Onderzoeksrapport
Cloud Computing op de AT-scholen
rendement van sharepoint live@EDU in het onderwijs
Utrecht, augustus 2013
2 130830_Onderzoek_Rapport samenvattend_Kennisnet_VSAT_Cloud_v1.0.docx
Colofon Dit onderzoek is uitgevoerd op initiatief van Onderwijs Innovatie Groep met subsidie van Kennisnet Subsidiegever Informatie Stichting Kennisnet T: 0800 - 321 22 33 Paletsingel 32 F: 079 - 321 23 22 2718 NT Zoetermeer E: [email protected] www.kennisnet.nl Uitvoer Informatie Onderwijs Innovatie Groep (OIG) T: 030 241 70 20 Niels Bohrweg 123 F: 030 241 06 71 3542 CA Utrecht E: [email protected] www.oig.nl Afstemming project Verenigde Scholen J.A. Alberdingk Thijm Herman Rigter Directeur ICT Verenigde Scholen J.A. Alberdingk Thijm Afstemming project Kennisnet Ronald Brouwer Projectcoördinator Onderzoek Kennisnet Onderzoek M.E. Lamé Ma, MSc Onderzoeker Drs. Nicole van Dartel Onderzoeker Drs. O.H.A. Craenen Onderzoeker S. C. Telderman BSc Onderzoeksmedewerker ©Kennisnet, Zoetermeer 2013 Geheel of gedeeltelijke overname of reproductie van de inhoud van deze uitgave op welke wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteursrechthebbende is verboden, behoudens de beperkingen bij de wet gesteld.
3 130830_Onderzoek_Rapport samenvattend_Kennisnet_VSAT_Cloud_v1.0.docx
Inhoudsopgave
1. Samenvatting .............................................................................................................................. 5
2. Inleiding ...................................................................................................................................... 7
2.1 Introductie ....................................................................................................................... 7
2.2 Cloud computing ............................................................................................................. 8
2.3 Cloud computing in het onderwijs .................................................................................. 9
2.4 Cloud computing op de AT-scholen .............................................................................. 10
3. Onderzoeksopzet ...................................................................................................................... 12
3.1 Doelstelling onderzoek .................................................................................................. 12
3.2 Onderzoeksvragen ......................................................................................................... 12
3.3 Theoretisch kader .......................................................................................................... 13
3.4 Onderzoeksstrategie ..................................................................................................... 17
3.5 Onderzoeksmethode en instrumenten ......................................................................... 18
3.5.1 Vragenlijst .................................................................................................................. 18
3.5.2 Interview .................................................................................................................... 19
3.6 Onderzoekspopulatie en respons .................................................................................. 20
3.6.1 Onderzoekspopulatie ................................................................................................ 20
3.6.2 Kwantitatief deel ....................................................................................................... 22
3.6.3 Kwalitatief deel .......................................................................................................... 22
3.6.4 Betrouwbaarheid en validiteit ................................................................................... 23
3.7 Analyses ......................................................................................................................... 24
4 Resultaten ................................................................................................................................. 30
4.1 Randvoorwaarden ......................................................................................................... 30
4.1.1 Visie ........................................................................................................................... 31
4.1.2 Deskundigheid ........................................................................................................... 34
4.1.3 Software .................................................................................................................... 36
4.1.4 ICT infrastructuur ...................................................................................................... 37
4.1.5 Leiderschap ................................................................................................................ 38
4.1.6 Samenwerking ........................................................................................................... 40
4.2 Gebruik .......................................................................................................................... 42
4.2.1 Gebruik primair onderwijsproces .............................................................................. 43
4 130830_Onderzoek_Rapport samenvattend_Kennisnet_VSAT_Cloud_v1.0.docx
4.2.2 Gebruik secundair onderwijsproces .......................................................................... 48
4.3 Waargenomen effecten ................................................................................................ 53
4.3.1 Waargenomen effecten online onderwijsproces ...................................................... 54
4.3.2 Waargenomen effecten online samenwerken .......................................................... 57
4.3.3 Waargenomen effecten interne communicatie ........................................................ 63
4.3.4 Waargenomen effecten documentmanagement ..................................................... 67
4.3.5 Waargenomen effecten applicatiebeheer ................................................................ 69
5 Conclusies ................................................................................................................................. 70
6 Bijlage ....................................................................................................................................... 83
6.1 Interviewprotocol .......................................................................................................... 83
6.2 Online vragenlijst ........................................................................................................... 83
6.3 Tabellenboek online vragenlijst .................................................................................... 83
6.4 Uitwerking kwalitatieve data......................................................................................... 83
5 130830_Onderzoek_Rapport samenvattend_Kennisnet_VSAT_Cloud_v1.0.docx
1. Samenvatting
Dit rapport bevat de resultaten en conclusies van een onderzoek naar de randvoorwaarden, het gebruik en het
rendement van cloud computing binnen de Verenigde Scholengemeenschap Alberdingk Thijm (hierna AT-
scholen). Cloud computing omvat in dit onderzoek het werken met de software programma’s Sharepoint en
Live@edu ten behoeve van het primaire en secundaire onderwijsproces.
De hoofdvraag van het onderzoek is: Wat is het rendement van werken “in de cloud” met MS Sharepoint en
Live@edu voor management, leraren, onderwijs ondersteunend personeel en leerlingen binnen de AT-scholen?
De hoofdvraag is uitgesplitst naar vijf verschillende deelvragen met betrekking tot 1) de invulling van de
randvoorwaarden, 2) het gebruik, 3) het (gepercipieerde) rendement, 4) de relatie1 tussen de mate waarin de
randvoorwaarden zijn ingevuld en het gebruik en 5) de relatie2 tussen het gebruik en het (gepercipieerde)
rendement.
Randvoorwaarden Vier in Balans-model gedeeltelijk voldaan
Binnen de AT-scholen is gedeeltelijk voldaan aan de randvoorwaarden van het Vier in Balans-model. Op het
gebied van de bekendheid van de visie, scoren de AT-scholen erg goed. Wat betreft de onderdelen
deskundigheid, ICT infrastructuur, software/content, ICT infrastructuur en leiderschap scoren de AT-scholen
redelijk. Bij de beoordeling van de meeste randvoorwaarden zijn er geen significante verschillen tussen de
metingen aangetroffen. De bekendheid met cloud computing en de betrokkenheid in besluitvorming is wel
significant toegenomen. Managers beoordelen de randvoorwaarden overwegend positiever dan de overige
doelgroepen. Er zijn geen wezenlijke verschillen aangetroffen tussen onderwijstypen.
Gebruik cloud computing in onderwijsproces beperkt
Cloud computing wordt op de AT-scholen beperkt gebruikt om het primaire en secundaire onderwijsproces te
ondersteunen. Hierbij valt op dat in het voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs vaker spraken is van een
online onderwijsproces.
Waargenomen effecten cloud computing neutraal
Het effect van cloud computing op de verschillende onderdelen van het primaire en secundaire
onderwijsproces wordt overwegend als neutraal beoordeeld.
1 De relatie duidt hier op mogelijke verbanden die kunnen worden gelegd tussen de uitkomsten van de bevraagde
componenten. 2 Idem 1
6 130830_Onderzoek_Rapport samenvattend_Kennisnet_VSAT_Cloud_v1.0.docx
Licht positief effect van randvoorwaarden op gebruik cloud computing
Er is een verband gemeten tussen de invulling van de randvoorwaarden en het gebruik van cloud computing.
Het gemeten verband is zwak.
Gebruik cloud computing heeft een zwak maar positief invloed op waargenomen effectiviteit en efficiëntie
van en tevredenheid over het primaire en secundaire onderwijsproces
Er is een verband gemeten tussen het gebruik van cloud computing en waargenomen effecten. Het gemeten
verband is zwak. De frequentie online gebruik in de les, het goed op de hoogte zijn wat er binnen de school
gebeurt en online documentmanagement hebben de grootste invloed hebben op de waargenomen effectiviteit
en efficiëntie van en tevredenheid over cloud computing.
7 130830_Onderzoek_Rapport samenvattend_Kennisnet_VSAT_Cloud_v1.0.docx
2. Inleiding
2.1 Introductie
De AT-scholen zijn een scholengroep in Midden-Nederland die 22 scholen omvat. Daarbinnen zitten vijftien
basisscholen, zeven scholen voor het voortgezet onderwijs en één opleiding voor middelbaar
beroepsonderwijs. Binnen de AT-scholen is het verenigen van ICT en onderwijs al jaren een speerpunt. Vanaf
september 2011 willen de AT-scholen een volgende stap maken in de integratie van ICT en onderwijs. Vanaf
dat moment gaan de AT-scholen organisatiebreed, maar stapsgewijs, over op het werken ‘in the cloud’ met MS
Sharepoint en Live@edu. Dit betekent dat cloud computing organisatiebreed wordt ingezet om de ICT binnen
de school te gebruiken en te beheren.
De invoer van cloud computing is een relatief nieuw principe in het onderwijs. Onderzoek kan een bijdrage
leveren in het ontwikkelen van kennis over de waarde van cloud computing in het onderwijs. Kennisnet
ondersteunt het onderwijsveld door het stimuleren van kennisontwikkeling over doelmatig gebruik van ICT
voor (een levenlang) leren. Daartoe heeft zij binnen Kennis van Waarde Maken een subsidie toegekend voor de
uitvoer van dit onderzoek. Het onderzoek heeft plaatsgevonden op de AT-scholen en is uitgevoerd door
Onderwijs Innovatie Groep (OIG).
De doelstelling van het onderzoek is samengevat in de onderzoeksvraag: Wat is het rendement van werken “in
de cloud” met MS Sharepoint en Live@edu voor management, leraren, onderwijs ondersteunend personeel en
leerlingen binnen de AT-scholen?
Bovenstaande onderzoeksvraag is onderzocht en de resultaten zijn in dit rapport uitgewerkt.
Het eerste hoofdstuk bevat een samenvatting van het onderzoek.
Hoofdstuk 2 is een inleiding van het onderzoek. Hierin wordt cloud computing gedefinieerd, wordt de
toepassing in het onderwijs toegelicht en wordt de onderzoekscontext beschreven.
Hoofdstuk 3 omvat de onderzoeksopzet. Hier zijn de doelstelling van het onderzoek en de onderliggende
onderzoeksvragen geformuleerd en zijn de onderzoeksmethoden en het theoretisch kader beschreven.
Hoofdstuk 4 omvat een beschrijving van de inhoudelijke resultaten van het onderzoek.
Hoofdstuk 5 betreft de conclusies van het onderzoek en in hoofdstuk 6 zijn aanbevelingen opgenomen voor de
AT-scholen en voor vervolgonderzoek.
In de bijlagen zijn de onderzoeksinstrumenten toegevoegd.
Bij dit onderzoeksrapport horen twee documenten die de onderzoeksresultaten in detail weergeven, een
rapport met resultaten van het kwantitatieve deel en een met resultaten van het kwalitatieve deel. De
resultaten van het kwantitatieve deel zijn weergegeven in een tabellenrapport waarin schaalscores en
individuele itemscores zijn uitgewerkt. Het kwalitatieve rapport bevat de samenvatting van de interviews.
8 130830_Onderzoek_Rapport samenvattend_Kennisnet_VSAT_Cloud_v1.0.docx
2.2 Cloud computing
Cloud computing of het werken ‘in the cloud’ wijst in de basis op het werken met diensten die aangeboden
worden via het internet. In die hoedanigheid is cloud computing niets nieuws. E-maildiensten als Hotmail,
Webmail en Gmail behoren hier ook al bij. Binnen het onderwijs wordt er ook al gebruikt gemaakt van online-
diensten als leerlingvolgsystemen en de elektronische leeromgeving (Blackboard, Moodle).
De definitie die wij in dit onderzoek gebruiken voor cloud computing is ‘het leveren/gebruiken van schaalbare
en “elastische” diensten die via internet worden aangeboden’. Het betreft standaard diensten, die door de
gebruiker zelf in te richten zijn en waarvoor wordt betaald naar gebruik’ 3.
Deze definitie omvat de belangrijkste kenmerken van cloud computing en biedt ook inzicht in de voordelen die
deze bieden.
1) De diensten zijn schaalbaar en elastisch: dat wil zeggen dat door de gebruiker wordt bepaald of en in welke
mate de diensten worden aangesproken. Het voordeel is dat er door één of door meerdere gebruikers
tegelijkertijd gebruik kan worden gemaakt van de dienst.
2) De diensten zijn toegankelijk via internet: dat wil zeggen dat de gebruiker alleen een webbrowser nodig
heeft om gebruik te maken van de diensten binnen de cloud. Het voordeel is dat je nu op elke locatie met
internet, 24 uur per dag gebruik kunt maken van diensten zonder ze lokaal op je hardware op te hoeven
slaan (Gruman, 2008). Dit kan ook voordelig zijn voor de lokale hardware eisen aangezien de “processing”
in de cloud gebeurt (Erenben, 2009).
3) De diensten zijn standaard: dat wil zeggen dat gebruikers kiezen welke diensten ze willen gebruiken, maar
geen of weinig invloed hebben op de uitvoer van de dienst.
3 Kennisnet en Surfnet, Cloud Computing in het onderwijs, (2010) p.10 (zie ook definitie Gartner, www.gartner.com)
9 130830_Onderzoek_Rapport samenvattend_Kennisnet_VSAT_Cloud_v1.0.docx
2.3 Cloud computing in het onderwijs
Aangezien cloud computing het mogelijk maakt om applicaties tegen lage kosten of gratis via het internet
beschikbaar te maken lijkt het veelbelovend voor onderwijsorganisaties. Zeker gezien die in toenemende mate
te maken krijgen met budgetbeperkingen en een leerlingpopulatie die steeds mobieler wordt. In het onderwijs
zijn er dan ook verschillende toepassingen mogelijk in zowel het primaire (educatie) als secundaire
(administratie) onderwijsproces.
In het primaire onderwijsproces kan cloud computing worden ingezet voor leren op afstand. Leren wordt
namelijk altijd en overal mogelijk mits er toegang tot internet is. Ook wordt leren, hardware en
besturingssysteem onafhankelijk. Verder kan cloud computing worden ingezet voor communicatie tussen
leraar en leerling. Bijvoorbeeld voor het klaarzetten, maken, insturen en controleren van opdrachten.
In het secundaire onderwijsproces kan cloud computing ook worden ingezet voor communicatie. Bijvoorbeeld
communicatie over resultaten (van een toets of vergadering) kan zo sneller en makkelijker met alle
geautoriseerde personen worden gedeeld. Hetzelfde geldt voor het delen van kennis door eenvoudige toegang
tot een centrale locatie/database.
Daarnaast is het zo dat de IT-kosten lager kunnen blijven, bijvoorbeeld doordat oudere computers met minder
processing capaciteit langer bruikbaar blijven omdat processing buiten de computer gebeurt. Ook is er betere
beheersbaarheid van applicaties omdat updates van software centraal kunnen worden uitgevoerd in plaats van
lokaal op elke computer (Erenben, 2009). Een nadeel zou het gebrek aan controle over “downtime” kunnen
zijn. Of dit nu werkelijke of gepercipieerde downtime is (Stone, 2008).
Uit bovenstaande blijkt dat cloud computing niet zozeer nieuwe functionaliteiten biedt, maar vooral een
nieuwe manier is om bestaande ICT binnen het onderwijs te organiseren en in te zetten.
10 130830_Onderzoek_Rapport samenvattend_Kennisnet_VSAT_Cloud_v1.0.docx
2.4 Cloud computing op de AT-scholen
De AT-scholen omvatten 22 locaties van verschillende grootte en typen onderwijs (15 PO, 7 VO en 1 MBO
opleiding). De visie van de AT-scholen is “De (lerende) leerling centraal”. De leerling zal een motiverend
onderwijsprogramma worden geboden gedurende zijn schoolcarrière.
Het bestuur van de AT-scholen vindt dat bij het vormgeven van een dergelijk onderwijsprogramma de inzet van
ICT een belangrijke bijdrage levert. ICT wordt gezien als een middel om kwaliteitsverbetering te bereiken,
kwaliteitszorg te realiseren en leerprocessen bij kinderen te bevorderen door ICT in te zetten als onderdeel van
een rijke gedifferentieerde leeromgeving.
Ook voor het optimaal functioneren van de school als zelfstandige organisatie ziet het bestuur de effectieve
inzet van ICT als onontbeerlijk. Een goede informatievoorziening en -uitwisseling op operationeel, tactisch en
strategisch niveau is noodzakelijk om de organisatie optimaal te laten functioneren en de positie van de school
te handhaven en te versterken in een snel veranderende omgeving.
In lijn met de visie van de AT-scholen is de ondersteuning van IT aan het primaire (educatie) en secundaire
(administratie) onderwijsproces in de loop der jaren ook daadwerkelijk gegroeid. Echter, op de verschillende
locaties is veelal gekozen voor andere oplossingen. In 2010 is door de directie van de AT-scholen gesteld dat de
huidige IT ondersteuning belemmerend werkt binnen het primaire en secundaire onderwijsproces.
De AT-scholen ervaren drie belangrijke belemmeringen in het primaire onderwijsproces:
1) Het klaarzetten voor, insturen door en nakijken van opdrachten en huiswerk van leerlingen gebeurt te
weinig of niet goed ondanks dat dit een zeer basale activiteit is.
2) De samenwerking op en tussen locaties onder leerlingen en personeel is op adhoc of toevallige basis
terwijl men dit als belangrijk beschouwt voor goed onderwijs.
3) De ICT werkomgeving voor leerlingen die nu niet (buiten de school) aanwezig is en de communicatie met
en samenwerking tussen leerlingen en ook docenten en ondersteunend personeel functioneert niet
(goed).
11 130830_Onderzoek_Rapport samenvattend_Kennisnet_VSAT_Cloud_v1.0.docx
Ook in het secundaire onderwijsproces ervaren AT-scholen drie belemmeringen:
4) De interne communicatie is sub-optimaal. Ontwikkelingen op centraal niveau zijn vaak van belang voor
verschillende locaties. Doordat er alleen lokale servers (informatiebronnen) zijn moeten centrale
ontwikkelingen eerst gecommuniceerd worden naar één van de locaties met de opdracht de informatie
verder te verspreiden. Hierdoor is niet altijd iedereen (gelijktijdig) op de hoogte.
5) Het documentmanagement is afwezig. Documenten worden vaak lokaal opgeslagen op de harde schijf van
één specifieke computer met als gevolg dat deze niet vindbaar en/of bewerkbaar zijn voor andere
personen.
6) Het applicatiebeheer is op dit moment een uitdaging omdat er een gediversifieerde groep beheerders
bestaat met elk een specifieke taak, zoals nieuwsbrieven, website, of e-mail. Elke applicatie heeft haar
eigen beheerder, die vaak weer verschilt per locatie.
Het bestuur van de AT-scholen geeft aan deze situatie te willen verbeteren. Dit heeft geleid tot het verzoek om
een platform onafhankelijke tool te realiseren die het mogelijk maakt om informatie overal en altijd
beschikbaar te hebben en zo de administratieve en educatieve processen te verbeteren, versimpelen en
uniformeren.
Hierin is gekozen voor MS Sharepoint en Live@edu in een cloud omgeving om de gewenste doelen te bereiken.
Het gaat dan voor het primaire onderwijsproces om stroomlijning van het onderwijsproces, samenwerking op
en tussen locaties en verbetering van de ICT werkomgeving voor leerlingen en voor het secundaire
onderwijsproces gaat over de verbetering van de interne communicatie, document management en
applicatiebeheer.
MS Sharepoint en Live@edu zou voor de start van het schooljaar 2011 / 2012 worden ingericht in een cloud
omgeving voor alle 22 locaties van de AT-scholen. Dit betreft zowel grote als kleine scholen/vestigingen in het
PO, VO en MBO. De AT-scholen willen dat cloud computing bijdraagt aan de doelen.
Samengevat kan gesteld worden dat de huidige organisatie van ICT een belemmering vormt om het gewenste
rendement uit de ICT toepassingen te halen en de doelen te bereiken. De belemmeringen uiten zich in een
zestal problemen in het primaire en secundaire proces. Aangenomen wordt dat invoering van cloud computing
(als randvoorwaarde) deze belemmeringen wegneemt en daardoor meer rendement kan worden gerealiseerd.
Binnen deze context is dit onderzoek naar de invulling van de randvoorwaarden, het gebruik en waargenomen
rendement van cloud computing uitgevoerd.
12 130830_Onderzoek_Rapport samenvattend_Kennisnet_VSAT_Cloud_v1.0.docx
3. Onderzoeksopzet
3.1 Doelstelling onderzoek
Dit onderzoek richt zich op het in kaart brengen van (gepercipieerd) rendement naar aanleiding van de invoer
van cloud computng in het primaire en het secundaire onderwijsproces.
De hoofdvraag van dit onderzoek is als volgt geformuleerd:
Wat is het rendement van werken “in de cloud” met Live@edu en MS Sharepoint voor management, leraren,
onderwijs ondersteunend personeel en leerlingen binnen de AT-scholen?
3.2 Onderzoeksvragen
De hoofdvraag is uitgesplitst naar een vijftal deelvragen:
1. In welke mate zijn binnen de AT-scholen aan de randvoorwaarden van Vier in Balans voldaan?
Deze deelvraag richt zich op de invulling van de randvoorwaarden van het Vier in Balans model bij de
implementatie van werken in de cloud op de AT-scholen.
2. Hoe wordt cloud computing gebruikt op de AT-scholen?
Deze deelvraag richt zich op het gebruik van ICT ten aanzien van de zes onderwerpen waar de AT-scholen op
wil verbeteren door de inzet van cloud computing.
3. Welke effecten qua effectiviteit, efficiëntie en tevredenheid nemen management, onderwijs
ondersteunend personeel, leraren en leerlingen waar dankzij de inzet van cloud computing?
Deze deelvraag richt zich op de waargenomen effecten door de inzet van cloud computing. De waargenomen
effecten zijn gekoppeld aan het gebruik van ICT binnen de zes onderwerpen waar de AT-scholen op wil
verbeteren door de inzet van cloud computing.
4. Wat is de relatie4 tussen de mate waarin de randvoorwaarden zijn gerealiseerd en de wijze waarop
cloud computing wordt gebruikt?
Deze deelvraag richt zich op de invloed van de randvoorwaarden van Vier in Balans op het gebruik van ICT in de
cloud omgeving ten aanzien van de zes onderwerpen waar de AT-scholen op wil verbeteren door de inzet van
cloud computing.
4 De relatie duidt hier op mogelijke verbanden die kunnen worden gelegd tussen de uitkomsten van de bevraagde
componenten
13 130830_Onderzoek_Rapport samenvattend_Kennisnet_VSAT_Cloud_v1.0.docx
5. Wat is de relatie5 tussen de wijze waarop cloud computing wordt gebruikt en de waargenomen
effecten?
Deze deelvraag richt zich op de invloed van cloud computing op het gebruik van ICT ten aanzien van de zes
onderwerpen waar de AT-scholen op willen verbeteren door de inzet van cloud computing.
De onderzoeksvragen 4 en 5 worden niet direct bevraagd, maar worden beantwoord door een analyse van de
relatie tussen gegevens vanuit de onderzoeksvragen 1, 2 en 3.
3.3 Theoretisch kader
Om antwoord te geven op de deelvragen wordt het volgende theoretisch kader gehanteerd.
Figuur 1: Theoretisch kader
Hierna wordt elk onderdeel van het theoretisch kader beschreven.
5 De relatie duidt hier op mogelijke verbanden die kunnen worden gelegd tussen de uitkomsten van de bevraagde componenten
14 130830_Onderzoek_Rapport samenvattend_Kennisnet_VSAT_Cloud_v1.0.docx
A. Randvoorwaarden
Voor de randvoorwaarden is het Vier in Balans model gebruikt. Dit model stelt dat “invoering van ICT voor
onderwijsdoeleinden meer kans van slagen heeft bij een evenwichtige en samenhangende inzet van de vier
bouwstenen: visie, deskundigheid, software/content en ICT-infrastructuur” (Vier in Balans, 2010 – p.10). Aan de
oorspronkelijke vier randvoorwaarden uit Vier in Balans zijn twee factoren toegevoegd die ook van belang
bleken, te weten leiderschap en samenwerking.
Hierna volgt een korte omschrijving van de bouwstenen en twee toegevoegde elementen (leiderschap en
samenwerking):
“Visie: de opvatting van de school over wat goed onderwijs is en hoe de school dat wil realiseren. De visie
omvat de doelstellingen van de school, de rol van leraren, leerlingen en management daarin, de inhoud
van het onderwijs en de materialen die worden ingezet” (Vier in Balans, 2010 10).
“Deskundigheid: de kennis en vaardigheden van leraren om onderwijsdoelstellingen met ICT te bereiken.
Daarbij gaat het niet alleen om technische vaardigheden, maar ook om deze te kunnen verbinden met
kennis van didactiek en vakinhoud” (Vier in Balans, 2010 – p.10).
“Software / content: alle formele en informele digitale educatieve content. Formeel leermateriaal is
materiaal dat speciaal voor het onderwijs gemaakt is. Ook computerprogramma’s worden tot het digitale
leermateriaal gerekend” (Vier in Balans, 2010 – p.10).
“ICT-infrastructuur: beschikbaarheid en kwaliteit van computers, netwerken en internetverbindingen.
Ook elektronische leeromgevingen en het beheer en onderhoud van ICT-voorzieningen worden tot de ICT-
infrastructuur gerekend” (Vier in Balans, 2010 – p.10).
“Leiderschap helpt bij het geven van richting aan het gebruik van ICT en het managen van samenhang”
(Vier in Balans Plus, 2004, p.8).
“Samenwerking helpt bij het realiseren van evenwichtige condities voor effectief en efficiënt gebruik van
ICT. Samenwerking omvat zowel activiteiten binnen scholen als tussen scholen” (Vier in Balans Plus, 2004,
p.9).
15 130830_Onderzoek_Rapport samenvattend_Kennisnet_VSAT_Cloud_v1.0.docx
B. Gebruik
Er zijn zes onderwerpen benoemd waarvan cloud computing het gebruik kan beïnvloeden. Deze hebben
specifiek betrekking op twee ICT toepassingen, Live@edu en MS Sharepoint. De onderwerpen zijn afgeleid uit
de zes problemen die binnen de AT-scholen ervaren worden en middels de inzet van cloud computing moeten
verbeteren. Het betreft verbeteringen in het primaire (1 t/m 3) en secundaire onderwijsproces (4 t/m 6):
1. Verbetering van het onderwijsproces. De verbetering van het onderwijsproces betreft hier het
klaarzetten, insturen en nakijken van opdrachten, huiswerk en lesmateriaal.
Doelstelling: De doelstelling is dat dit proces onder OOP, leraren en leerlingen vaker online gebeurt dan
voor de invoer van cloud computing.
2. Verbetering van de samenwerking. De verbetering van de samenwerking betreft hier het samenwerken
binnen de locatie en tussen verschillende locaties.
Doelstelling: De doelstelling is dat samenwerking binnen de locatie tussen de verschillende
personeelslagen (management, OOP en leraren) en tussen de locaties toeneemt en dat dit een structureel
karakter krijgt, bijvoorbeeld het delen van kennis en informatie tussen docenten.
3. Verbetering van online (samen)werken van leerlingen. De verbetering van het online (samen)werken van
leerlingen betreft hier het online opslaan van documenten, samenwerken aan opdrachten, elkaar vinden
en met elkaar communiceren via e-mail, chat en videoconferenties over schoolgerelateerde zaken.
Doelstelling: De doelstelling is dat het online (samen)werken van leerlingen over onderwijs gerelateerde
zaken vaker gebeurd, sneller gebeurd en als makkelijker wordt ervaren. Door de inzet van cloud computing
is er één centraal online platform met verschillende tools beschikbaar voor leerlingen, ook buiten de
school. Dit kan worden ingezet om documenten op te slaan, samen te werken aan opdrachten, elkaar op
te zoeken en met elkaar te communiceren. Aangezien de cloud omgeving, MS Sharepoint en Live@edu
deze activiteiten volledig ondersteunen, lijkt het plausibel dat de invoer bijdraagt aan het online
(samen)werken van leerlingen.
4. Verbetering interne communicatie. De verbetering van de interne communicatie betreft hier het
communiceren van nieuws, simpele mededelingen en beleid onder de betreffende medewerkers.
Doelstelling: De doelstelling is dat interne communicatie naar medewerkers met de inzet van cloud
computing en Sharepoint verbeterd. Iedereen krijgt een persoonlijke pagina met daarop alle relevante
(persoonlijke) informatie. Hierdoor lijkt het plausibel dat de transparantie en snelheid van de
informatievoorziening binnen de vestigingen en bovenschools wordt vergroot en dat cloud computing
bijdraagt aan de interne communicatie tussen management, OOP, leraren en leerlingen.
16 130830_Onderzoek_Rapport samenvattend_Kennisnet_VSAT_Cloud_v1.0.docx
5. Verbetering documentmanagement. De verbetering van het documentmanagement betreft hier het
vastleggen (toegankelijkheid en vindbaarheid) en delen van beleids- en werkdocumenten.
Doelstelling: De doelstelling is dat documenten door management, onderwijsondersteunend personeel en
leraren centraal worden opgeslagen en altijd en overal benaderbaar zijn en dit hiermee effectiever en
efficiënter wordt. Door de inzet van cloud computing en Sharepoint kan iedereen op één central plek
documenten opslaan, zoeken, bewerken en delen. Hierdoor lijkt het plausibel dat de vindbaarheid en het
delen van documenten toeneemt en dat cloud computing bijdraagt aan het documentmanagement.
6. Verbetering applicatiebeheer. De verbetering van het applicatiebeheer betreft hier het beheren van
verschillende applicaties zoals websites, e-mail en nieuwsbrieven.
Doelstelling: De doelstelling is dat applicaties centraal worden beheerd waardoor deze via een loket voor
alle locaties en applicaties beheerd worden. Door de inzet van cloud computing en Sharepoint, worden
applicaties over de verschillende locaties heen gelijk getrokken en heeft men bij vragen en/of problemen
één ingang. Hierdoor lijkt het waarschijnlijk dat het voor management, OOP en leraren overzichtelijker
wordt waar men terecht kan met vragen en cloud computing betreffende het applicatiebeheer.
C. Waargenomen effecten
Er zijn drie variabelen benoemd waarmee het effect van cloud computing ten aanzien van de zes (hierboven bij
“B. Gebruik” benoemde) onderwerpen gemeten kan worden. Het gaat hier om waargenomen effecten,
gekoppeld aan het gebruik van Live@edu en Sharepoint in de cloud omgeving. De drie variabelen zijn
effectiviteit, efficientie en tevredenheid.
Effectiviteit: de doeltreffendheid, ofwel de mate waarin de beoogde doelstellingen worden behaald onder
management, onderwijs ondersteunend personeel, leraren en leerlingen.
Efficiëntie: de doelmatigheid, ofwel de verhouding tussen input en output van management, onderwijs
ondersteunend personeel, leraren en leerlingen. Dit ligt dicht aan tegen functionaliteit en productiviteit.
Tevredenheid: de mate waarin is voldaan aan verwachtingen van management, onderwijs ondersteunend
personeel, leraren en leerlingen
17 130830_Onderzoek_Rapport samenvattend_Kennisnet_VSAT_Cloud_v1.0.docx
3.4 Onderzoeksstrategie
Dit onderzoek is een evaluatieonderzoek bestaande uit drie meetmomenten. Binnen het onderzoek is een
kwantitatief en een kwalitatief deel te onderscheiden.
Figuur 2: Onderzoeksstrategie
De nulmeting is gericht op de 1) randvoorwaarden, 2) het gebruik en 3) de waargenomen effecten in de huidige
situatie (vóór invoering cloud computing). De nulmeting heeft plaatsgevonden tussen november 2011 en maart
2012 en bestond uit een kwantitatief en kwalitatief deel.
De tussenmeting heeft plaatsgevonden tussen eind april en begin juni 2012 na de (gedeeltelijke) implementatie
van cloud computing en bestond uit een kwantitatief en kwalitatief deel. Het tussentijds meten is gedaan om
eventuele belemmeringen in de eerste periode op te sporen en bij te sturen.
De nameting is uitgevoerd na bijsturing op basis van de tussenmeting. Deze heeft in mei en juni 2013
plaatsgevonden en bestond alleen uit een kwantitatief deel.
Met deze uitvoer is de oorspronkelijke planning aanzienlijk aangepast. De 0-meting zou in eerste instantie in
september en oktober 2011 plaatsvinden. Dit is de maand november geworden. De belangrijkste reden
hiervoor was vertraging in de uitvoer op de scholen. Dit heeft ook geleid tot het besluit om de tussenmeting en
de na-meting later plaats te laten vinden. De tussenmeting zou oorspronkelijk januari tot maart 2012 lopen en
is verplaatst naar april tot juni, de na-meting zou oorspronkelijk plaatsvinden in de maanden mei en juni 2012
en is verplaatst naar mei en juni 2013.
In januari 2013 heeft het bestuur van de AT-scholen besloten de introductie van Sharepoint voor leerlingen,
per direct te beëindigen. Sharepoint bleek te complex te zijn om een standaard in te richten die docenten
kunnen aanpassen voor gebruik door leerlingen. Daarbij bleek het ook onmogelijk om binnen Sharepoint links
18 130830_Onderzoek_Rapport samenvattend_Kennisnet_VSAT_Cloud_v1.0.docx
te plaatsen die direct toegang geven tot digitale methodes. Specifiek binnen het VO werd dit als een groot
gebrek ervaren.
Een belangrijke randvoorwaarde voor het werken met cloud computing, de aanwezigheid van ‘infrastructuur’,
ontbreekt daarmee voor leerlingen. Ook zijn er sinds het besluit in januari 2013 geen gerichte acties
ondernomen om het gebruik van Sharepoint onder leerlingen te versterken.
In overleg met Kennisnet is daarom besloten de leerlingen niet verder worden belast en de randvoorwaarden,
gebruik en de waargenomen effecten van cloud computing niet aan leerlingen in de nameting te vragen.
3.5 Onderzoeksmethode en instrumenten
Het doel van dit onderzoek is om een representatief beeld te geven van de invulling van de randvoorwaarden,
het gebruik en de ervaren opbrengsten van cloud computing binnen de AT-scholen. De vragen die zijn
ontwikkeld voor de enquête en het interviewprotocol zijn opgesteld op basis van het model dat beschreven
staat in hoofdstuk 2 (figuur 1). De randvoorwaarden zijn beschreven aan de hand van zes voorwaarden uit de
Vier in Balans plus, gebruik en waargenomen effecten zijn beschreven aan de hand van effectiviteit, efficiency
en tevredenheid ten aanzien van de doelstellingen die de AT-scholen in het primair proces en secundair proces
wilde behalen.
Om het rendement van cloud computing te meten, zijn er zowel kwantitatieve als kwalitatieve
onderzoeksinstrumenten ingezet. Hieronder volgt een verdere toelichting welke kwantitatieve en
kwantitatieve instrumenten zijn ingezet voor het huidige onderzoek.
3.5.1 Vragenlijst
Het kwantitatief deel bestond uit vier online vragenlijsten. Eén vragenlijst voor elk van de doelgroepen
(managers, onderwijsondersteunend personeel, docenten en leerlingen). De digitale vragenlijsten konden in
ongeveer 20 minuten ingevuld worden.
Voor de inhoud van de vragenlijst is gebruik gemaakt van de vragenlijst uit het onderzoek ‘Benutting en
opbrengst elektronische leeromgevingen in het MBO’ (Onderzoek Benutting en Opbrengst van Elektronische
Leeromgevingen in het MBO (BOEL), 2008). Deze vragenlijst is gehanteerd als leidraad en is aangepast aan het
onderwerp en de opzet van dit onderzoek.
De vragenlijst is door OIG in een online enquêtetool gezet. Deze online enquête heeft een vormgeving
gekregen waarin de AT-scholen herkenbaar zijn. De ingevulde vragenlijsten zijn online geretourneerd en direct
verwerkt. Door de koppeling van de respondenten aan de OIG database is de non-respons bijgehouden.
19 130830_Onderzoek_Rapport samenvattend_Kennisnet_VSAT_Cloud_v1.0.docx
Respondenten hebben een persoonlijke uitnodigingsmail ontvangen. Door de mailing op naam te versturen
kon de respons exact worden bijgehouden. Rappelleren geschiedde door middel van online reminders
verstuurd aan het deel van de doelgroep die nog niet had gereageerd. Indien de respons structureel
achterbleef, werden respondenten via een persoonlijke benadering vanuit de directeur ICT van de AT-scholen
benaderd.
3.5.2 Interview
De onderzoeksmethoden die voor het kwalitatieve deel zijn gebruikt betreffen semigestructureerde interviews.
De semigestructureerde interviews zijn gehouden met leraren, managers, onderwijsondersteunend personeel
en leerlingen uit het primair onderwijs, voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs. Het doel van de
interviews was om de mening van de verschillende doelgroepen over de randvoorwaarden, het gebruik en
(verwachtte) waargenomen effecten vast te leggen en om een verdiepende en aanvullende informatie te
bevragen naar aanleiding van de enquêteresultaten.
De te interviewen personen zijn benaderd via de betreffende managers van de scholen. Aan hen is verzocht na
te vragen wie bereid is aan een interview deel te nemen. De selectie en benadering via de managers is om
praktische redenen gekozen. Gezien het onderzoeksthema wordt niet verwacht dat hier door managers om
andere criteria dan voor het onderzoek geselecteerd is.
De geïnterviewde respondenten is de doelstelling van het onderzoek toegelicht. Na het interview is een
samenvatting teruggekoppeld waarop geïnterviewden feedback konden geven.
Tijdens deze interviews is gebruik gemaakt van een interviewprotocol (zie bijlage 6.3). De interviews zijn
middels digitaal opnameapparatuur vastgelegd. De resultaten van de interviews zijn anoniem uitgewerkt in de
rapportage. De interviews duurden maximaal één uur en zijn op de verschillende locaties van de AT-scholen
afgenomen. Na afronding van de 0-meting, zijn de interviewprotocollen op enkele punten aangepast. Door
enkele bevindingen uit de 0-meting aan respondenten voor te leggen werd er een verdieping op de
onderzoeksresultaten gegenereerd.
20 130830_Onderzoek_Rapport samenvattend_Kennisnet_VSAT_Cloud_v1.0.docx
3.6 Onderzoekspopulatie en respons
Hierna wordt de onderzoekspopulatie en de respons op de kwantitatieve en kwalitatieve onderzoeksmethoden
beschreven.
3.6.1 Onderzoekspopulatie
In het onderzoek worden respondenten van de AT-scholen onderverdeeld in verschillende groepen, uitgesplitst
naar onderwijstype en functie.
Voorstel6
Management
Ondersteunend personeel
Leraren Leerlingen
PO 15 15 132 390
VO 28 28 152 390
MBO 2 - 5 67
Figuur 4: Responsaantallen kwantitatief deel voorstel
0-meting
Management
Ondersteunend personeel
Leraren Leerlingen
PO 15 16 127 323
VO & MBO 30 38 152 365
Figuur 5: Responsaantallen kwantitatief deel nulmeting na herverdeling
1-meting
Management
Ondersteunend personeel
Leraren Leerlingen
PO 15 23 174 323
VO & MBO 25 29 190 642
Figuur 6: Responsaantallen kwantitatief deel éénmeting na herverdeling
Nameting
Management
Ondersteunend personeel
Leraren Leerlingen
PO 16 16 140 -
VO & MBO 25 32 174 -
Figuur 7: Responsaantallen kwantitatief deel nameting na herverdeling
6 Exacte omvang per doelgroep fluctueerde in de loop van het onderzoek.
21 130830_Onderzoek_Rapport samenvattend_Kennisnet_VSAT_Cloud_v1.0.docx
Per doelgroep (managers, ondersteunend personeel, docenten en leerlingen) is er voor dit onderzoek een
aparte vragenlijst ontwikkeld. Deze vier verschillende vragenlijsten kwamen grotendeels met elkaar overeen,
behalve een aantal doelgroep specifieke vragen. Vanwege enkele onvolledigheden in de administratie van de
AT-scholen, hebben een aantal respondenten de verkeerde vragenlijst ontvangen en beantwoord. Op basis
van de functieomschrijving die de respondenten zelf hebben gegeven is een herverdeling gemaakt.
Respondenten die aangaven een leidinggevende functie te hebben, zoals rectoren, conrectoren, coördinatoren,
afdelingsleiders zijn in de groep managers geplaatst. Respondenten die aangaven direct bij het onderwijs
betrokken zijn, zijn in de groep onderwijsgevend personeel geplaatst. Hieronder behoren docenten,
groepsleerkrachten en onderwijsassistenten. Onderwijsondersteunend personeel is in het onderzoek
gedefinieerd als al het personeel dat geen leidinggevende functie heeft en niet direct betrokken is bij het
onderwijsproces. Deze groep bestaan uit zowel uitvoerende ondersteuners zoals conciërges, administratief
medewerkers, medewerkers mediatheek als mede onderwijsinhoudelijke en pedagogische ondersteuners zoals
interne begeleiders, GZ-psychologen, logopedisten en orthopedagogen.
Een groep respondenten heeft aangegeven een dubbele functie te hebben. De meerderheid hiervan bestonden
uit een gecombineerde onderwijsgevende en leidinggevende functie. Deze groep respondenten is herverdeeld
in de groep onderwijsgevend personeel.
22 130830_Onderzoek_Rapport samenvattend_Kennisnet_VSAT_Cloud_v1.0.docx
3.6.2 Kwantitatief deel
De kwantitatieve dataverzameling is afgenomen op alle drie de meetmomenten. OIG heeft de garantie gegeven
om een respons van minimaal 90% te realiseren van de aantallen die in het voorstel zijn opgenomen. Dit is op
elk van de meetmomenten behaald doordat de AT-scholen vanuit de directie volledige medewerking aan het
onderzoek hebben verleend.
Bij de 0-meting bleek dat de kwantitatieve respons in november en december achterbleef. Daarom is besloten
tot een extra wervingsactie in februari en maart 2012. Er zijn additionele analyses uitgevoerd om te
controleren of er geen significante afwijkingen zitten in de op twee momenten verzamelde respons. Door een
hogere respons van leerlingen uit het primair onderwijs bleken de percentages van enkele vragen over het
gebruik voor de groep leerlingen te zijn gewijzigd. Wat betreft de overige uitkomsten waren de verschillen te
verwaarlozen. Het overall beeld en significante verschillen tussen professionals zijn gelijk gebleven.
Gedurende de 1- en de nameting zijn ook de vooraf beoogde respons aantallen behaald zodat de
betrouwbaarheid 95% is. Om voldoende respons te genereren tijdens deze metingen zijn verschillende
aanvullende wervingsacties uitgevoerd zoals het versturen van een herinneringsmail en persoonlijke
reminders.
3.6.3 Kwalitatief deel
De kwalitatieve metingen, interviews, hebben plaatsgevonden tijdens de nul- en tussenmeting.
Tijdens de 0-meting zijn 15 managers, zes docenten, vier OOP-ers en vier groepen leerlingen geïnterviewd,
werkzaam in het primair, voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs.
Tijdens de 1-meting zijn alle vier de doelgroepen in het primair en voortgezet onderwijs geïnterviewd. Het gaat
hierbij om:
2 individuele interviews met managers per onderwijssoort
2 individuele interviews met OOP per onderwijssoort
2 individuele interviews per onderwijssoort met docenten
1 groepsinterview per onderwijssoort met leerlingen (ca. 5 leerlingen per groep)
Er zijn tijdens de 1-meting geen interviews afgenomen met professionals en leerlingen uit het middelbaar
beroepsonderwijs. De reden hiervoor was het besluit vanuit de AT-scholen om de invoer van cloud computing
binnen het middelbaar beroepsonderwijs uit te stellen.
In totaal zijn er 50 interviews gehouden.
23 130830_Onderzoek_Rapport samenvattend_Kennisnet_VSAT_Cloud_v1.0.docx
3.6.4 Betrouwbaarheid en validiteit
Bij de uitvoer van dit onderzoek is gebruik gemaakt van onderzoeks-, bron- en methodetriangulatie.
Drie verschillende onderzoekers hebben onafhankelijk van elkaar onderzoeksdata verzameld en geanalyseerd
waardoor er sprake is van onderzoekstriangulatie. Er is sprake van brontriangulatie omdat de theoretische
constructen middels meerdere databronnen worden geanalyseerd. Tenslotte is er in dit onderzoek gebruik
gemaakt van een literatuurstudie, kwalitatieve en kwantitatieve methoden, waardoor er spraken is van
methodetriangulatie.
De kwantitatieve bronnen zijn afkomstig van alle AT- scholen. Deze bronnen hebben (aangepast aan de
doelgroep) gelijksoortige vragen gekregen. Op basis van de responsgrootte van de leerlingen kan er gesproken
worden van een betrouwbaarheid van 95% met een nauwkeurigheid van 5%. In het geval van de professionals
is er sprake van een betrouwbaarheid van 95% met een nauwkeurigheid van 5%.
Voor het kwalitatieve onderzoek is er een selectie gemaakt binnen de verschillende groepen professionals
(leraren, managers en onderwijsondersteunend personeel) en leerlingen van de verschillende onderwijstypes
(primair, voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs). Omdat alle groepen zijn betrokken in het onderzoek
bestaat er voldoende spreiding in de onderzoeksdata om opvatting van professionals en leerlingen op de AT-
scholen te presenteren.
24 130830_Onderzoek_Rapport samenvattend_Kennisnet_VSAT_Cloud_v1.0.docx
3.7 Analyses
In deze paragraaf wordt toegelicht welke analyses hebben plaatsgevonden op de data. In deze paragraaf zal
toelichting worden gegeven hoe databestand is ontworpen, welke beschrijvende analyses en welke
regressieanalyses zijn uitgevoerd.
Databestanden
In de 0- en 1-meting zijn vier vragenlijsten uitgezet: voor elke doelgroep (leerlingen, leraren, managers en
onderwijsondersteunend personeel) één. Op enkele vragen na, zijn de vragen voor elke doelgroep gelijk
geformuleerd. In de nameting is de vragenlijst niet uitgezet onder leerlingen. De overige doelgroepen hebben
wel een vragenlijst ontvangen. Na het binnenhalen van de respons zijn de verschillende databestanden in SPSS
samengevoegd tot één bestand. Op die manier kunnen de data van de verschillende meetmomenten met
elkaar vergeleken worden.
Databewerking metingen
In het SPSS-databestand zijn alle waarden van alle variabelen gehercodeerd tot numerieke variabelen, exclusief
de stringvariabelen.
De variabele geboortejaar is allereerst gehercodeerd tot leeftijd en vervolgens tot leeftijdsklassen. Binnen de
variabele onderwijstype (met de antwoordopties PO, VO en MBO) zijn VO en MBO samengevoegd, vanwege de
kleine populatie binnen het MBO. Van de meerkeuzevragen (nominaal meetniveau) zijn dummyvariabelen
geconstrueerd: wanneer een antwoordoptie niet gekozen is, is de code 0 gegeven en wanneer de
antwoordoptie wel gekozen is, de code 1.
Naast de variabelen die uit de vragenlijst zelf komen, is een aantal nieuwe variabelen aangemaakt. Zo is de
variabele meetmoment gemaakt om vergelijking tussen metingen mogelijk te maken. Ook is een variabele
doelgroep7 aangemaakt, waarin de vier doelgroepen – leerlingen, leraren, managers en
onderwijsondersteuners – de waarden vormen. Verder is een variabele gebruikerstype aangemaakt. Deze
variabele geeft aan of de respondent getypeerd kan worden als een ‘voorloper’ of ‘achterblijver’. Hiervoor is de
two-stepclusteranalyse gebruikt met een gespecificeerd maximum van 2 clusters. Deze analyse geeft aan wat
de kwaliteit van deze indeling is en informatie over de antwoordscores die de basis vormen voor de
clusterindeling. Er zijn vijf items uit de vragenlijst gebruikt om clusters te vormen (zie bijlage 6.3, tabel
hoofdstuk 3). De analyse levert twee relevante clusters op die een verschil in gebruik van ICT uitdrukken. Deze
twee clusters zijn vervolgens gelabeld als ‘voorloper’ en ‘achterblijver’ (de niet-voorlopers). De clusterkwaliteit
is redelijk goed (fair; waarde 0,5).
7 In de eenmeting zijn respondenten op de variabele functie uit de anders-categorie in enkele gevallen in een andere categorie geplaatst op
basis van hun antwoorden. In totaal gaat het om 65 respondenten, van wie er 30 in de categorie leraren zijn geplaatst, 8 in de categorie
managers en 27 in de categorie OOP-ers. Voor de nulmeting is dit ook gedaan: in totaal gaat het om 46 respondenten, van wie 5 in de
categorie leraren zijn geplaatst, 16 in de categorie managers en 25 in de categorie OOP.
25 130830_Onderzoek_Rapport samenvattend_Kennisnet_VSAT_Cloud_v1.0.docx
Beschrijvende analyses en toetsing op verschillen
Er zijn vijf onderzoeksvragen. De eerste drie onderzoeksvragen zijn beschrijvend van aard.
1. In welke mate zijn binnen de VSAT aan de randvoorwaarden van Vier in Balans voldaan?
2. Hoe wordt Cloud Computing gebruikt binnen de VSAT?8
3. Welke effecten nemen managers, onderwijsondersteuners, leraren en leerlingen waar dankzij de inzet van
Cloud Computing?9
Voor onderzoeksvraag 1 zijn de items over de randvoorwaarden als volgt verdeeld:
Visie: 11 items (alleen aan de professionals)
Deskundigheid: 5 items (1 item aan alle professionals, 4 items aan deelgroepen van de professionals)
Software: 6 items (alleen aan leraren)
Infrastructuur: 7 items (5 items aan alle doelgroepen, 2 items aan leerlingen)
Leiderschap: 5 items (alleen aan professionals)
Samenwerking: 6 items (alleen aan professionals)
Voor onderzoeksvraag 2 zijn items opgesteld over het gebruik van ICT in het primair en secundair proces. De
items zijn als volgt verdeeld
ICT gebruik in het primair proces: 15 items (3 items alleen aan leraren, 3 items alleen aan leerlingen, 9
items aan leraren en leerlingen)
ICT gebruik in het secundair proces: 19 items (6 items aan alle doelgroepen, 13 items alleen aan
professionals)
Voor onderzoeksvraag 3 zijn items opgesteld over het beleefde effect van het gebruik van ICT in het primair en
secundair proces. De items zijn als volgt verdeeld:
Beleefde effecten ICT gebruik in het primair proces: 12 items (2 items alleen aan de leerlingen, 1 item
alleen aan de leraren, 5 items aan de leraren en de leerlingen, 3 items alleen aan de professionals, 1 item
aan alle doelgroepen)
Beleefde effecten ICT gebruik in het secundair proces: 29 items ( 4 items alleen aan de leerlingen, 2 items
alleen aan de leraren, 2 items aan leraren en leerlingen, 21 items alleen aan de professionals).
Bijna alle items (91 van de 115) zijn bevraagd op vijfpuntsschaal (helemaal oneens t/m helemaal eens of nooit
t/m zeer vaak); 8 items zijn bevraagd op een tienpuntsschaal (tevredenheid) en 16 items op een nominaal
meetniveau.
8 Omdat de meting ook plaatsgevonden heeft voorafgaand aan de invoering van Cloud Computing is het algemene gebruik van ICT bevraagd om later verschillen te kunnen toetsen na de invoering van Cloud Computing. 9 Hier geldt hetzelfde als bij onderzoeksvraag 2: de beleefde effecten op effectiviteit, efficiëntie en tevredenheid zijn bevraagd ten aanzien van het gebruik van ICT in het primair en secundair proces.
26 130830_Onderzoek_Rapport samenvattend_Kennisnet_VSAT_Cloud_v1.0.docx
De items die zijn bevraagd op een vijfpuntsschaal zijn als volgt geïnterpreteerd. Scores onder de 3,00 zijn als
negatief benoemd. Scores tussen de 3,00 en 3,50 worden gezien als neutraal en een score boven de 3,50 is
geïnterpreteerd als positief.
De uitkomsten van de vragenlijst zijn in een tabellenrapport opgenomen. Per meetmoment zijn de uitkomsten
weergegeven. Opgemerkt dient te worden dat de meeste vragen gesteld zijn aan de professionals (leraren,
managers, onderwijsondersteuners) gesteld, sommige alleen aan de leerlingen en/of leraren. In elke tabel is
aangegeven op welke groep de uitkomsten betrekking hebben en om hoeveel respondenten deze groep in
totaal telt (n). De volgende analyses zijn uitgevoerd en opgenomen in het tabellenrapport:
Voor de variabelen op nominaal niveau zijn de procentuele frequenties per doelgroep (waaraan de vraag is
voorgelegd) en het totaal van die groep weergegeven.
Voor de variabelen op intervalniveau geldt dat de gemiddelde scores zijn weergegeven met de
standaarddeviatie. Voor de variabelen op nominaal zijn rechte tellingen in de vorm van procentuele
frequenties weergegeven. Voor beide geldt dat de uitkomsten betrekking hebben op de responsgroep die
in de titel van de tabel staan aangegeven.
Daarnaast zijn er nog schaalvariabelen geconstrueerd. Voordat de schaalvariabelen zijn geconstrueerd is
een factoranalyse uitgevoerd.
In dit onderzoek is exploratief een factoranalyse uitgevoerd. Dit is gedaan om na te gaan of meerdere
variabelen gezamenlijk een factor vormen. De gebruikte extractiemethode is de Principale Componenten
Analyse (PCA) en als rotatiemethode is gekozen voor de varimax methode. Als ondergrens is gekozen voor
een Eigenvalue van 1. Om de factoranalyseerbaarbeid te bepalen is de KMO-test uitgevoerd en
gecontroleerd op een minimumwaarde van 0,5. De gevonden componenten komen niet overeen met de
theoretische constructen en verschillen tussen de metingen. De theoretische indeling van subschalen is
daarom leidend geweest boven de statistische uitkomsten van de factoranalyse.
Op dezelfde wijze is een factoranalyse uitgevoerd per subschaal van het theoretisch model. Vervolgens is
gecontroleerd op de interne consistentie (per meetmoment). Hierbij is een ondergrens gehanteerd van
(Cronbach’s) α≥0,70. Dit betekent dat de opgenomen items in de schaal voldoende samenhang vertonen
en dus vergelijkbare zaken meten. Als een item niet bijdraagt aan een schaal, is het betreffende item niet
in de schaal opgenomen. In een paar gevallen is een lagere alpha – maar wel minimaal 0,6 - geaccepteerd
vanwege het lage aantal items in de schaal en wanneer de alpha op het tweede meetmoment een
voldoende hoge waarde gaf. Ook is in een enkel geval om inhoudelijke redenen afgeweken van de
resultaten uit de factoranalyse (zie het tabellenrapport voor schalen met alpha-waarden). Het gaat om
variabelen die gemeten zijn op een vijfpuntsschaal en in een tweetal gevallen op een tienpuntsschaal (dit
wordt in het tabellenrapport expliciet aangegeven). In de tabellen zijn de gemiddelde schaalscores
opgenomen.
27 130830_Onderzoek_Rapport samenvattend_Kennisnet_VSAT_Cloud_v1.0.docx
Bij alle variabelen waarbij professionals de respons vormen zijn uitkomsten vergeleken op vier kenmerken:
onderwijssoort (PO-VO/MBO, functie (leraar, manager, onderwijsondersteuner), meetmoment (0-, 1- of
nameting) en gebruikerstype (voorloper of achterblijver). Daarbij zijn alleen de significante verschillen
genoemd als die – voor de vijfpuntsschaal- minimaal 0,3 punt bedragen en – voor de tienpuntsschaal –
minimaal 0,5 punt bedragen. Het significantieniveau dat is gehanteerd is 0,05. Voor de vergelijking van
deelgroepen is gebruik gemaakt van t-test, ANOVA met posthoc Bonferronitoets en Chikwadraattoets.
De achtergrondvariabelen (verschillende meetniveaus) zijn in een afzonderlijk responsoverzicht
opgenomen, waarbij zowel de absolute als de relatieve frequenties zijn weergegeven; het gaat hierbij bij
de professionals om leeftijdklassen, geslacht, onderwijssoort, functie, schoolnaam en anciënniteit ; bij de
leerlingen gaat het om onderwijssoort, stroom binnen het VO, leerjaar binnen het VO, groep binnen het
PO, leeftijd, geslacht, schoolnaam.
Regressie- en correlatieanalyses
De vierde en vijfde onderzoeksvraag zijn niet direct bevraagd in de vragenlijst maar af te leiden uit de
antwoorden in de vragenlijst. Het gaat om de onderzoeksvragen:
4. Wat is de relatie tussen de mate waarin de randvoorwaarden zijn gerealiseerd en de wijze waarop Cloud
Computing wordt gebruikt?
5. Wat is de relatie tussen de wijze waarop Cloud Computing wordt gebruikt en de waargenomen effecten?
Voor het bepalen van de invloed van de verschillende randvoorwaarden op het gebruik van cloud computing in
het primair en secundair proces en van het gebruik op de waargenomen effecten zijn regressieanalyses
uitgevoerd. Voordat dit is gedaan zijn scatterplots en correlatieanalyses uitgevoerd om te kijken of er
uberhaupt een samenhang te constateren is tussen de verschillende variabelen. De algemene lijn is dat er wel
gronden zijn om een causale relatie te toetsen, maar de spreiding is tamelijk groot en de verbanden zijn over
het algemeen zwak.
Bij het uitvoeren van de regressie-analyses is gebruik gemaakt van de stepwise-methode. Deze methode bekijkt
stapsgewijs welk regressiemodel op basis van de opgegeven variabelen het best passend is. Hierbij is
gecorrigeerd voor multicollineariteit.
Uitgegaan is van de volgende criteria:
Het beta-gewicht moet groter of gelijk zijn aan 0,10;
Het signficantieniveau moet 0,05 of hoger zijn.
28 130830_Onderzoek_Rapport samenvattend_Kennisnet_VSAT_Cloud_v1.0.docx
Bij de regressieanalyses zijn de data van de nameting (dus na invoering van cloud computing) gebruikt. De
leerlingen zijn buiten beschouwing gelaten (onder andere omdat deze sterk op de uitkomsten van de data
kunnen drukken en omdat ze in een beperkt aantal schalen als responsgroep terugkomen).
Er zijn regressieanalyses verricht tussen variabelen op tenminste intervalniveau10
en is zoveel mogelijk beperkt
tot schaalvariabelen.
Per onderzoeksvraag (4 en 5) zijn hypothesen geformuleerd, waarna de uitkomsten van de regressieanalyse
zijn weergegeven (zie tabellenrapport).
Per hypothese zijn eerst de onafhankelijke en afhankelijke variabelen genoemd. Vervolgens zijn de beta-
coëffienten met significantieniveau, de verklaarde variantie (adjusted R Square) en de variabiliteit
weergegeven in een tabel. Er is telkens afgesloten met een conclusie.
Voor onderzoeksvraag 4 zijn vijf hypothesen opgesteld ten aanzien van de relatie tussen de randvoorwaarden
en het gebruik in enerzijds het primair proces en anderzijds het secundair proces.Het gaat daarbij om:
De onafhankelijke variabelen visie, deskundigheid, leiderschap, samenwerking, software en infrastructuur
(randvoorwaarden) en
De afhankelijke variabelen
o Primair proces: frequentie online gebruik in de klas, frequentie online communicatie voor de les
o Secundair proces: documentmanagement (en apart centraal opslaan van documenten) en de mate
waarin professionals vinden dat ze goed op de hoogte worden gehouden van ontwikkelingen.
Voor onderzoeksvraag 5 zijn zeven hypothesen geformuleerd ten aanzien van de relatie tussen het gebruik en
de beleefde effecten van en tevredenheid over dat gebruik in enerzijds het primair proces en anderzijds het
secundair proces. Het gaat daarbij om:
Onafhankelijke variabelen:
o Primair proces: frequentie online gebruik in de klas, frequentie online communicatie voor de les,
nakijken van huiswerk, onderlinge communicatie leerlingen/leraren
o Secundair proces: documentmanagement (en apart centraal opslaan van documenten) en de mate
waarin professionals vinden dat ze goed op de hoogte worden gehouden van ontwikkelingen.
o Randvoorwaarde: samenwerking op locatieniveau en locatieoverstijgende samenwerking
Afhankelijke variabelen:
o primair proces: effect online onderwijsproces volgens leraren, effect online onderwijsproces volgens
professionals, tevredenheid online onderwijsproces
10 Voor regressie met afhankelijke variabelen op nominaal niveau, kan een logistische regressie worden uitgevoerd. Zo zou de relatie tussen de schalen van de randvoorwaarden als onafhankelijke variabelen met de items over interne communicatie (dummyvariabelen) kunnen worden getoetst. Verondersteld wordt echter dat deze relatie te weinig inhoudelijk relevante en/of houdbare conclusies kunnen opleveren (bv. visie en gebruik van e-mail laten een sterke associatie zien (Cramer’sV), en de logistische regressietoets laat een positieve causale relatie zien tussen visie wel/niet gebruik van e-mail om op de hoogte te blijven.
29 130830_Onderzoek_Rapport samenvattend_Kennisnet_VSAT_Cloud_v1.0.docx
o secundair proces: effect online samenwerken, tevredenheid online samenwerken op locatieniveau,
tevredenheid online samenwerken op locatieoverstijgend niveau, tevredenheid
documentmanagement.
30 130830_Onderzoek_Rapport samenvattend_Kennisnet_VSAT_Cloud_v1.0.docx
4 Resultaten
4.1 Randvoorwaarden
In deze paragraaf worden de resultaten van deel A besproken. Het eerste deel betreft de randvoorwaarden
waaronder ‘visie’, ‘deskundigheid’, ‘software/content’, ‘ICT infrastructuur’, ‘leiderschap’ en
‘samenwerking’ behoren.
De resultaten zijn de bevindingen van de enquête, aangevuld met verdiepende inzichten uit de interviews. Per
onderwerp zullen de volgende aspecten worden behandeld: Een algemene bevinding, de verschillen tussen de
meetmomenten, de verschillen tussen de doelgroepen, de verschillen tussen de onderwijstypes. De
verschillend tussen gebruikerstypen worden alleen vermeld indien deze significant zijn. Hierbij wordt
gerefereerd aan tabellen uit het kwantitatieve rapport (separaat rapport). Afsluitend wordt per onderdeel een
conclusie getrokken.
31 130830_Onderzoek_Rapport samenvattend_Kennisnet_VSAT_Cloud_v1.0.docx
4.1.1 Visie
Met betrekking tot de vraag of men bekend is met de visie van de school (zie tabel 1 uit het kwantitatieve
rapport) geven de resultaten van de enquêtes, het volgende beeld:
Meer dan 95% van de respondenten is bekend met de onderwijs visie van de school. Dit is percentage is
nog ~2% toegenomen tussen de 0- en de 1-meting. Dit is percentage is gelijk gebleven tussen de 1- en de
nameting. Deze toename is niet significant.
Leraren en managers zijn in zowel de 0-, 1- als de nameting significant beter bekend met de visie dan
onderwijsondersteunend personeel.
Tussen de verschillende onderwijstypen zijn geen significante verschillen te zien.
De interviews geven eenzelfde beeld. Managers kennen de invulling van de visie met kernwoorden als
holistisch, internationaal en ICT om dit te realiseren. Leraren zijn wel bekend met de visie maar vooral met de
belangrijke rol die de AT-scholen weggelegd zien voor ICT. Het OOP geeft een wisselend beeld dat vooral
functie gerelateerd lijkt. ICT-coördinatoren zijn goed bekend met de visie terwijl administratieve medewerkers
dat in mindere mate waren. Leerlingen zijn niet bekend met de visie van de AT-scholen of hun eigen school
Met betrekking tot de schaalvariabele visie en de vertaling naar de praktijk (o.a. schoolvisie met betrekking tot
de rol van ICT, de aansluiting bij de onderwijsvisie, aansluiting bij persoonlijke onderwijsvisie, verwachting t.a.v.
gebruik van ICT, aangeboden onderwijsinhoud en de aansluiting bij ICT-materiaal) geven de resultaten van de
enquêtes, het volgende beeld (zie tabel 2 uit het kwantitatieve rapport):
De vertaling van de visie naar de praktijk is met een score van 3,8 of hoger positief.
De gemiddelde score op de 0-, 1- en nameting verschillen niet significant.
Managers scoren significant hoger dan leraren en onderwijsondersteunend personeel in de 0-, 1- en de
nameting. Er zijn geen significante verschillen tussen onderwijstype.
De interviews geven een soortgelijk beeld. Managers zijn duidelijk het beste op de hoogte en weten dit ook
goed onder woorden te brengen. Zij geven aan dat er aansluiting is tussen de overkoepelende visie van de AT-
scholen en dat er per school een eigen invulling wordt gegeven aan de visie en de inzet van ICT binnen die visie.
Leraren, ondersteunend personeel en leerlingen geven aan hier niet (echt) van op de hoogte te zijn en niet
actief te worden betrokken. Op gebied van visie zeggen zij ook niet die behoefte te hebben. Terwijl zij wel
behoefte hebben aan inzicht in de praktische invulling van de visie. Afhankelijk van de locatie (high tech of niet)
zijn zij of heel erg of juist niet te spreken over de aansluiting van de infrastructuur bij de visie
32 130830_Onderzoek_Rapport samenvattend_Kennisnet_VSAT_Cloud_v1.0.docx
Met betrekking tot de vraag of men bekend is met het begrip cloud computing (zie tabel 3 uit het
kwantitatieve rapport) geven de resultaten van de enquêtes, het volgende beeld:
Tijdens de 0-meting is gemiddeld 50% bekend met het begrip ‘cloud computing’. Tijdens de 1-meting is dit
65% en in de nameting geeft 82% aan bekend te zijn met ‘cloud computing’.
De scores op de drie metingen verschillen alle drie significant van elkaar.
Managers zijn in de 0-, 1- en nameting significant beter bekend met ‘cloud computing’ dan leraren of
onderwijsondersteunend personeel.
In de 0- en 1-meting zijn significante verschillen geconstateerd tussen onderwijstypen. Het voortgezet en
middelbaar beroepsonderwijs zijn beter bekend met ‘cloud computing’ dan respondenten uit het primair
onderwijs. Dit is niet significant in de nameting.
De interviews geven een soortgelijk beeld. Managers zijn vrij goed bekend met het begrip ‘cloud computing’,
de andere doelgroepen aanzienlijk minder.
Met betrekking tot de schaalvariabele bekendheid cloud computing (o.a. bekendheid met de toepassingen,
duidelijkheid over de inzet binnen de schoolvisie en bekendheid met de voor- en nadelen) geven de resultaten
van de enquêtes, het volgende beeld (zie tabel 4 uit het kwantitatieve rapport):
De bekendheid met de toepassingen, voor- en nadelen en fit in de onderwijsvisie van cloud computing is
tijdens de 0- en 1-meting slecht (0-meting ~2,7, 1-meting 2,9). In de nameting is de inhoudelijke
bekendheid met ‘cloud computing’ significant verbeterd ten opzichte van de 0- en de 1-meting. De
gemiddelde score is in de nameting ~3,3.
Managers scoren in de 0-, 1- en nameting significant positiever dan leraren en ondersteunend personeel
In de 0- en de 1-meting zijn er significante verschillen geconstateerd tussen onderwijstypen. Professionals
in het voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs scoren significant hoger dan respondenten uit het
primair onderwijs op de bekendheid met ‘cloud computing’. Dit is niet significant in de na-meting.
De interviews geven een soortgelijk beeld. Managers komen er het beste vanaf maar spreken ook voornamelijk
in algemeenheden. De andere doelgroepen zijn, op de ICT-coördinatoren na, niet bekend met de
mogelijkheden.
33 130830_Onderzoek_Rapport samenvattend_Kennisnet_VSAT_Cloud_v1.0.docx
Conclusie visie
Volgens het vier in balans model is een duidelijke visie een randvoorwaarde voor het gebruik en daarmee
behalen van rendement van ICT in het onderwijs. In dit onderzoek is daarvoor de bekendheid met de visie en
de bekendheid met cloud computing bevraagd.
De visie is en blijft goed bekend Op de AT scholen. Onder managers en leraren is de visie het beste bekend. De
mate waarin de visie vertaalt kan worden naar de praktijk wordt door de respondenten eveneens hoog
gewaardeerd. Ook op dit onderdeel scoren managers het hoogst. Er zijn geen verschillen gevonden tussen het
voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs en het primair onderwijs
Cloud computing was in de 0-meting minder bekend onder alle respondentgroepen. In de nameting is te zien
dat de bekendheid met cloud computing sterk is toegenomen. Alleen in het primair onderwijs blijft de
bekendheid met toepassingen van cloud computing achter.
34 130830_Onderzoek_Rapport samenvattend_Kennisnet_VSAT_Cloud_v1.0.docx
4.1.2 Deskundigheid
Met betrekking tot de vraag of men zelf voldoende kennis en vaardigheden bezit om ICT in te zetten voor het
secundaire onderwijsproces (zie tabel 5 uit het kwantitatieve rapport) geven de resultaten van de enquêtes,
het volgende beeld:
Algemeen is de beschikking over kennis en vaardigheden om ICT in te zetten voor het secundaire
onderwijsproces positief (gemiddelde score 4,12).
Er zijn geen significante afwijkingen tussen de 0, - 1- en nameting.
Ook tussen de doelgroepen en de onderwijstypen zijn geen significante afwijkingen geconstateerd.
De gebruikersgroep voorlopers scoort in de nameting significant hoger dan achterblijvers. Dit verschil is
niet significant in de 0- en 1-meting.
Uit de interviews komt niet naar voren dat professionals over kennis en vaardigheden beschikken om ICT in te
zetten voor het secundaire onderwijsproces, aangezien dit onderdeel niet expliciet is bevraagd.
Met betrekking tot de vraag of men vindt dat anderen voldoende kennis en vaardigheden bezit om ICT in te
zetten (zie tabel 6 tot en met 9 uit het kwantitatieve rapport) geven de resultaten van de enquêtes, het
volgende beeld:
De professionals zijn redelijk positief over eigen en andermans ICT vaardigheden.
Dit verschilt veelal niet significant tussen meetmomenten.
Leraren en managers zijn positief over de ICT vaardigheden van OOP’ers (score 3,7). OOP’ers en managers
zijn neutraal over de ICT vaardigheden van leraren (score 3,4). Leraren scoren zichzelf hoger (3,97) waar
het hun eigen ICT vaardigheden betreft. OOP’ers en leraren zijn positief over de ICT vaardigheden van
managers (score 4,1).
Leraren zijn significant positiever dan managers over de kennis en vaardigheden van OOP’ers. OOP’ers zijn
significant positiever over de kennis en vaardigheden van leraren dan managers.
Uit de interviews komt een soortgelijk beeld naar voren. Managers scoren zichzelf vooral positief. Leraren en
ondersteunend personeel scoren zij zeer uiteenlopend van niet tot heel erg deskundig. Er wordt aangegeven
dat dit veelal één op één met de motivatie van de medewerkers samenhangt. Leerlingen worden gezien als de
meest vaardige groep, hen ontbreekt het alleen aan het gestructureerd werken met ICT. Leraren en
ondersteunend personeel schetsen hetzelfde beeld. Leraren geven leeftijd als verklarende factor voor het
verschil in deskundigheid in plaats van motivatie. Ook leerlingen geven aan dat het niveau van leraren per
leraar verschilt en noemen vooral leeftijd als differentiator, waarbij ouderen minder vaardig zouden zijn.
Voor ´cloud computing´ vereist extra training en aandacht om ermee te leren werken. Dit gaat volgens
managers niet vanzelf. Ook leraren en ondersteunend personeel onderschrijven dit. Hierbij wordt opgemerkt
dat de AT-scholen dit faciliteren maar het initiatief toch nog veelal bij de medewerker ligt.
35 130830_Onderzoek_Rapport samenvattend_Kennisnet_VSAT_Cloud_v1.0.docx
Conclusie deskundigheid
Volgens het vier in balans model is deskundigheid een randvoorwaarde voor het gebruik en daarmee behalen
van rendement van ICT in het onderwijs. In dit onderzoek is daarom naar de eigen deskundigheid en de
deskundigheid van collega’s gevraagd.
Respondenten waarderen de eigen kennis en vaardigheden om ICT in te zetten positief. Deze positieve
waardering van de eigen deskundigheid verschilt niet tussen metingen, doelgroepen of onderwijstypen.
De perceptie van deskundigheid van collega’s loopt uiteen, van zeer deskundig tot ondeskundig.De beoordeling
van collega’s verschilt niet tussen meetmomenten of binnen onderwijstypen. Er zijn wel verschillen tussen
doelgroepen. Leerlingen worden door de respondenten als meest vaardig gezien.
Als verklarende factoren voor de verschillen in deskundigheid worden de motivatie om met ICT te werken en
leeftijd genoemd. Niet gemotiveerden en ouderen zijn minder deskundig en gemotiveerden en jongeren
deskundiger De AT-scholen voorzien in allerlei opleiding en training, maar eigen initiatief in het volgen hiervan
is van groot belang voor het ontwikkelen van deskundigheid. Dit impliceert dat motivatie een belangrijke factor
is in het ontwikkelen van ICT vaardigheden.
36 130830_Onderzoek_Rapport samenvattend_Kennisnet_VSAT_Cloud_v1.0.docx
4.1.3 Software
Met betrekking tot de schaalvariabele software (o.a. voldoende formeel en informeel digitaal leermateriaal,
beschikbaarheid van dit leermateriaal, tevredenheid over dit leermateriaal) geven de resultaten van de
enquêtes, het volgende beeld (zie tabel 10 uit het kwantitatieve rapport):
Leraren zijn met een score van 3,4 neutraal over software. Dit betreft de beschikbaarheid van formeel en
informeel digitaal leermateriaal, de toegankelijkheid daarvan en de tevredenheid over de kwaliteit.
Er is geen significant verschil tussen meetmomenten.
Er is niet gemeten onder verschillende doelgroepen aangezien dit specifiek is voor het primaire
onderwijsproces.
In de 0- en de 1-meting zijn geen significante verschillen gevonden tussen de onderwijstypen. In de
nameting scoort het primair onderwijs significant positiever dan het voortgezet en middelbaar
beroepsonderwijs.
Uit de interviews komt eenzelfde beeld naar voren. Leraren zijn gematigd positief over de aanwezigheid van
digitaal materiaal. Tegenstrijdig met de enquête resultaten uiten de leraren uit het voortgezet en middelbaar
beroepsonderwijs zich in interviews positiever dan leraren uit het PO wat betreft beschikbaarheid en kwaliteit
van digitaal leermateriaal.
Conclusie software/content
Volgens het vier in balans model is de aanwezigheid van software/content een randvoorwaarde voor het
gebruik en daarmee behalen van rendement van ICT in het onderwijs. Het beeld dat ontstaat rondom de
software is dat de beschikbaarheid, toegankelijkheid en kwaliteit van zowel formeel als informeel digitaal
leermateriaal neutraal is. De beoordeling van de schaal software verschilt niet per meetmoment, doelgroep en
onderwijstype.
37 130830_Onderzoek_Rapport samenvattend_Kennisnet_VSAT_Cloud_v1.0.docx
4.1.4 ICT infrastructuur
Met betrekking tot de schaalvariabele infrastructuur (o.a. voldoende computers per leerling, voldoende eigen
computerfaciliteiten, beschikbaarheid snel en toegankelijk internet, technische ondersteuning en kwaliteit
gebruikte computers) geven de resultaten van de enquêtes, het volgende beeld (zie tabel 11 en 12 tot en met
17 uit het kwantitatieve rapport):
Men is neutraal over de infrastructuur (score ~3,4). Het gaat hier om het aantal computers per leerling, de
snelheid en toegankelijkheid van internet, technische ondersteuning en de kwaliteit van de beschikbare
computers.
Er zijn geen significante verschillen tussen de meetmomenten aangetroffen.
Managers scoren significant hoger dan leraren in de 0- en in de nameting.. In de 1-meting is geen
significant verschil aangetroffen tussen de doelgroepen.
Verder zijn er significante verschillen geconstateerd tussen onderwijstypen. Respondenten uit het
voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs zijn op alle drie de metingen significant positiever dan het
primair onderwijs over de infrastructuur.
De interviews bevestigen dit beeld. Managers, leraren en leerlingen geven aan dat in het primair onderwijs de
kwantiteit en kwaliteit van de ICT infrastructuur (het aantal en de kwaliteit van computers en de snelheid van
het netwerk) onvoldoende zijn, vooral voor leerlingen. Binnen het voortgezet onderwijs is men veelal wel
tevreden over deze zaken. In beide gevallen is men tevreden met de technische ondersteuning.
Conclusie ICT infrastructuur
Volgens het vier in balans model is ICT infrastructuur een randvoorwaarde voor het gebruik en daarmee
behalen van rendement van ICT in het onderwijs.
De infrastructuur wordt binnen de AT-scholen neutraal gewaardeerd. Er is geen significant verschil tussen de
meetmomenten, maar wel tussen de doelgroepen aangetroffen. Managers beoordelen de infrastructuur
positiever dan leraren tijdens de 0- en de nameting. Respondenten uit het primair onderwijs en middelbaar
beroepsonderwijs zijn positiever over de infrastructuur. Er bestaat een groot verschil in voorzieningen tussen
scholen onderling. Op een aantal scholen, zeker in het voortgezet onderwijs, lijken de voorzieningen zeer goed
te zijn. Andere scholen, vooral in het primair onderwijs, lopen achter wat betreft het aantal beschikbare
computers per leerling, de kwaliteit van die computers en het netwerk. Dit kan worden verklaard doordat de
primair onderwijsscholen later zijn toegevoegd aan de AT-scholen.
38 130830_Onderzoek_Rapport samenvattend_Kennisnet_VSAT_Cloud_v1.0.docx
4.1.5 Leiderschap
Met betrekking tot de schaalvariabele leiderschap – betrokkenheid en informatievoorziening (o.a. mijn
collega’s en ik worden betrokken bij beslissingen over de inzet van ICT, zijn voldoende geïnformeerd over de
aanschaf en inzet van cloud computing en vinden dat een goede beslissing) geven de resultaten van de
enquêtes, het volgende beeld (zie tabel 18 uit het kwantitatieve rapport):
Algemeen is de score op informatievoorziening en betrokkenheid in de 0- en 1-meting kritisch (gemiddeld
score 0-meting: 2,8, score 1-meting: 2,9). In de nameting is de score neutraal (gemiddeld 3,1). Het betreft
hier de algemene betrokkenheid bij beslissingen over de inzet van ICT, de informatievoorziening over en
aansluiting bij het besluit om cloud computing in te voeren.
De gemiddelde schaalscore is licht toegenomen tussen de 0-meting en de 1-meting. Dit verschil is niet
significant. De scores van de 1- en de nameting verschillen niet significant. Er is wel een significant verschil
gevonden tussen de 0- en de nameting.
Tussen de doelgroepen is een significant verschil aanwezig in de 0-, 1- en nameting. In de drie metingen
scoren managers duidelijk positiever dan leraren en OOP’ers. Managers zijn dus meer betrokken en van
informatie voorzien dan leraren en OOP’ers.
Er zijn geen significante verschillen geconstateerd tussen onderwijstypen.
De interviews bevestigen dit beeld. Besluitvorming vindt bovenin plaats en de informatievoorziening komt
mondjesmaat op gang. Er is dan ook maar zeer beperkt duidelijkheid over het ‘hoe, wat en waarom’ van cloud
computing. Managers zijn het beste op de hoogte. Alle partijen hebben er vertrouwen in op een later moment
verder te worden geïnformeerd. De manier van besluitvorming wekt maar zeer beperkt weerstand op, wel
wordt door verschillende respondenten aangegeven dat participatieve besluitvorming bij zou dragen aan hun
motivatie en verbondenheid met het thema.
39 130830_Onderzoek_Rapport samenvattend_Kennisnet_VSAT_Cloud_v1.0.docx
Met betrekking tot de schaalvariabele leiderschap – tevredenheid ondersteuning (o.a. ondersteuning vanuit
management om technische en didactische ICT vaardigheden te ontwikkelen) geven de resultaten van de
enquêtes, het volgende beeld (zie tabel 19 uit het kwantitatieve rapport):
Algemeen is men neutraal over de ondersteuning bij de ontwikkeling van technische ICT vaardigheden en
de ontwikkeling van de didactische inzet van ICT (score ~3,4).
Er is geen significant verschil tussen de meetmomenten.
Tussen de doelgroepen is een significant verschil aanwezig in de 0-, 1- en nameting. Managers zijn in de
drie metingen duidelijk positiever over de ondersteuning dan leraren en OOP.
Tussen de onderwijstypen zijn geen significante verschillen gemeten.
De interviews schetsen het beeld dat er formeel veel wordt gedaan. Er is een eigen academy, er is een
systeem om punten te verwerven en er zijn eisen om jezelf te ontwikkelen. Tegelijkertijd geeft men aan dat
het initiatief in de praktijk bij jezelf ligt.
Conclusie leiderschap
Volgens het vier in balans model is een leiderschap een randvoorwaarde voor het gebruik en daarmee behalen
van rendement van ICT in het onderwijs. In dit onderzoek is leiderschap onderverdeeld in de mate waarin
respondenten zich betrokken voelen in de besluitvorming en de mate waarin zij tevreden zijn over de
ondersteuning vanuit het management.
De betrokkenheid (en de informatievoorziening) wordt negatief tot neutraal gewaardeerd. In de nameting
waarderen professionals de betrokkenheid en de informatievoorziening positiever. De groep die het meest
positief is over leiderschap zijn managers, zij scoren significant hoger dan onderwijsondersteunend personeel
en leraren. Er zijn geen verschillen tussen de onderwijstypen aangetroffen.
De ondersteuning vanuit het management wordt neutraal gewaardeerd. De tevredenheid over de
ondersteuning verschilt niet per meetmoment, doelgroep of onderwijstype.
Uit de interviews blijkt dat leiderschap binnen de AT scholen als top down wordt ervaren. Besluiten worden
‘bovenin’ genomen en doorgevoerd. De organisatie heeft wel vertrouwen in het bestuur en haar kundigheid.
Tegelijkertijd wordt de wens uitgesproken voor meer participatie van de doelgroepen bij de besluitvorming en
meer communicatie in verschillende fasen van de doorvoer van besluiten.
40 130830_Onderzoek_Rapport samenvattend_Kennisnet_VSAT_Cloud_v1.0.docx
4.1.6 Samenwerking
Met betrekking tot de schaalvariabele samenwerking locatieniveau (o.a. samenwerking met collega’s binnen
de school, kennisdeling binnen de school en stimulans tot samenwerken) geven de resultaten van de enquêtes,
het volgende beeld (zie tabel 20 uit het kwantitatieve rapport):
Algemeen is men positief over het samenwerken op de locatie (score >3,99). Het betreft dan de
samenwerking met teams en collega’s, de stimulering hiervan en het delen van kennis.
Er is geen significant verschil tussen de meetmomenten.
Tussen de doelgroepen is ook geen significant verschil aanwezig.
Hetzelfde geldt voor de onderwijstypen. Ook hier is geen significant verschil gemeten
De interviews versterken dit beeld. Alle doelgroepen geven aan dat er binnen de locaties goed wordt
samengewerkt. Dit gebeurt door elkaar op te zoeken (o.a. in de lerarenkamer) of via e-mail.
Met betrekking tot de vraag of het gebruikelijk is om te werken met teams op locatieoverstijgend niveau (zie
tabel 21) geven de resultaten van de enquêtes, het volgende beeld:
De professionals zijn negatief over het werken met teams op locatieoverstijgend niveau (score is <3).
Er zijn geen significante verschillen tussen de metingen gevonden.
De doelgroepen verschillen niet significant van elkaar.
In de 0- en 1-meting is geen significant verschil gemeten tussen de onderwijstypen. In de nameting heeft
het primair onderwijs (3,3) een significant hogere score dan professionals uit het voortgezet en middelbaar
beroepsonderwijs (2,9).
Met betrekking tot de vraag of de samenwerking met collega’s van andere scholen binnen AT scholen goed is
(zie tabel 22) geven de resultaten van de enquêtes, het volgende beeld:
De professionals zijn negatief over het werken met teams op locatieoverstijgend niveau (score is <3).
Er zijn geen significante verschillen tussen de metingen gevonden.
In de 0-meting scoren OOP’ers significant positiever op de vraag dan leraren. In de 1- en nameting zijn
geen significante verschillen tussen de doelgroepen gevonden.
In de 0- en 1-meting zijn geen significante verschillen tussen de onderwijstypen gevonden. In de nameting
scoren primair onderwijs (3,26) significant hoger dan voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs (2,92)
De interviews versterken dit beeld. Alle doelgroepen geven aan dat er tussen de locaties niet of nauwelijks
wordt samengewerkt. Tegelijkertijd geeft men aan dit wel belangrijk te vinden en ook te denken dat dit veel
kan opleveren. Bijvoorbeeld door het delen van kennis, lesmethodes en lesmateriaal. Op dit moment ontbreekt
hiervoor zowel de cultuur als de faciliteiten, zoals een platform, om elkaar effectief op te zoeken.
41 130830_Onderzoek_Rapport samenvattend_Kennisnet_VSAT_Cloud_v1.0.docx
Conclusie samenwerking
Volgens het vier in balans model is samenwerking een randvoorwaarde voor het gebruik en daarmee behalen
van rendement van ICT in het onderwijs. In dit onderzoek is onderscheid gemaakt naar samenwerking op en
tussen schoollocaties.
Algemeen is men positief over het samenwerken op de locatie. Er zijn geen verschillen aangetroffen tussen de
metingen, tussen de doelgroepen en tussen de onderwijstypen. Locatieoverstijgend is er nauwelijks
samenwerking. Ook hier zijn geen significante verschillen tussen metingen en doelgroepen. De
locatieoverstijgende samenwerking is in de nameting wel hoger in het primair onderwijs dan in het voortgezet
en middelbaar beroepsonderwijs. De belangrijkste reden is het ontbreken van een cultuur en de faciliteiten,
een platform. Men vindt samenwerking op en tussen locaties wel belangrijk en ziet ook de mogelijke
meerwaarde.
42 130830_Onderzoek_Rapport samenvattend_Kennisnet_VSAT_Cloud_v1.0.docx
4.2 Gebruik
In deze paragraaf worden de uitkomsten over het gebruik van cloud computing besproken. De resultaten
worden uitgesplitst naar het primaire en secundaire onderwijsproces. Bij het primaire proces wordt in het
onderzoek gevraagd naar de inzet van een online onderwijsproces en de online samenwerking binnen en
tussen schoollocaties. Bij het secundaire onderwijs proces wordt in het onderzoek gevraagd hoe interne
communicatie en documentmanagement zijn georganiseerd.
In deze paragraaf worden de resultaten van de enquête toegelicht en aangevuld met verdiepende inzichten die
zijn verkregen uit de interviews. Per onderwerp zullen de volgende aspecten worden behandeld: Een algemene
bevinding, de verschillen tussen de meetmomenten, de verschillen tussen de doelgroepen en de verschillen
tussen de onderwijstypes. De verschillend tussen gebruikerstypen worden alleen vermeld indien deze
significant zijn. Hierbij wordt gerefereerd aan tabellen uit het kwantitatieve rapport (separaat rapport).
Afsluitend wordt per onderdeel een conclusie getrokken.
43 130830_Onderzoek_Rapport samenvattend_Kennisnet_VSAT_Cloud_v1.0.docx
4.2.1 Gebruik primair onderwijsproces
Met betrekking tot de vraag of leraren vinden dat er in hun lessen sprake is van een online onderwijsproces
(zie tabel 23 uit het kwantitatieve rapport) geven de resultaten van de enquêtes, het volgende beeld:
Ongeveer een derde (34%) van de leraren geeft tijdens de 0-meting aan dat er in hun lessen, (naast het
reguliere onderwijsproces) sprake is van een online onderwijsproces.
Tijdens de 1-meting geeft meer dan 40% aan dat er sprake is van een online onderwijsproces. Deze
toename is niet significant. In de nameting is het percentage docenten dat spreekt van een online
onderwijsproces nagenoeg gelijk (-1%)
Leraren in het voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs geven zowel in de 0- als in de 1-meting
significant vaker aan gebruik te maken van een online onderwijsproces.
Tijdens de 1- en de nameting geven voorlopers significant vaker aan gebruik te maken van een online
onderwijsproces dan achterblijvers.
De resultaten komen overeen met de bevindingen van de interviews. In het primair onderwijs staat de
ontwikkeling van een online onderwijsproces nog in de kinderschoenen. In het voortgezet onderwijs is er door
de beschikbaarheid van elektronische leeromgevingen vaker sprake van een online onderwijsproces..
Met betrekking tot de vraag hoe vaak er in de les gebruik wordt gemaakt van een computer (zie tabel 24, 25
en 26 uit het kwantitatieve rapport) geven de resultaten van de enquêtes, het volgende beeld:
Zowel docenten als leerlingen geven aan dat docenten vaak gebruik maken van de computer tijdens de les
(score >3,9).
Er is geen significant verschil tussen de drie metingen.
Er is geen significant verschil tussen de gemiddelde scores van leraren en leerlingen.
Bij de 0- en 1-meting geven leraren en leerlingen in het primair onderwijs significant vaker aan gebruik te
maken van de computer tijdens de les dan leraren en leerlingen uit het voortgezet onderwijs en
middelbaar beroepsonderwijs. Bij de nameting is dit verschil niet meer significant11
.
De bevindingen uit de interviews komen overeen met de resultaten uit de enquête. Het gebruik van een
computer tijdens de les, bijvoorbeeld via het digibord of de beamer, is heel gebruikelijk op de AT-scholen.
11
alleen gemeten voor leraren.
44 130830_Onderzoek_Rapport samenvattend_Kennisnet_VSAT_Cloud_v1.0.docx
Met betrekking tot de schaalvariabele gebruik primair proces in de klas (o.a. online opdrachten uitdelen,
huiswerk online inleveren, online in de les aan opdrachten werken en online samenwerken) geven de
resultaten van de enquêtes, het volgende beeld (zie tabel 27 uit het kwantitatieve rapport):
De schaal gebruik primair proces in de les geeft een indicatie hoe vaak opdrachten online worden
uitgedeeld en ingeleverd en hoe vaak leerlingen online schoolopdrachten maken. Zowel leraren als
leerlingen geven dat er in beperkte mate sprake is van een online onderwijsproces ( <3).
Er is geen significant verschil tussen de 0- 1- en nameting.
Leerlingen maken zowel in de 0- als in de 1-meting significant meer gebruik van het online onderwijsproces
dan leraren.
Binnen het voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs wordt significant meer gebruik gemaakt
van het online onderwijsproces dan in het primair onderwijs door zowel leraren als leerlingen12
.
Voorlopers scoren in de 1- en nameting significant hoger dan achterblijvers. Dit verschil is niet significant in
de 0-meting.
De interviews komen overeen met de resultaten uit de enquête. Uit de gesprekken met professionals uit het
primair onderwijs, blijkt dat het online onderwijsproces een erg beperkte rol speelt. In de interviews werd
echter ook duidelijk dat de voortgezet onderwijsscholen de beschikking hebben over eigen elektronische
leeromgeving, waar docenten enige ervaring hebben met een online onderwijsproces. De respondenten die
wel werken met een elektronische leeromgeving waren erg enthousiast over een online onderwijsproces
12
In de nameting zijn leerlingen niet bevraagd
45 130830_Onderzoek_Rapport samenvattend_Kennisnet_VSAT_Cloud_v1.0.docx
Met betrekking tot de schaalvariabele gebruik online samenwerken (o.a. samen met leerlingen gebruik maken
van chat, e-mail, sociale media en videoconferentie) geven de resultaten van de enquêtes, het volgende beeld
(zie tabel 28 uit het kwantitatieve rapport):
Leraren en leerlingen zijn met een gemiddelde score van 1,5 (0-meting), 1,6 (1-meting) en 1,8 (nameting –
alleen leraren), negatief op de schaalvariabele online samenwerken. In deze schaal wordt aan
respondenten gevraagd hoe vaak er met leerlingen voor de lessen gebruik wordt gemaakt van chat, e-mail,
sociale media en videoconferentie.
Tussen de verschillende metingen zijn geen significante verschillen aangetroffen.
Er zijn geen significante verschillen gevonden tussen de doelgroepen.
In het voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs wordt zowel in de 0-, 1- als nameting vaker online
samengewerkt dan op het primair onderwijs.
Voorlopers geven in alle drie de metingen significant vaker aan online samen te werken dan de groep
achterblijvers.
Leraren gaven tijdens interviews aan beperkt gebruik te maken van online samenwerking met leerlingen. Ook
leerlingen gaven aan dat het contact met leraren beperkt online plaatsvond.
Met betrekking tot de vraag hoe vaak leraren online huiswerk nakijken (zie tabel 29 uit het kwantitatieve
rapport) geven de resultaten van de enquêtes, het volgende beeld:
Leraren scoren kritisch (gemiddeld ~1,9) op de vraag hoe vaak zij huiswerk online nakijken.
Er is geen significant verschil tussen de verschillende meetmomenten.
Leraren die werkzaam zijn op het voortgezet- en middelbaar beroepsonderwijs geven zowel tijdens de 0-,
de 1 als de nameting aan vaker online huiswerk na te kijken dan leraren in het primair onderwijs.
De interviews geven een soortgelijk beeld; de meeste leraren werken in geringe mate met cloud computing
toepassingen, enkele docenten die erg betrokken zijn met ICT innovaties, of op een laptop school lesgeven
gebruiken meer deze toepassingen.
46 130830_Onderzoek_Rapport samenvattend_Kennisnet_VSAT_Cloud_v1.0.docx
Met betrekking tot de vraag hoe vaak leraren denken dat leerlingen online communiceren over schoolwerk
(zie tabel 30 uit het kwantitatieve rapport) geven de resultaten van de enquêtes, het volgende beeld:
Op de vraag ‘hoe vaak denkt u dat leerlingen onderling online communiceren over schoolwerk’ scoren
leraren in de 0- en in de 1-meting neutraal (score 3,0). De scores van de 0- en de 1- meting verschillen niet
significant. De scores van de 0- en de 1-meting zijn significant hoger dan van de nameting (score 2,1).
Leraren werkzaam in het voortgezet- en middelbaar beroepsonderwijs scoren significant hoger in de 0-, 1-
en nameting dan leraren uit het primair onderwijs. Zij verwachten meer dat hun leerlingen online
communiceren dan leraren uit het primair onderwijs
Tijdens de 1- en de nameting scoren voorlopers significant hoger dan achterblijvers.
Tijdens de interviews gaven leraren aan te verwachten dat online onderwijs beter aansluit bij de
belevingswereld van de leerlingen. Ze spraken de verwachting uit dat leerlingen regelmatig onderling online
communiceren over schoolwerk.
Met betrekking tot de vraag hoe vaak leerlingen gebruik maken van de computer bij huiswerk (zie tabel 31 uit
het kwantitatieve rapport) geven de resultaten van de enquêtes, het volgende beeld:
Leerlingen scoren neutraal op de vraag hoe vaak zij gebruik maken van de computer bij het maken van
huiswerk (de gemiddelde score op de 0-meting is 3,2, de score op de 1-meting is 3,4).
Tijdens de 1-meting scoren leerlingen positiever over het gebruik van computers tijdens het maken van
huiswerk dan tijdens de 0-meting. Deze toename is niet significant.
Leerlingen uit het voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs scoren significant hoger en
gebruiken dus vaker de computer bij het maken van huiswerk.
Deze resultaten komen overeen met de bevindingen uit de interviews. Leerlingen geven aan regelmatig gebruik
te maken van computers bij het maken van huiswerk.
47 130830_Onderzoek_Rapport samenvattend_Kennisnet_VSAT_Cloud_v1.0.docx
Conclusie gebruik primair proces
Om het gebruik van cloud computing voor het primaire onderwijsproces te beoordelen zijn het online
onderwijsproces en de (online) samenwerking bevraagd.
Algemeen kan worden gesteld dat de meerderheid van de leraren en leerlingen in geringe mate een online
onderwijsproces gebruiken naast het reguliere onderwijsproces binnen de AT-scholen. In de verschillende
metingen is geen significante toename te zien van het online onderwijsproces. Ook tussen leraren en leerlingen
is geen significant verschil aangetroffen. Binnen het voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs
wordt er in alle drie de metingen significant meer gebruik gemaakt van het online onderwijsproces dan in het
primair onderwijs. Een verklaring hiervoor is dat in het primair onderwijs de ontwikkeling van een online
onderwijsproces nog in de kinderschoenen staat. In het voortgezet onderwijs is er door de beschikbaarheid van
elektronische leeromgevingen vaker sprake van een online onderwijsproces. Docenten uit het voortgezet
onderwijs die ervaring hadden met een online onderwijsproces, zien de meerwaarde van dergelijke
toepassingen.
De inzet van online samenwerking binnen de AT scholen blijft achter. Leraren werken nauwelijks online samen
met leerlingen. Docenten geven weinig feedback via internet en gebruiken nauwelijks online
communicatiemiddelen zoals chat, e-mail, sociale media en videoconferenties. Leerlingen bevestigen dit beeld
en geven aan weinig online met leraren samen te werken. Er zijn geen significante verschillen tussen de
metingen. Ondanks het beperkte gebruik blijkt dat er op het voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs meer
gebruik wordt gemaakt van een online onderwijsproces dan in het primair onderwijs.
48 130830_Onderzoek_Rapport samenvattend_Kennisnet_VSAT_Cloud_v1.0.docx
4.2.2 Gebruik secundair onderwijsproces
Met betrekking tot de vragen over de interne communicatie en via welke media men op de hoogte wordt
gehouden (zie tabel 32 tot en met 37 uit het kwantitatieve rapport) geven de resultaten van de enquêtes het
volgende beeld.
Aan de respondenten is gevraagd welke communicatiemiddelen zij gebruiken om op de hoogte te blijven van
het laatste nieuws binnen de school. Respondenten mochten aangeven of ze e-mail, telefoon, prikbord, school
website en/of het studieweb gebruikten. De resultaten laten zien dat de verschillende media allemaal gebruikt
worden maar dat e-mail het meest gangbare medium is.
93% van de managers gebruiken e-mail om op de hoogte te blijven van de laatste ontwikkelingen. Ook via
de school website (~60%), telefoon (~48%), overige media (35%); studieweb (32%) en het prikbord (~24%)
blijven managers op de hoogte van de laatste ontwikkelingen.
De meeste docenten gebruiken e-mail (89%); maar ook de school website (47%); het prikbord (31%);
studieweb (29%) de telefoon (23%) of overige media (19%) gebruiken leraren om op de hoogte te blijven.
Uit de antwoorden van het onderwijsondersteunend personeel kan worden opgemaakt dat zij minder
gebruik maken van de verschillende media. 76% blijft via de e-mail op de hoogte. Overige media zoals de
school website (47%); de telefoon (29%); het prikbord (20%) en overige media (17%) worden iets minder
intensief gebruikt door onderwijsondersteunend personeel. Opvallend was dat studieweb (7%) aanzienlijk
minder wordt gebruikt in vergelijking met de andere professionals.
Leerlingen maken ook gebruik van verschillende kanalen om informatie te vergaren. Hierbij valt direct op
dat e-mail door slechts 36% van de leerlingen wordt gebruikt. Leerlingen gebruiken vaker studieweb (44%)
en/of de school website (41%). Overige media (25%); telefoon (13%) en prikbord (11%) complementeren
de verschillende communicatie middelen.
49 130830_Onderzoek_Rapport samenvattend_Kennisnet_VSAT_Cloud_v1.0.docx
Met betrekking tot de vragen over de interne communicatie en welke media worden gebruikt om te
communiceren (zie tabel 37 tot en met 42 uit het kwantitatieve rapport) geven de resultaten van de enquêtes
het volgende beeld.
Allereerst bieden de resultaten van de vragenlijst inzicht in welke wijze gebruikelijk zijn om te communiceren.
Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat de verschillende professionals hoofdzakelijk e-mail als medium
gebruiken om onderling te communiceren.
93% van de managers geven aan het gebruikelijk te vinden te communiceren via e-mail. Ook de leraren en
onderwijsondersteunend personeel maken hoofdzakelijk gebruik van e-mail om met collega’s te
communiceren (respectievelijk 89% en 75%).
Hoewel e-mail het meest gebruikelijke medium is, worden er vele verschillende communicatiemiddelen
naast en door elkaar heen gebruikt. Zo vindt de meerderheid van de managers het ook gebruikelijk om via
de telefoon (65%) en face-to-face (57%) te communiceren. Docenten informeren elkaar ook vaak face-to-
face (46%) terwijl onderwijs ondersteunend personeel ook vaak telefoneert (45%) Opvallend resultaat is
dat weinig professionals het gebruikelijke vinden om middels ‘chat’ met elkaar te communiceren.
Uit de resultaten van de enquête blijkt dat er binnen het voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs,
aanzienlijk meer gebruik gemaakt wordt van studieweb.
Met betrekking tot de vraag hoe goed men op de hoogte wordt gehouden (zie tabel 43 uit het kwantitatieve
rapport) geven de resultaten van de enquêtes, het volgende beeld:
Professionals zijn met een gemiddelde score van 3,3 neutraal over de wijze hoe ze binnen de AT-scholen
op de hoogte worden gehouden van ontwikkelingen.
Er is geen significant verschil waargenomen tussen de 0- en de 1-meting. Er is wel een significant verschil
waargenomen tussen de 0- (score 3,2) en de nameting (3,5).
Managers zijn significant meer tevreden over de wijze hoe ze op de hoogte worden gehouden van
ontwikkelingen binnen de AT-scholen dan leraren en onderwijsondersteunend personeel tijdens alle drie
de metingen. .
Er zijn geen significante verschillen aangetroffen tussen professionals in het voortgezet en middelbaar
beroepsonderwijs en het primair onderwijs.
In de 1-meting scoren voorlopers significant hoger dan achterblijvers. In de 0- en nameting is dit verschil
niet significant.
In de interviews is aandacht besteed aan de wijze hoe professionals op de hoogte zijn gehouden over de invoer
van cloud computing. Vooral leraren en OOP’ers waren erg ontevreden over de communicatie rondom de
invoer van cloud computing. Uit de interviews kwam geen eenduidig beeld over de communicatie van overige
ontwikkelingen.
50 130830_Onderzoek_Rapport samenvattend_Kennisnet_VSAT_Cloud_v1.0.docx
Met betrekking tot de vraag hoe goed men informatie kan filteren op relevantie (zie tabel 44 uit het
kwantitatieve rapport) geven de resultaten van de enquêtes, het volgende beeld:
Professionals geven aan redelijk goed informatie te kunnen filteren op relevantie. De gemiddelde score
van 3,7 is licht positief.
Er is geen significant verschil tussen de drie metingen.
Managers scoren significant hoger dan leraren in de 0-, 1- en nameting en significant hoger dan en
onderwijs ondersteunend personeel in de nameting. De groep managers geeft aan goed informatie te
kunnen filteren op relevantie
Er is geen significant verschil waargenomen tussen de verschillende onderwijstypen.
In de interviews geven professionals aan dat er vele verschillende informatiebronnen naast elkaar gebruikt
worden, variërend van briefjes in de lerarenkamer, vergadermomenten, e-mail contacten en nieuwsbrieven.
Met betrekking tot de vraag of men werkgerelateerde documenten centraal opslaat (zie tabel 45 uit het
kwantitatieve rapport) geven de resultaten van de enquêtes, het volgende beeld:
Algemeen scoort men in de 0-meting neutraal op de vraag of zij werkgerelateerde documenten centraal
opslaan (score ~3,4). In de 1- en nameting scoort men positief op de vraag of zij documenten centraal
opslaan (score ~3,7).
De 1- en nameting scoren significant hoger dan de 0-meting.
Tussen de doelgroepen zijn geen significante verschillen gemeten.
In de 0-meting is er geen significant verschil waargenomen tussen de verschillende onderwijstypen. Tijdens
de 1- en de nameting maken professionals uit het primair onderwijs meer gebruik van online opslaan van
documenten.
In alle drie de metingen geven voorlopers aan meer gebruik te maken van het online opslaan van
documenten dan de groep achterblijvers.
De gegevens komen deels overeen met de bevindingen uit de interviews. Tijdens de interviews geven leraren in
het voortgezet onderwijs aan regelmatig documenten te delen via de elektronische leeromgeving. Managers
en OOP’ers maken hier minder tot geen gebruik van.
51 130830_Onderzoek_Rapport samenvattend_Kennisnet_VSAT_Cloud_v1.0.docx
Met betrekking tot de vraag of men werkgerelateerde documenten alleen via e-mail deelt (zie tabel 46 uit het
kwantitatieve rapport) geven de resultaten van de enquêtes, het volgende beeld:
Algemeen scoort men in de 0- 1- en nameting neutraal of zij werkgerelateerde documenten alleen via de
e-mail delen (score is respectievelijk ~3,0; ~3,1 en ~3,1)
Er zijn geen significante verschillen waar te nemen tussen de metingen.
Er zijn geen significante verschillen tussen de groepen professionals.
De scores van professionals uit verschillende onderwijstypen verschillen niet significant van elkaar.
Dit beeld komt overeen met gegevens uit de interviews. Respondenten geven aan dat werkgerelateerde
documenten op verschillende manieren gedeeld kunnen worden binnen de AT-scholen (mail, ELO en de lokale
harde schijf).
Met betrekking tot de schaalvariabele documentmanagement (o.a. via internet delen van werkgerelateerde
documenten, zowel zelf als door collega´s, mailen over gewenste werkgerelateerde documenten en/of
informatie) geven de resultaten van de enquêtes, het volgende beeld (zie tabel 47 uit het kwantitatieve
rapport):
Professionals scoren gemiddeld neutraal (gemiddelde score ~3,4) op de schaalvariabele
‘documentmanagement’. Middels deze schaal wordt bevraagd hoe vaak professionals werkgerelateerde
documenten delen met collega’s middels e-mail of een online harde schijf.
Er is geen significant verschil tussen de 0-1- en nameting aan getroffen, tijdens de drie metingen gaven
professionals aan soms documenten online te delen.
Managers geven in de 0- en 1-meting aan significant meer werkgerelateerde documenten te delen dan
leraren en onderwijsondersteunend personeel. In de nameting zijn geen significante verschillen tussen de
groepen aangetroffen.
Er zijn geen verschillen aangetroffen tussen professionals werkzaam in het voortgezet onderwijs en
middelbaar beroepsonderwijs significant en professionals uit het primair onderwijs.
Uit de drie metingen blijkt dat voorlopers significant meer delen dan achterblijvers.
Uit de interviews komt ongeveer hetzelfde beeld naar voren. Leraren zijn gematigd positief over het delen van
werkgerelateerde documenten. Uit de gesprekken blijkt dat leraren eerder geneigd zijn lesmateriaal informeel
te delen en niet graag de eigen ontwikkelde documenten op internet plaatsen. Managers en
onderwijsondersteunend personeel zijn positiever en delen gemakkelijker documenten online.
52 130830_Onderzoek_Rapport samenvattend_Kennisnet_VSAT_Cloud_v1.0.docx
Conclusie gebruik secundair onderwijsproces
Om het gebruik van cloud computing voor het secundaire onderwijsproces te beoordelen is gekeken naar de
interne communicatie, documentmanagement en het applicatiebeheer.
Ten aanzien van de interne communicatie blijkt dat er een grote diversiteit aan communicatiemiddelen binnen
de AT-scholen bestaat, variërend van erg informeel en locatiegebonden tot formeel en organisatiebreed. E-mail
is volgens de professionals het meest gangbare medium om te communiceren en op de hoogte te blijven van
interne ontwikkelingen. Het onderzoek geeft geen eenduidig beeld over de mate waarin professionals zich op
de hoogte gehouden voelen. Enerzijds geven respondenten aan neutraal te zijn over de informatie over
ontwikkelingen en goed informatie te kunnen filteren op relevantie. Anderzijds blijkt uit de interviews dat
respondenten zich niet betrokken en zich slecht op de hoogte gehouden voelen rondom de implementatie en
uitvoer van cloud computing.
Medewerkers van de AT-scholen delen werkgerelateerde documenten soms digitaal met collega’s. Hiervoor
maken ze gebruik van e-mail, het is echter ook gebruikelijk documenten te delen via een online harde schijf.
Tussen de 0- en de 1-meting is een is het online delen van documenten toegenomen. Uit de interviews blijkt
dat het delen van documenten hoofdzakelijk locatie specifiek is georganiseerd.
53 130830_Onderzoek_Rapport samenvattend_Kennisnet_VSAT_Cloud_v1.0.docx
4.3 Waargenomen effecten
In deze paragraaf worden de waargenomen effecten van cloud computing besproken. Dit is ingedeeld naar het
gebruik op de zes hoofddoelstellingen die de AT-scholen willen bereiken. Deze doelstellingen zijn verdeeld over
het primaire onderwijsproces en het secundaire onderwijs proces. Binnen het primair onderwijsproces worden
de waargenomen effecten beschreven op het gebied van 1) online onderwijsproces, 2) online samenwerking
tussen personeel en 3) online samenwerken leerlingen. De waargenomen effecten in het secundaire
onderwijsproces worden beschreven op de thema’s 4) interne communicatie, 5) document management en 6)
applicatiebeheer.
54 130830_Onderzoek_Rapport samenvattend_Kennisnet_VSAT_Cloud_v1.0.docx
4.3.1 Waargenomen effecten online onderwijsproces
Met betrekking tot de vraag of men eenvoudig schoolinformatie kan vinden (zie tabel 48 uit het kwantitatieve
rapport) geven de resultaten van de enquêtes, het volgende beeld:
Leerlingen scoren neutraal op de vraag of het opzoeken van schoolinformatie op het internet eenvoudig is
(score ~3,4).
In de 1-meting zijn de leerlingen negatiever over het vinden van relevante schoolinformatie dan in de 0-
meting. Dit verschil is niet significant.
Leerlingen uit het voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs zijn in de 1-meting significant
positiever over de vindbaarheid van informatie dan leerlingen uit het primair onderwijs.
De interviews versterken dit beeld. Leerlingen geven aan op verschillende manieren informatie over school te
kunnen vinden. De schoolwebsite is voor de leerlingen één van de manieren om aan informatie te komen.
Met betrekking tot de vraag of het online onderwijsproces zoals dit nu plaatsvindt goed is (zie tabel 49 uit het
kwantitatieve rapport) geven de resultaten van de enquêtes, het volgende beeld:
Leerlingen zijn neutraal over de stelling dat het online onderwijsproces zoals het nu plaatsvindt goed is
voor het onderwijsproces.
Leerlingen beoordelen het online onderwijsproces in de 1-meting hoger dan in de 0-meting, maar dit is
niet significant.
Er is in zowel de 0- als de 1-meting een significant te zien tussen het voortgezet onderwijs en middelbaar
beroepsonderwijs ten aanzien van het primair onderwijs.
De geïnterviewde leerlingen volgen onderwijs aan een school waar ICT een belangrijk deel uitmaakt van het
onderwijsproces. Zij gaven aan het online onderwijsproces heel erg te waarderen.
55 130830_Onderzoek_Rapport samenvattend_Kennisnet_VSAT_Cloud_v1.0.docx
Met betrekking tot de vraag of het online onderwijsproces het makkelijk maakt om huiswerk na te kijken (zie
tabel 50 uit het kwantitatieve rapport) geven de resultaten van de enquêtes, het volgende beeld:
Leraren scoren in de 0- en de 1-meting negatief op de stelling dat het online onderwijsproces het
makkelijker maakt om huiswerk na te kijken (score ~2,9). In de nameting scoren leraren neutraal ( score
3,1)
De scores van de 0-, 1- en nameting verschillen niet significant van elkaar.
Leraren uit het primair onderwijs scoren in de 0-meting significant hoger dan leraren uit het voortgezet
onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs. Dit verschil is niet significant in de 1- en nameting.
Met betrekking tot de schaalvariabele effect online onderwijsproces in de klas (o.a. gebruiksvriendelijkheid
online onderwijsproces, vindbaarheid huiswerk, gemak inleveren huiswerk, vaker op tijd inleveren huiswerk en
onderdeel dagelijks onderwijs) geven de resultaten van de enquêtes, het volgende beeld (zie tabel 51 uit het
kwantitatieve rapport):
Gemiddeld zijn leraren en leerlingen neutraal over de schaalvariabele effect online onderwijsproces
(gemiddelde score 0-meting ~3,0, gemiddelde score 1-meting ~3,3, gemiddelde score nameting ~3,513
).
Deze schaal bevat de gebruiksvriendelijkheid, het gemak om huiswerk in te leveren en of het online
onderwijsproces onderdeel uitmaakt van het dagelijks onderwijsproces.
De verschillen tussen de metingen zijn niet significant.
Leraren scoren in de 0-meting significant hoger dan leerlingen.
Er is een significant verschil aangetroffen tussen de verschillende onderwijstypen voor leerlingen.
Leerlingen op het voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs scoren significant hoger dan in
het primair onderwijs.
Het beeld uit de interviews komt overeen met deze resultaten. Docenten geven aan dat de software voor cloud
computing niet heel gebruiksvriendelijk is. Daarbij zou volgens leraren en leerlingen het online onderwijsproces
regelmatig deel uitmaken van dagelijks onderwijs, maar nog niet dagelijks.
13
Alleen leraren in nameting.
56 130830_Onderzoek_Rapport samenvattend_Kennisnet_VSAT_Cloud_v1.0.docx
Met betrekking tot de schaalvariabele effect online onderwijsproces (o.a. meerwaarde online onderwijsproces
voor het onderwijs, bijdrage online onderwijsproces aan realisatie schoolvisie, meerwaarde van inspanning om
te leren werken met het online onderwijsproces) geven de resultaten van de enquêtes, het volgende beeld (zie
tabel 52 uit het kwantitatieve rapport):
Gemiddeld is men positief over de schaalvariabele effect online onderwijsproces (gemiddelde score 0-
meting ~3,8, gemiddelde score 1-meting ~3,7, gemiddelde score nameting ~3,7). Deze schaal gaat over de
meerwaarde van het online onderwijsproces, de bijdrage aan de realisatie van de schoolvisie en dat ten
aanzien van de inspanning om hiermee te leren werken.
Er is een afname tussen de 0-meting en de 1-meting. De 0-, 1- en nameting verschillen niet significant van
elkaar.
Er zijn geen significante verschillen tussen doelgroepen of onderwijstypen.
Met betrekking tot de vraag of men tevreden is over het online onderwijsproces geven de resultaten van de
enquêtes, het volgende beeld (zie tabel 53 uit het kwantitatieve rapport):
Op een schaal van 1 tot 10 waarderen professionals en leerlingen het online onderwijsproces gemiddeld
een 6,5.
Er is geen significant verschil gemeten tussen de verschillende metingen.
Er is geen significant verschil gemeten tussen de verschillende doelgroepen.
Professionals en leerlingen in het voorgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs geven in de 1-
meting een significant hogere score dan professionals en leerlingen uit het primair onderwijs. In de 0- en
nameting zijn er geen verschillen tussen de onderwijstypen.
Uit de enquête blijkt dat respondenten gematigd positief zijn over het online onderwijsproces. Uit de
interviews kan dit ook worden geconcludeerd. Respondenten zijn enthousiast over de mogelijkheden maar
merken op dat de implementatie van het online onderwijsproces nog niet is voltooid.
Conclusie waargenomen effecten online onderwijsproces
Om het effect van cloud computing op het online onderwijsproces te bepalen is de effectiviteit van en de
tevredenheid over de online onderwijsproces in kaart gebracht.
Het effect van het online onderwijsproces in de klas wordt neutraal beoordeeld, effect van effect online
onderwijsproces algemeen wordt door professionals als positief beoordeeld. Er zijn hierbij geen consistente
verschillen aangetroffen tussen de meetmomenten, doelgroepen op onderwijstypen. Uit de verschillende
metingen blijkt dat de tevredenheid over het online onderwijsproces neutraal is.
57 130830_Onderzoek_Rapport samenvattend_Kennisnet_VSAT_Cloud_v1.0.docx
4.3.2 Waargenomen effecten online samenwerken
Met betrekking tot de vraag of leerlingen online samenwerken als een vast onderdeel zien van het dagelijks
onderwijs (zie tabel 54 uit het kwantitatieve rapport) geven de resultaten van de enquêtes, het volgende
beeld:
Leerlingen zijn negatief of het online samenwerken een vast onderdeel is van het dagelijks onderwijs op
school. De gemiddelde score van de 0- en de 1- meting is lager dan 3,0
Leerlingen scoren niet significant hoger in de 1-meting dan in de 0- meting.
Er is een significant verschil tussen leerlingen uit het voortgezet onderwijs en middelbaar
beroepsonderwijs ten opzicht van het primair onderwijs scoren zij significant hoger in zowel de 0-meting
als de 1-meting
Deze bevindingen komen overeen met de het beeld dat in de interviews naar voren kwam.
Met betrekking tot de vraag of leerlingen vinden dat het online samenwerken zoals dat nu plaatsvindt goed is
voor het onderwijs op school (zie tabel 55 uit het kwantitatieve rapport) geven de resultaten van de enquêtes,
het volgende beeld:
Leerlingen zijn neutraal of het online samenwerken zoals dit nu plaatsvindt goed is voor het onderwijs op
school. De scores van de 0- (~3,1) en de 1- meting (~3,3) zijn neutraal.
Leerlingen scoren niet significant hoger in de 1-meting dan in de 0-meting.
Er is geen significant verschil tussen de twee onderwijstypen.
Deze bevindingen komen overeen met de het beeld dat in de interviews naar voren kwam.
Met betrekking tot vraag of leerlingen door de computer sneller contact hebben met medeleerlingen en
leraren (zie tabel 56 uit het kwantitatieve rapport) geven de resultaten van de enquêtes, het volgende beeld:
Leerlingen menen dat het gebruik van een computer een neutraal (score 0-meting 3,4) of een licht positief
effect heeft (score 1-meting ~3,5) op de snelheid van contact met medeleerlingen en leraren.
Hoewel de gemiddelde score van de twee metingen verschillen, is het verschil niet significant.
Er is een significant verschil tussen leerlingen uit het voortgezet onderwijs en middelbaar
beroepsonderwijs, ten opzicht van het primair onderwijs scoren. Leerlingen uit het voortgezet onderwijs
scoren significant hoger in zowel de 0-meting als de 1-meting.
De interviews geven geen consistent beeld.
58 130830_Onderzoek_Rapport samenvattend_Kennisnet_VSAT_Cloud_v1.0.docx
Met betrekking tot de schaalvariabele effect online samenwerken (o.a. of online samenwerken een vast
onderdeel is van het dagelijks onderwijs, of het meerwaarde biedt en of het bijdraagt aan het realiseren van de
onderwijsvisie) geven de resultaten van de enquêtes, het volgende beeld (zie tabel 57 uit het kwantitatieve
rapport):
Professionals geven gemiddeld een neutrale score op de schaal effect online samenwerking. Gemiddelde
score in de 0- meting is ~3,1, in de 1- en nameting ~3,2. De schaal effect online samenwerken betreft of
online samenwerken onderdeel is van dagelijks onderwijsproces; een meerwaarde is voor het
onderwijsproces en of online samenwerken bijdraagt aan de realisatie van de onderwijsvisie.
De scores van de drie metingen verschillen niet significant van elkaar. In de 0-meting scoren
onderwijsondersteunend personeel en managers significant hoger dan leraren. In de 1-meting is er geen
verschil tussen de groepen professionals aangetroffen. In de nameting scoort onderwijsondersteunend
personeel hoger dan leraren.
Professionals binnen het voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs scoren de effecten van
online samenwerken in de 0- en de 1-meting significant positiever dan professionals uit het primair
onderwijs. In de nameting is er geen significant verschil tussen de onderwijstypen.
Voorlopers scoren in alle drie de metingen een significant hoger dan achterblijvers.
De interviews bevestigen dit beeld. Het online onderwijsproces maakt geen deel uit van het dagelijks
onderwijs, al wordt er in het voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs wel vaker gebruik gemaakt dan in het
primair onderwijs. Professionals geven aan dat het online samenwerken in de huidige vorm een beperkte
meerwaarde heeft op het onderwijsproces en neutraal bijdraagt aan het realiseren van de onderwijsvisie.
Op de vraag of de inspanningen (tijd, moeite) om online te leren samenwerken de moeite waard zijn geweest
(zie tabel 58 uit het kwantitatieve rapport) geven de resultaten van de enquêtes, het volgende beeld:
In de 0- en de nameting scoren professionals neutraal op de vraag of de inspanningen die nodig waren om
online samenwerken te leren, de moeite waard zijn gebleken (gemiddelde score ~3,4). In de 1-meting
scoren professionals positief op dezelfde vraag (score ~3,5)
Hoewel de gemiddelde scores tussen de 0-, 1- en de nameting verschillen, zijn de verschillen niet
significant.
Onderwijsondersteunend personeel scoort in de 0-meting significant hoger dan leraren. In de overige
metingen zijn geen significante verschillen tussen de doelgroepen aangetroffen.
De professionals die werkzaam zijn in het voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs scoren bij
de 0- en de 1- meting significant hoger dan professionals uit het primair onderwijs. In de nameting is geen
significant verschil aangetroffen
59 130830_Onderzoek_Rapport samenvattend_Kennisnet_VSAT_Cloud_v1.0.docx
In de 0-meting scoren managers en onderwijsondersteunend personeel significant hoger dan leraren. Er
zijn geen significante verschillen tussen de diverse groepen professionals tijdens de 1-meting. In de
nameting scoren managers significant hoger dan leraren.
Voorlopers geven in zowel de 0-, 1- en nameting een significant hogere score dan achterblijvers.
Uit de interviews komt het beeld naar voren dat professionals graag aanvullende trainingen wil volgen over het
werken met cloud computing. Respondenten gaven aan trainingen te zien als voorwaarde voor een succesvolle
introductie van cloud computing. Dit beeld komt minder sterk tot uiting in de resultaten van de enquête.
Met betrekking tot de schaalvariabele tevredenheid online samenwerken binnen de school (o.a. tevredenheid
online samenwerken met leraren, met managers en met onderwijsondersteunend personeel) geven de
resultaten van de enquêtes, het volgende beeld (zie tabel 59 uit het kwantitatieve rapport):
Op de schaalvariabele tevredenheid online samenwerking professionals binnen de school scoren
professionals gemiddeld een 6,4 in de 0-meting, een 6,5 in de 1-meting en een 6,7 in de nameting. Deze
schaal bevat vragen over de samenwerking per doelgroep (leraren, managers en onderwijsondersteunend
personeel) op de eigen school. Voor deze vragen is een tien puntsschaal gebruikt.
Er zijn geen significante verschillen tussen de 0-, 1- en nameting.
Er zijn geen significante verschillen tussen de verschillende groepen professionals
De professionals uit de verschillende onderwijstypen scoren niet significant anders.
In de 1-meting scoren voorlopers significant hoger dan de groep achterblijvers. In de 0- en de nameting is
dit verschil niet significant.
Het beeld uit de interviews komt overeen met de resultaten van de enquête. Respondenten geven aan
gematigd tevreden te zijn over de wijze van online samenwerking binnen de school.
60 130830_Onderzoek_Rapport samenvattend_Kennisnet_VSAT_Cloud_v1.0.docx
Met betrekking tot de schaalvariabele tevredenheid online samenwerken tussen locaties (o.a. tevredenheid
online samenwerken met leraren, met managers en met onderwijsondersteunend personeel) geven de
resultaten van de enquêtes, het volgende beeld (zie tabel 60 uit het kwantitatieve rapport):
Op de schaalvariabele tevredenheid online samenwerking professionals tussen scholen scoren
professionals negatief. Deze schaal bevat vragen over de samenwerking per doelgroep (leraren, managers
en onderwijsondersteunend personeel) met andere locaties. Voor deze vragen is een tien puntsschaal
gebruikt. De gemiddelde score in de 0-meting was ~4,5, in de 1-meting ~4,3 en in de nameting 4,9.
De gemiddelde score over online samenwerking met professionals van andere locaties, is in de 1-meting
lager dan in de 0-meting. Dit verschil is niet significant. Er is wel een significant verschil aangetroffen
tussen de 0- en de nameting.
In de 0-meting zijn managers en onderwijs ondersteunend personeel positiever over de samenwerking dan
leraren. In de 1- en de nameting scoren de verschillende professionals niet significant verschillend.
In de 0- en de 1-meting is geen significant verschil tussen de verschillende onderwijstypen aangetroffen. In
de nameting scoren professionals uit het primair onderwijs significant hoger dan professionals die
werkzaam zijn in het voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs.
Voorlopers zijn bij de 1-meting positiever over de samenwerking tussen locaties dan achterblijvers. Dit
verschil is niet significant in de 0- en de nameting.
Uit de interviews komt hetzelfde beeld naar voren. Professionals geven aan dat de samenwerking tussen
scholen veel beter kan en zou moeten.
Op de vraag hoe tevreden men is met de online samenwerking met leerlingen binnen de school (zie tabel 61
uit het kwantitatieve rapport) geven de resultaten van de enquêtes, het volgende beeld:
Leraren en leerlingen scoren neutraal op de vraag hoe tevreden zij zijn over de online samenwerking met
leerlingen binnen de school. De gemiddelde score tijdens de 0-meting is ~6,1 en tijdens de 1-meting ~6,3.
en tijdens de nameting ~5,6. Voor deze vraag is gebruik gemaakt van een tien puntsschaal.
De gemiddelde score van de 0-, 1- en nameting verschillen niet significant van elkaar.
Leerlingen scoren zowel tijdens de 0- als de 1-meting significant hoger over de online samenwerking met
medeleerlingen binnen de school, dan leraren.
Leraren en leerlingen van het voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs geven in de 0- en 1-
meting een significant hogere score over online samenwerking binnen de school dan leraren en leerlingen
van het primair onderwijs. Bij de groep leraren is dit significante verschil ook te zien in de nameting.
Uit de interviews komt een gelijksoortig beeld naar voren. Leerlingen binnen het voortgezet- en middelbaar
beroepsonderwijs geven aan online samen te werken met behulp van programma’s zoals Dropbox, Facebook of
Google Docs.
61 130830_Onderzoek_Rapport samenvattend_Kennisnet_VSAT_Cloud_v1.0.docx
Op de vraag hoe tevreden men is met de online samenwerking met leerlingen van andere locaties (zie tabel
62 uit het kwantitatieve rapport) geven de resultaten van de enquêtes, het volgende beeld:
De online samenwerking met leerlingen van andere locaties wordt door leraren en leerlingen bij zowel de
0- als de 1- als de nameting kritisch beoordeeld. Op een tien puntsschaal scoren leraren en leerlingen in de
0-meting gemiddeld ~3,9,in de 1-meting ~4,3 en in de nameting ~4,0.
Er zijn geen significante verschillen tussen de 0- 1- en nameting aangetroffen. Leerlingen zijn in de 1-
meting significant meer tevreden over de online samenwerking met leerlingen van andere locaties dan
leraren. In de overige twee metingen is dit verschil niet significant.
Leerlingen binnen het voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs zijn tijdens de 1-meting
significant meer tevreden dan leerlingen binnen het primair onderwijs. Dit verschil is niet aanwezig in de 0-
en nameting. Professionals uit het voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs zijn tijdens alle drie de
meting significant positiever over online samenwerking met leerlingen van andere locaties dan
professionals uit het primair onderwijs.
De resultaten komen overeen met de interviews. Leerlingen gaven tijdens de interviews aan dat er vrijwel geen
samenwerking bestaat met leerlingen van andere locaties.
Op de vraag of online mogelijkheden tot samenwerking tijdswinst opleveren ten opzichte van face-to-face
samenwerking (zie tabel 63 uit het kwantitatieve rapport) geven de resultaten van de enquêtes, het volgende
beeld:
Leraren scoren neutraal over de tijdsbesparing die de online mogelijkheden tot samenwerking opleveren
ten opzichte van ‘face tot face’ samenwerking tussen leraar en leerling. De score bij de 0- meting was ~3,1,
bij de 1-meting was deze ~3,.3 en in de nameting ~3,2.
Er zijn geen significante verschillen aangetroffen tussen de meetmomenten.
Er zijn geen significante verschillen aangetroffen tussen de verschillende onderwijstypen.
Voorlopers zijn bij de 1- en bij de nameting significant positiever dan achterblijvers. Dit verschil is niet
significant in de 0-meting.
De bevindingen uit de interviews komen overeen met deze resultaten.
62 130830_Onderzoek_Rapport samenvattend_Kennisnet_VSAT_Cloud_v1.0.docx
Conclusie waargenomen effecten samenwerken
Om het effect van cloud computing op de samenwerking te bepalen is de effectiviteit van en de tevredenheid
over de online samenwerking in kaart gebracht.
Professionals zijn neutraal over de effectiviteit van online samenwerken. De schaal ‘effect online
samenwerking’ scoort in zowel de 0-, 1- als de nametingen neutraal. Er is geen significant verschil tussen de
metingen aangetroffen, er zijn ook geen eenduidig verschillen tussen doelgroep of onderwijstype gevonden.
Bij het meten van de tevredenheid over online samenwerking, is er onderscheid gemaakt tussen
organisatieniveau (op of tussen schoollocaties) en doelgroep (professionals of leerlingen). De verschillende
professionals geven aan tevreden te zijn over de samenwerking met professionals op de eigen schoollocatie.
De online samenwerking met professionals van andere locaties wordt minder positief beoordeeld.
Leerlingen geven aan tevreden te zijn over de online samenwerking met leerlingen van de eigen locatie, maar
ontevreden te zijn over de online samenwerking met leerlingen van andere school locaties. In de interviews
gaven de leerlingen aan online samenwerking in sommige gevallen erg te waarderen, maar de afwisseling met
reguliere samenwerking ook erg belangrijk te vinden.
Leraren zijn niet positief over de online samenwerking met leerlingen binnen de eigen schoollocatie. Docenten
zijn ook erg ontevreden over de samenwerking met leerlingen van andere schoollocaties.
63 130830_Onderzoek_Rapport samenvattend_Kennisnet_VSAT_Cloud_v1.0.docx
4.3.3 Waargenomen effecten interne communicatie
Op de vraag of de informatievoorziening over schoolgerelateerde zaken zoals die nu plaatsvindt een
meerwaarde is voor het onderwijsproces (zie tabel 64 uit het kwantitatieve rapport) geven de resultaten van
de enquêtes, het volgende beeld:
Leraren scoren positief op de stelling ‘de informatievoorziening over schoolgerelateerde zaken zoals dit nu
plaatsvindt, is een meerwaarde voor het onderwijsproces’. Tijdens de 0-, 1- en nameting was de
gemiddelde score ~3,7.
Er zijn geen significante verschillen tussen de 0-, 1- en de nameting gevonden.
Er zijn geen significante verschillen aangetroffen tussen de verschillende groepen professionals.
Leraren in het primair onderwijs zijn positiever over de informatievoorziening dan leraren in het
voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs. Dit verschil is tijdens de 0- en de nameting niet
significant.
Er zijn geen significante verschillen aangetroffen tussen de voorlopers en achterlopers.
Het beeld dat naar voren komt uit de interviews wijkt af van deze resultaten. Respondenten zijn ontevreden
over de wijze van informatievoorziening rondom cloud computing. De verwachting is echter dat cloud
computing toepassingen de interne communicatie zou verbeteren.
Op de vraag aan leerlingen of zij goed op de hoogte zijn van wat er binnen hun school gebeurt (zie tabel 65 uit
het kwantitatieve rapport) geven de resultaten van de enquêtes, het volgende beeld:
Leerlingen geven met een score van ~3,4 aan neutraal op de hoogte te zijn van wat er binnen hun school
gebeurt.
Er is geen significant verschil tussen verschillende metingen en onderwijstypes aangetroffen.
Deze bevindingen komen overeen met het beeld dat is geschetst in de interviews.
64 130830_Onderzoek_Rapport samenvattend_Kennisnet_VSAT_Cloud_v1.0.docx
Op de vraag aan professionals of zij goed op de hoogte zijn van wat er binnen hun school gebeurt (zie tabel 66
uit het kwantitatieve rapport) geven de resultaten van de enquêtes, het volgende beeld:
Professionals scoren positief op de vraag of ze goed op de hoogte zijn van wat er binnen de eigen school
gebeurt. De gemiddelde score voor de 0-, 1- en nameting is ~4,0.
Er zijn geen significante verschillen tussen de metingen aangetroffen.
De managers scoren in alle drie de metingen significant hoger dan leraren en onderwijsondersteunend
personeel.
In de 0- en de nameting scoren professionals uit het primair onderwijs significant hoger dan professionals
uit het voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs.
Voorlopers scoren significant hoger dan achterblijvers tijdens de 1-meting.
Deze resultaten komen overeen met de bevindingen uit de interviews. Professionals geven aan dat de interne
communicatie goed verloopt.
Op de vraag aan professionals of zij goed op de hoogte zijn van wat er op andere locaties gebeurt (zie tabel
67 uit het kwantitatieve rapport) geven de resultaten van de enquêtes, het volgende beeld:
Professionals scoren negatief op de vraag of ze goed op de hoogte zijn van wat er op andere locaties
binnen de AT-scholen gebeurt.. De gemiddelde score voor de 0- en de 1-meting is respectievelijk ~2,3 en
~2,4. De gemiddelde score in de nameting is ~2,6.
De score van de nameting verschilt significant van de 0-meting. De score van de 1-meting verschilt niet
significant van de andere metingen.
Managers geven in de drie metingen significant hogere scores in vergelijking met leraren. Managers scoren
in de 1-meting ook significant hoger dan onderwijsondersteunend personeel. Zij verwachten beter op de
hoogte te zijn wat er op andere locaties binnen de AT-scholen gebeurt dan andere professionals.
Er zijn geen significante verschillen tussen de professionals uit primair; voortgezet en middelbaar
beroepsonderwijs.
Tijdens de 1-meting zijn voorlopers significant beter op de hoogte dan achterblijvers. Dit verschil is niet
significant in de 0- en de nameting.
De interviews versterken deze onderzoeksbevindingen. Er is weinig communicatie tussen locaties,
medewerkers van de AT-scholen zijn gericht op de eigen schoollocatie.
65 130830_Onderzoek_Rapport samenvattend_Kennisnet_VSAT_Cloud_v1.0.docx
Op de vraag aan professionals of zij regelmatig informatie te laat ontvangen (zie tabel 68 uit het kwantitatieve
rapport) geven de resultaten van de enquêtes, het volgende beeld:
Met een gemiddelde score van ~3,5 beoordelen professionals de tijdigheid van informatie positief.
De scores van de 0- 1- en nameting verschillen niet significant.
Managers scoren in de 1- en de nameting significant hoger dan onderwijsondersteunend personeel.
Tussen de doelgroepen en onderwijstypen verschillen de resultaten niet significant van elkaar
Uit de interviews is geen eenduidige beeld naar voren gekomen.
Op de vraag aan professionals of de informatie die zij ontvangen relevant is (zie tabel 69 uit het kwantitatieve
rapport) geven de resultaten van de enquêtes, het volgende beeld:
Professionals zijn positief over de relevantie van de ontvangen informatie. De gemiddelde score voor de 0-
1- en nameting zijn ~3,7.
De scores tussen de metingen verschillen niet significant van elkaar.
De groep managers scoort in de nameting significant hoger dan leraren en onderwijsondersteunend
personeel.
Er bestaan geen significante verschillen tussen de onderwijstypen en tussen de voorlopers en
achterblijvers.
Het beeld dat in de interviews naar voren is gekomen komt overeen met deze resultaten.
Op de vraag aan professionals of relevante informatie makkelijk te vinden is (zie tabel 70 uit het kwantitatieve
rapport) geven de resultaten van de enquêtes, het volgende beeld:
Professionals geven met een gemiddelde score van ~3,4 in de 0- en de 1-meting aan, neutraal te zijn over
de mate waarin relevante informatie is te vinden. In de nameting is de gemiddelde score met 3,6 licht
positief.
De scores van de 0- 1- en nameting verschillen niet significant van elkaar.
In de 0-meting zijn er geen significante verschillen tussen de groepen professionals. Managers scoren in de
1- en nameting significant hoger dan onderwijsondersteunend personeel en in de nameting ook significant
hoger dan leraren.
Er zijn geen significante verschillen tussen de onderwijstypen of tussen de voorlopers en achterblijvers.
De interviews ondersteunen deze resultaten maar gedeeltelijk. Professionals geven aan dat er veel
verschillende communicatiekanalen langs en door elkaar gebruikt worden. Hierdoor is er veel informatie, maar
deze is niet altijd gemakkelijk te vinden.
66 130830_Onderzoek_Rapport samenvattend_Kennisnet_VSAT_Cloud_v1.0.docx
Conclusie effecten interne communicatie
Om het effect van cloud computing op de interne communicatie te bepalen zijn de tevredenheid over en de
efficiëntie van de interne communicatie onderzocht.
Uit het onderzoek blijkt dat respondenten positief zijn over de wijze hoe interne communicatie is
georganiseerd. De huidige informatie voorziening vormt een meerwaarde voor het onderwijsproces.
Professionals geven aan goed op de hoogte te zijn van ontwikkelingen op de eigen schoollocatie.
Managers, leraren en onderwijsondersteuners zijn echter negatief over interne communicatie tussen
schoollocaties. Respondenten geven aan niet goed op de hoogte te zijn van de ontwikkelingen op andere
schoollocaties. De tevredenheid over de interne communicatie verschilt niet significant tussen de verschillende
meetmomenten.
Respondenten zijn positief over de efficiëntie van de interne communicatie. Informatie wordt vaak tijdig
ontvangen, wordt als relevant ervaren en zou redelijk gemakkelijk terug te vinden zijn. De ervaren efficiëntie
verschilt niet significant per meetmoment.
67 130830_Onderzoek_Rapport samenvattend_Kennisnet_VSAT_Cloud_v1.0.docx
4.3.4 Waargenomen effecten documentmanagement
Met betrekking tot de schaalvariabele effect documentmanagement (o.a. tevredenheid over manier van
opslaan werkgerelateerde documenten, vindbaarheid werkgerelateerde documenten en stimulerende werking
van manier van opslaan om te delen) geven de resultaten van de enquêtes, het volgende beeld (zie tabel 71 uit
het kwantitatieve rapport):
Algemeen is men neutraal over de schaal effect documentmanagement. De schaal betreft de tevredenheid
over document management, de vindbaarheid van werk en beleidsdocumenten; de mate waarin het
huidige document management systeem delen stimuleert en de mate waarin document management
bijdraagt aan de informatievoorziening van de school. De gemiddelde score is ~3,1 (0-meting),~3,3 (1-
meting) en ~3,4 (nameting).
De scores van de 0- en de 1-meting verschillen niet significant van elkaar. Het verschil tussen de 0- en de
nameting is wel significant.
In de 0- en 1-meting zijn er geen verschillen tussen de groepen professionals aangetroffen. In de
nametingscoren managers significant hoger dan leraren.
Professionals in het primair onderwijs geven in de 0- en 1-meting een significant hogere score dan
professionals uit het voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs. Dit verschil is niet significant
in de nameting.
Uit de interviews komt naar voren dat tijdens de 0- en de 1-meting de meeste documenten per locatie
opgeslagen zijn. Respondenten geven aan dat het online delen binnen alle AT-scholen effectiever zou zijn.
Respondenten zijn neutraal tot licht tevreden over de huidige werkwijze maar geven aan dat een AT-school
brede document management systeem een verbetering is.
Op de vraag aan professionals of het delen van werkgerelateerde documenten relevant is (zie tabel 72 uit het
kwantitatieve rapport) geven de resultaten van de enquêtes, het volgende beeld:
Professionals zijn positief over de relevantie van het delen van werkgerelateerde documenten. De
gemiddelde score voor de 0- en de 1- meting is ~4,0.
De scores van de verschillende metingen wijken niet significant van elkaar af.
Managers scoren op deze vraag in de 0- en de 1-meting significant hoger dan leraren. In de nameting is dit
significante verschil niet meer aanwezig.
Er bestaan geen significante verschillen tussen de onderwijstypen.
In de 0- en nameting scoren voorlopers significant hoger dan de groep achterblijvers.
Het beeld dat in de interviews naar voren is gekomen komt overeen met deze resultaten.
68 130830_Onderzoek_Rapport samenvattend_Kennisnet_VSAT_Cloud_v1.0.docx
Conclusie waargenomen effecten documentmanagement
Om het effect van cloud computing op het documentmanagement te bepalen zijn de effectiviteit van
documentmanagement bevraagd.
Men is neutraal over de effectiviteit van documentmanagement. Het huidige document managementsysteem
stimuleert soms delen van documenten en draagt neutraal bij aan de informatievoorziening van de school.
Respondenten geven tijdens de interviews aan dat de meeste documenten per locatie zijn opgeslagen.
Respondenten zijn wel positief over de relevantie van het delen van werkgerelateerde documenten.
Respondenten zijn neutraal tot licht tevreden over de huidige werkwijze maar geven aan dat een AT-school
breed online document managementsysteem een verbetering zou zijn.
69 130830_Onderzoek_Rapport samenvattend_Kennisnet_VSAT_Cloud_v1.0.docx
4.3.5 Waargenomen effecten applicatiebeheer
Op de vraag aan professionals of het duidelijk is waar zij terecht kunnen met vragen over ICT (zie tabel 73 uit
het kwantitatieve rapport) geven de resultaten van de enquêtes, het volgende beeld:
Professionals zijn met een score van ~3,8 (0- en 1-meting) en ~4,0 (nameting), positief op de stelling dat
het duidelijk is waar ze terecht kunnen met vragen over ICT.
De scores van de 0-, 1- en nameting verschillen niet significant.
Managers zijn significant positiever dan leraren in de 1- en nameting. Managers scoren ook significant
hoger dan onderwijsondersteunend personeel in de 1-meting.
Er zijn geen significante verschillen tussen de onderwijstypen aangetroffen
Het beeld dat uit de interviews naar voren komt versterkt deze resultaten. Men weet ICT coördinatoren en
andere ondersteuners goed te bereiken.
Op de vraag aan professionals hoe tevreden zij zijn met de hulp die ze ontvangen bij vragen over ICT (zie tabel
74 uit het kwantitatieve rapport) geven de resultaten van de enquêtes, het volgende beeld:
Professionals geven aan tevreden te zijn over de huidige hulp die gegeven wordt bij vragen over ICT. Op
een 10 puntsschaal geven professionals gemiddeld een 6,4 (0-meting), 6,6 (1-meting) en een 7 (nameting).
De 1-meting verschilt niet significant van de 0- en de nameting. De nameting soort wel significant hoger
dan de 0-meting.
Tussen de verschillende groepen professionals zijn geen significante afwijkingen aangetroffen.
In de 1-meting is er een significant verschil tussen de professionals uit het voortgezet onderwijs en
middelbaar beroepsonderwijs en de professionals werkzaam in het primair onderwijs. De eerste twee
groepen scoren significant hoger. Dit verschil is niet zichtbaar in de 0- en de nameting.
In de interviews geven de respondenten aan dat de ondersteuning vanuit ICT over het algemeen als positief
wordt ervaren. Voornamelijk respondenten uit het primair onderwijs geven aan dat de centrale ICT
ondersteuning vanuit de AT-scholen als een verbetering te ervaren ten opzichte van vroeger.
Conclusies waargenomen effecten applicatiebeheer
Om het effect van cloud computing op het applicatiebeheer te bepalen is de tevredenheid bevraagd.
Professionals zijn positief over de ICT ondersteuning. Het is voor hen duidelijk waar ze terecht kunnen met
vragen die betrekking hebben op ICT vraagstukken. In de nameting zijn respondenten significant meer tevreden
dan in de 0-meting. Professionals geven ook aan tevreden te zijn over de kwaliteit van de hulp die ze ontvangen
bij vragen over ICT. Er zijn geen consistente verschillen aangetroffen tussen de doelgroepen en onderwijstypen.
70 130830_Onderzoek_Rapport samenvattend_Kennisnet_VSAT_Cloud_v1.0.docx
5 Conclusies
In dit hoofdstuk zijn de conclusies samengevoegd die in elke paragraaf van de onderzoeksresultaten zijn
genoemd en worden conclusies getrokken ten aanzien van de deelvragen en de hoofdvraag.
Conclusie ten aanzien van A. randvoorwaarden (deelvraag 1)
Binnen de AT-scholen is er gedeeltelijk voldaan aan de randvoorwaarden van het Vier in Balans-model.
Op het gebied van de bekendheid van de visie, scoren de AT-scholen erg goed. Wat betreft de onderdelen
deskundigheid, ICT infrastructuur, software/content, ICT infrastructuur en leiderschap scoren de AT-scholen
redelijk. Bij de beoordeling van de meeste randvoorwaarden zijn er geen significante verschillen tussen de
metingen aangetroffen. De bekendheid met cloud computing en de betrokkenheid in besluitvorming is wel
significant toegenomen. Managers beoordelen de randvoorwaarden overwegend positiever dan de overige
doelgroepen. Er zijn geen wezenlijke verschillen aangetroffen tussen onderwijstypen.
71 130830_Onderzoek_Rapport samenvattend_Kennisnet_VSAT_Cloud_v1.0.docx
Conclusie visie
In dit onderzoek is de randvoorwaarde visie uitgesplitst naar de bekendheid met de visie en de bekendheid met
cloud computing. Algemeen is de randvoorwaarde visie goed ingevuld.
De visie is en blijft goed bekend op de AT scholen. Onder managers en leraren is de visie het beste bekend. De
mate waarin de visie vertaald kan worden naar de praktijk wordt door de respondenten eveneens hoog
gewaardeerd. Ook op dit onderdeel scoren managers het hoogst. Er zijn geen verschillen gevonden tussen het
voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs en het primair onderwijs.
Cloud computing was in de 0-meting minder bekend onder alle respondentgroepen. In de nameting is te zien
dat de bekendheid met cloud computing sterk is toegenomen. Alleen in het primair onderwijs blijft de
bekendheid met toepassingen van cloud computing achter.
Conclusie deskundigheid
In dit onderzoek is de randvoorwaarde deskundigheid uitgesplitst naar eigen deskundigheid en deskundigheid
van collega’s. Algemeen is de randvoorwaarde deskundigheid redelijk ingevuld.
Respondenten waarderen de eigen kennis en vaardigheden om ICT in te zetten positief. Deze positieve
waardering van de eigen deskundigheid verschilt niet tussen metingen, doelgroepen of onderwijstypen.
De perceptie van deskundigheid van collega’s loopt uiteen, van zeer deskundig tot ondeskundig. De
beoordeling van collega’s verschilt niet tussen meetmomenten of binnen onderwijstypen. Er zijn wel
verschillen tussen doelgroepen. Leerlingen worden door de respondenten als meest vaardig gezien.
Als verklarende factoren voor de verschillen in deskundigheid worden de motivatie om met ICT te werken en
leeftijd genoemd. Niet gemotiveerden en ouderen zijn minder deskundig, gemotiveerden en jongeren
deskundiger. De AT-scholen voorzien in allerlei opleiding en training, maar eigen initiatief in het volgen hiervan
is van groot belang voor het ontwikkelen van deskundigheid. Dit impliceert dat motivatie een belangrijke factor
is in het ontwikkelen van ICT vaardigheden.
72 130830_Onderzoek_Rapport samenvattend_Kennisnet_VSAT_Cloud_v1.0.docx
Conclusie software/content
Algemeen is de randvoorwaarde software redelijk ingevuld.
Het beeld dat ontstaat rondom de software is dat de beschikbaarheid, toegankelijkheid en kwaliteit van zowel
formeel als informeel digitaal leermateriaal redelijk is. De beoordeling van de schaal software verschilt niet per
meetmoment, doelgroep en onderwijstype.
Conclusie ICT infrastructuur
Algemeen is de randvoorwaarde ICT infrastructuur redelijk ingevuld.
De randvoorwaarde infrastructuur wordt binnen de AT-scholen neutraal gewaardeerd. Er is geen significant
verschil tussen de meetmomenten, maar wel tussen de doelgroepen aangetroffen. Managers beoordelen de
infrastructuur positiever dan leraren tijdens de 0- en de nameting. Respondenten uit het voortgezet onderwijs
en middelbaar beroepsonderwijs zijn positiever over de infrastructuur. Er bestaat een groot verschil in
voorzieningen tussen scholen onderling. Op een aantal scholen, zeker in het voortgezet onderwijs, lijken de
voorzieningen zeer goed te zijn. Andere scholen, vooral in het primair onderwijs, lopen achter wat betreft het
aantal beschikbare computers per leerling, de kwaliteit van die computers en het netwerk. Dit kan worden
verklaard doordat de primair onderwijsscholen later zijn toegevoegd aan de AT-scholen.
Conclusie leiderschap
In dit onderzoek is de randvoorwaarde leiderschap onderverdeeld in de mate waarin respondenten zich
betrokken voelen in de besluitvorming en de mate waarin zij tevreden zijn over de ondersteuning vanuit het
management. Algemeen is de randvoorwaarde leiderschap redelijk ingevuld.
De betrokkenheid (en de informatievoorziening) wordt negatief tot neutraal gewaardeerd. In de nameting
waarderen professionals de betrokkenheid en de informatievoorziening positiever. De groep die het meest
positief is over leiderschap zijn managers, zij scoren significant hoger dan onderwijsondersteunend personeel
en leraren. Er zijn geen verschillen tussen de onderwijstypen aangetroffen.
De ondersteuning vanuit het management wordt neutraal gewaardeerd. De tevredenheid over de
ondersteuning verschilt niet per meetmoment, doelgroep of onderwijstype.
Uit de interviews blijkt dat leiderschap binnen de AT scholen als top down wordt ervaren. Besluiten worden
‘bovenin’ genomen en doorgevoerd. De organisatie heeft wel vertrouwen in het bestuur en haar kundigheid.
Tegelijkertijd wordt de wens uitgesproken voor meer participatie van de doelgroepen bij de besluitvorming en
meer communicatie in verschillende fasen van de doorvoer van besluiten.
73 130830_Onderzoek_Rapport samenvattend_Kennisnet_VSAT_Cloud_v1.0.docx
Conclusie samenwerking
In dit onderzoek is in de randvoorwaarde samenwerken uitgesplitst naar samenwerking op en tussen
schoollocaties. Algemeen is de randvoorwaarde samenwerking redelijk ingevuld.
Algemeen is men positief over het samenwerken op de locatie. Er zijn geen verschillen aangetroffen tussen de
metingen, tussen de doelgroepen en tussen de onderwijstypen. Locatieoverstijgend is er nauwelijks
samenwerking. Ook hier zijn geen significante verschillen tussen metingen en doelgroepen. De
locatieoverstijgende samenwerking is in de nameting wel hoger in het primair onderwijs dan in het voortgezet
en middelbaar beroepsonderwijs. De belangrijkste reden is het ontbreken van een cultuur, faciliteiten en een
platform. Men vindt samenwerking op en tussen locaties wel belangrijk en ziet ook de mogelijke meerwaarde.
74 130830_Onderzoek_Rapport samenvattend_Kennisnet_VSAT_Cloud_v1.0.docx
Conclusie ten aanzien van B. Gebruik (deelvraag 2)
Cloud computing wordt op de AT-scholen beperkt gebruikt om het primaire en secundaire onderwijsproces te
ondersteunen.
Het gebruik van cloud computing voor het primaire onderwijsproces is niet significant toegenomen.
Professionals en leerlingen in het voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs gebruiken cloud computing
significant vaker voor het primaire onderwijs proces dan leerlingen professionals uit het primair onderwijs.
Het gebruik van cloud computing voor het secundaire onderwijsproces is in de nameting significant
toegenomen ten aanzien van de 0-meting. Er zijn geen verschillen gevonden tussen doelgroepen of
onderwijstypen.
Conclusie gebruik primair proces
Om het gebruik van cloud computing voor het primaire onderwijsproces te beoordelen zijn het online
onderwijsproces en de (online) samenwerking bevraagd.
Algemeen kan worden gesteld dat de meerderheid van de leraren en leerlingen in geringe mate een online
onderwijsproces gebruiken naast het reguliere onderwijsproces binnen de AT-scholen. In de verschillende
metingen is geen significante toename te zien van het online onderwijsproces. Ook tussen leraren en leerlingen
is geen significant verschil aangetroffen. Binnen het voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs
wordt er in alle drie de metingen significant meer gebruik gemaakt van het online onderwijsproces dan in het
primair onderwijs. Een verklaring hiervoor is dat in het primair onderwijs de ontwikkeling van een online
onderwijsproces nog in de kinderschoenen staat. In het voortgezet onderwijs is er door de beschikbaarheid van
elektronische leeromgevingen vaker sprake van een online onderwijsproces. Docenten uit het voortgezet
onderwijs die ervaring hadden met een online onderwijsproces, zien de meerwaarde van dergelijke
toepassingen.
De inzet van online samenwerking binnen de AT scholen blijft achter. Leraren werken nauwelijks online samen
met leerlingen. Docenten geven weinig feedback via internet en gebruiken nauwelijks online
communicatiemiddelen zoals chat, e-mail, sociale media en videoconferenties. Leerlingen bevestigen dit beeld
en geven aan weinig online met leraren samen te werken. Er zijn geen significante verschillen tussen de
metingen. Ondanks het beperkte gebruik blijkt dat er op het voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs meer
gebruik wordt gemaakt van een online onderwijsproces dan in het primair onderwijs.
75 130830_Onderzoek_Rapport samenvattend_Kennisnet_VSAT_Cloud_v1.0.docx
Conclusie gebruik secundair onderwijsproces
Om het gebruik van cloud computing voor het secundaire onderwijsproces te beoordelen is gekeken naar de
interne communicatie, documentmanagement en het applicatiebeheer.
Ten aanzien van de interne communicatie blijkt dat er een grote diversiteit aan communicatiemiddelen binnen
de AT-scholen bestaat, variërend van erg informeel en locatiegebonden tot formeel en organisatiebreed. E-mail
is volgens de professionals het meest gangbare medium om te communiceren en op de hoogte te blijven van
interne ontwikkelingen. Het onderzoek geeft geen eenduidig beeld over de mate waarin professionals zich op
de hoogte gehouden voelen. Enerzijds geven respondenten in de enquête aan neutraal te zijn over de
informatie over ontwikkelingen en goed informatie te kunnen filteren op relevantie. Anderzijds blijkt uit de
interviews dat respondenten zich niet betrokken en zich slecht op de hoogte gehouden voelen rondom de
implementatie en uitvoer van cloud computing.
Medewerkers van de AT-scholen delen werkgerelateerde documenten soms digitaal met collega’s. Hiervoor
maken ze gebruik van e-mail, het is echter ook gebruikelijk documenten te delen via een online harde schijf.
Tussen de 0- en de 1-meting is het online delen van documenten toegenomen. Uit de interviews blijkt dat het
delen van documenten hoofdzakelijk locatie specifiek is georganiseerd.
76 130830_Onderzoek_Rapport samenvattend_Kennisnet_VSAT_Cloud_v1.0.docx
Conclusie ten aanzien van C. waargenomen effecten (deelvraag 3)
Het effect van cloud computing op de verschillende onderdelen van het primaire en secundaire
onderwijsproces wordt overwegend als neutraal beoordeeld. Het effect van cloud computing op online
samenwerking en interne communicatie binnen de schoollocatie is positief gewaardeerd, tussen schoollocaties
wordt dit negatief gewaardeerd. Er zijn geen consistente significante verschillen tussen de metingen,
doelgroepen en onderwijstypen aangetroffen.
Conclusie waargenomen effecten online onderwijsproces
Om het effect van cloud computing op het online onderwijsproces te bepalen is de effectiviteit van en de
tevredenheid over het online onderwijsproces in kaart gebracht.
Het effect van het online onderwijsproces in de klas wordt neutraal beoordeeld, effect van effect online
onderwijsproces algemeen wordt door professionals als positief beoordeeld. Er zijn hierbij geen grote
verschillen aangetroffen tussen de meetmomenten, doelgroepen op onderwijstypen. Uit de verschillende
metingen blijkt dat de tevredenheid over het online onderwijsproces neutraal is.
Conclusie waargenomen effecten samenwerken
Om het effect van cloud computing op de samenwerking te bepalen is de effectiviteit van en de tevredenheid
over de online samenwerking in kaart gebracht.
Professionals zijn neutraal over de effectiviteit van online samenwerken. De schaal ‘effect online
samenwerking’ scoort in zowel de 0-, 1- als de nametingen neutraal. Er is geen significant verschil tussen de
metingen aangetroffen, er zijn ook geen eenduidig verschillen tussen doelgroep of onderwijstype gevonden.
Bij het meten van de tevredenheid over online samenwerking, is er onderscheid gemaakt tussen
organisatieniveau (op of tussen schoollocaties) en doelgroep (professionals of leerlingen). De verschillende
professionals geven aan tevreden te zijn over de samenwerking met professionals op de eigen schoollocatie.
De online samenwerking met professionals van andere locaties wordt minder positief beoordeeld.
Leerlingen geven aan tevreden te zijn over de online samenwerking met leerlingen van de eigen locatie, maar
ontevreden te zijn over de online samenwerking met leerlingen van andere school locaties. In de interviews
gaven de leerlingen aan online samenwerking in sommige gevallen erg te waarderen, maar de afwisseling met
reguliere samenwerking ook erg belangrijk te vinden.
Leraren zijn niet positief over de online samenwerking met leerlingen binnen de eigen schoollocatie. Docenten
zijn ook erg ontevreden over de samenwerking met leerlingen van andere schoollocaties.
77 130830_Onderzoek_Rapport samenvattend_Kennisnet_VSAT_Cloud_v1.0.docx
Conclusie effecten interne communicatie
Om het effect van cloud computing op de interne communicatie te bepalen zijn de tevredenheid over en de
efficiëntie van de interne communicatie onderzocht.
Uit het onderzoek blijkt dat respondenten positief zijn over de wijze waarop interne communicatie is
georganiseerd. De huidige informatie voorziening vormt een meerwaarde voor het onderwijsproces.
Professionals geven aan goed op de hoogte te zijn van ontwikkelingen op de eigen schoollocatie.
Managers, leraren en onderwijsondersteuners zijn echter negatief over interne communicatie tussen
schoollocaties. Respondenten geven aan niet goed op de hoogte te zijn van de ontwikkelingen op andere
schoollocaties. De tevredenheid over de interne communicatie verschilt niet significant tussen de verschillende
meetmomenten.
Respondenten zijn positief over de efficiëntie van de interne communicatie. Informatie wordt vaak tijdig
ontvangen, als relevant ervaren en zou redelijk gemakkelijk terug te vinden zijn. De ervaren efficiëntie verschilt
niet significant per meetmoment.
Conclusie waargenomen effecten documentmanagement
Om het effect van cloud computing op het documentmanagement te bepalen, is de effectiviteit van
documentmanagement bevraagd.
Respondenten zijn neutraal over de effectiviteit van documentmanagement. Het huidige document
managementsysteem stimuleert soms het delen van documenten en draagt neutraal bij aan de
informatievoorziening van de school. Respondenten geven tijdens de interviews aan dat de meeste
documenten per locatie zijn opgeslagen.
Respondenten zijn wel positief over de relevantie van het delen van werkgerelateerde documenten.
Respondenten zijn neutraal tot licht tevreden over de huidige werkwijze maar geven aan dat een AT-school
breed online document managementsysteem een verbetering zou zijn.
Conclusies waargenomen effecten applicatiebeheer
Om het effect van cloud computing op het applicatiebeheer te bepalen is de tevredenheid bevraagd.
Professionals zijn positief over de ICT ondersteuning. Het is voor hen duidelijk waar ze terecht kunnen met
vragen die betrekking hebben op ICT vraagstukken. In de nameting zijn respondenten significant meer tevreden
dan in de 0-meting. Professionals geven ook aan tevreden te zijn over de kwaliteit van de hulp die ze ontvangen
bij vragen over ICT. Er zijn geen consistente verschillen aangetroffen tussen de doelgroepen en onderwijstypen.
78 130830_Onderzoek_Rapport samenvattend_Kennisnet_VSAT_Cloud_v1.0.docx
Conclusie ten aanzien van de relatie tussen de mate waarin de randvoorwaarden zijn gerealiseerd en de
wijze waarop cloud computing wordt gebruikt? (deelvraag 4)
De randvoorwaarden hebben een direct effect op het gebruik van cloud computing binnen de AT-scholen.
Hoewel de meeste randvoorwaarden neutraal of licht positief zijn beoordeeld, blijkt dat de inschatting van
eigen deskundigheid, infrastructuur en ondersteuning van van de leidinggevende de grootste invloed hebben
op het gebruik van cloud computing.
Op een vijftal hypothesen over van de relatie tussen randvoorwaarden en de wijze waarop cloud computing
wordt gebruikt zijn regressie- en correlatieanalyses gedaan. HIeruit ontstaat het volgende beeld (zie hoofdstuk
16 regressie en correlatie uit het kwantitatieve rapport):
De infrastructuur en de inschatting van de eigen deskundigheid zijn van de gegeven randvoorwaarden de
beste voorspellers van het gebruik van cloud computing in de les (online onderwijsproces)(H a1).
Infrastructuur is de enige randvoorwaarde die een significante samenhang laat zien met de frequentie
online communicatie voor de les. (H a2).
Op gebied van de interne communicatie (gevoel goed op de hoogte te worden gehouden) en voor het
centraal opslaan van documenten zijn de betrokkenheid van de leidinggevende en de tevredenheid over
de ondersteuning van leidinggevende van de randvoorwaarden de beste voorspellers (H a3).
De eigen deskundigheid en tevredenheid over de ondersteuning van de leidinggevende zijn de enige
randvoorwaarden die het gebruik van documentmanagement verklaart.
Voor het centraal opslaan van documenten is de inschatting van eigen deskundigheid in secundair proces,
locatieoverstijgende samenwerking tussen professionals en de software van de gegeven randvoorwaarden
de beste voorspellers (H a5).
Voor alle onderdelen geldt dat slechts een deel verklaard wordt en de spreiding groot is.
79 130830_Onderzoek_Rapport samenvattend_Kennisnet_VSAT_Cloud_v1.0.docx
Conclusie ten aanzien van de relatie tussen de wijze waarop cloud computing wordt gebruikt en de
waargenomen effecten? (deelvraag 5)
Er is een verband gemeten tussen het gebruik van cloud computing en waargenomen effecten. Het gemeten
verband is zwak. De frequentie online gebruik in de les, het goed op de hoogte zijn wat er binnen de school
gebeurt en online documentmanagement hebben de grootste invloed hebben op de waargenomen effectiviteit
en efficiëntie van en tevredenheid over cloud computing.
Uit de regressies en correlaties die zijn gedaan op een tiental hypothesen ten aanzien van de relatie tussen de
wijze waarop cloud computing wordt gebruikt en de waargenomen effecten ontstaat het volgende beeld (zie
hoofdstuk 16 regressie en correlatie uit het kwantitatieve rapport):
Op gebied van de waargenomen effecten van het online onderwijsproces in de klas geldt dat zowel voor
leraren als voor alle professionals, de aangegeven frequentie van online gebruik in de les door leraren de
beste voorspeller is (H b1 en b2).
Ook op gebied van tevredenheid van professionals over het online onderwijsproces correleert geen enkele
van de verschillende gebruiksvormen in het primaire en secundaire onderwijsproces’(H b3).
Voor leerlingen verklaart de de aangegeven frequentie van online gebruik in de les (volgens leerlingen)
voor 38% het door hen waargenomen effect van het online onderwijsproces. De spreiding is echter redelijk
groot. Er is een hoge correlatie van (r=0,65) tussen het item ‘Hoe vaak maak je gebruik van de computer
tijdens het maken van huiswerk?’ en de schaal ‘Frequentie online gebruik in de les’ (H b4).
Het waargenomen effect van online samenwerken door professionals wordt het beste voorspeld door
documentmanagement en de locatieoverstijgende samenwerking. Hierin is een randvoorwaarde
meegenomen in de regressie. Deze factoren verklaren voor 20% het ervaren effect. De mate waarin het
waargenomen effect wordt verklaard dooor deze gebruikskenmerken is zwak (H b5).
Voor leerlingen wordt de tevredenheid met online samenwerken het best verklaard door de frequentie
van het online gebruik in de les en het goed op de hoogte zijn van wat er binnen de school gebeurt (21%).
De spreiding is echter groot (H b8).
De tevredenheid over het online samenwerken op locatieniveau wordt voor professionals het best
verklaard door documentmanagement, centraal opslaan van documenten, de samenwerking op
locatieniveau en de beleving goed op de hoogte gehouden te worden. Deze factoren verklaren echter voor
slechts voor een zeer klein deel (14%) het ervaren effect (H b6).
80 130830_Onderzoek_Rapport samenvattend_Kennisnet_VSAT_Cloud_v1.0.docx
Voor de tevredenheid over samenwerken tussen locaties geldt dat de mening over en de frequentie van
locatieoverstijgende samenwerking, documentmanagement en de beleving goed op de hoogte gehouden
te worden, de beste voorspellers zijn voor professionals. Deze factoren verklaren voor 20% het ervaren
effect en hebben een zeer grote spreiding (H b7).
Centraal opslaan van documenten is de beste voorspeller voor de tevredenheid over document-
management door professionals. Deze factor verklaart voor slechts 7% de tevredenheid over het
documentmanagement en heeft een tamelijk grote spreiding (H b9).
De ervaren kwaliteit van de technische ondersteuning en de duidelijkheid over waar men terecht kan met
ICT-vragen verklaart voor een groot deel (57%) de tevredenheid over applicatiebeheer (H b10).
81 130830_Onderzoek_Rapport samenvattend_Kennisnet_VSAT_Cloud_v1.0.docx
In bovenstaande figuur zijn de uitkomsten van het onderzoek naar het rendement van cloud
computing op de AT-scholen schematisch in een illustratie weergegeven. De blauwe blokken
representeren de gevormde schaalvariabelen. De waardes binnen de blauwe blokken zijn de
gemiddelde schaalscores. De pijlen representeren de aangetroffen relatie tussen de
randvoorwaarden en het gebruik van cloud computing.
Rand voorwaarden
A
Gebruik
B
Waarge-nomen
effecten
C
Primair proces:
Effect document-management
Professionals (3,3)
RandvoorwaardenVisie
Bekendheid visie (3,9)
Bekendheid cloud (3,0)
Deskundig
Eigen desk. (4,0)
Software
(3,4)
Infrastructuur
(3,4)
Samenwerken
Eigen locatie: (4,0)
VSAT breed: (3,0)
Leiderschap
Betrokken: (3,0)
Ondersteun: (3,4)
Secundair proces:
Frequentie gebruik online onderwijsproces in de les
(2,8)
Frequentie online communicatie in de les met leerlingen
(1,6)
Interne communicatie(3,3)
Documentmanagement(3,4)
Effect online onderwijsproces
Leraren (3,5)
Effect online samenwerken
Professionals (3,2)
Tevredenheid online samenwerking loc. Professionals (6,5)
Effect online onderwijsproces
Professionals (3,7)
Tevredenheid online samenwerking VSAT Professionals (4,6)
Tevredenheid online onderwijsproces
(6, 6)
Effect online onderwijsproces Leerlingen (3,2)
Tevredenheid online samenwerking loc.
Leerlingen (6,4)
Professionals (6,6) Tevredenheid
applicatiebeheer
82 130830_Onderzoek_Rapport samenvattend_Kennisnet_VSAT_Cloud_v1.0.docx
Conclusie ten aanzien van de hoofdvraag
De doelstelling van het onderzoek is samengevat in de onderzoeksvraag: Wat is het rendement van werken “in
de cloud” met Live@edu en MS Sharepoint voor management, leraren, onderwijs ondersteunend personeel en
leerlingen binnen de AT-scholen?
Om deze onderzoeksvraag te beantwoorden zijn randvoorwaarden, het gebruik van cloud computing en de
waargenomen effecten in kaart gebracht. Vervolgens is de relatie tussen de randvoorwaarden en gebruik en de
relatie tussen het gebruik en waargenomen effecten geanalyseerd.
Randvoorwaarden Vier in Balans-model gedeeltelijk voldaan
Binnen de AT-scholen is gedeeltelijk voldaan aan de randvoorwaarden van het Vier in Balans-model. Op het
gebied van de bekendheid van de visie, scoren de AT-scholen erg goed. Wat betreft de onderdelen
deskundigheid, ICT infrastructuur, software/content, ICT infrastructuur en leiderschap scoren de AT-scholen
redelijk. Bij de beoordeling van de meeste randvoorwaarden zijn er geen significante verschillen tussen de
metingen aangetroffen. De bekendheid met cloud computing en de betrokkenheid in besluitvorming is wel
significant toegenomen. Managers beoordelen de randvoorwaarden overwegend positiever dan de overige
doelgroepen. Er zijn geen wezenlijke verschillen aangetroffen tussen onderwijstypen.
Gebruik cloud computing in onderwijsproces beperkt
Cloud computing wordt op de AT-scholen beperkt gebruikt om het primaire en secundaire onderwijsproces te
ondersteunen. Hierbij valt op dat in het voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs vaker spraken is van een
online onderwijsproces.
Waargenomen effecten cloud computing neutraal
Het effect van cloud computing op de verschillende onderdelen van het primaire en secundaire
onderwijsproces wordt overwegend als neutraal beoordeeld.
Licht positief effect van randvoorwaarden op gebruik cloud computing
Er is een verband gemeten tussen de invulling van de randvoorwaarden en het gebruik van cloud computing.
Het gemeten verband is zwak.
Gebruik cloud computing heeft een zwak maar positief invloed op waargenomen effectiviteit en efficiëntie
van en tevredenheid over het primaire en secundaire onderwijsproces
Er is een verband gemeten tussen het gebruik van cloud computing en waargenomen effecten. Het gemeten
verband is zwak. De frequentie online gebruik in de les, het goed op de hoogte zijn wat er binnen de school
gebeurt en online documentmanagement hebben de grootste invloed hebben op de waargenomen effectiviteit
en efficiëntie van en tevredenheid over cloud computing.
83 130830_Onderzoek_Rapport samenvattend_Kennisnet_VSAT_Cloud_v1.0.docx
6 Bijlage
6.1 Interviewprotocol
Zie separate bijlage
6.2 Online vragenlijst
Zie separate bijlage
6.3 Tabellenboek online vragenlijst
Zie separate bijlage
6.4 Uitwerking kwalitatieve data
Zie separate bijlage