Technologisch-ideologisch evolutionisme V
Technologisch-ideologisch evolutionisme V:
De ideologiehypothese getoetst
Technologisch-ideologisch evolutionisme V:
De ideologiehypothese getoetst met
gegevens over ongelijkheden tussen mannen en vrouwen in industrielanden
Technologisch-ideologisch evolutionisme V:
De ideologiehypothese getoetst met
gegevens over ongelijkheden tussen mannen en vrouwen in industrielanden en met
gegevens over beroepsmobiliteit in industrielanden
In een eerder college zijn correlaties uitgerekend tussen het aantal jaren democratie en het aantal jaren sociaal-democratie in een
industrieland enerzijds en het inkomensaandeel van van de rijkste 20% en de armste 20% anderzijds.
In een eerder college zijn correlaties uitgerekend tussen het aantal jaren democratie en het aantal jaren sociaal-democratie in een
industrieland enerzijds en het inkomensaandeel van van de rijkste 20% en de armste 20% anderzijds.
Democratie en sociaal-democratie bleken het inkomensaandeel van de rijkste 20% te verkleinen, maar het inkomensaandeel van de
armste 20% niet zo sterk te vergroten.
In een eerder college zijn correlaties uitgerekend tussen het aantal jaren democratie en het aantal jaren sociaal-democratie in een
industrieland enerzijds en het inkomensaandeel van van de rijkste 20% en de armste 20% anderzijds.
Democratie en sociaal-democratie bleken het inkomensaandeel van de rijkste 20% te verkleinen, maar het inkomensaandeel van de
armste 20% niet zo sterk te vergroten.
De bevinding over de armste 20% werd verklaard met Tullocks hypothese dat in een democratie, vergeleken met censuskiesrecht, de rijkste 20% wel minder politieke macht krijgt, maar de armste
20% niet evenveel meer en de middengroepen strategisch opereren.
In een eerder college zijn correlaties uitgerekend tussen het aantal jaren democratie en het aantal jaren sociaal-democratie in een
industrieland enerzijds en het inkomensaandeel van van de rijkste 20% en de armste 20% anderzijds.
Democratie en sociaal-democratie bleken het inkomensaandeel van de rijkste 20% te verkleinen, maar het inkomensaandeel van de
armste 20% niet zo sterk te vergroten.
De bevinding over de armste 20% werd verklaard met Tullocks hypothese dat in een democratie, vergeleken met censuskiesrecht, de rijkste 20% wel minder politieke macht krijgt, maar de armste
20% niet evenveel meer en de middengroepen strategisch opereren.
Daarmee wordt een nutstheoretisch geamendeerd technologisch-ideologisch evolutionisme bevestigd.
Ongelijkheden in een industrieland blijken
niet alleen uit verschillen in huishoudinkomen
Ongelijkheden in een industrieland blijken
niet alleen uit verschillen in inkomen tussen huishoudens
Maar ook uit verschillen tussen mannen en vrouwen
Ongelijkheden in een industrieland blijken
niet alleen uit verschillen in inkomen tussen huishoudens
Maar ook uit verschillen tussen mannen en vrouwen
wat betreft gevolgd onderwijs
Ongelijkheden in een industrieland blijken
niet alleen uit verschillen in inkomen tussen huishoudens
Maar ook uit verschillen tussen mannen en vrouwen
wat betreft gevolgd onderwijs,
arbeidsmarktdeelname
Ongelijkheden in een industrieland blijken
niet alleen uit verschillen in inkomen tussen huishoudens
Maar ook uit verschillen tussen mannen en vrouwen
wat betreft gevolgd onderwijs,
arbeidsmarktdeelname
en verdiend loon bij gelijke beroepen.
UAF tabel 23.5, blz. 505, correlaties
UAF tabel 23.5, blz. 505, correlaties
Verschillen tussen industrielanden in de opleidingsachterstand van vrouwen op mannen, worden vooral verklaard door het aantal jaren dat er in een land algemeen vrouwenkiesrecht is
UAF tabel 23.5, blz. 505, correlaties
Verschillen tussen industrielanden in de opleidingsachterstand van vrouwen op mannen, worden vooral verklaard door het aantal jaren dat er in een land algemeen vrouwenkiesrecht is
Het aantal jaren sociaal-democratie in een land vergrootte in de jaren zeventig en tachtig van de 20e eeuw de
arbeidsmarktdeelname van vrouwen, maar later niet meer
UAF tabel 23.5, blz. 505, correlaties
Verschillen tussen industrielanden in de opleidingsachterstand van vrouwen op mannen, worden vooral verklaard door het aantal jaren dat er in een land algemeen vrouwenkiesrecht is
Het aantal jaren sociaal-democratie in een land vergrootte in de jaren zeventig en tachtig van de 20e eeuw de
arbeidsmarktdeelname van vrouwen, maar later niet meer
En hoe langer een land sociaal-democratisch is geregeerd, des te kleiner zijn de loonverschillen tussen mannen en
vrouwen in een gelijk beroep
UAF tabel 23.5, blz. 505, correlaties
Verschillen tussen industrielanden in de opleidingsachterstand van vrouwen op mannen, worden vooral verklaard door het aantal jaren dat er in een land algemeen vrouwenkiesrecht is
Het aantal jaren sociaal-democratie in een land vergrootte in de jaren zeventig en tachtig van de 20e eeuw de
arbeidsmarktdeelname van vrouwen, maar later niet meer
En hoe langer een land sociaal-democratisch is geregeerd, des te kleiner zijn de loonverschillen tussen mannen en
vrouwen in een gelijk beroep
Met deze bevindingen wordt de ideologiehypothese van het technologisch-ideologisch evolutionisme bevestigd
Voor vervolgonderzoek is het gewenst behalve vragen over de verhoudingen tussen mannen in het algemeen in een land en
vrouwen in het algemeen in dit land
Voor vervolgonderzoek is het gewenst behalve vragen over de verhoudingen tussen mannen in het algemeen in een land en
vrouwen in het algemeen in dit land
te vervolledigen met vragen landen over de verhoudingen tussen partners binnen een samenwoonverband.
Voor vervolgonderzoek is het gewenst behalve vragen over de verhoudingen tussen mannen in het algemeen in een land en
vrouwen in het algemeen in dit land
te vervolledigen met vragen landen over de verhoudingen tussen partners binnen een samenwoonverband.
Hoeveel vrouwen hebben een hogere opleiding dan hun man?
Voor vervolgonderzoek is het gewenst behalve vragen over de verhoudingen tussen mannen in het algemeen in een land en
vrouwen in het algemeen in dit land
te vervolledigen met vragen landen over de verhoudingen tussen partners binnen een samenwoonverband.
Hoeveel vrouwen hebben een hogere opleiding dan hun man?
Hoeveel vrouwen verdienen meer dan hun man?
Voor vervolgonderzoek is het gewenst behalve vragen over de verhoudingen tussen mannen in het algemeen in een land en
vrouwen in het algemeen in dit land
te vervolledigen met vragen landen over de verhoudingen tussen partners binnen een samenwoonverband.
Hoeveel vrouwen hebben een hogere opleiding dan hun man?
Hoeveel vrouwen verdienen meer dan hun man?
Hoeveel mannen werken minder dagen in de week dan hun vrouw?
Voor vervolgonderzoek is het gewenst behalve vragen over de verhoudingen tussen mannen in het algemeen in een land en
vrouwen in het algemeen in dit land
te vervolledigen met vragen landen over de verhoudingen tussen partners binnen een samenwoonverband.
Hoeveel vrouwen hebben een hogere opleiding dan hun man?
Hoeveel vrouwen verdienen meer dan hun man?
Hoeveel mannen werken minder dagen in de week dan hun vrouw?
Hoeveel vrouwen beheren de afstandbediening van de televisie?
Voor vervolgonderzoek is het gewenst behalve vragen over de verhoudingen tussen mannen in het algemeen in een land en
vrouwen in het algemeen in dit land
te vervolledigen met vragen landen over de verhoudingen tussen partners binnen een samenwoonverband.
Hoeveel vrouwen hebben een hogere opleiding dan hun man?
Hoeveel vrouwen verdienen meer dan hun man?
Hoeveel mannen werken minder dagen in de week dan hun vrouw?
Hoeveel vrouwen beheren de afstandbediening van de televisie?
Hoeveel mannen wassen het vuile ondergoed van het huishouden?
Sociaal-democratische partijen zijn bijna altijd partijen die de toegang tot het middelbaar en hoger onderwijs
voor kinderen uit lagere milieus willen vergroten. Meer onderwijs leidt ook tot een betere baan. Kan worden
aangetoond dat in landen die lang sociaal-democratisch zijn geregeerd de sociale mobiliteit groter is?
Sociaal-democratische partijen zijn bijna altijd partijen die de toegang tot het middelbaar en hoger onderwijs
voor kinderen uit lagere milieus willen vergroten. Meer onderwijs leidt ook tot een betere baan. Kan worden
aangetoond dat in landen die lang sociaal-democratisch zijn geregeerd de sociale mobiliteit groter is?
Het antwoord op drie vraag is JA, maar de gegevens die dat aantonen vereisen een lange uitleg.
Sociaal-democratische partijen zijn bijna altijd partijen die de toegang tot het middelbaar en hoger onderwijs
voor kinderen uit lagere milieus willen vergroten. Meer onderwijs leidt ook tot een betere baan. Kan worden
aangetoond dat in landen die lang sociaal-democratisch zijn geregeerd de sociale mobiliteit groter is?
Het antwoord op drie vraag is JA, maar de gegevens die dat aantonen vereisen een lange uitleg.
Daarmee staan de nieuwe afleidingen uit de ideologiehypothese van het technologisch-ideologisch
evolutionisme bepaald sterk.
Laten we niet meteen deze verklaringsvraag over de gevolgen van ideologieën beantwoorden, maar eerst
een beschrijvingsvraag en een trendvraag stellen.
Laten we niet meteen deze verklaringsvraag over de gevolgen van ideologieën beantwoorden, maar eerst
een beschrijvingsvraag en een trendvraag stellen.
Hoe ontwikkelde de beroepsmobiliteit zich in Nederland, afgemeten aan de beroepsklasse van een
zoon en de beroepsklasse van diens vader?
Laten we niet meteen deze verklaringsvraag over de gevolgen van ideologieën beantwoorden, maar eerst
een beschrijvingsvraag en een trendvraag stellen.
Hoe ontwikkelde de beroepsmobiliteit zich in Nederland, afgemeten aan de beroepsklasse van een
zoon en de beroepsklasse van diens vader?
Aan de twee tabellen voor Nederland in 1970-1974 en in 1990-1993 in UAF , tabel 24.10, blz. 538, voegen we een derde tabel
toe voor Nederland in 2000-2003.
De gegevens stammen uit meerdere enquêtes onder aselecte steekproeven uit de Nederlandse bevolking
die in de desbetreffende jaren zijn gehouden.
De gegevens stammen uit meerdere enquêtes onder aselecte steekproeven uit de Nederlandse bevolking
die in de desbetreffende jaren zijn gehouden.
In de enquêtes wordt met standaardvragen aan mannen naar hun huidige beroep gevraagd en naar dat van hun
vader.
De gegevens stammen uit meerdere enquêtes onder aselecte steekproeven uit de Nederlandse bevolking
die in de desbetreffende jaren zijn gehouden.
In de enquêtes wordt met standaardvragen aan mannen naar hun huidige beroep gevraagd en naar dat van hun
vader.
De titels worden met een standaardclassificatie van de International Labor Organization ingedeeld.
De gegevens stammen uit meerdere enquêtes onder aselecte steekproeven uit de Nederlandse bevolking
die in de desbetreffende jaren zijn gehouden.
In de enquêtes wordt met standaardvragen aan mannen naar hun huidige beroep gevraagd en naar dat van hun
vader.
De titels worden met een standaardclassificatie van de International Labor Organization ingedeeld.
Voor de volgende cijfers zijn die met het zogeheten klassenschema van Erikson, Goldthorpe en Portocarero tot drie klassen teruggebracht.
De gegevens stammen uit meerdere enquêtes onder aselecte steekproeven uit de Nederlandse bevolking
die in de desbetreffende jaren zijn gehouden.
In de enquêtes wordt met standaardvragen aan mannen naar hun huidige beroep gevraagd en naar dat van hun
vader.
De titels worden met een standaardclassificatie van de International Labor Organization ingedeeld.
Voor de volgende cijfers zijn die met het zogeheten klassenschema van Erikson, Goldthorpe en Portocarero tot drie klassen teruggebracht.
Meer klassen zijn mogelijk. Men kan ook werken met prestigeschalen.
De drie klassen zijn, van hoog naar laag:
* Grote zelfstandigen, managers, professies
* Kleine zelfstandigen, eenvoudige hoofdarbeid, geschoolde handarbeid
* Ongeschoolde en geoefende handarbeid
In de volgende vierkante tabellen wordt de hoogste klassen soms afgekort tot h,
De middelste tot mid of m,
De laagste tot l
Een vierkante tabel neemt niet een persoon als eenheid waarover gegevens worden gepresenteerd, maar een relatie
tussen twee personen.
Een vierkante tabel neemt niet een persoon als eenheid waarover gegevens worden gepresenteerd, maar een relatie
tussen twee personen.
De personen worden met behulp van dezelfde variabelen gekarakteriseerd.
Een vierkante tabel neemt niet een persoon als eenheid waarover gegevens worden gepresenteerd, maar een relatie
tussen twee personen.
De personen worden met behulp van dezelfde variabelen gekarakteriseerd.
Voorbeelden van relaties tussen twee personen:
Een vierkante tabel neemt niet een persoon als eenheid waarover gegevens worden gepresenteerd, maar een relatie
tussen twee personen.
De personen worden met behulp van dezelfde variabelen gekarakteriseerd.
Voorbeelden van relaties tussen twee personen:
* Vader en zoon; beroep van beiden
Een vierkante tabel neemt niet een persoon als eenheid waarover gegevens worden gepresenteerd, maar een relatie
tussen twee personen.
De personen worden met behulp van dezelfde variabelen gekarakteriseerd.
Voorbeelden van relaties tussen twee personen:
* Vader en zoon; beroep van beiden
* Moeder en dochter; opleiding van beiden
Een vierkante tabel neemt niet een persoon als eenheid waarover gegevens worden gepresenteerd, maar een relatie
tussen twee personen.
De personen worden met behulp van dezelfde variabelen gekarakteriseerd.
Voorbeelden van relaties tussen twee personen:
* Vader en zoon; beroep van beiden
* Moeder en dochter; opleiding van beiden
* (Echt)genoot en (echt)genote; wel/niet werken voor beiden
Een vierkante tabel neemt niet een persoon als eenheid waarover gegevens worden gepresenteerd, maar een relatie
tussen twee personen.
De personen worden met behulp van dezelfde variabelen gekarakteriseerd.
Voorbeelden van relaties tussen twee personen:
* Vader en zoon; beroep van beiden
* Moeder en dochter; opleiding van beiden
* (Echt)genoot en (echt)genote; wel/niet werken voor beiden
* Persoon en beste vriend(in); godsdienst van beiden
Tabel voor beroepsmobiliteit
Tabel voor onderwijsmobiliteit
Tabel voor connubium
Tabel voor convivium
Tabel voor beroepsmobiliteit
Tabel voor onderwijsmobiliteit
Tabel voor connubium
Tabel voor convivium
Weber: de openheid van het stratificatiestelsel van een samenleving
blijkt uit mobiliteit, connubium en convivium
Nederland 1970-1974; absolute aantallen omgerekend tot promilles
zoon
hoog mid laag totaal
hoog 115 44 34 193
Vader midden 113 187 120420
laag 67 80 240 387
totaal 295 311 394 1000
Vader-zoon beroepsmobiliteit
We brengen geen gegevens voor dochters en moeders en beroepsmobiliteit tabellen daarover. In
de onderzochte periode nam het percentage werkende vrouwen toe, wat de ontwikkeling in
vader-dochter mobiliteit tot een apart verhaal maakt.
Verder hebben nog altijd te weinig moeders een beroep om tot bruikbare uitspraken over moeder-
kind beroepsmobiliteit te komen.
Er is wel veel onderzoek gedaan naar onderwijsmobiliteit, dat zowel over zonen en
dochters als vaders en moeders handelt.
Nederland 1990-1993; absolute aantallen omgerekend tot promilles
zoon
hoog mid laag totaal
hoog 168 65 52 285
Vader midden 155 120 99374
laag 100 79 162 341
totaal 423 264 313 1000
Nederland 2000-2003; absolute aantallen omgerekend tot promilles
zoon
hoog mid laag totaal
hoog 162 79 24 265
Vader midden 204 232 94530
laag 71 79 55 205
totaal 437 390 173 1000
Hoeveel zonen zijn in 1970-1974 wat betreft beroepsklasse stabiel?
Hoeveel zonen zijn in 1970-1974 wat betreft beroepsklasse stabiel?
Tel de cijfers in de cellen op de hoofddiagonaal van de tabel op: 115 + 187 + 240 = 542.
Hoeveel zonen zijn in 1970-1974 wat betreft beroepsklasse stabiel?
Tel de cijfers in de cellen op de hoofddiagonaal van de tabel op: 115 + 187 + 240 = 542.
Hoeveel zonen stegen?
Hoeveel zonen zijn in 1970-1974 wat betreft beroepsklasse stabiel?
Tel de cijfers in de cellen op de hoofddiagonaal van de tabel op: 115 + 187 + 240 = 542.
Hoeveel zonen stegen? Tel de cijfers onder de hoofddiagonaal op: 113 + 67 + 80 = 260.
Hoeveel zonen daalden? Tel de cijfers boven de hoofddiagonaal op: 44 + 34 + 120.
Hoeveel zonen zijn in 1970-1974 wat betreft beroepsklasse stabiel?
Tel de cijfers in de cellen op de hoofddiagonaal van de tabel op: 115 + 187 + 240 = 542.
Hoeveel zonen stegen? Tel de cijfers onder de hoofddiagonaal op: 113 + 67 + 80 = 260.
Hoeveel zonen zijn in 1970-1974 wat betreft beroepsklasse stabiel?
Tel de cijfers in de cellen op de hoofddiagonaal van de tabel op: 115 + 187 + 240 = 542.
Hoeveel zonen stegen? Tel de cijfers onder de hoofddiagonaal op: 113 + 67 + 80 = 260.
Hoeveel zonen daalden? Tel de cijfers boven de hoofddiagonaal op: 44 + 34 + 120.
Hoeveel zonen stegen één stap? 113+80 = 193.
Hoeveel zonen zijn in 1970-1974 wat betreft beroepsklasse stabiel?
Tel de cijfers in de cellen op de hoofddiagonaal van de tabel op: 115 + 187 + 240 = 542.
Hoeveel zonen stegen? Tel de cijfers onder de hoofddiagonaal op: 113 + 67 + 80 = 260.
Hoeveel zonen daalden? Tel de cijfers boven de hoofddiagonaal op: 44 + 34 + 120.
Hoeveel zonen stegen één stap? 113+80 = 193.
Hoeveel zonen stegen twee stappen? 67.
Hoeveel zonen zijn in 1970-1974 wat betreft beroepsklasse stabiel?
Tel de cijfers in de cellen op de hoofddiagonaal van de tabel op: 115 + 187 + 240 = 542.
Hoeveel zonen stegen? Tel de cijfers onder de hoofddiagonaal op: 113 + 67 + 80 = 260.
Hoeveel zonen daalden? Tel de cijfers boven de hoofddiagonaal op: 44 + 34 + 120.
Hoeveel zonen stegen één stap? 113+80 = 193.
Hoeveel zonen stegen twee stappen? 67.
Hoeveel zonen daalden één stap? 44+ 120 = 164.
Hoeveel zonen zijn in 1970-1974 wat betreft beroepsklasse stabiel?
Tel de cijfers in de cellen op de hoofddiagonaal van de tabel op: 115 + 187 + 240 = 542.
Hoeveel zonen stegen? Tel de cijfers onder de hoofddiagonaal op: 113 + 67 + 80 = 260.
Hoeveel zonen daalden? Tel de cijfers boven de hoofddiagonaal op: 44 + 34 + 120.
Hoeveel zonen stegen één stap? 113+80 = 193.
Hoeveel zonen stegen twee stappen? 67.
Hoeveel zonen daalden één stap? 44+ 120 = 164.
Hoeveel zonen stegen twee stappen? 34.
Hoeveel zonen zijn in 1970-1974 wat betreft beroepsklasse stabiel?
Tel de cijfers in de cellen op de hoofddiagonaal van de tabel op: 115 + 187 + 240 = 542.
Hoeveel zonen stegen? Tel de cijfers onder de hoofddiagonaal op: 113 + 67 + 80 = 260.
Hoeveel zonen daalden? Tel de cijfers boven de hoofddiagonaal op: 44 + 34 + 120.
Hoeveel zonen stegen één stap? 113+80 = 193.
Hoeveel zonen stegen twee stappen? 67.
Hoeveel zonen daalden één stap? 44+ 120 = 164.
Hoeveel zonen stegen twee stappen? 34.
Herhaal voor 1990-1993 en voor 2000-2003
Cijfers samengevat
1970-1974 1990-1993 2000-2003
Stabiel 542 450 449
Gestegen 260 334 354
één stap 193 234 283
twee stappen 67 100 71
Gedaald 198 216 197
één stap 164 164 173
twee stappen 34 52 24
Totaal 1000 1000 1000
Geen eenvormige trend
Het percentage stabielen daalde, maar bleef later gelijk
Het percentage stijgers blijft stijgen
Het percentage dalers steeg eerst en werd later lager
Stijging over grote afstand neemt niet uniform toe maar in 2000-2003 wel hoger dan in 1970-1974
Daling over grote afstand neemt niet uniform toe en is in 2000-2003 zelfs lager dan in 1970-1974
Dit was de afleiding van de absolute mobiliteit uit een mobiliteitstabel
Nu de afleiding van de relatieve mobiliteit uit een mobiliteitstabel
Dit was de afleiding van de absolute mobiliteit uit een mobiliteitstabel
Nu de afleiding van de relatieve mobiliteit uit een mobiliteitstabel
Waarom zeggen cijfers over absolute mobiliteit niet alles en vooral niet wat we willen weten als we de
gevolgen van politieke ideologieën willen vaststellen en de ideologiehypothese van het technologisch-
ideologisch evolutionisme willen toetsen?
Tot nu toe hebben we alleen gekeken naar de zogeheten binnencellen van de mobiliteitstabel
Tot nu toe hebben we alleen gekeken naar de zogeheten binnencellen van de mobiliteitstabel
Laten we nu gaan kijken naar de randverdelingen of marginalen
Tot nu toe hebben we alleen gekeken naar de zogeheten binnencellen van de mobiliteitstabel
Laten we nu gaan kijken naar de randverdelingen of marginalen
Hierbij nogmaals de mobiliteitstabel voor 2000-2003, maar dan de aantallen voor de binnencellen weggelaten maar wel met de
aantallen in de randverdelingen
Nederland 2000-2003; absolute aantallen omgerekend tot promilles
zoon
hoog mid laag totaal
hoog 265
Vader midden530
laag 205
totaal 437 390 173 1000
Volgens de randverdelingen zijn er in Nederland in 2000-2003 voor 265 zonen met een hoge herkomst 437 plaatsen die op een hoge bestemming neerkomen.
Volgens de randverdelingen zijn er in nederland in 2000-2003 voor 265 zonen met een hoge herkomst 437 plaatsen die op een hoge bestemming neerkomen.
Elke zoon van hoge herkomst kan een hoge bestemming krijgen en dan nog zijn er hoge plaatsen voor mensen van een middenherkomst over.
Volgens de randverdelingen zijn er in nederland in 2000-2003 voor 265 zonen met een hoge herkomst 437 plaatsen die op een hoge bestemming neerkomen.
Elke zoon van hoge herkomst kan een hoge bestemming krijgen en dan nog zijn er hoge plaatsen voor mensen van een middenherkomst over.
De laatste mensen stijgen, maar dan niet zozeer omdat in Nederland een overheid met een bepaalde ideologie ‘gelijke kansen’ heeft bewerkstelligd, maar omdat er plaatsen over zijn.
Volgens de randverdelingen zijn er in nederland in 2000-2003 voor 265 zonen met een hoge herkomst 437 plaatsen die op een hoge bestemming neerkomen.
Elke zoon van hoge herkomst kan een hoge bestemming krijgen en dan nog zijn er hoge plaatsen voor mensen van een middenherkomst over.
De laatste mensen stijgen, maar dan net zozeer omdat in Nederland een overheid met een bepaalde ideologie ‘gelijke kansen’ heeft bewerkstelligd, maar omdat er plaatsen over zijn.
Waarom zijn er plaatsen over? De politiek heeft die plaatsen niet gemaakt, de economie vraagt steeds meer mensen met een hoge opleiding.
De absolute mobiliteit vormt geen goede maat voor de ‘gelijke kansen’ in een land.
Er moet een betere maat komen.
Hoe ziet die maat eruit?
De absolute mobiliteit vormt geen maat voor de ‘gelijke kansen’ in een land.
Er moet een betere maat komen.
Hoe ziet die maat eruit?
Pas de ‘praat volledig’ regel toe dat het er altijd om gaat: gelijke kansen voor wie op wat.
De absolute mobiliteit vormt geen maat voor de ‘gelijke kansen’ in een land.
Er moet een betere maat komen.
Hoe ziet die maat eruit?
Pas de ‘praat volledig’ regel toe dat het er altijd om gaat: gelijke kansen voor wie op wat.
Wie: kansen voor mensen van hoge of lage herkomst.
De absolute mobiliteit vormt geen maat voor de ‘gelijke kansen’ in een land.
Er moet een betere maat komen.
Hoe ziet die maat eruit?
Pas de ‘praat volledig’ regel toe dat het er altijd om gaat: gelijke kansen voor wie op wat.
Wie: kansen voor mensen van hoge of lage herkomst.
Wat: kansen op een hoge of lage bestemming
De absolute mobiliteit vormt geen maat voor de ‘gelijke kansen’ in een land.
Er moet een betere maat komen.
Hoe ziet die maat eruit?
Pas de ‘praat volledig’ regel toe dat het er altijd om gaat: gelijke kansen voor wie op wat.
Wie: kansen voor mensen van hoge of lage herkomst.
Wat: kansen op een hoge of lage bestemming
Ga daarom uit van het volgende vierkantje dat uit de vierkante drie-bij-drie tabel is gelicht.
zoon
hoog laag nieuw totaal
Vader hoog a b a + b
laag c d c + d
nieuw totaal a + c b + d a + b + c + d
zoon
hoog laag nieuw totaal
Vader hoog a b a + b
laag c d c + d
nieuw totaal a + c b + d a + b + c + d
Hoe ongelijk is volgens deze tabel de uitkomst van de wedijver tussen mensen met een hoge dan wel lage herkomst om een hoge dan wel lage bestemming?
De kans voor iemand van hoge herkomst op een hoge bestemming: a / (a + b)
De kans voor iemand van hoge herkomst op een lage bestemming: b / (a + b)
De kans voor iemand van hoge herkomst op een hoge dan wel lage bestemming: {a /( a + b)} / {b / (a + b)} = a / b
Deze kansverhouding wordt in het Engels odds genoemd
De kans voor iemand van lage herkomst op een hoge bestemming: c / (c + d)
De kans voor iemand van lage herkomst op een lage bestemming: d / (c + d)
De kans voor iemand van hoge herkomst op een hoge dan wel lage bestemming: {c /( c + d)} / {d / (c + d)} = c / d
Hoe verhoudt de odds op een hoge dan wel lage bestemming voor iemand van hoge herkomst zich tot de odds op een hoge dan wel lage bestemming voor iemand van lage herkomst?
Hoe verhoudt de odds op een hoge dan wel lage bestemming voor iemand van hoge herkomst zich tot de odds op een hoge dan wel lage bestemming voor iemand van lage herkomst?
De mate waarin in deze samenleving ‘de kansen ongelijk zijn’ bedraagt
Hoe verhoudt de odds op een hoge dan wel lage bestemming voor iemand van hoge herkomst zich tot de odds op een hoge dan wel lage bestemming voor iemand van lage herkomst?
De mate waarin in deze samenleving ‘de kansen ongelijk zijn’ bedraagt
( a / b ) / ( c / d) = ( a * d ) / (b * c)
Hoe verhoudt de odds op een hoge dan wel lage bestemming voor iemand van hoge herkomst zich tot de odds op een hoge dan wel lage bestemming voor iemand van lage herkomst?
De mate waarin in deze samenleving ‘de kansen ongelijk zijn’ bedraagt
( a / b ) / ( c / d) = ( a * d ) / (b * c)
De eerste formule is die voor de odds ratio, de tweede die voor het kruisproduct.
Hoe verhoudt de odds op een hoge dan wel lage bestemming voor iemand van hoge herkomst zich tot de odds op een hoge dan wel lage bestemming voor iemand van lage herkomst?
De mate waarin in deze samenleving ‘de kansen ongelijk zijn’ bedraagt
( a / b ) / ( c / d) = ( a * d ) / (b * c)
De eerste formule is die voor de odds ratio, de tweede die voor het kruisproduct.
Odds ratio en kruisproduct zijn logisch gelijk aan elkaar.
Als de odds ratio één bedraagt, zijn de kansen in een samenleving gelijk
Als de odds ratio één bedraagt, zijn de kansen in een samenleving gelijk
Hoe meer de odds ratio boven de één uitkomt, des te ongelijker zijn de kansen
Als de odds ratio één bedraagt, zijn de kansen in een samenleving gelijk
Hoe meer de odds ratio boven de één uitkomt, des te ongelijker zijn de kansen
Als de odds ratio onder de één komt (lager dan nul kan niet) doet zich zoiets voor als positieve discriminatie:
zonen van hoge herkomst krijgen een lage bestemming (worden uiterst zelden gevonden en vergeten we hier)
Als de odds ratio één bedraagt, zijn de kansen in een samenleving gelijk
Hoe meer de odds ratio boven de één uitkomt, des te ongelijker zijn de kansen
Als de odds ratio onder de één komt (lager dan nul kan niet) doet zich zoiets voor als positieve discriminatie:
zonen van hoge herkomst krijgen een lage bestemming (worden uiterst zelden gevonden en vergeten we hier)
Ook: hoe hoger de odds ratio, des te meer afgesloten voor elkaar zijn de beroepsklassen in een samenleving; hoe
dichter bij één, des te opener ze voor elkaar zijn.
Dat was de regel om odds ratio’s in termen van de te toetsen theorie te interpreteren
Hoe zien de odds ratio’s voor de drie Nederlandse vader-zoon mobiliteitstabellen er uit?
Dat was de regel om odds ratio’s in termen van de te toetsen theorie te interpreteren
1970-1974 1990-1993 2000-2003
Odds ratio hh-mm 4,3 2,0 2,9
Odds ratio hh-ll 12,1 5,3 5,2
Odds ratio mm-ll 4,7 2,5 1,7
1970-1974 1990-1993 2000-2003
Odds ratio hh-mm 4,3 2,0 2,9
Odds ratio hh-ll 12,1 5,3 5,2
Odds ratio mm-ll 4,7 2,5 1,7
Slotsom: tussen 1970-1974 en 1990-1993 gingen de klassen van de Nederlandse samenleving opener voor elkaar staan.
Tussen 1990-1993 en 2000-2003 raakten de hoge klasse meer afgezonderd van de midden klasse. De trend zette zich niet voort.
Van een beschrijvingsvraag en een trendvraag
Naar een vergelijkingsvraag en toetsingsvraag.
Van een beschrijvingsvraag en een trendvraag
Naar een vergelijkingsvraag en toetsingsvraag.
Eerst Frankrijk, Verenigd Koninkrijk en Zweden,
Dan Nederland aan deze drie landen toevoegen.
Erikson, Goldthorpe en Portocarero vergeleken de vader-zoon mobiliteit in Zweden, Engeland en Frankrijk in 1972 met elkaar.
Erikson, Goldthorpe en Portocarero vergeleken de vader-zoon mobiliteit in Zweden, Engeland en Frankrijk in 1972 met elkaar.
Zweden was toe het langs sociaal-democratisch, Frankrijk was het nauwelijks geweest, Engeland bij tijd en wijle.
Erikson, Goldthorpe en Portocarero vergeleken de vader-zoon mobiliteit in Zweden, Engeland en Frankrijk in 1972 met elkaar.
Zweden was toe het langs sociaal-democratisch, Frankrijk was het nauwelijks geweest, Engeland bij tijd en wijle.
Voorspelling met de ideologiehypothese van het technologisch-ideologisch evolutionisme: Zweden laagste odds ratio’s, Frankrijk de hoogste.
Erikson, Goldthorpe en Portocarero vergeleken de vader-zoon mobiliteit in Zweden, Engeland en Frankrijk in 1972 met elkaar.
Zweden was toe het langs sociaal-democratisch, Frankrijk was het nauwelijks geweest, Engeland bij tijd en wijle.
Voorspelling met de ideologiehypothese van het tehcnologisch-ideologisch evolutionisme: Zweden laagste odds ratio’s, Frankrijk de hoogste.
Zweden Engeland Frankrijk
Odds ratio hh-mm 3,9 4,2 6,2
Odds ratio hh-ll 10,0 18,6 20,3
Odds ratio mm-ll 1,3 1,7 1,9
De ideologiehypothese van het technologisch-ideologisch evolutionisme wordt bevestigd.
De ideologiehypothese van het technologisch-ideologisch evolutionisme wordt bevestigd.
Als deze hypothese klopt moeten de odds ratio’s voor Nederland in 1970-1973 hoger zijn dan die voor Zweden en lager dan die voor Frankrijk.
De ideologiehypothese van het technologisch-ideologisch evolutionisme wordt bevestigd.
Als deze hypothese klopt moeten de odds ratio’s voor Nederland in 1970-1973 hoger zijn dan die voor Zweden en lager dan die voor Frankrijk. Dat zijn ze twee van de drie keer (de uitzondering is de mm-ll odds ratio):
Zweden Ned Frankrijk
Odds ratio hh-mm 3,9 4,3 6,2
Odds ratio hh-ll 10,0 12,1 20,3
Odds ratio mm-ll 1,3 4,7 1,9
Wanneer maar twee beroepsklassen worden onderscheiden, zijn voor meer landen min of meer vergelijkbare gegevens beschikbaar
Wanneer maar twee beroepsklassen worden onderscheiden, zijn voor meer landen min of meer vergelijkbare gegevens beschikbaar
Ook dan wordt de ideologiehypothese bevestigd, zij het met dien verstande dat er meer relatieve mobiliteit is in traditionele
immigratielanden als de Verenigde Staten, Canada, Australië en Nieuw-Zeeland
Wanneer maar twee beroepsklassen worden onderscheiden, zijn voor meer landen min of meer vergelijkbare gegevens beschikbaar
Ook dan wordt de ideologiehypothese bevestigd, zij het met dien verstande dat er meer relatieve mobiliteit is in traditionele
immigratielanden als de Verenigde Staten, Canada, Australië en Nieuw-Zeeland
Denk aan Sombart: waarom is er in de Verenigde Staten geen sterke socialistische beweging?
Afgelopen jaar verscheen er een boek van Breen & Luijkx waarin voor een dozijn landen tabellen voor
vader-zoon mobiliteit met elkaar worden vergeleken en waarin met zeven of meer van land tot land goed
vergelijkbare beroepsklassen worden onderscheiden.
De tabellen hebben betrekking op rond 1990.
Nu weer blijken de Scandinavische landen het meest open.
De oude deelvragen van het ongelijkheidprobleem
ongelijkheid
scheefheid mobiliteit
intergenerationeel intragenerationeel
De nieuwe deelvragen van het ongelijkheidprobleem sinds Goldthorpe
ongelijkheid
scheefheid openheid
connubium mobiliteit convivium
intergenerationeel intragenerationeel
absolute percentages relatieve kansen