43
1 Francisco Luna

Hoe biechten wij goed?

  • Upload
    csr

  • View
    363

  • Download
    2

Embed Size (px)

Citation preview

Page 1: Hoe biechten wij goed?

1

Francisco Luna

Page 2: Hoe biechten wij goed?

2

KORT BESTEK

Behandeling in beknopte vorm van inhoud en beleving

van het katholieke geloof

In deze serie zijn verschenen:

5. F. LUNA Hoe biechten wij goed?

Met kerkelijke goedkeuring

Haarlem, 5 november 1998

Mgr. dr. Jozef Punt, ap.adm.

Ref. JMP/051198/EF

Oorspronkelijke titel: Cómo confesarse bien

©1972 Editorial Palabra, Madrid

Omslagfoto ©1998 Frida Huwiler, Ostern

c/o Beeldrecht Amstelveen

Liturgische formules

1976 Nationale Raad voor Liturgie te Zeist

© 1998 Nederlandse editie STICHTING DE BOOG

Keizersgracht 218-B

1016 DZ AMSTERDAM

e-mail: [email protected]

internet: www.deboog.nl

ISBN 90.6257.025.9

Page 3: Hoe biechten wij goed?

3

Inhoud

1. HET BELANG VAN DE BIECHT

De priesterlijke taak wat betreft de biecht 5

De geestelijke leiding 6

2. HOE BIECHTEN WIJ GOED?

De zondaar 8

De zonde 10

De ernst van de zonde 11

Gods barmhartigheid 13

De bekering 15

Vuistregels 15

Het gewetensonderzoek 17

Het berouw 19

Het voornemen om zich te beteren 20

De belijdenis van de zonden 22

Het volbrengen van de penitentie 24

In deze wereld 26

De fabel van de zesde week 27

3. GEWETENSONDERZOEK VOOR DE BIECHT

Eerste gebod 31

Tweede gebod 32

Derde gebod en geboden van de Kerk 32

Vierde gebod

Voor kinderen 33

Voor ouders 34

Vijfde gebod 36

Page 4: Hoe biechten wij goed?

4

Zesde en negende gebod 37

Voor hen die verkering hebben 38

Voor gehuwden 39

Zevende en tiende gebod 39

Achtste gebod 40

4. ORDE VAN DIENST VOOR DE VERZOENING VAN ÉÉN

BOETELING 42

Page 5: Hoe biechten wij goed?

5

1. HET BELANG VAN DE BIECHT

Uit de toespraak van de heilige paus Johannes Paulus II tot de biecht-

vaders van de Romeinse basilieken, gehouden op 30 januari 1981

De priesterlijke taak wat betreft de biecht

Ik wil aan die priesters, die zich vooral bezig houden met biechthoren,

maar ook aan alle priesters van de hele wereld zeggen: U moet zich wij-

den aan het biecht horen, aan het sacrament van verzoening... ten koste

van welk offer ook.

Weest ervan overtuigd dat dit sacrament in staat is om het christelijk

geweten te vormen, meer en beter dan wat voor menselijke hulp ook,

dan wat voor sociologisch of didactisch rapport ook, want in de biecht is

God zelf, die rijk is aan barmhartigheid, aan het werk.

Bedenkt wel, dat de leer van het Concilie van Trente, betreffende de

noodzaak van de biecht om vergiffenis te verkrijgen van doodzonden, in

de Kerk nu en altijd blijvend van kracht is; de norm van deze leer gaat

terug op Sint Paulus en het Concilie van Trente: om de heilige commu-

nie waardig te ontvangen is men verplicht om van te voren in de biecht

vergiffenis te krijgen van doodzonden.

Wanneer ik opnieuw deze leer en deze aanbevelingen bevestig en her-

haal, vergeet ik zeker niet dat de Kerk de laatste tijd de zogenaamde ‘col-

lectieve absolutie’ heeft toegelaten vanwege heel ernstige pastorale moei-

lijkheden, onder zeer specifieke en scherp omlijnde normen, om op die

wijze het grote goed van de genade aan heel veel zielen te kunnen mee-

delen. Tevens wil ik in herinnering brengen de uiterst exacte naleving

van de aangegeven motieven. Opnieuw wil ik uitdrukkelijk bevestigen

dat, in geval van doodzonde, men na de ‘collectieve absolutie’ verplicht

blijft in een privé-biecht die zonde(n) te belijden. Het moet aan de gelo-

vigen ook duidelijk gemaakt worden dat zij altijd recht hebben op een

privé-biecht.

De moderne maatschappij kijkt zeer oplettend toe op de onvervreemd-

bare rechten van de mens. De moderne maatschappij heeft hierin volko-

men gelijk. Welnu, hoe kan het dan bestaan dat men een gelovig mens

zijn goed recht wil ontnemen een persoonlijk en intiem contact te heb-

ben met zijn God via de biechtvader in een privé-biecht? Hoe kan men

Page 6: Hoe biechten wij goed?

6

een gelovige het recht ontnemen van deze biecht, waarin de heilige en

wonderlijke sfeer heerst van zijn relatie met God?

Waarom een gelovige de innige, vreugdevolle, persoonlijke relatie met

God, en de vruchten van Gods genade ontzeggen? Ik zou hier ook aan

toe willen voegen, dat het sacrament van de biecht een daad is van nede-

righeid, van oprechtheid en een uitdrukking van het geloof in actu exer-

citu, het is ook een uitdrukking van hoop, inzoverre het een zorgvuldig

gewetensonderzoek vereist.

Het is niet alleen een direct en doeltreffend middel om de zonden te

vernietigen —dat is het negatieve gedeelte ervan— maar het is ook een

kostbare deugdoefening, een onvervangbare ‘school’ van spiritualiteit,

een intense, hoogst positieve daad van de wedergeboorte van de ziel,

van de vir perfectus, in mensuram aetatis plenitudinis Christi, van de

“volmaakte mens, tot de gehele omvang van de volheid van Christus”

(vgl. Ef 4,13) Zo beschouwd is een goede biecht een zeer hoge vorm

van geestelijke leiding.

De geestelijke leiding

Juist om al deze redenen mag men het ontvangen van het sacrament

van de biecht niet alleen beschouwen als middel om van de doodzonde

vergiffenis te krijgen.

Behalve dit meer dogmatische aspect van het sacrament van de boete,

moet men niet uit het oog verliezen dat de veelvuldige biecht, de zoge-

noemde ‘devotie-biecht’ in de Kerk nog altijd beschouwd wordt als een

weg om heilig te leven.

Ik wil besluiten met er zelf aan te denken, en met U, biechtvaders en

alle priesters eraan te herinneren, dat het apostolaat van het biechthoren

in zich reeds een grote beloning bevat: het besef dat aan de zielen de ge-

nade Gods terug gegeven wordt. Dit kan niet anders dan een priesterhart

met grote vreugde vervullen.

Het kan ook niet anders, dan dat de priester de nederige hoop krijgt,

dat de Heer hem aan het eind van zijn bestaan hier op aarde de weg naar

het Leven zal geven: Degenen die de mensen tot gerechtigheid hebben

gebracht zullen schitteren als de sterren voor eeuwig en immer (Dan

12,3).

Page 7: Hoe biechten wij goed?

7

Terwijl ik voor U allen en voor uw discrete en verdienstelijke taak Gods

overvloedige genade afsmeek, geef ik U van ganser harte mijn liefdevol-

le en apostolische zegen.

Paus Johannes Paulus II

Page 8: Hoe biechten wij goed?

8

2. HOE BIECHTEN WIJ GOED?

De zondaar

De eigenliefde, ja die is het ongetwijfeld, waardoor wij onszelf beter

wanen dan we zijn. Velen menen dat ze intelligenter, groter, sterker en

knapper zijn dan ze in werkelijkheid zijn. Ofschoon de goede vorm hen

verbiedt om openlijk te zeggen hoe hoog zij zichzelf aanslaan, vinden ze

dat anderen hun betekenis onderschatten.

Schertsend kan een mens heel gemakkelijk zeggen dat hij gebreken

heeft, maar eigenlijk is hij daar niet zo echt van overtuigd. Het bewijs?

Het zit hem dwars als anderen daarover spreken. Denken dat we onze

fouten hebben (niemand is volmaakt zeggen we om ons te rechtvaardi-

gen), dat gaat nog, maar die fouten toegeven als iets wat ons eigen is,

dat is nog heel wat anders! Toch kunnen bepaalde gedragingen, waar

men zelf licht over denkt, een beslissende invloed hebben op onze be-

trekkingen met de Heer, want een oppervlakkige kijk brengt ons ertoe

om onze fouten te vergoelijken. Zo ontstaat er een ondoordringbare

muur die ons belet om dichter bij God onze Vader te komen en vertrou-

welijk met hem om te gaan.

De Catechismus van de Katholieke Kerk leert ons dat «Jezus’ oproep

tot bekering en boete niet op de eerste plaats uiterlijke werken —‘zak en

as’, vasten en verstervingen— beoogt, maar de bekering van het hart, de

innerlijke boetvaardigheid. Zonder deze innerlijke bekering blijven de

werken van boetvaardigheid vruchteloos en leugenachtig; de innerlijke

bekering daarentegen zet ertoe aan deze houding uit te drukken in zicht-

bare tekens, gebaren en werken van boetvaardigheid.»1 Deze innerlijke

boete is de wezenlijke kern van het sacrament, zodat zonder deze inwen-

dige werkelijkheid alles wat we uiterlijk doen, praktisch nutteloos is.

Anders gezegd: een biecht die zich beperkt tot de belijdenis van onze

fouten, is nutteloos zonder de inwendige boete.

_________

1 Catechismus van de Katholieke Kerk, 1430

Page 9: Hoe biechten wij goed?

9

Daarom is het zo belangrijk de zonden nederig te bekennen, opdat ons

niet overkomt wat met de farizeeër gebeurde, waarover Jezus ons spreekt

in het Evangelie. Op sommigen die groot gingen op hun rechtvaardigheid

en die voor anderen alleen maar minachting koesterden, past Hij deze pa-

rabel toe: Twee mannen gingen naar de tempel om te bidden. De een was

een farizeeër en de ander een tollenaar. De farizeeër bad met opgeheven

hoofd aldus: ‘O God, ik dank U dat ik niet ben als die anderen die roof-

zuchtig, onrechtvaardig en echtbrekers zijn, of ook als die tollenaar

daar. Ik vast twee maal per week. Ik geef een tiende van mijn inkomsten’.

De tollenaar bleef echter op een afstand staan. Hij durfde zijn ogen zelfs

niet ten hemel op te slaan, maar klopte op zijn borst met de woorden: ‘O

God, wees mij zondaar genadig’.2

Als wij die woorden van de Heer aandachtig lezen, dan worden we

getroffen door de overeenkomst tussen die farizeeër en onszelf. Zijn ook

wij niet geneigd om te menen dat wij zo goed zijn, omdat ons gedrag

overeenstemt met onze eigen, nogal platvloerse voorstelling van het bo-

vennatuurlijk leven? Het gedrag van de farizeeër is schijnbaar goed,

maar hij vergeet één ding: God beminnen, dat is niet alleen aalmoezen

geven, niet alleen vasten en het bezit van de naasten respecteren, De tol-

lenaar had zeker méér zonden bedreven dan hij, maar desondanks ging

de tollenaar gerechtvaardigd naar huis, omdat hij ze nederig erkende en

er vergiffenis om vroeg; maar de ander niet.

Wat wil de Heer door deze parabel leren? Zegt de farizeeër niet even-

goed de waarheid als de tollenaar? Wat ze zeggen is in beide gevallen

wel juist, maar in het eerste geval gaat het om een halve waarheid. De

farizeeër zag alleen maar het goede dat hij gedaan had. Hij vergeleek

zijn deugd niet met de leer van Jezus, maar beoordeelde die aan de hand

van een eigengemaakte maatstaf, die hij aan zijn egoïsme had ontleend.

En hij vergat dat gerechtigheid alleen verkregen wordt als men vergiffe-

nis voor zijn zonden vraagt en zijn hart aan God schenkt.

De farizeeër houdt niet van God. Hij houdt in feite van zichzelf en

gaat prat op zijn deugdzaamheid. Hij minacht anderen zonder te erken-

nen dat daarin zijn grootste fout bestaat.

Hij kan geen berouw hebben over diefstal of echtbreuk om de een-

voudige reden dat hij het bezit en de vrouw van een ander steeds heeft _________

2 Lc 18, 9-13

Page 10: Hoe biechten wij goed?

10

gerespecteerd. Wat dat betreft is hij een rechtschapen mens met een ge-

rust geweten. Maar dat is hij niet meer, zodra hij de tollenaar gaat min-

achten. Hij is het niet meer, omdat hij daardoor niet meer lijkt op de

Heer. God vergeeft de tollenaar, en de farizeeër veracht hem. Er is iets

waarvoor hij vergiffenis moet vragen: voor zijn gebrek aan naastenlief-

de. Hij is zo ingenomen met zichzelf, dat hij daardoor aan het voor-

naamste voorbijziet: God beminnen boven alles, en de naaste als zich-

zelf. Dat is zijn dwaling en de oorzaak van zijn verblinding. De

hoogmoed belet hem in te zien dat ook hij een zondaar is, al stelt hij

goede daden. Al onderhoudt hij de meeste geboden, hij is niet trouw aan

het gebod van de naastenliefde. Kortom, zijn zonde is de overtuiging dat

hij zonder zonde is. Daar hij zijn fout niet erkent, vraagt hij geen vergif-

fenis. Daarom heeft er geen verandering in hem plaats: hij keert naar

huis terug als dezelfde mens die de tempel binnenging om te bidden.

Daarom misschien hebben wij dikwijls zo’n gerust geweten. De trots,

of de eigenliefde, of het gebrek aan oprechtheid beletten ons om in te

zien dat ook wij eigenlijk besmet zijn met iets waarover wij berouw

zouden moeten hebben.

De zonde

Onze zonden erkennen, toegeven dat we zondaars zijn, dat is het be-

gin van elke bekering. En het is duidelijk dat zowel die eerste stap naar

de verzoening met God, als alle volgende die ons tot de definitieve ver-

geving voeren door het sacrament van de biecht, zonder de hulp van de

genade niet mogelijk zijn.

Maar de genade heft de natuur niet op en vernietigt ze niet, wat bete-

kent dat wij met de genade moeten meewerken en aan de Heer niet de

zorg mogen overlaten om alles, absoluut alles te doen, zonder onze per-

soonlijke bijdrage, d.w.z. zonder onze inspanning de hand te grijpen die

Hij ons toesteekt. Het is bijgevolg onze taak door studie of lectuur, of

met behulp van een oordeelkundig persoon de fundamentele waarheden

van de christelijke moraal te achterhalen. Op die wijze vermijden wij de

dwaling iets dat niet zondig is, als zonde te beschouwen, maar ook het

tegenovergestelde: voor goed te houden wat echt in strijd is met Gods

Page 11: Hoe biechten wij goed?

11

wet. Wij kunnen inderdaad moeilijk de eerste stap naar de bekering zet-

ten, als we het juiste inzicht missen om te weten wat al of niet zonde is.

Sommigen menen dat men om te zondigen uitdrukkelijk kwaadwillig

moet zijn, en dat men pas zondigt als men door haat tegen God gedre-

ven wordt. Maar zij die zo denken, vergissen zich. Om een zonde te be-

drijven is het niet nodig dat men zich positief tegen de Heer wil opstel-

len. In werkelijkheid is de zonde een vrijwillige ongehoorzaamheid aan

de wet van God. Om ze te bedrijven is het voldoende die wet te kennen

en ze dan te overtreden.

Dat betekent dat de zonde geen verrassing is die zich plotseling van

ons meester maakt. Voor het ontstaan ervan moeten drie voorwaarden

worden vervuld: iets moet slecht zijn, of als slecht worden aangezien:

een gedachte, een woord, een verlangen, een daad of een verzuim; ver-

volgens moet men zich ervan bewust zijn dat God beledigd wordt; ten-

slotte dient men met dit kwaad in te stemmen.

Die voorwaarden noemt men de materie, de kennis en de instemming.

Als die drie samengaan, is er een persoonlijke zonde, omdat men iets

slechts heeft gewild, ofschoon men wist dat men God erdoor beledigde.

Men mag niet zeggen dat, als het er zo mee staat, het beter zou zijn

om Gods wet niet te kennen. Wie zulke conclusies trekken, vergissen

zich. In dat geval is hun onwetendheid schuldig. Bijgevolg zijn ze niet

alleen aan die onwetendheid schuldig, maar ook aan de zonden die

daaruit voortvloeien. Op zulke mensen kunnen de woorden van Jezus

Christus worden toegepast: Verhard is het hart van dit volk. Met hun

oren luisteren ze slecht, en hun ogen doen ze dicht uit vrees dat ze zou-

den zien met hun ogen, met hun oren zouden horen, met hun hart zou-

den verstaan, zich zouden bekeren en Ik hen zou genezen.3

De ernst van de zonde

Wij worden geboren met een reeks natuurlijke vermogens. Vervol-

gens krijgen wij door ons doopsel, met de genade, het geloof, de hoop

en de liefde, die ons geschikt maken voor het bovennatuurlijk leven.

Maar al die vermogens, de natuurlijke zowel als de bovennatuurlijke,

zijn slechts een vertrekpunt en middelen om, door onze persoonlijke in-_________

3 Mt 13, 15

Page 12: Hoe biechten wij goed?

12

spanning en met behulp van Gods genade, het doel te bereiken dat God

ons gesteld heeft. Dat wil zeggen dat, om de ernst van de zonde te be-

grijpen, wij in het licht dat de bovennatuurlijke deugden op ons leven

werpen, de overgrote liefde moeten overwegen die God ons toedraagt.

Van alle eeuwigheid heeft God aan ons gedacht. Wij waren toen

slechts een gedachte van God, maar die gedachte was God zó lief, Hij

hield er zó innig veel van, dat Hij er het leven aan schonk. De liefde van

God is zo groot, dat Hij heeft kunnen doen wat geen van ons vermag.

Als wij iets verlangen, als wij iets willen wat nog niet bestaat, dan moe-

ten wij ons tevreden stellen met de hoop dat ‘dat iets’ eens werkelijk-

heid wordt. Maar in God is dit anders: als God bemint, doet Hij dat met

zulk een kracht dat Hij het leven eraan geeft. Dat is de verklaring van

ons bestaan: de liefde die God ons toedraagt, deze unieke liefde, die in

haar oneindigheid het aanschijn kan geven aan wat nog slechts een ge-

dachte is.

En God heeft ons geschapen voor zichzelf, naar zijn beeld en gelijke-

nis, opdat wij, door Hem te kennen en te beminnen, voor altijd aan zijn

zijde een onbeschrijfelijk geluk kunnen genieten. De Apostel kan het al-

leen stamelend verwoorden: Geen oog heeft het gezien, geen oor heeft

het gehoord, geen mens kan het zich voorstellen, wat God bereid heeft

voor hen die hem liefhebben. 4

God heeft ons geschapen als onsterfelijke wezens, overdadig begiftigd

met genades en gaven. Maar door onze ongehoorzaamheid in het para-

dijs hebben wij de onsterfelijkheid van het lichaam en de heiligmakende

genade van de ziel verloren. Toch heeft God hierdoor niet opgehouden

ons lief te hebben. Hij heeft gewild dat de mens die gezondigd had, zelf

de belediging zou uitboeten. Maar dat was geheel onmogelijk, omdat

door de erfzonde de mens onmachtig was uit eigen kracht de oorspron-

kelijke orde te herstellen. En zo werd de Zoon van God mens in de

schoot van de Maagd Maria, om de lasten van de arbeid en de bitterheid

van de dood, die alle schepselen treft, op zich te nemen en aldus verge-

ving te verkrijgen voor de opgelopen schuld. Daarom stierf Hij aan een

Kruis om zijn leven prijs te geven als zoenoffer aan de Vader voor de

zonden van alle mensen.

_________

4 1 Kor 2, 9

Page 13: Hoe biechten wij goed?

13

Zonde, wat is dat? Dat is de minachting van dit alles. Men haalt de

schouders op voor de liefde waarmee God ons geschapen heeft, voor de

liefde die ons doet voortbestaan, voor de Menswording van Gods Zoon,

voor de arbeid in de jaren van zijn verborgen leven en zijn gehoorzaam-

heid aan Jozef en Maria, dertig jaar lang, voor zijn lijden, zijn geseling

en zijn dood aan het kruis.

Als iemand de boosaardigheid van de zonde niet inziet, dan is de re-

den dat hij God niet voor ogen houdt, maar achter zichzelf aanloopt. Bij

zo’n mens hangt de ernst van de misslag af van de min of meer sterke

indruk die deze op hem zélf maakt. In feite hangt de grootte van een be-

lediging God aangedaan, niet af van de vraag hoe zo’n misslag onszelf

mishaagt, maar hoe ver zij ons van God verwijdert.

Een voorbeeld: Wie op een dag dat hij tot het bijwonen van de heilige

Mis verplicht is, deze verzuimt, gaat ‘s avonds naar bed met de wroe-

ging dat hij God beledigd heeft. Maar als hij van dat verzuim een ge-

woonte maakt, zal zijn geweten hem niet meer zo ernstig beschuldigen

als de eerste keer. En toch, ondanks het gebrek aan wroeging, is zijn

zonde niet minder ernstig.

Nee, de boosheid van de zonde hangt niet af van de kracht van de in-

wendige of uitwendige schok, waarmee die ons treft. Om de ernst van

een misslag te beoordelen, moeten wij op de eerste plaats letten op wat

God ervan zegt, en beseffen dat onze eigen indruk niet de maatstaf is

van haar boosaardigheid. De zonde, doodzonde of dagelijkse zonde, be-

ledigt altijd de Heer. Maar omdat wat passeerde, onze sensibiliteit niet

altijd raakt, kunnen wij gemakkelijk tot de foutieve conclusie komen dat

een bepaalde misstap niet zo belangrijk was. Zo misvormen wij op den

duur ons geweten en verwijderen wij ons steeds verder van de Enige die

ons werkelijk gelukkig kan maken.

Gods barmhartigheid

Uit talloze passages in het Evangelie blijkt hoe het heil van ons men-

sen Jezus ter harte gaat. Ook is Hij bezorgd om het welzijn van de hon-

gerige menigten die, vaak van verre gekomen, Hem blijven volgen tot

aan de avondschemering om Zijn leer te horen. Tweemaal zijn we ge-

tuigen van een wonderbare broodvermenigvuldiging. Maar Zijn be-

Page 14: Hoe biechten wij goed?

14

zorgdheid blijkt toch wel het duidelijkst als het om onze geestelijke ge-

steldheid, ons innerlijk leven gaat.

Sint Marcus vertelt ons over de vier mannen die hun vriend, een lam-

me, naar Jezus wilden brengen: Omdat zij wegens de menigte geen mo-

gelijkheid zagen hem dicht bij Jezus te brengen, legden ze het dak bloot

boven de plaats waar Hij zich bevond. Vervolgens maakten ze er een

opening in en lieten hun vriend met bed en al tot voor de voeten van de

Heer zakken.5

Toen Jezus het geloof van die mensen zag, wendde Hij zich tot de

lamme en sprak woorden waaruit bleek dat Hij zich vooral bekommerde

om diens innerlijke nood: Mijn zoon, Uw zonden zijn U vergeven.6 De

evangelist gaat verder: Er zaten enkele schriftgeleerden bij en dezen

zeiden bij zichzelf: ‘Wat zegt die man daar? Hij spreekt godslasterlijk!

Wie anders kan er zonden vergeven dan God alleen?’ Uit zichzelf wist

Jezus aanstonds dat zij zo redeneerden en Hij zij hun: ‘Wat redeneert

gij toch bij Uzelf? Wat is gemakkelijker, tot de lamme te zeggen: Uw

zonden zijn U vergeven, of: Sta op, neem Uw bed en loop? Welnu, opdat

ge zult weten dat de Mensenzoon macht heeft op aarde zonden te verge-

ven, sprak Hij tot de lamme: ‘Ik zeg U, sta op, neem Uw bed mee en ga

naar huis’. Hij stond op, nam zijn bed op en voor aller ogen ging hij

onmiddellijk naar buiten. Iedereen stond er versteld van, en ze verheer-

lijkten God en zeiden: ‘Zo iets hebben wij nog nooit gezien’.7

Op het eerste gezicht is natuurlijk de genezing van de lamme het

meest spectaculaire van deze gebeurtenis. Maar in feite is het wonder-

baarlijke, dat de lamme vergeving van zijn zonden ontvangt en dat de

poorten van de hemel wagenwijd voor hem open gaan. Dit wonder her-

haalt zich ook vandaag nog, iedere keer dat wij een goede biecht spre-

ken, het sacrament van verzoening ontvangen.

Wat Jezus voor Zijn dood aan Petrus en de andere apostelen had be-

loofd, namelijk de macht om zonden te vergeven,8 heeft Hij na Zijn ver-

rijzenis bevestigd met de woorden: Ontvangt de heilige Geest. Aan wie

_________

5 Mc 2, 4 6 Mc 2, 5 7 Mc 2, 6-12 8 Vgl. Mt 16, 19; 18, 18

Page 15: Hoe biechten wij goed?

15

ge de zonden vergeeft, zijn ze vergeven, en aan wie ge ze niet vergeeft,

zijn ze niet vergeven.9

De bekering

De ogen van de Heer zien de mens nooit oppervlakkig. God door-

grondt ons. Hij kent ons hart, omdat uit Hem het leven voortkomt.10 Om

de door de zonde verloren goddelijke vriendschap terug te winnen moet

men dan ook een diepe inwendige bekering doormaken. «Het menselijk

leven is, in zekere zin, een voortdurend terugkeren naar het huis van on-

ze Vader. Terugkeren door middel van het berouw, die bekering van het

hart, die de wens veronderstelt te veranderen, het vaste besluit ons leven

te beteren, en dat zich derhalve manifesteert in daden van offer en over-

gave. Terugkeren naar het huis van de Vader door middel van dat sa-

crament van de vergeving, waardoor wij bij het bekennen van onze zon-

den ons met Christus bekleden en zó worden tot zijn broeders, leden van

het gezin van God.»11

Om die terugkeer te verwezenlijken moet de mens inkeren in zichzelf.

Hij dient de afgrond te beschouwen die tussen hem en de Heer bestaat.

Hij moet de nodige middelen aanwenden om, met de hulp van Gods ge-

nade, die kloof te overbruggen. Anders zou onze innerlijke houding niet

echt zijn; zo zouden we in de zonde blijven vastzitten. Dan zouden de

woorden die Jezus richtte tot de schijnheiligen ook op ons van toepas-

sing zijn: Dit volk eert Mij met de lippen, maar hun hart is ver van

Mij.12

Vuistregels

In de fysica leert men dat de lichamen naar de positie streven van de

laagste potentiële energie, d.w.z. naar de meest stabiele toestand. Dit

principe is niets anders dan de wetenschappelijke beschrijving van een

feit dat in het leven van elke dag kan worden waargenomen. Voorwer-

_________

9 Joh 20, 23 10 Spr 4,23 11 Heilige Jozefmaría Escrivá, Christus komt langs, 64 12 Mt 5, 8

Page 16: Hoe biechten wij goed?

16

pen op een tafel of een andere hoge plaats komen op de duur bijna altijd

op de grond terecht.

Een zelfde tendens wordt ook in het geestelijk leven waargenomen: de

poging alles of bijna alles te reduceren tot regeltjes die op concrete ge-

vallen toepasselijk zijn en die het geweten gerust moeten stellen. Zulke

regeltjes moeten ons een alibi verschaffen voor de noodzaak om over de

gevolgen van onze daden na te denken, een verontschuldiging om te

ontkomen aan de plichten die ons werden toevertrouwd. Wij zouden op

een knop willen drukken opdat een stem ons zegt, welke aalmoes we

moeten geven. Zouden sommige ouders niet precies willen weten, hoe-

veel kinderen ze moeten hebben? Zouden de lauwen niet geruster zijn,

als de moraal de grenzen tussen dagelijkse zonde en doodzonde nauw-

keuriger bepaalde?

Zeker, als de zaken zo stonden, dan zou het leven misschien comfor-

tabeler zijn. Maar laten we niet vergeten dat niet het comfort het leven

kenmerkt van de kinderen Gods, maar de liefde tot God, onze Vader.

Die liefde drijft ons om ook de dagelijkse zonden en de onvolmaakthe-

den ernstig te nemen.

Wat het sacrament van de verzoening betreft: de voorwaarden waar-

onder zij een doeltreffend teken van genade wordt, kunnen onbetwist-

baar zeker worden vastgesteld. Maar wij mogen nooit vergeten dat het

van ons gevraagde (gewetensonderzoek, berouw, voornemen om zich te

beteren, belijdenis en volbrengen van de penitentie) niet uit formalitei-

ten bestaat. Het zijn verrichtingen die de biechteling volbrengt, omdat

hij volstrekt gelooft: de biecht is een persoonlijke ontmoeting met Jezus

Christus; het sacrament waarin wij vergiffenis krijgen van onze zonden.

Daarom moeten wij deze verrichtingen niet als formaliteiten beschou-

wen, maar als ons persoonlijk antwoord op Gods barmhartigheid. Door

deze geloofshouding bereiden wij ons voor om in de juiste gesteltenis

Christus te ontmoeten. Dit is trouwens het enige wat wij mensen van

onze kant kunnen doen, want het belangrijkste, de vergiffenis, ligt in

Gods handen.

Page 17: Hoe biechten wij goed?

17

Het gewetensonderzoek

Om de Heer vergeving te kunnen vragen voor onze zonden, moeten

wij eerst ons geweten onderzoeken om de fouten te ontdekken waardoor

wij Hem beledigd hebben.

Hier kan geen algemene regel voor worden gegeven. De een biecht

elke week, de ander spreekt enkel de verplichte paasbiecht. De een is

nog een kind, de ander een volwassene. De een is getrouwd, de ander

ongetrouwd. Wij hebben niet allen dezelfde beroepsverplichtingen of

plichten van staat, maar wij zijn allen verplicht om dezelfde geboden te

onderhouden, hoezeer onze levensomstandigheden ook verschillen. De

enige voor alle gevallen toepasselijke aanwijzing lijkt dan ook deze: ie-

der moet aan zijn gewetensonderzoek de nodige tijd besteden om de be-

dreven zonden in te zien en ze in de biecht te kunnen belijden.

Om dit onderzoek goed te doen, is het passend dat wij ons aanbevelen

bij de heilige maagd Maria en onze engelbewaarder, opdat zij van de

heilige Geest voor ons het licht verkrijgen, dat onze fouten ons niet on-

gemerkt ontschieten of dat we ze min of meer bewust zouden verdoeze-

len. Als wij echt verlangen dat de biecht ons geestelijk leven bevordert

en de Liefde Gods in ons doet groeien, dan is het onontbeerlijk dat wij

ons geweten onderzoeken met evenveel zorgvuldigheid als die welke

wij voor andere belangrijke zaken aan de dag leggen.13

Een piloot heeft een instrumentenbord voor zich, dat hem vele zeer

belangrijke gegevens verstrekt. Alles komt erop voor, vanaf de oliedruk

tot de richting die bij een vlucht zonder zicht gevolgd moet worden. Als

de piloot zich zijn verantwoordelijkheid bewust is, zal hij geen enkel de-

tail over het hoofd zien, omdat van zijn interpretatie het leven afhangt

van de passagiers die zich aan hem toevertrouwen. Dit wil niet zeggen

dat het gewetensonderzoek gecompliceerd en moeilijk is. Het voorbeeld

wil ons enkel doen inzien dat we aan niets van belang in een uithoek

van ons geweten voorbij mogen gaan.

Een professor, zo werd mij eens verteld, was bezig het ziekteverloop

bij een patiënte na te gaan. Op zeker ogenblik constateerde hij sympto-

men waarvoor hij geen verklaring vond. Hij ondervroeg de patiënte over

haar kinderziekten, wat nog altijd geen logische verklaring van de _________

13 Vgl. Heilige Jozefmaría Escrivá, De Weg, 235 e.v.

Page 18: Hoe biechten wij goed?

18

symptomen opleverde. Als man van ervaring vroeg de dokter haar, of ze

geen andere ziektes had gehad, toen ze klein was. Het meisje antwoord-

de nee. Toen stelde de professor haar de beslissende vraag: “En toen U

nog kleiner was?” Waarop het meisje antwoordde: “Ja, toen ik nog klei-

ner was, toen”.

Sommigen menen dat zij hun fouten niet kunnen ontdekken. In de

meeste gevallen hebben ze gelijk, omdat zij ze niet kunnen zien, hoewel

ze in het oog springen. Een vuurtorenwachter die op een eiland dicht bij

de kust woonde, was zo gewoon aan het signaal uit een naburige haven

(een kanonschot om aan te geven dat er niets aan de hand was), dat dit

geluid hem niet belette aan één stuk door te slapen. Maar op een nacht

werd hij plotseling wakker, omdat het hem zo vertrouwde geluid niet tot

zijn oren was doorgedrongen. Dat komt omdat we zo gewoon raken aan

vaste handelwijzen, dat onze aandacht pas getrokken wordt door het

niet-normale. Als wij ons geweten onderzoeken, mogen wij ons daarom

niet beperken tot een oppervlakkige blik op onze handelingen. Wij moe-

ten er de tijd voor nemen die nodig is de misstappen te vinden die sleur

geworden zijn en die tenslotte onze ziel in belangrijke mate zijn gaan

schaden.

De lauwheid, de nalatigheid bij het vervullen van de plichten van

staat, het lichtvaardig woordgebruik, de min of meer juiste beoordeling

van andermans gebreken, wat we voor de naaste zouden moeten doen

maar niet doen, de leugen, het zich niet houden aan het gegeven woord,

het onberispelijk gedrag bij het vermaak en de relaties met gezin en

maatschappij, de vrijwillige verstrooiing tijdens de heilige Mis of ge-

bed, de slapheid in het geestelijk leven, de weerstand tegen de genade

van God die bepaalde daden van deugdzaamheid van ons vraagt enz.,

die zouden onze aandacht moeten hebben en het voorwerp moeten zijn

van een oprechte zelfbeschuldiging, vol berouw, in het sacrament van

de verzoening. Op die manier kunnen wij, door Gods genade gezuiverd,

elke dag een stukje verder komen op de weg van de persoonlijke heilig-

heid, waartoe de Heer ons roept.

Page 19: Hoe biechten wij goed?

19

Het berouw

Om de vriendschap met God, die wij door de zonde verloren hebben,

opnieuw te verwerven, is het berouw onontbeerlijk. Maar het berouw of

het harteleed moet niet worden opgevat als iets gevoeligs dat ons de tra-

nen in de ogen brengt. Door zo’n opvatting zouden we, als we niet tot

tranen geroerd zijn, kunnen gaan denken dat we niet voldeden aan een

noodzakelijke voorwaarde voor het ontvangen van het boetesacrament.

Dat zou een jammerlijke vergissing zijn.

Sommigen menen dat het berouw zoiets is als de afschuw die een kind

heftig de taartjes doet afwijzen, nadat het er ziek van geworden is. Er

zijn immers gevallen waarin wij, na God beledigd te hebben, geen af-

schuw van de zonde in ons voelen opkomen, terwijl we het toch echt

zouden wensen. Erger nog: na de zonde bedreven te hebben, gevoelen

wij een nog sterkere neiging om te hervallen, want onze krachten om het

goede te doen, verzwakken in zekere zin.

Het leed om de zonde blijkt niet uit het feit dat deze, welke ze ook

zijn, ons niet meer aantrekken, maar uit de vastbeslotenheid waarmee

onze wil ze verafschuwt. Wie berouw heeft, zegt: ik wou dat ik dat niet

gedaan had, of: Ach, had ik maar nooit zo gehandeld.

Wil het berouw geldig zijn, dan moet het bovendien in het bovenna-

tuurlijke leven wortelen, want anders zou het op het zuiver natuurlijke

vlak blijven steken, wat heel verschillend is van het leven der genade.

Dan zou de genade ons niet kunnen bereiken. Daarom moet het berouw

op de een of andere wijze betrokken zijn op de Heer. Als het tenslotte

niet op God gericht was, dan zou het berouw ons niet dichter brengen

bij Hem die ons de vergeving schenkt. Wij zouden ons opsluiten binnen

de enge grenzen van onze persoonlijke armoede, absoluut niet in staat

de genade te verkrijgen die we toch zozeer behoeven.

De motieven voor het berouw over onze zonden kunnen vele zijn,

maar niet alle brengen ze ons in de gesteldheid de genade te ontvangen

door het sacrament van de biecht. Het is goed die motieven na te gaan,

om niet in een dwaling te vervallen die God beledigt door een valse

spijt, waardoor wij nog verder van Hem verwijderd zouden raken.

Er zijn eigenlijk drie soorten van spijt over de zonden. De eerste is die

uit liefde. Die komt uit het hart: «Verdriet uit liefde, omdat Hij goed is,

Page 20: Hoe biechten wij goed?

20

omdat Hij je vriend is, die voor jou Zijn leven gaf. Omdat al het goede

dat je hebt van Hem is. Omdat je Hem zo dikwijls beledigd hebt.... Om-

dat Hij je heeft vergeven....Hij!... jou! Huil, mijn kind, huil van verdriet

en liefde tegelijk.»14

De tweede soort van spijt is die van vrees. Die komt voort uit de angst

voor de rechtvaardige straf die we door onze zonden in het andere leven

zouden verdienen. Die spijt is niet zo volmaakt en ook niet zo onzelf-

zuchtig als de vorige. Maar omdat ze toch gericht is op de Heer (al ont-

staat het contact dan door vrees), is ze voldoende om de genade van de

vergiffenis te verkrijgen.

Tenslotte is er een derde vorm van spijt, die met het bovennatuurlijk

leven niets te maken heeft. Men zou die kunnen noemen: ‘spijt uit

hoogmoed’15 omdat ze noch uit liefde tot God, noch uit vrees voor Hem

voortkomt. Integendeel, ze komt voort uit de eigenliefde die zich bij het

zien van de eigen onvolmaaktheid gekwetst voelt. Als je deze teleurstel-

ling over jezelf niet afwijst, kom je van kwaad tot erger. Trots blokkeert

de terugweg naar God, want met zulk een spijt kunnen we niet waardig

gaan biechten; ze verraadt een gesteltenis die niet Gods vergeving zoekt,

maar zichzelf; trots is een ongeordend verlangen naar volmaaktheid.

Het voornemen om zich te beteren

De spijt over onze fouten zou niet oprecht zijn zonder het voornemen

ze niet opnieuw te bedrijven.

In mijn kinderjaren las ik in een verhaal een voorbeeld van wat men

zou kunnen noemen: gebrek aan een goed voornemen. Het ging over

een man die, behalve andere ondeugden, er één had waardoor hij zowel

groot materieel gewin verkreeg, als zich grote zorgen op de hals haalde:

hij vergreep zich aan andermans goed, als hij er de kans toe zag. Op ze-

kere dag, na een preek gehoord te hebben, besluit hij te gaan biechten.

Hij knielt voor de priester neer en begint zijn belijdenis. ‘Vader’, zegt

hij, ‘ik beschuldig mij ervan dat ik gestolen heb.’ De biechtvader onder-

breekt hem niet. Nadat de biechteling zijn zonden heeft opgesomd,

vraagt de biechtvader (wat hij móet doen) naar enkele bijzonderheden

_________

14 Heilige Jozefmaría Escrivá, De Weg, 436

15 Vgl. ibidem, 260

Page 21: Hoe biechten wij goed?

21

die van belang zijn. Hij vraagt hem wat hij gestolen heeft. ‘Enkele zak-

ken koren’, antwoordt de biechteling. ‘Hoeveel ongeveer?’, vraagt de

priester nog. ‘Ongeveer vijf, laten we zeggen zes, want morgen pak ik

de laatste’.

In dit geval is het duidelijk dat er voor de goede biecht een essentiële

voorwaarde ontbreekt: het voornemen om zich te beteren. Dit bestaat

juist in het besluit van de wil niet opnieuw te zondigen. Maar dit besluit

houdt niet de zekerheid in dat het inderdaad wordt uitgevoerd. Om goed

te biechten is het niet noodzakelijk, de zekerheid te hebben dat men de

Heer niet meer zal beledigen. Wél moet men bereid zijn de passende

middelen te gebruiken om niet te hervallen. Ons allen, zonder uitzonde-

ring, kan het overkomen dat we opnieuw zondigen, maar de vrees voor

nieuwe fouten in de toekomst mag ons niet afhouden van het boetesa-

crament, evenmin als de herstellende zieke de medicijnen achterwege

mag laten. Juist omdat de biechteling weet dat hij in de zonde kan te-

rugvallen, klampt hij zich vast aan de biecht, zoals de drenkeling aan

zijn reddingsplank.

Als Sint Petrus de Heer vraagt, hoe vaak hij moet vergeven, oppert hij

als toppunt van edelmoedigheid: ‘Zeven keer?’ En Jezus antwoordt

hem: Neen, Ik zeg u, niet to zevenmaal toe, maar tot zeventigmaal ze-

venmaal.16 God zegt ons dit, omdat ook Hij bereid is ons telkens te ver-

geven, als wij Hem er in de vereiste gesteltenis om vragen.

Die vereiste gesteltenis is bewust. Wie niet wil hervallen, weet het,

omdat hij vastbesloten is de gelegenheden tot zondigen te vermijden, nl.

die omstandigheden in het leven, die voor ons een gevaar zijn God op-

nieuw te beledigen. Wie blijft omgaan met vrienden van wie hij weet

dat ze hem de genade Gods doen verliezen, vermijdt de naaste gelegen-

heid tot zondigen niet. Wie blijft doen wat hem de Wet van de Heer

deed vergeten, vermijdt de gelegenheid tot zondigen niet, evenmin als

hij die blijft doorlezen in een boek dat bij hem slechte gedachten op-

wekt, waaraan hij gemakkelijk toegeeft. Misleiden we onszelf niet: wie

met de zonde wil breken, wendt daartoe ook de geëigende middelen aan.

Een zieke die gezond wil worden neemt de medicijnen in en volgt het

dieet van de dokter. Doet hij dit niet, dan kan men niet zeggen dat hij

weer echt gezond wil worden. _________

16 Mt 18, 22

Page 22: Hoe biechten wij goed?

22

“Maar ik wil niet zondigen, ik ben alleen maar zwak”. Akkoord. Juist

omdat wij zwak zijn, zijn we speciaal verplicht om de gelegenheid tot

zonden te vermijden.

Een eerlijk voornemen blijkt uit de bereidheid om positief iets te gaan

doen waardoor we onze zwakheden te boven kunnen komen. De midde-

len daartoe zijn: het gebed — Bid om niet op de bekoring in te gaan17;

het dikwijls, zo mogelijk dagelijks ontvangen van de communie en de

devotie tot de heilige Maagd. Hoe toch kunnen wij de bekoringen van

zinnelijkheid, luiheid, egoïsme, enz. overwinnen als we niet onze toe-

vlucht nemen tot de Heer en zijn Moeder, om van hen de noodzakelijke

kracht te verkrijgen?

De belijdenis van de zonden

«Beschouw hoe barmhartig de rechtvaardigheid Gods is. Wie schuld

bekent, wordt door het aards gerecht bestraft, door het goddelijk gerecht

wordt hem vergeven. Geprezen zij het sacrament van de boete.»18

Zo zijn de bovennatuurlijke dingen. Jezus Christus handelt niet vol-

gens de wet van de wedervergelding: oog-om-oog, tand-om-tand, maar

Hij wacht geduldig af totdat de zondaar zijn hart weer voor Hem opent

om hem opnieuw zijn vriendschap aan te bieden.

Er zijn er die menen dat voor het terugwinnen van de goddelijke

vriendschap een inwendige bekering volstaat; dat het genoeg is om in

hun binnenste tot God te zeggen dat het hun spijt Hem beledigd te heb-

ben. Maar ze vergeten dat Hijzelf heeft gezegd: Wier zonden gij ver-

geeft, hun zijn ze vergeven; wier zonden gij niet vergeeft, hun zijn ze

niet vergeven.19 Dat wil zeggen: de mogelijkheid om te vergeven of niet

te vergeven is in handen gelegd van de bedienaren van het boetesacra-

ment. Om te kunnen beslissen hoe hij gebruik moet maken van zijn

volmacht, is het nodig dat de biechtvader de zonden en de innerlijke ge-

steltenis kent, anders zouden zowel de vergeving als de weigering ervan

naar willekeur geschieden. Daarom lezen wij in de Catechismus van de

Katholieke Kerk: «Het wordt sacrament van de biecht genoemd, omdat

_________

17 Lc 22, 46

18 Heilige Jozefmaría Escrivá, De Weg, 309

19 Joh 20, 23

Page 23: Hoe biechten wij goed?

23

de bekentenis, het biechten of belijden van de zonden ten overstaan van

een priester, een wezenlijk element van het sacrament is.»20 Opdat de

vrijspraak terecht verleend wordt, moet de biechteling zijn zonden op-

recht belijden en hierdoor tegelijk ook zijn berouw verwoorden.

Het is een geloofsdogma dat de sacramenten altijd de genade schen-

ken als hun werking niet op weerstand stuit. En zou er niet van weer-

stand sprake zijn als iemand gaat biechten zonder bereid te zijn om zijn

zonden te belijden? Als de ziel echt berouw heeft, is ze bereid God ver-

geving te vragen door een oprechte belijdenis van al haar zonden. Als

wij onze innerlijke gesteltenis willen tonen, als wij willen dat onze be-

lijdenis vruchten draagt, dan is het niet voldoende om alleen maar te

zeggen dat men in dit of dat gebod van God of van de Kerk te kort ge-

schoten is, maar moet men ook zeggen hoe vaak dat gebeurde. Weet

men dat niet juist meer, dan is het voldoende te zeggen: ik beschuldig

mij ervan, tegen dit gebod te hebben gehandeld door gedachten, woor-

den of daden, ongeveer zó vaak en zó lang. Bijvoorbeeld: dit jaar ben ik

tweemaal per maand niet naar de heilige Mis geweest.

De belijdenis van alle zonden naar soort en getal wordt door de theo-

logen de volledige biecht genoemd. Iets is niet volledig als er wat dan

ook aan ontbreekt. Zo ook is de biecht niet compleet als de een of ande-

re zonde, of het aantal keren dat men ze bedreven heeft, wordt verzwe-

gen.

De biecht moet oprecht zijn, geheel oprecht. Het heeft geen zin zon-

den te verheimelijken of te verzwijgen, omdat het enig gevolg daarvan

is, dat men nog een zonde méér bedrijft, daar men een slecht gebruik

maakt van een sacrament, wat ook een belediging van God is. Boven-

dien wordt in dat geval geen enkele van de beleden zonden vergeven.

Een leugenachtige biecht is het tegendeel van de bekering.

Heel anders wordt de zaak echter, als dat weglaten niet aan kwade wil,

maar aan onvrijwillig vergeten is toe te schrijven. Daar de Heer de goe-

de intentie waardeert, wordt de vergeten zonde ook vergeven. Maar in

de volgende biecht moet men ze alsnog belijden. Vergelijk dit met een

schuld. Al is een schuld gedeeltelijk terugbetaald, de verplichting om

het restant te betalen blijft, ook al weet de schuldeiser dat zijn schul-

denaar vol goede bedoelingen is. _________

20 Catechismus van de Katholieke Kerk, 1424

Page 24: Hoe biechten wij goed?

24

Om de zojuist genoemde fouten te vermijden is het aan te raden om

bij het begin van de biecht te zeggen, wat ons de grootste moeite kost,

waarover wij ons het meest schamen. Zo wordt het gevaar vermeden dat

we op het laatste ogenblik juist dát vergeten, of het uit vrees verzwijgen.

Soms is het goed de priester te zeggen dat wij ons toch zo schamen om

sommige zonden te belijden. Door zijn vragen kan hij ons dan helpen

om goed te biechten. Als men het zó doet, gaat de rest vanzelf. Het is

wel goed ook dit nog te bedenken: wij gaan onze eigen fouten biechten,

niet die van de naaste, tenzij het om zonden gaat die hij door onze

schuld begaan heeft, of die wij met hem hebben begaan. In dat geval

moet men de verwantschap, de status en elke andere omstandigheid

vermelden waardoor de zonde verandert of ernstiger wordt. Maar altijd

voorzichtig en zó, dat de naam van de medeplichtige nooit wordt ge-

noemd.

Wij moeten ons zo kies mogelijk van onze zonden beschuldigen, maar

die fijngevoeligheid ook weer niet zó opschroeven dat de biechtvader

zou gaan menen dat onze zonden bijna deugden zijn. Wij beschúldigen

ons. Wij zeggen dat het gaat om gedachten, woorden, daden of nalatig-

heden. Wij zeggen, als we kunnen, het geschatte aantal keren. Dan ant-

woorden wij op de vragen die onze biechtvader ons misschien stelt.

Tenslotte ontvangen wij de absolutie, die ons zal doen opstaan met een

diepe vreugde in ons hart.

Het volbrengen van de penitentie

Na de belijdenis van de zonden legt de priester ons een penitentie op.

Velen begrijpen er de zin niet van. Ze denken dat de biechtvader maar

uit gewoonte handelt. Sinds hun kinderjaren heeft hij dat immers altijd

zo gedaan. Zij volbrengen de penitentie, maar weten niet waarom.

Dikwijls begrijpen wij de boosaardigheid van de zonde niet voldoende

en misschien ontgaat ons hierdoor ook de noodzaak van de penitentie.

Maar, zoals de Kerk ons in een van haar documenten zegt: «De boos-

aardigheid en dwaasheid van de zonde worden afgeleid uit het bestaan

en de zwaarte van de straffen.»21 Door de doodzonde verdienen wij de

eeuwige straf, de hel, waar de kwelling nooit eindigt en waar het ergste _________

21 Indulgentiarum doctrina, 3

Page 25: Hoe biechten wij goed?

25

de onmogelijkheid is God nog ooit te beminnen: God, het hoogste goed,

de oneindige schoonheid, de liefde. De dagelijkse zonde brengt de straf

met zich mee van het vagevuur, waar de smart verzacht wordt door de

hoop op de hemel, het geluk zonder einde. Zoals de goddelijke openba-

ring ons leert, «zijn die straffen het gevolg van de zonden die de godde-

lijke heiligheid en rechtvaardigheid hebben gekwetst.»22 Zij zijn het ge-

volg van de erfzonde die zoveel kwaad op de wereld heeft gebracht en

die de oorsprong is van het leed dat wij moeten verduren als wij inder-

daad de hemelse vreugde willen bereiken.

Door de sacramentele absolutie worden de zonden en ook de erbij be-

horende straffen door de Heer vergeven. Maar het komt vaak voor dat

onze gesteltenis wanneer we gaan biechten, niet helemaal volmaakt is.

In dat inderdaad dikwijls voorkomend geval worden de zonden wel ver-

geven maar verkrijgen wij niet de totale kwijtschelding van de voor on-

ze zonden verschuldigde straf; immers, onze liefde tot God bereikt niet

de noodzakelijke graad van innigheid. De eeuwige straf van de hel

wordt echter altijd kwijtgescholden als wij vergeving ontvangen van de

doodzonde.

Er is een geloofswaarheid die deze leer komt bevestigen. Het bestaan

van het vagevuur toont aan dat de straffen die wij moeten ondergaan, of

de zonderesten die na de vergeving van de zonden zijn gebleven, alsnog

vereffend kunnen worden. Welnu, in het vagevuur worden de zielen van

de afgestorvenen gereinigd die echt berouwvol gestorven zijn, maar nog

geen voldoening hebben gebracht voor de bedreven fouten. En die straf-

fen, de gevolgen van eigen zonden, «worden in dit leven uitgeboet door

de smarten, de ellende en de droefheid van het leven, speciaal door de

dood [...] na dit leven door de louterende kwellingen die dan nog gele-

den kunnen worden.»23 De liefde tot Jezus eindigt niet met het geloof in

Zijn vergeving en met de daarbij behorende dankbaarheid. De echte

liefde drijft ertoe om met Hem Zijn smarten en Zijn lijden te delen.

Na de uitleg van die begrippen is het gemakkelijker om de zin van de

ons door de biechtvader opgelegde penitentie te begrijpen. Als deze ons

vraagt om drie weesgegroetjes te bidden en het H. Sacrament te bezoe-

ken, dan betekent die opdracht niet dat wij een raad volgen, maar dat wij _________

22 Ibidem, 2

23 Ibidem, 2

Page 26: Hoe biechten wij goed?

26

door dat gebed of die daad van vroomheid een deel van de schuld beta-

len die wij, door Heer te beledigen, hadden opgelopen.

Eigenlijk zou de penitentie evenredig moeten zijn aan de zwaarte van

de fouten. Daar dit, gezien de duizend en één omstandigheden van ie-

ders leven niet altijd mogelijk is, legt de biechtvader gewoonlijk een

kleine penitentie op, die de eerste stap moet zijn naar een vrijwillige

voldoening die met grote edelmoedigheid dient te worden volbracht.

Wij beledigen God vaak. Om een rechtvaardige voldoening te geven is

het logisch dat ieder, naar krachten, zijn fouten uitboet door een leven

vol offervaardige liefde. Toch weten wij goed dat daardoor niet de gehe-

le door onze zonden opgelopen schuld wordt voldaan. Wie voldoet, dat

is Jezus, die de zwaarste last op zich heeft genomen door in zijn Vlees

de smarten van Zijn lijden en de dood aan het kruis te ondergaan.

In deze wereld

Gelukkig behoeven de straffen die wij door onze zonden oplopen niet

noodzakelijkerwijs in het vagevuur te worden uitgeboet. Het is ook mo-

gelijk ze allen uit te boeten op aarde. Daartoe behoeft men van zijn be-

staan op aarde geen doorlopend lijden te maken. Integendeel, het leven

kan en moet een tijd van vreugde zijn, waarin men in zekere zin een

voorproefje van het hemels geluk krijgt.

In de meeste gevallen zijn de penitenties die binnen handbereik lig-

gen, de beste. Het is niet nodig heel ver te zoeken om God iets te kun-

nen aanbieden dat ons moeite kost: nauwgezetheid bij ons werk, stipt-

heid, orde in onze zaken; zwijgen als het moet, onze toorn beheersen,

onze tong bedwingen, onze plichten heldhaftig vervullen, onze zintui-

gen bewaken, de vriendelijke omgang met mensen die bij ons niet erg in

de smaak vallen of niet met onze persoonlijke inzichten overeenstem-

men, kleine verstervingen bij het eten; opstaan en naar bed gaan op de

voorgenomen tijd, het werk afmaken, een sigaret enkele minuten later

opsteken, het werk niet halverwege laten liggen, zijn gereedschap netjes

opbergen, anderen niet vervelen, niet veeleisend zijn enz. enz. Het zijn

allemaal prachtige kansen om onszelf wat te versterven en de Heer het

beetje pijn aan te bieden dat dit ons heeft gekost. Die zal nooit zo groot

Page 27: Hoe biechten wij goed?

27

zijn als de smart die Hij doorstaan heeft toen Hij zijn Kruis voor ons

droeg.

Ook kleinigheden zijn waardevol. De waarde van een offer ligt in de

liefde waarmee het wordt gedaan. «Doe alles uit liefde. Dan zijn er geen

kleine dingen: alles wordt groot. De volharding in de kleine dingen, uit

liefde, is heldhaftigheid.» 24

Het bewijs van die liefde blijkt uit de blijdschap. Als die blijdschap

ontbreekt, verliezen onze goede werken een groot deel van hun waarde.

Jezus zelf zegt ons: Maar als gij vast, zalf dan uw hoofd en was uw ge-

zicht om niet de mensen te laten zien dat gij vast. Maar vast voor uw

Vader, die in het verborgene is.25

Wij moeten het leed, dat het leven met zich meebrengt, niet met te-

genzin over ons laten komen, maar het aanvaarden als een geschenk van

de Heer, dat ons de kans geeft iets van onze zonden goed te maken. Bo-

vendien moeten we ervan overtuigd zijn dat wij beloond worden door

vermindering te ontvangen van de straffen die de nasleep vormen van

onze zonden.

Om zo te kunnen handelen moeten wij de dingen in het licht van het

geloof zien. Alleen het geloof leert ons dat er temidden van smart ook

vreugde kan zijn. Er zijn heiligen die in dit leven veel geleden hebben,

maar men heeft ze altijd blij gezien. Het geloof doet ons begrijpen dat

de dingen die ons overkomen, zin hebben in de ogen van God, en dat er

absoluut niets gebeurt zonder dat God dit toestaat of wil. Ziekte, tegen-

slag en dood zijn voor een christen slechts een bewijs van de liefde van

God voor ons, en van Zijn verlangen ons te zuiveren van onze gebreken

en zonden om ons zo spoedig mogelijk bij Zich te hebben in de hemel.

De fabel van de zesde week

Sommigen denken dat de vriendschap met God alleen daarin bestaat

dat men Hem niet beledigt. Op deze puur negatieve uitleg van het eerste

gebod bouwen zij hun leven van vroomheid op. Daarom is hun innerlijk

leven nogal triest. Ze kennen de vreugde niet van het elke dag een beetje

meer de Heer kunnen beminnen. Evenals degenen die gewoon zijn in

_________

24 Heilige Jozefmaría Escrivá, De Weg, 813

25 Mt 6, 17-18

Page 28: Hoe biechten wij goed?

28

zonde te leven, kunnen ook zij de biecht niet op haar juiste waarde

schatten. Ze vergeten dat dit sacrament niet alleen onze zonden vergeeft,

maar ook een belangrijk middel is om geestelijke vooruitgang te maken.

Het geeft ons niet alleen de heiligmakende genade maar bovendien de

specifieke sacramentele genade. Hierdoor krijgen wij de kracht om te

strijden en de inspanning van onze heiliging vol te houden. Er zijn elke

dag zoveel moeilijkheden dat het vermetel zou zijn te menen, dat wij er-

in kunnen slagen meer op Jezus Christus te gaan lijken zonder de hulp

te aanvaarden die Hij ons in de veelvuldige biecht aanbiedt.

Er is een oude fabel die heel goed op de biecht kan worden toegepast.

Een boer had een ezel waarmee hij zijn brood verdiende. ‘s Winters ver-

liet hij zijn dorp en trok naar het woud. Daar kapte hij hout, stapelde het

op in bussels en laadde het dan op de rug van het dier. Ook ‘s zomers

trok hij er ‘s morgens in de vroegte op uit, nu naar de koele bronnen in

het gebergte om er zijn vaten te vullen en zijn medeburgers het frisse

water te verkopen. Op zekere dag dacht hij meer te kunnen verdienen

als hij zijn ezel wat minder liet eten; een egoïstische gedachte, maar hij

zette zijn inval door. Hij besloot het dier één dag per week geen eten te

geven. Toen de ezel op een woensdag in zijn stal kwam vond hij zijn

dagelijks voer niet. De week ging voorbij. Daar er niets bijzonders ge-

beurde, besloot onze man om de ezel twee dagen te laten vasten. De

tweede week ging voorbij en het ezeltje werkte zonder mankeren verder.

In de vijfde week was er vijf dagen geen voer. Toen de zesde week aan-

brak, stierf het arme beest. Toen riep onze boer, die er een eigen filoso-

fie op na hield, geërgerd uit: Jammer nou, hij begon er net aan te wen-

nen!

Al te vaak overkomt ons hetzelfde als de persoon uit de fabel. Nu eens

hebben we geen zin, dan hebben we weer geen gelegenheid om te biech-

ten. Telkens stellen we het uit tot later. En het resultaat ervan? We ver-

spelen Gods genade en worden op zijn minst lauw. De oorzaak van dit

verloop is bijna altijd een tekort aan liefde en waardering voor het boe-

tesacrament, waardoor we verzuimen dit genademiddel met de nodige

regelmaat te gebruiken.

Het is niet mogelijk een algemene norm aan te leggen omtrent de re-

gelmaat van het biechten. Voor sommigen zal een tussenpoos van twee

weken voldoende zijn, terwijl anderen elke week zouden moeten gaan.

Page 29: Hoe biechten wij goed?

29

Omdat veel van de omstandigheden afhangt, is het voor ons het beste

onze biechtvader om raad te vragen; deze zal ons verstandig aangeven

wat in onze situatie het beste is.

Er is een kerkelijk gebod dat voorschrijft om minstens één keer per

jaar te biechten, of eerder, als men in doodsgevaar is of te communie

zou willen gaan. Zo hebben we het geleerd in de catechismus. Maar dat

gebod wordt niet altijd juist begrepen. Zoals iedereen weet, is men

slechts verplicht om zware zonden te biechten. Dus, hij die zonder

doodzonde is zou niet behoeven te biechten, noch eenmaal per jaar,

noch alvorens te communiceren, noch zelfs in doodsgevaar. Maar als

wij werkelijk verlangen naar grotere liefde tot de Heer is er een groot

verschil tussen wat men ‘moet’ doen en wat men ‘behoort’ te doen. Men

is niet verplicht zijn moeder een kus te geven. Men is niet verplicht zijn

geliefde te schrijven; ook niet om zich elke dag te voeden, of zich netjes

te kleden als men uitgaat. Maar ieder die zichzelf respecteert doet dit als

vanzelfsprekend.

Het geestelijk leven bestaat niet in een aantal verplichtingen die men

volbrengen moet, maar in die liefde die zich uit in daden. «God wordt

onze ongetrouwheden niet moe. Onze Vader in de hemel vergeeft iedere

belediging, zodra de zoon —Zijn kind— opnieuw tot Hem terugkeert,

wanneer hij spijt krijgt en om vergeving vraagt. Onze Heer is zozeer

Vader, dat Hij onze wens om vergiffenis voorkómt en ons met open ar-

men tegemoettreedt, vol van Zijn genade.»26

Daarom is het zeer aanbevelenswaardig om iedere week, of om de

twee weken, of tenminste eenmaal per maand te gaan biechten.

Er zijn er, die uit vrees voor sleur hun biecht langer willen uitstellen.

Ze geven voor dat ze willen voorkomen alleen maar uit routine en zon-

der devotie te gaan biechten. Zeker, het is goed dat ze het gevaar van

sleur vrezen, maar het is niet goed om de biecht uit te stellen. Ze moeten

leren inzien dat sleur niets te maken hoeft te hebben met de geregelde en

godvruchtige biecht. Sleur bestaat niet daarin dat men twee, drie of vier

keer per maand biecht. Sleur, dat is het sacrament van de biecht, of welk

ander sacrament ook, ontvangen zonder de vereiste gesteltenis. Daarom

kunnen zelfs mensen die maar eens per jaar gaan biechten nog in sleur

vervallen. _________

26 Heilige Jozefmaría Escrivá, Christus komt langs, 64

Page 30: Hoe biechten wij goed?

30

Het vaak biechten is sterk aan te raden. De biecht is onontbeerlijk als

men voortgang wil maken in het geestelijk leven, in de liefde tot God.

Het is voor ons ook zeer nuttig een vaste biechtvader te hebben die ons

begrijpt en ons duidelijk leiding geeft, die ons na verloop van tijd goed

kent en raad kan geven in moeilijkheden. Als we oprecht biechten kan

hij ons de weg aangeven in het geestelijk leven en ons behoeden voor de

dwaling, het kwaad in ons voor iets goeds te houden. Hij zal ons bij-

voorbeeld leren inzien dat onze vermeende activiteit eigenlijk luiheid is,

onze beweerde liefde eigenlijk zinnelijkheid, onze voorgewende naas-

tenliefde vaak eigenliefde, en onze vermeende zin voor rechtvaardigheid

soms jaloersheid.

Voor personen die vaak biechten volgt hier nog een goede raad: let

meer op de oorzaak van je gebreken dan op het gedetailleerd opsommen

van alle fouten, tot de kleinste toe. De zware zonden moeten natuurlijk

beleden worden, maar velen zijn er zich niet van bewust dat de bijna

scrupuleuze nauwkeurigheid waarmee zij hun kleinere fouten opbiech-

ten, de biecht niet beter maakt. Belangrijker dan het onnodig opsommen

van allerlei details is een dieper berouw en een vaster voornemen om

zich te beteren.

Een goed voorbereide biecht hoeft niet lang te duren. Dit geldt ook

voor personen die geestelijke leiding ontvangen. Daarom is het goed om

in alle gevallen vanaf het begin recht op het doel af te gaan: de eerlijke

en duidelijke weergave van onze grotere en kleinere zonden. Daarna pas

stellen we de noodzakelijke vragen, vragen we om goede raad voor het

geestelijke en morele leven. Als wij niet zo handelen, dan wordt de

biecht verward. We doen de biechtvader, en hen die op hun beurt wach-

ten, slechts tijd verliezen. Dezen zouden dan misschien als hun eerste

fout moeten biechten dat zij door onze schuld in ongeduld gevallen zijn.

Dat wil niet zeggen dat een gehaaste biecht gewenst is. Ieder neme de

nodige tijd ervoor, maar wél na zich behoorlijk te hebben voorbereid op

de ontmoeting met Christus in zijn Kerk, die in het sacrament van boete

plaatsheeft.

Page 31: Hoe biechten wij goed?

31

3. GEWETENSONDERZOEK VOOR DE BIECHT

Eerste gebod

Heb ik ernstig getwijfeld aan de waarheden van het geloof? Heb ik een

of meer geloofswaarheden ontkend in mijn gedachten? Heb ik deze

twijfel of ontkenning uitgesproken in het bijzijn van anderen? Durf ik

voor mijn geloof uit te komen, of schaam ik mij ervoor?

Heb ik de middelen achterwege gelaten die voor mijn zaligheid absoluut

noodzakelijk zijn? Heb ik getracht de noodzakelijke vorming in de leer

van de Kerk te ontvangen?

Heb ik het contact met God verbroken door het gebed en de sacramen-

ten te verwaarlozen?

Heb ik aan mijn verlossing en zaligheid gewanhoopt, of heb ik mij

schuldig gemaakt aan vermetel vertrouwen op Gods barmhartigheid en

zo met een geruster gemoed gezondigd?

Ben ik inwendig, of in gesprekken met anderen, tegen God in opstand

gekomen, wanneer ik tegenslag ondervond?

Heb ik oneerbiedig over heilige of gewijde personen of zaken gespro-

ken, bijv. de Kerk, haar priesters, de sacramenten?

Ben ik bijgelovig geweest of heb ik mij met waarzeggerij of spiritisme

ingelaten?

Ben ik lid van een of andere organisatie of beweging die niet strookt

met het geloof of de richtlijnen van de Kerk?

Heb ik een sacrament zonder voorbereiding of heiligschennend ontvan-

gen?

Ben ik in het bezit van, of geabonneerd op boeken, bladen of tijdschrif-

ten die de geloofs- of zedenleer van de katholieke Kerk aantasten of on-

juist weergeven? Heb ik die gelezen of aan anderen te lezen gegeven?

Span ik mij in om mijn geloof en mijn liefde tot God te versterken?

Wend ik de middelen aan om een godsdienstig cultureel niveau te berei-

ken dat mij in staat stelt een getuige van Christus te zijn door woord en

voorbeeld?

Page 32: Hoe biechten wij goed?

32

Heb ik de dingen die op God betrekking hebben met tegenzin gedaan?

Tweede gebod

Heb ik alleen of het bijzijn van anderen God gelasterd of godslasterlijke

taal gesproken?

Ben ik een eed, belofte of gelofte door eigen schuld niet nagekomen?

Waaruit blijkt dat ik eerbied heb voor de heilige naam van God? Of heb

ik de naam van God en van Jezus zonder respect, spottenderwijze als

een stopwoord, of op een andere manier oneerbiedig gebruikt?

Heb ik, minstens inwendig, een akte van eerherstel gedaan, wanneer ik

getuige was van een godslastering of belediging van God?

Heb ik zonder noodzaak een eed afgelegd? Heb ik meineed gepleegd of

onvoorzichtig, lichtvaardig of voor dingen van weinig belang gezwo-

ren?

Heb ik gezworen iemand schade te berokkenen? Heb ik de schade die

eventueel daaruit voortvloeide hersteld?

Derde gebod en geboden van de Kerk

Geloof ik alles, met name de dogma’s, die de katholieke Kerk leert?

Ken ik haar het recht toe geboden te geven, of heb ik deze geboden zelf

betwist en niet bedacht dat het door de geboden van de Kerk Christus

zelf is die mij iets oplegt?

Heb ik op zondagen en verplichte feestdagen, of op de vooravond hier-

van, de Mis vrijwillig verzuimd? Ben ik gedurende de Mis vrijwillig

verstrooid geraakt, of ben ik zonder voldoende reden zo laat gekomen

dat ik moet aannemen, dat ik mijn zondagsplicht eigenlijk niet vervuld

heb?

Heb ik aan de personen die aan mij ondergeschikt zijn het moeilijk of

onmogelijk gemaakt hun zondagsplicht te vervullen?

Heb ik zonder dringende reden lichamelijke arbeid verricht op dagen

waarop dit niet geoorloofd is; dit gedurende geruime tijd (b.v. langer

dan twee uur)?

Heb ik nagelaten op Aswoensdag en op Goede Vrijdag te vasten en mij

op deze twee dagen van vleesspijzen te onthouden?

Page 33: Hoe biechten wij goed?

33

Heb ik op de vrijdagen door het jaar een kleine versterving gedaan of

iets wat voor mij een offer betekent?

Heb ik tenminste eenmaal per jaar gebiecht, in geval ik mij van zware

zonde bewust was? Heb ik de penitentie volbracht die de priester mij bij

mijn laatste biecht heeft opgelegd? Heb ik boete gedaan voor mijn zon-

den?

Heb ik in de Paastijd de Communie ontvangen? Was ik daarbij in staat

van genade? Als ik mij bewust was van een zware zonde, heb ik dan ge-

biecht alvorens te communiceren?

Tracht ik mijn zonden goed te praten?

Heb ik in de biecht uit schaamte of om een andere reden een zware zon-

de verzwegen? Heb ik daarna toch de Communie ontvangen?

Heb ik erop gelet volgens kerkelijk voorschrift niets te gebruiken gedu-

rende één uur voor de heilige Communie?

Vierde gebod

Voor kinderen

Heb ik mijn ouders of anderen die over mij zijn gesteld niet gehoor-

zaamd in belangrijke zaken?

Kan ik het opbrengen te luisteren naar mijn ouders, of wil ik steeds

maar mijn eigen baas zijn? Zie ik in dat dit een vorm van hoogmoed is?

Ben ik hartelijk voor mijn ouders, of heb ik hun verdriet gedaan door

mijn gedrag?

Heb ik hen dwarsgezeten of gekwetst door woorden of daden? Heb ik

hun enig licht of ernstig kwaad toegewenst?

Heb ik mijn best gedaan om mijn dankbaarheid te tonen voor de moeite

die zij zich getroosten voor mijn opvoeding, in het bijzonder door ijve-

rig te studeren?

Heb ik nagelaten hen te helpen in geestelijke of materiële behoeften?

Geef ik toe aan mijn moeilijke karakter en maak ik mij soms zonder re-

den boos als ik mijn zin niet krijg?

Wil ik de dingen die ik gebruik of bezit liefst voor mijzelf alleen hou-

den? Kost het me moeite iets aan mijn broertjes of zusjes te geven of te

lenen?

Page 34: Hoe biechten wij goed?

34

Heb ik met mijn broertjes en zusjes ruzie gemaakt en misschien gevoch-

ten? Heb ik niet met hen willen spreken en probeer ik niet echt mij weer

met hen te verzoenen?

Ben ik afgunstig als zij in een of ander opzicht beter zijn dan ik?

Heb ik hun een goed of een slecht voorbeeld gegeven? Waar blijkt dat

uit?

Voor ouders

Ben ik mij ervan bewust dat er mensen zijn die boven mij staan? Houd

ik hen in ere of werk ik hen tegen? Betreft dit belangrijke zaken?

Leef ik mee met de mensen om mij heen of blijf ik onverschillig voor

hun behoeften, hun problemen of het leed dat ze hebben? Hoe behandel

ik mijn huisgenoten en de mensen met wie ik werk?

Heb ik anderen gekrenkt of bedroefd door ondoordacht optreden, grof-

heid, wangedrag enz.?

Heb ik aan mijn kinderen een slecht voorbeeld gegeven door mijn gods-

dienstige plichten, gezins- en beroepsplichten te verwaarlozen? Heb ik

hen gekwetst door mijn gedrag?

Heb ik hen met liefde en met standvastigheid op hun fouten gewezen, of

heb ik uit gemakzucht te veel door de vingers gezien? Ben ik bij het

vermanen van mijn kinderen rechtvaardig en liefdevol, of laat ik mij

leiden door egoïstische motieven en persoonlijke ijdelheid wanneer zij

me lastigvallen en storen, of wanneer anderen door hen een minder goe-

de indruk van mijzelf zouden krijgen?

Heb ik hen bedreigd, verkeerd behandeld met woorden of daden, of heb

ik hun een of ander kwaad, erg of minder erg, toegewenst?

Heb ik mijn plicht gedaan door hen te helpen hun godsdienstig leven te

verzorgen en hen af te houden van slecht gezelschap?

Heb ik misbruik gemaakt van mijn autoriteit en overwicht door hen te

dwingen de sacramenten te ontvangen, dit zonder mij af te vragen of zij

misschien om één of andere reden niet in de daarvoor vereiste gestelte-

nis zouden zijn?

Heb ik mijn kinderen het volgen van hun roeping bemoeilijkt of belet,

of heb ik hun daarin slechte raad gegeven?

Draag ik voortdurend zorg voor hun vorming op godsdienstig gebied?

Page 35: Hoe biechten wij goed?

35

Heb ik mij bij hun beroepskeuze en -vorming laten leiden door egoïsti-

sche en ijdele motieven in plaats van dit objectief en met het oog op hun

aanleg en capaciteiten te beoordelen?

Heb ik mij zonder goede reden tegen hun huwelijk verzet?

Sta ik toe dat zij werken, studeren of komen op plaatsen waar hun ziel

of lichaam gevaar loopt? Heb ik voldoende waakzaamheid aan de dag

gelegd bij samenkomsten tussen jongens en meisjes? Houd ik mij op de

hoogte van hun vrijetijdsbesteding?

Ben ik een morele en geestelijke steun geweest voor mijn huisgenoten

of voor degenen die van mij afhankelijk zijn?

Beperk ik mij in mijn genoegens en amusement om mij meer aan mijn

gezin te kunnen wijden?

Zijn de eisen van mijn beroep in feite voor mij belangrijker dan mijn

gezin?

Zorg ik voor een goede verhouding met mijn kinderen? Probeer ik een

familiesfeer te scheppen? Probeer ik angst en wantrouwen, die een rede-

lijke vrijheid van de kinderen in de weg staan, te voorkomen?

Geef ik, met bovennatuurlijke visie, mijn kinderen verstandige voorlich-

ting over de oorsprong van het leven, rekening houdend met hun be-

gripsvermogen en hun natuurlijke weetgierigheid?

Ben ik vriendelijker voor vreemden dan voor mijn gezinsleden?

Doe ik al het mogelijke om in de genegenheid tot mijn echtgenoot

(echtgenote) sleur en routine te voorkomen, b.v. door kleine en wisse-

lende attenties?

Heb ik ruzie met mijn echtgenoot (echtgenote)? Heb ik hem (haar) door

woorden of daden gegriefd of benadeeld? Heb ik zijn (haar) gezag ge-

steund door te vermijden hem (haar) ten overstaan van de kinderen te-

rechtwijzingen te geven, hem (haar) tegen te spreken of met hem (haar)

te redetwisten?

Heb ik hem (haar) pijn gedaan of beledigd? Een slecht voorbeeld gege-

ven? Heb ik zijn (haar) fouten zonder belangrijke reden aan anderen

verteld?

Klaag ik in het bijzijn van mijn gezin over de lasten die de huiselijke

plichten met zich meebrengen?

Heb ik mijn echtgenoot (echtgenote) lange tijd alleen gelaten of ver-

waarloosd?

Page 36: Hoe biechten wij goed?

36

Heb ik geprobeerd mijn geloof in de Voorzienigheid levendig te hou-

den? Heb ik mijn best gedaan genoeg te verdienen om behoorlijk mijn

gezin te onderhouden en mijn kinderen een passende opvoeding te ge-

ven?

Heb ik, terwijl ik ertoe in staat was nagelaten mijn familieleden in gees-

telijke of materiële nood te helpen?

Vijfde gebod

Ben ik hartelijk voor anderen? Heb ik belangstelling voor hen? Kan ik

naar een ander luisteren?

Koester ik afkeer, haat, afgunst of wraaklust ten opzichte van iemand?

Zijn er mensen met wie ik niet wil spreken? Weiger ik de goede ver-

standhouding te herstellen?

Zorg ik ervoor dat politieke of zakelijke meningsverschillen niet uitlo-

pen op twistgesprekken, afkeer of haat ten opzichte van anderen?

Heb ik iemand werkelijk kwaad toegewenst? Mij erover verheugd wan-

neer hem (haar) iets onaangenaams overkwam? Misgun ik anderen soms

wat ze hebben?

Heb ik mij door toorn laten meeslepen? Daardoor met anderen ruzie ge-

kregen? Ben ik opvliegend of driftig geweest?

Heb ik anderen geminacht? Met hen de spot gedreven, hen bekritiseerd,

lastiggevallen of belachelijk gemaakt?

Heb ik anderen onheus behandeld met woorden of daden?

Kan ik het opbrengen om iemand om een dienst te vragen? Vraag ik

soms iets op onvriendelijke of onhoffelijke wijze?

Heb ik iemand lichamelijk letsel toegebracht of het leven van anderen in

gevaar gebracht?

Ben ik roekeloos geweest in het verkeer? Met gevaar voor mezelf of an-

deren?

Ben ik voor anderen aanleiding tot zonde geweest door mijn gesprek-

ken, mijn manier van kleden, of doordat ik hen uitnodigde een slechte

film, toneelstuk, enz. te gaan zien; of door slechte boeken of tijdschrif-

ten aan hen uit te lenen? Heb ik mijn best gedaan de gegeven ergernis

weer goed te maken?

Heb ik mijn gezondheid verwaarloosd? Mijn leven in gevaar gebracht?

Page 37: Hoe biechten wij goed?

37

Heb ik te veel gedronken of drugs gebruikt? Hoe vaak?

Heb ik aan gulzigheid toegegeven, meer gegeten of gedronken dan ver-

standig was?

Heb ik mijzelf de dood toegewenst in plaats van mij toe te vertrouwen

aan Gods voorzienigheid? Heb ik ook daadwerkelijk iets gedaan om mij

het leven te ontnemen?

Heb ik zorg gedragen voor het welzijn van mijn naaste, deze gewaar-

schuwd voor geestelijke en materiële gevaren? Heb ik hem terechtge-

wezen als de christelijke naastenliefde dit voorschrijft?

Heb ik mijn werk slecht gedaan en daardoor schade veroorzaakt? Ben ik

bereid de gevolgen daarvan goed te maken?

Probeer ik mijn werk nauwgezet te doen, eraan denkend dat men God

geen slordig gedane arbeid kan aanbieden? Doe ik mijn werk met de

nodige kundigheid en voorbereiding?

Heb ik misbruik gemaakt van het vertrouwen van mijn meerderen? Heb

ik mijn meerderen, ondergeschikten of andere personen benadeeld of

hun ernstige schade berokkend?

Vergemakkelijk ik het werk of de studie van anderen of maak ik het hen

moeilijk, b.v. door hen te storen, hen te ontmoedigen of door ruzie uit te

lokken?

Ben ik traag geweest bij het vervullen van mijn plichten? Stel ik gere-

geld het ogenblik uit om te gaan studeren of te gaan werken?

Heb ik onrecht of misbruiken toegelaten, waar het mijn plicht was dit te

verhinderen?

Heb ik door luiheid bij mijn arbeid ernstige schade veroorzaakt? Heb ik

me op mijn werk te weinig ingezet en hierdoor mijn opdrachtgever be-

nadeeld?

Zesde en negende gebod

Heb ik mij beziggehouden met oneerbare gedachten of herinneringen?

Deze vrijwillig opgeroepen?

Heb ik slechte begeerten gekoesterd tegen de deugd van zuiverheid, ook

zonder ze ten uitvoer te brengen? Waren er omstandigheden bij deze

gedachten, die dit verzwaarden: bloedverwantschap, huwelijk, gewijde

personen?

Page 38: Hoe biechten wij goed?

38

Heb ik onzuivere gesprekken gevoerd; ben ik er zelf mee begonnen?

Heb ik deelgenomen aan vermakelijkheden die mij in de naaste gele-

genheid brachten te zondigen (bepaalde dansen, films, toneelstukken,

boeken, gezelschap, enz.)?

Geef ik mij er rekenschap van, dat het mij vrijwillig begeven in die om-

standigheden reeds een zonde is?

Onderhoud ik nauwgezet de regels van de zedigheid, die de zuiverheid

beschermen, of verwar ik dit soms met preutsheid?

Stel ik mij vóór het bijwonen van een film, toneelstuk, enz. of het lezen

van een boek of tijdschrift op de hoogte van de morele kwaliteiten daar-

van, om mij niet in de gelegenheid tot zonde te begeven en te vermijden

dat mijn geweten zich misvormt?

Heb ik mijn blikken op oneerbare zaken gericht?

Heb ik onzuivere opwellingen afgewezen?

Heb ik onzuivere handelingen gepleegd? Alleen of met anderen? Hoe

dikwijls? Met iemand van hetzelfde of het andere geslacht? Was er een

omstandigheid van huwelijk, bloedverwantschap e.d. die de zonde ver-

zwaarde? Hadden deze daden een zwangerschap tot gevolg? Heb ik iets

gedaan om dit op ongeoorloofde wijze te voorkomen? Heb ik meege-

werkt aan abortus? Heb ik op andere wijze tegen de zuiverheid gezon-

digd?

Heb ik vriendschapsbetrekkingen, die gewoonlijk gelegenheid tot zonde

zijn? Ben ik bereid die af te breken?

Voor hen die verkering hebben

Is ware liefde de belangrijkste reden waarom ik verkering heb? Weet ik

me zo te beheersen dat mijn genegenheid voor mijn geliefde geen aan-

leiding tot zonde wordt? Verlaag ik de menselijke liefde door haar te

maken tot de camouflage van mijn egoïsme en genotzucht?

De verkering moet een gelegenheid zijn om over en weer de ware liefde

te verdiepen en elkaar beter te leren kennen. Wordt mijn verkering geïn-

spireerd door eigenbelang in plaats van door een geest van overgave,

begrip, eerbied en fijngevoeligheid?

Page 39: Hoe biechten wij goed?

39

Maak ik in mijn verkeringstijd veelvuldig gebruik van het sacrament

van de biecht om zo meer genade van God te ontvangen? Heeft mijn

verkering mij veeleer van God verwijderd?

Voor gehuwden

Heb ik bij het huwelijksgebruik gezondigd? Aan mijn echtgenoot (echt-

genote) geweigerd waar hij (zij) recht op had? Heb ik in begeerte of in

feite de huwelijkstrouw geschonden?

Heb ik de periodieke onthouding toegepast, zonder dat ik zwaarwegen-

de redenen had om aldus het kindertal te beperken?

Heb ik voorbehoedmiddelen (b.v. ook de pil) gebruikt? Anderen daartoe

gebracht? Heb ik meegewerkt —door adviezen, lichtzinnige praat, be-

denkelijke grapjes of mentaliteitsbeïnvloeding— een anticonceptiesfeer

te bevorderen? Heb ik vóór het huwelijk met iemand geslachtelijke om-

gang gehad en het nog niet gebiecht?

Zevende en tiende gebod

Heb ik geld of iets anders gestolen? Heb ik dit hersteld of teruggegeven

als ik het kon? Ben ik er alsnog toe bereid? Heb ik met anderen meege-

werkt aan roof of diefstal? Waren er verzwarende omstandigheden (b.v.

gewijde voorwerpen)? Was de hoeveelheid of de waarde aanzienlijk?

Houd ik iets in bezit tegen de wil van de eigenaar?

Heb ik anderen benadeeld door bedrog of afpersing? Bij contracten of

handelsrelaties? Chantage gepleegd?

Heb ik iemand op andere wijze in zijn goederen benadeeld? Heb ik be-

drog gepleegd door meer te eisen dan billijk was? Heb ik dit onrecht

goedgemaakt of ben ik tenminste van plan dit te doen?

Heb ik meer uitgegeven dan mijn financiële positie toelaat?

Heb ik mijn werk goed verricht en mij tevreden gesteld met het loon dat

mij toekomt?

Heb ik verzuimd een redelijke bijdrage te leveren voor de noden van de

Kerk?

Steun ik naar vermogen de armen en de goede werken? Heb ik met

christelijke berusting de ontbering van het noodzakelijke aanvaard?

Page 40: Hoe biechten wij goed?

40

Heb ik mijn echtgenoot (echtgenote) iets onthouden van hetgeen hem

(haar) toekomt?

Verzuim ik, of stel ik uit, het rechtvaardig loon uit te betalen?

Betaal ik naar billijkheid de arbeid van anderen?

Heb ik mij, ten aanzien van mijn ondergeschikten, mij laten verleiden

tot het onbillijk bevoordelen of voortrekken van bepaalde personen?

Kom ik mijn sociale verplichtingen na, b.v. sociale verzekering enz. van

mijn ondergeschikten?

Heb ik de wet weten te ontduiken ten nadele van anderen, b.v. door het

niet betalen van sociale lasten?

Heb ik belasting betaald volgens rechtvaardigheid?

Heb ik onrecht, ergernis, diefstal, wraakneming, bedrog en wat verder in

strijd is met het algemeen welzijn, zelf vermeden en, voorzover mijn

taak dit meebrengt, gezorgd dat dit door anderen vermeden werd?

Heb ik sociale en politieke acties gesteund die gericht zijn tegen de

christelijke moraal of het christelijk geloof?

Achtste gebod

Heb ik gelogen? De schade die daaruit ontstond goedgemaakt? Neem ik

het niet zo nauw met de waarheid in zaken van minder belang?

Heb ik zonder ernstige reden fouten van anderen bekend gemaakt? Heb

ik geroddeld?

Heb ik dit op een of andere wijze goedgemaakt, b.v. door ook de goede

eigenschappen van die persoon te zeggen?

Heb ik gelasterd door ongunstig over anderen te spreken in strijd met de

waarheid? Heb ik de schade, daardoor veroorzaakt, hersteld of ben ik

van plan dit te doen?

Heb ik nagelaten de naaste te verdedigen bij kwaadspreken of laster?

Luister ik met genoegen naar de roddelpraat van anderen?

Heb ik lichtvaardig over anderen geoordeeld? Heb ik dit oordeel aan

anderen meegedeeld? Dit lichtvaardig oordeel gecorrigeerd?

Heb ik belangrijke geheimen van anderen geschonden door die zonder

voldoende reden aan derden bekend te maken? Het daardoor ontstane

nadeel goedgemaakt?

Page 41: Hoe biechten wij goed?

41

Spreek ik lichtvaardig in ongunstige zin over anderen? Waarom doe ik

dit eigenlijk? Uit afgunst of opvliegendheid misschien?

Heb ik over personen of instellingen kwaadgesproken, alleen op grond

van het feit ergens iets gehoord of gelezen te hebben? Heb ik op die

manier het lasteren en roddelen bevorderd?

Houd ik er rekening mee dat het verschil van politiek inzicht, beroeps-

opvattingen of wereldbeschouwelijke opvattingen geen reden is om

mijn naaste te veroordelen in gedachten of gesprekken; en dat deze ver-

schillen mij niet het recht geven zijn fouten bekend te maken, als dit

voor een hoger belang niet noodzakelijk is?

Heb ik van dingen die ik ambtshalve vertrouwelijk had vernomen ten

onrechte tot eigen voordeel gebruik gemaakt? De daardoor ontstane

schade vergoed?

Heb ik brieven of documenten geopend of gelezen zonder bevoegd te

zijn?

Heb ik gesprekken afgeluisterd tegen de bedoeling in van de betrokke-

nen, die kennelijk met elkaar in vertrouwelijk gesprek waren?

Page 42: Hoe biechten wij goed?

42

4. ORDE VAN DIENST VAN HET BOETESACRAMENT

Voor wat betreft de concrete vorm van het sacrament van de verzoening

kan gekozen worden uit de verschillende liturgisch goedgekeurde tek-

sten (Vgl. NATIONALE RAAD VOOR LITURGIE, Orde van dienst voor boete

en verzoening). Hier volgt een selectie van bovengenoemde teksten.

Ontvangst van de boeteling.

Na een vriendelijke begroeting door de priester maken de boeteling en

de priester samen het kruisteken:

In de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest. Amen.

De priester nodigt de boeteling uit zich in vertrouwen tot God te rich-

ten:

De Heer zij in uw hart, opdat u met een berouwvol hart uw zonden be-

lijdt.

De boeteling antwoordt:

Amen.

Lezing van het woord van God

Eventueel leest de priester nu een tekst uit de Heilige Schrift, b.v. Ez.

11,19-20, of Mt 6,14-15, of Joh 20,19-23, enz.

Belijdenis van zonden en aanvaarding van de boete.

De boeteling zegt:

Ik belijd voor de almachtige God en voor u, dat ik gezondigd heb in

woord en gedachte, in doen en laten: door mijn schuld, door mijn

schuld, door mijn grote schuld. Daarom smeek ik de heilige Maria, al-

tijd maagd, alle engelen en heiligen en u, voor mij te bidden tot de

Heer onze God.

Page 43: Hoe biechten wij goed?

43

De boeteling belijdt nu zijn zonden. Zo nodig helpt de priester de boete-

ling. Hij geeft hem passende raad en zet hem aan tot berouw over zijn

zonden. Hij herinnert hem er aan dat de christen door in het sacrament

van boete en verzoening te sterven en verrijzen met Christus in het

paasmysterie weer tot nieuw leven wordt gewekt. Daarna stelt hij hem

een boete voor, die de boeteling aanneemt als voldoening voor zijn zon-

den en als aanzet voor een nieuwe levenswijze.

Gebed van de boeteling en absolutie.

Daarna vraagt de priester de boeteling uitdrukking te geven aan zijn

berouw. Deze zegt, b.v.:

Heer Jezus, Zoon van God, wees mij, zondaar, genadig.

De priester strekt de handen (of alleen de rechterhand) uit over het

hoofd van de boeteling en zegt:

God, de barmhartige Vader, heeft de wereld met zich verzoend door

de dood en de verrijzenis van zijn Zoon en de heilige Geest uitgestort

tot vergeving van de zonden; Hij schenke u door het dienstwerk van

de Kerk vrijspraak en vrede. En ik ontsla u van uw zonden in de naam

van de Vader en de Zoon + en de heilige Geest.

De boeteling antwoordt:

Amen.

Lofprijzing van God en wegzending van de boeteling

Na de absolutie zegt de priester:

Brengt dank aan de Heer, want Hij is genadig.

De boeteling besluit:

Zijn genade duurt in eeuwigheid.

Daarna zendt de priester de boeteling heen met de woorden:

De Heer heeft uw zonden vergeven. Ga in vrede.