The University of Manchester Research
Giovanni Pascoli's Paedagogium
Document VersionFinal published version
Link to publication record in Manchester Research Explorer
Citation for published version (APA):Laes, C. (2014). Giovanni Pascoli's Paedagogium: Romeinse kindertijd in een romantische, nostalgische enchristelijke visie. Kleio. Tijdschrift voor oude talen en antieke cultuur, 43(2), 72-91.
Published in:Kleio. Tijdschrift voor oude talen en antieke cultuur
Citing this paperPlease note that where the full-text provided on Manchester Research Explorer is the Author Accepted Manuscriptor Proof version this may differ from the final Published version. If citing, it is advised that you check and use thepublisher's definitive version.
General rightsCopyright and moral rights for the publications made accessible in the Research Explorer are retained by theauthors and/or other copyright owners and it is a condition of accessing publications that users recognise andabide by the legal requirements associated with these rights.
Takedown policyIf you believe that this document breaches copyright please refer to the University of Manchester’s TakedownProcedures [http://man.ac.uk/04Y6Bo] or contact [email protected] providingrelevant details, so we can investigate your claim.
Download date:29. Apr. 2021
In elke steen of rotsblok ademt het Zuid-Italiaanse Matera geschiedenis uit. Weinig
andere plekken nodigen je zo intens uit voor een tijdreis. Het heden raakt hier aan het
verleden. Tot vlak na de Tweede Wereldoorlog was dit het andere en vergeten Italië,
waar de mensen leefden in omstandigheden die een moderne natie onwaardig werden
geacht. Het was een regio die met een zekere gêne werd doodgezwegen.
Voor een mentaliteitshistoricus van de Romeinse tijd moet deze stad een speeltuin
van herkenning zijn geweest. Kindertijd en familieleven verschenen er als fenomenen
van de (zeer) longue durée. Ondanks de gigantische zuigelingensterfte leefden jonge-
ren in Matera in grote gezinnen of leefgemeenschappen. Huishoudens met tien kin-
deren, samenwonend in één rotsvertrek of sasso, zijn bekend. Socialisatie en opvoe-
ding gebeurden grotendeels op straat, door spel en geleidelijke initiatie in het ar-
beidsproces. Het was een druk heen-en-weergeloop op de vele pleinen en straten,
waar de verschillende sociale klassen naast en door mekaar leefden. Privacy was voor
de meesten onbestaand, of werd heel anders aangevoeld dan in onze hedendaagse
westerse wereld. Tegelijkertijd werd sociaal onderscheid beklemtoond door je
woonst: alleen de rijken woonden hoger gelegen en dichter bij de belangrijkste ker-
ken. Het was naar ons aanvoelen een harde wereld, waar confrontaties met de alom-
tegenwoordige ziekte en dood of slaag en fysieke tuchtiging integraal deel uitmaakten
van het bestaan van de jongsten.
In 1882, hij was toen nog geen 27 jaar oud, kwam Giovanni Pascoli in Matera aan.
Voor de pas afgestudeerde literatuurstudent van de universiteit van Bologna was de
confrontatie met deze vreemde wereld waarschijnlijk aangrijpend. Hij zou er slechts
één jaar als leraar Latijn vertoeven – buiten de obligate straatnaam heeft zijn verblijf
nauwelijks sporen in Matera nagelaten. Heeft deze stad impact gehad op de voorstel-
lingswereld van de jonge classicus? Pascoli's kijk op de kindertijd is wezenlijk anders
73 ROMEINSE KINDERTIJD IN EEN ROMANTISCHE, NOSTALGISCHE EN CHRISTELIJKE VISIE
dan die van de socioculturele historicus. In zijn Il fanciullino (1897) beschouwt hij
kinderen als symbool voor de natuurlijkheid en ongereptheid van de mens. Over de
eeuwen heen is kind-zijn een ontologische realiteit van het menselijk bestaan. Direct
contact met mensen uit het verleden is in de ogen van Pascoli wel degelijk mogelijk.
In deze bijdrage laten we de poeta senza storia aan het woord, in een van zijn mees-
terwerkjes over Romeinse kinderen en hun leefwereld. Geschreven door een mentali-
teitshistoricus die van Romeinse kindertijd zijn specialisme maakte, draagt dit artikel
de mogelijkheid van een confrontatie in zich. De vraag is evenwel of een dergelijke
botsing noodwendig is, dan wel of de ene benadering de andere kan verrijken.1
Giovanni Pascoli – Zvanì zoals hij door de naaste familie werd genoemd – werd op
31 december 1855 geboren in San Mauro di Romagna, een dorpje dat heden ten dage
als eerbetoon aan zijn beroemdste inwoner San Mauro Pascoli wordt genoemd. Hij
was het vierde kind uit een gezin van tien, van wie er twee in de eerste levensjaren
overleden. In 1867 werd vader Pascoli in nooit volledig opgehelderde omstandighe-
den vermoord. De motieven voor het delict waren hoogstwaarschijnlijk politiek. Ver-
driet door overlijdens werd een constante in Pascoli's tienerjaren. In 1868 overleden
zijn moeder en een zus, in 1871 zijn jongere broer Luigi. In datzelfde jaar moest Gio-
vanni het internaat van de paters piaristen in Urbino verlaten. Hij had er zijn kinder-
tijd doorgebracht. Pater Giacoletti, die een gedicht in het Latijn had geschreven over
stoommachines en daarmee een gouden medaille had weggekaapt in het verre Am-
sterdam, was er een van zijn grote voorbeelden. Vanaf nu werden Rimini en het Liceo
classico Giulio Cesare zijn nieuwe thuishaven. In 1876 werd tyfus zijn oudste broer
Giacomo fataal. Vijf jaar lang had deze jongeman met veel moeite geprobeerd de rol
van familievader voor het gezin Pascoli op zich te nemen, maar het leven dat ze met
zijn zessen doorbrachten in een appartement in Rimini was moeilijk en eerder armtie-
rig. Dankzij de zorgen van een oom-voogd kon het gezin financieel overleven. Met
de hulp van een studiebeurs kon Giovanni Pascoli zich in 1878 inschrijven aan de
universiteit van Bologna.
Politieke actie in de vorm van flirts met het anarchisme en het socialisme, arrestatie
ten gevolge van dit engagement, een diepe depressie die hem op het randje van de
zelfdoding bracht: het zijn elementen uit zijn studentenjaren die hem voor het verdere
leven zouden tekenen. Onder zijn bekendste professoren bevonden zich de latinist en
fanatieke ciceroniaan Giovanni Battista Gandino (1827-1905) en de dichter Giosuè
Carducci (1835-1907), die de leerstoel voor Italiaanse literatuur bekleedde en in 1906
de Nobelprijs literatuur zou behalen.
CHRISTIAN LAES 74
Pascoli werd leraar klassieke talen: eerst in Matera (1882), dan in Massa (1883-
1887), vervolgens in Livorno (1887-1895). Zijn intensieve poëtische activiteit en
samenwerking met het ministerie van Onderwijs brachten hem geregeld naar Rome.
Daar maakte hij kennis met Gabriele D'Annunzio (1863-1938), op dat ogenblik op
het toppunt van zijn literaire roem. Vanaf 1895 lachte een academische carrière Pas-
coli toe. Hij werd professor, achtereenvolgens in Bologna, Messina en Pisa, in Griek-
se en Latijnse grammatica en literatuur. In deze intens drukke en succesvolle jaren
bleef de heerlijke rust van het platteland een sterke aantrekkingskracht uitoefenen op
Pascoli's poëtische en melancholische gemoed. Samen met zijn zussen Ida en Maria
bouwde hij zijn 'veilige nest' in Castelvecchio, een gehucht van Barga. Pascoli zou
nooit huwen (een aangekondigd huwelijk met zijn nicht annuleerde hij uiteindelijk).
De ongerept zuivere Eros en de onschuld van de kinderlijke liefde zijn belangrijke
thema's in zijn oeuvre. Het huwelijk van zijn zus Ida zag hij als een 'verraad'. Voort-
aan zou hij met Maria een geborgen kerngezin uitbouwen. Na zijn overlijden zou
deze candida soror ook zijn eerste biograaf worden.
Alom geëerd als schrijver en dichter, zowel in het Italiaans als in het Latijn, volgde
hij in 1907 Carducci op voor de leerstoel Italiaanse literatuur in Bologna. Maar de
laatste vijf succesjaren waren tevens tragische jaren. Zijn nostalgisch-melancholische
gemoed vond vooral teleurstelling in de 'moderne tijd'. De verbitterde professor
vluchtte in het gebruik van alcohol. De overlijdensakte (6 april 1912 te Bologna)
vermeldt een maagtumor als doodsoorzaak: op vraag van zus Maria trachtte de arts de
vermelding van levercirrose, een gevolg van excessief alcoholgebruik, te verdoeze-
len. Ook zijn affiliatie aan de loge – Pascoli was lid sinds 1882, maar zijn vrijmetse-
laarstestament werd slechts in 2002 teruggevonden – was een herinnering die Maria
liefst aan de vergetelheid van de tijd liet. Overigens combineerde Pascoli deze ge-
zindheid met een diepe sympathie voor het christendom, waarvan hij vooral de naas-
tenliefde en de hoop op een hiernamaals koesterde.
In de Italiaanse literatuurgeschiedenis klinkt de naam Giovanni Pascoli nog steeds als
een klok. Sinds 1989 verschijnt jaarlijks het wetenschappelijke tijdschrift Rivista
Pascoliana, niet eens het enige werk van de Accademia Pascoliana, gehuisvest in San
Mauro Pascoli [http://accademiapascoliana.wordpress.com/about/]. Een recente uit-
gave van het verzamelde poëtische oeuvre telt 1257 pagina's. Tot de bekendste Itali-
aanse gedichtenbundels behoren zeker de Myricae, zijn eersteling uit 1891. Maar
Pascoli liet ook een omvangrijke prozacollectie na, in het Italiaans en in het Romag-
nolo, een regionale taal waarin hij was opgevoed en die hij in huiselijke context ge-
bruikte.2 Zijn Latijnse werken tellen meer dan 7000 verzen. Voor het overgrote deel
spelen deze gedichten zich af in de oudheid, waarbij de late periode en het vroeg-
christelijke Rome niet werden vergeten. Met Latijnse poëzie kon je toen nog materi-
eel succes oogsten. Tussen 1892 en 1912 behaalde Pascoli dertien gouden medailles
75 ROMEINSE KINDERTIJD IN EEN ROMANTISCHE, NOSTALGISCHE EN CHRISTELIJKE VISIE
in het Amsterdamse Certamen Hoeufftianum; vijftien keer viel een eervolle vermel-
ding hem te beurt, maar teleurgesteld door dit resultaat liet hij het negen keer na zijn
naam achteraf te melden aan de jury. Zonder overdrijving kan je stellen dat Pascoli
beter bestudeerd en becommentarieerd is dan menig dichter uit de oudheid. Bij haast
al zijn Latijnse gedichten werden lijn-aan-lijncommentaren geschreven, vergezeld
van uitvoerige inleidingen en slotbeschouwingen, alsook Italiaanse vertalingen. Van
heel wat werken kennen we ook de genese, omdat nogal wat van Pascoli's aanteke-
ningen en correspondentie bewaard bleven. Een volledige concordantie op de Latijn-
se Pascoli verscheen in 1999.
Het gedicht met de titel Paedagogium behoort tot de groep van de zogenaamde Poe-
mata Christiana, versnovellen of epyllia, die werden geschreven tussen 1901 en
1911. Het gaat om zeven gedichten, die alle op een of andere manier de invloed van
het christelijke leven en denken op het Romeinse rijk illustreren. Steeds speelt 'de
gewone man' een belangrijke rol: vrouwen en slaven, jongeren en kinderen zijn emi-
nent op de voorgrond aanwezig. In Centurio (1901) lezen we over de honderdman die
Jezus zag sterven aan het kruis. Na zijn opruststelling doet hij zijn pakkende relaas
tegenover een uitgelaten stel kinderen. Fanum Apollinis (1904) brengt ons bij de late
oudheid, met de ontmoeting tussen een christelijk priester en een priester die zijn
oude Apollotempel trouw is gebleven. In het gedicht Agape (1905) vind je een be-
schrijving van het christelijke liefdesmaal: de vermelding van Nero en de brand van
Rome laten toe de plot in 64 n.C. te dateren. Post occasum Urbis (1907) is een trilo-
gie, waarin de situatie van de stad Rome na de inval van de Gotische aanvoerder
Totila vanuit verschillende perspectieven wordt beschreven. Pomponia Graecina
(1909) is het pakkende relaas van een Romeinse matrone die onder zware druk van
haar echtgenoot publiekelijk afstand doet van haar christelijk geloof door de offers te
brengen. Haar zoontje mist zijn speelkameraad Pomponius Graecinus, die hem steeds
weer ontroerde met zijn christelijke verhalen. Pomponia zelf vindt geen vrede meer in
het leven. Na de brand van Rome en de eerste christenvervolging dwaalt ze rond in
de christelijke begraafplaatsen. Als ze de steen ziet voor Pomponius Graecinus, ge-
storven voor zijn geloof, breekt haar hart. Thallusa (1911) is het schrijnende verhaal
van een slavin-voedster die de kleintjes van haar meester moet verzorgen, terwijl ze
haar eigen baby nooit in de armen heeft kunnen houden. Haar christelijke geloof
brengt haar nauwelijks troost. In dit gedicht vind je waarschijnlijk de pakkendste
beschrijvingen in de Latijnse literatuur van het vertroetelen van kleine kinderen, in-
clusief een wiegeliedje verwoord in de aloude saturnische versmaat.
CHRISTIAN LAES 76
Alle Poemata Christiana verwijzen op een of andere manier naar personages of fei-
ten die uit historische bronnen gekend zijn. Geregeld heeft men verwezen naar de
tijdsgeest en het immens populaire Quo vadis? van de Poolse Nobelprijswinnaar
Henryk Sienkiewicz (1846-1916), dat een gelijkaardig recept volgt. Maar je kan ook
denken aan de Griekse dichter Konstantinos Kavafis (1863-1933) met zijn voorkeur
voor minder bekende, doch historische personen uit de late oudheid, of aan 'onze'
Louis Couperus (1863-1923), wiens De dood van Vesta over de laatste Vestalin re-
miniscenties oproept aan de laatste Apollopriester uit het pascoliaanse Fanum Apolli-
nis.3
Het voorliggende gedicht met de titel Paedagogium werd in 1903 geschreven, en in
1904 met een gouden medaille op het Certamen Hoeufftianum bekroond. Opnieuw
bood een historisch 'feit' de inspiratie voor het gedicht. In 1856 legden opgravingen
op de Palatijn bij het keizerlijke opleidingsinstituut of Paedagogium een graffito
bloot. De Griekse tekst ('Alexamenos vereert zijn
god') is te lezen onder een tekening die een jongetje afbeeldt dat een vererend
(kus)gebaar lijkt te maken naar een man met ezelshoofd die aan het kruis hangt.
Over de interpretatie ervan is men het nog steeds oneens. De courantste theorie, ook
gevolgd door Pascoli, is die van spot met christenen. Als we de antieke auteurs mo-
gen geloven, werd onolatria of 'ezelsverering' wel eens aan christenen en joden ver-
weten (Tertullianus, Ap. 16 en Tacitus, Hist. 5, 3). Andere interpretatoren zien een
syncretisme met de Egyptische god Seth, die vaak in de gedaante van een ezel werd
vereerd. Nog anderen wijzen op een verband met het pythagorisme (waarbij de
Griekse letter Y op de befaamde tweesprong van de levenskeuze kan duiden). Meer
gesofisticeerde interpretaties zien de naam Alexamenos als een allegorie van 'de be-
vrijde', afgaand op de Griekse werkwoorden ('van zich afwenden') en
('ontwijken / ontvluchten').4
77 ROMEINSE KINDERTIJD IN EEN ROMANTISCHE, NOSTALGISCHE EN CHRISTELIJKE VISIE
De vermelding van de Schotse expeditie van keizer Septimius Severus (vv. 2-3) laat
ons toe het verhaal van het Paedagogium in de periode 208-211 te situeren.
Vv. 1-16: spelende kinderen
CHRISTIAN LAES 78
In deze openingsverzen valt meteen de filmische structuur op. We krijgen eerst een
algemeen beeld van het Palatijnse paleis (met wat verbeelding zie je op het filmdoek
de datering verschijnen). Dan de vertrekken van het gebouw, vervolgens het inzoo-
men op de horde spelende slaafkinderen, ten slotte het bal- en notenspel van de vier
nationaliteiten.
Metrisch valt de lange i voor ipsius op in vers 4; in poëzie wordt deze lettergreep niet
zelden verkort. Mooi is het ritmische spel in de verzen 10 en 14. Voor het snelle hoe-
pelspel krijgen we vijf dactylen (v. 10), terwijl het instorten van het 'statige' zandkas-
teel met vier opeenvolgende spondeeën wordt verbeeld in vers 14.
Inhoudelijk is hier een dichter aan het woord die zijn klassieken kent. De kinderspe-
len die hier worden vermeld, zijn goed bekend in de antieke bronnen, zowel literair
als iconografisch.5 Bij het aanleren van de eerste letters werd met fragmenten van
Vergilius gewerkt. De hardhandige ingrepen van schoolmeesters en hun gebruik van
de roede zijn eveneens topoi in de antieke pedagogische literatuur. De oxymorische
wending libera custodia (v. 5) om krijgsgevangenschap van prinsen aan te duiden,
komt rechtstreeks uit Livius (24, 45, 8); magno cum murmure lees je letterlijk bij
Vergilius (Aen. 1, 55) – zie ook Pascoli, Agape 55.
Stilistisch valt de hypallage op in vers 8: uiteraard zijn het de ledematen (membra)
die stralend zijn (nitidae), door het gebruik van olie voor sportbeoefening (zie ook
Ovidius, Fasti 5, 667: nitida... laete palaestra).
Vv. 29-39: speelse dialoog
79 ROMEINSE KINDERTIJD IN EEN ROMANTISCHE, NOSTALGISCHE EN CHRISTELIJKE VISIE
Een interpretatieprobleem doet zich voor in vers 36. Moeten we begrijpen dat het
boekje al vuil is (sordescere) door de motten (tineis)? Sordescere met een bijwoorde-
lijke bepaling van oorzaak in de ablatief lijkt niet voor te komen in de antieke litera-
tuur, zodat we tineis wellicht eerder als datief en meewerkend voorwerp bij de impe-
ratief linque moeten interpreteren.6 Overigens is hier ook weer de poeta doctus aan
het woord: multiplici pelle lees je bij Martialis (Ep. 14, 184, 2) over een dik perka-
mentboek; multiplici tabella is eveneens een wending van Martialis (Ep. 14, 192, 1).
Dit is een heerlijk voorbeeld van een levendige dialoog tussen jongeren, zoals Pascoli
die meesterlijk kon weergeven. Kenmerkend voor dit meesterschap is het vrij en
vlotte gebruik van cesuren. Naast de klassieke semiternaria, semiquinaria en semisep-
tenaria, exploiteert hij hier ruim en soepel de mogelijkheden van de hexameter. Een
diaeretische rust vind je in de verzen 29, 32 en 39; een zeer late cesuur na de vijfde
voet komt voor in vers 30 (een eigenheid van de satirische hexameter, zoals bij de
door Pascoli zo bewonderde Horatius).
Chaldeeërs staan in de antieke literatuur voor beoefenaars van occulte wetenschap
(Horatius, Carm. 1, 11, 2; Juvenalis, Sat. 10, 94). De naam Alexamenos is ontleend
aan het hierboven besproken graffito. Kareius kennen we epigrafisch als een Kelti-
sche naam, vooral uit de Auvergne. Het gebruik van de term puer suggereert dat
beide jongens op het ogenblik om en bij de vijftien jaar oud waren. Uit zijn aanteke-
ningen weten we dat Pascoli het historisch-chronologische kader goed voor ogen
hield. Voor hem was Alexamenos een Syrische jongen, die als gijzelaar was meege-
CHRISTIAN LAES 80
voerd in de expeditie van Septimius Severus tegen de prefect Pescennius Niger in de
jaren 193-194. De keuze voor de Syrische origine was mee ingegeven door het feit
dat deze regio bekend stond als eerste bakermat van het christendom. Kareius was op
zijn beurt als jong knaapje in de Gallische expeditie tegen Clodius Albinus (194-197)
buitgemaakt.7
Opnieuw is het trigon-spel uit vers 31, waarbij de bal werd doorgegooid tussen spe-
lers die in een driehoek stonden opgesteld, goed bekend uit de antieke bronnen (zie
bv. Martialis, Ep. 4, 19, 5). Dat herhaling de beste meester is, lees je bij Plinius Minor
(Plinius, Ep. 1, 20, 12: usus magister egregius). En hoeft het gezegd dat het tu regere
imperio (Vergilius, Aen. 6, 851) uit vers 32 een wat sinister prospectief element is, in
het licht van wat Alexamenos nog van zijn overheerser zal moeten verduren?
Vv. 50-62: de eerste indicaties...
81 ROMEINSE KINDERTIJD IN EEN ROMANTISCHE, NOSTALGISCHE EN CHRISTELIJKE VISIE
In deze – opnieuw erg levendige – dialoog maakt Pascoli volop gebruik van de moge-
lijkheden van de satirische hexameter. Bepaald onvergiliaans is het monosyllabische
einde van vers 52 (waarbij een rust wordt gesuggereerd na de vijfde voet), en de wat
kleurloze korte woorden op het einde van de verzen 57 en 58, die opnieuw rustpunten
op een metrisch ongewone plek oproepen. Bijzonder is ook vers 60. De vier spondee-
en staan voor de 'stomme' verbazing die Alexamenos' reactie bij zijn leeftijdsgenoten
oproept. Alweer is de rust na usque? in het midden van de vijfde voet opvallend en
ongewoon.
Grammaticaal bijzonder is het gebruik van het reflexivum sua in vers 62. Bedoeld is
hier 'zijn gebeden', in de zin van 'de gebruikelijke, de typische gebeden', waarbij de
'bezitter' uiteraard Christus is.8
Opnieuw kan de commentator zich uitleven in allusies op antieke auteurs. In de ver-
zen 53-54 is Horatius discreet op de achtergrond aanwezig (Horatius, Sat. 2, 1, 20:
cui male si palpere, recalcitrat undique tutus). Zowel bij Plautus als Terentius kan
crux ook worden gebruikt om een onverdraaglijke persoon aan te duiden (Plautus,
Aul. 522; Terentius, Eun. 383). De overgang naar en associatie met het foltertuig die
Pascoli hier maakt, is in moderne vertalingen niet weer te geven. Het woordspel en
homoioteleuton praeceptor – tortor daarentegen werd door Italiaanse Pascolivertalers
omgezet naar professore – oppressore.9 In de verzen 58-59 vind je een reeks cliché-
verwijten die, zo lezen we bij de vroegchristelijke apologeten Minucius Felix en Ter-
tullianus, de christenen werden gemaakt: het vereren van een dier (de reeds vermelde
onolatrie), het verkiezen van inhumatie en het afwijzen van crematie, het houden van
maaltijden met brood en bloed.10
De woordenwisseling tussen de jongens draait uiteindelijk uit op een gevecht – ruzi-
ende kinderen zijn een typisch pascoliaans thema.11 Een toezichter grijpt de rebelse
Kareius vast en sluit hem op in het cachot. Daar blijft hij snikkend liggen. Wat volgt
is een 'cruciale' passage.
Vv. 85-99: het moment van het schrijven
CHRISTIAN LAES 82
De lezer van dit artikel is inmiddels vertrouwd met Pascoli's meesterschap in de La-
tijnse metriek. Ook hier duiken de onverwacht late rustpunten op in verzen 86 en 93
(in dit laatste een bucolische diaerese). Spondeeën drukken een zucht van opluchting
uit in verzen 93 en 98. De eerste lettergreep van putus (v. 94) is normalerwijze kort –
wie Pascoli hier op een fout wil betrappen, moet bedenken dat het Forcellini-lexicon,
Pascoli's ijkpunt bij uitstek, de eerste lettergreep foutief als lang aanduidt. En voor de
lange eerste lettergreep bestaat ook één antiek geval bij Gellius.12 Volkomen verant-
woord in het geheel van het verhaal is het 'foutje' in vers 99. De Griekse uitgang - wordt als lang gescandeerd, maar Kareius geeft zelf aan niet zo vaardig te zijn in het
83 ROMEINSE KINDERTIJD IN EEN ROMANTISCHE, NOSTALGISCHE EN CHRISTELIJKE VISIE
Grieks. Bovendien evolueerde de uitspraak vanaf de tweede eeuw naar -, dat dan
als kort werd aangevoeld.13
Inhoudelijk valt op hoe Pascoli het graffito tot in detail beschrijft, met uitzondering
van de Y die je rechts boven aantreft. Opnieuw komt zijn bijzondere belezenheid in
de Latijnse literatuur boven: asinus, animal auritum lees je bij Augustinus (Serm.
204, 2).
Het duister breekt aan, en in de eenzame kamer beleeft Kareius zijn nacht van de
demonen. Hij wordt verteerd door heimwee naar zijn vaderland, naar zijn ouders, die
hij nooit weer zal zien. Plots merkt hij dat hij niet meer alleen is. Alexamenos is ook
in de kamer, en prevelt zachtjes woorden als 'O Pater' en 'Qui caelos habitas'. De
twee jongens verzoenen zich met elkaar. Alweer zijn we getuige van een gesprek,
waar het empathische vermogen van de auteur om de realiteit van het slavenbestaan
te schetsen treffend naar boven komt.
Vv. 147-167: de eenzame realiteit van slavenkinderen
CHRISTIAN LAES 84
Opvallend is vers 150: niet alleen wegens de semiseptenarische cesuur, maar vooral
door de ovidiaanse en horatiaanse resonans (Ovidius, Met. 14, 217: solus, inops, ex-
spes en Horatius, Ep. 16, 37). Ook hier valt de diaerese na de vijfde voet met de on-
gewone rust in v. 157 op – opnieuw speelt hier de vrijere traditie van de satirische
hexameter.
Dat God de mensen zal leiden, wordt sterk beklemtoond. De stam duc- tref je maar
liefst drie keer aan in verzen 155-161. Deze goddelijke gunst is een genade waarvan
alleen Hij het ogenblik kent. Niet toevallig komt ook quando ('ooit') twee keer kort na
mekaar voor (v. 158 en 161). Zoals verwoord in vers 157 ziet God iedereen (2 Kron.
16, 9; Ps. 33, 13). God is 'Hij die is' (Ex. 3, 13-15), Zijn Naam blijft een mysterie
(Recht. 13, 18). Dit gedachtegoed vind je in vers 159. 'De dood heeft geen macht
meer over Hem' lees je in de Brief aan de Romeinen (Rom. 6, 9) – Pascoli koesterde
de hoop op een hiernamaals en gaf in zijn aantekeningen meermaals te kennen deze
en andere bijbelse passages te kennen. Voor de wending esse sui in vers 160 dacht hij
waarschijnlijk aan een constructie als compos esse met de genitief.14 In vers 161
wordt de hemel gezien als een huis – opnieuw toont Pascoli zich bijbelvast (Fil. 3, 20
en Joh. 14, 2-4). Het Requiescat in pace klinkt uiteraard door in vers 167. Hoewel de
85 ROMEINSE KINDERTIJD IN EEN ROMANTISCHE, NOSTALGISCHE EN CHRISTELIJKE VISIE
hele passage sterk doordrongen is van christelijke gedachten, blijven verwoording en
stilistiek klassiek. Een opvallend chiasme vind je in vers 164; de oxymorische ver-
binding maesta solacia in v. 165 is een verwijzing naar Statius, Ach. 1, 952.
Vv. 177-189: samen naar het martelarendom
Pascoli vermijdt pathetische dramatiek, en vaak is de grootste sterkte van zijn vers-
novellen het open en suggestieve einde. Zo wordt in het eindvers van de Thalussa
eenvoudig gemeld dat de voedster wordt doorverkocht aan een andere meester. Geen
CHRISTIAN LAES 86
pathetiek van een verscheurend afscheid met huilende kinderen en hardvochtige
meester. Die kan de lezer voor zichzelf invullen. Zo ook hier. Geen bloederig marte-
larenschap, geen barokke beschrijving van heroïsche daden. In enkele verzen komen
de drastische beslissing en het gevolg voor beide jongens aan bod.
In zekere zin valt in deze verzen alles in de plooi. Het graffito heeft een noodlottige
consequentie. De belachelijke roddels (v. 62) krijgen bevestiging. Net zoals in de
Pomponia Graecina is offers brengen voor de keizer de perfecte lakmoestest voor het
behoren tot het heidendom (zie reeds Plinius, Ep. 10, 96, 5). Alexamenos antwoordt
opnieuw bijbels: 'De wet vindt zijn doel in Christus' (Rom. 10, 4) wordt puntig sa-
mengevat in vers 185. Zijn geloofsbelijdenis betekent een besmetting voor de hele
groep.15 Kareius weet waarvoor hij kiest, en de klassiek geschoolde lezer beseft dit
eveneens. Bij Vergilius (Aen. 6, 863) vinden we dit verseinde ‘comitatur euntem’ in
de context van Marcellus... een andere jongeling die een vroege dood zou sterven.16
Volgens zijn piëteitsvolle zus en biografe Maria sprak Pascoli op zijn sterfbed Latijn.
Er zijn redenen om aan haar versie te twijfelen (ietwat vitterig werd opgemerkt dat
Maria zelf geen Latijn kende), maar de achterliggende motieven voor een dergelijke
overlevering zijn duidelijk. Zonder overdrijving kan je stellen dat Pascoli het Latijn
weer heeft 'uitgevonden'. Zijn Latijnse muze is rijk, muzikaal, levendig en suggestief.
In de Poemata Christiana werd de hexameter in al zijn mogelijkheden benut – waar-
bij de satirische zesvoeter niet zelden beter aan Pascoli's verzuchtingen voldeed dan
de wat plechtstatige epische tegenhanger. Ars est celare artem. Wie meent een dich-
ter aan het werk te zien die zich richt naar de spontane uiting van gevoelens, vergeet
dat Pascoli met een zekere traagheid zijn verzen steeds weer bijvijlde. Alles bij hem
is gestileerd en bewerkt. Dat het spontaan klinkt in een taal die voor velen ook in
Pascoli's tijd slechts een moeizaam verworven cultuurtaal was (de gruwelijke term
'dode taal' vermijd ik liever) draagt alleen maar bij tot de verdiensten van het geheel.
Inhoudelijk staat het Paedagogium bol van pascoliaanse thema's. Het jeugdige leven
komt volop aan bod. Spel, interactie en woede van kinderen zijn aanwezig. Een auto-
biografische noot ontbreekt niet: de verweesde en trieste kindertijd van Alexamenos
die zijn ouders op jonge leeftijd verloor, roept herinneringen op aan de bittere erva-
ringen van de dichter. Meer dan één commentator heeft gesuggereerd dat Zvanì en
Alexamenos in vele opzichten op mekaar gelijken. En is het leven op een jongensin-
ternaat niet enigszins te vergelijken met dat van de kinderen in het keizerlijke oplei-
dingsinstituut? Het motief van de vriendschap, letterlijk het slotakkoord van de vers-
novelle, is nog zo'n pascoliaans thema. Het oorspronkelijke en ongerepte landleven
heeft Alexamenos en Kareius zeker meer gebracht dan het bestaan in het verdorven
87 ROMEINSE KINDERTIJD IN EEN ROMANTISCHE, NOSTALGISCHE EN CHRISTELIJKE VISIE
Rome. Waren ze in hun geboorteland niet veel gelukkiger? Het is alweer een pascoli-
aanse resonans. Het christendom in humanistische vorm – de naastenliefde en de
hoop op het hiernamaals – kon bij de twijfelende, melancholische en zoekende Pasco-
li op sympathie rekenen. Ook deze thematiek is in het Paedagogium prominent aan-
wezig.
Ik begon deze bijdrage met de suggestie van een conflict. De ietwat nostalgisch-
sentimentele reconstructie van Romeinse kindertijd door Pascoli zou botsen met de
'objectief-wetenschappelijke' benadering van de moderne mentaliteitshistoricus, die
de Romeinse wereld als een antropoloog wil beschrijven, als een 'vreemde en eigen-
aardige' werkelijkheid wil schetsen. De vraag is of de tegenstelling zo scherp dient
gemaakt. In 2005 publiceerden de Britse fictieschrijver Alex Butterworth en de aca-
demicus Ray Laurence hun Pompeii. The Living City. Het boek staat vol met goed
geschreven faction: beschrijvingen van de leefsfeer van mensen uit Pompeii, waarbij
verbeelding en empathie even belangrijke instrumenten voor reconstructie waren als
archeologie, osteologie of inscripties uit de verdwenen stad. Een decennium tevoren
maakte Keith Hopkins al furore met zijn gedurfde empathische geschiedschrijving en
zijn pleidooi voor de kracht van verantwoorde verbeelding.17 Vandaag gaat de Noor-
se hoogleraar Reidar Aasgaard verder op het pad van wat hij zelf 'experimentele ge-
schiedenis vanaf de onderkant' noemt. Vertrekkend van studies over de kindheids-
evangeliën beoogt het nieuwe en groots opgezette project Tiny Voices from the Past:
New Perspectives on Childhood in Early Europe het leven van kinderen te reconstru-
eren met een sterke klemtoon op agency: de manier waarop kinderen en jongeren als
actoren naar voren treden, en hoe een veelheid van antieke bronnen kan worden ge-
bruikt om dit beeld te schetsen [http://www.hf.uio.no/ifikk/english/research/
projects/childhood/]. In een aangekondigde publicatie verwijst Aasgaard naar voor-
gangers die met de kracht van de empathie en de kennis van een groot aantal bronnen
pogingen in deze richting ondernamen, waarbij hij Pascoli als een van de eerste voor-
beelden vermeldt!18 Het zou zeker overdreven zijn onze dichter en deze illustere his-
torici uit de afgelopen decennia op dezelfde hoogte te plaatsen. Daarvoor zijn optiek,
uitgangspunten, visie en uitwerking te verschillend. Maar ze delen wel de belang-
stelling en fascinatie voor 'de mens' uit het verleden. Het samenleggen van de ver-
schillende stukjes is beslist verrijkend: de puzzel levert geen schreeuwerig geheel en
is ook technisch te voltooien.
Om vele redenen is Giovanni Pascoli een auteur die ertoe doet in de derde graad van
ons secundair onderwijs. Niet alleen omwille van zijn schitterende Latijn en zijn
virtuoze beheersing van de metriek, maar ook wegens de unieke mogelijkheid om
antieke cultuur, geschiedenis van het dagelijkse leven en ideeëngeschiedenis uit het
laatnegentiende- en vroegtwintigste-eeuwse Italië aan bod te laten komen. Dat Pasco-
li uiteindelijk zijn eigen naam mocht geven aan zijn geboortestadje, dat hij afgebeeld
CHRISTIAN LAES 88
staat op Italiaanse twee-euromuntstukjes, dat Alitalia een airbus naar hem noemde,
dat 2012 als jubileumjaar van zijn overlijden uitvoerig werd gevierd – het zijn leuke
anekdotes die de leraar daarbij kan opdissen. Maar hopelijk bood dit artikel meer stof
om een behandeling in klasverband te rechtvaardigen. De grotendeels Italiaanse we-
tenschappelijke literatuur hoeft dan niet meer meteen af te schrikken. Italicum est,
non legitur?
Christian Laes
Vrije Universiteit Brussel Universiteit Antwerpen
Taal-en Letterkunde, Latijn dept. Geschiedenis
Pleinlaan 2 Grote Kauwenberg 18
1050 Brussel 2000 Antwerpen
[email protected] [email protected]
* Gewijzigde versie van mijn lezing op het Colloquium Didacticum Neolatinum, Leu-
ven, 9 maart 2013. Ik dank de Leuvense collega's Dirk Sacré en Toon Van Houdt voor de uitnodiging en de gelegenheid om te spreken op deze aanstekelijke studiedag. Ver-der dank ik graag Katrien Dierckx (Universiteit Antwerpen) en Thomas Goessens (Kent University), die als medereizigers in Matera in zekere zin eerste inspiratie boden voor dit stuk. De gastvrijheid en behulpzaamheid van Vittorio Sebastiani (Matera) was in meerdere opzichten stimulerend. Graag draag ik dit artikel op aan collega Rudolf De Smet (VUB): ik begon eraan te schrijven op 28 januari 2013. En natuurlijk ook aan L.-A: "nel cuor dove ogni vision s'immila" (Pascoli, Pensieri).
1 Voor de ecologie van het dagelijkse bestaan van kinderen in de Romeinse oudheid verwijs ik graag naar Chr. Laes, Kinderen bij de Romeinen. Zes eeuwen dagelijks le-
ven (Leuven, 2006) en Chr. Laes, J. Strubbe, Kleine Romeinen. Jonge kinderen in het
antieke Rome (Amsterdam, 2006). Voor Matera maakte ik dankbaar gebruik van G. Sebastiani en V. Sebastiani, Dati e note storiche sul movimento demografico del Ma-
terano nell' ambito generale della Basilicata (Bari, 1979) en R. Musatti, F. Friedmann, G. Isnardi, F. Nitti, T. Tentori, Matera 55. Radiografia di una città del Sud tra antico e
moderno (Matera, 1996). 2 Het Emiliano-Romagnolo wordt door Ethnologue. Languages of the World en door
UNESCO World Atlas of the World's Languages in Danger als een bedreigde taal erkend (taalcode ISO 639-3: eml). De Italianen zelf, ook de sprekers, beschouwen het als een dialect. Zeer recent verscheen een Latijns pleidooi voor poëzie in de Bolognese versie van deze streektaal: St. Robinetti Brazzi, ‘Quare et quomodo carmina Bono-niensi sermone scribendi sint’, in Vox Latina 193 (2013) 325-329.
3 Vermeldenswaardig is dat van elk van deze drie werken Latijnse vertalingen bestaan. Quo vadis? kende in 1911-1912 een Latijnse vertaling door Adalbert Danczer, nu te consulteren in: H. Sienkiewicz, Anthea, sive fabula 'Eamus ad Ipsum' a Petro Angeli-
nio Latine versa, quam denuo edidit atque illustravit Theodericus Sacré (Brussel, 2010). In de laatste jaargangen van het tijdschrift Vox Latina publiceert Livius Franga
89 ROMEINSE KINDERTIJD IN EEN ROMANTISCHE, NOSTALGISCHE EN CHRISTELIJKE VISIE
geregeld Latijnse vertalingen van gedichten van Kavafis. Voor Couperus, zie V. Jen-niges, De morte Vestae, in F. Licoppe-Deraedt (ed.), Navigare necesse est. Quattuor-
decim viatoriae narrationes veste Latina indutae. Miscellanea Gaio Licoppe dicata (Brussel, 2006) 93-117.
4 Aiello (2001) 11-16 gaat uitgebreid in op de verschillende interpretaties. Zie ook M. Itkonen-Kaila, H. Solin, V. Vaananen, Graffiti del Palatino. Vol. I: Paedagogium
(Rome, 1966). 5 Laes, Strubbe (2006) 73-78. 6 Ik volg hier de interpretatie van Traina in Pascoli (1984), en Aiello (2001) 26. 7 Zie Aiello (2001) 24-29 voor de chronologische en geografische reconstructie van de
plot. De Latijnse tekst van de pascoliaanse notitie luidt: Alexamenos puer natione Sy-
rus, ex obsidibus quos Septimius Severus imperaverat, postquam Syriacis legionibus
praefectum Pescennium Nigrum interfecerat. Item Dumnorix Gallus ex obsidibus Al-
bino occiso. Eveneens uit de notities van Pascoli weten we dat de dichter eerst de naam Dumnorix voor Kareius in gedachten had.
8 H. Menge, Lehrbuch der lateinischen Syntax und Semantik. Vollig neu bearbeitet von
Thorsten Burkard und Friedrich Maier (Darmstadt, 2000) 129 (§ 86) over suus met de betekenis 'eigentlich, charakterisch, typisch, privat', met een voorbeeld uit Cicero, de
orat. 3, 159: Suis eum certis propriisque criminibus accusabo. 9 Aiello (2001) 160. 10 Minucius Felix, Oct. 9, 3 en Tertullianus, Apol. 16 (ezelsverering); Minucius Felix,
Oct. 11, 4 (afwijzen van crematie); Minucius Felix, Oct. 9, 5 en Tertullianus, Apol. 8, 2 (brood en bloed). Aiello (2001) 162-163 voor verdere primaire en secundaire litera-tuur.
11 Aiello (2001) 29-36. 12 Aiello (2001) 177. Gellius 7, 5, 5: His igitur assentimus, qui 'putum' esse dicunt a
'putando' dictum et ob eam causam prima syllaba brevi pronuntiant, non longa, ut
existimasse Alfenus videtur, qui a 'puro' id esse factum scripsit. Pascoli, Thalussa 12 gebruikt het adjectief opnieuw met een lange eerste lettergreep.
13 Zie Traina in Pascoli (1984) 190. 14 Aiello (2001) 206 verwijst naar 1 Cor. 15, 54-55; Hebr. 2, 14-15; Apoc. 1, 17-18, maar
ook naar Carmina Latina Epigraphica 1391, 1-2 (een passage die Pascoli expliciet ci-teert). Voor zelfde gedachten over dood en hiernamaals, zie Pascoli, Fanum Apollinis 202 en 204.
15 Varro in Nonius Marcellus, De compendiosa doctrina, p. 247 (ed. Lindsay): saepe...
unus puer petulans atque impurus inquinat gregem puerorum. 16 Het is een zeer klassiek verseinde voor hexameters. Zie ook Ovidius, Met. 4, 484;
Statius, Theb. 3, 117; Claudianus, Rapt. Pros. 2, 55. 17 Zie A. Butterworth, R. Laurence, Pompeii. The Living City (Londen, 2005); K. Hop-
kins, ‘Novel Evidence for Roman Slavery’, in Past & Present 138 (1993) pp. 3-27 of K. Hopkins, A World Full of Gods: Pagans, Jews and Christians in the Roman World
(Londen, 1999). 18 R. Aasgaard, ‘Growing Up in Early Constantinople: Fifth-Century Life in a Christian
City from a Child's Perspective’, in Chr. Laes, K. Mustakallio, V. Vuolanto (edd.), Children and Family in Late Antiquity. Life, Death and Interaction (Leuven, 2014 ter perse).
CHRISTIAN LAES 90
In het kader van deze bijdrage is het ondoenlijk en niet wenselijk ook maar enige
volledigheid te betrachten voor verdere lectuur. Wie bibliografisch up-to-date wil
blijven, raadplege Felcini (1979) en het jaarlijkse Instrumentum bibliographicum
Neolatinum van het tijdschrift Humanistica Lovaniensia. In het handzame Pascoli
(1984) vindt de lezer zowat alles voor een eerste kennismaking met Pascoli en de
Poemata christiana: een uitmuntende inleiding van Traina met een uitstekende bi-
bliografische leidraad over het hele oeuvre, Italiaanse vertalingen en beknopte com-
mentaar. Voor wie dieper wil ingaan op het Paedagogium is Aiello (2001) het nec
plus ultra. De Mammuth-editie Pascoli (2009) biedt in 1257 bladzijden, gewicht van
1,3 kilogram en een lage prijs (!) het gehele poëtische oeuvre, zowel Italiaans als
Latijn.
Onder 'artikelen en studies' vermeld ik enkel essentiële klassiekers als Bragantini
(1973), Hartmann (1920) of Traina (1971). Voor wie afgeschrikt wordt door Italiaans
of Latijn, biedt Mahoney (2010) een prettige Engelse introductie. Ik was bij het
schrijven van dit artikel zeer schatplichtig aan Sacré (1997), een bewonderswaardige
en zeer leesbare Nederlandstalige studie over de Thalussa, maar ook over de Latijnse
Pascoli in het algemeen. Heel recent verscheen een Latijnse studie over Crypereia
Tryphaena, opnieuw een gedicht waar Pascoli's aandacht volop naar de kindertijd
gaat: zie Pisini (2013). Pascoli (1961) is het meeslepende levensverhaal van de poeta
tormentato geschreven door zijn geliefde zus Maria.
Tekstedities, commentaren, lexica, bibliografische hulpmiddelen:
O. Aiello, Giovanni Pascoli. Paedagogium. A cura di Orazio Aiello (Palermo, 2001).
F. Felcini, Bibliografia della critica pascoliana (1879-1979), degli scritti dispersi e
delle lettere del poeta (Ravenna, 1982).
C. Mazzotta, Concordanza dei 'Carmina' di Giovanni Pascoli (Firenze, 1999).
G. Pascoli, Poemi Cristiani. Introduzione e commento di Alfonso Traina. Traduzione
di Enzo Mandruzzato (Milaan, 1984).
G. Pascoli, Tutte le poesie. Edizione integrale (Rome, 2009).
Artikelen, studies:
R. Bragantini, Il mondo poetico del Pascoli latino (Rome, 1973).
I. I. Hartmann, 'De Ioanne Pascolo poeta Latino', in Mnemosyne 48 (1920) 1-33.
91 ROMEINSE KINDERTIJD IN EEN ROMANTISCHE, NOSTALGISCHE EN CHRISTELIJKE VISIE
A. Mahoney, 'Giovanni Pascoli: Modern Latin Poet', in Classical Outlook 87, 3
(2010) 93-99.
M. Pascoli, Lungo la vita di Giovanni Pascoli, Memorie curate e integrate da Augus-
to Vicinelli, con 48 tavole fuori testo (Milaan, 1961).
M. Pisini, 'De Iohannis Pascoli carmine, quod Crepereia Tryphaena inscribitur', in
Vox Latina 193 (2013) 310-318.
D. Sacré, 'Giovanni Pascoli, Thalussa (1911)', in Handelingen van de Koninklijke
Zuidnederlandse Maatschappij voor Taal-en Letterkunde en Geschiedenis 51 (1997)
149-161.
A. Traina, Il latino del Pascoli. Saggio sul bilinguismo poetico (Firenze, 1971).