Titellijst bij hoofdstuk 8 van Verborgen talenten
1 van 53
Ringel rangel ronde Kinderrijmen, kinderverzen en gedichten met een kindperspectief
Toelichting
De titelbeschrijvingen van bundels met kinderrijmen, kinderverzen en gedichten met
een kindperspectief openen met enkele boeken die over poëzie zijn geschreven en met
korte typeringen van de belangrijkste bloemlezingen.
Daarop volgt de indeling die ook in de titel van het hoofdstuk voorkomt en die
achtereenvolgens verwijst naar versjes en liedjes uit de orale cultuur, naar speciaal voor
kinderen en jeugdigen geschreven gedichten en naar poëzie die niet in eerste instantie
bedoeld is voor kinderen, maar die wel vanuit een kindperspectief geschreven is. De
aanvulling 2014 is hierin opgenomen.
Toelichting bij de update van 2015
Omdat er deze keer nogal wat prentenboeken op rijm voor jonge kinderen besproken
worden, is er een categorie toegevoegd: Poëzieprentenboeken (al passen sommige titels
ook prima bij epische of nonsensicale poëzie). Ook is een categorie Beginnende lezers
toegevoegd.
Beginnende lezers
Riet Wille & Kristien Aertsse Ik word een boterbloem (De Eenhoorn, 2015) (Aanv. 2015)
Net zoals de vorige titel van Riet Wille (Die hoed zit goed) zou ook deze bundel bij
titels voor beginnende lezers kunnen staan. Ik word een boterbloem is een bloemlezing
van nieuwe, oude en bewerkte gedichten uit vijf eerdere bundels. Alle gedichten zijn zo
geschreven dat ze geschikt zijn voor beginnende lezers. Opnieuw een aanwinst, deze
bundel didactische gedichten, want geschikt materiaal voor het technisch lezen in deze
groep, dat ook nog mooi is, is nog steeds schaars. De bundel bestaat uit 42 gedichten,
rijm- en zoekspelletjes en raadselrijmen verdeeld over zeven verschillende
onderwerpen: ik, naar school, naar de boer, naar het strand, naar de keuken, naar boven
en naar de boterbloemen. Elk onderwerp krijgt zes gedichten die steeds een beetje
moeilijker worden.
Een mooi voorbeeld voor de echte beginners is ‘de school is uit’:
ik kom uit school
met mijn haar in de war
vuil aan mijn neus
koek op mijn das
vet aan mijn jas
een scheur in mijn rok
iets vies aan mijn sok
poep aan mijn schoen
en een gat in mijn been
maar mam
8
Titellijst bij hoofdstuk 8 van Verborgen talenten
2 van 53
zoent me van top tot teen.
Analyseren en synthetiseren, het ontleden van woorden in verschillende klanken en die
weer tot een geheel smeden, is de core business van beginnende lezers. Wille is op haar
sterkst als ze daar creatieve raadselrijmen en spelletjes mee verzint, bijvoorbeeld
wanneer ze sommetjes maakt van woorden zoals in ‘1 2 3 4 5 7 8 9 10 / wie liep weg uit
de les? / dat is de … ’, ‘been – b = ….’
Een van de meest geslaagde voorbeelden daarvan vind ik boer stan, een vreemde man
die wel een wei heeft en een stal, maar nog geen vee. Gelukkig heeft hij wel een
echoput,
en als hij daar in gilt
komt het beest dat hij wil
als hij roept ‘bos’
komt er een os
als hij roept ‘vlam’
komt er een lam
als hij roept ‘weent’
komt er een eend
Leuk om met de kinderen te bedenken wat er nog
allemaal meer uit een echoput getoverd kan worden,
lekkers bijvoorbeeld (wijs-ijs) of lichaamsdelen (boog-
oog).
Ik vond de gedichten en het visuele spel van gedicht en illustratie in Die hoed zit goed
overigens verrassender en geestiger dan in deze bloemlezing. Hier is het rijm af en toe
toch wat gekunsteld (een ui is een gedicht) en de grapjes soms minder geslaagd (‘de
snelkookman’ / ervaart te veel druk / en spuit). Het spel met de typografie is soms erg
leuk (de lift of de trap), maar soms ook minder verrassend dan in Die hoed zit goed.
Niettemin valt er genoeg te spelen met taal en woorden voor kinderen vanaf een paar
maanden leesonderwijs. Voor beginnende lezers. (JK)
Bloemlezingen
In hoofdstuk 8 is al verwezen naar de bloemlezingen van Kees Fens, Bianca Stigter &
Tine van Buul, Anne de Vries en Gerrit Komrij, en in hoofdstuk 10 (‘Alles is nog
onontdekt’) al naar diverse bloemlezingen voor jonge kinderen. Hier volgen
bloemlezingen die in het handboek niet zijn genoemd.
Ienne Biemans & Ceseli Josephus Jitta Rosa en de wonderschoenen (Nieuw Amsterdam Uitgevers, 2010)
Na een week aarzelen trekt Rosa op een zonnige dag haar wonderschoenen aan en gaat
ze op stap naar het huis van Toketore. Onderweg komt ze verschillende personages
tegen: ze ontmoet een kleine reus, een konijn in het hoge gras en een jager die vraagt of
ze haar tong verloren is. De natuur lijkt tijdens haar tocht tot leven te komen: wanneer
de lucht opklaart hoort Rosa dat de pluizenbollen en de grassprietjes ‘net voor [haar],
welkomstliedjes’ zongen.
Titellijst bij hoofdstuk 8 van Verborgen talenten
3 van 53
Ook bij het huis van Toketore wachten haar tal van belevenissen: zo komt het
maanmeisje poolshoogte nemen, maakt een pasgeboren lammetje verschrikte
sprongetjes, regent het op de radio, lijmt de naaktslak stenen, en verdwijnt ze op een
bepaald punt plotsklaps in haar leesboek. Bovendien ontmoet ze Zusje, met wie ze na
wat gekibbel een warme vriendschap ontwikkelt. Aan het slot zingt Zusje haar carpe
diem-lied:
Ik pluk de dag.
Ik pluk de zon.
Ik pluk de nacht.
Ik pluk de maan.
Ik pluk een ster.
En nog een ster,
zo’n met zo’n sterrenstaart eraan.
De illustraties van Ceseli Josephus Jitta maken de interactie tussen de personages
tastbaar. In zwart met rood geeft ze expressie aan de lichamelijkheid die Biemans zo
aantrok in haar werk: ‘De afbeelding bij het gedicht “Gedaanteverwisseling”, daarom
heb ik voor haar gekozen, de lichamelijkheid die daarin zit, dat voegt ze toe.’
Met Rosa en de wonderschoenen geven Ienne Biemans en Ceseli Josephus Jitta vorm
aan een origineel, mysterieus en bibelebonts hooglied dat voorheen onbekend was bij
het jong publiek. (Zie ook Piet Mooren en Annette de Bruijn, ‘Bezweringen. Gesprek
met Ienne Biemans’. In: Leesgoed, 2010, 5, 167-170.)
Daniel Billiet (samensteller) Een propje in mijn gezicht. Gedichten (Infodok, 1989)
De al wat oudere bloemlezing Een propje in mijn gezicht van Daniel Billiet voor oudere
kinderen (vanaf 12 jaar stond er toen bij) is een speciale bloemlezing, omdat de
samensteller niet ging zoeken naar het beste of mooiste van een bepaalde dichter of
periode. In plaats daarvan vroeg hij aan de meest spraakmakende dichters van
jeugdpoëzie uit die periode om vier nog niet eerder gepubliceerde gedichten aan te
leveren. Dat deden ze. Daarmee beet hij min of meer de spits af voor de hierna te
noemen poëziespektakels. Billiet rangschikte ze bovendien in omgekeerde alfabetische
auteursvolgorde, om zo te demonstreren dat Willem Wilmink de kartrekker was van de
Nederlandstalige poëzie, en niet de hekkensluiter. Dat blijkt ook wel uit de titel van zijn
bloemlezing, die verwijst naar de volgende passage uit een gedicht van Willem
Wilmink:
Ik las met de klas een heerlijk gedicht
daar stond: ‘ik vin je zoo lief en zoo licht’
toen kreeg ik een propje in mijn gezicht.
In de introductie merkt Billiet nog op dat elke leeftijdsgroep van poëzie houdt, maar
vooral van Wilminks poëzie, en dat het onderwijs daarop zou moeten inspelen.
Titellijst bij hoofdstuk 8 van Verborgen talenten
4 van 53
Jan van Coillie (samensteller) De dichter is een tovenaar (Altiora, 2000)
In deze bundel selecteerde Jan van Coillie de 175 ‘mooiste’ gedichten die tussen 1990
en 2000 verschenen voor kinderen tussen 5 en 12 jaar. Zijn selectie van 175 (hier
beperkt tot dichters met minimaal vijf gedichten) laat deze rangorde zien: Ted van
Lieshout (vijf), Koos Meinderts (vijf), Erik van Os (vijf), Edward van de Vendel (vijf),
Marianne Busser en Ron Schröder (zes), Hans en Monique Hagen (zes), Theo Olthuis
(zes), Riet Wille (zes), Ed Franck (negen), Shel Silverstein (negen), Leendert Witvliet
(tien), Johanna Kruit (elf) en Willem Wilmink (elf). Die verzameling biedt een mooie
staalkaart van gevestigd en nieuw talent.
De dichter wordt in de inleiding een tovenaar genoemd, een taalatleet en virtuoos. Toch
blijkt uit de thema’s en het trefwoordenregister ook een grote aandacht voor thematiek.
Top drie van de thema’s is: moeder (veertien), bang (zeventien) en dood (negentien).
Door die aandacht voor de thematiek blijven formele kenmerken en eigenaardigheden
wat onderbelicht. De nonsensicale aard van het dichterschap van Silverstein komt
bijvoorbeeld niet uit de verf, terwijl Coillie toch zo mooi de spot drijft met de reactie
van de juf op Gijs:
Gijs kwam eens op school en zei:
‘Juf, ik krijgde nog een hoofd erbij.’
De juf werd rood en ze hijgde:
‘Het is “ik kreeg” en niet “ik krijgde”.’
Jan van Coillie (samensteller) Wat je ziet zit in je hoofd (Davidsfonds/Infodok, 2011)
Een vervolg op De dichter is een tovenaar (2000). Jan van Coillie verzamelde voor
kinderen tussen 5 en 12 jaar de volgens hem 100 beste gedichten die tussen 2000 en
2010 verschenen. Zijn selectie van 100 (hier beperkt tot dichters met minimaal vier
gedichten) laat deze rangorde zien: Frank Adam (vier), Ted van Lieshout (vier), Theo
Olthuis (vier), Jaap Robben (vier), Kees Spiering (vier), Leendert Witvliet (vier), Gil
van der Heyden (vijf), Edward van de Vendel (vijf) en Bette Westera (zes).
Opvallend is dat, vergeleken met de vorige bundel, Billiet, Busser & Schröder, Van Ede
en Franck uit beeld verdwenen en dat Robben en Westera voor het eerst doorbraken. De
gedichten zijn opnieuw thematisch geordend rond thema’s als familie, school, natuur en
dieren aan de ene kant en gevoelens en gedachten, sterke verhalen en slapengaan aan de
andere kant.
Ook voor deze bundel was enige aandacht voor formele kenmerken wenselijk geweest,
bijvoorbeeld om de innovatieve wijze te belichten waarop Westera de nonsensicale
traditie van Hoekstra, Schmidt en Zonderland voortzet (zie verderop).
Kristien Aertssen illustreerde de bundel; zij moest zich soms in bochten wringen om
met één beeld twee gedichten en twee dichters te verbeelden.
Titellijst bij hoofdstuk 8 van Verborgen talenten
5 van 53
Diverse auteurs en illustratoren Zo mooi anders. Een gedichtenprentenboek (Lemniscaat, 2015) (Aanv. 2015)
Zo mooi anders is een bundel geïllustreerde gedichten, een gedichtenprentenboek zoals
Lemniscaat het noemt. Twintig illustratoren van Lemniscaat kozen zelf hun favoriete
gedicht ter illustratie op een dubbele pagina. De helft koos een gedicht voor kinderen
(tweemaal Wilmink, Schmidt, K. Schippers, Van Leeuwen, Hofman, Moeyaert, Hagen,
De Cler en Buddingh), de andere helft voor poëzie voor volwassenen (Kopland, Yeats,
Vasalis, Tellegen, Campert, Boerneef, Andreus, Stitou, Kampfer en Peeters).
Soms is hun werk zo ‘overweldigend’ dat een illustratie een gedicht bijna van de pagina
drukt. Zie Ten Cate bij Hofman, Gerritsen bij Van Leeuwen, Van Haeringen bij K.
Schippers en Hoogstad bij Wilmink. Toch zou je van een gedichtenprentenboek mogen
verwachten dat het gedicht zelf centraal staat voor de illustrator. Sommige illustratoren
stellen zich echter op als autonome verbeelders.
Dat de ouderwetse traditie van dienstbaarheid aan de tekst nog steeds de beste resultaten
oplevert blijkt uit een aantal illustraties. Een schot in de roos die dankzij het allereerst
laten spreken van de tekst: Goede laat dat zien in de verstilde, grijswitte tekening bij de
even verstilde Vasalis net als Groebler bij Boerneef, Dieter Schubert bij De
blauwbilgorgel van Buddingh’, Van Hout bij het titelgedicht van Andreus, Tolman bij
Kamfer en Te Loo bij Hagen. Datzelfde gebeurt ook waar Klaassen trefzeker kiest voor
enkel de eerste regel van een gedicht bij Yeats of Faas bij de eerste en laatste regel van
Tellegens gedicht. Geestig is het bewust half mislukte rijmspel De ridder van De Cler
(‘Maak eerst een vers op jullie samen. / Hij kreeg haar nooit, hij kon niet ramen’).
Passend maar iets te zwaar aangezet vind ik Bramlage bij Kopland en Van der Linden
bij Stitou en Van Ommen.
Maar Anna Fienieg heeft me in dit opzicht het
meest verrast. Bij Prikkebeen van Wilmink zit
het perspectief van het kind in mijn geheugen
opgeslagen (‘maar het feest is voor onze klas
alleen / en ik moet ook over het schoolplein
heen / moeder.’) en niet het perspectief van de
uitgeputte moeder waar Fienig zo mooi op
wijst (‘Ik weet wel ho e je je best hebt gedaan /
maar dan kan ik die kleren hier thuis toch aan /
moeder?’ Dat is een prachtig voorbeeld van
dienstbaarheid aan de regels die je als
illustrator zelf het mooist en misschien ten
onrechte het minst aangehaald vindt.
Verkeerde dienstbaarheid spreekt echter uit de overdaad aan losse tekeningen van De
Vos bij Peeters, de wirwar aan blaadjes door Rauwerda bij Campert of de veelheid aan
figuren van Overwater bij Schmidt (de keuze van Sieb Posthuma bij De
Sprookjesschrijver is veel geslaagder).
Soms komt de illustratie neer op vloeken in de kerk als die niet laat zien waar het in het
gedicht om gaat : Hoogstads Huis van vroeger straalt de speelsheid uit van een
kleurplaat met vakjes vol mensen, beesten, meubilair, kleren en vehikels maar niet
Wilminks vervreemding bij zijn huis van vroeger. Gerritsen overbelast Van Leeuwens
Titellijst bij hoofdstuk 8 van Verborgen talenten
6 van 53
meisje met het oude vrouwtje op haar rug en met een berg van opgestapelde gebouwen
in plaats van witte onderbroeken in een winkel. En Van Haeringen propt een aquarium
vol met exotische vissen in plaats van met het zand uit de duinen in iemands schoenen
waar K. Schippers om vraagt.
Overigens blijven op de achterkant van het boek de namen van de dichters onvermeld.
En bij elke illustratie staat steeds enkel de illustrator als de auteur van een gedicht. Een
prachtig maar geen perfect boek.
Niet alle gedichten zullen zich even goed lenen voor gebruik in de midden- en
bovenbouw van de basisschool. De meeste gedichten voor kinderen overigens wel. Om
de poëzie zijn werk te laten doen, zou ik de gedichten eerst zonder illustratie voordragen
zodat de kinderen zich zelf een beeld kunnen vormen bij het gedicht om het daarna (in
lijn met wat Lemniscaat doet) te laten illustreren en bespreken om daarna pas te kijken
naar de illustratie in het boek en wat die toevoegt aan het gedicht. (PM)
Lieke van Duin & Truusje Vrooland-Löb (samenstellers) Twee oren om te horen, twee ogen om te zien (CPNB, 1998)
Deze bloemlezing werd ter gelegenheid van de Kinderboekenweek voor jonge kinderen
samengesteld met anonieme klassiekers als ‘Jonas in de wallevis’, ‘Jan Huygen in de
ton’, ‘Naar bed naar bed, zei Duimelot’, ‘Arabine koeterine’ en ‘Ik zag twee beren’.
Ook bevat het boekje klassieke teksten van bekende auteurs, zoals ‘Berceuse Presque
Nègre’ van Paul van Ostaijen, ‘Spleen’ van Godfried Bomans, ‘In Impe Dimpe
Langelaan’ van Han G. Hoekstra, ‘Etenstijd’ van Harriet Laurey of ‘Regen regen’ van
Jan Hanlo. In zijn illustraties heeft Piet Klaasse sfeer en locatie, personages en thema
van de gebundelde gedichten trefzeker weten af te stemmen op het kindperspectief van
elk vers.
Frank Eerhart (samensteller) Honderd keer moet ik dit schrijven. 100 gedichten over school (Zirkoon, 2002)
Een bloemlezing van gedichten waarin het schoolleven ter sprake komt. Strafwerk
bijvoorbeeld, waar het titelgedicht van Eerhart zelf naar verwijst (‘Ik moet niet zo lollig
zijn’). Bas Rompa verwoordt de angst om voor de klas te moeten komen, Wilmink
vertelt van de bezielde leraar die Gorter voorlas en beloond werd met een propje in zijn
gezicht, Armand van Assche kijkt uit naar de vakantie (‘De boeken dicht / de wereld
open’). Verder vind je er prachtige gedichten van onder meer Hans Dorrestijn, Hans
Hagen, Joke van Leeuwen, John O’Mill, Shel Silverstein of Annie M.G. Schmidt. Erg
geschikt om bij de hand te hebben in de klas, voor momenten dat de emoties te hoog
oplopen of om herkenbare situaties eens op die manier onder de aandacht te brengen.
De gedichten zijn geordend voor kinderen van klein naar groot.
Hans Hagen Salto natale. Met tekeningen van Peter van Hugten (Van Goor, 1994)
‘Taal smaakt soms zo teer’ schrijft Hans Hagen in het gedicht ‘Bakken en Braden’
waarin hij het schrijven van een gedicht vergelijkt met het malen, fileren, snijden,
kappen, wentelen en sudderen bij het bakken en braden.
Titellijst bij hoofdstuk 8 van Verborgen talenten
7 van 53
De gedichten in deze bundel gaan onder meer over de dood van een broer (‘waarom
waait de tijd / als iemand dat graag wil / niet even terug’) en van een klasgenoot, de
seksuele provocatie van een klasgenoot, de naderende dood van dieren en grootouders,
de geboorte van een lam, de eerste aarzelende verliefdheid (‘zal ik wel of zal ik niet’) of
de angst niet opgemerkt te worden. De gedichten laten zien hoe broos de wereld van de
emoties kan zijn, maar lichtvoetige humor is steeds in de buurt: het tere lam heet even
later o, lief toekomstig kotelet.
Ook voor oudere leerlingen schreef Hans Hagen in de bundel Hoe angst klinkt (Querido,
2012) tegelijkertijd teer en humoristisch over ziekte en dood, verliefdheid en
lichamelijkheid, pijn en schaamte, maar nu concreter dan ooit:
en toen mijn hand vanzelf
voor mij ook onverwacht
zomaar langs haar dij
ze schrok
keek op
zocht in de drukte
naar de eigenaar.
[…]
Hans en Monique Hagen & Charlotte Dematons Nooit denk ik aan niets (Querido, 2015) (Aanv. 2015)
Nooit denk ik aan niets van Hans en Monique Hagen is een bundel met 25 gedichten
met bij elk gedicht een pagina vullende illustratie van Charlotte Dematons. De meeste
onderwerpen zijn die van kinderen in de onderbouw en middenbouw: het vliegtuig als
een vreemde vogel, de zweefmolen, knikkers verliezen, bang zijn voor de monsters die
je eerst zelf gedroomd hebt, groot willen worden, willen vliegen, een dode poes,
schaapjes tellen als je niet kunt slapen of boos zijn. Andere onderwerpen zijn wat
filosofischer: denken aan niets, hoe ziet god er uit, of waar is de hemel. De meeste
gedichten zijn kort, niet langer dan twintig regels.
De onderwerpen benoemen is overigens meteen een beetje vreemd bij een dichtbundel,
want het gaat in veel gedichten over de mijmeringen van het ‘lyrische ik’ (zie hoofdstuk
8 van het handboek)
‘ik weet /wat warm en koud is/wat zoet is en wat zout is …’
‘ik zal ze verslaan / in mijn dromen vannacht / de rovers en monsters / die ik zelf heb
bedacht …’
‘ik wil slapen / maar de schapen / willen niet / dat ik dat wil …’
De mooiste gedichten zijn naar mijn idee de gedichten waarin de gedachten van dit ík-
kind het meest consequent zijn volgehouden, zonder veel gekunstelde toevoegingen,
zoals het gedicht boos:
ik gooi ik smijt ik stomp ik schop
er zit iets donkers in mijn kop
mijn bui is boos
hij doet niet wat ik wil
ik spuug ik krijs ik schreeuw ik gil.
Titellijst bij hoofdstuk 8 van Verborgen talenten
8 van 53
Met als verrassende ontknoping dat je er misschien wel in slaagt de boze bui over te
laten drijven door aan zoete dingen te gaan denken
suikergoed en marsepein
roze koek en caramel
let maar niet op mij
spekkie lolly slagroomsoes
ik verzin mezelf weer blij.
De dubbele paginagrote illustraties van Charlotte Dematons, die onder elk gedicht
doorlopen, zijn verrassend kleurrijk, variërend van een pagina groene bladeren tot een
grijswit landschap met als enige andere kleur de vergeten beer op de bergtop en het
felrode gekronkel bij het gedicht boos. En net als in het boek Nederland laat Dematons
niet na af en toe een stiekeme verwijzing in haar illustraties te verstoppen (zoek
Matisse).
De dichtbundel biedt leuke aanknopingspunten voor gebruik in de klas. Dan denk ik niet
zozeer aan het analyseren van de meer filosofische gedachten, maar aan het spel met de
taal en het poëtisch procedé dat toegepast wordt.
Een mooi voorbeeld zijn de vele werkwoorden die langs komen in de gedichten, zoals
in het gedicht boos (gooien, smijten, stompen, schoppen, spugen, krijsen, schreeuwen,
gillen) die uitnodigen om met de kinderen een verzameling werkwoorden te gaan
zoeken bij andere gemoedstoestanden en dan vervolgens een gedicht te gaan maken met
blije, bange of verdrietige werkwoorden. Een ander mooi voorbeeld dat uitnodigt tot het
bedenken van varianten zijn de gedichten over de kleuren blauw (‘korenbloem, kobalt
en pauw, zee azuur en ijs’) of rood (‘kersen, kreeft, koraal, pioen, klaproos, knal en
vermiljoen’). Laat de kinderen op dezelfde manier de kleuren groen, geel of zwart eens
omzetten in een gedicht.
Het gedicht ‘zweef’ over de zweefmolen zou als voorbeeld kunnen dienen voor een
ander type les in poëzie in de klas: maak een gedicht dat de vorm krijgt van het object
dat beschreven wordt. Een piramidegedicht bijvoorbeeld, een girafgedicht of een
gedicht in de vorm van een paddenstoel. (JK)
Joods Historisch Museum (samensteller) Mijn huis, jouw huis. Teksten van Annie M.G. Schmidt, Han G. Hoekstra en Bibi Dumon Tak, illustraties Fiep Westendorp. (Joods Historisch Museum, 2008)
Mijn huis, jouw huis is een bijzondere bloemlezing. Het Joods Historisch Museum nam
het initiatief tot een bloemlezing uit en vertaling van een aantal gedichten en verhalen
uit het werk van Annie M.G. Schmidt en Han G. Hoekstra in drie talen (Hebreeuws,
Arabisch en Engels) en deze te voorzien van illustraties van Fiep Westendorp. Zo staat
heel verrassend het fluitketeltje ineens in vier talen en drie verschillende schriften naast
elkaar. Daarmee kunnen leerlingen eens kijken of ze kenmerken van poëzie kunnen
terugvinden in een schrift dat ze niet kunnen lezen. Waar kun je de rijmwoorden in de
Hebreeuwse versie vinden? Tegelijk worden enkele ruimtes in het Joods kindermuseum
(de woonkamer, de keuken) geïntroduceerd door Bibi Dumon Tak.
Geert de Kockere Samen over een muurtje. 101 Gedichten met 25 illustraties (De Eenhoorn, 2014) (aanv. 2014)
Titellijst bij hoofdstuk 8 van Verborgen talenten
9 van 53
De aanleiding tot de samenstelling van deze 101 gedichten met 25 illustraties is het 25-
jarig dichterschap van Geert de Kockere. 25 illustratoren die met de dichter hebben
samengewerkt, hebben een illustratie bijgedragen. Hun namen staan haast onvindbaar
vermeld.
De bundel bevat drie typen gedichten: nonsensicale gedichten, conceptuele gedichten en
gedichten met vaak een huiselijke boodschap. In alle drie de typen doet het zich voor
dat nogal wat gedichten gekunsteld zijn. Maar er zijn ook heel wat gedichten die
simpelweg mooi, grappig, conceptueel en nonsensicaal zijn. Zo’n gedicht is het
volgende:
Rode Korneel,
zijn haar is ros,
zijn snor hangt los,
wil dat ik kat en muis
met hem speel.
En ga je het doen?
Geen sprake van,
geen denken aan,
niets van dat!
Want ik was de muis
En hij was de kat …
De Kockere, p.48-49 (illustratie Loes
Verhaert).
Het is mooi van taal, klank en rijm. Het is grappig in de introductie van de kat die niet
beseft dat zijn naam, zijn haar en zijn snor alleen al de alarmbel laten rinkelen. Het is
conceptueel voor zover het gebruik maakt van een gezegde dat eerder figuurlijk dan
letterlijk wordt opgevat, behalve wanneer de metafoor bijvoorbeeld wordt toegepast op
de Holocaust.
Zo neemt Ard Spielman in zijn stripverhaal Maus. Vertelling van een overlevende (Oog
en Blik, 1994) de kat-en muismetafoor naar de letter door de Joden die in Polen
vervolgd worden als muizen af te beelden. Overigens wordt het spel zelf bij mijn weten
zelden of nooit door kinderen gespeeld. Het voorstel om kat en muis te gaan spelen
hoort naar ik verwacht dan ook geenszins tot het vaste doe-alsof-repertoire. In Jip en
Janneke komt het bijvoorbeeld niet voor. Toch laat de Rode Korneel het voorkomen
alsof het een gangbaar, onschuldig spel is. Wanneer muis zich dan realiseert hoe
rolverdeling er in het echt aan toegaat en daar vervolgens heftig afwijzend op reageert,
dan wordt het gangbare verloop van het doe-alsof-spel op de kop gezet en komt er
ineens een nonsensicaal element in het gedicht.
Kortom, het gaat om een gedicht dat in alle eenvoud toch veel dimensies kent.
Ook de illustrator weet van zijn kant het dubbele in het voorstel van de kat mooi te
raken door enerzijds de muis in zijn handen letterlijk te reduceren tot zijn mechanische
speelbal en anderzijds de opnieuw mechanisch afgebeelde muis zittend op de staart van
de kat nu eens de kat uit de boom te laten kijken. De muis weet dan ook van wanten.
De conceptuele gedichten van De Kockere bestaan vaak uit het letterlijk spelen met taal,
zoals hij dat bijvoorbeeld doet in het volgende vers:
Titellijst bij hoofdstuk 8 van Verborgen talenten
10 van 53
Neem wat letters
zet ze bij elkaar
en je krijgt een woord.
Maak wat woorden
zet ze bij elkaar
en je krijgt een zin.
Maar ook vaak onzin.
(De Kockere, p. 74 )
Hij is dan ook een dichter die weliswaar graag speelt met taal, maar die ook, zoals hij
aan het slot van zijn gedicht te kennen geeft, weet dat de uitkomst van een taalspel soms
te wensen over kan laten. Een dichter kortom die zichzelf weet te relativeren.
Liefde Collectief Dichters (samensteller) Zoen me tot ik spin. Gedichten over de liefde. Met illustraties van Wolf Erlbruch (Querido, 2011)
Deze bundel bevat het hooglied van achttien dichters over de liefde. Een daarvan las
Wilmink voor toen hij dat propje in zijn gezicht kreeg. Herman Gorter schreef het en op
de illustratie zien we een vos met de handjes gevouwen zijn passie prediken aan het
adres van een eend die zich met langgerekte hals van hem afwendt. Op een andere
illustratie kust een in een knalgeel mantelpakje gehuld, volumineus varken knorrend van
tevredenheid haar biggetje, denkend aan de regels van Annie M.G. Schmidt:
Ik zou je het liefste in een doosje willen doen
en je bewaren, heel goed bewaren.
dan zou ik je verzekeren voor anderhalf miljoen
en telkens zou ik eventjes het doosje opendoen
De titel van de bundel, die met een Vlag en Wimpel werd bekroond, is ontleend aan het
gedicht ‘Siberië’ van Bart Moeyaert. Op de illustratie kijken we aan tegen de ruggen
van twee beren die elkaar omarmen. Dat vers begint zo:
Geef me je jas
van bont van teddyberen.
Sla je arm om me heen
en al je winterkleren.
Zoen me tot ik warm word.
Zoen me tot ik spin.
Ted van Lieshout Het rijmt; veel versjes & liedjes 1984-2014 (Leopold, 2014) (aanv. 2014)
De vele prentenboekgedichten, dichtbundels, bloemlezingen en verzamelbundels die
Ted van Lieshout heeft gepubliceerd deden mij denken aan deze versregel uit het
kinderliedje In de Maneschijn: ‘Zo doet een duizendpoot die schoenpoetser is’.
Figuurlijk gesproken vinden velen hem vanwege de veelzijdigheid van zijn werk een
duizendpoot. Of hij ook letterlijk de tellerstand van duizend gedichten weet te bereiken,
Titellijst bij hoofdstuk 8 van Verborgen talenten
11 van 53
moeten we afwachten, ook al zit hij nu al met zijn eerste verzamelbundel: Hou van mij.
Bijna alle gedichten 1984-2009 en zijn recente verzamelbundel Het Rijmt. Veel Versjes
& Liedjes 1984-2014 bijna op de helft. Dat is hoopgevend.
In beide bundels is hij door de jaren heen nieuwe wegen aan het bewandelen. Dat blijkt
in de laatste verzamelbundel bijvoorbeeld uit het aandeel van collega’s aan eerdere
prentenboekgedichten, wanneer hij hun rol als illustrator overneemt of uit zijn
bewerking van eigen prozateksten tot liedjes of gedichten voor theatraal gebruik. Zulke
veranderingen kunnen een draai geven aan al bestaande gedichten. De centrale vraag in
deze recensie is dan ook hoe dat alles met elkaar wordt gerijmd in zijn laatste
verzamelbundel Het rijmt. Daarvoor kies ik een aantal voorbeelden uit deze bundel.
Maar eerst vat ik samen wat daarin te vinden is.
Het Rijmt bundelt het rijmende werk dat hij tussen 1984 en 2014 langs drie lijnen heeft
gemaakt voor kinderen van onder de tien.
De eerste lijn bestaat uit prentenboekgedichten. Dat begint met Kaatje Koe voor
beginnende lezers bij Zwijsen (1998), daarna volgen onder meer Weggedaantje
Stippelmuis met eigen illustraties, Klein groen Koffertje met collages van Daan
Remmerts de Vries bij Leopold (1992, 2001) en samen met Sieb Postuma Spin Op
Sokken opnieuw bij Leopold (2008) en Koekjes! bij het CPNB (2009).
De tweede lijn bestaat uit verhalen zoals Ik ben een held en Ik ben een goochelaar bij
Van Goor (1990, 2004) en Ik en de Koningin bij Nieuw Amsterdam/Gottmer (2008).
Deze verhalen is hij tot liedjes gaan bewerken voor het muzikaal-theatrale gezelschap
MaxTak. Voor het liedje Onberispelijk kreeg hij de Willem Wilminkprijs. De
liedteksten die hij vanaf 1984 schreef voor Sesamstraat zijn deels in deze bundel
opgenomen. Verder schreef hij liedteksten voor Klokhuis maar die zijn voor een ouder
publiek bedoeld en daarom dan ook in Hou van mij opgenomen.
De derde lijn bestaat uit een combinatie van de teksten uit de eerste en tweede lijn met
losse gedichten in de laatste rubriek Verspreide versjes. Die combinatie doet afbreuk
aan de chronologie en aan de compositie van die rubriek en daarmee ook aan de hele
bundel, hoe prachtig menig ‘los’ vers ook is.
In de eerste lijn van prentenboekgedichten zijn de oorspronkelijke illustraties van
derden steeds vervangen door eigen illustraties. Daan Remmerts de Vries illustreerde
Klein groen koffertje in de oorspronkelijke versie met collages. Daarin lag de focus veel
meer op de achtereenvolgende personages in dit repeterend verhaal dan op het eenzame
koffertje als hoofdpersoon. Van Lieshout heeft met realistische foto’s van eigen hand
die focus gericht op dat koffertje als speelbal in het verhaal. Daarmee weet hij – daarin
is hij een meester – de lezer in het hart te raken en te betrekken bij dat vondelingachtige
koffertje en dat tot en met de goede afloop.
Dat is natuurlijk pure winst. Van de andere kant onttrekt hij met de wijziging van
vierregelige (abab) in achtregelige coupletten het rijmschema in Klein groen koffertje
aan oog, oor en het leesgemak van jonge lezers. Die winst en dat verlies zie en hoor je
ook meteen als je beide illustraties en beide typografische weergaven met elkaar
vergelijkt (zie illustratie hierna).
Titellijst bij hoofdstuk 8 van Verborgen talenten
12 van 53
In het unieke, epische aftel-en optelprentenboekgedicht Koekjes! van Postuma en Van
Lieshout maakt de auteur zichzelf tot slachtoffer door in zijn eenmanseditie enkel het
aftellen van het aantal koekjes in de koekjestrommel in beeld te brengen. Posthuma laat
ook het optellen zien van de stroom aan steeds meer dieven van diverse aard die de
echte koekjesdief heeft verzonnen. Van Lieshout laat zo het meest hilarische en
humoristische deel van het gedicht liggen dat Postuma zo grandioos voor zijn rekening
nam, ten koste van zijn eigen gedicht.
Van het prentenboek Spin op sokken nam Van Lieshout 15 van de 19 gedichten op in
zijn tweede versie. Daarbij verving hij de minutieus op de tekst afgestemde illustraties
van Posthuma door abstracte illustraties van eigen hand. Opnieuw levert dat winst en
verlies op. Zo valt het aardige taalspel in het gedicht Ik wil een paard met de keuze voor
achtereenvolgens een nijlpaard, een luipaard en een zeepaard in de abstracte versie als
zwart en rood dubbelgangerspaard moeilijk te volgen, terwijl Sieb Posthuma geestig bij
de clou weet aan te haken.
Posthuma kiest in zijn illustratie van ‘Er zaten drie nonnetjes/ zonder japonnetjes/ op
drie tonnetjes/ onder drie balkonnetjes/op drie gazonnetjes/ in drie zonnetjes’ voor een
gedetailleerde uitbeelding van de verschillende ingrediënten uit het vers en voor een
vooral kuise presentatie van de nonnetjes. Van Lieshout kleedt de drie nonnetjes enkel
met lange zwarte sluiers en gele zonnetjes, geeft hen neuzen en ogen, borsten en billen
die iets van elkaar verschillen en laat zo ontdekken wat de regel ‘zo doet een
duizendpoot die schoenpoetser is’ zoal in de hedendaagse kunst kan betekenen.
Titellijst bij hoofdstuk 8 van Verborgen talenten
13 van 53
Wie kinderen in een klas op zo’n manier beide illustraties met elkaar laat vergelijken is
alleszins pedagogisch en kunsthistorisch verantwoord bezig. Dat geldt ook voor de
versies die beide illustratoren aan het titelgedicht gaven:
Ik ben vandaag heel erg geschrokken
van een grote spin op sokken.
Hij sloop zachtjes dichterbij
en riep heel hard BOE naar mij.
Posthuma kiest voor acht zwierige spinnenpootjes zonder romp maar wel met lange
sokken die grijs, rood, blauw, geel en groen gekleurd zijn en voor het gezicht van een
kind dat het niet pluis vindt. Van Lieshout kiest voor een donkergrijze spin met acht
strak neergezette poten met korte, hagelwitte sokken en dito tanden. Welke spin durven
de kinderen in de klas wél of niet te aaien?
Vinden ze De Torenklok op de linker pagina passen bij De Spin Op Sokken? Mooie
bladvulling? Of een fraai contrast als openings-en slotgedicht van de bundel?
De tweede lijn van tot liedjes bewerkte verhalen begint in 2008 met Ik en de Koningin.
In dat jaar vindt een opvoering plaats met het gezelschap MaxTak op basis van de
gelijknamige novelle (Nieuw Amsterdam. 2006).
Die novelle, een klein meesterwerk, begint er mee dat de ik-figuur een gele zon tekent,
tegen de vader zegt dat hij heel goed kan kleuren, vraagt wat voor beroep je daarmee
kunt worden en dan te horen krijgt: ‘O, zo veel, schilder bijvoorbeeld’.
Daarmee is de eerste verhaallijn
aangereikt, de tweede bestaat uit het
bezoek van de koningin aan de stad en de
vraag van de gemeente naar een
bloemenkind. Daarover zegt de jongen
dat hij het heel goed kan net als het
doorknippen van een lint, maar dat blijft
in handen van de koningin. Vader zegt
dan dat hij niet aan de eisen voldoet,
want er staat ‘een onberispelijk kind van
onbesproken gedrag’. Toch mag hij van pap een brief gaan schrijven en dan wordt hij
Titellijst bij hoofdstuk 8 van Verborgen talenten
14 van 53
uit een van de drie sollicitanten gekozen. Maar als hij dan op het moment suprême
zonder bloemen zit, weet hij niks anders te doen dan de koningin z’n gele kleurpotlood
te geven.
Ted van Lieshout heeft dit verhaal briljant geïllustreerd; vooral de spanning die van de
gezichten van vader en zoon of van de drie kandidaten valt af te lezen in de
verschillende fases van het verhaal is iets om in de klas over te praten.
Op basis van dit verhaal heeft Van Lieshout zes prachtige liedjes geschreven. Het lied
ONBERISPELIJK is rechtstreeks gebaseerd op de eis die in het verhaal aan het
bloemenkind wordt gesteld. Het lied is nonsensicaal en het straalt een soort trots uit die
des kinds is en die de vader van ganser harte deelt. En het munt net als de meeste andere
liedjes uit in strofen die bijna alles weg hebben van refreinen. Ik citeer de eerste strofe:
ONBERISPELIJK
Ik ben een onberispelijk kind van onbesproken gedrag.
Ik weet niet wat dat inhoudt maar ik ben het elke dag.
Ik ben het als ik wakker word en als ik slapen ga
en als ik aan het lopen ben en als ik zit en sta.
En ben ik aan het spelen met mijn pop of met de hond
dan is er altijd een die roept: ‘k Wist niet dat jij bestond!
Jij bent een heel bijzonder kind,
misschien ben jij een wonderkind.
En wat ik zo bijzonder vind:
je doet niet overdreven,
maar bent gewóón gebleven!
Het lied kreeg dan ook terecht de Willem Wilminkprijs. Het volgende lied dat het
melancholische gevoel van de blues vertolkt, ‘Mijn hoofd zit vol met regen’, werkt al
net zo met refreinen die achtereenvolgens een vraag stellen aan een andere muzikant. Ik
citeer opnieuw de eerste strofe van het lied:
Mijn hoofd zit vol met regen
en van binnen voel ik mist
en als ik om me heen kijk
kom ik enkel wolken tegen.
Hoe krijg ik toch de zon weer aan?
Ik wou dat ik het wist.
Wie kan mij dat vertellen,
zeg, weet jij het, percussionist?
Het daaropvolgende lied, ‘Hoe ruikt een koningin’, gooit het ineens over een heel
andere boeg door zich iets af te vragen over onze toenmalige koningin wat geen mens
zich durft af te vragen. Maar zoiets impertinents lijkt een kolfje naar de hand van Ted
van Lieshout, want dan kan hij overgaan tot een lied een en al vol met slapstick. Deze
keer citeer ik het tweede refrein:
Ik weet wel hoe een auto ruikt
en hoe een vieze goot,
en hoe een kleine baby
die gepoept heeft op je schoot.
Titellijst bij hoofdstuk 8 van Verborgen talenten
15 van 53
En spruitjes ruiken akelig
en papa’s glaasjes bier
en wat ik ook vind stinken
zijn die ouwe sokken hier.
Dit stilstaan bij triviale, alledaagse dingen verplicht elk gewoon mensenkind tot het
nemen van een paar reuzenstappen en dat is weinigen gegund. Dus maakt Van Lieshout
nu van de nood een deugd door in het volgende en laatste lied, ‘Het lied van de
koningin’, de koningin zelf maar aan het woord te laten. Ik kies opnieuw het eerste
refrein:
O, had ik toch die leuke bloemenjongen niet gezien,
dan liep ik droevig door de gang, dan had ik heel misschien
wel nooit een kleurpotlood gehad maar ’t duizendste boeket.
Dat had ik dan onmiddellijk weer bij het vuil gezet.
Maar nu heb ik een kleurpotlood,
een kleurpotlood, een kleurpotlood.
Maar nu heb ik een kleurpotlood,
niet blauw, niet groen, niet rood,
maar nu heb ik een geel, een geel,
dit gele kleurpotlood!
De tweede opvoering in 2012 van 12 door Ted van Lieshout voor MaxTak geschreven
liedjes had als basis het in 1990 door Van Goor uitgegeven verhaal Ik ben een held.
Daarvan verscheen in 2011 bij Gottmer de 6e druk. Onder die intussen gerenommeerde
naam vond ook de theatrale uitvoering plaats. En opnieuw vervult de zoon in de vader-
zoon relatie een ware heldenrol door zijn vader uit de greep te houden van de Botteboe,
een monsterlijke gedaante zonder kop, van Blootspook, een spook zonder kleren aan en
van een vraatzuchtige blauwe vis. Ook dit keer zijn sommige scènes uit het
oorspronkelijke verhaal met enige aanpassing overgeheveld naar een van de liedjes in
dit programma zoals de volgende passage:
‘Luister goed, pap,’ zei ik.
‘Ik sloeg hem, ik kneep hem,
ik duwde hem en beet hem.
Ik stak een vinger in zijn oog.
Toen heb ik hem de trap afgegooid.
Ik gaf hem een klap en een por
en een pets en een mep.
Toen smeet ik hem de straat op.
Ik stampte op zijn stomme kop.
Ik schudde hem door elkaar
en trok aan zijn neus.
Ik spuugde in zijn oor,
en smeerde snot in zijn haar.
Toen schopte ik hem de stad uit.
En dat was dat.’
Ook dit programma maakt volop gebruik van refreinen in de 12 liedjes. Deze keer staan
die refreinen in dienst van een precieze kennismaking met de bijzondere kenmerken van
de personages. In het volgende liedje leidt dat tot deze inventarisatie:
Titellijst bij hoofdstuk 8 van Verborgen talenten
16 van 53
Het Botjeslied
In je hoofd zit een schedel, da’s één been.
Schouderblad, bekken en scheenbeen.
Sleutelbeen, slaapbeen en sprongbeen.
Traanbeen, aambeeld en tongbeen.
Ellepijp, dijbeen en spaakbeen.
Jukbeen en knieschijf en kaakbeen.
Ploegschaarbeen, halswervel, kuitbeen.
Stijgbeugel, ribben en stuitbeen.
Hamer, heup, heilig- en hielbeen.
En tweehonderd zeven: het pielbeen.
Bij de vis in het verhaal en in het programma liggen heel andere zaken zwaar op de
maag en dat heeft geleid tot een heel andere refrein in:
Het lied van Blauwvis
Wat is het toch in mij dat mij altijd doet hunkeren?
Dat mij doet vreten, schransen, buffelen en bunkeren?
Als ik het wist dan zou ik niet zo eenzaam zijn.
Dan at ik vriendjes heus niet op. Dan was het samen fijn.
Wie zich tegen zulke snoodaards staande moet zien te houden, moet er ook zeker van
zijn dat de achterban ten volle is overtuigd van zijn moed en koelbloedigheid en dat ook
met trots durft uit te dragen. Alleen dan weet de held van het verhaal te zegevieren zoals
hij zelf in het refrein van het laatste lied te kennen geeft:
Ik ben een held
Ik red de wereld en de maan
en als de zon niet op wil gaan
ga’k zelf wel aan de hemel staan! Zoals ik zei:
Ik ben een held, ik ben een held!
De wereld is op mij gesteld.
Ik ben een held en ik ben machtig.
Ik ben geweldig, ik ben prachtig,
er is niemand net zo moedig
en zo stoer en zo koelbloedig
en ik zeg het niet graag zelf, maar ’t is een feit:
ik ben de dapperste der dappersten,
ik ben de allerdapperste,
ik ben het dapperst kind van deze tijd.
Ted van Lieshout schreef 8 liedjes voor het derde programma Ik ben een goochelaar dat
in 2013 opnieuw samen met MaxTak werd uitgevoerd op basis van het in 2012 bij
Gottmer onder dezelfde titel verschenen boek. Sylvia Weve zorgde voor de illustraties.
Deze keer schijnen er zich obstakels voor te doen en ongelukken te voltrekken die niet
te passeren of te repareren zijn. Ook het refrein is in deze voorstelling minder sterk
Titellijst bij hoofdstuk 8 van Verborgen talenten
17 van 53
aanwezig dan in vorige voorstellingen. En het is ook onduidelijk tot welk publiek
(kinderen of volwassenen) dat refrein zich in het volgende lied nu richt:
Liefdeslied
Ik mis je billen en je benen,
van je buik tot aan je tenen,
je piemel mis ik en het allermeest,
dat wij samen lopen gingen,
dansen, rennen, zitten, springen,
dat wij vroeger samen zijn geweest.
De derde lijn die Ted van Lieshout in Het Rijmt heeft uitgezet, bestaat uit losse liedjes.
Vaak gaan die over thema’s die hem sterk ontroerden zoals een meisje dat kanker heeft.
Van Lieshout heeft al jaar en dag bewezen dat hij dan als geen ander troost kan bieden
door haarfijn te verwoorden met welk dilemma Hanna zich bezig houdt in de tijd dat ze
weer naar buiten mag. Een fragment:
Los haar
[…]
Voor Hanna stak, een donderdag,
de wind op die haar lopen zag.
De wind was het alleen zijn moe
en waaide zich naar Hanna toe.
Zij had haar haren in een vlecht,
er door haar moeder in gelegd.
‘Het mooist van alles,’ zei de wind,
‘vind ik de haren van een kind.
In staart of vlecht of krullenbos,
maar ’t allermooist zijn haren los.’
‘Mijn haar moet netjes,’ zei het kind,
‘omdat mamma dat nodig vindt.
Het mag dus niet,’ zei Hanna, ‘maar
ik wil zelf ook heel graag los haar.’
Toen blies de wind met rode blos
zo hard hij kon haar haren los.
Zij schrok en riep: ‘Ach hemel, ziet,
zó los was de bedoeling niet.’
De wind was blij en speelde al
met Hanna’s haren die hij stal.
Titellijst bij hoofdstuk 8 van Verborgen talenten
18 van 53
Hij blies ze dansend door de lucht
en gaf ze niet aan Hanna terug.
Zij rende met haar kale kop
de weg naar waar zij woonde op.
[…]
(Uit: Ted van Lieshout, Het Rijmt. Leopold, 1014, p. 100-101; eerder
gepubliceerd in Een Lichtblauw Kleurpotlood. Leopold, 1997l; Illustratie ‘Los
Haar’ uit Wij zijn bijzonder, 2012)
De dichter Ted van Lieshout kan zich geroepen blijven voelen om het beeld te vinden
dat het beste bij zo’n gedicht past en hij moet het dan opnieuw in beeld brengen. Dat
deed hij in de bloemlezing Jij bent mijn mooiste landschap & 300 andere gedichten en
tekeningen. Leopold, 2003, p. 34, in het prentenboek Wij zijn bijzonder, misschien zijn
wij een wonder. Leopold, 2012, niet gepagineerd en in Het rijmt. Ter toelichting kies ik
hier voor de illustratie uit Wij zijn bijzonder.
Zulke gedichten en beelden kunnen kinderen op school, hun gezinsgenoten en alle
schoolgenoten een hart onder de riem steken als ze met dit leed geconfronteerd worden.
In Het Rijmt heeft Ted van Lieshout meer van zulke gedichten opgenomen. Zijn
bekentenisgedichten over familieleden en andere mensen die hij is gaan missen, worden
dan ook alom zeer gewaardeerd. Voor Van Lieshout hoort, net als voor Willem
Wilmink, poëzie in het basispakket. Elke school doet er dan ook goed gedichten bij de
hand te hebben voor zulke situaties.
Ted van Lieshout (samensteller) De poëziespektakels (Querido, 2012)
Sinds 2008 geeft uitgeverij Querido rond de Kinderboekenweek een bloemlezing
gedichten uit die aansluit bij het jaarlijks thema. Het eerste poëziespektakel sloot met
Kwam dat zien! Kwam dat zien! aan bij het thema ‘circus’. In 2009 verscheen Ik wil een
naam van chocola, rond het thema ‘eten en drinken’, die werd bekroond met een Vlag
en Wimpel, in 2010 Wie heeft hier met verf lopen smijten? / Querido’s Poëziespektakel
3 met gedichten rond het thema ‘beeld’, in 2011 Vijf draken verslagen / Querido’s
Poëziespektakel 4 en in 2012 Er zit een feest in mij! / Querido’s Poëziespektakel 5.
Alle bloemlezingen bieden een staalkaart aan gedichten, dichters, illustratoren en
thema’s, of het nu gaat over helden en heldhaftigheid of over feesten en soorten van
feesten. Ted van Lieshout zocht ze samen met zijn redactieleden uit en liet de dichters
daarover kort iets vertellen. Steeds mochten zowel gevestigde en opkomende dichters
als illustratoren nieuw werk presenteren. Bloemlezingen dus met zicht zowel op
gevestigde traditie als ontluikende toekomst.
Titellijst bij hoofdstuk 8 van Verborgen talenten
19 van 53
Vic van de Reijt (samensteller) Ik wou dat ik twee hondjes was. Nederlandse nonsens- en plezierdichters van de 20e eeuw (Bert Bakker, 2010, oorspronkelijk 1982)
De titel van deze bloemlezing is ontleend aan het enige gedicht van Godfried Bomans
dat opgenomen is: ‘Spleen’. Het gaat over iemand die zich ‘onnoemelijk’ verveelt.
Spleen
[…]
Ik wou dat ik twee hondjes was
Dan kon ik samen spelen
Van de Reijt nam vooral nonsensicale gedichten op van dichters als Daan Zonderland,
Kees Stip, John O’Mill, Erik van der Steen en Cees Buddingh, maar verrassend genoeg
ook enkele van dichters die je niet meteen als nonsensicaal zou betitelen, zoals Lucebert
(‘Ik / mij / ik / mij’) of Paul van Ostaijen (‘Polonaise’). Er zijn verschillende rubrieken:
humor voor beginners, sterke verhalen, weemoedige afdeling en ‘onder literatoren’.
Niet alle verzen zijn geschikt voor basisschoolleerlingen. De rubriek ‘pastiche en
parodie’ is bijvoorbeeld interessant voor de docent zelf:
U var- en vlinderken
U stel ik ver daarboven!
In ’t mooie voorjaarsweer
gaan bloe- en ramen open.
Liedjes uit de orale cultuur en meer
Petra Koelema Bijt-ie in je bil. Met cd van Ageeth de Haan (Gottmer/Becht, 2013) (aanv. 2014)
Aan Bijt-ie in je bil ligt een heus onderzoek ten grondslag. Petra Koeleman kende zelf
veel van de liedjes niet die haar kinderen op de crèche zongen. Daarom ging ze na wat
de populaire liedjes waren op de kinderdagverblijven. De 25 meest populaire heeft ze
bij elkaar gezet in een klein oranje boekje, ongeveer het formaat van een cd.
Bij verreweg de meeste liedjes horen bewegingen met vingers, handen of andere
lichaamsdelen. In de toelichting wordt vermeld dat het boekje en de cd vooral bedoeld
is voor ouders en grootouders.
Een van de kennelijk meest populaire liedjes (het staat als eerste in de bundel), ‘olifantje
in het bos’, heeft in diverse dagverblijven een andere tekst, en wordt gezongen op de
wijs van ‘Altijd is Kortjakje ziek’. En ‘Appel peertje en banaan’ is op de wijs van
‘Advocaatje ging op reis’. Zouden die liedjes zelf niet meer gezongen worden?
Voor gebruik in peuterspeelzalen en kinderdagverblijven.
Koos Meinderts & Anette Fienieg De liedjesalmanak. Lente & Zomer. Muzikale arrangementen Thijs Borsten (Rubenstein, 2014) (aanv. 2014)
De twee liedjesalmanakken van Koos Meinderts, met illustraties van Annette Fienig,
zijn bijzondere bundels. Als je de bundel Lente & Zomer doorbladert, kom je allereerst
Titellijst bij hoofdstuk 8 van Verborgen talenten
20 van 53
diverse klassieke kinderliedjes tegen uit de orale traditie. De term almanak (denk aan de
Enkhuizer almanak, die verscheen sinds 1595) is waarschijnlijk niet voor niets gekozen:
een jaarboek met aandacht voor de kalender, de seizoenen en de feestdagen, inclusief
‘literair mengelwerk’ als spreuken en voorspellingen. Je ziet bijvoorbeeld titels staan als
‘Ik heb een mooie bloemenmand’, ‘Knollen-, knollenland’, ‘Schaapje, schaapje, heb je
witte wol’, of ‘Kom mee naar buiten allemaal’. Soms is het gewoon de tekst zoals je die
kent, zoals bij ‘Groen is gras’ (‘ik heb verloren mijn beste vriend) of ‘Kom mee naar
buiten allemaal’ (dan horen wij de wiele- wielewaal).
Op andere plaatsen begint de tekst met de variant die je vertrouwd is, maar gaat dan
over in een nieuwe variant. De eerste twee coupletten van Knollenland zijn precies zoals
we ze kennen: ‘In een groen, groen, groen, groen knollen-knollenland / daar zaten twee
haasjes heel parmant’, maar dan eindigt die met het voor kinderen altijd wat
mysterieuze ‘de ander zeer verdroten’. Dan volgen er, op de pagina ernaast, nog twee
coupletten die Meinderts erbij maakte:
In een groen, groen, groen, groen knollen-, knollenland
daar zaten twee jagers, heel gênant
En de een die at een boter- boterham,
en de ander dronk een glaasje.
Toen kwam opeens een haasje, haasje aan,
En die heeft ze hard gebeten.
En dat hebben, wat je denken, denken kan,
ze allebei geweten.
Dat past eigenlijk ook wel heel mooi in de orale traditie. Want een van de belangrijke
kenmerken van liedjes uit de orale traditie is nu juist het bestaan van varianten. Al gaat
Meinderts wat verder in dat variëren, door soms geheel nieuwe teksten te maken.
Op andere plaatsen in de bundel staan bijvoorbeeld nieuwe teksten op oude wijsjes. ‘We
gaan naar Marokko’ is een nieuwe tekst op de wijs van ‘Ik heb een tante in Marokko’.
Het lied over tante Joyce, over de kouwelijke dame uit Suriname die graag in het
zonnetje zit, is op de wijs van ‘Moriaantje, zo zwart als roet’. En af en toe kom je nog
een prachtig voorbeeld van intertekstualiteit tegen. In het gedicht ‘Als de boer de
staldeur opent’, loeien de koeien in de lente vrolijk ‘Oote oote boe’. Dat is een
verwijzing naar een beroemd klankgedicht van Jan Hanlo, waarin Hanlo vooral speelt
met betekenisloze klanken als oote, oe, eu, da, deu of kneu.
Als de boer de staldeur opent
en de koeien loslaat in de wei,
hoor je alle koeien loeien:
De winter is nu echt voorbij.
Kijk ze springen, kijk ze stoeien,
hoor ze lenteliedjes loeien
van je oote, boote, boe!
Kijk ze zwieren, kijk ze zwaaien,
kijk ze verse vlaaien draaien
van je oote, boote, boe!
Titellijst bij hoofdstuk 8 van Verborgen talenten
21 van 53
Dat spel met variaties is overigens niet alleen typerend voor de teksten, maar ook voor
de muziek. De ene keer klinkt een lied jazzy, de andere keer als een vrolijke Latijns-
Amerikaanse wijs en weer een andere keer moet je denken aan een zigeunerorkest of
een klezmerband. En die speelse variatie komt ook nog eens een keer terug in de
tongval van de zangers: de boer die de staldeur opent klinkt bijvoorbeeld een beetje als
boer Koekoek of Henk Kamp (loopn) en de koning in het lied ‘Koningsdag’ klinkt
bepaald bekakt.
Koos Meinderts & Anette Fienieg De liedjesalmanak. Herfst & Winter. Muzikale arrangementen Thijs Borsten (Rubenstein, 2013) (aanv. 2014)
De bundel De liedjesalmanak. Herfst & Winter, die in 2013 verscheen, kent hetzelfde
stramien als hiervoor al beschreven bij Lente & zomer. Omdat er in het herfst- en
winterseizoen meer feesten zijn, staan er meer liedjes in die direct aansluiten bij speciale
(feest)dagen als Prinsjesdag, St. Maarten, Dierendag, Oud en Nieuw, Driekoningen of
Carnaval. ‘Zakdoekje leggen’ is weer een prachtig voorbeeld van eerst de vertrouwde
tekst uit de orale traditie (maar wel lekker jazzy gezongen) en dan volgt er nog een
nieuw couplet van Meinderts (‘Ik heb de hele nacht geniest/ bijna in mijn broek
gepiest’).
Annette Fienieg doet af en toe ook mee aan die speelse intertekstualiteit. Zo zien we bij
het gedicht ‘Op de kinderboerderij’ in de illustratie ineens een leuke variant op de
dieren uit de Bremer stadsmuzikanten; daar een ezel, een hond, een kat en een haan, hier
een varken.
Beide bundels nodigen niet alleen uit om
volop te gebruiken bij feest- of
seizoensdagen, maar ook om met de groep
op zoek te gaan naar meer varianten van
bekende liedjes. Misschien bestaan er in de
regio nog andere varianten (vraag je oma of
ze het lied kent). Het moet ook leuk zijn om,
naar het voorbeeld van Meinderts, in de
taalles of de muziekles zelf leuke varianten
te gaan bedenken.
Voor onder-, midden- en bovenbouw.
Jant van der Weg Midden in de week maar ’s zondags niet (d’jonge Hond, 2008) (aanv. 2014)
Midden in de week maar ’s zondags niet is niet alleen een liedbundel. In het boek staan
ongeveer zestig liedjes en versjes uit de orale canon van Nederlandse kinderliedjes.
Deze keer bestaan de teksten en illustraties uit replica’s van pagina’s uit oude
liedbundels die in de Koninklijke Bibliotheek te vinden zijn, zoals Versjes van vroeger
met illustraties van Rie Cramer uit 1928, of Tiereliere let let let uit 1875.
Alle bekende versjes en liedjes staan erin, van ‘Daar zat een aapjen op een stokje’, tot
‘Tussen Keulen en Parijs’.
Maar het boek biedt meer moois: de auteur ging de oorsprong na van alle personages
die figureren in deze klassieke kinderliedjes. De ondertitel luidt dan ook ‘De ware
Titellijst bij hoofdstuk 8 van Verborgen talenten
22 van 53
geschiedenissen van Kortjakje, Berend Botje, Jan Huigen en consorten’. Dat ware, zo
laat de auteur overigens duidelijk zien, is helemaal niet zo gemakkelijk te achterhalen,
omdat er vaak diverse verhalen in omloop zijn. Was Kortjakje nu wel of niet een
‘secreete’ vrouw, en wat was eigenlijk een secreete vrouw. En was Berend Botje nu
Bommen Berend uit Munster, een zeeheld en edelman uit Zuidlaren of de reder Berend
Drenth uit Groningen.
Eigenlijk zou elke (a.s.) basisschooldocent dit boekje moeten lezen, al was het maar om
de kinderen bij het zingen van de liedjes wat aangename vertelstof aan te reiken uit ons
nationale erfgoed.
Epische dichters en dichtbundels
In het hoofdstuk wordt onderscheid gemaakt tussen epische en lyrische gedichten. Bij
epische gedichten gaat het doorgaans om een verhaal in dichtvorm. Omdat het op deze
plaats onmogelijk is de vele bundels met dit soort werk voor de jeugd kort te bespreken,
geven we liever een indicatie van een aantal dichters die in een groot deel van hun
oeuvre episch te werk gingen, met daarbij voorbeelden van enkele bundels of
verzamelbundels.
Quentin Blake De kakatoes van professor Plantijn. Meester de Meijere. Vertaald door Willem Wilmink (Bekadidakt,1992)
Meesterdichter en illustrator Quentin Blake publiceerde een paar langere epische
gedichten (in een even meesterlijke vertaling van Willem Wilmink) zoals ‘De kakatoes
van professor Plantijn’ die er vandoor gingen omdat ze een punthoofd kregen en hem
weleens een lesje wilden leren. Maar aan het einde ‘leerden de kakatoes van Plantijn /
hoe hardleers professoren zijn.’
‘Meester de Meijere’ is een ander prachtig voorbeeld: hij heeft weliswaar ‘parkietjes
van het giftigste groen’, ‘twee zusters gekleed in katoen’ en ‘kan jongleren met peer en
pompoen’, maar hij heeft maar één schoen. Het hele vers draait dan ook om één
rijmklank.
Quentin Blake illustreerde ook de drie gedichten in prentenboekenvorm van John
Yeoman over Oude vrouw Holles hond (die zich verkleedt, aan sport doet en leert
spelen), vertaald door Huberte Vriesendorp en eveneens uitgegeven bij Bekadidakt in
Baarn (1990).
Gerda Dendooven Het verhaal van Slimme Krol en hoe hij aan de dood ontsnapte (Querido, 2006)
Het verhaal van Slimme Krol begint als een klassiek episch gedicht waarvan de
openingszinnen zo uit de orale cultuur lijken te komen:
Kom dichterbij en hoor mijn verhaal.
Het is echt gebeurd of bijna helemaal.
Het gaat over monsters in alle formaten, ze zitten verstopt in huizen met gaten.
Bloedstollend in opmaak en illustraties, maar het is goed om te weten dat er een
eenvoudige remedie is tegen het enge gevaar:
Titellijst bij hoofdstuk 8 van Verborgen talenten
23 van 53
Tuit dan je lippen
en daarna je kont
en blaas de lucht
knallend in ’t rond.
Onder epische poëzie horen ook rijmprentenboeken als De twaalf dagen van Kerstmis
(De Vier Windstreken, 1992) van Ienne Biemans & Dorothee Duntze, Het verhaal van
Stippie en Jan van Patsy Backx (Jenny de Jonge, 1993) berijmde sprookjes en andere
vertellingen zoals De goeie broek van Marie Delafon en Bart Moeyaart (Querido, 1999),
en zelfs sprookjes op rap zoals Roodkapje is een toffe meid (met cd), van Marjet Huibers
en Benaissa Linger (Gottmer, 2011).
Lida Dijkstra en Noelle Smit Willemijn wil niet zwemmen; Willemijn wil geen broertje; Willemijn wil een optocht zijn (Gottmer, 2014) (aanv. 2014)
Willemijn wil niet zwemmen is het derde prentenboek op rijm over Willemijn, met
teksten van Lida Dijkstra en illustraties van Noelle Smit. Willemijn kennen sommige
kinderen al van twee eerder verschenen prentenboeken over de muis Willemijn, die in
2014 herdrukt zijn.
Het oudste is een geestige rijmvertelling (of een telboek op rijm) over Willemijn die zin
heeft in een optocht, te horen krijgt dat een muisje geen optocht kan zijn, alleen gaat
fietsen en niet in de gaten krijgt dat zich achter haar step een optocht vormt van twee
hazen, drie ganzen, tot en met tien kippen en een ei.
In Willemijn wil geen broertje zet Willemijn alle argumenten op een rijtje waarom ze
echt geen broertje wil (poep, pies, blèren, stukmaken) en barricadeert ze huis en tuin,
totdat ze gehuil hoort van een lief klein zusje.
Het onderwerp van Willemijn wil niet zwemmen zal veel jonge kinderen aanspreken:
zwemles. Wat als je bang bent voor het water? Moeder en de badjuf (je wordt al bang
van haar als je naar het plaatje kijkt) hebben weinig compassie met haar. ‘Zelf weten’,
zegt de badjuffrouw, ‘dan oefenen we wel zonder jou.’
Klein zusje die per ongeluk in het diepe valt en gered moet worden, helpt Willemijn
over haar angst voor het diepe heen en ze wordt een held die haar zwemdiploma haalt.
Op elke pagina staan vier regels, waarvan steeds de laatste twee rijmen; en af en toe
wordt in vet gedrukt als iets dramatische
vormen aanneemt.
Ze was heel zenuwachtig voor
de zwemles in Bad Twee.
Ze zouden naar het diepe gaan.
Daar kon je helemaal niet staan!
Om voor te lezen aan alle kinderen die op
zwemles gaan. Zelf lezen vanaf 7 jaar
Heinrich Hoffmann Piet de Smeerpoets. Vertaald door Jan Kuyper (Querido, 2000)
Tot de grote klassiekers onder de epische dichtbundels voor (jonge) kinderen behoort
ongetwijfeld de bundel Piet de Smeerpoets van Heinrich Hoffman, met al die kinderen
Titellijst bij hoofdstuk 8 van Verborgen talenten
24 van 53
die maar niet willen luisteren. Dat leidt in ‘De Geschiedenis van de duimzuiger’ tot het
bezoek van de kleermaker die al dat duimgezuig niet meer aan kan zien en er met zijn
grote schaar een einde aan maakt: ‘Knip en knap, daar zijn, ach heden / beide duimpjes
afgesneden’.
In ‘De geschiedenis van Soep-Hein; die niet wilde eten’ (‘en toen hij weer zijn soep niet
at, / woog hij niet zwaarder dan een lood / en was de vijfde dag – morsdood!’) leidde
dat tot opname in het graf met de soepterrine als grafzerk.
En in ‘De allerdroevigste geschiedenis met de zwavelstokjes’ zal Paulientje die met
lucifers speelde ‘tot een hoopje as vergaan / alleen haar schoentjes bleven staan.’
Marjet Huibers We hebben er een geitje bij. Met illustraties van Iris Deppe (Gottmer, 2014) (aanv. 2014)
We hebben er een geitje bij, is een prentenboek op rijm over de kinderboerderij, dat
vrolijk en kleurig van prenten werd voorzien door debutante Iris Deppe. De illustratie
op de kaft geeft meteen al wat te raden? Waar kijken al die dieren naar? Mik gaat naar
de kinderboerderij en hoort dat er een geitje is geboren. Bij zijn tocht langs de dieren
blijkt dat iedereen ontzettend blij is met het jonge geitje, want ‘we hebben er een geitje
bij’. Die zin wordt steeds herhaald, dus Huibers moest steeds een rijmvariant verzinnen:
De koe is blij, volgens het paard wordt het druk in de wei, de varkens juichen allebei, en
de kip zegt toepasselijk ei, ei. En voor het konijn verzint ze een andere oplossing:
Het konijn zegt weinig, hoor.
Maar hij straalt van oor tot oor.
Om voor te lezen aan peuters en kleuters.
Pablo Neruda & Elena Odrionzola Ode aan een Ster. Vertaling Bart Vonck (De Eenhoorn, 2014) (aanv. 2014)
In dit epische gedicht steelt een man een
vrouwelijke ster uit het firmament. Maar door haar
hemelse uitstraling weet hij haar nergens te
verbergen. Hij stopt haar onder zijn bed maar
iedereen kan het licht zien dat van deze Venus
afstraalt door de wollen matras en het dak van zijn
huis heen. Hij raakt geheel onthand, elk karweitje
wordt hem te zwaar, hij krijgt niks meer voor
elkaar, koopt geen eten meer en ligt maar op bed.
Doodgewone mensen en een muis raken op straat
verlamd door de twinkeling die uit zijn raam komt.
Ten einde raad wikkelt hij zijn ster in zijn zakdoek,
zet zichzelf een masker op om niet gezien te worden in de menigte en verdrinkt haar
vervolgens in een rivier.
Dit alles vindt plaats tussen kubusachtige wolkenkrabbers met hoge, strakke
appartementen en omhoog wervelende, lange trappen in een modernistische omgeving
die de liefde tot in de hemel laat groeien en een man op het idee brengt om zijn lief uit
de sterrenhemel weg te plukken.
Titellijst bij hoofdstuk 8 van Verborgen talenten
25 van 53
Pablo Neruda geldt als een groot, maar ook als een pompeus dichter die heel veel odes
afstak en de illustrator zoekt het al net zo in grootse vergezichten. Zelf word ik er warm
noch koud van en geloof ik het wel dat hemelse hoogmoed de liefde ten val kan
brengen. Maar wat moeten kinderen van de basisschool met dit prentenboekgedicht?
Hebben zij niet veeleer behoefte aan gedichten die dichtbij huis vanuit het perspectief
van een kind of een adolescent zijn geschreven zoals Oppervlakkige Charleston en
Polonaise van Paul van Ostaijen?
Het eerste gedicht speelt deels ook aan het firmament en gaat ook over de verliefdheid
van een adolescent maar niet zonder praktische adviezen. Bijvoorbeeld dat je wanneer
je hemelsterren wilt inschakelen bij je veroveringsactiviteiten je het goede moment
moet afwachten (‘van nacht vallen de sterren veel/ en blijven aan de huizen hangen’ of
‘de nacht is klaar/ en morgen ben-je miljoenair/ dan vin-je de methode/ de maan als
lichtreklaam’).
Het tweede gedicht zet jonge kinderen op het spoor van Hansje en Grietje die in het
gedicht van Paul van Ostaijen met een rozenkransje en een vergiet-mij-nietje langs de
sterren zijn gegaan en deze ontdekking deden:
Venus is van koper
de andere zijn goedkoper
de andere zijn van blik
en van safraan
Is Janneke-maan
Dat jonge kinderen ontroerd en geïntrigeerd kunnen raken door wat Hansje en Grietje
allemaal meemaken op hun hemelse tocht via het vers van Paul van Ostaijen valt te
lezen in Verborgen Talenten. Jeugdliteratuur op school, p. 156-158.
Voor de bovenbouw.
Erik van Os & Jan Jutte Er loopt een liedje door de lucht. Serie Versjes voor beginnende lezers (Zwijsen, 1995). (aanv. 2014)
Ook deze bundel had bij het hoofdstuk over aanvankelijk lezen kunnen staan. In de
bundel staan 23 versjes voor beginnende lezers, en de openingsregels ‘Zie je wat ik zie?
Hoor jij wat ik hoor?’ smaken al meteen naar meer, als blijkt dat er een liedje van oor
tot oor gaat. Even later, stel je voor, valt er een dropje uit je oor, of ben je al doodop en
moet je ‘heel die trap nog op’). En een gedicht gaat over de dichter, die ooit zelf
brugwachter was:
Bij de brug zit een man.
Dag en nacht
houdt hij de wacht.
En denkt: komt er nog wat van?
Voor kleuters (om samen te lezen) en beginnende lezers.
Titellijst bij hoofdstuk 8 van Verborgen talenten
26 van 53
Annie M.G. Schmidt Ziezo (Querido, 2007, 17e druk)
Annie M.G. Schmidt zei over zichzelf dat ze altijd acht is gebleven. Met uitzondering
van de gedichten over beertje Pippeloentje zijn haar gedichten (347 in totaal) dan ook
vooral op die leeftijd afgestemd.
Het grootste deel van haar poëzie is episch van aard (vaak ook nog van nonsensicale
aard). In het hoofdstuk werd al gewezen op mogelijke relaties tussen rijmvormen en de
aard van de gedichten. In haar debuutbundel Het fluitketeltje (1950) maakt ze in 26
gedichten gebruik van gepaard rijm, in vijf gedichten van gekruist rijm, in vier
gedichten van omarmend rijm en in zeven gedichten van gepaard samen met omarmend
rijm. En ook in het latere De Graaf van Weet ik veel (1957) hanteert ze in de meeste
gedichten uitsluitend gepaard rijm. Gepaard rijm lijkt vooral puur op het vertellen
afgestemd, gekruist rijm (zoals ‘De leeuw is los’ of ‘Wie belt daar zo laat?’) vestigt de
aandacht op iets bizars, terwijl de combinatie van gepaard en omarmend rijm (‘Mr. van
Zoeten’ of ‘Tante en oom in Laren’) kennelijk een bijzondere eigenaardigheid
signaleert:
Meester van Zoeten
waste zijn voeten
zaterdags in het aquarium.
Onder het poedelen
zat hij te joedelen
’t liedje van hum-tiedelum-tiedelum!
Dr. Seuss Hoe de Gniep de Kerst stal. Vertaling Bette Westera (Gottmer, 2012) (aanv. 2014)
In hoofdstuk 18 van het handboek introduceerden we Dr. Seuss bij het vak Engels, in de
eerdere titelbeschrijvingen bij het poëziehoofdstuk noemden we alle diverse
Nederlandse vertalingen, zoals De Kat met de hoed en Groene eieren met ham. Eentje
dan nog, over de Gniep, een chagrijn die niet van feesten houdt en al helemaal niet van
het opgetuigde kerstfeest met boom, ballen, lampjes, cadeautjes en kalkoen. En met, het
ergste van alles, hun gezang:
Wat had hij de pest aan hun zoete gezang!
Niet nu voor het eerst, nee, al vreselijk lang.
Hij had er genoeg van, hij was ermee klaar.
De kerst kon hem worden gestolen, dit jaar!
Dat laatste brengt hem overigens op het lumineuze idee om dit jaar – verkleed als
kerstman - de Kerst te gaan stelen. Hij laadt de hele feestelijke entourage op zijn slee, en
staat op het punt alles in het ravijn te kieperen, als hij gezang hoort, ‘uit honderden
kelen’. De boom en cadeautjes kon ze kennelijk niet schelen, en de Gniep moest
vaststellen dat je gezang niet kunt stelen. Hij stelt vast dat Kerst voor de Hunnen dus
meer was dan boom en cadeautjes, en besluit alles terug te brengen. Aan het eind van
het boek snijdt de Gniep de kalkoen. Opnieuw weer met de rare, geestige tekeningen
van Dr. Seuss, en een prachtige vertaling van Bette Westera.
Om voor te lezen vanaf vier jaar, om zelf te lezen vanaf 7 jaar.
Titellijst bij hoofdstuk 8 van Verborgen talenten
27 van 53
Riet Wille Die hoed zit goed. Met illustraties van Annemie Berebrouckx (De Eenhoorn, 2013) (aanv. 2014)
Die hoed zit goed had ook bij het hoofdstuk over aanvankelijk lezen kunnen staan. Alle
versjes zijn namelijk zo geschreven dat ze geschikt zijn voor beginnende lezers:
eenlettergrepige korte mkm-woorden zonder ingewikkelde medeklinkercombinaties en
korte regels.
De raadselrijmen bij de letters zijn heel geschikt om de verschillende beginklanken van
woorden te leren horen. Je moet bijvoorbeeld iets raden dat met een r begint: ‘ik rijm op
neus/ en ik leef in een boek/zoek!’
Rijm is sowieso een heel interessant hulpmiddel voor beginnende lezers, omdat het
rijmwoord het vloeiend leren verklanken aangenaam ondersteunt. Dat wordt nog eens
bevestigd door diverse taalgrapjes, zoals het omkeerversje (kap is pak/ en kat is tak).
Diverse versjes zouden niet misstaan in de prachtige traditie van nonsensicale
kinderrijmen (zie hoofdstuk 8):
‘wat is dat? ’
zegt de kat.
‘ik gaap’ zegt het schaap.
‘ik rijd’, zegt de geit.
‘ik lig’, zegt de big.
‘ik wip’, zegt de kip.
‘ik huil’, zegt de uil.
‘ik wuif’, zegt de duif.
‘ik lees’, zegt de mees.
‘ik kus’, zegt de mus.
‘ik rol’, zegt de mol.
‘dat is dat,’
zegt de kat.
Ook voor de kijker valt er veel te beleven aan deze bundel. Bijvoorbeeld in de kleurige,
speelse en vaak geestige illustraties van Annemie Berebrouckx, of in het samenspel van
typografie en illustratie, zoals in ‘ik ren rap naar de top’, waarin zowel tekst als tekening
bergop en bergaf gaan. Een mooi voorbeeld waarin het rijm, het spel met de taal, de
typografie en de illustratie naadloos samengaan is ‘wit en leeg’ of ‘een koek met een
hap’.
Voor kleuters (om samen te lezen) en beginnende lezers.
Gedichten met een kindperspectief
Ook gedichten die niet voor kinderen geschreven zijn kunnen heel goed het perspectief
van een kind of van een adolescent weergeven.
Ted van Lieshout Hou van mij (Leopold, 2009)
Deze bundel van Ted van Lieshout bevat gedichten die niet per se voor kinderen, maar
meestal wel vanuit het perspectief van een kind geschreven zijn. Bovendien lenen heel
Titellijst bij hoofdstuk 8 van Verborgen talenten
28 van 53
wat gedichten in deze bundel zich goed voor een gesprek met kinderen over kenmerken
van poëzie. Stel je bijvoorbeeld voor dat je iemand uit moet leggen hoe een sonnet in
elkaar zit: in totaal 14 regels, twee coupletten van vier regels en twee van drie, en steeds
met het volgende rijmpatroon: abba, abba, cdc, dcd bijvoorbeeld. In het boekhoofdstuk
zagen we hoe Van Lieshout dat prachtig illustreert in zijn beeldsonnetten met schelpen,
dropjes, ballonnen of lucifers. Dat voorbeeld nodigt uit om samen met de leerlingen een
beeldweergave te bedenken van andere dichtvormen, zoals de limerick, de haiku of het
elfje.
Behalve deze beeldsonnetten kom je in Hou van mij ook foto’s, tekeningen en
aquarellen tegen. Wat al die elementen gemeen hebben is de speelsheid van de dichter
die door de ogen van een kind of een puber is blijven kijken. Zo vraagt de dichter zich
in ‘Boekje open’ af of hij zichzelf zou bekijken als hij een boek was (‘ik wil mezelf
eens lezen / bladeren en kijken’), om zich daarna af te vragen of hij zichzelf zou kopen
of lenen. En gaat hij gewoon ‘stiekem lezen hoe ik afloop’?
In een ander gedicht weet hij nog precies hoe het voelt om een stomme boodschap te
doen voor je moeder (wc-papier halen) of hoe het voelt als je broer overlijdt of je vader.
Weer andere gedichten hebben de vorm van reclameboodschappen bij producten. En
elders stelt hij plattegronden samen voor verliefde jonge en oudere mensen die door
vreemde straten met heel verrassende namen lopen.
Ted van Lieshout Driedelig Paard. Blokgedichten, beeldsonnetten en tekeningen (Leopold, 2011)
Ted van Lieshout is in hoofdstuk 8 opgevoerd als een bekentenisdichter. Terecht, want
hij is ongeëvenaard in zijn vrijmoedige openhartigheid. Ook is hij een auteur die graag
experimenteert met beeld en tekst. Dat doet hij onder andere met proza dat aanspraak
maakt op de dichtvorm door de tekst precies binnen het blok van één pagina te plaatsen:
het blokgedicht. Deze dichtvorm heeft vaak een komisch effect als gevolg van de
botsing tussen de formele vorm van het gedicht en de ludieke inhoud. De discussie over
het gefingeerde exhibitionistische gedrag van het hoofd des huizes is een mooi
voorbeeld van de mogelijke hilariteit:
Pappa heeft een kinderlokkerjas gekocht.
[…]
Het is zo’n beige regenjas voor als het niet regent en als je die opendoet dan zie
je wat eronder zit, namelijk niks, behalve een piemel. Ik heb toch zeker zelf een
kinderlokker gezien en die had zo’n jas, al heeft hij dan geen kinderen
meegelokt. Ik heb in ieder geval niet gezien dat hij kinderen lokte. Ons niet, dat
is zeker. Hij was er ineens en toen deed hij zijn jas open en daar schrokken wij
van. Wij is eigenlijk ik, want mijn zus was er wel bij maar die zei dat ze niks
gezien had. Want toen ze keek had hij zijn jas alweer dicht. Ik kon toch moeilijk
zeggen dat hij zijn jas nog een keer open moest doen omdat mijn zus het niet
gezien had, dus dat heb ik niet gezegd.
Van Lieshout won met Driedelig Paard. Blokgedichten, beeldsonnetten en tekeningen
de Woutertje Pieterse Prijs in 2012.
Titellijst bij hoofdstuk 8 van Verborgen talenten
29 van 53
Paul van Ostaijen Verzamelde gedichten (Bert Bakker, 2005)
In de afdeling Nagelaten gedichten (1928) staan gedichten die een vaste plek verdienen
in de basisschool omdat er aan de muzikale, ritmische en grafische compositie zo veel
valt te beluisteren en te ontdekken.
Over zijn gedicht ‘Polonaise’, gebaseerd op een oud volkswijsje (‘Ik zag Cecilia komen
/ langs den waterkant’) is in hoofdstuk 8 al geschreven. Andere mooie voorbeelden zijn
‘Marc groet ’s morgens de dingen’ (Dag ventje met de fiets op de vaas met de bloem /
ploem ploem / dag stoel naast de tafel), ‘Het gedichtje van Sint Niklaas’ (‘appelbaas /
uit het land van Waas’), ‘Zeer kleine speeldoos’ of ‘Oude bekenden’ (‘Rommelen
rommelen in de pot / waar is Klaas en waar is zot’). Heel geschikt voor kleuters is
‘Berceuse nr. 2’ (‘Slaap als een reus / slaap als een roos / slaap als een reus van een roos
/ reuzeke, rozeke, zoetekoeksdozeke’).
Met oudere leerlingen valt het nonsensicale ‘Alpejagerslied’ goed na te spelen, dat zich
afspeelt voor de hoedenwinkel van Hinderickx en Winderickx (‘een heer die de straat
afdaalt / een heer die de straat opklimt’). Dat kindperspectief spreekt ook uit de
bloemlezing Twee oren om te horen (CPNB, 1998).
Jacques Prevert Voor jou mijn lief. Vertaald en van illustraties voorzien door Wim Hofman (Querido, 2000) Jacques Prevert We schilderen een vogel. Vertaald en van illustraties voorzien door Wim Hofman (Querido, 2001)
In beide bundels zijn diverse gedichten ook tot kinderen gericht. In ‘Het
verdraaiorgeltje’ vertellen mensen over de instrumenten die ze bespelen. Een man wijst
naar zijn verdraaiorgeltje en naar zijn mes waarmee hij iedereen van kant maakt en dan
begint hij te spelen:
[…]
Ik speelde met mijn emmertje en schepje
ik speelde vadertje en moedertje
ik speelde tikkertje
ik speelde met mijn poppen
en met een parasolletje
en met mijn kleine broertje
en met mijn zusje
ik speelde politieagentje
en diefje met verlos
maar nu is het uit nu is het uit
nu wil ik moordenaartje spelen
en aan het verdraaiorgeltje draaien.
[…]
Samen met het dochtertje van de waard trekt hij de wijde wereld in, en na veel moord-
en doodslag krijgen ze heel veel kinderen die allemaal een instrument gaan bespelen.
In de tweede bundel betrekt menig gedicht ook jonge kinderen op een lichte manier bij
zwaardere onderwerpen, zoals het ‘Liedje van de slakken die naar een begrafenis gaan’:
Twee slakken gaan naar de begrafenis
Titellijst bij hoofdstuk 8 van Verborgen talenten
30 van 53
Van een herfstblad
Met een zwart huisje
En een zwart lintje om hun hoorntjes
Gaan ze op een avond op weg
Op een mooie avond in de herfst
Maar ach als ze aankomen
Is het alweer lente
De blaadjes die dood waren
Leven allang weer.
[…]
Lyrische dichters en dichtbundels
Bij lyrische gedichten gaat het vooral om wat de ik-persoon van het gedicht voelt en
denkt.
Dichters die veel vanuit de gevoelens en gedachten van kinderen en jongeren schrijven
(maar niet uitsluitend) zijn onder meer Willem Wilmink, Nannie Kuiper, Hans Hagen,
Ienne Biemans, Bart Moeyaert, Sjoerd Kuyper en Jaap Robben.
Jutta Bauer Liefje, liefje, hartediefje (Hoogland & Van Klaveren, 2015) (Aanv. 2015)
Liefje, liefje, hartediefje is een piepklein prentenboekje met per dubbele pagina een kort
vers (meestal vier regels) en een illustratie van twee dieren die qua soort niet bij elkaar
horen. Maar ze zijn kennelijk voor elkaar gevallen (of tenminste eventjes): de stokstaart
en de eekhoorn, de okapi en de kaketoe (daar komen vreemde kindjes van), of de
vleerhond en de teckel. En een enkele keer gaat
de verloving niet door, bijvoorbeeld als de
verliefde miereneter met een roos voor de deur
van de mier staat:
Ik mag niet opendoen,
Ga weg!.
Mijn moeder wil het niet.
Dat doet de miereneter natuurlijk veel verdriet. Een mooie kleine lofzang op tolerantie
in de liefde, maar ik vraag me af of jonge kinderen ook van deze versjes houden en de
boodschap doorzien. Misschien toch meer geschikt als klein cadeautje voor verliefde
tieners die geen doorsnee keuzes maken. (JK)
Ienne Biemans & Margriet Heymans Onder de maan. Kindergedichten (Leopold, 2003)
Boven of beneden,
waar hoor ik eigenlijk thuis?
Ik ben geen engel
maar ook geen keldermuis.
Titellijst bij hoofdstuk 8 van Verborgen talenten
31 van 53
Het is moeilijk uit te maken of de gedichten van Ienne Biemans nu episch of lyrisch
zijn, want haar verzen kunnen beide kanten uit. Ze zijn vooral mysterieus, zowel in
inhoud als in taal. En soms zijn het echt raadsels, zoals
Ik kom zonder voeten
bij je op bezoek.
Blader
zonder handen
in een open boek.
Ienne Biemans & Jan Jutte Paperasje (Nieuw Amsterdam Uitgevers, 2006)
De gedichtenbundel Paperasje is opgezet als een reis, beginnend met het aanroepen van
de muze: ‘Woorden kom dan. Woorden / uit het zuiden, oosten, westen, uit het
noorden’. Vervolgens pakt Paperasje haar koffer en haar schoenen en gaat zij erop uit.
Dit gaat gepaard met het inluiden van de lente via het Paasritueel. Hierin figureren de
klokken van de katholieke kerk die naar Rome gaan, het schilderen van paaseieren, de
paashaas die de eieren bezorgt, en het dekken van de paastafel. De strakke, stripachtige
illustraties van Jan Jutte bieden vaak een komische weergave van de bijbehorende
verzen. Het centrale element van het boek is de voortdurende verwondering van
Paperasje over de mensen, dieren en sprookjesfiguren met al hun afwijkende gewoontes
die ze op haar reis tegenkomt.
Ienne Biemans & Jan Jutte Paperasje ging op reis (Nieuw Amsterdam Uitgevers, 2008)
Deze tweede gedichtenbundel over Paperasje beschrijft een droomreis, die opnieuw
begint met het aanroepen van de muze:
Over bergen, heuvels en door dalen rollen karretjes
tjokvol verhalen
door dorpen en door steden
van hier naar lang geleden
en terug
met de wind in de rug.
De reis begint met een droom:
Het bronbeekje kabbelt.
Het water stroomt.
Herder, herderinnetje.
Poedersuikerspinnetje.
Alles droomt.
In de loop van de bundel gaat Paperasje in Parijs bij Marie Antoinette op bezoek, heeft
ze het herderinnetje met haar herder begroet, is ze een kat tegengekomen als crimineel
met een muiltje van fluweel en is ze getuige geweest van de gebeurtenissen rondom
feestdagen als 5 en 25 december. Het slot bevestigt opnieuw dat het om een droom gaat,
Titellijst bij hoofdstuk 8 van Verborgen talenten
32 van 53
met de verdrijving van het nachtelijk duister; dan steekt namelijk ‘het mannetje in de
maan / in de donkere stad alvast / lantarens aan’.
Nannie Kuiper Ik heb alleen maar oog voor jou (Leopold, 1997)
De bundel Ik heb alleen maar oog voor jou van Nannie Kuiper bevat alle gedichten uit
twee eerdere bundels: Een zeldzaam exemplaar (1991) en Verliefd verlangen (1993).
Het grote thema van deze bundel is, zoals de titel al suggereert, verliefdheid en
verlangen, en het voortdurende zoeken naar de eigen identiteit met uitstapjes naar
vriendschap, ontroering, en alle emoties die daarbij horen. En de scheurtjes die daarin af
en toe zichtbaar worden (‘als laatste niet gekozen worden / maar verloot / als kruis of
munt’).
In de korte gedichten van vaak niet meer dan tien of twaalf regels zijn het vaak korte
regels van twee of drie woorden die kernachtig een beeld neerzetten van de gevoelens
van een tiener: ‘zo druk met wat / verkeerd kan gaan’.
Leerlingen van de bovenbouw zullen ongetwijfeld veel van de emoties die langskomen
herkennen: ‘een piepklein propje / kladpapier / als kleinood in / mijn hand verstopt’.
Eerder schreef Nannie Kuiper tal van bundels voor jongere kinderen met veel
verhalende gedichten zoals het inmiddels klassieke griezelvers ‘Kronkebonker’ uit Zo
kan het ook (Den Haag, Leopold, 1980) dat zo begint: ‘Kronkebonker / houdt van
donker / als het licht is komt hij niet / want hij wil niet dat mijn zusje / of een ander kind
hem ziet.’
Sjoerd Kuyper & Marit Tørnqvist Ik blijf altijd bij je (Querido, 2015) (Aanv. 2015)
In Ik blijf altijd bij je lijkt Sjoerd Kuyper zich de kinderliedjes te herinneren die zijn
moeder voor hem zong: ‘ik voer laatst over de maas, laridaas’, ‘rije rije rije in een
wagentje’, ‘Er was ereis een vrouw’, of ‘Kom hier Rosa, jij bent mijn liefje’. Het lijkt
alsof hij met flarden daarvan nieuwe gedichten maakt, waarin de zin ‘Ik blijf altijd bij
je’ steeds terugkeert.
De bundel lijkt een hedendaagse variant van het beroemde boek van Van Vloten
(Nederlandse baker- en kinderrijmen) met zijn wiegeliedjes, feestrijmen, maand- en
weerrijmen en dans- en springliedjes. Misschien is het een ode aan al die anonieme
dichters uit de volkscultuur, met als uitzondering de mooie ode aan Willem Wilmink
(‘Willem Wilmink zong de liedjes / en de vogels zongen mee’). Misschien geeft het
titelgedicht ‘Ik blijf altijd bij je’ wel een extra reden tot die interpretatie.
Als de kleinkinderen rijden
op het oude schommelpaard
dat je altijd hebt bewaard
op de zolder van het huis
waarin wij woonden
En wij kijken hoe ze rijden
Jij en ik en ik en jij en
ik blijf bij je, ik blijf bij je
tot het einde van de tijd.
[…]
Titellijst bij hoofdstuk 8 van Verborgen talenten
33 van 53
Overigens is de jij in de gedichten steeds iemand anders: de oma-echtgenote, het
vriendinnetje, het kindje dat nog geboren moet worden, een tiener of een opa. Het
titelgedicht staat ook in De duik (zie website hoofdstuk aardrijkskunde).
Een mooie bundel met af en toe prachtige nonsensicale regels (‘Is het uur in de tijd / of
de tijd in het uur?’), af en toe wat vergezocht of gekunsteld rijm (‘waar altijd weer ons
liedje klinkt / op een boot van citroen die nooit zinkt’).
Vanwege het minder voorspellende rijm zal het lastiger zijn om voor te lezen aan jonge
kinderen dan bijvoorbeeld de bundel van Ellie van Lieshout en Erik van Os.
De dubbele paginagrote illustraties van Marit Tørnqvist zijn van de eerste tot de laatste
pagina prachtig en passen zeldzaam goed bij de inhoud van de gedichten. (JK)
Margje & Sjoerd Kuyper Mama Lief, Alsjeblieft. Met illustraties van Martijn van der Linden (Hoogland & Van Klaveren, 2014) (aanv. 2014)
Mama Lief, Alsjeblieft, is een boeketje in de vorm van elf moederdaggedichtjes, waarin
mama steeds een bloem krijgt. Samen vormen ze een boeket van elf verschillende
bloemen die de bezitter van het boekje ook nog als sticker op een voorgetekende vaas
met bloemstelen kan plakken.
De gedichten werden geschreven door Margje en Sjoerd Kuyper. Martijn van der
Linden gebruikte die bloemen als basis voor zijn paginagrote illustraties: een veld met
zonnebloemen of klaprozen, de bollenvelden van Keukenhof bij de tulp, of een boom
vol camelia’s.
Bij elk gedicht staat een ander dier dat de bloem aanreikt: de klaproos komt
bijvoorbeeld van de tijger, en narcis van de zebra.
De gedichten volgen een vast patroon: steeds zeven regels, waarbij de vierde en de
laatste rijmen. In de vijfde regel verschijnt steeds de bloem. En moeder, ja dat is
natuurlijk de liefste moeder van de wereld, die haren kamt en kleren wast, maar die je
ook leert waar je kijken moet, al je vragen beantwoordt (waarom is ijs ijskoud?), de
monsters onder je bed verjaagt of die ook gewoon vertelt dat oma op een dag doodgaat.
Maar gelukkig maakt ze ook soms ruzie (Welles. Nietes) en is ze een enkele keer niet
om aan te zien:
Omdat jouw haar ’s morgens in bed
Een nest van wilde vogels lijkt.
Het piekt dan alle kanten op
- echt prachtig vind ik dat!
Ik geef je een camelia.
Je bent de mooiste mama
die een kind ooit heeft gehad.
Voor kleuters (om voor te lezen) en onderbouw (om zelf te lezen)
Bart Moeyaert Verzamel de liefde (Querido, 2003)
Dit debuut van Bart Moeyaert als dichter is vooral een bundel voor verliefden die naar
woorden en beelden zoeken om te zeggen waarom het niet lukt te zeggen hoeveel je van
elkaar houdt:
Titellijst bij hoofdstuk 8 van Verborgen talenten
34 van 53
als ik zeg
dat ik je hier niet kan
vertellen wie of wat ik
voor je ben, omdat papier
me in de weg zit
[…]
Of met ‘Lepeltje’, het beeld waarmee dat wel is gelukt: ‘Sinds ik met je wakker word /
als in een la die leeg is / op ons tweeën na.’
Er is ook verdriet over de hond en de dood, en een ode aan de liefde van oma: ‘het hart
van oma / slaat nog altijd over / als ze opa ziet. En soms is er ook verdriet’.
Van Bart Moeyaert verscheen ook Gedichten voor gelukkige mensen, waarin onder
meer de gedichten staan die hij schreef als stadsdichter van Antwerpen (Querido, 2008).
Daarin reageerde hij op wat er zich in de stad voordeed. Zo is het gedicht ‘Vrouw en
kind’ opgedragen aan Oulemata Niangadou, de oppas van de tweejarige Luna; beiden
werden op 11 mei 2006 op racistische gronden vermoord door een achttienjarige. Tot
hem richt hij zich:
Hij leed waarschijnlijk aan het draaien
van de aarde. Dat moet haast wel, als je
de waarde van de warmte vergeet en
op een middag vindt dat de zon nu
lang genoeg geschenen heeft.
Jaap Robben en Suzanne Hertogs De Nacht Krekelt. Poëzie (De Geus, 2007)
Jaap Robben, die begon met het schrijven van gedichten voor volwassenen, merkte als
stadsdichter van Nijmegen dat kinderen vonden dat veel van zijn gedichten, zoals
Hartjeskiezeltje of Knievelletje vermist, vanuit een kinderperspectief waren geschreven.
Hartjeskiezeltje beschrijft waar je zulke kiezeltjes zoal kunt vinden en hoe je er het
beste mee om kunt gaan: ‘Dromen mag, verlangen ook. / maar speuren, slijpen, schuren
heeft geen zin. / alleen bij toeval gevonden hartjes voelen zacht’. Knievelletje vermist
klinkt en oogt als een politiebericht en dat geldt al evenzeer voor de locatie:
‘Vanmiddag heb ik het verloren / op het stoepje om de hoek’. De logica van de jeugdige
speurneus wordt voortgezet als wordt aangegeven waar de zoektocht start: ‘Zodra de
zon weer opkomt, / begin ik daar met zoeken.’ Wanneer de getroffene een wens
uitspreekt, zorgt het enjambement voor een hilarische wending: ‘Hopelijk heeft de wind
/ het laten liggen en zag / een muisje het niet aan / voor een heel dun plakje worst’.
De bundel geeft ruimschoots bewijs van Robbens kunnen als dichter, zoals in Elke
Nacht. Robbens humor is achtereenvolgens van een nonsensicale willekeur (‘Neem een
boek uit je kast / en kruip tegen me aan’), hilarisch hartveroverend (‘Dan lees ik / elke
nacht een letter’) en van een verrassende duurzaamheid (‘en blijf bij je slapen / tot ik het
uit heb’).
Jaap Robben & Benjamin Leroy Zullen we een bos beginnen? (De Geus, 2008)
De verzen uit deze bundel getuigen van grote empathie met mensen, dingen, dieren en
natuur.
Titellijst bij hoofdstuk 8 van Verborgen talenten
35 van 53
Zo neemt de dichter het in Knolletjes sokken op voor sokken die, in strakke knolletjes
gedraaid, gevangen zijn in laden en kasten, terwijl ze heus niet weg zullen lopen. In
Stukje taart staat de dichter stil bij een opa die iedere maandag twee stukjes van oma’s
lievelingstaart koopt, waarvan hij er eentje in de koelkast zet omdat oma er niet meer is.
Opa doet dat om haar herinnering in leven te houden.
Het gedicht Zullen we een bos beginnen?, dat de titel van de bundel draagt, geeft
indirect een hint naar de herkomst van Robbens bijzondere empathie. Bij bespreking in
een interview van een strofe die (naar het idee van vele jeugdige lezers) over
verliefdheid gaat, zei de auteur: ‘Ik ben verliefd geboren. Ik was verliefd op de
kassajuffrouw, op de gymlerares van mijn zusje, op de buurmeisjes, ik was altijd op
iedereen verliefd.’ Zou dat de motor van zijn permanente empathie zijn? (zie Annette de
Bruijn & Piet Mooren, ‘Lyrische ikken en zure antihelden. Een interview met Jaap
Robben en Benjamin Leroy’. In: Literatuur Zonder Leeftijd, winter 2011, p. 51-63.)
Jaap Robben & Benjamin Leroy Als iemand ooit mijn botjes vindt (De Geus, 2012)
Dichter Jaap Robben wilde ooit archeoloog worden. Dat kwam er niet van, maar toch
bleef die wens hem achtervolgen en heeft hij er een plek voor in zijn poëzie weten te
vinden: hij is archeoloog geworden van woorden die niemand meer gebruikt, maar die
te mooi zijn om te laten uitsterven. Die vergankelijkheid van woorden die net als
prehistorische dieren uitsterven, zet hem aan om het geheim te ontdekken van die
woorden waardoor ze toch zo lang zijn blijven bestaan. Hij heeft al twintig woorden
gevonden die klinken als een dierennaam. ‘Kwukel’ is het gedicht waar de titel van de
bundel naar verwijst:
Kwukel
Ik ben niet bijzonder,
daar ben ik aan gewend.
Ik kan geen truc
die niemand kent.
In de stilte van mijn hoofd
bewaar ik geen geheim
dat mij de moeite maakt.
Voor mij bestaat zelfs geen recept
omdat mijn vlees naar lucht en water smaakt.
Misschien moet ik maar hopen
dat een mensenhand na duizend jaar
een paar botjes van me vindt en zegt:
‘Ik weet niet wat het is geweest,
maar dit was zo te zien
een heel bijzonder beest.’
Titellijst bij hoofdstuk 8 van Verborgen talenten
36 van 53
Edward van de Vendel Superguppie. Met tekeningen van Fleur van der Weel (Querido, 2004)
Als je denkt dat deze dichtbundel voor jonge kinderen vooral over guppy’s gaat, dan
heb je het mis. Want bijna alle guppy’s die de ik-figuur had ‘zwemmen nu in onze kat’.
Er is er nog maar eentje over, en dat is de superguppie in zijn kom: ‘Er nog zijn - / daar
gaat het om’.
De andere versjes in de bundel gaan allemaal over wat jonge kinderen nog meer ervaren
en waar ze met verwondering naar kijken: de pleister die van je been getrokken wordt,
een weggegooide want, schrijven in het zand, de rimpels van oma, de krant in de bus,
een dode merel op het perron, storm en regen en sneeuw. Grappig en ontroerend is de
herkenbaarheid van wat er allemaal door de hoofden van jonge kinderen kan gaan.
Na deze bundel verscheen van Van de Vendel De groeten van Superguppie (Querido,
2008) en Hoera voor Superguppie (Querido, 2010), steeds met tekeningen van Fleur
van der Weel. Eerder verscheen al de bundel Bijna alle sleutels met iets langere
gedichten voor oudere kinderen, met tekeningen van Sylvia Weve (Querido, 1998).
Bette Westera Doodgewoon (Gottmer, 2014) (Aanv. 2015)
Graag citeer ik de volgende samenvatting van Doodgewoon uit Lestips bij de Woutertje
Pieterprijs 2015 van Lieke van Duin en Jos van Hest:
‘Doodgewoon van Bette Westera en Sylvia Weve heeft het in zich om een klassiek
poëzieprentenboek over de dood te worden. Het bevat een vijftigtal gedichten over de
dood vanuit allerlei invalshoeken. Van filosofische bespiegelingen hoe het zou zijn als
je niet kon sterven tot nadenken over hoe het in de hemel is. Van fantaseren over het
voornumaals tot reïncarnatie. Van een bermmonumentje tot een hemelbegrafenis. Van
zeven dingen die je niet moet zeggen tot iemand die net zijn vader heeft verloren tot
oma’s jas die naar de kringloopwinkel gaat en waar je nog gauw een briefje in stopt dat
dit de jas van jouw oma was. Van herinneringen aan je kindertijd tot een koffer vol
herinner-dingen. Over gevoelige onderwerpen als een miskraam (een dood geboren
kind), een hospice, zelfdoding, een bijna dood-ervaring. Over begrafenisrituelen in
andere tijden en culturen zoals in het epische gedicht Narayama, waarin een Japanse
vrouw van zeventig jaar moet sterven om plaats te maken voor jongeren.’
In hun lesbrief valt nog veel meer te vinden: welke titels passen bij welke leeftijden om
(voor) te lezen (4 voor 4+, 8 voor 6+, 13 voor 8+, 10 voor 10 +, 10 voor 12+ en 3 voor
14+). Daarnaast onderscheiden ze 16 filosofische, 9 informatieve, 17
grappige/relativerende gedichten, 18 gedichten die empathie oproepen en 4
troostgedichten, en wijzen ze op troostboeken, boeken over kinderen, jongeren, vaders
en moeders die sterven, een huisdier dat sterft en op grappige gedichten over de dood
maar wel met een serieuze ondertoon. Een bron die niemand moet missen!
Westera en Weve werden voor dit boek in de dag- en weekbladpers en in blogs
bejubeld, ontvingen de Woutertje Pieterseprijs, een Zilveren Griffel en een Vlag en
Wimpel. Gaat daar de Gouden Griffel op volgen?
De Griffeljury prees Westera’s gevarieerde verstechniek, haar gedurfde thematiek, haar
empathie, haar ontregelende humor en haar ontwapende luchtigheid. De Penseeljury
Titellijst bij hoofdstuk 8 van Verborgen talenten
37 van 53
daarentegen spreekt over ‘versjes over de dood’ en over ‘teksten die vaak maar een
handvat of een aanreiking vormen voor de royale illustraties die Weve voor dit boek
heeft gemaakt’. Van de andere kant vindt de jury het woord illustratie te beperkt voor
‘veel van deze bladzijde vullende, pagina-overschrijdende beelden die de kracht hebben
van autonome kunst en van abstracte kunst’. Bij de versregels: ‘slapen is een beetje
dood zijn/ Niet meer weten dat je leeft’ spreekt de penseeljury over een ‘gedichtje’,
terwijl de griffeljury moest denken aan de klassieke regels van J.C. Bloem: ‘Denkend
aan de dood kan ik niet slapen/ en niet slapend denk ik aan de dood’.
Met dit wat laatdunkend oordeel over de poëzie van Westera als Weves inspiratiebron
gaat de Penseeljury voorbij aan de congenialiteit van beide kunstenaars. Dat blijkt
bijvoorbeeld uit hun verbeelding van het realistische missen in Altijd overal, van de
cartooneske huistiran in Vaas, van de repeterende
taal- en beeldsymboliek in Nooit meer is voor altijd,
van het iconische dragen op de rug in Narayama,
van het carnavaleske tikkertje in Hein of van de
rituele paardenbloem in Oma Els.
Dat congeniale in gedicht en beeld betrekt
leerlingen eerder bij het thema dood dan de
autonome en abstracte verbeelding waar de
penseeljury voor koos. Elke docent in een klas krijgt
wel eens te maken met de dood (van een opa, een ouder, een klasgenoot). De bundel
biedt dan menig passend gedicht met beeld als start voor gesprekken over ervaringen en
emoties: Raakt het gedicht de kinderen? Herkennen ze de huistiran? Wat vinden ze van
Nooit meer en de kruisen? Wat van de laatste tocht van de moeder in Narayama?
Zouden ze ook een briefje in oma’s jas willen stoppen of een paardenbloem meenemen
voor een ritueel afscheid?
Helaas heeft de Penseeljury de kans voorbij laten gaan deze bundel ook een Gouden
Penseel te geven. (PM)
Willem Wilmink Verzamelde liedjes en gedichten (Bert Bakker, 2006)
Willem Wilmink heeft bij herhaling gezegd dat hij nooit ouder dan elf is geworden,
maar hij zei ook dat het een tweede natuur voor hem is geworden om zo te schrijven dat
ook kinderen het kunnen begrijpen.
Terwijl Schmidt vooral een vertellende dichter is, is Wilmink vooral een lyrische en
meevoelende dichter. In bundels als De liedjes voor kinderen (1977) of Ze zeggen dat
de aarde draait (1988) is er ook veel meer sprake van gekruist rijm of van omarmend
rijm dan van gepaard rijm dan in bundels van Annie M.G. Schmidt als Het fluitketeltje
(1950) of De Graaf van Weet ik veel (1957), zoals blijkt uit de volgende tabel:
Titellijst bij hoofdstuk 8 van Verborgen talenten
38 van 53
Gepaard rijm Gekruist rijm Gepaard en omarmend rijm
Gekruist en gepaard rijm
Het fluitketeltje
26 5 4
De liedjes voor kinderen
8 18 4 7
De Graaf van Weet ik veel
23 4 5
Ze zeggen dat de aarde draait
14 6 16 2
Wilmink liet zich als tekstschrijver voor kinderprogramma’s op tv als De
Stratemakeropzeeshow, De film van Ome Willem of Klokhuis inspireren door wat
kinderen bezighoudt en waar ze zich zorgen over maken, zoals de dood of hun
ontluikende seksualiteit (zie hoofdstuk 8). Zulke thema’s komen bij Schmidt niet voor.
Wilmink vroeg zich bijvoorbeeld af waarom zijn dochter Marieke net als veel elfjarige
meisjes ineens zo’n behoefte aan privacy kreeg:
Ze zat op schoot, klein en onschuldig.
Nu raakt ze vader niet meer aan.
Badkamerdeur wordt heel zorgvuldig
op slot gedaan.
(Wilmink, 1986, p. 616)
Die gesloten deur leidt in het gedicht De voorkant tot een refrein en een rijmpaar met
koninklijke allure:
Rond of spits of groot of klein,
dat zal een verrassing zijn.
Net zoveel als Beatrix
of misschien wel bijna niks.
Ach, de tijd zal moeten leren
of ’t op appels lijkt of peren.
(Wilmink, 1986, p. 397)
Nonsensicale poëzie
Zie voor de leeftijdscategorie 2-6 de diverse titels bij hoofdstuk 10 ‘Alles is nog
onontdekt’. Zie ook onder bloemlezingen.
Leeftijdscategorie 6-9
Diet Huber De Veter-eter (Leopold, 1979)
De Veter-eter is een bundel nonsensicale verzen om voor te lezen aan wat jongere
kinderen, en om zelf te lezen voor wat oudere. Er lopen bizarre personages in rond als
Titellijst bij hoofdstuk 8 van Verborgen talenten
39 van 53
de Magogel (dat is een vogel), Uultje Molekuultje, Jetje Kadetje (die gaat trouwen met
Jantje Croissantje), een bezem en een boender, de koning van Baboon, een botervlo, een
Sultan en een apekool. En die doen al even rare dingen, zoals gebakken touwtjes eten,
prinsessen stelen, uitkoken, een beer neerpaffen, baden in tranen of stiekem een
mokkataart eten. Ook voor oudere kinderen om zelf te lezen.
Van Diet Huber verscheen voor diezelfde leeftijdsgroep ook De uil met zeven zuurtjes
(Ploegsma, 1959), De snars, de fluit en de sikkepit (Arbeiderspers, 1963) en Letje,
Annabetje bot (Leopold, 1981). Een bundeling van haar gedichten vind je in Daar moet
je nou een beest voor zijn (Leopold, 1989).
Han G. Hoekstra Rijmpjes en versjes uit de nieuwe doos (Meulenhoff, 1952, laatst verschenen druk 2012)
De titel van deze bundel verwijst naar Rijmpjes en versjes uit de oude doos. Daarin
verzamelde S. Abramsz rijmpjes en versjes uit de orale traditie, zoals ‘Bim Bam
beieren’, ‘Hop Marjanneke’ of ‘Er zat een aapje op een stokje’. Ook dat zijn vaak
nonsensicale verzen, zoals in ‘Er was er eens een vrouw’:
het meel dat wou niet rijzen
de pan viel om,
de koeken waren krom
en de man heet Jan van Gijzen.
Hoekstra varieert op deze traditie in het eerste vers van Rijmpjes en versjes uit de
nieuwe doos:
Bim, bam beieren
de kippen leggen eieren.
Bim, bam bom,
ik vraag me af waarom.
[…]
Bom, bim, bam,
eitje bij de boterham.
En zo klinken inmiddels meer verzen alsof ze er altijd al waren. Bijvoorbeeld: ‘In Impe
Dimpe Langelaan’, of ‘Konandere konindere / zijn hier nog vuile kinderen?’
Wat wel afwijkt van de orale traditie is de lengte van de verzen; de meeste zijn lange
vertellingen op rijm, vaak twee pagina’s lang, over bijvoorbeeld Wollewitje (het
verloren schaap), de dominee van Abbenes (die plotseling was verdwenen), Basje
Bekker (die een hapje van de maan nam) en koning Bram de Tweede (uit het grote
paleis te Ede).
Trijntje Fop Sijmen kan rijmen. Met illustraties van Thomas Koolhaas (Bert Bakker, 1985)
Trijntje Fop is het pseudoniem van Kees Stip die beroemd is om zijn nonsensicale
dierdichten voor oudere kinderen (zie hierna). Voor jongere kinderen is er van zijn hand
ook Mijn beesten staan er gekleurd op (Bert Bakker, 1986, met illustraties van Kees en
Titellijst bij hoofdstuk 8 van Verborgen talenten
40 van 53
zijn dochtertje Katja Stip) met tweeregelige dierdichtjes, waaronder het geliefde versje:
‘Mijn eekhoorn kan zweven / ik maar even’.
Leeftijdscategorie 9-12
Cees Buddingh Alle gorgelrijmen. Met illustraties van Wim Hofman (De Bezige Bij, 2003)
Wat een gorgelrijm is weet iedereen die ooit het beroemdste gedicht van Cees Buddingh
heeft gehoord:
Ik ben de blauwbilgorgel
Mijn vader was een porgel
Mijn moeder was een porulan
Daar komen vreemde kinderen van.
[…]
In deze bundel zijn dat vreemde personages (bijna allemaal dieren) als de knork, de
turelurelei, de chefkokmeeuw, de juul, de snuf en de pippel. En die doen en eten al even
vreemde dingen. Zo eet het bonte wiffelklaasje ‘drie maal daags een vaasje’, zit de
knork eerst ‘te kwiedelen met zijn fras’ en legt daarna ‘zijn vrouw vast waterpas’. Ideaal
om de wat oudere leerlingen aan het fantaseren en tekenen te zetten over de activiteiten
van deze personages (de illustraties van Hofman laten nog genoeg te raden over), of om
hun eigen gorgelrijmen te gaan maken. Ze zullen merken dat ze heel wat regels van het
rijm- en taalspel moeten respecteren, wil het ook mooi klinken.
Trijntje Fop Vis a Vis. Met illustraties van Jan Kuiper (Boucher, 1962)
Er is geen betere manier om het type gedichten dat Trijntje Fop (Kees Stip) in de bundel
Vis a vis schrijft te verduidelijken dan door er een te citeren:
Te Haarlem had een krokodil
een jonge lama tot pupil.
Zijn taak was samen met de oude
een oogje in het zeil te houden.
Alleen wanneer de lama spoog
hield hij een zeiltje in het oog.
Alle ingrediënten van zijn gedichten zitten erin: ze hebben iets van een limerick (een
beest en een plaats), maar wijken daarvan wel af met hun zes regels. Het rijmschema is
steeds AABBCC (gepaard rijm) en bijna steeds is het metrum jambisch (afwisselend
een onbeklemtoonde en een beklemtoonde lettergreep). Ook zit er steevast een taalgrap
in, zoals hier het ‘zeiltje in het oog’.
Voor veel van de gedichten is wel een behoorlijke culturele woordenschat vereist
(courage, despereren, sermoen, Donizetti, gefillte Fisch of dwangneurosen om er een
paar te noemen).
Voor de liefhebbers van deze beestenpoëzie schreef Kees Stip (Trijntje Fop) nog vele
andere bundels met vergelijkbare dierdichten, onder meer Beestachtigheden (Boucher,
1956), met vignetten van Jean Paul Vroom, Van aap tot zevenslaper (Bert Bakker,
Titellijst bij hoofdstuk 8 van Verborgen talenten
41 van 53
1983), Een mooie melkkoe (Bert Bakker, 1984) en Nu stoppen de muizen op tijd (Bert
Bakker, 1985). De laatste bundels illustreerde hij zelf.
Robert-Jan Henkes (vertaling) & Erik Bindervoet (illustraties) Tijger Op Straat. Russische gedichten voor kinderen (Hoogland & Van Klaveren, 3e dr. 2010) (Aanv. 2015)
Tsjoekovski vertelt in zijn prachtige studie From Two to Five hoe zijn driejarige dochter
zijn kamer binnenliep met de mededeling dat een hond miauwt en een poes blaft en
daarbij prompt in de lach schoot. Dat ziet hij als het geboortemoment van haar gevoel
voor humor.
De meeste kindergedichten in deze bundel zijn nonsensicaal. Het op de kop zetten van
de werkelijkheid hebben deze dichters dan ook hoog in het vaandel geschreven. Zij
weten net als Tsjoekovski dat kinderen daar dol op zijn.
Tijdens het stalinisme werden deze prachtige gedichten echter met veel argwaan
gadegeslagen. Hoe vrolijk de kindergedichten van Charms, Jesenin, Majakovski,
Mandelstam, Marsjak, Tsjoekovski, Vladimirov en Vvedensk ook zijn, het regime vond
ze vaak te absurdistisch en anarchistisch. De dichters hielden desondanks vast aan hun
voorkeur voor de omkering van de wereld, ook al werd het voor sommigen letterlijk
galgenhumor (Jesenin en Majakovski pleegden zelfmoord, Charms en Mandelstam
kwamen om in de Goelag Archipel).
Die trouw aan plezier in het op de kop zetten van de werkelijkheid stralen deze mooi
vertaalde gedichten nog steeds uit. Die pret in het spelen met taal (en met beeld, zie de
illustraties) komt het best tot zijn recht wanneer de gedichten hardop in groepjes in de
klas worden gelezen: een vorm van toneellezen met gedichten in de klas. Als voorbeeld
koos ik enkele gedichten die zich daar goed voor lenen van Tsjoekovski (Telefoon),
Marsjak (Bagage), Vdedensk (Het lied van de machinist), Charms (Leugenaar) en
Majakovski (Wat is goed en wat is slecht).
In Telefoon (mb) krijgt Kornej (de dichter zelf) in elf korte of langere coupletten allerlei
dieren aan de lijn die van alles willen (hebben):
Daarna hing het zwijn
bij mij aan de lijn:
heb jij voor mij een nachtegaal,
of een leeuwerik?
Daarmee wil ik
een duet gaan zingen in de grote zaal.
Nee! Zwijnen maken zo’n kabaal!
Probeer het liever met een kraai,
of desnoods met een papegaai,
dat is veel passender lawaai!
Bij uitvoering in de klas is de rol van de verteller en commentator (Kornej) in nagenoeg
alle coupletten voor de docent en die van de dieren aan de andere kant van de lijn (van
olifant tot kolibrie) voor de leerlingen. De docent verdeelt rollen, laat teksten inoefenen,
voert de regie en laat ervaren hoe goed de teksten bekken en hoe nonsensicaal ze zijn.
Titellijst bij hoofdstuk 8 van Verborgen talenten
42 van 53
Bagage (bb) bestaat uit tien coupletten met steeds als slotregel een mededeling over
haar piepklein hondje. Een mogelijke rolverdeling is: voor de docent de eerste drie
regels, voor groepjes kinderen per couplet de herhaalde opsomming van de bagage en
de laatste boze reprimande van de mevrouw. Hoe ze handelt is weer voor de docent.
Vanaf Moedertje luister neemt een groepje kinderen het weer over.
Het lied van de machinist (ob) kent tien vragen (te verdelen onder leerlingen) en acht
antwoorden voor de hele klas.
Leugenaar (mb) geeft in 12 coupletten zes vragen (bijvoorbeeld voor zes kinderen) en
zes antwoorden (voor zes andere kinderen).
Wat is goed en wat is slecht (bb) bevat 15 coupletten. Eerst een vraag van een kind aan
vader (1e rol), dan zes antwoorden over wat slecht is en zes over wat goed is te verdelen
over 12 kinderen.
Toneellezen stimuleert leesvaardigheid, leesprecisie, lezen met de oren, plezier beleven
aan teksten die bekken en aan gezond leven, want A poem a day keeps the doctor away.
(PM)
Dr. Seuss Heb jij wel door hoe gelukkig je bent? (Gottmer, 2015) (Aanv. 2015)
Dit boek van Dr. Seuss, alias Theodor Geisel, is bepaald niet voor beginnende lezers.
Zelden zag ik zoveel lange, nieuw verzonnen woorden zo dicht bij elkaar. Wat te
denken van bijvoorbeeld Drizzelwoestijn, Bokkenburger Bruggenbouwer,
zworrelflotsen, de groengebaarde zwemvlies-kromhoorn-antilope, de Azzerbijse
dichtbij-bijenkijker-kijker, het trappentoeter hoornkwintet, de siamese meerlingbroers,
of Zoetenbroekerwoude. Het thema is echter van alle leeftijden: al deze plekken, dieren
en personages figureren namelijk in een reeks gedichten die allemaal bedacht zijn door
een oude wijze man die je uit de put praat als je je zielig, miezerig of ongelukkig voelt.
Het kan namelijk zoveel erger: stel je voor dat je Ali Boeboe bent, die het gras moet
maaien ‘dat vele malen sneller groeit / dan Ali zelf kan maaien’, of dat je meneer de
Klerk bent, die al bijna vijfenveertig jaar in de IT werkt, daar altijd de puntjes op de i
moest zetten, en nu ook nog de streepjes door de t. Of dat je een hangertje bent, ‘dat
eenzaam aan een zijden draadje hangt / waar niemand naar op zoek is / en waar niemand
naar verlangt …’
Of dat je Benny bent, die perculators demonteert
en niet meer in elkaar krijgt. Dat er, wat je ook probeert,
steeds onderdelen over zijn, of onderdelen kwijt.
Een akelige toestand, die tot wanhoop leidt.
De Snoef past niet meer in de Flop, de Falp niet in de Sniep
De Plop floept in het sleufje dat bedoeld is voor de Piep.
De oorspronkelijke versie, Did I ever tell you how lucky you are, verscheen al in 1973.
De illustraties zijn vertrouwd grillig en geestig Seussiaans. Je hoeft maar enkele verzen
in het oorspronkelijke Engels te zien, om vast te stellen hoe mooi deze bundel vertaald
is (of bewerkt) door Bette Westera. Vergelijk maar eens
Out west near Hawtch-Hawtch
there’s a Hawtch-Hawtcher bee watcher,
Titellijst bij hoofdstuk 8 van Verborgen talenten
43 van 53
his job is to watch … (etc.)
met de bewerking van Westera over de bijziende bijenkijker die elke dag de Azzerbijse
treuzelbij bekijkt. Of nog beter, pak in de Engelse les eens de oorspronkelijke versie en
probeer maar eens een vers te vertalen. (JK)
Joke van Leeuwen Ozo heppiejer. Versjes (Querido, 2012, oorspronkelijk 2000)
Het ietwat nonsensicaal spelen met taal en andere tekens is een blijvend kenmerk in het
werk van Joke van Leeuwen, die in 2012 voor haar oeuvre de Constantijn Huygensprijs
ontving. Aan dat plezier in taalspelletjes, raadseltjes, tongbrekers of andere spelletjes
hebben we het te danken dat Joke van Leeuwen haar kinderboekenlezers steeds weer
halteplaatsen gunt om je heppie of heppiejer te voelen.
Met deze vijfde druk heeft de dikke HeppiejervanLeeuwen nu de dunne
HeppievanLeeuwen van de eerste druk vervangen. Wat is er zoal bij gekomen?
Getreuzel, geteuter en gepeuter, de glijdende afstandsschaal van een giraf, het
definitieve daarom ben ik te laatbewijs, de woekerlijst van verwarrende werkwoorden,
de strijd tegen de kakofonie van klinkers, de parade van pijnsoorten, de ode op
oefniejoor, de waslijst van ‘Wat weet ik niet allemaal niet’ en van ‘Wat weet ik niet
allemaal wel’, vastgestelde vergelijkingen als ‘een lege mosselschelp is net een snavel’
en de zinderende zinnenverzinzin. Het wachten is nu op de bundel kindergedichten die
de overtreffende trap van deze taalvirtuoos zal zijn.
Shel Silverstein Licht op zolder. Vertaald door Thera Coppens, Hans Dorrestijn en Willem Wilmink (De Fontein, 1985)
Deze dicht- en tekenbundel van de dichter en tekenaar Shel Silverstein stond meteen na
verschijnen wekenlang in de top tien van de New York Times. In Nederland werd Licht
op zolder, een bundel met meer dan honderd gedichten en cartoonachtige tekeningen,
bekroond met een vlag en wimpel.
Er staat een gedicht in van twee pagina’s over een meisje dat haar pony niet kreeg, een
pagina vol spandoeken, en een dialoog tussen Nellie Kletskous en Dove Donald,
inclusief gebarentaal in beeld. De lezer moet vooral ook goed kijken, want de illustraties
doen mee in het geheel. In het gedicht over bergbeklimmers die het Reuzengebergte
beklimmen, laat pas de tekening zien waarom de aarde trilt.
Die poëzie is nu eens grillig, dan weer humoristisch, soms zwartgallig en bijna altijd
nonsensicaal. In ‘Avondgebed van een egoïstisch kind’ is de nodige dosis humor
verwerkt in de slotregels:
Maar moet ik sterven Here God,
maak ook mijn speelgoed dan kapot
dat mijn broers er niet mee spelen samen
Amen.
Hetzelfde trio kwam met de vertaling van een andere bundel van Silverstein, Het randje
van de wereld, met opnieuw tekeningen van zijn hand (De Fontein, 1985).
De volgende bundel, Ik val omhoog (De Fontein, 1996), werd vertaald door het
collectief Jan Boerstoel, Simon Knepper, Marjolein Kool, Frank van Pamelen, Jos
Titellijst bij hoofdstuk 8 van Verborgen talenten
44 van 53
Versteegen, Driek van Wissen en Ivo de Wijs. Ook in deze bundels variëren de
gedichten in lengte van enkele regels tot hele pagina’s, en staat het spel met taal, beeld,
en verrassende ontknopingen weer centraal. Veel van die gedichten zijn goed te
gebruiken in het onderwijs, zoals Marjolein Kool liet zien in haar bijdrage aan dit
handboek.
Daan Zonderland Redeloze rijmen (Het Spectrum, 2001, oorspronkelijk 1960)
Redeloze rijmen van Daan Zonderland (pseudoniem van Daniel van het Vat) verscheen
voor het eerst in 1952 als afzonderlijke bundel en in 1960 als verzamelbundel van alle
eerdere bundels nonsensicale poëzie waarvan nog vele herdrukken zouden verschijnen.
In 1982 wees Kees Fens in zijn nawoord op de weemoed en ander ongemak die
Hollandse plaatsnamen als Waspik bij deze dichter zonder land weten op te wekken:
O, weemoed waaraan Waspik lijdt,
[…]
O, weemoed om de waterschuwen,
Om jongens die geen meisjes huwen,
Om ’t hoofd waarop geen haar gekamd wordt,
De woning waar geen wig gewamd wordt.
[…]
Met de leerlingen kan men ook op zoek gaan naar de nonsens in verhalenbundels van
Zonderland over Jeroen, Professor Zegellak of Knikkertje Lik, allemaal uitgegeven bij
uitgeverij het Spectrum. In Professor Zegellak en zijn koekoek gaat de hoofdpersoon
eerst op ontdekking in een woestijn in Afrika en daarna naar Amerika. Ontroering slaat
toe over wat bijna vergaat:
Er zwom een garnaal door het Suezkanaal.
Zijn pootjes deden hem zeer.
Hij was onderweg naar Helgoland,
Maar ach, hij kon niet meer.
Maar ach, hij kon niet meer.
Poëzieprentenboeken
Leeftijdscategorie 2-6
Rob Biddulph Weggewaaid (Gottmer, 2015) (Aanv. 2015)
Jelle is een pinguin, en op een mooie wintermorgen brengt de postboot een mooie
vlieger voor Jelle. Jelle gaat meteen aan het vliegeren, maar hij onderschat de kracht van
de wind en de vlieger.
Jelle trekt zo hard hij kan
Maar de vlieger trekt nog harder.
‘Help me Jikke, help me Jan!’
Titellijst bij hoofdstuk 8 van Verborgen talenten
45 van 53
Zo komt het dat even later niet alleen Jelle, Jikke en Jan, maar ook nog zeehond Robbie
en ijsbeer Bjørn met zijn boot mee de lucht in gaan. De wind brengt ze naar een tropisch
eiland waar het wel erg warm is voor ijsbewoners. Dus wordt er van bladeren en lianen
een groot zeil gemaakt: ‘Dag giraf, dag pauw, dag haaien! / Laat de noordenwind maar
waaien …’. En als peuters en kleuters goed mee gaan kijken als juf dit prentenboek
voorleest, ontdekken ze vast de verstekeling aan boord. (JK)
Ross Collins Er zit een beer op mijn stoel (Gottmer, 2015) (Aanv. 2015)
In mijn huis staat een stoel.
Op die stoel zit een beer.
Ik wil ook op de stoel,
maar nu past het niet meer.
Zo begint het prentenboek op rijm Er zit een beer op mijn
stoel met tekst en illustraties van Ross Collins (in het
origineel rijmt de titel overigens ook: bear, chair). Het is de
enige stoel in het huis van muis. Dus begint, expressief in
tekst en beeld, het gevecht om die grote dikke ijsbeer van
de stoel te krijgen (‘Scheer je weg, dikke beer!’). Schelden, verlokken, negeren, niks
helpt: de beer leest zijn krant, kamt zijn haren of maakt zich bekend als beschermde
diersoort.
Dus gaat muis heel ver weg. Zover weg, dat als Beer uiteindelijk teruggaat naar de
Noordpool, hij de schrik van zijn leven krijgt: er zit een muis in zijn huis. Leuk om
kleuters te laten ontdekken dat alle rijmwoorden op beer rijmen. En misschien om ze
evenzovele rijmwoorden op muis te laten zoeken zoals pluis, buis, thuis, luis, kruis,
verhuis. Dat zou zo maar een nieuw verhaal kunnen worden (Er zit een muis op mijn
fornuis). (JK)
Claire Freedman & Kate Hindley De grote gevaarlijke Grompel (Querido, 2015) (Aanv. 2015)
Als je je gaat verdiepen in ontluikende geletterdheid van kinderen, kom je erachter dat
jonge kinderen geleidelijk aan leren dat een prentenboek de werkelijkheid kan
representeren, maar ook een verzonnen werkelijkheid. Zo leren ze het verschil tussen
fictie en non-fictie. De grote gevaarlijke Grompel is een prachtig voorbeeld om dat te
illustreren. Meteen al op de eerste pagina leest Muis voor
uit een boek over de Grompel die in een griezelig huis
woont. Dan ziet ze in haar boek staan: ‘dat niemand er ooit /
een gezien heeft. Nog nooit. / Zelfs niet ’s nachts’.
Muis, kat en hond gaan dus op zoek en dan volgt een
bloedstollend verslag van de jacht op de Grompel (‘Ieks!
Het piept! Maak de Grompel niet wakker!’) tot ze voor de
deur van de slaapkamer zijn beland
Met daarachter
gesnurk
en geschuif en
Titellijst bij hoofdstuk 8 van Verborgen talenten
46 van 53
geschurk
en een grompelig
soort van gemompel.
De helden op sokken vluchten halsoverkop door het raam naar beneden, en belanden via
een afbrekende regenpijp op … de zachte buik van de Grompel die ‘trampoline én
redder in nood’ is. Het mega-monster blijkt een lieve lobbes.
‘Ik wist het, het stond in mijn boek,’ glimlacht Muis.
Dan drinken ze thee in het gras voor het huis.
Een prachtig boek om bij het voorlezen je voordrachtskunsten in te zetten om de
kinderen aan je lippen te laten hangen en te laten griezelen. De prachtige vertaling op
rijm van Westera, de typografie (Banggg!) en de prachtige verschrikte (muis, kat en
hond) en afschrikwekkende (Grompel) illustraties van Kate Hindley helpen daar
uitstekend bij. En vergeet niet om nog even na te praten: Wat wist Muis? Hoe wist hij
dat? (JK)
Marjet Huiberts & Sieb Posthuma Aadje Piraatje (Gottmer, 2009) Aadje Piraatje in gevaar (Gottmer, 2012) Aadje Piraatje viert feest (Gottmer, 2014) (Aanv. 2015)
Elk in oblong formaat verschenen prentenboek plaatst Aadje Piraatje steeds op de
voorkant. Bij het eerste boek staat de piratenheld fier en profile midden tussen zijn voor
– en achternaam maar bij het tweede boek is hij binnen die ruimte op de vlucht
geslagen. Bij het derde boek draagt hij in vol piratenornaat een feestmuts met
piratendoodshoofd op zijn rode piratenhoofddoek, blaast hij op een trompet en geeft hij
met de ringen in zijn oren en de lange dolk tussen zijn broekriem aan dat er met hem
niet te spotten valt. Eenzelfde rebelse geest spreekt uit de vijf verhalende gedichten van
Marjet Huiberts in elk van de drie boeken.
Het eerste boek biedt ons Zwemles, Schildpaddensoep, Heimwee, Huisdier en Wasbeurt,
het tweede Kapper, Ziek, Schat, Zusje en Slapen en het derde Sneeuw, Tand, Leesles,
Storm en Jarig. Vele titels herinneren er al meteen aan dat peuters en kleuters in rep en
roer kunnen raken bij de zwemles, bij het eten van zoute schildpaddensoep, bij het
bezoek aan de kapper, bij het verlies van een tand of bij het overvallen worden door
heimwee. Voor de tere kinderziel zijn het ingrijpende gebeurtenissen die angst, afschuw
en vrees voor verlies op kunnen roepen. Hoe lost de orthopedagoog en liedjesschrijver
Marjet Huiberts dat op?
Als theaterdocent en als schrijver van verhalende liedjes en gedichten neemt ze die
angsten en trauma’s van jonge kinderen serieus door die met hilarische humor te leren
doorstaan. Dat deed ze voor het eerst in het schrijven van een lied voor Sesamstraat over
de eerste zwemles. Dat lied smaakte naar meer.
Er kwamen meer liedjes en teksten die vervolgens zijn uitgemond in de prachtige serie
prentenboekgedichten over Aadje Piraatje met als eerste epische gedicht in het eerste
prentenboek opnieuw de zwemles waar het allemaal mee begon.
Bij die les vertelt ze in de verschillende strofen van het lied steeds in de onvoltooid
verleden tijd hoe Aadje Piraatje zwemles kreeg van zijn vader en hoe hij in het refrein in
Titellijst bij hoofdstuk 8 van Verborgen talenten
47 van 53
de onvoltooid tegenwoordige tijd door hem wordt aangemoedigd. En uit de eerste strofe
en het eerste refrein blijkt dat vader er geen gras over laat groeien:
Aadje Piraatje kon nog niet zwemmen.
dus gooide z’n vader een werphengel uit.
Aadje Piraatje hing aan het haakje
en Vader Piraat riep luid:
Intrekken, wijd en sluit
en een rondje met je armen
dan spuit je vooruit.
Met dit onderscheiden gebruik van de werkwoordtijden in strofe en refrein stelt
Huiberts het publiek in staat om aan de kant van de held van het epische gedicht te gaan
staan. Tegelijk schuwt zij geen (fictieve) gevaarlijke leerprocessen door haaien achter
Aadjes billen aan te laten gaan om hem vliegensvlug te leren zwemmen.
Jan-zonder-hand en Joop-houten-poot geven vervolgens met hun arm- en beenslag het
goede voorbeeld. Daarna beginnen alle piraten Aadje in volle borst aan te moedigen
zodat hij meteen zijn diploma A haalt en de rum met ossenworst al gauw op tafel komt.
Jonge kinderen kunnen zich zacht spiegelen aan dit rolpatroon.
Dat haar verhalende gedichten goed zijn voor te lezen en zich al vroeg in het geheugen
laten opslaan, danken we aan haar verfijnde verstechniek met gekruist rijm (abcb) in de
meeste strofen en gepaard rijm (aabb) in de slotstrofe en in de meeste refreinen. Haar
gedichten met in totaal meer dan 300 versregels zijn mede dankzij hun seriekarakter,
hun prentenboekvorm en hun diverse mediale vertolkingen geliefd bij een breed
publiek.
Ze komen tegemoet aan de roep om meer soortgelijke prentenboekgedichten (het zesde
prentenboek verschijnt volgend jaar) en spelen in op wat jonge kinderen graag spelen.
Wie één prentenboek kent, wil ook de andere kennen. En wie graag seriegedichten met
steeds dezelfde personages wil lezen, wil de hele serie leren kennen.
Als theaterdocent die lang in het basisonderwijs werkte, zal Marjet Huiberts kinderen
graag al jong refreinen uit volle borst horen opzeggen, en vlotte lezers uit groep drie de
strofen ten gehore zien brengen. Maar eerst zal ze plot, rollen en personages per gedicht
laten verkennen en daarna de muzikaal-theatrale uitvoeringen van de
gedichtenserieprentenboeken op internet. Hier alvast een paar voorbeelden:
www.youtube.com/watch?v=yxlmdVn7Xlw
(PM)
Marjet Huiberts Dag meneer, hebt u een hond? Illustraties Iris Deppe (Gottmer, 2015) (Aanv. 2015)
De kaft van Dag meneer, hebt u een hond is een beetje misleidend met al die
hondenkoppen (alhoewel, als je goed kijkt staat er één andere kop tussen).
Dit poëzieprentenboek gaat juist niet over honden, want een hond heeft de dierenwinkel
niet voor Mik. Wel een vis in een kom (maar die is stom), een rat in een rad (te druk),
een poes voor op schoot (te groot), een papegaai (die rrrotzak roept), en gelukkig ook
een zacht en lief konijn met lange oortjes en een prachtige vacht.
Titellijst bij hoofdstuk 8 van Verborgen talenten
48 van 53
Met de repeteerelementen in de rijmregels en de pastelkleurige illustraties van Iris
Deppe een lief prentenboek om voor te lezen en om over na te praten met peuters en
kleuters. Die kunnen ook hun eigen lievelingsdier gaan kiezen en tekenen, of
rijmwoorden zoeken bij al die beesten. (JK)
Ellie van Lieshout en Erik van Os Kees van Dijk Met illustraties van Jan Jutte
(Lemniscaat, 2015) (Aanv. 2015)
Hoe alledaags zijn naam ook is, Kees van Dijk is een dinosaurus. Net als zijn vrouw
Marie, zijn zoon Toon en zijn zoontje Kareltje. Ze doen ook gewoon alledaagse dingen,
zoals zwemmen en duiken, in het bos spelen, eten en puzzelen (van botjes weer een
beest maken). En Marie gaat doen ‘wat dinomoeders doen / het dagelijks werk / al sinds
een jaar of tien miljoen’. En ’s avonds vertelt Kees zijn
zoon en zoontje verhalen. Die zijn wel bijzonder, want
Kees vertelt over wat er misschien later, in de verre
toekomst, allemaal zou kunnen gebeuren: er worden hoge
bergen gebouwd waar lichtjes in branden, er gaan dieren
verschijnen die op twee poten lopen, er worden voertuigen
gemaakt die uit zichzelf bewegen of zelfs als vogels
vliegen. Marie noemt het weliswaar flauwekul, maar Kees
zegt:
Wat is het leven mooi Marie
met jullie en wat fantasie.
Prachtig prentenboek met eenvoudig rijm in alledaagse taal om voor te lezen en om heel
lang in te kijken. Alleen al de dino’s van Jan Jutte zijn om te watertanden; maar er is
veel meer te zien. Leuk om met de kinderen even te bespreken wat Kees (toen er nog
geen mensen waren) allemaal fantaseert over de toekomst. En uiteraard om het spel van
Kees (fantaseren over wat nog komen gaat) over te nemen met de peuters en kleuters.
(JK)
Ted van Lieshout & Philip Hopman Boer Boris gaat naar de markt (Gottmer, 2015) (Aanv. 2015)
Dit is alweer het zesde deel in de populaire serie prentenboeken op rijm van Ted van
Lieshout (tekst) en Philip Hopman (illustraties). Het is een mooi voorbeeld van een
repeteerverhaal, waarin op bijna elke pagina een ander voertuig gepresenteerd wordt en
nieuwe oogst van de boerderij: mais, koren, melk, aardappels, koolraap, peen en kroten,
fruit, wol van de schapen en eieren. Terloops passeren ook nog allerlei producten die
daarvan gemaakt worden, zoals beschuiten en broden, pudding, kaas en boter, frietjes en
truien, mutsen en petten. Het begint met de mais,
Die wil hij gaan verkopen.
Maar als hij naar de markt toe gaat,
ziet hij een bord en daarop staat:
VERBODEN OM TE LOPEN!
Titellijst bij hoofdstuk 8 van Verborgen talenten
49 van 53
Voor het koren pakt hij dan maar de fiets, Maar opnieuw is er een verkeersbord:
FIETSEN IS VERBODEN. Achtereenvolgens neemt Boris de motor, de auto, een boot,
een vliegmachine, een raket, en een kar totdat hij uiteindelijk een bord ziet ALLEEN
VOOR OPENBAAR VERVOER, ‘en dus neemt Boris Boer de bus /gezellig met zijn
broer en zus’ en op aanhangwagens alle oogsten van de boerderij in een keer. Voor
jonge kinderen zijn het vaste rijmschema en de herhalingen aangenaam om naar te
luisteren.
Philip Hopman kent het boerenleven zo te zien. Zijn realistische (al ziet Boer Boris er
wel erg jong uit om al op een tractor te rijden) en geestige illustraties vullen de tekst
prachtig aan en kunnen eindeloos bekeken worden. Bovendien valt er veel te zoeken,
benoemen en aan te wijzen (mooi meegenomen voor de woordenschatontwikkeling), of
na te praten met jonge kinderen. (JK)
Edward Van de Vendel & Fleur van de Wiel Superguppie is alles (Querido, 2014) (Aanv. 2015)
De eerste in 2003 verschenen gedichtenbundel Superguppie kreeg in 2004 meteen én de
Woutertje Pieterseprijs én een Zilveren Griffel én een Vlag en Wimpel. Na deze
droomstart vielen Superguppie krijgt kleintjes (2005) en De groeten van Superguppie
(2008) niet in de prijzen. Pas Hoera voor super guppie! kreeg weer een Zilveren Griffel.
En toen in 2014 de serie van vier keer 50 gedichten werd gebundeld en afgesloten met
22 nieuwe gedichten, een index, een titellijst, een harde kaft en de zelfverzekerde titel
Superguppie is alles plus een les in samen gedichten mooi leren vinden bleef het
doodstil bij de jury’s. Vond men het aantal nieuwe gedichten te mager? Is stoppen met
het succes van een serie doodzonde voor de jury’s?
Hoe dan ook, deze kloeke verzamelbundel heeft de zeldzame status van een klassieke
gedichtenbundel voor jonge kinderen. De gedichten bekken en laten zich goed
voorlezen, staan midden in het volle leven op school en in het gezin en lenen zich in het
bijzonder om die biotopen hecht met elkaar te verbinden. Dat Edward van de Vendel
jaren voor de klas en als directeur op de bok van een basisschool heeft gestaan, valt aan
alles te proeven.
Met zijn Superguppie als alter ego en Fleur van der Weel als zijn illustrator komt de
humor in zwarte silhouetten (die doen denken aan Fiep Westendorp) tot leven. En de
index van onderwerpen laat (dat was wel eens anders met indexen) een bijzonder licht
schijnen op gevestigde schoolvakken als lezen, rekenen, de zaak- en expressievakken en
op gevoelens van kinderen, hun omgang met dieren of met elkaar en - gelukkig
sporadisch –gepest worden.
De volgende door mij samengestelde overkoepelende thema’s als doe-dingen, dieren en
gevoelens laten in een top drie zien welke thema’s hoog scoren. Bij doe-dingen is dat
spelen (13 keer), muziek (6) en tellen (5), bij dieren vogels (13), vissen (7) en hond
Guppie (6), en bij gevoelens bang en dood (6), verdrietig, verliefd en vriendschap (4) en
pesten (3).
De gedichten zetten soms de wereld op de kop, vaak aan het denken en ze vragen om
een nagesprek. Ze rijmen meestal met sprongetjes over regels heen die niet rijmen.
Meestal gaat het om eindrijm, soms om beginrijm of alliteratie of is er een enjambement
(zie de overgang van diverse regels in Verkeer). Ze sluiten vaak af met een climax of
een anticlimax. Een paar voorbeelden.
Titellijst bij hoofdstuk 8 van Verborgen talenten
50 van 53
De doe-dingen leiden soms tot doen-alsof-
spel. In het gedicht Verkeer krijgt dat spel
een verrassende invulling (zie de
illustratie)
Dieren roepen de empathie op van
kinderen. In Merel verdraagt Superguppie
niet wat hij ziet: ‘Er lag een merel/neer-
gevouwen/dood op het station. /Ik wist
niet dat dat kon./ Zoveel mensen die
vertrekken,/ niemand om hem toe te
dekken./Ik wist niet dat dat kon./Dat alles
zo kon zijn./ Dat mamma heel hard liep en
riep: We missen onze trein’. In het
nagesprek kunnen kinderen vertellen over
hun ervaringen met bijvoorbeeld uit het
nest gevallen vogels, waar hun ouders niet
naar omkeken, of vertellen hoe die vogel
stierf of hoe de Dierenambulance kwam
helpen bij een zwaan.
Bang worden als je alleen bent kent elk kind, maar die angst gaat meteen over als hulp
dicht bij is zoals in Alleen: Onze muren/ zijn ook die van de buren. /Ik kan horen/ hoe ze
stampen op de trap, of hoe ze lachen om een grap./ Soms ga ik/ op visite,/ op visite met
mijn oren./ Dus/als ik weer alleen in huis moet blijven/ben ik/ denk ik/ niet meer bang-/
er kan nog altijd iemand thuis zijn/ achter het behang.
Een aanrader deze klassieke bundel. Voor een gesprek met Van de Vendel, zie hier.
(PM)
Bette Westera & The Tjong-Khing Kietel nooit een krokodil (Gottmer, 2014) (Aanv. 2015)
Roverhoofdman Rimpelbaard ligt op sterven en geeft zijn zonen nog wat wijze raad:
maak ieder bos onveilig, kraak broze botten, laat sporen van vernieling na, hak
koningen in mootjes, draai poten uit, ‘doe wat je wil, / beroof de koningin, maar kietel
nooit een krokodil’. Zijn dochtertje vraagt nog ‘waarom niet?’ maar dan blaast hij al
zijn laatste adem uit. De zonen
… deden geen van beiden wat de rover had bevolen.
Integendeel, ze lachten om hun vaders laatste wil.
Ze hadden van hun leven nog geen rooie cent gestolen
en wilden nu op zoek naar een geschikte krokodil.
De zonen doen vervolgens alles wat vader verbood, ze slapen uit, betalen keurig voor
brood en worst, en gaan op zoek naar de krokodil. Alleen de kleine meid volgt haar
vaders laatste wil op: ze steelt en rooft en bindt een molenaar vast aan de wieken van de
Titellijst bij hoofdstuk 8 van Verborgen talenten
51 van 53
molen. Totdat ze het geschreeuw van haar broers hoort en de twee nog net op tijd uit de
bek van de krokodil weet te redden: ‘vol bloederige beten, druipend van de kikkerdril’.
Een mooi tegendraads prentenboek over stereotypen en rolpatronen, geheel in de geest
van het eerder bekroonde Held op sokken (ook van Westera en Tjong-Khing).
De zesregelige strofen (voor elke episode een) in stoer roversjargon met een vast
rijmschema (ababcc) laten zich mooi theatraal voorlezen, daar zorgt Bette Westera wel
voor. De illustraties van Thé Tjong-Khing zijn soms bijna idyllischr landschappen, maar
wel met bloedstollende details. Een feministisch jongensboek.
Leuk om met wat oudere kinderen te praten over de onverwachte wendingen (de
ongehoorzame zonen die keurig betalen maar wel een krokodil gaan kietelen, de brave
dochter die uit roven gaat) en rolpatronen.
Het boek werd in 2015 geëerd met een Vlag-en-wimpel van de Griffeljury. (JK)
Over poëzie
Frank Eerhart Boekje open over gedichten voor kinderen (serie: Boekje open; De Inktvis, 1998)
Ter gelegenheid van de Kinderboekenweek 1998, waarvan het thema ‘gedichten’ was,
was dit deel van de Boekje open-serie gewijd aan gedichten voor kinderen. Frank
Eerhart richt zich tot volwassenen die kinderen in aanraking willen brengen met
gedichten. Hij leidt het onderwerp poëzie kort in en presenteert vervolgens wat volgens
hem mooie gedichten, versjes en liedjes zijn bij diverse onderwerpen als vriendschap of
doodgaan. Daarnaast verwijst hij in een lijst met geannoteerde boektitels naar diverse
projecten over het onderwerp kinderen en poëzie.
Mance Post & Toon Tellegen Een lied voor de maan (Querido, 2012)
Met illustraties van Mance Post, teksten van Toon Tellegen en muzikale notatie van
Corry van Binsbergen. Mol heeft te doen met de maan die altijd maar alleen aan de
hemel staat, nooit visite krijgt en ook niets terugzegt als hij tegen hem praat. Zou een
lied hem vrolijk stemmen? Maar hoe maak je dat? Een lied moet behalve rijm (maan,
waan) ook ritme hebben en gaan dansen. Dan kan een dierenorkest het instuderen, met
de sprinkhaan als dirigent. En als de maan dan nog niet vrolijk kijkt, moet het wel in
mineur geschreven zijn.
Willem Wilmink Koen maak je mijn schoen; Willem Wilminks schriftelijke cursus dichten. Met illustraties van Waldemar Post (Van Holkema & Warendorf, 1983)
Willem Wilmink had begin jaren tachtig van de vorige eeuw de rubriek ‘Schriftelijke
cursus dichten’ in de kinderkrant De Blauw Geruite Kiel van het weekblad Vrij
Nederland. In de bundeling van die teksten illustreert Wilmink steeds aan de hand van
een van zijn favoriete gedichten voor de jeugd, zoals ‘Koen maak je mijn schoen’, met
welke middelen een dichter van een op zichzelf misschien wel heel alledaagse
mededeling (Juffrouw gaat naar de schoenmaker) een gedicht kan maken. Rijm en
rijmschema’s, ritme, melodie, herhaling en onverwachte wendingen vormen zijn
belangrijkste gereedschap. Tegelijkertijd is het een aardige bloemlezing van de liedjes
Titellijst bij hoofdstuk 8 van Verborgen talenten
52 van 53
en gedichten uit diverse periodes die Wilmink zelf mooi vond. Ook voor wie zelf niet
aan het dichten slaat, is Koen maak je mijn schoen interessant, want Wilmink weet als
geen ander tussendoor ook prachtig te vertellen hoe je een gedicht kunt duiden en
waarderen.
Na deze eerste bundeling verschenen nog twee vervolgbundels van de schriftelijke
cursus dichten: Waar het hart vol van is (Van Holkema & Warendorf, 1985, in 1986
bekroond met een Gouden Griffel) en Goedenavond Speelman (Van Holkema &
Warendorf, 1987), opnieuw geïllustreerd door Waldemar Post. In 1991 werd een
herziene en opnieuw geordende bundeling van alle teksten uitgegeven onder de titel In
de keuken van de muze: de gehele schriftelijke cursus dichten (Bakker, 1991, met
register).
Vakliteratuur
Leonie Cornips & Barbara Beckers (red.) Het dorp en de wereld. Over 30 jaar Rowwen Hèze (Vantilt, 2015) (Aanv. 2015)
Stel, je wil singer-songwriter worden en liedteksten schrijven in het dialect van je
streek. Hoe doe je dat? Hoe zorg je dat ritme, rijm en melodie van de zinnen passen bij
de noten van de muziek? Hoe zorg je voor liedteksten die ontroeren en woorden die ook
buiten je streek begrepen worden? Lees Het dorp en de wereld. Over 30 jaar Rowwen
Hèze. Daarin komen de bandleden aan het woord, hun fans, diverse wetenschappers,
journalisten, muzikanten, documentairemakers en andere liefhebbers van de band en
streektalen. Ik beperk me tot enkele van de 45 bijdragen die gaan over de relatie tekst,
muziek en streektaal en over de poëtische teksten van Jack Poels.
Zingen in een streektaal is in. Michiel de Vaan trekt een prachtige parallel met de 12e
eeuw, toen Hendrik van Veldeke een van de eerste ‘singer-songwriters’ was die in de
Lage Landen in de streektaal ging schrijven. Ben Hermans laat zien dat tekstschrijvers
in het Limburgs ook te maken krijgen met het toonverschil tussen bijvoorbeeld moan
(maan, korte valtoon) en gedaon (gedaan, lange sleeptoon). Volgens sommigen rijmt dat
niet, maar Jack Poels doet daar niet moeilijk over. Marc van Oostendorp begint met een
mooie uitleg over ritme aan de hand van kedeng kedeng van Guus Meewis: ‘aan veel
populaire muziek ligt hetzelfde strakke ritme ten grondlag: iedere beklemtoonde
lettergreep (deng) wordt voorafgegaan door een onbeklemtoonde (ke)’. Op dat
eenvoudige schema zijn ook de meeste kinderrijmen gebaseerd (Jantje zag eens
pruimen hangen). Rowwen Hèze brengt spanning in de tekst brengt door daar een
beetje van af te wijken. In ‘dat heel holland limburgs lult’ klopt het niet meer: drie
beklemtoonde en vier onbeklemtoonde lettergrepen. Dat lost Rowwen Hèze volgens
Van Oostendorp mooi op door één tel stilte in te voegen na lult (waardoor lult nog meer
nadruk krijgt).
De teksten van Jack Poels krijgen veel lof. Jan Brands vindt dat veel Nederlandse
popmuziek ‘regelmatig wordt geteisterd door het bombastisch verwoorden van grote
gevoelens’. Dat is heel anders bij Rowwen Hèze: pure, eenvoudige herkenbaare poëzie
over wandelen met de hond, een blik uit het raam, een jeugdherinnering aan de peel of
de oorlog in De Zwarte Plak (een centrum van verzet in WOII):
’t Velt ni mei um wat te zegge
as ge ni wet wie ’t huure wil
Titellijst bij hoofdstuk 8 van Verborgen talenten
53 van 53
iederien kan good of fout zien
ge wet van alles neet genog
Leon Giessen formuleert het zo: ‘Jack kan wat Willem Wilmink kon en dat is mijn hart
breken met gewone woorden.’ Weer anderen wijzen op het gebruik van prachtige
metaforen, die rechtstreek uit de volkstaal en de orale cultuur van de streek komen. Wat
in het Twents van Willem Wilmink ‘oet de tied gekom’n’ (uit de tijd gekomen) heet,
bezingt Jack Poels als ‘weej goan allemoal, oh oh, oh / met de neus umhoeg’.
Dit zijn maar een paar voorbeelden uit de diverse invalshoeken in dit rijke boek over de
muzikanten, Limburg en hun streektaal.
Een boek dat heel goed als inspiratiebron gebruikt kan worden voor discussies over het
al dan niet gebruiken van dialect in de gezinnen en op school. Studenten kunnen teksten
in andere streektalen analyseren, of zich buigen over de relatie tussen streektaal en
identeit, religie en cultuur.
Tot slot een mooi tweetalig fragment, omdat ze ook mijn roots bezingen: Kroenenberg
Ze waas donker achtien joar en neet te kriege
als ze vurbeej kwaam dreide alle kupkes mei
De zanger zet zijn beste Spaans in (de tekst is van Flaco Jimenez, de spelling van Jack
Poels):
de loes de moetsjoe dwaile
die weilan sal compas
de wassas talajero iekkeras massimas
Meer buitenlands heeft hij niet voorhanden, maar dat hoeft ook niet, want dan zegt de
donkere schone ‘Mar ik bin Nel en ik koom oet Kroenenberg’. (JK)
Samenstellers titellijst: Piet Mooren en Jeanne Kurvers. Aanvullingen 2014: Jeanne
Kurvers (onderbouw) en Piet Mooren (midden- en bovenbouw). Aanvullingen 2015:
Piet Mooren (PM) en Jeanne Kurvers (JK).