2013
Onno Korver
CAH Vilentum - Toegepaste Biologie
Landschapsbeheer Flevoland
27-10-2013
Schatting grootte ringslangpopulatie de Ecozone
2
Voorwoord
Op 22 april was mijn eerste stagedag bij Landschapsbeheer Flevoland en ik wist nog niet wat mijn
opdracht voor de komende 6 maanden zou gaan worden. Later diezelfde dag stond ik met mijn
eerste ringslang in handen, ik mocht een schatting maken van de ringslangpopulatie grootte in de
Ecozone.
De ringslang is een beschermde diersoort die momenteel nog beperkt voor komt in Flevoland.
Landschapsbeheer Flevoland zet zich al jaren in voor de verspreiding en groei van de ringslang
populaties in Zuidelijk en Oostelijk Flevoland. De bedoeling is dat deze populaties groot en stabiel
genoeg worden om op eigen poten in stand te kunnen blijven. In de ideale situatie zou de
ringslangpopulatie van Flevoland samen met de ringslangpopulaties in de rest van Nederland een
metapopulatie vormen waarbij genetische uitwisseling mogelijk is.
Ik wil graag Landschapsbeheer Flevoland bedanken voor de leuke stage die ik bij hun heb mogen
lopen. Ik heb het vooral leuk gevonden dat veel collega's mij hebben meegenomen met hun
veldwerkzaamheden. Hierdoor kon ik goed zien wat iedereen deed en of dit werk mij wat leek voor
in de toekomst. Graag wil ik vrijwilligers Jan en Marijke Verbraaken bedanken die zich al jaren
inzetten voor de monitoring van de ringslangen rondom Lelystad. Ook alle mensen waarmee ik
samen naar ringslangen heb gezocht worden bedankt voor hun interesse en gezelschap. Tot slot wil
ik Jeroen Reinhold bedanken die de rol van stagebegeleider op zich heeft genomen. Hij heeft me
goed kunnen assisteren bij de vorming van dit rapport.
Onno Korver
3
Inhoudsopgave
Hoofdstuk1:Inleiding
1.1 Levenscyclus van de ringslang...................................................................................... blz. 4
1.2 Ringslang in Nederland.................................................................................................blz. 5
1.3 Ringslang in Oostelijk en Zuidelijk Flevoland................................................................blz. 5
1.4 Reden van onderzoek...................................................................................................blz. 5
1.5 Het onderzoek..............................................................................................................blz. 6
Hoofdstuk2:Materiaal&Methode
2.1 Inventarisatie ronde......................................................................................................blz. 7
2.2 Veranderingen in het gebied.........................................................................................blz. 7
2.3 Vangen & verwerken.....................................................................................................blz. 8
2.4 Juveniele slangen..........................................................................................................blz. 8
2.5 Overige metingen..........................................................................................................blz. 9
Hoofdstuk3:Resultaten
3.1 Schatting populatiegrootte adulte ringslangen............................................................blz. 10
3.2 Schatting populatiegrootte juveniele ringslangen.......................................................blz. 11
3.3 Resultaten opgegraven eieren.....................................................................................blz. 12
Hoofdstuk4:Discussie
4.1 Open of gesloten populatie..........................................................................................blz. 13
4.2 Populatiegrootte schatting adulten a.d.h.v. Schnabel................................................ blz. 13
4.3 Schatting populatiegrootte adulten a.d.h.v. eierschalen.............................................blz. 14
4.4 Populatiegrootte schatting juvenielen.........................................................................blz. 15
Hoofdstuk5:Conclusie
5.1 Adulte ringslangen........................................................................................................blz. 16
5.2 Juveniele ringslangen...................................................................................................blz. 16
Hoofdstuk6:Advies
6.1 Vervolg schatting populatiegrootte..............................................................................blz. 17
6.2 Locatie broeihopen.......................................................................................................blz. 17
Literatuurlijst...................................................................................................................................blz. 18
Bijlage 1...........................................................................................................................................blz. 19
Bijlage 2...........................................................................................................................................blz. 20
Bijlage 3...........................................................................................................................................blz. 21
Bijlage 4...........................................................................................................................................blz. 22
Bijlage 5...........................................................................................................................................blz. 23
Bijlage 6...........................................................................................................................................blz. 24
Bijlage 7...........................................................................................................................................blz. 25
4
Hoofdstuk 1: Inleiding
De ringslang (Natrix natrix, figuur 1.1) is
een reptiel die van oorsprong in
Nederland voor komt. Het dier is
koelbloedig en heeft de zon nodig om zich
op te warmen. Veel activiteiten die de
slang uitvoert zijn afhankelijk van de zon
zoals jagen, vluchten, voedsel verteren en
reproduceren. Door op een plek in de zon
te liggen kan de slang energie opdoen,
hierbij ligt hij het liefst uit het zicht van Figuur 1.1 De ringslang op een broeihoop
andere dieren. Het karakter van de slang is
explosief: hij spaart energie op en gebruikt dit alleen wanneer hij het echt nodig heeft.
Vroeger legde de ringslang zijn eieren af in mesthopen bij boeren. Tegenwoordig komen deze weinig
meer voor en wordt er gebruik gemaakt van broeihopen. Een broeihoop is een door de mens
gecreëerde berg van organisch materiaal. Takken in dit organisch materiaal zorgen ervoor dat er
openingen ontstaan waardoor de ringslang tot in het centrum van de broeihoop kan komen. Door
het composteerproces van het organisch materiaal ontstaat warmte die ervoor zorgt dat de eieren
warm blijven. De ringslang kijkt niet meer om naar de eieren zodra ze gelegd zijn, er kunnen 5-30
eieren per slang gelegd worden.1 Ringslangen die uit het ei komen vervellen snel na uitkomst (zie
bijlage 7) en trekken na enkele dagen weg van de broeihoop.2 De geslachtsratio bij ringslangen
betreft 1:1.3&4 Dit is een belangrijk gegeven die in de discussie van dit rapport gebruikt zal worden.
Een gevangen ringslang kan een geurstof afscheiden als het dier zich bedreigd voelt. Soms houdt het
dier zich bij bedreiging schijndood waarbij de slang zelfs een druppel bloed uit de bek kan laten lopen.
1.1 Levenscyclus van de ringslang
Een jaar van de ringslang bestaat voornamelijk uit drie periodes waarin hij bepaalde gebieden af
reist. De cyclus begint wanneer de slangen rond februari-maart uit hun winterslaap komen. De
mannetjes zijn hier twee weken eerder mee zodat ze kunnen zonnen om sperma te produceren. Van
maart tot mei vindt de paring plaats. In deze periode trekken de ringslangen hun
overwinteringsgebieden uit en wordt er gezocht naar een partner.
Op deze periode volgt in juni en juli de ei-afzetting. Gedurende deze twee maanden kunnen de
vrouwelijke slangen rondom broeihopen gevonden worden. Ze zijn bezig om de broeihopen te
zoeken en te beoordelen. Uiteindelijk wordt de beste plek gekozen en worden de eieren gelegd. Het
uitkomen van de eieren duurt minimaal zes weken, afhankelijk van de kwaliteit van de broeihoop.
Een broeihoop met een constante temperatuur rond de 26° C geeft de beste resultaten.5
In de periode augustus tot september komen de meeste juveniele ringslangen uit het ei. De jonge
slangen blijven enige tijd in de buurt van de broeihoop en vervellen daar.2
Eind september tot oktober wordt benut om weer terug te trekken naar de overwinteringsgebieden,
Plekken die vorstvrij en droog zijn. Goede plekken zijn bijvoorbeeld dijken, holen in de grond,
hooibergen, puin en onder het spoor.
5
1.2 Ringslang in Nederland
De ringslang komt voornamelijk voor in drie geconcentreerde
kernen binnen Nederland, namelijk Noord-Holland met
Utrecht, Gelderland en Overijssel-Friesland (zie figuur 1.2).
Tussen deze gebieden vindt geen uitwisseling plaats van
slangen omdat de populaties te geïsoleerd liggen ten
opzichte van elkaar. De isolatie heeft een negatief effect op
de fitness van de Nederlandse ringslang. Flevoland ligt
centraal en kan in de toekomst een belangrijke rol spelen in
de verbinding tussen de geïsoleerde ringslangpopulaties. Als
een succesvolle verbinding wordt gerealiseerd kunnen de
ringslangen een metapopulatie vormen waarin meer
genetische uitwisseling mogelijk is. Hierdoor zou de ringslang
een grotere kans op overleven krijgen.
Figuur 1.2 Verspreiding ringslang NL
1.3 Ringslang in Oostelijk en Zuidelijk Flevoland
In 19886 is de ringslang voor het eerst in het Oostelijk en Zuidelijk deel van Flevoland gesignaleerd,
namelijk in het Oostvaardersveld aan de Lage vaart. Na dit jaar zijn er meerdere waarnemingen
gedaan in een relatief korte tijd. Dit doet vermoeden dat de ringslang hier illegaal is uitgezet. Toch
gaf dit Landschapsbeheer Flevoland in 19987 de aanleiding om broeihopen aan te leggen en oevers
natuurvriendelijker te maken zodat de populatie zich uit kon breiden. Dit is ook gebeurd, in tientallen
jaren is de populatie van een enkele ringslang naar een stabiele populatie gestegen. Tijdens dit
proces is er ook een deelpopulatie ontstaan verderop aan de Lage vaart, namelijk in de Ecozone. De
Ecozone bestaat sinds 20058 en is een groene strook van 4 kilometer lang. In 2011 is de eerste
ringslang waargenomen en één jaar later zijn de vrijwilligers van Landschapsbeheer Flevoland hier
een monitoringsroute gaan lopen.
1.4 Reden van onderzoek
Sinds de start van het project is de populatie groei van ringslangen binnen Flevoland bijgehouden. Dit
gaat aan de hand van een landelijke monitoringsroute die door RAVON is opgesteld.9 Met deze
methode wordt gekeken naar het gemiddeld aantal slangen per telronde per jaar. Hiermee kan dus
de relatieve groei door de jaren heen worden bijgehouden. De route wordt 7 keer gelopen in de
periode van april tot september door de vrijwilligers Jan en Marijke Verbraaken. Tot op het heden is
het nog niet duidelijk om hoeveel ringslangen het gaat in de Ecozone. De bedoeling is om een
schatting te maken van de populatiegrootte, en deze te koppelen aan het gemiddelde van de
telrondes in hetzelfde jaar. Het is hierdoor mogelijk om ook de populatiegrootte van andere jaren te
kunnen bepalen. In deze bepaling worden de juveniele ringslangen niet meegenomen omdat dit er
verhoudingsgewijs heel veel zijn, en de meeste het eerste jaar niet zullen overleven.
6
Hoofdvraag:
Wat is de grootte van de ringslangpopulatie in de Ecozone in 2013, exclusief de in dat jaar
uitgekomen juveniele ringslangen?
Subvraag:
Wat is de grootte van de juveniele ringslangpopulatie in de Ecozone in 2013?
1.5 Het onderzoek
Om de grootte van de ringslangpopulatie te kunnen bepalen, wordt er gebruik gemaakt van een
merk-terugvang methode. Elke ringslang heeft een uniek buikpatroon waarmee individuele slangen
uit elkaar gehouden kunnen worden. Dit heeft tot gevolg dat de gevangen slangen niet gemerkt
hoeven te worden. Door de buikpatronen te fotograferen kan bepaald worden of een dier al eerder
is gevangen. Door zoveel mogelijk hervangsten te realiseren kan er een statistische schatting
gemaakt worden.
De Ecozone is een natuurstrook die ligt aan de Lage vaart vlak buiten Lelystad. Het onderzoeksgebied
is 3 kilometer lang en 10 meter breed (zie figuur 1.3). Verspreid over het gebied liggen vijf
broeihopen die meegenomen zijn in het onderzoek. Voor het vangen van de slangen werd het hele
gebied afgestruind zowel op de heen als op de terugweg. De ringslang rondes werden op droge
warme dagen gelopen maar ook als het bewolkt was werden de rondes gelopen. De broeihopen zijn
genummerd in de volgorde waarop ze bezocht werden, namelijk van broeihoop 1 in het noordoosten
tot broeihoop 5 in het zuidwesten.
Figuur 1.3 Natuurstrook de Ecozone liggende aan de Lage vaart ter Lelystad (midden) met
waarnemingen uit de periode van 2011 tot 2012. Het Oostvaardersveld ligt in het zuidwesten en
vormt de hoofdpopulatie van Zuidelijk en Oostelijk Flevoland.
7
Hoofdstuk 2: Materiaal en Methode
Om de populatiegrootte in te kunnen schatten, moeten er zoveel mogelijk slangen worden
gevangen. De schuwe ringslang laat zich echter niet zomaar vangen.
In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe er naar de slangen gezocht werd, en hoe de gevangen
slangen in het datasysteem terecht zijn gekomen.
2.1 Inventarisatie ronde
Een inventarisatie ronde werd altijd zo
constant mogelijk gelopen. Dit gebeurde
wanneer het weer warm aanvoelde. De ronde
begint bij de eerste broeihoop, gaat door naar
de vijfde broeihoop en vervolgens weer terug
(zie figuur 2.1). Dit houdt in dat alle
broeihopen, behalve de laatste, minimaal
twee keer in één ronde zijn bezocht. Tussen de
broeihopen wisselt het landschap van oevers,
bosranden en grasland. Tijdens het zoeken
werd vooral gekeken naar de overgang van de
vegetatiestructuren die in de zon en uit de
wind lagen. Het voordeel van deze overgang is
dat slangen hier bij bedreiging in kunnen
vluchten, en het kan ze bescherming tegen de
koude wind geven. Plekken met dood gras of
riet op de bodem werden extra goed bekeken
aangezien dit oppervlakte sneller opwarmt.
Door minimaal 5 meter vooruit te kijken
konden de meeste slangen gezien worden
voordat ze vluchten. Figuur 2.1 De ligging van de vijf broeihopen
in de Ecozone.
2.2 Veranderingen in het gebied
In het voorjaar was de oever nog kaal en kon deze makkelijk belopen worden. Rond mei kwam de
rietkraag op en werd het uiteindelijk onmogelijk om hier naar slangen te zoeken aangezien het aantal
zonneplekjes snel afnam. De stukken grasland groeide vol met kruiden waardoor er nog minder
plekken overbleven. Om de trefkans hoog te houden werd besloten om stukken gras van ongeveer
2m2 te gaan maaien. Dit gebeurde op vijf plekken dichtbij de broeihopen zodat de slangen de
grootste kans hadden om de maaiplaatsen te vinden. Op deze maaiplaatsen werd het gemaaide gras
achterin gelegd waar de zon bij kon komen, op deze manier werd er een zonnige plek aan de rand
van de vegetatie gecreëerd met een dorre droge ondergrond. Begin augustus toen de juveniele
slangen uit het ei kwamen werden er platen neergelegd met de bedoeling om jonge slangen te lokken.
Twee verschillende soorten platen werden ingezet, namelijk plastic golfplaten en gladde metalen platen.
8
2.3 Vangen & verwerken
Er zijn meerdere manieren waarop slangen gevangen
kunnen worden, maar hier wordt beschreven waar
persoonlijk voor is gekozen. Als een slang gespot wordt,
moet er beoordeeld worden of de slang gealarmeerd is.
Dit is te zien als de tong wordt uitgestoken. Ook is het
verstandig om te bepalen wanneer de slang jou kan zien.
Als de slang in rust is kan deze rustig beslopen worden en
is het tactisch om zo laat mogelijk in actie te komen. Sla
toe op het moment dat de slang binnen handbereik is. Als
de slang al gealarmeerd is, moet de waarnemer er op
voorbereid zijn om elk moment in actie te kunnen komen.
Wanneer de slang probeert te vluchten moet er meteen
actie ondernomen worden. Niet alle slangen kunnen
gevangen worden, een percentage van 50% is al goed te
noemen. Als de slang gevangen werd, kon een foto
gemaakt worden van het buikpatroon. Aan de eerste 20
segmenten kon de identiteit van de slang vastgesteld
worden. De foto’s werden genummerd en met elkaar
vergeleken. Er werd bewust voor gekozen om niet met
zogenaamde buikpatroon codes te werken aangezien de
kans op misinterpretatie hiermee hoog is. Naast het Figuur 2.2 Buikpatroon van een ringslang
fotograferen moest de slang worden opgemeten, het geslacht bepaald worden en moest er gekeken
worden of de slang aan het vervellen was. Hierna kon de slang worden losgelaten en de overige
metingen opgenomen worden aan de hand van het inventarisatie formulier (zie bijlage 1).
2.4 Juveniele slangen
Begin augustus werd de eerste juveniele ringslang gevangen. Aangezien deze niet bij de originele
populatiegrootte schatting kan worden betrokken, werd besloten om de data hiervan apart te
verzamelen. Bij de vangst van de juveniele slangen werden geen overige metingen opgenomen
behalve de gegevens van het KNMI10 en de vervelling. Niet alle metingen werden meegenomen
omdat deze niet vergelijkbaar zouden zijn met de gegevens van de adulte slangen aangezien een
groot deel van de juveniele populatie het eerste jaar niet overleeft. Om de trefkans van de jonge
slangen te verhogen werden plastic golfplaten en gladde metalen platen ingezet waaronder ze
kunnen schuilen en opwarmen. Deze kwamen te liggen bij broeihoop 1, 3 en 5. Bij broeihoop 2 werd
een automat neergelegd. Broeihoop 2 bestond voornamelijk uit droog gras wat ervoor zorgde dat er
plaggen ontstonden. Onder deze plaggen konden de juveniele slangen zich ook erg goed verschuilen
wat dit een goede vindplaats maakt. Bij elke ronde werd er onder alle matten, platen en plaggen
gekeken.
De dataset werd voor de juveniele slangen beëindigd toen op 12 september een berg maaisel werd
gestort op de 2e broeihoop. Dit veranderde de kans om slangen te vangen aanzienlijk, aangezien kort
daarvoor weinig slangen meer werden aangetroffen, werd het zoeken stop gezet.
9
Op 9 oktober zijn de eerste twee broeihopen omgezet, hierbij werden de lege eierschalen
opgegraven zodat er bekeken kon worden hoeveel eieren uit zijn gekomen. Een ei werd als
uitgekomen beschouwd als er sneden in de eischaal zaten. Na het verzamelen van de eierschalen
werden er vers maaisel samen met dikke takken in de broeihopen verwerkt zodat de broeihoop het
volgende jaar weer opnieuw kon broeien.
10
Hoofdstuk 3: Resultaten
In dit hoofdstuk wordt uitgelegd hoe de populatiegrootte schatting van zowel de volwassen beesten
als de juveniele beesten gemaakt werd. Om de informatie bondig te houden wordt er bij de meeste
tabellen en grafieken verwezen naar de bijlages achterin het rapport. De data waarmee de adulte
ringslang populatiegrootte schattingen gemaakt zijn staan in bijlage 2. De data van de juveniele
slangen staan in bijlage 5.
3.1 Schatting populatiegrootte adulte ringslangen
Voor de statistische toetsing is de Schnabel methode gehanteerd waarbij uitsluitend de data van de
vrouwelijke ringslangen gebruikt is. In de discussie wordt behandeld waarom niet alle ringslangen in
de berekening zijn meegenomen. De data van de vrouwelijke slangen zijn te vinden in bijlage 3. Tabel
3.1 hieronder beschrijft een aantal variabelen die nodig zijn voor de Schnabel estimate en zijn
afkomstig uit bijlage 3.
Aantal gevangen slangen (C) 16
Aantal nieuwe slangen (U) 12 Aantal hervangsten (R) 4 Som C • M 119
Tabel 3.1 Data van de vrouwelijke ringslangen (zie bijlage 3)
De formule opgesteld door Schnabel luidt als volgt:
Aantal hervangsten t.o.v. N̂ > 10% dan:
R
CMN̂
Aantal hervangsten t.o.v. N̂ < 10% dan:
1ˆ
R
CMN
Door de aangetroffen waardes van tabel 3.1 in te vullen kan een schatting gemaakt worden van de
populatiegrootte:
N̂ = 119 / 4 = 29,75 (4/29,75)*100% > 10% N̂ = 29,75
Nu wordt het betrouwbaarheidsinterval bepaald, hierbij worden de volgende formules gebruikt:
)ˆ
1(96.1
ˆ
1
NV
N
en
2)(
)ˆ
1(
CM
R
NV
11
N̂
1 =
75,29
1 = 0,03361
2)(
)ˆ
1(
CM
R
NV
2)( CM
R
2119
40,0002825 )
ˆ
1(*96.1N
V
0,0002825*96.1 = 0,03294
Ondergrens: 0,03361 + 0,03294 = 0,06655 1/0,06655 = 15
Bovengrens: 0,03361 – 0,03294 = 0,0006723 1/0,0006723 = 1488
Het betrouwbaarheidsinterval ligt met 95% zekerheid tussen 15 en 1488 met de geschatte
vrouwelijke populatiegrootte van N̂ = 29,75 30 vrouwelijke ringslangen
Het valt op dat de schatting erg dichtbij de ondergrens ligt, en dat de bovengrens hoger is dan in het
veld verwacht zou worden. De berekening is gebaseerd op een gering aantal hervangsten ten
opzichte van het aantal nieuwe vangsten.
Zoals in de discussie staat vermeld is er twijfel over het aantal geldige hervangsten. Stel dat de
twijfelachtige hervangsten van 18 juni en 28 juli uit de berekening worden gelaten, dan komen hier
de volgende resultaten uit voort:
Vrouwelijke populatiegrootte van N̂ = 40 en ligt met 95% zekerheid tussen 21 en 522.
3.2 Schatting populatiegrootte juveniele ringslangen
Met dezelfde formule als bij de adulte ringslangen is het aantal juveniele ringslangen in de Ecozone
bepaald. In bijlage 5 is de data te zien die is opgenomen van de net uitgekomen slangen. De bepaling
is gemaakt met de aanname dat alle jonge ringslangen in de Ecozone afkomstig zijn uit broeihoop 2
aangezien alleen op de eerste twee broeihopen jonge slangen zijn gevonden en in broeihoop 1 geen
eieren terug gevonden zijn (zie tabel 3.3). De volgende variabelen zijn tot stand gekomen uit bijlage 5.
Aantal gevangen slangen (C) 49
Aantal nieuwe slangen (U) 47 Aantal hervangsten (R) 2 Som C • M 1102
Tabel 3.2 Data van de juveniele ringslangen (zie bijlage 5)
Met de gegevens uit tabel 3.2 is een zelfde populatiegrootte schatting gemaakt als voor de adulte
slangen. Alleen in dit geval was het aantal hervangsten vergeleken met N < 10% en werd de R+1
variant van de formule gebruikt. Uit deze schatting kwamen de volgende gegevens:
N̂ = 367 waarbij het betrouwbaarheidsinterval met 95% zekerheid tussen 191 en 4830 ligt.
12
3.3 Resultaten opgegraven eieren
Op 9 oktober werden de eerste twee broeihopen in de Ecozone omgezet, hierbij werd gezocht naar
de eierschalen die in het afgelopen seizoen zijn afgezet (zie figuur 3.1). In de eerste broeihoop
werden geen eierschalen aangetroffen, wel in de tweede broeihoop. In tabel 3.3 zijn de resultaten te
zien van de eieren die in broeihoop 2 gevonden zijn.
Totaal aantal eierschalen 873
Aantal eieren die zijn uitgekomen 760 Aantal eieren die niet zijn uitgekomen 113 Uitkomstpercentage van de eieren 87,1%
Tabel 3.3 Resultaten van de opgegraven eieren uit broeihoop 2
Figuur 3.1 Ringslang eieren opgegraven uit broeihoop 2
13
Hoofdstuk 4: Discussie
Het onderzoek begon op 22 april waarbij meteen de eerste ringslang is gevonden. Vervolgens is er
een lange periode geweest waarin geen enkele waarneming is gedaan. In grafiek 1 van bijlage 4 kan
een tijdlijn gezien worden van het aantal slangen die gezien of gevangen werden per uur per maand
gedurende de onderzoeksperiode. Een mogelijke reden voor de verlaagde activiteit in april en mei
zou de lange winter kunnen zijn, ook kan het gebrek aan ervaring in de eerste maanden van invloed
zijn op het aantal waarnemingen. Pas in juni en juli begonnen de waarnemingen zich op te stapelen.
In deze periode werden aanzienlijk meer slangen gezien dan gevangen. Dit heeft te maken met de
temperatuur waarbij de slangen sneller opgewarmd zijn en sneller kunnen vluchten.
In grafiek 1 van bijlage 6 kan afgelezen worden in welke periode de slangen uit het ei gekomen zijn,
en met welke activiteit dit gebeurde. Op 6 augustus werden de eerste juveniele slangen
waargenomen. Dit is vroeg in het jaar als er vanuit wordt gegaan dat het jaarlijkse ritme van de slang
naar achteren werd verschoven door de lange winter. De hete zomer heeft waarschijnlijk vanwege
de constant warme temperatuur een versnellend effect gehad op het groeisnelheid van de embryo's.
In week 35 is een piek in de activiteit waar te nemen, hierna lijkt de activiteit weer geleidelijk af te
nemen tot de laatste waarnemingen in week 38.
4.1 Open of gesloten populatie
De populatie ringslangen in de Ecozone is statistisch gezien een open populatie. Dit houdt in dat
binnen het gebied sprake is van geboorte, sterfte en migratie. Idealiter zou dus een statistische
toetsing voor open populaties toegepast moeten worden. Het nadeel van deze toetsingen is dat er
data beschikbaar moet zijn van meerdere vergelijkbare periodes willen er conclusies getrokken
kunnen worden. Bij dit onderzoek zijn er weinig vangsten en vooral weinig hervangsten gedaan wat
ervoor zorgt dat de gehele periode niet in overeenkomende kleine periodes opgedeeld kan worden.
Ook de vergrootte vangkansen in juni en juli zorgen ervoor dat er geen vergelijkbare periodes
gevormd kunnen worden. Vergelijkbaar betekent hier dat elke periode ongeveer hetzelfde ritme
heeft waarin vangsten en hervangsten gemaakt kunnen worden, zoals bijvoorbeeld een kalenderjaar.
Aangezien er alleen data beschikbaar is uit het jaar van het onderzoek zelf kan er dus geen open
populatie toetsing toegepast worden.
4.2 Populatiegrootte schatting adulten a.d.h.v. Schnabel
De Schnabel estimate is bedoeld voor gesloten populaties; dit houdt in dat er geen sprake is van
geboorte, sterfte of migratie binnen het dataframe. Alhoewel de geboorte buiten de berekeningen
kon worden gehouden, blijft de ringslang populatie van de Ecozone een open populatie. Het is
hierom belangrijk om te beseffen dat de Schnabel estimate een vertekend beeld zou kunnen geven
van de werkelijkheid, omdat de populatie niet volledig gesloten is. De reden dat er toch voor de
Schnabel methode gekozen werd is omdat elke inventarisatieronde waarin een slang gevangen werd
als periode gezien kon worden en dat er zoveel periodes gebruikt mochten worden in de berekening
14
als het onderzoek toeliet. Bij bijvoorbeeld de Lincoln-Petersen estimate (een veel gebruikte methode
voor gesloten populaties) mogen slechts twee periodes gebruikt worden. Namelijk de eerste periode
waarin beesten voor het eerst worden gevangen en de tweede periode waarin een bepaalde
verhouding van hervangsten aangetroffen wordt.
Aan de hand van de Schnabel methode is een populatie grootte schatting gemaakt van 29,75
vrouwtjes. Volgens de literatuur (zie inleiding) is de verhouding tussen het aantal mannetjes en
vrouwtjes gelijk bij een normale ringslang populatie. Dit is in de praktijk niet zo gebleken, er werden
meer vrouwelijke slangen gevangen dan mannelijke. De reden dat er meer vrouwtjes zijn gevangen
heeft te maken met de manier waarop er naar de slangen gezocht werd. In een inventarisatie ronde
werd er vooral gezocht rondom de broeihopen aangezien hier de hoogste concentratie slangen werd
verwacht. In het hoogseizoen trekken de vrouwtjes naar de broeihopen toe (juni en juli, zie bijlage 4)
en ontstaat er een vergrootte kans om vrouwelijke ringslangen te vangen. De Schnabel methode gaat
er vanuit dat elk individu van de populatie dezelfde kans moet hebben om gevangen te worden.
Aangezien de kansen om gevangen te worden tussen mannetjes en vrouwtjes niet gelijk zijn, werd
ervoor gekozen om de berekening te maken aan de hand van de vrouwelijke vangsten. Aangezien de
literatuur zegt dat de geslachtsratio 1:1 moet zijn, kan er vanuit worden gegaan dat de gehele
populatie (29,75*2 = 60) 60 ringslangen bevat.
Gezien het lage aantal vangsten en hervangsten is de populatieschatting voorzichtig te noemen.
Dit is ook de reden dat de ondergrens en bovengrens zo ver uit elkaar liggen. De schatting van N ligt
zelf erg dichtbij de ondergrens, dit is een kenmerk van de Schnabel estimate wat vaker voorkomt bij
het verwerken van weinig vangsten en hervangsten. Een enkele hervangst meer of minder zou grote
gevolgen kunnen hebben voor de schatting. Er zijn 2 beesten binnen het dataframe die hervangen
werden binnen een korte tijd, namelijk 1 en 2 dagen verschil tussen de vangsten respectievelijk. Er
kan worden gezegd dat deze beesten nog niet de tijd hebben gehad om zich in de populatie te
mengen waardoor een verhoogde vangkans van deze individuen ontstond. De vraag is dan of deze
hervangsten mogen worden meegenomen in de populatie grootte schatting. Als er vanuit wordt
gegaan dat deze 2 beesten niet als hervangst gekenmerkt mogen worden zou er een populatie
grootte schatting ontstaan van 79 ringslangen (39,66*2).
Er werd voor gekozen om alle 4 hervangsten te gebruiken in de berekening, omdat hiermee de
aannames voor de statistische toetsing niet direct gezien overschreden werden. Het is belangrijk om
in te zien dat de schatting erg afhankelijk is van het aantal hervangsten, en vanwege dit lage aantal
een grote onbetrouwbaarheid met zich mee brengt.
4.3 Schatting populatiegrootte adulten a.d.h.v. eierschalen
Ook aan de hand van het aantal gevonden eierschalen kan in bepaalde maten een populatiegrootte
schatting gemaakt worden. Zoals in de inleiding vermeld staat, kan een slang 5 tot 30 eieren leggen.
Pas als slangen ongeveer 3 jaar oud zijn, worden ze geslachtsrijp. Een jong vrouwtje kan gemiddeld
vanaf 5 eieren leggen, terwijl de grootste slangen tot aan de 30 eieren kunnen leggen. Aan de hand
hiervan kan een schatting gemaakt worden van het absolute minimum en maximum aantal
vrouwelijke slangen in de populatie. Als er 873 eieren gevonden zijn, betekent dit dat er minimaal
873/30 = 29,1 30 vrouwelijke slangen geweest moeten zijn die gezamenlijk 873 eieren kunnen
15
hebben gelegd. Op dezelfde manier valt te concluderen dat er maximaal 174,6 175 jonge
vrouwelijke slangen kunnen zijn geweest om 873 eieren te leggen. Voor de gehele populatie
betekent dit dat er tussen de 59 en 350 ringslangen in de populatie moeten zitten.
4.4 Populatiegrootte schatting juvenielen
Schnabel
er zijn bijna net zo veel mannelijke als vrouwelijke juvenielen gevangen. Hierom kon de Schnabel
methode simpelweg op de gehele populatie toegepast worden. Uit de estimate kwam een schatting
van 367 juveniele slangen met een betrouwbaarheidsinterval van 95% tussen 191 en 4830. Het totaal
aantal gevangen slangen is bij de juveniele schatting niet laag. Wel is het aantal hervangsten heel
laag, zelfs nog lager dan bij de adulte slangen. Het lage aantal hervangsten zorgt ervoor dat ook hier
de betrouwbaarheid erg laag is.
Verwacht wordt dat het lage aantal hervangsten gekoppeld kan worden aan de manier waarop jonge
slangen zich gedragen zodra ze uit het ei komen. De literatuur zegt (zie inleiding) dat slangen die net
uit het ei zijn voor een korte periode rondom de broeihoop blijven zwerven, vervolgens vervellen en
wegtrekken. Doordat de slangen wegtrekken van de broeihopen, neemt de kans af dat dezelfde
beesten hervangen worden en zal het totaal aantal hervangsten lager uitvallen dan als de slangen dit
patroon niet zouden volgen. Dit is te zien als een breuk op de aanname dat elk individu dezelfde
vangkans zou moeten hebben. Het is daarom te betwijfelen of de Schnabel estimate die deze
aanname hanteert, geschikt is om de populatie grootte van de juveniele slangen te schatten.
Eieren
Er waren in totaal 760 eieren succesvol uitgekomen in de 2e broeihoop. Gezien de activiteit rondom
de broeihopen werd verwacht dat vooral broeihoop 1 en 2 van betekenis zouden zijn voor de
juvenielen van 2013 (zie bijlage 4). Aangezien alleen uit de 2e broeihoop 760 slangen zijn geboren en
geen uit broeihoop 1, wordt er vanuit gegaan dat nagenoeg alle eieren gevonden zijn. Dit zou
betekenen dat een juveniele populatie van 760 ringslangen als een nauwkeurige schatting kan
worden gezien.
De Schnabel estimate geeft een geschatte populatie van 367 juveniele slangen aan. Door de hoge
onbetrouwbaarheid van de toetsing is het goed mogelijk dat er 760 juveniele slangen in de populatie
aanwezig zijn, aangezien de grenzen bij 191 en 4830 liggen. Er werd verwacht dat de Schnabel
estimate hoger uit zou vallen dan het aantal uitgekomen eieren, omdat de terugvangst belemmerd
werd door het wegtrekken van de jonge slangen bij de broeihopen. Hier is geen duidelijke reden
voor, het is echter mogelijk dat ook hier de hoge onbetrouwbaarheid van de toetsing een rol speelt.
Stel dat er slechts 1 hervangst zou worden gerealiseerd, dan zouden er 551 juveniele slangen in de
populatie worden geschat ten opzichte van 367 slangen bij 2 hervangsten. Één hervangst minder kan
dus voor groot verschil in de schatting zorgen. Vanwege de hoge onbetrouwbaarheid wordt gedacht
dat het aantal hervangsten ten opzichte van het aantal nieuwe vangsten hoog ligt, waardoor de
schatting laag uitvalt.
16
Hoofdstuk 5: Conclusie
5.1 Adulte ringslangen
Gezien het aantal aangetroffen eischalen kan vast worden gesteld dat er tussen de 59 en 350
ringslangen in de populatie moet zitten. De onbetrouwbaarheid van de Schnabel estimate is hoog
waardoor het niet mogelijk is om een nauwkeurige schatting te geven. Wel biedt de Schnabel
methode een duidelijke richtlijn. Als er heel losjes van 4 hervangsten wordt uitgegaan komt de
schatting op 60 ringslangen neer, maar als er heel strict voor 2 hervangsten wordt gekozen ontstaat
er een schatting van 79 ringslangen. Gebaseerd op de gegevens kan met zekerheid worden gezegd
dat er tussen de 59 en 350 ringslangen in de populatie van de Ecozone zitten waarbij de populatie
grootte waarschijnlijk dicht tegen de ondergrens aan ligt tussen de 60 en 79.
5.2 Juveniele ringslangen
Gezien het aantal gevonden eischalen moeten er minimaal 760 ringslangen zijn uitgekomen in de
Ecozone in 2013. De geschatte populatie grootte aan de hand van de Schnabel methode is
vastgesteld op 376 slangen wat onder het minimum ligt. Dit heeft te maken met de hoge
onbetrouwbaarheid van de statistische toetsing waarbij relatief nog veel hervangsten zijn gemaakt
ten opzichte van het aantal nieuwe vangsten. Geconcludeerd kan worden dat er mogelijk iets over,
maar waarschijnlijk dichtbij, de 760 ringslangen geboren zijn.
17
Hoofdstuk 6: Advies
In dit hoofdstuk wordt er een advies gegeven voor het beheer van de ringslangen in de Ecozone. Het
advies dat hier gegeven wordt is gebaseerd op persoonlijke ervaringen en gemeten data. De data die
voor het advies wordt gebruikt staat niet in het verslag zelf, maar wordt naar verwezen in de bijlages.
6.1 Vervolg schatting populatiegrootte
Aangezien dit onderzoek tot een database heeft geleid van 19 verschillende slangen zou het
waardevol kunnen zijn om deze database in de komende jaren aan te vullen. Als elk jaar ongeveer 10
slangen gevangen worden kan er op lange termijn een constante en nauwkeurige schatting van de
populatie grootte worden bijgehouden. Het maakt hierbij niet uit wanneer de slangen gevangen
worden, dus zou het efficiënt zijn om in juni en juli te gaan zoeken. Zowel in juni als in juli kan er
gemiddeld meer dan één slang per uur gezien worden tijdens de ringslang rondes (zie grafiek 1 in
bijlage 4). Niet alle slangen die gezien worden kunnen ook makkelijk gevangen worden, dus er kan
vanuit worden gegaan dat er iets meer dan 10 velduren gemaakt moeten worden om 10 slangen te
vangen. Als de database jaarlijks met 10 slangen kan worden aangevuld is het voordeel dat er een
open populatie grootte schatting gemaakt kan worden, de Jolly Seber methode is hier geschikt voor
en kan in excel gemakkelijk jaarlijks aangevuld worden.
Bij het verwerken van de buikpatronen wordt aangeraden om vangsten in hardcopy te archiveren.
Elke nieuwe vangst kan dan op het oog vergeleken worden met de gearchiveerde buikpatronen. Bij
een database van 50 slangen of meer zou het handiger zijn om codes aan de buikpatronen te hangen,
het risico hiervan is dat hervangsten makkelijker over het hoofd gezien kunnen worden.
6.2 Locatie broeihopen
Om een idee te krijgen wat de beste plek is om een broeihoop op te zetten werden er enkele
ecologische parameters opgenomen van het KNMI10 weerstation in Lelystad. De gegevens hiervan
zijn te zien in tabel 1 van bijlage 4. Door een vergelijking te maken tussen de gegevens van dagen
waarop wel en dagen waarop geen slangen gezien werden, kan er iets gezegd worden over het weer
dat van invloed is op de activiteit rondom een broeihoop. Het verschil in de dataset is heel miniem
omdat alle broeihopen waar slangen gevonden werden grofweg dezelfde variabelen delen. Toch is
het opvallend dat dagen waarop slangen gezien werden de wind meer frontaal op de broeihoop
stond. Aan de hand hiervan zou het handig zijn om broeihopen beschut van de zuidwester wind te
plaatsen
Tussen begin augustus en september wanneer de juveniele ringslangen uit het ei komen is het
gewenst om de broeihoop op een onverstoorde locatie te hebben staan. Het is hierom aan te raden
de broeihopen niet op te zetten op plekken waar boeren in de rooiperiode met de tractors overheen
rijden. Aan het einde van de Ecozone waar de groene strook aan de hand van een berm beschermd
wordt zou een goede plek zijn.
Van de 5 jonge slangen die onder de platen gevonden zijn werden er 4 onder de golfplaat gevonden
en 1 onder de staalplaat. Aan de hand hiervan wordt voorgesteld om in de toekomst golfplaten te
gebruiken om jonge slangen te vinden.
18
Literatuur
1. Luiselli, L. & M. Capula 1996 Comparison of female reproductive ecology in sympatric colubrid
snakes (Natrix natrix and Coronella austriaca) from the eastern Italian Alps. - Bulletin de la Société
Herpétologique de France 78: 19-28
2. Günther, R. & W.Völkl 1996c Ringelnatter - Natrix natrix In: R. Günther (hrsg.), Die Amphibien und
Reptilien Deutschlands. Gustav Fischer Verlag, Jena: 666-684
3. Faraham Ahmadzadeh, Miguel A. Carretero: Preliminary results on biological aspects of the grass
snake, Natrix natrix in the southern coastal area of the Caspian Sea. In: Acta Herpetologica 6(2): 209-
221, 2011
4. Parker, W.S., Plummer, M.V. (1987): Population ecology. In: Snakes: ecology and evolutionary
biology, p. 253-301. Siegel, R.A., Collins, J.T., Novak, S.S., Eds, Macmillan, New York.
5. Kristin Löwenborg, Richard Shine: Grass snakes exploit anthropogenic heat sources to overcome
distributional limits imposed by oviparity. In: Functional Ecology 2010 p5
6. Reinhold, J., 2002. Geschiedenis van de ringslang in Flevoland. –De Vriendenkring (42)\2: 32-39
7. Reinhold, J., 2013. Ringslangen verlaten het oostvaardersveld. Natura (10) p6-7
8. Het informatiebord in de Ecozone
9. Zuiderwijk, A., Smit, G.F.J. Handleiding voor monitoring van reptielen in Nederland 2e druk
10. De site van het KNMI waarvan de ecologische gegevens werden opgevraagd
http://www.knmi.nl/klimatologie/daggegevens/index.cgi
19
Bijlage 1: Inventarisatie formulier
20
Bijlage 2: Data adulte inventarisatie
Datum Gezien Gevangen (C)
Nieuw (U)
Hervangst (R)
Datum Gezien Gevangen (C)
Nieuw (U)
Hervangst (R)
22-4 1 1 1 0 26-7 1 1 1 0
23-4 0 0 0 0 28-7 2 2 1 1
24-4 0 0 0 0 6-8 0 0 0 0
1-5 0 0 0 0 8-8 2 2 2 0
3-5 0 0 0 0 9-8 0 0 0 0
6-5 0 0 0 0 11-8 0 0 0 0
14-5 0 0 0 0 12-8 0 0 0 0
15-5 0 0 0 0 13-8 0 0 0 0
22-5 0 0 0 0 14-8 0 0 0 0
24-5 0 0 0 0 15-8 0 0 0 0
27-5 0 0 0 0 16-8 0 0 0 0
28-5 0 0 0 0 18-8 0 0 0 0
28-5 0 0 0 0 19-8 1 1 1 0
31-5 0 0 0 0 20-8 0 0 0 0
3-6 1 1 1 0 21-8 0 0 0 0
5-6 0 0 0 0 22-8 0 0 0 0
6-6 0 0 0 0 23-8 0 0 0 0
7-6 0 0 0 0 24-8 0 0 0 0
9-6 4 2 2 0 26-8 2 2 2 0
10-6 4 1 1 0 27-8 0 0 0 0
11-6 2 0 0 0 28-8 0 0 0 0
13-6 2 0 0 0 29-8 0 0 0 0
17-6 2 2 1 1 30-8 0 0 0 0
17-6 3 1 1 0 30-8 0 0 0 0
18-6 1 1 0 1 1-9 0 0 0 0
19-6 1 1 1 0 3-9 0 0 0 0
20-6 0 0 0 0 3-9 1 0 0 0
24-6 2 0 0 0 4-9 1 1 1 0
25-6 1 0 0 0 8-9 0 0 0 0
26-6 1 1 1 0 11-9 0 0 0 0
28-6 2 1 0 1 12-9 0 0 0 0
1-7 3 0 0 0 13-9 0 0 0 0
2-7 2 0 0 0 18-9 0 0 0 0
4-7 2 1 1 0
Tabel 1. Data van de totale adulte inventarisatie
Som C Som R Som U Som C*M
22 4 18 186
Tabel 2. Variabelen bepaald uit tabel 1
M is het totaal aantal nieuwe slangen tot op de huidige datum. Tot slot werd de som C*M berekend.
21
Bijlage 3: Data vrouwelijke inventarisatie
Datum Gevangen Nieuw Hervangst
(C) (U) (R) (M)* (C*M)
3-6 1 1 0 0 0
9-6 1 1 0 1 1
10-6 1 1 0 2 2
17-6 2 1 1 3 6
17-6 1 1 0 5 5
18-6 1 0 1 6 6
19-6 1 1 0 7 7
26-6 1 1 0 8 8
28-6 1 0 1 9 9
4-7 1 1 0 10 10
26-7 1 1 0 11 11
28-7 1 0 1 12 12
19-8 1 1 0 13 13
26-8 1 1 0 14 14
4-9 1 1 0 15 15
Tabel 1. Bewerkte data waarbij alleen de adulte vrouwelijke vangsten overbleven
Som C Som R Som U Som C*M
16 4 12 119
Tabel 2. Variabelen gehaald uit tabel 1
*M is het totaal aantal nieuwe slangen tot aan de huidige datum. Hiermee werd de som van C*M
berekend.
22
Bijlage 4: Resultaten gedrag en weersomstandigheden adulte slangen
In grafiek 1 kan afgelezen worden in welke maanden er veel of weinig ringslangen gezien of
gevangen werden ten opzichte van het aantal uren in het veld. Opvallend is dat de ringslang activiteit
in het voorjaar heel laag lag en in juni en juli omhoog schiet. Ook is te zien dat in juni en juli slangen
aanzienlijk minder gevangen werden dan gezien.
Grafiek 1. Aantal adulte slangen per uur per maand gezien en gevangen
In tabel 1. staan enkele ecologische parameters uitgewerkt die zijn opgenomen uit de KNMI
database.10 De data heeft betrekking op de dagen waarop de ringslang rondes gelopen zijn.
Opvallend is dat het aantal zon uren hoog was op dagen waar geen slangen werden gezien, en laag
was op dagen waar wel slangen werden gezien. Ook opvallend is dat de windrichting meer uit het
zuid-westen komt op dagen waar geen slangen werden gezien, en meer vanuit het zuidoosten op
dagen waarin wel slangen werden gezien. De Ecozone ligt schuin van zuidwest naar noordoost, er
worden blijkbaar minder slangen gezien op dagen waarbij de wind van de zijkant komt.
Windrichting (graden)
Windsnelheid (km/h)
Temperatuur (° Celsius)
Aantal zon uren
Neerslag (mm)
Gemiddeld 177 11,4 20,5 7,2 1,10
Dagen waarop gezien
161 12,4 20,7 5,9 0,97
Dagen waarop vangst
127 12,4 21,2 6,4 1,14
Dagen waarop niets gezien
187 10,9 20,5 7,9 1,17
Tabel 1. Ecologische parameters opgenomen op dagen van ringslang rondes (bron 10)
0,00
0,20
0,40
0,60
0,80
1,00
1,20
1,40
Apr Mei Juni Juli Aug Sept
Aan
tal s
lan
gen
/uu
r
Aantal adulte slangen per uur per maand
Gezien
Gevangen
23
Bijlage 5: Data juveniele inventarisatie
Datum Gezien Gevangen (C) Nieuw (U) Hervangst (R) M*
6-aug 2 1 1 0 0
9-aug 3 3 3 0 1
11-aug 3 3 3 0 4
12-aug 4 3 3 0 7
14-aug 3 3 2 1 10
15-aug 1 1 1 0 12
16-aug 1 1 1 0 13
18-aug 1 1 1 0 14
19-aug 3 3 3 0 15
20-aug 1 1 1 0 18
21-aug 7 3 3 0 19
22-aug 3 3 3 0 23
23-aug 2 0 0 0 26
24-aug 5 5 4 1 26
26-aug 1 0 0 0 30
27-aug 0 0 0 0 30
28-aug 3 2 2 0 30
29-aug 2 0 0 0 32
30-aug 1 1 1 0 32
30-aug 1 1 1 0 34
1-sep 5 5 5 0 39
3-sep 2 2 2 0 41
3-sep 3 2 2 0 43
4-sep 3 2 2 0 45
8-sep 1 1 1 0 46
11-sep 1 1 1 0 47
12-sep 1 1 1 0 48
13-sep 1 0 0 0 48
18-sep 0 0 0 0 48
Tabel 1. Ruwe data juveniele slangen
Som C Som R Som U Som C*M
49 2 47 1102
Tabel 2. Variabelen gehaald uit tabel 1
*M is het totaal aantal nieuwe slangen tot aan de huidige datum. Hiermee werd de som van C*M
berekend.
24
Bijlage 6: Resultaten gedrag juveniele slangen
In grafiek 1 is te zien in welke periode de juveniele slangen uit het ei kwamen, en met welke activiteit
dit gebeurde. De eerste slangen kwamen uit het ei begin augustus en de hoogste activiteit is als piek
waar te nemen in week 35. Na week 35 lijkt de activiteit gelijkmatig af te nemen tot de laatste
waarnemingen in week 38.
Grafiek 1. Aantal juveniele slangen per uur per week gezien en gevangen
Volgens de literatuur worden de meeste juveniele waarnemingen gemaakt tussen augustus en
september. De ringslangen van de Ecozone zijn dit jaar eerder uitgekomen dan de slangen elders in
Nederland. Het weer zal hier niet de reden van zijn aangezien deze gelijk is tussen alle gebieden.
Hieruit wordt afgeleid dat broeihoop 2 een gunstig microklimaat had vergeleken met andere
broeihopen. Dit heeft te maken met het materiaal waarmee de broeihoop is opgezet.
0,00
0,50
1,00
1,50
2,00
2,50
32 33 34 35 36 37 38
Aan
tal S
lan
gen
/uu
r
Aantal juveniele slangen per uur per week
Gezien
Gevangen
25
Bijlage 7: Vervellingshuiden
1e figuur: Vervellingshuid van een 90 cm adulte vrouwelijke ringslang, volledig gaaf gevonden. De
ogen van de ringslang zijn ook nog in tact, deze vervellen mee met de rest van het lichaam. Dit is de
reden dat een slang tijdens het vervellen minder ziet en dus makkelijker te vangen is. Onderop de
buik, op de plek waar het buikschubben patroon veranderd is de cloaca te zien. Aan de
vervellingshuid kan gezien worden dat het om een ringslang gaat, er zijn langgerekte strepen in het
verlengde van de slang te zien die door het midden van de schubben heen gaan op de rug. Dit is
karakteristiek voor de vervellingshuiden van ringslangen
2e figuur: Vervellingshuid van een sub-adulte ringslang aan de linkerkant, vier juveniele
vervellingshuidje aan de rechterkant en drie lege eierschalen gevonden uit de 2e broeihoop. Op het ei
rechtsboven zijn sneden te zien, hier doorheen is de slang uitgekomen. Deze snede maakt hij zelf met
een speciaal eischaal tandje dat snel na de geboorte eruit valt. De vervaging komt door waterschade.
26
(SCHUTBLAD)
27
(SCHUTBLAD)