View
3
Download
0
Category
Preview:
Citation preview
1
GOP - Team Mer
Datum:
Datum wijziging: (wijzigingen zijn gemarkeerd)
Onderwerp:
Rubrieken:
augustus ‘17
oktober ‘20
Handleiding windturbines
II, 3i en III, 3i
Inhoudsopgave
1. Doel .................................................................................................................................................. 2
2. Rubrieken ......................................................................................................................................... 2
3. Toepassingsgebied van de m.e.r.-rubriek ‘windturbines’ ............................................................... 3
3.1. Project-m.e.r.-plicht voor vergunningsplichtige projecten ..........................................3
3.2. MER/ontheffing/project-m.e.r.-screening ...................................................................3
3.3. Windturbinepark ..........................................................................................................5
Voorbeeld .................................................................................................................... 7
3.4. Criterium “aanzienlijke invloed op bijzonder beschermde gebieden" ........................9
4. Wat valt onder de wijzigings- en uitbreidingsrubrieken ............................................................... 12
4.1. Rubrieken .................................................................................................................. 12
4.2. Wanneer spreken we over een wijziging of uitbreiding ........................................... 12
5. Wijziging na goedkeuring MER/verlenen ontheffing .................................................................... 13
6. Relatie MER/ontheffing/project-m.e.r.-screening met lokalisatienota ........................................ 13
2
1. Doel
Deze handleiding heeft tot doel te verduidelijken welke project-m.e.r.-verplichtingen er bestaan voor
windturbineprojecten en/of projecten die wijzigingen of uitbreidingen van bestaande
windturbineparken inhouden.
De rubrieken van bijlage II en III van het project-m.e.r.-besluit1 die betrekking hebben op windturbines
komen aan bod.
De handleiding is enkel van toepassing op vergunningsplichtige2 projecten met inbegrip van
wijzigingen of uitbreidingen hieraan. Indien voor een bepaald windturbineproject geen vergunning
nodig is, dan moet deze handleiding niet doorlopen worden.
2. Rubrieken
Bijlage II
rubriek 3i
Installaties voor het opwekken van elektriciteit door middel van windenergie voorzover de
activiteit betrekking heeft :
- op 20 windturbines of meer, of
- op 4 windturbines of meer, die een aanzienlijke invloed hebben of kunnen hebben op een
bijzonder beschermd gebied.
Bijlage III
rubriek 3i
Installaties voor de winning van windenergie voor de energieproductie (windturbineparken)
(projecten die niet onder bijlage II vallen)
rubriek 13
Wijziging of uitbreiding van projecten van bijlage I, II of III waarvoor reeds een vergunning is
afgegeven en die zijn of worden uitgevoerd (niet in bijlage I of II opgenomen wijziging of
uitbreiding).
1 Het besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage. 2 Zie ook ‘Algemene handleiding project-m.e.r.-screening’.
3
3. Toepassingsgebied van de m.e.r.-rubriek ‘windturbines’
3.1. Project-m.e.r.-plicht voor vergunningsplichtige projecten
Kleine windturbines hebben een maximale ashoogte van 15 m, gemeten vanaf de voet van de
windturbine. Middelgrote windturbines hebben een ashoogte groter dan 15 meter en een maximaal
vermogen van 300 kW. Is het vermogen groter dan 300 kW, dan spreken we over grootschalige
windturbines.
Windturbines zijn volgens bijlage I van VLAREM II als volgt ingedeeld:
• 300 kW tot en met 500 kW: klasse 3 (meldingsplichtig);
• meer dan 500 kW tot en met 1.500 kW: klasse 2 (vergunningsplichtig);
• meer dan 1.500 kW, alsook installaties voor het opwekken van elektriciteit door middel van
windenergie voorzover de activiteit betrekking heeft op 20 windturbines of meer, of 4
windturbines of meer die een aanzienlijke invloed hebben op een bijzonder beschermd gebied:
klasse 1 (vergunningsplichtig).
Milieueffectrapportage is enkel zinvol voor projecten die aanzienlijke milieueffecten kunnen hebben.
Om die reden vallen enkel de windturbineprojecten die vergunningsplichtig zijn onder het
toepassingsgebied van milieueffectrapportage.
3.2. MER/ontheffing/project-m.e.r.-screening
Welke vorm van milieueffectrapportage noodzakelijk is in het kader van een vergunningsaanvraag,
wordt in hoofdzaak bepaald door de bijlage waaronder het project valt. Windturbines komen voor
onder bijlage II en III van het project-m.e.r.-besluit. Om na te gaan onder welke van beide bijlagen een
windturbineproject valt, moet het project afgetoetst worden aan de drempelwaarden van bijlage II,
rubriek 3i.
Bij het bepalen van de m.e.r.-plicht moet in eerste instantie nagegaan worden of de aanvraag (en
eventueel daaraan te koppelen vergunningsaanvragen) op zich voldoet aan rubriek 3i van bijlage II van
het project-m.e.r.-besluit. Indien de initiatiefnemer zijn vergunningsaanvraag moet opsplitsen
vanwege de puur administratief/juridische reden dat een andere vergunningverlener geografisch
bevoegd is voor een onderdeel van het project, moet voor het bepalen van de project-m.e.r.-plicht
toch het gehele project in aanmerking genomen worden. Bij een grensoverschrijdend project
(gemeente-, provincie-, gewest- en landsgrensoverschrijdend) moeten de turbines die niet op het
grondgebied liggen waarvoor de vergunningverlener bevoegd is, meegeteld worden om te bepalen of
één van de drempels van rubriek 3i uit bijlage II overschreden wordt.
Daarnaast moet ook worden nagegaan of de aangevraagde turbines samen met turbines in de
nabijheid moeten worden beschouwd als één project. In de rechtspraak van de Raad van State en de
Raad voor Vergunningsbetwistingen werd immers herhaaldelijk geoordeeld dat zowel de
aangevraagde windturbines als degenen die in de nabijheid daarvan zijn gelegen en onderling
interfereren, samen bekeken moeten worden om de overschrijding van de drempelwaarden te
beoordelen.
4
Bereikt het project op zich of samen met andere vergunde windturbines één van de vermelde
drempelwaarden, dan valt het project onder rubriek 3i van bijlage II. Wanneer de drempels van bijlage
II van het project-m.e.r.-besluit overschreden worden, moet er een project-MER opgemaakt worden,
tenzij door middel van een gemotiveerd verzoek tot ontheffing van de milieueffectrapportageplicht
bij het Team Mer kan aangetoond worden dat het project geen aanzienlijke milieueffecten kan
veroorzaken.
Bereikt het project op zich of samen met andere vergunde windturbines geen van de vermelde
drempelwaarden dan valt het project onder rubriek 3i of rubriek 13 van bijlage III, tenzij het slechts 1
solitaire windturbine betreft (zie verder). Er is bijgevolg minstens een screening nodig om te bepalen
of er al dan niet aanzienlijke negatieve milieueffecten te verwachten zijn en of er dus een project-MER
noodzakelijk is. De beslissing over de MER-plicht op basis van de project-m.e.r.-screening, ligt bij de
betrokken overheid (de overheid die beslist over volledigheid en ontvankelijkheid van de
vergunningsaanvraag)3.
Relevante criteria om na te gaan of een uitgebreide vorm van milieubeoordeling (MER) aangewezen is
of dat een ontheffing van de milieueffectrapportageplicht (voor bijlage II-projecten) of een project-
m.e.r.-screeningsprocedure (voor bijlage III-projecten) mogelijk is, zijn: omvang project,
eigenschappen omgeving en cumulatie met andere projecten.
Het project-MER, het gemotiveerd verzoek tot ontheffing van de milieueffectrapportageplicht of de
project-m.e.r.-screening beschrijft de effecten die het gevolg zijn van het betreffende project (zoals
vermeld in het voorwerp van de vergunningsaanvraag).
Er moet geen milieueffectrapport (MER) voor een bijlage II of bijlage III-project worden opgesteld als
de betrokken overheid oordeelt dat:
1) vroeger al een plan-MER werd goedgekeurd betreffende een plan of programma waarin een
project met vergelijkbare effecten beoordeeld werd of een project-MER werd goedgekeurd
betreffende een project waarvan het voorgenomen initiatief een herhaling, voortzetting of
alternatief is, en een nieuw project-MER redelijkerwijze geen nieuwe of bijkomende
gegevens over aanzienlijke milieueffecten kan bevatten.
of
2) een toetsing aan de criteria van bijlage II van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene
bepalingen inzake milieubeleid op basis van hetzij het gemotiveerd verzoek tot ontheffing
hetzij de project-m.e.r.-screening uitwijst dat het voorgenomen project geen aanzienlijke
gevolgen kan hebben voor het milieu en een project-MER redelijkerwijze geen nieuwe of
bijkomende gegevens over aanzienlijke milieueffecten kan bevatten.
Als het project uit één solitaire windturbine bestaat die niet in de nabijheid ligt van een andere
vergunde/bestaande windturbine(s), dan valt het project niet onder het toepassingsgebied van
milieueffectrapportage, aangezien er meerdere windturbines nodig zijn om van een
3 Zie ook https://omgeving.vlaanderen.be/sites/default/files/atoms/files/Handleiding_projectm.e.r.-
screeningversiejuni2020.pdf.
5
“windturbinepark” te kunnen spreken. Hiervoor is dus geen enkele vorm van milieueffectrapportage
nodig.
3.3. Windturbinepark
In rubriek 3i van bijlage III van het project-m.e.r.-besluit is sprake van “windturbineparken”. Deze
rubriek is een letterlijke vertaling van de rubriek uit Annex II van de Europese MER-richtlijn
(2011/92/EU en wijz. 2014/52/EU). Rekening houdend met de bedoeling van de Europese MER-
richtlijn om windturbineparken onder het toepassingsgebied van projectmilieueffectrapportage te
brengen, moet naast het aantal windturbines in de betreffende vergunningsaanvraag (en de eventueel
daaraan te koppelen vergunningsaanvragen) ook rekening gehouden worden met eventueel
vergunde/bestaande windturbines in de nabijheid van de aanvraag. Om “nabijheid van de aanvraag”
af te bakenen zijn objectieve en duidelijke criteria nodig, bij voorkeur criteria die rekening houden met
verschillende types windturbines (hoogte, bronvermogen en rotordiameter).
In functie van het bepalen van de omvang van “een windturbinepark” in relatie tot de m.e.r.-plicht
wordt volgend principe gehanteerd:
Als objectieve criteria wordt rekening gehouden met de gemodelleerde contouren voor verwachte
slagschaduw en geluid. Indien een individuele vergunde windturbine op basis van de contouren
interfereert met het project, moet deze windturbine meegeteld worden voor de toetsing aan de
aantalsgrens.
Voor geluid: Voor het huidige project wordt de 39 dB(A)-contour bepaald, wat de strengst
mogelijke richtwaarde is. Om mogelijke interferentie voor geluid te toetsen, wordt elke individuele
vergunde windturbine waarvan de 29 dB(A)-contour raakt aan de 39 dB(A)-contour van het project
mee in rekening gebracht. Een geluidsbron die resulteert in een specifiek geluid dat 10 dB(A) lager
is dan het oorspronkelijke (of te toetsen) geluidsniveau heeft namelijk geen relevante bijdrage aan
het oorspronkelijke (of te toetsen) geluidsniveau.
Voor slagschaduw: Voor het huidige project wordt de 4 uur-contour van verwachte slagschaduw
bepaald. VLAREM legt namelijk op dat de slagschaduwnormen gelden voor alle
slagschaduwgevoelige objecten gelegen binnen de 4-uur contour verwachte slagschaduw. Om
mogelijke interferentie voor slagschaduw te toetsen, wordt elke individuele vergunde windturbine
mee in rekening genomen waarvan de contour van 0 uur verwachte slagschaduw raakt aan de
contour van 4u verwachte slagschaduw voor het project.
Voor de individuele, vergunde windturbines wordt een strenger criterium gehanteerd, zodat ook
eventuele cumulatie van individuele windturbines in rekening wordt gebracht.
Het principe wordt ook beschreven in onderstaande tabel.
Contour Project Contour Individuele vergunde windturbine omgeving
Geluid 39 dB(A) 29 dB(A)
Verwachte slagschaduw 4 uur 0 uur
6
Onderstaande figuur illustreert het principe
FIGUUR 1 ILLUSTRATIE VAN HET VOORGESTELDE PRINCIPE TER BEPALING VAN HET AANTAL WINDTURBINES VOOR DE
TOETSING VAN DE MER-PLICHT VOLGENS BIJLAGE II, CATEGORIE 3,I VAN HET MER-BESLUIT.
In bovenstaande illustratie kruisen de zwarte en groene 29 dB(A) contouren de blauwe 39 dB(A)
contour van het voorgenomen project. Deze windturbines maken deel uit van het windturbinepark en
moeten bijgevolg meegeteld worden bij het toetsen aan de drempels van bijlage II. De rode 29 dB(A)
contour kruist de blauwe 39 dB(A) contour van het voorgenomen project niet en is met andere
woorden de dichtste niet-relevante windturbine voor het voorgenomen project. Het windturbinepark
bestaat dus uit 7 windturbines die relevant zijn i.k.v. de effectbeschrijving en m.e.r.-toetsing.
Voor een voorgenomen project kan a.d.h.v. de individuele contour van de dichtste niet-relevante
windturbine objectief aangetoond worden dat deze en verderaf gelegen windturbines geen onderdeel
vormen van hetzelfde “windturbinepark” zoals beoogd onder toepassing van de Europese MER-
richtlijn.
Een windturbine die relevant is voor geluid of slagschaduw maakt deel uit van het windturbinepark
en wordt als relevante windturbine geteld bij het toetsen aan de drempels van bijlage II. Alle
windturbines van het windturbinepark worden meegenomen in de effectbeschrijving en -beoordeling.
Eenmaal de relevante windturbines bepaald zijn, worden de gezamenlijke contouren van alle relevante
windturbines voor zowel slagschaduw als geluid samen gemodelleerd (→ het resultaat is een
“cumulatieve contour”). Hierbij wordt abstractie gemaakt van het feit of de vergunde/aangevraagde
windturbines door verschillende exploitanten worden aangevraagd/uitgebaat.
Voor het modelleren van de contouren moet uitgegaan worden van de aannames, vermeld in
addendum R20.1.6.Windturbines van bijlage 2 van het omgevingsvergunningsbesluit, zonder rekening
te houden met reducties (bridage of stilstand).
7
Voorbeeld
Voorgenomen project betreft de plaatsing van 3 windturbines nabij reeds bestaande/vergunde
windturbines. Om aan de drempel van rubriek 3i uit bijlage II te kunnen aftoetsen, wordt zowel voor
geluid als slagschaduw nagegaan welke turbine de dichtste niet-relevante windturbine is.
Onderstaande figuur geeft de eerste niet-relevante windturbine voor geluid weer (groen). Alle
windturbines die dichter bij het project liggen dan deze windturbine moeten mee in rekening gebracht
worden bij het aftoetsen van de drempelwaarden. Op basis van de geluidscontouren moeten naast de
3 geplande (blauw) dus nog 9 andere windturbines (rood) meegenomen worden.
(Eerste niet-relevante windturbine voor geluid, project Geel)
Vervolgens moet voor ditzelfde project nog nagegaan worden wat de eerste niet-relevante
windturbine is voor slagschaduw. De eerste niet-relevante windturbine voor slagschaduw wordt op
onderstaande figuur weergegeven (groen). Op basis van de contouren voor slagschaduw moeten naast
de 3 geplande (blauw) nog 11 andere windturbines (rood) meegenomen worden.
8
(Eerste niet-relevante windturbine voor slagschaduw, project Geel)
Als zowel naar de resultaten voor geluid als slagschaduw gekeken wordt, bestaat het windturbinepark
uit 14 windturbines (zie onderstaande figuur). Voor deze 14 windturbines moet dan een cumulatieve
contour voor zowel geluid als slagschaduw gemodelleerd worden.
(Relevante windturbines, project Geel)
Opmerking
Indien er een project gepland wordt in of nabij een gebied waarvoor reeds een m.e.r.-proces gestart
is voor een ander windturbineproject, kan het Team Mer van oordeel zijn dat er moet gestreefd
worden naar een afstemming of integratie van de milieueffectrapportages voor verschillende
9
projecten die elkaar kunnen beïnvloeden op basis van artikel 4.1.6 DABM. Over de wenselijkheid van
die afstemming of integratie beslist het Team Mer overeenkomstig artikel 4.1.6.§1 DABM.
3.4. Criterium “aanzienlijke invloed op bijzonder beschermde gebieden"
Een deel van rubriek 3i uit bijlage II hanteert naast een drempelwaarde ook het volgende criterium:
“een aanzienlijke invloed hebben of kunnen hebben op een bijzonder beschermd gebied.”
Dit onderdeel van de rubriek heeft enkel betrekking op “projecten van 4 of meer windturbines”. Het
is echter niet zo dat deze invloed moet veroorzaakt worden door minimum 4 windturbines. Eén
windturbine met een (mogelijk) aanzienlijke invloed binnen een park van 4 of meer windturbines,
volstaat om onder deze rubriek te vallen.
Als bijzonder beschermde gebieden (‘BBG’) worden de volgende gebieden beschouwd (Bron: project-
m.e.r.-besluit van 2004):
a. de speciale beschermingszones overeenkomstig het decreet van 21 oktober 1997 betreffende
het natuurbehoud en het natuurlijk milieu;
b. een gebied aangeduid overeenkomstig de Conventie van Ramsar inzake watergebieden van
internationale betekenis;
c. een beschermd duingebied of voor het duingebied belangrijk landbouwgebied zoals
aangegeven ter uitvoering van het decreet van 14 juli 1993 houdende maatregelen tot
bescherming van de kustduinen
d. natuurgebieden, natuurgebieden met wetenschappelijke waarde en de ermee vergelijkbare
gebieden, aangewezen op plannen van aanleg en de ruimtelijke uitvoeringsplannen van kracht
in de ruimtelijke ordening;
e. bosgebieden, valleigebieden, brongebieden, overstromingsgebieden, agrarische gebieden
met ecologisch belang of ecologische waarde en de ermee vergelijkbare gebieden,
aangewezen op plannen van aanleg en de ruimtelijke uitvoeringsplannen van kracht in de
ruimtelijke ordening;
f. een beschermd landschap, stads- of dorpsgezicht, monument of archeologische zone;
g. de waterwingebieden en bijhorende beschermingszones type I en II vastgesteld ter uitvoering
van het decreet van 24 januari 1984 houdende maatregelen inzake het grondwaterbeheer;
h. het Vlaams Ecologisch Netwerk overeenkomstig het decreet van 21 oktober 1997 betreffende
het natuurbehoud en het natuurlijk milieu;
i. een volgens een plan van aanleg of ruimtelijk uitvoeringsplan vastgesteld erfgoedlandschap.
Zoals uit bovenstaande opsomming blijkt, gaat het om verschillende types van gebieden, waardoor
bepaalde effecten (visuele impact, hinder (geluid, slagschaduw), barrièrewerking, ….) belangrijker
kunnen zijn voor het ene bijzonder beschermd gebied dan voor het andere. In het algemeen hangt een
mogelijke “invloed” enerzijds af van de locatie (lokale topografie, afstand tot en oriëntatie van het
project) en de specifieke eigenschappen van het gebied (biologische waarde, avifaunistische waarde,
landschappelijke waarde, erfgoedwaarde, natuurlijke verbindingswaarde,…). Anderzijds zijn de
eigenschappen van het project zelf ook bepalend voor deze invloed (opstelling (lijn, cluster,…), omvang
(ashoogte, rotordiameter), nominaal vermogen, brongeluid, mogelijkheden tot cumulatie van effecten
met andere (wind)projecten in de omgeving,…).
10
De “aanzienlijke invloed” waarvan in de rubriek sprake is, moet geval per geval bekeken worden. Dit
is met andere woorden niet eenvoudig terug te brengen tot het al dan niet gelegen zijn in een bijzonder
beschermd gebied.
Op basis van de huidige inzichten interpreteert het Team Mer dit onderdeel van de rubriek als volgt.
• Indien duidelijk is dat het project een aanzienlijke invloed heeft of kan hebben op een
bijzonder beschermd gebied, dan valt het project onder bijlage II en is een project-MER vereist.
Dit project-MER moet alle mogelijke effecten van het project op mens en milieu (niet alleen
op bijzonder beschermde gebieden) bespreken en beoordelen.
• Indien het duidelijk is dat het project geen aanzienlijke invloed heeft of kan hebben op een
bijzonder beschermd gebied, valt het project niet onder bijlage II en is geen ontheffing noch
project-MER vereist. Het project valt dan vermoedelijk wel onder rubriek 3i van bijlage III van
het project-m.e.r.-besluit en moet dus “gescreend” worden op zijn milieueffecten. Dit
betekent dat er in de vergunningsaanvraag een project-m.e.r.-screening moet gebeuren
waarin voor het concrete project nagegaan wordt of het, in het licht van zijn concrete
kenmerken, de concrete plaatselijke omstandigheden en de concrete kenmerken van zijn
potentiële milieueffecten, aanzienlijke milieueffecten kan hebben (in het algemeen, dus
ruimer dan enkel op bijzonder beschermde gebieden). In het kader van de beslissing over
volledig- en ontvankelijkheid moet dan door de bevoegde overheid een beslissing over deze
screening genomen worden.
• Indien op het eerste zicht een aanzienlijke invloed van het project op een bijzonder
beschermd gebied mogelijk lijkt en/of men een aanzienlijke invloed op een bijzonder
beschermd gebied niet onmiddellijk kan uitsluiten, dan valt het project onder bijlage II. De
mogelijkheid bestaat wel om voor BBG die omwille van hun natuurlijke waarde belangrijk zijn
aan de hand van een goedgekeurde passende beoordeling of verscherpte natuurtoets door
ANB aan te tonen dat mogelijke aanzienlijke invloed van het project op BBG uitgesloten is. In
de andere gevallen is bijlage II van toepassing en geldt in principe project-MER-plicht, maar
staat de mogelijkheid tot ontheffing open.
In een ontheffing wordt dan specifiek getoetst aan de criteria van bijlage II van het DABM om
na te gaan of er aanzienlijk milieueffecten mogelijk zijn. In een ontheffing kan dan aangetoond
worden dat – hoewel dit op het eerste zicht en algemeen beschouwd mogelijk leek – er toch
geen aanzienlijke milieueffecten mogelijk zijn, rekening houdend met de criteria van bijlage II.
In dat geval wordt de ontheffing toegestaan. Indien dit niet kan aangetoond worden, moet een
project-MER worden opgesteld.
Kortom, een inschatting van mogelijke invloed/effecten, alsook de inschatting van de aanzienlijkheid
van deze invloed/effecten moet geval per geval gebeuren.
11
Voorbeelden
Voorbeeld 1
Referentiesituatie (3 bestaande WT’s) Geplande situatie (3 bestaande WT’s + 8 nieuwe WT’s)
De geplande situatie bevat in totaal 11 windturbines (<20 WT’s) die samen een windturbinepark
vormen. Als minstens 1 van de nieuwe WT’s (groen) nog een invloed kan hebben op een BBG, is rubriek
3i van bijlage II van toepassing (park > 4 WT’s, waarbij 1 van de nieuwe WT’s een aanzienlijk invloed
op een BBG kan hebben). Als er geen sprake is van een aanzienlijke invloed bij de nieuwe windturbines,
dan is rubriek 3i van bijlage III van toepassing (project-m.e.r.-screening).
Voorbeeld 2
De geplande situatie (onderstaande figuur) bevat in totaal 8 WT (< 20 WT) die samen een
windturbinepark vormen. In situatie A zorgen de 2 bijkomende windturbines niet voor een mogelijk
aanzienlijke invloed op SBZ. In dit geval is rubriek 3i van bijlage III van toepassing (project-m.e.r.-
screening). In situatie B zorgen de 2 bijkomende windturbines wel voor een mogelijk aanzienlijke
invloed op SBZ. In dit geval is rubriek 3i van bijlage II van toepassing (MER/ontheffing).
Referentiesituatie: 6 bestaande WT met trekroute tussen 2 speciale beschermingszones (pijl)
12
Geplande situaties (A/B): 6 bestaande WT + 2 nieuwe WT
4. Wat valt onder de wijzigings- en uitbreidingsrubrieken
4.1. Rubrieken
Rubriek 13 van bijlage III luidt als volgt:
Wijziging of uitbreiding van projecten van bijlage I, II of III waarvoor reeds een vergunning is
afgegeven en die zijn of worden uitgevoerd (niet in bijlage I of II opgenomen wijziging of
uitbreiding).
Door de ruime interpretatie van rubriek 3i van bijlage II, kan rubriek 13 van bijlage II voor
windturbineprojecten niet meer nuttig worden toegepast. Wanneer windturbines worden opgericht
in de nabijheid van bestaande windturbines is er sprake van een wijziging of uitbreiding. Hierboven
werd echter al uiteengezet dat om te bepalen of de drempels van rubriek 3i van bijlage II bereikt
worden, overeenkomstig de rechtspraak rekening moet worden gehouden met turbines in de
nabijheid. Hierdoor vallen aanvragen die in feite een uitbreiding zijn, ook onder rubriek 3i. Wanneer
rubriek 3i van bijlage II van toepassing is, is een toetsing aan rubriek 13 van bijlage II overbodig; men
valt dan immers al onder bijlage II.
4.2. Wanneer spreken we over een wijziging of uitbreiding
Conform de handleiding over de wijzigings-en uitbreidingsrubrieken worden enkel veranderingen die
redelijkerwijze kunnen leiden tot een intensiteitsverhoging van een activiteit en/of die kunnen leiden
tot een wijziging van het gebruik (meestal: intensiever gebruik) van de infrastructuur onder de
wijzigings- of uitbreidingsrubriek (W/U-rubriek) beschouwd. Veranderingen aan een project (of
activiteit) die redelijkerwijze niet kunnen leiden tot een intensiteitsverhoging vallen dus niet onder de
W/U-rubriek.
Wanneer bestaande windturbines worden vervangen door nieuwe windturbines, kan sprake zijn van
een intensiteitsverhoging waardoor de W/U-rubriek van toepassing is. Aangezien het aantal
windturbines niet toeneemt, valt zo’n wijziging altijd onder bijlage III van het project-m.e.r.-besluit. Er
is dus minstens een project-m.e.r.-screening nodig.
13
5. Wijziging na goedkeuring MER/verlenen ontheffing
Onderstaande problematiek zal zich in de toekomst minder vaak voordoen, aangezien de procedure
voor de beslissing over het MER vanaf 23 februari 2017 geïntegreerd zit in de vergunningsprocedure.
De procedure voor een verzoek tot ontheffing van de project-m.e.r.-plicht zit wel nog vóór de
vergunningsprocedure. Hiervoor verandert niets.
Zoals in het m.e.r.-richtlijnenboek algemene methodologie en procedurele aspecten wordt toegelicht,
kan een MER en de bijhorende goedkeuringsbeslissing, eens definitief, niet meer worden herzien.
Zodra het Team Mer een beslissing neemt over een MER, is die beslissing definitief. Indien een plan of
project dus nog zou wijzigen nadat reeds een vorm van m.e.r. is uitgevoerd en afgerond door een
goedkeuring van het Team Mer, dan is juridisch gezien geen ‘aanpassingsprocedure’ mogelijk. Het
Team Mer kan in dat geval ook geen bindende uitspraak doen over de geldigheid van het MER. Strikt
genomen bestaat de enige mogelijkheid er dan in de m.e.r.-procedure over te doen.
Het is uiteraard niet de bedoeling om voor elke kleine wijziging telkens een nieuwe m.e.r.-procedure
te beginnen. Volgens het algemeen m.e.r.-richtlijnenboek moet het uitgangspunt zijn dat de
onderbouwing van de beslissing over een project nog steeds gebaseerd kan worden op de informatie
uit het MER.
6. Relatie MER/ontheffing/project-m.e.r.-screening met lokalisatienota
Volgens Omzendbrief RO/2014/02-“Afwegingskader en randvoorwaarden voor de oprichting van
windturbines” moet de locatiekeuze van windturbines op basis van de afwegingselementen uit de
omzendbrief gemotiveerd en onderbouwd worden in een lokalisatienota die bij de advies- en
vergunningsaanvraag moet gevoegd worden. In een lokalisatienota dienen, indien van toepassing, een
aantal afwegingselementen besproken worden. Veel van deze elementen moeten ook in het kader van
milieueffectrapportage besproken worden.
In het aanvraagformulier voor omgevingsvergunning zitten vragen omtrent de project-m.e.r.-
screening vervat. Om te vermijden dat bepaalde info herhaald wordt in de vergunningsaanvraag, kan
men voor het beantwoorden van bepaalde vragen in het kader van de project-m.e.r.-screening,
verwijzen naar de lokalisatienota of naar andere info/bijlagen aan de aanvraag. Voor elk onderwerp
uit de project-m.e.r.-screening moet expliciet aangegeven worden dat het milieueffect niet aanzienlijk
is en tevens verduidelijkt worden waarom.
Indien een MER of een verzoek tot ontheffing van de project-MER-plicht aan de vergunningsaanvraag
wordt toegevoegd, kan er voor veel elementen in de lokalisatienota verwezen worden naar het MER
of een verzoek tot ontheffing van de project-MER-plicht. Beide documenten (lokalisatienota &
MER/ontheffing) kunnen ook geïntegreerd worden tot één document, zolang dit maar voldoende
geduid wordt.
Recommended