van 1 oktober 2011 tot en met 30 april 2013
Centrum arbeidsverhoudingen (Caop)
collectieve arbeidsovereenkomst
1
PREAMBULE 5
ALGEMEEN GEDEELTE CAO 7
I ALGEMENE BEPALINGEN 7
Artikel 1 Definities 7
Artikel 2 Relatiepartner 8
Artikel 3 Uitvoeringsregelingen en bijlagen 8
Artikel 4 Karakter CAO 8
II ALGEMENE VERPLICHTINGEN WERGEVER EN WERKNEMER 9
Artikel 5 Algemene verplichtingen werkgever 9
Artikel 6 Algemene verplichtingen werknemer 9
Artikel 7 Nevenwerkzaamheden 10
III DE ARBEIDSOVEREENKOMST 11
Artikel 8 Wijze van aangaan 11
Artikel 9 Duur 11
Artikel 10 Beëindiging arbeidsovereenkomst 12
IV SALARIËRING, VAKANTIETOESLAG EN EINDEJAARSUITKERING 13
Artikel 11 Salaris bij indiensttreding 13
Artikel 12 Periodieke verhoging/beloningsdifferentiatie 13
Artikel 13 Vakantietoeslag 14
Artikel 14 Eindejaarsuitkering 14
Artikel 15 Overgangstoelage 14
V TOELAGEN EN VERGOEDINGEN 15
Artikel 16 Tijdelijke waarneming 15
Artikel 17 Meeruren en Overwerk 15
Artikel 18 Arbeid buiten bedrijfstijd 15
Artikel 19 Beschikbaarheidsdienst 16
Artikel 20 Tegemoetkoming ziektekosten 16
Artikel 21 Reis- en verblijfkosten dienstreizen 16
Artikel 22 Woon-werkverkeer 16
Artikel 23 Telefoonkosten 16
Artikel 24 Verhuiskosten 16
Artikel 25 Bedrijfshulpverlening 17
Artikel 26 Studiefaciliteiten 17
Inhoudsopgave
2
Artikel 26a Loopbaanscan 17
Artikel 27 Jubilea en (pré)pensionering 18
VI ARBEIDSDUUR 19
Artikel 28 Arbeidsduur, werktijd en arbeidsduurverkorting 19
Artikel 28a Aanpassing arbeidsduur 19
Artikel 29 Arbeidsduurverkorting oudere werknemer (vervallen) 19
VII VAKANTIEVERLOF EN FEESTDAGEN 20
Artikel 30 Aanspraken vakantieverlof 20
Artikel 31 Inkoop extra vakantieverlof 22
Artikel 32 CAO a la carte 22
Artikel 33 Levensloopregeling 22
Artikel 34 Buitengewoon verlof 22
Artikel 35 Zwangerschaps- en bevallingsverlof 24
Artikel 36 Adoptie- en pleegzorgverlof 25
Artikel 37 Ouderschapsverlof 25
VIII ZIEKTE EN ARBEIDSONGESCHIKTHEID 28
Artikel 38 Salariëring tijdens arbeidsongeschiktheid 28
Artikel 39 Maatregelen in geval van arbeidsongeschiktheid 28
IX PENSIOEN 30
Artikel 40 Regeling flexibele pensionering 30
Artikel 41 Pensioenregeling 30
X OVERLIJDENSUITKERING EN ONGEVALLENVERZEKERING 31
Artikel 42 Uitkering bij overlijden 31
Artikel 43 Ongevallenverzekering 31
XI SOCIAAL ORGANISATORISCHE REGELINGEN 32
Artikel 44 Reorganisaties 32
Artikel 45 Vakbondsfaciliteiten 32
3
XII GESCHILLENREGELING 34
Artikel 46 Geschillenregeling 34
XIII DUUR, WIJZIGING EN OPZEGGING VAN DE CAO 36
Artikel 47 Duur, wijziging en opzegging 36
UITVOERINGSREGELINGEN 37
A (vacant) 37
B Meeruren en overwerk 37
C Arbeid buiten bedrijfstijd 38
D Beschikbaarheidsdienst 39
E (vervallen) 40
F Reis- en verblijfkosten dienstreizen 40
G Woon-/werkverkeer 41
H Verhuiskosten 42
I Studiefaciliteiten 43
J CAO a la carte 45
K Reglement vaste commissie geschillen CAOP 47
BIJLAGEN 50
Bijlage 1 Akkoord CAO CAOP van 1 oktober 2011
t/m 30 april 2013 50
Bijlage 2 Model arbeidsovereenkomst 56
Bijlage 3 Model wijzigingsovereenkomst 58
Bijlage 4 Salarisschalen CAOP 59
Bijlage 5 CAOP levensloopreglement 61
Bijlage 6 Pensioenreglement CAOP 68
Bijlage 7 Arbeidsduur, werktijd en arbeidsduurverkorting
CAO CAOP 2009- 2010 84
4
5
1. De wijzigingen in deze CAO ten opzichte
van de CAO CAOP 1 oktober 2010-
1 oktober 2011 zijn gebaseerd op het
akkoord tussen partijen van 21 november
2011. Dit akkoord is als bijlage 1 aan deze
CAO toegevoegd.
2. Op dit moment zijn de pensioenen
van het CAOP naar volle tevredenheid
ondergebracht bij Loyalis verzekeringen.
De lopende pensioenovereenkomst heeft
goede condities en loopt door tot en
met 1 januari 2014. Landelijk zijn er veel
ontwikkelingen gaande ten aanzien van
de pensioenvoorziening in Nederland.
Partijen hebben afgesproken dat in
afwachting van het definitieve pensioen-
akkoord en de reactie hierop door enkele
grote pensioenverzekeraars in 2012 er
een advies wordt uitgebracht door een
pensioendeskundige ten aanzien van
de pensioenvoorziening van het CAOP.
Op basis van dit advies worden partijen
– ruim voor de contractperiode van de
huidige verzekeringsovereenkomst – in
staat gesteld de pensioenvoorziening van
het CAOP duurzaam onder te brengen.
Preambule
6
ALGEMEEN GEDEELTE CAO
7
ARTIKEL 1 DEFINITIES
a. Werkgever: Stichting Centrum
voor Arbeidsverhoudingen
Overheidspersoneel (CAOP).
b. Werknemer: degene die een arbeids-
overeenkomst met de werkgever heeft
gesloten. Al waar in deze CAO sprake is
van werknemer, is zowel de vrouwelijke
als de mannelijke werknemer bedoeld.
c. CAO-partijen: Stichting Centrum
voor Arbeidsverhoudingen
Overheidspersoneel als partij ter ene zijde
en de vakorganisaties ter andere zijde:
- ABVAKABO FNV gevestigd te
Zoetermeer;
- CNV Publieke Zaak gevestigd te
‘s-Gravenhage;
- CMHF gevestigd te ‘s-Gravenhage.
d. Ondernemingsraad: de onder-
nemingsraad als bedoeld in de Wet op de
ondernemingsraden.
e. Relatiepartner: 1. de ongehuwde man
of vrouw met wie de ongehuwde werk-
nemer blijkens een notarieel verleden
samenlevingsovereenkomst een gemeen-
schappelijke huishouding voert en die
door de werknemer als relatiepartner is
aangemeld. Bloedverwanten van de werk-
nemer tot en met de derde graad worden
niet als relatiepartner aangemerkt; 2. de
persoon met wie de ongehuwde werk-
nemer krachtens de Wet Geregistreerd
Partnerschap een geregistreerd partner-
schap heeft.
f. Betalingsperiode: de betalingsperiode is
een kalendermaand. De betaling vindt
plaats rond de 25e van de maand
waarop deze betrekking heeft.
g. Arbeidsovereenkomst: de overeenkomst,
bedoeld in artikel 7:610 van het Burgerlijk
Wetboek.
h. Maandsalaris: het tussen werkgever en
werknemer overeengekomen bruto sala-
risbedrag per maand, vastgesteld
volgens een van de salarisschalen als
opgenomen in de bijlage bij de CAO (dit
bedrag is exclusief vakantietoeslag,
eindejaarsuitkering en in de CAO ge-
noemde toelagen en/of vergoedingen).
Onder maandsalaris wordt ook begrepen
de eventueel geldende persoonlijke toe-
slag volgens de ‘Salarisregeling waarde-
ring herzien functiegebouw’.
i. Jaarsalaris: twaalf laatstgenoten maandsa-
larissen, vermeerderd met:
– de vakantietoeslag (artikel 13 CAO);
– de eindejaarsuitkering (artikel 14
CAO);
– de toelage bedoeld in artikel 12, lid 2
onder d (laatste zin) en onder e (laatste
zin) van de CAO;
– de toelage bedoeld in artikel 15 van de
CAO;
– de toelage bedoeld in lid 7 van artikel
4 van Uitvoeringsregeling C van de
CAO.
j. Uurloon: het onder h bedoelde maandsa-
laris gedeeld door 164,67 1.
1 Voor werknemers met een dienstbetrekking geba-
seerd op een 36-urige werkweek, conform CAO
CAOP 2009-2010 geldt een factor van 156, een en
ander conform bijlage 7.
I Algemene BepalingenALGEMEEN GEDEELTE CAO
8
k. Kostwinner: de werknemer is kostwinner
als de bruto inkomsten van de werknemer
tenminste de helft bedragen van
het gezamenlijk inkomen van de werkne-
mer en diens partner.
l. Arbeidsduur: Arbeidsduur: de tussen
werkgever en werknemer overeengeko-
men en in de arbeidsovereenkomst
vastgelegde tijd gedurende welke arbeid
wordt verricht. Onder arbeidsduur wordt
ook begrepen direct uit de opgedragen
werkzaamheden voortvloeiende reis- en
wachttijden. Volledige arbeidsduur: een
arbeidsduur die op jaarbasis gemiddeld 38
uur per week omvat. Feitelijke arbeids-
duur: het tussen werkgever en werk-
nemer overeengekomen aantal feitelijk
gewerkte uren per week, met een maxi-
mum van 9 uur per dag respectievelijk 382
uur per week. Bedrijfstijd: de reguliere
dagelijkse bedrijfstijd (‘dagspiegel’) is van
07.00 uur tot 19.00 uur.
ARTIKEL 2 RELATIEPARTNER
De bepalingen van de CAO die van toepas-
sing zijn op de gehuwde werknemer, zijn van
overeenkomstige toepassing op:
a. de ongehuwde man of vrouw met wie
de ongehuwde werknemer blijkens een
notarieel verleden samenlevingsovereen-
komst, een gemeenschappelijke huis-
houding voert en die door de werknemer
als relatiepartner is aangemeld. Is aan het
2 Voor werknemers met een dienstbetrekking con-
form CAO CAOP 2009-2010 geldt een gemiddelde
van 36 uur per week en een maximum van feitelijk
40 uur per week, een en ander conform bijlage 7.
hiervoor gestelde voldaan, dan wordt
de relatiepartner voor de toepassing van
deze CAO als echtgenoot/echtgenote
aangemerkt en worden onder bloed- en
aanverwanten mede begrepen bloed- en
aanverwanten van de relatiepartner van
de werknemer;
b. de werknemer met een geregistreerde
partnerschap als bedoeld in artikel 1 lid
e.2. De werknemer dient het feit van
beëindiging van de relatie binnen een
maand – te rekenen vanaf de dag waarop
de beëindiging heeft plaatsgevonden
– schriftelijk aan de werkgever mee te
delen.
ARTIKEL 3 UITVOERINGSREGELINGEN
EN BIJLAGEN
Uitvoeringsregelingen en bijlagen waarnaar
in de CAO wordt verwezen vormen één
geheel met de CAO.
ARTIKEL 4 KARAKTER CAO
Bepalingen in de arbeidsovereenkomst,
werkinstructies, huisregels of andere tussen
werkgever en werknemer overeengekomen
regelingen die met de CAO en de uitvoe-
ringsregelingen in strijd zijn, zijn nietig.
Bepalingen van deze CAO vinden slechts
toepassing indien en voor zover zij niet met
dwingendrechtelijke wetsbepalingen in strijd
zijn.
9
II Algemene verplichtingen werkgever en werknemer
ARTIKEL 5 ALGEMENE VERPLICHTINGEN
WERKGEVER
1. De werkgever is verplicht tegenover zijn
werknemers de in deze collectieve ar-
beidsovereenkomst vastgelegde arbeids-
voorwaarden na te leven.
2. De werkgever is verplicht binnen de ge-
geven wettelijke kaders zich als een goed
werkgever te gedragen. De werkgever
moet alles doen en nalaten wat een goede
werkgever in gelijke omstandigheden
moet doen en nalaten.
3. De werkgever is verplicht op verzoek van
de werknemer bij het aangaan van de ar-
beidsovereenkomst gratis een exemplaar
van deze CAO en de daarbij behorende
regelingen en functiebeschrijving aan de
werknemer te verstrekken.
4. De werkgever is verplicht de werknemer
als deelnemer aan te melden voor de van
toepassing zijnde pensioenregeling.
5. De werkgever is verplicht de werknemer
met een arbeidsovereenkomst voor be-
paalde tijd tijdig en duidelijk in kennis te
stellen van een vacature ter zake van een
arbeidsovereenkomst voor onbepaalde
tijd (art. 7:657 BW).
6. De werkgever verplicht zich uitsluitend
uitzendkrachten in te zetten van uitzen-
dorganisaties die een vergunning hebben
en op wie de CAO voor uitzendkrachten
van toepassing is.
7. De werkgever is verplicht tot geheim-
houding van hetgeen hem door zijn
functie als werkgever aan persoonlijke
gegevens over de werknemer bekend is,
tenzij de werknemer toestemming geeft
tot het verstrekken van deze persoonlijke
gegevens. Deze verplichting geldt ook na
beëindiging van het dienstverband.
ARTIKEL 6 ALGEMENE VERPLICHTINGEN
WERKNEMER
1. De werknemer is in het algemeen
verplicht al datgene te doen en na te
laten wat een goed werknemer in gelijke
omstandigheden behoort te doen en na te
laten.
2. De werknemer is gehouden zich te gedra-
gen conform de gedragscode CAOP en
dient bij indiensttreding de gedragscode
voor kennisneming te ondertekenen.
3. De werknemer die door arbeidsonge-
schiktheid of een andere oorzaak niet in
staat is zijn werk te verrichten meldt dit,
onder opgave van redenen, zo spoedig
mogelijk aan de werkgever, op een door
de werkgever te bepalen wijze. Zodra
bekend is wanneer de werknemer zijn
werk kan hervatten, licht hij de werkge-
ver hierover in.
4. Opgedragen opleidingen:
De werknemer is verplicht die opleidings-
activiteiten te volgen die de werkgever als
opgedragen werkzaamheden zoals ver-
meld in artikel 26 en Uitvoeringsregeling
Studiefaciliteiten van deze CAO aan de
werknemer heeft opgelegd.
5. De werknemer is verplicht tot geheim-
houding van hetgeen hem uit hoofde
van zijn functie en beroep ter kennis is
gekomen, voor zover die verplichting uit
de aard van de zaak volgt dan wel hem
uitdrukkelijk is opgelegd. Deze verplich-
ting blijft na beëindiging van het dienst-
verband gelden
10
ARTIKEL 7 NEVENWERKZAAMHEDEN
1. De werknemer informeert de werkgever
schriftelijk indien hij betaalde neven-
werkzaamheden wil gaan verrichten of
bestaande nevenwerkzaamheden wil
uitbreiden. De werknemer informeert de
werkgever eveneens in geval van onbe-
taalde nevenwerkzaamheden waarvan de
werknemer redelijkerwijs kan vermoeden
dat deze strijdig zijn met of schadelijk zijn
voor het werk van de werknemer.
2. Als de nevenwerkzaamheden of uitbrei-
ding daarvan als strijdig met of schadelijk
voor het werk van de werknemer kunnen
worden beschouwd, stelt de werkgever
hem binnen een maand na verzending
van de kennisgeving schriftelijk en
gemotiveerd in kennis dat het verrichten
of uitbreiden van de in lid 1 genoemde
werkzaamheden niet geoorloofd is.
3. Als de werkgever binnen een maand
geen antwoord geeft op de kennisgeving,
wordt dit beschouwd als goedkeuring.
4. Voordat de werkgever besluit tot het niet
toestaan van het verrichten van neven-
werkzaamheden of een uitbreiding daar-
van, bespreekt hij dit met de werknemer.
5. In die gevallen waarin voor de privati-
seringsdatum (1 januari 1995) neven-
werkzaamheden door de werkgever zijn
toegestaan, zal deze toestemming ook na
de privatisering zijn gelding behouden.
11
ARTIKEL 8 WIJZE VAN AANGAAN
1. De arbeidsovereenkomst wordt schrifte-
lijk aangegaan en gewijzigd volgens het in
bijlage 2 en bijlage 3 van de CAO opgeno-
men model.
2. De arbeidsovereenkomst dan wel de
wijziging van de arbeidsovereenkomst
wordt in tweevoud opgemaakt en door de
werkgever en werknemer ondertekend.
De werkgever draagt zorg dat beide par-
tijen een door beide partijen ondertekend
exemplaar van de arbeidsovereenkomst of
de wijziging daarvan ontvangen.
3. Bij het aangaan van een eerste arbeids-
overeenkomst geldt een wederzijdse
proeftijd van een maand.
ARTIKEL 9 DUUR
1. De arbeidsovereenkomst wordt aange-
gaan voor bepaalde tijd of voor onbe-
paalde tijd. Voor de werknemer met wie
een eerste arbeidsovereenkomst wordt
aangegaan geldt dat deze voor bepaalde
tijd voor de duur van een jaar wordt
gesloten, tenzij in individuele gevallen
anders wordt overeengekomen.
2. Aan de werknemer kan na afloop van een
eerste arbeidsovereenkomst nog twee-
maal een arbeidsovereenkomst voor
bepaalde tijd worden aangeboden tot een
maximum van in totaal drie jaar.
3. Twee maanden voor het van rechtswege
aflopen van de arbeidsovereenkomst
wordt aan de werknemer bekendgemaakt
of en voor welke duur de arbeidsovereen-
komst zal worden voortgezet.
4. Voor arbeidsovereenkomsten die voor de
duur van een project worden afgesloten
geldt geen maximum termijn.
5. Vanaf de dag dat tussen dezelfde partijen:
- arbeidsovereenkomsten voor bepaalde
tijd elkaar met tussenpozen van niet
meer dan drie maanden hebben opge-
volgd en een periode van 36 maanden,
deze tussenpozen inbegrepen, hebben
overschreden, geldt met ingang van
die dag de laatste arbeidsovereen-
komst als aangegaan voor onbepaalde
tijd.
Bovenvermelde laatste zinsnede is
niet van toepassing op een arbeids-
overeenkomst aangegaan voor niet
meer dan drie maanden die onmiddel-
lijk volgt op een tussen dezelfde par-
tijen aangegane arbeidsovereenkomst
voor 36 maanden of langer.
- meer dan 3 voor bepaalde tijd aange-
gane arbeidsovereenkomsten elkaar
hebben opgevolgd met tussenpozen
van niet meer dan 3 maanden, geldt
de laatste arbeidsovereenkomst als
aangegaan voor onbepaalde tijd.
6. Het bovenstaande is van overeenkom-
stige toepassing op elkaar opvolgende
arbeidsovereenkomsten tussen een
werknemer en verschillende werkgevers,
die ten aanzien van de verrichte arbeid
redelijkerwijze geacht moeten worden
elkaars opvolgers te zijn.
7. Deze bepaling is gedurende de looptijd
van deze cao van toepassing. Aan het
einde van de looptijd van deze cao zal
worden geëvalueerd of het huidige beleid
zoals opgenomen in deze cao gecontinu-
eerd zal worden.
III De arbeidsovereenkomst
12
ARTIKEL 10 BEËINDIGING ARBEIDS-
OVEREENKOMST
1. De arbeidsovereenkomst eindigt:
a. met wederzijds goedvinden op het
door werkgever en werknemer over-
eengekomen tijdstip;
b. door het verstrijken van de termijn,
waarvoor de arbeidsovereenkomst is
aangegaan;
c. door opzegging door de werkgever
na daartoe van de CWI verkregen
toestemming of door de werknemer,
met inachtneming van een opzegter-
mijn van twee maanden, tenzij deze
op grond van artikel 7:672 lid 2 BW
langer dient te zijn. Voor de werkge-
ver en de werknemer gelden derhalve
gelijke opzegtermijnen; degene die
de arbeidsovereenkomst opzegt, geeft
de andere partij op diens verzoek
schriftelijk opgave van de reden van
opzegging;
d. door eenzijdige beëindiging tijdens de
proeftijd als bedoeld in artikel 7:652 en
7:676 BW;
e. door ontslag op staande voet wegens
dringende redenen voor werkgever of
werknemer volgens de bepalingen van
artikel 7:678 en 7:679 BW;
f. op de dag waarop de werknemer de
leeftijd van 65 jaar bereikt;
g. door overlijden van de werknemer;
h. door ontbinding door de rechter op
grond van artikel 7:685 of 7:686 BW
vanwege gewichtige redenen dan wel
vanwege wanprestatie;
i. door gebruikmaking van de Regeling
flexibele pensionering, zoals vermeld
in artikel 40 van de CAO, tenzij de
werknemer slechts gedeeltelijk uit het
arbeidsproces treedt.
2. Een arbeidsovereenkomst voor bepaalde
tijd kan tussentijds worden opgezegd
indien dat bij het aangaan van de overeen-
komst schriftelijk is overeengekomen.
3. Een opzegging dient schriftelijk en onder
opgave van redenen te geschieden.
4. De opzegtermijn gaat in op de eerste dag
van de kalendermaand volgend op de
opzegging.
5. Bij opzegging mag het resterende nog op
te nemen verlof niet in mindering wor-
den gebracht op de opzegtermijn. Nog
resterend verlof zal worden uitbetaald.
In individuele gevallen kan in overleg
tussen werkgever en werknemer worden
afgeweken van het hierboven gestelde.
13
ARTIKEL 11 SALARIS BIJ INDIENST-
TREDING3
1. Het salaris van de werknemer wordt vast-
gesteld op een bruto maandbedrag binnen
de bandbreedte van de voor de functie
geldende salarisschaal.
2. Het salaris van de werknemer in de leef-
tijd van 15 t/m 17 jaar bedraagt 50% van
het minimumbedrag van de voor de func-
tie geldende salarisschaal (met inachtne-
ming van het wettelijk minimumloon).
3. Het salaris van de werknemer die een
deeltijddienstverband heeft, wordt
vastgesteld naar evenredigheid van de
overeengekomen arbeidsduur ten op-
zichte van een volledig dienstverband van
(gemiddeld) 38 uur per week.
4. Het salaris van de werknemer wiens
dienstverband een gedeelte van de maand
heeft geduurd wordt vastgesteld naar
evenredigheid van de in de desbetreffende
maand gewerkte tijd.
5. Bij indiensttreding kan aan de werknemer
een wervings-/bindings-/arbeidsmarkt-
knelpuntentoelage worden toegekend van
maximaal € 9.902,34 bruto voor de duur
van 1 jaar 4.
3 Een overzicht van de geldende salarisschalen is als
bijlage 4 bij de CAO gevoegd.
4 Dit bedrag geldt m.i.v. 1 januari 2012. Per 1 januari
2013 bedraagt de maximale toelage € 9951,85 Per 1
januari 2011 was dat € 9.853,07. De toelage wordt
geïndexeerd aan de hand van de salarisontwikke-
ling die CAO-partijen afspreken.
ARTIKEL 12 PERIODIEKE VERHOGING /
BELONINGSDIFFERENTIATIE
1. In geval van een voldoende/goed beoor-
deling heeft de werknemer per 1 januari,
zolang het maximum van de salarisschaal
niet is bereikt, recht op een verhoging van
3% van zijn huidige bruto maandsalaris.
Bij een beoordeling zeer goed heeft de
werknemer per 1 januari, zolang het maxi-
mum van de salarisschaal niet is bereikt,
recht op een verhoging van 5% van de
huidig bruto maandsalaris.
2. Naast of in afwijking van de in lid 1
bedoelde aanpassing van het maandsa-
laris kan de werkgever, in overleg met
de werknemer, een van de onderstaande
beloningsmaatregelen toepassen:
a. het toepassen van een extra salaris-
verhoging, met inachtneming van het
maximum van de salarisschaal;
b. het toekennen van een gratificatie,
bij een bijzondere individuele of
groepsprestatie;
c. het toekennen van een beloning in
‘natura’, zoals een boekenbon;
d. het voor langere duur toekennen van
de in artikel 11 lid 5 bedoelde toelage.
Deze verlenging kan alleen in bij-
zondere gevallen worden toegepast,
waarbij jaarlijks volgens de JV&B-
systematiek wordt beoordeeld of de
toelage wordt gecontinueerd. Alleen
de langer dan één jaar toegekende toe-
lage telt mee voor de berekening van
de vakantietoeslag en het pensioen;
e. het toekennen van een functione-
ringstoelage ter grootte van maximaal
10% van het maandsalaris voor de
IV Salariëring, vakantietoeslag en eindejaarsuitkering
14
duur van maximaal één jaar. Alleen in
bijzondere gevallen kan deze toe-
kenning worden verlengd, waarbij
jaarlijks volgens de JV&B-systematiek
wordt beoordeeld of de toelage wordt
gecontinueerd. Alleen de langer dan
één jaar toegekende toelage telt mee
voor de berekening van de vakantie-
toeslag en het pensioen;
f. het aanbieden van een opleiding.
3. De werkgever maakt jaarlijks een over-
zicht van de toegepaste vormen van
beloningsdifferentiatie. Dit overzicht
wordt ter informatie aangeboden aan de
Ondernemingsraad.
ARTIKEL 13 VAKANTIETOESLAG
1. De werknemer heeft recht op een vakan-
tietoeslag voor iedere maand of ieder deel
van de maand waarin hij salaris dan wel
loondoorbetaling of aanvulling krachtens
arbeidsongeschiktheid heeft genoten.
De vakantietoeslag bedraagt 8% van
het bruto jaarsalaris (met uitzondering
van de vakantietoeslag en de structurele
eindejaarsuitkering).
2. De vakantietoeslag wordt eenmaal per
jaar berekend over een periode van 12
maanden. Deze periode vangt aan in de
maand juni van het voorafgaande kalen-
derjaar en eindigt in de maand mei van
het jaar waarin de vakantietoeslag wordt
uitbetaald.
3. Indien een dienstverband van een
werknemer korter heeft geduurd dan 12
maanden wordt de vakantietoeslag naar
evenredigheid verminderd.
4. Bij de bepaling van de hoogte van de
toeslag zal het wettelijk minimum de
ondergrens zijn.
ARTIKEL 14 EINDEJAARSUITKERING
1. De werknemer ontvangt jaarlijks in de
maand december een eindejaarsuitkering.
De eindejaarsuitkering bedraagt als volgt:
Per 1 oktober 2009 6,5%
Per 1 januari 2012 7,25%.
Per 1 januari 2013 8,0%.
De eindejaarsuitkering wordt berekend
over het jaarsalaris m.u.v. de vakantietoe-
slag en de eindejaarsuitkering.
2. Indien het dienstverband van de werkne-
mer korter dan 12 maanden heeft ge-
duurd, wordt de eindejaarsuitkering naar
rato verminderd.
3. De eindejaarsuitkering telt mee voor de
berekening van het pensioen.
ARTIKEL 15 OVERGANGSTOELAGE
In die gevallen waarin een overgangstoelage
is verleend ten gevolge van een netto-netto-
garantie bij indiensttreding, is deze pensioen-
gevend en geïndexeerd middels koppeling
aan de algehele salarisverhoging.
15
ARTIKEL 16 TIJDELIJKE WAARNEMING
1. Deze regeling is van toepassing op
de werknemer, die op verzoek van de
werkgever wordt belast met de tijdelijk
waarneming van een functie, waaraan een
hogere salarisschaal is verbonden.
2. De periode waarin een functie kan wor-
den waargenomen bedraagt in beginsel
maximaal twaalf maanden.
3. De werknemer die is belast met de waar-
neming van een functie, bedoeld in het
eerste lid, heeft, indien de waarneming
ten minste een tijdvak van dertig aaneen-
gesloten dagen heeft geduurd, aanspraak
op een waarnemingstoelage over de totale
duur van de waarneming.
4. Het bedrag van de toelage is gelijk aan
het verschil tussen het salaris waarop
de werknemer aanspraak heeft en het
salaris waarop hij aanspraak zou hebben,
indien de waargenomen functie hem zou
zijn toegewezen en hij dientengevolge
zou zijn bevorderd tot de aan de functie
verbonden schaal.
5. De toelage wordt maandelijks gelijk met
het salaris uitbetaald en telt niet mee voor
de berekening van het pensioen.
6. Werknemers die een functie waarnemen
en een parttime dienstverband hebben,
ontvangen de toelage naar rato van het
dienstverband.
7. Afspraken over het waarnemen van
een functie en de toekenning van een
waarnemingstoelage worden schriftelijk
vastgelegd.
ARTIKEL 17 MEERUREN EN OVERWERK
1. Dit artikel is niet van toepassing op de
werknemer die wordt gesalarieerd vol-
gens salarisschaal 10 of hoger.
Meeruren
2. De werknemer die incidenteel in opdracht
van de werkgever werkzaamheden ver-
richt boven de in de arbeidsovereenkomst
overeengekomen feitelijke arbeidsduur
maar binnen de volledige arbeidsduur,
bedoeld in artikel 1 lid l van de CAO, ont-
vangt daarvoor een vergoeding volgens
Uitvoeringsregeling B – Meeruren en
overwerk.
Overwerk
3. De werknemer die incidenteel in op-
dracht van de werkgever werkzaamheden
verricht boven de volledige arbeidsduur
bedoeld in artikel 1 lid l van de CAO
(gemiddeld 38 uur 5 per week), ont-
vangt daarvoor een vergoeding volgens
Uitvoeringsregeling B – Meeruren en
overwerk.
ARTIKEL 18 ARBEID BUITEN
BEDRIJFSTIJD
1. Dit artikel is niet van toepassing op de
werknemer die wordt gesalarieerd vol-
gens salarisschaal 10 of hoger.
2. De werknemer die werkzaamheden
verricht buiten de bedrijfstijd bedoeld in
artikel 1 lid l van de CAO (07.00 – 19.00
5 Voor werknemers met een dienstbetrekking con-
form CAO CAOP 2009-2010 geldt een gemiddelde
van 36 uur, een en ander conform bijlage 7
V Toelagen en vergoedingen
16
uur), ontvangt daarvoor een vergoeding
volgens Uitvoeringsregeling C – Arbeid
buiten bedrijfstijd.
ARTIKEL 19 BESCHIKBAARHEIDSDIENST
1. Onder beschikbaarheidsdienst wordt
verstaan de omstandigheid dat een werk-
nemer, buiten de voor hem vastgestelde
werktijd, in opdracht van de werkgever
voor specifiek vastgestelde taken beschik-
baar moet zijn om op oproep zo spoedig
mogelijk arbeid te gaan verrichten.
2. De regeling inzake beschikbaarheid in dit
artikel geldt niet voor de werknemer die
is ingeschaald in schaal 10 of hoger van de
CAOP-salarisschalen.
3. Indien de werkgever het uit het oogpunt
van bedrijfsvoering noodzakelijk oordeelt
dat een werknemer beschikbaar is, wordt
voor de werknemer een vergoeding vast-
gesteld op grond van Uitvoeringsregeling
D Beschikbaarheidsdienst.
4. Beschikbaarheidsdienst als bedoeld in lid
1 kan door de werkgever slechts aan de
werknemer worden opgedragen indien
dit uitdrukkelijk in de individuele ar-
beidsovereenkomst is opgenomen.
ARTIKEL 20 TEGEMOETKOMING
ZIEKTEKOSTEN
1. Alle werknemers ontvangen als tegemoet-
koming in de ziektekosten € 53,- bruto per
maand op basis van een voltijd dienstve-
band. Bij een deeltijd dienstverband wordt
de vergoeding naar rato toegekend.
2. Voor werknemers die in 2009 een hogere
tegemoetkoming ontvangen dan zij in
2010 op grond van lid 1 zullen ontvangen,
geldt een afbouwregeling van twee jaar:
in 2010 ontvangen deze werknemers
tweederde van het meerdere, in 2011 een
derde van het meerdere. Per 1 januari 2010
worden de overgangsbedragen vastge-
steld voor de jaren 2010 en 2011. Deze
bedragen vallen niet onder de definitie
zoals vermeld in artikel 1 lid i CAO.
ARTIKEL 21 REIS- EN VERBLIJFKOSTEN
DIENSTREIZEN
Reis- en verblijfkosten die een werknemer in
opdracht van de werkgever maakt in het ka-
der van zijn werkzaamheden (dienstreizen),
worden vergoed volgens de bepalingen van
Uitvoeringsregeling F Reis- en verblijfkosten
dienstreizen.
ARTIKEL 22 WOON-WERKVERKEER
De werknemer heeft recht op een tege-
moetkoming in de reiskosten woon-werk-
verkeer overeenkomstig de bepalingen van
Uitvoeringsregeling G Woon- werkverkeer.
ARTIKEL 23 TELEFOONKOSTEN
Indien een werknemer in het kader van
zijn functie telefonisch bereikbaar dient te
zijn of regelmatig van zijn privételefoon
gebruik dient te maken, kan de werk-
nemer in aanmerking komen voor een
telefoonkostenvergoeding.
ARTIKEL 24 VERHUISKOSTEN
Indien de werkgever verhuizing bij indienst-
treding of bij wijziging van de functie dan wel
van de omstandigheden waaronder de functie
wordt uitgeoefend, in het belang van de orga-
nisatie wenselijk acht, komt de werknemer in
17
geval van verhuizing in aanmerking voor een
tegemoetkoming in de kosten overeenkom-
stig de bepalingen van Uitvoeringsregeling H
Verhuiskosten.
ARTIKEL 25 BEDRIJFSHULPVERLENING
1. Werknemers die deel uitmaken van
de bedrijfshulpverleningsorganisatie
dienen in het bezit te zijn van het pasje
Bedrijfshulpverlener én het diploma
Eerste Hulp.
2. Aan werknemers ingezet op de genoemde
taak gebieden in lid 3 wordt jaarlijks een
vergoeding verstrekt op basis voor maxi-
maal € 247,56 bruto per jaar6. De vergoe-
ding wordt betaald in de maand septem-
ber. Per taakgebied geldt een vergoeding
van ¼ van de totale vergoeding.
3. Taakgebieden:
1) Inzet Eerste Hulp
2) Inzet Bestrijden beginnende branden
3) Inzet Ontruimen
4) Inzet Communicatie
Door het Hoofd bedrijfshulpverlening
wordt jaarlijks een overzicht aangeleverd,
waarbij wordt aangegeven op welke van
de vier taakgebieden de werknemer is
ingezet. Het overzicht wordt ter goedkeu-
ring voorgelegd aan de directie.
4. De bedrijfshulpverleners, zoals bedoeld
in het eerste lid, kunnen periodiek
gekeurd worden door de bedrijfsarts. De
bedrijfsarts adviseert voor welke taakge-
bieden de bedrijfshulpverlener geschikt is
en ingezet kan worden.
6 Deze vergoeding wordt jaarlijks geïndexeerd aan
de hand van de salarisontwikkeling. Per 1 januari
2013 bedraagt de vergoeding maximaal 248,80 per
jaar.
5. De bedrijfshulpverleningsactiviteiten die
plaatsvinden buiten de bij rooster of rege-
ling vastgestelde werktijd en boven de
feitelijke arbeidsduur worden aangemerkt
als overwerk, zoals vermeld in artikel 17.
6. De werkgever spant zich in regelmatig
oefeningen en herhalingslessen te organi-
seren en bij te laten wonen, waardoor de
continuïteit van een goed functionerende
bedrijfshulpverlening gewaarborgd is.
7. Bij ziekte bestaat vanaf de eerste dag van
de tweede maand geen recht meer op de
vergoeding BHV. Een bedrijfshulpver-
lener met bevallings/zwangerschaps-
verlof behoudt het recht op de volledige
vergoeding
ARTIKEL 26 STUDIEFACILITEITEN
1. Aan de werknemer die een opleiding
volgt, kunnen studiefaciliteiten wor-
den toegekend overeenkomstig de
bepalingen van Uitvoeringsregeling I
Studiefaciliteiten.
2. Indien de werkgever het in het belang van
de organisatie noodzakelijk acht dat de
werknemer een bepaalde opleiding volgt,
wordt het volgen van deze opleiding de
werknemer opgedragen.
3. Indien de werknemer in aanmerking
wenst te komen voor een tegemoet-
koming in de kosten van een oplei-
ding en overige studiefaciliteiten,
kan een beroep worden gedaan op de
‘Uitvoeringsregeling I Studiefaciliteiten’.
ARTIKEL 26A LOOPBAANSCAN
De werknemer die ten minste drie jaar in
vaste dienst is, heeft de mogelijkheid om op
kosten van de werkgever eenmaal per vijf jaar
18
een loopbaanscan te doen. De werknemer
kan daarbij ondersteuning krijgen van een
loopbaandeskundige. De werknemer stelt de
uitkomsten van de loopbaanscan beschikbaar
aan de werkgever, tenzij hij/zij daar bezwaar
tegen heeft. Op basis van de uitkomsten van
de loopbaanscan kunnen verdere afspra-
ken worden gemaakt over de loopbaan en
ontwikkeling.
ARTIKEL 27 JUBILEA EN
(PRé)PENSIONERING
1. Aan het 25-, 40- en 50-jarig ambtsjubi-
leum van een werknemer alsmede aan het
afscheid bij pensionering of prépensione-
ring zal, indien dit door betrokkene wordt
gewenst, aandacht worden geschonken
door middel van een receptie.
2. Een jubilaris ontvangt in ieder geval een
gratificatie. Deze bedraagt bij:
- 12 1/2-jarig ambtsjubileum 1/4
maandsalaris bruto,
- 25-jarig ambtsjubileum 1 maand-
salaris netto,
- 40-jarig ambtsjubileum 1 maand-
salaris bruto,
- 50-jarig ambtsjubileum 1 maand-
salaris bruto.
Hierbij wordt onder maandsalaris ver-
staan: het bruto of netto salarisbedrag
per maand waarop de werknemer op de
jubileumdatum aanspraak heeft.
3. Voor de werknemers die vóór 1 juni 1996
reeds werkzaam waren bij de Stichting
CAOP geldt dat voor de toepassing van
dit artikel, naast de tijd doorgebracht bij
de Stichting CAOP, mede als dienstver-
band wordt beschouwd het totale dienst-
verband doorgebracht in Overheidsdienst
en bij de Stichting A&O-fonds Overheid.
4. Bij (pré)pensionering en ontslag (niet op
eigen verzoek) is de uitbetaling van het
eerstvolgende ambtsjubileumgratificatie
naar rato, mits er reeds minimaal 50%
is opgebouwd van de periode die tus-
sen twee ambtsjubilea ligt besloten. Een
dergelijke uitbetaling vindt niet plaats
in geval van ontslag wegens verwijtbaar
disfunctioneren.
19
VI Arbeidsduur en Arbeidsduurverkorting
ARTIKEL 28 ARBEIDSDUUR, WERKTIJD
EN ARBEIDSDUURVERKORTING
1. Per 1 januari 2011 is de gemiddelde ar-
beidsduur 38 uur per week. De feitelijke
werktijd bedraagt tevens 38 uur. Voor
werknemers in dienst vóór 1 januari
2011 blijft de oude regeling arbeidsduur,
werktijd en arbeidsduurverkorting zoals
opgenomen in de per 30 september 2009
geldende CAO CAOP onder artikel 28 lid
1 tot 12 van kracht. Deze regeling is opge-
nomen in bijlage 7.
De arbeidsduur voor de werknemer met
een volledig dienstverband bedraagt op
jaarbasis gemiddeld ten hoogste 38 uur
per week.
Werktijd
2. De verdeling van de in de arbeidsover-
eenkomst overeengekomen (gemiddelde)
arbeidsduur over de werkdagen van de
week wordt in overleg tussen werkgever
en werknemer bepaald.
3. De feitelijke werktijd voor de werknemer
met een volledig dienstverband bedraagt
in beginsel 38 uur per week, verdeeld over
vijf werkdagen.
ARTIKEL 28A AANPASSING
ARBEIDSDUUR
Aanpassing arbeidsduur.
4. a. De werknemer die ten minste één
jaar in dienst is heeft het recht om de
werkgever om aanpassing van zijn
in de arbeidsovereenkomst ge-
noemde (gemiddelde) arbeidsduur te
verzoeken.
b. Het verzoek om verlaging dan wel, bij
een deeltijddienstverband, verhoging
van de arbeidsduur wordt ingewilligd,
indien dit formatief mogelijk is, er
structurele werkzaamheden zijn en de
begroting dit toe laat. Een eventuele
afwijzing van het verzoek geschiedt
schriftelijk en gemotiveerd.
ARTIKEL 29 ARBEIDSDUURVERKORTING
OUDERE WERKNEMER
Artikel 29 CAO CAOP 2009-2010 is per
1 januari 2011 komen te vervallen.
20
VII Vakantieverlof en feestdagen
ARTIKEL 30 AANSPRAKEN
VAKANTIEVERLOF
1. Per kalenderjaar heeft de werknemer met
een volledig dienstverband (38 uur) recht
op 211 vakantie-uren (152 uur wettelijk en
59 uur bovenwettelijk) 7, met behoud van
salaris. Per kalenderjaar heeft de werk-
nemer met een deeltijddienstverband
recht op een evenredig deel van het aantal
vakantie-uren, met behoud van salaris.
Bij de berekening van het aantal vakantie-
uren wordt de omvang van het verlof naar
evenredigheid verminderd en naar boven
afgerond op hele uren.
2. Indien een werknemer in de loop van een
kalenderjaar in dienst treedt, heeft hij
voor dat jaar recht op een evenredig deel
van het in het eerste lid genoemde aantal
vakantie-uren.
3. Indien een werknemer in de loop van
een kalenderjaar uit dienst treedt, heeft
hij voor dat jaar recht op een evenredig
deel van het voor hem geldende aantal
vakantie-uren. De desbetreffende werk-
nemer kan verlangen dat het tegoed aan
vakantie-uren in geld wordt uitbetaald.
Teveel genoten vakantie wordt bij uit-
diensttreding met het salaris verrekend.
4. In geval van arbeidsongeschiktheid die
tijdens de vakantie is ontstaan, behoudt
de werknemer aanspraak op de dienten-
gevolge gemiste vakantie-uren, mits hij
zijn werkgever terstond van zijn arbeids-
7 Voor werknemers met een dienstbetrekking geba-
seerd op een 36-urige werkweek, conform CAO
CAOP 2009-2010 bedraagt het aantal uur 200 (144
uur wettelijk, 56 uur bovenwettelijk), een en ander
conform bijlage 7
ongeschiktheid in kennis heeft gesteld en
zich aan de voorschriften ter zake heeft
gehouden. Daartoe behoort de raadple-
ging van een arts en de overlegging van
een medische verklaring omtrent de aard
en duur van de ziekte. Mocht in uitzon-
deringsgevallen een dergelijke medische
verklaring niet kunnen worden verkre-
gen, dan kan aard en duur van de ziekte
bijvoorbeeld aangetoond worden uit
nota’s wegens geneeskundige behande-
ling. Over de wijze van opnemen van
vervangende vakantie-uren beslist de
werkgever na overleg met de werknemer.
5. a. Indien de periode waarin geen arbeid
wordt verricht wegens ziekte meer
dan zes maanden bedraagt, vindt con-
form art. 7:635 lid 4 BW gedurende
de laatste zes maanden opbouw van
vakantie plaats. Deze bepaling is niet
van toepassing indien de verhindering
tot het verrichten van arbeid is gele-
gen in het opnemen van vakantie-,
zwangerschaps- of bevallingsverlof of
adoptieverlof. Over de periode waarin
de werknemer de arbeid slechts voor
een deel van de overeengekomen ar-
beidsduur niet verricht wegens ziekte,
bestaat recht op vakantie-uren naar
evenredigheid. Met ingang van 2012
geldt dat over de periode waarin geen
arbeid wordt verricht wegens ziekte
volledige opbouw van het wettelijk
verlof plaats vindt.
b. De werknemer die tijdelijk vrijgesteld
wil worden van zijn re-integratiever-
plichtingen dient hiervoor vakantie-
dagen op te nemen. Voor de arbeids-
21
ongeschikte werknemer die slechts
gedeeltelijk arbeid kan verrichten
geldt dat bij opname van vakantieda-
gen de gehele arbeidsduur in minde-
ring wordt gebracht op de wettelijke
vakantieaanspraken.
c. Indien de werknemer gebruik maakt
van ouderschapsverlof vindt opbouw
van vakantie plaats voor het gedeelte
waarover doorbetaling van salaris als
bedoeld in artikel 37 lid 5 geschiedt.
6. Indien aan de werknemer in enig kalen-
derjaar de vakantie niet of niet geheel
is verleend, wordt hem de niet genoten
vakantie zoveel mogelijk in een volgend
kalenderjaar verleend dan wel wordt hem
door de werkgever het aanbod gedaan
uren af te kopen. Afkoop is slechts moge-
lijk indien het vakantie-uren betreft bo-
ven het in de wet (art. 7:634 BW) gestelde
minimum aantal vakantiedagen.
7. Niet opgenomen wettelijke vakantie dient
binnen zes maanden na het opbouwjaar te
worden genoten. Niet opgenomen wette-
lijke vakantie komt na deze zes maanden
te vervallen. Deze maximale termijn geldt
niet voor werknemers die om medische
of bijzondere omstandigheden redelijker-
wijs niet in staat zijn geweest vakantie op
te nemen. Niet opgenomen bovenwette-
lijke vakantie wordt naar het volgende ka-
lenderjaar overgeboekt. In beginsel dient
niet meer dan 100 uur vakantieverlof bij
een volledig dienstverband te worden
overgeboekt.
8. De leidinggevende stelt conform de
wensen van de werknemer de dagen vast
waarop de werknemer vakantie opneemt,
tenzij gewichtige redenen8 zich hiertegen
verzetten.
9. Niet als werkdagen worden aangemerkt
de volgende dagen:
- nieuwjaarsdag;
- tweede paasdag;
- Hemelvaartsdag;
- tweede pinksterdag;
- eerste en tweede kerstdag;
- Koninginnedag (de dag waarop de
verjaardag van H.M. de Koningin of-
ficieel wordt gevierd);
- Bevrijdingsdag (5 mei)
10. In afwijking van het bovenstaande kan,
tenzij de belangen van de werkgever zich
daartegen verzetten, in die bijzondere
gevallen waarin dit expliciet van tevoren
wordt afgesproken, bovenwettelijk verlof
worden opgespaard.
8 Bij “gewichtige redenen” moet met name worden
gedacht aan werknemers met een faciliterende/
ondersteunende functie ten behoeve van vergade-
ringen in het CAOP-gebouw. Aangezien deze ver-
gaderingen in de maanden juli en augustus minder
frequent plaatsvinden, worden zij geacht in deze
maanden in ieder geval drie weken vakantieverlof
op te nemen
22
ARTIKEL 31 INKOOP EXTRA
VAKANTIEVERLOF
1. De werknemer wordt in de gelegenheid
gesteld extra vakantieverlof, tot een maxi-
mum van 32 uren per kalenderjaar, in te
kopen. Over deze tijd vindt voor reke-
ning van de werkgever pensioenopbouw
plaats.
2. De werknemer kan de werkgever verzoe-
ken het extra in te kopen vakantieverlof,
zoals vermeld in lid 1, te verhogen tot een
maximum van 80 uren voor het betref-
fende kalenderjaar. De werkgever beslist
binnen 6 weken na indiening van de
aanvraag.
3. Voor werknemers werkzaam in deeltijd-
dienstverband worden bovengenoemde
uren naar evenredigheid verminderd en
afgerond naar boven op hele uren.
ARTIKEL 32 CAO A LA CARTE
1. In Uitvoeringsregeling J CAO a la carte
staan mogelijkheden en voorwaarden
aangegeven ten aanzien van uitruil van
arbeidsvoorwaarden.
2. Prépensioenaanspraken worden geregeld
op grond van de Regeling flexibele pensi-
onering van de werkgever (zie artikel 40).
ARTIKEL 33 LEVENSLOOPREGELING
De werknemer kan deelnemen aan de
levensloopregeling. Na 1 januari 2012 kan
de werknemer alleen nog deelnemen aan de
levensloopregeling indien er op 31 december
2011 een tegoed van minimaal € 3.000 (inclu-
sief rendement) op de levenslooprekening is
opgebouwd. Het reglement is als Bijlage 5 aan
deze CAO toegevoegd.
Voor de deelnemers die minder dan
€ 3.000, - op hun levenslooprekening hebben
staan geldt dat zij in 2012 hun opgebouwd
vermogen mogen opnemen of het geld in
2013 onbelast kunnen laten doorstorten naar
de vitaliteitspaarrekening.
ARTIKEL 34 BUITENGEWOON VERLOF
1. Tenzij de te verrichten werkzaamheden
zich naar het oordeel van de werkgever
daartegen verzetten heeft de werknemer
recht op buitengewoon verlof met be-
houd van salaris, in de hierna te noemen
gevallen:
a. bij ondertrouw, afsluiting samenle-
vingscontract van de werknemer: een
halve dag, bij huwelijk en bij partner-
registratie in de zin van de Wet op de
Partnerregistratie van de werknemer:
vier dagen;
b. bij huwelijk van bloed- en aanverwan-
ten in de eerste graad en de tweede
graad, één dag, indien de huwelijks-
voltrekking wordt bijgewoond;
c. bij bevalling van de echtgenote, de
geregistreerde partner of de persoon
met wie de werknemer ongehuwd
samenwoont heeft de partner recht
op het bijwonen van de bevalling en
daarnaast aansluitend op de bevalling
twee dagen kraamverlof;
d. bij overlijden van de partner of een in-
wonend kind tien dagen; met “kind”
zijn stief/pleeg en adoptiekinderen
gelijkgesteld;
e. bij overlijden van één der ouders, van
één der grootouders, van niet inwo-
nende kinderen, van broers en zusters
23
of kinderen van broers en zusters
van de werknemer of van zijn of haar
partner, een dag en bovendien voor
bijwoning van de begrafenis of crema-
tie een tweede dag. Indien de werkne-
mer is aangewezen om de begrafenis/
crematie te regelen, één dag extra of
de tijd die daarvoor nodig is met een
maximum van vijf dagen;
f. bij ernstige ziekte of een andere on-
verwachte gebeurtenis waardoor een
noodsituatie ontstaat in de verzor-
ging van de partner of van bloed- of
aanverwanten in de eerste en tweede
graad (zogenoemde calamiteit) voor
de duur ter beoordeling van de werk-
gever, met een maximum van 24 uur
per jaar. De werknemer informeert de
werkgever vooraf over het opnemen
van het verlof onder vermelding van
de reden. De werkgever kan eisen
dat de werknemer achteraf aanneme-
lijk maakt dat daadwerkelijk sprake
was van een noodsituatie. Indien de
werknemer daar naar het oordeel van
de werkgever niet in slaagt kunnen de
opgenomen uren in mindering wor-
den gebracht op het vakantieverlof;
g. bij 12 1/2- of 25-jarig ambts- of hu-
welijksjubileum één dag; bij 40-ja-
rig ambtsjubileum twee dagen; bij
40-jarig huwelijksjubileum twee
dagen; bij een 50-jarig ambtsjubileum
één dag; bij één van de hiervoor ge-
noemde ambtsjubilea van de partner
één dag; bij 25- of 40-jarig ambts- of
huwelijksjubileum van de ouders of
grootouders één dag indien de viering
van het jubileum wordt bijgewoond;
h. voor het afleggen van school- en vak-
examens de tijd die hiervoor nodig is,
mits de werkgever akkoord is;
i. voor het bijwonen van vergaderingen
van vakbonden indien de werknemer
deel uitmaakt van besturende colleges
of afgevaardigde is van een onderdeel
van die vakorganisatie, echter tot
een maximum van twaalf dagen per
kalenderjaar (eventueel in halve dagen
op te nemen). Dit verlof wordt gege-
ven voor zover de werkzaamheden dit
toelaten;
j. voor het volgen van, door of namens
de vakorganisaties georganiseerde
cursussen, met een maximum van zes
dagen per twee kalenderjaren (even-
tueel in halve dagen op te nemen),
voor zover de werkzaamheden dit
toelaten en mits het verlof tijdig is
aangevraagd (zie ook artikel 45);
k. bij verhuizing op verzoek van de
werkgever twee dagen; bij verhuizing
niet op verzoek van de werkgever
maximaal een dag per kalenderjaar;
l. voor het bijwonen van cursussen ter
voorbereiding op de aanstaande (pré)
pensionering. De werkgever stelt de
werknemer in de gelegenheid in het
jaar voorafgaand aan het jaar waarin
hij wordt gepensioneerd of van de
Regeling flexibele (pré)pensionering
(artikel 40) gebruik maakt, vijf dagen
buitengewoon verlof op te nemen met
behoud van salaris voor het bijwonen
van cursussen ter voorbereiding op de
aanstaande (pré)pensionering.
24
De kosten van deze cursussen komen
voor rekening van de werkgever;
m. voor de uitoefening van het kiesrecht
en het voldoen aan een wettelijke ver-
plichting, voor zover dit niet in vrije
tijd kan geschieden en omzetting van
dienst niet mogelijk is.
2. In bepaalde gevallen kan buitengewoon
verlof met behoud van salaris worden
verleend voor het vervullen van functies
of opleidingen, ten behoeve van vereni-
gingen of organisaties in het sociale vlak.
Deze buitengewone verlofdagen zullen
alleen dan worden verleend als het werk
dit toelaat. Gevallen waarin deze faciliteit
verleend kan worden:
a. het volgen van een jeugdleiderscur-
sus: voor de helft van de duur, met
een maximum van vijf dagen per
kalenderjaar;
b. het leidinggeven aan jeugdkampen
en andere evenementen, die tot doel
hebben voor de jeugd een verant-
woorde vakantiebesteding mogelijk
te maken: voor de helft van de duur,
met een maximum van vijf dagen per
kalenderjaar;
c. het leidinggeven aan of verzorgen van
bejaarden- of invalidenkampen/-rei-
zen: voor de helft van de duur, echter
tot een maximum van vijf dagen per
kalenderjaar.
3. Tenzij de te verrichten werkzaamheden
zich naar het oordeel van de werkgever
daartegen verzetten heeft de werknemer
– met behoud van zijn gehele of gedeelte-
lijke salaris – recht op buitengewoon ver-
lof voor het bijwonen van vergaderingen
en zittingen van publiekrechtelijke col-
leges waarin de werknemer is benoemd
of verkozen, en voor het verrichten van
daaruit voortvloeiende werkzaamheden
ten behoeve van deze colleges, een en an-
der voor zoveel zulks niet in de vrije tijd
kan geschieden. Per geval wordt bezien
in welke mate verlof verleend wordt en
in welke mate inhouding op het salaris
wordt toegepast over de tijd dat het verlof
wordt genoten.
4. Geen recht op buitengewoon verlof
bestaat bij het aanvaarden van functies
in publiekrechtelijke colleges die een
(nagenoeg) volledige arbeidstijd met zich
meebrengen. Het aanvaarden van een der-
gelijke functie leidt tot beëindiging van
de arbeidsovereenkomst door de werkne-
mer. Door de werkgever zal geen garantie
op een nieuwe indienstneming worden
verstrekt.
5. Onverminderd het bovenstaande kan
de werkgever in alle andere, bijzondere
gevallen, wanneer hij oordeelt dat hiertoe
aanleiding bestaat, buitengewoon verlof –
al dan niet met behoud van salaris – verle-
nen voor een van geval tot geval beperkte
tijdsduur.
6. De werkgever is verplicht een afwijzing
van een verzoek om buitengewoon verlof
schriftelijk en gemotiveerd aan de werk-
nemer mee te delen.
ARTIKEL 35 ZWANGERSCHAPS- EN BE-
VALLINGSVERLOF
1. De vrouwelijke werknemer heeft in ver-
band met haar bevalling recht op zwan-
gerschaps- en bevallingsverlof. Het verlof
25
bedraagt in beginsel 16 weken en valt in
twee delen uiteen: zwangerschapsverlof
en bevallingsverlof. Op het zwanger-
schapsverlof en bevallingsverlof is van
toepassing de Wet Arbeid en zorg, artikel
3.1 en verder.
2. Het zwangerschapsverlof gaat in uiterlijk
vier weken voor de dag na de vermoede-
lijke datum van bevalling. De vrouwelijk
werknemer kan naar keuze het zwanger-
schapsverlof laten ingaan tussen 6 en 4
weken voorafgaand aan de vermoedelijke
datum van bevalling. Het zwangerschaps-
verlof duurt tot en met de dag van de
bevalling.
3. Het bevallingsverlof gaat in op de dag na
de bevalling en bedraagt tien aaneenge-
sloten weken. Het bevallingsverlof
wordt vermeerderd met het aantal dagen
dat het zwangerschapsverlof korter heeft
geduurd dan 6 weken.
ARTIKEL 36 ADOPTIE- EN PLEEGZORG-
VERLOF
1. De werknemer heeft op grond van de Wet
arbeid en zorg, artikel 3.2 en verder in
verband met de adoptie van een kind en
het opnemen van een pleegkind, recht op
verlof zonder behoud van loon.
2. De werknemer heeft recht op een uitke-
ring die door tussenkomst van de werkge-
ver wordt aangevraagd. Deze uitkering
wordt toegekend door het UWV.
3. Het recht op verlof in verband met
adoptie bestaat gedurende een tijdvak van
achttien weken en bedraagt ten hoogste
vier aaneengesloten weken.
4. Het recht bestaat vanaf twee weken voor
de eerste dag dat de feitelijke opneming
ter adoptie een aanvang heeft genomen of
zal nemen, zoals die dag is aangeduid in
een door de werknemer aan de werkge-
ver overgelegd document waaruit blijkt
dat een kind ter adoptie is of zal worden
opgenomen.
5. Indien als gevolg van een adoptieverzoek
tegelijkertijd twee of meer kinderen
feitelijk ter adoptie worden opgenomen,
bestaat het recht op verlof slechts ten
aanzien van één van die kinderen.
6. Bovenstaand leden zijn van overeenkom-
stige toepassing op de werknemer die een
pleegkind, zoals bedoeld in de Wet arbeid
en zorg, artikel 5.1 tweede lid onder d,
opneemt.
ARTIKEL 37 OUDERSCHAPSVERLOF
1. De werknemer die als ouder, hetzij door
geboorte hetzij door adoptie, in een
familierechtelijke betrekking staat tot
een kind, onderscheidenlijk blijkens
verklaringen uit het bevolkingsregister
op hetzelfde adres is komen te wonen als
een kind en duurzaam de verzorging en
de opvoeding van dat kind op zich heeft
genomen, heeft op grond van de Wet
arbeid en zorg artikel 6.1 en verder recht
op verlof zonder behoud van loon. Indien
de ter zake van de aanspraak op verlof in
de eerste volzin gestelde voorwaarden ten
aanzien van meer kinderen van de werk-
nemer met ingang van hetzelfde tijdstip
worden vervuld, bestaat de aanspraak ten
aanzien van ieder van die kinderen. In
alle andere gevallen waarin de hierboven
gestelde voorwaarden voor meer dan een
26
kind met ingang van hetzelfde tijdstip
worden vervuld, bestaat er slechts recht
op een keer verlof.
2. Het aantal uren verlof waarop de werk-
nemer ten hoogste recht heeft bedraagt
zesentwingig maal de gemiddelde ar-
beidsduur per week. Het verlof strekt zich
in de regel uit over een aaneengesloten
periode van ten hoogste twaalf maanden
en bedraagt ten hoogste de helft van de
voor de werknemer geldende arbeidsduur
per week. Indien het bedrijfsbelang zich
hiertegen niet verzet, kan de werkgever
toestaan dat op verzoek en naar keuze van
de werknemer op basis van daarover van
tevoren gemaakte afspraken, gecompri-
meerd dan wel gespreid verlof kan wor-
den opgenomen in een aaneengesloten
periode (bijvoorbeeld 6 maanden 100%,
12 maanden 50%, 24 maanden 25% ) In
beginsel wordt van een vooraf gemaakte
keuze niet dan in het bedrijfsbelang
afgeweken.
3. Aanspraak op verlof bestaat voor kinde-
ren in de leeftijd van nul tot en met acht
jaar.
4. In afwijking van het bepaalde in lid 2 kan
de werknemer de werkgever verzoeken
om:
a. het verlof op te delen in ten hoogste
drie perioden waarbij iedere periode
tenminste één maand bedraagt of;
b. meer uren verlof per week dan de helft
van de arbeidsduur per week of;
c. verlof van een langere periode dan zes
maanden. Tenzij er sprake is van een
zwaarwegend bedrijfsbelang stemt de
werkgever hiermee in.
5. Over de uren waarop de werknemer ver-
lof is verleend voor kinderen in de leeftijd
van nul tot en met zes jaar behoudt hij
voor 13 maal de gemiddelde arbeidsduur
25% van zijn salaris. Voor kinderen van
zeven en acht jaar bestaat recht op ouder-
schapsverlof zonder behoud van salaris.
6. De werknemer meldt het voornemen
verlof te nemen tenminste twee maanden
voor het door hem gewenste tijdstip van
ingang van het verlof schriftelijk aan de
werkgever onder opgave van:
a. de aaneengesloten periode van het
verlof;
b. het aantal uren verlof per week;
c. de spreiding van de verlofuren over de
week.
De tijdstippen van ingang en einde van
het verlof kunnen afhankelijk worden
gesteld van de datum van de bevalling,
van het einde van het bevallingsverlof of
van de aanvang van de verzorging.
7. De werkgever is verplicht in te stemmen
met een verzoek van de werknemer het
verlof niet op te nemen of niet voort te
zetten op grond van onvoorziene omstan-
digheden, tenzij gewichtige redenen van
de zijde van de werkgever zich hiertegen
verzetten. De werkgever behoeft aan het
verzoek niet met ingang van een vroeger
tijdstip gevolg te geven dan een maand na
het verzoek. In het geval het verlof met
toepassing van de eerste volzin na het
tijdstip van ingang daarvan niet wordt
voortgezet, vervalt de aanspraak op het
overige deel van dat verlof.
8. De werkgever kan, na overleg met de
werknemer, de spreiding van de uren over
27
de week op grond van gewichtige redenen
van de zijde van de werkgever wijzigen
en wel tot een maand voor het door de
werknemer opgegeven tijdstip van ingang
van het verlof.
9. Indien aan de werknemer gedurende het
ouderschapsverlof dan wel binnen een
jaar na beëindiging van het ouderschaps-
verlof, ontslag op eigen verzoek dan wel
tengevolge van aan hem te wijten feiten
of omstandigheden wordt verleend, is
de werknemer verplicht tot terugbeta-
ling van het over het ouderschapsverlof
genoten salaris.
28
VIII Ziekte en arbeidsongeschiktheidARTIKEL 38 SALARIËRING TIJDENS
ARBEIDSONGESCHIKTHEID
1. De werknemer die: wegens arbeidson-
geschiktheid tengevolge van ziekte of
vanwege zwangerschap of bevalling
geheel of gedeeltelijk verhinderd is zijn
werkzaamheden te verrichten, heeft voor
de duur hiervan en zolang de arbeids-
overeenkomst voortduurt gedurende 52
weken aanspraak op doorbetaling van
100% van zijn laatstgenoten brutosalaris.
2. De werknemer, die na afloop van de
periode omschreven in lid 1 ten gevolge
van ziekte, zwangerschap of bevalling nog
niet in staat is om arbeid te verrichten,
heeft recht op doorbetaling van 70% van
zijn laatstgenoten brutosalaris gedurende
een periode van wederom 52 weken. Bij
gedeeltelijke werkhervatting tijdens deze
periode heeft de werknemer voor de uren
waarop hij arbeid verricht recht op 100%
van zijn laatstgenoten brutosalaris.
3. Onder laatstgenoten brutosalaris wordt
verstaan het salaris dat de werknemer
ontvangt op het moment dat genoemde
verhindering wegens ziekte, zwanger-
schap of bevalling is ontstaan.
4. De periode waarin de vrouwelijke werk-
nemer zwangerschaps- of bevallingsver-
lof geniet telt niet mee voor de bepaling
van de in lid 1 en 2 genoemde tijdvakken.
Als de vrouwelijke werknemer een uitke-
ring overeenkomstig artikel 3.7 lid 1 van
de Wet arbeid en zorg ontvangt, betaalt
de werkgever, indien deze uitkering lager
is dan het laatstgenoten salaris een aan-
vulling tot aan het voornoemde laatstge-
noten salaris.
5. Voor de toepassing van dit artikel wordt
onder salaris verstaan het maandsalaris,
vermeerderd met de vakantietoeslag en
eindejaarsuitkering die de werknemer zou
hebben genoten indien hij niet arbeidson-
geschikt zou zijn geworden.
6. Voor de toepassing van dit artikel worden
periodes waarin de werknemer verhin-
derd is werkzaamheden te verrichten
samengeteld, indien die periodes elkaar
met een onderbreking van minder dan
vier weken opvolgen.
7. De werkgever heeft ten behoeve van de
werknemer een verzekering afgesloten
ter reparatie van inkomensverlies bij
arbeidsongeschiktheid (bij volledige en
duurzame arbeidsongeschiktheid vindt
een uitkering plaats van 70% van het
meerdere salaris boven het maximum
WIA-jaarloon; bij gedeeltelijk arbeids-
ongeschikten die werken en hun rest-
capaciteit voor minimaal 50% benutten
vindt een uitkering plaats van 70% van
salaris oud niet gemaximeerd – salaris
nieuw), waarvoor geen bijdrage van de
werknemer in de te betalen premie wordt
verlangd.
ARTIKEL 39 MAATREGELEN IN GEVAL
VAN ARBEIDSONGESCHIKTHEID
1. De werkgever zal ter voorkoming van
arbeidsongeschiktheid in verband met de
arbeid maatregelen treffen. Deze maatre-
gelen betreffen onder meer:
a. het voeren van een actief ver-
zuimbeleid: in een protocol
Ziekteverzuimbegeleiding zijn bij het
contract met de Arbodienst afspraken
29
VIII Ziekte en arbeidsongeschiktheid
neergelegd over de begeleiding door
de Arbodienst. Deze afspraken betref-
fen ondermeer ziekmelding, de eigen
verklaring (Arbozif), het versneld
oproepen bij frequent verzuim of op
speciaal verzoek, het in lid 3 ge-
noemde geneeskundig onderzoek en
de verschillende overlegvormen die
regelmatig plaatsvinden;
b. het voeren van een verzuimregistra-
tie waarvan de uitkomsten worden
geanalyseerd en ten minste jaarlijks
met de ondernemingsraad worden
besproken;
c. het plegen van onderzoek naar de
kwaliteit van de arbeid en de arbeids-
omstandigheden en het op basis van
dit onderzoek zo nodig aanbrengen
van verbeteringen;
d. het in opleidingen aan leidinggeven-
den aandacht besteden aan het voor-
komen van arbeidsongeschiktheid in
verband met arbeid.
2. Om de reïntegratie van de arbeidson-
geschikte werknemer te bevorderen zal
de werkgever een actief reïntegratiebe-
leid voeren met gebruikmaking van de
mogelijkheden en middelen die de Wet
verbetering poortwachter biedt, om zo-
veel mogelijk activiteiten te ontplooien en
maatregelen te treffen om de arbeidson-
geschikte werknemer te begeleiden naar
een terugkeer op de werkplek in zijn eigen
functie of indien nodig in een andere
functie binnen of buiten de organisatie.
3. De werknemer die wegens ziekte
verhinderd is zijn werkzaamheden te
verrichten kan aan een geneeskundig
onderzoek worden onderworpen. De
werkgever kan hiertoe een door hem
aangewezen geneeskundige verzoe-
ken de werknemer te onderzoeken ter
beantwoording van de vraag of, in welke
mate en tot welk tijdstip er sprake is van
arbeidsongeschiktheid.
4. Indien voor de werknemer een bedrijfs-
geneeskundig onderzoek wordt verzocht
als bedoeld in lid 3, zal de werkgever de
werknemer hiervan schriftelijk mede-
deling doen onder vermelding van de
motieven.
5. Het oordeel van de door de werkgever
aangewezen geneeskundige die een
onderzoek heeft verricht als bedoeld in lid
3, wordt zo spoedig mogelijk aan de werk-
nemer meegedeeld.
6. De werknemer die zich niet kan vereni-
gen met een op basis van lid 3 gegeven
oordeel van de geneeskundige, dient zo
spoedig mogelijk een voor beroep vatbare
beslissing bij de uitvoeringsinstantie
van de sociale zekerheid (UWV) aan te
vragen.
7. De kosten van een op grond van dit artikel
verricht geneeskundig onderzoek komen
ten laste van de werkgever. Eventuele
reis- en verblijfkosten worden vergoed
overeenkomstig Uitvoeringsregeling F
Reis- en verblijfkosten dienstreizen.
30
ARTIKEL 40 REGELING FLEXIBELE
PENSIONERING
1. De prépensioenregeling is van toepas-
sing op werknemers die op 1 januari 2005
55 jaar of ouder waren. De regeling is
uitgewerkt in het Reglement prépensioen
CAOP.
2. De werknemersbijdrage in de premie van
de prépensioenregeling is 1%, de werkge-
versbijdrage is 3,9%.
ARTIKEL 41 PENSIOENREGELING
1. De werknemer heeft aanspraak op deel-
neming in de pensioenregeling van het
CAOP.
2. De pensioenaanspraak van CAOP-
werknemers is vastgelegd in het
Pensioenreglement CAOP, welk re-
glement deel uitmaakt van deze CAO
(Bijlage 6).
3. Een uitzondering op lid 1 geldt werk-
nemers die direct voorafgaand aan hun
indiensttreding deelnemer waren bij
het PGGM ofwel het ABP en met wie,
op grond van bepalingen inzake hun
overgang van de vorige werkgever naar
het CAOP, is overeengekomen dat zij
deelnemer bij het PGGM ofwel het ABP
blijven. De pensioenregelingen PGGM en
ABP maken geen deel uit van deze CAO.
4. De werkgever houdt een deel van de ver-
schuldigde pensioenpremie op het salaris
van de werknemer in. Met ingang van 1
januari 2009 bedraagt deze inhouding 3%
van de pensioengrondslag bedoeld in ar-
tikel 6 van het Pensioenreglement CAOP,
zoals vastgesteld d.d. 13 november 2008
en inwerkingtredend d.d. 1 januari 2009.
5. Indien een werknemer op grond van de
wettelijke regeling voor ouderschapsver-
lof of zwangerschaps- en bevallingsverlof,
adoptieverlof of levensloopverlof geen
arbeidsprestatie verricht, lopen de pre-
miebetaling en pensioenopbouw door.
6. In aanvulling op de pensioenregeling
als bedoeld in lid 1, heeft de werkgever
ten behoeve van de werknemer een
verzekering afgesloten ter reparatie van
het ANW-hiaat, waarvan de te betalen
premie voor 50% voor rekening van de
werknemer en voor 50% voor rekening
van de werkgever komt.
IX Pensioen
31
X Overlijdensuitkering en ongevallenverzekering
ARTIKEL 42 UITKERING BIJ OVERLIJDEN
1. Bij overlijden van de werknemer wordt
aan de weduwe of weduwnaar of rela-
tiepartner een netto bedrag uitgekeerd
gelijk aan driemaal het laatstverdiende
maandsalaris netto, vermeerderd met een
evenredig deel van de vakantietoeslag en
eindejaarsuitkering.
2. Bij ontstentenis van een weduwe, we-
duwnaar of relatiepartner geschiedt de
uitkering ten behoeve van de minderja-
rige kinderen en kinderen jonger dan 27
jaar die studiefinanciering genieten.
ARTIKEL 43 ONGEVALLENVERZEKERING
Voor de werknemers wordt door de werkge-
ver een ongevallenverzekering afgesloten,
waarvan de hoogte bij overlijden is bepaald
op 1,25 x het jaarsalaris en bij blijvende gehele
invaliditeit 2,5 x het jaarsalaris. De werkgever
zal de uitkering op grond van deze verzeke-
ring uitbetalen aan de werknemer dan wel
diens nabestaanden. Deze uitkering staat
los van de eventuele uitkering bij overlijden
ingevolge artikel 42.
32
ARTIKEL 44 REORGANISATIES
In het geval bij de werkgever een reorga-
nisatie met personele gevolgen zal worden
uitgevoerd, zal de werkgever in overeenstem-
ming met de vakorganisaties die partij zijn bij
deze CAO een sociaal plan opstellen, waarin
de personele gevolgen van de reorganisatie
worden geregeld. In dit sociaal plan zullen
ten minste de volgende onderwerpen gere-
geld worden:
a. omschrijving van de volgende aspecten
van de reorganisatie:
- de noodzaak voor de reorganisatie;
- de gevolgen voor de personeels-
bezetting;
- de te verwachten gevolgen voor de
bij de reorganisatie betrokken
personeelsleden;
- de voorgenomen maatregelen naar
aanleiding van deze gevolgen;
- de te volgen procedure van voor-
bereiding en uitvoering van de re-
organisatie;
b. maatregelen die, indien het voornemen
tot reorganisatie inkrimping van de
werkgelegenheid tot gevolg zal heb-
ben, gericht zijn op het voorkomen van
gedwongen ontslagen, zoals bijvoorbeeld
herplaatsing, tijdelijke functievervulling,
om-, her- en bijscholing, outplacement
en andere vormen van externe ondersteu-
ning om de kansen op de arbeidsmarkt te
vergroten, maatregelen om belemmering
voor natuurlijk verloop weg te nemen.
De werkgever begeleidt in principe de
werknemer van werk naar werk;
c. de te volgen procedure in geval van ge-
dwongen ontslagen.
ARTIKEL 45 VAKBONDSFACILITEITEN
1. Tenzij de te verrichten werkzaamheden
zich naar het oordeel van de werkgever
daartegen verzetten, wordt jaarlijks ten
hoogste 120 uren buitengewoon verlof
met behoud van salaris verleend voor
het bijwonen van vergaderingen van
statutaire organen van verenigingen van
overheidspersoneel, mits de werknemer
hieraan als bestuurslid van die vereniging
dan wel als afgevaardigde of bestuurslid
van een onderdeel daarvan deelneemt en
voor zover het vergaderingen betreft van
verenigingen van overheidspersoneel.
Tenzij de te verrichten werkzaamheden
zich naar het oordeel van de werkge-
ver daartegen verzetten, wordt tot ten
hoogste 208 uren buitengewoon verlof
met behoud van salaris verleend, aan de
werknemer die door ABVAKABO FNV,
CNV Publieke Zaak of CMHF is aangewe-
zen om bestuurlijke en/of vertegenwoor-
digende activiteiten te ontplooien binnen
de verenigingen waarvan hij lid is c.q.
binnen de organisatie van de werkgever,
die ertoe strekken de doelstellingen van
deze vereniging te ondersteunen.
2. Tenzij de te verrichten werkzaamheden
zich naar het oordeel van de werkgever
daartegen verzetten, wordt voor ten
hoogste 48 uren per twee jaren buiten-
gewoon verlof met behoud van salaris
verleend aan de werknemer voor het – op
uitnodiging van een organisatie van
XI Sociaal organisatorische regelingen
33
overheidspersoneel – deelnemen aan een
cursus.
3. Het aantal uren dat op grond van het
eerste, tweede en derde lid aan een werk-
nemer mag worden verleend, bedraagt
tezamen ten hoogste 240 uren per jaar.
Aan de leden van de hoofdbesturen van
ABVAKABO FNV en CNV Publieke Zaak
en aan de leden van het hoofdbestuur van
CMHF, alsmede aan de bestuursleden van
de sectoren en secties van die organisatie
kan tezamen ten hoogste 320 uren wor-
den verleend.
4. Het verlof bedoeld in de vorige leden,
wordt slechts verleend aan werknemers
die lid zijn van verenigingen van over-
heidspersoneel partij bij deze CAO.
5. De werkgever zal ten gunste van de aan
deze CAO deelnemende vakbonden een
bijdrage van € 25,- per lid verstrekken ten
behoeve van de te maken onkosten in de
sfeer van de individuele en collectieve be-
langenbehartiging. Daarnaast zal de werk-
gever ten gunste van de aan deze CAO
deelnemende vakbonden een bijdrage van
€ 5,- per werknemer verstrekken. Dit be-
drag zal gelijkelijk tussen de deelnemende
vakbonden worden verdeeld.
6. Indien de werknemer daarom verzoekt,
keert de werkgever de helft van de door de
medewerker betaalde vakbondscon-
tributie aan genoemde vakorganisaties
netto uit, voor zover deze vakorganisaties
daadwerkelijk activiteiten binnen de
arbeidsorganisatie vervullen, Uiterlijk
5 december van het desbetreffende jaar
dient hiertoe de opgaaf vakbondscontri-
butie ingediend te worden.
7. De werkgever deelt een afwijzing van een
verzoek om toekenning van het in voor-
gaande leden bedoelde verlof schriftelijk
en gemotiveerd mee aan de werknemer.
34
ARTIKEL 46 GESCHILLENREGELING
Vaste Commissie Geschillen CAOP
1. Er is een Vaste Commissie Geschillen
CAOP (hierna: Commissie). Deze
Commissie is ingesteld ter behandeling
van:
a. geschillen die voortvloeien uit de
tussen werkgever en werknemer
geldende arbeidsovereenkomst;
b. klachten die voortvloeien uit de toe-
passing van de in artikel 6 lid 2 van de
CAO bedoelde gedragscode.
Samenstelling, benoeming, duur lidmaatschap
en secretariaat Commissie
2. De Commissie bestaat uit drie leden en
drie plaatsvervangende leden en wordt als
volgt samengesteld:
a. één lid en plaatsvervangend lid,
tevens voorzitter en plaatsvervangend
voorzitter, worden benoemd door de
werkgever en de in artikel 1 onder c
van de CAO genoemde vakorganisa-
ties gezamenlijk;
b. één lid en plaatsvervangend lid wor-
den benoemd door de werkgever;
c. één lid en plaatsvervangend lid
worden benoemd door de in artikel 1
onder c van de CAO genoemde vakor-
ganisaties gezamenlijk.
3. De leden van de Commissie worden
benoemd voor een periode van twee jaar
en kunnen bij afloop daarvan in beginsel
(steeds) voor eenzelfde periode worden
herbenoemd. De benoeming eindigt
van rechtswege door het verstrijken
van de periode. Voorts door overlijden
of door schriftelijke opzegging, met
inachtneming van een termijn van drie
maanden, door het commissielid dan
wel door de desbetreffende benoemende
organisatie(s).
4. Het secretariaat van de Commissie wordt
geregeld door de werkgever.
Voorafgaande interne procedure
5. Uitgangspunt is dat bij het zich voordoen
van een geschil of klacht de werknemer
en zijn (direct) leidinggevende tenminste
eenmaal overleg voeren om tot een min-
nelijke oplossing te komen. Indien deze
partijen niet tot overeenstemming komen
wordt het geschil of de klacht door de
(direct) leidinggevende aan de directeur
CAOP voorgelegd. De directeur CAOP
voert tenminste eenmaal een bespreking
met de werknemer en de (direct) leiding-
gevende gezamenlijk en neemt vervol-
gens namens de werkgever een beslissing.
Dit besluit wordt binnen twee weken na
de bespreking schriftelijk en gemotiveerd
aan de werknemer en de (direct) leiding-
gevende meegedeeld. Indien door dit
besluit het geschil of de klacht niet is op-
gelost kan de werknemer of de werkgever
het geschil of de klacht aan de Commissie
voorleggen.
Wijze van voorlegging
6. De werknemer of werkgever kan een
geschil of klacht voorleggen door toezen-
ding van een schriftelijk en gemotiveerd
verzoek aan (het secretariaat van) de
Commissie.
XII Geschillenregeling
35
Niet-ontvankelijkheid
7. Het verzoek tot behandeling van een
geschil of klacht wordt niet ontvankelijk
verklaard indien:
a. partijen niet aantoonbaar eerst de in
lid 5 vermelde interne procedure heb-
ben gevolgd;
b. het geschil een voorgenomen ontslag
betreft waarvoor een vergunning van
het Centrum voor Werk en Inkomen
(CWI) is vereist en op het tijdstip van
voorlegging van het verzoek inmid-
dels minimaal twee weken zijn ver-
streken sinds de werknemer door het
CWI van de ontslagaanvraag in kennis
is gesteld;
c. het geschil of de klacht vóór in-
diening bij (het secretariaat van)
de Commissie al bij de rech-
ter of het College Bescherming
Persoonsgegevens dan wel de
Commissie Gelijke Behandeling aan-
hangig is gemaakt.
Afzien van verdere behandeling
8. De Commissie ziet van verdere behan-
deling af indien het geschil of de klacht
tijdens de behandeling door één van de of
beide partijen (alsnog) bij de rechter of het
College Bescherming Persoonsgegevens
dan wel de Commissie Gelijke
Behandeling aanhangig wordt gemaakt.
Informatie inwinnen en medewerking partijen
9. De Commissie is bevoegd ten behoeve
van de behandeling van het geschil of de
klacht bij partijen en/of (externe)des-
kundigen alle noodzakelijke of gewenste
informatie in te winnen. Partijen zijn
gehouden de Commissie alle gevraagde
medewerking te verlenen.
Procedure van behandeling
10. De procedure van behandeling van
een geschil of klacht is geregeld in
Uitvoeringsregeling K – Reglement Vaste
Commissie Geschillen CAOP.
36
ARTIKEL 47 DUUR, WIJZIGING EN
OPZEGGING
1. Deze CAO is aangegaan voor het tijdvak
van 1 oktober 2011 tot en met 30 april
2013.
2. Partijen kunnen overeenkomen de CAO
tijdens de duur te wijzigen.
3. Indien geen der partijen bij de CAO
uiterlijk drie maanden voor de datum
waarop de CAO eindigt per aangetekend
schrijven aan de wederpartij te kennen
heeft gegeven dat zij de CAO opzegt,
wordt zij geacht telkens voor één jaar te
zijn verlengd.
4. Indien één der partijen de CAO heeft
opgezegd op de wijze als bedoeld in het
derde lid, zal binnen veertien dagen
na bedoelde opzegging tussen partijen
overleg plaatsvinden. Uiterlijk een maand
voor het einde van de looptijd van de
CAO zal de werkgever de wederpartij
uitnodigen voor een overleg teneinde tot
een nieuwe CAO te komen.
5. De werkgever kan van de bepalingen
opgenomen in deze CAO bij individuele
arbeidsovereenkomst in gunstige zin
afwijken. Indien de afwijking plaatsvindt
ten behoeve van categorieën van werkne-
mers, zal de werkgever in overleg treden
met partijen bij deze CAO.
XIII Duur, wijziging en opzegging van de CAO
37
Uitvoeringsregelingen
UITVOERINGSREGELING A – (VACANT)
UITVOERINGSREGELING B – MEERUREN
EN OVERWERK
(ex artikel 17)
1. Deze uitvoeringsregeling is niet van
toepassing op de werknemer die volgens
salarisschaal 10 of hoger wordt gesalari-
eerd, behalve lid 9.
Meeruren
2. Onder meeruren wordt verstaan: werk
dat in opdracht van de werkgever inci-
denteel wordt verricht boven de in de
arbeidsovereenkomst overeengekomen
feitelijke arbeidsduur maar binnen de vol-
ledige arbeidsduur bedoeld in artikel 1 lid l
van de CAO.
Overwerk
3. Onder overwerk wordt verstaan: werk dat
in opdracht van de werkgever inciden-
teel wordt verricht boven de volledige
arbeidsduur bedoeld in artikel 1 lid l van
de CAO (gemiddeld 38 uur per week) 9.
4. Voor de bepaling of van meeruren dan
wel overwerk sprake is telt niet mee: werk
dat gedurende minder dan een kwar-
tier voorafgaand aan of volgend op de
normale werktijd wordt verricht. Indien
de werkzaamheden langer duren dan een
kwartier telt ook het eerste kwartier mee.
5. Indien het bedrijfsbelang dit vereist kan
de werkgever de werknemer verplichten
9 Voor werknemers met een dienstbetrekking conform
CAO CAOP 2009-2010 geldt een gemiddelde van 36
uur per week, een en ander conform bijlage 7.
meeruren en/of overwerk te verrichten.
6. De werkgever streeft ernaar het verrich-
ten van meeruren en overwerk zoveel
mogelijk te beperken.
7. Indien dit redelijkerwijs mogelijk is
wordt de werknemer vóór 12.00 uur over
op die dag te verrichten meeruren en/of
overwerk geïnformeerd.
Vergoeding
8. a. Vergoeding van meeruren en
overwerk geschiedt in de onderstaan-
de volgorde:
- toekenning van verlof gelijk aan de
extra gewerkte tijd;
- omzetting van de extra ge-
werkte tijd in andere aanspra-
ken conform het bepaalde in
Uitvoeringsregeling J;
- uitbetaling van de extra gewerkte
tijd in geld.
b. Uitbetaling van de extra gewerkte
tijd geschiedt op basis van het uur-
loon van de werknemer, vermeer-
derd met de vakantietoeslag en de
eindejaarsuitkering.
c. Het is ter beoordeling van de werkge-
ver of zwaarwegende bedrijfsbelangen
zich tegen vergoeding in de vorm
van verlof verzetten en dat een an-
dere vergoedingsmogelijkheid wordt
toegepast.
9. Indien de maaltijdpauze na het einde
van de feitelijke werktijd is gelegen en
het overwerk in ieder geval het tijdvak
van 18.00 – 20.00 uur beslaat, ontvangt
de werknemer een maaltijdvergoe-
ding conform het bepaalde in lid 3 van
38
Uitvoeringsregeling F, tenzij de werkge-
ver zelf een maaltijd verstrekt.
10. De werkgever maakt jaarlijks een
overzicht van de verrichte meeruren en
overwerkuren. Dit overzicht wordt ter
informatie aan de ondernemingsraad
aangeboden.
UITVOERINGSREGELING C – ARBEID
BUITEN BEDRIJFSTIJD
(ex artikel 18)
1. Deze uitvoeringsregeling is niet van toe-
passing op de werknemer die volgens sa-
larisschaal 10 of hoger wordt gesalarieerd.
2. Onder arbeid buiten bedrijfstijd wordt
verstaan: werk dat in opdracht van de
werkgever wordt verricht buiten de
bedrijfstijd bedoeld in artikel 1 lid l van de
CAO (07.00 – 19.00 uur).
3. Indien het bedrijfsbelang dit vereist kan
de werkgever de werknemer verplichten
de in lid 2 bedoelde arbeid te verrichten.
4. Indien dit redelijkerwijs mogelijk is
wordt de werknemer vóór 12.00 uur over
de op die dag te verrichten arbeid als
bedoeld in lid 2 geïnformeerd.
5. Voor de in lid 2 bedoelde arbeid wordt op
onderstaande wijze een toeslag op het
uurloon verstrekt:
a. maandag t/m vrijdag tussen 19.00 –
22.00 uur: 25%;
b. maandag t/m vrijdag tussen 22.00 –
07.00 uur: 40%;
c. zaterdag: 50%;
d. zon- en feestdagen: 100%.
Vergoeding
6. a. Vergoeding van de in de leden 2 en 5
bedoelde arbeid en toeslag geschiedt
in de onderstaande volgorde:
- toekenning van verlof gelijk aan de
gewerkte tijd en de in tijd omgere-
kende toeslag;
- omzetting van de gewerkte tijd
en de toeslag in andere aanspra-
ken conform het bepaalde in
Uitvoeringsregeling J;
- uitbetaling van de gewerkte tijd en
de toeslag in geld.
b. Uitbetaling van de gewerkte tijd en
de toeslag geschiedt op basis van het
uurloon van de werknemer.
c. Het is ter beoordeling van de werkge-
ver of zwaarwegende bedrijfsbelangen
zich tegen vergoeding in de vorm
van verlof verzetten en dat een an-
dere vergoedingsmogelijkheid wordt
toegepast.
7. In afwijking van de voorgaande leden
blijft voor de werknemer die de toelage als
vermeld in lid 3 van Uitvoeringsregeling
C van de per 30 september 2008 geldende
CAO daadwerkelijk ontvangt, de aan-
spraak hierop behouden.
8. De werkgever maakt jaarlijks een
overzicht van de verrichte uren buiten
bedrijfstijd. Dit overzicht wordt ter
informatie aan de ondernemingsraad
aangeboden.
39
UITVOERINGSREGELING D - BESCHIK-
BAARHEIDSDIENST
(ex artikel 19)
1. De regeling inzake beschikbaarheid in
deze uitvoeringsregeling geldt niet voor
de werknemer die is ingeschaald in schaal
10 of hoger van de CAOP-salarisschalen.
2. Deze regeling is van toepassing op werk-
nemers die binnen het CAOP werkzaam
zijn en die in opdracht van de werkgever
oproepbaar zijn voor specifiek vastgestel-
de taken die buiten de reguliere arbeids-
tijd vallen. In overleg met de OR wordt
afgesproken op welke taken/functies de
beschikbaarheidsregeling van toepassing
is.
3. De beschikbaarheid van de werknemer
wordt gewaarborgd d.m.v. een door de
werkgever beschikbaar gestelde mobiele
telefoon en/of semafoon. De werknemer
reageert onmiddellijk op oproepen en
onderneemt adequate acties zoals vastge-
steld in een beschikbaarheidsprotocol.
4. De werknemer wordt in principe
maximaal twee weken per periode van
vier weken belast met deze beschikbaar-
heidstaak, waarbij de aaneengesloten
periode van uitvoering van deze taak
maximaal één week is. In de beschikbaar-
heid wordt een onderscheid gemaakt in
de eerste verantwoordelijke en de tweede
verantwoordelijke per beschikbaarheids-
dienst. In individuele gevallen kan de
beschikbaarheidstaak in overleg tussen
werkgever en werknemer op een andere
wijze dan in de voorliggende twee volzin-
nen worden ingevuld.
5. De bruto toelage voor het buiten de
reguliere arbeidstijd beschikbaar zijn
bedraagt € 25,60 per dag, voor de eerste
verantwoordelijke, met een maximum
van € 168,93 per beschikbare werknemer
per maand 10.
6. De bruto toelage wordt uitgekeerd op
basis van declaratie, welke - mits tijdig en
correct aangeleverd bij de afdeling P&O
- met de eerstvolgende salarisrun wordt
uitgekeerd. De direct leidinggevende
tekent voor de declaratie.
7. Indien naar aanleiding van een oproep
fysieke aanwezigheid buiten reguliere
arbeidstijd op het CAOP vereist is, dan
geeft de werknemer hier per omgaande
gehoor aan. De reistijd naar en van het
CAOP en de tijd die de werknemer nodig
heeft om taken uit te voeren, gelden als
overwerk. Deze tijd wordt derhalve con-
form artikel 17 van de CAO vergoed, met
een minimum uitbetaling van 30 minuten
werktijd.
8. Indien een werknemer gebruik maakt van
openbaar vervoer of eigen vervoer, dan
worden de gemaakte kilometers vergoed
conform artikel 21 van de CAO. Indien de
werknemer gebruik maakt van een dienst
of leaseauto, dan is de reiskostenvergoe-
ding niet van toepassing.
9. Op dagen dat de werknemer niet beschik-
baar hoeft te zijn, ontvangt de werknemer
geen toelage (bijvoorbeeld in geval van
10 Deze vergoedingsbedragen gelden m.i.v. 1 januari
2012. Per 1 januari 2013 worden deze bedragen aan-
gepast naar respectievelijk € 25,73 en € 169,77 De
vergoedingen worden geïndexeerd aan de hand van
de salarisontwikkeling die CAO-partijen afspreken.
40
ziekte en – alle vormen van – verlof). De
werknemer kan alleen opgedragen wor-
den beschikbaar te zijn op dagen dat hij
werkzaamheden verricht ten behoeve van
de werkgever.
10. De werknemer die beschikbaar moet
zijn, dient te allen tijde volgens wettelijke
normen in staat te zijn deel te nemen aan
het verkeer.
11. De vergoeding wordt niet opgenomen in
de berekening van de vakantietoeslag, de
eindejaarsuitkering, de Regeling flexibele
pensionering en de pensioensgrondslag.
12. Afspraken met betrekking tot deze rege-
ling worden tussen werkgever en werkne-
mer in een aanvulling op de arbeidsover-
eenkomst vastgelegd.
UITVOERINGSREGELING E (VERVALLEN)
Uitvoeringsregeling E Premie zorgverzeke-
ring is per 1 januari 2010 komen te vervallen.
Hiervoor in de plaats geldt het gestelde in
artikel 20 van de CAO.
UITVOERINGSREGELING F - REIS- EN
VERBLIJFKOSTEN DIENSTREIZEN
(ex artikel 21)
1. Voor in opdracht van de werkgever
gemaakte reizen ontvangt de werknemer
een reiskostenvergoeding. Brengen deze
reizen een verblijf buiten de plaats van
tewerkstelling met zich mee, dan wordt
met inachtneming van lid 3 bovendien
een verblijfkostenvergoeding toegekend.
2. De dienstreis wordt in de regel per
openbaar vervoer afgelegd, tenzij dit
niet doelmatig is en/of de kosten van het
reizen per eigen vervoermiddel aanmer-
kelijk lager uitvallen. Indien geen of geen
doelmatig openbaar vervoer aanwezig
is, kan gebruik worden gemaakt van een
(trein)taxi. Voor het reizen per eigen
vervoermiddel is vooraf toestemming
nodig van de werkgever. In voorkomende
gevallen kan de werkgever een huurauto
ter beschikking stellen dan wel toestem-
ming verlenen tot het huren van een auto.
3. Voor het maken van een dienstreis in het
binnenland geldt het volgende:
a. de maximum vergoeding voor ver-
blijfkosten bedraagt:
- lunch € 13,22;
- avondmaaltijd € 20,00;
- kleine uitgaven overdag € 4,22;
- kleine uitgaven ’s avonds € 12,61;
- bij overnachting worden de hotel-
kosten inclusief ontbijt vergoed
mits vooraf toestemming door de
werkgever is verstrekt.
De kosten van niet tijdens lunch of di-
ner genoten consumpties/versnape-
ringen worden vergoed. De vermelde
maximumvergoeding kan voor iedere
vier uur durende dienstreis worden
gedeclareerd. In geval een dienstreis
korter dan 4 uur duurt en valt bin-
nen het tijdvak 12.00 - 14.00 ofwel
18.00 - 20.00 uur kan gebruik worden
gemaakt van de lunch-/ avondmaal-
tijdvergoeding. De lunch kan alleen
worden gedeclareerd als het tijdvak
tussen 12.00 uur en 14.00 uur geheel
in de dienstreis valt; voor het diner
geldt hetzelfde voor het tijdvak tussen
41
18.00 uur en 20.00 uur;
b. de vergoeding voor reiskosten
bedraagt:
- 100% van de kosten van openbaar
vervoer op basis van 1e klas reizen;
- 100% van de kosten van een (trein)
taxi;
- de maximum door de fiscus vast-
gestelde belastingvrije autokilo-
metervergoeding bij het reizen per
eigen auto;
- 100% van de kosten van een huur-
auto bij het reizen per huurauto;
- 100% van de parkeerkosten bij het
reizen per eigen auto of huurauto;
c. genoemde bedragen onder a zijn
geïndexeerd11 en worden jaarlijks per 1
januari aangepast.
4. Voor het maken van een dienstreis in het
buitenland geldt het volgende:
a. er is vooraf toestemming nodig van de
werkgever;
b. alvorens de reis aanvangt, worden er
afspraken gemaakt omtrent de hoogte
van de reis- en verblijfkosten;
c. alle kosten, waarover tevoren met de
werkgever afspraken zijn gemaakt en
die voor het maken van een dergelijke
dienstreis noodzakelijk zijn, worden
vergoed.
5. Indien de werknemer gebruik maakt van
een eigen vervoermiddel dan is hij ver-
11 Deze vergoedingen gelden m.i.v. 1 juli 2011. De
vergoedingen worden geïndexeerd via het Fiscaal
memo van de Belastingdienst (paragraaf “Vrije
verstrekkingen/vergoedingen”). Nota bene: in de-
cember 2011 waren voor 2012 nog geen wijzigingen
in de vergoedingsbedragen bekend.
plicht een verzekering af te sluiten die
ook geldig is gedurende het zakelijk
gebruik van het vervoermiddel en die
tevens de aansprakelijkheid van de
werkgever dekt mocht de werknemer
krachtens artikel 6:170 BW aansprakelijk
zijn voor veroorzaakte schade. Tevens is
de werknemer verplicht een mede inzit-
tendenverzekering af te sluiten.
6. De werknemer is verplicht de gegevens
te overleggen op grond waarvan het
bedrag van de vergoeding kan worden
vastgesteld.
7. Alle declaraties die worden ingediend,
dienen voorzien te zijn van betaalbewij-
zen. Indien geen betaalbewijzen overge-
legd worden, kan de werkgever besluiten
om de declaratie niet betaalbaar te stellen.
UITVOERINGSREGELING G - WOON-
WERKVERKEER
(ex artikel 22)
1. De vergoeding reiskosten woon-werk-
verkeer voor de werknemer bedraagt de
door de fiscus vastgestelde belastingvrije
autokilometervergoeding bij het gebruik
van de eigen auto. Deze vergoeding wordt
verstrekt voor maximaal 60 kilometer
(woon-werkafstand van 30 kilometer)
per dag, voor maximaal 214 werkdagen
per jaar. Voor de berekening van de af-
stand woon-werkverkeer wordt uitge-
gaan van de snelste route volgens
www.routenet.nl.
2. Voor werknemers met een niet volledig
dienstverband wordt het bedrag vastge-
steld op basis van het aantal dagen waarop
door de werknemer wordt gereisd,
42
waarbij de uit te betalen tegemoetkoming
niet hoger kan zijn dan welke zou gelden
voor een werknemer met een volledig
dienstverband, in overigens gelijke
omstandigheden.
3. Maandelijks zal met de uitbetaling van het
salaris aan de werknemer deze vergoeding
worden uitbetaald als tegemoetkoming
voor de te maken kosten in het kader van
woon-werkverkeer.
4. De vergoeding wordt opgeschort indien
niet meer tussen woon- en werkplaats
wordt gereisd en wel vanaf de 1e van de
maand nadat de werknemer twee maan-
den niet meer heeft gereisd.
UITVOERINGSREGELING H -
VERHUISKOSTEN
(ex artikel 24)
1. Indien de werkgever verhuizing naar een
bepaalde plaats wenselijk acht, komt de
werknemer in aanmerking voor een tege-
moetkoming in de kosten van de verhui-
zing indien:
a. de werknemer verhuist uit een
woning op meer dan 25 km van de
nieuwe arbeidsplaats en door de ver-
huizing wordt de reisafstand met ten
minste 60% bekort
2. De verhuizing dient plaats te vinden
binnen 2 jaar na de ingangsdatum van de
arbeidsovereenkomst.
3. De vergoeding wordt vastgesteld op
grond van de maximum vrijgestelde ver-
goedingen door de fiscus en bedraagt ten
hoogste 12% van het bruto jaarsalaris, met
een maximum van € 7750,- 12.
4. De vergoeding wordt betaalbaar gesteld in
de maand dat de werknemer daadwerke-
lijk verhuist.
5. De werknemer is verplicht tot gehele
terugbetaling van de tegemoetkoming in
de verhuiskosten in het geval dat het
dienstverband op verzoek van de werk-
nemer binnen twee jaar na uitbetaling
van de tegemoetkoming wordt beëindigd
dan wel de werknemer wordt ontslagen
wegens dringende reden in de zin van
artikel 7:678 BW.
6. De tegemoetkoming in de verhuiskosten
wordt aan de werknemer slechts verleend
indien hij schriftelijk heeft verklaard
dat de verplichting tot terugbetalen als
bedoeld in het vorige lid hem bekend is.
7. Bij een verhuizing van een gezin waar-
van beide echtgenoten of relatiepartners
belanghebbenden zijn in de zin van deze
uitvoeringsregeling, wordt de tegemoet-
koming als bedoeld in artikel 3, slechts
aan een van deze belanghebbenden
toegekend, waarbij voor de berekening
het hoogste salaris in aanmerking wordt
genomen. Indien de werknemer of diens
echtgenoot of relatiepartner uit anderen
hoofde reeds in enigerlei vorm aanspraak
hebben op een tegemoetkoming in de
verhuiskosten, wordt de tegemoetko-
ming krachtens deze uitvoeringsregeling
12 Deze vergoeding wordt geïndexeerd via het Fiscaal
Memo van de Belastingdienst (paragraaf “Vrije
verstrekkingen/vergoedingen”). Op 1 juli 2011
bedraagt de vergoeding maximaal € 7.750. Nota
bene: in december 2011 waren voor 2012 nog geen
wijzigingen in de vergoedingsbedragen bekend.
43
slechts toegekend tot het bedrag, waar-
mee deze tegemoetkoming de eerstbe-
doelde aanspraak overschrijdt.
UITVOERINGSREGELING I –
STUDIEFACILITEITEN
(ex artikel 26)
1. Voor het toekennen van studiefaciliteiten
wordt onderscheid gemaakt tussen een
opleiding in opdracht van de werkgever
en overige opleidingen, waarbij onder
overige opleidingen wordt verstaan,
opleidingen die de werknemer wenst te
volgen en niet direct noodzakelijk geacht
worden voor het belang van de organisa-
tie, doch wel meer in zijn algemeenheid
ten nutte van de werkgever geacht kun-
nen worden. Er is derhalve sprake van een
gemengd belang. Daaronder wordt even-
eens begrepen de algemene vorming van
de werknemer en zijn wens tot verdere
ontplooiing.
2. Studiefaciliteiten kunnen worden ver-
leend in de vorm van:
a. studieverlof als bedoeld in artikel 3 en
4 van deze Uitvoeringsregeling en/of;
b. een financiële tegemoetkoming in de
studiekosten als bedoeld in artikel 3 en
4 van deze Uitvoeringsregeling.
3. Studiefaciliteiten in geval van een opge-
dragen opleiding:
a. De kosten verbonden aan de oplei-
dingen die voor de uitoefening van
de functie of voorbereiding op een
volgende functie of de ontwikkeling
van de werknemer in het belang van
de organisatie worden opgedragen,
worden volledig vergoed. Het betreft
de kosten voor het volgen van de
opleiding alsmede de aan de opleiding
verbonden reis- en verblijfkosten. De
reis- en verblijfkosten worden bepaald
aan de hand van Uitvoeringsregeling
F Reis- en verblijfkosten dienstreizen
(ex artikel 21).
b. De studiematerialen zijn, tenzij
uitdrukkelijk anders overeengeko-
men, eigendom van de werkgever. Het
studiemateriaal dient na afronding
van de opleiding toegankelijk te zijn
voor andere werknemers.
c. De tijd voor het volgen van de in lid 1
bedoelde opleiding wordt in dienst-
tijd volledig beschikbaar gesteld. De
aan de opleiding verbonden tijdsbe-
steding wordt vooraf vastgesteld en
beschikbaar gesteld door de werk-
gever. De werknemer krijgt volledig
“studieverlof”.
4. Studiefaciliteiten in geval van overige
opleidingen:
a. Indien de werknemer zich (verder)
wil bekwamen door het volgen van
een opleiding vallend onder “overige
opleidingen” kan de werkgever een
tegemoetkoming bieden voor de aan
de opleiding verbonden kosten en tijd.
b. De volgende tegemoetkomingen of
een combinatie daarvan kunnen wor-
den geboden:
- gehele of gedeeltelijke vergoe-
ding van cursusgelden, geheel of
gedeeltelijk bij voorschot;
- gehele of gedeeltelijke vergoeding
van cursusgelden na het behalen
van een diploma/deelnamebewijs;
44
- gehele of gedeeltelijke vergoeding
van cursusmaterialen, mede gere-
lateerd aan het eigendom van deze
materialen;
- gehele of gedeeltelijke vergoeding
van aan de cursus verbonden reis-
en verblijfkosten;
- gehele of gedeeltelijke tegemoet-
koming voor het tijdsbeslag van
studie en/of examens in de vorm
van uren studieverlof.
Aan de tegemoetkoming kunnen
voorwaarden worden verbonden.
De tegemoetkoming en de voor-
waarden worden per individuele
werknemer schriftelijk overeen-
gekomen. Per individuele werk-
nemer wordt vastgesteld wat de
werkgever bijdraagt aan het volgen
van de studie zowel wat betreft
kosten als tijd, alsmede welke con-
sequenties aan deze bijdrage zijn
verbonden. Bij de verlening van de
tegemoetkoming kan een (gedeel-
telijke) terugbetalingsverplichting
worden opgenomen voor de oplei-
dingskosten zoals vermeld in lid 7
van deze uitvoeringsregeling.
5. Ook kunnen voorwaarden worden
verbonden aan de opleidingsduur en
voortgang van de opleiding of een
bepaling omtrent de terugbetaling
van opleidingskosten bij tussentijds
ontslag zoals vermeld in lid 7 van deze
uitvoeringsregeling.
6. De werknemer vult een
Opleidingsaanvraagformulier in en een
Verklaring Terugbetaling opleidings-
kosten volgens de Procedure aanvraag
studiefaciliteiten. Bij de afweging voor de
mate van en het soort tegemoetkoming
zullen ondermeer de volgende criteria een
rol spelen:
- de mate waarin de opleiding het werk
of potentieel van de werknemer kan
bevorderen;
- de mate waarin de opleiding de alge-
mene ontwikkeling van de werkne-
mer kan bevorderen;
- de mate waarin de werkgever in zijn
algemeenheid gebaat kan zijn bij ken-
nis op het betreffende terrein (bijv.
talenstudies);
- de aan de opleiding verbonden kosten
in relatie tot het opleidingsbudget;
- het tijdsbeslag van de opleiding;
- het aantal af te leggen examens;
- het al dan niet mogen behouden van
studiematerialen.
7. Terugbetaling tegemoetkoming oplei-
dingskosten Indien dit bij de aanvang van
de studie uitdrukkelijk tussen werkge-
ver en werknemer is overeengekomen
of indien dit bij de indiensttreding in
de individuele arbeidsovereenkomst is
vastgelegd kan de werkgever, als het een
opleiding betreft die valt onder “overige
opleidingen”, de aan de werknemer ver-
leende tegemoetkoming in de opleidings-
kosten geheel of gedeeltelijk terugvorde-
ren indien:
a. de werknemer op eigen verzoek of
wegens aan hemzelf te wijten feiten
of omstandigheden ontslag wordt
verleend voordat de studie met goed
gevolg is beëindigd; maximaal het
45
bedrag dat de werknemer is uitbetaald
in het tijdvak van drie jaren vooraf-
gaande aan het ontslag;
b. de werknemer de studie niet met goed
gevolg heeft beëindigd op grond van
omstandigheden die naar het oordeel
van de werkgever aan de werknemer
te wijten zijn; maximaal het bedrag
zoals bij lid 7 sub a. genoemd;
c. de werknemer op eigen verzoek of
wegens aan hemzelf te wijten feiten of
omstandigheden ontslag wordt ver-
leend binnen een termijn van drie jaar
na het beëindigen van de studie. Bij
ontslag binnen 1 jaar na het beëindigen
van de studie kan maximaal 75%, bij
ontslag binnen 2 jaar maximaal 50%
en bij ontslag binnen 3 jaar maximaal
25% van de verleende tegemoetko-
ming worden teruggevorderd.
8. In afwijking van het voorgaande lid kan
de aan de werknemer verleende tege-
moetkoming in de opleidingskosten niet
worden teruggevorderd in geval van ont-
slag wegens het bereiken van de 65-jarige
leeftijd, ontslag in geval gebruik wordt
gemaakt van vervroegde uittreding,
ontslag op grond van toekenning van een
WAO- of WIA-uitkering.
9. Indien de werknemer tegen de door de
werkgever genomen beslissing bezwaar
heeft, kan een beroep worden gedaan op
artikel 46 van deze CAO.
UITVOERINGSREGELING J –
CAO A LA CARTE
(ex artikel 32)
1. De werkgever stelt de werknemer in de
gelegenheid om van een aantal toekom-
stig te verwerven verlofaanspraken,
de opgebouwde eindejaarsuitkering, de
opgebouwde vakantietoeslag, dan wel
brutoloon (bronnen) afstand te doen in
ruil voor een verstrekking of vergoeding.
De werknemer kan afstand doen in ruil
voor (doelen):
a. uitbetaling in geld (lid 4);
b. fiscale verrekening aanschaf fiets
(lid 5)
c. opbouw van het levenslooptegoed
(lid 7).
2. De in lid 1 genoemde verlofaanspraken
betreffen aanspraken die kunnen ontstaan
door:
a. aan de werknemer toe te kennen
ADV-uren, met een maximum van 96
uren per kalenderjaar;
b. aan de werknemer toe te kennen vrije
uren ter compensatie van verrichte
meeruren, overwerkuren en arbeidsu-
ren buiten bedrijfstijd.
c. Bovenwettelijk verlof13 (alleen ten
behoeve lid 5)
Lid a en b vallen onder de term “ver-
lof” waarvan in deze regeling wordt
uitgegaan.
3. Meeruren, overwerkuren en arbeidsu-
ren buiten bedrijfstijd worden in eerste
instantie in overeenkomstige vrije tijd als
13 Het bovenwettelijk verlof bedraagt 1,55 x gemid-
delde arbeidsduur.
46
verlofuren uitgekeerd. Wanneer vanwege
bedrijfsmatige redenen verlofuren niet
in tijd kunnen worden uitgekeerd kan
afstand worden gedaan van de verkregen
verlofaanspraken teneinde daar een ver-
strekking of vergoeding zoals vermeld in
deze regeling voor in de plaats te krijgen.
4. Uitbetaling in geld (artikel 32 lid 3 t/m
5). De werknemer kan kiezen voor
uitbetaling in geld van de ADV-uren in
twee termijnen. In de maanden februari
en augustus worden de uren inclusief
vakantiegeld en eindejaarsuitkering bruto
uitbetaald. Hiervoor dient een verzoek
te worden gedaan door middel van een
mutatieformulier. Het mutatieformulier
dient voor 1 januari van het desbetref-
fende jaar ingevuld en ondertekend bij
de afdeling P&O ingeleverd te worden
ingeleverd.
5. Fietsenplan.
De werknemer kan kiezen voor fiscale
verrekening tot een maximaal bedrag van
749,- euro van een voor het woon-werk-
verkeer aangeschafte fiets. De werknemer
dient hiertoe een factuur van de rijwiel-
handelaar tezamen met het formulier
“fietsovereenkomst” in bij de afdeling
P&O waarbij de fiets fiscaal voordelig
wordt verrekend met de salarisbetaling
van de werknemer. Tevens kunnen met
de fiets samenhangende zaken voor maxi-
maal 82,- euro per kalenderjaar, evenals
de fietsverzekering, worden verrekend.
6. Het bovenstaande is van toepassing onder
de volgende voorwaarden:
a. de fiets dient gebruikt te worden voor
woon-werkverkeer;
b. de werknemer levert een van de onder
lid 1 genoemde bronnen in;
c. in de drie voorafgaande jaren heeft de
werknemer geen fiets aangeschaft;
7. Opbouw levenslooptegoed.
De werknemer kan de bronnen inruilen
voor de opbouw van het levensloop-
tegoed. De voorwaarden en procedure
hiervoor zijn vastgelegd in het “CAOP
Levensloopreglement” (Bijlage 5).
8. Waarde van de verlofuren.
De waarde van een verlofuur is gebaseerd
op het maandloon per 1 januari van het
jaar waarop de verlofaanspraken betrek-
king hebben waarbij rekening wordt
gehouden met 8% vakantietoeslag en de
structurele eindejaarsuitkering. Met loon-
stijgingen in de loop van het jaar wordt
geen rekening gehouden.
9 Een verzoek tot uitbetaling in geld zoals
genoemd onder lid 1a. wordt ingewilligd
indien dit formatief mogelijk is, er struc-
turele werkzaamheden zijn en de begro-
ting dit toe laat. Een eventuele afwijzing
van het verzoek geschiedt schriftelijk en
gemotiveerd.
47
UITVOERINGSREGELING K – REGLEMENT
VASTE COMMISSIE GESCHILLEN CAOP
(ex artikel 46)
Artikel 1 Indiening verzoek, verweer en
ontvankelijkheid
1. Een geschil of klacht wordt voorgelegd
door toezending van een schriftelijk en
gemotiveerd verzoek aan (het secretariaat
van) de Commissie.14
2. De partij die het geschil of de klacht voor-
legt (hierna: verzoeker) deelt dit gelijk-
tijdig schriftelijk mee aan de wederpartij
(hierna: verweerder) en voegt daar een
afschrift van het verzoek bij.
3. a. Het secretariaat van de Commissie
bevestigt zo spoedig mogelijk maar
uiterlijk binnen een week, de ont-
vangst van het verzoek.
b. Het secretariaat van de Commissie
beoordeelt voorts of het verzoek
voldoende duidelijk en gemotiveerd is
en of relevante stukken zijn bijge-
voegd. Het secretariaat kan verzoeker,
zo nodig in overleg met de voorzitter,
opdragen nadere stukken in te dienen,
binnen een te stellen termijn en even-
tueel op een voorgeschreven wijze.
c. Het secretariaat van de Commissie
beoordeelt zo spoedig mogelijk, zo
nodig in overleg met de voorzitter,
of het verzoek gelet op (ondermeer)
het bepaalde in artikel 46 lid 7 van de
CAO in behandeling wordt genomen.
14 De werkgever stelt de werknemer op de hoogte van
de namen van commissieleden van de
geschillencommissie en de adressering van het
secretariaat
Het oordeel hierover deelt het secreta-
riaat uiterlijk twee weken na ont-
vangst schriftelijk weer aan partijen.
4. Indien het verzoek ontvankelijk en
voldoende volledig is wordt de procedure
voortgezet.
5. Verweerder zendt uiterlijk twee we-
ken na ontvangst van het desbetref-
fende verzoek van het secretariaat van
de Commissie een gemotiveerd verweer
aan de Commissie toe. Verweerder zendt
hiervan gelijktijdig een afschrift aan
verzoeker.
6. Tijdens de behandeling van het verzoek
kan het secretariaat van de Commissie,
zo nodig in overleg met de voorzitter,
partijen opdragen binnen een redelijke
termijn en eventueel op een aangegeven
manier nadere informatie of (bewijs)stuk-
ken te overleggen.
Artikel 2 Wraking en verschoning
1. Partijen kunnen uiterlijk tot de aan-
vang van de mondelinge of schriftelijke
behandeling een schriftelijk en gemoti-
veerd verzoek indienen tot wraking van
een commissielid op grond van feiten of
omstandigheden die het vormen van een
onpartijdig oordeel door dit commissielid
zouden kunnen belemmeren.
2. Indien tegen een of meer commissieleden
een verzoek tot wraking is ingediend
wordt de behandeling van het geschil of
de klacht aangehouden totdat door een
anders samengestelde commissie, ten
aanzien waarvan geen zodanig verzoek
geldt, over het verzoek tot wraking is
beslist.
48
3. Op grond van de in het eerste lid bedoelde
feiten en omstandigheden kan ieder (plv.)
commissielid zich verschonen. In dat
geval wordt een ander (plv.) commissielid
aangewezen.
Artikel 3 Behandelingswijze geschil of klacht,
voorstel ter oplossing, karakter oordeel
1. De Commissie kan het geschil of de klacht
mondeling of schriftelijk behandelen.
2. De Commissie kan, indien zij daartoe
mogelijkheden ziet, partijen voorafgaand
aan of tijdens de behandeling een voorstel
ter oplossing van het geschil of de klacht
voorleggen. Indien partijen met het voor-
stel instemmen eindigt de behandeling.
3. Indien de Commissie van plan is tot
schriftelijk behandeling over te gaan wor-
den partijen hiervan tijdig op de hoogte
gesteld en krijgen zij de gelegenheid om
alsnog om een mondelinge behandeling
te verzoeken. In geval van schriftelijke
behandeling worden partijen in de gele-
genheid gesteld om binnen een redelijke
termijn in tweede instantie op de over en
weer aan de Commissie overgelegde stuk-
ken te reageren.
4. Partijen kunnen zich tijdens de monde-
linge of schriftelijke behandeling laten
bijstaan door een (juridische of andere)
deskundige. De kosten hiervan komen
voor rekening van de partij die van de
bijstand gebruik maakt.
5. Vóór aanvang van de mondelinge
of schriftelijke behandeling stelt de
Commissie vast of partijen bereid zijn het
oordeel van de Commissie over het voor-
gelegde geschil of de klacht als bindend te
beschouwen. Indien (een van de) partijen
daartoe niet bereid (is) zijn heeft het oor-
deel van de Commissie het karakter van
een zwaarwegend advies.
Artikel 4 Mondelinge behandeling
(hoorzitting)
1. De mondelinge behandeling (hierna:
hoorzitting) vindt in de regel binnen acht
weken na ontvangst van het verzoek
plaats.
2. Voor de hoorzitting worden partijen
minimaal twee weken tevoren schriftelijk
uitgenodigd door het secretariaat van de
Commissie.
3. Tijdens de hoorzitting worden partijen in
elkaars bijzijn gehoord.
4. Indien partijen getuigen en/of deskun-
digen willen (doen) horen moeten zij dit
minimaal een week vóór de datum van
de hoorzitting schriftelijk meedelen aan
het secretariaat van de Commissie, onder
opgave van naam, adres en beroep van de
getuigen en/of deskundigen. De partij die
getuigen en/of deskundigen wil (doen)
horen zendt gelijktijdig een afschrift
van deze schriftelijke mededeling aan de
wederpartij. De kosten van getuigen en
deskundigen komen voor rekening van de
partij die daarvan gebruik maakt.
5. De hoorzitting is in beginsel openbaar,
tenzij de Commissie gemotiveerd anders
hierover beslist.
49
Artikel 5 Besluitvorming
1. De besluitvorming door de Commissie
geschiedt in een niet-openbare voltal-
lige vergadering. De tijdens deze ver-
gadering uitgewisselde meningen zijn
vertrouwelijk.
2. De Commissie beslist bij gewone meer-
derheid van stemmen, waarbij geen van
de leden zich onthoudt.
Artikel 6 Oordeel
De Commissie deelt haar oordeel over het ge-
schil of de klacht zo spoedig mogelijk maar in
de regel uiterlijk acht weken na ontvangst van
het verzoek gelijktijdig schriftelijk mee aan
partijen. Het oordeel wordt door de voorzit-
ter en de secretaris ondertekend.
Artikel 7 Onvoorziene gevallen
Indien zich bij de behandeling van een geschil
of klacht een situatie voordoet waarin dit
reglement niet voorziet, neemt de Commissie
hierover naar redelijkheid en billijkheid een
beslissing, waarbij het oordeel van de (plv.)
voorzitter zo nodig doorslaggevend is.
50
Ondergetekenden, partijen bij de CAO CAOP, te weten:
1.) Stichting CAOP, gevestigd te Den Haag
als werkgever enerzijds
en
2.) ABVAKABO FNV, gevestigd te Zoetermeer;
3.) CNV Publieke Zaak, gevestigd te Den Haag;
4.) CMHF, gevestigd te Den Haag
als werknemersorganisaties anderzijds
verklaren hierbij:
Dat partijen, met als basis de op 30 september 2011 geldende CAO CAOP (hierna CAO) over-
eenstemming hebben bereikt over de inhoud van een voor de periode van 1 oktober 2011 tot en
met 30 april 2013 geldende CAO. Partijen beogen hiermee materieel de per 30 september 2011
geldende CAO te verlengen voor een periode van 19 maanden, zulks onder het doorvoeren van
de hierna vermelde wijzigingen. Deze wijzigingen treden per 1 oktober 2011 in werking, tenzij
anders vermeld.
WIJZIGINGEN TEN OPZICHTE VAN DE OP 30-9-2011 GELDENDE CAO CAOP
1.Looptijd (artikel 47)
Deze CAO wordt aangegaan voor de duur van 19 maanden en loopt van 1 oktober 2011 tot en
met 30 april 2013.
2.Algemene salarisverhoging (Bijlage 4)
Met ingang van 1 januari 2012 wordt het bruto salaris structureel verhoogd met 0,5%. Met
ingang van 1 januari 2013 wordt het bruto salaris structureel verhoogd met 0,5%.
3.Pensioenfranchise (artikel 41 en Bijlage 6)
Teneinde voor werknemers een gunstiger pensioenopbouw te realiseren, wordt de franchise
niet geïndexeerd met de CAO-loonstijging maar per 1-1-2012 verlaagd met € 250 naar € 12.187.
Per 1-1-2013 wordt de pensioenfranchise eveneens verlaagd met € 250,- naar € 11.937. De in-
tentie is te komen tot een franchise die in hoogte vergelijkbaar is met die van het ABP.
Bijlage 1AKKOORD CAO CAOP VAN 1 OKTOBER 2011 T/M 30 APRIL 2013
BIJLAGEN
51
4.Eindejaarsuitkering (artikel 14)
CAO-partijen hebben de intentie uitgesproken dat in de toekomst een volledige 13e maand
zal zijn gerealiseerd. Het percentage staat sinds 1-10-2009 op 6,5%. Per 1-1-2012 wordt de
eindejaarsuitkering verhoogd met 0,75% naar 7,25%. Per 1-1-2013 wordt de eindejaarsuitkering
nogmaals verhoogd met 0,75% naar 8,0%.
5. Inzet budget seniorenregeling
De kostenbesparing als gevolg van het afschaffen van de seniorenregeling in 2011 leidt ertoe
dat vanaf 2012 een budget voor alle werknemers beschikbaar komt. Dit budget zal in 2013 en
2014 verder groeien.
De percentuele (cumulatieve) opbouw van dit budget per werknemer is als volgt:
In 2012: 0,5% van het salaris.
In 2013: met +0,4% naar 0,9% van het salaris
In 2014: met +0,4% naar 1,3% van het salaris.
Het budget per medewerkers is gebaseerd op het per jaar weergegeven percentage van het sala-
ris van de medewerker. Het budget van 2012 en 2013 is ingezet ten behoeve van een verhoging
van de loonruimte. Over het budget van 2014 worden te zijner tijd afspraken gemaakt.
6. Beëindiging arbeidsovereenkomst (artikel 10 lid f.)
Nieuwe wet-/regelgeving: de AOW gaat voortaan in op de dag waarop de pensioengerech-
tigde leeftijd is bereikt en niet meer per de 1e van de maand.
Partijen zijn overeengekomen de tekst aan te passen naar:
1. De arbeidsovereenkomst eindigt:
f. op de dag waarop de werknemer de leeftijd van 65 jaar bereikt.
7. Verlofregeling (artikel 30)
Nieuwe wet-/regelgeving: in verband met de wetswijzigingen ten aanzien van verlof zijn
partijen overeengekomen de cao tekst aan te passen gelijk aan de wetswijziging. Niet opgeno-
men wettelijke vakantie komt na zes maanden na het opbouwjaar te vervallen. Afgesproken is
medewerkers aanvullend te informeren over deze wetwijziging. Wat heeft de wijziging voor
gevolgen voor het verlofsaldo van de medewerker.
BIJLAGEN
52
Partijen zijn overeengekomen artikel 30 als volgt aan te passen (vetgedrukt)
Artikel 30 Aanspraken vakantieverlof
1. Per kalenderjaar heeft de werknemer met een volledig dienstverband (38 uur) recht op 211
vakantie-uren (152 uur wettelijk en 59 uur bovenwettelijk)15, met behoud van salaris.
Per kalenderjaar heeft de werknemer met een deeltijddienstverband recht op een evenre-
dig deel van het aantal vakantie-uren, met behoud van salaris. Bij de berekening van het
aantal vakantie-uren wordt de omvang van het verlof naar evenredigheid verminderd en
naar boven afgerond op hele uren.
2. Indien een werknemer in de loop van een kalenderjaar in dienst treedt, heeft hij voor dat
jaar recht op een evenredig deel van het in het eerste lid genoemde aantal vakantie-uren.
3. Indien een werknemer in de loop van een kalenderjaar uit dienst treedt, heeft hij voor
dat jaar recht op een evenredig deel van het voor hem geldende aantal vakantie-uren. De
desbetreffende werknemer kan verlangen dat het tegoed aan vakantie-uren in geld wordt
uitbetaald. Teveel genoten vakantie wordt bij uitdiensttreding met het salaris verrekend.
4. In geval van arbeidsongeschiktheid die tijdens de vakantie is ontstaan, behoudt de werk-
nemer aanspraak op de dientengevolge gemiste vakantie-uren, mits hij zijn werkgever
terstond van zijn arbeidsongeschiktheid in kennis heeft gesteld en zich aan de voorschrif-
ten ter zake heeft gehouden. Daartoe behoort de raadpleging van een arts en de overlegging
van een medische verklaring omtrent de aard en duur van de ziekte. Mocht in uitzonde-
ringsgevallen een dergelijke medische verklaring niet kunnen worden verkregen, dan kan
aard en duur van de ziekte bijvoorbeeld aangetoond worden uit nota’s wegens geneeskun-
dige behandeling. Over de wijze van opnemen van vervangende vakantie-uren beslist de
werkgever na overleg met de werknemer.
5. a. Indien de periode waarin geen arbeid wordt verricht wegens ziekte meer dan zes
maanden bedraagt, vindt conform art. 7:635 lid 4 BW gedurende de laatste zes maan-
den opbouw van vakantie plaats. Deze bepaling is niet van toepassing indien de verhin-
dering tot het verrichten van arbeid is gelegen in het opnemen van vakantie-, zwanger-
schaps- of bevallingsverlof of adoptieverlof. Over de periode waarin de werknemer de
arbeid slechts voor een deel van de overeengekomen arbeidsduur niet verricht wegens
ziekte, bestaat recht op vakantie-uren naar evenredigheid.
Met ingang van 2012 geldt dat over de periode waarin geen arbeid wordt ver-
richt wegens ziekte volledige opbouw van het wettelijk verlof plaats vindt.
15 Voor werknemers met een dienstbetrekking gebaseerd op een 36-urige werkweek, conform CAO CAOP 2009-
2010 bedraagt het aantal uur 200 (144 uur wettelijk, 56 uur bovenwettelijk), een en ander conform
bijlage 7
7
7
53
b. De werknemer die tijdelijk vrijgesteld wil worden van zijn re-integratiever-
plichtingen dient hiervoor vakantiedagen op te nemen. Voor de arbeidsonge-
schikte werknemer die slechts gedeeltelijk arbeid kan verrichten geldt dat bij
opname van vakantiedagen de gehele arbeidsduur in mindering wordt ge-
bracht op de wettelijke vakantieaanspraken.
c. Indien de werknemer gebruik maakt van ouderschapsverlof vindt opbouw van vakan-
tie plaats voor het gedeelte waarover doorbetaling van salaris als bedoeld in artikel 37
lid 5 geschiedt.
6. Indien aan de werknemer in enig kalenderjaar de vakantie niet of niet geheel is verleend,
wordt hem de niet genoten vakantie zoveel mogelijk in een volgend kalenderjaar verleend
dan wel wordt hem door de werkgever het aanbod gedaan uren af te kopen. Afkoop is
slechts mogelijk indien het vakantie-uren betreft boven het in de wet (art. 7:634 BW)
gestelde minimum aantal vakantiedagen.
7. Niet opgenomen vakantie, waaronder eventueel van vorige jaren overgeboekte vakantie,
wordt naar het volgende kalenderjaar overgeboekt. In beginsel dient niet meer dan 100
uren bij een volledig dienstverband te worden overgeboekt. Het meerdere boven de 100
uur wordt in overleg tussen werkgever en werknemer in een afbouwregeling vastgelegd.
Vervangen door:
7. Niet opgenomen wettelijke vakantie dient binnen zes maanden na het opbouw-
jaar te worden genoten. Niet opgenomen wettelijke vakantie komt na deze zes
maanden te vervallen. Deze maximale termijn geldt niet voor werknemers die om
medische of bijzondere omstandigheden redelijkerwijs niet in staat zijn geweest
vakantie op te nemen.
Niet opgenomen bovenwettelijke vakantie wordt naar het volgende kalenderjaar
overgeboekt. In beginsel dient niet meer dan 100 uur vakantieverlof bij een vol-
ledig dienstverband te worden overgeboekt.
8. De leidinggevende stelt conform de wensen van de werknemer de dagen vast waarop de
werknemer vakantie opneemt, tenzij gewichtige redenen16 zich hiertegen verzetten.
16 Bij “gewichtige redenen” moet met name worden gedacht aan werknemers met een faciliterende/ondersteunen-
de functie ten behoeve van vergaderingen in het CAOP-gebouw. Aangezien deze vergaderingen in de maanden
juli en augustus minder frequent plaatsvinden, worden zij geacht in deze maanden in ieder geval drie weken
vakantieverlof op te nemen
8
8
54
9. Niet als werkdagen worden aangemerkt de volgende dagen:
- nieuwjaarsdag;
- tweede paasdag;
- Hemelvaartsdag;
- tweede pinksterdag;
- eerste en tweede kerstdag;
- Koninginnedag (de dag waarop de verjaardag van H.M. de Koningin officieel wordt
gevierd);
- Bevrijdingsdag (5 mei)
10. In afwijking van het bovenstaande kan, tenzij de belangen van de werkgever zich daarte-
gen verzetten, in die bijzondere gevallen waarin dit expliciet van tevoren wordt afgespro-
ken, bovenwettelijk verlof worden opgespaard.
8. Levensloop (artikel 33, bijlage 5 CAOP levensloopreglement)
Nieuwe wet-/regelgeving: de levensloopregeling wordt vanaf 2012 alleen opengehouden voor
deelnemers die op 31 december 2011 minimaal € 3.000 (inclusief rendement) op hun levens-
loopregeling hebben staan.
Partijen hebben afgesproken artikel 33 als volgt te wijzigen;
Artikel 33
De werknemer kan deelnemen aan de levensloopregeling. Na 1 januari 2012 kan de werknemer
alleen nog deelnemen aan de levensloopregeling indien er op 31 december 2011 een tegoed van
minimaal € 3.000 (inclusief rendement) op de levenslooprekening is opgebouwd. Het regle-
ment is als Bijlage 5 aan deze CAO toegevoegd.
Voor de deelnemers die minder dan € 3.000, - op hun levenslooprekening hebben staan geldt
dat zij in 2012 hun opgebouwd vermogen mogen opnemen of het geld in 2013 onbelast kunnen
laten doorstorten naar de vitaliteitspaarrekening.
Bijlage 5
Artikel 8. Het levenslooptegoed
1. Over het levenslooptegoed wordt uitsluitend beschikt ten behoeve van de uitbetaling van
levenslooploon.
2. Het levenslooptegoed mag op geen enkele wijze worden afgekocht, vervreemd, prijsgege-
ven dan wel formeel of feitelijk als voorwerp van zekerheid, anders dan ten behoeve van de
in artikel 61k van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 bedoelde verpanding worden
aangeboden.
55
Toevoegen lid 3
3. Het levenslooptegoed kan per 1 januari 2013 onbelast worden doorgestort naar de
vitaliteitregeling.
9. Pensioenreglement
Op dit moment zijn de pensioenen van het CAOP naar volle tevredenheid ondergebracht bij
Loyalis verzekeringen. De lopende pensioenovereenkomst heeft goede condities en loopt
door tot en met 1 januari 2014. Landelijk zijn er veel ontwikkelingen gaande ten aanzien van
de pensioenvoorziening in Nederland. Partijen hebben afgesproken dat in afwachting van
het definitieve pensioenakkoord en de reactie hierop door enkele grote pensioenverzekeraars
in 2012 er een advies wordt uitgebracht door een pensioendeskundige ten aanzien van de
pensioenvoorziening van het CAOP. Op basis van dit advies worden partijen – ruim voor de
contractperiode van de huidige verzekeringsovereenkomst – in staat gesteld de pensioenvoor-
ziening van het CAOP duurzaam onder te brengen.
ALDUS OVEREENGEKOMEN OP 21 NOVEMBER 2011:
Stichting CAOP
voor deze: N. Ph. Geelkerken, directeur
ABVAKABO FNV
voor deze: M. Ouwehand, bestuurder
CNV Publieke Zaak
voor deze: W.M.H. Pijnacker-Balk, bestuurder
CMHF
voor deze: G.G. ten Hove, bestuurder
56
Ondergetekenden:
1. Stichting CAOP, ten deze rechtsgeldig vertegenwoordigd door………………….,
Directeur van de Stichting CAOP, hierna te noemen werkgever, en
2. De heer/Mevrouw Achternaam, woonachtig te Woonplaats, geboren geboortedatum,
hierna te noemen werknemer,
Komen als volgt overeen:
Artikel 1. datum indiensttreding en functiebenaming
De werknemer treedt – onder voorbehoud van een verklaring van goed gedrag – met ingang
van startdatum bij werkgever in dienst.
Functie: naam functie
Artikel 2. duur arbeidsovereenkomst
De arbeidsovereenkomst wordt aangegaan voor bepaalde tijd en eindigt derhalve van rechts-
wege op einddatum datum. De arbeidsovereenkomst heeft een proeftijd van 1 maand.
Elke partij kan deze overeenkomst te allen tijde tussentijds beëindigen door haar, met inacht-
neming van een opzegtermijn van een kalendermaand, schriftelijk op te zeggen.
Artikel 3. toepassing CAO
Op deze arbeidsovereenkomst is van toepassing de CAO-CAOP zoals deze thans geldt, res-
pectievelijk gedurende deze arbeidsovereenkomst zal worden gewijzigd.
Artikel 4. standplaats
Als standplaats wordt aangemerkt ‘s-Gravenhage.
Artikel 5. salaris
De werknemer ontvangt een bruto maandsalaris van € bedrag,.. gebaseerd op een fulltime
dienstverband onverminderd wettelijke of periodieke verhogingen. Het hierboven vermelde
bruto maandsalaris is gebaseerd op schaal ... De jaarlijkse beloningsbeslissing: maand 1.
Artikel 6. werktijd/arbeidstijdverkorting (adv)/vakantieverlof
Het salaris is vastgesteld op basis van een (gemiddelde) werktijd van aantal uren per week. De
werknemer heeft geen recht op ADV-uren.
De werknemer heeft recht op aantal vakantieverlofuren per kalenderjaar.
Deze vakantierechten worden opgebouwd naar evenredigheid van de duur van het dienstver-
band gedurende het kalenderjaar.
Bijlage 2MODEL ARBEIDSOVEREENKOMST (EX ARTIKEL 8)
57
Artikel 7. werkzaamheden buiten kantooruren
De werknemer verplicht zich in voorkomende gevallen alle door of namens werkgever in rede-
lijkheid op te dragen werkzaamheden te verrichten buiten de gebruikelijke kantooruren.
Artikel 8. relatiebeding
De werknemer verplicht zich binnen een periode van 2 jaar na afloop van deze arbeidsovereen-
komst de werkgever om schriftelijke toestemming te vragen voor het verrichten van opdrach-
ten in het kader van de huidige werkzaamheden bij de opdrachtgevers van de werkgever.
In geval de werknemer in strijd handelt met het onder artikel 8 genoemd verbod, verbeurt de
werknemer ten behoeve van de werkgever een direct – zonder verdere sommatie of ingebreke-
stelling – opeisbare boete van € 10.000,00 per overtreding alsmede € 1.000,00 per dag dat hij
in overtreding is, onverminderd het recht van de werkgever om volledige schadevergoeding
van de werknemer te vorderen.
Artikel 9. geheimhouding
De werknemer zal tegenover derden alsmede collega’s tijdens en na de dienstbetrekking bij-
zonderheden of informatie betreffende werkgever of betreffende zakelijke relaties van werkge-
ver, geheimhouden, tenzij werkgever toestemt in het doen van dergelijke uitlatingen.
Artikel 10. eigendomsrecht
Werkgever heeft het exclusieve eigendomsrecht op producten en/of diensten welke tijdens
werktijd en/of met middelen van werkgever en/of kennis van collegae tot stand zijn gebracht
of komen. Het is werknemer niet toegestaan, zonder uitdrukkelijke toestemming van werk-
gever, deze producten en/of diensten buiten werktijd of na beëindiging van dienstverband te
gebruiken.
Aldus overeengekomen en in tweevoud getekend te ‘s-Gravenhage op Datum.
Handtekening werkgever
Handtekening werknemer
De werknemer heeft ontvangen en kennisgenomen van:
- de CAO-CAOP
- de functiebeschrijving
58
Bijlage 3MODEL WIJZIGINGSOVEREENKOMST (EX ARTIKEL 8)
Geachte heer/mevrouw Achternaam,
Ten gevolge van de wijziging in uw werktijd, wijzigen de volgende artikelen van uw arbeids-
overeenkomst. Deze wijzigingen gaan in per datum.
Artikel 1; Functiebenaming
Functie;
Artikel 5; Salaris
De werknemer ontvangt een bruto maandsalaris van € parttime salaris,00 (gemiddelde werk-
tijd/38 x € fulltime maandsalaris) onverminderd wettelijke of periodieke verhogingen. Het
hierboven vermelde bruto maandsalaris is gebaseerd op schaal schaal. De jaarlijkse belonings-
beslissing: maand 1.
Artikel 6; Werktijd/arbeidsduurverkorting (adv)/vakantieverlof
De feitelijke werktijd bedraagt aantal uren per week. Het salaris is vastgesteld op basis van
een (gemiddelde) werktijd van aantal uren per week. Ter compensatie van dit verschil heeft
de werknemer jaarlijks, naast het vakantieverlof, aanspraak op zogenaamde ADV-uren./ De
werknemer heeft geen aanspraak op ADV-uren. De werknemer heeft recht op aantal (uur op
ft-basis) vakantieverlofuren per kalenderjaar en 192 ADV-uren.
Deze vakantierechten worden opgebouwd naar evenredigheid van de duur en omvang van het
dienstverband gedurende het hele kalenderjaar. Voor u betekent dit dat u voor jaartal, rekening
houdend met de wijziging per datum, recht hebt op totaal aantal vakantieverlofuren en aantal
ADV-uren. Uw huidige vakantieverlofsaldo zal daarom worden verminderd/vermeerderd
met aantal uur, en het saldo van uw ADV met aantal uur.
Overige bepalingen zoals vermeld in uw huidige arbeidsovereenkomst blijven onverminderd
van kracht.
Voorletters Achternaam …. Voorletters Achternaam
Directeur CAOP Werknemer CAOP
59
Met ingang van 1 januari 2012 wordt het bruto salaris structureel verhoogd met 0,5%. Met
ingang van 1 januari 2013 wordt het bruto salaris structureel verhoogd met 0,5%. De bruto
maandsalarisschalen komen er met ingang van 1 januari 2012 en 1 januari 2013 als volgt uit te
zien:
BRUTO MAANDSALARISSCHALEN PER 1-1-2012
Bijlage 4SALARISSCHALEN CAOP
38 uur gemiddeld 36 uur gemiddeld
salarisschaal begin euro’s eind euro’s begin euro’s eind euro’s
1 € 1.534 € 1.916 € 1.452 € 1.815
2 € 1.583 € 2.111 € 1.499 € 2.000
3 € 1.623 € 2.319 € 1.538 € 2.197
4 € 1.720 € 2.457 € 1.629 € 2.328
5 € 1.827 € 2.609 € 1.731 € 2.471
6 € 1.931 € 2.759 € 1.829 € 2.614
7 € 2.081 € 2.976 € 1.972 € 2.819
8 € 2.272 € 3.246 € 2.153 € 3.075
9 € 2.575 € 3.679 € 2.439 € 3.485
10 € 2.816 € 4.022 € 2.667 € 3.811
11 € 3.312 € 4.733 € 3.139 € 4.483
12 € 3.772 € 5.387 € 3.573 € 5.103
13 € 4.086 € 5.839 € 3.871 € 5.533
14 € 4.467 € 6.381 € 4.232 € 6.045
15 € 5.141 € 7.041 € 4.870 € 6.671
16 € 5.581 € 7.645 € 5.287 € 7.242
17 € 6.126 € 8.392 € 5.804 € 7.950
60
38 uur gemiddeld 36 uur gemiddeld
salarisschaal begin euro’s eind euro’s begin euro’s eind euro’s
1 € 1.542 € 1.926 € 1.459 € 1.824
2 € 1.591 € 2.122 € 1.506 € 2.010
3 € 1.631 € 2.331 € 1.546 € 2.208
4 € 1.729 € 2.469 € 1.637 € 2.340
5 € 1.836 € 2.622 € 1.740 € 2.483
6 € 1.941 € 2.773 € 1.838 € 2.627
7 € 2.091 € 2.991 € 1.982 € 2.833
8 € 2.283 € 3.262 € 2.164 € 3.090
9 € 2.588 € 3.697 € 2.451 € 3.502
10 € 2.830 € 4.042 € 2.680 € 3.830
11 € 3.329 € 4.757 € 3.155 € 4.505
12 € 3.791 € 5.414 € 3.591 € 5.129
13 € 4.106 € 5.868 € 3.890 € 5.561
14 € 4.489 € 6.413 € 4.253 € 6.075
15 € 5.167 € 7.076 € 4.894 € 6.704
16 € 5.609 € 7.683 € 5.313 € 7.278
17 € 6.157 € 8.434 € 5.833 € 7.990
BRUTO MAANDSALARISSCHALEN PER 1-1-2013
61
Artikel 1. Definities
1. CAO: de collectieve arbeidsovereenkomst van het CAOP.
2. Werkgever: Centrum Arbeidsverhoudingen Overheidspersoneel (CAOP).
3. Werknemer: personen die op basis van een arbeidsovereenkomst in dienst
zijn van het CAOP.
4. Arbeidsovereenkomst: de arbeidsovereenkomst tussen werkgever en werknemer.
5. Levensloopregeling: een door het CAOP gefaciliteerde regeling die ten doel heeft
het treffen van een voorziening in geld uitsluitend ten
behoeve van het opnemen van een periode van onbetaald
verlof.
6. Bron: het loon als bedoeld in de Wet op de loonbelasting 1964 dan
wel tijdbronnen die conform de CAO als inlegbron ingezet
kunnen worden.
7. Doel: geheel of gedeeltelijke loondoorbetaling gedurende een door
de werknemer gekozen en door het CAOP verleende periode
van onbetaald verlof.
8. Kalenderjaar: het tijdvak van 1 januari van enig jaar tot en met 31 december
van enig jaar.
9. Levensloopinstelling: een door de werknemer gekozen kredietinstelling of
verzekeraar als bedoeld in artikel 19g, vierde lid van de Wet op
de Loonbelasting 1964.
10. Levenslooprekening: een geblokkeerde rekening op naam van de werknemer bij een
levensloopinstelling waarmee een levenslooptegoed wordt
opgebouwd.
11. Levensloopverzekering: een verzekering op naam van de werknemer bij een levens-
loopinstelling waarmee een levenslooptegoed wordt
opgebouwd.
12. Inlegperiode: de periode waarin in het kader van deze levensloopregeling
de voorziening in geld wordt opgebouwd.
13. Opnameperiode: de periode waarin onbetaald verlof wordt genoten en
levenslooploon wordt verkregen.
14. Levenslooptegoed: de ingevolge een levensloopregeling opgebouwde
voorziening in geld, vermeerderd met de daarop gekweekte
inkomsten en de daarmee behaalde rendementen, waarover
mag worden beschikt ten behoeve van levenslooploon tijdens
onbetaald verlof.
Bijlage 5CAOP LEVENSLOOPREGLEMENT
62
15. Levenslooploon: het loon afkomstig uit het levenslooptegoed dat via de
werkgever aan de werknemer op diens verzoek tijdens
onbetaald verlof wordt uitgekeerd.
16. Jaarinkomen: belastbaar loon als bedoeld in artikel 9 van de Wet op de
loonbelasting 1964.
17. Uurloon: onder uurloon wordt verstaan het 164,67ste17deel van het
salaris dat gebaseerd is op een volledige dagtaak.
18. Peildatum: de eerste dag van de maand waarin de werknemer een
aanvraag als bedoeld in artikel 3 heeft ingediend.
Artikel 2. Werkingssfeer
Werknemers van het CAOP kunnen m.i.v. 1 januari 2006 deelnemen aan de
levensloopregeling.
Artikel 3. Aanvraag opbouw levenslooptegoed
1. De werknemer kan eenmaal per jaar een aanvraag indienen om uit één of meer bronnen als
genoemd in artikel 4 het levenslooploon op te bouwen.
2. De per kalenderjaar te sparen voorziening in geld bedraagt ten hoogste 12% van het jaarin-
komen van dat jaar.
3. Het in het tweede lid bedoelde maximumpercentage geldt niet voor de werknemer die is
geboren tussen 1 januari 1950 en 1 januari 1955. Deze werknemer mag meer sparen dan 12%
van het bruto loon, voor zover het totale Levensloopspaartegoed niet meer bedraagt dan
210% van het bruto loon op jaarbasis, gerelateerd aan het in het voorafgaande kalenderjaar
genoten bruto loon.
Artikel 4. Bronnen
Ten behoeve van de opbouw van het levenslooptegoed kan de werknemer de volgende bron-
nen inzetten:
1) Geldbronnen:
a. brutoloon werknemer (salaris en/of variabele beloning): het deel van het vaste salaris
boven het wettelijk minimum loon;
b. vakantietoeslag;
c. uitkering in geld voor overwerk;
d. eindejaarsuitkering;
e. variabele beloning.
17 Voor werknemers met een dienstbetrekking gebaseerd op een 36-urige werkweek, conform CAO CAOP 2009-
2010 geldt een factor van 156, een en ander conform bijlage 7
63
2) Tijdbronnen:
a. vakantiedagen: alle bovenwettelijke vakantiedagen (bovenwettelijke vakantiedagen
zijn die vakantiedagen die je extra krijgt bóvenop het wettelijk minimum aantal dagen
van 20 dagen bij fulltime dienstverband);
b. ADV-dagen: alle niet-collectief aangewezen ADV-dagen, met een maximum van
96 uur;
c. vergoeding in tijd voor overwerk: maximaal de in de keuzeperiode ontvangen
vergoeding in tijd.
3) De bronnen genoemd in het tweede lid worden omgezet in een geldbedrag, berekend op
basis van het uurloon dat de werknemer geniet op de peildatum.
Artikel 5. Procedurele afspraken omtrent levensloopinleg
1. De in artikel 3 genoemde aanvraag moet ieder jaar opnieuw worden ingediend en dient de
volgende gegevens te bevatten:
a. de levensloopinstelling;
b. het nummer van de levenslooprekening of het (polis)nummer van de
levensloopverzekering;
c. tot welke bedragen uit de in artikel 4 genoemde bronnen wordt ingelegd;
d. of vorengenoemd bedrag eenmalig dan wel maandelijks wordt ingelegd;
e. de begin en einddatum van de inlegperiode indien gekozen is voor maandelijkse inleg;
f. een verklaring van de werknemer waaruit blijkt dat hij of zij:
- bekend is met de inhoud van deze Levensloopregeling CAOP;
- in een of meer inmiddels beëindigde dienstbetrekkingen een levenslooptegoed
heeft opgebouwd en wat de omvang daarvan is op 1 januari van het kalenderjaar
van de ondertekening van deze verklaring;
- een verlofspaarrekening als bedoeld in artikel 11 van de Wet op de loonbelasting
1964 heeft en wat het laatst bekende saldo van die rekening is;
- geen voorziening ingevolge deze regeling opbouwt in het kalenderjaar waarin hij
bij een inhoudingsplichtige loon spaart ingevolge een spaarloonregeling als bedoeld
in artikel 32 van de Wet op de loonbelasting 1964;
- ermee instemt dat zijn of haar hele of gedeeltelijke levenslooptegoed aan de werk-
gever wordt uitgekeerd in situaties als bedoeld in artikel 9 van deze regeling;
- dat hij ermee instemt dat de levensloopinstelling aan de werkgever informatie over
de omvang van het levenslooptegoed verstrekt.
2. Indien het een eerste aanvraag betreft dan gaat deze vergezeld van een verklaring van de
levensloopinstelling waaruit blijkt dat deze instelling:
a. ten aanzien van de levenslooprekening of de levensloopverzekering conform het ge-
stelde in deze regeling en de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 zal handelen;
64
b. de werkgever direct na afloop van elk kalenderjaar een opgave zal verstrekken van het
levenslooptegoed op 1 januari van het daaropvolgende kalenderjaar.
3. Indien in een of meer inmiddels beëindigde dienstbetrekkingen een levenslooptegoed is
opgebouwd: een verklaring van de levensloopinstelling waar dat tegoed is opgebouwd,
waarin wordt aangegeven hoeveel kalenderjaren de werknemer heeft gespaard, het saldo
aan nog op te nemen levensloopheffingskorting en het saldo aan opgebouwde levensloop-
tegoed op 1 januari van het lopende kalenderjaar.
4. De aanvraag wordt minimaal twee kalendermaanden voorafgaand aan de maand waarin
het met levenslooploon te financieren onbetaald verlof als bedoeld in artikel 7 moet ingaan
ingediend.
Artikel 6. Specifieke bepalingen omtrent levensloopinleg
1. De werkgever kent op basis van de hem bekende gegevens binnen 30 kalenderdagen na
datum van indiening de in artikel 3 bedoelde aanvraag toe, tenzij het levenslooptegoed,
vermeerderd met het levenslooptegoed uit een of meer inmiddels beëindigde dienstbe-
trekkingen op 1 januari gelijk is aan of meer bedraagt dan 2,1 maal het jaarinkomen over het
voorafgaande kalenderjaar.
2. Voor de toepassing van het eerste lid mag een salarisvermindering buiten beschouwing
blijven, voor zover deze het gevolg is van het aanvaarden van een deeltijdfunctie of een
lager gekwalificeerde functie in de periode die tien jaar voorafgaand aan de pensioendatum
aanvangt. Verder dient de omvang van het dienstverband in geval van het aanvaarden van
een deeltijdfunctie niet met meer dan 50% verminderd te zijn.
3. Een toegekende aanvraag kan uitsluitend worden gewijzigd indien dit naar het oordeel van
de werkgever noodzakelijk is.
4. De inleg als bedoeld in artikel 5 wordt door de werkgever gestort op de levenslooprekening
dan wel overgemaakt als premie voor de levensloopverzekering, in de maand waarin de
door de werknemer aangewezen bronnen zouden zijn uitbetaald.
5. Het is de werknemer niet toegestaan gelden, anders dan door de werkgever, rechtstreeks
op zijn of haar levenslooprekening of levensloopverzekering te storten of te doen storten.
6. Indien in een kalenderjaar de inleg meer bedraagt dan 12% van het jaarinkomen, wordt het
bovenmatige gedeelte door de levensloopinstelling aan de werkgever uitgekeerd en vervol-
gens door de werkgever als salaris aan de werknemer uitgekeerd.
Artikel 7. Einde spaarperiode
De spaarperiode wordt beëindigd uiterlijk met ingang van de tweede maand volgende op die
waarin de werknemer dit aan de werkgever heeft verzocht.
65
Artikel 8. Het levenslooptegoed
1. Over het levenslooptegoed wordt uitsluitend beschikt ten behoeve van de uitbetaling van
levenslooploon.
2. Het levenslooptegoed mag op geen enkele wijze worden afgekocht, vervreemd, prijsgege-
ven dan wel formeel of feitelijk als voorwerp van zekerheid, anders dan ten behoeve van de
in artikel 61k van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 bedoelde verpanding worden
aangeboden.
3. Het levenslooptegoed kan per 1 januari 2013 onbelast worden doorgestort naar de
vitaliteitregeling.
Artikel 9. De werknemer kan levenslooploon benutten voor de volgende verlofdoelen
1. Langdurig voltijdverlof ten behoeve van loopbaanonderbreking.
De werknemer kan met de werkgever schriftelijk overeenkomen dat hij onbetaald verlof
opneemt ten behoeve van een loopbaanonderbreking (sabbatical). De duur van dit onbe-
taald verlof bedraagt minimaal 3 maanden en maximaal 12 maanden. Het onbetaalde verlof
kan, gecombineerd met andere vormen van betaald verlof, worden opgenomen. Indien
daarvan sprake is geldt bij zo’n combinatie ook de maximale termijn van 12 maanden.
2. Vervroegde uittreding.
De werknemer kan met de werkgever schriftelijk overeenkomen dat hij of zij vervroegd
kan uittreden alvorens met pensioen te gaan. De duur van de vervroegde uittreding is on-
derwerp van overleg en overeenstemming tussen de werkgever en de werknemer.
3. Ouderschapsverlof.
De werknemer die ten minste één jaar bij de werkgever in dienst is heeft voor de verzor-
ging van een tot het gezin behorende kind in de leeftijd van 0 tot 8 jaar recht op ouder-
schapsverlof. Het aantal uren verlof waarop de werknemer maximaal recht heeft bedraagt
dertien maal de arbeidsduur per week. Het verlof wordt per week opgenomen gedurende
een aaneengesloten periode van maximaal 12 maanden.
De werknemer kan de werkgever verzoeken om:
- verlof voor een langere periode dan 12 maanden, of
- het verlof op te delen in maximaal 3 perioden, waarbij iedere periode ten minste een
maand bedraagt, of
- meer uren verlof per week dan de helft van de arbeidsduur per week.
4. Langdurig deeltijdverlof.
Het voornemen om langdurig deeltijdverlof op te nemen dient schriftelijk bij de werkge-
ver kenbaar te worden gemaakt. De termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid is niet van
toepassing wanneer er sprake is van aanwending van het verlof voor zorgdoeleinden en als
het moment van aanvang van het verlof niet in redelijkheid kon worden voorzien.
66
Artikel 10. Procedurele afspraken omtrent levensloopopname
1. Het voornemen om langdurig (partieel) onbetaald verlof als bedoeld in artikel 9, lid 1, on-
der a, b en d op te nemen dient tenminste 6 maanden van tevoren schriftelijk bij de werk-
gever kenbaar te worden gemaakt. Deze termijn is niet van toepassing wanneer er sprake
is van aanwending van het verlof voor zorgdoeleinden en als het moment van aanvang van
het verlof niet in redelijkheid kon worden voorzien.
2. De werkgever stemt in met de verlof aanvraag, tenzij zwaarwegende bedrijfsbelangen zich
tegen het voorgestelde tijdstip en/of de vorm van het verlof verzetten.
3. In geval de werkgever niet instemt met de verlofaanvraag, deelt de werkgever dat schrifte-
lijk en gemotiveerd binnen één maand na ontvangst van het verzoek mee. Er wordt dan in
onderling overleg naar een alternatief gezocht.
4. De werkgever stelt geen eisen aan de invulling van het verlof mits tijdens de verlofperiode
geen arbeid wordt verricht voor een andere werkgever, tenzij de werkgever hier uitdruk-
kelijk (schriftelijk) goedkeuring aan heeft gegeven.
Artikel 11. Gevolgen voor arbeidsvoorwaarden werknemer
1. Pensioenregeling CAOP.
a. De werknemer blijft gedurende de verlofperiode deelnemer aan de bij werkgever
geldende pensioenvoorziening waarbij de verlofperiode geldt als diensttijd voor de
pensioenopbouw.
b. De werkgever en de werknemer zullen gedurende de verlofperiode op de gebruikelijke
wijze bijdragen in de kosten van de pensioenopbouw.
2. Ten aanzien van aanwezigheid gerelateerde (on)kostenvergoedingen, zoals tegemoetko-
ming woon-werkverkeer, representatiekosten en incidentele toeslagen worden tijdens de
verlofperiode dezelfde regels toegepast als bij (langdurige) arbeidsongeschiktheid. Betaling
zal worden gestopt/aangepast wanneer de (deeltijd) verlofperiode meer dan 30 werkdagen
bedraagt.
3. De werknemer is gedurende de verlofperiode verzekerd krachtens de werknemersverzeke-
ringen (ZW, WIA, WW), of krachtens de Wet onbetaald verlof en sociale verzekeringen.
4. Tijdens het verlof stopt de opbouw van vakantiedagen en vakantietoeslag.
5. Gedurende de verlofperiode vindt geen vergoeding plaats van werkgeversbijdrage in het
kader van de kinderopvangregeling.
Artikel 12. Ziekte tijdens de verlofperiode
1. Indien de werknemer tijdens de verlofperiode ziek wordt, dan wordt de werknemer hier-
voor niet gecompenseerd.
67
2. Indien de ziekteperiode doorloopt tot na het einde van de verlofperiode, ontstaat het recht
op doorbetaling van loon op de eerste werkdag na de verlofperiode. De poortwachtercy-
clus start op de eerste werkdag na de verlofperiode.
3. De uitkeringen van de tegoeden in de verlofperiode worden vanwege de ziekte niet
onderbroken.
<of>
1) De werknemer heeft in geval sprake is van langdurige ziekte het recht om de opname van
het levenslooploon tussentijds op te schorten.
2) Dit recht ontstaat vanaf het moment waarop de werknemer, na melding van de ziekte
bij de werkgever, tenminste zes weken aaneengesloten ziek is geweest en naar verwach-
ting van de bedrijfsarts de ziekte van langdurige aard zal zijn. Vanaf het moment dat de
verlofovereenkomst wordt opgeschort gelden de bij werkgever afgesproken reïntegratie
afspraken.
Artikel 13. Pensioenbijdrage tijdens de verlofperiode
Tijdens de verlofperiode waarin de levenslooploon wordt uitgekeerd wordt het werkgevers-
deel van de pensioenpremies niet op de werknemer verhaald.
Artikel 14. Terugkeer in de functie
1. Werknemer heeft na terugkeer van het verlof een terugkeergarantie in eigen functie, d.w.z.
recht op de functie die de werknemer bekleedde bij aanvang van de verlofperiode.
2. Werknemer heeft recht op voortzetting van alle arbeidsvoorwaarden zoals die van toepas-
sing zijn bij aanvang van de verlofperiode. Werkgever maakt over deze zaken met de werk-
nemer voorafgaand aan het levensloopverlof afspraken en draagt zorg voor de uitvoering
hiervan.
68
Dit reglement geldt voor de medewerkers van de Stichting Centrum Arbeidsverhoudingen
Overheidspersoneel, hierna te noemen “werkgever”, die op de ingangsdatum van het regle-
ment in dienst zijn van de werkgever, dan wel nadien in dienst treden. Gedurende het deelne-
merschap maken de bepalingen van dit reglement deel uit van de arbeidsovereenkomst tussen
de deelnemer en de werkgever, met dien verstande dat onderhavig reglement te allen tijde is
onderworpen aan het Nederlandse recht.
Het reglement treedt in werking per 31 december 2008.
INHOUD PENSIOENREGLEMENT
Artikel 1 Begripsomschrijvingen 69
Artikel 2 Deelnemerschap 70
Artikel 3 Pensioenaanspraken 70
Artikel 4 ensioengevend jaarsalaris 71
Artikel 5 Pensioen voor deeltijdwerkers 71
Artikel 6 Franchise en pensioengrondslag 71
Artikel 7 Ouderdomspensioen 71
Artikel 8 Nabestaandenpensioen 73
Artikel 9 Wezenpensioen 73
Artikel 10 Beëindiging van deelnemerschap wegens arbeidsongeschiktheid 74
Artikel 11 Beëindiging van deelnemerschap wegens ontslag 74
Artikel 12 Pensioenverevening bij scheiding 75
Artikel 13 Scheiding 76
Artikel 14 Indexering van pensioenaanspraken 77
Artikel 15 W aardeoverdracht 78
Artikel 16 Afkoop 79
Artikel 17 Uitruil nabestaandenpensioen in ouderdomspensioen 80
Artikel 18 Financiering van de pensioenaanspraken 80
Artikel 19 Vermindering van pensioenaanspraken 80
Artikel 20 Vrijwillige inkoop van pensioenaanspraken 81
Artikel 21 Uitbetaling van de pensioenen 81
Artikel 22 Algemene bepalingen 81
Artikel 23 Het vervallen van aanspraken of rechten 81
Artikel 24 Overgangsbepalingen 81
Artikel 25 Inwerkingtreding 82
Bijlage 1 Afkoopfactoren 83
Bijlage 6PENSIOENSREGLEMENT CAOP
69
Artikel 1. Begripsomschrijvingen
In dit pensioenreglement wordt verstaan onder:
de werkgever de Stichting Centrum voor Arbeidsverhoudingen
Overheidspersoneel (de Stichting CAOP);
de werknemer degene die een arbeidsovereenkomst heeft met de werkgever;
de deeltijdwerker de werknemer voor wie de overeengekomen arbeidstijd,
conform zijn arbeidsovereenkomst minder bedraagt dan de
arbeidstijd bij een volledige dienstbetrekking;
de deeltijdfactor de breuk waarvan de teller gelijk is aan de overeengekomen
gedeeltelijke arbeidstijd en de noemer gelijk is aan de arbeids-
tijd bij een volledige dienstbetrekking;
de deelnemer de werknemer die, overeenkomstig het bepaalde in artikel 2,
deelneemt aan de in dit
pensioenreglement omschreven pensioenregeling;
de gewezen deelnemer de deelnemer wiens deelneming aan de pensioenregeling,
ingevolge artikel 2 lid 3 van dit reglement, is beëindigd;
de pensioendatum de eerste dag van de maand waarin de deelnemer of de
gewezen deelnemer 65 jaar wordt de echtgenoot de man of
de vrouw met wie de deelnemer of gewezen deelnemer is
gehuwd;
de geregistreerde partner de man of de vrouw met wie de deelnemer of de gewezen
deelnemer een geregistreerd partnerschap is aangegaan;
de niet-geregistreerde partner de man of de vrouw met wie de deelnemer of de gewezen
deelnemer blijkens een notariële akte, gedurende ten minste
zes maanden onafgebroken een gezamenlijke huishouding
voert, mits er sprake is van een relatie van twee personen en
zij geen bloed- of aanverwanten in de rechte lijn van elkaar
zijn en mits zij ongehuwd zijn en niet als partner geregistreerd
zijn;
de partner a. de geregistreerde partner;
b. de niet-geregistreerde partner;
de nabestaande de echtgenoot of partner op het tijdstip van overlijden van de
deelnemer of gewezen deelnemer;
het kind a. het kind met wie de deelnemer of gewezen deelnemer als
vader of moeder in familierechtelijke betrekking staat;
b. het kind dat tot het gezin van de deelnemer of gewezen
deelnemer behoorde;
70
de AOW de Algemene Ouderdomswet;
de WIA de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen;
de AKW de Algemene Kinderbijslagwet;
de verzekeraar Loyalis Leven N.V., gevestigd te Heerlen, met wie de werkge-
ver de pensioenverzekering is overeengekomen en zorgdraagt
voor de uitvoering van de pensioenverzekering. De uitvoe-
ringsovereenkomst tussen de verzekeraar en de werkgever is
van toepassing op dit reglement;
CAOP CAO-loonindex loonindexcijfer zoals dit geldt voor de werkgever. Dit is de
stijging van de CAO-lonen over de periode van 1 november
van het afgelopen jaar ten opzichte van 1 november van het
daaraan voorafgaande jaar.
Artikel 2. Deelnemerschap
1. Als deelnemer worden opgenomen de werknemers in dienst bij de werkgever.
2. De deelneming vangt aan op de eerste dag van de maand waarin de werknemer aan de in
lid 1 van dit artikel genoemde voorwaarde(n) voldoet en de werknemer 18 jaar of ouder is.
3. De deelneming eindigt:
a. Bij overlijden van de deelnemer;
b. op de pensioendatum of de eventuele eerdere of latere datum waarop het pensioen
ingaat;
c. door de beëindiging van het dienstverband met de werkgever vóór de pensioendatum,
anders dan door het overlijden van de deelnemer, tenzij de verzekering wordt voortge-
zet op grond van het bepaalde in artikel 11 (“Beëindiging van deelnemerschap wegens
arbeidsongeschiktheid”).
Artikel 3. Pensioenaanspraken
1. Het deelnemerschap geeft jegens de werkgever aanspraak op:
a. ouderdomspensioen;
b. levenslang nabestaandenpensioen;
c. wezenpensioen.
2. De verzekeraar zal de deelnemer jaarlijks een opgave verstrekken van de hoogte van het te
bereiken en bereikte reglementaire pensioen. Tevens zal de verzekeraar, na een desbetref-
fend verzoek van de (gewezen) deelnemer, binnen drie maanden een opgave doen van de
pensioenaanspraken.
71
Artikel 4. Pensioengevend jaarsalaris
Het pensioengevend jaarsalaris is gelijk aan twaalf maal het vaste bruto maandsalaris van
de deelnemer, verhoogd met de bruto vakantietoeslag, de structurele bruto eindejaarsuitke-
ring alsmede de vaste bruto persoonlijke toeslagen. Tijdens een verlofperiode als gevolg van
zwangerschaps-, ouderschaps- dan wel levensloopverlof wordt de opbouw van het pensioen
gebaseerd op het laatstgeldende salaris voor aanvang van de verlofperiode.
Artikel 5. Pensioen voor deeltijdwerkers
1. Voor deeltijdwerkers zijn de bepalingen in dit artikel van toepassing.
2. Voor de toepassing van artikel 5 wordt het pensioengevend salaris herleid tot het salaris dat
bij een fulltime dienstverband zou gelden.
3. Voor deeltijdwerkers wordt, in afwijking van het bepaalde in artikel 4, het aantal deelne-
mersjaren voor een evenredig deel in aanmerking genomen. De deeltijdfactor wordt per
kalenderjaar vastgesteld.
4. Bij een wijziging van de deeltijdfactor worden de nog op te bouwen pensioenen en de
eventuele bijdrage van de deeltijdwerker opnieuw vastgesteld.
Artikel 6. Franchise en pensioengrondslag
1. De franchise is het deel van het pensioengevende jaarsalaris, dat bij de bepaling van de
pensioenaanspraken in dit reglement niet in aanmerking wordt genomen. De hoogte van
de franchise is vastgelegd op € 12.187,- in gehele euro’s afgerond voor het jaar 2012 en
€ 11.937 in gehele euro’s afgerond voor het jaar 2013.
2. De franchise wordt jaarlijks automatisch aangepast met de CAOP CAO-loonindex indien
deze voor 1 november is overeengekomen. CAO-partijen hebben de mogelijkheid in over-
leg hierover afwijkende afspraken te maken.
3. De pensioengrondslag is gelijk aan het bedrag dat het pensioengevend jaarsalaris meer
bedraagt dan de franchise. De pensioengrondslag wordt voor de eerste maal op het tijdstip
van aanvang van het deelnemerschap en vervolgens ieder jaar op de eerste januari vastge-
steld. Voor een deeltijdwerker wordt het pensioengevend jaarsalaris herleid tot het salaris
dat bij een fulltime dienstverband zou gelden.
Artikel 7. Ouderdomspensioen
1. Het ouderdomspensioen wordt toegekend aan de (gewezen) deelnemer en gaat in op de
pensioendatum. Het ouderdomspensioen wordt uitgekeerd tot en met de maand waarin
het overlijden van de gewezen deelnemer plaatsvindt.
2. Het ouderdomspensioen wordt per kalenderjaar opgebouwd. De jaarlijkse opbouw van
het ouderdomspensioen bedraagt 1,8% van de in het betreffende kalenderjaar geldende
pensioengrondslag.
72
3. Op verzoek van de (gewezen) deelnemer en, indien van toepassing, in overleg met de
werkgever kan het ouderdomspensioen vervroegd ingaan en wel op zijn vroegst vanaf de
eerste dag van de maand waarin de 60-jarige leeftijd is bereikt. Indien het ouderdoms-
pensioen vervroegd ingaat vindt er op het opgebouwd ouderdomspensioen een actuariële
korting plaats. In onderstaande tabel staat de kortingsfactor, die door de verzekeraar vast-
gesteld en gehanteerd wordt, per leeftijd vermeld.
Leeftijd Kortingsfactor
60 0,74
61 0,78
62 0,83
63 0,88
64 0,93
4. Op verzoek van de (gewezen) deelnemer en, indien van toepassing, in overleg met de
werkgever kan het ouderdomspensioen later dan de pensioendatum ingaan en wel uiterlijk
op de eerste dag van de maand waarin de 67-jarige leeftijd is bereikt. Indien het ouder-
domspensioen later ingaat vindt er op het opgebouwd ouderdomspensioen een actuariële
verhoging plaats. In onderstaande tabel staat de verhogingfactor, die door de verzekeraar
vastgesteld en gehanteerd wordt, per leeftijd vermeld.
Leeftijd Verhogingsfactor
66 1,07
67 1,14
5. Op verzoek van de deelnemer en in overleg met de werkgever heeft de deelnemer de
mogelijkheid om het ouderdomspensioen slechts gedeeltelijk te laten ingaan. Indien het
ouderdomspensioen gedeeltelijk ingaat vindt er op dit ouderdomspensioen een actuarële
korting plaats. Voor het resterende gedeelte blijft hij werkzaam bij de werkgever en bouwt
hij pensioen op.
6. Op verzoek van de (gewezen) deelnemer kan het ouderdomspensioen in hoogte varië-
ren voor zover de verhouding tussen het hoogste en het laagste pensioen van 100:75 niet
wordt overschreden. Vóór de leeftijd van 65 jaar blijft daarbij buiten beschouwing het deel
dat geacht wordt het gemis aan AOW te compenseren.
7. De deelnemer dient zijn keuze ten aanzien van het bepaalde in de leden 3, 4,5 en 6 mi-
nimaal zes maanden voor de beoogde ingangsdatum schriftelijk kenbaar te maken bij de
verzekeraar en de werkgever. De keuze zal in overleg met de werkgever worden gemaakt.
73
Artikel 8. Nabestaandenpensioen
1. Bij overlijden van de deelnemer of gewezen deelnemer heeft diens partner recht op een
nabestaandenpensioen.
2. Bij overlijden van de deelnemer bedraagt het nabestaandenpensioen 70% van het ouder-
domspensioen dat de deelnemer zou hebben opgebouwd indien hij het deelnemerschap
tot aan de pensioendatum zou hebben voortgezet.
3. Bij overlijden van de gewezen deelnemer bedraagt het nabestaandenpensioen 70% van het
ouderdomspensioen dat de gewezen deelnemer heeft opgebouwd.
4. Het nabestaandenpensioen wordt verminderd met een eventueel bijzonder nabestaanden-
pensioen zoals bepaald in artikel 14.
5. Er bestaat geen aanspraak op nabestaandenpensioen als de betrokkene voor het eerst op
of na de ingangsdatum van het ouderdomspensioen partner van de gewezen deelnemer is
geworden.
6. Het nabestaandenpensioen gaat in op de 1e dag van de maand waarin de (gewezen) deelne-
mer overlijdt en wordt uitgekeerd tot en met de maand van overlijden van de partner.
Artikel 9. Wezenpensioen
1. Bij overlijden van de deelnemer of gewezen deelnemer heeft zijn kind recht op een we-
zenpensioen mits het betreffende kind jonger is dan 18 jaar. Met een kind jonger dan 18 jaar
wordt gelijkgesteld een kind van 18 jaar of ouder doch jonger dan 27 jaar indien één van de
volgende voorwaarden van toepassing is:
- het kind ontvangt een studie-uitkering op grond van de Wet op de Studiefinanciering;
- het kind is blijkens een te overleggen beschikking van het uitvoeringsorgaan van de
Wajong voor ten minste 55% arbeidsongeschikt.
2. Overlijden van de deelnemer bedraagt het wezenpensioen 14% van het ouderdomspen-
sioen dat de deelnemer zou hebben opgebouwd indien hij het deelnemerschap tot aan de
pensioendatum zou hebben voortgezet.
3. Bij overlijden van de gewezen deelnemer bedraagt het wezenpensioen 14% van het ouder-
domspensioen dat de gewezen deelnemer heeft opgebouwd.
4. Het wezenpensioen gaat in op de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer
overlijdt en wordt uitgekeerd tot en met de maand waarin het kind de 18 jarige leeftijd
bereikt of niet meer voldoet aan de voorwaarden als genoemd in lid 1 van dit artikel of
overlijdt, trouwt respectievelijk een geregistreerd partnerschap aangaat.
5. Het wezenpensioen wordt verdubbeld indien de andere ouder van het kind gelijktijdig met
of voor de (gewezen) deelnemer is overleden, dan wel indien de andere ouder na de (gewe-
zen) deelnemer komt te overlijden.
74
Artikel 10. Beëindiging van deelnemerschap wegens arbeidsongeschiktheid
1. Eindigt het deelnemerschap wegens arbeidsongeschiktheid voor de pensioendatum dan
verkrijgt de deelnemer aanspraak op pensioen overeenkomstig dit reglement. De jaren
vanaf de beëindigingsdatum tot de pensioendatum worden als deelnemersjaren in de zin
van het pensioenreglement beschouwd, indien en zolang de deelnemer ingevolge de WIA
een uitkering ontvangt, overeenkomend met een arbeidsongeschiktheid van 35% of meer,
blijkend uit de te overleggen beslissing van het uitvoeringsorgaan van deze wet.
2. Indien de deelnemer ingevolge de WIA een uitkering ontvangt, overeenkomend met een
arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, blijkend uit de beslissing van het uitvoeringsor-
gaan van deze wet, worden de in lid 1 van dit artikel bedoelde jaren geheel of gedeeltelijk als
deelnemersjaren voortgezet en wel op basis van onderstaande tabel:
Arbeidsongeschiktheidspercentage Voortzettings-
percentage
van 80 tot 100 100
van 64 tot 80 72,5
van 55 tot 65 60
van 45 tot 55 50
van 35 tot 45 40
< 35 0
3. Bij een verlaging van de uitkering ingevolge de WIA voor een deelnemer, worden de
pensioenaanspraken overeenkomstig dit pensioenreglement, met inachtneming van het
bepaalde in dit artikel, opnieuw vastgesteld. Bij een verhoging van de uitkering ingevolge
de WIA voor een deelnemer worden de pensioenaanspraken opnieuw vastgesteld, indien
en voor zover de verhoging voortvloeit uit dezelfde ziekte of aandoening als die waarop de
uitkering ingevolge de WIA is gebaseerd.
4. In onderling overleg tussen de werkgever en verzekeraar kunnen afspraken worden
gemaakt ten aanzien van werknemers die op het moment dat zij deelnemer worden in het
genot zijn van een WAO-uitkering.
Artikel 11. Beëindiging van deelnemerschap wegens ontslag
1. Eindigt het deelnemerschap wegens ontslag voor de pensioendatum dan verkrijgt de
gewezen deelnemer een premievrije aanspraak op ouderdoms-, nabestaanden- en wezen-
pensioen uit hoofde van dit reglement. De gewezen deelnemer ontvangt een schriftelijke
opgave van de verworven pensioenaanspraken.
2. Het na verlaging resterende jaarlijks ouderdomspensioen is gelijk aan het verschil tussen
het jaarlijks ouderdomspensioen, dat de deelnemer verkregen zou hebben bij voortzetting
75
van het deelnemerschap tot de pensioendatum en het jaarlijks ouderdomspensioen dat zou
zijn verkregen bij een deelnemerschap vanaf het tijdstip van beëindiging van het deelne-
merschap tot de pensioendatum.
3. Het jaarlijks nabestaanden- en wezenpensioen wordt van het na verlaging reste-
rende jaarlijkse ouderdomspensioen afgeleid naar de percentages vermeld in artikel 9
(“Nabestaandenpensioen”) en artikel 10 (“Wezenpensioen”).
4. Indien en voor zolang de gewezen deelnemer recht heeft op een bijdrage van de Stichting
Financiering Voortzetting Pensioenverzekering (FVP), zullen de pensioenaanspraken wor-
den vastgesteld overeenkomstig de Bijdrageregelen FVP.
Artikel 12. Pensioenverevening bij scheiding
1. De (ex-)partner van de deelnemer of gewezen deelnemer heeft bij echtscheiding, scheiding
van tafel en bed of beëindiging van een geregistreerd partnerschap, hierna ook gezamenlijk
aangeduid als scheiding, recht op verevening van pensioenaanspraken overeenkomstig
de bepalingen gegeven bij of krachtens de “Wet verevening pensioenrechten bij schei-
ding”. Door verevening verkrijgt de (ex-)partner van de (gewezen) deelnemer recht op
uitbetaling van een deel van het na huwelijkssluiting en voor scheiding opgebouwde
ouderdomspensioen.
2. Ingevolge het in lid 1 bedoelde recht heeft de (ex-)partner van de (gewezen) deelnemer
jegens de verzekeraar recht op uitbetaling van een deel van elk van de uit te betalen termij-
nen van het pensioen, mits de (gewezen) deelnemer en/of de (ex-)partner binnen 2 jaar na
scheiding, verzekeraar door middel van een speciaal hiervoor bedoeld formulier medede-
ling hebben gedaan van zowel het feit als het tijdstip van de scheiding.
3. Van het bepaalde onder lid 1 en 2 kan worden afgeweken bij huwelijkse voorwaarden of
bij een met het oog op de scheiding gesloten, schriftelijke overeenkomst. Verzekeraar is
slechts gehouden aan de aldus overeengekomen afwijking indien hij in het bezit wordt ge-
steld van een gewaarmerkt afschrift of uittreksel. Tenzij de afwijking bestaat in uitsluiting
van toepasselijkheid van de “Wet verevening pensioenrechten bij scheiding”, is verze-
keraar slechts gebonden aan de afwijking indien het gewaarmerkte afschrift of uittreksel
binnen 2 jaar na scheiding wordt overgelegd. De verzekeraar is in geen geval gebonden
aan afwijkingen over de periode van voor ontvangst van het gewaarmerkte afschrift of
uittreksel.
4. Recht op verevening bestaat niet indien de omvang van aan de vereveningsgerechtigde
uit te keren deel van het ouderdomspensioen per het tijdstip van de scheiding niet meer
bedraagt dan het in de Pensioenwet genoemde bedrag voor afkoop van kleine pensioenen.
5. Na ontvangst van de mededeling als bedoeld in lid 2 verstrekt verzekeraar aan de tot
verevening gerechtigde (ex-)partner een schriftelijke opgave van de tijdens het huwelijk
opgebouwde aanspraak op ouderdomspensioen, alsmede van de datum per wanneer de
76
uitbetaling aan de (ex-)partner een aanvang zal nemen. Indien het tijdstip van scheiding
na de pensioendatum ligt, gaat het recht op uitbetaling in een maand na de datum waarop
de verzekeraar het in lid 2 genoemde formulier heeft ontvangen. De (gewezen) deelnemer
ontvangt een afschrift van de schriftelijke opgave aan de (ex-)partner.
6. De verzekeraar is bevoegd de kosten van verevening in gelijke delen in rekening te brengen
aan de (gewezen) deelnemer en de (ex-)partner.
Artikel 13. Scheiding
1. Indien het huwelijk, het geregistreerd partnerschap of de samenleving van de deelnemer
eindigt door respectievelijk echtscheiding, ontbinding na scheiding van tafel en bed of
beëindiging van het geregistreerd partnerschap of van de notariële samenlevingsovereen-
komst, verkrijgt de gewezen partner aanspraak op een bijzonder nabestaandenpensioen.
2. Het bijzonder nabestaandenpensioen als bedoeld in lid 1 is gelijk aan het nabestaandenpen-
sioen dat de deelnemer ten behoeve van deze (gewezen) partner verkregen zou hebben,
indien het deelnemerschap op het tijdstip van echtscheiding, ontbinding na scheiding
van tafel en bed of beëindiging van het geregistreerd partnerschap of de notariële samen-
levingsovereenkomst, anders dan door overlijden of het bereiken van de pensioengerech-
tigde leeftijd zou zijn beëindigd.
3. Indien het huwelijk, het geregistreerd partnerschap of de samenleving van de gewe-
zen deelnemer eindigt door respectievelijk echtscheiding of ontbinding na scheiding
van tafel en bed, beëindiging van het geregistreerd partnerschap of de notariële sa-
menlevingsovereenkomst, verkrijgt de gewezen partner aanspraak op een bijzonder
nabestaandenpensioen.
4. Het bijzonder nabestaandenpensioen als bedoeld in lid 3 is gelijk aan het nabestaanden-
pensioen dat de gewezen deelnemer bij beëindiging van het deelnemerschap ten behoeve
van deze gewezen partner heeft verkregen, zoals bepaald in artikel 12.
5. Het bepaalde in de vorige leden vindt geen toepassing, indien bij huwelijkse voorwaarden
of bij een, met het oog op de echtscheiding respectievelijk verbreken van de samenleving,
gesloten schriftelijke overeenkomst anders is overeengekomen. De overeenkomst is
slechts geldig indien aan de overeenkomst een verklaring van de verzekeraar is gehecht, dat
hij bereid is een uit de afwijking voortvloeiend pensioenrisico te dekken.
6. De verzekeraar verstrekt aan de gewezen partner een schriftelijke opgave van diens
aanspraken.
Artikel 14. Indexering van pensioenaanspraken
1. De pensioenaanspraken van de deelnemers en gewezen deelnemers (inclusief nagelaten
en/of na te laten betrekkingen van (gewezen) deelnemers), opgebouwd vòòr en vanaf 31
december 2008, worden jaarlijks per 1 januari voorwaardelijk geïndexeerd. De voorwaar-
77
delijkheid houdt in dat indexering van pensioenaanspraken uitsluitend plaatsvindt indien
overrente, krachtens de pensioenovereenkomst met de verzekeraar, beschikbaar is. Indien
geen overrente aanwezig is danwel de overrente niet toereikend is, vindt geen respectie-
velijk geen volledige indexatie plaats. In geval van geen volledige indexatie is lid 3 van dit
artikel van toepassing.
2. Bij de vaststelling van de indexatie richt de werkgever zich op de volgende indexcijfers:
a. voor deelnemers: De CAOP CAO-loonindex;
b. voor gewezen deelnemers: de ontwikkeling van de consumentenprijsindex afgeleid,
zoals deze wordt gepubliceerd in het Statistisch Bulletin van het Centraal Bureau voor
de Statistiek (CBS). Hierbij wordt het gepubliceerde indexcijfer per 1 november van
enig jaar vergeleken met het indexcijfer voor dezelfde maand in het daaraan vooraf-
gaande jaar.
3. Indien in enig jaar het bedrag aan beschikbare overrente niet voldoende is om de beoogde
indexering, zoals bedoeld in lid 2, te effectueren, dan zal indexering van de pensioen-
aanspraken naar evenredigheid worden verleend. Indexering vindt dan plaats door het
bedrag aan beschikbare overrente te delen door het bedrag dat benodigd is voor de beoogde
indexatie voor de pensioenaanspraken van de deelnemers en de gewezen deelne- mers.
Vervolgens wordt de beoogde indexering voor de pensioenaanspraken van de deelnemers
en de gewezen deelnemers vermenigvuldigd met het verhoudingsgetal, zoals dit in de
vorige volzin is bepaald. 4. Indien in enig jaar, na het verlenen van indexering, een bedrag
aan beschikbare overrente resteert, dan zal dit overschot in een indexatiedepot worden
gereserveerd.
5. Het indexatiedepot wordt gebruikt voor het verlenen van (inhaal)indexatie en extra in-
dexatie, zoals omschreven staat in lid 7 van dit artikel.
6. Aan de depotrekening worden toegevoegd dan wel onttrokken verschillen ontstaan bij
waardeoverdrachten als bedoeld in artikel 15 lid 3.
7. Ieder jaar zal worden bezien of niet verleende indexatie uit eerdere jaren alsnog (deels) kan
worden verleend met beschikbare gelden uit het indexatiedepot, zoals bedoeld in lid 4.
Deze inhaalindexatie geschiedt op de wijze zoals in de pensioenovereenkomst is beschre-
ven. Indien na inhaalindexatie nog voldoende middelen aanwezig zijn, kan het indexa-
tiedepot gebruikt worden voor extra indexatie. De hoogte van de extra indexatie wordt
vastgesteld door de werkgever in overleg met de vakcentrales.
Artikel 15. Waardeoverdracht
1. De (gewezen) deelnemer heeft bij verandering van dienstverband het recht om de pensi-
oenaanspraken die in het kader van onderhavig pensioenreglement zijn opgebouwd, ook
voorzover afkomstig uit (eerdere) waardeoverdrachten, door verzekeraar te doen afkopen
en de waarde te doen overdragen, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
78
a. er is sprake van individuele beëindiging van de dienstbetrekking dan wel het
deelnemerschap;
b. de afkoop strekt ertoe betrokkene in staat te stellen om onder aanwending van de
overdrachtswaarde aanspraken op pensioen te verwerven jegens de instelling, waar de
onderneming waaraan hij is verbonden de uitvoering van de pensioentoezegging heeft
ondergebracht;
c. de overdrachtswaarde wordt rechtstreeks aan die instelling overgedragen;
d. die instelling voldoet aan de voorwaarden, die bij of krachtens de Pensioenwet daaraan
worden gesteld met betrekking tot het recht op waardeoverdracht;
e. binnen 6 maanden na aanvang van de deelname aan de pensioenregeling van de on-
derneming waaraan betrokkene is verbonden, dient betrokkene de bij of krachtens de
Pensioenwet geregelde procedure voor waardeoverdracht op te starten via de instel-
ling welke is belast met de uitvoering van bedoelde pensioenregeling. Betrokkene
dient zich ook te houden aan de overige bij of krachtens de Pensioenwet gestelde
procedurevoorschriften.
2. De deelnemer heeft het recht om bij aanvang van het deelnemerschap de waarde van elders
verworven pensioenaanspraken uit hoofde van pensioentoezeggingen van ondernemin-
gen waaraan hij eerder verbonden is geweest, over te doen dragen aan verzekeraar teneinde
pensioenaanspraken volgens onderhavig pensioenreglement te verwerven. Daarbij moet
worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
a. binnen 6 maanden na aanvang van het deelnemerschap verzoekt deelnemer de verze-
keraar de bij of krachtens de Pensioenwet geregelde procedure voor waardeoverdracht
op te starten. Ook daarna houdt deelnemer zich aan de bij of krachtens genoemde wet
gestelde procedurevoorschriften;
b. verzekeraar wendt de overgedragen waarde aan voor toekenning van extra pensioen-
aanspraken. Deze pensioenaanspraken worden in het kader van onderhavig pensioen-
reglement behandeld alsof zij in deze regeling werden opgebouwd;
c. de pensioenaanspraken uit een vorig dienstverband kunnen worden ingebracht in de
pensioenregeling van de werkgever indien het vorige dienstverband op of na 8 juli 1994
is beëindigd.
3. Indien in geval van waardeoverdracht de overdrachtswaarde niet gelijk is aan de waarde
van het gefinancierde deel van de aanspraken, komt het verschil ten gunste of ten laste van
het indexatiedepot.
Artikel 16. Afkoop
1. Aanspraken ingevolge deze pensioenregeling kunnen niet worden afgekocht, vervreemd
of prijsgegeven, dan wel formeel of feitelijk voorwerp van zekerheid worden, anders dan in
de gevallen voorzien bij of krachtens de Pensioenwet.
79
2. De verzekeraar heeft het recht tot afkoop van het pensioen, indien dit pensioen op het tijd-
stip van ingang niet meer bedraagt dan de bij of krachtens de Pensioenwet gestelde limiet
voor afkoop van kleine pensioenen.
3. De verzekeraar stelt de afkoopwaarde vast met inachtneming van algemeen aanvaarde
actuariële grondslagen waarbij voor mannen en vrouwen van dezelfde leeftijd bij gelijke
rechten op pensioen gelijke bedragen worden uitgekeerd. De hierbij behorende actuariële
contante waarde factoren zijn opgenomen in bijlage 1 bij dit reglement.
Artikel 17. Uitruil nabestaandenpensioen in ouderdomspensioen
1. De (gewezen) deelnemer heeft het recht een aanspraak op nabestaandenpensioen,
opgebouwd vanaf 1 januari 2007, geheel of gedeeltelijk om te zetten in (een hoger)
ouderdomspensioen.
2. Omzetting dient uiterlijk op de ingangsdatum van het ouderdomspensioen plaats te vin-
den. Verzekeraar dient daartoe uiterlijk 6 maanden voor de beoogde omzettingsdatum een
schriftelijk verzoek van de (gewezen) deelnemer te hebben ontvangen.
3. Ingeval van omzetting van nabestaandenpensioen in ouderdomspensioen dient een schrif-
telijke toestemming van de belanghebbende (ex-) partner te worden overgelegd.
4. Omzetting van het volledige nabestaandenpensioen in ouderdomspensioen als bedoeld
in lid 1 leidt tot een 30% hoger ouderdomspensioen. In de onderstaande tabel staat de
kortingsfactor, die door verzekeraar vastgesteld en gehanteerd wordt, per leeftijd en per
uitruilmogelijkheid vermeld.
Leeftijd Factor
Volledige uitruil NP
Factor
35% uitruil NP
Factor
20% uitruil NP
60 0,92 0,83 0,79
61 0,98 0,88 0,84
62 1,05 0,93 0,89
63 1,12 0,99 0,94
64 1,20 1,05 1,00
65 1,30 1,13 1,07
Indien de deelnemer een ander percentage aan nabestaandenpensioen wil omzetten in
ouderdomspensioen, dient hij hiervoor een verzoek in te dienen bij de verzekeraar.
5. Bij omzetting als bedoeld in lid 1 wordt rekening gehouden met jegens verzekeraar
bestaande aanspraken op ouderdoms- en/of nabestaandenpensioen van ex-partner(s)
alsmede met aanspraken tengevolge van eventuele conversie(s).
80
6. De omzetting van een aanspraak op nabestaandenpensioen, opgebouwd tot 1 januari 2007,
is geregeld in artikel 24 van dit reglement.
Artikel 18. Financiering van de pensioenaanspraken
1. De financiering van de aanspraken ingevolge dit pensioenreglement geschiedt zodanig, dat
steeds de aan verstreken deelnemersjaren toe te rekenen aanspraken ten volle zijn gedekt.
2. De pensioenpremies komen voor rekening van de werkgever en de deelnemer en worden
voldaan op de in de overeenkomst tussen de werkgever en de verzekeraar bepaalde wijze.
3. Na voldoening van de verschuldigde pensioenpremies aan de verzekeraar ontstaan er voor
de werkgever geen aanvullende financiële verplichtingen ten aanzien van de (gewezen)
deelnemer, diens nabestaanden of de verzekeraar.
4. De deelnemers zijn een bijdrage in de premie verschuldigd. De hoogte van de deelnemers-
bijdrage is geregeld in de CAO van CAOP.
Artikel 19. Vermindering van pensioenaanspraken
1. De werkgever heeft bij een ingrijpende wijziging van omstandigheden de bevoegdheid
tot vermindering of beëindiging van zijn conform artikel 18 verschuldigde pensioenpre-
mies. Indien de werkgever voornemens is van deze bevoegdheid gebruik te maken, deelt
hij dit onverwijld schriftelijk aan de betrokken deelnemers mede. In zodanig geval zullen
de uit dit pensioenreglement voor die betrokken deelnemers voortvloeiende, nog niet
gefinancierde pensioenaanspraken worden verminderd. Deze wijzigingen in de pensioen-
aanspraken voor de betrokken deelnemers zullen door de werkgever schriftelijk worden
vastgelegd. De op grond hiervan vastgestelde verminderde pensioenaanspraken zullen zo
spoedig mogelijk schriftelijk aan de deelnemers worden medegedeeld.
2. Indien de in de lid 1 van dit artikel bedoelde vermindering gerealiseerd wordt, draagt de
verzekeraar er zorg voor dat de deelnemers een opgave ontvangen van hun verminderde
aanspraken.
Artikel 20. Vrijwillige Inkoop van pensioenaanspraken
1. Anders dan door waardeoverdracht als bedoeld in artikel 16, kunnen op verzoek van de
werkgever, door middel van inkoop, extra aanspraken op ouderdoms- en nabestaanden-
pensioen door de deelnemer worden verworven.
2. De verwerving en indexatie van extra aanspraken geschiedt op de wijze zoals in dit regle-
ment bepaald.
3. De inkoop van extra aanspraken is volledig voor rekening van de deelnemer.
81
Artikel 21. Uitbetaling van de pensioenen
1. De pensioenen worden uitgekeerd bij nabetaling en wel in maandelijkse termijnen aan het
einde van de maand.
2. Betalingen geschieden ter plaatse en op de wijze door de werkgever bepaald.
Artikel 22. Algemene bepalingen
1. De (gewezen) deelnemer, nabestaande of het kind is verplicht mee te werken aan de juiste
uitvoering van dit pensioenreglement, met en in voorkomend geval aan de verzekeraar
mededeling te doen van alle feiten, die op uit dit reglement voortvloeiende aanspraken of
uitkeringen invloed (kunnen) hebben. Eenzelfde verplichting rust op de erfgenamen.
2. De werkgever draagt er zorg voor dat de deelnemers in het bezit worden gesteld van het
geldende pensioenreglement.
3. In alle bij dit pensioenreglement niet voorziene gevallen neemt de werkgever, eventu-
eel in overleg met, de verzekeraar een beslissing naar analogie van de bepalingen van dit
pensioenreglement.
4. Dit pensioenreglement maakt deel uit van de arbeidsovereenkomst tussen de werkgever
en de werknemer.
5. Wijziging van dit pensioenreglement kan door de werkgever, met inachtneming van de
wettelijke bepalingen worden aangebracht.
Artikel 23. Het vervallen van aanspraken of rechten
Indien een deelnemer tijdens of na afloop van het deelnemerschap niet binnen drie maanden
de gegevens of bewijsstukken overlegt, welke de verzekeraar van hem of van zijn echtgenoot,
partner of kinderen verlangt, of indien de na te laten of nagelaten betrekkingen van de deelne-
mer de door de verzekeraar verlangde gegevens of bewijsstukken niet binnen drie maanden
overleggen, kan de verzekeraar pensioenaanspraken of pensioenrechten waarmede die gege-
vens of bewijsstukken verband houden, geheel of ten dele vervallen verklaren. Deze bepaling
vindt geen toepassing, indien ten genoegen van de verzekeraar wordt aangetoond dat het niet
voldoen aan die verplichtingen verontschuldigd kan worden.
Artikel 24. Overgangsbepalingen
1. De tot 1 januari 2007 opgebouwde pensioenrechten van de deelnemers op 31 december
2006 van de pensioenregeling van de werkgever, zullen door de verzekeraar worden
uitgeruild.
2. De uitruil vindt zodanig plaats dat de opgebouwde aanspraak op ouderdomspensioen in de
eindloonregeling wordt gewijzigd in een aanspraak op ouderdomspensioen in combinatie
met een nabestaandenpensioen groot 70% van het uitgeruilde ouderdomspensioen. Voor
82
de uitruil van de aanspraak op ouderdomspensioen zal door de verzekeraar een factor van
0,77 worden gehanteerd.
3. Op de pensioendatum bestaat de mogelijkheid om het nabestaandenpensioen, zoals be-
paald in lid 2, weer uit te ruilen voor een hoger ouderdomspensioen.Het aldus te verkrij-
gen ouderdomspensioen is gelijk aan het ouderdomspensioen zoals dit gold voor de uitruil
zoals bepaald in lid 2.
Artikel 25. Inwerkingtreding
Dit pensioenreglement treedt in werking op 31 december 2008 en vervangt het voordien gel-
dende pensioenreglement van 1 januari 2007.
83
BIJLAGE 1: BIJ ARTIKEL 17 LID 3, AFKOOPFACTOREN
Leeftijd OP NP
20 3,227 1,351
21 3,325 1,391
22 3,426 1,433
23 3,530 1,476
24 3,637 1,517
25 3,747 1,558
26 3,861 1,601
27 3,978 1,644
28 4,098 1,689
29 4,222 1,734
30 4,350 1,781
31 4,482 1,829
32 4,618 1,877
33 4,758 1,927
34 4,903 1,977
35 5,052 2.029
36 5,206 2,081
37 5,364 2,134
38 5,528 2.188
39 5,697 2.242
40 5,872 2.297
41 6.052 2.353
42 6,238 2.409
Leeftijd OP NP
43 6,431 2.466
44 6,630 2,522
45 6,836 2,579
46 7,050 2,635
47 7,271 2,692
48 7,500 2,748
49 7,738 2,803
50 7,984 2,858
51 8,240 2,911
52 8,507 2,964
53 8,784 3,016
54 9,072 3,066
55 9,373 3,115
56 9,687 3,162
57 10,015 3,208
58 10,358 3,251
59 10,718 3,293
60 11,095 3,332
61 11,492 3,369
62 11,909 3,403
63 12,350 3,435
64 12,816 3,464
65 13,309 3,482
84
Voor werknemers in dienst vóór 1 januari 2011 blijft de oude regeling arbeidsduur, werktijd en
arbeidsduurverkorting zoals opgenomen in de per 30 september 2009 geldende CAO CAOP
onder artikel 28 lid 1 t/m 12 van kracht. In deze bijlage is artikel 28 CAO-CAOP lid 1 t/m 12
2009-2010 ter verduidelijking opgenomen. Tevens geldt op voor medewerkers in dienst vóór 1
januari 2011 een aanvullende regeling op artikel 28 lid 1 t/m 12.
Artikel 28 CAO CAOP 2009-2010 Arbeidsduur, werktijd en arbeidsduurverkorting
Arbeidsduur
1. De arbeidsduur voor de werknemer met een volledig dienstverband bedraagt op jaarbasis
gemiddeld ten hoogste 36 uur per week.
Werktijd
2. De verdeling van de in de arbeidsovereenkomst overeengekomen (gemiddelde) arbeids-
duur over de werkdagen van de week wordt in overleg tussen werkgever en werknemer
bepaald.
3. De feitelijke werktijd voor de werknemer met een volledig dienstverband bedraagt in
beginsel 40 uur per week, verdeeld over vijf werkdagen.
4. a. De werknemer met een volledig dienstverband kan de werkgever verzoeken zijn
feitelijke werktijd vast te stellen op 36 uur per week, verdeeld over vier werkdagen
(4 x 9 – variant).
b. Het verzoek wordt bij de leidinggevende van de werknemer ingediend.
c. Het verzoek wordt ingewilligd, tenzij zwaarwegende bedrijfsbelangen zich daartegen
in redelijkheid verzetten. Een eventuele afwijzing van het verzoek geschiedt schrifte-
lijk en gemotiveerd.
5. Het in lid 4 bepaalde is van overeenkomstige toepassing op de werknemer met een
deeltijddienstverband.
Arbeidsduurverkorting
6. De leden 7 t/m 11 zijn niet van toepassing op de werknemer die gebruik maakt van het
bepaalde in de leden 4 en 5.
7. De werknemer met een volledig dienstverband bedoeld in lid 3 heeft ter compensatie
van het verschil tussen zijn feitelijke werktijd (40 uur per week) en zijn gemiddelde
arbeidsduur (36 uur per week) aanspraak op 192 uur arbeidsduurverkorting (ADV) per
kalenderjaar.
8. Voor de werknemer in deeltijddienstverband en de werknemer die in een kalenderjaar
minder dan 12 maanden in dienst is wordt het in lid 7 genoemde aantal ADV-uren naar rato
verminderd, waarbij op hele uren naar boven wordt afgerond.
Bijlage 7ARBEIDSDUUR, WERKTIJD EN ARBEIDSDUURVERKORTING CAO CAOP 2009-2010
85
9. Opbouw van ADV-uren vindt plaats over de tijd waarin arbeid wordt verricht. De tijd
gedurende welke opname van ADV-, vakantie-, zwangerschaps/bevallings- dan wel ou-
derschapsverlof plaatsvindt wordt met arbeidstijd gelijkgesteld.
10. a. Bij (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid gedurende langer dan één maand vindt vanaf
de tweede maand na aanvang van de arbeidsongeschiktheid opbouw van ADV-uren
plaats over het gedeelte dat de werknemer arbeidsgeschikt is.
b. Bij afwezigheid anders dan wegens ADV-, vakantie-, zwangerschaps/bevallings- dan
wel ouderschapsverlof vindt vanaf de eerste dag van de tweede maand na aanvang van
de afwezigheid geen opbouw van ADV-uren plaats.
c. Bij afwezigheid in verband met onbetaald verlof vindt geen opbouw van ADV-uren
plaats.
11. Van het totale aantal ADV-uren moet de werknemer 50% in overleg met de leidinggevende
opnemen. Uitgangspunt hierbij is een gelijkmatig over het jaar verdeelde opname, reke-
ning houdend met piek- en dalbelasting.
Aanwijzing ADV-dagen
12. De werkgever kan jaarlijks in overleg met de ondernemingsraad maximaal vijf werkdagen
aanwijzen als verplichte ADV-dagen. Het minimumaantal verplichte ADV-dagen hangt
direct samen met de dag na Hemelvaart en het aantal werkdagen rond Kerst en Oud &
Nieuw.
AANVULLING BIJ ARTIKEL 28 CAO CAOP 2009-2010, GELDEND VOOR
WERKNEMERS IN DIENST VóóR 1 JANUARI 2011 MET EEN DIENSTVERBAND
GEBASEERD OP 36 UUR.
1. De werknemer kan de werkgever verzoeken tot een maximum van 96 uren per kalender-
jaar afstand doen van zijn ADV-aanspraak . Deze mogelijkheid bestaat niet voor de werk-
nemer die gebruik maakt van het bepaalde in lid 6.
2. Het verzoek moet vóór 1 oktober voorafgaande aan het kalenderjaar waarop het verzoek
betrekking heeft bij de werkgever worden ingediend. Het verzoek wordt ingewilligd
indien dit formatief mogelijk is, er structurele werkzaamheden zijn en de begroting dit toe
laat. Een eventuele afwijzing van het verzoek geschiedt schriftelijk en gemotiveerd.
3. Voor werknemers werkzaam in deeltijddienstverband worden de in lid 3 genoemde uren
naar evenredigheid van de deeltijdfactor verminderd en afgerond naar boven op hele uren.
4. a. De werknemer kan de werkgever verzoeken om tegenover het afstand doen van 96
ADV-uren per kalenderjaar zijn gemiddelde werktijd met twee uur per week naar 38
uur per week uit te breiden, onder handhaving van zijn in de arbeidsovereenkomst
genoemde (gemiddelde) arbeidsduur.
86
b. Het verzoek moet vóór 1 oktober voorafgaande aan het kalenderjaar waarop het
verzoek betrekking heeft bij de werkgever worden ingediend. Het verzoek wordt
ingewilligd, indien dit formatief mogelijk is, er structurele werkzaamheden zijn en de
begroting dit toe laat. Een eventuele afwijzing van het verzoek geschiedt schriftelijk
en gemotiveerd.
c. De werknemer ontvangt bij inwilliging van het verzoek een maandelijkse bruto toeslag
op zijn maandsalaris, die wordt berekend op basis van de geldelijke waarde van de 96
afgestane ADV-uren. De toeslag telt niet mee voor de berekening van het pensioen.
Artikel 29 CAO CAOP 2009-2010 is per 1 januari 2011 komen te vervallen.
Voor werknemers die op 31-12-2010 54 jaar of ouder zijn en op 31-12-2010 in dienst van het
CAOP, is de onderstaande overgangsmaatregel van kracht.
1. Tabel extra uren naar leeftijd
2. De extra uren worden aan het begin van het kalenderjaar vastgesteld in uren per maand.
De extra uren die aan het einde van de maand niet zijn opgenomen komen te vervallen. In
bijzondere gevallen kan door de werkgever en werknemer, indien de bedrijfsomstandighe-
den dit toelaten, hiervan worden afgeweken.
3. Gedurende gehele of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid bestaat na 1 maand geen aan-
spraak op extra uren.
4. De extra uren welke de werknemer geniet zal niet mogen leiden tot aantasting van zijn
functieniveau en de daarbij behorende arbeidsvoorwaarden.
5. Voor werknemers werkzaam in deeltijddienstverband worden de in lid 1 opgenomen tabel
naar evenredigheid verminderd.
Geboortejaar Leeftijd in 2010 Leeftijd in 2011 Leeftijd in 2012 Leeftijd in 2013 Leeftijd in 2014 tot uiterlijk 65 jaar
1956 54 0 0 25 0
1955 55 0 50 25 0
1953 56 100 50 25 0
1953 57 138 138 138 138
1952 58 138 138 138 138
1951 59 184 138 138 138
1950 60 184 138 138 138
1949 61 276 230 184 138
1948 62 276 230 184 -
1947 63 276 230 - -
1946 64 276 - - -
Bezoekadres: Lange Voorhout 9, 2514 EA Den Haag
Postadres: Postbus 556, 2501 CN Den Haag
Telefoon: 070 376 57 65
Fax: 070 360 75 28
Internet: www.caop.nl
E-mail: [email protected]
Brochure voor medewerkers van het CAOP
Februari 2012