Monitoren Flora en Fauna in Lelystad
2013
Lelystad, december 2013
R. Heemskerk , J. Reinhold & E. Colijn
2
Colofon
Titel : Monitoren Flora en Fauna in Lelystad 2013
Auteur : R. Heemskerk , J. Reinhold & E. Colijn
Datum : december 2013
Rapportnummer : LBF2013-28
Foto’s : Landschapsbeheer Flevoland
3
Samenvatting
Lelystad is een groene stad met tal van mogelijkheden voor de natuur. Maar hoe ontwikkelt die
natuur zich nu? Waar liggen kansen om de natuur nog betere kansen te geven of hoe kan beheer
en onderhoud anders ingericht worden om toch dezelfde natuurwaarden te behouden.
Een vinger aan de pols moet duidelijkheid verschaffen of de gemeente op de goede weg is.
Monitoren is dus noodzakelijk om veranderingen in de natuur in kaart te brengen. Aanbevelingen
dienen gedaan te worden waar het mis ging of waar potenties liggen om het nog beter te doen.
Samen met de burgers van Lelystad wordt het steeds duidelijker hoe de natuur zich ontwikkelt.
Leuk om te zien dat burgers steeds vaker hun velddata aanleveren zodat analyses gemaakt
kunnen worden waar kansen en bedreigingen zijn.
In 2013 is extra aandacht besteed aan de sprinkhanen. Het Knopsprietje werd tijdens een van de
excursie gevonden op de Houtribhoogte en daarmee is de eerste Lelystadse populatie een feit.
Kon in 2012 nog gedacht worden dat de waarnemingen van de otter een toevallige passant was,
in 2013 is wel duidelijk geworden dat de gemeente blijvend dieren binnen haar gemeentegrenzen
hebben. Het aantal vrijwilligers dat de soort nu volgt is in 2013 dan ook uitgebreid.
2013 was ook een bijzonder vlinderjaar. Ook nu weer bleken de vlinderbanen goed te
functioneren, maar werden oojk bijzondere waarnemingen gedaan. De invasie van Oranje
Luzernevlinders werd tijdens het monitoren ook vastgesteld en de waarneming van een
Keizersmantel toont ook aan dat de soort Lelystad wel op eigen kracht kan bereiken. Nu nog
vestigen!
4
Inhoud
Samenvatting 3
Inhoud 4
Inleiding 5
Resultaten 6
INSEKTEN
Libellen als indicator voor de waterkwaliteit 7
Vlinderbanen in het bos 10
De Keizersmantel van Lelystad 12
Sprinkhanen in Lelystad 13
AMFIBIEEN, VISSEN EN REPTIELEN
Alpenwatersalamander 18
Ringslang 19
Rivierdonderpad 21
Rugstreeppad 22
ZOOGDIEREN – MARTERACHTIGEN
Boommarter 24
Steenmarter 26
Otter 27
ZOOGDIEREN – VLEERMUIZEN
Gewone dwergvleermuis 28
Laatvlieger 31
Meervleermuis 33
Watervleermuis 36
VOGELS
Meetnet Urbane Soorten (MUS) 37
PLANTEN
Graslandmonitoring 40
Oeverplanten 44
Ratelaar 48
Rietorchis 53
BIJLAGEN
Locaties monitoring oeverplanten en libellen
Locaties van de graslandkarteringen
5
Aantal waarnemingen in lelystad.waarneming.nl tot eind 2013
Inleiding
Sinds 2009 houdt Landschapsbeheer Flevoland een vinger aan de pols ten aanzien van de
natuurontwikkelingen in de stad. Veel van de natuurwaarden zijn in de periode 2009-2012 in
kaart gebracht en er is hierover gerapporteerd (Reinhold & Heemskerk, 2011; Reinhold,
Heemskerk & Smeets, 2012).
De toestand van de natuur is toen in kaart gebracht maar de ontwikkeling zelf niet. Daarvoor
dient gemonitord te worden. De situatie van 2009-2012 is een mooie uitgangspunt om de
ontwikkelingen te gaan volgen. Vaker meten op dezelfde locatie geeft inzicht in de ontwikkelingen
die de natuur ondergaat. Ook levert het frequenter zoeken naar bepaalde soorten regelmatig
nieuwe waarnemingen op zodat de verspreiding van de soort steeds nauwkeuriger wordt. Dit
rapport moet dan ook als een aanvulling op Reinhold & Heemskerk (2011) en Heemskerk,
Reinhold & Smeets (2012) gezien worden.
De databank
Waarnemingen van de soorten zijn vastgelegd www.lelystad.waarneming.nl. Een website die voor
iedereen toegankelijk is en waar iedereen ook eigen waarnemingen kan aanbrengen.
www.lelystad.waarneming.nl heeft eind 2013 ongeveer 409.000 waarnemingen van ruim 2700
soorten. Het merendeel van de waarnemingen betreft vogels. Waarnemingen van zoogdieren,
nachtvlinders, dagvlinders volgen in aantallen. Het overzicht geeft dan ook vooral het
interesseveld van de verschillende waarnemers weer.
De gemeente Lelystad heeft een contract met de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF). Dit
is een landelijke databank waar alle natuurdata die bekend zijn van heel Nederland in staan. De
data van www.lelystad.waarneming.nl staan ook in deze databank (evenals andere data).
Idealiter zou een raadpleging van de NDFF voldoende moeten zijn voor een volledig overzicht. De
NDFF loopt echter (altijd) achter op het binnenhalen van de data van
www.lelystad.waarneming.nl. Raadplegen van beide systemen heeft daarom de voorkeur.
6
Resultaten
Leeswijzer: in dit rapport worden verschillende onderzoeken gepresenteerd. Enerzijds op
soortsniveau, anderzijds op soortgroepsniveau in relatie tot beheer of inrichting.
Gekozen is om per soortgroep de verschillende onderzoeken te bundelen. Elk deelonderzoek is zo
opgeschreven dat de rapportage als zelfstandig onderdeel te lezen is. Tevens is gekozen om per
onderzoek de gekozen methodiek en resultaten kort en krachtig neer te zetten. Wij hopen
hiermee de essentie van het onderzoek neer te zetten en niet alle details.
Gerealiseerd moet worden dat de kaarten een beeld geven van de stand tot en met eind 2013. Er
blijven echter altijd waarnemingen bijkomen. Het is dus zaak om regelmatig te kijken op de
website of de situatie voor een plant of dier (sterk) gewijzigd is.
7
INSEKTEN
Libellen als indicator voor waterkwaliteit Inleiding
Binnen de gemeente Lelystad zijn de laatste jaren veel natuurvriendelijke oevers gerealiseerd. Dit
zal niet alleen weerslag hebben op de oevervegetatie, maar ook het onderwaterleven zal hiervan
profiteren. Libellen vormen een goede indicator voor de waterkwaliteit. De verschillende soorten
leven een of meerdere jaren onder water en hebben daar verschillende structuren en een
bepaalde waterkwaliteit nodig. Door verschillende oevertypen gedurende enkele jaren te
monitoren op libellen kan het effect van de inrichting van de oever gemeten worden.
Opzet
Verspreid over Lelystad werden 8 locaties geselecteerd, waar een oevertracé over de lengte van
100 meter drie maal werd onderzocht op libellen (zie bijlage 1). De eerste onderzoeksronde vond
plaats op 27 en 28 mei, de tweede tussen 18 en 2 juli, en derde tussen 22 augustus en 5
september. Gekeken werd naar welke soorten libellen er aanwezig waren en in welke aantallen.
Resultaat
Tabel 1 geeft het totaal resultaat aan per locatie. De verschillen zijn groot: van 3 tot 12 soorten
en van 1 individu tot 230 individuen per soort. De soortenarmste oevers hebben een traditioneel
beschoeide en weinig gevarieerde oever. De oevers met de meeste soorten en de hoogste
aantallen zijn niet overeenkomstig: Bij de Artemisweg is de oever traditioneel, maar de hoge
soortenrijkdom hangt waarschijnlijk samen met de aanwezigheid van oeverplanten buiten de
beschoeiing en de ligging aan de rand van de stad. Het Galjoen heeft een afwisselende
vegetatiebreedte en veel soorten (water)planten. De Warande is gelegen in aansluiting op
natuurgebied en heeft een zeer gevarieerde natuurlijke oever. Traditionele beschoeide oevers
met een diepteverschil van bijna een meter tussen land en water bieden een slechte groeiplaats
voor veel soorten oever- en waterplanten. Hier zijn doorgaans weinig
soorten en aantallen libellen te vinden. Dit is goed te zien bij het
Jagersveld, de Parlaan en Langesloot.
De zeer slechte score aan het Jagersveld hangt mogelijk ook samen
met de kwaliteit van het water, dat hier vrij troebel is. Voorts viel dit
jaar op dat er op veel plaatsen zeer rigoureus gemaaid werd. Daar
waar weinig vegetatie werd gespaard, werden ook weinig libellen
gezien. Libellen gebruiken water- en oeverplanten niet alleen voor de
ei-afzet maar ook als uitkijkposten.
De meeste libellensoorten die gevonden zijn behoren tot de algemene
Nederlandse soorten. Alleen de vroege glazenmaker is minder
algemeen. Deze soort, die een voorkeur heeft voor veengebieden,
houdt van waterplantrijke wateren met een hoge oeverbegroeiing in
de vorm van riet en lisdodde. Het aantal waarnemingen in Lelystad
neemt toe, wat erop wijst dat Lelystad een rol speelt als verbinding
tussen de populaties in het Gooi of Veluwe met gebieden in Overijssel.
Vervolg
Dit derde onderzoeksjaar maakt duidelijk dat het beeld van libellen in Lelystad steeds completer
wordt, naarmate meer steekproeven zijn genomen. Herhaalde monitoring op dezelfde plekken is
vervolgens nodig om onderbouwde uitspraken te kunnen doen.
Conclusie
De indruk van het libellenonderzoek in 2011 en 2012 wordt versterkt: aanwezigheid van
gevarieerde en natuurvriendelijke oevers heeft een sterk positieve invloed op de aantallen en
soorten in de oeverrand. Een sterke samenhang met diversiteit aan soorten oever- en
Vroege glazenmaker
8
waterplanten lijkt hier mee samen te hangen. Bij het beheer kan hierop worden ingespeeld door
de aanleg van nog meer natuurvriendelijke oevers. Bij het onderhoud is het van belang om dit
gefaseerd te doen, zodat variatie aanwezig blijft en larven hogere overlevingskansen hebben.
9
LIBELLEN Lelystad 2013 artemisweg warande langesloot Veluwezoom galjoen parlaan jagersveld fjord bezoekdatum 1 27-mei 27-mei 27-mei 27-mei 27-mei 27-mei 27-mei 28-mei bezoekdatum 2 18-jun 18-jun 18-jun 18-jun 18-jun 20-jun 2-jul 18-jun bezoekdatum 3 23-aug 22-aug 23-aug 22-aug 23-aug 5-sep 4-sep 23-aug
Soort maximum aantal per locatie azuurwaterjuffer 25 5 0 1 5 0 0 2 grote roodoogjuffer 7 1 0 2 1 0 0 0 houtpantserjuffer 0 0 1 0 0 0 0 25 kleine roodoogjuffer 2 0 0 0 7 0 0 0 lantaarntje 20 11 3 3 230 11 1 2 variabele waterjuffer 30 0 1 0 0 3 0 1 watersnuffel 20 3 0 0 0 0 0 0 blauwe glazenmaker 5 4 0 0 2 0 3 0 bloedrode heidelibel 2 0 0 0 0 0 0 0 bruinrode heidelibel 1 2 2 0 0 0 0 1 gewone oeverlibel 0 1 1 0 2 0 0 0 paardenbijter 2 0 0 0 0 2 0 0 steenrode of bruinrode heidelibel 0 3 0 0 15 1 0 0 steenrode heidelibel 2 0 4 0 4 0 0 0 viervlek 0 8 0 0 2 0 0 0 vroege glazenmaker 4 10 0 1 4 0 1 1 totaal soorten 12 9 - 10 6 4 9 - 10 4 3 6 totaal aantallen 120 48 12 7 272 17 5 32 Oever-karakteristieken type oever (traditioneel of natuurvriendelijk) t nvo t t/n t/n t t nvo breedte ongemaaide vegetatie (m) > 2 > 2 < 0,3 0,3 – 1 0,3 – 2,5 > 2 0,3 - 2 0,3 – 1,5 aantal plantensoorten 28 37 18 23 40 27 32 33 oeverplanten 5 12 5 7 6 4 9 6 waterplanten 3 2 2 5 6 0 0 3
10
Vlinderbanen in het bos
De gemeente Lelystad heeft verschillende bospaden verbreed waardoor de vlinders van bosranden
meer kansen zouden moeten krijgen en typische graslandsoorten via het bos naar nieuwe leefgebieden
kunnen trekken.
Deze theorie is getoetst door te monitoren in 4 bosgebieden van de gemeente Lelystad (Bergbos,
Bergbos Zuid, Paardenbos en Tuinderbos) en te bestuderen hoeveel vlinders in en om de bossen
voorkomen. Gewerkt is met een transecttelling waarbij verschillende habitats belopen werden:
‘traditionele’ bospaden, vlinderbanen, bosranden en graslanden.
Aantal vlinders per habitattype
2013 was een vlinderjaar met uiterste. Het voorjaar was koud zodat de vlinders een moeilijke start
hadden maar de nakomelingen hiervan profiteerde hiervan want de voedselkwaliteit was goed, het
maaibeheer vrij laat en de temperaturen in het najaar weer goed.
De normale bospaden leverde ook dit jaar weer weinig soorten en weinig individuen op. De
vlinderbanen en bosranden gaven dit bijna gelijke aantallen in aantal soorten en individuen.
Het aantal vlinders per km in de graslanden komt sterk overeen met die van bosrand en vlinderbaan.
De graslanden liggen vaak ook erg beschut in het bos zodat een sterke overeenkomst met de bosrand
voor de hand ligt. Dat het aantal soorten in de graslanden lager ligt, wordt vooral veroorzaakt omdat de
lengte aan graslanden in de proefopzet laag is ten opzichte van de andere habitattypen. Het lage
aantal soorten in grasland wordt dus veroorzaakt door de proefopzet.
Figuur 1: Aantal soorten vlinders per habitattype en het aantal individuen gecorrigeerd per km habitattype (x10).
Elke soort zijn eigen leefgebied
Elke vlindersoort heeft zijn eigen voorkeur voor een leefgebied. Bruin zandoogje en hooibeestje zijn
bijvoorbeeld sterk gebonden aan grassoorten. Dat deze soorten relatief veel gezien wordt op
graslanden en langs bosranden is daarmee te verklaren.
De bosranden vormen de overgang van grasland naar bos en hebben van beide gebieden kenmerken.
Omdat ze ook goed beschut zijn en vaak veel zon vangen zijn ze bij vlinder vaak populair als leefgebied.
Dit jaar lijkt het gebruik van de vlinderbanen veel beter dan de voorgaande jaren, zeker in relatie tot het
gebruik van de bosrand. Een goede verklaring is hiervoor niet te geven.
Soorten die echt graag in de boszone voorkomen zijn in Nederland heel zeldzaam. Het vraagt ook
speciale aanpassingen want het bos is relatief koel en er zijn vaak weinig nectarplanten aanwezig.
Deze zeldzame soorten zijn in Flevoland helemaal schaars.
0
2
4
6
8
10
12
14
16
18
bos vlinderbaan bosrand grasland
aantal soorten
aantal individuen per km(x10)
11
Tabel : Aandeel van het aantal waarnemingen per habitattype, gecorrigeerd naar de bemonsterde
lengte per habitattype.
Nut van vlinderbanen
Met uitzondering van enkele soorten die in lage aantallen gevonden zijn, zijn alle soorten op de
vlinderbanen aangetroffen. Zeker het verschil met ‘normale’ bospaden is groot. Duidelijk is dat het
creeren van brede bospaden een hele positieve invloed heeft op de aanwezigheid van vlinders in zijn
algemeenheid.
In de voorgaande jaren leverde de monitoring nog wel eens het beeld op dat typische graslandsoorten
als bruin zandoogje en icarusvlinder geen gebruik maken van de vlinderbanen. Dit jaar zijn van deze
soorten relatief veel waarnemingen verricht en blijkt dat de soorten wel op vlinderbanen worden
gevonden. Vaak wel in lage percentages.
Een van de ideeen achter de vlinderbanen is dat geisoleerde graslanden midden in het bos
gekoloniseerd moeten kunnen worden door graslandvlinders. Normale bospaden zijn voor deze soorten
te smal (te koud, te vochtig, te weinig voedsel) waardoor het bos gezien kan worden als barriere voor
deze soorten. De vlinderbanen lijken wel een functie voor deze soorten te kunnen vervullen. Slechts
enkele dieren hoeven over deze banen om de graslanden te kunnen koloniseren.
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90%
100%
argu
svlin
der
(N
=1
)
klei
ne
vu
urv
lind
er
(N=1
)
bru
in z
and
oo
gje
(N=
29
)
dag
pau
wo
og
(N=
9)
bo
om
bla
uw
tje
(N
=12
)
gro
ot
koo
lwit
je (
N=7
)
Icar
usb
lau
wtj
e (N
=1
7)
klei
n w
itje
(N
=5
8)
klei
ne
vo
s (N
=11
)
atal
anta
(N
=1
3)
bo
ntz
and
oo
g (N
=51
)
ora
nje
tip
je (
N=
15
)
ho
oib
eest
je (
N=
4)
gele
luze
rne
vlin
de
r (N
=2)
geh
akke
lde
aure
lia (
N=
5)
lan
dka
artj
e (
N=3
0)
klei
n g
ead
erd
wit
je (
N=3
1)
citr
oe
ntj
e (
N=8
)
aandeel in bos
aandeel in vlinderbaan
aandeel in bosrand
aandeel in grasland
12
De Keizersmantel van Lelystad De keizersmantel was een, sinds 1980 uit Nederland verdwenen vlinder, die af en toe nog als 'zwerver' werd waargenomen. De dichtstbijzijnde stabiele populaties bevonden zich in de Ardennen en de Eifel, maar sinds enkele jaren plant de keizersmantel zich weer voort in Nederland. De keizersmantel zit sinds enkele jaren in de lift. Het aantal waarnemingen in Nederland neemt toe en ook het aantal plaatsen waar het dier gezien wordt stijgt (Figuur 1).
Figuur 1: Aantal waarnemingen van Keizersmantel in Nederland geregistreerd via www.waarneming.nl
In Lelystad is een mannetje keizersmantel op 04 augustus 2013 waargenomen op een vlinderstruik in de Waterwijk. Andere waarnemingen van Lelystad zijn niet bekend zodat aangenomen wordt dat het om een zwervend exemplaar gaat. Toekomst voor keizersmantel in Lelystad? Keizersmantels zijn afhankelijk van vrij open, viooltjesrijke bossen. Met name rond en in Lelystad zijn er groenstructuren die voldoen aan deze eisen al is de hoeveelheid viooltjes vaak laag. Gecombineerd met nectarrijke tuinen met o.a. wilde marjolein biedt Lelystad lokaal kansen. Het beheer van de bosstructuren mag relatief intensief zijn om de open structuur te behouden
13
Sprinkhanen in Lelystad Door Ed Colijn
EIS, kenniscentrum insecten en andere ongewervelden
Inleiding
EIS - Kenniscentrum voor insecten en andere ongewervelden werkt in de periode 2011-2013 aan het
veldwerk voor het project "Nieuwe Sprinkhanenatlas van Nederland". Het doel van het project is de
publicatie van een nieuwe verspreidingsatlas van de Nederlandse sprinkhanen en krekels in 2015. De
Nederlandse sprinkhanenfauna is namelijk flink in beweging. De laatste decennia zijn diverse nieuwe
soorten opgedoken of zijn soorten herontdekt, vaak als gevolg van de hogere temperaturen. Daarnaast
lijkt het erop dat enkele bedreigde soorten achteruit gaan. In sommige delen van Nederland, waaronder
de provincie Flevoland, speelt ook de kolonisatie van nieuwe gebieden nog steeds een belangrijke rol.
Ook in de gemeente Lelystad werden in het kader van het project diverse activiteiten ondernomen
waaronder het project "Sprinkhanen in Lelystad".
Methode
Ter ondersteuning van het project "Nieuwe Sprinkhanenatlas van Nederland" werden in de gemeente
Lelystad in de periode 2011-2013 diverse activiteiten georganiseerd:
opnieuw bezoeken van in het verleden geïnventariseerde gebieden;
onderzoeken zogenaamde witte gebieden, uurhokken die niet eerder werden bezocht;
een tweetal excursies en een lezing, in samenwerking met Landschapsbeheer Flevoland, in het kader
van het landelijke project "Groen en Doen"; en
een tweetal excursies in het kader van het project "Sprinkhanen in Lelystad", in samenwerking met
Landschapsbeheer Flevoland.
De inspanningen waren tevens gericht op het vergroten van de aandacht voor sprinkhanen in de
gemeente Lelystad. De kennis over de sprinkhanen in de gemeente is namelijk tot nu toe grotendeels
gebaseerd is op het werk en de kennis van een viertal actieve waarnemers (Frank Böinck, Ico
Hoogendoorn, Mervyn Roos en de auteur) (Böinck, 2007; Colijn & Böinck, 2008; Böinck, 2010; EIS-
databestand, waarneming.nl).
Resultaten
Tot 1994 waren uit de gemeente Lelystad dertien soorten
sprinkhanen bekend (tabel 1). De meeste zijn voor Nederland
algemene soorten. Hun status in de gemeente Lelystad is voor een
groot deel terug te voeren op habitateisen en het
verspreidingsvermogen van de betreffende soort. Een in Nederland
minder algemene soort, die sinds 2012 als kwetsbaar is opgenomen
op de Nederlandse Rode Lijst, is de huiskrekel. Deze wordt in de
gemeente Lelystad met name aangetroffen in het stedelijk gebied
(figuur 1).
De inventarisaties in de jaren volgend op de verschijning van "De
sprinkhanen en krekels van Nederland" hebben geleid tot een groei
met zes soorten (tabel 2). Dit brengt het totaal aantal Lelystadse
sprinkhaansoorten op negentien. Verder werd in 2013 zowel tijdens
een excursie in het kader van het project Groen en Doen als tijdens de
eerste excursie in het kader van het project "Sprinkhanen in Lelystad"
een opmerkelijke uitbreiding van het wekkertje geconstateerd. Het
wekkertje heeft in de gemeente Lelystad een lokale verspreiding die
waarschijnlijk samenhangt met het verspreidingsvermogen van de
soort. Tot voor kort werd deze veldsprinkhaan alleen in het
Figuur 2. Het wekkertje in Lelystad
Figuur 1. De huiskrekel in Lelystad
14
zuidoostelijke deel van de gemeente gevonden. Tijdens bovengenoemde excursies werd het wekkertje
voor het eerst in het Natuurpark én in het stedelijk gebied in een grazig weiland tussen de
Oostranddreef en het Oostrandpark waargenomen. De laatste waarneming betreft de meest
noordwestelijke vondst binnen de gemeente tot nu toe (figuur 2).
Tabel 1. Sprinkhaansoorten voor Lelystad tot 1994 (Kleukers et al., 1994) (RL1999 = Rode Lijst status
1999 (Ode, 1999), RL2012=Rode Lijst status 2012 (Reemer, 2012), Lelystad= huidige status in de
gemeente Lelystad).
Tabel 2. Nieuwe sprinkhaansoorten voor Lelystad sinds 1994 (EIS-databestand, waarneming.nl)
(RL1999 = Rode Lijst status 1999 (Ode, 1999), RL2012=Rode Lijst status 2012 (Reemer, 2012),
Lelystad= huidige status in de gemeente Lelystad).
Soort RL1999 RL2012 Lelystad
struiksprinkhaan (Leptophyes punctatissima) niet
bedreigd
niet
bedreigd
algemeen
boomsprinkhaan (Meconema thalassinum) niet
bedreigd
niet
bedreigd
algemeen
gewoon spitskopje (Conocephalus dorsalis) niet
bedreigd
niet
bedreigd
algemeen
grote groene sabelsprinkhaan (Tettigonia
viridissima)
niet
bedreigd
niet
bedreigd
zeer
algemeen
huiskrekel (Acheta domesticus) niet
bedreigd
kwetsbaar lokaal
zeggedoorntje (Tetrix subulata) niet
bedreigd
niet
bedreigd
algemeen
zanddoorntje (Tetrix ceperoi) niet
bedreigd
niet
bedreigd
lokaal
wekkertje (Omocestus viridis) niet
bedreigd
niet
bedreigd
lokaal
bruine sprinkhaan (Chorthippus brunneus) niet
bedreigd
niet
bedreigd
zeer
algemeen
ratelaar (Chorthippus bigittulus) niet
bedreigd
niet
bedreigd
algemeen
snortikker (Chorthippus mollis) niet
bedreigd
niet
bedreigd
lokaal
kustsprinkhaan (Chorthippus albomarginatus) niet
bedreigd
niet
bedreigd
algemeen
krasser (Chorthippus parallelus) niet
bedreigd
niet
bedreigd
zeer lokaal
Soort RL1999 RL2012 Lelystad
zuidelijke boomsprinkhaan (Meconema
meridionale)
niet
beschouwd
niet
beschouwd
lokaal
zuidelijk spitskopje (Conocephalus fuscus) niet
beschouwd
niet bedreigd lokaal
greppelsprinkhaan (Metrioptera roeselii) niet bedreigd niet bedreigd zwerver
veenmol (Gryllotalpa gryllotalpa) kwetsbaar niet bedreigd zwerver?
moerassprinkhaan (Stethophyma grossum) kwetsbaar niet bedreigd zwerver?
knopsprietje (Myrmeleotettix maculatus) niet bedreigd niet bedreigd zeer
lokaal
15
In 2007 werd voor het eerst een zuidelijke
boomsprinkhaan (figuur 3) aangetroffen in de gemeente
Lelystad. Deze niet-vliegende soort maakt regelmatig
gebruik van menselijke vervoermiddelen om zich te
verspreiden en wordt in een bepaald gebied vaak als
eerste aangetroffen op eiken rond parkeerplaatsen.
Het zuidelijk spitskopje (figuur 4) verovert in snel tempo
heel Nederland en is sinds 2011 bekend uit de
gemeente. Deze langvleugelige, vliegende soort zal zeer
waarschijnlijk ook het geschikte habitat in Lelystad snel
koloniseren.
Tijdens de laatste excursie die gehouden werd in het
kader van het project "Sprinkhanen in Lelystad" werd in
het schrale duinlandschap van de Houtribhoogte een
populatie knopsprietjes (figuur 5) ontdekt. Dit kleine
veldsprinkhaantje werd niet eerder in de gemeente
Lelystad aangetroffen. Het dichtstbijzijnde leefgebied van
de soort bevindt zich in het Spijkbos in de gemeente
Dronten, hemelsbreed een afstand van zo'n 25
kilometer.
Om met zekerheid te kunnen vaststellen dat deze
populatie zich op een natuurlijke wijze heeft gevestigd
werd navraag gedaan bij de stadsecoloog van Lelystad
over de herkomst van de grond op deze locatie. Deze
meldde dat het zand er reeds zo’n 40 jaar lag en
afkomstig is uit het IJsselmeer (van der Veen, pers.
med.). Het knopsprietjes heeft zich hier dus op een
natuurlijke wijze kunnen vestigen.
Het duinlandschap op de Houtribhoogte vormt overigens
een voor Lelystadse begrippen rijk sprinkhaangebied. De
diverse gradiënten in het landschap bieden verder
onderdak aan populaties snortikker, bruine sprinkhaan,
ratelaar, grote groene sabelsprinkhaan, gewoon doorntje
en struiksprinkhaan.
Afgezien van bovengenoemde populaties zijn de
afgelopen jaren ook zwervende en/of mogelijk
geïntroduceerde exemplaren van enkele nieuwe soorten
voor Lelystad waargenomen. Op 8 juli 2010 werd aan de
Knarweg een langvleugelig mannetje van de
greppelsprinkhaan gefotografeerd door Merijn van
Leeuwen (figuur 6). Vestiging van deze normaal
kortvleugelige, en dus niet-vliegende, soort binnen de
grenzen van de gemeente Lelystad ligt vooralsnog niet
voor de hand. De dichtstbijzijnde populatie, waarvan ook
dit langvleugelige exemplaar waarschijnlijk afkomstig
was, bevindt zich langs de Leuvenumse beek in
Gelderland.
Eind augustus 2008 werd uit Lelystad Haven een veenmol (figuur 7) gemeld. Deze werd gevangen en in
de buurt van het Karveel vrijgelaten. Helaas is deze waarnemin g niet gedocumenteerd en zijn na deze
Figuur 3. zuidelijke boomsprinkhaan
Figuur 5. knopsprietje
Figuur 4. zuidelijk spitskopje
Figuur 6. greppelsprinkhaan
16
melding geen andere vondsten gedaan in Lelystad.
Een recente foto van een in Almere aangetroffen
exemplaar bewijst echter dat een, mogelijk
geïntroduceerd, voorkomen van de veenmol binnen
de gemeentegrenzen van Lelystad zeer wel mogelijk
is.
In 2013 werd een eerste waarneming voor de
moerassprinkhaan (figuur 8) voor de gemeente
Lelystad gemeld vanuit het Natuurpark. Ook deze
vondst bleek helaas ongedocumenteerd. Een
zoektoch t door de auteur in gezelschap van de
ecoloog van Flevo-landschap leidde niet tot een
bevestiging van de melding. De ter plekke
aanwezige biotoop lijkt ongeschikt voor een
populatie moerassprinkhaan. Een voorkomen
elders in het Natuurpark of, met name het Knarbos,
is echter niet uit te sluiten. De vochtminnende
moerassprinkhaan komt in Flevoland sinds 2008
voor in de boswa chterij Voorsterbos en heeft zich
recent uitgebreid naar de zuidelijke Flevopolders
(o.a. Harderbos en Kievitslanden).
Een soort die nog niet is waargenomen binnen de
Lelystadse gemeentegrenzen maar op korte termijn
verwacht wordt is de sikkelsprinkhaan
(Phaneroptera falcata) (figuur 9). In Nederland zijn
sinds de 80er jaren van de vorige eeuw populaties
van deze nieuwkomer bekend. De sikkelsprinkhaan
heeft inmiddels Friesland bereikt en tijdens zijn
opmars ook het Kuinderbos in de provincie
Flevoland aangedaan.
Beheer
Algemeen
De meeste Lelystadse soorten zijn weinig kritisch.
De nu nog lokaal aanwezige soorten zuidelijke
boomsprinkhaan en zuidelijk spitskopje zullen zich de komende tijd in de gemeente verspreiden zonder
dat daar speciale beheersmaatregelen voor getroffen hoeven te worden.
De zeer lokale krasser is slechts bekend uit de gemeente Lelystad van enkele waarnemingen rond het
Knarbos. De krasser is één van de talrijkste sprinkhaansoorten in zuid en oost Nederland maar
ontbreekt op veel plekken in het noordwesten van Nederland. Flevoland ligt aan de grens van het
verspreidingsgebied. Concurrentie met de kustsprinkhaan vormt waarschijnlijk de verklaring voor het
achterblijven van deze soort in NW Nederland met inbegrip van Flevoland.
Voor het zanddoorntje en de snortikker is vooral het beschikbare leefgebied de beperkende factor.
Eerstgenoemde is afhankelijk van vochtige zandige terreinen, in Flevoland vaak in de vorm van
pleistoceen zand. De snortikker komt voor op drogere zandterreinen, een leefgebied dat in de
gemeente Lelystad aanwezig is langs het spoor, in het noordwesten rond de Houtribhoogte, en in de
natuurgebieden De Burchtkamp en Knarbos.
Figuur 9. sikkelsprinkhaan
Figuur 7. veenmol
Figuur 8. moerassprinkhaan
17
Voor de meer kritische soorten worden hieronder enige beheersadviezen gegeven.
Moerassprinkhaan
Vestiging van de moerassprinkhaan binnen de gemeentegrenzen van Lelystad lijkt een kwestie van tijd.
Het is echter niet waarschijnlijk dat deze vestiging plaats zal vinden binnen het beheersgebied van de
gemeente Lelystad. De meest geschikte biotopen - vochtige gebieden met opgaande vegetatie, vaak in
de vorm van pitrus (Juncus effusus) - zijn te vinden in de natuurgebieden van Flevo-landschap zoals het
Natuurpark en het Knarbos Oost. Bescherming van de waterhuishouding in het laatstgenoemde, voor
verdroging kwetsbare gebied, verdient daarom de aandacht.
Huiskrekel
De landelijke achteruitgang van deze cultuurvolger heeft te maken met de verbeterde hygiëne en de
renovatie van gebouwen. Beschermingsmaatregelen voor deze cultuurvolger liggen niet voor de hand.
Wekkertje
Het meest ideale leefgebied voor het wekkertje wordt gevormd door enigszins vochtige, grazige
vegetaties. Lage, droge en meer open vegetaties worden in het algemeen vermeden. Uitbreiding van de
soort binnen de gemeente Lelystad zou bevorderd kunnen worden door een extensief maaibeheer,
zoals dat in 2013 schijnbaar is uitgevoerd in het bovengenoemd grasland tussen het Oostrandpark en
de Oostranddreef.
Knopsprietje
Om het behoud van de enige populatie knopsprietjes in de gemeente Lelystad te garanderen, dient het
beheer gericht te zijn op de instandhouding van de aanwezige vegetatiearme schrale bodem op de
Houtribhoogte. Het knopsprietjes is namelijk een warmte- en droogteminnende soort. Uitbreiding van
het knopsprietje naar andere gebieden binnen de gemeente ligt niet voor de hand vanwege de
afwezigheid van geschikt biotoop.
Literatuur
Böinck, F., 2007. Sprinkhanen en krekels in Flevoland. Een eerste impressie.
– Lokvogeltje 33 (4): 14-20.
Böinck, F., 2010. Sprinkhanen en krekels van Flevoland 2. – Lokvogeltje 36 (4): 8-12.
Colijn, E.O. & F. Böinck, 2008. Libellen, dagvlinders en sprinkhanen van Flevoland.
Tussenrapport 2007. – KNNV Lelystad, Lelystad.
Kleukers, R., E. van Nieukerken, B. Odé, L. Willemse & W. van Wingerden, 1997.
Nederlandse Fauna deel 1: De sprinkhanen en krekels van Nederland (Orthoptera). – Naturalis,
Leiden; KNNV Uitgeverij, Utrecht & EIS-Nederland, Leiden
Odé, B., 1999. Bedreigde en kwetsbare sprinkhanen en krekels (Orthoptera). Basisrapport met
voorstel voor de Rode lijst. – EIS-Nederland, Leiden.
Reemer, M., 2012. Basisrapport Rode Lijst Sprinkhanen en krekels. – EIS2012-03,
EIS-Nederland, Leiden.
Foto's
Ed Colijn (knopsprietje, moerassprinkhaan, zuidelijke boomsprinkhaan), Marijke Kanters
(sikkelsprinkhaan, zuidelijk spitskopje), Merijn van Leeuwen (greppelsprinkhaan), Rombout de Wijs †
(veenmol
18
AMFIBIEEN, VISSEN EN REPTIELEN
De alpenwatersalamander in Lelystad
Inleiding
De alpenwatersalamander is, anders dan de naam doet vermoeden,
een gewone Nederlandse soort. In Nederland komt de soort vooral
op de hogere zandgronden voor. Als voortplantingswater heeft de
alpensalamander weinig voorkeur. Wel leeft hij het liefst in water
zonder vissen. In Lelystad zijn dit daardoor vaak tuinvijvers.
Inventarisatiemethode
Het merendeel van de waarnemingen betreffen melden van bewoners die dieren vinden in hun vijver.
Daarnaast zijn dieren gevonden door actief met schepnet te vissen of door het zoeken ’s nachts met
een zaklamp.
Voorkomen in Lelystad
De eerste aanwijzing dat de
alpenwatersalamander in Lelystad
voorkwam, was afkomstig van een
bewoner in de Karveel. In zijn tuin
scharrelden al jaren meerdere dieren,
die hij tegenkwam bij
tuinbeheerwerkzaamheden.
Nadien zijn vooral waarnemingen
verzameld in het oostelijk deel van
Lelystad. Succesvolle reproductie is met
zekerheid vastgesteld in Karveel,
Archipel en Waterwijk. Hier zijn (ook)
larven gevonden. De andere
waarnemingen betreffen volwassen
dieren, waarvan onduidelijk is of ze ter
plaatse zich hebben voortgeplant.
Interpretatie van de gegevens
De gepresenteerde waarnemingen berusten voor een groot deel op toeval. Het is dus heel
waarschijnlijk dat de alpenwatersalamander op veel meer plekken in Lelystad voorkomt. Onderzoek
naar de precieze verspreiding van de soort in Lelystad wordt bemoeilijkt, doordat van veel particulieren
toestemming gevraagd moet worden om in hun tuinvijver te mogen vissen.
Kansen en bedreigingen
Grootste bedreiging is het verloren gaan van tuinvijvers in de
periode met larven (april-augustus).
Het verstenen van tuinen in zijn algemeenheid en het
omvormen van bosstroken nabij tuinen is ook niet gunstig voor de alpenwatersalamander.
Figuur 1 Waarnemingen van de alpenwatersalamander 2008-2013
19
0
0,5
1
1,5
2
2,5
3
3,5
4
4,5
5
1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013
Gemiddeld aantal ringslangen per ronde per jaar
De ringslang in Lelystad
Inleiding
Sinds 1989 zijn er ringslangen in de gemeente Lelystad bekend. Het begon met een waarneming van
een dier in het Praambos (thans Oostvaardersveld). Sindsdien wordt de soort bijna jaarlijks gezien.
Voorkomen in Lelystad - de situatie in het Oostvaardersveld
De ringslang behoort tot de sterker beschermde diersoorten in Nederland en krijgt daarom extra
aandacht. Sinds 1998 worden er in het Oostvaardersveld door Landschapsbeheer Flevoland
broeihopen gemaakt om de soort succesvoller te laten reproduceren. Tevens wordt er jaarlijks in dit
gebied gemonitord, waarbij de landelijke systematiek van RAVON gebruikt wordt. De
aantalsontwikkelingen van zowel het aantal slangen per ronde als het aantal gevonden eischalen laten
sinds 1998 een stijgende lijn zien. Kijkend naar de periode vanaf 2009-2010 dan lijkt de populatie
zowel in de monitoringsgegevens als het aantal eieren echter wel weer af te nemen.
Mogelijke oorzaak is de toename van het aantal koniks in dit gebied. Uit tal van onderzoeken blijkt dat
(intensieve) begrazing en reptielen is een slechte combinatie is.
Voorkomen in Lelystad – de situatie in de Ecozone
Buiten het Oostvaardersveld is het jaren rustig geweest. Rond de Oostvaardersplassen en langs de
Lage Dwarsvaart en Lage Vaart werd incidenteel een ringslang vastgesteld door wandelaars en vissers.
Sinds de ontwikkeling van de ecozone langs de Lage vaart enkele jaren geleden, lijkt er echter wel iets
veranderd. De laatste vier jaar is er met meer regelmaat een slang gezien. Sinds 2011 is dat zelfs
gewijzigd in een hele regelmatige waarneming en reproductie (450 eischalen in 2011).
In 2013 heeft Onno Korver van de CAH in Almere een onderzoek gedaan naar het aantal ringslangen
dat voorkomt in de Ecozone (Korver, O., 2013. Schatting grootte ringslangpopulatie de Ecozone, -
Rapport CAH Vilentum). Door middel van een merk-terugvangst methode, waarbij het buikpatroon
Figuur 1 Gemiddeld aantal slangen dat per jaar op een monitoringsronde gezien is.
20
gebruikt werd om de individuele slangen te kunnen herkennen, wordt het aantal volwassen dieren
geschat op 60. In 2013 heeft ook reproductie in dit gebied plaatsgevonden. In verschillende broeihopen zijn in totaal
873 eieren gelegd waarvan er 760 succesvol zijn uitgekomen. De jonge dieren verschenen in week 33
tot week 39. Gecorrigeerd naar de tijdsinspanning in het veld lag de piek in week 35 (tabel)
Figuur 2: Aantal jonge ringslangen dat per uur veldwerk is gezien/gevangen in de weken 32-39 van het jaar.
Voorkomen in Lelystad – De Landerijen
In 2012 werd een ringslang gezien in de Landerijen en ook in 2013 werd hier een ringslang gezien. De
strook tussen de bebouwing en de Lage Vaart lijkt sterk op de Ecozone waar nu reeds ringslangen
voorkomen. Er zijn dus goede kansen dat de ringslang hier blijvend kan vestigen.
Verspreidingsbeeld van de ringslang periode 2012-2013. Twee clusters zijn nu goed zichtbaar: Oostvaardersveld (Linksonder) en ecozone (midden). Noordoostelijk lijkt zich een nieuwe deelpopulatie te ontwikkelen in de Landerijen.
21
De rivierdonderpad in Lelystad Een van de meest beschermde vissen in Nederland is de rivierdonderpad. De soort houdt van stenige
bodems en stromend water. Grote wateroppervlaktes voldoen hier aan (stroming door wind en harde
oevers) evenals stuwtjes. Het is een kleine vis met een dikke kop die op de bodem ligt.
Inventarisatiemethode
De rivierdonderpad laat zich lastig vangen. Met de hengel is de soort
lastig aan de haak te slaan en het schepnetten wordt bemoeilijkt
door de stenen waarachter het net blijft hangen. Wel is de soort goed
met een zaklamp ’s nachts te vinden.
Het buitendijkse deel van het Ijsselmeer is ’s nachts bekeken op
rivierdonderpadden. Tevens heeft met de roeivereniging PONTOS een
visexcursie langs de Lage Vaart.
Figuur 2: Verspreiding van rivierdonderpad in periode 2008-2013 (www.waarneming.nl)
Kansen en bedreigingen
De rivierdonderpad is binnendijks sterk afhankelijk van de aanwezgheid van stuwtjes. Er is echter geen
reden aan te nemen dat deze constructies bedreigd worden.
Daarnaast speelt voor deze soort dat de toename van exotische vissen als marmergrondel, Kessler’s
grondel en zwartbekgrondel een bedreiging vormen. Op gemeentelijk niveau is weinig tegen deze
invasieve soorten te doen.
22
De rugstreeppad in Lelystad Inleiding
De rugstreeppad is een paddensoort die open, liefst
zanderige gebieden bewoont. Eieren legt het dier het bij
voorkeur in recent ontstane wateren van geringe diepte.
Oude wateren worden vaak alleen gebruikt als ze frequent
geschoond worden.
Inventarisatiemethode
Het zijn vooral de mannetjes die makkelijk te inventariseren zijn. Zij maken tussen april en augustus ’s
nachts een ver dragend geluid nabij een voortplantingswater. Soms zijn deze zangkoren zo groot, dat
het moeilijk te bepalen is om op gehoor het aantal roepende mannetjes goed te bepalen.
Overdag zijn alle dieren of ingegraven in de grond of verscholen onder een voorwerp op de grond. De
kans om overdag een rugstreeppad tegen te komen is daarmee erg klein. De larven (‘kikkervisjes’) zijn
wel overdag te vinden in het ondiepe water. De oudere larven zijn goed te onderscheiden van de larven
van de gewone pad.
Voorkomen in Lelystad
Waarnemingen van de rugstreeppad beperken zich tot het zuidwestelijke deel van de stad. Haven,
Hollandse Hout en Warande Zuid zijn de belangrijkste gebieden. In Haven zijn de poelen ‘buitendijks’
goed in gebruik, dankzij het beheer van de gemeente. Dit is ook de enige plaats waar jaarlijks ei-
snoeren en larven worden gezien, al zullen de dieren zich ongetwijfeld ook op andere locaties
voortplanten. In Hollandse Hout is de soort nog actief dankzij de tuinvijvers en het feit dat de aantallen
rugstreeppadden hoog waren, voordat deze wijk gerealiseerd was.
Grootste aantallen worden gehoord bij Warande Zuid, waar door de bouwwerkzaamheden een ideale
leefomgeving aanwezig is. In 2013 vormden de plasdras-ruigten aan de zuidoostkant van Warande een
uitstekende leefomgeving, waar veel padden zich lieten horen. Ook rond de slootjes rond
industrieterrein Flevopoort II worden nog jaarlijks rugstreeppadden waargenomen.
Verspreiding van de rugstreeppad in het zuidwestelijk deel van Lelystad in 2009-2013
23
Interpretatie van de gegevens
Het is zeer waarschijnlijk dat de rugstreeppad beperkt blijft tot het zuidwestelijk deel van de stad.
Nachtelijke inventarisaties voor vleermuizen en andere dieren hebben nooit waarnemingen opgeleverd
van roepende rugstreeppadden. Het areaal van de rugstreeppad in het zuidwestelijk deel van Lelystad
kan nog wel iets groter zijn. Buiten het gegeven kaartbeeld zijn er ook waarnemingen van de rugstreep-
pad in de Oostvaardersplassen ter hoogte van de Hoge praambult (Praamweg) en Flevopoort II.
Kansen en bedreigingen
De aanwezigheid van de rugstreeppad op de bouwlocatie Warande Zuid vraagt aandacht van de
bouwers. Voor februari moet er een overzicht zijn van de plekken waar het aankomende jaar gewerkt
moet gaan worden. Ook moet duidelijk zijn waar men dat jaar zeker niet gaat bouwen. Als er in het
eerste gebied waterpartijen liggen die het aankomende jaar verwijderd moeten worden, dan dient dit
voor eind februari gerealiseerd te zijn. Tegelijkertijd kunnen waterpartijen in de gebieden gegraven
worden, waar men het aankomende jaar geen werkzaamheden gaat uitvoeren. Zo ontstaat er een
situatie die voor mensen werkbaar is en waar de natuur ook van profiteert.
Als het bouwen in Warande Zuid afgelopen is, zal er eenzelfde ontwikkeling plaatsvinden als in
Hollandse Hout: De soort houdt het nog jaren vol, maar zal langzaam maar zeker verdwijnen. De
realisatie van een compensatiegebied in het voormalig zanddepot is wel een vereisten van het Minister
van EL&I, maar zal ook na de bouwperiode sterk in waarde dalen ondanks intensief beheer.
Behoud van de rugstreeppad in Lelystad moet gezocht worden in het meeliften met bouwprojecten of
door het behoud van open agrarisch landschap. Ruimte voor de pad op bouwlocaties is goed mogelijk,
als het Ministerie van EL&I mee wil gaan in een beleid van poelen graven maar ook dichten van
voorplantingswateren.
24
ZOOGDIEREN - MARTERACHTIGEN De boommarter in Lelystad
Inleiding
De boommarter is een van de moeilijkst waarneembare soorten, en tevens een van de meest
beschermde soorten van Flevoland. Vanwege het feit dat de boommarterpopulatie in Nederland onder
druk staat, is het zinvol om al in een vroegtijdig stadium van ruimtelijke ontwikkelingsplannen in en om
de boommartergebieden rekening te houden met de wensen van de soort.
Inventarisatiemethode
Verkeersslachtoffers zijn helaas vaak een van de weinige indicatoren dat de soort aanwezig is (of was).
Maar er zijn ook andere methoden om het dier te ontdekken. Sinds 2004 heeft Landschapsbeheer
Flevoland boommarterkasten hangen in verschillende bossen rond Lelystad. Deze worden door de
boommarter vaak gedurende een deel van het jaar benut. Sporen in de vorm van vraatresten en/of
keutels zijn dan nog terug te vinden op of in de kast.
Sinds 2010 zet landschapsbeheer ook wildcamera’s in. Dit zijn camera’s die op een locatie geplaatst
kunnen worden en 1-2 weken in het veld kunnen blijven staan. Elk passerend dier wordt dan
gefotografeerd. Ook de boommarter is daarmee goed vast te leggen.
Voorkomen in Lelystad
In de afgelopen vier jaar zijn diverse waarnemingen
in Lelystad gedaan. Opvallend is dat boommarters
rondom de bebouwde kom van Lelystad te vinden
zijn: Noordelijk in het Visvijvergebied en
Zuigerplasbos. Zuidelijk vooral in het Natuurpark,
Hollandse Hout, Oostvaardersveld en
Oostvaardersplassen. De waarnemingen van 2013
passen goed in het beeld van de periode 2009-
2012.
Waarnemingen van de boommarter 2009-2012
25
Kansen en bedreigingen
De boommarter heeft grote oppervlaktes bos nodig. Te denken valt aan 1000 ha per paartje.
Veel van de bossen rond Lelystad zijn afzonderlijk te klein voor een gezonde populatie. Gezamenlijk
vormen ze wel een leefgebied met voldoende omvang om werkelijk een populatie te kunnen herbergen.
Verbindingszones tussen de afzonderlijke bossen zijn voor de boommarter dus van levensbelang.
Zonder deze verbindingszones zijn de afzonderlijke bossen te klein en sterft de boommarter weer uit in
Lelystad. Onderstaande figuur maakt duidelijk hoe de leefgebieden en verbindingsbanen nu in elkaar
steken. Stadsuitbreidingen (inclusief industrieterreinen), die de leefgebieden maar zeker de
verbindingsbanen verkleinen of doorbreken, kunnen op veel grotere schaal effect hebben op de
boommarter dan in eerste instantie bedacht wordt. Omdat eventuele compensatie in de vorm van extra
bosaanplant tijd vraagt, voordat het functioneel is voor de boommarter, doet de gemeente er goed aan
om een goede visie te hebben van de ruimtelijke ontwikkelingen die in en om de stad plaats gaan
vinden. Ook dient de gemeente op tijd te anticiperen op dit beleid in de vorm van compensatie van
verbindingszones en leefgebieden.
Belangrijke gebieden en structuren voor de boommarter rond Lelystad.
Binnen het reguliere bosbeheer zijn de bedreigingen voor de
boommarter klein. De soort benut graag oude nesten, holle
bomen en grove takkenrillen als (tijdelijke) verblijfplaats.
Binnen het bosbeheer van de gemeente is het nu ook beleid
dat veel van deze plekken behouden blijven.
Boommarters gespot met wildcamera’s
26
De steenmarter in Lelystad Inleiding De steenmarter is een liefhebber van kleinschalig landschap met boerderijen, houtwallen en heggen. De soort komt vooral voor in het oosten en zuiden van Nederland. In Flevoland dateert de eerste waarneming uit 2005 en is sindsdien is de steenmarter bezig met een gestage opmars. De meeste waarnemingen komen vooralsnog uit de Noordoostpolder, maar gevonden verkeersslachtoffers nabij Lelystad doen vermoeden dat het een kwestie van tijd is voor de soort dichter bij bebouwing zal opduiken. Kenmerken Deze grote marterachtige heeft de grootte van een kat, maar dan met korte poten. De kop is bruine met een roze neuspunt. Steenmarters hebben meestal een witte bef, die deels doorloopt over de voorpoten. De ondervacht is grijswit. NB: De soort lijkt veel op de boommarter, maar deze heeft een donkere ondervacht en vaak een donkere neuspunt. Leefwijze Zoals alle marterachtigen is ook de steenmarter een jager, die zich voedt met allerlei prooien: vogels, kleine zoogdieren, zoals muizen en ratten, eieren, vruchten, regenwormen etc. Hij bemachtigt zijn prooien tijdens lange nachtelijke strooptochten, waarbij de dieren enkele kilometers afstruinen. Door het jaar heen verblijven de dieren op verschillende (tijdelijke) verblijfplaatsen. Dit kunnen kuilen en spleten zijn onder stenen en struiken. Soms verblijven steenmarters ook in holle bomen of gebouwen. Steenmarters in de woonomgeving Zolang steenmarters geen verblijfplaats in gebouwen hebben gekozen is er nauwelijks sprake van overlast. In sommige gebieden huizen steenmarters soms onder de motorkap en kunnen daar kabels doorknagen. Dit gedrag is lang niet overal waar steenmarters voorkomen gemeengoed. In gebouwen verblijvend kunnen de dieren soms overlast veroorzaken, vooral als het gaat om een vrouwtje met jongen. Dat kan gepaard gaan met geluiden van roepende en spelende dieren, maar ook om stankoverlast door uitwerpselen en binnengebrachte prooien. Bestrijding zonder ontheffing is wettelijk verboden. Neem contact op met een gecertificeerde ongediertebestrijder om problemen aan te pakken.
Voorkomen in Lelystad In Lelystad zijn enkele waarnemingen bekend van verkeersslachtoffers. Door de meestal verborgen leefwijze van het dier is het heel goed mogelijk dat andere steenmarters aan de aandacht zijn ontsnapt. Het lijkt er wel op dat de soort toeneemt. In 2013 zou een dier ook in de Boswijk voorkomen maar het ophangen van een wildcamera in de betreffende tuin leverde geen bewijs op.
Waarnemingen van steenmarter in Lelystad 2010-2013
27
De otter in Lelystad
Inleiding
De otter is in 2002 geherintroduceerd in Nederland, nadat de soort 10 jaar uitgestorven was. De
herintroductie vond plaats in de Weerribben en Wieden. Deze populatie stijgt gestaag en het was een
kwestie van tijd dat de soort ook in de gemeente Lelystad zou opduiken. In 2012 werden de eerste
sporen in de gemeente Lelystad gevonden.
Voorkomen in de gemeente Lelystad
Mei 2012 kwam de eerste melding binnen van gevonden ottersporen. Graafactiviteiten en keutels
werden aan de buitenzijde van het otterverblijf van het Natuurpark in juli vastgesteld. Een otter deed
verwoede pogingen om in het otterverblijf te komen. Gezien de keuze voor de verblijven waar het dier in
probeerde te komen betreft het waarschijnlijk een mannelijk dier.
Eind 2012 is gestart met het werven van vrijwilligers die de otter monitoren. Daarvoor lopen ze driemaal
per winterperiode een aantal vaste punten af. Het aantal waarnemers is in de herfst van 2013 nog met
twee waarnemers uitgebreid.
Monitoring vindt nu plaats in het Zuigerplasbos, het natuurpark Lelystad, Lage vaart tussen Flevopoort
en Almere, en delen van de Larservaart. In totaal zijn er nu 5 vrijwilligers actief bezig met het monitoren
van vaste punten. Daarnaast zijn enkele anderen onregelmatig op zoek naar nieuwe locaties.
Binnen de gemeentegrenzen worden ottersporen gevonden langs de Lage Vaart traject Lelystad-Almere,
de Oostvaardersplassen, het Natuurpark Lelystad en langs de Larservaart. Al met al is de inschatting
dat het om 1-2 dieren gaat.
Waarnemingen van otter(sporen) in gemeente Lelystad (nov 2012-nov 2013)
Kansen en bedreigingen
Alterra is in 2013 gestart met een landelijk onderzoek naar infrastructurele knelpunten binnen het
leefgebied van de otter. De rapportage daarvan is nog niet bekend maar verwacht wordt dat binnen de
gemeente Lelystad slechts een knelpunt wordt behandeld: Lepelaartocht kruisend met de A6.
28
ZOOGDIEREN – VLEERMUIZEN De gewone dwergvleermuis in Lelystad Inleiding
De gewone dwergvleermuis is de meest algemene vleermuis
van Lelystad. Vele honderden zijn er in de stad te vinden.
Overdag verblijven ze in spouwmuren van huizen of achter
boegplaten aan de rand van het dak. De gewone
dwergvleermuis is echter wel een van de zwaarst
beschermde diersoorten van ons land. Schade aan
verblijfplaatsen, vliegroutes en jachtgebieden dient
voorkomen te worden.
Ecologie
Gedurende het jaar maken de gewone dwergvleermuizen verschillende verblijfplaatsen en gedragen ze
zich anders. Voor de bescherming van de soort zijn vooral verblijfplaatsen van vrouwtjes in de zomer
(mei t/m juli) van belang. Veertig tot honderd vrouwtjes kunnen bij elkaar in een verblijf zitten en krijgen
daar hun 1 à 2 jongen. Verstoring van zo’n kraamkolonie heeft natuurlijk grote gevolgen op de
populatie. Kraamkolonies worden vaak in de zuid- of westmuur gevonden en dan hoog in spouw. De
ingang wordt vaak gevormd door een toevallige spleet in de constructie van muur-dak of via
ventilatieopeningen hoog in het gebouw.
Mannetjes vormen in de zomerperiode kleinere groepjes (1-15 dieren). In het najaar (juli t/m oktober)
bezetten ze paarplekken. Vaak zijn dit holten of spleten in een gebouw, die zij gebruiken om te paren. Al
vliegend bakenen ze dit gebied af en maken daarbij een apart geluid. Deze werfroep is in het najaar
met een detector goed te horen.
In de winter zitten de dieren gemixt bijeen. Deze verblijven zijn bijzonder moeilijk te vinden, omdat de
dieren bijna een half jaar inactief zijn. Ze maken geen geluid en bewegen nauwelijks. Vaak worden de
dieren pas gevonden als een huis verbouwd wordt. De keren dat dergelijke verblijven nu gevonden zijn
in Lelystad, betrof het dieren die in de spouw zaten en dan dicht bij de kozijnen van een raam. Dit kan
tot op de begane grond gevonden worden. In andere plekken van Nederland zijn grote groepen
gevonden in de ruimte tussen twee gebouwen.
Jagen op insecten doet de gewone dwergvleermuis tot zo’n 2 km van zijn verblijfplaats. Lijnstructuren
als bomenrijen of watergangen worden daarbij graag gevolgd. Het jachtgebied kan vrij divers zijn maar
parkachtige landschappen met waterpartijen hebben de voorkeur.
Inventarisatiemethode
Sinds 2005 worden wijken van Lelystad ’s nachts regelmatig met de fiets bezocht. Gewapend met een
vleermuisdetector worden de gewone dwergvleermuizen in kaart gebracht. Gezocht wordt naar jagende,
trekkende en/of roepende dieren. Ook zwermgedrag bij een verblijfplaats wordt in kaart gebracht.
Sinds 2002 kunnen bewoners van Lelystad vleermuismeldingen doen bij Landschapsbeheer. Vaak
betreft het gevonden dieren in en om het huis. Soms gaat het echter om ‘overlast’ van de vleermuizen
nabij het huis. Met name deze laatste groep geeft inzicht in verblijfplaatsen van de gewone
dwergvleermuis.
Voorkomen in Lelystad
In elke wijk van Lelystad is de gewone dwergvleermuis te vinden. De dichtheid aan dieren (als maat
voor de dichtheid aan verblijven) verschilt echter sterk. Geïndustrialiseerde wijken, Archipel, Gondel,
Oostrandpark en Landerijen herbergen weinig dieren. Wijken als Rozengaard en Haven hebben
daarentegen opvallend veel dieren en verblijfplaatsen. Het type bebouwing, de dichtheid aan
bebouwing en de ligging van goede jachtgebieden ten opzichte van deze wijken speelt waarschijnlijk
een cruciale rol in deze verdeling. Opvallend is dat wijken met veel dieren vooral aan de rand van de
stad liggen.
29
In 2013 laten de meldingen ook zien dat de wijken aan de rand van de stad de meeste meldingen
opleveren.
soort dag maand adres aantal gesl karakteristieken van de klacht
Gewone dwergvleermuis 15 4 Natuurpark dier klem achter rolluiken
Gewone dwergvleermuis 7 5 Hollandse Hout 233 1 man beschadigde vleugel
Gewone dwergvleermuis 10 5 Neringweg 301 1 onb hangt aan de muur en ziet er niet verzwakt uit, laten hangen.
Gewone dwergvleermuis 29 7 Jol 11-35 20 dieren komen vanuit de schoorscheen
Gewone dwergvleermuis 4 6 Langevelderslag 77 uit spouw
gewone dwergvleermuis 12 8 Kempenaar 04-02 (>10) onb wrs. kolonieplaats achter betimmering.
gewone dwergvleermuis 26 8 rostockstraat man liggend op grond eerste verdieping
gewone dwergvleermuis 28 8 centrum 1 man gevonden op straat door voorbijgangers
gewone dwergvleermuis 31 8 Bongerd 1 man via dierambulance
dwergvleermuis spec. 4 9 Karveel 0606 onb. onb. verblijfplaats van wrsch. Mannetjes onder carpoort
gewone dwergvleermuis 18 9 Hollandse Hout 394 1 onb zat in slaapkamer, en is naar buiten gewerkt.
Vliegroutes en jachtgebieden
Veel van de Lelystadse woonwijken zijn weinig interessant voor jagende dwergvleermuizen. Vaak zijn de
dieren na het uitvliegen even in de wijk actief maar trekken dan al snel naar de groenstroken of bossen
rond de wijk. Kijkend waar dieren zijn aangetroffen, dan vallen de groene stroken met watergangen op.
Nabij de watergangen is dan ook vaak laanbeplanting aan te treffen. Deze combinatie vormt een goed
jachtbiotoop voor de gewone dwergvleermuis.
www.lelystad.waarneming.nl kan kaarten genereren die per locatie een indruk geven van het belang
voor het dier. Er dient rekening mee gehouden te worden dat de kaart een momentopname geeft en dat
30
sommige gebieden veel uitvoeriger bestudeerd zijn dan anderen. Handig is om elk geval de periode van
de laatste 10 jaar als uitgangspunt te nemen.
Kansen en bedreigingen – aanwijzingen voor bouwen en verbouwen
Bij verbouwingen van huizen in wijken met grote tot redelijke kans op het voorkomen van een
verblijfplaats dient rekening te worden gehouden met het voorkomen van het dier. In het bijzonder als
het gaat om verbouwingen die gevolgen hebben voor de spouw aan de bovenste helft van het huis.
Betreft het de spouw aan de zuid of westzijde dan is extra waakzaamheid geboden. Werkzaamheden
aan schuine daken hebben weinig kans op het treffen van een groep gewone dwergvleermuizen, mits
de spouw niet open komt te liggen aan de bovenzijde.
Boegborden aan de rand van het dak zijn ook belangrijke plaatsen die bij verbouwing om aandacht
vragen. Achter deze beplating kunnen gewone dwergvleermuizen zich heel goed huisvesten. Het zou
mooi zijn als bij het vervangen van deze beplating weer ruimte aanwezig blijft voor de gewone
dwergvleermuis. De nieuwe bouwverordening van 2012 biedt de ruimte om deze spleten weer aan te
brengen. Vroeger was het aanwezig laten van spleten niet toegestaan. Nu is die ruimte er wel. Vooral bij
dit type beplating is het eenvoudig om dit te realiseren: weinig moeite voor bewoners, veel plezier voor
de vleermuis. Meer informatie over bouwen voor vleermuizen is te vinden op de site
www.landschapsbeheer.net
Uitbreiden van de stad richting het agrarisch gebied zal voor de gewone dwergvleermuis redelijk gunstig
uitpakken. Er ontstaat meer parkachtig landschap.
Uitbreidingen richting de bossen is minder gunstig. Belangrijk jachtgebied zal verdwijnen en dit kan dus
effect hebben op de aanwezigheid van de soort in de aangrenzende woonwijk.
Inbreiden van de stad (dus groen opheffen voor bebouwing) is zeker ongunstig voor de gewone
dwergvleermuis in Lelystad. Deze groene structuren zorgen er juist voor dat in bijna alle woonwijken
kansen zijn voor deze soort. Opheffen van groenstructuren in de stad zal negatieve effecten hebben op
de gewone dwergvleermuis in de aangrenzende wijken.
31
De laatvlieger in Lelystad Inleiding
De laatvlieger is een schaarse vleermuissoort in Lelystad.
Waarschijnlijk gaat het maximaal om enkele honderden
dieren. Overdag verblijven ze in spouwmuren van huizen of
onder het dak. De laatvlieger is een van de zwaarst
beschermde diersoorten van ons land. Schade aan
verblijfplaatsen, vliegroutes en jachtgebieden dient
voorkomen te worden.
Ecologie
Gedurende het jaar gebruiken laatvliegers verschillende verblijfplaatsen en gedragen ze zich anders.
Voor de bescherming van de soort zijn vooral verblijfplaatsen van vrouwtjes in de zomer (mei t/m juli)
van belang. Vijfentwintig tot tachtig vrouwtjes kunnen bij elkaar in een verblijf zitten en krijgen daar hun
enige jong. Verstoring van zo’n kraamkolonie heeft natuurlijk grote gevolgen op de populatie.
Kraamkolonies worden vaak in de zuid- of westmuur gevonden en dan hoog in spouw. De ingang wordt
vaak gevormd door een toevallige spleet in de constructie van muur-dak. Ook onder de dakpannen,
bijvoorbeeld bij een schoorsteen, kunnen geschikte plekken zijn voor de laatvlieger.
Mannetjes vormen in de zomerperiode kleinere groepjes (1-15 dieren).
In de winter zitten de dieren gemixt bijeen. Winterverblijven zijn weinig bekend van de laatvlieger.
Dieren die gevonden zijn, zitten vaak in de spouw.
Jagen op insecten doet de laatvlieger op redelijk grote afstand van zijn verblijfplaats. Tot zeker 5 km is
mogelijk. Lijnstructuren als bomenrijen of watergangen worden daarbij heel graag gevolgd, maar het
jagen zelf vindt ook in open landschap plaats zoals bijvoorbeeld weilanden of rietlanden.
Inventarisatiemethode
Sinds 2005 worden wijken van Lelystad ’s nachts regelmatig met de fiets bezocht. Gewapend met een
vleermuisdetector worden de laatvliegers in kaart gebracht. Gezocht wordt naar jagende en trekkende
dieren. Ook zwermgedrag bij een verblijfplaats wordt in kaart gebracht.
Sinds 2002 kunnen bewoners van Lelystad vleermuismeldingen doen bij Landschapsbeheer. Vaak
betreft het gevonden dieren in en om het huis. Soms gaat het echter om ‘overlast’ van vleermuizen
nabij het huis. Dit heeft in Lelystad slechts enkele keren een verblijfplaats van de laatvlieger
opgeleverd.
Voorkomen in Lelystad
Verblijfplaatsen van de laatvlieger zijn
gevonden in Haven. Het betreft dan
waarschijnlijk vrouwelijke dieren.
Ook nabij industrieterrein Oostervaart
vliegen relatief veel dieren via een
watergang en de edelhertweg richting de
populieren langs de A6. Verwacht wordt
dat ergens op dit industrieterrein nog
een kraamkolonie is. De
ontoegankelijkheid van dit gebied
bemoeilijkt het traceren van de precieze
locatie.
In andere wijken van Lelystad zijn geen
verblijfplaatsen van de soort
aangetroffen, hoewel er wel incidenteel
een dier waargenomen is. Dit laatste zou kunnen duiden op de aanwezigheid van kleine groepjes die in
die wijk voorkomen (mannetjes), maar kan ook betrekking hebben op enkele doortrekkende dieren.
32
Vliegroutes en jachtgebieden
Duidelijke vliegroutes zijn vooral buiten de bebouwde kom vastgesteld. Het betreft vooral wegen met
laanbeplanting waarlangs de dieren trekken. Binnen de bebouwde kom is het lastiger om eenduidige
vliegroutes in kaart te brengen vanwege het grote aantal vliegroutes die vaak gekozen kunnen worden.
Zo vliegen de dieren via verschillende straten vanuit het jachtgebied naar een verblijfplaats in Lelystad-
Haven. Beschutting en lijnstructuren zijn in deze woonwijken in ruime mate aanwezig.
Via www.lelystad.waarneming.nl zijn kaarten te genereren die per locatie een indruk geven van het
belang voor het dier. Rekening dient gehouden te worden dat de kaart een momentopname geeft en
dat sommige gebieden veel uitvoeriger bestudeerd zijn dan anderen. Handig is om elk geval de periode
van de laatste 10 jaar als uitgangspunt te nemen.
Kansen en bedreigingen – aanwijzingen voor bouwen en verbouwen
Bij verbouwingen van huizen in gebieden met grote kans op het voorkomen van een verblijfplaats dient
rekening te worden gehouden met het voorkomen van het dier. In het bijzonder als het gaat om
verbouwingen die betrekking hebben op de spouw aan de bovenste helft van het huis. Betreft het de
spouw aan de zuid of westzijde dan is extra waakzaamheid geboden.
Bij werkzaamheden aan schuine daken is er een redelijke kans op het treffen van een laatvlieger.
Vooral niet te steile daken met in de directe nabijheid een schoorsteen lijken bovengemiddeld gebruikt
te worden.
Compensatie en mitigatie aanbieden bij renovaties van daken is voor deze soort lastig. Meer informatie
over bouwen voor vleermuizen is te vinden op de site www.landschapsbeheer.net
33
De meervleermuis in Lelystad. Inleiding
De meervleermuis is een schaarse vleermuis in
Lelystad. Waarschijnlijk gaat het maximaal om 200
dieren. Overdag verblijven ze in spouwmuren van
huizen of achter boegplaten aan de rand van het
dak. De meervleermuis is een van de zwaarst
beschermde diersoorten van ons land. Schade aan
verblijfplaatsen, vliegroutes en jachtgebieden dient
voorkomen te worden.
Ecologie
Gedurende het jaar gebruiken meervleermuizen verschillende verblijfplaatsen en gedragen ze zich
anders. Voor de bescherming van de soort zijn vooral verblijfplaatsen van vrouwtjes in de zomer (mei
t/m juli) van belang. Zestig tot honderdvijftig vrouwtjes kunnen bij elkaar in een verblijf zitten en krijgen
daar hun enige jong. Verstoring van zo’n kraamkolonie heeft natuurlijk grote gevolgen voor de
populatie. Kraamkolonies worden vaak in de zuid- of westmuur gevonden en dan hoog in spouw. De
ingang wordt vaak gevormd door een toevallige spleet in de constructie van muur-dak of via de
ventilatieopeningen hoog in het gebouw.
Mannetjes vormen in de zomerperiode kleinere groepjes (1-15 dieren). In het najaar vindt trek plaats
naar de winterverblijven. Onregelmatig worden dan ook dieren in houten vleermuiskasten gevonden.
In de winter zitten de dieren gemixt bijeen. Winterverblijven zijn in Nederland met name de bunkers aan
de kust en de groeven van Limburg. Veel dieren zullen echter ook in de spouw aanwezig blijven, maar
hiervan is weinig bekend.
Jagen op insecten doet de meervleermuis tot zo’n 7 km (mannetjes) tot 20 km (vrouwtjes) van zijn
verblijfplaats. Lijnstructuren als bomenrijen of watergangen worden daarbij heel graag gevolgd.
Inventarisatiemethode
Sinds 2005 worden wijken van Lelystad ’s nachts regelmatig met de fiets bezocht. Gewapend met een
vleermuisdetector worden de meervleermuizen in kaart gebracht. Gezocht wordt naar jagende en
trekkende dieren. Ook zwermgedrag bij een verblijfplaats wordt in kaart gebracht.
In de periode 2005-2007 is tevens gewerkt met mistnetten. Deze werden over het water gespannen om
zo dieren te vangen en te zenderen.
Sinds 2002 kunnen bewoners van Lelystad vleermuismeldingen doen bij Landschapsbeheer. Vaak
betreft het gevonden dieren in en om het huis. Soms gaat het echter om ‘overlast’ van de vleermuizen
nabij het huis. In 2013 leidde dit tot een melding.
Voorkomen in Lelystad
Verblijfplaatsen van de meervleermuis zijn te verwachten in Beukenhof, Atolwijk, Haven/Hollandsche
Hout en wellicht Boswijk. In 2006 is een mannetjes-verblijf in de Beukenhof gevonden middels
gezenderde dieren uit het Gelders Diep. In de Atolwijk loopt een duidelijke vliegroute van minimaal 7
dieren. Gezien het aantal zijn het waarschijnlijk mannetjes.
Tot 2012 was duidelijk dat er meervleermuizen in Haven/Hollandsch Hout aanwezig moesten zijn maar
bleef de verblijfplaats onduidelijk. Op 17 augustus 2012 werd, naar aanleiding van een melding, een
verblijfplaats in de wijk Hollandsche Hout vastgesteld. In 2013 meldde de bewoners van een van de
huizen met meervleermuizen dat zij nog steeds uitvliegende dieren hebben.
Gezien de tijdstippen in het jaar zouden meervleermuizen ook in deze wijken kunnen overwinteren.
34
Zoeklocaties voor verblijfplaatsen meervleermuizen en waargenomen vliegroutes
De plas tegenover het Laar (Boswijk) levert ook vroeg in het jaar al enkele jagende dieren op. Het
tijdstip waarop de dieren verschijnen is vroeg na zonsondergang, wat erop wijst dat de dieren uit de
directe omgeving komen. Het geringe aantal dieren suggereert dat het hier waarschijnlijk mannetjes
betreft.
Vliegroutes en
jachtgebieden
Vliegroutes en
jachtgebieden hebben vaak
een grote overlap. Soms
willen dieren zich snel
verplaatsen en gebruiken
daarbij een bijzondere
echolocatie, die afwijkend
klinkt op de
vleermuisdetector. Andere
keren verplaatsen ze zich
langzamer en jagen
tegelijkertijd. Vliegroutes en
jachtgebied bestaat in
Lelystad vooral uit de
grotere wateren als Lage
Dwarsvaart, Havendiep, Lage
Vaart, Oostervaart, Gelders Diep
en Marker- en IJsselmeer.
De Rundertocht en de plas in de Boswijk zijn daarbij wat afwijkend maar zijn van belang om van de
verblijfplaats naar goed jachtgebied te komen (en vise-versa).
In 2013 werd in het Bultpark een langstrekkend dier waargenomen, komend uit de richting van
Hanzepark. Dit is de eerste waarneming langs dit water terwijl hier alle voorgaande jaren ook geluisterd
is naar voorbijtrekkende dieren.
www.lelystad.waarneming.nl kan kaarten genereren die per locatie een indruk geven van het belang
voor het dier. Er dient rekening mee gehouden te worden, dat de kaart een momentopname geeft en
dat sommige gebieden veel uitvoeriger bestudeerd zijn dan anderen. Handig is om elk geval de periode
van de laatste 10 jaar als uitgangspunt te nemen.
Kansen en bedreigingen – aanwijzingen voor bouwen en
verbouwen
Bij verbouwingen van huizen in gebieden met grote kans op het
voorkomen van een verblijfplaats, dient rekening te worden
gehouden met het voorkomen van het dier. In het bijzonder als
het gaat om verbouwingen die betrekking hebben op de spouw
aan de bovenste helft van het huis. Betreft het de spouw aan de
zuid of westzijde dan is extra waakzaamheid geboden.
Werkzaamheden aan schuine daken hebben weinig kans op het
treffen van een meervleermuis, mits de spouw niet open komt te
liggen aan de bovenzijde.
Boegborden aan de rand van het dak zijn ook belangrijke
plaatsen, die bij verbouwing om aandacht vragen. Achter deze
beplating kan een groepje meervleermuizen zich heel goed
huisvesten. Het zou mooi zijn als bij het vervangen van deze
beplating weer ruimte aanwezig blijft voor de meervleermuis. De nieuwe bouwverordening van 2012
biedt de ruimte om deze spleten weer aan te brengen. Vroeger was het aanwezig laten van spleten niet
toegestaan. Nu is die ruimte er wel. Vooral bij dit type beplating is het eenvoudig om dit te realiseren:
Donker, breed water zoals de Lage Vaart richting Dronten is het ideale jachtgebied van de meervleermuis.
35
weinig moeite voor bewoners, veel plezier voor de vleermuis. Meer informatie over bouwen voor
vleermuizen is te vinden op de site www.landschapsbeheer.net
Meervleermuizen zijn gevoelig voor licht. Bij de vliegroutes moet voorkomen worden dat licht op het
wateroppervlak valt. Er zijn testen uitgevoerd met verschillende lichtkleuren en meervleermuizen lijken
minder gevoelig te zijn voor de kleur ‘amber’. Ook met armaturen en landschappelijke inpassing kan
vaak voorkomen worden dat er licht op het wateroppervlak komt. Ontwikkelingen in de stad die daar
wellicht mee te maken krijgen zijn: verlichtingsplannen langs Gelders Diep, Warande Zuid bij de Lage
Dwarsvaart, verdere ontwikkeling van de industrieterreinen De Serpeling , Flevopoort en Visvijvergebied.
36
De watervleermuis in Lelystad.
De watervleermuis is een soort die overdag graag in holle bomen verblijft en ’s nacht vlak boven
wateroppervlak jaagt op (dans)muggen. Het jachtgebied van de watervleermuis lijkt daarmee sterk op
dat van de meervleermuis. De watervleermuis heeft de neiging om óók boven kleine wateren te jagen
en de meervleermuis jaagt, in tegenstelling tot de watervleermuis, ook makkelijk boven grote wateren
als Ijsselmeer en Markermeer.
De watervleermuis heeft een actieradius van enkele kilometers tussen verblijfplaats en jachtgebied.
Waarnemingen van jagende watervleermuizen zijn daarom vaak gebonden aan bos of oude parken.
Binnen de bebouwde kom van Lelystad zijn maar weinig waarnemingen van de watervleermuis bekend,
terwijl de grotere waterpartijen in de stad allemaal minimaal eenmaal onderzocht zijn.
Binnen www.waarneming.nl bestaan meerdere waarnemingen van watervleermuizen die niet
meegenomen zijn in de verspreidingskaart. Nader contact met enkele waarnemers leert dat zij niet
zeker zijn van hun waarnemingen. Niet uitgesloten is dat zij hun waarneming verward hebben met de
meervleermuis. Beide soorten lijken zowel uiterlijk als op gedrag op elkaar.
Waarnemingen van de watervleermuis zijn
alle gevonden in de buurt van grotere
bossystemen. Zo zijn dieren jagend
waargenomen boven het Gelders Diep dat
grenst aan het Gelders Hout. Het ligt in de
verwachting dat binnen dit bosgebied een
verblijfplaats aanwezig is. Ook nabij het
Oostvaardersveld en Larserbos zijn meerdere
waarnemingen gedaan waardoor een
verblijfplaats in deze regio verwacht mag
worden.
Daarnaast zijn er enkele losse waarnemingen
van een enkel dier bij het Overijssels Hout.
Verblijfplaatsen
Gezien de waarnemingen lijkt een verblijfplaats in de bebouwde kom van Lelystad onaannemelijk,
terwijl er ook binnen de bebouwde kom boomstructuren te vinden zijn. Het aantal holle bomen zal in
deze goed onderhouden en/of jonge structuren wel vaak beperkend zijn voor deze soort.
Kansen en bedreigingen
Bosbeheer
Binnen het bosbeheer wordt vaak gebruik gemaakt van de gedragscode Bosbeheer. Hierin wordt
geadviseerd om bomen met holten tijdens dunningwerkzaamheden te sparen. Deze maatregel is erg
gunstig voor de watervleermuis omdat daarmee het aantal holten in het bos op peil blijft. Verwacht
wordt dat het aantal potentiele verblijfplaatsen in de (jonge) bossen van Flevoland de soort nog altijd
beperkt.
Verlichting boven waterwegen
De watervleermuis is net, als de meervleermuis, gevoelig voor verstoring door lichtbronnen.
Oplossingen om schade te voorkomen komen overeen met die beschreven bij de meervleermuis.
Figuur 3: Verspreiding watervleermuis 2009-2013 binnen de gemeente Lelystad
37
VOGELS
Het Meetnet Urbane (vogel)Soorten in Lelystad
Om beter zicht te krijgen op aantallen en verspreiding van vogels in stedelijke omgeving is SOVON
Vogelonderzoek Nederland begonnen met een landelijk meetnet. In dit Meetnet Urbane Soorten (MUS)
worden stadsvogels op gestandaardiseerde wijze gemonitord. Omdat vogels een goede indicator zijn
van de toestand van de woonomgeving, wordt deze als het ware mee-gemonitord. Ook in Lelystad wordt
aan dit onderzoek meegedaan.
Hoewel het MUS een laagdrempelige methode is, die weinig specifieke vogelkennis vereist, zijn er in
Lelystad weinig tellers actief. De eerste tellingen begonnen in het Karveel vanaf 2008, de Rozengaard
volgde vanaf 2009 en in de Boswijk wordt vanaf 2011 gemonitord. Na zes jaar MUS kunnen nu
voorzichtig enkele uitspraken over de vogelrijkdom in Lelystad worden gedaan. Omdat de tellingen
plaatsvinden in de periode tussen 1 april en half juli geeft het meetnet alleen inzicht in vogels die in
deze periode de stad gebruiken om te broeden of voedsel te zoeken. Wintergasten blijven buiten de
telling. De tellingen vinden plaats binnen bebouwd gebied.
Lelystad is behoorlijk vogelrijk. In de afgelopen zes jaar werden binnen het meetnet 61 soorten in de
stad waargenomen. Van de drie onderzochte wijken is de Rozengaard het minst soortenrijk, met
jaarlijks 25 - 30 soorten. In Boswijk werden jaarlijks 40 - 45 soorten aangetroffen. In het Karveel liggen
de aantallen tussen de 31 – 41 soorten per jaar.
Een derde van de waargenomen soorten laten een min of meer stabiel beeld zien. Van een aantal
soorten is de trend onduidelijk omdat de aantallen fluctueren en er te weinig telgebieden zijn om dat
effect te nivelleren. Een goed voorbeeld hiervan is de
gierzwaluw. Deze lastig te tellen soort heeft broedkolonies in
de Boswijk en het Karveel. Op zomeravonden zwermen de
vogels hoog boven de huizen op zoek naar muggen. Bij
ongunstige telomstandigheden zoals wind of lage
temperaturen kunnen de getelde aantallen ineens veel lager
uitvallen dan bij gunstige omstandigheden. Groepen
verwilderde ganzen (“soepganzen”) kunnen jaarlijks in een
andere wijk opduiken, terwijl onduidelijk is of ze op
stadsniveau veranderende aantallen hebben.
Bij enkele soorten is een dalende trend te zien: Huiszwaluw, kauw en witte kwikstaart lopen in aantal
terug. Mogelijk hangt dit samen met een afname van het aantal geschikte broedplaatsen in de getelde
wijken. Deze soorten broeden graag onder bruggen, dakranden en in nissen. Ook roodborst, vink en fitis
en turkse tortel lijken wat af te nemen. Een reden hiervoor is moeilijk te duiden.
Een aantal watergebonden soorten neemt toe: Aalscholver,
blauwe reiger, meerkoet en waterhoen. Mogelijk profiteren
deze soorten van de toename van het aantal
natuurvriendelijke oevers in Lelystad.
De tabel op de volgende pagina’s geeft een overzicht van de
waarnemingen binnen het meetnet in Lelystad van 2008 t/m
2013. Elk jaar dat er langer in het meetnet wordt geteld
zullen de ontwikkelingen van vogels in Lelystad duidelijker
worden.
38
Overzicht Meetnet Urbane Soorten in Lelystad 2008 - 2013
Boswijk Karveel Rozengaard Lelystad
maximum maximum maximum gemiddeld maximum
soort 2008
2009
2010
2011
2012
2013
2008
2009
2010
2011
2012
2013
2008
2009
2010
2011
2012
2013
2008
2009
2010
2011
2012
2013
gem. 2008-2012
Telling nee nee nee ja ja ja ja ja ja ja ja ja nee ja ja ja ja ja 1 2 2 3 3 3 Huismus 61 70 102 32 49 51 63 56 39 45 65 78 54 53 32 47 58 67 60 65 54,8 Merel 26 27 27 37 27 29 22 38 28 32 35 39 28 38 37 30 32 29 31 31 31,6 Houtduif 24 31 23 18 20 17 23 18 7 26 18 20 14 14 18 23 18 22 21 15 19,4 Koolmees 12 14 21 21 16 17 15 18 14 12 23 17 14 14 21 14 20 15 15 16 16,9 Turkse Tortel 16 12 11 13 10 10 10 15 11 15 20 19 13 13 13 13 15 15 13 12 13,4 Spreeuw 5 12 21 27 13 9 14 8 25 4 3 7 11 2 27 9 6 9 10 16 12,8 Gierzwaluw 89 9 12 6 13 3 16 23 15 4 0 2 0 6 6 9 2 36 11 11 12,2 Boerenzwaluw 15 10 21 13 20 14 18 10 20 9 3 0 1 1 13 15 9 11 7 14 11,3 Ekster 10 22 13 7 12 9 16 8 7 9 11 11 10 11 7 11 10 12 13 10 10,6 Kauw 5 4 4 14 18 11 25 17 15 0 0 0 0 0 14 9 6 10 7 6 8,6 Winterkoning 5 5 8 11 6 4 8 4 6 14 9 11 9 9 11 10 7 8 6 8 8,2 Tjiftjaf 10 9 12 10 6 6 6 6 6 10 5 7 5 2 10 8 6 8 7 7 7,4 Zwarte Kraai 6 7 11 11 4 8 7 9 6 4 7 3 5 6 11 4 8 5 7 8 7,1 Groenling 7 7 8 8 5 3 2 7 5 10 7 9 7 6 8 8 5 6 7 6 6,6 Pimpelmees 7 6 8 4 8 2 6 6 12 6 7 9 4 6 4 7 5 7 5 9 6,1 Heggenmus 10 5 9 5 1 4 10 5 8 8 5 6 6 4 5 5 5 9 5 7 5,8 Wilde Eend 20 8 7 11 1 3 0 5 3 1 1 0 2 0 11 1 2 7 5 3 4,8 Meerkoet 11 17 19 4 2 3 3 3 4 2 2 1 1 0 4 2 3 5 7 8 4,7 Vink 2 4 2 5 6 4 5 4 4 5 7 4 5 4 5 6 6 4 4 3 4,6 Zwartkop 8 5 3 2 5 3 2 4 4 4 4 3 8 6 2 5 4 4 6 4 4,1 Zanglijster 4 1 7 0 0 1 2 1 5 7 6 8 9 4 0 4 4 5 4 5 3,4 Huiszwaluw 0 0 0 7 3 1 0 4 3 7 3 2 1 4 7 5 2 1 2 2 3,1 Gaai 3 5 7 2 3 1 4 1 4 1 1 4 2 3 2 2 1 4 3 5 2,7 Kokmeeuw 0 23 12 0 0 2 1 2 6 0 0 0 0 0 0 0 1 0 8 6 2,6 Fuut 10 12 10 1 1 0 4 0 0 0 0 0 0 0 1 1 0 5 4 3 2,3 Soepgans 25 7 7 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 8 2 2 2,2 Stadsduif 1 0 24 0 1 3 3 5 0 0 0 0 0 0 0 1 2 1 2 8 2,2 Aalscholver 7 1 3 2 4 1 0 1 4 0 0 0 0 8 2 2 1 2 1 5 2,1 Soepeend 1 22 8 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 7 3 1,7 Fitis 6 2 0 3 2 1 0 3 0 0 3 1 0 0 3 1 2 2 2 0 1,7
39
Zilvermeeuw 1 1 3 2 6 0 2 1 6 0 0 0 1 0 2 3 0 1 1 3 1,7 Grote Bonte Specht 1 1 2 1 1 0 1 1 1 1 3 1 1 4 1 1 2 1 1 2 1,3 Kleine Karekiet 4 0 2 1 3 1 3 2 3 0 0 0 0 0 1 2 1 2 1 2 1,3 Roodborst 1 2 1 2 1 0 3 0 0 3 1 1 1 0 2 2 1 2 1 0 1,3 Blauwe Reiger 1 1 1 0 2 0 1 1 2 0 1 2 2 3 0 1 1 1 1 2 1,0 Witte Kwikstaart 1 1 0 1 2 1 1 0 1 1 2 0 0 0 1 2 2 1 0 0 0,9 Boomkruiper 1 0 1 0 0 0 1 1 0 1 3 1 2 1 0 1 2 1 1 1 0,8 Ringmus 2 1 2 0 0 0 0 0 0 2 0 3 2 0 0 1 0 2 1 1 0,7 Braamsluiper 0 0 1 0 1 3 0 1 0 1 1 1 0 0 0 1 2 0 0 0 0,7 Staartmees 0 0 0 0 0 0 0 9 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 3 0 0,5 Tuinfluiter 0 1 0 0 1 1 2 1 0 0 0 1 1 0 0 1 1 1 1 0 0,5 Appelvink 2 1 5 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1 0 2 0,4 Knobbelzwaan 1 0 4 0 0 1 0 1 0 0 0 0 0 0 0 0 1 0 0 1 0,4 Waterhoen 0 0 5 0 0 0 0 2 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1 2 0,4 Kleine Mantelmeeuw 1 2 4 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1 1 0,4 Krakeend 0 4 0 0 0 0 0 0 2 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1 1 0,3 Putter 0 0 0 0 0 2 0 2 1 0 0 0 0 0 0 0 1 0 1 0 0,3 Sperwer 0 0 1 1 0 0 1 1 0 0 0 0 0 0 1 0 0 0 0 0 0,3 Buizerd 0 0 2 0 0 1 0 0 0 0 0 0 0 1 0 0 1 0 0 1 0,3 Kuifeend 0 0 2 0 0 0 2 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1 0 1 0,2 Stormmeeuw 0 2 2 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1 1 0,2 Holenduif 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1 1 0 0 0 0 1 1 0 0 0 0,2 Grasmus 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1 0 1 0 0 0 1 0 0 0 0,1 Grote Mantelmeeuw 0 0 0 0 0 1 0 1 0 0 0 0 0 0 0 0 1 0 0 0 0,1 Boomklever 0 1 0 0 0 0 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0,1 Nijlgans 0 0 0 0 0 0 0 0 2 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1 0,1 Grote Lijster 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1 0 0 0 0 0 1 0 0 0 0 0,1 Bosrietzanger 0 0 0 0 0 0 0 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0,1 Goudhaan 0 0 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0,1 Kneu 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0,1 Visdief 0 0 0 0 0 0 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0,1 Totaal per jaar per wijk 40 40 45 31 34 35 36 41 33 30 30 28 29 25 31 39 41 48 53 50 Totaal per wijk Boswijk: 51 Karveel: 50 Rozengaard: 37 Lelystad: 61
40
PLANTEN
Graslandmonitoring
Inleiding
In 2000 heeft Dhr. B. Smit uitgebreid onderzoek gedaan naar de botanische aspecten van de
Houtribhoogte, een uniek stuk Lelystad met duinachtige vegetatie. Nadien is het gebied gedeeltelijk
bebouwd geworden. In 2013 werden enkele delen van de Houtribhoogte opnieuw steekproefsgewijs
bekeken. Zodoende kunnen uitspraken worden gedaan over de ontwikkeling van de vegetatie in het
gebied. Hierbij moet opgemerkt worden dat het uitsluitend om steekproeven in het westelijke,
duinachtige gebied gaat.
Ook aan de Beginweg is de vegetatie van een kruidenrijk grasland opgenomen. Door deze graslanden
te blijven monitoren kunnen uitspraken over de ontwikkeling gedaan worden en aanbevelingen voor
beheer gegeven worden.
Methode
Op 4 juni en 13 september 2013 werden op de Houtribhoogte op vijf locaties vegetatieopnamen
gemaakt. Enkele van deze opnamen werden op ongeveer dezelfde locaties gemaakt als de eerdere
opnamen van Dhr. Smit. Aan de Beginweg werden op 31 mei en 13 september van drie grasstroken
vegetatieopnamen gemaakt. De ligging van de vegetatieopnamen is weergegeven in bijlage 2.
Bij de inventarisaties werd alleen gekeken naar hogere planten. Mossen zijn buiten beschouwing
gelaten. De inventarisaties werden uitgevoerd door Ria Heemskerk en Bram Smit.
Het voorkomen en de bedekking van de soorten is bepaald volgens de methode van Braun-Blanquet.
Hierbij is gewerkt met de volgende codering:
Tabel 1 - codering volgens Braun-Blanquet
code bodembedekking (%) aantal individuen
1 < 5 1 tot 2
2 < 5 3 tot 10
3 < 5 11 tot 100
4 < 5 > 100
5 5 – 12 willekeurig
6 13 – 25 willekeurig
7 26 – 50 willekeurig
8 51 – 75 willekeurig
9 76 – 100 willekeurig
Resultaten
Op de volgende pagina’s worden de resultaten van de inventarisaties van 2013 weergegeven. Tabel 2
toont de resultaten van de vijf vegetatieopnamen op de Houtribhoogte. De inventarisatiegegevens van
drie grasstroken aan de Beginweg worden in tabel 3 gepresenteerd.
Houtribhoogte
Bij de vegetatieopnamen in het westelijke duingebied van de Houtribhoogte werden in totaal 87 soorten
aangetroffen (zie tabel 2) op een totaal onderzocht oppervlak van 42 m2. De abiotische
omstandigheden zijn hier op kleine oppervlakten heel divers. Er zijn grote verschillen in vegetatie door
invloed van reliëf, mate van betreding, invloed van (kwel)water en beheer.
Het veelbetreden gebied bij het speeltuintje herbergt typische tredplanten, zoals duizendblad, smalle
weegbree en rood zwenkgras. De zandige ondergrond zorgt voor het voorkomen van voor Lelystad (en
Flevoland) zeldzame soorten, zoals zandzegge, zandmuur, scherpe fijnstraal en schapenzuring. De
duinheuvels achter de huizen herbergen op de hooggelegen delen schrale vegetaties met duinriet,
muurpeper en kleine leeuwentand, terwijl in de vochtige dalen kruipwilg, zeegroene rus en zomprus
gevonden wordt. Verder naar de Markerwaarddijk zijn de duinen sterk verruigd met veel duindoorn,
duinroos, duinriet en harig wilgenroosje. Er werden geen rode lijstsoorten gevonden.
41
Tabel 2 – Inventarisatieresultaten Houtribhoogte 2013
speeltuin duinheuvels verruigd deel 1 2 overig 3 (top) 4 (laag) overig 5 overig
oppervlakte 2 x 2 m 3 x 3 m 2 x 2 m 3 x 3 4 x 4 m hoogte vegetatie 10 cm 5 cm 20 cm 60 cm 60 cm
totale bedekking (%) 65 30 35 95 95 akkerdistel 3 akkermelkdistel 2 akkervergeet-mij-nietje x 4 avondkoekoeksbloem x x 1 bezemkruiskruid x bijvoet x boswilg x brede wespenorchis 1 canadese fijnstraal x dauwbraam 3 2 donkere vetmuur x duindoorn 1 1 2 2 2 duinriet 1 3 4 4 9 duinroos x duizendblad 5 4 eenstijlige meidoorn (opslag) x egelantier 2 2 1 1 2 eikvaren x fiorin x gestreepte witbol 1 gewone hoornbloem 1 2 gewone zandmuur 1 gewoon biggenkruid 2 1 2 2 3 grauwe wilg 7 grote lisdodde x harig wilgenroosje x heermoes x 2 hopklaver x jacobskruiskruid x 2 3 3 katwilg 3 kers spec. (opslag) 1 kleefkruid 1 klein hoefblad 2 klein streepzaad 3 kleine klaver 3 1 2 2 2 kleine leeuwentand 3 1 4 2 2 koninginnekruid 1 kropaar 2 kruipwilg x late guldenroede 3 liggende klaver 3 1 2 2 lijsterbes margriet x middelste teunisbloem 1 x 1 muizenoor 1 muurpeper x 3 2 paardenbloem 2 2 2 pastinaak x populier (opslag) x 2 reigersbek x riet 2 4 rode kornoelje 1 1 2 roodzwenkgras 7 6 5 4 7
42
ruwe berk (opslag) x 6 x schapenzuring 3 3 3 scherpe boterbloem x scherpe fijnstraal 1 2 schietwilg 4 sint janskruid 1 slangenkruid 1 smalle weegbree 6 5 2 3 3 speerdistel x toorts spec. x veenpluis/wollegras x veldbeemdgras 2 veldereprijs x 2 vertakte leeuwentand x voederwikke 3 vroege haver 3 vroegeling x wikke spec 2 wilgenroosje x zachte ooievaarsbek x zandhoornbloem 2 3 1 zandmuur 1 3 zandzegge 3 3 x zeegroene rus 2 zomereik 1 x zomprus 2 aantal soorten/opname 25 17 13 18 27 17 18 7
Vergelijking met vegetatieopnamen in 2000
Omdat de vegetatieopnamen in 2000 over een uitgebreider gebied werden genomen, en de inrichting
voor bebouwing grote veranderingen met zich meegebracht heeft, is het niet zonder meer mogelijk om
beide karteringen met elkaar te vergelijken.
Door de betrokkenheid bij beide karteringen door Dhr. B. Smit, kunnen
wel enkele onderbouwde uitspraken worden gedaan over de
veranderingen op het gebied van de vegetatie:
- Er is een enorme verruiging aan de gang met duindoorn,
duinriet en opslag van diverse houtige gewassen;
- Een aantal Rode lijstsoorten kon niet meer worden
teruggevonden en zijn mogelijk verdwenen: dwergviltkruid,
kleine steentijm en sierlijke vetmuur;
- De veranderingen in de vegetatie duiden op een toename van
de voedselrijkdom
Aanbevelingen voor beheer
Om de dreigende teloorgang van de unieke natuurwaarden met het duinachtige karakter te keren dan
wel te beperken is het van belang dat de verruiging en verrijking wordt tegengegaan. Jaarlijks maaien
en afvoeren in september, het verwijderen van opslag en een deel van de duindoorn en egelantier, en
het terugbrengen van begrazing met enkele paarden zouden veel verbetering brengen.
Het huidige beheer waarbij veel gebruik wordt gemaakt van de klepelbak is af te raden, omdat dit een
grote toename van de voedselrijkdom met zich meebrengt.
43
Beginweg
De inventarisatie van drie grasstroken aan de Beginweg leverde in totaal 35 soorten op (zie tabel 3).
Meest algemeen zijn hier scherpe boterbloem, pastinaak en gestreepte witbol. Geelhartje, een Rode
lijstsoort, werd hier ook gevonden. NB Naast de onderzochte grasstroken is een bloemenmengsel
ingezaaid, met soorten zoals wilde reseda, korenbloem en blaassilene.
Tabel 3 – Inventarisatieresultaten Beginweg 2013
1 2 3 gemiddeld oppervlakte 1 x 25 m 1 x 15 m 1 x 30
hoogte vegetatie 70 cm 70 cm 70 cm totale bedekking (%) 98 98 98
akkerdistel 1 0,3 cichorei 1 0,3 egelantier 1 0,3 egelboterbloem 1 0,3 fiorin 4 4 4 4,0 fluitenkruid 1 0,3 geelhartje 2 2 1,3 gestreepte witbol 4 4 4 4,0 gewone berenklauw 2 1 3 2,0 gewone brunel 2 2 1,3 gewone hoornbloem 3 3 2 2,7 gewone rolklaver 1 1 0,7 gewoon reukgras 3 3 3 3,0 glanshaver 3 3 3 3,0 groot streepzaad 1 0,3 heermoes 4 1,3 iep 1 0,3 kleefkruid 1 0,3 knoopkruid 1 1 0,7 kropaar 4 4 4 4,0 krulzuring 2 0,7 madeliefje 3 3 1 2,3 margriet 2 2 1,3 paardenbloem 3 3 3 3,0 pastinaak 4 4 4 4,0 riet 5 1,7 rietzwenkgras 2 2 2 2,0 rode klaver 3 3 2,0 roodzwenkgras 4 4 4 4,0 ruwbeemdgras 4 4 4 4,0 scherpe boterbloem 5 5 5 5,0 smalle weegbree 4 4 4 4,0 veldlathyrus 2 2 3 2,3 veldzuring 2 1 1,0 wilde peen 3 3 2 2,7 aantal soorten/opname 26 26 24 35
Aanbevelingen voor beheer
Het huidige beheer levert een soortenrijk grasland op. Bij het nut van inzaaien van het nieuwe
aangrenzende zaadmengsel kunnen enkele kanttekeningen geplaatst worden: Veel van de soorten van
dit zaadmengsel zullen weer verdwijnen omdat ze niet passen bij de groeiplaats. En als de rand bedoeld
is om een mooiere aanblik te bieden voor mensen is de opzet mislukt: de rietkraag van de sloot die
ervoor ligt onttrekt de bloemenrand aan het verkeer.
44
Oeverplanten in Lelystad
Inleiding
Lelystad is rijk aan water. Binnen de bebouwde kom is een blauwe dooradering aanwezig van talloze
wateren. Om de waterbergingscapaciteit te vergroten en de leefomgeving te verbeteren worden op
diverse plaatsen traditionele oevers vervangen door natuurvriendelijke oevers. Oeverzones met een
rijke biodiversiteit zijn goed voor de natuur maar vooral ook mooier om naar te kijken. De aanwezigheid
van diverse planten geeft ook een mooier bloemrijke oeverzone weer. Beheer en grondsoort zijn twee
belangrijke factoren die de biodiversiteit aan planten zal beïnvloeden. In het noorden van Lelystad is
meer zandgrond (gunstig voor de biodiversiteit) en in het zuiden is meer klei. Het beheer van de
oeverzone bestaat vooral uit 1 of 2 keer per jaar maaien en het maaisel afvoeren.
Monitoringsmethodiek
Eens in de drie jaar worden 48 locaties onderzocht: per jaar 16 locaties. De locaties worden verspreid
over de stad om de grondsoorten goed te verdelen. Daarnaast worden locaties gezocht met verschillend
beheer. De locaties die in 2013 zijn onderzocht staan in bijlage 1.
Gewerkt wordt met streeplijsten. Een lijst van planten die over een vaste afstand (100 meter) in de
slootkant/berm (1 meter breed) aanwezig zijn. Door twee inventarisatierondes te houden, worden zowel
voorjaars- als najaarsbloeiers opgemerkt. Ook werd gekeken naar de breedte van het ongemaaide deel
van de oevervegetatie en naar de opbouw van de gelaagdheid van vegetatie.
Resultaten
In totaal zijn er in de oeverzones 128 plantensoorten
vastgesteld. Gemiddeld werden per oeverstrook 31 soorten
gevonden, maar de variatie is groot: van slechts 15 soorten tot
48 per 100 meter. Van de soorten die er voorkomen zijn zo’n
45 soorten typisch voor de vochtige oeverzone. Meest algemeen
aangetroffen oeverplanten zijn riet, harig wilgenroosje en gele
lis. Bijzonder waren de vondsten van lidsteng en oostenrijkse
kers. Opvallend was dat er dit jaar veel oevers drastisch werden
gemaaid. Er werd, ook midden in het broedseizoen (!), riet
afgemaaid tot aan de waterkant. Daarbij werd nauwelijks wat
gespaard.
Conclusie
De grootste soortenrijkdom werd aangetroffen bij
natuurvriendelijke oevers. Dit oevertype scoort ook het hoogst
bij de diversiteit aan echte oeverplanten. Bij traditionele,
beschoeide oevers gaat over het algemeen regel op: Daar waar de gehele oeverstrook gemaaid wordt
tot dicht bij het water, zijn de soortenaantallen het laagst, tenzij de oevervegetatie zich aan de
buitenzijde (waterzijde) van de beschoeiing heeft weten te vestigen. Brede hoge rietkragen herbergen
doorgaans ook weinig plantensoorten. Bij beide oevertypes is variatie in de breedte van het gemaaide
deel van de oever over het algemeen bevorderlijk voor de soortenrijkdom. Grondsoort lijkt niet
opvallend bepalend te zijn voor het voorkomen van een rijke (oever)begroeiing.
Beheer
Zowel voor planten als voor dieren blijkt veelal dat afwisseling leidt tot een hogere diversiteit. Het
maaibeheer langs de oevers verdient daarom meer maatwerk. Meer variatie in de breedte van de
ongemaaide oeverzone is wenselijk.
NB De gemeente zou er ook strikte afspraken over moeten maken dat geen rietkragen gedurende het
broedseizoen worden weggemaaid. De kans dat hiermee broedende vogels, zoals karekieten, verstoord
worden is groot. En hun broedseizoen gaat langer door dan de formele grens van 15 juli. Een maand
later is aan te bevelen.
Oostenrijkse kers
45
Oeverinventarisaties Lelystad 2013
37-a
rtem
isw
eg
38-w
aran
de
39-la
nges
loot
40-H
onds
rug
41-v
eluw
ezoo
m
42-s
choe
ner
43-g
onde
l
44-g
aljo
en
45-w
etla
nd
46-p
arla
an
47-ja
gers
veld
48-fj
ord
49-b
eern
inkh
olt
50-k
amp
51-g
oois
e br
ug
52-k
uste
ndre
ef
aant
al
oeve
rpla
nt (j
a=1)
wat
erpl
ant (
ja=1
)
abeel
x 1 akkerdistel x x x x x x x x x x x x x 13 akkerereprijs
x 1
akkerkool
x 1 akkermelkdistel
x x x x 4
akkervergeetmeniet x x x x 4 avondkoekoeksbloem
x 1
basterdwederik (viltige)
x x x x x x x 7 beklierde duizendknoop
x x 2
bijvoet
x x 2 blaartrekkende boterbloem
x x x x 4 1
boerenwormkruid
x 1 boswilg
x 1
brede weegbree
x x x x x x 6 breedbladige wespenorchis
x 1
brunel
x x x x 4 bultkroos
x x 2 1
citroengele honingklaver
x x 2 dotterbloem
x x 2 1
duinriet
x 1 echte kamille
x 1
engels raaigras x x x x x x x x x x x x x x x 15 esdoorn
x 1
fioringras
x x x x x x x x 8 1 fluitenkruid x x x x x x 6 fonteinkruid (sterbladig)
x x x x x x x x x 9 1
geel nagelkruid
x 1 gekroesde melkdistel x x 2 gele lis x x x x x . x 6 1 gele plomp
x x . 2 1
gele waterkers
x 1 1 gestreepte witbol
x x x x x x x 7
gewone berenklauw x x x 3 gewone braam
x x x x 4
gewone hoornbloem x x x x x x 6 gewone melkdistel
x x x x x 5
gewone rolklaver
x 1 gewone waterbies
x 1 1
gewoon struisgras
x 1 gewoon varkensgras
x 1
glanshaver
x x x 3 grauwe abeel
x 1
grauwe wilg
x 1 grof hoornblad x x x x 4 1 groot hoefblad
x x 2
groot streepzaad
x x 2
46
grote brandnetel x x x x x x x x x x x 11 grote egelskop
x 1 1
grote lisdodde x x x x x 5 1 grote waterweegbree
x 1 1
haagwinde x x x 3 harig wilgenroosje
x x x x x x x x x x x x 12 1
heen x x 2 1 heermoes x x x x x x x x x x x x x x x x 16 herderstasje
x x 2
herik
x x 2 hondsdraf
x x 2
hopklaver
x x x x 4 jacobskruiskruid
x 1
kamperfoelie
x 1 katwilg
x x x x 4 1
kikkerbeet
x . x . . x 3 1 kleefkruid
x x x x x x x 7
klein hoefblad
x x x x x x x x x 9 klein kruiskruid
x 1
klein streepzaad
x 1 kleine klaver
x x x x x 5
kleine veldkers
x 1 kleine watereppe
. . x x x 3 1
koninginnekruid
x x x x 4 1 kraakwilg
x . 1 1
kranswier
x 1 1 kropaar x x x x x 5 kruipende boterbloem
x x x x x 5
krulzuring
x x x x x 5 kweek
x x x x x x x x x x 10
lidsteng
x 1 1 linde
x 1
look-zonder-look
x 1 luzerne
x x x 3
madelief
x x x x x x x x x x 10 moerasmelkdistel
x x x x 4 1
moerasvergeetmeniet
x 1 1 oostenrijkse kers
x 1 1
paardenbloem x x x x x x x x x x x x x x x x 16 paarse dovenetel
x 1
peen
x 1 perzikkruid
x x x x x 5
pinksterbloem
x x 2 1 pitrus
x 1 1
populier
x x 2 reuzenberenklauw
x 1
ridderzuring x x x x x x x x x x x 11 riet x x x x x x x x x x x x x x x x 16 1 rietgras x x x x x 5 1 rode ganzenvoet
x x 2
rode klaver
x x x x x 5 rode kornoelje
x x x x 4
47
rood zwenkgras
x x x x x x x x x x x x 12 ruw beemdgras x x x x x x x x x x x x 12 scherpe boterbloem x x x x 4 schietwilg
x x . 2 1
slipbladige ooievaarsbek
x 1 smalle waterpest x 1 1 smalle weegbree
x x x x 4
smeerwortel x x 2 speerdistel
x x x x x 5
sterrekroos
x x x x x x x x 8 1 straatgras x x x x x x x x x x x x x x x 15 timoteegras
x x x 3
treurwilg
x 1 1 veelwortelig kroos x x x 3 1
veldbeemdgras x x x x x x x x 8 veldlathyrus
x 1
veldzuring x x x 3 vlier
x x 2
voederwikke
x x x x x 5 vogelmuur
x x 2
watergentiaan
x x x x 4 1 watermunt
x x x 3 1
witte dovenetel x 1 witte honingklaver
x x x 3
witte klaver
x x x x 4 witte waterlelie
x x 2 1
wolfspoot
x x x x 4 1 zachte ooievaarsbek
x 1
zomereik
x x x x 4 zwarte els
x x x x 4 1
aantal soorten 28 37 18 15 23 31 39 40 28 27 32 33 27 48 31 42 128 44 15 echte oeverplanten 5 12 5 1 7 5 6 6 9 4 9 6 4 9 7 4 waterplanten 3 2 2 2 5 6 4 6 0 0 0 3 1 4 0 2 type oever* t n t r.m n n n t/n n t t n t t/n n n
zand / klei k k k k k k k z z z z z z k z z
% vegetatiehoogte < 15 cm
20 40 5 80 15 15 5 20 % vegetatiehoogte > 15 <30 cm
20 90 10 30 10 20 15 5 5 20 10
% vegetatiehoogte >30 < 60 cm 20 40 20 40 20 15 30 95 10 10 10 50 % vegetatiehoogte > 60 cm 80 20 10 80 50 10 70 40 5 95 70 95 50 80 50
% vegetatiebreedte < 30 cm
95 5 40 95 5 15 20 10 % vegetatiebreedte >30 cm<1m
5 95 95 60 40 5 50 5 80 50 80
% vegetatiebreedte > 1 m< 2 m 5 5 5 50 50 5 5 95 30 10 90 % vegetatiebreedte > 2 m 95 95 10 95 90 5 10 * type oever: n=natuurvriendelijk / t=traditioneel (beschoeid) / r.m= rubber matten
48
Het effect van ratelaar (Rhinanthus spec.) op de biomassa van de vegetatie. Inleiding
Ratelaar (Rhinanthus spec.) is een half-parasiet. Een
plant die met zijn wortels binnen de wortels van andere
planten (meest grassen) dringt om op die manier
mineralen en water van andere planten te verbruiken.
Daarnaast heeft deze plantparasiet nog eigen
bladgroen en kan ook zijn eigen fotosynthese uitvoeren
waardoor de plant niet volledig afhankelijk is van zijn
gastheer.
Onderzoek leert dat introductie van ratelaar
(Rhinanthus spec.) gemiddeld 26% reductie van de
totale biomassa tot gevolg heeft (Ameloot et al, 2005).
Op de langere termijn verandert de verandering in biomassa na de introductie niet sterk meer (Ameloot
et. al., 2006). Uitspraken hieromtrent worden echter wel bemoeilijkt door de sterke jaarfluctuatie van
de aanwezigheid van de ratelaar (de Hullu, 1985).
Ook de verhoudingen van plantgroepen verandert door de komst van ratelaar. Grasachtigen nemen
sterk af en kruiden nemen toe. Gesteld kan worden dat de vegetatie bloemrijker en diverser wordt.
Een sterke reductie van de biomassa heeft gevolgen voor de beheerkosten van grazige vegetaties. Bij
de gemeente Sneek wordt het bermbeheer met ratelaar vergeleken met gazonbeheer (25 k/j) Dat zou
een besparing van € 2.000,= per ha opleveren (Vrolijk, 2013).
Proefopzet
Plekken met ratelaar (grote ratelaar (Rhinanthus angustifolius), soms gecombineerd met behaarde
ratelaar(R. alectorolophus)) worden vergeleken met gelijkwaardige plekken waar de soort niet
voorkomt. De gelijkwaardigheid heeft betrekking op de abiotische factoren van de plek (vocht, licht,
grondsoort) en het beheer. In zijn algemeenheid liggen de plekken zonder ratelaar een of twee meter
van een locatie met ratelaar.
Indien ratelaar effect heeft op de biomassa mag verwacht worden dat de biomassa (droog gewicht per
oppervlak) in gebieden met ratelaar lager zijn dan in gebieden zonder ratelaar. Per locatie wordt
daarom de biomassa in proefvlakken van 1 m2 verwijderd en gedroogd. Dit drooggewicht (gr/m2) is dan
de maat voor de biomassa.
In Lelystad zijn drie gebieden waar ratelaar veelvuldig voorkomt. ‘Kempenaar’ is de berm ter hoogte van
Kempenaar 31, ‘Oostrandbos’ is een grasland ter hoogte
van de woonwijk Oostrandpark en ‘Zuigerplasdreef’ betreft
de oostelijk berm van de Zuigerplasdreef ter hoogte van de
spoorlijn.
In de Kempenaar zijn op 3 juni 2011 10 plekken
bemonsterd: 5 met ratelaar en 5 zonder ratelaar. Op 22
juni 2012 en18 juni 2013 is dit herhaald. In Oostrandbos
(7 juni 2011, 23 juni 2012, 18 juni 2013) betreft het 6-
10monsterpunten. Bij de Zuigerplasdreef zijn in 2012 6
monsterpunten genomen: 3 met ratelaar en drie zonder .
Deze locatie was door de aanleg van een bushalte in 2013
verdwenen.
Nabij elke proefveldje met ratelaar is in de directe
omgeving ook een proefveldje zonder ratelaar bemonsterd:
de waarnemingen zijn dus gepaard. Het enige verschil
tussen deze proefvlakken is de aan- of afwezigheid van
ratelaar.
49
Per proefvlak is een vierkant van 1 m2 is uitgezet
waarna met een snoeischaar de bovengrondse
biomassa is verwijderd. Per bemonstering is het gras
gedroogd gedurende een periode van ruim een
maand aan de open lucht (in een grote loods). Het
luchtgedroogde gras is vervolgens gewogen tot een gram
nauwkeurig.
Resultaten
Het drooggewicht per steekproef verschilt tussen 170 gr (Kempenaar 2012 met ratelaar)en 572 gr
(Oostrandpark 2013 zonder ratelaar) (tabel 2).
Het gewicht per locatie met en zonder ratelaar en per jaar verschilt. In de drie gebieden is het
gemiddelde gewicht met ratelaar wel altijd lager dan zonder ratelaar (tabel 1). Het verschil bedraagt
gemiddeld 13 %.
2011 (begin juni) gemiddeld Kempenaar zonder ratelaar 288
gemiddeld Kempenaar met ratelaar 240
gemiddeld Oostrandpark zonder ratelaar 269
gemiddeld Oostrandpark met ratelaar 231
2012 (22 mei) gemiddeld Kempenaar zonder ratelaar 226
gemiddeld Kempenaar met ratelaar 211
gemiddeld Oostrandpark zonder ratelaar 367
gemiddeld Oostrandpark met ratelaar 313
gemiddeld Zuigerplasdreef zonder ratelaar 403
gemiddeld Zuigerplasdreef met ratelaar 396
2013 ( 18 juni) gemiddeld Kempenaar zonder ratelaar 380
gemiddeld Kempenaar met ratelaar 333
gemiddeld Oostrandpark zonder ratelaar 445
gemiddeld Oostrandpark met ratelaar 377
Tabel 1: gemiddelde drooggewicht (gr/m2) per proeflocatie met of zonder ratelaar gesplitst per jaar. Statistisch gezien kunnen de proefvlakken van Oostrandpark , Kempenaar en Zuigerplasdreef niet met
elkaar vergeleken worden. Daarvoor zijn de verschillen in abiotische omstandigheden te groot. Maar de
drie proeflocaties zijn wel handig om te bekijken of in de proefvlakken met ratelaar nu minder biomassa
50
aanwezig is. Om de abiotische verschillen uit te sluiten worden proefvlakken met ratelaar vergeleken
met nabij gelegen proefvlakken zonder ratelaar. Het verschil in gewicht tussen deze twee proefvlakken
kan gezien worden als een biomassa verschil (tabel 3).
2011 steekproef + steekproef - gewicht steekproef + gewicht steekproef - verschil %
1 2 177 295 -118 -67
3 4 295 251 44 15
5 6 220 346 -126 -57
7 8 256 291 -35 -14
9 10 254 257 -3 -1,2
11 12 194 282 -88 -45
13 14 232 215 17 7,3
15 16 267 311 -44 -16
2012
steekproef + steekproef - gewicht steekproef + gewicht steekproef - verschil
1 2 170 200 -30 -18
3 4 182 223 -41 -23
5 6 224 229 -5 -2,2
7 8 218 220 -2 -0,9
9 10 262 257 5 1,9
11 12 317 395 -78 -25
13 14 356 393 -37 -10
15 16 265 314 -49 -18
17 18 303 361 -58 -19
19 20 385 371 14 3,6
21 22 499 476 23 4,6
2013
steekproef + steekproef - gewicht steekproef + gewicht steekproef - verschil
1 2 377 268 109 29
3 4 378 499 -121 -32
5 6 410 466 -56 -14
7 8 302 397 -95 -31
9 10 198 271 -73 -37
11 12 323 379 -56 -17
13 14 340 572 -232 -68
15 16 426 481 -55 -13
17 18 417 348 69 17
Tabel 3: Verschillen in biomassa tussen gepaarde proefvlakken met en zonder ratelaar.
Eenentwintig van de 28 gepaarde waarnemingen geven aan dat de biomassa van het proefvlak met
ratelaar lager is dan het proefvlak zonder ratelaar. Met behulp van een T-toets kan bepaald worden of
ook statische gesproken kan worden of het gemeten verschil hard is. Met deze gepaarde
waarnemingen zou met een α = 0.01 voldoende bewijs zijn dat er een verschil is.
51
Conclusies:
Statistisch kan met de huidige meetresultaten bewezen worden dat de graslanden met ratelaar een
lagere biomassa productie hebben dan gelijkwaardige graslanden zonder ratelaar.
Het verschil in biomassa bedraagt ongeveer 13%. Daarmee is echter nog niet bewezen dat de ratelaar
deze biomassa afname veroorzaakt. Het zou kunnen betekenen dat ratelaar vooral op die plaatsen tot
groei komt die toevallig minder biomassa hebben. Proefnemingen in gebieden waar nu geen ratelaar
groeit maar waar de soort middels uitzaaien ingebracht wordt kan duidelijker maken of de
biomassareductie veroorzaakt wordt door de ratelaar. In de praktijk blijkt het lastig om ratelaar
ingezaaid te krijgen. In proefvelden is het nog niet gelukt om door middel van het toevoegen van
ratelaarzaad in de nazomer aan een bestaande grasmat een goed ontwikkelde ratelaarveld te krijgen.
Effecten op het beheer, en de neveneffecten op mens en dier.
Uitgaande van de gevonden productievermindering van 13 % (in literatuur wordt uitgegaan van 25%)
kan het inzaaien van ratelaar een gunstig effect hebben op de beheerkosten van graslanden. In bermen
waar nu gemaaid en het maaisel verwijderd wordt scheelt het dus ongeveer 13% in de stortkosten en
13% in de transportkosten. Veel van de bermen in Lelystad worden in een werkgang gemaaid en direct
opgezogen. De kosten voor het maaien nemen ook iets af omdat er bij minder biomassa sneller
gemaaid kan worden. De maaisnelheid is naast de vochtigheid (negatief) van het gewas ook afhankelijk
van de biomassa (negatief). Al met al zijn de kosten van graslanden met ratelaar lager (ingeschat 10%-
20%) dan graslanden zonder deze plant.
Bijkomend voordeel naast de biomassa vermindering is dat de bermen kleurrijker zijn doordat kruiden
meer kansen krijgen en de grassen verdrukt worden: meer bloemen krijgen een kans. Een mooier beeld
van Lelystad ontstaat.
Meer bloemen en een diverse vegetatie zijn ook gunstig voor de dieren die afhankelijk zijn van
bloemen. Denk aan bijen en vlinders.
Massaal inzaaien van ratelaar?
Inzaaien van ratelaar heeft dus positieve gevolgen op de kosten van het beheer en de biodiversiteit van
de vegetatie. Massaal inzaaien lijkt daarom een verleidelijke gedachte. Toch zijn er wel wat
overwegingen alvorens over te gaan tot inzaaien.
Herkomst van het zaad. Veel zaad komt uit het buitenland waardoor de genetische kenmerken
van Nederlandse planten verloren gaan. Gestreefd zou moeten worden naar zaad dat afkomstig
is uit de regio.
Zaaien heeft alleen zin als de plant ook zaad kan zetten. Ratelaar is een eenjarige plant die elk
jaar vanuit zaad weer moet opgroeien. Maaien voordat het zaad gezet is (en afvoeren) zorgt
ervoor dat de plant weer snel verdwenen is. Het inzaaien kan dus alleen op plaatsen waar
zaadzetting gegarandeerd is.
Zaaien in vegetaties die niet erg dicht zijn. Het zaad van de ratelaar heeft licht nodig om te
ontkiemen. In dichte vegetaties (> 600 gr droge stof/m2) krijgt ratelaar geen kansen (ref).
Ratelaar groeit meestal op redelijk vochtige terreinen. De plant zal dus ook niet in elk terrein
aanslaan.
52
Literatuur
Ameloot, E., Verheyen, K. & Hermy, M. 2005. Meta-analysis of standing crop reduction by Rhinanthus
spp. and its effect on vegetation structure. Folia Geobot. 40: 289-310.
Ameloot, E.; Verheyen, K.; Bakker, J.P., De Vries, Y. & Hermy, M. 2006. Long-term dynamics of the
hemiparasite Rhinanthus angustifolius and its relationship with vegetation structure. J. Veg. Sci. 17:
637-646.
Hullu, P.C. de, 1985. The population dynamics of Rhinanthus angustifolius in a succession series. -
Dissertatie RUG Faculty of Mathematics and Natural Sciences
Vrolijk, M., 2013, Ratelaar is een heilige plant. Tuin en Landschap (16-17): 52-53.
Waterschap Roer en Overmaas, 2010. Marap Maaibeheer 2010 –memo voor commissie
Watersystemen
Kosten storten van 1000 kg maaisel kost Waterschap Roer en Overmaas € 29,= (2009; Waterschap Roer en
Overmaas, 2010)
Beheermaatregelen bermonderhoud
Maaien berm ontwikkelingsbeheer 1,49 per are
Verzamelen en afvoeren bermmaaisel ontwikkelingsbeheer 3,48 per are
Stortkosten maaisel ontwikkelingsbeheer (aanname 0,05 ton per are) 2,23 per are
Totale kosten 1 keer maaien en ruimen ontwikkelingsbeheer 7,2 per are
Maaien berm regulier beheer (1 keer klepelen) 2,21 per are
Maaien kruisingen van wegen 8,86 per are
Bijmaaien rondom bomen 0,5 per are
Beheermaatregelen slootonderhoud
Machinaal maaien van een sloot € 0,35 0,35 per meter
Handmatig maaien van een sloot € 2,63 2,63 per meter
presentatie gemeente Drimmelen 22 juli 2013
53
Rietorchis in Lelystad
Inleiding
Rietorchissen zijn in Lelystad vrij algemeen. Lelystad is daarmee een van de rijkste gemeenten van
Flevoland. De meeste rietorchissen staan langs watergangen op de overgang rietstrook-grasland.
Er zijn enkele belangrijke gebieden met relatief veel rietorchissen. Naast de hieronder beschreven
gebieden betreft het voor het werkgebied van de gemeente Lelystad ook het orchideeënveld Overijssels
Hout. Dit gebied wordt echter niet gemonitord.
Tabel 2: Aantal bloeiende rietorchissen op verschillende locaties in Lelystad. (rood= geteld na maaibeurt)
2009 2010 2011 2012 2013
Bergbos 112 -- 62 67 89
Bultpark 660 605 892 479
Gelders Diep 55 3
Kempenaar 46 12 59 176
Kustendreef 130 -- 3 19
Bergbos
In de brede grasstrook die door het Bergbos loopt groeien al jaren rietorchissen. Sinds 2009 wordt het
aantal bloeiende rietorchissen geteld. De aantallen variëren maar sinds de dip van 2011 lijkt het aantal
bloeiende planten weer toe te nemen.
Het beheer is de laatste jaren ook geïntensiveerd. Verruigging van de vegetatie vond plaats en nu tracht
Landschapsbeheer Flevoland de grasstrook 2x per jaar te maaien en af te voeren. In bloei en zaad
staande planten worden gespaard tijdens deze maaiacties.
Verspreiding van de rietorchis in Lelystad 2000-2011
54
Bultpark
Eén van de rijkste gebieden van Lelystad en tevens een van de meest zichtbare locaties van Lelystad.
Hoewel het aantal bloeiende planten sterk kan wisselen lijkt de afname van 2013 veroorzaakt te
worden door twee zaken. In de winter is een deel van de beschoeiing vervangen en daarmee ook de
groeiplaats van enkele tientallen planten, anderzijds neemt riet erg de overhand in deze begroeiing.
Verruiging en overschaduwing zijn twee aspecten die nadelig uitpakken voor de rietorchis. Intensiever
maaien en in elk geval maaien op de afgesproken tijdstippen is noodzakelijk voor het behoud van deze
populatie.
Gelders Diep
Onduidelijk is hoe de populatie van het Gelders Diep zich ontwikkelt. In 2013 is geteld half juni maar
toen bleek de vegetatie net gemaaid. Drie planten werden nog bloeiend waargenomen maar geven een
vertekend beeld van het werkelijke aantal planten.
Kempenaar
In de brede berm van de Kempenaar is het aantal bloeiende rietorchissen sterk toegenomen.
Gecombineerd met de ontwikkeling van grote – en behaarde ratelaar is het een mooie vegetatie. Het
probleem van verruiging zoals bij andere locaties speelt hier niet. Het maaibeheer lijkt hier beter
afgestemd op de rietorchis en ook de halfparasiet ratelaar kon wel eens een gunstige uitwerking
hebben op de groeimogelijkheden van de rietorchis. Ratelaar zorgt ervoor dat de biomassa minimaal
15% lager ligt dan in terreinen zonder ratelaar en deze biomassareductie vindt vooral bij grassen
plaats.
Kustendreef
De rietorchissen van de Kunstendreef staan heel verspreid
langs deze weg. In de winter van 2011-2012 zijn de oevers
van de aanliggende sloot ‘natuurvriendelijk’ gemaakt
zonder rekening te houden met de aanwezigheid van de
rietorchis. In 2012 resulteerde dit in 3 bloeiende planten.
De toename in 2013 stemt hoopvol voor de toekomst.
Deze bermen worden half juni gemaaid en in dezelfde
werkgang wordt het maaisel afgezogen. Het is voor de
rietorchis onmogelijk om zaad te zetten. Dit lijkt op de
langere termijn een probleem. Het is verstandig om delen
met rietorchis eens in de 2-3 jaar niet te maaien en deze
delen dus vlak voor het maaiseizoen op te zoeken en uit te
rasteren.
Kansen en bedreigingen
Beheer
Het beheer is zowel een kans als een bedreiging. Goed uitgevoerd beheer die ervoor zorgt dat er
voedingsstoffen worden afgevoerd door (groen) maaisel te verwijderen is noodzakelijk om op de langere
termijn de orchideeen te behouden.
Daarnaast moeten de planten regelmatig in de gelegenheid zijn om te bloeien en zaad te zetten.
Jaarlijks maaien in de periode mei-augustus geeft de plant geen kans om zaad te zetten, maar is wel de
beste periode om voedsel af te voeren. Een goed compromis tussen beide aspecten moet dus
gevonden worden.
Meerdere beheerders van de oever
Het waterschap heeft het beheer van de waterfase overgenomen van de gemeente. De droge fase is
nog steeds in beheer van de gemeente. Goede communicatie tussen beide beheerders is noodzakelijk
om ervoor te zorgen dat de rietorchis, die op de grens van beide beheergebieden leeft, behouden blijft.
Rijden met zwaar materieel door de berm kan schade opleveren aan de vegetatie en ook het op de kant
zetten van de bagger is schadelijk voor de orchideerijke vegetatie. Beide dienen dus een goed overzicht
te hebben van de belangrijke orchideelocaties.
55
BIJLAGE 1 - Locaties monitoring van oeverplanten en libellen
56
BIJLAGE 2 - Locaties van de graslandkarteringen