Monitor Speciaal Onderwijs Nulmeting
Stuurgroep (V)SO in de transities
13 november 2015 drs. S. van Klaveren
N.M. Meys MSc drs. C. Vreugde
Projectnummer: 419120 Correspondentienummer: DH-1311-4677
MONITOR SPECIAAL ONDERWIJS - NULMETING
INHOUD
HOOFDSTUK 1 INLEIDING 1
1.1 Aanleiding voor en doel van de monitor 1
1.2 Onderzoeksverantwoording 1
HOOFDSTUK 2 SAMENWERKINGSVERBANDEN 3
2.1 Betrokkenheid bij samenwerkingsverbanden 3
2.2 Contacten met de samenwerkingsverbanden 3
2.3 Implementatie passend onderwijs 5
2.4 Toekomst speciaal onderwijs 7
2.5 Conclusie 8
HOOFDSTUK 3 INBRENG EN UITWISSELING SCHOLEN 9
3.1 Inbreng expertise in regulier onderwijs 9
3.2 Uitvoeringsregeling groeibekostiging 9
3.3 Tripartiet overeenkomst personele gevolgen passend onderwijs 11
3.4 Ontvlechting/invlechting 11
3.5 Conclusie 12
HOOFDSTUK 4 TOELATING VAN EN ZORG VOOR LEERLINGEN 13
4.1 Toelaatbaarheidsverklaringen 13
4.2 Ondersteuningsplannen 14
4.3 Effecten op leerlingen 15
4.4 Conclusie 17
HOOFDSTUK 5 AFSPRAKEN MET ZORGINSTELLINGEN EN GEMEENTEN 18
5.1 Afspraken met zorginstellingen 18
5.2 Samenwerking met gemeenten 19
5.3 Op overeenstemming gericht overleg 20
5.4 Conclusie 21
MONITOR SPECIAAL ONDERWIJS - NULMETING
Samenvatting
Inleiding
De invoering van passend onderwijs in 2014 en de decentralisaties in het sociaal
domein in 2015 hebben gevolgen voor het (voortgezet) speciaal onderwijs (V)SO.
Vanwege deze ontwikkelingen wil de ‘Stuurgroep (V)SO in de transities’, met
LECSO als penvoerder, de ontwikkelingen in het speciaal onderwijs door middel van
een monitor volgen. De monitor geeft inzicht in de consequenties van de
decentralisaties in het sociaal domein voor het (voortgezet) speciaal onderwijs en de
eventuele acties die de scholen naar aanleiding hiervan nemen. Ook brengt de
monitor de positie van de scholen binnen de samenwerkingsverbanden passend
onderwijs in kaart.
Samenwerking basis voor implementatie
De monitor laat zien dat de meeste scholen vinden dat de implementatie van
passend onderwijs in de meeste samenwerkingsverbanden goed verloopt. Passend
onderwijs moet vorm krijgen binnen de samenwerkingsverbanden en door
samenwerking met gemeenten.
Scholen zijn veelal tevreden over de bestuurlijke en operationele contacten met samenwerkingsverbanden. Zaken waarover de scholen tevreden zijn, zijn het werken vanuit een gezamenlijke visie en de operationele contacten rondom leerlingen. Aandachtspunten zijn onder meer de afstemming tussen zorg en onderwijs, de inzet van de expertise van het (V)SO en de inbreng in de procedures voor toelaatbaarheidsverklaringen. Ronduit ontevreden zijn de scholen over het terugbrengen van de administratieve lasten in de verschillende samenwerkingsverbanden.
Over de samenwerking met gemeenten zijn de scholen meer verdeeld: de ene helft is hier positief over, de andere helft niet. De scholen zijn tevreden over de informatie-uitwisseling rondom individuele leerlingen, maar niet als het gaat om de inzet van leerlingenvervoer, de financiering van extra ondersteuning/zorg en de inzet van de expertise van het speciaal onderwijs.
Contacten rondom leerlingen positief, maar niet voldoende
Om tot passend onderwijs te kunnen komen, is uitwisseling van informatie over
leerlingen van belang. Het (V)SO is te spreken over de operationele contacten
binnen samenwerkingsverbanden over leerlingen, evenals de informatie-uitwisseling
over leerlingen met gemeenten. Tegelijk zien zij ook verschillende aandachtspunten
om passend onderwijs daadwerkelijk te realiseren voor alle leerlingen:
Het (V)SO is niet tevreden met de afstemming tussen zorg en onderwijs binnen de samenwerkingsverbanden en ervaart problemen bij het verkrijgen van toelaatbaarheidsverklaringen voor specifieke doelgroepen (met name EMB-leerlingen en ZMOLK-ers).
Bij het tot stand brengen van onderwijszorgarrangementen ervaart het (V)SO problemen bij de inzet van leerlingenvervoer en het verkrijgen van gemeentelijke financiering van extra ondersteuning/zorg.
MONITOR SPECIAAL ONDERWIJS - NULMETING
Adequate ondersteuning is niet in alle samenwerkingsverbanden geregeld voor leerlingen in het regulier onderwijs en ook worden leerlingen geregeld te laat doorverwezen naar een passende voorziening.
Thuiszitten komt volgens het (V)SO in een belangrijk deel van de samenwerkingsverbanden veel voor.
Zorgen over behoud en inbreng expertise (V)SO
Het (V)SO heeft kennis en expertise die in het kader van passend onderwijs gedeeld
kan worden met het reguliere onderwijs. Advies geven aan het reguliere onderwijs is
de belangrijkste vorm (55%), maar ook het begeleiden van leerkrachten (39%) en
het delen van expertise door trainingen en dergelijke (31%) komt veel voor.
Ambulant begeleiders worden ingezet binnen het reguliere onderwijs, maar moeten
vaak nog hun plek in de organisatie vinden. De scholen zijn van mening dat hun
expertise op verschillende punten, zoals in de procedures voor
toelaatbaarheidsverklaringen en de gesprekken met de gemeenten, onvoldoende
worden benut. Zij maken zich zorgen over het behoud van hun expertise.
Toelaatbaarheidsverklaringen: procedure is complex en tijdrovend
Ruim de helft van de scholen is positief over de meeste/meerdere
samenwerkingsverbanden waar het gaat om het proces rondom het verstrekken van
toelaatbaarheidsverklaringen. Hieruit blijkt dat meer dan de helft van de scholen
tevreden is over de snelheid waarmee de samenwerkingsverbanden de verklaringen
afgeven en de aandacht voor de kwaliteiten van het kind. Over de administratieve
lasten van het proces en de complexiteit van de procedure zijn de scholen minder te
spreken. Bijna de helft van de scholen ervaart ook problemen voor specifieke
doelgroepen, met name voor EMB-leerlingen en ZMOLK-ers.
Veelal positief over opgestelde ondersteuningsplannen
Bijna driekwart van de scholen is tevreden over de ondersteuningsplannen van de
meeste samenwerkingsverbanden. Vooral het niveau van de basisondersteuning, de
procedure en criteria voor het plaatsen van leerlingen op speciale scholen en het
continuüm van zorg en ondersteuning zijn onderwerpen die volgens de scholen in
de meeste/alle plannen goed zijn verwerkt. Beduidend minder tevreden zijn de
scholen over de uitwerking van de te bereiken resultaten, de procedure en het beleid
voor terugplaatsing of overplaatsing na aflopen van TLV, de wijze van het betrekken
van ouders en de personele paragraaf van de ondersteuningsplannen.
Weinig concrete afspraken met gemeenten
Samenwerkingsverbanden hebben ‘op overeenstemming gericht overleg’ gevoerd
over het conceptondersteuningsplan met de gemeenten. Het VSO is vooral
betrokken geweest bij de verkennende gesprekken en door samenwerking in
bijvoorbeeld een integraal ondersteuningsteam. Concrete afspraken zijn er in het
genoemde overleg veelal nog niet gemaakt. Ook de afstemming tussen school en
gemeente wanneer een leerling zorg en ondersteuning nodig heeft, is vaak nog niet
georganiseerd. Als er wel afstemming plaatsvindt, dan is dit vaak op het niveau van
elkaar informeren.
MONITOR SPECIAAL ONDERWIJS - NULMETING
Vraagtekens achter duidelijkheid uitvoeringsregeling groeibekostiging
Over de uitvoeringsregeling groeibekostiging zijn de meeste scholen positief. Deze
regeling is voor twee derde van de scholen duidelijk, voor het overige deel niet.
Opvallend is echter dat vrijwel alle scholen niet weten hoe eventuele groei tussen
scholen verrekend kan worden.
Negatieve effecten als gevolg van ontvlechting/invlechting verwacht
De scholen verschillen sterk in hun beoordeling van de verwachte effecten van de
ontvlechting/invlechting van het (V)SO in het primair en voortgezet onderwijs.
De gevolgen voor leerlingen worden door een vrijwel even grote groep overwegend
positief als negatief beoordeeld. Over de mogelijke gevolgen voor het personeel, de
expertise van het (V)SO en de positionering van de school valt de beoordeling vaker
overwegend negatief dan positief uit. Over de verwachte financiële gevolgen is bijna
driekwart van de scholen overwegend negatief.
Gezamenlijke taak
Samenvattend kunnen we stellen dat de implementatie van passend onderwijs in de
meeste regio’s goed op gang is gekomen, maar dat er nog veel aandachtspunten
zijn. De belangrijkste daarbij zijn het centraal stellen van de leerlingen in plaats van
financiën, het tegengaan van de (omvangrijke) administratieve lasten en het
benutten en borgen van de kennis en expertise van het speciaal onderwijs. Hier ligt
een gezamenlijke taak voor het (V)SO, de samenwerkingsverbanden en gemeenten.
1/22
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding voor en doel van de monitor
De invoering van passend onderwijs in 2014 en de decentralisaties in het sociaal
domein in 2015 hebben gevolgen voor het (voortgezet) speciaal onderwijs (V)SO.
Vanwege deze ontwikkelingen wil de ‘Stuurgroep (V)SO in de transities’, met
LECSO als penvoerder, de ontwikkelingen in het speciaal onderwijs gedurende vier
jaar volgen.
De stuurgroep heeft daarom opdracht gegeven voor het uitvoeren van een monitor.
Deze monitor dient inzicht te geven in de consequenties van de decentralisaties in
het sociaal domein voor het (voortgezet) speciaal onderwijs en de eventuele acties
die de scholen naar aanleiding hiervan nemen. Ook moet de positie van de scholen
binnen de samenwerkingsverbanden passend onderwijs in kaart worden gebracht.
Met de monitor beoogt de stuurgroep – aanvullend op de bestaande monitor van
OCW – de ervaringen met passend onderwijs vanuit het perspectief van het
(voortgezet) speciaal onderwijs in kaart te brengen. De uitkomsten gebruikt de
stuurgroep om waar nodig assistentie te verlenen.
1.2 Onderzoeksverantwoording
De monitor speciaal onderwijs bestaat uit een online vragenlijst die onder het (V)SO
is uitgezet. De vragenlijst is in samenwerking met LECSO opgesteld door BMC en
afgestemd met de ‘Stuurgroep (V)SO in de transities’. Ook hebben een zestal
scholen de vragenlijst beoordeeld. Deze scholen hebben gekeken naar de relevantie
en invulbaarheid van de verschillende vragen.
De vragenlijst bestaat uit 54 vragen, die ingaan op de volgende onderwerpen:
functioneren van samenwerkingsverbanden, toelaatbaarheidsverklaringen,
uitvoeringsregeling groeibekostiging, Tripartiete overeenkomst personele gevolgen,
OOGO, ondersteuningsplannen, effecten op leerlingen en de positie van het (V)SO.
De nulmeting legt zo een brede basis. In de vervolgmetingen zal steeds een selectie
van onderwerpen opnieuw worden voorgelegd aan de scholen.
De vragenlijst is uitgezet onder scholen in het (V)SO in de periode 3 juni 2015 tot
28 september 2015. Aanvankelijk was het de bedoeling de rapportage voor de
zomervakantie op te stellen. Vanwege de drukte op scholen aan het einde van het
schooljaar is besloten hen meer tijd te bieden, zodat meer scholen in de
gelegenheid konden worden gesteld de vragenlijst in te vullen. Zowel voor als na de
zomervakantie is aan de respondenten die de vragenlijst niet of deels hebben
ingevuld een rappel verstuurd (drie in totaal).
2/22
Responsverantwoording
In totaal zijn 494 scholen uitgenodigd voor deelname aan de monitor. Het bruto
responspercentage is 46%, de netto respons 32%1. Een derde van de scholen heeft
de vragenlijst ingevuld voor de combinatie SO en VSO.
Tabel 1 Respons
Uitgenodigd Deelgenomen
Aantal Aantal Percentage
SO 114 37 32%
SO/VSO 224 83 37%
VSO 136 35 26%
Onbekend 20 4 20%
Totaal 494 159 32%
De respondenten is gevraagd naar hun functie. Hieruit blijkt dat in twee derde van
de gevallen de vragenlijst door een directeur is ingevuld.
Tabel 2 Wat is uw functie? (N=131)
%
Directeur 66,2%
(Directeur-)bestuurder 7,5%
Beleids-/stafmedewerker 6,0%
Bestuurder 3,0%
(Afdelings)hoofd 2,3%
Anders 15,0%
Totaal (%) 100,0%
Analyse
Naast de rechte tellingen zijn in de analyse een aantal vergelijkingen gemaakt. Er is
onderzocht of er significante verschillen zijn tussen a) SO en VSO2, b) cluster 3 en
cluster 4 en c) de verschillende landsdelen. Dit leverde een beperkt aantal
significante verschillen op. Door de kleine omvang van enkele van de categorieën
(bijvoorbeeld regio Noord) kan niet met zekerheid worden gesteld, dat het beeld
representatief is. Om die reden is besloten om de uitkomsten niet op te nemen in de
rapportage van de nulmeting. De gevonden significante verschillen worden
meegenomen als hypothese en nader onderzocht bij de volgende meting.
Rapport
Het rapport is opgesteld door BMC en vastgesteld door de Stuurgroep (V)SO in de
transities. In het rapport spreken wij over ‘scholen’, hiermee bedoelen wij de scholen
in het (V)SO. Waar het om het reguliere onderwijs gaat, staat dit expliciet vermeld.
1 De bruto respons gaat uit van alle vragenlijsten die deels of geheel zijn ingevuld. De netto respons omvat enkel de vragenlijsten die zijn meegenomen in de analyse (dat wil zeggen dat bij die vragenlijsten meer dan 40% van de vragen is ingevuld). 2 De meeste scholen die hebben deelgenomen, behoren tot de categorie ‘SO/VSO’. De categorieën ‘SO’ en ‘VSO’ hebben een beperkte omvang. Om vergelijking tussen beide categorieën mogelijk te maken, verzoeken we scholen bij een volgende meting om alleen voor het SO of het VSO te antwoorden.
3/22
Hoofdstuk 2 Samenwerkingsverbanden
2.1 Betrokkenheid bij samenwerkingsverbanden
Bijna driekwart van de scholen krijgt leerlingen uit maximaal tien
samenwerkingsverbanden. Zoals tabel 3 toont zijn de scholen bestuurlijk bij
beduidend minder samenwerkingsverbanden aangesloten. Ruim 60% is bij
maximaal vijf verbanden bestuurlijk betrokken, bijna een derde bij 5-10 verbanden.
Tabel 3 Uit hoeveel samenwerkingsverbanden krijgt uw school leerlingen?
Aantal Leerlingen uit het SWV op
school Bestuurlijk aangesloten
0-5 37,6% 61,1%
5-10 34,6% 28,2%
10-20 18,8% 8,4%
20-30 5,3% 0,0%
> 30 3,8% 2,3%
Totaal (%) 100,0% 100,0%
Totaal (n) 133 131
2.2 Contacten met de samenwerkingsverbanden
De scholen is gevraagd om de contacten met het samenwerkingsverband te
beoordelen. Figuur 1 toont dat de scholen positief zijn over zowel de bestuurlijke als
de operationele contacten. In beide gevallen vindt circa een kwart dat de bestuurlijke
en operationele contacten met alle samenwerkingsverbanden goed verlopen. Ruim
de helft is van mening dat deze contacten bij de meeste samenwerkingsverbanden
goed verlopen.
4/22
Figuur 1 Hoe verlopen uw bestuurlijke/operationele contacten tussen uw school en de samenwerkingsverbanden?
Beoordeling aspecten van de bestuurlijke contacten
De scholen is gevraagd om een aantal aspecten van de bestuurlijke contacten met
de samenwerkingsverbanden te beoordelen. Figuur 2 toont dat de scholen vooral
positief zijn over de gezamenlijke visie. Meer dan de helft van de scholen is hier
positief over voor alle of in elk geval de meeste samenwerkingsverbanden. Over de
afstemming tussen zorg en onderwijs zijn de scholen het minst te spreken.
Figuur 2 Hoe beoordeelt u de volgende aspecten van de bestuurlijke contacten tussen uw school en
de samenwerkingsverbanden?
5/22
Een drietal scholen heeft de open antwoordcategorie, behorend bij de vraag over de
bestuurlijke contacten, ingevuld.
Een school mist eenduidige criteria voor toelating en bekostiging van leerlingen.
Een andere school merkt op dat elk samenwerkingsverband eigen routes, procedures en zelfs modellen van werken heeft. Dat maakt dat de contacten soms moeizaam verlopen en veel tijd vergen.
De derde school ervaart een wantrouwen naar het speciaal onderwijs.
Beoordeling aspecten van de operationele contacten
Bij de operationele contacten zien we dat de scholen vooral tevreden zijn over de
uitwisseling van informatie over een leerling. Twee derde van de scholen is, wat dit
aspect betreft, positief over alle of in elk geval de meeste samenwerkingsverbanden.
Over de inzet van de expertise van het (V)SO en de inbreng in de procedures voor
toelaatbaarheidsverklaringen zijn de scholen minder te spreken: één op de vijf
scholen is over deze aspecten niet positief en ruim een derde van de scholen is
slechts over enkele aspecten positief.
Figuur 3 Hoe beoordeelt u de volgende aspecten van de operationele contacten tussen uw school en
de samenwerkingsverbanden?
Een aantal scholen heeft in de open antwoorden (N=8) opgemerkt dat zij de
verschillende werkwijzen van de samenwerkingsverbanden en de discussies over
bekostiging/financiën, lastig vinden.
2.3 Implementatie passend onderwijs
De scholen is gevraagd de wijze waarop de samenwerkingsverbanden passend
onderwijs implementeren, te beoordelen. Bijna 60% van de scholen vindt dat het bij
alle of de meeste samenwerkingsverbanden goed verloopt. Een derde is deze
mening toegedaan voor enkele samenwerkingsverbanden. Eén op de tien scholen
vindt dat dit niet, dus bij geen enkel samenwerkingsverband, goed verloopt.
6/22
Figuur 4 Hoe beoordeelt u de wijze waarop de samenwerkingsverbanden waarbij u betrokken bent, passend onderwijs implementeren?
De volgende figuur toont dat de scholen het meest positief zijn over de wijze waarop
alle/de meeste samenwerkingsverbanden aandacht hebben voor de
ondersteuningsbehoefte van leerlingen. Ook over de financiële situatie van de
meeste samenwerkingsverbanden zijn de scholen overwegend positief, al is bijna
één op de vijf scholen hier voor geen enkel samenwerkingsverband over te spreken.
Ronduit ontevreden zijn de scholen over het terugbrengen van de administratieve
lasten in de verschillende samenwerkingsverbanden. En ook rond de borging van
kennis en expertise vanuit het speciaal onderwijs zien scholen een aandachtspunt.
Figuur 5 Hoe beoordeelt u de volgende aspecten van de wijze waarop de samenwerkingsverbanden
waarbij u bent betrokken passend onderwijs implementeren?
7/22
De scholen is gevraagd om de volgende drie stellingen te beoordelen over de wijze
waarop samenwerkingsverbanden passend onderwijs implementeren. Maar liefst
58% van de scholen vindt dat het binnen de meeste samenwerkingsverbanden
vooral gaat over financiële beheersbaarheid en procedures in plaats van de
belangen van leerlingen. Meer dan een derde vindt dat er binnen de meeste
samenwerkingsverbanden open over belangen kan worden gesproken; volgens
29% ontbreekt deze openheid. Tot slot vindt iets minder dan de helft dat er binnen
de meeste samenwerkingsverbanden vanuit één ambitie wordt gewerkt; 22% is
deze mening niet toegedaan.
Figuur 6 Hoe beoordeelt u de volgende aspecten van de wijze waarop de samenwerkingsverbanden
passend onderwijs implementeren?
Stellingen zoals deze aan de respondenten zijn voorgelegd:
Binnen de meeste samenwerkingsverbanden gaat het vooral over financiële beheersbaarheid en procedures in plaats van over de belangen van leerlingen.
Binnen de meeste samenwerkingsverbanden kunnen de deelnemende partijen open over belangen spreken.
Binnen de meeste samenwerkingsverbanden werken de deelnemende partijen vanuit één ambitie.
2.4 Toekomst speciaal onderwijs
De implementatie van het passend onderwijs kan gevolgen hebben voor het
leerlingenaantal binnen het (V)SO. De verwachting is dat leerlingen met een
ondersteuningsbehoefte vaker in het regulier onderwijs worden opgevangen en dat
daarmee het leerlingenaantal binnen het (V)SO daalt. De scholen zijn echter
verdeeld over de toekomstige leerlingenaantallen. Ruim de helft van de scholen
verwacht dat het leerlingenaantal (sterk) zal afnemen, ongeveer 14% verwacht dat
het aantal (sterk) zal toenemen en een derde van de scholen verwacht geen grote
veranderingen.
8/22
Tabel 4 Wat verwacht u voor de toekomst van uw school naar aanleiding van de implementatie
passend onderwijs? (N=120)
%
Het aantal leerlingen neemt sterk toe 0,8%
Het aantal leerlingen neemt toe 13,3%
Het aantal leerlingen blijft gelijk 34,2%
Het aantal leerlingen neemt af 40,8%
Het aantal leerlingen neemt sterk af 10,8%
Totaal (%) 100,0%
Om zicht te krijgen op de positie van leerlingen met een ondersteuningsbehoefte en
daarmee de positie van het speciaal onderwijs, hebben de scholen een viertal
afbeeldingen voorgelegd gekregen, en zijn zij gevraagd welke de toekomst van het
speciaal onderwijs het beste weergeeft. Bijna twee derde van de scholen heeft
daarbij voor het model van integratie gekozen.
Tabel 5 Welke van de vier afbeeldingen geeft volgens u de toekomst van het speciaal onderwijs het
beste weer? (N=120)
5,6% 15,9% 62,6% 15,9%
2.5 Conclusie
De scholen zijn positief over zowel de bestuurlijke als de operationele contacten met
de samenwerkingsverbanden. Ook zijn zij van mening dat de implementatie van
passend onderwijs in de meeste samenwerkingsverbanden goed verloopt. Zaken
waarover de scholen tevreden zijn, zijn het werken vanuit een gezamenlijke visie en
de operationele contacten rondom leerlingen. Aandachtspunten zijn onder meer de
afstemming tussen zorg en onderwijs, de inzet van de expertise van het (V)SO en
de inbreng in de procedures voor toelaatbaarheidsverklaringen. Ronduit ontevreden
zijn de scholen over het terugbrengen van de administratieve lasten in de
verschillende samenwerkingsverbanden.
9/22
Hoofdstuk 3 Inbreng en uitwisseling scholen
3.1 Inbreng expertise in regulier onderwijs
Het (V)SO heeft kennis en expertise die in het kader van passend onderwijs gedeeld
kan worden met het reguliere onderwijs. Het (V)SO is gevraagd hoe deze expertise
door de school wordt ingebracht in het passend onderwijs. Advies geven aan het
reguliere onderwijs is de belangrijkste vorm (55%), maar ook het begeleiden van
leerkrachten (39%) en het delen van expertise door trainingen en dergelijke (31%)
komt veel voor.
Tabel 6 Hoe wordt de expertise vanuit uw school ingebracht in het passend onderwijs? (N=282)
(Meerdere antwoorden mogelijk)
Totaal
Medewerkers delen hun expertise met leerkrachten regulier onderwijs door trainingen e.d. 31,4%
Medewerkers begeleiden leerkrachten regulier onderwijs 38,8%
Onze school geeft advies aan het regulier onderwijs 54,5%
Onze school draait een trajectklas op een locatie van regulier onderwijs 15,7%
Onze ambulant begeleiders hebben een goede plek gekregen in het SWV 60,3%
In totaal hebben 39 scholen op voorgaande vraag de categorie ‘Anders, namelijk’
ingevuld. Hierop hebben zij in een open veld een antwoord kunnen noteren. De rode
draad in deze antwoorden is dat deze scholen ook hun expertise delen door de inzet
van onderwijsassistenten en daarnaast ook delen in verschillende overleggen,
bijvoorbeeld tussen zorgcoördinatoren of op directieniveau.
Ten aanzien van de ambulant begeleiders merken enkele scholen op dat deze
inderdaad bijdragen aan het inbrengen van de expertise binnen het regulier
onderwijs, maar dat deze begeleiders nog hun plek moeten vinden.
3.2 Uitvoeringsregeling groeibekostiging
De uitvoeringsregeling groeibekostiging regelt de bekostiging van leerlingen in het
(V)SO. Voor twee derde van de scholen (67%) is de uitvoeringsregeling
groeibekostiging duidelijk, voor de overige 33% is dat niet het geval.
De scholen is gevraagd hoe de uitvoering van de regeling groeibekostiging verloopt.
De helft van de scholen vindt dat dit in alle/de meeste samenwerkingsverbanden
goed verloopt en een kwart is positief over enkele samenwerkingsverbanden.
Eveneens bijna een kwart van de scholen vindt daarentegen dat de uitvoering niet
goed verloopt.
10/22
Tabel 7 Hoe verloopt de uitvoering van de uitvoeringsregeling groeibekostiging? (N=115)
%
Bij de meeste SWV verloopt het goed 13,0%
Bij meerdere SWV verloopt het goed 36,5%
Bij enkele SWV verloopt het goed 26,1%
De uitvoering van deze regeling verloopt niet goed 24,3%
Totaal (%) 100,0%
Op de vraag in hoeverre het voor u mogelijk is om te bepalen tussen welke speciale
scholen eventuele groei verrekend dient te worden, kan de helft geen antwoord
geven. Bijna een derde van de respondenten zegt deze verrekening te kunnen
bepalen, al is het voor sommigen onder hen lastig.
Tabel 8 In hoeverre is het voor u mogelijk om te bepalen tussen welke speciale scholen eventuele groei verrekend dient te worden? (N=130)
Totaal
Dit is goed mogelijk 6,9%
Dit is lastig maar mogelijk 23,1%
Dit is onmogelijk 20,0%
Weet niet/geen mening 50,0%
Totaal (%) 100,0%
De scholen is gevraagd een aantal aspecten van de uitvoeringsregeling te
beoordelen. De scholen zijn vooral positief over de (meeste)
samenwerkingsverbanden waar het gaat om basis- en zorgbekostiging en de
personele en materiële bekostiging. Vooral over de verrekening met andere (V)SO
scholen zijn zij niet tevreden.
Figuur 7 Hoe beoordeelt uw school de volgende aspecten van de uitvoeringsregeling groeibekostiging?
11/22
3.3 Tripartiet overeenkomst personele gevolgen passend onderwijs
De implementatie van passend onderwijs kan (grote) personele gevolgen hebben
voor het (V)SO. Bijna de helft van de scholen heeft in dit kader met alle/de meeste
samenwerkingsverbanden afspraken gemaakt en een kwart met enkele
samenwerkingsverbanden. Eveneens een kwart van de scholen heeft (nog) geen
afspraken gemaakt. Tabel 9 Heeft uw school afspraken gemaakt over de personele gevolgen? (N=124)
%
Ja, met alle samenwerkingsverbanden 16,9%
Ja, met de meeste samenwerkingsverbanden 31,5%
Ja, met enkele samenwerkingsverbanden 26,6%
Nee, met geen van de samenwerkingsverbanden 25,0%
Totaal (%) 100,0%
Scholen kunnen verschillende afspraken maken om de personele gevolgen op te
vangen. Bij 30% van de scholen is er personeel overgenomen, 28% heeft
detacheringsafspraken gemaakt en 26% heeft langjarige contracten afgesloten.
Vanwege de personele gevolgen van passend onderwijs hebben scholen in het
(V)SO een sociaal plan (c.q. rddf-plaatsingen) opgesteld, om eventuele
veranderingen voor medewerkers op te vangen. Bij ruim een kwart van de scholen
(28%) wordt dit plan inmiddels uitgevoerd, bij de overige scholen (nog) niet.
3.4 Ontvlechting/invlechting
In de bestuursakkoorden die zijn opgesteld door de PO-Raad, de VO-raad en het
Ministerie van OCW, is opgenomen dat het (V)SO wordt ontvlochten en opnieuw
ingevlochten in het primair en voortgezet onderwijs. Het VSO komt dan onder het
wettelijk kader van het voortgezet onderwijs te vallen in plaats van het primair
onderwijs.
De scholen verschillen sterk in hun beoordeling van de verwachte effecten van de
ontvlechting/invlechting van het (V)SO in het primair en voortgezet onderwijs.
De gevolgen voor leerlingen worden door een vrijwel even grote groep overwegend
positief als negatief beoordeeld. Over de mogelijke gevolgen voor het personeel, de
expertise van het (V)SO en de positionering van de school valt de beoordeling vaker
overwegend negatief dan positief uit. Over de verwachte financiële gevolgen is bijna
driekwart van de scholen overwegend negatief.
12/22
Figuur 8 Hoe beoordeelt u de verwachte effecten van ontvlechting/invlechting van (V)SO in PO en VO voor uw school?
3.5 Conclusie
Het (V)SO heeft kennis en expertise die in het kader van passend onderwijs gedeeld
kan worden met het reguliere onderwijs. Advies geven aan het reguliere onderwijs is
de belangrijkste vorm, maar ook het begeleiden van leerkrachten en het delen van
expertise door trainingen en dergelijke komt veel voor. Scholen merken op dat
ambulant begeleiders nog vaak hun plek moeten vinden.
Over de uitvoeringsregeling groeibekostiging zijn de meeste scholen positief. Deze
regeling is voor twee derde van de scholen duidelijk. Opvallend is echter dat vrijwel
alle scholen niet weten hoe de eventuele groei tussen scholen verrekend kan
worden.
Driekwart van de scholen heeft afspraken gemaakt over eventuele personele
gevolgen. Het gaat hier zowel om het overnemen van personeel,
detacheringsafspraken en het afsluiten van langjarige contracten. Bij een kwart van
de scholen wordt het sociaal plan inmiddels uitgevoerd.
Negatief zijn de scholen over de verwachte effecten van de ontvlechting/invlechting
van het (V)SO in het primair en voortgezet onderwijs, vooral ten aanzien van de
financiële gevolgen. Maar ook over de mogelijke gevolgen voor ouders en personeel
en de expertise van het (V)SO is men vaker negatief dan positief.
13/22
Hoofdstuk 4 Toelating van en zorg voor leerlingen
4.1 Toelaatbaarheidsverklaringen
Als een leerling wordt verwezen naar het (V)SO is een toelaatbaarheidsverklaring
(tlv) van het samenwerkingsverband nodig. Dit geldt ook als ouders hun kind hier
direct aanmelden. De samenwerkingsverbanden mogen zelf bepalen welke criteria
zij hierbij hanteren. Tabel 10 toont dat ruim de helft van de scholen aangeeft dat de
samenwerkingsverbanden waaraan zij deelnemen, eigen criteria hanteren op basis
van wat de leerling nodig heeft en kindkenmerken.
Tabel 10 Welke criteria voor het verstrekken van toelaatbaarheidsverklaringen hanteren de samenwerkingsverbanden waaraan uw school deelneemt? (Meerdere antwoorden mogelijk)
%
De oude landelijke indicatiecriteria 25,6%
Eigen criteria op basis van wat de leerling nodig heeft 34,6%
Eigen criteria op basis van wat de leerling nodig heeft en kindkenmerken 51,9%
De beslissing wordt genomen door de betrokkenen (verwijzende school, ouders, school van aanmelding) en bekrachtigd door het samenwerkingsverband
30,1%
In het open veld behorende bij de vraag over de criteria, hebben enkele scholen
genoteerd dat de criteria verschillen per samenwerkingsverband en/of dat er
financiële criteria gelden.
Proces verstrekken toelaatbaarheidsverklaringen
Ruim de helft van de scholen (58%) is positief over de meeste/meerdere
samenwerkingsverbanden waar het gaat om het proces rondom het verstrekken van
toelaatbaarheidsverklaringen: 26% vindt dat het bij enkele
samenwerkingsverbanden goed verloopt en 16% van de scholen vindt dat het in
geen van de samenwerkingsverbanden goed verloopt.
Tabel 11 Hoe ervaart u het proces rondom het verstrekken van toelaatbaarheidsverklaringen? (N=132)
%
Bij de meeste SWV verloopt het goed 6,1%
Bij meerdere SWV verloopt het goed 52,3%
Bij enkele SWV verloopt het goed 25,8%
Het proces rondom toelaatbaarheidsverklaringen verloopt niet goed 15,9%
Totaal (%) 100,0%
De scholen is gevraagd een aantal aspecten van het proces rondom
toelaatbaarheidsverklaringen te beoordelen. Hieruit blijkt dat meer dan de helft van
de scholen tevreden is over de snelheid waarmee de samenwerkingsverbanden de
verklaringen afgeven en de aandacht voor de kwaliteiten van het kind. Over de
administratieve lasten van het proces en de complexiteit van de procedure zijn de
scholen minder te spreken.
14/22
Figuur 9 Hoe beoordeelt uw school de volgende aspecten van het proces rondom toelaatbaarheidsverklaringen? (N=132)
Het verstrekken van toelaatbaarheidsverklaringen kan per doelgroep verschillen:
47% van de scholen ervaart hierbij problemen voor specifieke doelgroepen, 39%
ervaart dit niet en 14% weet dit niet. Uit de volgende tabel blijkt dat de helft van de
scholen die deze problemen ervaart, meldt dat dit geldt voor EMB-leerlingen en
ZMOLK-ers.
Tabel 12 U heeft aangegeven problemen te ervaren bij de verstrekking van toelaatbaarheidsverklaringen voor specifieke doelgroepen. Om welke doelgroepen gaat het? (Meerdere antwoorden mogelijk)
%
EMB-leerlingen 51,9%
ZMOLK-ers 50,0%
Leerlingen van 16-17 jaar 27,8%
Leerlingen ouder dan 18 jaar 37,0%
Anders, namelijk… 37,0%
(gepercenteerd op het aantal respondenten)
In het open antwoordenveld, behorend bij de voorgaande vraag, hebben negentien
scholen andere doelgroepen genoemd. De variatie hierbij is erg groot. De volgende
doelgroepen zijn genoemd:
Leerlingen met een stoornis in het autistisch spectrum (eventueel met gemiddelde of hoge intelligentie).
Leerlingen met een meervoudige handicap.
Leerlingen die langdurig ziek zijn.
Leerlingen met gedragsstoornissen.
Leerlingen met medische problematiek.
Leerlingen die behandeling nodig hebben.
4.2 Ondersteuningsplannen
De samenwerkingsverbanden hebben ondersteuningsplannen opgesteld waarin is
opgenomen hoe kinderen die extra ondersteuning nodig hebben een passende plek
en passende begeleiding kunnen krijgen. Van de scholen is 70% tevreden over de
15/22
ondersteuningsplannen van meerdere samenwerkingsverbanden. Een kwart vindt
de plannen van enkele samenwerkingsverbanden goed; 5% is over geen van de
plannen tevreden.
Tabel 13 Hoe tevreden bent u over de ondersteuningsplannen die zijn opgesteld door de
samenwerkingsverbanden waaraan uw school deelneemt? (N=119)
%
Bij de meeste SWV zijn de plannen goed 13,4%
Bij meerdere SWV zijn de plannen goed 56,3%
Bij een enkele SWV zijn de plannen goed 25,2%
De ondersteuningsplannen zijn niet goed 5,0%
Totaal (%) 100,0%
Vooral het niveau van de basisondersteuning, het continuüm van zorg en
ondersteuning en de procedure en criteria voor de plaatsing van leerlingen op
speciale scholen zijn onderwerpen die volgens de scholen in de meeste/alle plannen
goed zijn verwerkt. Beduidend minder tevreden zijn de scholen over de uitwerking
van de te bereiken resultaten, de procedure en het beleid voor terugplaatsing of
overplaatsing na aflopen van TLV, de wijze van het betrekken van ouders en de
personele paragraaf van de ondersteuningsplannen.
Figuur 10 Hoe beoordeelt u de volgende aspecten van de ondersteuningsplannen die door de
samenwerkingsverbanden waarbij uw school is betrokken, zijn opgesteld?
4.3 Effecten op leerlingen
Monitoring van thuiszitters en leerlingen die wachten op extra ondersteuning (de
zogenoemde wachtlijstleerlingen) vindt volgens twee derde van de scholen in de
meeste samenwerkingsverbanden plaats. Een kwart van de scholen geeft aan dat
monitoring in enkele samenwerkingsverbanden gebeurt en volgens 5% worden deze
onderwerpen in geen van de samenwerkingsverbanden gemonitord.
7%
10%
9%
9%
40%
10%
14%
17%
32%
31%
32%
29%
11%
34%
40%
49%
40%
42%
46%
39%
40%
40%
34%
31%
22%
17%
14%
22%
11%
16%
12%
3%
0% 20% 40% 60% 80% 100%
Personele paragraaf van het ondersteuningsplan
Wijze van betrekken ouders
De te bereiken resultaten
Procedure en het beleid voor de terugplaatsing of overplaatsing naaflopen TLV
Procedure en de criteria voor de plaatsing van leerlingen op despeciale scholen
Procedure en criteria voor verdeling en toewijzing middelen voorextra ondersteuning
Continuüm van zorg en ondersteuning
Het niveau van basisondersteuning
Positief over alle plannen Positief over de meeste plannen
Positief over enkele plannen Niet positief
16/22
Tabel 14 Monitoren de samenwerkingsverbanden waarbij u bent betrokken thuiszitters en leerlingen in afwachting van extra ondersteuning? (N=113)
%
Alle SWV monitoren dit onderwerp 33,6%
De meeste SWV monitoren dit onderwerp 34,5%
Enkele SWV monitoren dit onderwerp 26,5%
De SWV monitoren dit onderwerp niet 5,3%
Totaal (%) 100,0%
Over het aantal thuiszitters is het (V)SO niet tevreden. Ruim twee op de vijf scholen
meldt dat thuiszitten in alle/de meeste samenwerkingsverbanden veel voorkomt.
Een derde van de scholen heeft de ervaring dat dit in enkele
samenwerkingsverbanden het geval is.
Tabel 15 In hoeverre komt ‘thuiszitten’ voor in de samenwerkingsverbanden waarin u actief bent?
(N=118)
%
Thuiszitten komt in alle SWV veel voor 22,0%
Thuiszitten komt in de meeste SWV veel voor 22,9%
Thuiszitten komt in enkele SWV veel voor 32,2%
Thuiszitten komt in geen SWV voor 1,7%
Weet niet 21,2%
Totaal (%) 100,0%
Samenwerkingsverbanden hebben de taak adequate ondersteuning te organiseren
voor leerlingen die dat nodig hebben. De helft van de scholen vindt dat in alle/de
meeste samenwerkingsverbanden adequate ondersteuning is geregeld voor
leerlingen in het regulier onderwijs.
Tabel 16 In hoeverre is adequate (extra) ondersteuning voor leerlingen in de reguliere scholen geregeld in de samenwerkingsverbanden waarin u actief bent? (N=119)
%
Dit komt in alle SWV geregeld voor 16,8%
Dit komt in de meeste SWV geregeld voor 31,9%
Dit komt in enkele SWV geregeld voor 34,5%
Dit komt in geen SWV voor 0,8%
Weet niet 16,0%
Totaal (%) 100,0%
Sommige leerlingen kunnen tijdelijk geen onderwijs volgen op een reguliere school,
ook niet met extra ondersteuning. Voor deze leerlingen kunnen samenwerkings-
verbanden tussenvoorzieningen inrichten. Ruim een derde van de scholen meldt dat
alle/de meeste samenwerkingsverbanden een dergelijke voorziening inrichten,
volgens 40% zijn enkele samenwerkingsverbanden actief op dit vlak.
17/22
Tabel 17 In hoeverre wordt er in de samenwerkingsverbanden waarin u actief bent gewerkt met of aan het inrichten van tussenvoorzieningen? (N=120)
%
Dit gebeurt in alle SWV 10,8%
Dit gebeurt in de meeste SWV 27,5%
Dit gebeurt in enkele SWV 40,0%
Dit gebeurt in geen van de SWV 9,2%
Weet niet 12,5%
Totaal (%) 100,0%
De scholen verschillen van mening waar het gaat om het te laat doorverwijzen van
leerlingen: 42% is van mening dat leerlingen geregeld te laat worden doorverwezen
binnen alle/de meeste samenwerkingsverbanden. Daar staat tegenover dat vrijwel
eenzelfde percentage van mening is dat dit slechts in een deel van de
samenwerkingsverbanden geregeld voorkomt.
Tabel 18 In hoeverre worden leerlingen volgens u geregeld te laat doorverwezen in de
samenwerkingsverbanden waarin u actief bent? (N=117)
%
Dit komt in alle SWV geregeld voor 19,7%
Dit komt in de meeste SWV geregeld voor 22,2%
Dit komt in enkele SWV geregeld voor 44,4%
Dit komt in geen SWV voor 2,6%
Weet niet 11,1%
Totaal (%) 100,0%
4.4 Conclusie
Ruim de helft van de scholen is positief over het proces rondom het verstrekken van
toelaatbaarheidsverklaringen. Meer dan de helft van de scholen is tevreden over de
snelheid waarmee de samenwerkingsverbanden de verklaringen afgeven en de
aandacht voor de kwaliteiten van het kind. Over de administratieve lasten van het
proces en de complexiteit van de procedure zijn de scholen minder te spreken. Ook
ervaart bijna de helft van de scholen problemen bij het verkrijgen van
toelaatbaarheidsverklaringen voor specifieke doelgroepen, met name voor EMB-
leerlingen en ZMOLK-ers.
Bijna driekwart van de scholen is tevreden over de ondersteuningsplannen van de
meeste samenwerkingsverbanden. Vooral het niveau van de basisondersteuning en
het continuüm van zorg en ondersteuning zijn onderwerpen die volgens de scholen
in de meeste/alle plannen goed zijn verwerkt. Beduidend minder tevreden zijn de
scholen over de uitwerking van de te bereiken resultaten, de wijze van het betrekken
van ouders en de personele paragraaf van de ondersteuningsplannen.
Samenwerkingsverbanden zetten zich in voor het verminderen van het aantal
thuiszitters: volgens het (V)SO komt thuiszitten echter nog vaak voor en monitoren
ze niet alle thuiszitters en wachtlijsters. Een derde vindt dat adequate ondersteuning
voor leerlingen in het regulier onderwijs ontbreekt en ook richten niet alle
samenwerkingsverbanden tussenvoorzieningen in.
18/22
Hoofdstuk 5 Afspraken met zorginstellingen en gemeenten
5.1 Afspraken met zorginstellingen
Scholen binnen het (V)SO hebben te maken met zorginstellingen en/of organisaties
voor jeugdhulp (in het vervolg zorginstellingen). Bijna vier op de vijf scholen heeft
daarbij te maken met maximaal tien instellingen3.
De scholen is gevraagd of de transitie van de jeugdzorg en de door de gemeenten
afgesloten samenwerkingsovereenkomsten met zorginstellingen hebben geleid tot
een toe- of afname van het aantal dergelijke organisaties waarmee uw school moet
samenwerken. Opvallend is dat circa 40% deze vraag niet kan beantwoorden. Van
de scholen die de vraag wel kunnen beantwoorden, blijkt dat bijna driekwart een
(sterke) toename van het aantal organisaties waarneemt.
Figuur 11 Heeft de transitie van de jeugdzorg en de door gemeenten afgesloten samenwerkings-overeenkomsten met zorginstellingen/organisaties voor jeugdhulp geleid tot een toe- of afname van het aantal van dergelijke organisaties waarmee uw school moet samenwerken? (N= 77)
Om de samenwerking tussen zorg en onderwijs vorm te geven worden
samenwerkingsovereenkomsten opgesteld. Ruim 60% van de scholen heeft met de
zorginstellingen een dergelijke overeenkomst ondertekend; 13% voert daarover
overleg. Opvallend is dat een kwart van de scholen nog geen
samenwerkingsovereenkomst bespreekt of heeft ondertekend.
Tabel 19 Heeft uw school samenwerkingsovereenkomsten met zorginstellingen en/ of organisaties voor
jeugdhulp? (N=133) (Meerdere antwoorden mogelijk)
%
Ja, samenwerkingsovereenkomst is getekend. 63,4%
In overleg over een samenwerkingsovereenkomst. 13,0%
Nee 25,2%
Weet niet 13,0%
(gepercenteerd op het aantal respondenten)
3 Van de scholen heeft 46% contact met 0-5 instellingen en 33% met 6-10 instellingen. De overige scholen hebben met 11-100 instellingen te maken.
19/22
5.2 Samenwerking met gemeenten
Beoordeling samenwerking met gemeenten
Scholen is gevraagd de samenwerking met gemeenten in de regio te beoordelen.
Ruim de helft van de scholen is tevreden over alle/de meeste gemeenten;
41% over enkele gemeenten en 6% over geen van de gemeenten.
Tabel 20 Hoe beoordeelt u de samenwerking met gemeenten in uw regio? (N=128)
%
Tevreden over alle gemeenten 12,6%
Tevreden over de meeste gemeenten 40,6%
Tevreden over enkele gemeenten 41,4%
Niet tevreden over geen van de gemeente(n) 5,5%
Totaal (%) 100,0%
Over de meeste gemeenten zijn de scholen positief waar het gaat om de informatie-
uitwisseling rondom individuele leerlingen (43%). Scholen zijn niet positief als het
gaat om de financiering van extra ondersteuning/zorg (49%) en de inzet van de
expertise van het speciaal onderwijs (36%). Over de inzet van leerlingenvervoer
bestaat een gemengd beeld: een derde van de scholen is positief over alle/de
meeste gemeenten, een derde is positief over enkele gemeenten, maar ook een
derde van de scholen is van mening dat geen van de gemeenten goed op dit
onderwerp acteert.
Figuur 12 Hoe beoordeelt u de volgende aspecten van de samenwerking met gemeente(n)?
Door gemeenten afgesloten samenwerkingsovereenkomsten met zorginstellingen
Voor een soepele inzet van zorg en ondersteuning vanuit de Jeugdhulp is het
essentieel dat gemeenten samenwerkingsovereenkomsten hebben afgesloten met
dezelfde zorginstelling als waarmee de scholen samenwerken. Een derde van de
scholen geeft aan dat deze contracten in alle/de meeste gemeenten zijn afgesloten;
volgens eveneens een derde zijn deze contracten in enkele gemeenten afgesloten
40%
3%
5%
1%
5%
3%
2%
4%
0%
22%
29%
15%
31%
24%
28%
39%
60%
53%
44%
35%
33%
38%
48%
44%
0%
22%
22%
49%
32%
36%
22%
13%
0% 20% 40% 60% 80% 100%
Anders
Afstemming rond Participatiewet
Afstemming rond thuiszitter
Financieren van extra ondersteuning
Inzet leerlingenvervoer
Inzet expertise speciaal onderwijs
Afstemming preventieve zorg en onderwijsondersteuning rondomleerlingen
Informatie-uitwisseling rondom individuele leerlingen/kinderen
Positief over alle gemeenten Positief over de meeste gemeenten
Positief over enkele gemeenten Niet positief
20/22
(of in de ene gemeente waar de school werk) en ook bijna een derde van de scholen
heeft hier geen beeld van.
Tabel 21 Hebben de gemeente(n) waarvoor uw school werkt ook samenwerkingsovereenkomst(en) afgesloten met deze zorginstelling(en) of organisatie(s) voor jeugdhulp? (N=131)
%
Ja, deze zijn in alle gemeenten afgesloten 15,3%
Ja, deze zijn in de meeste gemeenten afgesloten 28,2%
Ja, deze zijn in enkele gemeenten afgesloten 16,8%
Ja, deze zijn in de ene gemeente waar mijn school werkt, afgesloten 6,9%
Nee, geen van de gemeenten heeft (alle) samenwerkingsovereenkomsten afgesloten 2,3%
Weet niet 30,5%
Totaal (%) 100,0%
Er zijn drie scholen in het speciaal onderwijs waarbij geen van de gemeenten (alle)
samenwerkingsovereenkomsten met zorginstellingen heeft afgesloten. Bij een van
deze scholen leidt het uitblijven van overeenkomsten tot problemen, een ander
verwacht problemen. De derde school weet niet of het tot problemen zal leiden.
5.3 Op overeenstemming gericht overleg
Samenwerkingsverbanden hebben ‘op overeenstemming gericht overleg’ (OOGO)
gevoerd over het conceptondersteuningsplan met de gemeenten. Dit overleg is
gericht op bespreken van eventuele gevolgen van het ondersteuningsplan voor het
gemeentelijke jeugdhulpbeleid en omgekeerd. De volgende tabel toont hoe het
(V)SO in het kader van onderwijszorgarrangementen is betrokken bij het OOGO.
Hieruit blijkt dat zij vooral betrokken worden bij verkennende gesprekken over dit
onderwerp (46%) en door samenwerking in bijvoorbeeld een integraal
ondersteuningsteam (26%).
Tabel 22 Hoe bent u in het kader van onderwijs-zorgarrangementen betrokken bij het OOGO? (Meerdere antwoorden mogelijk)
%
Verkennende gesprekken over onderwijs-zorgarrangementen 45,5%
Inspraak op uitwerking decentralisatie jeugdhulp 5,8%
Er zijn concrete afspraken voor afstemming van ondersteuning 12,4%
Gemeente en SWV werken samen, bijvoorbeeld in een integraal ondersteuningsteam 26,4%
Onze school is niet betrokken bij OOGO, maar heeft eigenstandige afspraken gemaakt met de gemeente
2,5%
Onze school is niet betrokken bij OOGO en heeft ook geen eigenstandige afspraken met de gemeente
25,6%
(gepercenteerd op het aantal respondenten)
In het open antwoordveld bij voorgaande vraag merken sommige scholen op dat
hun betrokkenheid per samenwerkingsverband te sterk verschilt en dat zij daardoor
de vraag niet kunnen beantwoorden. Twee scholen merken op dat dit bovenschools
is geregeld en twee scholen melden dat de samenwerkingsverbanden dit oppakken
zonder betrokkenheid van het (V)SO.
21/22
Gemaakte afspraken
De scholen is gevraagd of er over een aantal onderwerpen afspraken zijn gemaakt
binnen het OOGO. Het blijkt dat vaak niet bekend is of deze afspraken er zijn. Ook
is duidelijk dat concrete afspraken in de meeste gevallen nog niet zijn gemaakt, wel
vinden er over meerdere onderwerpen verkennende gesprekken plaats. Er is echter
geen duidelijk beeld over over welke onderwerpen vaak wel en over welke vaak
geen concrete afspraken zijn gemaakt, omdat dit sterk verschilt per
school/gemeente.
Figuur 13 Zijn over de volgende onderwerpen afspraken gemaakt binnen het OOGO?
De scholen is gevraagd of er afstemming plaatsvindt tussen de school en de
gemeente wanneer een leerling zorg en ondersteuning nodig heeft. Het blijkt dat dit
bij twee derde van de scholen in het (V)SO niet is georganiseerd. Als er wel
afstemming plaatsvindt, dan is dit vaak op het niveau van elkaar informeren.
Tabel 23 Hoe vindt de afstemming tussen de te bieden zorg en ondersteuning plaats op het niveau van individuele leerlingen? (Meerdere antwoorden mogelijk)
%
School en gemeente informeren elkaar over de plannen per leerling 23,4%
School en gemeente stemmen de plannen per leerling op elkaar af 13,1%
Er is 1 integraal plan voor zowel ondersteuning als onderwijs 8,4%
Er vindt (nog) geen enkele vorm van afstemming plaats rondom individuele jeugd- en ondersteuningsplannen
65,4%
5.4 Conclusie
Scholen binnen het (V)SO hebben te maken met zorginstellingen en/of organisaties
voor jeugdhulp (in het vervolg zorginstellingen). Bijna vier op de vijf scholen heeft
daarbij te maken met maximaal tien instellingen. Om de samenwerking tussen zorg
en onderwijs vorm te geven heeft bijna twee derde van de scholen een
overeenkomst ondertekend.
22/22
Het (V)SO is verdeeld over de samenwerking met gemeenten: de ene helft
beoordeelt dit positief, de andere helft is minder tevreden. De scholen zijn tevreden
over de informatie-uitwisseling rondom individuele leerlingen, maar niet als het gaat
om de inzet van leerlingenvervoer, de financiering van extra ondersteuning/zorg en
de inzet van de expertise van het speciaal onderwijs. Niet in alle gevallen hebben
gemeenten contracten afgesloten met dezelfde zorginstellingen als waarmee de
scholen samenwerken. Vooralsnog leidt dit niet tot grootschalige problemen.
Samenwerkingsverbanden hebben ‘op overeenstemming gericht overleg’ gevoerd
over het conceptondersteuningsplan met de gemeenten. Het VSO is vooral
betrokken geweest bij de verkennende gesprekken en door samenwerking in
bijvoorbeeld een integraal ondersteuningsteam. Concrete afspraken zijn er in het
genoemde overleg veelal nog niet gemaakt. Ook de afstemming tussen school en
gemeente wanneer een leerling zorg en ondersteuning nodig heeft, is vaak nog niet
georganiseerd. Als er wel afstemming plaatsvindt, dan is dit vaak op het niveau van
elkaar informeren.