Pikzwarte beambten met grote hoge petten zetten controlestempels op losse briefjes, die na 200 meter bij een volgende controle post weer werden ingenomen. We werden hartelijk begroet en verbleven in de procuur van de spiritijnen in de hoofdstad, waar broeder Mebius Kramer onze gastheer was. We kwamen ogen en oren tekort om onze eerste indrukken te verwerken en zaten al spoedig aan een heerlijke maaltijd. Bij het openen van een besteklade bijvoorbeeld schoten de kakkerlakken, met ritselende en klapperende schilden, lichtschuw weg. Je kon ze niet ontwaren. De volgende dag werd besteed aan inkopen en laden van de pick-up, waarna wij met Jan Woolderink aan het stuur onze tocht naar de bush begonnen. Aan de rand van de stad stonden op grote parkeerplaatsen tientallen autobussen om passagiers met veel bagage, waaronder

Page 129: Arts tussen bedstee en computer

129

kippen en kleinvee, al of niet op het dak gezekerd. De passagiers probeerden met veel geroezemoes, rumoer en gebaar een plaatsje te bemachtigen naar de plaats van hun bestemming. Onze met rood zand bedekte weg liep als een A1 naar het oosten. Er was nauwelijks verkeer, de stilte was opvallend. Af en toe zag je aan de rand van de weg enkele hutten waar kinderen speelden en de bewoners hun opgetaste sinaasappels te koop uitstalden. Na uren bereikten we een doorwaadbare plek in de rivier. Jongens van rond de dertien jaar en jonger wachtten ons op en liepen al wadend voor de auto uit om de doorlaatbare route te markeren. De fooi was natuurlijk dik verdiend en toverde een glimlach op hun stralende kopjes. Op onze route bezochten we een eenzaam levende pater op zijn post. Op het dorpsplein stond een indrukwekkende ficusboom die de nodige schaduw en verkoeling bracht. Hij leidde ons rond en was terecht trots op zijn apotheek en medisch instrumentarium, waarmee hij belangrijke eerste hulp kon geven. Doodmoe kwamen we ’s avonds in Doumé aan. Hier was een grote nederzetting van de paters gevestigd, een kathedraal gebouwd, een prachtig groot houten gebouw voor de paters verrezen, had de bisschop er zijn woning, en zorgden enkele kleine werkplaatsen voor wat arbeid en inkomsten voor de paters, die zich bezighielden met onderwijs en algemene ontwikkeling van de dorpelingen tot in een verre omgeving. We maakten kennis met verscheidene paters, waaronder Kees Gijsbers, die alleen al zes inlandse talen sprak. De ziekenzorg was opgezet en een buitenpost bemand door de Gemertse verpleegster Tiny Verkampen, die gehuwd is met Martien Admiraal. Zij was een duizendpootverpleegster die een polikliniek runde, waar mensen uit de verre omgeving naar toe kwamen en uren geduldig op hun beurt voor de dispensaire wachtten. Sommige patiënten werden per kruiwagen aangevoerd. Martien was de ideale opbouwwerker, had overal verstand van, en instrueerde Kameroenezen bij het bouwen van latrines, tot het organiseren van dorpsbijeenkomsten. Wij vergezelden hem naar kleine dorpskernen waar hij de dorpsoudste, vaak herkenbaar

Page 130: Arts tussen bedstee en computer

130

aan zijn chique kleding en gezeten tussen lokale medewerkers, instructies gaf in het opzetten van projecten met als doel kennis over te dragen en hen te leren zelf de leefbaarheid te vergroten. Eenmaal hebben we, per fiets er naar toe rijdend onder het geweldige geboomte door, zo’n bijeenkomst meegemaakt. Onder een afdak, als bescherming tegen zon en regen, in de open lucht, ontrolde zich voor onze ogen een welhaast middeleeuws tafereel. Een andere keer werd een dergelijke voorlichtingsdag gestart met een vaartocht in een piroque (een uitgeholde boomstam) waarmee een groot moeras werd doorkruist om de bestemming te bereiken. Overal werden Martien en wij met open armen ontvangen. In de polikliniek van Tiny maakten wij kennis met de medicijnman, met wie zij veel samenwerkte. Na het uitwisselen van informatie, ingebed in rituelen, heb ik hem enkele medische ingrepen zien doen onder andere het vakkundig openen van een abces. Bij een oud echtpaar, dat waardig gekleed sjokkend binnenkwam, had de man een ingeklemde liesbreuk die al enkele dagen bestond. ‘Laat de zon niet op- of ondergaan bij een beklemde breuk’, was een begrip in de chirurgie, wat in mijn brein was gegrift. Wat te doen in dit geval? Wat was wijsheid? Niets doen was geen optie, terwijl bij wel iets doen de kans heel groot was dat de patiënt door versterf van de ingeklemde darm de ingreep niet zou overleven en alsnog zou overlijden. De familie werd ingelicht, en gaf toestemming voor de behandeling. Met enige moeite lukte het om de breuk te reponeren. Helaas overleed de patiënt aan het eind van de middag aan de gevolgen van het afgestorven darmdeel. De volgende morgen werd in het naburige dorp uitvoerig op de gong geslagen, wat voor Tiny het teken was dat de oude baas was overleden. We werden genodigd voor de begrafenis. Midden op het dorpsplein lag hij onder een rieten afdak, afgedekt met een wit laken, op zijn bed. Aan beide zijden geflankeerd door zijn vrouw en een andere vrouw, die afwisselend een arm of been onder het laken vandaan haalde om dit zacht te masseren. Ondertussen kwamen

Page 131: Arts tussen bedstee en computer

131

vrachtwagens aanrijden met in de laadbak meerdere familieleden die allemaal stònden. De dochters en schoondochters stelden zich rond de baar op en imiteerden gewoonten die de overledene er op na hield, bijvoorbeeld hoe hij de kippen van het erf joeg, of hoe hij zich bewoog. Dit om de kwade geesten te verjagen en de goede te behagen. Vóór deze ceremonie werd er een enorm gat gegraven, waarin de overledene zittend in zijn favoriete stoel, in de zijwand van de kuil werd bijgezet. Daarna was het tijd voor feest, waarbij de palmwijn royaal vloeide, wat nogal eens eindigde in de zogenaamde ‘palavers’, oude nog levende familievetes die op dat moment tot ontlading kwamen. Bij dit soort afrekeningen vielen soms opnieuw doden. Op weg naar huis kwamen we langs een ongeveer één meter hoge termietenheuvel, Deze grote termieten zijn in staat om dwars door je huis te kruipen en het geheel totaal te vernietigen. We bezochten ook nog een ernstig zieke patiënt, die op een bed van bladeren vrijwel op de grond lag. Door de felle zon duurde het lang voordat ik de donkere man kon ontwaren. Hij liet me, verpakt in een groot boomblad, een haffel ( handvol) medicijnen zien, waarbij de grote schakering in kleur opviel. Van dit soort medicijnen, die her en der op markten verhandeld werden, kon men de werking niet duiden. Wel was de handel erin een lucratieve zaak, zo verzekerde onze gastheer. We bezochten ver afgelegen in de bush enkele pygmeeëndorpen en stonden een dag later aan de oever van de Sanaga, een kilometerbrede rivier. De ontbossing van het oerwoud was op sommige plekken geweldig in opkomst. Een groot consortium, met inbreng en deelname van de Europese Unie, Frankrijk en Kameroen, ging met grote voortvarendheid te werk. Ingenieurs en werknemers, honderden in getal, werden voor enkele jaren in speciale units gehuisvest, met eigen sport- en vermaakmogelijkheden. Voor de kinderen werden scholen opgezet. Menig echtgenote van de ingenieurs kwijnde weg in deze volstrekt oninteressante wereld,

Page 132: Arts tussen bedstee en computer

132

verborgen achter prikkeldraad en hek, verstoken van alle sociale contacten. De Spiritijnen waren welkom om hun geestelijke leegten in te kleuren. Met lede ogen zagen we de woudreuzen in enkele seconden vallen. De kruinen van deze bomen zijn net zo groot als een hele boom bij ons. Voor het eerst zag ik wel 50 meter lange lianen met een dikte van meerdere polsen. Het geheel liet een droeve stemming bij ons achter. Niet alleen de prachtige, unieke, onvervangbare woudreuzen, maar ook de mensen daarom heen werden allemaal ontworteld.

We bezochten het catechetisch centrum in Diang, waar Martien van Moorsel met confraters als Clemens van Cuyk, de afgevaardigden uit de regio van opleiding en christelijke waarden voorzag. Met de paters hadden we op tropische avonden, die automatisch overgingen in de nauwelijks afkoelende nacht, hele discussies over hun werk en het overbrengen van de westerse cultuur in de Afrikaanse wereld. Daarbij werden harde noten gekraakt. Als voorbeeld noem ik de status van de Afrikaanse vrouw wier man overleden is. Volgens het Afrikaans sociale model valt zij automatisch aan haar zwager toe. Een weduwe is als een paria. Haar aanzien en toekomst zijn op deze manier verzekerd en ook haar kinderen zijn onder dak. Volgens het kerkelijk instituut mag die man geen twee vrouwen hebben, en moeten hem de sacramenten worden ontzegd. Onderling was de oplossing niet moeilijk, maar officieel een probleem. De praktijk, met het gezonde verstand, bleek ook hier gelukkig sterker dan de theorie.

De ene ontmoeting volgde op de andere. Zuster Pita Vereyken verzorgde met enkele medezusters een leprozerie in de jungle. Wij reden over een smalle 18 kilometer lange onverharde weg door de bush. Aan het eind was het leprozendorp. Naast de hulp aan de zieken, de opvang en scholing van de kinderen, waren er ook veel sociale spanningen tussen verscheidene bewonersgroepen van

Page 133: Arts tussen bedstee en computer

133

verschillende etnische achtergrond. Als het tot uitbarsting kwam, vielen er meerdere doden. De zusters waren de werkelijke engelen, die dit werk jaren lang volhielden.

Tot die moderne engelen hoorde ook zuster Geneviève, een Franse non uit de spiritijnse school. Zij had de leiding over de polikliniek in Diang. ’s Morgens vroeg kwamen de patiënten vaak van heinde en verre al naar het zorgcentrum en wachtten uren onder de waranda van het oude stenen gebouw. Onder hen ook opvallend veel kinderen met open verwondingen aan voeten en onderbenen. Boven de waranda hingen grote borden, waarop in kleurige afbeeldingen instructie stond over gezonde voeding en leefwijze. Toen ik zag hoe zij, vrijwel zonder materiaal, in staat was zoveel mensen optimaal te behandelen, steeg zij met de minuut in mijn achting, De kinderen kregen nadat de wonden waren schoongemaakt, kleine lapjes met zalf, die werden afgedekt met isolatieband, dat wij vroeger bij elektriciteitsdraden gebruikten. Als je de wonden te goed verbond, kwamen ze nooit meer terug, vandaar een provisorisch verband. Ook voor de zwangere vrouwen, maar vooral ook voor de gynaecologische patiënten, was nauwelijks materiaal voorhanden. Vooral het niet overbrengen van infecties was van cruciaal belang, en voor het verplegend personeel een grote opgave. We werden onthaald op een heuse aubade op de lagere scholen, waar de kinderen in slagorde kwamen aangemarcheerd. We voelden ons zoals een koninklijk echtpaar zich moet voelen. De meegebrachte voetbal was een heus cadeau en werd met een ingestudeerd ‘lang zal ze leven’ in ontvangst genomen. We werden uitgenodigd op een dorpsfeest, waar door krijgers inlandse dansen werden uitgevoerd. De dokter mocht nog niet weg, want: “hij had hun vrouwen nog niet nagekeken.“

Page 134: Arts tussen bedstee en computer

134

Inmiddels was de moeder van Tiny Verkampen een half jaar eerder overleden. Ter gelegenheid daarvan werd op een grote open plek midden in het oerwoud een herdenkingsdienst gehouden. We reden er met de auto naar toe. Bij de opkomende volle maan was het een sprookjesachtige beleving, achteraf lijkt het wel een droom. Er waren honderden mensen: er werd gezongen en gedanst, alles verliep in grote discipline, van de oudere mannen tot de jongeren. Aan het eind bezocht ik nog enkele zieken in hun hut. Als geschenk kregen we een groot levend stekelvarken aangeboden. Hij was verpakt in een jute zak, en werd behoedzaam op de hoedenplank van de auto gelegd. De volgende dag hebben we hem, in overleg met Martien en Tiny, kunnen schenken aan onze medicijnman, samen met enkele sporthemden die we als geschenken hadden meegenomen.

In Doumé, de centrale hoofdplaats waar ook de spiritijnen hun diocees hadden ingericht, had de bisschop, mgr. Van Heygen, vlak bij de grote uit rode bakstenen opgetrokken kathedraal zijn woning. Tijdens een van de kerkdiensten attendeerde een van de paters mij op een rondvliegende malariamug. We logeerden hier in een groot gebouw met op de eerste verdieping een enorme loggia, uitgevoerd in donker hardhout, waardoor de kamers relatief koel en donker bleven. Er stonden twee grote houten bedden met de poten in blikjes met olie, dit om de kakkerlakken en ander ongedierte zoveel mogelijk op de vloer te houden. Bij het oplichten van het matras waren onze inmiddels bekende vrienden ter verwelkoming aanwezig. Ook hier hadden we regelmatig gesprekken en discussies met de paters, terwijl buiten jonge inlanders met een band om hun middel tegen de palmbomen omhoog ‘liepen’ om met grote machetes de oude palmtakken af te hakken. Tot deze nederzetting hoorden ook enkele loodsen, waar allerlei houten producten werden vervaardigd voor eigen gebruik.

Page 135: Arts tussen bedstee en computer

135

Ook binnen de spiritijnse gemeenschap hadden we een bepaalde rol. We vertegenwoordigden de leken op een diocesane bijeenkomst in Bertoua. Op dit conclaaf moest een nieuw provinciaal bestuur gekozen worden voor een periode van vier jaar. Martien van Moorsel werd tot nieuwe provinciaal gekozen. De dag zelf kwamen van heinde en ver vrijwel alle werkzame paters uit het diocees bijeen. Hun vervoermiddel is de auto, of liever nog, een pick-up, waarin ze allerlei spullen kunnen vervoeren. Op de plaats van aankomst leek het wel op een marktplaats, waar de nodige goederen werden ingeslagen, overgedragen, besteld of afgerekend. Een soort Boerenbond in de tropen. De dag werd begonnen met een h. mis, waarna het conclaaf begon. Truce en ik voelden ons de vertegenwoordigers van de leken, en genoten ondertussen van een wandeling in een overvloedig bloeiende natuur. Enorme ficusbomen naast niet te beschrijven, weelderig groeiende, in de meest exotische vormen en kleuren bloeiende, vaak metershoge tropische planten. Bij terugkeer was de verkiezing een feit, wat in ons bijzijn werd bezegeld met een borrel, gevolgd door een geweldig diner. Overbodig te zeggen hoe uniek dit voor ons was deze ‘inner circle’ mee te maken en onze kontakten met de diverse paters te intensiveren. De weken die er op volgden, gingen we nog naar Douala, als havenplaats de tweede stad van het land. Wat opviel was dat duizenden mensen ’s morgens naar hun werk liepen. We kregen logies in een oud gebouw van de spiritijnen. We ontmoetten daar verscheidene onbekenden, waaronder de oud-studentenpastor uit Delft. Onze gastvrouw was zuster Helena van Moorsel, een echte Gemertse, en een zus van Martien, die we al eerder in Diang ontmoet hadden. Zij verzorgde als hoofd van een meisjesinternaat de opleiding, en was blij met de komst van Truce. Er werden veel ideeën uitgewisseld. Dat Truce alleen als vrouw naar de bank ging om geld op te nemen, vertelde zij aan haar meisjesleerlingen, als voorbeeld van emancipatie.

Page 136: Arts tussen bedstee en computer

136

Indrukwekkend was ook het bezoek aan een krottenwijk, gelegen in een moeras, direct onder het vliegveld van Douala. Hier zwaaide soeur Marie de scepter, bouwde met een onvoorstelbaar optimisme haar kamp op, werd omgeven door een groep weeskinderen, en had juist met vele mannen de laatste hand gelegd aan ‘de pont d’esperance’, als enige oeververbinding in een smerig open riool. Later ging zij alsnog naar Parijs om een titel te halen in de sociologie, waardoor ze meer invloed kreeg tijdens de ontmoetingen met de beleidsmakers. Voor haar inspanning kreeg ze uiteindelijk de hoogste Franse onderscheiding, en werd uitverkozen tot lid in het ‘Legion d’honneur’. Haar bovenmenselijke inzet was niet onbekend gebleven. Tot besluit van ons verblijf gingen we met Martien en Helena een dag naar het Westen, welk deel vroeger Engels was geweest. We zagen rubberplantages waar dit witte goud op een speciale manier van de bomen werd getapt. Aan het eind van de dag verkoelden we ons in een zwembad van de fathers van Mill Hill, dat aan de kust gelegen was. Voldaan namen we afscheid van onze gastheren en vrouwen. Pater Kees Gijsbers, die verdacht werd van een hartinfarct, begeleidden we naar Brussel, waarna wij veilig op Schiphol landden. Terug op de praktijk was het de eerste dag weer even wennen, maar de routine kwam snel weer terug. Wat een verschil met de tropen!

Page 137: Arts tussen bedstee en computer

137

Huisartsenopleiding

Dirk Achterbergh werd op 1 december 1978 onze eerste arts-in-opleiding binnen het nieuwe Gasthuis. Gedurende één jaar was hij mijn pupil. Ik vond het een uitdaging om hem in te werken in het vak, en op die manier mijn eigen ervaring, met alle ups en downs, nog eens de revue te laten passeren. De hele begeleiding was goed georganiseerd. Iedere week had Dirk een vaste terugkomdag op het instituut. Het begeleiden van aanstaande huisartsen hield ook in dat de opleiders zelf één maal per maand een terugkomdag hadden op het huisartseninstituut. Hier werden we bijgeschoold in nieuwe ontwikkelingen, die inmiddels in de huisartsgeneeskunde op stapel stonden. Het één jaar intensief samenwerken tussen meester en pupil gaf de nodige verdieping tijdens onze patiëntennabespreking, die dagelijks aan het eind van de dag plaatsvond. Dirk leerde van mijn ervaring, en ik van zijn nieuwe ideeën. Het stagejaar verliep vlekkeloos. Ook zijn vrouw Elly, die werkzaam was in de wijkverpleging, paste goed in onze privésfeer, waarbij onderlinge etentjes naast de opleiding ook voor afleiding zorgden. Dirk vestigde zich met veel moeite in de Bijlmer in Amsterdam-Zuidoost, een wijk die toen volop in aanbouw was. De faciliteiten voor zijn gezondheidscentrum verliepen door vele strubbelingen erg traag. Gelukkig hielden Dirk en zijn collega’s vol en werd het plan gerealiseerd. De tweede arts assistent voor de huisartsopleiding was Ria Gijsbertsen. Haar aanwezigheid duurde slechts twee weken. Om persoonlijke redenen zag zij uiteindelijk van de opleiding tot huisarts af. Na een korte onderbreking werd mij gevraagd om Leon Willems nog in een half jaar durende stage te begeleiden. Leon had zijn eenjarige opleiding weliswaar afgerond, maar voldeed volgens zijn begeleiders op het Nijmeegse instituut nog niet aan de voorwaarden die aan huisartsen werden gesteld. Hij was een Bourgondisch ingestelde man, die Truce tijdens en na zijn stage uitvoerig prees om

Page 138: Arts tussen bedstee en computer

138

haar culinaire kwaliteiten. Hij was duidelijk de arts van een nieuwe generatie, met belangstelling voor de opkomende privéklinieken, inclusief alle discussies die daaromheen gevoerd werden. De tijd brak aan dat variaties in de praktijkvoering ook in huisartsenland in aantocht waren, waarbij het ondernemerschap een duidelijker plaats kreeg. Gelukkig voor Leon werd zijn verlengde stage uiteindelijk met de huisartsenbul gehonoreerd. Tussendoor werden wij ook gevraagd de praktijk open te stellen voor artsen in de basisopleiding, die als coassistent een stage van één maand kregen om kennis te maken met het huisartsenvak. Voor velen was het een openbaring. We hadden hen, als Gasthuis, op vele facetten van het huisarts zijn, veel te bieden. Ook de assistentes leverden hun aandeel in de kennis- en ervaringsoverdracht.

In 1984 kwam Rulof Heida zijn opwachting maken. Hij had inmiddels al een jaar gewerkt als chirurgisch assistent bij collega Oey, de bekende chirurg in Helmond. Het was een feest om met hem samen te werken, waarbij ook onze chirurgische handvaardigheid onder zijn leiding nog wel een duwtje kon gebruiken. Als voorbeeld herinner ik mij de bekende wigexcissie bij ingegroeide teennagels, een veel voorkomend probleem met name bij vrouwen. Rulof leerde ons deze ingreep niet te zuinig te doen door er een echte wig uit te halen. Ook de collega’s en de assistenten profiteerden van zijn kennis. Aan het eind van het jaar bleek wel dat de uitgaven voor chirurgisch materiaal aanzienlijk gestegen waren. De stage was Rulof, met in zijn kielzog zijn vrouw Martha met hun dochter Evelien, zo goed bevallen dat ik hem vroeg om na zijn opleiding één maand voor mij waar te nemen.

De begeleiding van aanstaande huisartsen hield ook in dat de opleiders zelf éénmaal per maand een terugkomdag hadden op het Huisartsen Instituut in Nijmegen. Hier werden we bijgeschoold in nieuwe ontwikkelingen, die inmiddels in huisartsenland op stapel stonden.

Page 139: Arts tussen bedstee en computer

139

Het nieuwe toverwoord voor ons was ‘toetsing’. Aan de hand van meegebrachte tapes, die met toestemming van de patiënt in de spreekkamer waren opgenomen, werd mijn en ons handelen in de spreekkamer onder de loep genomen, en door de deelnemers, meestal acht tot tien huisartsen, onderling besproken. Het was een aparte ervaring om in elkaars keuken te kijken. Je stelde je kwetsbaar op en werd door collega’s op de vingers gekeken. Aan het bespreken van de bandjes van spreekuurconsulten werd veel tijd en aandacht geschonken. Ik herinner me ook dat we op een tv naar een spreekuurconsult keken, waarbij het geluid was uitgezet. Het ging erom, om te leren zien hoeveel non-verbale signalen er tijdens patiëntencontacten door beide partijen worden uitgezonden, waarbij bijvoorbeeld de houding al veel zegt over de interesse van de dokter en/of patiënt. Ook de bejegening van de patiënt, de ruimte die hij/zij krijgt om zijn/haar verhaal te doen, of de patiënt zich op zijn gemak voelt, of de dokter werkelijk benieuwd is naar het verhaal, enzovoort, enzovoort.

Al deze inspanningen waren nodig om ons de vier basisvaardigheden in het contact tussen dokter en patiënt bij te brengen, als nood-zakelijke structuur tijdens het consult.Deze basisvaardigheden hielden in:- Gericht en systematisch werken. Het gaat om de opbouw en structurering van het hulpverleningscontact.- Hanteren van de arts-patiëntrelatie. Hierbij staat een werkbare open en veilige relatie voorop, waarbij beiden als gelijkwaardige partners een eigen deel van de verantwoordelijkheid dragen.- Adequaat somatisch handelen. Hierbij dient zowel overbodig als onvoldoende handelen vermeden te worden. De dokter is hierbij ook alert op het ten onrechte gezond, maar ook het ziek verklaren van de patiënt.- Adequaat psychosociaal handelen. Het openstaan en het ingaan op de niet-somatische aspecten van de klachten, waardoor uitsluitend somatische aandacht wordt vermeden.

Page 140: Arts tussen bedstee en computer

140

Deze basisvaardigheden konden weer in onderdelen worden gesplitst. Het diende ertoe om structuur in het consult aan te brengen, en medisch gezien was het van belang om een leidraad in het consult te hebben. Een valkuil die voortdurend openstaat is bijvoorbeeld de ‘somatische fixatie’. Dit begrip was als fenomeen bekend voor mij. Het houdt in dat patiënten geneigd zijn om bepaalde klachten, vooral als die chronisch geworden zijn, zo te integreren in hun dagelijks bestaan, dat het een vast onderdeel van hun functioneren wordt. Hun dagelijkse leven wordt geplooid rond deze klacht, waarbij vooral datgene wat je niet kunt, het wint van datgene wat je wel kunt. Ik vond het een verrijking dat er methoden waren ontwikkeld om grip te krijgen op deze manier van omgaan met je gezondheid of ziekte, en ons inzicht bood om dit te voorkomen. Een ander voorbeeld voor mij werd het begrip ‘whiplash syndroom’. Ik was allergisch voor deze door de patiënt of zijn omgeving gestelde diagnose, die door vrijwel iedereen gebruikt werd die ooit een onverwachte duw in zijn rug had gehad. Natuurlijk komt deze aandoening voor onder vele verkeersslachtoffers, maar het ging volgens mij ook een eigen leven leiden. Waar ik veel aan heb gehad, is een andere vorm van een patiëntbenadering door artsen, het zogenaamde ‘defensief handelen’. Meestal uit onzekerheid, wil de dokter alle mogelijk opties uitsluiten, door veel extra, soms overbodig onderzoek te verrichten, zoals bloedonderzoek en röntgenfoto’s. Deze doktersattitude kwam regelrecht uit Amerika, waar artsen zich op die manier indekten tegen mogelijke schadeclaims.

Ik heb steeds aan mijn leerlingen verkondigd dat de meeste onderzoeken gebeuren onder het mom van ‘ je kunt nooit weten’. Je kunt inderdaad nooit weten, maar het beroep heeft ook een inhoud, waarbij hoort dat je risico’s moet leren inschatten en die ook durft te nemen. Dat maakt geneeskunde tot geneeskunst. Een onzekere dokter moet zijn onzekerheid niet overdragen op zijn patiënt, daar is niemand bij gebaat. Een onzekere dokter is geen goede dokter.

Page 141: Arts tussen bedstee en computer

141

Voltooiing van het klavertje vier

Voor ons als maten stond vast dat de vierde maat in onze maatschap een vrouw zou worden. Wij hadden het gebouw immers opgezet voor vier huisartsen. Het wachten was op de juiste persoon en het goede moment. Lidwien Bernsen had tijdens haar artsenopleiding in april 1978 als coassistent, een stage van zes weken bij Frans gelopen. Zij wilde eigenlijk internist worden. Na haar artsexamen ging zij een jaar werken in Wageningen, waar de interne geneeskunde, de chirurgie en de cardiologie haar aandacht hadden. Terug in Gemert werd zij, in de periode van 1 december 1979 tot 1 december 1980, de eerste pupil van Frans in haar opleiding tot huisarts. Tijdens het carnaval kwam van verscheidene van onze vrienden al de roep “Lidwien moet blijven.” Ook in de zomermaanden was deze hartenkreet niet langer alleen van vrienden, maar inmiddels ook van patiënten hoorbaar. Dit was voor ons eigenlijk geen nieuws, want vanaf het allereerste begin waren wij dezelfde mening toegedaan. Maar hoe konden we dit realiseren? Na de vakantie hadden wij een gesprek met Merks, de grote financiële deskundige. Ook op ons ‘Vasse-weekend’ in november 1980 was het een belangrijk onderwerp. Van onze accountant Theo de Jong hadden we al gehoord dat het gezien onze financiële situatie niet mogelijk was Lidwien in de maatschap op te nemen. Na ons gezamenlijk overleg schreven we hem een ansichtkaart met de historische boodschap: “ Theo, we weten dat het niet kan, maar we doen het toch!”

1 December 1980 kreeg Lidwien haar huisartsendiploma. Op5 januari 1981 trad zij tot de maatschap toe om haar werk te beginnen. Afkomstig uit ‘s-Hertogenbosch, was de aard van de Brabander voor haar bekend. Lidwien was de eerste vrij gevestigde vrouwelijke huisarts in de regio Helmond, en behoorde tot de voorlopig laatste golf van aankomende huisartsen in de regio met

Page 142: Arts tussen bedstee en computer

142

meerdere collega’s, zoals Peter Lucassen in Bakel en Hans van Hirtum en Wim van Herpen in Helmond. Met haar komst waren we als maten compleet. Een klavertje vier dat de komende jaren zijn uitstraling in huisartsenland waar zou maken. Lidwien paste volledig in ons denkpatroon, en hetzelfde gold voor haar deskundigheid, inzet en organisatievermogen. Dit was van meet af aan in de praktijk voelbaar. Ook de assistentes waren enthousiast. Zij paste naadloos in ons team. In het begin werd ze soms aangesproken als “meneer dokter” maar haar naam burgerde snel in. Het is bijna overbodig om te vermelden dat ook haar Geert, die zich toelegde op de specialisatie tot geriater, een aanwinst was voor onze maatschap.

Artsen en assistenten van ‘t Gasthuis in de tuin (1986), vanaf linksLidwien Bernsen, Frans Suijs, José Marinussen-Royackers, Elly Valks-Van Lith,Henny van Hoften-Derks, Ad Fraza en Hans Willemsen.

Page 143: Arts tussen bedstee en computer

143

Assistentes

In de beginjaren van de groepspraktijk begonnen wij met drie assistentes. Henny van Hoften, José Rooyackers en Elly van Lith. Henny van Hoften kwam per 1 januari 1978 als opvolgster van Bernadette van de Ven, die naar Afrika vertrok . Henny was afkomstig uit de wereld van de specialisten in het St. Annaziekenhuis te Geldrop, bij een specialist die in de voorafgaande jaren vooraf niet direct onze favoriet was. De overgang naar de huisartsenpraktijk was voor haar een hele uitdaging, maar al doende werd zij steeds enthousiaster in het werk aan de basis. Het was een hele verademing en tevens even wennen om elkaar te tutoyeren, en het woord dokter te vervangen door onze voornamen Frans, Hans en Ad, dit in tegenstelling tot de afstandelijkheid in het ziekenhuis. Met de komst van het Gasthuis werd de positie van de assistentes ook gewijzigd. De beroepsvereniging van doktersassistenten leverde goed opgeleide assistentes af, waardoor meerdere taken van de huisarts naar hen konden worden overgeheveld, en het directe contact met patiënten aan de balie uitgebreid werd tot in de behandelkamers. Dit leidde er rond 1980 toe dat assistentes ook eigen spreekuren verzorgden, zoals diabetescontroles, wrattenspreekuren en het maken van uitstrijkjes. Hun, ook klinisch gerichte, opleidingen kwamen hen en ons goed van pas. Ook de komst van de computer en het hele gebeuren rond de automatisering, waarin we dankzij Frans vooropliepen, maakte het administratieve werk veel efficiënter. Henny specialiseerde zich in de financiële administratie, en beheerde de kas op een bij haar karakter passende nauwgezetheid, die geen lacunes toeliet. Aan het eind van de maand kwamen we bij Henny vragen of er nog iets voor óns aan salaris overgebleven was, nadat alle vaste lasten, de salarissen van de assistentes, diverse rekeningen en de pensioenpremies betaald waren.

Page 144: Arts tussen bedstee en computer

144

José Rooyackers, onze tweede assistente, kwam na een korte periode van haar voorgangers Margret en Anja, in mei 1980 in dienst van ’t Gasthuis. Als negentienjarige had ze haar NIPA- opleiding in de avonduren in Eindhoven voltooid. Zij was een overal inzetbare stille kracht, die alles in de gaten hield zonder er veel praat over te maken. Voor haar was vrijwel alles een uitdaging. De patiëntenadministratie, met alle daarbij komende voortdurende mutaties van met name de ziekenfondsgegevens, had haar volle aandacht. Voor het laboratorium zette zij de protocollen op papier. Ook was het bijhouden van de patiëntenstatistieken voor de jaarcijfers bij haar in goede handen. Na het dagelijks bijhouden van de verrichtingen kreeg Frans ieder jaar op 31 december zijn patiëntenjaaroverzicht rond. Zij stopte met haar werk op 1 februari 1993.

Elly van Lith ten slotte maakte het assistententrio compleet. Zij werkte van september 1980 tot november 1988 in ons Gasthuis. Zij had al ervaring als dokterassistente in het ziekenhuis in Veghel, bij een huisarts in Rosmalen, en bij collega Sips in Vught. Zij was allround en goed ingewerkt en voelde zich bij ons prima op haar plaats. Wegens gezinsuitbreiding gaf ze haar stokje door aan Ellen Vermeulen, die op 1 november 1988 haar werk startte. Als negentienjarig ‘broekie’, zoals Ellen zelf zegt, had ze haar opleiding tot doktersassistente in Nijmegen afgerond. Ze paste geruisloos in ons team, was opgewekt, en op afstand herkenbaar aan haar gulle lach. Het chirurgisch gebeuren trok haar extra aan. Met het overlijden en de dood van patiënten had ze duidelijk moeite. Ze bewaart goede herinneringen aan hoe ze daarin door ons werd opgevangen. Inmiddels heeft ze mij duidelijk gemaakt hoe de praktijk van nu (2010) volledig anders is in werkverband, organisatie en nieuwe taken. In het kader van de praktijkondersteuning voert zij samen met José Bruins managementtaken uit. Het is een betaalde functie voor 12 uur per week. Er worden protocollen geschreven, die in de praktijk uitgevoerd moeten worden en eens in de zoveel tijd weer dienen

Page 145: Arts tussen bedstee en computer

145

te worden aangepast. Begrippen als R.I.E. , Risico Inventarisatie Evaluatie, W.I.P., Werkgroep Informatie en Preventie, en V.I.M., Veilig Incidenten Melden, zijn kwaliteitsvoorwaarden waaraan voldaan moet worden. Een en ander is ook van belang voor de accreditatie.

Page 146: Arts tussen bedstee en computer

146

Accreditatie

Lidwien heeft in de loop der jaren de contacten van ’t Gasthuis en het Nijmeegs Huisartsen Instituut geïntensiveerd. Haar aandeel breidde zich in de loop der jaren uit tot medeopleider van huisartsen. Zij bekwaamde zich in intervisie en supervisie, om de persoonlijke groei van aankomende huisartsen te verbreden. Op 22 juni 2007, vertelde Ellen mij, was een hoogtepunt in het bestaan van ’t Gasthuis. Op de zogenaamde ‘Huygendag’, een eerbetoon aan de in 1998 overleden prof. Frans Huygen, werd ’t Gasthuis officieel als buitenpraktijk aan het Nijmeegs Huisartsen Instituut verbonden. Door deze accreditering is ’t Gasthuis nu officieel een N.U.H.P, een Nijmeegs Universitaire Huisartsen Praktijk. Astrid van de Ven nam de hulde met deze uitverkiezing in ontvangst, door ondertekening van dit contract. Lidwien, heeft aan deze mijlpaal een groot aandeel gehad. Het is tevens een pluim voor alle medewerkers van ’t Gasthuis die dit mede mogelijk maakten.

Page 147: Arts tussen bedstee en computer

147

Griekenland

Bij Frans en mij sluimerde al jaren een plan om samen nog eens op vakantie te kunnen. Nadat Rulof zijn stagejaar zeer goed had afgesloten, en hij bereid was mijn praktijk een maand waar te nemen, ging deze langgekoesterde wens in vervulling. Wij wilden gedurende die periode met de rugzak een pelgrimstocht maken naar het oude Griekenland en met name het Asklepion van Hippocrates op het eiland Kos bezoeken. Daarnaast trok ook de monnikenrepubliek op het schiereiland Athos onze belangstelling. Truce schreef de nodige brieven naar het consulaat met het verzoek om ons, als artsen geïnteresseerd in de medische en religieuze aspecten van deze monniken, een bezoek toe te staan. We kregen inderdaad, na een uitvoerige correspondentie, toestemming om gedurende enkele dagen de gast te zijn. Onze reis begon in Athene, van waaruit wij na enkele dagen via Piraeus de boot namen voor een grote tocht over Egeïsche zee. We verbleven enkele dagen op Paros en Santorini, vlogen vervolgens naar Rhodos, om met de boot naar Kos te varen. Vanouds waren er plaatsen in Griekenland waar door de Goden zieken werden genezen, zo lees ik in de verhandeling De Klassieke Oudheid van Herman Beliën en Fik Meijer. Vooral de heiligdommen die aan de god Asklepios waren gewijd, stonden in de vijfde eeuw voor Christus bekend als plaatsen van genezing. Het belangrijkste centrum was Epidaurus. Naast deze sterk religieus bepaalde geneeswijze ontwikkelde zich in de tweede helft van de vijfde eeuw een meer empirisch gerichte stroming. Hiermee wordt vooral de naam van Hippocrates van Kos verbonden, op wiens naam een groot aantal medische verhandelingen zijn overgeleverd. Het valt thans niet meer met zekerheid uit te maken welke ook werkelijk door hem zijn geschreven. In een aantal ervan wordt duidelijk uitgesproken dat de zorgvuldige waarneming een sleutel

Page 148: Arts tussen bedstee en computer

148

tot genezing kan zijn. Misschien spreken de remedies ons niet meer zo aan, maar de basis voor de moderne geneeskunde werd toen gelegd.

Een onderkomen was snel gevonden en fietsen gehuurd. Ons bezoek aan het Asklepion was zeer indrukwekkend. Het was er gelukkig niet druk. We waren in staat om zelf onze weg te banen en op de plattegrond de enorme verscheidenheid aan ruimten, waar allerlei geneesmethoden werden toegepast, te ontdekken en de sfeer van weleer te ondergaan. De badcultuur en de geneeskundige kruiden namen een voorname plaats in in het genezingsproces van patiënten. Ook de zorg, niet alleen voor het lichamelijk maar ook voor het geestelijk welzijn, kreeg veel aandacht. De talloze medische verhandelingen, uitgestald in vitrines, gaven een goed beeld van een eerste basis van waaruit nieuwe geneeskundige behandelingen werden uitgedacht en uitgeprobeerd. Het was onvoorstelbaar hoeveel is essentie al bekend was en alleen nog maar op praktische uitwerking wachtte. We realiseerden ons dat wij slechts een klein schakeltje met een beperkte medische visie waren, in het grote geheel, dat zich anno 2010 nog steeds uitbreidt.

Na deze intensieve dagen, met een niet te vergeten lunch op een terrasje met zicht op de Turkse kust, vervolgden we onze tocht per boot naar het eiland Patmos, waar we ’s avonds laat, enkele dagen voor het orthodoxe paasfeest, aankwamen. Al zwervend onder een stralende sterrenhemel vonden we ver na middernacht met moeite onderdak bij een van origine Italiaanse vrouw. We maakten wandelingen, lazen naast allerlei folders ook Hersenschimmen van Bernlef, dat Truce op het laatst in mijn rugzak had gestopt. Kijkend vanaf ons kleine balkonnetje trokken met enige regelmaat processies door onze straat, met veel vaandels en klaagzangen in allerlei toonsoorten. Onder de indruk van de architectuur van de vele koepelkerken maakte ik behalve foto’s ook wat schetsjes.

Page 149: Arts tussen bedstee en computer

149

Het dorpje lag in de schaduw van het enorme klooster van Johannes, dat gelegen op een hoge berg, het eiland als een enorme burcht bekroonde. Vrijwel iedereen had wel een taak of functie in dit immense bolwerk. Het centrum van het dorp had een kleine agora, het dorpsplein, met als belangrijkste pleisterplaats het restaurant annex dorpscafé. Hier vonden de ontmoetingen plaats met de bewoners, die ons informeerden over hun taken en leefwijzen.De volgende dagen brachten we enkele bezoeken aan dit gigantische bolwerk, waar we ook de orthodoxe liturgische vieringen bijwoonden. Toen de monniken er na enkele dagen achter kwamen dat wij van Roomse origine waren, bekoelde de hartelijkheid snel. Ondertussen hadden we wel oog in oog gestaan met de beroemde rollen van de H. Johannes, die hier zijn evangelieverhaal opgetekend zou hebben. Wegens een staking van de zeelieden konden we, twee dagen later dan gepland, met veel moeite een plaatsje op de nachtboot naar Athene bemachtigen. Van enige accommodatie was geen sprake, waardoor wij, half zittend en liggend op de vloer van het gangpad, een plekje vonden en onze nachtelijke reis in de open lucht met een prachtige sterrenhemel vervolgden.

Na enkele dagen rust in Athene namen we het vliegtuig naar Tessaloniki. Hier moesten we eerst onze toegangspapieren bij het consulaat ophalen. Staande in de rij werden we aangesproken door Frank Jordan. Ook hij was op weg naar Athos, waar hij als dominee uit Berlijn, gehuwd met een Roemeense vrouw, al meerdere keren geweest was. De leefwijze van de monniken sprak hem erg aan. Hij vroeg of hij ons mocht vergezellen, maar het kwam er op neer dat wij in zijn kielzog meereisden. Met de bus reisden we ongeveer 175 km naar Ouranopolis, de grensplaats tussen Griekenland en de monnikenrepubliek Athos.

Page 150: Arts tussen bedstee en computer

150

In ons groepje van ongeveer 15 personen waren ook enkele bergbeklimmers, die er voor kozen om de berg Athos te beklimmen. Met een klein motorbootje voeren we langs de westkust van dit 47 km lange en 18 km brede schiereiland. Onderweg legden we aan bij enkele kloosters, voor het laden en lossen van goederen, en kregen we een eerste indruk van het leven van de monniken in de havenplaats Daphne, waar we officieel aan land gingen, met een laatste mogelijkheid om iets te kopen of te eten. Vervolgens gingen we met een oude bus vrij steil omhoog naar de hoofdplaats Karyes, waar we ons melden op het ontvangstsecretariaat, een groot en indrukwekkend gebouw, waar ‘de regering’ haar domicilie heeft. Het schiereiland wordt bij toerbeurt door de abten van vier kloosters bestuurd. Na het uitwisselen van papieren en cadeaus stonden we een half uur later dankzij onze ervaren reisgenoot Frank, in het huis van de archimandriet (een bisschop) waar we zijn eigen iconostase konden bezichtigen. Wij waren onder de indruk van de iconen die daar nog geschilderd worden, en bestelden er beide een. Mijn voorkeur viel op de H. Paulus, waarvan Truce een grote fan was. Buitenkomend was het eerste wat opviel de stilte, stilte en nog eens stilte ! Geen stemmen en al helemaal niet van vrouwen. Beneden in het dorp kwamen uit kleine huisjes zwijgende monniken naar buiten, die de was te drogen hingen. Daar stonden we dan…de stafkaart en het kompas werden geraadpleegd, waarna wij in westelijke richting over een smal pad begonnen te lopen in de richting van het Russische klooster St. Panteleïmon, dat we tegen de avond bereikten. In een gigantisch verlaten ‘dorp’ waren de uivormige torens in alle maten en kleuren in de verte zichtbaar. Lopend door smalle onbewoonde straatjes, af en toe overgaand in een plein, oriënteerden we ons op geluid om enig levend wezen te ontdekken. Uiteindelijk hoorden we in een oude, grote gebedsruimte een achttiental monniken zingen. Er waren nog enkele gasten die evenals wij gedurende een lange tijd meeluisterden naar de ingetogen gezangen. In dit grote klooster

Page 151: Arts tussen bedstee en computer

151

woonden vroeger (einde van de negentiende eeuw) 2.000 monniken en konden ook in de bijgebouwen nog eens 2.000 pelgrims overnachten die vanuit Rusland via de Zwarte Zee een rustpunt hadden op Athos, alvorens per boot naar Jeruzalem door te reizen.Na de dienst werden we uitgenodigd aan een sobere broodmaaltijd in een vrij donkere grote refter in de vorm van een gotisch kerkgebouw. De wanden waren van muurschilderingen voorzien. Er was ook een tafel gedekt voor de monniken, maar die kwamen wegens een vastendag niet opdagen. Tijdens het eten van het brood stak ik (met de oorlogservaringen in mijn achterhoofd) een boterham in mijn zak, niet wetend of en wanneer er weer een eetmogelijkheid zou aanbreken. We sliepen volkomen alleen op een oude, half vergane slaapzaal zonder deuren en een half vergane vloer. We hielden zoveel mogelijk onze kleren aan. De volgende morgen kregen we een smoezelig bekertje Grieks-Turkse koffie en genoot ik van mijn gespaarde boterham.

Het klooster waar Frank de meeste binding mee had, was het van oorsprong Slavische klooster Philotheou, dat ons volgende reisdoel was. De tocht er naar toe wisselde fors in hoogte niveau, waardoor wij in een eudiorythmus-gang onze pas en ademhaling op elkaar moesten afstemmen. Het woord ‘eudiorythmus’ is een bekende klank op Athos. Er zijn namelijk twee soorten van monastieke organisatievormen. De cenobitische en de eudiorythmuse vorm. De eerste is een vrij strakke hiërarchische vorm met een abt aan de top en de monniken in gehoorzame afhankelijkheid. De tweede heeft een veel losser verband. Hierin zijn de monniken in principe gelijk, ze kunnen ervoor kiezen om met meerderen of alleen een afgezonderd leven te leiden, in een eenvoudig onderkomen in de natuur. Zij vormen de heremieten die er in hun eenzaamheid alle denkbare vormen van levensvervulling op na houden. Vermoeid aangekomen in het klooster werden we als vrienden van Frank vorstelijk ontvangen, met een glaasje ouzo en stukjes Turks fruit op een zilveren dienblaadje. We deelden een prachtige kamer, waar

Page 152: Arts tussen bedstee en computer

152

we eindelijk tot rust konden komen om de komende dagen het monniken leven van dichtbij mee te maken. We woonden de vele gebedsdiensten bij, kregen de kloosterschatten te zien, en met name Frank had veel contact met bewoners die hij al langer kende. Zijn kleine presentjes, variërend van ballpointpennen, warme sokken tot aspirines toe, werden in dank ontvangen. Veel monniken zijn oud. De vele lichamelijke ongemakken zijn verklaarbaar vanuit een sobere leefwijze, het opstaan gedurende dag en nacht, de koude, weinig lichaamsbeweging en verzorging. Met de abt hadden we gesprekken over de problemen en ook de spanningen tussen de monniken onderling. Frank voelde de stemming haarfijn aan. Wij ontdekten inmiddels het knekelhuis waar bovengronds, in een overdekte ruimte, talrijke schedels van overleden monniken op een rij waren opgesteld. Onder in de kelder lag een enorm aantal skeletten. Overleden monniken worden in een laken in een niet te diep graf gelegd, om na enkele jaren weer opgegraven te worden. Hun schedels worden, voorzien van geboorte- en overlijdensdatum, in een prachtig klein handschrift op volgorde opgesteld.

De zuidpunt van het schiereiland wordt bekroond door de Heilige berg Athos, die met een hoogte van ruim 2.000 meter de derde hoogste berg in Griekenland is. Met Frank als ervaren gids bezochten we hier de dag voor ons vertrek, nog een heremietenhuisje, van een eenzaam levende monnik, dat als een nestje tegen de steile bergwand was gebouwd. Het uitzicht over de Egeïsche zee was onvergetelijk. Na een indrukwekkende klimpartij, gedeeltelijk over ladders, bleek onze gastheer niet thuis. Wij werden per handgeschreven briefje, in het Engels, uitgenodigd zijn woning te bezoeken en de iconostase te bewonderen en te vereren, waartoe de huissleutel en de lucifers in de vensterbank voorhanden waren. In de monastieke samenleving waren de spanningen niet vreemd. Je kunt je namelijk als individu voor een bepaalde periode binden

Page 153: Arts tussen bedstee en computer

153

aan het monnikenleven, en er daarna weer uitstappen. Het bleek dat verscheidene oud-militairen die de gruwelen van de oorlogen in bijvoorbeeld Korea hadden meegemaakt, hun leven door bezinning weer op de rails wilden zetten. Ik had, na alles wat ik over de monnikenrepubliek gelezen had, bewondering voor de bewoners gekregen. Hun geschiedenis is vol van politieke verwikkelingen en verstrengeling van persoonlijke belangen. Daarnaast valt ook de politieke invloed van de diverse vaderlanden niet te onderschatten. De enorme arbeid om met primitieve middelen door de eeuwen heen zoveel kloosters te bouwen, en na brand of verwoesting weer te herbouwen, getuigden van een bovenmenselijke inspanning. Daarnaast hoorden we van Frank veel historische anekdotes, onder andere over opstanden binnen de kloostermuren, waarbij de zwarte vlag gehesen werd en kreten als liever “dood dan rood” de ernst van de situatie weergaven. Ik leerde daar dat in de politiek de ideeën van uiterst links en uiterst rechts aan elkaar grenzen, en beiden er niet voor terugdeinzen om uiteindelijk hun gelijk met geweld af te dwingen. Ook de volgende opmerking van Frank is mij altijd bijgebleven: “waar de heiligheid is, is ook de geiligheid “, zei hij op een ietwat pastorale toon. Frans en ik hadden regelmatig een niet- pluisgevoel als wij op de kade jonge aankomende monniken gadesloegen, die onder commando van oudere broeders druk in de weer waren met het verladen van aangekomen vracht. Hoewel fotograferen verboden was, lukte het Frans om enkele foto’s vanuit de heup te schieten, die onze vermoedens bij het zien van de afdrukken alleen maar bevestigden. Hierbij behoorde natuurlijk ook het officieel afzweren van de seksualiteit en het uitbannen van vrouwen. Dit alles verschoof deze oerdrift alleen maar in de richting van de homoseksualiteit. Rümke noemde in zijn colleges al het voorkomen van gelegenheidshomoseksualiteit binnen besloten gemeenschappen van uitsluitend mannen en/of vrouwen, bijvoorbeeld in de krijgsmacht en in de wereld van de kloosterorden.

Page 154: Arts tussen bedstee en computer

154

Daar ons visum maar enkele dagen geldig was, namen we, terug in het Roemeense klooster, de volgende dag afscheid van onze gastheer pater Petronius en vriend Frank, om samen terug te reizen naar Thessaloniki. We kregen als persoonlijke postbodes veel post mee om dit in Griekenland te posten. Voldaan keken we met overweldigend veel indrukken terug op onze pelgrimstocht naar Griekenland, de bakermat van onze beschaving.

Page 155: Arts tussen bedstee en computer

155

Het landelijk NIVEL-onderzoek

Door het Nederlands Huisartsen Instituut in Utrecht werden we in 1989 benaderd om deel te nemen aan het NIVEL-onderzoek. Dit was de eerste nationale studie om in een representatieve steekproef alle verrichtingen van de deelnemende huisartsen gedurende drie maanden te registreren. Voor dit doel werden 100 huisartsenpraktijken geselecteerd, waarvan wij, met vier praktijken, een fors aandeel aan gegevens inbrachten. Het was een hele eer en daarnaast ook een hele kluif. ’t Gasthuis leverde 1/25 deel van alle informatie aan. Het was een periode van papieren en nog eens papieren. Van iedere patiënt moest een foliogroot blad met talloze in kleine letters gestelde vragen worden ingevuld. Eens in de week kwamen veldwerkers op bezoek om de formulieren op te halen en op compleetheid te controleren. Ook alle onderzoeken, de behandeling en therapie kwamen uitvoerig aan de orde. Ook de praktijkvoering, vanaf de patiëntenregistratie tot en met alle laboratoriumtesten en uiteindelijk de verstrekte medicatie, werd volledig doorgelicht Zelfs de assistentes werden niet ontzien. Ook de patiënten werden actief in het onderzoek betrokken in een tevredenheidspeiling, waarvoor zij door de veldwerkers thuis werden bezocht. Er werden bandopnames van spreekuurconsulten gemaakt. Het eind van de inspanning bestond uit het opnemen van enkele video-opnames in de spreekkamer. Wij als dokters gingen volledig met de billen bloot. Aan de hand van deze opnames werd het kenmerkende gedrag van ons persoonlijk handelen door medewerkende psychologen geduid en gedeeld. Het hele onderzoek resulteerde in een totaal van maar liefst 335.000 patiëntencontacten. In een vervolgperiode van twee jaar werden een aantal belangrijke items uit het onderzoek, zoals Diabetes mellitus, Hypertensie, Reumatoïde artritis, en CARA (chronisch respiratoire aandoeningen), tegenwoordig COPD genaamd (chronisch obstructieve pulmonale aandoeningen)

Page 156: Arts tussen bedstee en computer

156

verder vervolgd. Al deze onderzoeken leverden een schat aan gegevens op, waarop vele huisartsen konden promoveren, met het doel een wetenschappelijke bodem te leggen onder het vak huisartsgeneeskunde. Ook voor de ziekenfondsen werd duidelijk gemaakt wat huisartsen precies deden, in de verwachting dat dit tot een soepeler beleid en een adequatere financiële honorering zou leiden. Voor de fondsen was de automatisering in de huisartsenpraktijk ook een nieuw fenomeen. Frans was van mening dat wij voor al onze inspanningen toch minstens een financiële vergoeding konden bedingen. De fondsen dachten daar anders over en hadden het liefst de vrije beschikking over onze, met veel inspanning opgebouwde, computergegevens.

Page 157: Arts tussen bedstee en computer

157

Het Goudschip

Met het vorderen van de jaren werden mijn pijnklachten er niet minder op, en zoals een ieder weet vreet pijn veel energie. Ondanks alle vooruitgang in de behandeling was naar mijn idee DE behandeling nog niet voorhanden. Alles bij elkaar genomen, gewikt en gewogen, besloot ik samen met Truce, die zich al eerder had afgevraagd hoe lang ik het nog vol kon houden, om mijn werk langzaam af bouwen, om op mijn zestigste levensjaar te stoppen. Dit was een emotionele beslissing, omdat ik het werk met veel plezier en inzet had gedaan. Na dertig arbeidsintensieve jaren kon ik de spiegel die mij door René Maas was voorgehouden, en waarin ik mijzelf herkende, niet langer negeren. Op ons ‘Vasse-weekend’ dat in 1991 op een boot plaats vond, en als ‘het goudschip’ de geschiedenis in zou gaan, heb ik mijn maten van mijn besluit op de hoogte gesteld. Voor het zover was, was er al heel wat door mij en ook door Truce heengegaan. In 1991 kwam voor Frans en mij, als de ‘founding fathers’ van ’t Gasthuis, de hypotheekschuld in de vorm van een koopsompolis vrij. De komst van ‘het goudschip’ vraagt om een aparte vermelding. Ons jaarlijkse ‘Vasse-weekend’ stond geheel in het teken van dit opmerkelijke feit. Het werd met ons beider fantasie, het beeld van een binnenlopend schip, een varend weekend. We begonnen traditiegetrouw met een diner in restaurant De Klothoeve in Asten, waarna wij ons in de garderobe om moesten kleden in vrijetijdskleding, compleet met laarzen, om een wandeling te maken naar ons weekendonderkomen. Inmiddels lag de door ons gehuurde boot, compleet met schipper, in het donker te wachten bij sluis 11 in de Zuid-Willemsvaart. Tijdens deze nachtelijke wandeling hielden we de spanning er in. Na een kilometer lopen kwamen we bij de boot aan en kwam de aap uit de mouw.

Page 158: Arts tussen bedstee en computer

158

Ik was verkleed als kapitein en Truce, in haar gouden pakje als Loosje, was de lieveling van de kapitein. De andere vier hadden zich als jongere generatie matrozen omgetoverd. De ontknoping van dit geheimzinnig gebeuren ontlaadde zich in grote hilariteit. Het werd een heerlijke avond met champagne, sketches, toespraken en opgehaalde anekdotes. Zeer voldaan rolden we ver na middernacht onze kooien in. Zaterdag en zondag genoten we van een prachtige boottocht tot in de grintgaten bij Roermond. We voeren voor het eerst door een onbemande sluis. De foerage was in goede handen. Aan de rijkelijk door Truce ingeslagen zalm, besprenkeld met witte wijn, bewaren we de beste herinneringen.

Huisarts wat nu?

De zorg voor zieken en gehandicapten is voortgekomen uit de charitas, de naastenliefde en solidariteit met de medemens. Het was een pijler in de christelijke cultuur en geloofsleer, die in de Middeleeuwen door kloosterorden in praktijk werd gebracht. Denk daarbij onder andere aan ridderordes zoals de Johannieters, de Duitse Orde enzovoort. Later werd deze zorg uitgebreid met zorg voor onderwijs. Het was tot voor kort de belangrijkste bron in missie en zending. Ik herinner me nog dat zowel hetSt. Antoniusziekenhuis in Utrecht als het St. Lambertusziekenhuis in Helmond tot in de zestiger jaren gerund werden door zusters van diverse congregaties. Zij werkten dag en nacht om hun ideaal en roeping, door middel van godvruchtige arbeid, te verwezenlijken. Maar ook in de algemene ziekenhuizen was verpleegster worden een roeping, en stonden dienstbaarheid en vertrouwen hoog in het vaandel.

Page 159: Arts tussen bedstee en computer

159

De commissie Dekker

Eind jaren tachtig werd door de regering, wegens de alsmaar stijgende kosten in de gezondheidszorg, de commissie Dekker benoemd. Na verloop van tijd kwam deze maatschappelijk breed samengestelde commissie met een aantal beperkende maatregelen om de kosten te beteugelen en het zorgpakket tot een aanvaardbaar basispakket terug te brengen. Dit advies aan de regering stond bekend als ‘de trechter van Dunning’. Dunning schrijft daarover: “Het debat gaat nauwelijks over de kwaliteit van zorg, maar om financieel/technische aspecten als verzekeringspakket, inkomensgevolgen en marktwerking. Wat de samenleving van gezondheid en gezondheidszorg verwacht, hoe die voor iedereen toegankelijk, betaalbaar en goed te houden, speelt geen centrale rol. Men sleutelt aan de auto, maar het reisdoel komt niet ter sprake. De monteurs verschillen van mening, in hoofdzaak over de reparatiekosten.” In de periode dat ik weekenddiensten had, dacht ik wel eens: als alle mensen die mij in het weekend zo nodig hebben per individu een kleine bijdrage zouden moeten betalen, dan werd de medische vraag direct minder. Voor medische onzekerheid of angst kan een financiële vergoeding neutraliserend werken. Ook impulsief gedrag wordt hierdoor afgeremd. De aanbevelingen van het eindrapport van de commissie, waarin veel franje en luxe werd geschrapt, waren voor mij, zoals ik het veld kon overzien, een voor alle partijen redelijk en verantwoord voorstel. Het werd door de politieke fracties in de Tweede Kamer na veel touwtrekken uiteindelijk afgestemd. Alle partijen bleken niet in staat over hun eigen grenzen naar het grote geheel en naar de toekomst te kijken, om tot een nationale oplossing te komen.Dit was volgens mij een politieke blunder. Door de problemen voor zich uit te schuiven, zou de wal in de toekomst het schip moeten keren, was en is nog steeds mijn overtuiging.

Page 160: Arts tussen bedstee en computer

160

Gevolgen voor de toekomst

De ontwikkelingstrein kwam toen pas goed op stoom. De kosten stijgen nog steeds. Deze stijging wordt veroorzaakt door meerdere factoren, die ik alleen maar wil aanstippen.

1. De sterke toename en vergrijzing van de bevolking. 2. Het toepassen van nieuwe technieken en behandelingsmogelijk-heden in de breedste zin des woords. 3. Het werken in deeltijd waardoor veel meer handen nodig zijn om een 24-uurzorgservice te handhaven. 4. Daarnaast is de patiënt mondiger en veeleisender in zijn aanspraak op allerlei behandelingen en voorzieningen.Thans is ook het aanvragen van bijvoorbeeld een second opinion aan een sterke opmars begonnen.

Het toverwoord in de zorg is sinds enkele jaren ‘marktwerking’. Dit begrip moet de concurrentie tussen de verschillende zorgvragers en zorgaanbieders verhogen. Daardoor gaan de prijzen dalen, is de redenering. In de praktijk staan zorg en commercie, naar mijn idee, haaks op elkaar als twee onverenigbare grootheden.

Over de hoofden van de patiënt heen wordt zorg, in dit scenario, als betreft het koopwaar door zorgverzekeraars ‘ingekocht’ en door zorgverleners, de medische beroepsgroep, ‘geleverd’. Managers bepalen vervolgens in onderhandelingen wat de eigenlijke zorg aan het bed waard is en mag kosten. Met de komst van managers is een hele laag ‘deskundigen’ in de medische piramide binnengekomen, die van de inhoud van het vak en de zorg daaromheen geen kaas gegeten hebben. Sterker nog, ze hebben nog nooit een half uur aan het bed van een terminale patiënt doorgebracht, laat staan een po geleegd, of iemand verschoond en aandacht gegeven. Een gesprek met een patiënt is financieel niet interessant, dus overbodig en

Page 161: Arts tussen bedstee en computer

161

wordt geschrapt. De zorg rond het ziekbed wordt gereduceerd tot een product. In een gesprek met een specialist, dat ik onlangs in het ziekenhuis in Deurne had, zei hij: “Na vier uur ’s middags, als de managers vertrokken zijn, is het ziekenhuis weer van de patiënten en de dokters. Je kunt dan ook je auto weer bij de ingang parkeren”, was zijn slotopmerking. Vele van deze managers worden als consultant ingehuurd en eten mee uit het budget van de medische ruif, waardoor er voor de basis minder geld overblijft. In de thuiszorg moeten medewerkers het aantal minuten dat zij aan een patiënt besteden door middel van een codekaart, bij binnenkomst en weggaan, checken. Hierdoor kan het aantal zorgminuten in kaart worden gebracht. Waar zijn we mee bezig?! Inmiddels hebben ook eerstelijnshulpverleners zich in grote groepen verenigd en hun zorg buiten kantooruren geconcentreerd in eerstehulpposten bij ziekenhuizen. Zowel de afstand als de toegangs-drempel voor de patiënt is daardoor verhoogd, de continuïteit van zorg is niet langer vanzelfsprekend. In vele artikelen in Medisch Contact komt de vraag regelmatig aan de orde wie er uiteindelijk verantwoordelijk is voor de medische begeleiding van de patiënt.

Page 162: Arts tussen bedstee en computer

162

De huisarts als poortwachter

Naar mijn overtuiging is het de poortwachtersfunctie van de huisarts die hier borg voor moet staan. Hij moet weten waar zijn patiënten ‘uithangen’, en hen behoeden voor verdwaling, onderbehandeling en overbehandeling in het medisch circuit. Zorg en deskundigheid blijven de peilers onder het beroep van huisarts. Vele logo’s van instellingen op de gezondheidsmarkt staan bol van het woord ‘zorg’. Deze vlaggen dekken niet de lading. De zorg, met name aan de basis, wordt dikwijls verleend door vrouwen en mannen, soms van buitenlandse origine, die met of zonder voldoende opleiding aan de basis van de zorgpiramide, als goedkope krachten worden ingezet. Het is mijn overtuiging dat het de hoogste tijd wordt de patiënt, als een inmiddels mondige consument, tijdens het consult zowel bij de huisarts als bij de specialist degelijk te informeren, en het nut en noodzaak alsmede de voor- en nadelen van een eventuele behandeling te bespreken en samen een behandelplan uit te stippelen. Daarnaast moet de patiënt via zijn ziektekostenverzekeraar, die tegenwoordig zich zorgverzekeraar noemt, ook het kostenplaatje van zijn medische consumptie onder ogen krijgen om zich van de financiële consequenties bewust te worden. De overheid, in de persoon van de minister, de verzekeraars, huisartsen en specialisten, die thans nog in een gevecht om macht tegenover elkaar staan, zullen de strijdbijl moeten begraven om gezamenlijk wijzer te worden. Het is een nationaal probleem dat zij samen moeten oplossen. Het wordt voor alle partijen geven en nemen. Het is niet goed als één van de partijen het voor het zeggen heeft. De thans geldende prestatiebekostiging zal de dadendrang vergroten, terwijl het afzien van behandelingen en medisch niet noodzakelijke ingrepen, vooral bij hoogbejaarden, direct kostenverlagend zullen werken. Dit alles zal nodig zijn als we er voor kiezen om een tweedeling in de zorg te voorkomen.

Page 163: Arts tussen bedstee en computer

163

In de periode dat ik de laatste bevallingen deed, rond 1977, zag ik de eerste wolkjes die een verandering in beschikbaarheid en dienstbaarheid inluidden aan de horizon. Negatief bedoeld.

Wat vandaag de dag nog steeds geldt: - Wie de markt zaait, zal sociale ontbinding oogsten.Stelling F. Pot (1995) Erasmus Universiteit Rotterdam.- We weten de prijs van alles, maar de waarde van niets.- Het werken in deeltijdbanen leidt onvermijdelijk tot het leveren van half werk.

Page 164: Arts tussen bedstee en computer

164

De laatste anekdote

Midden in een winternacht moest ik naar een bevalling in het buitengebied bij Boerdonk. Na mijn komst belde de aanstaande vader het kraamcentrum, om de hulp van de kraamzuster in te roepen. Hij kreeg te horen dat de zuster ‘s nachts niet langer alleen in haar auto de baan op mocht. Hij moest haar in Uden op komen halen. Ik was van mening dat hij op dit moment bij zijn vrouw moest blijven, en zei na enig nadenken: “Ik stel voor dat we ‘Bethlehem doen’. Jozef en Maria zijn er, het kindje is in aantocht, we wikkelen het na de geboorte in doeken en leggen het in de armen van de moeder of in de kribbe.” Aldus geschiedde. Na een vlotte geboorte reed de jonge vader naar Uden en kwam een klein uur later met de zuster terug. Zij kwam als mosterd na de maaltijd en zette bij aankomst grote ogen op. Ook de leiding van het centrum was ‘not amused’, zoals uit latere telefoongesprekken bleek. De moraal van het verhaal was echter goed overgekomen. Als zorgverlenende instanties hun service naar patiënten inkrimpen, is het niet juist dat de patiënt, zonder enig overleg vooraf, op het moment van aanspraak daar direct de gevolgen van moet incasseren.

Page 165: Arts tussen bedstee en computer

165

Afscheid praktijk

Op 31 januari 1993, mijn zestigste verjaardag, hield ik mijn laatste spreekuur. Die periode die daaraan voorafging was enerverend en zeer intensief. Er werden brieven naar de patiënten geschreven en een hele procedure voor een opvolger gestart. Aan het eind werd Coen Smit gekozen tot mijn opvolger. Hij had een deel van zijn opleiding in Engeland gedaan en beschikte over het nodige inzicht in het computergebeuren. Mijn afscheid werd bepaald op 19 maart 1993. Tot mijn verrassing kreeg ik een groot afscheidscadeau in de vorm van een minisymposium aangeboden. Het voelde als de kroon op mijn werk. In de volle zaal van ‘De Eendracht’ waren naast familie en vrienden veel collega’s aanwezig. Vriend Chris Tielemans opende, Ad Marinus hield een pleidooi voor de jonge Stichting Hulp aan Roemenië. Theo Voorn, inmiddels hoogleraar huisartsgeneeskunde in Utrecht en voortrekker uit de Nijmeegse school, was de gastspreker. In zijn voordracht met vele kwinkslagen schetste hij de hoge verwachtingen van de patiënt tegenover de beperkte mogelijkheden van de hulpverlener. Hij gaf ons een toekomstvisie van bejaardenzorg, waarbij het draagt elkanders lasten, steeds belangrijker zou worden. Voor ’t Gasthuis was het minisymposium een goed moment om inzicht te geven in en verantwoording af te leggen over de manier waarop wij huisartsgeneeskundige zorg voor onze Gemertse patiënten hadden ingevuld. Alle leden van het Gasthuisteam gaven uitvoerig inzicht in hun functie en werkwijze en de veranderingen die in de loop van de jaren waren gerealiseerd.

Ik herinner me nog een deel uit de voordracht van Lidwien, waarin zij uitlegde waarom wij niet actief waren in het verwijzen naar en het samenwerken met beoefenaren van de alternatieve

Page 166: Arts tussen bedstee en computer

166

geneeskunde. Op de eerste plaats wordt het eigen vakgebied voortdurend groter, wat steeds meer inzet en aandacht vraagt. Nieuwe ontwikkelingen volgen elkaar in snel tempo op. Daarnaast is de alternatieve geneeskunde op andere principes gegrondvest, die vaak haaks staan op de natuurwetenschappelijke basis waarop de westerse geneeskunde is gestoeld en wordt onderwezen. Voor alle medewerkers van ’t Gasthuis geldt de uitspraak ‘schoenmaker blijf bij je leest’. In de alternatieve homeopathische geneeskunde speelt wetenschappelijke onderbouwing en proefondervindelijk onderzoek een ondergeschikte rol. Aan toetsing van onderzoeksresultaten wordt geen of weinig prioriteit gegeven. Het geloof in deze vorm van genezen speelt een belangrijke rol. De beslissing tot alternatieve hulp is mede door gebrek aan kennis van de huisarts de primaire verantwoordelijkheid van de patiënt of diens verzorgers. In de loop van de jaren is steeds duidelijker geworden dat er een grote discrepantie bestaat tussen geneesmiddelen en placebo’s, als letterlijk plaatsvervangende geneesmiddelen. De subjectieve beleving van de patiënt speelt een zéér grote rol. Ik heb alternatieve geneeskunde wel eens een vorm van luxetherapie genoemd. Heel begrijpelijk in een periode waarin vrijwel alles op medicamenteus gebied voorhanden en voor de meeste patiënten ‘kosteloos’ verkrijgbaar is. Iets wat ogenschijnlijk niets kost, kan niet veel soeps zijn, terwijl de medicamenten waarvoor direct betaald moet worden in veel gevallen ‘beter’ helpen. Daarbij komt, als het er werkelijk op aan komt en er levensgevaar dreigt, vrijwel iedereen toch kiest voor de behandelingen uit de bekende geneeskunde.

Na de voordracht van Lidwien moest ik denken aan een consult waarop een moeder met een huilend, ongeveer vierjarig kind de spreekkamer binnenkwam. Het patiëntje had twee chronische ‘looporen’. Bij navraag bestond deze situatie al enkele weken. Het meisje was onder behandeling van een homeopathische arts in de regio, die het niet raadzaam achtte om antibiotica te geven. Het

Page 167: Arts tussen bedstee en computer

167

grote gevaar bij dit soort chronische ontstekingen is de kans op uitbreiding van de ontsteking naar de hersenvliezen. Het gevaar van een naderende hersenvliesontsteking was zeker aanwezig. Ik zei tegen de moeder dat ik de door haar gekozen behandelaar, een collega-arts, niet zonder meer wilde passeren door de behandeling over te nemen. Zij nam daarop telefonisch contact op met haar behandelaar, die meedeelde dat als ik vond dat antibiotica geïndiceerd waren, ik dat mocht doen. Het liep al met al goed af.

Mijn afscheidsverhaal was getiteld “Arts tussen Bedstee en Computer (A-B-C)”. Dat was de periode en het tijdsbestek waar in ik, als kind van mijn tijd, mijn werk had gedaan.

De technische ontwikkelingen hadden elkaar in snel tempo opgevolgd. Ik denk aan de mogelijkheden van hartkatheterisatie, de ontwikkelingen in de orthopedische chirurgie met kunstknieën en kunstheupen, de staarbehandelingen in de oogheelkunde, enzovoort. Daarnaast de komst van de computer, allereerst als administratieve hulp, met een uitbreiding naar de volledige patiëntendocumentatie, waardoor verwijzingen naar bijvoorbeeld specialisten, fysiotherapeuten, logopedisten, met één druk op de knop werden geregeld. Dit proces stond nog maar in de kinderschoenen.

Terugkijkend in de tijd bladerde ik nog eens door ons kaartsysteem en de computer. Hierin zitten de ziektegeschiedenissen van velen opgeslagen. Het is soms droevig om te zien hoe bepaalde gezinnen en families vaker en intensief door ernstige ziekten, invaliditeit en dood getroffen worden dan anderen. Op zulke momenten stort je hele leefwereld in elkaar. Ik heb het steeds een voorrecht gevonden om hierbij betrokken te zijn. Ik heb geprobeerd de pijn te verzachten, het leed te kunnen bespreken en te dragen. Soms iets doen, vaak iets laten, zwijgen, luisteren, een hand of gebaar aan het bed van een oude bekende, of een jong mens aan het begin van of in

Page 168: Arts tussen bedstee en computer

168

de kracht van zijn of haar leven. Door openheid en eerlijkheid zag ik vrijwel steeds een onvermoede veerkracht, werd gedeelde smart halve smart om het aflopende leven tot een goed einde te laten komen. Ik heb daar veel van geleerd, heb ontvangen en ben daardoor gegroeid. Het enthousiasme dat ik in mijn werk heb opgebracht, had alles te maken met het vertrouwen dat ik had in mijn patiënten en de patiënten in mij. De aansluitende afscheidsreceptie was een laatste emotioneel ontmoeten met vele patiënten. Mijn feest werd met veel familieleden en vrienden uit alle windstreken kleurrijk afgesloten bij ons thuis, waarbij Bert, Margreet en Lucas, mijn karakter en leefwijze samen met Truce op ludieke wijze in beeld brachten.

Page 169: Arts tussen bedstee en computer

169

Roemenië

Rond 1990 was er een kleine initiatiefgroep uit Gemert die contacten hadden gelegd met inwoners van het plaatsje Rusanesti. Een klein dorp in het middenzuiden van Roemenië aan de oever van de Donau. Tot de initiatiefnemers behoorden Ad Marinus, Wil Rutten, Frans Suijs en Laura Habraken. De medische omstandigheden onder de bevolking waren zeer slecht. Dr. Gabriella werkte onder erbarmelijke omstandigheden als arts in de plaatselijke ‘dispensar’. Zij had gesolliciteerd naar de opleiding tot internist in een regionaal ziekenhuis in Titu, 60 km ten westen van Boekarest. Uiteindelijk werd, mede op haar verzoek, besloten om dit ziekenhuis te adopteren. Het aanbod was gauw gedaan, maar de realisatie ervan was een ander hoofdstuk en zou jarenlang de inspanning van veel medewerkers en begunstigers vragen. Het werd het project van de lange adem gedurende meer dan tien jaar.

In dit kader kregen wij in ’t Gasthuis in november 1992 bezoek van dr. Dicianu Gelu Sandu. Hij werd voorgesteld door Ad Marinus, de oud-directeur van het bejaardencentrum Ruyschenbergh, die inmiddels secretaris/penningmeester was van de opgerichte Stichting Gemert-Roemenië, met Hans Kleine Punte, een zeer actieve politieman, als voorzitter. Onze gast werd in korte tijd geïnformeerd over ons centrum en was zeer geïnteresseerd in de moderne samenwerking die tussen alle teamleden was opgebouwd. Als teken van medische ondersteuning gaf Frans hem symbolisch een gummi handschoen, die hij in dank aanvaardde.

Vanuit de Stichting werd veel geïnvesteerd in nadere kennismaking, onderling vertrouwen en belangeloze hulp. Alles werd uit de kast gehaald en middels vele artikelen in de lokale pers werd de relatie Gemert-Titu in de loop der tijd bij iedereen méér en méér bekend. Voor mij kwam deze Roemenië-uitdaging, in aanloop naar mijn

Page 170: Arts tussen bedstee en computer

170

afscheid, op een goed moment. Ik zag wel op tegen dit afscheid, vanwege alle aandacht en de daarbij behorende cadeaus. Onder de leuze ‘Fraza voor Roemenië’ werd aan patiënten een financiële gift gevraagd om onze toezeggingen te ondersteunen. In de grote melkbus werd tijdens mijn drukbezochte afscheidsreceptie een bedrag van ƒ 11.500,= gedeponeerd, waarvoor later de nodige medische apparatuur werd aangekocht. Dit werd mogelijk doordat enkele militaire depots werden afgeslankt of helemaal ontmanteld. Op die manier konden we tegen dumpprijzen vele eenvoudige medische instrumenten aanschaffen. Meermalen ben ik met Ad Marinus de baan op geweest om dit te realiseren. De schoonzoon van Ad, Danny Filon had als majoor-intendance een functie bij de directie materieel van de Koninklijke Landmacht. Hij werd de contactpersoon met de stichting, waar het ging om binnenlands transport van ziekenhuisbenodigdheden. Ad vond dat ik binnen de organisatie ook recht had op een rang en benoemde mij tot M.A.T. Medisch Adviseur Toegevoegd. Het zegt iets over de plezierige werksfeer onder de inmiddels vele vrijwilligers. Alle verzamelde goederen werden in de daarop volgende jaren in meerdere grote transporten naar Titu vervoerd. De vrijgevigheid en toezeggingen uit alle lagen van de bevolking waren onvoorstelbaar. Het hele project werd na ongeveer 15 jaar van intensieve samenwerking, persoonlijke investeringen, belangeloze hulp, actieve controle, succesvol afgesloten. Het ziekenhuis was volledig gerenoveerd. In 1994 ging ik voor het eerst mee met het grote transport, bestaande uit drie grote trucks en een begeleidend bestelbusje. Iedere deelnemer betaalde zijn eigen reiskosten. Voordat onze karavaan op 22 april in alle vroegte vertrok, was Ad Marinus maandenlang bezig geweest om alle douaneformaliteiten in orde te maken, waarbij de onzekerheid en willekeur aan de diverse grensovergangen voortdurend op de achtergrond bleef meespelen. Zo stonden we ‘s zondagsmorgens al om 6.00 uur bij de Hongaars-Roemeense grens, om na 18 uur wachten ‘s nachts rond 1.00 uur

Page 171: Arts tussen bedstee en computer

171

de douane te passeren. De helft van de beambten was dronken en de andere helft werkte uiterst traag en stipt. Ik doe geen poging om de vele hartverscheurende taferelen, de totale ontreddering van mens en materiaal, niet alleen onderweg, maar even later ook in het ziekenhuis in Titu, te beschrijven. Je moet het met eigen ogen gezien hebben.

In de volgende jaren, toen in de ergste materiele nood was voorzien, werd door alle leden van de staf deelgenomen aan het jaarlijkse symposium dat in oktober in het ziekenhuis werd gehouden. Dr. Dicianu was een uitstekend gastheer, die de materiele opbouw van het ziekenhuis gepaard liet gaan met een wetenschappelijk ondersteuning. Ook ons team werd uitgenodigd, om samen met collega’s uit het Griekse Veria ons aandeel hierin te leveren. Het was bekend dat op wetenschappelijk gebied er geen grote discrepantie bestond tussen Oost en West. Het was meer het gebrek aan materiaal en logistiek, dat hen in een achterstandspositie had gebracht. Mijn aandeel bestond uit een voordracht over de ontwikkelingen in de huisartsgeneeskundige zorg in Nederland, en een college over de laatste stand van zaken rond tuberculose, de aandoening waar ik nog steeds een binding mee had. In de bestrijding van tuberculose stond Roemenië onderaan de ranglijst van de World Health Organisation, terwijl Nederland in de top tien zat. Tijdens het symposium kwam het probleem van de resistentie van de tuberkelbacil al aan de orde. Het probleem wordt inmiddels wereldwijd beschouwd als een grote bedreiging voor de hele wereldbevolking. In onze praktische hulp kreeg de tuberculosebestrijding aandacht door het realiseren van een consultatiebureau en het leveren van de nodige Röntgenapparatuur. Na voltooiing van het gebouw en de ingebruikname breidde de dienstverlening zich spoedig uit tot een regionale bevolkingsscreening.

Page 172: Arts tussen bedstee en computer

172

Deze symposia werden enkele jaren voortgezet en telkens afgesloten met een gastronomisch treffen in een van de jachthuizen van Ceaucescu. Dan zag je de Roemeense gastvrijheid in optima forma, met zijn overvloedige maaltijden, de welwillende speeches en niet te vergeten de klanken van Roemeense volksmuziek waarop de troubadour, voorzien van meerdere gouden tanden, ons met zijn trekharmonica verraste. Het waren de momenten waarop de vriendschapsbanden bezegeld werden. Het gouden tijdperk, waarbij ieder jaar in de maand mei drie grote trucks met oplegger vol met ziekenhuismateriaal de 2500 km lange route naar Titu aflegden, om daar met open armen te worden ontvangen, gaf aan alle medewerkers, ook achter de schermen, een goed gevoel. De Gemertse bevolking die meeleefde en ook haar aandeel leverde, werd door artikelen in het Gemerts Nieuwsblad uitvoerig op de hoogte gehouden. Gedurende acht jaar werd er door drukkerij Van Helvoort een speciale Roemeniëkrant uitgegeven, met verslagen en foto’s van datgene dat in dat afgelopen jaar was bereikt. Deze ‘terugmelding’ aan de donateurs werkte als een balsem. De mensen konden zien wat alle inspanningen hadden opgeleverd. In deze periode kwam ik er achter dat het ging om materiële hulp, hoe noodzakelijk ook. Het psychische leed dat mensen onder het communistische bewind was aangedaan, en wat burgers elkaar hadden berokkend, was schrijnend en liet diepe wonden na. Dit alles speelde op de achtergrond mee toen ik in 1995 besloot mij in te zetten voor Amnesty International. Ik zal dit hier niet verder uitwerken.

Page 173: Arts tussen bedstee en computer

173

Overpeinzingen

Sinds het beëindigen van mijn praktijk is mijn interesse voor de ontwikkelingen van de praktijkvoering niet stilgevallen. Anno 2010 zit ik ook met een aantal vragen. Ik heb daar in deze maatschappelijk sterk veranderende tijd geen pasklare antwoorden op. Toch wil ik enkele gedachten op papier zetten. Ook bij mij, als patiënt, blijft de behoefte bestaan om gezondheidsproblemen met één, eventueel twee vertrouwenspersonen, te delen. Zoals ik in het begin zei, moet je als dokter vertrouwen verdienen. Regelmatig kom ik in de straat of bij de buurtsuper bekenden tegen die hun ervaringen aan mij kwijt moeten. Deze bekentenissen zijn niet zozeer bedoeld als kwaadsprekerij, maar meer als emotionele ontladingen voor ondervonden onbegrip en reactieve verontwaardiging. Het betreft meestal de afkalvende zorg. Voor de verteller is het goed dat het gemoed weer even gelucht kan worden, zo simpel is dat, want ‘waar het hart vol van is loopt de mond van over’. Ik kom dan in een spanningsveld tussen loyaliteit met de huidige collega’s en hulpverleners, en mijn kritische vraagstellers. Ik blijf hen vaak een afdoend antwoord schuldig. Levend in een tijd waarin de 24 uurseconomie vrijwel een vanzelfsprekendheid is, moet het mogelijk zijn om bijvoorbeeld binnen de gemeente Gemert-Bakel in een avonddienst de service aan patiënten aan te passen en bij de tijd te brengen. Niet alleen de afstand van 12 kilometer maar ook de hoge toegangsdrempel naar de eerstehulppost in Helmond veroorzaakt veel agressie en onbegrip bij mensen die op dat moment in nood zitten. Huisartsen zouden in hun praktijk eens onderzoek moeten doen naar tevredenheid en ontevredenheid, om hun eigen plaats in de beleef- en gevoelswereld van hun patiënten boven water te krijgen. Hierin zou ook de beschikbaarheidvraag meegenomen moeten worden. Patiënten moeten omgekeerd ook leren om aan de basis van de zorg hun eigen zelfredzaamheid te ontwikkelen. Door eerst na te

Page 174: Arts tussen bedstee en computer

174

denken alvorens om hulp te roepen, kom je al een heel eind. Onlangs kreeg ik een boek onder ogen getiteld dienend-leiderschap, dat mij erg aansprak. De fundamenten van het huisartsenvak, te weten: deskundigheid, dienstbaarheid en medisch leiderschap, worden op een eigentijdse manier geformuleerd waarbij de persoonlijkheid van de hulpverlener uitvoerig in beeld komt.

Page 175: Arts tussen bedstee en computer

175

Eigen grenzen

Onlangs vroeg iemand mij of ik ooit tegen mijn eigen grenzen was opgelopen, momenten waarvoor ik geen oplossing had. Ik noem het overlijden van ons dochtertje Ingrid in 1968, en de periode dat ik geconfronteerd werd met mijn eigen lichamelijke beperkingen die om een oplossing vroegen. Op die momenten hielpen vrienden mij om mijn leven weer op de rails te krijgen. Mijn eerste directe steun daarbij was Truce, als een rots in de branding.

Na het beëindigen van mijn praktijk herinner ik me nu nog twee van dit soort momenten en situaties. Ik was daar slechts een stille getuige, woordeloos met een verlamd gevoel. Het was in Roemenië, waar ik met André Meulendijks, een collega-verpleeghuisarts en eveneens een schoonzoon van Ad Marinus, op zijn verzoek een psychiatrisch verpleeghuis bezocht. Het lag weggestopt in een bos, leek op een grote bunker, met de meeste ramen van tralies voorzien. Het geheel was verweerd en overwoekerd door klimop. We kwamen op een half geblindeerde kamer, waar vier mannen, waarvan drie met half geamputeerde ledematen waren vastgebonden aan hun bed, met doorgeplaste matrassen, in een stank van urine, werden verpleegd, De verpleegsters die hen verzorgden, waren geweldige vrouwen van middelbare leeftijd, die alles deden wat in hun vermogen lag om hun lijden te verzachten. Het waren patiënten met het syndroom van Korsakow, een aandoening die het gevolg is van overmatig alcoholgebruik en/of zelf gestookte alcohol van duistere samenstelling. Ik stond erbij en keek ernaar, zocht naar woorden, maar was sprakeloos. Ik stond met lege handen. Bij het weggaan wenste ik in mijn hart dat geen van hen de volgende morgen wakker zou worden, om nog langer in deze uitzichtloze situatie te moeten lijden.

Page 176: Arts tussen bedstee en computer

176

De tweede maal was in januari 2006, toen wij voor de laatste maal een reis maakten naar familie en vrienden in Amerika. In de loop van de jaren leerden we Jessica Clarck kennen, een vriendin van mijn schoonzus Ingrid. Zij had zich als medica gespecialiseerd in de behandeling van aidspatiënten en was ook internationaal actief met het uitdragen van haar bevindingen en behandelingen. Ze was met name geïnteresseerd in de vele kleurlingen, die in Amerikaanse gevangenissen de grote meerderheid vormen en waarvan een deel de aidsbesmetting onder de leden had. Als je in Amerika zwart bent, in de gevangenis zit en bovendien nog aidspatiënt bent, dan ziet je toekomst er niet rooskleurig uit. Op de grote quilttentoonstelling, enkele jaren daarvoor in de Beurs van Berlage in Amsterdam, hebben we gezien hoe het lijden en de uitzichtloosheid van velen wordt verbeeld in kleurige quilts. Het zijn met zeer veel zorg, zelfbewerkte grote kleden, die het eigen levensverhaal en de geleden ontberingen op vaak indringende wijzen verbeelden, en na hun overlijden hun kisten dekken. Inmiddels had Jessica een functie aanvaard in de San Quentin State Prison, de oudste staatsgevangenis in Californië daterend uit 1852. Het is tevens de meest bekende gevangenis in de V.S. In dit land zit 0.9% van de bevolking in de gevangenis oftewel 2.2 miljoen burgers (vergelijk Nederland met 0.3%). Aan ons bezoek aan ‘the inner prison’ gingen vele veiligheids-maatregelen vooraf. Het totale complex van 110 ha ligt aan de baai ten noorden van San Fransisco. Er zitten thans ruim 5.200 ‘inmates’, terwijl er eigenlijk maar plaats is voor 3.300 gevangenen Het centrale deel bestaat uit drie hele grote en hoge fabriekshallen, daarin centraal een grote betonnen muur. Op de horizontale balkons staan, vijf of zes verdiepingen hoog, de getraliede kooien, met één of twee gevangenen.

Page 177: Arts tussen bedstee en computer

177

We stonden op de begane grond oog in oog met een zwarte man, waarvan het wit van zijn ogen opviel in zijn nauwelijks daglicht hebbende cel. Hij sprak enkele woorden over onrecht, en werd door onze begeleider als verward paranoïde afgedaan. Communicatie was niet mogelijk in het lawaai dat medegevangenen in deze open ruimte maakten. Voortdurend gooiden zij hun afval door de tralies naar beneden op de zanderige bodem. Een tweede confrontatie was met een blanke man in een tweepersoonscel. Boven het stapelbed was nog net ruimte om overeind te gaan zitten en naast het bed ruimte van ruim een meter. Ik voelde dat ik tegen mijn eigen grenzen aanliep. Even later hoorden we dat 500 ‘inmates’ levenslang hadden en 600 gedetineerden op de ‘death row’ stonden in afwachting van hun executie, die vaak jarenlang wordt uitgesteld.Wat die mensen ook gedaan hadden, deze manier van gevangen houden in kooien met minimale ruimte vond ik onmenselijk, zeker voor een samenleving die zich beschaafd noemt en als zodanig gekend wil worden. Het was voor mij de hel op aarde. Het waren ontmoetingen die mijn geest nog dagenlang bezighielden. Ik zag de werkelijkheid met andere ogen.

Page 178: Arts tussen bedstee en computer

178

Page 179: Arts tussen bedstee en computer

179

Afronding

Aan het eind van dit verslag, dat door mij als een tijdsbeeld is opgezet, ben ik blij dat dit verhaal nu op papier staat, als een momentopname uit de tweede helft van de twintigste eeuw. Op de eerste pagina’s van mijn verhaal zei ik: “ ik hoef de knop maar om te draaien en de film begint te lopen “. Gaandeweg bemerk ik dat de film blijft lopen, ook nadat ik mijn herinneringen op papier heb gezet. Zo gemakkelijk gaat dat kennelijk niet. Ik zou nog vele anekdotes kunnen opschrijven, maar zoals gezegd genoeg is genoeg. Ik ben me bewust dat herinneringen het gevaar van mooischrijverij in zich kunnen dragen. Ook is bekend dat herinneringen erg gekleurd kunnen zijn. Natuurlijk gingen er ook wel eens zaken anders dan ik wilde en soms ook volledig mislukten, maar over het algemeen was het een zeer gelukkig makende periode, waarin persoonlijke groei en professionele ontwikkelingen van het huisartsgeneeskundige vak hand in hand gingen. Ook mijn wens om huisarts te worden in Brabant is een verrijking in mijn leven geweest. Ik had het nodig om de ‘calvinistische leefwijze’ in de omgang met mensen open te breken. Het is een dun of dikker laagje van vormelijkheid dat een echte ontmoeting in de weg staat. Als ik boven de rivieren kom, valt deze levensstijl mij nog regelmatig op. Ik stortte mij in Gemert in het carnavalsgebeuren, waar ik ontdekte dat, incidenten daargelaten, het een echt Bourgondisch volksfeest is, waarbij mensen met hun hart spreken, in een luidruchtige sfeer van spontaniteit. Daar kwamen wij met onze kinderen tot groei en bloei. De wereld van de feiten veranderde hier voor ons in een wereld van mogelijkheden. Het was een kleurige periode met een gouden randje, die grafisch ontwerper Jos Biemans, in meerdere tinten op de kaft en de rug van dit boekje heeft afgebeeld.

Page 180: Arts tussen bedstee en computer

180

Tot slot Truce dank ik jou, die al die jaren volledig achter mijn werk stond. Voor jouw meedenken, jouw inzicht en het stimuleren in de ontwikkelingen, bijvoorbeeld in het opzetten van de groepspraktijk. Voor jouw dagelijkse inzet, waardoor ik min of meer was ‘vrijgesteld’ om mijn werk te doen. Voor jouw vaardigheden met de pen, in het benaderen van instanties, het opvoeden van de kinderen en het organiseren met vriendinnen van de eerste kindercrèche.Voor jouw eeuwig optimisme en grote inventiviteit, en daar tussen-door jouw pianospel. Inspirerend waren de vaak onze nachtelijke, filosofische getinte gesprekken, steeds onder het genot van een glas wijn. Hierdoor kon ik, mijn geest opschonen, weer op verhaal komen, voordat de volgende dag aanbrak. De altijd open voordeur, voor gesprekken met vriendinnen envrienden, in voor- en tegenspoed. Jouw inzet voor het sociale leven in Gemert, zoals het opbouwwerk, en het bestuur van de bibliotheek. Daarnaast ‘s avonds en ’s nachts mijn rechterhand bij het aflezen van alle apparatuur in het laboratorium, het afleveren van geneesmiddelen en het aannemen van de telefoon. Dit alles in een verantwoordelijke 24 uursfunctie gedurende dertig jaar.

Veel dank ook aan diegenen die over mijn schouder hebben meegekeken en een bijdrage hebben geleverd aan de totstandkomimg van het boek. Geert van der Aa, Marie-Therèse van den Acker, Hanke van Leeuwen – die in de laatste weken voor haar overlijden nog uitvoerig haar bevindingen op papier heeft gezet – Ton Kolster, Ad Otten, Frans Suijs en Piet Vos.

Page 181: Arts tussen bedstee en computer